Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
23 DECEMBER 2011. - Decreet betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-02-2012 en tekstbijwerking tot 30-12-2024)
Titre
23 DECEMBRE 2011. - Décret relatif à la gestion durable de cycles de matériaux et de déchets (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 28-02-2012 et mise à jour au 30-12-2024)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (132)
Texte (132)
Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Article 1er. Le présent décret règle une matière régionale.
Art.2. [1 Dit decreet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van:
   1° richtlijn (EU) 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen;
   2° richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen;
   3° richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/ EG;
   4° richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu. ]1

  
Art.2. [1 Le présent décret transpose partiellement :
   1° la directive (EU) 2008/98/CE du Parlement européen et du Conseil du 19 novembre 2008 relative aux déchets et abrogeant certaines directives ;
   2° la directive (UE) 2018/851 du Parlement européen et du Conseil du 30 mai 2018 modifiant la directive 2008/98/CE relative aux déchets ;
   3° la directive (UE) 2019/883 du Parlement européen et du Conseil du 17 avril 2019 relative aux installations de réception portuaires pour le dépôt des déchets des navires, modifiant la directive 2010/65/UE et abrogeant la directive 2000/59/CE ;
   4° la directive (UE) 2019/904 du Parlement européen et du Conseil du 5 juin 2019 relative à la réduction de l'incidence de certains produits en plastique sur l'environnement]1
.
  
Art.3. § 1. In dit decreet wordt verstaan onder :
  1° afvalstof : elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Worden niet als afvalstoffen beschouwd :
  a) gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten, en koolstofdioxide dat wordt afgevangen en getransporteerd met het oog op geologische opslag, en dat geologisch is opgeslagen overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond [2 , dan wel op grond van artikel 37, tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond buiten het toepassingsgebied van dit laatstgenoemde decreet valt;]2
  b) dierlijke mest als vermeld in het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
  c) [6 c) afvalwater dat voldoet aan de geldende lozingsvoorwaarden zoals opgenomen in, hetzij de omgevingsvergunning van de producent van het afvalwater, hetzij in de van toepassing zijnde algemene of sectorale voorwaarden inzake lozing van dat afvalwater in oppervlaktewater, zoals vermeld in het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiыne, en dat nuttig wordt gebruikt in een productieproces;]6;
  d) huishoudelijk en bedrijfsafvalwater dat overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 24 januari 1984 inzake het grondwaterbeheer en van [1 het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning]1 indirect wordt geloosd in het grondwater;
  e) onuitgegraven bodem, met inbegrip van duurzaam met de bodem verbonden gebouwen;
  f) radioactieve afvalstoffen, voor zover ze niet als vrijgegeven afvalstoffen worden beschouwd als vermeld in het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en de Gewesten van 17 oktober 2002 met betrekking tot het beheer van vrijgegeven afvalstoffen;
  [4 g) stoffen die bestemd zijn voor gebruik als voedermiddelen als vermeld in artikel 3, lid 2, g), van verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie, en die geen dierlijke bijproducten bevatten of daaruit bestaan;]4
  [6 h) het gebruik van teruggewonnen water waarvoor een toelating voor gebruik werd afgeleverd of waarvoor een melding met aktename gebeurde overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2023 houdende reglementering inzake de kwaliteit en de productie, de levering en het gebruik van teruggewonnen water;
   i) ongezuiverd afwater, uitgezonderd afvalwater van afvalverwerkende activiteiten, dat met het oog op de zuivering en lozing ervan, vervoerd wordt tussen twee bedrijven die behoren tot dezelfde vennootschapsgroep.]6

  2° afvalstoffenhandelaar : iedere onderneming die als verantwoordelijke optreedt bij het aankopen en vervolgens verkopen van afval, met inbegrip van handelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;
  3° afvalstoffenmakelaar : iedere onderneming die ten behoeve van anderen de verwijdering of de nuttige toepassing van afvalstoffen organiseert, met inbegrip van makelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;
  4° afvalstoffenproducent : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon wiens activiteiten afvalstoffen voortbrengen, zijnde de eerste afvalproducent, of eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die leiden tot een wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;
  5° afvalstoffenverwerking : nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van voorbereidende handelingen die aan nuttige toepassing of verwijdering voorafgaan;
  [3 5° /1 [5 asbesthoudende materialen:
   a) materialen die op basis van voorkennis en een beoordeling met het blote oog of op basis van een geldige monstername en analyse asbest bevatten;
   b) asbestverdachte materialen tenzij de afwezigheid van asbest met zekerheid kan worden aangetoond op basis van een geldige monstername en analyse;]5
;]3

  [5 5° /2 asbestverdachte materialen: materialen die op basis van voorkennis en een beoordeling met het blote oog mogelijk asbest bevatten;"]5
  6° bedrijfsafvalstoffen : afvalstoffen die ontstaan ten gevolge van een industriële, ambachtelijke of wetenschappelijke activiteit, en de afvalstoffen die daarmee gelijkgesteld worden bij een besluit van de Vlaamse Regering;
  7° beheren van afvalstoffen : het inzamelen, het tussentijds opslaan en overslaan, het vervoeren, [4 het nuttig toepassen, met inbegrip van sortering, en het verwijderen van afvalstoffen,]4 met inbegrip van het houden van toezicht op die handelingen en het uitvoeren van de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting, en met inbegrip van activiteiten van afvalstoffenhandelaars of -makelaars;
  8° [1 beste beschikbare technieken: beste beschikbare technieken als vermeld bij of krachtens titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;]1
  9° bijzondere afvalstoffen : huishoudelijke, gevaarlijke, bedrijfsafvalstoffen of andere afvalstoffen die wegens hun aard, samenstelling, herkomst of verwerking een bijzondere regeling behoeven. De Vlaamse Regering kan bepalen welke afvalstoffen als bijzondere afvalstoffen worden beschouwd;
  [4 9° /1 bioafval: biologisch afbreekbaar tuin-en plantsoenafval, levensmiddelen-en keukenafval van huishoudens, kantoren, restaurants en andere voedingsdiensten, groothandels, kantines, cateringfaciliteiten en winkels, en vergelijkbare afvalstoffen van de levensmiddelenindustrie;]4
  10° de OVAM : de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij, vermeld in artikel 10.3.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
  11° gemengd stedelijk afval : huishoudelijk afval, alsmede bedrijfs-, industrieel en institutioneel afval dat qua aard en samenstelling te vergelijken is met huishoudelijk afval, behoudens de in bijlage van beschikking 2000/532/EG onder 20 01 genoemde fracties die afzonderlijk aan de bron worden ingezameld, en de onder 20 02 van die bijlage genoemde andere afvalstoffen;
  12° gescheiden inzameling : de inzameling waarbij een afvalstroom gescheiden wordt naar soort en aard van het afval om een specifieke behandeling te vergemakkelijken;
  13° gevaarlijke afvalstoffen : afvalstoffen die een bijzonder gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu opleveren of kunnen opleveren of die in speciale inrichtingen verwerkt moeten worden. De Vlaamse Regering bepaalt welke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen worden beschouwd overeenkomstig de geldende Europese voorschriften;
  14° grondstofverklaring : een verklaring afgeleverd door de Vlaamse overheid waarin wordt gesteld dat een bepaald materiaal niet of niet meer als een afvalstof moet worden beschouwd, eventueel gekoppeld aan een aantal randvoorwaarden;
  15° hergebruik : elke handeling waarbij voorwerpen of componenten van voorwerpen die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld;
  16° houder van afvalstoffen : de afvalstoffenproducent of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de afvalstoffen in zijn bezit heeft;
  17° huishoudelijke afvalstoffen : afvalstoffen die ontstaan door de normale werking van een particuliere huishouding en afvalstoffen die daarmee gelijkgesteld worden bij een besluit van de Vlaamse Regering;
  18° inzameling : het verzamelen van afvalstoffen, inclusief de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;
  19° levenscyclusdenken : een benadering waarbij wordt gekeken naar de effecten die optreden tijdens de hele levenscyclus van een materiaal;
  [4 19° /1 levensmiddelenafval: alle levensmiddelen als vermeld in artikel 2 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, die afvalstoffen zijn geworden;]4
  20° lokale besturen : provincies, provinciebedrijven, gemeenten, gemeentebedrijven en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden;
  21° materiaal : elke stof die wordt of is ontgonnen, gewonnen, geteeld, verwerkt, geproduceerd, verdeeld, in gebruik genomen, afgedankt of opnieuw verwerkt, of elk voorwerp dat wordt geproduceerd, verdeeld, in gebruik genomen, afgedankt of opnieuw gebruikt, inclusief de daaruit ontstane afvalstoffen;
  22° materiaalkringloop : het geheel van opeenvolgende handelingen in een levenscyclus of stofstroom, gaande van de ontginning of winning en teelt, over de verwerking, de productie, de distributie, de opslag of overslag, het transport, het gebruik en hergebruik, de afdanking, de verwijdering en het eventueel opnieuw inzetten waarbij een of meer materialen, bedoeld of onbedoeld, worden doorgegeven van de ene fase in de levenscyclus naar een andere;
  [4 22° /1 niet-gevaarlijke afvalstof: een afvalstof die geen gevaarlijke afvalstof is;]4
  23° nuttige toepassing : elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt, alsook de handelingen die als dusdanig worden bepaald door de Vlaamse Regering;
  24° preventie : maatregelen die worden genomen voordat een stof of voorwerp afvalstof is geworden, ter vermindering van :
  a) de hoeveelheid afvalstoffen, inclusief via het hergebruik van voorwerpen of de verlenging van de levensduur van voorwerpen;
  b) de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid;
  c) het gehalte aan schadelijke stoffen [4 in materialen]4;
  25° recyclage : elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dat omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;
  [4 25° /1 regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid: een reeks maatregelen die de Vlaamse Regering conform artikel 21 vaststelt om ervoor te zorgen dat producenten van producten de financiële of financiële en organisatorische verantwoordelijkheid dragen voor het beheer van de afvalfase in de levenscyclus van een product;]4
  [4 "25° /2 stedelijk afval: gemengd afval en gescheiden ingezameld afval van huishoudens, met inbegrip van papier en karton, glas, metaal, plastic, bioafval, hout, textiel, verpakkingen, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, afgedankte batterijen en accu's, grofvuil, met inbegrip van matrassen en meubels, en gemengd afval en gescheiden ingezameld afval uit andere bronnen dan de voormelde bronnen als de aard en samenstelling van dat afval vergelijkbaar zijn met de aard en samenstelling van afval van huishoudens. Stedelijk afval omvat geen afval van productie, landbouw, bosbouw, visserij, septische tanks en het riolerings- en zuiveringsstelsel, met inbegrip van zuiveringsslib, afgedankte voertuigen of bouw- en sloopafval;]4
  26° verwijdering : iedere handeling die geen nuttige toepassing is, zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen, alsook de handelingen die als dusdanig worden bepaald door de Vlaamse Regering;
  27° voorbereiding voor hergebruik : elke nuttige toepassing die bestaat uit het controleren, schoonmaken of repareren, waarbij voorwerpen of componenten van voorwerpen die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is.
  [4 De definitie, vermeld in het eerste lid, 25° /2, doet geen afbreuk aan de toewijzing van verantwoordelijkheden voor afvalbeheer aan publieke of private actoren.]4
  [3 § 2. Voor de toepassing van afdeling 6 van hoofdstuk 3 wordt verstaan onder:
   1° asbest: de vezelachtige silicaten actinoliet, amosiet, anthofylliet, chrysotiel, crocidoliet en tremoliet;
  [5 1° /1 asbestveilig: een toestand waarin bij normaal gebruik van de constructie geen blootstellingsrisico's kunnen ontstaan voor mens en milieu doordat:
   a) men zich heeft ontdaan van:
   1) alle eenvoudig bereikbare hechtgebonden asbesthoudende materialen met niet-laag risico;
   2) alle eenvoudig bereikbare niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen, met uitzondering van asbesthoudende wandpleister met een laag risico;
   3) alle dak- en gevelbekledingen, dakgoten, rookgaskanalen en hemelwaterafvoerkanalen bestaande uit asbestcement als ze zich aan de buitenzijde bevinden;
   4) alle eenvoudig bereikbare asbesthoudende materialen die een afvalstof zijn, met uitzondering van uitgegraven of onuitgegraven steenslag, bodemen puinlagen;
   5) alle[6 eenvoudig bereikbare]6 asbesthoudende materialen, met uitzondering van asbesthoudende wandpleister, die werden ingesloten of bedekt als risicobeheersmaatregel als vermeld in artikel 33/1, § 2;
   b) de resterende asbesthoudende materialen veilig worden beheerd;]5

  [6 1А /3 asbestinventarisattest: attest afgeleverd door de OVAM voor een toegankelijke constructie met risicobouwjaar na het uitvoeren van de asbestinventaris, vermeld in artikel 33/10;
   1А /4 asbestinventarisattest gemene delen: afzonderlijk asbestinventarisattest voor de gemene delen bij mede-eigendom van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar;
   1А /5 asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen: afzonderlijk asbestinventarisattest bij splitsing van het attest van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar die toebehoort aan щщn eigenaar voor de delen, die gemeenschappelijk gebruikt worden door verschillende gebruikers in de constructie;]6

   2° constructie met risicobouwjaar: de constructie met inbegrip van al wat onroerend is geworden door bestemming of incorporatie, met bouwjaar 2000 of ouder, met uitsluiting van de openbare ondergrondse infrastructuur die bestemd is voor de transit, het transport, de transmissie of de distributie van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, energie of informatie. Een constructie is een gebouw, een bouwwerk, een vaste inrichting, een verharding met uitzondering van steenslag, al dan niet bestaande uit duurzame materialen, in de grond ingebouwd, aan de grond bevestigd of op de grond steunend omwille van de stabiliteit, en bestemd om ter plaatse te blijven staan of liggen, ook al kan het goed uit elkaar genomen worden, verplaatst worden, of is het goed volledig ondergronds;
   3° eenvoudig bereikbare asbesthoudende materialen: de asbesthoudende materialen die waar te nemen en weg te nemen zijn zonder de bouwkundige integriteit van een constructie of erfgoedkenmerken van een beschermd onroerend erfgoed aan te tasten binnen de normale beheers- en onderhoudscycli of een vergelijkbare stilstand bij industriële installaties. Asbesthoudende materialen die bedekt zijn door een ander materiaal, met uitzondering van een laag verf, coating, behang, kunststof of textiel, zijn niet eenvoudig bereikbaar, tenzij het bedekkend materiaal kan worden weggenomen [5 "zonder het bedekkende materiaal te beschadigen]5;
   4° eigenaar: de volle of blote eigenaar. Wanneer het eigendomsrecht in onverdeeldheid is, wordt elk van de onverdeelde houders van dat recht hoofdelijk en ondeelbaar beschouwd als eigenaar;
  [4 4° /1 gebouweenheid: een in functioneel opzicht zelfstandige eenheid binnen een gebouw;]4
   5° [5 hechtgebonden asbesthoudende materialen: asbesthoudende materialen waarin de asbestvezels in oorsprong sterk gebonden zijn door een bindmiddel dat hoofdzakelijk bestaat uit cement, bitumen, mastiek, kunststof of lijm]5;
  [5 5° /1 laag risico: als op basis van de aard, de staat en het voorkomen van de asbesthoudende materialen het weinig waarschijnlijk is dat asbestvezels kunnen vrijkomen;]5
   6° niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen: alle asbesthoudende materialen die niet hechtgebonden zijn;
   7° openbare, technische toegankelijke constructie met risicobouwjaar: een voor mensen toegankelijke constructie met risicobouwjaar die van openbaar nut is met hoofdzakelijk technische functie vervat onder kunstwerken en lijninfrastructuur en hun aanhorigheden;
   8° overdracht: het onder levenden overdragen van een eigendomsrecht, het onder levenden vestigen of overdragen van een recht van vruchtgebruik, een erfpacht, een opstalrecht of een zakelijk recht van gebruik. Een onteigening en een erfenis worden niet beschouwd als een overdracht;
  [5 8° /1 risicobeheersmaatregel: een tijdelijke maatregel die erop gericht is om voor een asbesthoudend materiaal een laag risico te verkrijgen in afwachting van het wegnemen van het asbesthoudende materiaal;]5
   9° toegankelijke constructie met risicobouwjaar: elke constructie met risicobouwjaar die mensen binnen kunnen betreden. Een constructie kan binnen betreden worden als ze minstens bestaat uit een dak dat gedragen wordt door constructie-elementen, en als een mens er normaal in kan staan of lopen;
   10° publieke constructie met risicobouwjaar: elke constructie met risicobouwjaar die een publieke organisatie huisvest die aan een groot aantal personen overheidsdiensten verstrekken. Een publieke organisatie is een overheid, een parastatale, of een organisatie die publieke diensten aanbiedt die door een overheid worden verzorgd, uitbesteed of gesubsidieerd.]3

  [5 10° /1 veilig beheer: voor laag risico asbesthoudende materialen maatregelen nemen zodat ze deze status behouden[6 ...]6 en voor niet eenvoudig bereikbare materialen die een afvalstof zijn alle maatregelen nemen die redelijkerwijs kunnen worden genomen om het gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, meer bepaald het risico voor water, lucht en bodem te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken]5
  [4 11° wooneenheid: een gebouweenheid die over de nodige woonvoorzieningen beschikt om autonoom te kunnen functioneren.]4
  
Art.3. § 1. Dans le présent décret, on entend par :
  1° déchet : chaque matière ou chaque objet dont le propriétaire se défait, a l'intention de se défaire ou doit se défaire. Ne sont pas considérés comme déchets :
  a) les effluents gazeux qui sont émis dans l'atmosphère, [2 et le dioxyde de carbone qui est capté et transporté en vue du stockage géologique et qui est stocké géologiquement conformément au décret du 8 mai 2009 concernant le sous-sol profond ou qui, en vertu de l'article 37, alinéa 2, du décret du 8 mai 2009 concernant le sous-sol profond, tombe en dehors du champ d'application de ce dernier décret;]2
  b) les effluents d'élevage tels que visés au décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
  c) [6 les eaux usées qui répondent aux conditions de déversement applicables telles qu'elles figurent soit dans le permis d'environnement du producteur d'eaux usées, soit dans les conditions générales ou sectorielles applicables concernant le déversement de ces eaux usées dans les eaux de surface telles que visées à l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er juin 1995 fixant les dispositions générales et sectorielles en matière d'hygiène de l'environnement, et qui font l'objet d'une utilisation utile dans le cadre d'un processus de production ]6;
  d) les eaux usées domestiques et industrielles, qui sont déversées indirectement dans les eaux de surface conformément aux dispositions du décret du 24 janvier 1984 en matière de gestion des eaux souterraines et du [1 décret du 25 avril 2014 relatif au permis d'environnement]1;
  e) les terres non excavées, y compris les bâtiments liés au sol de manière durable;
  f) les déchets radioactifs, pour autant qu'ils ne soient pas considérés comme des déchets libérés tel que visé à l'Accord de coopération entre l'Etat fédéral et les Régions du 17 octobre 2002 relatif à la gestion des déchets libérés;
  [4 g) les substances destinées à une utilisation comme matières premières pour aliments des animaux, telles que visées à l'article 3, paragraphe 2, g), du règlement (UE) n° 767/2009 du Parlement européen et du Conseil du 13 juillet 2009 concernant la mise sur le marché et l'utilisation des aliments pour animaux, modifiant le règlement (CE) no 1831/2003 du Parlement européen et du Conseil et abrogeant la directive 79/373/CEE du Conseil, la directive 80/511/CEE de la Commission, les directives 82/471/CEE, 83/228/CEE, 93/74/CEE, 93/113/CE et 96/25/CE du Conseil, ainsi que la décision 2004/217/CE de la Commission, et qui ne contiennent pas ou ne sont pas composées de sous-produits animaux ; ]4
  [6 h) l'utilisation d'eau de récupération pour laquelle une autorisation d'utilisation a été délivrée ou pour laquelle une notification avec prise d'actes a été faite conformément à l'arrêté du Gouvernement flamand du 14 juillet 2023 portant réglementation relative à la qualité et à la production, la fourniture et l'utilisation d'eau de récupération ;
   i) les eaux usées non traitées, à l'exclusion des eaux usées provenant des activités de traitement des déchets, transportées en vue de leur épuration et déversement entre deux entreprises appartenant au même groupe de sociétés.]6

  2° commerçant de déchets : chaque entreprise qui agit en tant que responsable pour l'achat et la vente de déchets, y compris les commerçants qui n'ont pas la possession physique des déchets;
  3° agent de déchets : chaque entreprise qui organise l'élimination ou l'application utile de déchets au profit d'autres, y compris les agents qui n'ont pas la possession physique des déchets;
  4° le producteur de déchets : chaque personne physique ou morale dont les activités produisent des déchets, étant le premier producteur de déchets, ou chacun qui effectue des traitements préalables, des mélanges ou d'autres transformations qui conduisent à une modification de la nature ou de la composition de ces déchets;
  5° le traitement de déchets : l'application utile ou l'élimination, y compris les actes préparatoires précédant l'application utile ou l'élimination;
  [3 5° /1 [5 matériaux contenant de l'amiante
   a) les matériaux qui, sur la base de connaissances préalables et d'une observation à l'oeil nu, ou sur la base d'un échantillonnage et d'une analyse valides, contiennent de l'amiante ;
   b) les matériaux susceptibles de contenir de l'amiante sauf si l'absence d'amiante peut être démontrée avec certitude sur la base d'un échantillonnage et d'une analyse valides]5
;]3

  [5 5° /2 matériaux susceptibles de contenir de l'amiante : des matériaux dont il est permis d'affirmer qu'ils peuvent contenir de l'amiante sur la base de connaissances préalables et d'une observation à l'oeil nu ;]5
  6° les déchets industriels : les déchets qui sont produits suite à une activité industrielle, artisanale ou scientifique, et les déchets y assimilés conformément à un arrêté du Gouvernement flamand;
  7° gérer des déchets : la collecte, le stockage intérimaire et le transbordement, le transport, [4 la valorisation, y compris le tri, et l'élimination de déchets]4, y compris la surveillance de ces actes et l'exécution du suivi des décharges après la fermeture, en ce compris les activités des commerçants de déchets ou des agents de déchets;
  8° [1 meilleures techniques disponibles : les meilleures techniques disponibles telles que visées dans le titre V du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement et le décret du 25 avril 2014 relatif au permis d'environnement;]1
  9° les déchets spéciaux : les déchets domestiques, dangereux, industriels ou d'autres déchets qui sont assujettis à un régime spécial à cause de leur nature, composition, origine ou traitement. Le Gouvernement flamand peut déterminer quels déchets sont considérés comme étant des déchets spéciaux;
  [4 9° /1 biodéchets : les déchets biodégradables de jardins et de parcs, les déchets alimentaires et les déchets de cuisine provenant des ménages, des bureaux, des restaurants et autres services alimentaires, des commerces en gros, des cantines, des facilités de restauration et des magasins, ainsi que les déchets comparables de l'industrie alimentaire ; ]4
  10° l'OVAM : l'agence " Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij " (Société flamande des Déchets), visée à l'article 10.3.1, § 1er, du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement;
  11° les déchets municipaux mélangés : les déchets domestiques, ainsi que les déchets industriels et institutionnels, qui sont comparables aux déchets domestiques en ce qui concerne la nature et la composition, sauf les fractions citées en annexe de la Décision 2000/532/CE sous 20 01 qui sont collectées séparément à la source, et les autres déchets cités sous 20 02 de cette annexe;
  12° collecte séparée : la collecte dont un flux de déchets est séparé selon sorte et nature des déchets en vue de faciliter un traitement spécifique;
  13° déchets dangereux : les déchets qui représentent ou sont susceptibles à représenter un danger particulier pour la santé publique ou qui doivent être traités dans des installations spéciales. Le Gouvernement flamand détermine quels déchets sont considérés comme des déchets dangereux conformément aux prescriptions européennes en vigueur;
  14° déclaration sur les déchets : une déclaration délivrée par l'autorité flamande stipulant qu'un certain matériau ne doit pas ou plus être considéré comme un déchet, le cas échéant en combinaison avec un certain nombre de conditions;
  15° réutilisation : toute opération par laquelle des objets ou des composantes d'objets qui ne sont pas des déchets, sont réutilisés pour le même objectif pour lequel ils ont été conçus;
  16° détenteur de déchets : le producteurs de déchets ou la personne physique ou morale qui possède les déchets;
  17° déchets domestiques : déchets qui sont produits par le fonctionnement normal d'un ménage particulier et les déchets y assimilés conformément à un arrêté du Gouvernement flamand;
  18° collecte : la collecte de déchets, y compris le tri provisoire et le stockage provisoire de déchets, afin de les transporter ensuite vers une installation de traitement de déchets;
  19° la réflexion axée sur le cycle de vie : une approche visant les effets qui se produisent pendant le cycle de vie entier d'un matériau;
  [4 19° /1 déchets alimentaires : toutes les denrées alimentaires telles que visées à l'article 2 du règlement (CE) n° 178/2002 du Parlement européen et du Conseil du 28 janvier 2002 établissant les principes généraux et les prescriptions générales de la législation alimentaire, instituant l'Autorité européenne de la sécurité des aliments et fixant des procédures relatives à la sécurité des denrées alimentaires, qui sont devenues des déchets ; ]4
  20° pouvoirs locaux : les provinces, les régies provinciales, les communes, les régies communales et les partenariats intercommunaux;
  21° matériau : toute substance qui est ou a été extraite, cultivée, traitée, produite, distribuée, utilisée, mise au rebut ou traitée à nouveau, ou tout objet qui est produit, distribué, utilisé, mis au rebut ou utilisé à nouveau, y compris les déchets y résultant;
  22° cycle de matériaux : l'ensemble d'opérations successives dans un cycle de vie ou flux de matériaux, depuis l'extraction et l'exploitation, par le traitement, la production, la distribution, le stockage ou le transbordement, le transport, l'utilisation et la réutilisation, la mise au rebut, l'élimination et la mise en service éventuelle, par lequel un ou deux matériaux sont transmis, volontairement ou involontairement, d'une phase du cycle de vie vers une autre;
  [4 22° /1 déchet non dangereux : un déchet qui n'est pas de déchet dangereux ;]4
  23° valorisation : toute opération ayant comme résultat principal que les déchets ont un but utile, en remplaçant d'autres matériaux qui autrement seraient utilisés pour une fonction spécifique, soit dans l'installation concernée, soit dans l'économie au sens plus large, ou par lequel le déchet est préparé pour cette fonction, ainsi que les actes qui sont fixés comme tels par le Gouvernement flamand;
  24° prévention : des mesures qui sont prises avant qu'une matière soit transformée en un déchet, en vue de la réduction de :
  a) la quantité de déchets, y compris par la réutilisation d'objets ou par la prolongation de la durée de vie d'objets;
  b) les conséquences négatives des déchets produits pour l'environnement et pour la santé humaine;
  c) le taux de substances nocives [4 dans des matériaux ]4;
  25° recyclage : chaque valorisation permettant la transformation de déchets en des produits ou des substances ayant le même objectif ou un autre objectif. Cela comprend la préparation de déchets organiques, la récupération d'énergie ni la transformation en matériaux destinés à être utilisés comme combustible ou comme matériau de remplissage ne sont pas incluses;
  [4 25° /1 régime de responsabilité élargie des producteurs : un ensemble de mesures que le Gouvernement flamand arrête conformément à l'article 21, afin de garantir que les producteurs de produits assument la responsabilité financière ou financière et organisationnelle de la gestion de la phase des déchets du cycle de vie d'un produit ; ]4
  [4 25° /2 déchets municipaux : les déchets en mélange et les déchets collectés séparément provenant des ménages, y compris le papier et le carton, le verre, le métal, le plastique, les biodéchets, le bois, les textiles, les emballages, les équipements électriques et électroniques mis au rebut, les piles et accumulateurs usagés, les déchets encombrants, y compris les matelas et les meubles, et les déchets en mélange et les déchets collectés séparément provenant de sources autres que celles mentionnées ci-dessus, si la nature et la composition de ces déchets sont similaires à la nature et à la composition des déchets provenant des ménages. Les déchets municipaux ne comprennent pas les déchets provenant de la production, de l'agriculture, de la sylviculture, de la pêche, des fosses septiques et du réseau d'égout et d'épuration, y compris les boues d'épuration, les véhicules hors d'usage ou les déchets de construction et de démolition ;]4
  26° élimination : toute opération qui n'est pas une opération utile, même si cette opération mène en deuxième instance à la récupération de matières ou d'énergie, ainsi que les opérations qui sont fixées comme telles par le Gouvernement flamand;
  27° préparation pour réutilisation : toute application utile qui comprend le contrôle, le nettoyage ou la réparation, par lesquels des objets ou des composantes d'objets qui sont devenus des déchets, sont préparés de sorte qu'ils puissent être réutilisés sans qu'un traitement préalable soit nécessaire.
  [4 La définition, visée à l'alinéa 1er, 25° /2, ne porte pas préjudice à l'attribution de responsabilités en matière de gestion des déchets à des acteurs publics ou privés. ]4
  [3 § 2. " Pour l'application de la section 6 du chapitre 3, on entend par :
   1° amiante : les silicates fibreux suivants: amosite, actinolite, anthophyllite, chrysotile, crocidolite et trémolite ;
  [5 1° /1 état sans risque d'amiante : un état dans lequel, dans des conditions d'utilisation normales de la construction, il n'y a pas de risque d'exposition pour l'homme et l'environnement, car :
   a) ont été éliminés :
   1) tous les matériaux contenant de l'amiante non friable facilement accessibles à risque non faible ;
   2) tous les matériaux contenant de l'amiante friable facilement accessibles, à l'exception du plâtre contenant de l'amiante sur des murs à faible risque ;
  [6 1° /3 certificat d'inventaire d'amiante : un certificat délivré par l'OVAM pour une construction accessible d'année à risque après la réalisation de l'inventaire d'amiante visé à l'article 33/10 ;
   1° /4 certificat d'inventaire d'amiante parties communes : un certificat séparé d'inventaire d'amiante pour les parties communes en cas de copropriété d'une construction accessible d'année à risque ;
   1° /5 certificat d'inventaire d'amiante parties communément utilisées : un certificat séparé d'inventaire d'amiante lorsque le certificat d'une construction accessible d'année à risque appartenant à un seul propriétaire est divisé pour les parties utilisées en commun par différents utilisateurs dans la construction ;]6

   3) tous les revêtements de toiture et de façade, les gouttières, les conduits de fumée et les conduits d'évacuation des eaux pluviales composés d'amiante-ciment s'ils se trouvent à l'extérieur ;
   4) tous les matériaux contenant de l'amiante facilement accessibles qui sont des déchets, à l'exception des dépôts de gravier, de terre et de gravats excavés ou non excavés ;
   5) tous les matériaux contenant de l'amiante, à l'exception du plâtre contenant de l'amiante sur des murs, qui ont été encapsulés ou recouverts en tant que mesure de gestion des risques visée à l'article 33/1, § 2 ;
   b) les autres matériaux contenant de l'amiante sont gérés en toute sécurité.]5

   2° ° construction d'année à risque: la construction, y compris tout ce qui est devenu immeuble par destination ou par incorporation, construite jusqu'en l'an 2000 inclus, à l'exclusion des infrastructures souterraines publiques destinées au transit, au transport, à la transmission ou à la distribution de matériaux solides, liquides ou gazeux, d'énergie ou d'informations. Une construction est un bâtiment, un ouvrage, un établissement fixe, un revêtement à l'exception de gravillons, constitué ou non de matériaux durables, construit dans le sol, fixé au sol ou reposant sur le sol par souci de stabilité, et destiné à rester en place, même s'il est susceptible d'être démantelé ou déplacé, ou situé entièrement sous terre ;
   3° matériaux contenant de l'amiante et facilement accessibles : les matériaux contenant de l'amiante susceptibles d'être observés et enlevés sans que cela n'affecte l'intégrité architecturale d'une construction ou les caractéristiques patrimoniales d'un patrimoine immobilier protégé dans les cycles normaux de gestion et de maintenance, ou dans un arrêt semblable dans le cas d'installations industrielles. Les matériaux contenant de l'amiante recouverts par une autre substance, à l'exception d'une couche de peinture, d'enduit, de papier peint, de plastique ou de textile, ne sont pas considérés comme facilement accessibles, à moins que le matériau de recouvrement ne puisse être enlevé [5 sans endommager le matériau de recouvrement ]5 ;
   4° propriétaire : le plein propriétaire ou le nu-propriétaire. Lorsque le droit de propriété est en indivision, chacun des titulaires indivis de ce droit est solidairement et indivisiblement considéré comme propriétaire ;
  [4 4° /1 unité de bâtiment : une unité fonctionnellement indépendante au sein d'un bâtiment ;]4
   5° [5 matériaux contenant de l'amiante non friable : matériaux contenant de l'amiante dans lesquels les fibres d'amiante sont à l'origine solidement fixées dans un liant constitué principalement de ciment, bitume, mastic, plastique ou colle ; ]5 ;
  [5 5° /1 risque faible : lorsque, du fait de la nature, de l'état et de l'occurrence des matériaux contenant de l'amiante, il est peu vraisemblable que des fibres d'amiante s'en dégagent ; ]5
   6° matériaux contenant de l'amiante friable : tous les matériaux contenant de l'amiante qui sont friables ;
   7° construction publique technique accessible d'année à risque : une construction d'année à risque accessible aux personnes et d'utilité publique, avec une fonction essentiellement technique, contenue dans des ouvrages et des infrastructures de transport et leur dépendances ;
   8° transfert : le transfert entre vifs d'un droit de propriété, l'établissement ou le transfert entre vifs d'un droit d'usufruit, d'un bail emphytéotique, d'un droit de superficie ou d'un droit réel d'utilisation. Une expropriation et un héritage ne sont pas considérés comme un transfert ;
  [5 8° /1 Mesure de gestion du risque : une mesure temporaire visant à obtenir un risque faible pour un matériau contenant de l'amiante en attendant le retrait du matériau contenant de l'amiante ; ]5
   9° construction accessible d'année à risque : toute construction d'année à risque dans laquelle il est possible d'entrer. Il est possible d'entrer dans une construction à partir du moment où celle-ci est constituée d'au moins un toit porté par des éléments de construction, et/ou une personne peut normalement se tenir ou marcher à l'intérieur ;
   10° construction publique d'année à risque : toute construction d'année à risque abritant un organisme public qui offre des services publics à un grand nombre de personnes. Un organisme public est une autorité, une parastatale, ou un organisme qui offre des services publics qui sont fournis, sous-traités ou subventionnés par une autorité.]3

  [5 10° /1 gestion sécurisée : pour les matériaux contenant de l'amiante à risque faible, prendre des mesures pour qu'ils conservent ce statut[6 ...]6 et, pour les matériaux non considérés comme facilement accessibles qui sont des déchets, prendre toutes les mesures qui peuvent être prises raisonnablement afin de prévenir ou limiter le plus possible le danger pour la santé humaine ou pour l'environnement, en particulier le risque pour l'eau, l'air et le sol ;]5
  [4 11° unité de logement : une unité de bâtiment d'habitation disposant des équipements de logement nécessaires pour pouvoir fonctionner de manière autonome.]4
  
Art.4. § 1. Dit decreet draagt bij aan het bereiken van de doelstellingen met betrekking tot duurzame ontwikkeling, als vermeld in artikel 7bis van de gecoördineerde Grondwet.
  § 2. [1 De doelstelling van dit decreet is maatregelen vaststellen om een circulaire economie te bevorderen en om materiaalkringlopen tot stand te brengen waarbij:]1 :
  [1 1° de gezondheid van de mens en het milieu beschermd worden door afvalproductie en de negatieve gevolgen van afvalproductie en -beheer te voorkomen of te verminderen;]1;
  2° de uitputting van hernieuwbare en niet-hernieuwbare hulpbronnen, de verspilling van materialen en energie in het algemeen en de schadelijke gevolgen voor mens en milieu, verbonden aan materiaalgebruik en -verbruik, worden tegengegaan.
  § 3. In het bijzonder worden in dit decreet maatregelen vastgesteld :
  1° waarbij steeds wordt gestreefd naar het beste resultaat voor milieu en gezondheid, rekening houdend met de effecten die optreden tijdens de volledige levenscyclus, en waarbij als prioriteitsvolgorde de volgende hiërarchie wordt gehanteerd :
  a) de preventie van afvalstoffen en een efficiënter en minder milieubelastend gebruik en verbruik van materialen via aangepaste productie- en consumptiepatronen;
  b) de voorbereiding van afvalstoffen voor hergebruik;
  c) de recyclage van afvalstoffen en de inzet van materialen in gesloten materiaalkringlopen;
  d) andere vormen van nuttige toepassing van afvalstoffen, zoals energieterugwinning en de inzet van materialen als energiebron;
  e) de verwijdering van afvalstoffen, met storten als laatste optie;
  2° om ervoor te zorgen dat het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu, met name :
  a) zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora en klimaat op te leveren;
  b) zonder geluids- en geurhinder te veroorzaken;
  c) zonder schade aan natuur- en landschapsschoon te berokkenen.
  
Art.4. § 1er. Le présent décret contribue à la réalisation des objectifs relatifs au développement durable, tels que visés à l'article 7bis de la Constitution coordonnée.
  § 2. [1 L'objectif du présent décret est d'arrêter des mesures pour promouvoir une économie circulaire et pour réaliser des cycles de matériaux par lesquels ]1 :
  1° [1 1° la santé de l'homme et de l'environnement sont protégées en prévenant ou en réduisant la production de déchets et les incidences négatives de la production et de la gestion des déchets ]1;
  2° l'épuisement de ressources renouvelables et non renouvelables, le gaspillage de matériaux et d'énergie en général et les effets nocifs pour l'homme et l'environnement, liés à l'utilisation et la consommation de matériaux sont combattus.
  § 3. Dans le présent décret des mesures sont fixées :
  1° par lesquelles on vise le meilleur résultat pour l'environnement et la santé, en tenant compte des effets qui se produisent pendant le cycle de vie entier, en utilisant la hiérarchie suivante :
  a) la prévention de déchets et une utilisation et une consommation plus efficaces et provoquant moins de pression environnementale par des modes de consommation et de production adaptés;
  b) la préparation de déchets en vue de la réutilisation;
  c) le recyclage de déchets et l'utilisation de matériaux dans des cycles de matériaux fermés;
  d) autres formes d'application utile de déchets, telles que la récupération d'énergie et l'utilisation de matériaux comme source d'énergie;
  e) l'élimination de déchets, le déversement étant la dernière option;
  2° pour assurer que la gestion de cycles de matériaux et de déchets ne constitue aucun danger pour la santé humaine et n'entraîne aucune conséquence négative pour l'environnement, à savoir :
  a) sans constituer aucun risque pour l'eau, l'air, le sol, la faune, la flore et le climat;
  b) sans causer des nuisances dues aux odeurs et à la lumière;
  c) sans nuire à la nature et au paysage.
  
Art. 4/1. [1 De procedures, opgelegd in en krachtens dit decreet, kunnen geheel of gedeeltelijk elektronisch verlopen, overeenkomstig de regels die de Vlaamse Regering bepaalt.]1
  
Art. 4/1. [1 Les procédures imposées par le présent décret et en vertu de celui-ci peuvent se dérouler en tout ou en partie par voie électronique conformément aux règles définies par le Gouvernement flamand.]1
  
Art. 4/2. [1 § 1. De OVAM verwerkt gegevens die mogelijk persoonsgegevens bevatten in het kader van de uitvoering van artikel 6, 9, 13, 13/1, 14, 15, 21, 21/1, 22, 23, 25, 30, 32/1, 33, 39 tot en met 43, 49, 50 en 52 van dit decreet.
   De OVAM wordt hierbij aangeduid als de verwerkingsverantwoordelijke van deze persoonsgegevens.
   De OVAM neemt passende maatregelen om het doel van de verwerking, de types of categorieën van te verwerken persoonsgegevens, de betrokkenen, de entiteiten waaraan en doeleinden waarvoor de persoonsgegevens mogen worden verstrekt, de opslagperioden en de aanduiding van de verwerkingsverantwoordelijke op te nemen in de communicatie met de burger zodat de betrokkenen goed geïnformeerd worden over de verwerking van hun gegevens en het voor de betrokkenen duidelijk is wat hun rechten zijn en tot wie zij zich moeten richten voor de uitoefening van hun rechten.
   § 2. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden verwerkt met de volgende doelen:
   1° het monitoren en opvolgen van de doelstellingen van dit decreet;
   2° het monitoren, bewaken, opvolgen en uitvoeren van de bepalingen van dit decreet;
   3° het produceren van de nodige gegevens voor een efficiënt en effectief toezicht op de maatregelen van dit decreet;
   4° het vervullen van diverse Europese, internationale, Belgische en Vlaamse rapportageverplichtingen die opgelegd zijn in toepasselijke wetgeving en verdragen;
   5° het beantwoorden van vragen aan de OVAM in het kader van de openbaarheid van bestuur en in het kader van de parlementaire werking;
   6° het traceren van afvalstoffen en materialen van bij de productie tot bij de definitieve verwerking of inzet als grondstoffen.
   § 3. De aard van de gegevens betreft de ondernemingsnummers, de vestigingsnummers, de bankrekeningnummers, de naam en de contactgegevens, zijnde telefoon, fax, e-mailadres, van de natuurlijke personen en rechtspersonen die voorkomen in documenten die worden gebruikt in administratieve procedures ter uitvoering van dit decreet en die voorkomen in de registers die in het kader van de bepalingen van dit decreet moeten worden bijgehouden en die moeten worden gemeld aan of uitgewisseld worden met de OVAM.
   Waar relevant betreft het de locatiegegevens die verbonden zijn aan het beginen eindpunt van een transport van afvalstoffen of materialen. Deze locatiegegevens zullen enkel gebruikt worden voor de doelen opgenomen in punt 3° en 6° van paragraaf 2 van dit artikel.
   Die gegevens zijn nodig in het kader van een minimale gegevensverwerking voor de doelen van de gegevensverwerking, vermeld in paragraaf 2.
   § 4. De verwerkte persoonsgegevens hebben betrekking op:
   1° de natuurlijke personen en rechtspersonen die afvalstoffen en materialen produceren, gebruiken of beheren;
   2° de natuurlijke personen en rechtspersonen die beroepsmatig producten ontwikkelen, vervaardigen, behandelen, verwerken, invoeren, verkopen of de verkoop faciliteren zoals de producent van het product en een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid dragen.
   § 5. De OVAM kan de persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 1, verstrekken aan:
   1° de toezichthouders die belast zijn met het toezicht op de bepalingen van dit decreet;
   2° de natuurlijke personen of rechtspersonen aan wie de OVAM gegevens ter beschikking moet stellen in het kader van de uitvoering van dit decreet;
   3° de Europese, internationale, Belgische en Vlaamse instellingen waaraan de OVAM moet rapporteren.
   § 6. De OVAM hanteert een standaardtermijn van 20 jaar na het afsluiten van het dossier voor het bewaren van de persoonsgegevens, en meer specifiek de bankrekeningnummers, de locatiegegevens, de namen en de contactgegevens.
   De OVAM zal per datastroom van persoonsgegevens in de selectielijsten die opgesteld worden in het kader van artikel 11 van het Archiefdecreet van 9 juli 2010 en artikel II.87 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 een bepaalde bewaartermijn opnemen voor de persoonsgegevens, en meer specifiek de bankrekeningnummers, de locatiegegevens, de namen en de contactgegevens. Indien deze specifieke termijn korter is dan de termijn vernoemd in het eerste lid, geldt de specifieke bewaartermijn.
   De ondernemingsnummers en vestigingsnummers zullen voor onbepaalde tijd worden bewaard om toe te laten dat ook in de toekomst het monitoren, bewaken en opvolgen van de doelstellingen van dit decreet kan gebeuren.
   § 7. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de verwerking van persoonsgegevens door de OVAM.
   § 8. De OVAM neemt passende technische en organisatorische maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van de persoonsgegevens. Deze maatregelen zullen een passend beveiligingsniveau verzekeren rekening houdend, enerzijds, met de stand van de techniek ter zake en de kosten voor het toepassen van de maatregelen en, anderzijds, met de aard van de te beveiligen gegevens en de potentiële risico's. ]1

  
Art. 4/2. [1 § 1er. L'OVAM traite des données pouvant contenir des données à caractère personnel dans le cadre de la mise en oeuvre des articles 6, 9, 13, 13/1, 14, 15, 21, 21/1, 22, 23, 25, 30, 32/1, 33, 39 à 43, 49, 50 et 52 du présent décret.
   L'OVAM est dans ce contexte désignée comme le responsable du traitement de ces données à caractère personnel.
   L'OVAM prend les mesures appropriées pour inclure la finalité du traitement, les types ou catégories de données à caractère personnel à traiter, les personnes concernées, les entités auxquelles et les finalités pour lesquelles les données à caractère personnel peuvent être fournies, les périodes de conservation et la désignation du responsable du traitement dans ses communications avec les citoyens, afin que les personnes concernées soient correctement informées du traitement de leurs données et qu'il soit clair pour les personnes concernées quels sont leurs droits et à qui elles doivent s'adresser pour exercer leurs droits.
   § 2. Les données, visées au paragraphe 1er, sont traitées aux fins suivantes :
   1° le contrôle et le suivi des objectifs du présent décret ;
   2° le contrôle, la supervision, le suivi et la mise en oeuvre des dispositions du présent décret ;
   3° la production des données nécessaires à un contrôle efficient et efficace des mesures du présent décret ;
   4° se conformer aux diverses obligations de faire rapport européennes, internationales, belges et flamandes imposées par la législation et les traités en vigueur ;
   5° répondre aux questions de l'OVAM dans le cadre de la publicité de l'administration et dans le cadre du fonctionnement parlementaire ;
   6° le suivi des déchets et des matériaux depuis la production jusqu'à la transformation finale ou à l'utilisation comme matières premières.
   § 3. La nature des données comprend les numéros d'entreprise et d'unités d'établissement, les numéros de compte bancaire, le nom et les coordonnées - c'est-à-dire le téléphone, le fax, l'adresse e-mail - des personnes physiques et personnes morales figurant dans les documents utilisés dans les procédures administratives dans le cadre de la mise en oeuvre du présent décret et figurant dans les registres qui doivent être tenus dans le cadre des dispositions du présent décret et qui doivent être notifiés ou échangés avec l'OVAM.
   Le cas échéant, elle comprend les données de localisation associées au point de départ et d'arrivée d'un transport de déchets ou de matériaux. Ces données de localisation seront exclusivement utilisées aux fins mentionnées aux points 3° et 6° du paragraphe 2 du présent article.
   Ces données sont requises dans le cadre d'un traitement minimal de données aux fins du traitement de données visé au paragraphe 2.
   § 4. Les données à caractère personnel traitées concernent :
   1° les personnes physiques et personnes morales qui produisent, utilisent ou gèrent des déchets et des matériaux ;
   2° les personnes physiques et morales qui, à titre professionnel, élaborent, fabriquent, manipulent, traitent, importent, vendent ou facilitent la vente des produits comme le producteur du produit et sont soumises à un régime de responsabilité élargie des producteurs.
   § 5. L'OVAM peut fournir les données à caractère personnel visées au paragraphe 1 :
   1° aux autorités de contrôle chargées du contrôle du respect des dispositions du présent décret ;
   2° aux personnes physiques ou personnes morales auxquelles l'OVAM doit mettre des données à disposition dans le cadre de la mise en oeuvre du présent décret ;
   3° aux institutions européennes, internationales, belges et flamandes auxquelles l'OVAM doit faire rapport.
   § 6. L'OVAM applique un délai standard de 20 ans après la clôture du dossier pour la conservation des données à caractère personnel, et plus particulièrement les numéros de compte bancaire, les données de localisation, les noms et les coordonnées.
   Par flux de données à caractère personnel dans les listes de sélection établies dans le cadre de l'article 11 du décret relatif aux archives du 9 juillet 2010 et de l'article II.87 du décret de gouvernance du 7 décembre 2018, l'OVAM intégrera un délai de conservation déterminé pour les données à caractère personnel, et plus particulièrement les numéros de compte bancaire, les données de localisation, les noms et les coordonnées. Si ce délai spécifique est plus court que le délai visé à l'alinéa 1er, le délai de conservation spécifique s'applique.
   Les numéros d'entreprise et d'unités d'établissement seront conservés pendant une durée indéterminée afin de permettre, également dans le futur, le contrôle, la supervision et le suivi des objectifs du présent décret.
   § 7. Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités relatives au traitement des données à caractère personnel par l'OVAM.
   § 8. L'OVAM prend les mesures techniques et organisationnelles appropriées nécessaires à la protection des données à caractère personnel. Ces mesures assureront un niveau de protection adéquat, compte tenu, d'une part, de l'état de la technique en la matière et des frais qu'entraîne l'application de ces mesures et, d'autre part, de la nature des données à protéger et des risques. ]1

  
HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen rond het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
CHAPITRE 2. - Dispositions générales relatives à la gestion de cycles de matériaux et de déchets
Art.5. De Vlaamse Regering kan met het oog op het bereiken van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, materialen aanduiden en voorwaarden bepalen voor het gebruik of verbruik ervan.
  De Vlaamse Regering kan overeenkomstig de doelstellingen, vermeld in artikel 4, voor bepaalde materialen nadere regels vaststellen ter waarborging van hun traceerbaarheid, hun verwerking overeenkomstig artikel 9, § 1, en hun rechtmatig gebruik.
Art.5. En vue de réaliser les objectifs, mentionnés à l'article 4, le Gouvernement flamand peut désigner les matériaux et déterminer les conditions pour leur utilisation ou consommation.
  Conformément aux objectifs, mentionnés à l'article 4, le Gouvernement flamand peut déterminer des modalités pour certains matériaux, pour garantir leur traçabilité, leur traitement conformément à l'article 9, § 1er, et leur usage légitime.
Art.6. § 1. De natuurlijke personen en rechtspersonen die afvalstoffen beheren, houden een chronologisch afvalstoffenregister bij waarin onder meer de aangevoerde en afgevoerde hoeveelheid, aard, oorsprong [3 , de hoeveelheid materialen die verkregen zijn door voorbereiding voor hergebruik, recycling of andere handelingen van nuttige toepassing]3 en, als dat van toepassing is, bestemming, frequentie van de inzameling, wijze van vervoer en van behandeling van de ingezamelde, opgehaalde, vervoerde, verwijderde of nuttig toegepaste afvalstoffen zijn vermeld. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de inhoud en de voorwaarden van dat afvalstoffenregister. De Vlaamse Regering kan groepen van natuurlijke personen en rechtspersonen van die plicht ontslaan. [1 Met behoud van de bepalingen van [2 het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning]2, kan de Vlaamse Regering toestaan dat bij de individuele beoordeling van vergunningsplichtige of meldingsplichtige activiteiten, vermeld in artikel 11, wordt afgeweken van de inhoud en de voorwaarden van het afvalstoffenregister.]1
  De natuurlijke personen en rechtspersonen die afvalstoffen beheren, melden bepaalde gegevens met betrekking tot de ingezamelde, opgehaalde, verwijderde of nuttig toegepaste afvalstoffen aan de OVAM. [1 De Vlaamse Regering kan vaststellen dat de OVAM natuurlijke personen en rechtspersonen selecteert om gegevens te melden.]1 De Vlaamse Regering bepaalt welke gegevens worden gemeld en op welke wijze dat gebeurt.
  § 2. De Vlaamse Regering kan bepalen dat afvalstoffen bij hun vervoer vergezeld moeten gaan van een identificatieformulier, al dan niet in elektronische vorm.
  [4 De Vlaamse Regering kan nadere regels opleggen over de modaliteiten voor de opmaak van identificatieformulieren en voor de uitwisseling ervan met de OVAM en de toezichthouders]4
  § 3. De Vlaamse Regering kan bepalen dat voor specifieke materialen materialenregisters worden bijgehouden met het oog op het verkrijgen van informatie over het efficiënt en rechtmatig gebruik van materialen overeenkomstig de doelstelling, vermeld in artikel 4. Die registers kunnen slaan op hoeveelheden van in- en uitgaande materiaalstromen en hun herkomst en bestemming. De Vlaamse Regering kan daarvoor nadere regels vaststellen.
  [1 De Vlaamse Regering kan vaststellen dat de OVAM natuurlijke personen en rechtspersonen selecteert om gegevens uit het materialenregister te melden. De Vlaamse Regering bepaalt welke gegevens worden gemeld en op welke wijze dat gebeurt.]1
  [4 § 4. De Vlaamse Regering kan bepalen dat transport van grondstoffen vergezeld moet gaan van een transportdocument. De Vlaamse Regering kan nadere regels vastleggen over de modaliteiten over de inhoud van de transportdocumenten en het delen van de documenten met de OVAM en de toezichthouders.
   § 5. De gegevens die in het kader van paragraaf 1 tot en met 4 van dit artikel gemeld worden aan de OVAM of uitgewisseld worden met de OVAM, vormen de basis van het materialeninformatiesysteem.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels opleggen over de modaliteiten voor de opmaak, het beheer en het gebruik van het materialeninformatiesysteem.
   In dit artikel wordt verstaan onder het materialeninformatiesysteem: een systeem dat bestaat uit een ICT-toepassing, een databank en een dataplatform met gegevens over afvalstoffen en materialen ten behoeve van het traceren door de OVAM en de toezichthouders van afvalstoffen en materialen, het opvolgen van de sluiting van materiaalkringlopen, het voldoen aan Vlaamse, Europese en internationale rapporteerverplichtingen, en het bepalen van het aandeel afval dat gerecycleerd, gestort, verbrand of op een andere manier verwerkt wordt.
   Omdat het materialeninformatiesysteem commercieel vertrouwelijke gegevens bevat, neemt de OVAM passende technische en organisatorische maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van deze commercieel vertrouwelijke gegevens. Deze maatregelen zullen een passend beveiligingsniveau verzekeren rekening houdend, enerzijds, met de stand van de techniek ter zake en de kosten voor het toepassen van de maatregelen en, anderzijds, met de aard van de te beveiligen gegevens en de potentiële risico's.]4

  
Art.6. § 1er. Les personnes physiques et morales qui gèrent des déchets, tiennent un registre chronologique dans lequel sont mentionnés entre autres [3 la quantité entrée et sortie, la nature, l'origine " et le membre de phrase " et, si applicable,]3. Le Gouvernement flamand fixe les modalités relatives au contenu et aux conditions de ce registre de déchets. Le Gouvernement flamand peut dispenser des groupes de personnes physiques et morales de cette obligation. [1 Sans préjudice de l'application des dispositions du [2 décret du 25 avril 2014 relatif au permis d'environnement]2, le Gouvernement flamand peut autoriser une dérogation au contenu et aux conditions du registre des déchets lors d'une évaluation individuelle d'activités soumises à autorisation ou à déclaration, visées à l'article 11.]1
  Les personnes physiques et morales qui gèrent des déchets, fournissent certaines données relatives aux déchets collectés, ramassés, transportés, éliminés ou appliqués de façon utile à l'OVAM. [1 Le Gouvernement flamand peut déterminer que l'OVAM sélectionne des personnes physiques et des personnes morales pour communiquer des données.]1 Le Gouvernement flamant détermine quelles données sont communiquées ainsi que le mode de communication.
  § 2. Le Gouvernement flamand peut déterminer que lors de leur transport, les déchets doivent être accompagnés d'un formulaire d'identification, sous forme électronique ou non.
  [4 Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités d'élaboration des formulaires d'identification et leur échange avec l'OVAM et les autorités de contrôle. ]4
  § 3. Le Gouvernement flamand peut déterminer que des registres de matériaux sont tenus pour des matériaux spécifiques en vue de l'obtention d'informations sur l'utilisation efficace et légitime de matériaux, conformément à l'objectif, visé à l'article 4. Ces registres peuvent porter sur des quantités de flux de matériaux entrants et sortants et leur origine et destination. Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités à cet effet.
  [1 Le Gouvernement flamand peut déterminer que l'OVAM sélectionne des personnes physiques et des personnes morales pour communiquer des données du registre des matériaux. Le Gouvernement flamand détermine les données qui sont communiquées ainsi que le mode de communication.]1
  [4 § 4. Le Gouvernement flamand peut déterminer que le transport de matières premières doit être accompagné d'un document de transport. Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités relatives au contenu des documents de transport et au partage des documents avec l'OVAM et les autorités de contrôle.
   § 5. Les données communiquées ou échangées avec l'OVAM dans le cadre des paragraphes 1 à 4 de cet article constituent la base du système d'information sur les matériaux.
   Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités relatives à l'élaboration, la gestion et l'utilisation du système d'information sur les matériaux.
   Dans le présent article, on entend par " système d'information sur les matériaux "un système composé d'une application ICT, d'une base de données et d'une plate-forme de données contenant des données sur les déchets et les matériaux aux fins du suivi des déchets et des matériaux par l'OVAM et les autorités de contrôle, du suivi de la conclusion de cycles de matériaux, du respect des obligations de faire rapport flamandes, européennes et internationales et de la détermination de la part de déchets qui sont recyclés, mis en décharge, incinérés ou traités d'une autre manière.
   Etant donné que le système d'information sur les matériaux contient des données commerciales confidentielles, l'OVAM prend les mesures techniques et organisationnelles appropriées afin de protéger ces données commerciales confidentielles. Ces mesures assureront un niveau de protection adéquat, compte tenu, d'une part, de l'état de la technique en la matière et des frais qu'entraîne l'application de ces mesures et, d'autre part, de la nature des données à protéger et des risques.]4

  
Art.7. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de monsterneming en analyse van materialen.
  De OVAM kan analyses op stalen van afvalstoffen en bodem laten uitvoeren in laboratoria die de Vlaamse Regering heeft erkend of die volgens de geldende internationale normen geaccrediteerd zijn. Laboratoria worden door de Vlaamse Regering erkend overeenkomstig de bepalingen van [1 titel V, hoofdstuk 6, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid]1 en haar uitvoeringsbesluiten.
  
Art.7. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités relatives à la prise d'échantillons et l'analyse de matériaux.
  L'OVAM peut faire effectuer des analyses sur des échantillons de déchets et du sol dans des laboratoires agréés par le Gouvernement flamand ou accrédités selon les normes internationales en vigueur. Des laboratoires sont agréés par le Gouvernement flamand conformément aux dispositions du [1 titre V, chapitre 6, du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement]1 et ses arrêtés d'exécution.
  
Art.8. § 1. De maatregelen, vermeld in artikel 4, § 3, moeten de opties stimuleren die over het geheel genomen het beste resultaat opleveren voor milieu en gezondheid. Dat kan betekenen dat bij het vaststellen van maatregelen voor bepaalde materialen moet worden afgeweken van de hiërarchie, vermeld in artikel 4, § 3, als dat op grond van het levenscyclusdenken gerechtvaardigd is.
  § 2. De Vlaamse Regering bepaalt na advies van de OVAM wanneer de afwijkingen, vermeld in paragraaf 1, gerechtvaardigd zijn. Ze houdt hierbij rekening met de beginselen, vermeld in artikel 1.2.1, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, de technische uitvoerbaarheid en de economische haalbaarheid, de bescherming van hulpbronnen, de algemene effecten voor het milieu en de menselijke gezondheid en op economisch en maatschappelijk gebied, de doelstellingen, vermeld in artikel 4, en de geldende Europese voorschriften.
  Het advies van de OVAM, vermeld in het eerste lid, bevat de uitgangspunten, randvoorwaarden en methodieken die zijn gebruikt om op basis van het levenscyclusdenken tot een gewenste optie te komen.
  Voor het advies, vermeld in het eerste lid, en voor het vastleggen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en methodieken met betrekking tot het levenscylusdenken, wordt een overlegplatform opgericht, overeenkomstig artikel 19.
  Als voor het formuleren van dat advies de resultaten van wetenschappelijke studies worden gebruikt, moeten die studies door een onafhankelijke partij zijn uitgevoerd of geverifieerd.
  § 3. Als een afwijking overeenkomstig paragraaf 1 werd toegestaan, kan de Vlaamse Regering die afwijking na advies van de OVAM en overeenkomstig paragraaf 2 herzien in functie van gewijzigde technische, economische of sociale omstandigheden of in functie van gewijzigde inzichten in effecten op milieu en gezondheid.
Art.8. § 1er. Les mesures, visées à l'article 4, § 3, doivent stimuler les options qui donnent en général le meilleur résultat pour l'environnement et pour la santé. Cela peut signifier que lors de la prise de mesures pour certains matériaux, il doit être dérogé à l'hiérarchie, visée à l'article 4, § 3, si cela est justifié en vertu de la réflexion axée sur le cycle de vie.
  § 2. Le Gouvernement flamand définit après avis de l'OVAM quand les dérogations, visées au § 1er, sont justifiées, en tenant compte des principes, visés à l'article 1.2.1, § 2, du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement, la praticabilité technique et la faisabilité économique, la protection des ressources, les effets généraux pour l'environnement et la santé humaine et sur le plan économique et social, les objectifs, visés à l'article 4, et les prescriptions européennes en vigueur.
  L'avis de l'OVAM, visé à l'alinéa premier, contient les principes, la conditionnalité et les méthodiques utilisés afin d'atteindre une option souhaitée sur la base de la réflexion axée sur le cycle de vie.
  Pour l'avis, visé à l'alinéa premier, et pour la fixation des principes, de la conditionnalité et les méthodiques relatifs à la réflexion axée sur le cycle de vie, une plate-forme de concertation est établie, conformément à l'article 19.
  Si les résultats de d'études scientifiques sont utilisés pour la formulation de cet avis, ces études doivent être exécutées ou vérifiées par une partie indépendante.
  § 3. Si une dérogation conformément au § 1er a été accordée, le Gouvernement flamand peut revoir cette dérogation après l'avis de l'OVAM et conformément au § 2, en fonction des circonstances techniques, économiques ou sociales modifiées ou en fonction de vues modifiées des effets sur l'environnement et la santé.
Art.9. § 1. De Vlaamse Regering neemt de nodige passende maatregelen om ervoor te zorgen dat :
  1° het hergebruik van voorwerpen en componenten van voorwerpen en activiteiten ter voorbereiding van hergebruik worden bevorderd;
  2° afvalstoffen overeenkomstig artikel 4, § 3, of artikel 8, een handeling van hergebruik, recyclage of andere vorm van nuttige toepassing ondergaan;
  3° recyclage van een hoge kwaliteit wordt bevorderd.
  Met het oog op de naleving van de bepalingen in het eerste lid, en overeenkomstig de doelstellingen, vermeld in artikel 4, neemt de Vlaamse Regering de nodige maatregelen opdat, als dat haalbaar is op technisch, milieu- en economisch gebied, afvalstoffen gescheiden worden ingezameld, en niet gemengd worden met afvalstoffen of materialen die niet dezelfde eigenschappen hebben.
  De Vlaamse Regering kan :
  1° de gescheiden aanbieding en inzameling van bepaalde afvalstoffen verplichten en regels vaststellen voor hun inzamelwijze;
  2° doelstellingen vastleggen voor gescheiden inzameling en voor hergebruik, recyclage en andere vormen van nuttige toepassing;
  3° voor bepaalde afvalstoffen afvalverwerkingshandelingen opleggen of verbieden.
  § 2. [1 De natuurlijke personen of rechtspersonen die een kringloopcentrum uitbaten waar voorwerpen die in aanmerking komen voor producthergebruik worden ingezameld voor selectie met het oog op hergebruik, of worden opgeslagen, gesorteerd, gereinigd of hersteld en verkocht, moeten beschikken over een erkenning. De Vlaamse Regering stelt de nadere regels voor de erkenning vast. Ze bepaalt de voorwaarden en de procedure tot erkenning en de voorwaarden en de procedure tot opheffing, intrekking en schorsing ervan.]1
  [2 § 3. De inzamelaar van afvalstoffen biedt aan de afvalstoffenproducent een inzamelformule aan die de afvalstoffenproducent stimuleert de afvalstoffen zo aan te bieden dat bij de verwerking van afvalstoffen de doelstellingen, vermeld in artikel 4, § 2, en de hiërarchie, vermeld in artikel 4, § 3, 1°, maximaal kunnen worden toegepast. De inzamelformule, gericht op de selectieve inzameling, slaat op de wijze waarop de afvalstoffen worden ingezameld, zoals de gebruikte recipiënten, de inzamelfrequentie, de tarieven en de tariferingsformule. De Vlaamse Regering kan daarvoor nadere regels vaststellen.]2
  
Art.9. § 1er. Le Gouvernement flamand prend les mesures appropriées nécessaires afin d'assurer :
  1° la promotion de la réutilisation d'objets et de composantes d'objets et d'activités en préparation de la réutilisation;
  2° que les déchets sont soumis à un acte de réutilisation, de recyclage ou d'une autre forme d'application utile conformément à l'article 4, § 3, ou l'article 8;
  3° la promotion du recyclage de haute qualité.
  En vue du respect des dispositions de l'alinéa premier, et conformément aux objectifs mentionnés à l'article 4, le Gouvernement flamand prend les mesures nécessaires, pour que les déchets soient collectés de façon séparée, si cela est faisable au niveau technique, environnemental et économique, et qu'ils ne soient pas mélangés avec des déchets ou matériaux qui n'ont pas les mêmes caractéristiques.
  Le Gouvernement flamand peut :
  1° obliger l'offre et la collecte séparée de certains déchets et fixer des règles pour leur mode de collecte;
  2° définir les objectifs pour la collecte séparée et pour la réutilisation, le recyclage et d'autres formes de valorisation;
  3° imposer ou défendre des opérations de traitement de déchets pour certains déchets
  § 2. [1 Les personnes physiques ou les personnes morales exploitant un centre de récupération dans lequel des objets, susceptibles d'être réutilisés comme produit, sont collectés pour sélection en vue de réutilisation ou sont stockés, triés, nettoyés ou réparés et vendus doivent disposer d'un agrément. Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives à l'agrément. Il détermine les conditions et la procédure d'agrément et les conditions et la procédure de son abrogation, de son retrait et de son annulation.]1
  [2 § 3. Le collecteur de déchets propose au producteur de déchets une formule de collecte qui incite le producteur de déchets à offrir les déchets de manière à ce que les objectifs visés à l'article 4, § 2, et la hiérarchie visée à l'article 4, § 3, 1°, puissent être maximisés lors du traitement des déchets. La formule de collecte, qui vise la collecte sélective, fait référence à la manière dont les déchets sont collectés, comme les conteneurs utilisés, la fréquence de collecte, les tarifs et la formule de tarification. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités à cet effet. ]2
  
Art.10. [1 Met behoud van de toepassing van artikel 21 en overeenkomstig het beginsel 'de vervuiler betaalt' worden de kosten van het afvalstoffenbeheer, met inbegrip van de kosten voor de noodzakelijke infrastructuur en de exploitatie ervan, gedragen door de oorspronkelijke afvalstoffenproducent, de huidige of de vorige houders van afvalstoffen, de producent van het product waaruit het afval is voortgekomen, of de distributeurs of invoerders van een dergelijk product. De Vlaamse Regering kan daarvoor nadere regels vaststellen. ]1
  
Art.10. [1 Sans préjudice de l'article 21 et conformément au principe du pollueur-payeur, les coûts de la gestion des déchets, y compris ceux relatifs aux infrastructures nécessaires et à leur exploitation, sont supportés par le producteur initial de déchets, par les détenteurs actuels ou précédents de déchets, par le producteur du produit dont proviennent les déchets, ou par les distributeurs ou importateurs d'un produit pareil. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités à cet effet. ]1
  
Art.11. § 1. De verwijdering van afvalstoffen en voorbereidende handelingen die aan de verwijdering voorafgaan, zijn aan een vergunningsplicht onderworpen.
  De nuttige toepassing van afvalstoffen en aan nuttige toepassing voorafgaande voorbereidende handelingen zijn aan een vergunnings- of meldingsplicht onderworpen.
  De Vlaamse Regering kan het gebruik van materialen aan een vergunnings- of meldingsplicht onderwerpen, overeenkomstig de doelstellingen, vermeld in artikel 4.
  § 2. [1 Op de vergunningen en meldingen, vermeld in paragraaf 1, zijn de bepalingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning van toepassing.]1
  De Vlaamse Regering kan sectorale voorwaarden uitvaardigen voor de activiteiten, vermeld in paragraaf 1.
  § 3. Met behoud van de toepassing van de aangelegenheden die geregeld zijn door het decreet van [1 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning]1, kunnen de [1 omgevingsvergunningen]1, vermeld in paragraaf 1, alleen worden verleend als ze niet strijdig zijn met de bepalingen van dit decreet, de uitvoeringsbesluiten ervan en de uitvoeringsplannen.
  Met behoud van de toepassing van de aangelegenheden die geregeld zijn door het decreet van [1 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning]1, kunnen bij het verlenen van de [1 omgevingsvergunningen]1, vermeld in paragraaf 1, voorwaarden worden gesteld met betrekking tot :
  1° de soort en hoeveelheid van de afvalstoffen en materialen die mogen worden verwerkt of gebruikt;
  2° de technische en andere voorschriften die op de locatie in kwestie van toepassing zijn;
  3° de te nemen veiligheids- en voorzorgsmaatregelen;
  4° de wijze waarop afvalstoffen worden verwerkt of de efficiëntie waarmee materialen worden verbruikt;
  5° de maatregelen van controle en bewaking;
  6° de afvalstoffen en materialen die uit de verwerking of het gebruik resulteren, en hun eventuele gebruiksbeperkingen;
  7° bepalingen over sluiting en nazorg, voor zover die noodzakelijk zijn.
  De Vlaamse Regering kan voor de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, nadere regels vaststellen.
  
Art.11. § 1er. L'élimination de déchets et les opérations préparatoires précédant l'élimination, sont soumises à l'obligation d'autorisation.
  L'application utile de déchets et les opérations préparatoires précédant l'application nécessaire sont soumises à l'obligation d'autorisation ou de déclaration.
  Le Gouvernement flamand peut soumettre l'utilisation de matériaux à une obligation d'autorisation ou de déclaration, conformément aux objectifs, visés à l'article 4.
  § 2. [1 Les dispositions du décret du 25 avril 2014 relatif au permis d'environnement sont applicables aux autorisations et déclarations, visées au § 1er.]1
  Le Gouvernement flamand peut arrêter des conditions sectorielles pour les activités, visées au § 1er.
  § 3. Sans préjudice de l'application des matières réglées par [1 le décret du 25 avril 2014 relatif au permis d'environnement, les permis d'environnement, visés au § 1er, ne peuvent être accordés]1 que s'ils ne sont pas contraires aux dispositions dudit décret, ses arrêtés d'exécution et les plans d'exécution.
  Sans préjudice de l'application des matières réglées par [1 le décret du 25 avril 2014 relatif au permis d'environnement]1, des conditions peuvent être imposées lors de l'octroi d'autorisations écologiques, visées au § 1er, relatives :
  1° au type et à la quantité des déchets et matériaux qui peuvent être traités ou utilisés;
  2° aux prescriptions techniques et aux autres prescriptions qui sont applicables à l'endroit concerné;
  3° aux mesures de sécurité et de précaution à prendre;
  4° à la manière dont les déchets sont traités ou l'efficacité par laquelle les matériaux sont utilisés;
  5° aux mesures de contrôle et de surveillance;
  6° aux déchets et matériaux résultant du traitement ou l'utilisation, et leurs restrictions d'utilisations éventuelles;
  7° aux dispositions relatives à la fermeture et le suivi, pour autant qu'ils soient nécessaires.
  Le Gouvernement flamand peut fixer les modalités pour les conditions, visées à l'alinéa deux.
  
Art.12. § 1. Het is verboden afvalstoffen achter te laten of te beheren in strijd met de voorschriften van dit decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan.
  § 2. Het is verboden materialen te gebruiken of te verbruiken in strijd met de voorschriften van dit decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan.
  § 3. De natuurlijke persoon of rechtspersoon die afvalstoffen beheert, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden genomen om gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, meer bepaald risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora, geluids- of geurhinder, schade aan natuur- en landschapsschoon te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
  De Vlaamse Regering kan die maatregelen nader omschrijven.
  [1 § 4. De natuurlijke persoon of rechtspersoon die asbesthoudende materialen beheert, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden genomen om het gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, meer bepaald het risico voor water, lucht en bodem te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
   [2 ...]2
   De Vlaamse Regering kan de maatregelen, vermeld in het eerste lid, nader omschrijven.]1
Art.12. § 1er. Il est interdit d'abandonner ou de gérer des déchets contraire aux prescriptions du présent arrêté ou de ses arrêtés d'exécution.
  § 2. Il est interdit d'utiliser ou de consommer des matériaux contraire aux prescriptions du présent arrêté ou de ses arrêtés d'exécution.
  § 3. La personne physique ou morale qui gère des déchets, est obligée à prendre toutes les mesures qui peuvent être prises raisonnablement afin de limiter le danger pour la santé humaine ou pour l'environnement, plus particulièrement le risque pour l'eau, l'air, le sol, la faune et la flore, les odeurs dues aux odeurs et à la lumière, afin de prévenir ou de limiter le plus possible les dégâts à la nature et au paysage
  Le Gouvernement flamand peut fixer les modalités en la matière.
  [1 § 4. La personne physique ou morale qui gère des matériaux contenant de l'amiante est dans l'obligation de prendre toutes les mesures qui peuvent raisonnablement être prises afin d'éviter ou de limiter le plus possible tout risque pour la santé humaine et l'environnement, plus précisément tout risque pour l'eau, l'air et le sol.
   [2 ...]2
   Le Gouvernement flamand peut préciser les mesures visées à l'alinéa 1er. ]1
Art.13. § 1. Ondernemingen en inrichtingen die op beroepsmatige basis afvalstoffen inzamelen of vervoeren, afvalstoffenmakelaars en -handelaars, alsook ondernemingen en inrichtingen die afvalstoffen verwerken en meldingsplichtig zijn overeenkomstig artikel 11, moeten zich laten opnemen in een register.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de registratieplicht en de opmaak van het register, vermeld in het eerste lid.
  § 2. De Vlaamse Regering kan met het oog op het bereiken van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, voorwaarden opleggen aan :
  1° de onderneming of inrichting die afvalstoffen inzamelt, vervoert of regelingen treft voor hun nuttige toepassing of verwijdering;
  2° de afvalstoffenhandelaars of -makelaars.
  De voorwaarden, vermeld in het eerste lid, kunnen ook betrekking hebben op de wijze van inzameling en vervoer.
Art.13. § 1er. Des entreprises et des établissements qui collectent ou transportent des déchets sur une base professionnelle, des agents de déchets et des commerçants en déchets, ainsi que des entreprises et établissements qui traitent des déchets et qui sont soumis à notification, doivent se faire reprendre dans un registre.
  Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités de l'obligation d'enregistrement et l'établissement du registre, visé à l'alinéa premier.
  § 2. En vue de réaliser les objectifs, mentionnés à l'article 4, le Gouvernement flamand peut imposer des conditions :
  1° à l'entreprise ou l'établissement qui collecte ou transporte des déchets ou qui prend des mesures pour leur application utile ou leur élimination;
  2° aux commerçants de déchets ou aux agents de déchets.
  Les conditions, visées à l'alinéa premier, peuvent également porter sur le mode de collecte et de transport.
Art. 13/1. [1 De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen betreffende het beheer, de verwerking en het gebruik van materialen afkomstig van bouw- en infrastructuurwerken en van sloop-, ontmantelings-, en renovatiewerken [bij bouw- en infrastructuurwerken].
   De Vlaamse Regering kan sloopbeheerorganisaties erkennen. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure tot erkenning. Ze bepaalt ook de voorwaarden voor het gebruik van de erkenning.]1

  
Art. 13/1. [1 Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités relatives à la gestion, au traitement et à l'utilisation de matériaux provenant de travaux de construction et d'infrastructure et de travaux de démolition, de démantèlement et de rénovation lors de travaux de construction et d'infrastructure.
   Le Gouvernement flamand peut agréer des organisations de gestion de démolition. Le Gouvernement flamand arrête les conditions et la procédure de l'agrément. Il détermine également les conditions d'utilisation de l'agrément.]1

  
Art.14. De Vlaamse Regering kan de [1 de invoer, uitvoer en doorvoer]1 van afvalstoffen verbieden of reglementeren.
  De Vlaamse Regering kan alle maatregelen nemen [1 met betrekking tot de invoer, uitvoer en doorvoer]1 van afvalstoffen die nodig zijn voor de uitvoering van de verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, en van het verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, ondertekend in Bazel op 22 maart 1989. De Vlaamse Regering kan hiertoe onder meer :
  1° [1 elke invoer, uitvoer of doorvoer]1 van afvalstoffen binnen de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 1013/2006 onderwerpen aan het stellen van een bankgarantie, een borgsom of een gelijkwaardige financiële zekerheid om de kosten te dekken van het vervoer en van de verwijdering of nuttige toepassing, vermeld in artikel 6 van de genoemde verordening (EG) nr. 1013/2006;
  2°[1 bij invoer, uitvoer of doorvoer]1 van afvalstoffen aan de kennisgever de betaling opleggen van een vergoeding om de administratieve kosten te dekken die verbonden zijn aan de uitvoering van de kennisgevings- en toezichtsprocedure, alsook de betaling vorderen van de gangbare kosten van de passende analyses en inspecties, vermeld in artikel 29 van de genoemde verordening (EG) nr. 1013/2006.
  De grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen in strijd met de bepalingen van de verordening, vermeld in het tweede lid, of met de bepalingen vastgesteld krachtens het eerste of het tweede lid, is verboden.
  In afwijking van de verordening, vermeld in het tweede lid, kan de OVAM [1 in het geval van invoer]1 binnenkomende overbrengingen van afval die bestemd zijn voor als nuttige toepassing ingedeelde afvalverbrandingsinstallaties, beperken als vaststaat dat die overbrengingen ertoe zouden leiden dat in het Vlaamse Gewest ontstaan afval moet worden verwijderd of dat afval moet worden verwerkt op een wijze die niet in overeenstemming is met de uitvoeringsplannen, vermeld in artikel 18.
  
Art.14. Le Gouvernement flamand peut défendre ou réglementer [1 l'importation, l'exportation et le transit]1 de déchets.
  Le Gouvernement flamand peut prendre toutes les mesures [1 l'importation, l'exportation et le transit]1 qui sont nécessaires pour l'exécution du Règlement (CE) n° 1013/2006 du Parlement européen et du Conseil du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets, et de la convention sur le contrôle des mouvements transfrontalières de déchets dangereux et de leur élimination, signée à Bâle le 22 mars 1989. A cet effet, le Gouvernement flamand peut, entre autres :
  1° soumettre [1 tout(e) importation, exportation ou transit]1 de déchets dans le cadre de la Directive (CE) n° 1013/2006 au paiement d'une garantie bancaire, d'une garantie financière ou d'une assurance financière équivalente pour couvrir les frais du transport et de l'élimination ou de la valorisation au sens de l'article 6 du Règlement précité (CE) n° 1013/2006;
  2° imposer au notifiant, [1 en cas d'importation, d'exportation ou de transit]1 de déchets, le paiement des frais administratifs appropriés pour la mise en oeuvre des procédures de notification et de surveillance ainsi que le paiement des coûts habituels des analyses et inspections appropriées, tels que visés à l'article 29 du Règlement précité (CE) n° 1013/2006.
  Le transfert transfrontalier de déchets qui est contraire aux dispositions de la Directive, visée à l'alinéa deux, ou aux dispositions fixées en vertu du premier ou deuxième alinéa, est interdit.
  Par dérogation à la Directive, visée à l'alinéa deux, l'OVAM peut limiter [1 en cas d'importation]1 les transferts entrants de déchets destinés aux installations d'incinération de déchets classées comme application utile, s'il est établi que ces transferts conduiront à ce que les déchets produits en Région flamande doivent être traités d'une façon qui n'est pas conforme aux plans d'exécution, visés à l'article 18.
  
Art.15. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor het toekennen van subsidies aan :
  1° natuurlijke personen of rechtspersonen die maatregelen en initiatieven nemen overeenkomstig de doelstellingen, vermeld in artikel 4, onder meer ter bevordering van :
  a) de preventie van afvalstoffen, het hergebruik en het efficiënter en minder milieubelastend gebruik van materialen via aangepaste productie- en consumptiepatronen;
  b) de samenwerking tussen verschillende actoren binnen een of meer materiaalkringlopen met het oog op het verlagen van de milieueffecten van die materiaalkringlopen;
  c) de gescheiden inzameling van afvalstoffen, de recyclage en het aanwenden van materialen in gesloten materiaalkringlopen;
  d) de afzetmarkt voor uit afvalstoffen teruggewonnen producten en grondstoffen;
  e) een optimalisatie van het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;
  f) het onderzoek en de ontwikkeling voor de verwezenlijking van schonere en minder verspillende technologieën, producten en diensten, alsook de verspreiding en toepassing van de resultaten van onderzoek en ontwikkeling op dat gebied;
  2° lokale besturen ten behoeve van opdrachten ter uitvoering van de uitvoeringsplannen die van toepassing zijn, als vermeld in artikel 18;
  3° de natuurlijke personen of rechtspersonen, vermeld in artikel 9, § 2, die een kringloopcentrum uitbaten, voor de werking, investeringen of personeel;
  4° de gemeenten en verenigingen van gemeenten, vermeld in artikel 27, eerste lid, voor de kosten van selectieve ophaling of inzameling.
  [1 5° natuurlijke personen, rechtspersonen en overheden voor de inventarisatie, de ontmanteling, de inzameling, het transport of de verwerking van asbesthoudende materialen, vermeld in hoofdstuk 3, afdeling 6;]1
  [1 6° lokale besturen voor de organisatie van het toezicht op en de handhaving van het asbestafbouwbeleid.]1
  De subsidies worden steeds toegekend binnen de perken van de in de begroting opgenomen kredieten.
  
Art.15. Le Gouvernement flamand arrête les modalités de l'octroi de subventions aux :
  1° personnes morales ou physiques qui prennent des mesures et des initiatives conformément aux objectifs, visées à l'article 4, entre autres en vue de promouvoir :
  a) la prévention de déchets, la réutilisation et la consommation plus efficace et provoquant moins de pression environnementale par des modes de consommation et de production adaptés;
  b) la collaboration entre plusieurs acteurs dans un ou plusieurs cycles de matériaux en vue de la diminution des effets environnementaux de ces cycles de matériaux;
  c) la collecte séparée de déchets, le recyclage et l'utilisation de matériaux dans des cycles de matériaux fermés;
  d) le marché d'écoulement pour des produits et des matières premières obtenus par la récupération de déchets;
  e) une optimisation de la gestion de cycles de matériaux et de déchets;
  f) la recherche et le développement pour la réalisation de technologies plus propres et moins gaspillantes, de produits et de services, ainsi que la diffusion et l'application de résultats de recherche et de développement dans ce domaine;
  2° des administrations locales au profit de missions en exécution de plans d'exécution qui s'appliquent, telles que visées à l'article 18;
  3° les personnes physiques ou morales, visées à l'article 9, § 2, qui exploitent un centre de récupération, pour le fonctionnement, les investissements ou le personnel;
  4° les communes et les associations de communes, visées à l'article 27, alinéa premier, pour les frais de la collecte ou de ramassage sélectif.
  [1 5° personnes physiques, personnes morales et autorités pour l'inventaire, le démantèlement, la collecte, le transport ou le traitement des matériaux contenant de l'amiante, visés au chapitre 3, section 6 ;]1
  [1 6° autorités locales pour l'organisation de la surveillance et du maintien de la politique de désamiantage.]1
  Les subventions sont toujours octroyées dans les limités des crédits prévus à cet effet au budget.
  
Art.16. In de bestekken van besturen van het Vlaamse Gewest en van lokale besturen worden bepalingen opgenomen om de aankoop te bevorderen van :
  1° producten of diensten die, rekening houdend met de volledige levenscyclus, bijdragen aan het beter sluiten van materiaalkringlopen of een lagere milieu-impact hebben dan vergelijkbare alternatieven;
  2° uit afvalstoffen teruggewonnen grondstoffen of producten die daaruit vervaardigd zijn.
  De Vlaamse Regering kan daarvoor nadere regels vaststellen.
Art.16. Des dispositions sont reprises dans les cahiers de charges des administrations de la Région flamande et des administrations locales, en vue de promouvoir l'achat de :
  1° produits ou services qui, compte tenu du cycle de vie entier, contribuent à une meilleure fermeture de cycles de matériaux ou qui ont un impact environnemental inférieur à celui des alternatives comparables;
  2° des matières premières ou des produits obtenus par la récupération de déchets.
  Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités à cet effet.
Art.17. § 1. De OVAM coördineert de opmaak van preventieprogramma's en hun eventuele herziening, en volgt de uitvoering ervan op. De Vlaamse Regering wijst de overheidsinstellingen aan die worden betrokken bij de opmaak en de uitvoering van de preventieprogramma's.
  Voor de opmaak en uitvoering van preventieprogramma's worden overlegplatformen opgericht, overeenkomstig artikel 19.
  § 2. [1 § 2. De preventieprogramma's bestaan, voor zover van toepassing, minimaal uit maatregelen met de volgende doelstellingen:
   1° duurzame productie- en consumptiemodellen bevorderen en ondersteunen;
   2° het ontwerp, de fabricage en het gebruik van producten aanmoedigen die voldoen aan één of meer van de volgende voorwaarden:
   a) ze zijn hulpbronnenefficiënt;
   b) ze zijn duurzaam, ook wat betreft levensduur. Er is dus geen geplande veroudering;
   c) ze zijn repareerbaar, zowel naar praktische mogelijkheden als naar betaalbaarheid ten opzichte van de aanschaf van een nieuw toestel;
   d) ze zijn herbruikbaar;
   e) ze zijn opwaardeerbaar;
   3° de producten die kritieke grondstoffen bevatten, in kaart brengen om te voorkomen dat die materialen afval worden;
   4° producten hergebruiken en systemen invoeren die reparatie- en hergebruikactiviteiten stimuleren, namelijk voor elektrische en elektronische apparatuur, textiel en meubelen, verpakkingen, bouwmaterialen en -producten;
   5° in voorkomend geval en met behoud van de toepassing van de intellectuele eigendomsrechten de beschikbaarheid van losse onderdelen, handleidingen, technische informatie of andere instrumenten, apparatuur of software die de reparatie en het hergebruik van producten mogelijk maken, aanmoedigen, zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit en veiligheid ervan;
   6° de afvalproductie verminderen in processen in verband met de industriële productie, de winning van mineralen, de verwerkende industrie en bouw- en sloopwerkzaamheden, rekening houdend met de beste beschikbare technieken;
   7° de productie van levensmiddelenafval in de primaire productie, de verwerking en de industrie, in de detailhandel en de overige distributie van levensmiddelen, in restaurants, catering en huishoudens verminderen;
   8° voedselschenkingen en andere herverdeling voor menselijke consumptie aanmoedigen, waarbij het menselijke gebruik voorrang heeft op diervoeding en op de herverwerking tot producten die niet voor de voeding bestemd zijn;
   9° de vermindering van het gehalte aan gevaarlijke stoffen in materialen en producten bevorderen, onverminderd de geharmoniseerde wettelijke vereisten voor die materialen en producten;
   10° de productie verminderen van afvalstoffen die niet geschikt zijn voor de voorbereiding voor hergebruik of recycling;
   11° vaststellen welke producten de belangrijkste bronnen van zwerfafval vormen, namelijk in het natuurlijke en mariene milieu, en zwerfafval van die producten voorkomen en verminderen;
   12° de productie van zwerfvuil in zee voorkomen;
   13° voorlichtingscampagnes ontwikkelen en ondersteunen om de bewustwording over afvalpreventie en zwerfafval te bevorderen.
   Een preventieprogramma omschrijft verder, indien relevant, het nut en de bijdrage aan de afvalpreventie van de hierna genoemde niet-limitatieve lijst van instrumenten en maatregelen, zoals:
   1° planningsmaatregelen invoeren of andere economische instrumenten toepassen die een efficiënt gebruik van grondstoffen bevorderen;
   2° onderzoek en ontwikkeling bevorderen met het oog op schonere technologieën en producten die minder verspilling veroorzaken, en de resultaten van onderzoek en ontwikkeling op dat gebied verspreiden en toepassen;
   3° relevante en doeltreffende indicatoren ontwikkelen voor de milieudruk als gevolg van de productie van afvalstoffen. Die indicatoren helpen bij de preventie van afvalproductie op alle niveaus, van productvergelijkingen op communautair niveau tot acties die plaatselijke instanties ondernemen;
   4° ecologische ontwerpen en de systematische integratie van milieuaspecten in het ontwerp van een product bevorderen om de milieuprestaties van het product gedurende de hele levenscyclus ervan te verbeteren;
   5° informatie over afvalpreventietechnieken verstrekken om de toepassing van de beste beschikbare technieken door het bedrijfsleven te vergemakkelijken;
   6° het personeel van de bevoegde instanties opleiden om afvalpreventie-eisen in vergunningen op te nemen;
   7° afvalpreventiemaatregelen in installaties opnemen;
   8° bewustmakingscampagnes voeren of financiële, besluitvormings- of andere steun aan bedrijven verlenen;
   9° vrijwillige overeenkomsten, consumenten- of producentenpanels of sectoraal overleg gebruiken om ervoor te zorgen dat de betrokken bedrijven of industriële sectoren eigen afvalpreventieplannen of -doelstellingen vaststellen of maatregelen nemen om verspilling die door producten of verpakkingen veroorzaakt is, een halt toe te roepen;
   10° geloofwaardige milieumanagementsystemen bevorderen, bijvoorbeeld EMAS en ISO 14001;
   11° economische instrumenten inzetten, zoals de beloning van "schoon" aankoopgedrag of de instelling van een door de consument verplicht te betalen vergoeding voor een verpakkingsartikel of -element dat anders gratis ter beschikking zou worden gesteld;
   12° bewustmakingscampagnes voeren en informatie verstrekken voor het brede publiek of specifieke categorieën van consumenten;
   13° geloofwaardige milieukeurmerken bevorderen;
   14° overeenkomsten met het bedrijfsleven of met de distributie sluiten over de beschikbaarheid van afvalpreventie-informatie en van producten met een minder groot milieueffect;
   15° in het kader van aankopen door publieke organisaties en bedrijven: milieu-, recyclage- en afvalpreventiecriteria integreren in aanbestedingen en contracten;
   16° hergebruik of herstelling bevorderen van afgedankte producten of componenten ervan die daarvoor in aanmerking komen, namelijk via educatieve, economische, logistieke of andere maatregelen, zoals het ondersteunen of opzetten van erkende herstellings- en kringloopcentra en -netwerken, in het bijzonder in dichtbevolkte gebieden;
   17° de vervanging van producten bevorderen door alternatieven die een aantoonbare lagere ecologische voetafdruk hebben.
   De Vlaamse Regering stelt een specifiek programma vast voor de preventie van levensmiddelenafval en bepaalt wie dit coördineert, opvolgt en welke overheidsinstanties daar buiten de OVAM bij worden betrokken.]1
.
  § 3. De ontwerpen van preventieprogramma's of de ontwerpen van wijziging van preventieprogramma's worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en voor een termijn van twee maanden ter inzage gelegd bij de gemeenten en bij de OVAM. Gedurende die termijn kan iedereen bezwaren of opmerkingen schriftelijk ter kennis brengen van de OVAM.
  § 4. Tegelijkertijd met hun bekendmaking worden de ontwerpen van preventieprogramma's bezorgd aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, die een met redenen omkleed advies uitbrengt binnen een vervaltermijn van twee maanden na ontvangst van het ontwerp. Dit advies is niet bindend.
  Tegelijk met de bezorging van de ontwerpen van preventieprogramma's aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, worden deze ook overgemaakt aan het Vlaams Parlement.
  § 5. De Vlaamse Regering stelt de preventieprogramma's vast, rekening houdend met de gegeven adviezen en met de ingediende bezwaren of opmerkingen. Als de Vlaamse Regering de uitgebrachte adviezen niet volgt of niet aan de ingediende bezwaren of opmerkingen tegemoetkomt, hetzij geheel of gedeeltelijk, dan verantwoordt ze dat in een verslag dat wordt gevoegd bij de bekendmaking, vermeld in paragraaf 6.
  § 6. De preventieprogramma's worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze liggen ter inzage bij de OVAM, de provincies en de gemeenten en worden geplaatst op de website van de OVAM.
  § 7. De preventieprogramma's kunnen worden geïntegreerd in de uitvoeringsplannen voor het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, vermeld in artikel 18. In voorkomend geval zullen ze als duidelijk onderscheiden preventiemaatregelen worden aangegeven.
  § 8. De preventieprogramma's gelden voor de administratieve overheden van het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten en de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instellingen die belast zijn met taken van openbaar nut inzake milieubeleid. De geldigheidsduur van de preventieprogramma's wordt in ieder programma afzonderlijk bepaald. De preventieprogramma's worden minstens eenmaal om de zes jaar geëvalueerd en zo nodig herzien.
  § 9. Bepalingen van de preventieprogramma's zijn bindend, behalve als uitdrukkelijk in die programma's is aangegeven dat ze niet bindend zijn. In die gevallen zijn ze indicatief. Van de bindende bepalingen kan alleen worden afgeweken bij een beslissing van de Vlaamse Regering, als daarvoor gewichtige redenen zijn en met behoorlijke motivering. Bepalingen van preventieprogramma's die strijdig zijn met een gewestelijk plan of programma van latere datum met verordenende of verbindende kracht, verliezen hun geldigheid.
  § 10. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de opmaak, vaststelling, opvolging en uitvoering van de preventieprogramma's en de daarin opgenomen inspraak door belanghebbenden.
  
Art.17. § 1er. L'OVAM coordonne l'établissement de programme de prévention et leur révision éventuelle, et assure le suivi de l'exécution. Le Gouvernement flamand désigne les institutions publiques qui sont associées à l'établissement et l'exécution des programme de prévention.
  Pour l'établissement et l'exécution de programmes de prévention, des plates-formes de concertation sont établies, conformément à l'article 19.
  § 2. [1 Les programmes de prévention comportent, le cas échéant, au minimum des mesures ayant les objectifs suivants :
   1° promouvoir et soutenir des modèles de production et de consommation durables ;
   2° encourager la conception, la fabrication et l'utilisation de produits qui satisfont à une ou plusieurs des conditions suivantes :
   a) ils sont efficaces en termes de ressources ;
   b) ils sont durables, y compris en termes de durée de vie. Il n'y a donc pas d'obsolescence programmée ;
   c) ils sont réparables, tant au niveau de possibilités pratiques que d'abordabilité par rapport à l'achat d'un nouvel appareil ;
   d) ils sont réutilisables ;
   e) ils peuvent être revalorisés ;
   3° identifier les produits contenant des matières premières critiques afin d'éviter que ces matières ne deviennent des déchets ;
   4° réutiliser des produits et introduire des systèmes qui encouragent les activités de réparation et de réutilisation, notamment pour les équipements électriques et électroniques, les textiles et les meubles, les emballages, les matériaux et produits de construction ;
   5° le cas échéant et sans préjudice de l'application des droits de propriété intellectuelle, encourager la disponibilité de pièces individuelles, de manuels, d'informations techniques ou d'autres outils, équipements ou logiciels permettant la réparation et la réutilisation des produits, sans préjudice de leur qualité et de leur sécurité ;
   6° réduire la production de déchets dans les processus liés à la production industrielle, à l'extraction des minéraux, à l'industrie transformatrice et aux travaux de construction et de démolition, en tenant compte des meilleures techniques disponibles ;
   7° réduire la production de déchets alimentaires dans la production primaire, la transformation et l'industrie, dans le commerce de détail et les autres formes de distribution alimentaire, dans les restaurants, la restauration et les ménages ;
   8° encourager les dons de denrées alimentaires et autres redistributions pour la consommation humaine, l'utilisation humaine primant sur l'alimentation animale et la retransformation en produits non destinés à l'alimentation ;
   9° promouvoir la réduction de la teneur en substances dangereuses des matériaux et produits, sans préjudice des exigences légales harmonisées pour ces matériaux et produits ;
   10° réduire la production de déchets qui ne se prêtent pas à une préparation en vue de leur réutilisation ou de leur recyclage ;
   11° déterminer quels produits sont les principales sources de déchets sauvages, notamment dans l'environnement naturel et marin, et prévenir et réduire les déchets sauvages provenant de ces produits ;
   12° prévenir la production de déchets sauvages marins ;
   13° développer et soutenir des campagnes d'information pour sensibiliser à la prévention des déchets et aux déchets sauvages.
   Un programme de prévention décrit en outre, le cas échéant, l'utilité et la contribution à la prévention des déchets de la liste non exhaustive d'instruments et de mesures énumérés ci-dessous, tels que :
   1° introduire des mesures de planification ou appliquer d'autres instruments économiques qui favorisent l'utilisation efficace des matières premières ;
   2° promouvoir la recherche et le développement de technologies plus propres et de produits qui impliquent moins de gaspillage, et diffuser et appliquer les résultats de la recherche et du développement dans ce domaine ;
   3° développer des indicateurs pertinents et efficaces pour la pression environnementale résultant de la production de déchets. Ces indicateurs contribuent à prévenir la production de déchets à tous les niveaux, allant des comparaisons de produits au niveau communautaire aux mesures prises par les autorités locales ;
   4° promouvoir l'écoconception et l'intégration systématique des aspects environnementaux dans la conception des produits dans le but d'améliorer la performance environnementale du produit tout au long de son cycle de vie ;
   5° fournir des informations sur les techniques de prévention des déchets afin de faciliter l'application des meilleures techniques disponibles par les entreprises ;
   6° former le personnel des instances compétentes pour inclure les exigences de prévention des déchets dans les permis ;
   7° inclure des mesures de prévention des déchets dans les installations ;
   8° mener des campagnes de sensibilisation ou apporter un soutien financier, décisionnel ou autre aux entreprises ;
   9° utiliser des accords volontaires, des panels de consommateurs ou de producteurs ou des consultations sectorielles pour faire en sorte que les entreprises ou les secteurs industriels concernés adoptent leurs propres plans ou objectifs de prévention des déchets ou prennent des mesures pour mettre fin au gaspillage causé par des produits ou des emballages ;
   10° promouvoir des systèmes de gestion environnementale crédibles, par exemple EMAS et ISO 14001 ;
   11° utiliser des instruments économiques, tels que la récompense d'un comportement d'achat " propre " ou l'introduction d'une redevance payable par le consommateur pour un article ou un élément d'emballage qui serait autrement fourni gratuitement ;
   12° mener des campagnes de sensibilisation et fournir des informations au grand public ou à des catégories spécifiques de consommateurs ;
   13° promouvoir des éco-labels crédibles ;
   14° conclure des accords avec les entreprises ou avec la distribution sur la mise à disposition d'informations sur la prévention des déchets et de produits ayant un impact environnemental réduit ;
   15° dans le cadre des achats par des organisations et entreprises publiques : intégrer des critères d'environnement, de recyclage et de prévention des déchets dans les adjudications et les contrats ;
   16° promouvoir la réutilisation ou la réparation des produits mis au rebut ou de leurs composants éligibles, notamment par des mesures éducatives, économiques, logistiques ou autres, telles que le soutien ou la création de centres et de réseaux de réparation et de récupération agréés, en particulier dans les zones densement peuplées ;
   17° promouvoir le remplacement des produits par des alternatives dont l'empreinte écologique est manifestement plus faible.
   Le Gouvernement flamand adopte un programme spécifique pour la prévention de déchets alimentaires et détermine qui en assure la coordination et le suivi et quels organismes publics, autres que l'OVAM, y sont associés.]1
.
  § 3. Les projets des programmes de prévention ou les projets de modification des programmes de prévention sont publiés par extrait au Moniteur belge et ils peuvent être consultés auprès des communes et de l'OVAM pendant un délai de deux mois. Pendant cette période, chacun peut transmettre des objections ou remarques écrites à l'OVAM.
  § 4. En même temps que leur publication, les projets de programmes de prévention sont transmis au Conseil de l'Environnement et de la Nature de la Flandre qui rend un avis motivé dans un délai de deux mois de la réception du projet. Cet avis n'est pas obligatoire.
  Simultanément avec la transmission des projets des programmes de prévention au " Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen ", ceux-ci sont également transmis au Parlement flamand.
  § 5. Le Gouvernement flamand établit les programmes de prévention, en tenant compte des avis donnés et des objections ou remarques formulées. Si le Gouvernement flamand ne suit pas les avis émis ou ne répond pas aux objections ou remarques introduites, soit entièrement ou partiellement, il le justifie dans un rapport qui est joint à la publication, visée au § 6.
  § 6. Les programme de prévention sont publiés par extrait au Moniteur belge. Ils peuvent être consultés auprès de l'OVAM, des provinces et communes et sont également publiés sur le site web de l'OVAM.
  § 7. Les programme de prévention peuvent être intégrés dans les plans d'exécution pour la gestion des cycles de matériaux et de déchets, visés à l'article 18. Le cas échéant, ils seront indiqués comme étant des mesures de préventions clairement indiquées.
  § 8. Les programmes de prévention s'appliquent aux autorités administratives de la Région flamande, aux provinces, aux communes et aux établissements de droit public ou de droit privé chargés de tâches d'utilité publique en matière relative d'environnement. La durée de validité des programmes de prévention est déterminée séparément dans chaque programme. Les programmes de prévention sont évalués au moins une fois tous les six ans et, le cas échéant, adaptés.
  § 9. Des dispositions des programmes de prévention sont obligatoires, sauf s'il est expressément indiqué qu'elles ne sont pas obligatoires. Dans ces cas, elles sont indicatives. Il peut uniquement être dérogé des dispositions contraignantes en cas d'une décision du Gouvernement flamand, s'il y a de sérieux motifs et si elle est dûment motivée. Des dispositions de programmes de prévention qui sont contraires à un plan régional ou un programme portant une date ultérieure ayant force obligatoire et valeur réglementaire, perdent leur validité.
  § 10. Le Gouvernement flamand peut déterminer des modalités pour l'établissement, la fixation, le suivi et l'exécution des programmes de prévention et la participation y reprise par les intéressés.
  
Art.18. § 1. De OVAM ontwerpt uitvoeringsplannen voor het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, ontwerpt hun eventuele herziening en volgt de uitvoering ervan op. Die plannen bestrijken, afzonderlijk of gezamenlijk, het hele geografische grondgebied van het Vlaamse Gewest.
  Voor de opmaak van het ontwerp en de uitvoering van de uitvoeringsplannen worden overlegplatformen opgericht, overeenkomstig artikel 19.
  § 2. In de uitvoeringsplannen worden de maatregelen opgenomen voor het tot stand brengen van een adequaat geïntegreerd netwerk van installaties voor de verwijdering van afval en van installaties voor de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, ingezameld van particuliere huishoudens, ook als die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, rekening houdend met de beste beschikbare technieken. Die maatregelen worden genomen met het oog op zelfvoorziening voor de verwijdering van afval en voor de nuttige toepassing van bovengenoemde afvalstromen en moeten het mogelijk maken om de respectieve afvalstromen te verwijderen of nuttig toe te passen in een van de meest nabijgelegen installaties die daarvoor geschikt is met behulp van de meeste geschikte methoden en technologieën om een hoog niveau van bescherming van milieu en volksgezondheid te waarborgen. Voor zover dat noodzakelijk of raadzaam is, wordt bij het vaststellen van die maatregelen samengewerkt met omliggende landen of regio's.
  Tenzij in gevallen van overmacht, kan gemengd stedelijk afval dat volledig apart van afval van particuliere huishoudens wordt ingezameld, slechts worden uitgevoerd wanneer het in Vlaanderen werd ingezameld volgens de regels opgesteld door de Vlaamse Regering.
  § 3. De uitvoeringsplannen kunnen een analyse bevatten van een of meer materiaalkringlopen en hun effecten op milieu en gezondheid, alsook een overzicht van maatregelen die moeten worden genomen in verschillende fasen van de levenscyclus om de milieu- en gezondheidseffecten van het gebruik en verbruik van de materialen in kwestie te verlagen, overeenkomstig de doelstellingen, vermeld in artikel 4.
  § 4. De uitvoeringsplannen bevatten minimaal een analyse van de bestaande situatie in verband met afvalbeheer in het algemeen of voor een of meer categorieën van afvalstoffen in het bijzonder, alsook de maatregelen die moeten worden genomen om voorbereiding voor hergebruik, recyclage, andere vormen van nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen milieuvriendelijker te maken, alsook een evaluatie van hoe het plan de uitvoering van de doelstellingen en de bepalingen van dit decreet zal ondersteunen.
  § 5. De uitvoeringsplannen hebben als doel de samenhang te bevorderen van maatregelen die door verschillende actoren, betrokken bij het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, worden genomen.
  § 6. In het bijzonder bevatten de uitvoeringsplannen ten minste de volgende elementen :
  1° soort, hoeveelheid en bron van de binnen het Vlaamse Gewest geproduceerde afvalstoffen en van de afvalstoffen die naar verwachting vanuit of naar het Vlaamse Gewest zullen worden overgebracht, en een evaluatie van de ontwikkeling van de afvalstromen in de toekomst;
  2° [1 bestaande grote verwijderingsinstallaties en installaties voor nuttige toepassing inclusief speciale regelingen voor afgewerkte olie, gevaarlijke afvalstoffen, afvalstoffen die aanzienlijke hoeveelheden kritieke grondstoffen bevatten, of afvalstromen waarvoor specifieke Uniewetgeving bestaat ]1;
  3° [1 een beoordeling van de noodzaak om bestaande afvalinstallaties te sluiten, van de behoefte aan extra afvalinstallatie-infrastructuur conform paragraaf 2, en van de investeringen en andere financiële middelen die nodig zijn, namelijk voor de lokale autoriteiten, om te voorzien in die behoeften. Die beoordeling wordt opgenomen in de relevante uitvoeringsplannen of andere strategische documenten die gelden;]1;
  [1 3° /1 informatie over de maatregelen om de hoeveelheid afvalstoffen te beperken die naar stortplaatsen gaan;]1
  [1 3° /2 een beoordeling van:
   a) de bestaande regelingen voor afvalinzameling, inclusief voor de materialen en gebieden die door gescheiden inzameling worden bestreken, en van de maatregelen om de werking ervan te verbeteren;
   b) de behoefte aan nieuwe inzamelingsregelingen;]1

  4° voldoende informatie over locatiecriteria voor de keuze van locaties, en capaciteit van toekomstige verwijderingsinstallaties of belangrijke installaties voor nuttige toepassing, indien nodig;
  5° algemeen afvalbeheerbeleid, inclusief geplande afvalbeheertechnologieën en -methoden of beleid voor afval dat specifieke beheersproblemen oplevert;
  6° [1 6° passende kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en doelstellingen, met name voor:
   a) de hoeveelheid geproduceerd afval en de verwerking ervan;
   b) stedelijk afval dat wordt verwijderd of energieterugwinning ondergaat]1
.
  [1 7° maatregelen ter bestrijding en voorkoming van alle vormen van zwerfafvalproductie en voor het opruimen van alle soorten zwerfafval;]1
  [1 8° maatregelen en doelstellingen voor preventie, hergebruik, recyclage en ander beheer van stedelijk afval, waaronder verpakkingsafval, en zwerfvuil.]1
  § 7. De ontwerpen van uitvoeringsplannen of de ontwerpen van wijziging van de uitvoeringsplannen worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en voor een termijn van twee maanden ter inzage gelegd bij de gemeenten en bij de OVAM. Gedurende die termijn kan iedereen bezwaren of opmerkingen schriftelijk ter kennis brengen van de OVAM.
  § 8. Tegelijkertijd met hun bekendmaking worden de ontwerpen, vermeld in paragraaf 7, bezorgd aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, die een met redenen omkleed advies uitbrengt binnen een vervaltermijn van twee maanden na ontvangst van het ontwerp. Dit advies is niet bindend.
  Tegelijk met de bezorging van de ontwerpen van uitvoeringsplannen of de ontwerpen van wijziging van uitvoeringsplannen aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, worden deze ook overgemaakt aan het Vlaams Parlement.
  § 9. De Vlaamse Regering stelt de uitvoeringsplannen of wijzigingen daaraan vast, rekening houdend met de gegeven adviezen en met de ingediende bezwaren of opmerkingen. Als de Vlaamse Regering de uitgebrachte adviezen niet volgt of niet aan de ingediende bezwaren of opmerkingen tegemoetkomt, hetzij geheel of gedeeltelijk, dan verantwoordt ze dat in een verslag dat wordt gevoegd bij de bekendmaking, vermeld in paragraaf 10.
  § 10. De uitvoeringsplannen worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze liggen ter inzage bij de OVAM, de provincies en de gemeenten en worden geplaatst op de website van de OVAM.
  § 11. De uitvoeringsplannen gelden voor de administratieve overheden van het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten en de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instellingen die belast zijn met taken van openbaar nut inzake milieubeleid. De geldigheidsduur van de uitvoeringsplannen wordt in ieder plan afzonderlijk bepaald. De uitvoeringsplannen worden minstens eenmaal om de zes jaar geëvalueerd en zo nodig herzien.
  § 12. Bepalingen van de uitvoeringsplannen zijn bindend, behalve als uitdrukkelijk in die plannen is aangegeven dat ze niet bindend zijn. In die gevallen zijn ze indicatief. Van de bindende bepalingen kan alleen worden afgeweken bij een beslissing van de Vlaamse Regering, als daarvoor gewichtige redenen zijn en met behoorlijke motivering. Bepalingen van de uitvoeringsplannen die strijdig zijn met een gewestelijk plan van latere datum met verordenende of verbindende kracht, verliezen hun geldigheid.
  § 13. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de opmaak, vaststelling, opvolging en uitvoering van de uitvoeringsplannen en de daarin voorziene inspraak door belanghebbenden.
  
Art.18. § 1er. L'OVAM conçoit des plans d'exécution pour la gestion des cycles de matériaux et de déchets, conçoit leur révision éventuelle et en assure le suivi. Les plans couvrent, séparément ou entièrement, le territoire géographique entier de la Région flamande.
  Pour l'établissement et l'exécution des plants d'exécution, des plates-formes de concertation sont établies, conformément à l'article 19.
  § 2. Les plans d'exécution comportent les mesures pour la réalisation d'un réseau adéquat intégré d'installations pour l'élimination de déchets et d'installations pour l'application utile de déchets municipaux mélangés, collectés de ménages privés, même si cette collecte comprend de tels déchets d'autres producteurs, compte tenu des meilleures techniques disponibles. Ces mesures sont prises en vue de la subsistance pour l'élimination de déchets et pour l'application utile des flux de déchets précités et ils doivent permettre d'éliminer ou d'appliquer de manière utile les flux de déchets respectives dans une des installations les plus proches qui est adaptée à cet effet à l'aide des méthodes et des technologies les plus appropriées afin de garantir un niveau élevé de protection de l'environnement et de la santé publique. Lors de la fixation de ces mesures et pour autant que tel est nécessaire ou à conseiller, il existe une collaboration entre les pays ou les régions avoisinantes.
  Sauf en cas de force majeure, les déchets municipaux mélangés qui sont ramassés de façon entièrement séparée des déchets des ménages privés, ne peuvent être exportés que s'ils sont ramassés en Flandre selon les règles établies par le Gouvernement flamand.
  § 3. Les plans d'exécution peuvent comprendre une analyse d'un ou plusieurs cycles de matériaux et leur impact sur l'environnement et la santé, ainsi qu'un aperçu des mesures qui doivent être prises dans plusieurs phases du cycle de vie afin de réduire les impacts de l'utilisation et la consommation des matériaux concernées sur l'environnement et la santé, conformément aux objectifs visés à l'article 4.
  § 4. Les plans d'exécution comprennent au moins une analyse de la situation existante relative à la gestion de déchets en général ou pour une ou plusieurs catégories de déchets en particulier, ainsi que les mesures qui doivent être prises afin de rendre la préparation pour la réutilisation, le recyclage, d'autres formes d'application utile et d'élimination de déchets plus respectueuse de l'environnement, ainsi qu'une évaluation de la manière dont le plan appuiera l'exécution des objectifs et les dispositions du présent décret.
  § 5. Les plans d'exécution visent à promouvoir la cohérence des mesures prises par les différents acteurs, impliqués dans la gestion des cycles de matériaux et des déchets.
  § 6. En particulier les plans d'exécution comportent au moins les éléments suivants :
  1° type, quantité et source des déchets produits en Région flamande et des déchets qui seront transférés probablement de ou vers la Région flamande, ainsi qu'une évaluation du développement des flux des déchets à l'avenir;
  2° [1 les grandes installations d'élimination et installations pour l'application utile, y compris les règlements spéciaux pour les huiles usagées, les déchets dangereux, les déchets contenant des quantités considérables de matières premières critiques, ou les flux de déchets pour lesquels il existe une législation spécifique de l'Union ]1;
  3° [1 une évaluation de la nécessité de fermeture d'installations de déchets existantes, de la nécessité de mettre en place des infrastructures supplémentaires d'installation de gestion des déchets conformément au paragraphe 2, et des investissements et autres moyens financiers nécessaires, notamment pour les autorités locales, pour répondre à ces besoins. Cette évaluation est incluse dans les plans de mise en oeuvre ou autres documents stratégiques pertinents qui s'appliquent]1;
  [1 3° /1 des informations sur les mesures prises pour réduire la quantité de déchets mis en décharge ;]1
  [1 3° /2 une évaluation :
  a) des systèmes de collecte des déchets existants, y compris pour les matériaux et les zones couverts par la collecte sélective, et des mesures visant à améliorer leur fonctionnement ;
   b) de la nécessité de nouveaux systèmes de collecte ; ]1

  4° des informations suffisantes sur des critères pour le choix d'emplacements, et la capacité des installations futures d'élimination ou des installations importantes pour l'application utile, le cas échéant;
  5° la politique générale en matière de déchets, y compris les technologies et méthodes relatives à la gestion de déchets ou la gestion pour les déchets qui posent des problèmes spécifiques de gestion;
  6° [1 les indicateurs et les objectifs qualitatifs et quantitatifs appropriés, en particulier pour :
   a) la quantité de déchets produits et leur traitement ;
   b) les déchets municipaux qui sont éliminés ou font l'objet d'une récupération d'énergie]1
;
  [1 7° des mesures de lutte et de prévention de toute forme de production de déchets sauvages, et de nettoyage de tous les types de déchets sauvages ;]1
  [1 8° des mesures et des objectifs en matière de prévention, de réutilisation, de recyclage et d'autres formes de gestion des déchets municipaux, y compris les déchets d'emballage et les déchets sauvages.]1
  § 7. Les projets des programmes d'exécution ou les projets de modification des plans d'exécution sont publiés par extrait au Moniteur belge et ils peuvent être consultés auprès des communes et auprès de l'OVAM pendant un délai de deux mois. Pendant cette période, chacun peut transmettre des objections ou remarques écrites à l'OVAM.
  § 8. En même temps que leur publication, les projets de plans d'exécution sectoriels sont transmis au " Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen ", qui rend un avis motivé dans un délai de deux mois de la réception du projet. Cet avis n'est pas obligatoire.
  En même temps que la transmission des projets des plans d'exécution ou des projets de modification des plans d'exécution au " Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen ", ceux-ci sont également transmis au Parlement flamand.
  § 9. Le Gouvernement flamand détermine les plans d'exécution ou leurs modifications, compte tenu des avis émis et des objections ou remarques formulées. Si le Gouvernement flamand ne suit pas les avis émis ou ne tient pas compte des objections ou remarques introduites, soit partiellement ou entièrement, il le justifie dans un rapport joint à la publication, visée au § 10.
  § 10. Les plans d'exécution sont publiés par extrait au Moniteur belge. Ils peuvent être consultés auprès de l'OVAM, des provinces et communes et sont publiés sur le site web de l'OVAM.
  § 11. Les programmes de prévention s'appliquent aux autorités administratives de la Région flamande, aux provinces, aux communes et aux établissements de droit public ou de droit privé chargés de tâches d'utilité publique en matière d'environnement. La durée de validité des plans d'exécution est déterminée séparément dans chaque plan. Les programmes d'exécution sont évalués au moins une fois tous les six ans et, le cas échéant, adaptés.
  § 12. Des dispositions des programmes de prévention sont obligatoires, sauf s'il est expressément indiqué qu'elles ne sont pas obligatoires. Dans ces cas, elles sont indicatives. Il peut uniquement être dérogé des dispositions contraignantes en cas d'une décision du Gouvernement flamand, s'il y a de sérieux motifs et si elle est dûment motivée. Des dispositions des programmes d'exécution qui sont contraires à un plan régional portant une date ultérieure ayant force obligatoire et valeur réglementaire, perdent leur validité.
  § 13. Le Gouvernement flamand peut déterminer des modalités pour l'établissement, la fixation, le suivi et l'exécution des programmes d'exécution et la participation y reprise par les intéressés.
  
Art.19. § 1. De Vlaamse Regering kan overlegplatformen oprichten die bestaan uit belanghebbende overheidsorganen, instellingen en privaatrechtelijke organisaties die betrokken zijn bij het beheer van een of meer categorieën afvalstoffen of bij het beheer van een of meer materiaalkringlopen, alsook belanghebbenden uit het bredere maatschappelijke middenveld. De Vlaamse Regering wijst de betrokkenen aan. De OVAM kan bijkomend betrokkenen aanwijzen.
  De overlegplatformen, vermeld in het eerste lid, hebben onder meer als doel :
  1° te komen tot afstemming van maatregelen, genomen door publieke en private actoren in verschillende fasen van een of meer materiaalkringlopen met het oog op het bereiken van de doelstellingen, vermeld in artikel 4;
  2° te komen tot uitwisseling van informatie tussen publieke en private actoren met betrekking tot het beheer van materiaalkringlopen;
  3° de uitvoering van maatregelen op te volgen en te evalueren.
  § 2. Onder meer worden overlegplatformen opgericht in het kader van :
  1° het opstellen, opvolgen en evalueren van de preventieprogramma's, vermeld in artikel 17;
  2° het rechtvaardigen van de afwijkingen op de hiërarchie, vermeld in artikel 8;
  3° het opstellen, opvolgen en evalueren van de milieubeleidsovereenkomsten, vermeld in artikel 20;
  4° het opstellen, opvolgen en evalueren van de uitvoeringsplannen voor het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, vermeld in artikel 18.
  § 3. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de oprichting en werking van de overlegplatformen, vermeld in paragraaf 1.
Art.19. § 1er. Le Gouvernement flamand peut créer des plates-formes de concertation qui comprennent des organes publics, des établissements et des organisations de droit privé intéressés qui sont impliqués dans la gestion d'une ou plusieurs catégories de déchets ou dans la gestion d'un ou plusieurs cycles de matériaux, ainsi que des intéressés de la société civile plus large. Le Gouvernement flamand désigne les personnes concernées. L'OVAM peut désigner des personnes concernées supplémentaires.
  Les plates-formes de concertation, visées à l'alinéa premier, visent entre autres :
  1° à réaliser une harmonisation des mesures, prises par des acteurs publics et privés dans plusieurs phases d'un ou plusieurs cycles de matériaux en vue de réaliser les objectifs, visés à l'article 4;
  2° à réaliser un échange d'informations entre des acteurs publics et privés relatives à la gestion de cycles de matériaux;
  3° à évaluer et à suivre l'exécution de mesures.
  § 2. Des plates-formes de concertation sont créées dans le cadre de :
  1° l'établissement, du suivi et de l'évaluation des programmes de prévention, visés à l'article 17;
  2° la justification des dérogations à l'hiérarchie, visée à l'article 8;
  3° l'établissement, le suivi et l'évaluation des conventions environnementales, visées à l'article 20;
  4° l'établissement, le suivi et l'évaluation des plans d'exécution pour la gestion des cycles de matériaux et de déchets, visés à l'article 18.
  § 3. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités relatives à l'établissement et le fonctionnement des plates-formes de concertation, visées au § 1er.
Art.20. Om de doelstellingen, vermeld in artikel 4, te realiseren, kan de Vlaamse Regering milieubeleidsovereenkomsten sluiten overeenkomstig de decretale bepalingen die van toepassing zijn.
  [1 Om uitvoering te geven aan de maatregelen, vermeld in artikel 21, § 1, kan de Vlaamse Regering voorzien in de mogelijkheid om convenanten te sluiten. De Vlaamse Regering kan aan het sluiten van een convenant voorwaarden opleggen en kan nadere regels vaststellen over de inhoud, wijze van totstandkoming, bekendmaking, wijziging en opzegging van een convenant.]1
  
Art.20. Afin de réaliser les objectifs, visés à l'article 4, le Gouvernement flamand peut conclure des conventions environnementales conformément aux dispositions décrétales applicables.
  [1 Afin de mettre en oeuvre les mesures visées à l'article 21, § 1er, le Gouvernement flamand peut prévoir la possibilité de conclure des conventions. Le Gouvernement flamand peut assortir la conclusion d'une convention de conditions et peut arrêter les modalités relatives au contenu, au mode de réalisation, de publication, de modification et de dénonciation d'une convention.]1
  
Art.21. § 1. Om preventie, hergebruik, recyclage en andere nuttige toepassingen van afvalstoffen te stimuleren kan de Vlaamse Regering maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroepsmatig producten ontwikkelt, vervaardigt, behandelt, verwerkt, [2 verkoopt, invoert of de verkoop faciliteert]2 (producent van het product), een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid draagt.
  De maatregelen, vermeld in het eerste lid, kunnen bestaan uit het opleggen van regels en verplichtingen aan de natuurlijke personen en rechtspersonen, vermeld in het eerste lid, en hebben betrekking op :
  1° het volledig of gedeeltelijk verantwoordelijk stellen voor de organisatie van de inzameling van de afvalstoffen die voortkomen uit producten die ze op de markt gebracht hebben;
  2° het verplicht doen aanvaarden van die afvalstoffen;
  3° het volledig of gedeeltelijk verantwoordelijk stellen voor het daaropvolgende beheer van die afvalstoffen;
  4° [1 conform artikel 10 de financiële verantwoordelijkheid toewijzen voor het beheer van de afvalstoffen die voortkomen uit producten die ze op de markt gebracht hebben;]1;
  5° het verstrekken van openbaar beschikbare informatie over milieuverantwoord productgebruik en over de mate waarin en de manier waarop het product herbruikbaar en recycleerbaar is.
  [1 Als de maatregelen, vermeld in het eerste lid, bestaan uit het opzetten van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, zijn de vereisten, vermeld in artikel 21/1, van toepassing. De Vlaamse Regering kan besluiten dat producenten die uit eigen beweging financiële of financiële en organisatorische verantwoordelijkheden voor het beheer van de afvalfase in de levenscyclus van een product op zich nemen, sommige of alle vereisten, vermeld in artikel 21/1, moeten toepassen.]1
  De maatregelen, vermeld in het eerste lid, kunnen ook maatregelen zijn die stimuleren om producten in die mate te ontwerpen dat de milieueffecten en de afvalproductie zowel bij de vervaardiging als bij het latere gebruik van de producten worden verminderd, en om ervoor te zorgen dat de producten die afval zijn geworden, nuttig worden toegepast en verwijderd als vermeld in artikel 4. [1 Dergelijke maatregelen kunnen onder meer het ontwikkelen, vervaardigen en in de handel brengen aanmoedigen van producten en componenten van producten die:
   a) geschikt zijn voor meervoudig gebruik;
   b) gerecycleerde materialen bevatten;
   c) technisch duurzaam en gemakkelijk te repareren zijn, zowel naar praktische mogelijkheden als naar betaalbaarheid ten opzichte van de aanschaf van een nieuw toestel;
   d) zodra ze afval zijn geworden, geschikt zijn voor de voorbereiding voor hergebruik en functionele hoogwaardige recycling om een juiste toepassing van de afvalstoffenhiërarchie mogelijk te maken]1
.
  [1 Bij de maatregelen, vermeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met de effecten van producten gedurende hun volledige levenscyclus, met de afvalhiërarchie en, in voorkomend geval, met het potentieel voor meervoudige recyclage, andere nuttige toepassingen en milieuverantwoorde verwijdering.]1
  § 2. De Vlaamse Regering wijst de producten of afvalstoffen aan waarvoor een vorm van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid geldt. Ze houdt daarbij rekening met de technische uitvoerbaarheid, de economische haalbaarheid en de effecten in hun totaliteit op het milieu, de volksgezondheid en de maatschappij, met inachtneming van de noodzaak een goede werking van de markt te garanderen.
  [1 § 2/1. Als bepaalde producten of afvalstoffen een relevant aandeel van de zwerfvuilkosten en van de milieudruk ten gevolge van zwerfvuil veroorzaken, worden die kosten gedragen door de producenten. De Vlaamse Regering wijst de producten of afvalstoffen aan die een relevant aandeel van de totale zwerfvuilkosten en milieudruk uitmaken en kan nadere regels vaststellen om hun aandeel in de zwerfvuilkosten te bepalen. De zwerfvuilkosten omvatten de kosten voor:
   1° bewustmakingsmaatregelen;
   2° het inzamelen van afval van die producten, dat in openbare inzamelsystemen wordt afgedankt, inclusief de kosten voor de infrastructuur en de exploitatie ervan en voor het daaropvolgende vervoer en de verwerking van dat afval;
   3° het opruimen van het zwerfafval van de voormelde producten, en voor het daaropvolgende vervoer en de verwerking van dat zwerfafval;
   4° het verzamelen en rapporteren van gegevens over de hoeveelheden die op de markt gebracht zijn;
   5° andere algemene kosten van het beleid tegen zwerfvuil.
   De te dekken zwerfvuilkosten bedragen niet meer dan de kosten die noodzakelijk zijn om de diensten, vermeld in het eerste lid, op een kostenefficiënte manier aan te bieden, en kunnen door de Vlaamse Regering voor de betrokken actoren op transparante wijze worden vastgelegd. De kosten voor het opruimen, vervoeren en verwerken van zwerfafval blijven beperkt tot kosten voor werkzaamheden door of namens overheidsinstanties. De berekeningsmethode wordt zodanig ontwikkeld dat de kosten voor het opruimen, vervoeren en verwerken van zwerfafval proportioneel kunnen worden vastgesteld. Om de administratieve kosten zo laag mogelijk te houden, kan de Vlaamse Regering voor het opruimen, vervoeren en verwerken van zwerfafval een financiële bijdrage bepalen door passende meerjarige vaste bedragen vast te stellen.]1

  § 3. De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid wordt toegepast met behoud van de toepassing van de verantwoordelijkheid voor afvalbeheer, vermeld in artikel 12, § 3, en met behoud van de toepassing van de bestaande specifieke wetgeving inzake afvalstromen en producten.
  § 4. De natuurlijke personen of rechtspersonen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, kunnen voor de nakoming van de verplichtingen die hen door of krachtens dit artikel worden opgelegd, op eigen kosten een beroep doen op derden, onder de voorwaarden die de Vlaamse Regering bepaalt.
  Voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen is, naast eventuele andere inzamelkanalen, de samenwerking met de gemeenten verplicht. De Vlaamse Regering stelt in dat geval nadere regels vast voor het bepalen van een billijke vergoeding die de natuurlijke personen of rechtspersonen, vermeld in paragraaf 1, moeten betalen aan de gemeenten voor de inzameling van de huishoudelijke afvalstoffen die in de gemeentelijke inzamelkanalen terechtkomen.
  De Vlaamse Regering kan van die verplichting tot samenwerking afwijken als andere inzamelingskanalen efficiënter en effectiever zijn. Voor afvalstoffen waarvoor de samenwerking met de gemeenten niet verplicht is, zijn de gemeenten niet verplicht de afvalstoffen te aanvaarden via de gemeentelijke inzamelkanalen en hebben de gemeenten derhalve ook geen recht op de billijke vergoeding, vermeld in het tweede lid.
  
Art.21. § 1er. En vue de stimuler la prévention, la réutilisation et d'autres applications utiles des déchets, le Gouvernement flamand peut prendre des mesures pour garantir que toute personne physique ou morale qui développe, produit, traite, [2 vend, importe ou facilite la vente]2 des produits (producteur du produit), assume une responsabilité élargie du producteur.
  Les mesures, visées à l'alinéa premier, peuvent consister en l'imposition de règles et d'obligations aux personnes physiques et morales, visées à l'alinéa premier, et ont trait à :
  1° l'attribution de la responsabilité entière ou partielle pour l'organisation de la collecte de déchets résultant de produits qu'ils ont introduit sur le marché;
  2° l'acceptation obligatoire de ces déchets;
  3° l'attribution de la responsabilité entière ou partielle pour la gestion ultérieure de ces déchets;
  4° [1 l'attribution de la responsabilité financière pour la gestion des déchets résultant de produits qu'ils ont mis sur le marché, conformément à l'article 10;]1;
  5° la fourniture d'informations disponibles au public sur l'utilisation écologique des produits et sur la mesure dans laquelle le produit est réutilisable et recyclable.
  [1 Si les mesures visées à l'alinéa 1er consistent à mettre en place des régimes de responsabilité élargie des producteurs, les exigences visées à l'article 21/1 s'appliquent. Le Gouvernement flamand peut décider que les producteurs qui soumettent volontairement des informations financières ou des informations financières et organisationnelles pour la gestion de la phase des déchets dans le cycle de vie d'un produit, doivent appliquer certaines ou toutes les exigences visées à l'article 21/1. ]1
  Les mesures, visées à l'alinéa premier, peuvent également être des mesures qui stimulent à concevoir des produits de manière à réduire les effets environnementaux et la production de déchets, tant lors de la production que de l'utilisation ultérieure des produits, afin d'assurer que les produits sont devenus des déchets, qu'ils sont valorisés et éliminés tel que visé à l'article 4. [1 De telles mesures peuvent encourager, entre autres, le développement, la fabrication et la commercialisation de produits et de composants de produits qui :
   a) sont appropriés à un usage multiple ;
   b) contiennent des matériaux recyclés ;
   c) sont techniquement durables et faciles à réparer, tant au niveau de possibilités pratiques que d'abordabilité par rapport à l'achat d'un nouvel appareil ;
   d) dès qu'ils sont transformés en déchets, sont appropriés à la préparation en vue d'une réutilisation et d'un recyclage fonctionnel de haute qualité pour permettre une application correcte de la hiérarchie des déchets]1
.
  [1 Les mesures visées à l'alinéa 1er tiennent compte des effets des produits tout au long de leur cycle de vie, de la hiérarchie des déchets et, le cas échéant, des possibilités de recyclage multiple, d'autres applications utiles et de l'élimination écologique.]1
  § 2. Le Gouvernement flamand désigne les produits ou les déchets pour lesquels s'applique une forme de responsabilité élargie du producteur. A cet effet, il tient compte de la praticabilité technique, de la faisabilité économique et des effets dans leur totalité sur l'environnement, la santé publique et la société, dans le respect de la nécessité de garantir un bon fonctionnement du marché.
  [1 § 2/1. Lorsque certains produits ou déchets constituent une part pertinente des coûts des déchets sauvages et de la pression environnementale qu'ils causent, ces coûts sont supportés par les producteurs. Le Gouvernement flamand désigne les produits ou déchets qui constituent une part pertinente du coût total des déchets sauvages et de la pression environnementale, et peut arrêter des modalités pour déterminer leur part dans le coût des déchets sauvages. Les coûts des déchets sauvages comprennent les coûts :
   1° des mesures de sensibilisation ;
   2° de la collecte des déchets issus de ces produits qui sont mis au rebut dans des systèmes de collecte publics, y compris les coûts de l'infrastructure et de l'exploitation de ceux-ci ainsi que du transport et du traitement ultérieurs de ces déchets ;
   3° du nettoyage des déchets sauvages provenant des produits précités, ainsi que du transport et du traitement ultérieurs de ces déchets sauvages ;
   4° de la collecte et de la communication de données sur les quantités mises sur le marché ;
   5° des autres frais généraux de la politique en matière de déchets sauvages.
   Les coûts des déchets sauvages ne dépassent pas les coûts qui sont nécessaires pour fournir les services visés à l'alinéa 1er de manière rentable, et peuvent être déterminés par le Gouvernement flamand de manière transparente pour les acteurs concernés. Les coûts d'enlèvement, de transport et de traitement des déchets sauvages sont limités aux coûts des travaux effectués par ou pour le compte des autorités publiques. La méthode de calcul est élaborée de manière à ce que les coûts d'enlèvement, de transport et de traitement des déchets sauvages puissent être déterminés proportionnellement. Afin de maintenir les coûts administratifs aussi bas que possible, le Gouvernement flamand peut déterminer une contribution financière pour l'enlèvement, le transport et le traitement des déchets sauvages au moyen de montants fixes pluriannuels appropriés. ]1

  § 3. La responsabilité élargie du producteur est appliquée sans préjudice de l'application de la responsabilité pour la gestion des déchets, visée à l'article 12, § 3, et sans préjudice de l'application de la législation spécifique existante relative aux flux de déchets et aux produits.
  § 4. Les personnes physiques ou morales, visées au § 1er, alinéa premier, peuvent, pour l'accomplissement des obligations qui leur sont imposées par ou en vertu du présent article, faire appel aux tiers à leurs frais, sous les conditions fixées par le Gouvernement flamand.
  Pour la collecte de déchets domestiques, la collaboration avec les communes est obligatoire, outre d'autres canaux de collecte éventuels. Dans ce cas, le Gouvernement flamand fixe les modalités pour déterminer une indemnité équitable, que doivent payer les personnes physiques ou morales, visées au § 1er, aux communes pour la collecte des déchets domestiques qui arrivent dans les canaux de collecte communaux.
  Le gouvernement flamand peut déroger de cette obligation de coopération si d'autres canaux de collecte sont plus efficaces et effectives. Pour des déchets pour lesquels la coopération avec les communes n'est pas obligatoire, les communes ne sont pas obligées d'accepter les déchets par les canaux de collecte communaux et par conséquent, les communes n'ont pas droit à l'indemnité équitable, visé au deuxième alinéa.
  
Art. 21/1. [1 § 1. Als de Vlaamse Regering conform artikel 21, § 1, eerste lid, regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vaststelt, zorgt ze ervoor dat:
   1° een duidelijke omschrijving wordt gegeven van de taken en verantwoordelijkheden van alle betrokken actoren, waaronder:
   a) de producenten die producten op het grondgebied op de markt brengen;
   b) de organisaties die namens hen verplichtingen op grond van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid nakomen;
   c) de private of publieke inzamelaars en afvalverwerkers;
   d) de lokale besturen;
   e) de exploitanten van installaties voor hergebruik en voorbereiding voor hergebruik en de ondernemingen van de sociale economie, als dat van toepassing is;
   2° doelstellingen voor afvalbeheer worden vastgesteld, in overeenstemming met de afvalhiërarchie, om ten minste de kwantitatieve doelstellingen te behalen die relevant zijn voor de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en andere kwantitatieve en/of kwalitatieve doelstellingen die relevant worden geacht voor de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid;
   3° een rapportagesysteem wordt opgezet om gegevens te verzamelen over:
   a) de producten die producenten op het grondgebied op de markt brengen;
   b) de inzameling en verwerking van afval dat afkomstig is van die producten, met vermelding van de materiaalstromen als dat van toepassing is;
   c) andere gegevens dan de gegevens, vermeld in punt a) en b), die relevant zijn voor de toepassing van punt 2° ;
   4° een gelijke behandeling en non-discriminatie van producenten worden gewaarborgd, ongeacht hun oorsprong of grootte, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen en producenten van kleine hoeveelheden producten;
   5° de nodige maatregelen worden genomen om de houders van afvalstoffen te informeren over afvalpreventie, hergebruik en voorbereiding voor hergebruik, terugname- en inzamelingssystemen en het voorkomen van zwerfvuil;
   6° de nodige maatregelen worden genomen om de houders van afvalstoffen aan te sporen om hun afval af te leveren bij de bestaande systemen voor gescheiden inzameling.
   § 2. Als de Vlaamse Regering conform artikel 21, § 1, eerste lid, regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vaststelt, neemt ze de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de financiële bijdragen die de producent betaalt om zijn verplichtingen voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid na te komen, aan de volgende voorwaarden voldoen:
   1° ze dekken minstens de volgende kosten voor de producten die de producent op de markt brengt:
   a) de kosten van de gescheiden inzameling van afval en vervolgens het vervoer en de verwerking ervan, met inbegrip van de verwerking die nodig is om te voldoen aan de doelstellingen, rekening houdend met de inkomsten uit het gebruik en de verkoop van secundaire grondstoffen van hun producten en niet-opgeëist statiegeld;
   b) de kosten van het verstrekken van passende informatie aan afvalstoffenhouders conform paragraaf 1, 5° ;
   c) de kosten van het verzamelen en rapporteren van gegevens conform paragraaf 1, 3° ;
   2° in geval van collectieve uitvoering van de verplichtingen voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zijn ze, als dat mogelijk is, gedifferentieerd voor afzonderlijke producten of groepen van soortgelijke producten. Daarbij wordt uitgegaan van de gehele levenscyclus, in afstemming met de geldende Europese vereisten en, als die beschikbaar zijn, op basis van geharmoniseerde Europese criteria. Voor de differentiatie kan rekening worden gehouden met:
   a) duurzaamheid;
   b) repareerbaarheid;
   c) herbruikbaarheid en recycleerbaarheid;
   d) de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen;
   3° ze bedragen niet meer dan de kosten die nodig zijn om de afvalbeheersdiensten op kostenefficiënte wijze te verrichten. Die kosten worden op transparante wijze vastgesteld tussen de betrokken actoren.
   De voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, is niet van toepassing op regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid die zijn vastgesteld voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, afgedankte voertuigen of afgedankte batterijen en accu's.
   Als dat wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om een adequaat afvalbeheer en de economische levensvatbaarheid van de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te waarborgen, kan er afgeweken worden van de verdeling van financiële verantwoordelijkheid, vermeld in het eerste lid, 1°, a). Die afwijking kan alleen op voorwaarde dat de producenten ten minste 80% van de noodzakelijke kosten dragen en mits de overige kosten worden gedragen door de afvalstoffenproducent of de distributeur van het product waaruit het afval is voortgekomen. ]1

  
Art. 21/1. [1 § 1. Si le Gouvernement flamand adopte des régimes de responsabilité élargie des producteurs conformément à l'article 21, § 1er, alinéa 1, il veille à ce que :
   1° une description claire soit donnée des tâches et des responsabilités de tous les acteurs concernés, y compris :
   a) les producteurs qui mettent des produits sur le marché sur le territoire ;
   b) les organisations qui remplissent en leur nom les obligations de la responsabilité élargie des producteurs ;
   c) les collecteurs et transformateurs privés ou publics de déchets ;
   d) les autorités locales ;
   e) les exploitants d'installations de réutilisation et de préparation à la réutilisation et les entreprises de l'économie sociale, le cas échéant ;
   2° des objectifs de gestion des déchets soient fixés, conformément à la hiérarchie des déchets, afin d'atteindre au moins les objectifs quantitatifs pertinents pour le régime de responsabilité élargie des producteurs et d'autres objectifs quantitatifs et/ou qualitatifs jugés pertinents pour le régime de responsabilité élargie des producteurs ;
   3° un système de rapport soit mis en place pour collecter des données sur :
   a) les produits que les producteurs mettent sur le marché sur le territoire ;
   b) la collecte et le traitement des déchets provenant de ces produits, en précisant les flux de matériaux, le cas échéant ;
   c) les informations autres que celles énumérées aux points a) et b), qui sont pertinentes pour l'application du point 2° ;
   4° l'égalité de traitement et la non-discrimination des producteurs soient garanties, quelle que soit leur origine ou leur taille, y compris les petites et moyennes entreprises et les producteurs de petites quantités de produits ;
   5° les mesures nécessaires soient prises pour informer les détenteurs de déchets sur la prévention, la réutilisation et la préparation à la réutilisation des déchets, les systèmes de reprise et de collecte, et la prévention des déchets sauvages ;
   6° les mesures nécessaires soient prises pour inciter les détenteurs de déchets à déposer leurs déchets dans les systèmes de collecte sélective existants.
   § 2. Lorsque le Gouvernement flamand adopte des régimes de responsabilité élargie des producteurs conformément à l'article 21, § 1er, alinéa 1er, il prend les mesures nécessaires pour que les contributions financières versées par le producteur pour remplir ses obligations en matière de responsabilité élargie des producteurs répondent aux conditions suivantes :
   1° ils couvrent au moins les coûts suivants pour les produits mis sur le marché par le producteur :
   a) les coûts de la collecte séparée des déchets et de leur transport et traitement ultérieurs, y compris le traitement nécessaire pour atteindre les objectifs, compte tenu des recettes provenant de l'utilisation et de la vente des matières premières secondaires de leurs produits et des consignes non réclamées ;
   b) les coûts liés à la fourniture d'informations appropriées aux détenteurs de déchets conformément au paragraphe 1, 5° ;
   c) les coûts de la collecte et de la communication des données conformément au paragraphe 1, 3° ;
   2° en cas de mise en oeuvre collective des obligations de responsabilité élargie des producteurs, elles sont, si possible, différenciées pour des produits individuels ou des groupes de produits similaires. Dans ce contexte, l'ensemble du cycle de vie sert de base, conformément aux exigences européennes applicables et, si ceux-ci sont disponibles, sur la base des critères européens harmonisés. Pour la différenciation, on peut prendre en compte :
   a) la durabilité ;
   b) la réparabilité ;
   c) la possibilité de réutilisation et de recyclage ;
   d) la présence de substances dangereuses ;
   3° ils ne dépassent pas les coûts nécessaires pour fournir les services de gestion des déchets d'une manière rentable. Ces coûts sont déterminés de manière transparente entre les acteurs concernés.
   La condition visée à l'alinéa 1er, 1°, ne s'applique pas aux régimes de responsabilité élargie des producteurs qui sont arrêtés pour les déchets d'équipements électriques et électroniques, les déchets de véhicules ou les déchets de piles et d'accumulateurs.
   Si la nécessité d'assurer une gestion adéquate des déchets et la viabilité économique du régime de responsabilité élargie des producteurs le justifie, il est possible de déroger à la répartition de la responsabilité financière visée à l'alinéa 1er, 1°, a). Cette dérogation n'est possible qu'à condition que les producteurs prennent en charge au moins 80 % des coûts nécessaires, et que les coûts restants soient pris en charge par le producteur de déchets ou le distributeur du produit dont proviennent les déchets. ]1

  
HOOFDSTUK 3. - Bepalingen over het beheer van specifieke materiaalkringlopen en afvalstoffen
CHAPITRE 3. - Dispositions relatives à la gestion de cycles de matériaux et de déchets spécifiques
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Section 1re. - Dispositions générales
Art.22. Alle afvalstoffen worden volgens hun herkomst of aard in een van de volgende hoofdcategorieën ingedeeld :
  1° huishoudelijke afvalstoffen;
  2° bedrijfsafvalstoffen.
  Afvalstoffen kunnen bovendien in een of meer van de volgende aanvullende categorieën worden ingedeeld :
  1° gevaarlijke afvalstoffen;
  2° bijzondere afvalstoffen;
  3° gemengd stedelijk afval.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen over het beheer van de afvalstoffen ingedeeld in de categorieën, vermeld in het eerste en het tweede lid.
  De voorschriften die gelden voor de hoofdcategorie en de aanvullende categorieën waarin een afvalstof is ingedeeld, zijn cumulatief van toepassing, zoals bepaald in artikel 29 of 32.
Art.22. Tous les déchets sont classés selon leur origine ou type dans une des catégories principales suivantes :
  1° déchets ménagers;
  2° déchets industriels.
  En outre, des déchets peuvent être classés dans une ou plusieurs des catégories complémentaires suivantes :
  1° déchets dangereux;
  2° déchets particuliers;
  3° déchets municipaux mélangés.
  Le Gouvernement flamand peut fixer les modalités sur la gestion des déchets classés dans les catégories visées aux alinéas premier et deux.
  Les prescriptions qui sont d'application pour la catégorie principale et les catégories complémentaires dans lesquelles un déchet est classé, sont d'application cumulativement tel que visé aux articles 29 ou 32.
Art.22/1. [1 De Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu kan in uitzonderlijke omstandigheden, waarbij er een direct gevaar is voor volksgezondheid, veiligheid of milieuhygiëne, de onmiddellijke verwijdering van afvalstoffen door verbranden, meeverbranden of storten bevelen in een inrichting ingedeeld in de hiervoor voorziene rubrieken van de indelingslijst, zoals vastgesteld door de Vlaamse Regering volgens artikel 5.2.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
   Onverminderd de bepalingen in het eerste lid kan het bevel dat wordt gegeven afwijken van de verleende vergunning. Het bevel mag geen gevaar opleveren voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen hebben voor het milieu en met name:
   a) zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora;
   b) zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken;
   c) zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon.
   In het bevel kunnen bijkomende voorwaarden worden opgenomen om de doelstellingen in het tweede lid te realiseren. ]1

  
Art.22/1. [1 Le ministre flamand chargé de l'environnement peut dans des circonstances exceptionnelles où il existe un danger immédiat pour la santé publique, la sécurité ou l'hygiène de l'environnement, ordonner l'élimination immédiate de déchets par incinération, co-incinération ou mise en décharge dans un établissement classé dans les rubriques concernées de la liste de classification, telle que déterminée par le Gouvernement flamand selon l'article 5.2.1 du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement.
   Sans préjudice des dispositions de l'alinéa 1er, l'ordre délivré peut s'écarter du permis accordé. L'ordre ne doit pas mettre en danger la santé humaine ni porter atteinte à l'environnement, et notamment :
   a) sans créer de risque pour l'eau, l'air, le sol, la faune et la flore ;
   b) sans provoquer de nuisances sonores ou olfactives ;
   c) sans porter atteinte aux paysages et aux sites présentant un intérêt particulier.
   L'ordre peut inclure des conditions supplémentaires pour atteindre les objectifs de l'alinéa 2. ]1

  
Afdeling 2. - Bedrijfsafvalstoffen
Section 2. - Déchets industriels
Art.23. De producenten van bedrijfsafvalstoffen houden een chronologisch afvalstoffenregister bij waarin onder meer de aard, oorsprong, samenstelling, hoeveelheid, bestemming en wijze van nuttige toepassing of verwijdering van de afvalstoffen worden vermeld. De Vlaamse Regering stelt de nadere regels vast voor de inhoud en de structuur van het afvalstoffenregister.
  De producenten van bedrijfsafvalstoffen melden sommige gegevens uit het afvalstoffenregister aan de OVAM. De Vlaamse Regering bepaalt welke gegevens op welke wijze gemeld worden. Ze kan de melding laten doen via het integraal milieujaarverslag, vermeld in artikel 3.5.3 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
  De Vlaamse Regering kan bepaalde categorieën van producenten ontslaan van de verplichtingen, vermeld in het eerste en het tweede lid, wegens de geringe hoeveelheden en de geringe schadelijkheidsgraad van de door hen voortgebrachte afvalstoffen.
Art.23. Les producteurs de déchets industriels tiennent un registre de déchets chronologique dans lequel sont mentionnés, entre autres, le type, la nature, la composition, la quantité, la destination et le mode d'application utile ou d'élimination des déchets. Le Gouvernement flamand arrête les modalités pour le contenu et la structure du registre des déchets.
  Les producteurs de déchets industriels notifient certaines données du registre des déchets à l'OVAM. Le Gouvernement flamant détermine quelles données sont communiquées et le mode de communication. Il peut faire effectuer la déclaration par le biais du rapport environnemental annuel intégré, visé à l'article 3.5.3 du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement.
  Le Gouvernement flamand peut décharger certaines catégories de producteurs des obligations, visées aux premier et deuxième alinéas, à cause des faibles quantités et du faible degré de nocivité des déchets produits par eux.
Art.24. Producenten van bedrijfsafvalstoffen moeten op hun kosten de afvalstoffen een nuttige toepassing geven of verwijderen, tenzij het anders bepaald is door de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 10.
Art.24. Des producteurs de déchets industriels doivent rendre une application utile aux déchets ou doivent les éliminer, sauf autrement stipulé par le Gouvernement flamand, conformément à l'article 10.
Art.25. § 1. Houders van bedrijfsafvalstoffen en afvalstoffenmakelaars en -handelaars moeten de afvalstoffen nuttig toepassen of verwijderen :
  1° binnen de onderneming waarin de afvalstoffen zijn ontstaan of worden behandeld, in overeenstemming met de [1 omgevingsvergunningen]1, vermeld in artikel 11, of met de andere toepasselijke wettelijke, decretale of reglementaire voorschriften;
  2° door afgifte aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die overeenkomstig artikel 11 houder is van een vergunning voor de verwijdering of nuttige toepassing van de afvalstoffen, of die voldaan heeft aan de meldingsplicht, of die een geregistreerde afvalstoffenhandelaar of -makelaar is als vermeld in artikel 13;
  3° door afgifte aan een in een ander gewest of land gevestigde natuurlijk persoon of rechtspersoon die overeenkomstig de daar geldende wetgeving de afvalstoffen :
  a) mag verwijderen als er geen merkelijk dichterbij gelegen, vergunde verwijderingsinrichting is die de afvalstoffen op een verantwoorde wijze kan verwijderen onder vergelijkbare voorwaarden;
  b) nuttig mag toepassen.
  § 2. Iedere afgifte van bedrijfsafvalstoffen als vermeld in paragraaf 1, 2° en 3°, gebeurt tegen de ontvangst van een afgiftebewijs, al dan niet in elektronische vorm. Met behoud van de toepassing van artikel 23 moeten de houders van bedrijfsafvalstoffen dat afgiftebewijs op elk moment kunnen voorleggen tot minstens vijf jaar na de datum van de afgifte van de afvalstoffen.
  [2 Het eerste lid is niet van toepassing als voldaan is aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
   1° de aard, samenstelling en hoeveelheid van het bedrijfsafval van de afvalstoffenproducent zijn vergelijkbaar met de aard, samenstelling en hoeveelheid van huishoudelijke afvalstoffen. De Vlaamse Regering kan hiertoe nadere regels bepalen;
   2° het bedrijfsafval van de afvalstoffenproducent wordt samen met huishoudelijk afval in één ronde ingezameld.]2

  § 3. Het afgiftebewijs vermeldt :
  1° datum van afgifte;
  2° naam en woonplaats van de producent of de inrichting waarvan de afvalstoffen in ontvangst worden genomen;
  3° naam en woonplaats van de natuurlijke persoon of rechtspersoon, vermeld in paragraaf 1, 2° en 3°, aan wie de afvalstoffen worden afgegeven;
  4° aard, herkomst, samenstelling en hoeveelheid van de afgegeven afvalstoffen;
  5° beoogde wijze van verwerking.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor het afgiftebewijs, vermeld in paragraaf 2 en 3.
  
Art.25. § 1er. Des détenteurs de déchets industriels et des agents et commerçants de déchets doivent valoriser ou éliminer les déchets :
  1° au sein de l'entreprise dans laquelle les déchets sont formés ou sont traités, conformément [1 au permis d'environnement]1, visée à l'article 11, ou conformément aux autres prescriptions légales, décrétales ou réglementaires en vigueur;
  2° par remise à une personne physique ou morale qui est titulaire d'une autorisation pour l'élimination ou l'application utile de déchets, conformément à l'article 11, ou qui a rempli l'obligation de déclaration, ou qui est un commerçant ou un agent de déchets enregistré, tel que visé à l'article 13;
  3° par remise à une personne physique ou morale établie dans une autre région ou un autre pays qui peut, conformément à la législation en vigueur :
  a) éliminer les déchets s'il n'y a aucun établissement d'élimination autorisé situé plus proche, qui peut éliminer les déchets de manière correcte selon des modalités similaires;
  b) valoriser les déchets.
  § 2. Toute remise de déchets industriels, telle que visée aux §§ 1er, 2° et 3° s'effectue contre réception d'un récépissé, sous forme électronique ou non. Sans préjudice de l'application de l'article 23, les détenteurs de déchets industriels doivent être en état de présenter ce récépissé à tout moment, jusqu'à au moins cinq ans suivant la date de remise des déchets.
  [2 L'alinéa 1er ne s'applique pas si les conditions cumulatives suivantes sont remplies :
   1° la nature, la composition et la quantité des déchets industriels du producteur des déchets sont comparables à la nature, à la composition et à la quantité des déchets ménagers. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités à cet effet ;
   2° les déchets industriels du producteur de déchets sont collectés en une seule fois avec les déchets ménagers.2
  § 3. Le certificat de délivrance mentionne :
  1° la date de remise;
  2° nom et domicile du producteur ou de l'établissement dont les déchets ont été reçus;
  3° nom et domicile de la personne physique ou morale, visée au § 1er, 2° et 3°, auxquelles les déchets ont été remis;
  4° nature, origine, composition et quantité des déchets remis;
  5° mode de traitement envisagé.
  Le Ministre fixe les modalités relatives au certificat de délivrance, visé aux paragraphes 2 et 3.
  
Afdeling 3. - Huishoudelijke afvalstoffen
Section 3. - Déchets ménagers
Art.26. Elke gemeente draagt er, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, zorg voor dat de huishoudelijke afvalstoffen zo veel mogelijk worden voorkomen of hergebruikt, op regelmatige tijdstippen worden opgehaald of op een andere wijze worden ingezameld, en nuttig worden toegepast of verwijderd, overeenkomstig artikel 11, 12 en 13, § 2.
  De gemeenten verhalen, overeenkomstig artikel 10, de kosten van het beheer van huishoudelijk afval op de afvalproducenten. De gemeente kan haar verzelfstandigde entiteiten of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden ertoe machtigen die kosten te innen, ook als ze in de vorm van belastingen en retributies worden verhaald. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de wijze waarop de gemeenten de kosten van het beheer van huishoudelijke afvalstoffen berekenen.
  Met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit decreet worden de ophaling en inzameling van huishoudelijke afvalstoffen bij gemeentelijk reglement geregeld.
  De prestaties van elke persoon die nodig zijn voor de normale werking van de diensten die met het ophalen van de huishoudelijke afvalstoffen zijn belast, alsook het nodige materiaal daarvoor, mogen door de burgemeester, [1 ...]1 en de gouverneur worden opgeëist.
  
Art.26. Chaque commune, en collaboration ou non avec d'autres communes, veille à ce que les ordures ménagères soient prévenues ou réutilisées au maximum, collectées à intervalles réguliers ou ramassées d'une autre manière et valorisées ou éliminées conformément aux articles 11, 12 et 13, § 2.
  Conformément à l'article 10, les communes récupèrent les frais de la gestion des déchets ménagers à charge des producteurs des déchets. La commune peut autoriser ses entités autonomisées ou ses partenariats intercommunaux à percevoir ces frais, également s'ils sont récupérés sous la forme de taxes et rétributions. Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités de calcul de la gestion des déchets ménagers par les communes.
  Sans préjudice de l'application des dispositions du présent décret, le ramassage et la collecte de déchets ménagers sont réglés par règlement communal.
  Les prestations de toute personne nécessaires pour le fonctionnement normal des services chargés de la collecte des déchets ménagers, ainsi que le matériel nécessaire à cet effet, peuvent être exigées par le bourgmestre, [1 ...]1 et le gouverneur.
  
Art.27. De gemeenten en verenigingen van gemeenten kunnen met de OVAM overeenkomsten sluiten om de organisatie van de selectieve ophaling of inzameling van huishoudelijke afvalstoffen te bevorderen of te begeleiden.
  De provincies kunnen, binnen het kader van het Vlaamse afvalstoffenbeleid, ondersteunende initiatieven en acties aanbieden die gericht zijn op concrete realisaties op het terrein.
Art.27. Les communes et les associations de communes peuvent conclure des conventions avec l'OVAM afin de promouvoir ou d'accompagner l'organisation de la collecte ou le ramassage sélectif de déchets ménagers.
  Les provinces peuvent, dans le cadre de la politique flamande des déchets, offrir des initiatives d'appui et des actions qui sont axées vers des réalisations concrètes sur le terrain.
Art.28. Als een gemeente of een provincie of hun samenwerkingsverbanden de verplichtingen opgelegd door of krachtens artikel 26, eerste lid, of door de programma's en plannen, vermeld in artikel 17 en 18, niet nakomen binnen de door de Vlaamse Regering bepaalde termijn en daardoor het algemeen belang schaden, kan de Vlaamse Regering, na ingebrekestelling bij een met redenen omkleed besluit, in de plaats treden van de gemeente of de provincie of hun samenwerkingsverbanden in kwestie voor de uitvoering van alle maatregelen die nodig zijn om de voormelde verplichtingen na te komen. Het Vlaamse Gewest kan de kosten van de vermelde maatregelen verhalen op de gemeente of de provincie of hun samenwerkingsverbanden.
  Zowel bij de coördinatie als bij de organisatie hebben de gemeenten, de provincies en hun samenwerkingsverbanden de mogelijkheid om beroep aan te tekenen bij de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor die beroepsprocedure.
Art.28. Lorsqu'une commune ou une province ou leurs partenariats ne s'acquittent pas des obligations imposées par ou en vertu de l'article 26, alinéa premier, ou par les programmes et plans visés aux articles 17 et 18 dans le délai prescrit par le Gouvernement flamand et portent ainsi préjudice à l'intérêt général, le Gouvernement flamand peut, après mise en demeure par arrêté motivé, être subrogé à la commune ou province ou leurs partenariats en question pour l'exécution des toutes les mesures nécessaires pour remplir les obligations précitées. La Région flamande peut récupérer les frais des mesures susvisées à charge de la commune ou de la province ou de leurs partenariats.
  Tant sur le plan de la coordination que de l'organisation, les communes, les provinces et leurs partenariats ont la possibilité de former un recours auprès du Ministre flamand qui a l'environnement dans ses attributions. Le Gouvernement flamand fixe les modalités de cette procédure de recours.
Afdeling 4. - Gevaarlijke afvalstoffen
Section 4. - Déchets dangereux
Art.29. De bepalingen van afdeling 1 en 2 en van [1 hoofdstuk 3]1 zijn van toepassing op de gevaarlijke afvalstoffen als er in deze afdeling niet uitdrukkelijk van wordt afgeweken.
  
Art.29. Les dispositions des sections 1re et 2 et du [1 chapitre 3]1 s'appliquent aux déchets dangereux s'il n'en est pas dérogé dans cette section.
  
Art.30. § 1. Gevaarlijke afvalstoffen die worden verwijderd, moeten worden geregistreerd en geïdentificeerd.
  § 2. Gevaarlijke afvalstoffen moeten bij de inzameling, het vervoer en de tijdelijke opslag deugdelijk zijn verpakt of opgeslagen en voorzien worden van een etiket, overeenkomstig de geldende internationale en Europese voorschriften. Telkens als gevaarlijke afvalstoffen worden vervoerd, moet er een identificatieformulier bijgevoegd zijn, al dan niet in elektronische vorm, met de toepasselijke gegevens, vermeld in bijlage I B van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de verpakking, opslag en identificatie van gevaarlijke afvalstoffen.
  § 3. De natuurlijke personen of rechtspersonen die aan afvalstoffenverwerking doen, mogen gevaarlijke afvalstoffen niet mengen met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen, noch met andere afvalstoffen, stoffen of materialen. Onder mengen wordt ook het verdunnen van gevaarlijke stoffen verstaan.
  Van de verbodsbepaling, vermeld in het eerste lid, kan worden afgeweken, indien de Vlaamse Regering andere maatregelen voorziet om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen niet worden gemengd met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen, noch met andere afvalstoffen, stoffen of materialen.
  § 4. In afwijking van paragraaf 3 kan in de vergunning, vermeld in artikel 11, worden toegelaten dat gevaarlijke afvalstoffen gemengd worden met andere gevaarlijke afvalstoffen of met andere afvalstoffen, stoffen of materialen, als :
  1° dit vereist is om de veiligheid bij de verwijdering of de nuttige toepassing te verbeteren;
  2° daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de bepalingen van artikel 12, § 3;
  3° daarmee de negatieve gevolgen van het afvalbeheer op de menselijke gezondheid en het milieu niet worden vergroot;
  4° de handeling in kwestie in overeenstemming is met de beste beschikbare technieken.
  § 5. Als gevaarlijke afvalstoffen in strijd met paragraaf 3 en 4 gemengd zijn, moet een scheidingsbehandeling worden uitgevoerd, als dat technisch en economisch haalbaar is en als dat voor de naleving van artikel 12, § 3, nodig is.
  [1 Als conform het eerste lid geen scheiding vereist is, wordt het gemengd afval verwerkt in een faciliteit die beschikt over een vergunning om dat mengsel te verwerken conform artikel 11.]1
  
Art.30. § 1er. Des déchets dangereux qui sont éliminés doivent être enregistrés et identifiés.
  § 2. Lors de la collecte, le transport et le stockage temporaire, les déchets dangereux doivent être correctement emballés ou stockés et munis d'une étiquette, conformément aux prescriptions internationales et européennes en vigueur. Chaque fois que des déchets dangereux sont transportés, un formulaire d'identification doit être joint, sous forme électronique ou non, avec les données applicables, visées à l'annexe I B du Règlement (CE) n° 1013/2006 du Parlement européen et du Conseil du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets.
  Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités relatives à l'emballage, le stockage et l'identification de déchets dangereux.
  § 3. Les personnes physiques ou morales qui sont en charge du traitement de déchets, ne peuvent pas mélanges des déchets dangereux avec d'autres catégories de déchets dangereux, ni avec d'autres déchets, substances ou matériaux. Par mélanger, il faut également entendre diluer des déchets dangereux.
  Il peut être dérogé de l'interdiction, visée à l'alinéa premier, si le Gouvernement flamand prévoit d'autres mesures pour veiller à ce que des déchets dangereux ne soient pas mélangés avec d'autres catégories de déchets dangereux, ni avec d'autres déchets, substances ou matériaux.
  § 4. Par dérogation au § 3, il peut être admis dans l'autre autorisation l'autorisation, visée à l'article 11, il peut être admise par l'autorisation que des déchets dangereux sont mélangés avec d'autres déchets dangereux, substances ou matériaux, si :
  1° cela est exigé afin d'améliorer la sécurité lors de l'élimination ou l'application utile;
  2° il ne soit pas porté préjudice aux dispositions de l'article 12, § 3;
  3° les effets négatifs de la gestion de déchets sur la santé humaine et l'environnement ne sont pas aggravés;
  4° l'action en question ne correspond pas aux meilleures techniques disponibles.
  § 5. Si des déchets dangereux qui sont contraires aux §§ 3 et 4 sont mélangés, un traitement de séparation doit être effectué, si cela est économiquement et techniquement faisable et si nécessaire pour le respect de l'article 12, § 3.
  [1 Si la séparation n'est pas exigée conformément à l'alinéa 1er, les déchets mélangés sont traités dans une installation autorisée à traiter ce mélange conformément à l'article 11.]1
  
Art.31. De bepalingen van artikel 30, § 2 en § 5, gelden niet voor door huishoudens geproduceerd gemengd afval.
  De bepalingen van artikel 30, § 2, gelden niet voor afzonderlijke fracties van gevaarlijke afvalstoffen die afkomstig zijn uit huishoudens tot die stoffen worden aanvaard voor inzameling, verwijdering of nuttige toepassing door een inrichting of een onderneming die een vergunning heeft gekregen of die is geregistreerd overeenkomstig artikel 11 en 13.
Art.31. Les dispositions de l'article 30, §§ 2 et 5 ne sont pas d'application pour des déchets mélangés produits par des ménages.
  Les dispositions de l'article 30, § 2 ne s'appliquent pas pour les fractions séparées de déchets dangereux provenant de ménages jusqu'à ce que ces substances soient acceptées pour collecte, élimination ou application utile par un établissement ou une entreprise ayant obtenu une autorisation ou qui est enregistré conformément aux articles 11 ou 13.
Afdeling 5. - Bijzondere afvalstoffen
Section 5. - Déchets particuliers
Art.32. De Vlaamse Regering stelt overeenkomstig artikel 4 nadere regels vast voor het beheer van de bijzondere afvalstoffen, vermeld in artikel 22, tweede lid, 2°.
  De regels, vermeld in het eerste lid, vullen de regels aan vermeld in afdeling 1, 2, 3, 4 of 5 en in hoofdstuk 2. Ze kunnen voor welbepaalde bijzondere afvalstoffen en activiteiten die gericht zijn op het beheer van de afvalstoffen, voorschriften omvatten die afwijken van de bepalingen van artikel 6, 11, 13 en 26, als dat vereist is voor de doelmatige verwijdering of de nuttige toepassing van de afvalstoffen.
Art.32. Conformément à l'article 4, le Gouvernement flamand arrête les modalités pour la gestion des déchets particuliers, visés à l'article 22, alinéa deux, 2°.
  Les règles, visées à l'alinéa premier, complètent les règles, visées aux sections 1re, 2, 3, 4 ou 5 et au chapitre 2. Pour certains déchets particuliers et pour des activités qui sont axées sur la gestion de déchets, elles peuvent comprendre des prescriptions qui dérogent des dispositions des articles 6, 11, 13 et 26, s'il est requis pour l'élimination efficace ou l'application utile des déchets.
Art. 32/1. [1 Het depollueren, demonteren, vernietigen met inbegrip van indrukken van afgedankte voertuigen of het uitvoeren van een andere behandeling op afgedankte voertuigen kan door de Vlaamse Regering afhankelijk worden gemaakt van een vooraf te verkrijgen erkenning als centrum voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen.
   De Vlaamse Regering stelt de nadere regels voor de erkenning vast. Ze bepaalt de voorwaarden en de procedure tot erkenning, de mogelijkheid en de procedure tot opheffing ervan en de voorwaarden voor het gebruik van de erkenning.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen waaraan de centra voor het depollueren, ontmantelen en vernietigen van afgedankte voertuigen moeten voldoen vanaf dat ze erkend zijn.]1

  
Art. 32/1. [1 Le Gouvernement flamand peut subordonner la dépollution, le démontage, la destruction, y compris le broyage de véhicules mis au rebut, ou l'exécution de tout autre traitement sur des véhicules mis au rebut à l'obtention préalable d'un agrément en tant que centre de dépollution, de démantèlement et de destruction de véhicules mis au rebut.
   Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives à l'agrément. Il détermine les conditions et la procédure d'agrément, la possibilité et la procédure d'abrogation de l'agrément et les conditions d'utilisation de l'agrément.
   Le Gouvernement flamand peut fixer les modalités auxquelles les centres de dépollution, de démantèlement et de destruction de véhicules mis au rebut doivent répondre dès lors qu'ils sont agréés.]1

  
Art.33. § 1. De Vlaamse Regering kan ter aanvulling of uitvoering van verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1774/2002, nadere regels vaststellen voor het beheer van dierlijke bijproducten en afgeleide producten als vermeld in de verordening, als ze voldoen aan de definitie van afvalstof.
  § 2. De Vlaamse Regering kan de producenten van de afvalstoffen, vermeld in paragraaf 1, ontslaan van de meldingsplicht, vermeld in artikel 23, tweede en derde lid, en stelt daarvoor nadere regels vast.
  § 3. Behoudens in de gevallen die uitdrukkelijk bepaald zijn door de Vlaamse Regering, is de afgifte van deze afvalstoffen alleen toegestaan aan een hiervoor erkend of geregistreerd natuurlijke persoon of rechtspersoon of door deze erkende of geregistreerde natuurlijke persoon of rechtspersoon aan een hiervoor erkende en vergunde inrichting.
  De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de procedure van afgifte, de erkenning en de registratie.
  In de door de Vlaamse Regering bepaalde gevallen kunnen de toezichthouders besluiten dat de afvalstoffen kunnen of moeten worden verwijderd door verbranding of begraving.
  § 4. [1 Met het oog op het bepalen van het maximumtarief per prestatie wordt jaarlijks een audit uitgevoerd van de boekhouding van de geregistreerde inzamelaars die instaan voor de inzameling en verwerking van kadavers van landbouwhuisdieren. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels inzake de uitvoering van de audit.]1
  
Art.33. § 1er. En complément ou en exécution du Règlement (CE) n° 1069/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 établissant des règles sanitaires applicables aux sous-produits animaux et produits dérivés non destinés à la consommation humaine et abrogeant le Règlement (CE) n° 1774/2002, le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités relatives pour la gestion de sous-produits animaux et produits dérivés tels que visés au règlement, s'ils répondent à la définition de déchet.
  § 2. Le Gouvernement flamand peut décharger les producteurs des déchets, visés au § 1er, de l'obligation de déclaration, visée à l'article 23, alinéas deux et trois, et arrête les modalités à cet effet.
  § 3. Sauf dans les cas explicitement fixés par le Gouvernement flamand, la remise de ces déchets n'est accordée qu'à une personne physique ou morale agréée et enregistrée à cette fin ou à un établissement agréé et autorisé à cette fin par cette personne physique ou morale agréée ou enregistrée.
  Le Gouvernement flamand arrête les modalités de la procédure de remise, d'agrément et d'enregistrement.
  Dans les cas déterminés par le Gouvernement flamand, les surveillants peuvent décider que les déchets peuvent ou doivent être éliminés par incinération ou inhumation.
  § 4.[1 § 4. Aux fins de la détermination du tarif maximum par service, un audit de la comptabilité des collecteurs agréés chargés de la collecte et du traitement des cadavres d'animaux d'élevage est réalisé chaque année. Le Gouvernement flamand définit les modalités d'exécution de l'audit.]1.
  
Afdeling 6. - [1 Asbesthoudende materialen]1
Section 6. [1 Matériaux contenant de l'amiante]1
Onderafdeling 6.1. - [1 Algemene bepalingen]1
Sous-section 6. 1. - [1 Dispositions générales]1
Art. 33/1. [1 §1. Het is verboden constructies zoals zonnepanelen, overzetdaken en reclamepanelen te bevestigen aan of over:
   1° asbesthoudende dak- en gevelbekleding;
   2° niet-asbesthoudende dak- en gevelbekleding als daarbij onderliggende asbesthoudende materialen beschadigd worden.
   § 2. Het insluiten of bedekken van asbesthoudende materialen [2 ...]2 is alleen toegestaan als risicobeheersmaatregel of maatregel voor een veilig beheer.[2 Het insluiten of bedekken is enkel toegelaten indien:
   1А dit het risico bij de verwijdering van het asbesthoudende materiaal niet vergroot;
   2А dit de verwijdering technisch niet bemoeilijkt;
   3А het volume asbesthoudende afval bij verwijdering niet vergroot wordt, met uitzondering van een dunne laag aangebracht om het vrijkomen van asbestvezels uit het asbesthoudende materiaal te verhinderen.]2

   In afwijking van het eerste lid is het verboden asbesthoudende dak- en gevelbekleding in te sluiten of te bedekken met andere materialen]1

  
Art. 33/1. [1 § 1er. Il est interdit de fixer des constructions comme des panneaux solaires, des toitures superposées et des panneaux publicitaires contre ou sur :
   1° un revêtement de toiture ou de façade contenant de l'amiante ;
   2° un revêtement de toiture ou de façade ne contenant pas de l'amiante si des matériaux sous-jacents contenant de l'amiante sont endommagés dans ce contexte.
   § 2. L'encapsulage ou le recouvrement de matériaux contenant de l'amiante[2 ...]2 est uniquement autorisé en tant que mesure de gestion du risque ou de gestion sécurisée.[2 L'encapsulage ou le recouvrement n'est autorisé que si :
   1° cela n'augmente pas le risque lors de l'enlèvement du matériau contenant de l'amiante ;
   2° cela ne complique pas l'enlèvement sur le plan technique ;
   3° le volume des déchets contenant de l'amiante n'est pas augmenté lors de l'enlèvement, à l'exception d'une fine couche appliquée pour empêcher la libération de fibres d'amiante du matériau.]2

   Par dérogation à l'alinéa 1er, il est interdit d'encapsuler les revêtements de toiture et de façade contenant de l'amiante ou de les recouvrir d'autres matériaux ]1
.
  
Art. 33/2. [1 Het is verboden dak- en gevelbekleding van asbestcement te reinigen of te ontmossen.]1
  
Art. 33/2. [1 Il est interdit d'enlever la mousse d'un revêtement de toiture et de façade en amiante-ciment ou de le nettoyer.]1
  
Art. 33/3. [1 De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor het beheer van afstromend hemelwater van een dak- of gevelbekleding van asbestcement om de impact op mens en milieu te minimaliseren.]1
  
Art. 33/3. [1 Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités pour la gestion des eaux pluviales d'écoulement provenant des revêtements de toiture ou de façade en amiante-ciment, afin de minimiser l'impact sur l'homme et l'environnement.]1
  
Art. 33/4. [1 De Vlaamse Regering kan het afleveren van een afgiftebewijs bij afgifte van asbesthoudende huishoudelijke afvalstoffen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die overeenkomstig artikel 11 houder is van een vergunning voor de verwijdering van de afvalstoffen of aan een geregistreerde afvalstoffenhandelaar of -makelaar als vermeld in artikel 13, verplichten.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen betreffende de inhoud en de aflevering van het afgiftebewijs, vermeld in het eerste lid.]1

  
Art. 33/4. [1 Le Gouvernement flamand peut rendre obligatoire la remise d'un récépissé en cas de délivrance de déchets ménagers contenant de l'amiante à une personne physique ou morale qui, conformément à l'article 11, est titulaire d'une autorisation d'élimination des déchets ou à un commerçant ou agent de déchets enregistré, tel que visé à l'article 13.
   Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités relatives au contenu et à la remise du récépissé, visés à l'alinéa 1er.]1

  
Onderafdeling 6.2. - [1 Verwijderingsplicht asbesthoudende materialen]1
Sous-section 6. 2. - [1 Obligation d'enlèvement des matériaux contenant de l'amiante]1
Art. 33/5. [1 Elke eigenaar van een publieke constructie met risicobouwjaar is verplicht zijn constructie met risicobouwjaar tegen 1 januari 2034 te ontdoen van de volgende asbesthoudende materialen:
   1° alle eenvoudig bereikbare niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen met uitzondering van asbesthoudend pleisterwerk [2 ...]2 dat een laag risico vormt [2 ...]2;
   2° alle dak- en gevelbekledingen, dakgoten, rookgaskanalen en hemelwaterafvoerkanalen bestaande uit asbestcement als ze zich aan de buitenzijde bevinden.
   Voor publieke constructies met risicobouwjaar waarvoor de eigenaar overeenkomstig artikel 33/9 over een asbestinventarisattest moet beschikken, bewijst dit attest of al dan niet aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, is voldaan. Voor de andere constructies met risicobouwjaar kan de Vlaamse Regering bepalen hoe de naleving van deze verplichting kan worden aangetoond.
   De Vlaamse Regering kan een uitstel voor een duur van maximaal twee jaar verlenen voor de uitvoering van de verplichting, vermeld in het eerste lid, zowel voor bepaalde doelgroepen als voor bepaalde categorieën van constructies met risicobouwjaar.
   De Vlaamse Regering kan bepalen dat een uitstel kan worden bekomen tot 2040 als wordt aangetoond dat de verplichting, vermeld in het eerste lid, niet kan worden gerealiseerd zonder de openbare gezondheid of veiligheid in gevaar te brengen. De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor de voorwaarden en de modaliteiten van de aanvraag.]1

  
Art. 33/5. [1 Tout propriétaire d'une construction publique d'une année de construction à risque est obligé d'enlever de sa construction d'année à risque les matériaux suivants contenant de l'amiante avant le 1er janvier 2034 :
   1° tous les matériaux contenant de l'amiante friable facilement accessibles, à l'exception du plâtre contenant de l'amiante [2 ...]2 à faible risque, [2 ...]2
   2° tous les revêtements de toiture et de façade, les gouttières, les conduits de fumée et les conduits d'évacuation des eaux pluviales composés d'amiante-ciment s'ils se trouvent à l'extérieur.
   Pour les constructions publiques d'année à risque pour lesquelles le propriétaire doit disposer d'un certificat d'inventaire d'amiante conformément à l'article 33/9, ledit certificat atteste du fait que l'obligation visée à l'alinéa 1er a été respectée ou non. Pour les autres constructions d'année à risque, le Gouvernement flamand peut déterminer comment le respect de cette obligation peut être démontré.
   Le Gouvernement flamand peut accorder un report d'une durée maximale de deux ans pour la mise en oeuvre de l'obligation visée à l'alinéa 1er, tant pour certains groupes cibles que pour certaines catégories de constructions d'année à risque.
   Le Gouvernement flamand peut déterminer qu'un report jusqu'à 2040 peut être accordé s'il est prouvé que l'obligation visée à l'alinéa 1er ne peut être réalisée sans compromettre la santé publique ou la sécurité. Le Gouvernement flamand arrête les conditions et les modalités de cette demande.]1

  
Art. 33/6. [1 Elke eigenaar van een publieke constructie met risicobouwjaar is verplicht om:
   1° tegen 1 januari 2040 zijn constructie met risicobouwjaar asbestveilig te maken;
   2° de asbestveilige toestand na 1 januari 2040 te behouden.
   [3 ...]3.
  [3 ...]3. In het inspectieprotocol, vermeld in artikel 33/10, § 3, kunnen nadere regels worden vastgesteld omtrent de risico-evaluatie en het veilig beheer van asbesthoudende materialen.
   Voor publieke constructies met risicobouwjaar waarvoor de eigenaar overeenkomstig artikel 33/9 over een asbestinventarisattest moet beschikken, bewijst dit attest of al dan niet aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, 1°, is voldaan. Voor de andere [2 publieke]2 constructies met risicobouwjaar kan de Vlaamse Regering bepalen hoe de naleving van deze verplichting kan worden aangetoond.]1

  
Art. 33/6. [1 Tout propriétaire d'une construction publique d'année à risque est obligé :
   1° d'éliminer le risque d'amiante dans sa construction d'année à risque à l'horizon 1er janvier 2040 ;
   2° de maintenir l'état sans risque d'amiante après le 1er janvier 2040.
   [3 ...]3
  [3 ...]3. Dans le protocole d'inspection visé à l'article 33/10, § 3, des modalités peuvent être arrêtées concernant l'évaluation des risques et la gestion sécurisée des matériaux contenant de l'amiante.
   Pour les constructions publiques d'année à risque pour lesquelles le propriétaire doit disposer d'un certificat d'inventaire d'amiante conformément à l'article 33/9, ledit certificat atteste du fait que l'obligation visée à l'alinéa 1er, 1°, a été respectée ou non. Pour les autres constructions [2 publiques]2 d'année à risque, le Gouvernement flamand peut déterminer comment le respect de cette obligation peut être démontré.]1

  
Art. 33/7. [1 Met behoud van de toepassing van de artikelen 33/5 en 33/6 ontdoet de eigenaar van een constructie zich via de geëigende kanalen bij onderhouds-, herstellings- of ontmantelingswerken [2 aan]2 constructies altijd van alle asbesthoudende materialen die door de werken eenvoudig bereikbaar geworden zijn.]1
  
Art. 33/7. [1 Sans préjudice de l'application des articles 33/5 et 33/6, le propriétaire se débarrassera toujours par le biais des canaux adéquats de tous les matériaux contenant de l'amiante qui ont été rendus facilement accessibles par des travaux lors de ces travaux d'entretien, de réparation ou de démantèlement [2 à]2 des constructions.]1
  
Art. 33/8. [1 De OVAM kan overgaan tot het uitvoeren van de ontmanteling, de inzameling, het transport of de verwerking van asbesthoudende materialen. Voor de ontzorging, prefinanciering en financiering daarvan door de OVAM kan de Vlaamse Regering een regeling treffen of een overeenkomst sluiten.]1
  
Art. 33/8. [1 L'OVAM peut procéder au démantèlement, à la collecte, au transport ou au traitement des matériaux contenant de l'amiante. Pour l'allègement et son préfinancement ou financement par l'OVAM, le Gouvernement flamand peut promulguer un règlement ou conclure un accord.]1
  
Onderafdeling 6.3. [1 Asbestinventarisatie]1
Sous-section 6. 3. - [1 Inventaire d'amiante]1
Art. 33/9. [1 § 1. Met behoud van de toepassing van artikel 33/14 beschikt de eigenaar van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar uiterlijk op 31 december 2031 over een [2 ...]2 asbestinventarisattest[4 en indien van toepassing een asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen]4.
  [2 [4 In afwijking van het eerste lid, beschikt de vereniging van mede-eigenaars van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar onder het stelsel van mede-eigendom over een afzonderlijk asbestinventarisattest voor de gemene delen uiterlijk op 31 december 2026]4]2
  [3 [4 ...]4]3.]2
  [4 Met het oog op de realisatie van de beleidsdoelstelling `Asbestveilig Vlaanderen 2040' kan de Vlaamse Regering bepaalde categorieën of onderdelen van toegankelijke constructies met risicobouwjaar uitsluiten van de verplichting, vermeld in het eerste en het tweede lid, als het op basis van hun bouwtechnische karakteristieken niet redelijk of proportioneel is om onder de verplichting te vallen. De Vlaamse Regering kan een uitstel voor een duur van maximaal vier jaar verlenen voor de verplichting, vermeld in het eerste lid, voor bepaalde categorieën van toegankelijke constructies met risicobouwjaar na 1980. De Vlaamse Regering kan de verplichting tot het opstellen en de opmaak van een asbestinventaris om een asbestinventarisattest te bekomen, vermeld in het eerste en tweede lid verder uitwerken. De Vlaamse Regering kan richtlijnen bepalen voor gebouwen en gebouweenheden bij de opmaak van een asbestinventaris. De Vlaamse Regering kan een uitstel verlenen voor een duur van maximaal twee jaar voor de verplichting, vermeld in het tweede lid, voor toegankelijke constructies met risicobouwjaar waar minder dan vijftien woon- eenheden aanwezig zijn.]4.]2
   § 2.[4 Elke verhuurder van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar die over een asbestinventarisattest en indien van toepassing een asbestinventarisattest gemene delen of asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen beschikt, overhandigt een kopie aan de huurder bij het aangaan van de huur of binnen een termijn van щщn maand na de datum vermeld op het asbestinventarisattest en indien van toepassing, het asbestinventarisattest gemene delen of het asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen als dit afgeleverd werd tijdens een lopende huurperiode]4.]1

  
Art. 33/9. [1 § 1er. Sans préjudice de l'application de l'article 33/14, le propriétaire d'une construction accessible d'année à risque disposera au plus tard le 31 décembre 2031 d'un certificat d'inventaire d'amiante [2 [4 et, le cas échéant, d'un certificat d'inventaire d'amiante parties communément utilisées ]4 ...]2.
  [2 [4 Par dérogation à l'alinéa 1er, l'association des copropriétaires d'une construction accessible d'année à risque relevant du régime de copropriété dispose d'un certificat d'inventaire d'amiante séparé pour les parties communes au plus tard le 31 décembre 2026. ]4]2
  [3 [4 ...]4.]2
  [4 En vue de la réalisation de l'objectif politique " Asbestveilig Vlaanderen 2040 ", le Gouvernement flamand peut exempter certaines catégories ou parties de constructions accessibles d'années à risque de l'obligation visée aux alinéas 1er et 2, s'il n'est pas raisonnable ou proportionnel, sur la base de leurs caractéristiques techniques de la construction, de les soumettre à l'obligation. Le Gouvernement flamand peut accorder un report d'une durée maximale de quatre ans pour l'obligation visée à l'alinéa 1er, pour certaines catégories de constructions accessibles d'année à risque après 1980. Le Gouvernement flamand peut préciser l'obligation d'établir et de rédiger un inventaire d'amiante pour obtenir un certificat d'inventaire d'amiante figurant aux alinéas 1er et 2. Le Gouvernement flamand peut déterminer des directives pour les bâtiments et les unités de bâtiment lors de l'établissement d'un inventaire d'amiante. Le Gouvernement flamand peut accorder un report d'une durée maximale de deux ans pour l'obligation visée à l'alinéa 2, pour les constructions accessibles d'année à risque comprenant moins de quinze unités de logement.]4.]2.
   § 2.[4 Tout bailleur d'une construction accessible d'année à risque qui dispose d'un certificat d'inventaire d'amiante et, le cas échéant, d'un certificat d'inventaire d'amiante parties communes ou d'un certificat d'inventaire d'amiante parties communément utilisées, doit en remettre une copie au locataire au début de la location ou dans un délai d'un mois après la date indiquée sur le certificat d'inventaire d'amiante et, le cas échéant, sur le certificat d'inventaire d'amiante parties communes ou sur le certificat d'inventaire d'amiante parties communément utilisées si ceux-ci sont délivrés pendant une période de location en cours]4.]1

  
Art. 33/10. [1 § 1. Een asbestinventarisattest[4 en indien van toepassing, het asbestinventarisattest gemene delen of het asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen]4 wordt verkregen nadat een asbestinventaris is opgemaakt.
   § 2. De asbestinventaris bevat minstens:
   1° de identificatie van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar;
   2° een opsomming van de aangetroffen asbesthoudende [3 en]3 asbestverdachte materialen;
   3° een aanduiding van de geïnventariseerde asbesthoudende materialen waarvoor conform artikel 33/5 of 33/6 een verwijderingsplicht geldt;
   4° een risico-evaluatie van de asbesthoudende materialen;
   5° een advies over urgente maatregelen ter remediëring van de vastgestelde acute blootstellingsrisico's, als dat nodig is.
   § 3. Een asbestinventaris wordt opgemaakt door een asbestdeskundige inventarisatie als vermeld in artikel 33/16, conform een inspectieprotocol asbestinventarisatie.
  [3 Als de eigenaar op de hoogte is of behoort te zijn over de aanwezigheid van ingesloten of bedekte asbesthoudende materialen, meldt de eigenaar dat aan de asbestdeskundige inventarisatie bij de opmaak van de asbestinventaris. De eigenaar bezorgt de asbestdeskundige inventarisatie een verklaring op eer niet op de hoogte te zijn of behoort te zijn van ingesloten of bedekte asbesthoudende materialen die niet gemeld werden.]3
   De Vlaamse Regering bepaalt hoe het inspectieprotocol asbestinventarisatie wordt vastgesteld. De Vlaamse Regering kan de verdere inhoud van het inspectieprotocol asbestinventarisatie bepalen. [2 Het inspectieprotocol asbestinventarisatie kan bepalen welke constructies met risicobouwjaar bijkomend deel moeten uitmaken van de asbestinventaris, kan bepaalde constructies met risicobouwjaar of bepaalde materialen uitsluiten van de asbestinventaris en kan de modaliteiten bepalen voor het opmaken van een asbestinventaris per gebouw, gebouweenheid, wooneenheid [4 , gemene delen en gemeenschappelijk gebruikte delen]4 [3 , kan regels vaststellen over de risico-evaluatie en het veilig beheer van asbesthoudende materialen en de modaliteiten voor het bezorgen van informatie over ingesloten of bedekte asbesthoudende materialen aan de asbestdeskundige inventarisatie]3 ]2.
   [2 De eigenaar van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar stelt zijn eigendom open en toegankelijk opdat de asbestdeskundige inventarisatie veilig een volledige asbestinventaris kan opmaken. Dit recht van toegang moet uitgeoefend worden op een redelijke en proportionele wijze. De Vlaamse Regering kan hiervoor nadere regels bepalen.]2
   De Vlaamse Regering kan bepalen onder welke voorwaarden een interne preventieadviseur of interne milieucoördinator die de werkgever heeft aangesteld, de taken van de asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 33/16, kan vervullen om een asbestinventaris op te maken voor de toegankelijke constructie met risicobouwjaar waar de werkgever werknemers tewerkstelt.
   § 4. De asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 33/16, geeft de asbestinventaris in een databank asbestinventarisatie in. De asbestdeskundige inventarisatie kan conform de bepalingen van de regelgeving over de bescherming en verwerking van persoonsgegevens hierbij de volgende categorieën van persoonsgegevens verwerken: persoonlijke contactgegevens, woningkenmerken en rijksregisternummer/identificatienummer van de sociale zekerheid. [2 De asbestdeskundige inventarisatie bewaart de persoonlijke contactgegevens en het rijksregisternummer/identificatienummer van de sociale zekerheid uiterlijk tot een geldig asbestinventarisatieattest is afgeleverd conform artikel 33/11.]2.
   De databank, vermeld in het eerste lid, wordt beheerd door de OVAM. De OVAM kan in de databank, naast de gegevens, vermeld in paragraaf 2 en in artikel 33/14, § 3, tweede lid, ook conform de bepalingen van de regelgeving over de bescherming en verwerking van persoonsgegevens de volgende categorieën van persoonsgegevens verwerken: persoonlijke contactgegevens, woningkenmerken en rijksregisternummer/identificatienummer van de sociale zekerheid.
   Alle persoonsgegevens die de OVAM verkrijgt en verwerkt in het kader van de toepassing van deze afdeling, mogen uitsluitend worden aangewend voor de verwezenlijking van de bepalingen van deze onderafdeling en artikel 12 en de organisatie van het toezicht op en de handhaving van het asbestafbouwbeleid, vermeld in deze onderafdeling en artikel 12.
   [2 De persoonlijke contactgegevens en het rijksregisternummer/identificatienummer van de sociale zekerheid die in de databank zijn opgenomen,]2 worden maximaal bewaard tot een overdracht plaatsvindt, overeenkomstig artikel 33/14, § 3.
   De OVAM geldt als verwerkingsverantwoordelijke, zoals vermeld in artikel 4, 7°, van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG.
   De Vlaamse Regering bepaalt welke persoonsgegevens onder de categorieën, vermeld in het eerste en het tweede lid, worden opgenomen in de databank. De Vlaamse Regering bepaalt welke actoren toegang krijgen tot de databank alsook de omvang en de modaliteiten van hun toegangsrechten. [3 De categorie van de betrokken personen zijn de eigenaars van de constructies met risicobouwjaar.]3
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen omtrent het beheer en de verwerking van de gegevens en de persoonsgegevens die in de databank worden opgenomen. ]1

  
Art. 33/10. [1 § 1er. Un certificat d'inventaire d'amiante [4 et, le cas échéant, un certificat d'inventaire d'amiante parties communes ou un certificat d'inventaire d'amiante parties communément utilisées seront délivrés]4 après l'établissement d'un inventaire d'amiante.
   § 2. L'inventaire d'amiante contient au moins :
   1° l'identification de la construction accessible d'année à risque ;
   2° une énumération des matériaux contenant de l'amiante [3 et ]3 susceptibles de contenir de l'amiante découverts ;
   3° une indication des matériaux contenant de l'amiante inventoriés et soumis à une obligation d'enlèvement conformément à l'article 33/5 ou 33/6 ;
   4° une évaluation des risques des matériaux contenant de l'amiante ;
   5° un avis sur des mesures urgentes pour remédier aux risques d'exposition aiguë constatés, si nécessaire.
   § 3. Un inventaire d'amiante est établi par un expert en inventaire d'amiante, tel que visé à l'article 33/16, conformément à un protocole d'inspection relatif à cet inventaire d'amiante.
  [3 Si le propriétaire a ou devrait avoir connaissance de la présence de matériaux contenant de l'amiante encapsulés ou recouverts, il en informe l'expert en inventaire d'amiante lors de l'établissement de l'inventaire d'amiante. Le propriétaire fournit à l'expert en inventaire d'amiante une déclaration sur l'honneur de ce qu'il n'a pas ou ne devrait pas avoir connaissance de l'existence de matériaux contenant de l'amiante encapsulés ou recouverts qui n'ont pas été signalés.
   Le Gouvernement flamand définit comment le protocole d'inspection d'inventaire d'amiante est établi. Le Gouvernement flamand peut déterminer le contenu détaillé du protocole d'inspection de l'inventaire d'amiante. [2 Le protocole d'inspection de l'inventaire d'amiante peut déterminer quelles constructions d'années à risque doivent faire partie de l'inventaire d'amiante, peut exclure certains matériaux ou certaines constructions d'année à risque de l'inventaire d'amiante, et peut arrêter les modalités d'établissement d'un inventaire d'amiante par bâtiment, unité de bâtiment, unité de logement [4 , parties communes, et parties communément utilisées]4.[3 , peut fixer des règles relatives à l'évaluation des risques et à la gestion sécurisée des matériaux contenant de l'amiante ainsi qu'aux modalités de fourniture d'informations sur les matériaux contenant de l'amiante encapsulés ou recouverts à l'expert en inventaire d'amiante]3
]2.
  [3 Le propriétaire d'une construction accessible d'année à risque rend sa propriété ouverte et accessible afin que l'expert en inventaire d'amiante puisse établir en toute sécurité un inventaire complet de l'amiante. Ce droit d'accès doit être exercé de manière raisonnable et proportionnelle. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités à cet effet .
   Le Gouvernement flamand peut déterminer les conditions dans lesquelles un conseiller en prévention interne ou un coordinateur environnemental interne désigné par l'employeur, peut exécuter les tâches de l'expert en inventaire d'amiante visé à l'article 33/16, afin de réaliser un inventaire d'amiante pour la construction accessible d'année à risque où l'employeur emploie des travailleurs.
   § 4. L'expert en inventaire d'amiante visé à l'article 33/16 introduit l'inventaire d'amiante dans une base de données des inventaires d'amiante. Conformément aux dispositions de la réglementation relative à la protection et au traitement des données à caractère personnel, l'expert en inventaire d'amiante peut traiter les catégories suivantes de données personnelles : les coordonnées personnelles, les caractéristiques de l'habitation, et le numéro du Registre national/numéro d'identification de la sécurité sociale.[2 L'expert en inventaire d'amiante conserve les données de contact personnelles et le numéro de registre national/numéro d'identification de la sécurité sociale au plus tard jusqu'à la délivrance d'un certificat d'inventaire d'amiante valide conformément à l'article 33/11. " ;
  La base de données, visée à l'alinéa 1er, est gérée par l'OVAM. Dans la base de données, outre les informations visées au § 2 et à l'article 33/14, § 3, alinéa 2, l'OVAM peut également traiter, conformément aux dispositions de la réglementation relative à la protection et au traitement des données à caractère personnel, les catégories suivantes de données personnelles : les coordonnées personnelles, les caractéristiques de l'habitation et le numéro du Registre national/numéro d'identification de la sécurité sociale.
   Toutes les données personnelles obtenues et traitées par l'OVAM dans le cadre de l'application de la présente section, ne peuvent servir que pour la mise en oeuvre des dispositions de la présente sous-section et de l'article 12 et l'organisation de la surveillance et du maintien de la politique de désamiantage, visée dans la présente sous-section et l'article 12.
   Les données à caractère personnel reprises dans la base de données sont conservées au maximum jusqu'au transfert conformément à l'article 33/14, § 3.
   L'OVAM intervient en tant que responsable du traitement, tel que visé à l'article 4, 7°, du Règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données et abrogeant la Directive 95/46/CE.
   Le Gouvernement flamand détermine quelles données à caractère personnel dans les catégories visées aux alinéas 1er et 2, sont reprises dans la base de données. Le Gouvernement flamand détermine quels acteurs auront accès à la base de données, ainsi que l'ampleur et les modalités de leurs droits d'accès. [3 La catégorie de personnes concernées est constituée par les propriétaires des constructions d'année à risque]3
.
   Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités relatives à la gestion et le traitement des données et des données à caractère personnel qui sont reprises dans la base de données. ]1

  
Art. 33/11. [1 Nadat een asbestinventaris als vermeld in artikel 33/10 correct is ingegeven in de databank, levert de OVAM een asbestinventarisattest[2 , asbestinventarisattest gemene delen of asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen]2 af.
   Het asbestinventarisattest[2 , asbestinventarisattest gemene delen of asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen]2 bevat minstens de geldigheidsduur, de datum, de samenvattende conclusie, de unieke code en de gegevens, vermeld in artikel 33/10, § 2.
   De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de verdere inhoud, de aflevering en de geldigheidsduur van het asbestinventarisattest[2 , asbestinventarisattest gemene delen of asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen]2.]1

  
Art. 33/11. [1 Après l'introduction correcte d'un inventaire d'amiante tel que visé à l'article 33/10 dans la base de données, l'OVAM délivrera un certificat d'inventaire d'amiant[2 , un certificat d'inventaire d'amiante parties communes ou un certificat d'inventaire d'amiante parties communément utilisées]2.
   Le certificat d'inventaire d'amiante [2 , un certificat d'inventaire d'amiante parties communes ou un certificat d'inventaire d'amiante parties communément utilisées]2 contient au moins la durée de validité, la date, la conclusion récapitulative, le code unique et les données visées à l'article 33/10, § 2.
   Le Gouvernement flamand arrête les modalités du contenu, de la délivrance et de la durée de validité du certificat d'inventaire d'amiante[2 , un certificat d'inventaire d'amiante parties communes ou un certificat d'inventaire d'amiante parties communément utilisées]2. ]1

  
Art. 33/12. [1 De OVAM kan overgaan tot de opmaak van een asbestinventaris, conform artikel 33/10. Voor de prefinanciering en de financiering van de inventarisatie door de OVAM kan de Vlaamse Regering een regeling treffen of een overeenkomst sluiten.]1
  
Art. 33/12. [1 L'OVAM peut procéder à l'établissement d'un inventaire d'amiante conformément à l'article 33/10. Pour le préfinancement et le financement de l'inventaire par l'OVAM, le Gouvernement flamand peut promulguer un règlement ou conclure un accord. ]1
  
Art. 33/13. [1 De verplichting, vermeld in de artikel 33/9, is niet van toepassing op de openbare, technische toegankelijke constructie met risicobouwjaar. ]1
  
Art. 33/13. [1 L'obligation visée à l'article 33/9 ne s'applique pas aux constructions publiques techniques accessibles d'années à risque. ]1
  
Onderafdeling 6.4. - [1 Verplichtingen bij overdracht]11
Sous-section 6. 4. [1 Obligations en cas de transfer]1
Art. 33/14. [1 § 1. De eigenaar deelt de inhoud van een geldig asbestinventarisattest mee aan de kandidaat-verwerver bij het sluiten van een onderhandse akte of overeenkomst voor de overdracht van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar.
  [3 [4 Als de toegankelijke constructie met risicobouwjaar onder het stelsel van gedwongen mede-eigendom, vermeld in artikel 3.84 van het Burgerlijk Wetboek, of onder de toepassing van artikel 3.78 tot en met 3.83 van het Burgerlijk Wetboek valt, wordt zowel voor de gemeenschappelijke delen als voor elk privédeel dat deel uitmaakt van de overdracht, een afzonderlijk asbestinventarisattest uitgereik]4 ]3.
   § 2. De onderhandse akte of de overeenkomst die de modaliteiten van de overdracht van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar vastlegt, vermeldt of de inhoud van het geldige asbestinventarisattest voorafgaandelijk is meegedeeld aan de verwerver, alsook de datum, samenvattende conclusie en de unieke code van het attest.
   § 3. In alle authentieke akten voor de overdracht van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar vermeldt de instrumenterend ambtenaar of een geldig asbestinventarisattest is overhandigd aan de verwerver. Hij neemt ook de datum, samenvattende conclusie en unieke code van dat attest op in de akte.
  [3 [4 ...]4]3
   § 4. Het asbestinventarisattest, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, heeft enkel betrekking op de constructies met risicobouwjaar die het voorwerp uitmaken van de overdracht. [2 Het asbestinventarisattest kan maar betrekking hebben op één wooneenheid.]2
   § 5. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de verplichtingen, vermeld in paragraaf 1, 2 en 3, en kan voorzien in een afwijking voor bepaalde categorieën van toegankelijke constructies met risicobouwjaar.
   § 6. De verwerver kan de nietigheid vorderen van de overdracht die heeft plaatsgevonden in strijd met de bepalingen van dit artikel.
   De nietigheid kan niet meer worden ingeroepen als de verwerver zijn verzaking van de nietigheidsvordering uitdrukkelijk in de authentieke akte heeft laten opnemen en hij een geldig asbestinventarisattest heeft gekregen. ]1

  
Art. 33/14. [1 § 1er. Le propriétaire partage le contenu d'un certificat d'inventaire d'amiante valide avec le candidat acquéreur lors de la clôture d'un acte ou accord sous seing privé pour le transfert d'une construction accessible d'année à risque.
  [3 [4 Si la construction accessible d'année à risque relève du régime de copropriété forcée visé à l'article 3.84 du Code civil, ou de l'application des articles 3.78 à 3.83 du Code civil, un certificat d'inventaire d'amiante distinct est délivré tant pour les parties communes que pour chaque partie privée faisant partie du transfert.]4 ]3.
   § 2. L'accord ou l'acte sous seing privé fixant les modalités du transfert d'une construction accessible d'année à risque, mentionne si le contenu du certificat d'inventaire d'amiante valide a été communiqué à l'acquéreur au préalable, ainsi que la date, la conclusion récapitulative et le code unique du certificat.
   § 3. Dans tous les actes authentiques pour le transfert d'une construction accessible d'année à risque, le fonctionnaire instrumentant mentionne si un certificat d'inventaire d'amiante valide a été remis à l'acquéreur. Il reprend également la date, la conclusion récapitulative et le code unique de ce certificat dans l'acte.
  [3 [4 ...]4]3
   § 4. Le certificat d'inventaire d'amiante, visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, porte uniquement sur les constructions d'année à risque qui font l'objet du transfert. [2 Le certificat d'inventaire d'amiante ne peut porter que sur une seule unité de logement.]2
   § 5. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités relatives aux obligations, visées aux paragraphes 1er, 2 et 3, et peut prévoir une dérogation pour certaines catégories de constructions accessibles d'année à risque.
   § 6. L'acquéreur peut requérir la nullité du transfert si celui-ci a eu lieu en violation des dispositions du présent article.
   La nullité ne peut plus être invoquée si l'acquéreur a précisé expressément sa renonciation à l'action en nullité dans l'acte authentique, et s'il a reçu un certificat d'inventaire d'amiante valide. ]1

  
Art.33/14 TOEKOMSTIG RECHT.    [1 § 1.[5 Bij het sluiten van een overeenkomst, die de modaliteiten van de overdracht vastlegt, moet de overdrager beschikken over een geldig asbestinventarisattest en indien van toepassing een geldig asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen bij het sluiten van de overeenkomst.
   Voor 1 mei 2025 moet de overdrager van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar, waarvoor een afzonderlijk asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen bestaat, de inhoud hiervan meedelen aan de kandidaat-verwerver bij het sluiten van de overeenkomst.
   Voor het verstrijken van de datum, vermeld in artikel 33/9, Ї 1, tweede lid, moet de overdrager van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar die valt onder mede-eigendom, waarvoor een afzonderlijk asbestinventarisattest voor de gemene delen bestaat, de inhoud hiervan meedelen aan de kandidaatverwerver bij het sluiten van de overeenkomst.
   Vanaf het verstrijken van de datum, vermeld in artikel 33/9, Ї 1, tweede lid, moet de overdrager van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar die valt onder mede-eigendom, beschikken over een geldig afzonderlijk asbestinventarisattest voor de gemene delen bij het sluiten van de overeenkomst.]5
]4 ]3.
   § 2. De [5 ...]5 overeenkomst die de modaliteiten van de overdracht van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar vastlegt, vermeldt of de inhoud van het geldige asbestinventarisattest[5 en indien van toepassing een geldig asbestinventarisattest gemene delen of geldig asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen,]5 voorafgaandelijk is meegedeeld aan de verwerver, alsook de datum, samenvattende conclusie en de unieke code van het attest.
   § 3. In alle authentieke akten voor de overdracht van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar vermeldt de instrumenterend ambtenaar of een geldig asbestinventarisattest [5 en indien van toepassing een geldig asbestinventarisattest gemene delen of geldig asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen,]5 is overhandigd aan de verwerver. Hij neemt ook de datum, samenvattende conclusie en unieke code van dat attest op in de akte.
  [3 [4 ...]4]3
   § 4. Het asbestinventarisattest, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, heeft enkel betrekking op de constructies met risicobouwjaar die het voorwerp uitmaken van de overdracht. [2 Het asbestinventarisattest kan maar betrekking hebben op één wooneenheid.]2
   § 5. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de verplichtingen, vermeld in paragraaf 1, 2 [5 , 3 en 4]5, en kan voorzien in een afwijking voor bepaalde categorieën van toegankelijke constructies met risicobouwjaar.[5 Met het oog op de realisatie van de beleidsdoelstelling `Asbestveilig Vlaanderen 2040' kan de Vlaamse Regering bepaalde categorieыn of onderdelen van toegankelijke constructies met risicobouwjaar uitsluiten van de verplichtingen, vermeld in paragraaf 1, als het op basis van hun bouwtechnische karakteristieken niet redelijk of proportioneel is om onder de verplichting te vallen. De Vlaamse Regering kan de verplichting tot het opstellen en de opmaak van een asbestinventaris om een asbestinventarisattest gemeenschappelijk gebruikte delen te bekomen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid verder uitwerken.]5
   § 6. De verwerver kan de nietigheid vorderen van de overdracht die heeft plaatsgevonden in strijd met de bepalingen van dit artikel.
   De nietigheid kan niet meer worden ingeroepen als de verwerver zijn verzaking van de nietigheidsvordering uitdrukkelijk in de authentieke akte heeft laten opnemen en hij een geldig asbestinventarisattest heeft gekregen. ]1
Art.33/14 DROIT FUTUR.    [1 § 1er. [5 Lors de la clôture d'un accord fixant les modalités du transfert, le cédant doit disposer d'un certificat valide d'inventaire d'amiante et, le cas échéant, d'un certificat d'inventaire d'amiante parties communément utilisées valide lors de la clôture de l'accord.
   D'ici le 1er mai 2025, le cédant de la construction accessible d'année à risque, pour laquelle il existe un certificat séparé d'inventaire d'amiante parties communément utilisées, doit en partager le contenu au candidat acquéreur lors de la clôture de l'accord.
   Avant l'expiration de la date visée à l'article 33/9, § 1er, alinéa 2, le cédant de la construction accessible d'année à risque relevant de la copropriété, pour laquelle il existe un certificat séparé d'inventaire d'amiante pour les parties communes, doit en partager le contenu au candidat acquéreur lors de la clôture de l'accord.
   A partir de l'expiration de la date visée à l'article 33/9, § 1er, alinéa 2, le cédant de la construction accessible d'année à risque relevant de la copropriété doit disposer d'un certificat d'inventaire d'amiante séparé valide pour les parties communes lors de la clôture de l'accord. ]5
]3.
   § 2. L'accord [5 ...]5 fixant les modalités du transfert d'une construction accessible d'année à risque, mentionne si le contenu du certificat d'inventaire d'amiante valide [5 et, le cas échéant, du certificat valide d'inventaire d'amiante parties communes ou du certificat valide d'inventaire d'amiante parties communément utilisées]5 a été communiqué à l'acquéreur au préalable, ainsi que la date, la conclusion récapitulative et le code unique du certificat.
   § 3. Dans tous les actes authentiques pour le transfert d'une construction accessible d'année à risque, le fonctionnaire instrumentant mentionne si un certificat d'inventaire d'amiante valide[5 et, le cas échéant, un certificat valide d'inventaire d'amiante parties communes ou un certificat valide d'inventaire d'amiante parties communément utilisées, ont été remis]5 à l'acquéreur. Il reprend également la date, la conclusion récapitulative et le code unique de ce certificat dans l'acte.
  [3 [4 ...]4]3
   § 4. Le certificat d'inventaire d'amiante, visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, porte uniquement sur les constructions d'année à risque qui font l'objet du transfert. [2 Le certificat d'inventaire d'amiante ne peut porter que sur une seule unité de logement.]2
   § 5. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités relatives aux obligations, visées aux paragraphes 1er, 2[5 , 3 et 4 ]5, et peut prévoir une dérogation pour certaines catégories de constructions accessibles d'année à risque.[5 En vue de la réalisation de l'objectif politique " Asbestveilig Vlaanderen 2040 ", le Gouvernement flamand peut exempter certaines catégories ou parties de constructions accessibles d'année à risque des obligations visées au paragraphe 1er, s'il n'est pas raisonnable ou proportionnel, sur la base de leurs caractéristiques techniques de la construction, de les soumettre à l'obligation. Le Gouvernement flamand peut préciser l'obligation d'établir et de rédiger un inventaire d'amiante pour obtenir un certificat d'inventaire d'amiante parties communément utilisées visé au paragraphe 1er, alinéas 1er.]5
   § 6. L'acquéreur peut requérir la nullité du transfert si celui-ci a eu lieu en violation des dispositions du présent article.
   La nullité ne peut plus être invoquée si l'acquéreur a précisé expressément sa renonciation à l'action en nullité dans l'acte authentique, et s'il a reçu un certificat d'inventaire d'amiante valide. ]1
Art. 33/15. [1 De verplichtingen, vermeld in artikel 33/14 zijn niet van toepassing op de openbare, technische toegankelijke constructie met risicobouwjaar. ]1
  
Art. 33/15. [1 Les obligations visées à l'article 33/14 ne s'appliquent pas aux constructions publiques techniques accessibles d'années à risque. ]1
  
Onderafdeling 6.5. [1 Onderafdeling 6.5. Asbestdeskundigen]1
Sous-section 6. 5. [1 Sous-section 6.5. Experts en inventaire d'amiante]1
Art. 33/16. [1 De asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 33/10, is een onafhankelijke deskundige die gecertificeerd is door een certificatie-instelling.
   De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de certificering van een asbestdeskundige inventarisatie, de nadere regels voor de kwaliteitsborging, de voorwaarden voor het gebruik van het certificaat en de voorwaarden en de procedure tot schorsing en opheffing van het certificaat.
   Certificatie-instellingen voor de certificering van asbestdeskundigen inventarisatie en de kwaliteitsborging ervan beschikken over een erkenning. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure voor de erkenning, de voorwaarden en de procedure voor de schorsing en de opheffing van de erkenning en de voorwaarden voor het gebruik van de erkenning. De Vlaamse Regering legt ook [2 taken en]2 de kwaliteitseisen vast en kan een instantie aanwijzen die ermee belast is de erkenning van de certificatie-instellingen te controleren.
   De OVAM is van rechtswege gecertificeerd als asbestdeskundige inventarisatie. ]1

  [2 Voor de certificering van een asbestdeskundige inventarisatie als vermeld in het eerste en het tweede lid, en de erkenning van een certificatie-instelling als vermeld in het derde lid, kan een certificatiereglement opgesteld worden. De Vlaamse Regering kan bepalen hoe dit certificatiereglement wordt vastgesteld en kan de inhoud ervan bepalen.]2
  
Art. 33/16. [1 L'expert en inventaire d'amiante visé à l'article 33/10 est un expert indépendant certifié par un organisme de certification.
   Le Gouvernement flamand fixe les conditions de certification d'un expert en inventaire d'amiante, les modalités en matière d'assurance de la qualité, les conditions d'utilisation du certificat et les conditions et la procédure de suspension et de retrait du certificat.
   Les organismes de certification chargés de certifier les experts en inventaire d'amiante et l'assurance de la qualité sont titulaires d'un agrément. Le Gouvernement flamand fixe les conditions et la procédure de l'agrément, les conditions et la procédure de suspension et de retrait de l'agrément ainsi que les conditions d'utilisation de l'agrément. Le Gouvernement flamand fixe également les [2 tâches et ]2 exigences de qualité et peut désigner un organisme chargé de vérifier l'agrément des organismes de certification.
   L'OVAM est certifié de plein droit comme expert en inventaire d'amiante. ]1

  [2 Pour la certification d'un expert en inventaire d'amiante telle que visée aux alinéas 1er et 2, et l'agrément d'un organisme de certification tel que visé à l'alinéa 3, un règlement de certification peut être établi. Le Gouvernement flamand peut déterminer la manière dont ce règlement de certification est arrêté et peut en déterminer le contenu. ]2
  
Art. 33/17. [1 Een sectorraad Asbest wordt samengesteld als sectoraal adviesorgaan, op initiatief van de OVAM. Een natuurlijk persoon, aangewezen door de OVAM, treedt op als voorzitter.
   De sectorraad Asbest kan niet-bindend advies geven over:
   1° beroepsprocedures bij de interne beroepscommissie van een certificatie-instelling Asbest;
   2° vragen van certificatie-instellingen Asbest inzake klachten, schorsings- of opheffingsdossiers van certificaathouders;
   3° de marktwerking inzake asbestinventarisatie.
   De Vlaamse Regering kan de modaliteiten van de werking en de samenstelling van de sectorraad Asbest verder uitwerken. ]1

  
Art. 33/17. [1 Un conseil sectoriel de l'amiante est mis en place en tant qu'organe consultatif sectoriel, à l'initiative de l'OVAM. Une personne physique, désignée par l'OVAM, en assure la présidence.
   Le conseil sectoriel de l'amiante peut donner des avis non contraignants sur :
   1° les procédures de recours devant la commission interne de recours d'un organisme de certification en amiante ;
   2° les questions des organismes de certification en amiante concernant les plaintes, les dossiers de suspension ou d'annulation des titulaires de certificats ;
   3° le fonctionnement du marché en ce qui concerne les inventaires d'amiante.
   Le Gouvernement flamand peut préciser les modalités de fonctionnement et la composition du conseil sectoriel de l'amiante.]1

  
HOOFDSTUK 4. - Afbakening van de afvalfase
CHAPITRE 4. - Délimitation de la vie des déchets
Art.34. De afvalfase van een materiaal neemt een aanvang als aan de definitie van afvalstof is voldaan.
Art.34. La vie des déchets d'un matériau prend cours lorsqu'il a été satisfait à la définition de déchet.
Art.35. De Vlaamse Regering stelt een lijst van afvalstoffen op, overeenkomstig de geldende Europese voorschriften, waarin wordt opgesomd welke code wordt toegekend aan afvalstoffen, welke afvalstoffen als gevaarlijk moeten worden aangemerkt en welke analysemethoden eventueel van toepassing zijn om uit te maken of een stof voldoet aan de omschrijving die is gegeven aan een in de lijst opgenomen afvalstof.
Art.35. Le Gouvernement flamand établit une liste de déchets, conformément aux prescriptions européennes en vigueur, dans laquelle est énuméré quel code est accordé aux déchets, quels déchets doivent être considérés comme étant dangereux et quelles sont les méthodes d'analyse qui sont éventuellement d'application pour déterminer si une substance satisfait à la description accordée à un déchet repris à la liste.
Art.36. [1 Afvalstoffen worden niet langer als afvalstoffen beschouwd als ze een behandeling voor recyclage of andere nuttige toepassing hebben ondergaan en ze voldoen aan al de volgende voorwaarden:
   1° de stof of het voorwerp is bestemd om te worden gebruikt voor specifieke doelen;
   2° er is een markt voor of vraag naar de stof of het voorwerp;
   3° de stof of het voorwerp voldoet aan de technische voorschriften voor de specifieke doelen, vermeld in punt 1°, en aan de voor producten geldende wetgeving en normen;
   4° het gebruik van de stof of het voorwerp heeft over het geheel genomen geen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid]1
.
  
Art.36. [1 Les déchets ne sont plus considérés comme des déchets lorsqu'ils ont subi un traitement en vue de leur recyclage ou d'une autre application utile et qu'ils remplissent toutes les conditions suivantes :
   1° la substance ou l'objet est destiné à être utilisé à des fins spécifiques ;
   2° il y a un marché pour ou une demande de la substance ou de l'objet ;
   3° la substance ou l'objet satisfait aux prescriptions techniques pour les objectifs spécifiques, visés au point 1°, et à la législation et aux normes en vigueur pour les produits ;
   4° en général, l'utilisation de la substance ou de l'objet n'a pas d'effets défavorables sur l'environnement ou sur la santé humaine. ]1

  
Art.37. Een stof die of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof of dat voorwerp, kan alleen als een bijproduct en niet als een afvalstof worden aangemerkt, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden :
  1° het is zeker dat de stof of het voorwerp zal worden gebruikt;
  2° de stof of het voorwerp kan rechtstreeks worden gebruikt zonder verdere andere behandeling dan die welke bij de normale productie gangbaar is;
  3° de stof of het voorwerp wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces;
  4° verder gebruik is rechtmatig, met andere woorden de stof of het voorwerp voldoet aan alle voorschriften voor producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en zal niet leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid.
Art.37. Une matière ou un objet résultant d'un processus de production qui ne vise pas en premier lieu la production de cette matière ou de cet objet, peut être considérée uniquement comme un sous-produit et non pas comme un déchet, si les conditions suivantes sont remplies :
  1° il est certain que la substance ou l'objet seront utilisés;
  2° la substance ou l'objet peuvent être utilisés directement sans autre traitement ultérieur que celui qui est courant lors de la production normale;
  3° la substance ou l'objet sans produits comme une partie intégrale d'un processus de production;
  4° l'utilisation ultérieure est légitime, autrement dit, la substance ou l'objet remplissent toutes les prescriptions pour des produits, pour l'environnement et la protection de la santé pour l'utilisation spécifique et n'entraînera dans l'ensemble pas d'effets défavorables sur l'environnement ou sur la santé humaine.
Art.38. [1 Bodemmaterialen, als vermeld in artikel 2, 33°, van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006, worden niet beschouwd als afvalstoffen als zij gebruikt worden overeenkomstig de bepalingen voor het gebruik en de traceerbaarheid van bodemmaterialen, vermeld in het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan.]1
  
Art.38. [1 Des matériaux de sol tels que visés à l'article 2, 33°, du Décret relatif au sol du 27 octobre 2006, ne sont pas considérés comme étant un déchet s'ils sont utilisés conformément aux conditions pour l'utilisation et la traçabilité de matériaux de sol, visés au décret du 27 octobre 2006 ainsi qu'à ses arrêtés d'exécution.]1
  
Art.39. § 1. De Vlaamse Regering wijst indien nodig, overeenkomstig Europese voorschriften, de materialen aan en legt specifieke criteria op om aan te geven of het betreffende materiaal kan worden beschouwd als een bijproduct of als een materiaal dat de einde-afvalfase heeft bereikt.
  § 2. [1 § 2. Als er voor een specifiek materiaal geen Europese criteria zijn vastgelegd, kan de Vlaamse Regering specifieke criteria uitwerken die moeten garanderen dat de voorwaarden, vermeld in artikel 36 en 37, zijn vervuld.
   De criteria, vermeld in het eerste lid, waarborgen een hoog niveau van bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid en bevorderen een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Ze hebben betrekking op:
   1° het afvalmateriaal dat als input voor de handeling voor nuttige toepassing mag worden gebruikt;
   2° de toegelaten verwerkingsprocessen en -technieken;
   3° de kwaliteitscriteria voor materialen die het resultaat zijn van de handeling voor nuttige toepassing overeenkomstig de toepasselijke productnormen, waaronder, als dat nodig is, grenswaarden voor verontreinigende stoffen;
   4° de vereisten waaraan beheerssystemen moeten voldoen om aan te tonen dat de criteria zijn nageleefd, met inbegrip van kwaliteitscontrole en interne controle en, in voorkomend geval, accreditatie;
   5° de vereiste inzake conformiteitsverklaring.
   Bij de evaluatie van de over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu en de menselijke gezondheid, vermeld in artikel 36, 4°, en artikel 37, 4°, wordt rekening gehouden met de doelstellingen, vermeld in artikel 4, § 3]1
.
  § 3. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de wijze waarop materialen worden aangewezen, en voor de wijze waarop daarvoor criteria worden uitgewerkt, overeenkomstig paragraaf 1 en 2.
  § 4. Afvalstoffen die overeenkomstig de criteria, vermeld in paragraaf 1 en 2, niet langer als afvalstoffen gelden, gelden ook als gerecycleerd of nuttig toegepast in het kader van het halen van eventuele doelstellingen voor recyclage of nuttige toepassing.
  
Art.39. § 1er. Si nécessaire, le Gouvernement flamand désigne les matériaux, conformément aux prescriptions européennes, et impose des critères spécifiques pour désigner si le matériau concerné peut être considéré comme étant un sous-produit ou comme un matériau ayant atteint la fin de vie du déchet.
  § 2. [1 Si aucun critère européen n'est déterminé pour un matériau spécifique, le Gouvernement flamand peut élaborer des critères spécifiques, qui doivent garantir que les conditions, visées aux articles 36 et 37, sont remplies.
   Les critères visés à l'alinéa 1er assurent un niveau élevé de protection de l'environnement et de la santé humaine et favorisent une utilisation prudente et rationnelle des ressources naturelles. Ils concernent :
   1° les déchets qui peuvent être utilisés comme matériel de base pour l'opération d'application utile ;
   2° les processus et techniques de traitement autorisés ;
   3° les critères de qualité pour les matériaux issus de l'opération d'application utile, conformément aux normes de produit applicables, y compris, le cas échéant, les valeurs limites pour les polluants ;
   4° les exigences auxquelles les systèmes de gestion doivent satisfaire afin de démontrer leur conformité aux critères, y compris le contrôle de la qualité et le contrôle interne et, le cas échéant, l'accréditation ;
   5° l'exigence en matière de déclaration de conformité.
   Lors de l'évaluation des effets défavorables, en général, sur l'environnement et la santé humaine, visée à l'article 36, 4°, et l'article 37, 4°, il est tenu compte des objectifs visés à l'article 4, § 3.]1
.
  § 3. Le Gouvernement flamand arrête les modalités pour le mode de désignation des matériaux, et pour la façon dont des critères sont élaborés à cet effet, conformément aux §§ 1er et 2.
  § 4. Des déchets qui ne sont plus considérés comme des déchets, conformément aux critères, visés aux §§ 1er et 2, sont également considérés comme étant recyclés ou valorisés dans le cadre de l'obtention d'objectifs éventuels pour le recyclage ou la valorisation.
  
Art.40. De Vlaamse Regering kan eisen dat een grondstofverklaring wordt afgeleverd die aantoont dat aan de voorwaarden en criteria, vermeld in artikel 36, 37 en 39, is voldaan.
  De OVAM beslist over de aanvragen voor het afleveren van een grondstofverklaring. Tegen de beslissingen van de OVAM over het afleveren van een grondstofverklaring kan beroep worden ingediend bij de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de procedure voor het afleveren van een grondstofverklaring, de behandeling van de beroepen en de voorwaarden van een grondstofverklaring.
  [1 § 2. Voor materialen waarvoor geen specifieke criteria bestaan en die niet bestemd zijn om te worden ingezet als brandstof, kan de houder een zelfbeoordeling uitvoeren op basis van de voorwaarden, vermeld in artikel 36 of 37. De Vlaamse Regering kan regels uitwerken waarmee de houder kan verifiëren of een bepaald materiaal niet of niet meer als een afvalstof moet worden beschouwd.
   § 3. Een natuurlijke of rechtspersoon die voor de eerste keer een materiaal gebruikt dat niet langer een afvalstof is en niet in de handel is gebracht, of een materiaal voor het eerst sinds het niet langer een afvalstof is, in de handel brengt, ziet erop toe dat het materiaal voldoet aan de vereisten in kwestie, vermeld in de wetgeving over de chemische stoffen en producten.
   Aan de voorwaarden, vermeld in artikel 36 of 37, is voldaan voordat de wetgeving over de chemische stoffen en producten van toepassing is op het materiaal dat niet of niet meer als een afvalstof moet worden beschouwd.]1

  
Art.40. [1 § 1er.]1 Le Gouvernement flamand peut exiger qu'une déclaration des matières premières soit délivrée, démontrant que les conditions et critères, visés aux articles 36, 37 et 39, sont remplis.
  L'OVAM statue sur les demandes pour la délivrance d'une déclaration des matières premières. Un recours contre les décisions de l'OVAM sur la délivrance d'une déclaration des matières premières peut être introduit auprès du Ministre flamand chargé de l'environnement.
  Le Gouvernement flamand peut déterminer des modalités pour la procédure pour la délivrance d'une déclaration des matières premières, le traitement des recours et les conditions d'une déclaration des matières premières.
  [1 § 2. Pour les matériaux pour lesquels il n'existe pas de critères spécifiques et qui ne sont pas destinés à être utilisés comme combustible, le détenteur peut procéder à une auto-évaluation sur la base des conditions visées aux articles 36 ou 37. Le Gouvernement flamand peut élaborer des règles permettant au détenteur de vérifier si un matériau particulier ne doit pas ou ne doit plus être considéré comme un déchet.]1
  [1 § 3. La personne physique ou morale qui utilise pour la première fois un matériau qui a cessé d'être un déchet et qui n'est pas mis sur le marché, ou qui met un matériau sur le marché pour la première fois depuis qu'il a cessé d'être un déchet, veille à ce que le matériaux réponde aux exigences en question, visées à la législation sur les substances et produits chimiques.
   Les conditions visées à l'article 36 ou 37 sont remplies avant que la législation sur les substances et produits chimiques s'applique au matériau qui ne doit pas ou ne doit plus être considéré comme un déchet.]1

  
HOOFDSTUK 5. - Milieubijdragen, milieuheffingen en retributies
CHAPITRE 5. - Contributions écologiques, redevances écologiques et rétributions
Afdeling 1. - Milieubijdragen
Section 1re. - Redevances écologiques
Art.41. De havenbeheerder zorgt ervoor dat de kosten voor het gebruik van de havenontvangstvoorzieningen die verbonden zijn aan de afgifte[1 van afval van schepen van de zeevaart, met inbegrip van de ontvangst en verwerking van dat afval en met uitzondering van passief opgevist afval,]1, worden betaald met bijdragen van de schepen via een kostendekkingssysteem dat niet mag aanzetten tot de lozing van afval in zee.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen waaraan het kostendekkingssysteem moet voldoen.
  
Art.41. Le gestionnaire du port veille à ce que les coûts pour l'utilisation des installations de réception portuaires destinées aux [ 1déchets des navires de la navigation maritime, y compris la réception et le traitement de ces déchets, à l'exception des déchets repêchés passivement, ]1 soient couverts par une redevance perçue sur les navires à l'aide d'un système de recouvrement des coûts qui ne constitue en aucune manière une incitation à déverser les déchets en mer.
  Le Gouvernement flamand peut fixer les modalités auxquelles le système de recouvrement de coûts doit répondre.
  
Art.42. Voor de financiering van de inzameling en verwerking van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval dat ontstaat bij het in bedrijf zijn en onderhoud van binnenschepen, is overeenkomstig de bepalingen van het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijnen binnenvaart, ondertekend in Straatsburg op 9 september 1996 en goedgekeurd bij instemmingsdecreet van 9 mei 2008, een milieubijdrage verschuldigd in verhouding tot de aankoop van gasolie voor de binnenvaart. Daaronder valt uitsluitend brandstof die van douanerechten en andere belastingen is vrijgesteld en die bedoeld is voor schepen, met uitzondering van de schepen die toegelaten zijn tot zee- en kustvaart en die overwegend daartoe zijn bestemd. De milieubijdrage is verschuldigd door degene onder wiens leiding het schip staat dat de gasolie voor binnenvaart betrekt.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen die nodig zijn voor de werking van het financieringssysteem.
Art.42. Conformément à la Convention relative à la collecte, au dépôt et à la réception des déchets survenant en navigation rhénane et intérieure, adoptée à Strasbourg le 9 septembre 1996, une redevance écologique proportionnelle à l'achat de gasoil pour la navigation intérieure est due en vue du financement de la collecte et du traitement des déchets industriels de la navigation survenant lors de l'exploitation et l'entretien de bateaux de navigation intérieure. Ressortent de cette disposition, uniquement les carburants pour bateaux exemptés de droits de douane et d'autres taxes, à l'exception des navires autorisés à la navigation marine et côtière et qui sont essentiellement utilisés à cette fin. La redevance écologique est due par la personne ayant la responsabilité du bateau recevant le gasoil pour la navigation intérieure.
  Le Gouvernement flamand peut fixer les modalités nécessaires au fonctionnement du système de financement.
Art.43. De havenbeheerders die schepen ontvangen uit de binnenvaart, en de waterwegbeheerders werken overeenkomstig de bepalingen van het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart, ondertekend in Straatsburg op 9 september 1996 en goedgekeurd bij instemmingsdecreet van 9 mei 2008, een financieringssysteem uit voor de inname en verwijdering van het overige scheepsbedrijfsafval. Die bijdrage kan opgenomen zijn in de haven- of liggelden of afzonderlijk in rekening worden gebracht.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen waaraan het financieringssysteem moet voldoen.
Art.43. Les gestionnaires de port qui reçoivent des bateaux de la navigation intérieure, et les gestionnaires des voies navigables, élaborent, conformément à la Convention relative à la collecte, au dépôt et à la réception des déchets survenant en navigation rhénane et intérieure, adoptée à Strasbourg le 9 septembre 1996 et approuvée par le décret d'approbation du 9 mai 2008, un système de financement pour la réception et l'enlèvement des autres déchets d'exploitation provenant de la navigation. Cette redevance peut faire partie des droits portuaires ou d'amarrage ou être portée en compte séparément.
  Le Gouvernement flamand peut fixer les modalités auxquelles le système de financement doit répondre.
Afdeling 2. - Milieuheffingen
Section 2. - Redevances écologiques
Art.44. De definities, vermeld in het decreet van [1 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning]1, zijn van overeenkomstige toepassing in deze afdeling.
  
Art.44. Les définitions visées au décret du [1 25 avril 2014 relatif au permis d'environnement]1, s'appliquent par analogie.
  
Art.45. De exploitanten van de vergunningsplichtige inrichtingen, vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1° tot en met 18°, en § 2, eerste lid, alsook de ondernemingen en inrichtingen die op beroepsmatige basis afvalstoffen inzamelen of vervoeren en afvalstoffenhandelaars of -makelaars met het oog op verwerking ervan buiten het Vlaamse Gewest, vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 19°, zijn onderworpen aan een milieuheffing.
  De gemeenten of de in hun plaats tredende verenigingen van gemeenten kunnen voor de door hen opgehaalde huishoudelijke en gemeentelijke afvalstoffen rechtstreeks als heffingsplichtige worden aangemerkt als zij daarvoor een machtiging ontvangen van OVAM. De machtiging vermeldt de afvalstroom, de concrete bestemming en het toe te passen heffingstarief. Een kopie van die machtiging wordt bezorgd aan de exploitant van de inrichting waarnaar de concrete afvalstroom wordt afgevoerd. De exploitant vermeldt de betreffende hoeveelheden in een bijlage bij zijn aangifte met verwijzing naar de respectieve machtiging. De exploitant deelt die hoeveelheden tijdig mee aan de gemeenten of aan de in hun plaats tredende verenigingen van gemeenten die voor de betreffende hoeveelheden zelf als heffingsplichtige optreden en een aangifte doen overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
  Met behoud van de uitzondering, vermeld in artikel 47, tweede lid, geldt de heffing, vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1° tot en met 18°, en § 2, eerste lid, voor de hoeveelheden afvalstoffen zoals ze worden gestort, verbrand of meeverbrand, inclusief de toeslagstoffen die werden toegevoegd met het oog op het storten, verbranden of meeverbranden van de afvalstoffen.
Art.45. Les exploitants des installations soumis à autorisation, visées à l'article 46, § 1er, alinéa premier, 1° à 18° inclus, et § 2, alinéa premier, ainsi que les entreprises et installations, qui collectent ou transportent des déchets sur une base professionnelle et des commerçants ou agents de déchets, en vue de leur traitement en dehors de la Région flamande, visés à l'article 46, § 1er, alinéa premier, 19°, sont soumises à une redevance écologique.
  Les communes, ou les associations de communes agissant à leur place, peuvent être désignées comme étant directement redevables pour les déchets ménagers et communaux qu'elles ramassent si elles obtiennent une autorisation à cet effet d'OVAM. L'autorisation mentionne le flux de déchets, la destination concrète et le tarif de la redevance à appliquer. Une copie de cette autorisation est délivrée à l'exploitant de l'établissement vers lequel le flux concret de déchets est transporté. L'exploitant mentionne les quantités concernées dans une annexe à sa déclaration avec référence à l'autorisation respective. L'exploitant communique ces quantités à temps aux communes, ou aux associations de communes agissant en leur place, qui agissent elles-mêmes en tant que redevables pour les quantités concernées et qui font une déclaration conformément aux dispositions du présent décret.
  Sans préjudice de l'exception, visée à l'article 47, alinéa deux, la redevance visée à l'article 46, § 1er, alinéa premier, 1° à 18° compris, et § 2, alinéa premier, vaut pour les quantités de déchets telles qu'elles sont déversées, incinérées ou co-incinérées, y compris les additifs utilisés en vue du déversement, de l'incinération ou de la co-incinération des déchets.
Art.46. § 1. Het bedrag van de milieuheffing wordt, afhankelijk van de soort afvalstof en de soort verwerkingswijze, als volgt vastgesteld :
  1° voor het verbranden van afvalstoffen als de afvalverbranding niet gedekt is door een [11 omgevings-]11 of exploitatievergunning overeenkomstig de geldende wetgeving : [42 150 euro per ton x K waarbij:
   K = 4 voor gevaarlijke afvalstoffen;
   K = 1 voor niet-gevaarlijke afvalstoffen;]42
. [13 Daarbij geldt een minimum van 250 euro]13;
  2° [42 voor het achterlaten van afvalstoffen in strijd met de voorschriften van dit decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan zoals bedoeld in artikel 12 paragraaf 1 of het opslaan van afvalstoffen als de opslag niet gedekt is door een omgevingsvergunning overeenkomstig de geldende wetgeving: 25 euro per ton per kwartaal x K x D1/D2 waarbij:
   K = 4 voor gevaarlijke afvalstoffen;
   K = 1 voor andere niet-gevaarlijke afvalstoffen;
   K = 0,5 voor inerte afvalstoffen;
   D1 = het aantal dagen dat het afval zonder vergunning wordt opgeslagen;
   D2 = het totaal aantal dagen in het betreffende kwartaal;]42

  3° voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van brandbare afvalstoffen : 75 euro per ton. [9 Vanaf 1 juli 2016 geldt een tarief van 100 euro per ton;]9
  4° voor het storten van huishoudelijke afvalstoffen die niet konden worden verwerkt in een inrichting vergund voor het verwerken van huishoudelijke afvalstoffen, aangezien de exploitant zijn inrichting op vrijwillige basis tijdelijk en buiten de normale onderhoudsperiodes buiten dienst heeft gesteld omdat hij niet kan voldoen aan de opgelegde vergunningsvoorwaarden : 20 euro per ton. Die afwijking geldt voor elke inrichting slechts gedurende een periode van achttien maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de inrichting op vrijwillige basis werd gesloten;
  5° voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van niet-brandbare afvalstoffen : 40 euro per ton. [9 Vanaf 1 juli 2016 geldt een tarief van 55 euro per ton;]9
  6° [1 a) [14 voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van procesresidu's die vrijkomen bij een nat reinigingsproces en afkomstig van bedrijven die grond, rioolkolkenslib, zeefzand, veegvuil en vergelijkbare zandhoudende afvalstoffen in een daartoe vergunde inrichting fysicochemisch reinigen met het oog op het herwinnen van zand en granulaten als nieuwe grondstof: 2 euro per ton. De hoeveelheid te storten procesresidu's moet kleiner zijn dan 40 gewichtsprocent op droge stof basis. Dit percentage moet beschouwd worden als een maximum van 40% op droge stof basis per gereinigde partij, tenzij OVAM op verzoek van de exploitant toestemming verleent om voor een bepaalde partij van het gewichtspercentage af te wijken;]14 [23 Vanaf 1 januari 2019 geldt een tarief van 0 euro per ton.]23
   b) [15 Voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties, niet reinigbare grond en van residu's andere dan bedoeld in artikel 46, § 1, 6°, a), van het reinigen van grond, rioolkolkenslib, zeefzand, veegvuil en vergelijkbare zandhoudende afvalstoffen, waarbij overeenkomstig het advies van de OVAM andere sanerings- of verwerkingswijzen dan uitgraven en/of storten onredelijk hoge kosten met zich meebrengen of onmogelijk zijn: 2 euro per ton.]15 [23 Vanaf 1 januari 2019 geldt een tarief van 0 euro per ton.]23 In afwijking hiervan geldt het heffingstarief van 0 euro per ton voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van afvalstoffen afkomstig van door de OVAM goedgekeurde bodemsaneringswerken, al dan niet in het kader van een overeengekomen convenant, waarvoor uiterlijk op 31 december 2012 door de OVAM een verklaring is afgeleverd dat het nultarief van toepassing is;]1
  [12 In afwijking hiervan geldt het heffingstarief van 0 euro per ton voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van afvalstoffen afkomstig van door de OVAM goedgekeurde Enhanced Landfill Mining-projecten die voldoen aan de volgende voorwaarden:
   - het ELFM-project betreft een stortplaats;
   - de afgraving en herontwikkeling is opgenomen in een bodemsaneringsproject of levert een grondstoffen-, energie- of ruimtewinst op;]12

  [9 c) vanaf 1 juli 2016 : 15 euro per ton [27 voor het storten op een daarvoor vergunde stortplaats van zandachtige niet-recycleerbare procesresidu's afkomstig van PST-installaties waarbij overeenkomstig het advies van de OVAM andere verwerkingswijzen dan storten onredelijk hoge kosten met zich meebrengen of onmogelijk zijn]27;]9
  7° voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van residu's afkomstig van de verwerking van rioolkolkenslib in daartoe vergunde inrichtingen : 3 euro per ton. [16 Dit tarief geldt tot en met het vierde kwartaal van 2017.]16;
  8° voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van slibresidu's afkomstig van de reiniging van zeefzand in daartoe vergunde bedrijven : 3 euro per ton. [16 Dit tarief geldt tot en met het vierde kwartaal van 2017.]16;
  9° voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van geïmmobiliseerde niet-brandbare afvalstoffen afkomstig van daartoe vergunde bedrijven, op voorwaarde dat de immobilisatie noodzakelijk is om te voldoen aan de vergunningsvoorwaarden van de stortplaats : 23 euro per ton. [9 Vanaf 1 juli 2016 geldt een tarief van 30 euro per ton. Ook in geval van export naar een ander gewest of lidstaat geldt het tarief slechts voor niet-brandbare afvalstoffen waarvoor wordt aangetoond dat de immobilisatie noodzakelijk is om te voldoen aan de in het Vlaamse Gewest geldende voorwaarden voor het storten van de betreffende afvalstoffen;]9
  10° voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van ijzeroxide afvalstoffen van de zinkproductie bekend onder de naam jarosiet en goethiet : 5 euro per ton;
  11° voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van gips of calciumchloride afvalstoffen van de productie van fosforzuur en van metallurgische processen : 1 euro per ton; [6 oor de aanslagjaren 2013 en 2015 geldt dit tarief ook voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van selectief ingezameld gipsafval, afkomstig van bedrijven die selectief ingezameld gipsafval verwerken tot grondstof voor de productie van nieuwe gipsproducten, dat overeenkomstig het advies van de OVAM niet gerecycleerd kan worden.]6 [23 Vanaf 1 januari 2019 geldt dit tarief ook voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van gipshoudend slib van de productie van calciumchloride en van loodslakken van metallurgische processen.]23 [9 Vanaf 1 juli 2016 tot en met [42 2027]42 geldt dit tarief ook voor niet-recycleerbare residu's van selectief ingezameld gipsafval, afkomstig van bedrijven die selectief ingezameld gipsafval verwerken tot grondstof voor de productie van nieuwe gipsproducten. Dit tarief geldt voor een hoeveelheid die voor 2016 15 % en voor [28 vanaf 2017 tot en met [42 2027]42]28 10 % bedraagt van de hoeveelheid selectief ingezameld gipsafval dat bij betreffende bedrijven wordt aangevoerd;]9
  12° voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van ertsresten van de productie van titaandioxidepigmenten volgens het chloorproces : 5 euro per ton;
  13° voor het storten op een vergunde stortplaats van baggerspecie : 0,1 euro per ton;
  14° voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van ruimingspecie : 0,1 euro per ton;
  15° voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van inerte afvalstoffen en van slib van de productie van drinkwater : 11 euro per ton;
  16° voor het verbranden van [32 huishoudelijke afvalstoffen, voorbehandelde huishoudelijke afvalstoffen, medisch afval, riool waterzuiveringsslib en ander industrieel slib]32 in een daartoe vergunde installatie : 7 euro per ton;
  [33 16° /1 voor het verbranden van bedrijfsafvalstoffen andere dan bedoeld in punt 16°, in een daartoe vergunde installatie: 25 euro per ton. Dit tarief geldt met ingang van 1 januari 2022;]33
  17° voor het meeverbranden van [34 huishoudelijke afvalstoffen, voorbehandelde huishoudelijke afvalstoffen, medisch afval, rioolwaterzuiveringsslib en ander industrieel slib]34 in een daartoe vergunde installatie : 7 euro per ton;
  [35 17° /1 voor het meeverbranden van bedrijfsafvalstoffen andere dan bedoeld in punt 17° in een daartoe vergunde installatie: 25 euro per ton. Dit tarief geldt met ingang van 1 januari 2022;]35
  18° voor het sorteren of voorbehandelen van afvalstoffen in een daartoe vergunde inrichting : de bedragen overeenkomstig punt 1° tot en met 17°, die worden bepaald door de op de niet-gerecycleerde of hergebruikte afvalstoffen toegepaste verwerkingswijze. Indien de verwerking van de niet-gerecycleerde of niet-hergebruikte afvalstoffen buiten het Vlaamse Gewest plaatsvindt, zijn de bepalingen van het hierna vermelde punt 19° van toepassing;
  19° voor de afvalstoffen geproduceerd in het Vlaamse Gewest die worden overgebracht met het oog op het verwerken ervan in een daartoe vergunde inrichting buiten het Vlaamse Gewest : de bedragen vermeld in punt 1° tot en met 18°, die worden bepaald door de toegepaste verwerkingswijze. [42 ...]42
  In de gevallen vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, is de heffingsplichtige de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de afvalstoffen respectievelijk verbrandt, achterlaat of beheert.
  [42 In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 2°, geldt de heffingsplicht voor de periode vanaf de dag van de vaststelling van de niet vergunde opslag tot en met de dag van de vaststelling van het beëindigen van de niet vergunde opslag en/of de afvoer van de afvalstoffen naar een daarvoor vergunde inrichting.]42
  In het eerste lid, 3°, 5° en 9°, wordt verstaan onder brandbare afvalstoffen : afvalstoffen met een gloeiverlies > 10 % en een TOC-gehalte > 6 %.
  [23 [26 In afwijking van de gevallen, vermeld in het eerste lid, [36 16°, 16° /1, 17° en 17° /1]36, geldt met ingang van het heffingsjaar 2019 voor [29 het verbranden of meeverbranden]29 van verpulpingsresidu's en ontinktingsslib van papier- en kartonafval die ontstaan bij bedrijven die papier- en kartonafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, een heffingstarief van 0 euro per ton.
   In afwijking van de gevallen, vermeld in het eerste lid, [36 16°, 16° /1, 17° en 17° /1]36, geldt voor recyclageresidu's van kunststofafval van bedrijven die kunststofafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, met ingang van het heffingsjaar 2010, een heffingstarief van 3,69 euro per ton.]26

   In afwijking van de gevallen vermeld in het eerste lid, [36 16°, 16° /1, 17° en 17° /1]36, geldt voor recyclageresidu's van kunststofafval van bedrijven die kunststofafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, met ingang van het heffingsjaar 2010, een heffingstarief van 2 euro per ton.]23

  [31 In afwijking van de gevallen, vermeld in het eerste lid, [36 16°, 16° /1, 17° en 17° /1]36, geldt met ingang van het heffingsjaar 2021 een tarief van 0 euro per ton voor het verbranden of meeverbranden van brandbare recyclageresidu's afkomstig van bedrijven die gelaagd glas voorbehandelen met het oog op de herwinning van polyvinylbutyral, afgekort PVB-polymeren voor de aanmaak van nieuwe producten, meer bepaald residu's afkomstig van de scheiding van het glas en PVB-folie;]31
  [3 In afwijking van de gevallen vermeld in het eerste lid, [36 16°, 16° /1, 17° en 17° /1]36, geldt voor het verbranden of meeverbranden van afvalstoffen van bodemsaneringsoperaties waarbij overeenkomstig het advies van de OVAM andere saneringswijzen dan uitgraven en verbranden of meeverbranden onredelijk hoge kosten met zich meebrengen of onmogelijk zijn, met ingang van het heffingsjaar 2013, een heffingstarief van 2,2 euro/ton. [23 Vanaf 1 januari 2019 geldt een tarief van 0 euro per ton.]23 In afwijking hiervan geldt het heffingstarief van 0 euro per ton voor het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting van afvalstoffen afkomstig van door de OVAM goedgekeurde bodemsaneringswerken, al dan niet in het kader van een overeengekomen convenant, waarvoor uiterlijk op 31 december 2012 door de OVAM een verklaring is afgeleverd dat het nultarief van toepassing is.
   In afwijking van de gevallen vermeld in het eerste lid, 16° en 17°, geldt voor het verbranden of meeverbranden van residu's afkomstig van de reiniging van grond in daartoe vergunde grondreinigingscentra, met ingang van het heffingsjaar 2013, een heffingstarief van 2,2 euro/ton.]3 [23 Vanaf 1 januari 2019 geldt een tarief van 0 euro per ton.]23
  [42 In afwijking van de gevallen, vermeld in het eerste lid, 16°, 16° /1, 17° en 17° /1, worden voor het verbranden of meeverbranden van afvalstoffen in afwijking van de verbrandingsverboden zoals bepaald in afdeling 4.5 van het besluit van 17 februari 2012 van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaambeheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, de bedragen, vermeld in het eerste lid, 16°, 16° /1, 17° en 17° /1, vermenigvuldigd met 2.]42
  In het eerste lid, 18°, wordt verstaan onder voorbehandelen : het behandelen van afvalstoffen waarbij de aard en de samenstelling van de afvalstoffen wijzigt zodat ze geschikt gemaakt worden voor een verdere stap in de voorbehandeling of voor recyclage of voor eindverwerking van afvalstoffen.
  In afwijking van de gevallen vermeld in het eerste lid, 18°, is deze milieuheffing niet verschuldigd indien de vergunde opslag-, overslag-, sorteer- of voorbehandelinginrichting aantoont dat de afvalstoffen na opslag, overslag, sortering of voorbehandeling gerecycleerd of hergebruikt werden en, voor wat betreft het niet-gebruikte en niet-gerecycleerde gedeelte, werden verwerkt met betaling van de milieuheffing overeenkomstig het vermelde in punten 1° tot en met 17°.
  [23 Onverminderd de bepalingen, vermeld in punt 19°, wordt het bedrag van de milieuheffing voor het overbrengen van in het Vlaamse Gewest geproduceerd papier- en kartonafval naar een vergunde inrichting buiten het Vlaamse Gewest waar het betrokken papier- en kartonafval wordt onderworpen aan handelingen met EU-code R12/R13, berekend op de toegepaste verwerkingswijze van de uit de R12/R13 handeling ontstane residu's, volgens de bedragen vermeld in punt 1° tot en met 18°, die worden bepaald door de toegepaste verwerkingswijze van de residu's indien deze ontstaan uit handelingen met EU-code R12/R13 die binnen het Vlaamse Gewest worden gesteld.]23
  § 2. Voor recyclageresidu's van bedrijven die afvalstoffen afkomstig van selectieve inzamelingen, zoals hieronder vermeld, gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, zijn de volgende bedragen vastgesteld :
  1° 75 * K euro per ton voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van brandbare afvalstoffen.[9 Vanaf 1 juli 2016 geldt een tarief van 100 * K euro per ton;]9
  2° 40 * K euro per ton voor het storten op een daartoe vergunde stortplaats van niet-brandbare afvalstoffen. [9 Vanaf 1 juli 2016 geldt een tarief van 55 * K euro per ton.]9
  De factor K, vermeld in het eerste lid, heeft de volgende waarde :
  1° [5 a) K = 0 met ingang van het heffingsjaar 2007 tot en met het heffingsjaar 2013 voor recyclageresidu's van lompenafval;
   b) K = 0,2 met ingang van het heffingsjaar 2014 [17 tot en met het vierde kwartaal van 2017 en K = 0,25 vanaf het eerste kwartaal van 2018]17 voor recyclageresidu's van bedrijven die selectief ingezameld gebruikt textiel (kledij, huishoudlinnen en schoenen) sorteren of voorbehandelen voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten;]5

  2° [18 a) K = 0 met ingang van het heffingsjaar 2007 tot en met het heffingsjaar 2020 en K = 0,05 met ingang van het heffingsjaar 2021 voor het storten van:
   - recyclageresidu's afkomstig van bedrijven die gelaagd glas voorbehandelen met het oog op de herwinning van polyvinylbutyral, afgekort PVB-polymeren voor de aanmaak van nieuwe producten, meer bepaald residu's afkomstig van de scheiding van het glas en PVB-folie;
   - recyclageresidu's van bedrijven die glasafval afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas, meer bepaald brandbare residu's en niet-brandbare residu's (zogenaamde keramiek-steen-porselein-fractie, afgekort KSP-fractie) afkomstig van het sorteerproces;
   b) K = 0 met ingang van het heffingsjaar 2007 voor het storten van niet-brandbare residu's van bedrijven die glasafval afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas, meer bepaald residu's van het sorteerproces en bestaande uit de uitgesorteerde fijne glasfractie met een korrelgrootte <3 mm, die geen afzet kennen in de glasindustrie;]18

  3° K = 0,05 met ingang van het heffingsjaar 2007 voor niet-brandbare recyclageresidu's van papier- en kartonafval;
  4° K = 0,03 met ingang van het heffingsjaar 2007 tot en met het heffingsjaar 2009 voor brandbare recyclageresidu's van papier- en kartonafval;
  5° K = 1 met ingang van het heffingsjaar 2010 voor brandbare recyclageresidu's van papier- en kartonafval;
  6° K = 0,15 met ingang van het heffingsjaar 2007 tot en met het heffingsjaar 2009 voor recyclageresidu's van elektronisch en elektrisch schrootafval, van schrootafval en van shredderafval afkomstig van schrootverwerking, voor recyclageresidu's van kunststofafval van bedrijven die kunststofafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, en voor recyclageresidu's van de compostering en vergisting;
  7° K = 1 met ingang van het heffingsjaar 2010 voor recyclageresidu's van elektronisch en elektrisch schrootafval, van schrootafval en van shredderafval afkomstig van schrootverwerking, voor recyclageresidu's van kunststofafval van bedrijven die kunststofafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, en voor recyclageresidu's van de compostering en vergisting;
  8° K = 0,2 met ingang van het heffingsjaar 2007 voor recyclageresidu's afkomstig van de normale activiteiten van door de OVAM erkende kringloopcentra;
  9° K = 0,6 voor het heffingsjaar 2007 voor recyclageresidu's afkomstig van bouw- en sloopafval;
  10° K = 1 met ingang van het heffingsjaar 2008 voor recyclageresidu's afkomstig van bouw- en sloopafval;
  11° K = 0,04 met ingang van het heffingsjaar 2008 [31 tot en met het vierde kwartaal van [37 2020 en]37 K = 0,1 [37 vanaf]37 het heffingsjaar 2021 [38 ...]38]31 voor het storten van recyclageresidu's van de verwerking van beton, metselwerken ander steenpuin tot gekeurde granulaten, afkomstig van bedrijven die de gekeurde granulaten op de markt brengen [39 en voor wat betreft de heffing vanaf het heffingsjaar 2022, op voorwaarde dat het betreffend bedrijf voor de toepassing van het verlaagd tarief overeenkomstig het advies van OVAM voldoende wordt opgevolgd door de certificatie-instelling die instaat voor de certificatie van de geproduceerde granulaten. De opvolging door de certificatie-instelling houdt in dat aansluitend bij de certificatie van de granulaten via de kwaliteitscontrole van de inrichting wordt bewaakt dat de granulaten effectief worden opgeschoond en enkel de residu's die daarbij vrijkomen onder het verlaagd tarief worden afgevoerd]39. De te storten restfractie moet kleiner zijn dan 1 gewichtsprocent [31 tot en met het vierde kwartaal van 2020 en 0,5 gewichtsprocent vanaf het eerste kwartaal van 2021]31. Dit percentage moet beschouwd worden ten opzichte van de totale productie van de gekeurde granulaten op jaarbasis in de daartoe vergunde inrichting. Wanneer de te storten restfractie het percentage van 1 % [31 respectievelijk 0,5%]31 overschrijdt, moet voor het overschrijdende deel het milieuheffingstarief toegepast worden waarbij K = 1. Onder recyclageresidu's van de verwerking van beton, metselwerken ander steenpuin wordt verstaan de residu's die vrijkomen bij het breken van het puin en zuiveren van de granulaten, met uitzondering van residu's die voorafgaand aan het breken worden uitgesorteerd;
  12° K = 0,4 voor het heffingsjaar 2007 voor andere recyclageresidu's dan deze vermeld in punt 1° tot en met 11° ;
  13° K = 0,6 voor het heffingsjaar 2008 voor andere recyclageresidu's dan deze vermeld in punt 1° tot en met 11° ;
  14° K = 0,8 voor het heffingsjaar 2009 voor andere recyclageresidu's dan deze vermeld in punt 1° tot en met 11° ;
  15° K = 1 met ingang van het heffingsjaar 2010 voor andere recyclageresidu's dan deze vermeld in punt 1° tot en met 11°.
  [19 16° K = 0,15 met ingang van het heffingsjaar 2018 voor recyclageresidu's van bedrijven die ovenpuin afkomstig van de productie van roestvrij staal via nieuwe scheidingstechnieken verwerken voor de aanmaak van nieuwe stoffen en producten;]19
  In afwijking van het tweede lid, 5°, geldt K = 0,03 voor het heffingsjaar 2010 voor brandbare recyclageresidu's van papier- en kartonafval van nieuwe bedrijven die papier- en kartonafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten.
  In afwijking van het tweede lid, 7°, geldt K = 0,40 voor de heffingsjaren 2010 en 2011 voor shredderafval, afkomstig van de verwerking van schroot, van gedepollueerde wrakken en van elektronisch en elektrisch schrootafval. Voor deze afvalstoffen geldt K = 0,70 voor het heffingsjaar 2012 en K = 1 met ingang vanaf het heffingsjaar 2013.
  In afwijking van het vierde lid geldt K = 0,15 voor het storten van het residu van shredderafval dat in een post-shredder-technologie-installatie (PST-installatie : verwerkt de lichte fractie die wordt afgezogen uit een cycloon, en de zware fractie die overblijft na metallische scheiding en na de lineaire motor) verwerkt is, en dit voor de volgende hoeveelheden :
  1° in de heffingsjaren 2010 en 2011 voor een te storten hoeveelheid die maximaal het viervoudige bedraagt van de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die teruggewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd;
  2° in het heffingsjaar 2012 voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd, vermenigvuldigd met factor 2,5;
  3° in het heffingsjaar 2013 voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd, vermenigvuldigd met factor 1,5;
  4° in het heffingsjaar 2014 voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd;
  5° [7 in het heffingsjaar 2015 voor een te storten hoeveelheid die maximaal 80 % bedraagt van de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd;]7
  [7 [9 in het heffingsjaar 2016 voor een te storten hoeveelheid die maximaal 60 % bedraagt van de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd;]9
   7° [9 in de heffingsjaren 2017, 2018 en 2019 voor een te storten hoeveelheid die maximaal 50 % bedraagt van de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd;]9
   8° [9 [31 [43 in de heffingsjaren 2020 tot en met [44 2025]44]43]31 voor een te storten hoeveelheid die maximaal 40 % bedraagt van de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd;]9
  [9 9° in het heffingsjaar [44 2026]44 voor een te storten hoeveelheid die maximaal 30 % bedraagt van de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd;]9
  [9 10° in het heffingsjaar [44 2027]44 voor een te storten hoeveelheid die maximaal 20 % bedraagt van de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd;]9
  [9 11° in het heffingsjaar [44 2028]44 voor een te storten hoeveelheid die maximaal 10 % bedraagt van de hoeveelheid materialen, waarvan maximaal 3 % metalen, die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd.]9
  [9 Voor de berekening van de te storten hoeveelheid, vermeld in het vijfde lid, 6° tot en met 11° :
   a) wordt de hoeveelheid kunststoffen die gewonnen werd voor de aanmaak van nieuwe kunststoffen vermenigvuldigd met een factor 2;
   b) wordt de hoeveelheid non-ferro kleiner dan 5 mm, kabeltjes en printplaten die gewonnen werd voor afvoer naar en verwerking in een daartoe vergund bedrijf met het oog op de recuperatie van non-ferrometalen en edele metalen vermenigvuldigd met een factor 20. De hoeveelheid non-ferro kleiner dan 5 mm, kabeltjes en printplaten wordt niet meegerekend in de 3 % metalen, vermeld in punt 6° tot 11° hierboven;]9
]7

  [31 c) wordt de hoeveelheid premix die gewonnen wordt voor de aanmaak van nieuwe kunststoffen vermenigvuldigd met een factor 1,5. Een premix is een materiaalmengeling van minstens 55% recycleerbare kunststoffen met onder meer nog metalen (max 2%), hout (max 5%), rubber en PVC, die reeds ontdaan is van zand. De exploitant van de PST-installatie legt aan OVAM jaarlijks een document voor dat aantoont dat het materiaal uitgesorteerd via de premix, effectief ingezet wordt voor materiaalrecyclage.]31
  In al die gevallen mag de som van de hoeveelheid materialen die gewonnen werd in de PST-installatie en die voor nuttige toepassing werd afgevoerd, en de hoeveelheid shredderafval die wordt gestort aan het heffingstarief met K = 0,15, niet meer bedragen dan de input van de PST-installatie. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 52, tweede lid, bezorgt de exploitant van de PST-installatie ter staving van het toepassen van het verlaagde heffingstarief vanaf 2011 ieder jaar voor 31 januari aan de OVAM een rapport met een volledige en gedetailleerde massabalans van de verwerkte stromen en van de teruggewonnen stromen met hun respectieve bestemming.
  In afwijking van het tweede lid, 7°, geldt voor recyclageresidu's van kunststofafval van bedrijven die kunststofafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten, voor het heffingsjaar 2010 K = 0,15, voor het heffingsjaar 2011 K = 0,3, voor het heffingsjaar 2012 K = 0,6 en met ingang van het heffingsjaar 2013 K = 1.
  Om de heffing, vermeld in het eerste lid, te kunnen toepassen, moet de te storten restfractie na (voor)behandeling kleiner zijn dan de hierna vermelde percentages die beschouwd moeten worden ten opzichte van de totale aanvoer van de betreffende afvalstoffen op jaarbasis in de daartoe vergunde inrichting. Als de te storten restfractie de hierna vermelde percentages overschrijdt, moet voor het overschrijdende deel het milieuheffingstarief toegepast worden waarbij K = 1 :
  1° [20 a) 25% voor residu's afkomstig van de scheiding van het glas en PVB;
   b) 7% voor brandbare residu's afkomstig van recyclage van glas;
   c) 7% voor niet-brandbare residu's afkomstig van recyclage van glas, afkomstig van het optische sorteerproces (KSP-fractie);
   d) 12% voor niet-brandbare residu's afkomstig van recyclage van glas bestaand uit fijne fractie (<3 mm) die geen afzet kennen in de glasindustrie;]20

  2° [5 a) 20 gewichtsprocent voor lompenafval tot en met het heffingsjaar 2013;
   b) 8 gewichtsprocent voor selectief ingezameld gebruikt textiel (kledij, huishoudlinnen en schoenen) vanaf het heffingsjaar 2014;]5

  3° 20 gewichtsprocent voor kunststofafval, geldend voor de bedrijven die kunststofafval gebruiken als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten;
  4° 5 gewichtsprocent voor kunststofafval, geldend voor de bedrijven die kunststofafval voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuwe stoffen of producten;
  5° 10 gewichtsprocent voor elektronisch en elektrisch schrootafval;
  6° 10 gewichtsprocent voor schrootafval;
  7° 5 gewichtsprocent voor houtafval;
  8° 5 gewichtsprocent voor papier- en kartonafval;
  9° 3 gewichtsprocent voor groenafval;
  10° 5 gewichtsprocent voor piepschuimafval;
  11° 5 gewichtsprocent voor groente-, fruit- en tuinafval (gft) afkomstig van aerobe compostering;
  12° 8 gewichtsprocent voor groente-, fruit- en tuinafval (gft) afkomstig van anaerobe vergisting;
  13° 5 gewichtsprocent voor bouw- en sloopafval;
  14° 10 gewichtsprocent voor rubberafval, ander afval dan bandenafval;
  15° 5 gewichtsprocent voor bandenafval;
  16° 20 gewichtsprocent voor plastic verpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons (pmd);
  17° 25 gewichtsprocent voor shredderafval, afkomstig van schrootverwerking;
  18° 5 gewichtsprocent voor voedselafval;
  19° 25 gewichtsprocent voor gebruikte oplosmiddelen;
  20° 10 gewichtsprocent voor recyclageresidu's, afkomstig van de normale activiteiten van door de OVAM erkende kringloopcentra;
  21° 3 gewichtsprocent voor recyclageresidu's van de behandeling van bodemassen.
  [21 De heffing, vermeld in het eerste lid, voor recyclageresidu's van bedrijven die ovenpuin afkomstig van de productie van roestvrij staal verwerken voor de aanmaak van nieuwe stoffen en producten, geldt voor de volgende hoeveelheden:
   1° in het eerste jaar dat de betreffende installatie overeenkomstig de goedkeuring van de OVAM werd in gebruik genomen, voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid teruggewonnen materialen die voor nuttige toepassing werden afgevoerd vermenigvuldigd met een factor 4;
   2° in het tweede jaar voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid teruggewonnen materialen die voor nuttige toepassing werden afgevoerd vermenigvuldigd met een factor 2,5;
   3° in het derde jaar voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid teruggewonnen materialen die voor nuttige toepassing werden afgevoerd vermenigvuldigd met een factor 1,75;
   4° in het vierde jaar voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid teruggewonnen materialen die voor nuttige toepassing werden afgevoerd vermenigvuldigd met een factor 1,25;
   5° in het vijfde jaar voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid teruggewonnen materialen die voor nuttige toepassing werden afgevoerd vermenigvuldigd met een factor 1;
   6° in het zesde jaar voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid teruggewonnen materialen die voor nuttige toepassing werden afgevoerd vermenigvuldigd met een factor 0,8;
   7° in het zevende jaar voor een te storten hoeveelheid die maximaal gelijk is aan de hoeveelheid teruggewonnen materialen die voor nuttige toepassing werden afgevoerd vermenigvuldigd met een factor 0,4.]21

  In deze paragraaf wordt verstaan onder brandbare afvalstoffen : afvalstoffen met een gloeiverlies > 10 % en een TOC-gehalte > 6 %.
  § 3. Voor de volgende afvalstoffen geldt een tarief van 0 euro per ton :
  1° [9 vanaf 1 juli 2016 voor het storten van asbesthoudende afvalstoffen met een gehalte aan asbest of gelijkaardige keramische vezels van meer dan 10.000 mg/kg, bepaald als gewogen gemiddelde concentratie, op een daartoe vergunde stortplaats. De gewogen gemiddelde concentratie is gelijk aan de som van de concentratie hechtgebonden asbest en 10 maal de concentratie niet-hechtgebonden asbest (cf. Compendium voor monsterneming en analyse CMA/2/II/C2 en 3).
   Het tarief van 0 euro per ton geldt tevens voor met asbest (of gelijkaardige keramische vezels) verontreinigde gronden en puin met een asbestgehalte groter dan 1.000 mg/kg (0,1 %), bepaald als totale asbestconcentratie, en kleiner dan of gelijk aan 10.000 mg/kg, bepaald als gewogen gemiddelde concentratie, die overeenkomstig het advies van OVAM niet kunnen gereinigd worden via de beste beschikbare technieken;]9

  2° [4 ...]4
  3° het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting, met recuperatie van energie, van verwerkte dierlijke vetten, eiwitten en meel die conform de Europese, federale en regionale regelgeving vernietigd moeten worden;
  4° het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting, met recuperatie van energie, van [5 recyclageresidu's van selectief ingezameld gebruikt textiel, zoals kledij, huishoudlinnen en schoenen,]5 en van recyclageresidu's van bedrijven die glasafval, afkomstig van selectieve inzamelingen, gebruiken of voorbehandelen als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas;
  5° het inzetten in een meeverbrandingsinstallatie van niet-gevaarlijke afvalstoffen waarvan de onderste verbrandingswaarde, berekend op de droogrest, kleiner is dan 8 MJ/kg, en waarvan de minerale fractie, inclusief carbonaten, uitgedrukt als gewichtpercent asrest op de droogrest, groter is dan 50 %, en die ingezet worden omwille van hun minerale fractie, met uitzondering van afvalstoffen die ingezet worden als afvalwater.
  [9 [45 vanaf 1 juli 2016 voor het verbranden of meeverbranden in een daartoe vergunde inrichting van gevaarlijke afvalstoffen geproduceerd in een ander land dan België en die worden overgebracht onder toepassing van de bepalingen van de verordening (EG) nr. 1013/2006 van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen.
   Het nultarief geldt zowel voor de ingevoerde gevaarlijke afvalstoffen die rechtstreeks naar de verbrandings- of meeverbrandingseenheid worden overgebracht als voor de ingevoerde gevaarlijke afvalstoffen die na een nuttige voorbehandeling in een daartoe vergunde inrichting, al of niet samen met Vlaamse afvalstoffen, worden verbrand of meeverbrand.
   Onverminderd de bepalingen hierboven geldt het nultarief slechts voor die hoeveelheden die overeenkomstig de goedkeuring van OVAM aan de gestelde voorwaarden voldoen en volledig traceerbaar zijn;]45

  [24 7° voor wat betreft het [30 buiten het Vlaamse Gewest ingezameld en]30 in het Vlaamse Gewest [30 gesorteerd]30 papier- en kartonafval dat wordt overgebracht naar een vergunde inrichting buiten het Vlaamse Gewest waar het betrokken papier- en kartonafval wordt onderworpen aan handelingen voor nuttige toepassing met EU-code R3 of wordt opgeslagen in afwachting van de overbrenging naar een dergelijke vergunde inrichting met het oog op de onderwerping aan handelingen met EU-code R3: de recyclageresidu's afkomstig van dit papier- en kartonafval.]24
   Het nultarief geldt zowel voor de ingevoerde gevaarlijke afvalstoffen en ongevaarlijke slibs die rechtstreeks naar de verbrandings- of meeverbrandingseenheid worden overgebracht als voor de afvalstoffen en slibs die na een nuttige voorbehandeling in een daartoe vergunde inrichting, al of niet samen met Vlaamse afvalstoffen, worden verbrand of meeverbrand.
   Onverminderd de bepalingen hierboven geldt het nultarief slechts voor die hoeveelheden die overeenkomstig de goedkeuring van OVAM aan de gestelde voorwaarden voldoen en volledig traceerbaar zijn.]9

  In het eerste lid, 1°, wordt onder asbesthoudende afvalstoffen verstaan : afvalstoffen geheel of gedeeltelijk bestaande uit keramische vezels met gelijkaardige carcinogene eigenschappen.
  § 4. De volgende activiteiten zijn niet aan een milieuheffing onderworpen :
  1° het gebruik in de afdichtlaag van een vergunde stortplaats van mengsels van enerzijds reagentia en/of toeslagstoffen en anderzijds de volgende afvalstoffen die overeenkomstig de beste beschikbare technieken (BBT) niet reinigbaar zijn : zuiveringsslib, gronden/zanden, bodemassen en assen, afkomstig van de verbranding van zuiveringsslib;
  2° het storten van gronden die beantwoorden aan de voorwaarden voor het gebruik als bodem en die gebruikt worden als tussenafdek;
  3° het verbranden of meeverbranden van houtafval in een daartoe vergunde inrichting, met recuperatie van energie.
  § 5. Bij het berekenen van de heffingstarieven worden de bedragen steeds afgerond tot de hogere cent.
  De bedragen van de milieuheffing, vermeld in paragraaf 1 en paragraaf 2, worden aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen met als basisindex het indexcijfer van de consumptieprijzen van december 2006, basis 1996. De bedragen worden jaarlijks automatisch geïndexeerd zonder voorafgaande mededeling, op 1 januari van elk jaar. De aangepaste bedragen worden eveneens afgerond op de hogere cent. [9 Vanaf het begrotingsjaar 2017 gebeurt de jaarlijkse indexering op basis van het indexcijfer van de maand november van het voorgaande jaar, een eerste keer op 1 januari 2017 op basis van het indexcijfer van november 2016, basis 2006.]9
  [22 In afwijking van het tweede lid worden de vanaf 1 januari 2018 ingevoerde bedragen, vermeld in punt 6°, a) en b), van paragraaf 1 aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen met als basisindex het indexcijfer van de consumptieprijzen van november 2017, basis 1996.]22
  [40 In afwijking van het tweede lid worden de vanaf 1 januari 2022 ingevoerde bedragen, vermeld in punt 16° /1 en 17° /1 van paragraaf 1 aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen met als basisindex het indexcijfer van de consumptieprijzen van november 2021, basis 1996.]40
  [42 In afwijking van het tweede lid wordt het vanaf 1 januari 2023 ingevoerde bedrag, vermeld in punt 2° van paragraaf 1, aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen met als basisindex het indexcijfer van de consumptieprijzen van november 2022, basis 1996.]42
  § 6. [8 De bedragen van de milieuheffing, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3° tot en met 19°, en paragraaf 2, eerste lid, worden vanaf 2007 tot en met het tweede kwartaal van 2015 vermenigvuldigd met 0,70 voor de heffingsplichtigen die overeenkomstig artikel 179 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting.
   De bedragen van de milieuheffing, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° tot en met 19°, en paragraaf 2, eerste lid, worden vanaf 1 juli 2015 vermenigvuldigd met 1,5.]8
[41 Deze bepaling is niet van toepassing op de bedragen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 16° /1 en 17° /1.]41
  [10 § 7. Vanaf 1 januari 2017 worden de bedragen vermeld in paragraaf 1, [36 16°, 16° /1, 17° en 17° /1]36, en geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 5, met 4 euro per ton verminderd, meer bepaald in de gevallen dat de betreffende afvalstoffen per schip worden aangevoerd.]10 [42 Vanaf 1 januari 2023 wordt in dezelfde gevallen de heffing met 12 euro per ton verminderd. Het bedrag van 12 euro per ton word aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen met als basisindex het indexcijfer van de consumptieprijzen van november 2022, basis 1996. Het bedrag wordt jaarlijks automatisch geïndexeerd op 1 januari van elk jaar.]42
  [25 § 8. Vanaf 1 januari 2019 worden de bedragen, vermeld in paragraaf 1, [36 16°, 16° /1, 17° en 17° /1]36, en geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 5, met 4 euro per ton verminderd, meer bepaald in de gevallen dat de betreffende afvalstoffen per trein worden aangevoerd.]25 [42 Vanaf 1 januari 2023 wordt in dezelfde gevallen de heffing met 12 euro per ton verminderd. Het bedrag van 12 euro per ton word aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen met als basisindex het indexcijfer van de consumptieprijzen van november 2022, basis 1996. Het bedrag wordt jaarlijks automatisch geïndexeerd op 1 januari van elk jaar.]42
  

Modifications

Art.46. § 1er. Le montant de la redevance écologique est fixée comme suit, dépendant de la nature des déchets et du mode de traitement :
  1° pour l'incinération de déchets si l'incinération n'est pas couverte par [11 un permis d'environnement]11 ou d'exploitation conformément à la législation en vigueur : [42 150 euros par tonne x K où :
   K = 4 pour déchets dangereux ;
   K = 1 pour déchets non dangereux ;]42
. [13 Un minimum de 250 euros s'applique dans ce cas]13;
  2° [42 pour l'abandon de déchets contraire aux prescriptions du présent décret ou de ses arrêtés d'exécution visés à l'article 12, paragraphe 1er, ou pour le stockage de déchets si le stockage n'est pas couvert par un permis d'environnement conformément à la législation en vigueur : 25 euros par tonne par trimestre x K x D1/D2 où :
   K = 4 pour déchets dangereux ;
   K = 1 pour autres déchets non dangereux ;
   K = 0,5 pour déchets inertes ;
   D1 = le nombre de jours de stockage des déchets sans permis ;
   D2 = le nombre total de jours au cours du trimestre concerné ;]42

  3° pour le déversement de déchets combustibles dans une installation autorisée à cet effet; 75 euros par tonne. [9 Un tarif de 100 euros par tonne s'applique à partir du 1er juillet 2016;]9
  4° pour le déversement de déchets ménagers qui ne pouvaient pas être traités dans une installation autorisée pour le traitement de déchets ménagers parce que l'exploitant a temporairement mis l'installation hors service sur base volontaire et en dehors des périodes d'entretien normales parce il n'a pas pu répondre aux conditions d'autorisation imposées : 20 euros par tonne. Cette dérogation ne vaut cependant pour chaque installation que pendant une période de dix-huit mois à compter du premier jour du mois pendant lequel l'installation a été fermée sur base volontaire;
  5° pour le déversement de déchets non-combustibles dans une installation autorisée à cet effet : 40 euros par tonne. [9 Un tarif de 55 euros par tonne s'applique à partir du 1er juillet 2016; ]9
  6° [1 a) [14 pour le déversement sur une décharge autorisée à cet effet, de résidus de processus issus d'un procédé de nettoyage humide et provenant d'entreprises qui nettoient de la terre, des boues d'avaloirs, du sable tamisé, du nettoyage des rues et des déchets sableux comparables de manière physicochimique dans une installation autorisée à cet effet, en vue de la récupération de sable et de granulats comme nouvelle matière première : 2 euros par tonne. La quantité de résidus de processus doit être inférieure à 40 pour cent en poids sur la base sèche. Ce pourcentage doit être considéré comme un maximum de 40% sur la base sèche par lot nettoyé, sauf si OVAM autorise une dérogation au pour cent en poids pour un certain lot, à la demande de l'exploitant.]14 [23 Un taux de 0 euros par tonne s'applique à partir du 1er juillet 2019.]23
   b) [15 pour le déversement sur une décharge autorisée à cet effet de déchets provenant d'opérations d'assainissement du sol, de terre qui ne peut pas être nettoyée et de résidus autres que ceux visés à l'article 46, § 1er, 6°, a), du nettoyage de terre, de boues d'avaloirs, de sable tamisé, de nettoyage des rues et de déchets sableux comparables, où, conformément à l'avis d'OVAM, les procédés d'assainissement autres que l'enlèvement et le déversement entraînent des dépenses démesurées ou sont impraticables : 2 euros par tonne.]15 [23 Un taux de 0 euros par tonne s'applique à partir du 1er juillet 2019.]23 Par dérogation à ce qui précède, le taux de redevance de 0 euros par tonne s'applique au déversement sur une décharge autorisée à cet effet de déchets provenant d'opérations d'assainissement du sol approuvés par OVAM, dans le cadre d'une convention convenue ou non, pour lesquels une déclaration a été délivrée par OVAM, au plus tard le 31 décembre 2012, déclarant que le tarif zéro s'applique;]1
  [12 Par dérogation à ce qui précède, le taux de redevance de 0 euro par tonne s'applique au déversement dans une décharge autorisée à cet effet de déchets provenant de projets de type Enhanced Landfill Mining approuvés par l'OVAM répondant aux conditions suivantes :
   - le projet ELFM concerne une décharge ;
   - le déblaiement et le redéveloppement sont repris dans un projet d'assainissement du sol ou génère un gain de matières premières, d'énergie ou d'espace;]12

  [9 c) à partir du 1er juillet 2016 : 15 euros par tonne [27 pour le déversement sur une décharge autorisée à cet effet de résidus sableux non recyclables provenant d'installations PST, pour lesquels, selon l'avis de l'OVAM, un mode de traitement autre que le déversement entraînerait des coûts déraisonnablement élevés ou serait impossible]27;]9
  7° pour le déversement sur une décharge autorisée à cet effet, de résidus provenant du traitement de boues d'avaloirs dans des installations autorisées à cet effet : 3 euros par tonne. [16 Ce taux vaut jusqu'au quatrième trimestre de 2017]16;
  8° pour le déversement sur une décharge autorisée à cet effet, de résidus de boues provenant de l'assainissement de sables tamisés dans des entreprises autorisées à cet effet : 3 euros par tonne. [16 Ce taux vaut jusqu'au quatrième trimestre de 2017]16;
  9° pour le déversement sur une décharge autorisée à cet effet de déchets immobilisés incombustibles provenant d'entreprises autorisées à cet effet, à condition que l'immobilisation soit nécessaire afin de répondre aux conditions d'autorisation de la décharge : 23 euros par tonne. [9 Un tarif de 30 euros par tonne s'applique à partir du 1er juillet 2016. Même dans le cas d'une exportation vers une autre région ou un autre Etat-membre, le tarif ne s'applique qu'aux déchets incombustibles pour lesquels il est démontré que l'immobilisation est nécessaire afin de répondre aux conditions de déversement des déchets concernés en vigueur en Région flamande :]9
  10° pour le déversement de déchets d'oxydes de fer provenant de la production du zinc, notamment le jarosite et le goethite, sur une décharge autorisée à cet effet : 5 euros par tonne;
  11° pour le déversement de déchets de plâtre et de déchets contenant du chlorure de calcium en provenance de la production d'acides phosphoriques et de processus métallurgiques sur une décharge autorisée à cet effet : 1 euro par tonne. [23 A partir du 1er janvier 2019, ce tarif vaut également pour le déversement sur une décharge autorisée de boues à base de gypse de la production de chlorure de calcium et de scories de plomb de procédés métallurgiques.]23 [6 Pour les années d'imposition 2013 et 2015, ce taux s'applique également au déversement sur une décharge autorisée à cet effet de déchets de plâtre collectés sélectivement, provenant d'entreprises qui transforment des déchets de plâtre collectés sélectivement en matières premières pour la production de nouveaux produits de plâtre qui, conformément à l'avis d'OVAM, ne peuvent pas être recyclées.]6 [9 A partir du 1er juillet 2016 jusqu'à l'année [42 2027]42 incluse, ce tarif s'applique également aux résidus non recyclables de déchets de plâtre collectés sélectivement, provenant d'entreprises qui transforment des déchets de plâtre collectés sélectivement en matières premières pour la production de nouveaux produits de plâtre. Ce tarif s'applique à une quantité qui s'élève à 15 % pour 2016 et pour [28 à partir de 2017 jusqu'à l'année [42 2027]42 incluse]28 à 10 % de la quantité de déchets de plâtre collectés sélectivement apportés aux entreprises concernées ;]9
  12° pour le déversement de schlamm de minerai provenant de la production de pigments de dioxyde de titane selon le procédé au chlore sur une décharge autorisée à cet effet : 5 euros par tonne;
  13° pour le déversement de boues de dragage sur une décharge autorisée à cet effet : 0,1 euro par tonne;
  14° pour le déversement de boues de curage sur une décharge autorisée à cet effet : 0,1 euro par tonne;
  15° pour le déversement de déchets inertes et de boues en provenance de la production d'eau potable sur une décharge autorisée à cet effet : 11 euros par tonne;
  16° pour l'incinération de [32 déchets ménagers, déchets ménagers prétraités, déchets médicaux, boues d'épuration d'eaux d'égouts et autres boues industrielles]32 dans une installation autorisée à cet effet : 7 euros par tonne;
  [33 16° /1 pour l'incinération de déchets industriels autres que ceux visés au point 16° dans une installation autorisée à cet effet : 25 euros par tonne. Ce tarif est d'application à partir du 1er janvier 2022 ;]33
  17° pour la co-incinération de [34 déchets ménagers, déchets ménagers prétraités, déchets médicaux, boues d'épuration d'eaux d'égouts et autres boues industrielles]34 dans une installation autorisée à cet effet : 7 euros par tonne;
  [35 17° /1 pour la co-incinération de déchets industriels autres que ceux visés au point 17° dans une installation autorisée à cet effet : 25 euros par tonne. Ce tarif est d'application à partir du 1er janvier 2022 ;]35
  18° pour le triage ou le prétraitement de déchets dans un établissement autorisé à cet effet : les montants conformément aux points 1° au 17° inclus, qui sont déterminés par le mode de traitement appliqué sur les déchets non recyclés ou réutilisés. Lorsque le traitement de déchets non recyclés ou non réutilisés se fait en dehors de la Région flamande, les dispositions du point 19°, mentionné ci-dessous, sont d'application;
  19° pour les déchets produits en Région flamande qui sont transférés en vue de leur traitement dans un établissement autorisé à cet effet en dehors de la Région flamande : les montants visés au point 1° à 18° inclus, qui sont déterminés par le mode de traitement appliqué. [42 ...]42
  Dans les cas, visés à l'alinéa premier, 1° et 2°, le redevable est la personne physique ou morale incinérant, abandonnant ou gérant les déchets.
  [42 Dans les cas visés à l'alinéa 1er, 2°, l'obligation de redevance s'applique pour la période à partir du jour de la constatation du stockage non autorisé jusqu'au jour inclus de la constatation de la fin du stockage non autorisé et/ou de l'enlèvement des déchets vers une installation autorisée à cet effet.]42
  A l'alinéa premier, 3°, 5° et 9° il est entendu par déchets combustibles : déchets ayant une perte au feu > 10 % et une teneur en TCO > 6 %.
  [23 [26 Par dérogation aux cas visés à l'alinéa 1er, [36 16°, 16° /1, 17° et 17° /1]36, un taux de redevance de 0 euro par tonne s'applique, à partir de l'exercice d'imposition 2019, [29 à l'incinération ou la co-incinération]29 de résidus de dépulpage et de boues de désencrage de déchets de papier et de carton d'entreprises qui utilisent ces déchets de papier et de carton comme matière première pour la fabrication de nouvelles matières ou de nouveaux produits.
   Par dérogation aux cas visés à l'alinéa 1er, [36 16°, 16° /1, 17° et 17° /1]36, un taux de redevance de 3,69 euros par tonne s'applique, à partir de l'exercice d'imposition 2010, aux résidus de recyclage de déchets plastiques d'entreprises qui utilisent ces déchets plastiques comme matière première pour fabrication de nouvelles matières ou de nouveaux produits.]26

   Par dérogation aux cas visés à l'alinéa premier, [36 16°, 16° /1, 17° et 17° /1]36 , un taux de redevance de 2 euros/tonne s'applique aux résidus de recyclage de déchets plastiques provenant d'entreprises utilisant des déchets plastiques comme matière première pour la fabrication de nouvelles substances ou produits, à partir de l'année d'imposition 2010.]23

  [31 Par dérogation aux cas visés à l'alinéa 1er, [36 16°, 16° /1, 17° et 17° /1]36, un taux de 0 euro par tonne s'applique, à partir de l'année de redevance 2021, à l'incinération ou à la co-incinération des résidus de recyclage combustibles provenant d'entreprises prétraitant des verres feuilletés en vue de la récupération du polyvinylbutyral, en abrégé polymères PVB, pour la fabrication de nouveaux produits, notamment des résidus provenant de la séparation du verre et de la feuille PVB.]31
  [3 Par dérogation aux cas visés à l'alinéa premier, 16° et 17°, il s'applique à l'incinération ou la co-incinération de déchets provenant d'opérations d'assainissement du sol où, conformément à l'avis d'OVAM, les procédés d'assainissement autres que l'enlèvement et l'incinération ou la co-incinération entraînent des dépenses démesurées ou sont impraticables, à partir de l'année d'imposition 2013, un taux de redevance de 2,2 euros/tonne. [23 Un taux de 0 euros par tonne s'applique à partir du 1er juillet 2019.]23 Par dérogation à ce qui précède, le taux de redevance de 0 euros par tonne s'applique à l'incinération ou la co-incinération dans une installation autorisée à cet effet de déchets provenant d'opérations d'assainissement du sol approuvés par OVAM, dans le cadre d'une convention convenue ou non, pour lesquels une déclaration a été délivrée par OVAM, au plus tard le 31 décembre 2012, déclarant que le tarif zéro s'applique.
   Par dérogation aux cas visés à l'alinéa premier, 16° et 17°, il s'applique à l'incinération ou la co-incinération de résidus provenant de l'assainissement du sol dans des centres d'assainissement du sol autorisés à cet effet, à partir de l'année d'imposition 2013, un taux de redevance de 2,2 euros/tonne.]3
[23 Un taux de 0 euros par tonne s'applique à partir du 1er juillet 2019.]23
  [42 Par dérogation aux cas visés à l'alinéa 1er, 16°, 16° /1, 17° et 17° /1, pour l'incinération ou la co-incinération de déchets, par dérogation aux interdictions d'incinération telles que visées à la section 4.5 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 février 2012 fixant le règlement flamand relatif à la gestion durable de cycles de matériaux et de déchets, les montants visés à l'alinéa 1er, 16°, 16° /1, 17° et 17° /1, sont multipliés par 2.]42
  A l'alinéa premier, 18°, il est entendu par le prétraitement : le traitement de déchets pendant lequel la nature et la composition des déchets sont modifiées de sorte qu'ils soient préparés pour une étape suivante du prétraitement ou pour le recyclage ou pour le traitement final des déchets.
  Par dérogation des cas visés à l'alinéa premier, 18°, cette redevance écologique n'est pas due lorsque l'installation de stockage, de transbordement, de triage ou de prétraitement autorisée démontre que les déchets ont été recyclés ou réutilisés après leur stockage, transbordement, triage ou prétraitement et, en ce qui concerne la partie non réutilisée et non recyclée, qu'ils ont été traités avec paiement de la redevance écologique conformément aux points 1° à 17° inclus.
  [23 Sans préjudice des dispositions visées au point 19° , le montant de la redevance écologique pour le transfert de déchets de papier et de carton produits en Région flamande vers un établissement autorisé en dehors de la Région flamande où les déchets de papier et de carton sont soumis à des opérations portant le Code UE R12/R13, est calculé sur la base du mode de traitement appliqué des résidus provenant de l'opération R12/R13, selon les montants visés aux points 1° à 18° inclus, qui sont déterminés par le mode de traitement appliqué des résidus si ceux-ci proviennent d'opérations portant le Code UE R12/R13 effectuées au sein de la Région flamande.]23
  § 2. Pour les résidus de recyclage d'entreprises qui utilisent ou prétraitent des déchets provenant de ramassages sélectifs, tels que visés ci-après, comme matière première pour la production de nouvelles matières ou de nouveaux produits, les montants suivants sont fixés :
  1° 75 x K euros par tonne, pour le déversement de déchets combustibles dans une installation autorisée à cet effet. [9 Un tarif de 100 * K euros par tonne s'applique à partir du 1er juillet 2016 ; ]9
  2° 40 x K euros par tonne, pour le déversement de déchets incombustibles dans une installation autorisée à cet effet. [9 Un tarif de 55 * K euros par tonne s'applique à partir du 1er juillet 2016. ]9
  Le facteur K, visé à l'alinéa premier, a la valeur suivante :
  1° [5 a) K = 0 à partir de l'année d'imposition 2007 jusqu'à l'année d'imposition 2013 pour des résidus de recyclage provenant de déchets de chiffons;
   b) K = 0,2 à partir de l'année d'imposition 2014 [17 jusqu'au quatrième trimestre de 2017 et K = 0,25 à partir du premier trimestre de 2018]17 pour des résidus de recyclage d'entreprises triant ou prétraitant des textiles utilisés (vêtements, linge de maison et chaussures) collectés sélectivement, en vue de la production de nouveaux produits ou matières;]5

  2° [18 a) K = 0 à partir de l'année d'imposition 2007 jusqu'à l'année d'imposition 2020 et K = 0,05 à partir de l'année d'imposition 2021 pour le déversement de :
   résidus de recyclage d'entreprises prétraitant des verres feuilletés en vue de la récupération de Poly Vinyl Butyral, en abrégé polymères PVB, pour la production de nouveaux produits, notamment des résidus provenant de la séparation du verre et de la feuille PVB ;
   résidus de recyclage d'entreprises utilisant ou prétraitant des déchets de verre provenant de ramassages sélectifs, comme matière première pour la production de verre nouveau, notamment des résidus combustibles et des résidus non combustibles (ce qu'on appelle fraction céramique-pierre-porcelaine, en abrégé Fraction CPP) provenant du processus de triage ;
   b) K = 0 à partir de l'année d'imposition 2007 pour le déversement de résidus non combustibles d'entreprises utilisant ou prétraitant des déchets de verre provenant de ramassages sélectifs, comme matière première pour la production de verre nouveau, notamment des résidus du processus de triage, comprenant la fraction fine de verre triée d'une granulométrie < 3 mm, qui n'ont pas de commercialisation dans l'industrie du verre ;]18

  3° K = 0,05 à partir de l'année d'imposition 2007 pour des résidus de recyclage non-combustibles provenant de déchets de papier et de carton;
  4° K = 0,03 à partir de l'année d'imposition 2007 jusqu'à l'année d'imposition 2009 pour des résidus de recyclage combustibles provenant de déchets de papier et de carton;
  5° K = 1 à partir de l'année d'imposition 2010 pour des résidus de recyclage combustibles provenant de déchets de papier et de carton;
  6° K = 0,15 à partir de l'année d'imposition 2007 jusqu'à l'année d'imposition 2009 pour des résidus de recyclage de déchets de ferraille électronique et électrique, de déchets de ferraille et de déchiquetage provenant du traitement de ferraille, pour des résidus de recyclage de déchets de matières plastiques d'entreprises qui utilisent les déchets de matières plastiques comme matière première pour la fabrication de nouvelles matières ou de nouveaux produits et pour des résidus de recyclage du compostage et de la fermentation;
  7° K = 1 à partir de l'année d'imposition 2010 pour des résidus de recyclage de déchets de ferraille électronique et électrique, de déchets de ferraille et de déchiquetage provenant du traitement de ferraille, pour des résidus de recyclage de déchets de matières plastiques d'entreprises qui utilisent les déchets de matières plastiques comme matière première pour la fabrication de nouvelles matières ou de nouveaux produits et pour des résidus de recyclage du compostage et de la fermentation;
  8° K = 0,2 à partir de l'année d'imposition 2007 pour des résidus de recyclage provenant d'activités normales de centres de récupération agréés par OVAM;
  9° K = 0,6 pour l'année d'imposition 2007 pour des résidus de recyclage provenant de déchets de construction et de démolition;
  10° K = 1 pour l'année d'imposition 2008 pour des résidus de recyclage provenant de déchets de construction et de démolition;
  11° K = 0,04 à partir de l'année d'imposition 2008 [31 jusqu'au quatrième trimestre de [37 2020 et]37, K = 0,1 [37 à partir de]37 l'année d'imposition 2021 [38 ...]38]31 pour la mise en décharge des résidus de recyclage issus de la transformation du béton, de la maçonnerie et d'autres gravats en granulats colorés, provenant d'entreprises qui commercialisent ces granulats colorés [39 et en ce qui concerne l'imposition à partir de l'année d'imposition 2022, à condition que l'entreprise concernée soit suffisamment contrôlée par l'organisme de certification responsable de la certification des granulats produits pour l'application du tarif réduit conformément à l'avis de l'OVAM. Le suivi par l'organisme de certification implique qu'à la suite de la certification des granulats, le contrôle de qualité de l'installation garantit que les granulats sont effectivement nettoyés et que seuls les résidus libérés lors du processus sont évacués au tarif réduit]39. La fraction résiduaire à mettre en décharge doit être inférieure à 1 pour cent en poids [31 jusqu'au quatrième trimestre de 2020 et à 0,5 pour cent en poids à partir du premier trimestre de 2021]31. Ce pourcentage doit être considéré par rapport à la production totale de granulats colorés sur base annuelle dans l'établissement autorisé à cet effet. Lorsque la fraction résiduaire à déverser dépasse 1 % [31 respectivement 0,5%]31, le tarif de la redevance écologique doit être appliqué à la partie excédante, avec K = 1. Par résidus de recyclage issus de la transformation du béton, de la maçonnerie et d'autres gravats on entend les résidus issus du concassage des gravats et de l'épuration des granulats, à l'exception des résidus déjà triés préalablement au concassage;
  12° K = 0,4 pour l'année de redevance 2007 pour des résidus de recyclage autres que ceux visés aux points 1° à 11° inclus;
  13° K = 0,6 pour l'année de redevance 2008 pour des résidus de recyclage autres que ceux visés aux points 1° à 11° inclus;
  14° K = 0,8 pour l'année de redevance 2009 pour des résidus de recyclage autres que ceux visés aux points 1° à 11° inclus;
  15° K = 1 pour l'année de redevance 2010 pour des résidus de recyclage autres que ceux visés aux points 1° à 11° inclus;
  [19 16° K = 0,15 à partir de l'année d'imposition 2018 pour les résidus de recyclage provenant des entreprises traitant des revêtements de fours provenant de la production d'acier inoxydable par le biais de nouvelles techniques de séparation, pour la production de nouveaux produits et matières.]19
  Par dérogation à l'alinéa deux, 5°, K = 0,03 pour l'année d'imposition 2010 pour des résidus de recyclage combustibles provenant de déchets de papier et de carton de nouvelles entreprises qui utilisent les déchets de papier et de carton comme matière première pour la production de nouvelles matières ou de nouveaux produits.
  Par dérogation au deuxième alinéa, 7°, K = 0,40 pour les années d'imposition 2010 et 21011 pour des déchets de déchiquetage provenant du traitement de ferraille, d'épaves polluées et de déchets de ferraille électronique et électrique. Pour ces déchets, K = 0,70 pour l'année d'imposition 2012 et K = 1 à partir de l'année d'imposition 2013.
  Par dérogation au quatrième alinéa, K = 0,15 pour la mise en décharge des résidus des déchets de déchiquetage qui sont traités dans une installation " post shredder technology " (installation PST : traite la fraction légère qui est extraite du cyclone, et la fraction lourde résiduaire après la séparation métallique et derrière le moteur linéaire, et cela pour les quantités suivantes :
  1° dans les années de redevance 2010 et 2010, K = 2011 pour une quantité à déverser qui s'élève au maximum au quadruple de la quantité de matériaux, dont au maximum 3 % de métaux, qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile;
  2° dans l'année de redevance 2012, pour une quantité à déverser qui est au maximum égale à la quantité de matériaux, dont au maximum 3 % de métaux, qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile, multipliée par un facteur 2,5;
  3° dans l'année de redevance 2013, pour une quantité à déverser qui est au maximum égale à la quantité de matériaux, dont au maximum 3 % de métaux, qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile, multipliée par un facteur 1,5;
  4° dans l'année de redevance 2014, pour une quantité à déverser qui est au maximum égale à la quantité de matériaux, dont au maximum 3 % de métaux, qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile;
  5° [7 dans l'année de redevance 2015, pour une quantité à déverser qui s'élève au maximum à 80 % de la quantité de matériaux, dont au maximum 3 % de métaux, qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile ;]7
  [7 [9 dans l'année de redevance 2016, pour une quantité à déverser qui s'élève au maximum à 60 % de la quantité de matériaux, dont au maximum 3 % de métaux, qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile ;]9
   7° [9 dans les années de redevance 2017, 2018 et 2019, pour une quantité à déverser qui s'élève au maximum à 50 % de la quantité de matériaux, dont au maximum 3 % de métaux, qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile ;]9
   8°[9 [31 [43 dans les années de redevance 2020 à [44 2025]44]43]31, pour une quantité à déverser qui s'élève au maximum à 40 % de la quantité de matériaux, dont au maximum 3 % de métaux, qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile ;]9
  [9 9° dans l'année de redevance [44 2026]44, pour une quantité à déverser qui s'élève au maximum à 30 % de la quantité de matériaux, dont au maximum 3 % de métaux, qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile ;]
  [9 10° dans l'année de redevance [44 2027]44, pour une quantité à déverser qui s'élève au maximum à 20 % de la quantité de matériaux, dont au maximum 3 % de métaux, qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile ;]9

  [9 11° dans l'année de redevance [44 2028]44, pour une quantité à déverser qui s'élève au maximum à 10 % de la quantité de matériaux, dont au maximum 3 % de métaux, qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile.]9
  [9 Pour le calcul de la quantité à déverser visée à l'alinéa 5, 6° à 11° inclus :
   a) la quantité de matières plastiques récupérées pour la production de nouvelles matières plastiques est multipliée par un facteur 2 ;
   b) la quantité de non ferreux inférieure à 5 mm, de petits câbles et de circuits imprimés récupérée pour l'évacuation vers et le traitement dans une entreprise autorisée à cet effet en vue de la récupération de métaux non ferreux et de métaux précieux est multipliée par un facteur 20. La quantité de non ferreux inférieure à 5 mm, de petits câbles et de circuits imprimés n'est pas prise en compte pour le 3 % de métaux visés aux points 6° à 11° inclus susmentionnés ;]9
]7

  [31 c) la quantité de prémix récupérée pour la production de nouvelles matières plastiques est multipliée par un facteur 1,5. Un prémix est un mélange de matériaux composé d'au moins 55 % de plastiques recyclables, dont des métaux (max. 2%), du bois (max. 5%), du caoutchouc et du PVC, qui a déjà été débarrassé du sable. L'exploitant de l'installation PST soumet annuellement à l'OVAM un document démontrant que le matériel trié par le biais du prémix est effectivement affecté au recyclage de matériaux.]31
  Dans tous ces cas, la somme de la quantité de matériaux qui a été récupérée dans l'installation PST et qui a été évacuée pour application utile, et la quantité de déchets de déchiquetage qui a été versée au taux de redevance avec K = 0,15 ne peut dépasser l'acheminement de l'installation PST. Conformément aux dispositions de l'article 52, alinéa deux, l'exploitant de l'installation PST transmet annuellement avant le 31 janvier, à titre de justification de l'application du taux réduit de redevance à partir de 2011, à l'OVAM un rapport contenant un bilan de masse complet et détaillé des flux traités et des flux récupérés avec leur destination respective.
  Par dérogation au deuxième alinéa, 7°, K = 0,15 pour l'année d'imposition 2010, K= 0,3 pour l'année d'imposition 2011, K= 0,6 pour l'année d'imposition 2012 et à partir de l'année d'imposition 2013, K = 1 pour des résidus de recyclage de déchets de matières plastiques d'entreprises qui utilisent les déchets de matières plastiques comme matière première pour la production de nouvelles matières ou de nouveaux produits.
  Afin de pouvoir appliquer la redevance, visée à l'alinéa premier, la fraction résiduaire à déverser doit, après (pré)traitement, être inférieure aux pourcentages mentionnés ci-dessous lesquels qui doivent se rapporter à l'acheminement total des déchets en question, sur base annuelle, vers l'établissement autorisé à cet effet. Lorsque la fraction résiduaire à déverser dépasse les pourcentages mentionnés ci-après, le tarif de la redevance écologique doit être appliqué à la partie excédante, avec K = 1.
  1° [20 a) 25 % pour des résidus provenant de la séparation du verre et des PVB ;
   b) 7 % pour des résidus combustibles provenant du recyclage du verre ;
   c) 7 % pour des résidus non combustibles provenant du recyclage du verre, provenant du processus de triage optique (Fraction CPP) ;
   d) 12 % pour des résidus non combustibles provenant du recyclage du verre composé de fraction fine (< 3 mm) qui n'a pas de commercialisation dans l'industrie du verre.]20

  2° [5 a) 20 pour cent en poids pour des déchets de chiffons jusqu'à l'année d'imposition 2013 inclusivement;
   b) 8 pour cent en poids pour des textiles collectés sélectivement (vêtements, linge de maison et chaussures) à partir de l'année d'imposition 2014;]5

  3° 20 pour cent en poids pour des déchets plastiques, valable pour les entreprises utilisant des déchets de matières plastiques pour la production de nouveaux produits ou matières;
  4° 5 pour cent en poids pour déchets de matières plastiques, valable pour les entreprises prétraitant des déchets de matières plastiques en matières premières pour la production de nouveaux produits ou matières;
  5° 10 pour cent en poids pour des déchets de ferraille électronique et électrique;
  6° 10 pour cent en poids pour déchets de ferraille;
  7° 5 pour cent en poids pour déchets de bois;
  8° 5 pour cent en poids pour déchets de papier et de carton;
  9° 3 pour cent en poids pour déchets verts;
  10° 5 pour cent en poids pour des déchets de polystyrène expansé;
  11° 10 pour cent en poids pour des déchets de légumes, de fruits et de jardin (GFT) provenant d'un compostage aërobe;
  12° 10 pour cent en poids pour des déchets de légumes, de fruits et de jardin (GFT) provenant d'une fermentation anaërobe;
  13° 5 pour cent en poids pour des déchets de construction et de démolition;
  14° 10 pour cent en poids pour des déchets de caoutchouc, autres que des déchets de pneus;
  15° 5 pour cent en poids pour des déchets de pneus;
  16° 20 pour cent en poids pour des déchets plastiques, emballages métalliques et briques pour boissons (PMD);
  17° 25 pour cent en poids pour des déchets de déchiquetage issus de la transformation de ferraille;
  18° 5 pour cent en poids pour des déchets alimentaires;
  19° 25 pour cent en poids pour des solvants usés;
  20° 10 pour cent en poids pour des résidus de recyclage provenant d'activités normales de centres de récupération agréés par OVAM;
  21° 3 pour cent en poids pour des résidus de recyclage provenant de mâchefers.
  [21 La redevance, visée à l'alinéa 1er, pour les résidus de recyclage d'entreprises traitant des revêtements de fours provenant de la production d'acier inoxydable pour la production de nouveaux produits et matières, vaut pour les quantités suivantes :
   1° dans la première année que l'installation concernée a été mise en service conformément à l'approbation d'OVAM, pour une quantité à déverser qui est au maximum égale à la quantité de matériaux qui a été récupérée et qui a été évacuée pour application utile, multipliée par un facteur 4 ;
   2° dans la deuxième année pour une quantité à déverser qui est au maximum égale à la quantité de matériaux qui a été récupérée et qui a été évacuée pour application utile, multipliée par un facteur 2,5 ;
   3° dans la troisième année pour une quantité à déverser qui est au maximum égale à la quantité de matériaux qui a été récupérée et qui a été évacuée pour application utile, multipliée par un facteur 1,75 ;
   4° dans la quatrième année pour une quantité à déverser qui est au maximum égale à la quantité de matériaux qui a été récupérée et qui a été évacuée pour application utile, multipliée par un facteur 1,25 ;
   5° dans la cinquième année pour une quantité à déverser qui est au maximum égale à la quantité de matériaux qui a été récupérée et qui a été évacuée pour application utile, multipliée par un facteur 1 ;
   6° dans la sixième année pour une quantité à déverser qui est au maximum égale à la quantité de matériaux qui a été récupérée et qui a été évacuée pour application utile, multipliée par un facteur 0,8 ;
   7° dans la septième année pour une quantité à déverser qui est au maximum égale à la quantité de matériaux qui a été récupérée et qui a été évacuée pour application utile, multipliée par un facteur 0,4.]21

  Dans le présent paragraphe, il est entendu par déchets combustibles : déchets ayant une perte au feu > 10 % et une teneur en TCO > 6 %.
  § 3. Un tarif de 0 euros/tonne s'applique aux déchets suivants :
  1° [9 à partir du 1er juillet 2016 pour le déversement de déchets contenant de l'amiante avec une teneur en amiante ou en fibres céramiques similaires de plus de 10.000 mg/kg, déterminée comme concentration moyenne pondérée, sur une décharge autorisée à cet effet. La concentration moyenne pondérée est égale à la somme de la concentration d'amiante lié et 10 fois la concentration d'amiante non lié (cf. Compendium pour prélèvement d'échantillon et analyse CMA/2/II/C2 et 3).
   Le tarif de 0 euro par tonne s'applique également aux terres polluées avec de l'amiante (ou de fibres céramiques similaires) et aux débris avec une teneur en amiante supérieure à 1.000 mg/kg (0,1 %), déterminée comme concentration totale en amiante, et inférieure ou égale à 10.000 mg/kg, déterminée comme concentration moyenne pondérée, qui ne peuvent pas être dépollués par les meilleures techniques disponibles, conformément à l'avis d'OVAM ;]9

  2° [4 ...]4
  3° l'incinération ou la co-incinération dans une installation autorisée à cet effet et avec récupération de l'énergie, de graisses, protéines et farines animales traitées, qui, conformément à la réglementation européenne, fédérale et régionale, doivent être détruites;
  4° l'incinération ou la co-incinération dans une installation autorisée à cet effet et avec récupération de l'énergie, [5 de résidus de recylage de textiles utilisés, collectés sélectivement, tels que vêtements, linge de maison et chaussures,]5 et de résidus de recyclage provenant d'entreprises qui utilisent ou prétraitent des déchets de verre provenant de ramassages sélectifs comme matière première pour la production de verre nouveau;
  5° l'utilisation dans une installation de co-incinération de déchets non dangereux dont le pouvoir calorifique inférieur, calculé sur le résidu sec, est inférieur à 8 MJ/kg, et dont la fraction minérale, y compris les carbonates, exprimée en pour cent en poids de résidu de cendres sur du résidu sec, est supérieure à 50 %, et qui sont utilisés à cause de leur fraction minérale, à l'exception des déchets qui sont utilisés comme des eaux usées.
  [9 [45 6° à partir du 1er juillet 2016, pour l'incinération ou la co-incinération dans une installation autorisée à cet effet, de déchets dangereux produits dans un autre pays que la Belgique et transférés en application du règlement (CE) n° 1013/2006 du 14 juin 2006 relatif aux transferts de déchets.
   Le tarif zéro s'applique tant aux déchets dangereux importés transférés directement à l'unité d'incinération ou de co-incinération qu'aux déchets dan-gereux importés qui, après un prétraitement utile dans une installation autori-sée à cet effet, sont incinérés ou co-incinérés, éventuellement avec des dé-chets flamands.
   Nonobstant les dispositions ci-dessus, le tarif zéro ne s'applique qu'aux quantités qui, conformément à l'approbation de l'OVAM, respectent les condi-tions fixées et sont entièrement traçables.]45

  [24 7° en ce qui concerne les déchets de papier et de carton [30 collectés en dehors de la Région flamande]30 [30 triés]30 en Région flamande qui sont transférés vers un établissement autorisé en dehors de la Région flamande où les déchets de papier et de carton concernés font l'objet d'opérations de valorisation portant le code UE R3 ou sont stockés en attendant leur transfert vers un tel établissement autorisé en vue de les soumettre aux opérations portant le code UE R3 : les résidus de recyclage provenant de ces déchets de papier et carton.]24
   Le tarif zéro s'applique tant aux déchets dangereux importés et aux boues non dangereuses transférés directement vers l'unité d'incinération ou de co-incinération, qu'aux déchets et boues qui, après un prétraitement utile dans une installation autorisée à cet effet, sont incinérés ou co-incinérés, ensemble ou non avec des déchets flamands.
   Sans préjudice des dispositions susmentionnées, le tarif zéro ne s'applique qu'aux quantités qui, conformément à l'approbation d'OVAM, remplissent les conditions fixées et sont parfaitement traçables. ]9

  A l'alinéa premier, 1°, il est entendu par des déchets contenant de l'amiante : des déchets consistant en tout ou en partie en des fibres céramiques ayant des propriétés carcinogènes similaires.
  § 4. Les activités suivantes ne sont pas soumises à une redevance écologique :
  1° l'utilisation dans la couche de couverture d'une décharge autorisée de mélanges, d'une part, de produits réactifs et additifs et d'autre part, des déchets suivants qui ne peuvent pas être assainis conformément aux Meilleures Techniques Disponibles (MTD) : boues d'épuration, terres/sables, mâchefers et cendres provenant de l'incinération de boues d'épuration;
  2° le déversement de terres qui répondent aux conditions d'utilisation comme sol et comme couche de couverture intermédiaire;
  3° l'incinération ou la co-incinération de déchets de bois dans un établissement autorisé à cet effet, avec récupération d'énergie.
  § 5. Lors du calcul des taux de redevance, les montants sont toujours arrondis au cent supérieur.
  Les montants de la redevance écologique, visés aux §§ 1er et 2, sont adaptés à l'indice des prix à la consommation avec comme indice de base, l'indice des prix à la consommation de décembre 2006, base 1996. Les montants sont indexés annuellement et automatiquement, sans avis préalable, le 1er janvier de chaque année. Les montants adaptés sont également arrondis au centime supérieur. [9 A partir de l'année budgétaire 2017, l'indexation annuelle est effectuée sur la base de l'indice du mois de novembre de l'année précédente, une première fois le 1er janvier 2014 sur la base de l'indice du mois de novembre 2016, base 2006.]9
  [22 Par dérogation à l'alinéa 2, les montants introduits à partir du 1er janvier 2018, visés au point 6° a) et b) du paragraphe 1er, sont adaptés à l'indice des prix à la consommation avec comme indice de base, l'indice de prix à la consommation de novembre 2017, base 1996.]22
  [40 Par dérogation à l'alinéa deux, les montants introduits à partir du 1er janvier 2022, visés aux points 16° /1 et 17° /1 du paragraphe 1, sont adaptés à l'indice des prix à la consommation avec comme indice de base l'indice des prix à la consommation de novembre 2021, base 1996.]40
  [42 Par dérogation à l'alinéa 2, le montant introduit à partir du 1er janvier 2023, visé au point 2° du paragraphe 1er, est adapté à l'indice des prix à la consommation avec comme indice de base l'indice des prix à la consommation de novembre 2022, base 1996.]42
  § 6. [8 Les montants de la redevance écologique, visés au paragraphe 1er, alinéa premier, 3° à 19° inclus, et au paragraphe 2, alinéa premier, sont multipliés par le coefficient 0,70 à partir de 2007 jusqu'au deuxième trimestre de 2015 inclus pour les redevables assujettis aux impôts des sociétés conformément à l'article 179 du Code des Impôts sur les Revenus 1992.
   Les montants de la redevance écologique, visés au paragraphe 1er, alinéa premier, 1° à 19° inclus, et au paragraphe 2, alinéa premier, sont multipliés par 1,5 à partir du 1er juillet 2015.]8
[41 Cette disposition ne s'applique pas aux montants visés au paragraphe 1, alinéa premier, 16° /1 et 17° /1.]41
  [10 § 7. A partir du 1er janvier 2017, les montants visés au paragraphe 1er, [36 16°, 16° /1, 17° et 17° /1]36, et indexés conformément aux dispositions du paragraphe 5, sont diminués de 4 euros par tonne, notamment dans les cas où les déchets concernés sont transportés par bateau.]10 [42 A partir du 1er janvier 2023, la redevance est réduite de 12 euros par tonne dans les mêmes cas. Le montant de 12 euros par tonne est adapté à l'indice des prix à la consommation avec comme indice de base, l'indice des prix à la consommation de décembre 2022, base 1996. Le montant est indexé annuellement et automatiquement le 1er janvier de chaque année.]42
  [25 § 8. A partir du 1er janvier 2019, les montants visés au paragraphe 1er, [36 16°, 16° /1, 17° et 17° /1]36 , et indexés conformément aux dispositions du paragraphe 5, sont diminués de 4 euros par tonne, notamment dans les cas où les déchets concernés sont transportés par train.]25 [42 A partir du 1er janvier 2023, la redevance est réduite de 12 euros par tonne dans les mêmes cas. Le montant de 12 euros par tonne est adapté à l'indice des prix à la consommation avec comme indice de base, l'indice des prix à la consommation de décembre 2022, base 1996. Le montant est indexé annuellement et automatiquement le 1er janvier de chaque année.]42
  

Modifications

Art.47. De milieuheffing, vermeld in artikel 45, is verschuldigd :
  1° op het tijdstip dat de afvalstoffen worden verwerkt in de inrichtingen, vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1° tot en met 18°, en § 2, eerste lid, voor wat betreft de bedragen, vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1° tot en met 18°, en § 2, eerste lid;
  2° op het tijdstip dat de afvalstoffen geproduceerd in het Vlaamse Gewest worden overgebracht met het oog op het verwerken ervan buiten het Vlaamse Gewest, voor wat betreft de bedragen, vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 19°.
  Als een afvalstof verschillende verwerkingswijzen ondergaat, is de heffing alleen verschuldigd voor de heffingsplichtige verwerkingswijze die het eerst wordt toegepast. De vrijstelling van heffing geldt ook voor de toeslagstoffen die in de eerste verwerkingswijze worden toegevoegd.
Art.47. La redevance écologique visée à l'article 45, est due :
  1° au moment que les déchets sont traités dans les établissements, visés à l'article 46, § 1er, alinéa premier, 1° à 18° compris, et § 2, alinéa premier, pour ce qui concerne les montants, visés à l'article 46, § 1er, alinéa premier, 1° à 18°, et § 2, alinéa premier;
  2° au moment que les déchets produits en Région flamand sont transférés en vue de leur traitement en dehors de la Région flamande, pour ce qui concerne les montants, visés à l'article 46, § 1er, alinéa premier, 19°.
  Lorsqu'un déchet subit plusieurs modes de traitement, la redevance est uniquement due pour le mode de traitement soumis à la redevance qui est appliquée en premier lieu. L'exemption de redevance s'applique également aux additifs qui sont ajoutés pendant le premier mode de traitement.
Art.48. Als voor de exploitatie van een inrichting de vergunning, verleend conform de bepalingen van dit decreet, is vervallen en voor dezelfde inrichting een nieuwe vergunning werd verleend, wordt voor de toepassing van de milieuheffingen, vermeld in artikel 46, § 1 en § 2, de nieuwe vergunning geacht te zijn verleend met ingang van ofwel het tijdstip, vermeld in het vergunningsbesluit als de vergunningverlenende overheid binnen de wettelijk vastgestelde termijn een beslissing heeft genomen, ofwel het tijdstip waarop die beslissing conform de wettelijke termijn genomen had moeten worden.
Art.48. Lorsque pour l'exploitation d'un établissement, l'autorisation délivrée conformément aux dispositions du présent décret, a expiré et une nouvelle autorisation est délivrée pour le même établissement, cette dernière est censée être délivrée, pour ce qui concerne l'application de l'article 46, §§ 1er et 2, relatif aux redevances écologiques, à partir, soit de la date mentionnée dans l'arrêté d'autorisation si l'autorité délivrant l'autorisation a pris une décision dans le délai légalement imparti, soit à la date à laquelle cette décision aurait dû être prise conformément au délai légal.
Art.49. De inning van de heffing vindt eenmaal per kwartaal plaats, namelijk :
  1° in de loop van de maanden april en mei voor het eerste kwartaal;
  2° in de loop van de maanden juli en augustus voor het tweede kwartaal;
  3° in de loop van de maanden oktober en november voor het derde kwartaal;
  4° in de loop van de maanden januari en februari van het volgende jaar voor het vierde kwartaal.
  De Vlaamse Regering stelt de nadere regels vast met betrekking tot de inning van de heffing.
  De Vlaamse Regering wijst de ambtenaren en contractuele personeelsleden van de OVAM aan die belast zijn met de inning en de invordering van de heffing en met de controle op de naleving van de verplichtingen inzake de heffing, en stelt de nadere regels met betrekking tot hun bevoegdheden vast.
Art.49. La perception de la redevance a lieu une fois par trimestre, notamment :
  1° au cours des mois d'avril et de mai pour le premier trimestre;
  2° au cours des mois de juillet et d'août pour le deuxième trimestre;
  3° au cours des mois d'octobre et novembre pour le troisième trimestre;
  4° au cours des mois de janvier et de février de l'année suivante pour le quatrième trimestre.
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités relatives à la perception de la redevance.
  Le Gouvernement flamand désigne les fonctionnaires et membres du personnel contractuels d'OVAM chargées de la perception et du recouvrement de la redevance et du contrôle du respect des obligations en matière de la redevance et détermine les modalités relatives à leurs compétences.
Art.50. § 1. De heffingsplichtige is verplicht om in de loop van de maanden april, juli, oktober en januari een aangifte in te dienen met betrekking tot de heffing verschuldigd voor het voorafgaande kwartaal.
  § 2. De heffingsplichtige is verplicht om voor 10 mei, 10 augustus, 10 november, alsook 10 februari, de heffing voor het voorafgaande kwartaal te betalen. De heffingsplichtige is ook ertoe verplicht voor 10 december van elk jaar een voorschot te betalen op de heffing voor het vierde kwartaal van dat jaar. Dat voorschot wordt forfaitair vastgesteld op zesenzestig procent van het bedrag dat verkregen wordt door de voor de eerste drie kwartalen door de heffingsplichtige verschuldigde heffing te delen door drie. Het aldus verkregen forfaitaire bedrag wordt afgerond tot op het lagere tiental. Als op basis van de aangifte voor het vierde kwartaal blijkt dat de werkelijk verschuldigde heffing lager is dan het verschuldigde voorschot, wordt dat voorschot, verminderd met de werkelijk verschuldigde heffing, maar vermeerderd met de wettelijke verwijlintrest op het aldus berekende verschil, aan de heffingsplichtige teruggestort binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van de behoorlijk opgestelde aangifte voor het vierde kwartaal. Het voorschot is niet verschuldigd als de heffingsplichtige voor 10 december het bewijs levert dat hij zijn belastingplichtige activiteit heeft stopgezet voor de aanvang van het vierde kwartaal.
  § 3. Als de heffingsplichtige niet tot de betaling van het aangegeven bedrag overgaat of als na controle door de met de inning en de invordering van de heffing belaste ambtenaar blijkt dat de aangegeven bedragen onjuist zijn, kan door de met de inning en de invordering van de heffing belaste ambtenaar een navordering worden opgelegd ten laste van de heffingsplichtige.
  § 4. Als de heffingsplichtige verschillende kwartalen moet vereffenen, worden de betalingen eerst aangerekend op de oudste schulden en in volgorde eerst op de administratieve geldboeten, de nalatigheidsintresten en de hoofdsom.
  § 5. De Vlaamse Regering stelt de nadere regels vast met betrekking tot de aangifte en betaling van de heffing.
Art.50. § 1er. Le redevable est obligé d'introduire sa déclaration relative à la redevance due pour le trimestre précédent au cours des mois d'avril, de juillet, d'octobre et de janvier.
  § 2. Le redevable est obligé d'acquitter la redevance due pour le trimestre précédent avant le 10 mai, le 10 août, le 10 novembre ainsi qu'avant le 10 février. Le redevable est également obligé de payer, avant le 10 décembre de chaque année, une avance sur la redevance pour le quatrième trimestre de cette année. Cette avance est fixée forfaitairement à soixante six pour cent du montant obtenu par la division par trois de la redevance due par le redevable pour les trois premiers trimestres. Le montant forfaitaire ainsi obtenu est arrondi à la dizaine inférieure. S'il s'avère, sur base de la déclaration portant sur le quatrième trimestre, que la redevance effectivement due est inférieur à l'avance due, l'avance minorée de la redevance effectivement due mais majorée des intérêts moratoires légaux sur la différence ainsi calculée, est remboursée au redevable dans les nonante jours civils qui suivent la réception de la déclaration dûment établie concernant le quatrième trimestre. L'avance n'est pas due lorsque le redevable fournit la preuve, avant le 10 décembre, qu'il a cessé son activité soumise à redevance avant le début du quatrième trimestre.
  § 3. Lorsque le redevable ne procède pas au paiement du montant indiqué ou lorsqu'il s'avère après un contrôle effectué par le fonctionnaire chargé de la perception et du recouvrement de la redevance que les montants indiqués sont incorrects, un suivant recouvrement à charge du redevable peut être imposé par le fonctionnaire chargé de la perception et du recouvrement de la redevance.
  § 4. Lorsque le redevable doit liquider plusieurs trimestres, les paiements sont d'abord imputés sur les dettes les plus anciennes en dans le ordre suivant : en premier lieu les amendes administratives, puis les intérêts moratoires et enfin la somme principale.
  § 5. Le Gouvernement flamand fixe les modalités relatives à la déclaration et au paiement de la redevance.
Art.51. De heffingsplichtige kan het gedeelte van de heffing dat hij heeft opgenomen in zijn aangifte en dat hij regelmatig voldaan heeft op de wijze, vermeld in artikel 50, § 2, terugvorderen onder de volgende voorwaarden :
  1° de heffing is onbetwistbaar en is duidelijk omschreven op een factuur uitgereikt door de heffingsplichtige aan een medecontractant, met verwijzing naar het register, vermeld in artikel 52, eerste lid;
  2° de vordering van de heffingsplichtige blijkt definitief oninbaar te zijn bij gebrek aan activa na opname als onbetwistbare vordering in het passief van het faillissement van de medecontractant op grond van een attest, uitgereikt door de behandelende curator;
  3° de aanvraag tot teruggave van de heffing wordt ingediend met een aangetekende brief bij de OVAM, en de factuur, vermeld in punt 1°, en een afschrift van het attest, uitgereikt door de behandelende curator, vermeld in punt 2°, zijn erbij gevoegd.
Art.51. Le redevable peut revendiquer la partie de la redevance faisant l'objet de sa déclaration et acquittée régulièrement suivant les modalités prévues à l'article 50, § 2, aux conditions suivantes :
  1° la redevance est précisée incontestablement et clairement sur une facture délivrée par le redevable à un cocontractant avec référence au registre vise à l'article 52, alinéa premier;
  2° la créance du redevable s'avère être définitivement non percevable par défaut d'actif après imputation comme créance incontestable au passif de la faillite du co-contractant sur la base d'une attestation, émise par le curateur instrumentant;
  3° la demande de remboursement de la redevance est introduite par lettre recommandée à l'OVAM, et la facture, mentionnée au point 1°, et une copie de l'attestation, émise par le curateur instrumentant, visée au point 2°, y sont jointes.
Art.52. De heffingsplichtige is verplicht om de hoeveelheden afvalstoffen, uitgedrukt in ton, dagelijks en in volgorde van verwerking in een register in te schrijven.
  De heffingsplichtige is verplicht om alle bescheiden die nodig zijn om de voldoening van de heffing of de juistheid van de aangegeven bedragen na te gaan, voor te leggen op ieder verzoek van de ambtenaren die belast zijn met de controle op de naleving van de verplichtingen inzake de heffing.
  De heffingsplichtige is verplicht om op ieder verzoek van de ambtenaren die belast zijn met de controle op de naleving van de verplichtingen inzake de heffing, mondeling of schriftelijk alle inlichtingen te verschaffen die hem gevraagd worden om de voldoening van de heffing of de juistheid van de aangegeven bedragen na te gaan.
Art.52. Le redevable est obligé d'inscrire dans un registre, chaque jour et par ordre de traitement, les quantités de déchets exprimées en tonnes.
  Le redevable est obligé de produire, à chaque demande des fonctionnaires chargés du contrôle du respect des obligations liées à la redevance, tout document nécessaire à la vérification de l'acquittement de la redevance ou de l'exactitude des montants déclarés.
  Le redevable est obligé de fournir oralement ou par écrit, à la demande du fonctionnaire chargé du contrôle du respect des obligations liées à la redevance, toute information qui lui est demandée pour vérifier l'acquittement de la redevance ou l'exactitude des montants déclarés.
Art.53. Als de heffing niet is betaald na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 50, § 2, is van rechtswege de wettelijke intrest verschuldigd, vermeld in het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 tot wijziging van de wettelijke rentevoet.
Art.53. Lorsque la redevance n'a pas été payée après l'échéance du délai visé à l'article 50, § 2, l'intérêt légal est dû de droit tel que fixé à l'AR du 4 août 1996 modifiant le taux d'intérêt légal.
Art.54. Als een heffingsplichtige, om welke redenen dan ook, de aangifte vermeld in artikel 50, § 1, niet of te laat heeft ingediend of de verplichtingen vermeld in artikel 52, niet is nagekomen, kan hem door de met invordering belaste ambtenaar een ambtelijke aanslag opgelegd worden voor het bedrag van de heffing die vermoedelijk verschuldigd is.
  De heffing wordt in de gevallen, vermeld in het eerste lid, vastgesteld op basis van de gevraagde stukken of, bij ontstentenis daarvan, op basis van gegevens die bewezen kunnen worden door documenten, getuigen en vermoedens.
  De ambtelijke aanslag wordt opgelegd onverminderd de mogelijkheid van navordering binnen de termijn, vermeld in artikel 59.
Art.54. Lorsqu'un redevable, pour quelque raison que ce soit, n'a pas ou trop tard, introduit sa déclaration visée à l'article 50, § 1er ou n'a pas rempli les obligations visées à l'article 52, il peut être assujetti à une imposition administrative par le fonctionnaire chargé du recouvrement, jusqu'à concurrence de la redevance qui est supposée être due.
  La redevance est fixée dans les cas visés à l'alinéa premier sur la base des pièces demandées ou, à défaut, sur la base de données justifiables par écrit, témoignages ou présomptions.
  L'imposition administrative s'effectue sans préjudice de la faculté de rappel dans le délai visé à l'article 59.
Art.55. Binnen een termijn van dertig dagen na de datum van verzending, per aangetekende brief, van een ambtelijke aanslag of een navordering kan de heffingsplichtige per aangetekende brief beroep instellen bij de door de Vlaamse Regering aangeduide Vlaamse minister, die uitspraak doet binnen zes maanden vanaf de datum van verzending van het beroepschrift. Een afschrift van dat beroep moet per aangetekende brief aan de OVAM worden betekend. Op straffe van nietigheid verwijst het beroep naar het dossiernummer, het aanslagjaar en het kwartaal, vermeld in de ambtelijke aanslag of in de navordering. Met een met redenen omklede aangetekende brief, gericht aan de heffingsplichtige, kan de door de Vlaamse Regering aangeduide Vlaamse minister de voormelde termijn eenmalig verlengen met een periode van zes maanden.
  Vooraleer een beslissing te nemen, legt de door de Vlaamse Regering aangeduide Vlaamse minister de in het eerste lid bedoelde geschillen voor aan een adviescommissie.
  De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de werking en samenstelling van de geschillencommissie.
  Bij gebrek aan een uitspraak van de door de Vlaamse Regering aangeduide Vlaamse minister binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt het beroep van de heffingsplichtige als ingewilligd beschouwd.
  De minister verzendt zijn beslissing per aangetekende brief aan de heffingsplichtige. Tegen de beslissing van de minister kan een vordering worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 1385decies en artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek.
  [1 In het geval een procedure voor het Hof van Cassatie wordt gevoerd mag in afwijking van artikel 1080 van het Gerechtelijk Wetboek het verzoekschrift houdende voorziening in cassatie en het antwoord op de voorziening door een advocaat worden ondertekend en neergelegd.]1
  
Art.55. Dans un délai de trente jours qui suit la date d'envoi, par lettre recommandée, d'une imposition administrative ou d'un rappel, le redevable peut exercer par lettre recommandée, un recours auprès du Ministre communautaire désigné par le Gouvernement flamand, qui statue dans les six mois qui suivent la date d'envoi du recours. Une copie de ce recours doit être notifiée par lettre recommandée à l'OVAM. Sous peine de nullité, le recours réfère au numéro de dossier, à l'année d'imposition et au trimestre mentionnés dans l'imposition administrative ou dans le rappel. Par lettre recommandée motivée adressée au redevable, le Ministre flamand désigné par le Gouvernement flamand peut proroger une fois ce délai avec une période de six mois.
  Avant de prendre une décision, le Ministre flamand désigné par le Gouvernement flamand soumet les litiges visés au § 15 à une commission de consultation.
  Le Gouvernement flamand arrête les modalités du fonctionnement et de la composition de la commission des différends.
  Lorsque le ministre communautaire désigné par le Gouvernement flamand ne statue pas dans le délai fixé à l'alinéa premier, le recours du redevable est réputé être agréé. La décision du Ministre est envoyée au redevable par lettre recommandée.
  Une réclamation peut être instaurée contre la décision du Ministre conformément aux dispositions de l'article 1385decies et undecies du Code judiciaire.
  [1 Dans le cas où une procédure est engagée devant la Cour de Cassation, la requête introduisant le pourvoi en cassation et la réponse au pourvoi peuvent être signées et déposées par un avocat par dérogation à l'article 1080 du Code judiciaire.]1
  
Art.56. Ten aanzien van de heffingsplichtige, vermeld in artikel 45, kan teruggave van door hem te veel aangegeven en betaalde milieuheffingen plaatsvinden door middel van verrekening op het verschuldigde bedrag aan te geven en te betalen voor een volgend kwartaal van het lopende kalenderjaar.
  De heffingsplichtige voegt bij de kwartaalaangifte de nodige stukken ter staving van de gegrondheid van zijn verrekening. Bij een onjuiste of ten onrechte toegepaste verrekening blijft de mogelijkheid van navordering vermeld in artikel 50, § 3, bestaan.
Art.56. Un remboursement vis-à-vis du redevable, visé à l'article 45, des redevances écologiques déclarées et payées en trop peut avoir lieu moyennant un décompte sur le montant dû à déclarer et à payer avant un trimestre prochain de l'année calendaire en cours.
  Le redevable joint les documents nécessaires à la justification de bien-fondé de son décompte à cette déclaration trimestrielle. En cas de décompte inexact ou injustement appliqué, la possibilité de rappel telle que visée à l'article 50, § 3, reste en vigueur.
Art.57. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de aanwijzing van de personen die belast zijn met de inning en invordering van de milieuheffingen, de wijze van inning en invordering van de milieuheffingen, de aangifte en de betaling van de milieuheffingen en de behandeling van de beroepen, ingesteld overeenkomstig artikel 55, eerste lid.
Art.57. Le Gouvernement flamand peut fixer les modalités relatives à la désignation des personnes chargées de la perception et du recouvrement des redevances écologiques, au mode de perception et de recouvrement des redevances écologiques, à la déclaration et au paiement des redevances écologiques ainsi qu'au traitement des recours instaurés conformément à l'article 55, premier alinéa.
Art.58. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 7 wordt voor iedere navordering, vermeld in artikel 50, § 3, en voor elke ambtelijke aanslag, vermeld in artikel 54, eerste lid, een administratieve geldboete opgelegd. Als heffingen niet of onvoldoende aangegeven worden, wordt de geldboete gelijkgesteld aan de heffingen die niet of onvoldoende zijn aangegeven. In geval van niet-tijdige betaling van de aangegeven heffingen wordt de geldboete gelijkgesteld aan 10 % van de heffingen die niet tijdig zijn betaald. In beide gevallen bedraagt de geldboete ten minste 70 euro. Voor de berekening van die administratieve geldboete wordt uitgegaan van de milieuheffing zonder de vermenigvuldigingsfactor 0,70, vermeld in artikel 46, § 6.
Art.58. Sans préjudice de l'application des dispositions du chapitre 7, une amende administrative est imposée est pour chaque rappel, visé à l'article 50, § 3, et pour chaque imposition administrative, visée à l'article 54, alinéa premier. En cas de redevances non déclarées ou déclarées insuffisamment, l'amende est assimilée aux redevances non déclarées ou déclarées insuffisamment. En cas de paiement tardif des redevances déclarées, l'amende est assimilée à 10 % des redevances payées tardivement. Dans les deux cas, l'amende s'élève à 70 euros au minimum. La redevance écologique, sans le facteur de multiplication 0,70, visé à l'article 46, § 6, constituera la base du calcul de cette amende administrative.
Art.59. De vordering tot voldoening van de heffing, van de intresten en van de administratieve geldboete verjaart door verloop van vijf jaar, te rekenen van de dag waarop ze is ontstaan. De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden, vermeld in het Burgerlijk Wetboek.
Art.59. La demande d'acquittement de la redevance, des intérêts et de l'amende administrative se prescrit par cinq ans, à compter du jour où elle a commencé à exister. La prescription est interrompue selon le mode et aux conditions mentionnées au Code civil.
Art.60. De ambtenaar die daartoe aangewezen is door de Vlaamse Regering, kan met de heffingsplichtige dadingen treffen, voor zover die niet leiden tot vrijstelling of vermindering van de heffing.
Art.60. Le fonctionnaire désigné par le Gouvernement flamand peut transiger avec le redevable dans la mesure où cela ne résulte pas en une exemption ou réduction de la redevance.
Art.61. De ambtenaar, vermeld in artikel 60, beslist ook over de gemotiveerde verzoeken tot kwijtschelding of vermindering van de administratieve geldboete die de heffingsplichtige per aangetekende brief tot hem richt. Die verzoeken moeten op straffe van verval ingediend worden uiterlijk binnen een maand nadat de beroeper in kennis is gesteld van de beslissing van de door de Vlaamse Regering aangeduide Vlaamse minister over het ingestelde beroep overeenkomstig de bepalingen van artikel 55, vijfde lid.
  Tegen de beslissing, vermeld in het eerste lid, kan een vordering worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van de artikel 1385decies en 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek.
  [1 In het geval een procedure voor het Hof van Cassatie wordt gevoerd mag in afwijking van artikel 1080 van het Gerechtelijk Wetboek het verzoekschrift houdende voorziening in cassatie en het antwoord op de voorziening door een advocaat worden ondertekend en neergelegd.]1
  
Art.61. Le fonctionnaire, visé à l'article 60, statue également sur les demandes motivées de remise ou de réduction de l'amende administrative que le redevable lui adresse par lettre recommandée. Ces demandes doivent être présentées, sous peine d'échéance, au plus tard dans le mois suivant la notification à l'appelant de la décision du Ministre flamand désigné par le Gouvernement flamand relative au recours formé conformément à l'article 55, alinéa cinq.
  Une réclamation peut être instaurée contre la décision du Ministre conformément aux dispositions des articles 1385decies et undecies du Code judiciaire.
  [1 Dans le cas où une procédure est engagée devant la Cour de Cassation, la requête introduisant le pourvoi en cassation et la réponse au pourvoi peuvent être signées et déposées par un avocat par dérogation à l'article 1080 du Code judiciaire.]1
  
Art.62. De ambtenaar, vermeld in artikel 60, beslist ook over de gemotiveerde verzoeken tot uitstel van betaling die de heffingsplichtige per aangetekende brief tot hem richt.
Art.62. Le fonctionnaire, visé à l'article 60, statue également sur les demandes motivées de délai de grâce de paiement que le redevable lui adresse par lettre recommandée.
Art.63. Bij gebrek aan voldoening van de heffing, de intresten, de administratieve geldboete en toebehoren wordt door de met invordering belaste ambtenaar een dwangbevel uitgevaardigd. Dat dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de ambtenaar die daartoe aangewezen is door de Vlaamse Regering.
  Het dwangbevel wordt betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot of met een aangetekende brief.
  Op het dwangbevel zijn de bepalingen van toepassing van deel V van het Gerechtelijk Wetboek houdende bewarend beslag en middelen van tenuitvoerlegging.
Art.63. A défaut d'acquittement de la redevance, des intérêts, de l'amende administrative et autres, le fonctionnaire chargé du recouvrement est autorisé à lancer une contrainte. Cette contrainte est visée et déclarée exécutoire par le fonctionnaire désigné à cet effet par le Gouvernement flamand.
  La contrainte est notifiée par exploit d'huissier de justice ou par lettre recommandée.
  Les dispositions de la partie V du Code judiciaire portant saisies conservatoires et voies d'exécution s'appliquent à la contrainte.
Art.64. Tot zekerheid van de voldoening van de heffing, de intresten, de administratieve geldboete en de kosten heeft het Vlaamse Gewest een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de heffingsplichtige. Het kan een wettelijke hypotheek vestigen op alle goederen die daarvoor vatbaar zijn en die in het Vlaamse Gewest gelegen zijn, van de persoon op wiens naam de navordering of de ambtelijke aanslag is gevestigd.
  Het voorrecht, vermeld in het eerste lid, neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten die vermeld zijn in artikel 19 en 20 van de Hypotheekwet.
  De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die genomen wordt.
  De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaren, vermeld in artikel 60.
  [1 Artikel XX.113, tweede lid, van het Wetboek van Economisch Recht]1 is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek inzake de verschuldigde heffing waarvoor de inschrijving is genomen en waarvan betekening aan de heffingsschuldige is gedaan voor het vonnis van faillietverklaring.
  
Art.64. Dans le but de s'assurer du paiement de la redevance, des intérêts, de l'amende administrative et des frais, la Région flamande jouit d'un privilège général sur tous les biens meubles du redevable. Elle peut constituer une hypothèque légale sur tous les biens susceptibles d'être pris en considération à cette fin situés dans la Région flamande et appartenant à la personne au nom de laquelle l'impôt est enrôlé.
  Le privilège visé à l'alinéa premier, prend rang immédiatement après les privilèges mentionnés aux articles 19 et 20 de la Loi hypothécaire.
  Le rang de l'hypothèque légale est fixé par la date de l'inscription prise.
  L'hypothèque est inscrite à la demande des fonctionnaires visés à l'article 60.
  [1 L'article XX.113, alinéa 2, du Code de droit économique]1 ne s'applique pas à l'hypothèque légale en matière de redevance due pour laquelle l'inscription est prise et qui est signifiée au redevable avant le jugement déclaratif de faillite.
  
Art.65. De gemeenten zijn ertoe gerechtigd een beroep te doen op de OVAM met het oog op de inning van de opcentiemen, voor zover deze maximaal 20 % opcentiemen bedragen, door de betrokken gemeente te heffen op de door de OVAM geïnde milieuheffingen bedoeld in artikel 46, § 1 en § 2, voor de heffingsplichtige inrichtingen gelegen op hun grondgebied.
  De Vlaamse Regering stelt de nadere regels met betrekking tot de inningskosten en de wijze van innen van de opcentiemen vast.
Art.65. Les communes ont le droit de faire appel à l'OVAM en vue de la perception des centimes additionnels, pour autant que ces derniers s'élèvent à 20 % de centimes additionnels, à percevoir par la commune concernée sur les redevances écologiques perçues par OVAM telles que visées à l'article 46, §§ 1er et 2, pour les établissements redevables situés sur leur territoire.
  Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives aux frais de perception et au mode de perception des centimes additionnels.
Afdeling 3. - Retributies
Section 3. - Rétributions
Art.66. § 1. De Vlaamse Regering kan de beoordeling van een aanvraag tot erkenning als laboratorium voor de uitvoering van analyses op stalen van afvalstoffen en bodem, vermeld in artikel 7, tweede lid, afhankelijk stellen van de betaling van een retributie.
  [2 De Vlaamse Regering kan de opname in het register, vermeld in artikel 13, afhankelijk stellen van een retributie die de kosten dekt van al de volgende elementen:
   1° de administratieve behandeling van de aanvraag;
   2° het beheer van het register;
   3° de uitoefening van het toezicht op de voorwaarden die aan de registratie gekoppeld zijn.]2

  De Vlaamse Regering kan de beoordeling van een aanvraag tot erkenning of registratie voor het beheer van dierlijke bijproducten als vermeld in artikel 33, § 3, afhankelijk stellen van de betaling van een retributie.
   De Vlaamse Regering kan de beoordeling van een aanvraag tot aflevering van een grondstofverklaring als vermeld in artikel 40 voor de producent van de beoogde grondstof of de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in diens naam optreedt, afhankelijk stellen van de betaling van een retributie.
  [1 De Vlaamse Regering kan de aflevering van een asbestinventarisattest als vermeld in artikel 33/11 afhankelijk stellen van de betaling van een retributie.
   De Vlaamse Regering kan derden een retributie laten betalen om de databank asbestinventarisatie, vermeld in artikel 33/10, § 4, te consulteren.
   De Vlaamse Regering kan een retributie laten betalen om een aanvraag tot erkenning als certificatie-instelling als vermeld in artikel 33/16 te laten beoordelen.]1

  § 2. Als de Vlaamse Regering in de gevallen, vermeld in paragraaf 1, een retributie vaststelt, moet, op straffe van onontvankelijkheid, het bewijs van betaling van de retributie bij de aanvraag gevoegd worden.
  § 3. De Vlaamse Regering bepaalt het bedrag en de wijze van inning van de retributies, vermeld in paragraaf 1.
  De Vlaamse Regering wijst de ambtenaren van de OVAM aan die belast zijn met de inning en de invordering van de retributies, vermeld in paragraaf 1, en stelt de nadere regels voor hun bevoegdheid vast.
  
Art.66. § 1er. Le Gouvernement flamand peut subordonner l'évaluation d'une demande d'agrément en tant que laboratoire pour l'exécution d'analyses sur des échantillons de déchets et du sol, visée à l'article 7, alinéa deux, au paiement d'une rétribution.
  [2 Le Gouvernement flamand peut subordonner l'inscription au registre, visée à l'article 13, au paiement d'une rétribution qui couvre les frais de tous les éléments suivants :
   1° le traitement administratif de la demande ;
   2° la gestion du registre ;
   3° l'exercice du contrôle sur les conditions liées à l'enregistrement.]2

  Le Gouvernement flamand peut subordonner l'évaluation d'une demande d'agrément en tant que laboratoire pour l'exécution d'analyses sur des échantillons de déchets et du sol, visée à l'article 33, alinéa deux, au paiement d'une rétribution.
  Le Gouvernement flamand peut subordonner l'évaluation d'une demande de délivrance d'une déclaration des matières premières telle que visée à l'article 40 pour la producteur de la matière première visée ou pour la personne physique ou morale agissant en son nom, au paiement d'une rétribution.
  [1 Le Gouvernement flamand peut soumettre la remise d'un certificat d'inventaire d'amiante tel que visé à l'article 33/11 au paiement d'une rétribution.
   Le Gouvernement flamand peut faire payer à des tiers une rétribution pour la consultation de la base de données des certificats d'inventaires d'amiante visée à l'article 33/10, § 4.
   Le Gouvernement flamand peut faire payer une rétribution pour faire évaluer une demande d'agrément comme organisme de certification tel que visé à l'article 33/16. ]1

  § 2. Si, dans les cas visés au § 1er, le Gouvernement flamand fixe une rétribution, la preuve du paiement doit, sous peine d'irrecevabilité, être jointe à la demande.
  § 3. Le Gouvernement flamand détermine le montant et le mode de perception des rétributions, visées au § 1er.
  Le Gouvernement flamand désigne les fonctionnaires de l'OVAM qui sont chargés de la perception et du recouvrement des rétributions, visées au § 1er, et arrête les modalités relatives à leur compétence.
  
HOOFDSTUK 6. [1 - Transitie naar een circulaire economie]1
CHAPITRE 6. [1 - Transition vers une économie circulaire]1
Art.67. [1 De OVAM geeft als bevoegde entiteit, in samenwerking met alle betrokken actoren, invulling aan de transitie naar een duurzaam materialenbeheer en een circulaire economie. De invulling van de transitie heeft tot doel het creëren en doen realiseren van concrete doorbraken naar een duurzame materialeneconomie en -maatschappij in het Vlaamse Gewest en het vervullen van een voorbeeldrol in de Europese Unie. De OVAM zet daarvoor een samenwerkingsverband op met de betrokken Vlaamse overheidsinstellingen, het bedrijfsleven, de kenniswereld en het middenveld.
   Binnen dat samenwerkingsverband worden afspraken gemaakt over:
   1° de oprichting van een publiek-private stuurgroep die de transitie inhoudelijk en strategisch aanstuurt. De stuurgroep wordt evenwichtig samengesteld uit vertegenwoordigers van organisaties die een belangrijke rol spelen in de transitie naar een circulaire economie, en die het engagement opnemen om er tijd en middelen in te investeren;
   2° de opstelling van een huishoudelijk reglement over de interne werking van de stuurgroep.
   De Vlaamse Regering kan voor de transitie en het samenwerkingsverband, vermeld in het eerste lid, nadere regels vaststellen.]1

  
Art.67. [1 En tant qu'entité compétente, l'OVAM, en collaboration avec tous les acteurs concernés, met en oeuvre la transition vers une gestion durable des matériaux et une économie circulaire. La mise en oeuvre de la transition a pour but de créer et de faire réaliser des percées concrètes vers une économie et une société durables des matériaux en Région flamande et de remplir un rôle d'exemple au sein de l'Union européenne. A cet effet, l'OVAM développe un partenariat avec les institutions publiques flamandes concernées, les entreprises, le monde de la connaissance et la société civile.
   Dans le cadre de ce partenariat, des accords sont pris au sujet de :
   1° la création d'un groupe de pilotage public-privé chargé de diriger la transition sur le fond et sur le plan stratégique. Le groupe de pilotage se compose de manière équilibrée de représentants d'organisations qui jouent un rôle important dans la transition vers une économie circulaire et qui prennent l'engagement de mobiliser le temps et les ressources nécessaires ;
   2° la rédaction d'un règlement d'ordre intérieur sur le fonctionnement interne du groupe de pilotage.
   Le Gouvernement flamand peut déterminer les modalités pour la transition et le partenariat visés à l'alinéa 1er.]1

  
HOOFDSTUK 7. - Toezicht en strafbepalingen
CHAPITRE 7. - Surveillance et sanctions
Art.68. Voor dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan worden het toezicht en de bestuurlijke handhaving uitgeoefend en worden veiligheidsmaatregelen genomen volgens de regels, vermeld in titel XVI, hoofdstukken III, IV en VII, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
  [1 In afwijking van het eerste lid wordt de controle op en de bestuurlijke handhaving van de naleving van de verplichtingen inzake de milieuheffingen uitgevoerd volgens de regels, vermeld in hoofdstuk 5, afdeling 2.]1
  
Art.68. Pour ce qui est du présent décret et ses arrêtés d'exécution, le contrôle et le maintien administratif sont exercés et les mesures de sécurité sont prises conformément aux règles visées aux chapitres III, IV et VII du titre XVI du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement.
  [1 En dérogation à l'alinéa premier, le contrôle sur et le maintien administratif du respect des obligations en matière de redevances environnementales est effectué suivant les règles, visées au chapitre 5, section 2.]1
  
Art.69. Met betrekking tot dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan worden het onderzoek, de vaststelling en de bestraffing van de milieu-inbreuken en milieumisdrijven uitgevoerd volgens de regels, vermeld in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
  [1 In afwijking van het eerste lid wordt de overtreding van de verplichting tot aangifte en betaling van milieuheffingen, vermeld in artikel 50, en de verplichting tot betaling van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 58, uitsluitend bestraft op de wijze, vermeld in hoofdstuk 5, afdeling 2.]1
  
Art.69. En ce qui concerne le présent décret et ses arrêtés d'exécution, l'enquête, la constatation et la prise de sanctions en cas d'infractions environnementales se font conformément aux règles fixées au titre XVI du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement.
  [1 En dérogation à l'alinéa premier, l'infraction à l'obligation de déclaration et de paiement des redevances environnementales, visées à l'article 50, et l'obligation de paiement de l'amende administrative, visée à l'article 58, est uniquement punie de la façon, visée au chapitre 5, section 2.]1
  
HOOFDSTUK 8. - Wijzigingsbepalingen
CHAPITRE 8. - Dispositions modificatives
Art.70. In artikel 3.2.2, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995, wordt het woord " afvalstromen " vervangen door het woord " materiaalstromen " en wordt punt d) vervangen door wat volgt :
  " d) te waken over het bijhouden van het afvalstoffenregister en het materialenregister en de naleving van de meldingsplicht, vermeld in artikel 6, 23 tot en met 25 en 30 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen; ".
Art.70. A l'article 3.2.2, § 1er, du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement, inséré par le décret du 19 avril 1995, les mots " flux de déchets " sont remplacés par les mots " flux de matériaux " et le point d) est remplacé par la disposition suivante :
  " d) il veille à la tenue du registre des déchets et des matériaux et à l'observation de l'obligation de déclaration visées aux articles 6, 23 à 25 inclus et 30 du décret du 23 décembre 2011 relatif à la gestion durable des flux de matériaux et de déchets; ".
Art.71. In artikel 3.4.3, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995, worden de woorden " Onverminderd de artikelen 17, § 1, en 23 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen " vervangen door de woorden " Met behoud van de toepassing van artikel 23, eerste lid, en artikel 30 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ".
Art.71. A l'article 3.4.3, § 1er, du même décret, inséré par le décret du 19 avril 1995, les mots " Sans préjudice des articles 17, § 1er, et 23 du décret du 2 juillet 1981 relatif à la prévention et la gestion des déchets " sont remplacés par les mots " Sans préjudice de l'application de l'article 23, alinéa premier, et l'article 30 du décret du 23 décembre 2011 relatives à la gestion durable de cycles de matériaux et de déchets ".
Art.72. In artikel 3.5.1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt :
  " De Vlaamse Regering kan ook voorschrijven dat de met toepassing van artikel 23, tweede lid, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen te verstrekken gegevens voor de inrichtingen, vermeld in het eerste lid, opgenomen moeten worden in het milieujaarverslag. ".
Art.72. A l'article 3.5.1 du même décret, modifié par le décret du 19 avril 1995, l'alinéa deux est remplacé par la disposition suivante :
  " Le Gouvernement flamand peut également prescrire qu'en application de l'article 23, alinéa deux, du décret du 23 décembre 2011 relatif à la gestion durable de cycles de matériaux et de déchets, les données à fournir pour les établissements, visés à l'alinéa premier, doivent être reprises au rapport environnemental annuel. ".
Art.73. In artikel 10.1.1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 mei 2004, wordt punt 2° vervangen door wat volgt :
  " 2° Materialendecreet : het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen; ".
Art.73. Dans l'article 10.1.1, du même décret, inséré par le décret du 7 mai 2004, le point 2° est remplacé par la disposition suivante :
  " 2° Décret sur les Matériaux, le décret du 23 décembre 2011 relatif à la gestion durable des cycles de matériaux et des déchets; ".
Art.74. In artikel 10.3.2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 mei 2004, worden de woorden " bedoeld in artikel 5 van het Afvalstoffendecreet " vervangen door de woorden " vermeld in artikel 4 van het Materialendecreet " en wordt het woord " stofstromen " vervangen door het woord " materiaalkringlopen ".
Art.74. A l'article 10.3.2 du même décret, inséré par le décret du 7 mai, les mots " visés à l'article 5 du décret sur les déchets ", sont remplacés par les mots " visés à l'article 4 du décret sur les matériaux " et les mots " flux de matières " sont remplacés par les mots " cycles de matériaux ".
Art.75. In artikel 10.3.3, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 mei 2004 en gewijzigd bij de decreten van 22 april 2005 en 25 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in paragraaf 1 worden de woorden " stofstromen " en " kringlopen van stofstromen " vervangen door het woord " materiaalkringlopen ";
  2° in paragraaf 2, 1°, a), wordt het woord " stoffenkringlopen " vervangen door het woord " materiaalkringlopen ";
  3° in paragraaf 2 wordt punt 2° vervangen door wat volgt :
  " 2° het ontwerpen van preventieprogramma's en uitvoeringsplannen als vermeld in artikel 17 en 18 van het Materialendecreet, alsook het controleren en opvolgen van de uitvoering van voormelde preventieprogramma's en uitvoeringsplannen en het voorbereiden en mee uitwerken van programma's overeenkomstig de geldende internationale en Europese voorschriften, waarvan de uitvoering binnen het toepassingsgebied van het Materialendecreet valt; ";
  4° in paragraaf 2 wordt punt 3° vervangen door wat volgt :
  " 3° het sluiten van overeenkomsten met de gemeenten of verenigingen van gemeenten ter bevordering of begeleiding van de organisatie van de selectieve ophaling of inzameling van huishoudelijke afvalstoffen als vermeld in artikel 27 van het Materialendecreet; ";
  5° in paragraaf 2 wordt punt 4° vervangen door wat volgt :
  " 4° het voorbereiden van de onderhandelingen met het oog op het sluiten van de milieubeleidsovereenkomsten, vermeld in het Materialendecreet; ";
  6° in paragraaf 2 wordt punt 5° vervangen door wat volgt :
  " 5° het behandelen van de aanvragen en het adviseren van de Vlaamse Regering over de erkenning, vermeld in artikel 7 van het Materialendecreet; ";
  7° in paragraaf 2 wordt punt 7° vervangen door wat volgt :
  " 7° het uitvoeren van de taken in het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, vermeld in artikel 21 van het Materialendecreet, en de terugnameplicht, vermeld in het samenwerkingsakkoord Verpakkingsafval; ";
  8° in paragraaf 2 wordt punt 8° vervangen door wat volgt :
  " 8° het vestigen, innen en invorderen van de milieuheffing op de verwerking van afvalstoffen, vermeld in artikel 44 tot en met artikel 65 van het Materialendecreet; ";
  9° in paragraaf 2 wordt punt 9° vervangen door wat volgt :
  " 9° de behandeling van subsidieaanvragen, vermeld in artikel 15 van het Materialendecreet; ";
  10° in punt 10° wordt het woord " afvalstromen " vervangen door het woord " materiaalstromen ";
  11° er wordt een punt 12° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 12° het adviseren van de Vlaamse Regering over de afwijkingen van de hiërarchie als vermeld in artikel 8 van het Materialendecreet. ".
Art.75. A l'article 10.3.3, § 1er, du même décret, inséré par le décret du 7 mai 2004 et modifié par les décrets des 22 avril 2005 et 25 mai 2007, les modifications suivantes sont apportées :
  1° Au § 1er, les mots " flux de matières " et " cycles des flux de matières " sont remplacés par les mots " cycles des matériaux ";
  2° dans le paragraphe 2, 1°, a) les mots " cycles de matières " sont remplacés par les mots " cycles de matériaux ";
  3° dans le paragraphe 2, le point 2° est remplacé par la disposition suivante :
  " 2° l'élaboration de programmes de prévention et de plans d'exécution, visés aux articles 17 et 18 du décret sur les matériaux, ainsi que le contrôle et le suivi de l'exécution des plans de prévention et d'exécution précités et la préparation et la co-élaboration de programmes conformément aux prescriptions internationales et européennes en vigueur, dont l'exécution relève du champ d'application du décret sur les Matériaux; ";
  4° dans le paragraphe 2, le point 3° est remplacé par la disposition suivante :
  " 3° la conclusion de conventions avec les communes ou associations de communes en vue de promouvoir ou d'encadrer l'organisation de la collecte sélective ou le ramassage des ordures ménagères, visée à l'article 27, du décret sur les matériaux; ";
  5° dans le paragraphe 2, le point 4° est remplacé par la disposition suivante :
  " 4° la préparation des négociations en vue de conclure des conventions en matière de la gestion environnementale, visées au décret sur les Matériaux;
  6° dans le paragraphe 2, le point 5° est remplacé par la disposition suivante :
  " 5° traiter les demandes et rendre des avis au Gouvernement flamand sur l'agrément tel que visé à l'article 7, du décret sur les Matériaux; ";
  7° dans le paragraphe 2, le point 7° est remplacé par la disposition suivante :
  " 7° effectuer des tâches dans le cadre de la responsabilité du producteur, visée à l'article 21 du décret sur les matériaux, et de l'obligation de reprise, visée à l'accord de coopération sur les déchets d'emballages; ";
  8° dans le paragraphe 2, le point 8° est remplacé par la disposition suivante :
  " 8° l'imposition, la perception et le recouvrement la redevance écologique sur l'élimination des déchets, visée aux articles 44 à 65 inclus du décret sur les matériaux; ";
  9° dans le paragraphe 2, le point 9° est remplacé par la disposition suivante :
  " 9° le traitement des demandes de subvention, visé à l'article 15 du Décret sur les matériaux; ";
  10° au point 10°, les mots " flux de déchets " sont remplacés par le mot " flux de matériaux ";
  11° il est ajouté un point 12°, rédigé comme suit :
  " 12° rendre des avis au Gouvernement flamand sur les dérogations à l'hiérarchie telle que visée à l'article 8 du décret sur les matériaux. "
Art.76. In artikel 10.3.4 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 mei 2004 en gewijzigd bij de decreten van 19 mei 2005 en 12 december 2008, wordt paragraaf 4 opgeheven.
Art.76. A l'article 10.3.4 du même décret, inséré par le décret du 7 mai 2004 et modifié par les décrets des 19 mai 2005 et 12 décembre 2008, le § 4 est abrogé.
Art.77. In artikel 16.1.1, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en vervangen bij het decreet van 30 april 2009, wordt punt 10° vervangen door wat volgt :
  " 10° het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen; ".
Art.77. A l'article 16.1.1, alinéa premier, du même décret, inséré par le décret du 21 décembre 2007 et modifié par le décret du 30 avril 2009, le point 10° est remplacé par ce qui suit :
  " 10° le décret du 23 décembre 2011 relatif à la gestion durable des cycles de matériaux et des déchets; ".
Art.78. In artikel 16.6.1, § 1, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt punt 3° vervangen door wat volgt :
  " 3° de overtredingen van de verplichting om aan de heffing en aan de administratieve geldboete te voldoen, vermeld in artikel 48 en 58 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen; ".
Art.78. A l'article 16.6.1, § 1er, alinéa deux, du même décret, inséré par le décret du 21 décembre 2007 et modifié par le décret du 30 avril 2009, le point 3° est remplacé par ce qui suit :
  " 3° les infractions à l'obligation de répondre à l'imposition et à l'amende administrative, visée aux articles 48 et 58 du décret du 23 décembre 2011 relatif à la gestion durable de cycles de matériaux et de déchets; ".
Art.79. In artikel 16.6.4, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, worden de woorden " het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen " vervangen door de woorden " het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen ".
Art.79. A l'article 16.6.4, alinéa premier, du même décret, inséré par le décret du 21 décembre 2007, les mots " du 2 juillet 1981 relatif à la prévention et à la gestion de déchets " sera remplacé par les mots " du décret du 23 décembre 2011 relatif à la gestion durable de cycles de matériaux et de déchets ".
Art.80. In bijlage IV van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007, wordt punt 12° vervangen door wat volgt :
  " 12° Elke grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Unie waarvoor een vergunning is vereist of een verbod geldt als vermeld in artikel 14, eerste en tweede lid, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen. ".
Art.80. Dans l'annexe IV du même décret, inséré par le décret du 21 décembre 2007, le point 12° est remplacé par la disposition suivante :
  Tout transfert transfrontalier de déchets à l'intérieur, à l'entrée et à la sortie de l'Union européenne, soumis à une autorisation ou interdit entre autres au sens de l'article 14, alinéas premier et deux, du décret du 23 décembre 2011 relatif à la gestion durable de cycles de matériaux et de déchets.
HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
CHAPITRE 9. - Dispositions finales
Art.81. Artikel 1 en 7 van de wet van 22 juli 1974 op de giftige afval worden opgeheven.
Art.81. Les articles 1er et 7 de la loi du 22 juillet 1974 sur les déchets toxiques sont abrogé.
Art.82. Het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, het laatst gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010, wordt opgeheven.
  In alle wetteksten waarin verwezen wordt naar het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen moet dit gelezen worden als een verwijzing naar dit decreet.
Art.82. Le décret du 2 juillet 1981 relatif à la prévention et à la gestion des déchets, dernièrement modifié par le décret du 23 décembre 2010, est abrogé.
  Dans tous les textes de loi qui font référence au décret du 2 juillet 1981 relatif à la prévention et à la gestion des déchets, ceci doit être lu comme une référence au présent décret.
Art.83. Het koninklijk besluit van 9 februari 1976 houdende algemeen reglement op de giftige afval, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 20 december 2001, wordt opgeheven.
Art.83. L'arrêté royal du 9 février 1976 portant règlement général sur les déchets toxiques, dernièrement modifié par l'arrêté du Gouvernement wallon du 20 décembre 2001, est abrogé.
Art.84. De sectorale uitvoeringsplannen, vastgesteld overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, blijven gelden voor de geldigheidsduur, vastgesteld in het plan.
Art.84. Les plans d'exécution sectoriels, établis conformément au décret du 2 juillet 1981 relatif à la prévention et à la gestion de déchets, restent en vigueur pour la durée de validité, fixée au plan.
Art.85. De beroepen die voor de inwerkingtreding van dit decreet overeenkomstig artikel 50, § 15, van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen tegen een ambtelijke aanslag of navordering werden ingesteld, worden verder behandeld overeenkomstig de procedure, vermeld in artikel 50 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen.
Art.85. Les recours qui ont été formé avant l'entrée en vigueur du présent arrêté conformément à l'article 50, § 15 du décret du 2 juillet 1981 relatif à la prévention et la gestion de déchets contre une imposition administrative ou un rappel, seront traités conformément à la procédure, visée à l'article 50 du décret du 2 juillet 1981 relatif à la prévention et à la gestion de déchets.
Art. 86. Dit decreet treedt in werking op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum, met uitzondering van afdeling 2 van hoofdstuk 5 die in werking treedt op 1 januari 2012.
Art. 86. Le présent décret entre en vigueur à une date à fixer par le Gouvernement flamand, à l'exception de la section 2 du chapitre 5, qui entre en vigueur le 1er janvier 2012.
(NOTE : Entrée en vigueur fixée au 01-06-2012, à l'exception des art. 7, 76 et de la section 2 du chapitre 5 comprenant les art. 44 à 65 par AGF 2012-02-17/18, art. 12.3)
(NOTE : Entrée en vigueur des art. 7 et 76 fixée au 03-05-2013 par AGF 2013-03-01/22, art. 192, 002; En vigueur : 01-09-2013)
(NOTE : Entrée en vigueur de l'article 38 fixée au 01-04-2019 par AGF 2019-03-01/28, art. 1)