Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
27 DECEMBER 2012. - Wet houdende tewerkstellingsplan
Titre
27 DECEMBRE 2012. - Loi contenant le plan pour l'emploi
Informations sur le document
Numac: 2012012194
Datum: 2012-12-27
Info du document
Numac: 2012012194
Date: 2012-12-27
Table des matières
TITEL 1. - Algemene bepaling
TITEL 2. - Uitvoering van het tewerkstellingsplan
HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 20 dece...
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van afdeling 3 van h...
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 24 de...
HOOFDSTUK 4. - Risicogroepen
HOOFDSTUK 5. - Alternatieve financiering
TITEL 3. - Intrekking van hoofdstuk 1 van titel...
TITEL 4. - Wijziging van hoofdstuk 7 van de wet...
Table des matières
TITRE 1er. - Disposition générale
TITRE 2. - Mise en oeuvre du plan d'emploi
CHAPITRE 1er. - Modification de la loi du 20 dé...
CHAPITRE 2. - Modifications de la section 3 du ...
CHAPITRE 3. - Modifications de la loi du 24 déc...
CHAPITRE 4. - Groupes a risques
CHAPITRE 5. - Financement alternatif
TITRE 3. - Retrait du chapitre 1er du titre 8 d...
TITRE 4. - Modification du chapitre 7 de la loi...
Tekst (27)
Texte (27)
TITEL 1. - Algemene bepaling
TITRE 1er. - Disposition générale
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l'article 78 de la Constitution.
TITEL 2. - Uitvoering van het tewerkstellingsplan
TITRE 2. - Mise en oeuvre du plan d'emploi
HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering
CHAPITRE 1er. - Modification de la loi du 20 décembre 1999 visant à octroyer un bonus à l'emploi sous la forme d'une réduction des cotisations personnelles de sécurité sociale aux travailleurs salariés ayant un bas salaire et à certains travailleurs qui ont été victimes d'une restructuration
Art.2. In artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, d) wordt geschrapt;
2° in het laatste lid van § 2 worden de woorden "en het aanvullend bedrag bedoeld in § 1, d)," geschrapt.
1° § 1, d) wordt geschrapt;
2° in het laatste lid van § 2 worden de woorden "en het aanvullend bedrag bedoeld in § 1, d)," geschrapt.
Art.2. A l'article 2 de la loi du 20 décembre 1999 visant à octroyer un bonus à l'emploi sous la forme d'une réduction des cotisations personnelles de sécurité sociale aux travailleurs salariés ayant un bas salaire et à certains travailleurs qui ont été victimes d'une restructuration, les modifications suivantes sont apportées :
1° le § 1er, d) est supprimé;
2° dans le dernier alinéa du § 2, les mots "et le montant complémentaire visé au § 1, d)," sont supprimés.
1° le § 1er, d) est supprimé;
2° dans le dernier alinéa du § 2, les mots "et le montant complémentaire visé au § 1, d)," sont supprimés.
Art.3. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2013.
Art.3. Le présent chapitre entre en vigueur le 1er janvier 2013.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van afdeling 3 van hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet (I) van 24 december 2002
CHAPITRE 2. - Modifications de la section 3 du chapitre 7 du titre IV de la loi-programme (I) du 24 décembre 2002
Art.4. In artikel 336 van de programmawet (I) van 24 december 2002, gewijzigd bij de wetten van 19 juni 2009 en 30 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "G5 of G6" vervangen door de woorden "G5, G6, G8 of G9";
2° tussen het zevende en het achtste lid worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende :
" G8 is gelijk aan 1.500 euro.
G9 is gelijk aan 800 euro. ";
3° in het laatste lid worden de woorden "G5 en G6" vervangen door de woorden "G5, G6, G8 en G9".
1° in het eerste lid worden de woorden "G5 of G6" vervangen door de woorden "G5, G6, G8 of G9";
2° tussen het zevende en het achtste lid worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende :
" G8 is gelijk aan 1.500 euro.
G9 is gelijk aan 800 euro. ";
3° in het laatste lid worden de woorden "G5 en G6" vervangen door de woorden "G5, G6, G8 en G9".
Art.4. A l'article 336 de la loi-programme (I) du 24 décembre 2002, modifié par les lois des 19 juin 2009 et 30 décembre 2009, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans l'alinéa 1er, les mots "G5 ou G6" sont remplacés par les mots "G5, G6, G8 ou G9";
2° entre les alinéas 7 et 8, sont ajoutés deux nouveaux alinéas rédigés comme suit :
"G8 est égal à 1.500 euros.
G9 est égal à 800 euros.";
3° dans le dernier alinéa, les mots "G5 ou G6" sont remplacés par les mots "G5, G6, G8 ou G9".
1° dans l'alinéa 1er, les mots "G5 ou G6" sont remplacés par les mots "G5, G6, G8 ou G9";
2° entre les alinéas 7 et 8, sont ajoutés deux nouveaux alinéas rédigés comme suit :
"G8 est égal à 1.500 euros.
G9 est égal à 800 euros.";
3° dans le dernier alinéa, les mots "G5 ou G6" sont remplacés par les mots "G5, G6, G8 ou G9".
Art.5. In artikel 338 van dezelfde programmawet worden de woorden "G5 of G6" vervangen door de woorden "G5, G6, G8 of G9".
Art.5. Dans l'article 338 de la même loi-programme, les mots "G5 ou G6" sont remplacés par les mots "G5, G6, G8 ou G9".
Art.6. Artikel 339 van dezelfde programmawet, gewijzigd bij de wet van 23 december 2005, wordt vervangen als volgt :
" Art. 339. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en regels bepalen volgens de welke een doelgroepvermindering kan worden toegekend voor werknemers van categorie 1, bedoeld in artikel 330, die op de laatste dag van het kwartaal tenminste de leeftijd van 54 jaar bereikt hebben en waarvan het refertekwartaalloon lager is dan de loongrens S1 bedoeld in artikel 331. Het forfaitaire bedrag van de doelgroepvermindering kan wijzigen in functie van de leeftijd. "
" Art. 339. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden en regels bepalen volgens de welke een doelgroepvermindering kan worden toegekend voor werknemers van categorie 1, bedoeld in artikel 330, die op de laatste dag van het kwartaal tenminste de leeftijd van 54 jaar bereikt hebben en waarvan het refertekwartaalloon lager is dan de loongrens S1 bedoeld in artikel 331. Het forfaitaire bedrag van de doelgroepvermindering kan wijzigen in functie van de leeftijd. "
Art.6. L'article 339 de la même loi-programme, modifié par la loi du 23 décembre 2005, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 339. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, fixer les conditions et les règles selon lesquelles une réduction groupe cible peut être octroyée aux travailleurs de la catégorie 1, visée à l'article 330, qui sont âgés d'au moins 54 ans au dernier jour du trimestre et dont le salaire trimestriel de référence est inférieur au plafond salarial S1 visé à l'article 331. Le montant forfaitaire de la réduction groupe cible peut changer en fonction de l'âge. "
" Art. 339. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, fixer les conditions et les règles selon lesquelles une réduction groupe cible peut être octroyée aux travailleurs de la catégorie 1, visée à l'article 330, qui sont âgés d'au moins 54 ans au dernier jour du trimestre et dont le salaire trimestriel de référence est inférieur au plafond salarial S1 visé à l'article 331. Le montant forfaitaire de la réduction groupe cible peut changer en fonction de l'âge. "
Art.7. In artikel 346 van dezelfde programmawet (I), voor het laatst gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 1 wordt opgeheven;
2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. De werkgevers bedoeld in artikel 335 kunnen genieten van een doelgroepvermindering tijdens de tewerkstelling van jongeren met een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27 van de wet van 24 december 1999, vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin zij de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben, op voorwaarde dat de betrokken jongere een erg laag geschoolde, laaggeschoolde of middengeschoolde jongere is als bedoeld in artikel 24 van de wet van 24 december 1999 en van wie het refertekwartaalloon lager is dan de loongrens die de Koning bepaalt. ";
3° de paragrafen 4 en 5 worden opgeheven.
1° paragraaf 1 wordt opgeheven;
2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. De werkgevers bedoeld in artikel 335 kunnen genieten van een doelgroepvermindering tijdens de tewerkstelling van jongeren met een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27 van de wet van 24 december 1999, vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin zij de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben, op voorwaarde dat de betrokken jongere een erg laag geschoolde, laaggeschoolde of middengeschoolde jongere is als bedoeld in artikel 24 van de wet van 24 december 1999 en van wie het refertekwartaalloon lager is dan de loongrens die de Koning bepaalt. ";
3° de paragrafen 4 en 5 worden opgeheven.
Art.7. A l'article 346 de la même loi-programme (I), modifié en dernier lieu par la loi du 30 décembre 2009, les modifications suivantes sont apportées :
1° le paragraphe 1er est abrogé;
2° le paragraphe 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2. Les employeurs visés à l'article 335 peuvent bénéficier de la réduction groupe cible pendant l'occupation de jeunes avec convention de premier emploi, visés à l'article 27 de la loi du 24 décembre 1999, à partir du 1er janvier de l'année qui suit l'année au cours de laquelle ils ont atteint l'âge de 18 ans, à condition que le jeune en question soit très peu qualifié, moins qualifié ou moyennement qualifié comme défini dans l'article 24 de la loi du 24 décembre 1999 et de qui le salaire trimestriel de référence est inférieur au plafond salarial que le Roi détermine. ";
3° les paragraphes 4 et 5 sont abrogés.
1° le paragraphe 1er est abrogé;
2° le paragraphe 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2. Les employeurs visés à l'article 335 peuvent bénéficier de la réduction groupe cible pendant l'occupation de jeunes avec convention de premier emploi, visés à l'article 27 de la loi du 24 décembre 1999, à partir du 1er janvier de l'année qui suit l'année au cours de laquelle ils ont atteint l'âge de 18 ans, à condition que le jeune en question soit très peu qualifié, moins qualifié ou moyennement qualifié comme défini dans l'article 24 de la loi du 24 décembre 1999 et de qui le salaire trimestriel de référence est inférieur au plafond salarial que le Roi détermine. ";
3° les paragraphes 4 et 5 sont abrogés.
Art.8. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2013, met uitzondering van de artikelen 4 en 5, die uitwerking hebben met ingang van 1 oktober 2012.
Art.8. Le présent chapitre entre en vigueur le 1er janvier 2013, à l'exception des articles 4 et 5, qui produisent leurs effets le 1er octobre 2012.
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 24 december 1999
CHAPITRE 3. - Modifications de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi
Art.9. In artikel 24 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, vervangen bij de wet van 23 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt :
" 2° erg laag geschoolde jongere : de onder 1° bedoelde jongere die geen getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs of van het lager secundair onderwijs bezit; ";
2° het artikel wordt aangevuld met een bepaling onder 3°, luidende :
" 3° middengeschoolde jongere : de in artikel 23 bedoelde jongere die hoogstens een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit; ".
1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt :
" 2° erg laag geschoolde jongere : de onder 1° bedoelde jongere die geen getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs of van het lager secundair onderwijs bezit; ";
2° het artikel wordt aangevuld met een bepaling onder 3°, luidende :
" 3° middengeschoolde jongere : de in artikel 23 bedoelde jongere die hoogstens een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit; ".
Art.9. A l'article 24 de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi, remplacé par la loi du 23 décembre 2005, sont apportées les modifications suivantes :
1° la disposition au 2° est remplacée par ce qui suit :
" 2° jeune très peu qualifié : le jeune visé au 1° qui ne possède pas de certificat ou diplôme du deuxième degré de l'enseignement secondaire ou de l'enseignement secondaire inférieur; ";
2° l'article est complété par une disposition au 3°, rédigée comme suit :
" 3° jeune moyennement qualifié : le jeune visé à l'article 23 qui est au maximum détenteur d'un certificat ou d'un diplôme de l'enseignement secondaire supérieur; ".
1° la disposition au 2° est remplacée par ce qui suit :
" 2° jeune très peu qualifié : le jeune visé au 1° qui ne possède pas de certificat ou diplôme du deuxième degré de l'enseignement secondaire ou de l'enseignement secondaire inférieur; ";
2° l'article est complété par une disposition au 3°, rédigée comme suit :
" 3° jeune moyennement qualifié : le jeune visé à l'article 23 qui est au maximum détenteur d'un certificat ou d'un diplôme de l'enseignement secondaire supérieur; ".
Art.10. In titel 2, hoofdstuk 8, van dezelfde wet wordt een onderafdeling 3/1 ingevoegd die het artikel 42/1 bevat, luidende :
" Onderafdeling 3/1. - Het engagement om werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen
Art. 42/1. § 1. Alle werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, zijn verplicht, ongeacht het aantal werknemers dat elk afzonderlijk tewerkstelt, jaarlijks een aantal werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen a rato van een procent van hun totale personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorafgaande jaar, met dien verstande dat het geheel van de werkgevers van de werknemers als bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002, afzonderlijk een procent van hun totale personeelsbestand bereiken.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, wat dient te worden verstaan onder personeelsbestand.
Onder werkplekleerplaatsen wordt verstaan, de opleiding in de onderneming, inrichting of dienst van de werkgever van :
1° jongeren tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 3° ;
2° jongeren tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° ;
3° jongeren in een instapstage;
4° jongeren in een beroepsopleiding onder toezicht van de dienst voor beroepsopleiding van de bevoegde Gemeenschap.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, de in het vorige lid bepaalde definitie uitbreiden.
Voor de invulling van de verplichting bedoeld in het eerste lid, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, de manier waarop de werkplekleerplaatsen in rekening gebracht worden.
§ 2. Voor de invulling van de verplichting, bedoeld in § 1, eerste lid, worden ook de werknemers in aanmerking genomen die onmiddellijk na afloop van hun opleiding op een werkplekleerplaats bedoeld in § 1, eerste lid, met een arbeidsovereenkomst worden aangeworven door dezelfde werkgever, en dit gedurende het kwartaal waarin deze arbeidsovereenkomst aanvangt en de volgende drie kwartalen.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, de manier waarop de in het eerste lid bedoelde werknemers in rekening gebracht worden.
§ 3. Elk jaar uiterlijk op 30 september evalueren de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad gezamenlijk of de in § 1 bedoelde verplichting nageleefd werd. "
" Onderafdeling 3/1. - Het engagement om werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen
Art. 42/1. § 1. Alle werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, zijn verplicht, ongeacht het aantal werknemers dat elk afzonderlijk tewerkstelt, jaarlijks een aantal werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen a rato van een procent van hun totale personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorafgaande jaar, met dien verstande dat het geheel van de werkgevers van de werknemers als bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002, afzonderlijk een procent van hun totale personeelsbestand bereiken.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, wat dient te worden verstaan onder personeelsbestand.
Onder werkplekleerplaatsen wordt verstaan, de opleiding in de onderneming, inrichting of dienst van de werkgever van :
1° jongeren tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 3° ;
2° jongeren tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° ;
3° jongeren in een instapstage;
4° jongeren in een beroepsopleiding onder toezicht van de dienst voor beroepsopleiding van de bevoegde Gemeenschap.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, de in het vorige lid bepaalde definitie uitbreiden.
Voor de invulling van de verplichting bedoeld in het eerste lid, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, de manier waarop de werkplekleerplaatsen in rekening gebracht worden.
§ 2. Voor de invulling van de verplichting, bedoeld in § 1, eerste lid, worden ook de werknemers in aanmerking genomen die onmiddellijk na afloop van hun opleiding op een werkplekleerplaats bedoeld in § 1, eerste lid, met een arbeidsovereenkomst worden aangeworven door dezelfde werkgever, en dit gedurende het kwartaal waarin deze arbeidsovereenkomst aanvangt en de volgende drie kwartalen.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, de manier waarop de in het eerste lid bedoelde werknemers in rekening gebracht worden.
§ 3. Elk jaar uiterlijk op 30 september evalueren de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad gezamenlijk of de in § 1 bedoelde verplichting nageleefd werd. "
Art.10. Dans le titre 2, chapitre 8, de la même loi une sous-section 3/1 comportant l'article 42/1 est insérée, rédigée comme suit :
" Sous-section 3/1. - L'engagement de mettre à disposition des places de stage d'intégration en entreprise
Art. 42/1. § 1er. L'ensemble des employeurs rentrant dans le champ d'application de la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, sont obligés, quel que soit le nombre de travailleurs qu'ils occupent individuellement, de mettre à disposition chaque année un nombre de places de stage d'intégration en entreprise proportionnel à un pour cent de leur effectif global du personnel, calculé en équivalent temps plein, au deuxième trimestre de l'année précédente, attendu que l'ensemble des employeurs des travailleurs visés à l'article 330 de la loi programme (I) du 24 décembre 2002, atteignent séparément, un pour cent de leur effectif global du personnel.
Le Roi définit, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, ce qu'il faut entendre par l'effectif du personnel.
Par places de stages d'intégration en entreprise, on entend la formation en entreprise, en institution ou au service d'un employeur de :
1° jeunes occupés dans le cadre d'une convention de premier emploi, visée à l'article 27, alinéa 1er, 3° ;
2° jeunes occupés dans le cadre d'une convention de premier emploi, visée à l'article 27, alinéa 1er, 2° ;
3° jeunes en stage de transition;
4° jeunes en formation professionnelle sous surveillance de l'office de formation professionnelle de la Communauté compétente.
Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, élargir la définition fixée à l'alinéa précédent.
Pour ce qui concerne le respect de l'obligation visée au § 1er, le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, le mode de calcul relatif aux places de stage d'insertion en entreprise.
§ 2. Pour ce qui concerne le respect de l'obligation, visée au § 1er, alinéa 1er, sont également pris en compte les travailleurs qui, à l'issue de leur formation dans le cadre d'un stage d'intégration en entreprise, sont immédiatement engagés par le même employeur dans les liens d'un contrat de travail, et ceci pour le trimestre durant lequel ce contrat de travail prend cours ainsi que pour les trois trimestres suivants.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, le mode de calcul des travailleurs visés à l'alinéa 1er.
§ 3. Chaque année le 30 septembre au plus tard, le Conseil central de l'Economie et le Conseil national du Travail évaluent conjointement si l'obligation visée au § 1er a été respectée. ".
" Sous-section 3/1. - L'engagement de mettre à disposition des places de stage d'intégration en entreprise
Art. 42/1. § 1er. L'ensemble des employeurs rentrant dans le champ d'application de la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, sont obligés, quel que soit le nombre de travailleurs qu'ils occupent individuellement, de mettre à disposition chaque année un nombre de places de stage d'intégration en entreprise proportionnel à un pour cent de leur effectif global du personnel, calculé en équivalent temps plein, au deuxième trimestre de l'année précédente, attendu que l'ensemble des employeurs des travailleurs visés à l'article 330 de la loi programme (I) du 24 décembre 2002, atteignent séparément, un pour cent de leur effectif global du personnel.
Le Roi définit, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, ce qu'il faut entendre par l'effectif du personnel.
Par places de stages d'intégration en entreprise, on entend la formation en entreprise, en institution ou au service d'un employeur de :
1° jeunes occupés dans le cadre d'une convention de premier emploi, visée à l'article 27, alinéa 1er, 3° ;
2° jeunes occupés dans le cadre d'une convention de premier emploi, visée à l'article 27, alinéa 1er, 2° ;
3° jeunes en stage de transition;
4° jeunes en formation professionnelle sous surveillance de l'office de formation professionnelle de la Communauté compétente.
Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, élargir la définition fixée à l'alinéa précédent.
Pour ce qui concerne le respect de l'obligation visée au § 1er, le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, le mode de calcul relatif aux places de stage d'insertion en entreprise.
§ 2. Pour ce qui concerne le respect de l'obligation, visée au § 1er, alinéa 1er, sont également pris en compte les travailleurs qui, à l'issue de leur formation dans le cadre d'un stage d'intégration en entreprise, sont immédiatement engagés par le même employeur dans les liens d'un contrat de travail, et ceci pour le trimestre durant lequel ce contrat de travail prend cours ainsi que pour les trois trimestres suivants.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, le mode de calcul des travailleurs visés à l'alinéa 1er.
§ 3. Chaque année le 30 septembre au plus tard, le Conseil central de l'Economie et le Conseil national du Travail évaluent conjointement si l'obligation visée au § 1er a été respectée. ".
Art.11. In titel 2, hoofdstuk 8, van dezelfde wet wordt een onderafdeling 3/2 ingevoegd die het artikel 42/2 bevat, luidende :
" Onderafdeling 3/2. - De verplichting om werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen
Art. 42/2. De werkgevers die een personeelsbestand hebben, uitgedrukt in eenheden, van ten minste honderd werknemers op 30 juni van het voorafgaande jaar, moeten jaarlijks een aantal werkplekleerplaatsen ter beschikking stellen a rato van een procent van hun personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorafgaande jaar.
De bepalingen van artikel 42/1, § 1, tweede tot vijfde lid, en § 2, zijn van toepassing voor de invulling van de verplichting bedoeld in het vorige lid. "
" Onderafdeling 3/2. - De verplichting om werkplekleerplaatsen ter beschikking te stellen
Art. 42/2. De werkgevers die een personeelsbestand hebben, uitgedrukt in eenheden, van ten minste honderd werknemers op 30 juni van het voorafgaande jaar, moeten jaarlijks een aantal werkplekleerplaatsen ter beschikking stellen a rato van een procent van hun personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, tijdens het tweede kwartaal van het voorafgaande jaar.
De bepalingen van artikel 42/1, § 1, tweede tot vijfde lid, en § 2, zijn van toepassing voor de invulling van de verplichting bedoeld in het vorige lid. "
Art.11. Dans le titre 2, chapitre 8, de la même loi une sous-section 3/2 comportant l'article 42/2 est insérée, rédigée comme suit :
" Sous-section 3/2. - L'obligation de mettre à disposition des places de stage d'intégration en entreprise
Art. 42/2. Les employeurs qui ont un effectif, exprimé en unités, d'au moins 100 travailleurs le 30 juin de l'année précédente, doivent mettre à disposition chaque année un nombre de places de stage d'intégration en entreprise proportionnel à un pour cent de l'effectif de leur personnel, calculé en équivalent temps plein, au deuxième trimestre de l'année précédente.
Les dispositions de l'article 42/1, § 1er, alinéas 2 à 5, et § 2, sont d'application pour l'interprétation de l'obligation visée à l'alinéa précédent. "
" Sous-section 3/2. - L'obligation de mettre à disposition des places de stage d'intégration en entreprise
Art. 42/2. Les employeurs qui ont un effectif, exprimé en unités, d'au moins 100 travailleurs le 30 juin de l'année précédente, doivent mettre à disposition chaque année un nombre de places de stage d'intégration en entreprise proportionnel à un pour cent de l'effectif de leur personnel, calculé en équivalent temps plein, au deuxième trimestre de l'année précédente.
Les dispositions de l'article 42/1, § 1er, alinéas 2 à 5, et § 2, sont d'application pour l'interprétation de l'obligation visée à l'alinéa précédent. "
Art.12. Artikelen 9 en 10 treden in werking op 1 januari 2013.
Artikel 11 treedt in werking op een datum bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en ten vroegste op 1 januari 2015. Dit artikel kan pas in werking treden indien uit gegevens uit de DmfA- en Dimona-aangiften blijkt dat het engagement, bedoeld in artikel 42/1 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, niet werd nageleefd. Op de datum van inwerkingtreding van artikel 42/2 van dezelfde wet treedt artikel 42/1, § 1, van deze wet buiten werking.
Artikel 11 treedt in werking op een datum bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en ten vroegste op 1 januari 2015. Dit artikel kan pas in werking treden indien uit gegevens uit de DmfA- en Dimona-aangiften blijkt dat het engagement, bedoeld in artikel 42/1 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, niet werd nageleefd. Op de datum van inwerkingtreding van artikel 42/2 van dezelfde wet treedt artikel 42/1, § 1, van deze wet buiten werking.
Art.12. Les articles 9 et 10 entrent en vigueur le 1er janvier 2013.
L'article 11 entre en vigueur à une date fixée par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, et au plus tôt le 1er janvier 2015. Cet article ne pourra entrer en vigueur qu'au moment où il ressort des données résultant des déclarations DmfA et Dimona que l'engagement visé à l'article 42/1 de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi, n'a pas été respecté. A la date de l'entrée en vigueur de l'article 42/2 de la même loi, l'article 42/1, § 1, de cette loi cesse d'être en vigueur.
L'article 11 entre en vigueur à une date fixée par le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, et au plus tôt le 1er janvier 2015. Cet article ne pourra entrer en vigueur qu'au moment où il ressort des données résultant des déclarations DmfA et Dimona que l'engagement visé à l'article 42/1 de la loi du 24 décembre 1999 en vue de la promotion de l'emploi, n'a pas été respecté. A la date de l'entrée en vigueur de l'article 42/2 de la même loi, l'article 42/1, § 1, de cette loi cesse d'être en vigueur.
HOOFDSTUK 4. - Risicogroepen
CHAPITRE 4. - Groupes a risques
Art.13. Artikel 191 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, wordt gewijzigd als volgt :
1° § 3 wordt vervangen als volgt :
" De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, bepalen dat projecten gericht op risicogroepen en die worden ingediend door de paritaire comités of paritaire subcomités, worden gefinancierd met een gedeelte van de bijdrage bedoeld in paragraaf 1.
Deze projecten kunnen enkel worden ingediend door de paritaire comités en paritaire subcomités die een collectieve arbeidsovereenkomst hebben gesloten bedoeld in artikel 190, § 1 en die voor de twee voorgaande jaren voldaan hebben aan de verplichting bedoeld in artikel 190, § 3.
De projecten bedoeld in het eerste lid moeten zich richten tot de risicogroepen zoals bepaald door de Koning op grond van artikel 189, vierde lid.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, de wijze, de termijn en de selectie van de ingediende projecten. Hij bepaalt tevens de wijze waarop de middelen worden toegewezen en de controle op het gebruik van deze middelen. Hij bepaalt jaarlijks het bedrag aan middelen die aan nieuwe projecten kunnen worden besteed. ";
2° paragraaf 4 wordt opgeheven.
1° § 3 wordt vervangen als volgt :
" De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, bepalen dat projecten gericht op risicogroepen en die worden ingediend door de paritaire comités of paritaire subcomités, worden gefinancierd met een gedeelte van de bijdrage bedoeld in paragraaf 1.
Deze projecten kunnen enkel worden ingediend door de paritaire comités en paritaire subcomités die een collectieve arbeidsovereenkomst hebben gesloten bedoeld in artikel 190, § 1 en die voor de twee voorgaande jaren voldaan hebben aan de verplichting bedoeld in artikel 190, § 3.
De projecten bedoeld in het eerste lid moeten zich richten tot de risicogroepen zoals bepaald door de Koning op grond van artikel 189, vierde lid.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na het advies te hebben ingewonnen van de Nationale Arbeidsraad, de wijze, de termijn en de selectie van de ingediende projecten. Hij bepaalt tevens de wijze waarop de middelen worden toegewezen en de controle op het gebruik van deze middelen. Hij bepaalt jaarlijks het bedrag aan middelen die aan nieuwe projecten kunnen worden besteed. ";
2° paragraaf 4 wordt opgeheven.
Art.13. L'article 191 de la loi du 27 décembre 2006 portant des dispositions diverses (I), modifié par la loi du 30 décembre 2009, est modifié comme suit :
1° le § 3 est remplacé comme suit :
" Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, décider que des projets destinés aux groupes à risques et qui sont introduits par les commissions paritaires ou des sous-commissions paritaires, sont financés par une partie de la cotisation visée au paragraphe 1er.
Ces projets peuvent seulement être introduits par les commissions paritaires et les sous-commissions paritaires qui ont conclu une convention collective de travail visée à l'article 190, § 1er, et qui ont satisfait à la condition visée à l'article 190, § 3, durant les deux années précédentes.
Les projets visés à l'alinéa 1er doivent s'adresser aux groupes à risques comme déterminés par le Roi sur base de l'article 189, alinéa 4.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, la méthode, le délai et la sélection des projets introduits. Il détermine également la façon dont les moyens sont attribués et le contrôle de l'utilisation de ces moyens. Il détermine annuellement le montant des moyens qui peuvent être alloués à des nouveaux projets. ";
2° le paragraphe 4 est abrogé.
1° le § 3 est remplacé comme suit :
" Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, décider que des projets destinés aux groupes à risques et qui sont introduits par les commissions paritaires ou des sous-commissions paritaires, sont financés par une partie de la cotisation visée au paragraphe 1er.
Ces projets peuvent seulement être introduits par les commissions paritaires et les sous-commissions paritaires qui ont conclu une convention collective de travail visée à l'article 190, § 1er, et qui ont satisfait à la condition visée à l'article 190, § 3, durant les deux années précédentes.
Les projets visés à l'alinéa 1er doivent s'adresser aux groupes à risques comme déterminés par le Roi sur base de l'article 189, alinéa 4.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres et après avis du Conseil national du Travail, la méthode, le délai et la sélection des projets introduits. Il détermine également la façon dont les moyens sont attribués et le contrôle de l'utilisation de ces moyens. Il détermine annuellement le montant des moyens qui peuvent être alloués à des nouveaux projets. ";
2° le paragraphe 4 est abrogé.
Art.14. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2013.
Art.14. Le présent chapitre entre en vigueur le 1er janvier 2013.
HOOFDSTUK 5. - Alternatieve financiering
CHAPITRE 5. - Financement alternatif
Art.15. In artikel 66, § 3bis van de programmawet van 2 januari 2001, wordt het vierde lid aangevuld met de woorden :
" Vanaf 2013 wordt het bedrag ten titel van alternatieve financiering van de werkbonus verhoogd met 37.280.000 euro. "
" Vanaf 2013 wordt het bedrag ten titel van alternatieve financiering van de werkbonus verhoogd met 37.280.000 euro. "
Art.15. Dans l'article 66, § 3bis de la loi-programme du 2 janvier 2001, l'alinéa 4 est complété par les mots :
" A partir de 2013, le montant au titre de financement alternatif du bonus à l'emploi est augmenté de 37.280.000 d'euros. "
" A partir de 2013, le montant au titre de financement alternatif du bonus à l'emploi est augmenté de 37.280.000 d'euros. "
TITEL 3. - Intrekking van hoofdstuk 1 van titel 8 van de programmawet (I) van 29 maart 2012
TITRE 3. - Retrait du chapitre 1er du titre 8 de la loi-programme (I) du 29 mars 2012
Art.16. In titel 8 van de programmawet (I) van 29 maart 2012 wordt hoofdstuk 1, dat de artikelen 107 tot en met 112 bevat, ingetrokken.
Art.16. Au titre 8 de la loi-programme (I) du 29 mars 2012, le chapitre 1er, contenant les articles 107 à 112, est retiré.
TITEL 4. - Wijziging van hoofdstuk 7 van de wet van 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord
TITRE 4. - Modification du chapitre 7 de la loi du 12 avril 2011 modifiant la loi du 1erfévrier 2011 portant la prolongation de mesures de crise et l'exécution de l'accord interprofessionnel, et exécutant le compromis du Gouvernement relatif au projet d'accord interprofessionnel
Art.17. Artikel 55 van de wet van 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord, wordt aangevuld met een lid, luidende :
" In afwijking van het eerste lid treedt afdeling 2 buiten werking op 31 december 2015. "
" In afwijking van het eerste lid treedt afdeling 2 buiten werking op 31 december 2015. "
Art.17. L'article 55 de la loi du 12 avril 2011 modifiant la loi du 1er février 2011 portant la prolongation de mesures de crise et l'exécution de l'accord interprofessionnel, et exécutant le compromis du gouvernement relatif au projet d'accord interprofessionnel, est complété par un alinéa rédigé comme suit :
" Par dérogation à l'alinéa 1er, la section 2 cesse d'être en vigueur le 31 décembre 2015. "
" Par dérogation à l'alinéa 1er, la section 2 cesse d'être en vigueur le 31 décembre 2015. "
Art. 18. Deze titel treedt in werking op de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 18. Le présent titre entre en vigueur à la date de publication au Moniteur belge.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 27 december 2012.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Werk,
Mevr. M. DE CONINCK
Met 's Lands zegel gezegeld :
Voor de Minister van Justitie, afwezig :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Pensioenen,
A. DE CROO
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 27 december 2012.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Werk,
Mevr. M. DE CONINCK
Met 's Lands zegel gezegeld :
Voor de Minister van Justitie, afwezig :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Pensioenen,
A. DE CROO
Promulguons la présente loi, ordonnons qu'elle soit revêtue du sceau de l'Etat et publiée par le Moniteur belge.
Donné à Châteauneuf-de-Grasse, le 27 décembre 2012.
ALBERT
Par le Roi :
La Ministre des Affaires Sociales,
Mme L. ONKELINX
La Ministre de l'Emploi,
Mme M. DE CONINCK
Scellé du sceau de l'Etat :
Pour la Ministre de la Justice, absente :
Le Vice-Premier Ministre et Ministre des Pensions,
A. DE CROO
Donné à Châteauneuf-de-Grasse, le 27 décembre 2012.
ALBERT
Par le Roi :
La Ministre des Affaires Sociales,
Mme L. ONKELINX
La Ministre de l'Emploi,
Mme M. DE CONINCK
Scellé du sceau de l'Etat :
Pour la Ministre de la Justice, absente :
Le Vice-Premier Ministre et Ministre des Pensions,
A. DE CROO