Artikel 1.1. In dit besluit wordt verstaan onder :
1° achtergevel : gevel die geen voorgevel of zijgevel is;
2° achtertuin : tuingedeelte van het goed dat geen voortuin of zijtuin is;
[1 2° /1. afgebakend zeehavengebied: gebied binnen de grenzen van de zeehavens van Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, zoals afgebakend in een ruimtelijk uitvoeringsplan of bij gebrek daaraan, afgebakend conform artikel 3 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens;]1
3° agrarisch gebied in de ruime zin : elk gebied, hoofdzakelijk bestemd voor de landbouw, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden;
[4 3° /0 baangracht: een gracht die parallel loopt met een weg en als prioriteit heeft het hemelwater van de weg en de aanpalende percelen op te vangen, te infiltreren en af te voeren en die geen ingedeelde waterloop is;]4
[1 3° /1. erosiegevoelig gebied: gebied met zeer hoge of hoge erosiegevoeligheid, zoals bepaald met toepassing van artikel 59 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;]1
[3 3° /2. gebied met middelgrote kans op overstromingen: het als dusdanig vastgestelde gebied, in bijlage IV en V bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018;]3
4° het goed : het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarop de handelingen betrekking hebben, of, voor de percelen zonder kadastraal nummer, de grond of de gronden waarop de handelingen betrekking hebben;[4 Hierbij worden de aangrenzende kadastrale percelen, die dezelfde eigenaar hebben, beschouwd als deel uitmakend van het goed]4;
5° industriegebied in de ruime zin : elk gebied, bestemd voor industrie en ambacht, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden;
6° niet-overdekte constructies : constructies zonder bouwvolume waarvan de hoogte beperkt is tot 1,5 meter boven het maaiveld;
7° [4 ...]4;
8° open afsluiting : afsluiting in draad of draadgaas;
[3 ...]3
9° Ramsargebied : een gebied dat aangewezen is krachtens de overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, opgemaakt in Ramsar op 2 februari 1971;
10° schuilhok : een eenvoudige constructie, waarin een of meer weidedieren tijdelijk kunnen verblijven. Schuilhokken zijn geenszins uitgerust zoals stallen, die bestemd zijn om dieren permanent te huisvesten;
11° voorgevel : elke gevel gericht op de voorliggende weg, met uitzondering van garagewegen of voetwegen;
12° voorgevellijn : de lijn die gevormd wordt door de voorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzen van het goed;
13° voortuin : gedeelte van het goed dat voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw ligt;
14° woongebied in de ruime zin : elk gebied, bestemd voor de oprichting van residentiële woningen, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden;
15° zijgevel : gevel aan de zijkant van het hoofdgebouw;
16° zijtuin : gedeelte van het goed dat ter hoogte van een zijgevel ligt.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
16 JULI 2010. - Besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van [stedenbouwkundige] handelingen waarvoor geen [omgevingsvergunning] nodig is. <BVR2015-11-27/29, art. 663, 009; Inwerkingtreding : 23-02-2017> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-09-2010 en tekstbijwerking tot 14-08-2024)
Titre
16 JUILLET 2010. - Arrêté du Gouvernement flamand portant détermination des actes [urbanistiques] qui ne requièrent pas [de permis d'environnement]. <AGF2015-11-27/29, art. 663, 009; En vigueur : 23-02-2017> (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 10-09-2010 et mise à jour au 14-08-2024)
Informations sur le document
Numac: 2010035645
Datum: 2010-07-16
Info du document
Numac: 2010035645
Date: 2010-07-16
Table des matières
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK 2. - Handelingen in, aan en bij woningen
HOOFDSTUK 3. - Handelingen in, aan en bij ander...
HOOFDSTUK 4. - Handelingen in industriegebied
HOOFDSTUK 5. [1 - Land- en tuinbouw]1
Art.9.[1 Voor de toepassing van dit artikel zij...
Art.10.Een [3 omgevingsvergunning voor stedenbo...
Art. 13/1.1.
Art. 15.1. Dit besluit treedt in werking op 1 d...
Table des matières
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
CHAPITRE 2. - Actes dans des, aux et auprès d'h...
CHAPITRE 3. - Actes dans des, aux et auprès de ...
CHAPITRE 4. - Actes dans une zone industrielle
CHAPITRE 5. [1 - Agriculture et horticulture]1
Art.9 [1Pour l'application du présent article, ...
Art.10.[3 Un permis d'environnement pour des ac...
Art. 13/1.1.
Art. 15.1. Le présent arrêté entre en vigueur l...
Tekst (74)
Texte (74)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
Article 1.1. Dans le présent arrêté, on entend par :
1° façade postérieure : une façade qui n'est pas une façade de devant ou une façade latérale;
2° jardin derrière la maison : la partie du jardin du bien qui n'est pas un jardin devant la maison ou un jardin latéral;
[1 2° /1. zone délimitée d'un port maritime : zone dans les limites des ports maritimes d'Ostende, de Zeebruges, de Gand et d'Anvers, telle que délimitée dans un plan d'exécution spatial ou, par défaut, délimitée conformément à l'article 3 du décret du 2 mars 1999 portant sur la politique et la gestion des ports maritimes ;]1
3° zone agricole au sens large : toute zone, destinée principalement à l'agriculture, même si elle est soumise à des conditions particulières;
[4 3° /0 fossé le long de la route : un fossé parallèle à une route qui a pour priorité de collecter, infiltrer et évacuer les eaux pluviales de la route et des parcelles adjacentes, et qui n'est pas un cours d'eau classé;]4
[1 3° /1. zone sensible à l'érosion : zone à une sensibilité à l'érosion très haute ou haute, telle que visée en application de l'article 59 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 octobre 2014 fixant les règles relatives aux paiements directs en faveur des agriculteurs au titre des régimes de soutien relevant de la politique agricole commune ;]1
[3 3° /2. zone exposée à un risque moyen d'inondation : la zone établie comme telle à l'annexe IV et V à l'arrêté du Gouvernement flamand du 20 juillet 2006 fixant les modalités d'application de l'évaluation aquatique, portant désignation des instances consultatives et définissant les modalités de la procédure d'avis pour l'évaluation aquatique, visée à l'article 1.3.1.1 du décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l'eau, coordonné le 15 juin 2018 ;]3
4° le bien : la parcelle cadastrale ou les parcelles cadastrales auxquelles les actes ont trait, ou, pour les parcelles sans numéro cadastral, le terrain ou les terrains auxquels les actes ont trait [4 Les parcelles cadastrales adjacentes qui ont le même propriétaire sont à cet égard considérées comme faisant partie du bien]4;
5° zone industrielle au sens large : toute zone, destinée à l'industrie et à l'artisanat, même si elle est soumise à des conditions particulières;
6° constructions non couvertes : des constructions sans volume de construction dont la hauteur est limitée à 1,5 mètre au-dessus du niveau du sol;
7° [4 ...]4;
8° clôture ouverte : clôture en fil ou en treillis;
[3 ...]3
9° zone Ramsar : une zone désignée en vertu de la convention relative aux zones humides d'importance internationale, dressée à Ramsar le 2 février 1971;
10° abri : une construction simple, dans laquelle un ou plusieurs animaux des prés peuvent s'abriter temporairement. Les abris ne sont en aucun cas équipés comme des étables, destinées à héberger des animaux de manière permanente.
11° façade de devant : toute façade orientée sur la voie devant celle-ci, à l'exception des chemins de garage ou des sentiers;
12° ligne de façade : la ligne qui se forme en prolongeant la façade ou les façades de devant jusqu'aux limites latérales du bien;
13° jardin devant la maison : la partie du bien qui se situe devant la ligne de façade du bâtiment principal;
14° zone d'habitation au sens large : toute zone, destinée à la construction d'habitations résidentielles, même si elle est soumise à des conditions particulières;
15° façade latérale : façade sur le côté du bâtiment principal;
16° jardin latéral : la partie du bien qui se situe à la hauteur d'une façade latérale.
1° façade postérieure : une façade qui n'est pas une façade de devant ou une façade latérale;
2° jardin derrière la maison : la partie du jardin du bien qui n'est pas un jardin devant la maison ou un jardin latéral;
[1 2° /1. zone délimitée d'un port maritime : zone dans les limites des ports maritimes d'Ostende, de Zeebruges, de Gand et d'Anvers, telle que délimitée dans un plan d'exécution spatial ou, par défaut, délimitée conformément à l'article 3 du décret du 2 mars 1999 portant sur la politique et la gestion des ports maritimes ;]1
3° zone agricole au sens large : toute zone, destinée principalement à l'agriculture, même si elle est soumise à des conditions particulières;
[4 3° /0 fossé le long de la route : un fossé parallèle à une route qui a pour priorité de collecter, infiltrer et évacuer les eaux pluviales de la route et des parcelles adjacentes, et qui n'est pas un cours d'eau classé;]4
[1 3° /1. zone sensible à l'érosion : zone à une sensibilité à l'érosion très haute ou haute, telle que visée en application de l'article 59 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 octobre 2014 fixant les règles relatives aux paiements directs en faveur des agriculteurs au titre des régimes de soutien relevant de la politique agricole commune ;]1
[3 3° /2. zone exposée à un risque moyen d'inondation : la zone établie comme telle à l'annexe IV et V à l'arrêté du Gouvernement flamand du 20 juillet 2006 fixant les modalités d'application de l'évaluation aquatique, portant désignation des instances consultatives et définissant les modalités de la procédure d'avis pour l'évaluation aquatique, visée à l'article 1.3.1.1 du décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l'eau, coordonné le 15 juin 2018 ;]3
4° le bien : la parcelle cadastrale ou les parcelles cadastrales auxquelles les actes ont trait, ou, pour les parcelles sans numéro cadastral, le terrain ou les terrains auxquels les actes ont trait [4 Les parcelles cadastrales adjacentes qui ont le même propriétaire sont à cet égard considérées comme faisant partie du bien]4;
5° zone industrielle au sens large : toute zone, destinée à l'industrie et à l'artisanat, même si elle est soumise à des conditions particulières;
6° constructions non couvertes : des constructions sans volume de construction dont la hauteur est limitée à 1,5 mètre au-dessus du niveau du sol;
7° [4 ...]4;
8° clôture ouverte : clôture en fil ou en treillis;
[3 ...]3
9° zone Ramsar : une zone désignée en vertu de la convention relative aux zones humides d'importance internationale, dressée à Ramsar le 2 février 1971;
10° abri : une construction simple, dans laquelle un ou plusieurs animaux des prés peuvent s'abriter temporairement. Les abris ne sont en aucun cas équipés comme des étables, destinées à héberger des animaux de manière permanente.
11° façade de devant : toute façade orientée sur la voie devant celle-ci, à l'exception des chemins de garage ou des sentiers;
12° ligne de façade : la ligne qui se forme en prolongeant la façade ou les façades de devant jusqu'aux limites latérales du bien;
13° jardin devant la maison : la partie du bien qui se situe devant la ligne de façade du bâtiment principal;
14° zone d'habitation au sens large : toute zone, destinée à la construction d'habitations résidentielles, même si elle est soumise à des conditions particulières;
15° façade latérale : façade sur le côté du bâtiment principal;
16° jardin latéral : la partie du bien qui se situe à la hauteur d'une façade latérale.
Art. 1.2. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, onverminderd andere regelgeving, inzonderheid de regelgeving inzake beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, [1 cultuurhistorische]1 landschappen en archeologische sites, waarvoor een apart systeem van toelatingen geldt [2 , en de regelgeving inzake archeologie]2.
Art. 1.2. Les dispositions du présent arrêté s'appliquent, sans préjudice d'autres réglementations, notamment la réglementation en matière de monuments protégés, de sites urbains et ruraux protégés [1 , de paysages historico-culturels]1 et de sites archéologiques, auxquels s'applique un système séparé d'autorisations [2 , et la réglementation en matière d'archéologie]2.
Art. 1.3. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, voor zover deze handelingen niet strijdig zijn met de voorschriften van [1 gewestelijke, provinciale of gemeentelijke]1 [2 omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen]2, of met de uitdrukkelijke voorwaarden van stedenbouwkundige vergunningen.
Art. 1.3. Les dispositions du présent arrêté s'appliquent, pour autant que ces actions ne soient pas contraires aux prescriptions de règlements [1 régionaux, provinciaux ou communaux]1 urbanistiques, ou aux conditions explicites [2 de permis d'environnement pour des actes urbanistiques]2.
Art. 1.4. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, voor zover deze handelingen niet strijdig zijn met de voorschriften van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, [1 ...]1 bijzondere plannen van aanleg of [3 minder dan vijftien jaar oude verkavelingsvergunningen of minder dan vijftien jaar oude omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden]3 die niet opgenomen zijn in de gemeentelijke lijst, opgemaakt in toepassing van artikel 4.4.1, § 3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
Art. 1.4. Les dispositions du présent arrêté s'appliquent, pour autant que ces actions ne soient pas contraires aux prescriptions de plans d'exécution spatiaux communaux, [1 ...]1 de plans particuliers d'aménagement ou de [3 de permis de lotir de moins de quinze ans ou de permis d'environnement de moins de quinze ans pour le lotissement de terrains]3 n'étant pas repris dans la liste communale, établie en application de l'article 4.4.1, § 3, du Code flamand de l'Aménagement du Territoire.
Art. 1.5. [1 Overeenkomstig artikel 4.2.3. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn de bepalingen van dit besluit niet van toepassing op handelingen waarvoor een milieueffectenrapport, een passende beoordeling of een mobiliteitsstudie moet worden opgemaakt.]1
Art. 1.5. [1 Conformément à l'article 4.2.3, du Code flamand de l'Aménagement du Territoire, les dispositions du présent arrêté ne s'appliquent pas aux actes pour lesquels une évaluation sur les incidences sur l'environnement, une évaluation adéquate ou une étude de mobilité doit être établie.]1
Modifications
Art. 1.6. [1 De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op handelingen [5 die volledig of gedeeltelijk zijn]5 gelegen in:
1° een vijf meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen [2 , alsook in de bedding van deze waterlopen]2;
2° de erfdienstbaarheidszone langs grachten van algemeen belang, opgelegd in toepassing van [5 artikel 23 ter van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen]5;
3° een afgebakende oeverzone als vermeld in [3 artikel 1.1.3., § 2, 46°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018]3.
[4 [5 In afwijking van het eerste lid, is dit besluit]5 van toepassing op handelingen, uitgevoerd door [5 , in opdracht van of na goedkeuring of machtiging van]5 de beheerder van de waterloop of gracht, of op stedenbouwkundige handelingen met betrekking tot afbraak, vermeld in hoofdstuk 13]4.]1
1° een vijf meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen [2 , alsook in de bedding van deze waterlopen]2;
2° de erfdienstbaarheidszone langs grachten van algemeen belang, opgelegd in toepassing van [5 artikel 23 ter van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen]5;
3° een afgebakende oeverzone als vermeld in [3 artikel 1.1.3., § 2, 46°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018]3.
[4 [5 In afwijking van het eerste lid, is dit besluit]5 van toepassing op handelingen, uitgevoerd door [5 , in opdracht van of na goedkeuring of machtiging van]5 de beheerder van de waterloop of gracht, of op stedenbouwkundige handelingen met betrekking tot afbraak, vermeld in hoofdstuk 13]4.]1
Modifications
Art. 1.6. [1 Les dispositions du présent arrêté ne s'appliquent pas aux actes [5 qui sont intégralement ou partiellement]5 situés :
1° dans une bande large d'une largeur de cinq mètres, à compter à partir du bord supérieur du talud des cours d'eau classés non-navigables et navigables [2 , ainsi que dans le lit de ces cours d'eau]2 ;
2° dans une zone de servitudes le long de fossés d'intérêt général, imposée en application de [5 l'article 23 ter de la loi du 28 décembre 1967 relative aux cours d'eau non navigables]5 ;
3° une zone de rive délimitée telle que visée [3 l'article 1.1.3, § 2, 46°, du décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l'eau, coordonné le 15 juin 2018]3.
[4 [5 Par dérogation à l'alinéa 1er, le présent arrêté s'applique]5 aux actes effectués par ou [5 , sur ordre ou après approbation ou autorisation du]5 gestionnaire du cours d'eau ou du fossé, ou aux actes urbanistiques liés à la démolition, visée au chapitre 13.]4]1
1° dans une bande large d'une largeur de cinq mètres, à compter à partir du bord supérieur du talud des cours d'eau classés non-navigables et navigables [2 , ainsi que dans le lit de ces cours d'eau]2 ;
2° dans une zone de servitudes le long de fossés d'intérêt général, imposée en application de [5 l'article 23 ter de la loi du 28 décembre 1967 relative aux cours d'eau non navigables]5 ;
3° une zone de rive délimitée telle que visée [3 l'article 1.1.3, § 2, 46°, du décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l'eau, coordonné le 15 juin 2018]3.
[4 [5 Par dérogation à l'alinéa 1er, le présent arrêté s'applique]5 aux actes effectués par ou [5 , sur ordre ou après approbation ou autorisation du]5 gestionnaire du cours d'eau ou du fossé, ou aux actes urbanistiques liés à la démolition, visée au chapitre 13.]4]1
Modifications
HOOFDSTUK 2. - Handelingen in, aan en bij woningen
CHAPITRE 2. - Actes dans des, aux et auprès d'habitations
Art. 2.1. [3 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]3 is niet nodig voor de volgende handelingen [6 in, aan en bij hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte woningen]6 :
1° [6 gebruikelijke ondergrondse constructies, tenzij die strijdig zijn met een goedgekeurd rooilijnplan, een in een goedgekeurd rooilijnplan opgenomen achteruitbouwstrook of een goedgekeurd onteigeningsplan]6;
2° handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken;
[6 2/1° het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van gevels en daken tot een maximum van 26 centimeter, voor zover de rooilijn niet overschreden wordt. Deze vrijstelling geldt niet:
a) in gebieden die erkend zijn als werelderfgoed of die in de bufferzone van het werelderfgoed liggen conform artikel 11 van de overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld, opgemaakt in Parijs op 16 november 1972;
b) voor gebouwen die opgenomen zijn in de vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed, vermeld in artikel 4.1.1. van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014]6 ;
3° zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak, tot maximaal 1 meter boven de dakrand, en zonnepanelen of zonneboilers die geïntegreerd zijn in het hellende dakvlak;
4° binnenverbouwingen zonder stabiliteitswerken;
5° afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de zijtuin en achtertuin;
6° [2 toegangspoorten en open afsluitingen tot een hoogte van twee meter;]2
7° gesloten afsluitingen tot een hoogte van 1 meter in de voortuin;
8° [2 de plaatsing van niet-overdekte constructies in zijtuin en achtertuin, ingeplant tot op 1 meter van de perceelsgrens of tot tegen een bestaande scheidingsmuur, voor zover de gezamenlijke oppervlakte van dergelijke constructies, met inbegrip van alle bestaande niet-overdekte constructies in zijtuin en achtertuin, 80 vierkante meter niet overschrijdt [5 en voor zover het hemelwater dat op de niet-overdekte constructies valt, [6 niet wordt afgevoerd van het eigen terrein]6 ]5;]2[6 De overloop van een zwembad mag worden aangesloten op de riolering;]6
[6 8° /1 de plaatsing van bovengrondse onderdelen van warmtepompen en airco's in een voortuin, een zijtuin en een achtertuin of op een zij- en achtergevel, ingeplant tot op twee meter van de perceelsgrens of tot tegen een bestaande scheidingsmuur;]6
9° [6 de plaatsing in de voortuin van de strikt noodzakelijke toegang tot en oprit naar het gebouw, voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, vermeld in punt 9° /1]6]4;
[6 9° /1 het aanbrengen van maximaal één overwelving of inbuizing van een baangracht per goed. De lengte van de overwelving of inbuizing bedraagt maximaal vijf meter. De overwelving of inbuizing heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter]6;
10° de plaatsing van allerhande kleine tuinconstructies zoals tuinornamenten, brievenbussen, barbecues en speeltoestellen;
11° van het hoofdgebouw vrijstaande niet voor verblijf bestemde bijgebouwen, met inbegrip van carports, in de zijtuin tot op 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuin tot op 1 meter van de perceelsgrenzen. De vrijstaande bijgebouwen kunnen in de achtertuin ook op of tegen de perceelsgrens geplaatst worden als ze tegen een bestaande scheidingsmuur opgericht worden en als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De totale oppervlakte blijft beperkt tot maximaal 40 vierkante meter per goed, met inbegrip van alle bestaande vrijstaande bijgebouwen. [1 De maximale hoogte is beperkt tot 3,5 meter]1 [5 .Het hemelwater dat op de bijgebouwen valt, [6 wordt niet afgevoerd van het eigen terrein]6]5;
12° het opslaan van allerhande bij de woning horende materialen en materieel met een totaal maximaal volume van 10 kubieke meter, niet Het hemelwater dat op de bijgebouwen valt, infiltreert op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodemzichtbaar vanaf de openbare weg;
13° het plaatsen van één verplaatsbare inrichting die voor bewoning kan worden gebruikt, zoals één woonwagen, kampeerwagen of tent, niet zichtbaar vanaf de openbare weg, zonder er effectief te wonen;
[2 14° [6 gebruikelijke technische constructies aan of op een woning, op voorwaarde dat ze niet meer dan drie meter boven de nok van de woning uitsteken]6;
15° de plaatsing van elektrische laadpalen;
16° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, voor zover de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan tien vierkante meter.]2
1° [6 gebruikelijke ondergrondse constructies, tenzij die strijdig zijn met een goedgekeurd rooilijnplan, een in een goedgekeurd rooilijnplan opgenomen achteruitbouwstrook of een goedgekeurd onteigeningsplan]6;
2° handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken;
[6 2/1° het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van gevels en daken tot een maximum van 26 centimeter, voor zover de rooilijn niet overschreden wordt. Deze vrijstelling geldt niet:
a) in gebieden die erkend zijn als werelderfgoed of die in de bufferzone van het werelderfgoed liggen conform artikel 11 van de overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld, opgemaakt in Parijs op 16 november 1972;
b) voor gebouwen die opgenomen zijn in de vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed, vermeld in artikel 4.1.1. van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014]6 ;
3° zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak, tot maximaal 1 meter boven de dakrand, en zonnepanelen of zonneboilers die geïntegreerd zijn in het hellende dakvlak;
4° binnenverbouwingen zonder stabiliteitswerken;
5° afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de zijtuin en achtertuin;
6° [2 toegangspoorten en open afsluitingen tot een hoogte van twee meter;]2
7° gesloten afsluitingen tot een hoogte van 1 meter in de voortuin;
8° [2 de plaatsing van niet-overdekte constructies in zijtuin en achtertuin, ingeplant tot op 1 meter van de perceelsgrens of tot tegen een bestaande scheidingsmuur, voor zover de gezamenlijke oppervlakte van dergelijke constructies, met inbegrip van alle bestaande niet-overdekte constructies in zijtuin en achtertuin, 80 vierkante meter niet overschrijdt [5 en voor zover het hemelwater dat op de niet-overdekte constructies valt, [6 niet wordt afgevoerd van het eigen terrein]6 ]5;]2[6 De overloop van een zwembad mag worden aangesloten op de riolering;]6
[6 8° /1 de plaatsing van bovengrondse onderdelen van warmtepompen en airco's in een voortuin, een zijtuin en een achtertuin of op een zij- en achtergevel, ingeplant tot op twee meter van de perceelsgrens of tot tegen een bestaande scheidingsmuur;]6
9° [6 de plaatsing in de voortuin van de strikt noodzakelijke toegang tot en oprit naar het gebouw, voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, vermeld in punt 9° /1]6]4;
[6 9° /1 het aanbrengen van maximaal één overwelving of inbuizing van een baangracht per goed. De lengte van de overwelving of inbuizing bedraagt maximaal vijf meter. De overwelving of inbuizing heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter]6;
10° de plaatsing van allerhande kleine tuinconstructies zoals tuinornamenten, brievenbussen, barbecues en speeltoestellen;
11° van het hoofdgebouw vrijstaande niet voor verblijf bestemde bijgebouwen, met inbegrip van carports, in de zijtuin tot op 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuin tot op 1 meter van de perceelsgrenzen. De vrijstaande bijgebouwen kunnen in de achtertuin ook op of tegen de perceelsgrens geplaatst worden als ze tegen een bestaande scheidingsmuur opgericht worden en als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De totale oppervlakte blijft beperkt tot maximaal 40 vierkante meter per goed, met inbegrip van alle bestaande vrijstaande bijgebouwen. [1 De maximale hoogte is beperkt tot 3,5 meter]1 [5 .Het hemelwater dat op de bijgebouwen valt, [6 wordt niet afgevoerd van het eigen terrein]6]5;
12° het opslaan van allerhande bij de woning horende materialen en materieel met een totaal maximaal volume van 10 kubieke meter, niet Het hemelwater dat op de bijgebouwen valt, infiltreert op natuurlijke wijze op het eigen goed in de bodemzichtbaar vanaf de openbare weg;
13° het plaatsen van één verplaatsbare inrichting die voor bewoning kan worden gebruikt, zoals één woonwagen, kampeerwagen of tent, niet zichtbaar vanaf de openbare weg, zonder er effectief te wonen;
[2 14° [6 gebruikelijke technische constructies aan of op een woning, op voorwaarde dat ze niet meer dan drie meter boven de nok van de woning uitsteken]6;
15° de plaatsing van elektrische laadpalen;
16° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, voor zover de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan tien vierkante meter.]2
Modifications
Art. 2.1. [3 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]3 pour les actes suivants [6 dans des, aux et auprès d'habitations principalement autorisées ou censées autorisées]6:
1° [6 des constructions souterraines courantes, sauf si celles-ci sont contraires à un plan d'alignement approuvé, à une zone de recul reprise dans un plan d'alignement approuvé ou à un plan d'expropriation approuvé]6;
2° des actes sans travaux de stabilité et sans modification du volume de construction physique des façades latérales, façades postérieures et toits;
[6 2/1° la pose d'une isolation à l'extérieur des façades et des toits, pour autant qu'elle ne dépasse pas 26 cm au maximum et que l'alignement ne soit pas franchi. Cette dispense ne s'applique pas :
a) dans les zones reconnues comme patrimoine mondial ou se situant dans la zone tampon du patrimoine mondial, conformément à l'article 11 de la convention concernant la protection du patrimoine mondial, culturel et naturel, établie à Paris le 16 novembre 1972 ;
b) aux bâtiments repris dans l'inventaire établi du patrimoine architectural, visé à l'article 4.1.1 de l'arrêté relatif au patrimoine immobilier du 16 mai 2014 ;]6
3° des panneaux solaires ou des boilers solaires sur un toit plat, dépassant la rive de toit de 1 mètre au maximum, et des panneaux solaires ou des boilers solaires intégrés dans la toiture inclinée;
4° des transformations intérieures sans travaux de stabilité;
5° des clôtures jusqu'à une hauteur de deux mètres dans le jardin latéral et le jardin derrière la maison;
6° [2 des portes d'accès et des clôtures ouvertes jusqu'à une hauteur de deux mètres ;]2
7° des clôtures fermées jusqu'à une hauteur de 1 mètre dans le jardin devant la maison;
8° [2 la pose de constructions non couvertes dans le jardin latéral et le jardin derrière la maison, construites jusqu'à 1 mètre des limites de la parcelle ou contre un mur de séparation existant, pour autant que la superficie commune de telles constructions, y compris toutes les constructions existantes non couvertes dans le jardin latéral et le jardin derrière la maison, ne dépasse pas les 80 mètres carrés [5 et pour autant que les eaux pluviales tombant sur les constructions non couvertes [6 ne sont pas évacuées du propre terrain]6]5. [6 Le trop-plein d'une piscine peut être raccordé au réseau d'égouts ;]6]2
[6 8° /1 l'installation d'éléments hors sol de pompes à chaleur et de climatiseurs dans un jardin avant, un jardin latéral et un jardin arrière ou sur une façade latérale et arrière, plantés à moins de deux mètres de la limite de la parcelle ou contre un mur de séparation existant ;]6
9° [6 l'installation dans le jardin avant de la voie d'accès et de l'allée strictement nécessaires vers le bâtiment, pour autant que les eaux pluviales qui y tombent ne soient pas évacuées du propre terrain. Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés et de cours d'eau, à l'exception du voûtement ou de la canalisation d'un fossé le long de la route, visé au point 9°/1]6;]4
[6 9° /1 l'installation de maximum un voûtement ou une canalisation de fossé le long de la route par bien. La longueur du voûtement ou de la canalisation n'excède pas cinq mètres. Le voûtement ou la canalisation présente un diamètre intérieur minimal de 400 millimètres]6;
10° l'installation de toutes sortes de petites constructions de jardin, telles que des ornements de jardin, des boîtes aux lettres, des barbecues et des stations de jeux;
11° des annexes isolées du bâtiment principal qui ne sont pas destinées au séjour, y compris des abri-garages, dans le jardin latéral jusqu'à 3 mètres des limites de la parcelle ou dans le jardin derrière la maison jusqu'à 1 mètre des limites de la parcelle. Les annexes isolées peuvent également être placées sur ou contre la limite de la parcelle dans le jardin derrière la maison lorsqu'elles sont construites contre un mur de séparation existant et lorsque le mur de séparation existant n'est pas modifié. La superficie totale reste limitée à 40 mètres carrés au maximum par bien, y compris toutes les annexes isolées existantes. [1 La hauteur maximale est limitée à 3,5 mètres [5 .Les eaux pluviales qui tombent sur les dépendances [6 ne sont pas évacuées du propre terrain]6]5]1;
12° le stockage de toutes sortes de matériaux appartenant à l'habitation et d'équipement ayant un volume total maximum de 10 mètres cubes, non visibles de la voie publique;
13° la pose d'une seule installation mobile pouvant être utilisée pour y habiter, telle qu'une seule roulotte, caravane ou tente, non visible de la voie publique, sans y habiter effectivement;
[2 14° [6 les constructions techniques courantes à ou sur une habitation, à condition qu'elles ne dépassent pas le faîte de l'habitation de plus de trois mètres]6;
15° la pose de bornes de recharge électriques ;
16° la pose de conteneurs à verre, à vêtements et d'autres conteneurs de surface et souterrains en vue d'une collection sélective de déchets, pour autant que la superficie commune est inférieure à dix mètres carrés.]2
1° [6 des constructions souterraines courantes, sauf si celles-ci sont contraires à un plan d'alignement approuvé, à une zone de recul reprise dans un plan d'alignement approuvé ou à un plan d'expropriation approuvé]6;
2° des actes sans travaux de stabilité et sans modification du volume de construction physique des façades latérales, façades postérieures et toits;
[6 2/1° la pose d'une isolation à l'extérieur des façades et des toits, pour autant qu'elle ne dépasse pas 26 cm au maximum et que l'alignement ne soit pas franchi. Cette dispense ne s'applique pas :
a) dans les zones reconnues comme patrimoine mondial ou se situant dans la zone tampon du patrimoine mondial, conformément à l'article 11 de la convention concernant la protection du patrimoine mondial, culturel et naturel, établie à Paris le 16 novembre 1972 ;
b) aux bâtiments repris dans l'inventaire établi du patrimoine architectural, visé à l'article 4.1.1 de l'arrêté relatif au patrimoine immobilier du 16 mai 2014 ;]6
3° des panneaux solaires ou des boilers solaires sur un toit plat, dépassant la rive de toit de 1 mètre au maximum, et des panneaux solaires ou des boilers solaires intégrés dans la toiture inclinée;
4° des transformations intérieures sans travaux de stabilité;
5° des clôtures jusqu'à une hauteur de deux mètres dans le jardin latéral et le jardin derrière la maison;
6° [2 des portes d'accès et des clôtures ouvertes jusqu'à une hauteur de deux mètres ;]2
7° des clôtures fermées jusqu'à une hauteur de 1 mètre dans le jardin devant la maison;
8° [2 la pose de constructions non couvertes dans le jardin latéral et le jardin derrière la maison, construites jusqu'à 1 mètre des limites de la parcelle ou contre un mur de séparation existant, pour autant que la superficie commune de telles constructions, y compris toutes les constructions existantes non couvertes dans le jardin latéral et le jardin derrière la maison, ne dépasse pas les 80 mètres carrés [5 et pour autant que les eaux pluviales tombant sur les constructions non couvertes [6 ne sont pas évacuées du propre terrain]6]5. [6 Le trop-plein d'une piscine peut être raccordé au réseau d'égouts ;]6]2
[6 8° /1 l'installation d'éléments hors sol de pompes à chaleur et de climatiseurs dans un jardin avant, un jardin latéral et un jardin arrière ou sur une façade latérale et arrière, plantés à moins de deux mètres de la limite de la parcelle ou contre un mur de séparation existant ;]6
9° [6 l'installation dans le jardin avant de la voie d'accès et de l'allée strictement nécessaires vers le bâtiment, pour autant que les eaux pluviales qui y tombent ne soient pas évacuées du propre terrain. Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés et de cours d'eau, à l'exception du voûtement ou de la canalisation d'un fossé le long de la route, visé au point 9°/1]6;]4
[6 9° /1 l'installation de maximum un voûtement ou une canalisation de fossé le long de la route par bien. La longueur du voûtement ou de la canalisation n'excède pas cinq mètres. Le voûtement ou la canalisation présente un diamètre intérieur minimal de 400 millimètres]6;
10° l'installation de toutes sortes de petites constructions de jardin, telles que des ornements de jardin, des boîtes aux lettres, des barbecues et des stations de jeux;
11° des annexes isolées du bâtiment principal qui ne sont pas destinées au séjour, y compris des abri-garages, dans le jardin latéral jusqu'à 3 mètres des limites de la parcelle ou dans le jardin derrière la maison jusqu'à 1 mètre des limites de la parcelle. Les annexes isolées peuvent également être placées sur ou contre la limite de la parcelle dans le jardin derrière la maison lorsqu'elles sont construites contre un mur de séparation existant et lorsque le mur de séparation existant n'est pas modifié. La superficie totale reste limitée à 40 mètres carrés au maximum par bien, y compris toutes les annexes isolées existantes. [1 La hauteur maximale est limitée à 3,5 mètres [5 .Les eaux pluviales qui tombent sur les dépendances [6 ne sont pas évacuées du propre terrain]6]5]1;
12° le stockage de toutes sortes de matériaux appartenant à l'habitation et d'équipement ayant un volume total maximum de 10 mètres cubes, non visibles de la voie publique;
13° la pose d'une seule installation mobile pouvant être utilisée pour y habiter, telle qu'une seule roulotte, caravane ou tente, non visible de la voie publique, sans y habiter effectivement;
[2 14° [6 les constructions techniques courantes à ou sur une habitation, à condition qu'elles ne dépassent pas le faîte de l'habitation de plus de trois mètres]6;
15° la pose de bornes de recharge électriques ;
16° la pose de conteneurs à verre, à vêtements et d'autres conteneurs de surface et souterrains en vue d'une collection sélective de déchets, pour autant que la superficie commune est inférieure à dix mètres carrés.]2
Modifications
Art. 2.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 2.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden :
1° [3 de handelingen, vermeld in artikel 2.1, 1° tot 5°, [4 8° tot en met 9°]4, 11° tot 14° en 16°, worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van [4 de betrokken hoofdzakelijk]4 vergunde of vergund geachte residentiële woning of bedrijfswoning;]3
2° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd;
3° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd;
4° [3 ...]3
5° de handelingen, vermeld in art. 2.1, 8°, 11°, 12° en 13° zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied [1 , met uitzondering van parkgebied]1.
1° [3 de handelingen, vermeld in artikel 2.1, 1° tot 5°, [4 8° tot en met 9°]4, 11° tot 14° en 16°, worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van [4 de betrokken hoofdzakelijk]4 vergunde of vergund geachte residentiële woning of bedrijfswoning;]3
2° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd;
3° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd;
4° [3 ...]3
5° de handelingen, vermeld in art. 2.1, 8°, 11°, 12° en 13° zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied [1 , met uitzondering van parkgebied]1.
Art. 2.2. La dispense, visée à l'article 2.1, vaut uniquement lorsque les actes remplissent toutes les conditions suivantes :
1° [3 les actes, visés aux articles 2.1, 1° à 5°, [4 8° à 9°]4, 11° à 14° et 16°, sont entièrement effectués dans un rayon de 30 mètres d'une habitation résidentielle ou [4 de l'habitation résidentielle ou de l'habitation de l'entreprise principalement autorisée ou censée autorisée concernée]4;]3
2° aucune modification de fonction soumise à autorisation n'est apportée;
3° le nombre d'habitations reste inchangé;
4° [3 ...]3
5° les actes, visées à l'art. 2.1, 8°, 11°, 12° et 13° ne sont pas situés dans une zone vulnérable du point de vue spatial [1 , à l'exception des zones de parc]1.
1° [3 les actes, visés aux articles 2.1, 1° à 5°, [4 8° à 9°]4, 11° à 14° et 16°, sont entièrement effectués dans un rayon de 30 mètres d'une habitation résidentielle ou [4 de l'habitation résidentielle ou de l'habitation de l'entreprise principalement autorisée ou censée autorisée concernée]4;]3
2° aucune modification de fonction soumise à autorisation n'est apportée;
3° le nombre d'habitations reste inchangé;
4° [3 ...]3
5° les actes, visées à l'art. 2.1, 8°, 11°, 12° et 13° ne sont pas situés dans une zone vulnérable du point de vue spatial [1 , à l'exception des zones de parc]1.
HOOFDSTUK 3. - Handelingen in, aan en bij andere gebouwen dan woningen
CHAPITRE 3. - Actes dans des, aux et auprès de bâtiments autres que des habitations
Art. 3.1. [2 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor de volgende handelingen [5 in, aan en bij hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen, die geen woningen zijn]5 :
1° [5 gebruikelijke ondergrondse constructies, tenzij die strijdig zijn met een goedgekeurd rooilijnplan, een in een goedgekeurd rooilijnplan opgenomen achteruitbouwstrook of een goedgekeurd onteigeningsplan]5;
2° handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken;
[5 2/1° het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van gevels en daken tot een maximum van 26 centimeter, voor zover de rooilijn niet overschreden wordt. Deze vrijstelling geldt niet:
a) in gebieden die erkend zijn als werelderfgoed of die in de bufferzone van het werelderfgoed liggen conform artikel 11 van de overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld, opgemaakt in Parijs op 16 november 1972;
b) voor gebouwen die opgenomen zijn in de vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed, vermeld in artikel 4.1.1. van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014;]5
3° zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak, tot maximaal 1 meter boven de dakrand, en zonnepanelen of zonneboilers die geïntegreerd zijn in het hellende dakvlak;
4° binnenverbouwingen zonder stabiliteitswerken;
5° afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de zijtuin en achtertuin;
6° [1 toegangspoorten en open afsluitingen tot een hoogte van twee meter;]1
7° gesloten afsluitingen tot een hoogte van 1 meter in de voortuin;
[1 7° /1. open afsluitingen en toegangspoorten tot een hoogte van drie meter in een afgebakend zeehavengebied;]1
[5 7° /2 de plaatsing van bovengrondse onderdelen van warmtepompen en airco's in een voortuin, een zijtuin en een achtertuin of op een zij- en achtergevel, ingeplant tot op twee meter van de perceelsgrens of tot tegen een bestaande scheidingsmuur;]5
8° [5 de plaatsing in de voortuin van de strikt noodzakelijke toegang tot en oprit naar het gebouw, voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, vermeld in punt 8° /1]5]3;
[5 8° /1 het aanbrengen van maximaal één overwelving of inbuizing van een baangracht per goed. De lengte van de overwelving of inbuizing bedraagt maximaal vijf meter. De overwelving of inbuizing heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter;]5
9° de plaatsing van seizoensgebonden, niet-overdekte terrassen bij horecazaken;
[1 10° [5 gebruikelijke technische constructies aan of op een gebouw, op voorwaarde dat ze niet meer dan drie meter boven de nok van het gebouw uitsteken]5 ;
11° de plaatsing van allerhande kleine tuinconstructies zoals tuinornamenten, brievenbussen en barbecues;
12° de voorlopige opslag van afvalstoffen op hun plaats van productie, indien dit gebeurt in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen;
13° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, voor zover de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan twintig vierkante meter;
14° de plaatsing van elektrische laadpalen.]1
1° [5 gebruikelijke ondergrondse constructies, tenzij die strijdig zijn met een goedgekeurd rooilijnplan, een in een goedgekeurd rooilijnplan opgenomen achteruitbouwstrook of een goedgekeurd onteigeningsplan]5;
2° handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken;
[5 2/1° het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van gevels en daken tot een maximum van 26 centimeter, voor zover de rooilijn niet overschreden wordt. Deze vrijstelling geldt niet:
a) in gebieden die erkend zijn als werelderfgoed of die in de bufferzone van het werelderfgoed liggen conform artikel 11 van de overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld, opgemaakt in Parijs op 16 november 1972;
b) voor gebouwen die opgenomen zijn in de vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed, vermeld in artikel 4.1.1. van het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014;]5
3° zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak, tot maximaal 1 meter boven de dakrand, en zonnepanelen of zonneboilers die geïntegreerd zijn in het hellende dakvlak;
4° binnenverbouwingen zonder stabiliteitswerken;
5° afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de zijtuin en achtertuin;
6° [1 toegangspoorten en open afsluitingen tot een hoogte van twee meter;]1
7° gesloten afsluitingen tot een hoogte van 1 meter in de voortuin;
[1 7° /1. open afsluitingen en toegangspoorten tot een hoogte van drie meter in een afgebakend zeehavengebied;]1
[5 7° /2 de plaatsing van bovengrondse onderdelen van warmtepompen en airco's in een voortuin, een zijtuin en een achtertuin of op een zij- en achtergevel, ingeplant tot op twee meter van de perceelsgrens of tot tegen een bestaande scheidingsmuur;]5
8° [5 de plaatsing in de voortuin van de strikt noodzakelijke toegang tot en oprit naar het gebouw, voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, vermeld in punt 8° /1]5]3;
[5 8° /1 het aanbrengen van maximaal één overwelving of inbuizing van een baangracht per goed. De lengte van de overwelving of inbuizing bedraagt maximaal vijf meter. De overwelving of inbuizing heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter;]5
9° de plaatsing van seizoensgebonden, niet-overdekte terrassen bij horecazaken;
[1 10° [5 gebruikelijke technische constructies aan of op een gebouw, op voorwaarde dat ze niet meer dan drie meter boven de nok van het gebouw uitsteken]5 ;
11° de plaatsing van allerhande kleine tuinconstructies zoals tuinornamenten, brievenbussen en barbecues;
12° de voorlopige opslag van afvalstoffen op hun plaats van productie, indien dit gebeurt in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen;
13° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, voor zover de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan twintig vierkante meter;
14° de plaatsing van elektrische laadpalen.]1
Modifications
Art. 3.1. [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour les actes suivants [5 dans des, aux et auprès de bâtiments principalement autorisés ou censés autorisés, qui ne sont pas des habitations]5 :
1° [5 des constructions souterraines courantes, sauf si celles-ci sont contraires à un plan d'alignement approuvé, à une zone de recul reprise dans un plan d'alignement approuvé ou à un plan d'expropriation approuvé]5;
2° des actes sans travaux de stabilité et sans modification du volume de construction physique des façades latérales, façades postérieures et toits;
[5 2/1° la pose d'une isolation à l'extérieur des façades et des toits, pour autant qu'elle ne dépasse pas 26 cm au maximum et que l'alignement ne soit pas franchi. Cette dispense ne s'applique pas :
a) dans les zones reconnues comme patrimoine mondial ou se situant dans la zone tampon du patrimoine mondial, conformément à l'article 11 de la convention concernant la protection du patrimoine mondial, culturel et naturel, établie à Paris le 16 novembre 1972 ;
b) aux bâtiments repris dans l'inventaire établi du patrimoine architectural, visé à l'article 4.1.1 de l'arrêté relatif au patrimoine immobilier du 16 mai 2014 ;]5
3° des panneaux solaires ou des boilers solaires sur un toit plat, dépassant la rive de toit de 1 mètre au maximum, et des panneaux solaires ou des boilers solaires intégrés dans la toiture inclinée;
4° des transformations intérieures sans travaux de stabilité;
5° des clôtures jusqu'à une hauteur de deux mètres dans le jardin latéral et le jardin derrière la maison;
6° [1 des portes d'accès et des clôtures ouvertes jusqu'à une hauteur de deux mètres ;]1
7° des clôtures fermées jusqu'à une hauteur de 1 mètre dans le jardin devant la maison;
[1 7° /1 des clôtures ouvertes et des portes d'accès jusqu'à une hauteur de trois mètres dans une zone délimitée d'un port maritime ; ]1
[5 7° /2 l'installation d'éléments hors sol de pompes à chaleur et de climatiseurs dans un jardin avant, un jardin latéral et un jardin arrière ou sur une façade latérale et arrière, plantés à moins de deux mètres de la limite de la parcelle ou contre un mur de séparation existant;]5
8° [5 l'installation dans le jardin avant de la voie d'accès et de l'allée strictement nécessaires vers le bâtiment, pour autant que les eaux pluviales qui y tombent ne soient pas évacuées du propre terrain. Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés et de cours d'eau, à l'exception du voûtement ou de la canalisation d'un fossé le long de la route, visé au point 8° /1]5 ;]3
[5 8° /1 l'installation de maximum un voûtement ou une canalisation de fossé le long de la route par bien. La longueur du voûtement ou de la canalisation n'excède pas cinq mètres. Le voûtement ou la canalisation présente un diamètre intérieur minimal de 400 millimètres ;]5
9° l'installation de terrasses saisonnières, non couvertes, devant des établissements du secteur des hôtels, restaurants et cafés;
[1 10° [5 les constructions techniques courantes à ou sur un bâtiment, à condition qu'elles ne dépassent pas le faîte du bâtiment de plus de trois mètres]5;
11° l'installation de toutes sortes de petites constructions de jardin, telles que des ornements de jardin, des boîtes aux lettres et des barbecues ;
12° le stockage provisoire de déchets sur leur site de production, si cela se fait en fonction d'une évacuation organisée, régulière de déchets ;
13° la pose de conteneurs à verre, à vêtements et d'autres conteneurs de surface et souterrains en vue d'une collection sélective de déchets, pour autant que la superficie commune est inférieure à vingt mètres carrés ;
14° la pose de bornes de recharge électriques.]1
1° [5 des constructions souterraines courantes, sauf si celles-ci sont contraires à un plan d'alignement approuvé, à une zone de recul reprise dans un plan d'alignement approuvé ou à un plan d'expropriation approuvé]5;
2° des actes sans travaux de stabilité et sans modification du volume de construction physique des façades latérales, façades postérieures et toits;
[5 2/1° la pose d'une isolation à l'extérieur des façades et des toits, pour autant qu'elle ne dépasse pas 26 cm au maximum et que l'alignement ne soit pas franchi. Cette dispense ne s'applique pas :
a) dans les zones reconnues comme patrimoine mondial ou se situant dans la zone tampon du patrimoine mondial, conformément à l'article 11 de la convention concernant la protection du patrimoine mondial, culturel et naturel, établie à Paris le 16 novembre 1972 ;
b) aux bâtiments repris dans l'inventaire établi du patrimoine architectural, visé à l'article 4.1.1 de l'arrêté relatif au patrimoine immobilier du 16 mai 2014 ;]5
3° des panneaux solaires ou des boilers solaires sur un toit plat, dépassant la rive de toit de 1 mètre au maximum, et des panneaux solaires ou des boilers solaires intégrés dans la toiture inclinée;
4° des transformations intérieures sans travaux de stabilité;
5° des clôtures jusqu'à une hauteur de deux mètres dans le jardin latéral et le jardin derrière la maison;
6° [1 des portes d'accès et des clôtures ouvertes jusqu'à une hauteur de deux mètres ;]1
7° des clôtures fermées jusqu'à une hauteur de 1 mètre dans le jardin devant la maison;
[1 7° /1 des clôtures ouvertes et des portes d'accès jusqu'à une hauteur de trois mètres dans une zone délimitée d'un port maritime ; ]1
[5 7° /2 l'installation d'éléments hors sol de pompes à chaleur et de climatiseurs dans un jardin avant, un jardin latéral et un jardin arrière ou sur une façade latérale et arrière, plantés à moins de deux mètres de la limite de la parcelle ou contre un mur de séparation existant;]5
8° [5 l'installation dans le jardin avant de la voie d'accès et de l'allée strictement nécessaires vers le bâtiment, pour autant que les eaux pluviales qui y tombent ne soient pas évacuées du propre terrain. Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés et de cours d'eau, à l'exception du voûtement ou de la canalisation d'un fossé le long de la route, visé au point 8° /1]5 ;]3
[5 8° /1 l'installation de maximum un voûtement ou une canalisation de fossé le long de la route par bien. La longueur du voûtement ou de la canalisation n'excède pas cinq mètres. Le voûtement ou la canalisation présente un diamètre intérieur minimal de 400 millimètres ;]5
9° l'installation de terrasses saisonnières, non couvertes, devant des établissements du secteur des hôtels, restaurants et cafés;
[1 10° [5 les constructions techniques courantes à ou sur un bâtiment, à condition qu'elles ne dépassent pas le faîte du bâtiment de plus de trois mètres]5;
11° l'installation de toutes sortes de petites constructions de jardin, telles que des ornements de jardin, des boîtes aux lettres et des barbecues ;
12° le stockage provisoire de déchets sur leur site de production, si cela se fait en fonction d'une évacuation organisée, régulière de déchets ;
13° la pose de conteneurs à verre, à vêtements et d'autres conteneurs de surface et souterrains en vue d'une collection sélective de déchets, pour autant que la superficie commune est inférieure à vingt mètres carrés ;
14° la pose de bornes de recharge électriques.]1
Modifications
Art. 3.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 3.1, geldt enkel als de handelingen voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° [2 de handelingen, vermeld in artikel 3.1, 1° tot 5° en [3 7° /2 tot en met 13°]3, worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van [3 het betrokken hoofdzakelijk]3 vergund of vergund geacht gebouw;]2
2° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd.
3° [2 ...]2
1° [2 de handelingen, vermeld in artikel 3.1, 1° tot 5° en [3 7° /2 tot en met 13°]3, worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van [3 het betrokken hoofdzakelijk]3 vergund of vergund geacht gebouw;]2
2° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd.
3° [2 ...]2
Art. 3.2. La dispense, visée à l'article 3.1, vaut uniquement lorsque les actes remplissent toutes les conditions suivantes :
1° [2 les actes visés à l'art. 3.1, 1° à 5° et [3 7° /2 à 13°]3, sont exécutés entièrement dans un rayon de 30 mètres [3 du bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé concerné]3;]2
2° aucune modification de fonction soumise à autorisation n'est réalisée.
3° [2 ...]2
1° [2 les actes visés à l'art. 3.1, 1° à 5° et [3 7° /2 à 13°]3, sont exécutés entièrement dans un rayon de 30 mètres [3 du bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé concerné]3;]2
2° aucune modification de fonction soumise à autorisation n'est réalisée.
3° [2 ...]2
HOOFDSTUK 4. - Handelingen in industriegebied
CHAPITRE 4. - Actes dans une zone industrielle
Art. 4.1. [1 [2 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor de plaatsing van constructies als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het betreft geen gebouwen of verhardingen;
2° de constructies staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;
3° de constructies worden opgericht binnen een straal van:
a) vijftig meter van [3 het betrokken hoofdzakelijk]3 vergund of vergund geacht gebouw [3 of de betrokken hoofdzakelijk]3 vergund of vergund geachte verharding als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van [3 de betrokken hoofdzakelijk]3 vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° de constructies zijn niet hoger dan:
a) twintig meter als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) tien meter in overige gebieden;
5° [3 de totale oppervlakte van de van vergunning vrijgestelde constructies is niet groter dan 200 vierkante meter per goed]3 ;
6° de constructies liggen op minstens:
a) dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) vijf meter van alle perceelsgrenzen;
7° de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden;
8° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.]1
1° het betreft geen gebouwen of verhardingen;
2° de constructies staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;
3° de constructies worden opgericht binnen een straal van:
a) vijftig meter van [3 het betrokken hoofdzakelijk]3 vergund of vergund geacht gebouw [3 of de betrokken hoofdzakelijk]3 vergund of vergund geachte verharding als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van [3 de betrokken hoofdzakelijk]3 vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° de constructies zijn niet hoger dan:
a) twintig meter als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) tien meter in overige gebieden;
5° [3 de totale oppervlakte van de van vergunning vrijgestelde constructies is niet groter dan 200 vierkante meter per goed]3 ;
6° de constructies liggen op minstens:
a) dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) vijf meter van alle perceelsgrenzen;
7° de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden;
8° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.]1
Art. 4.1. [1 [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour la pose de constructions lorsqu'il est satisfait à toutes les exigences suivantes :
1° il ne s'agit pas de bâtiments ou de revêtements ;
2° les constructions sont en fonction de l'industrie et activité existantes ;
3° les constructions sont érigées dans un rayon de :
a) cinquante mètres [3 du bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé concerné]3 [3 ou du revêtement principalement autorisé ou censé autorisé concerné]3 lorsqu'ils sont situés dans une zone délimitée d'un port maritime ;
b) trente mètres [3 du bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé concerné]3 dans d'autres zones ;
4° la hauteur des constructions ne dépasse pas :
a) vingt mètres lorsqu'elles sont situées dans une zone délimitée d'un port maritime ;
b) dix mètres dans les autres zones ;
5° [3 la superficie totale des constructions exemptées de l'obligation d'autorisation ne dépasse pas 200 mètres carrés par bien]3 ;
6° les constructions sont situées à au moins :
a) trente mètres d'une zone d'habitat au sens large et d'une zone vulnérable d'un point de vue spatial, à l'exception des zones de parc ;
b) cinq mètres de toutes les limites de la parcelle ;
7° l'accessibilité pour les véhicules des services de secours y compris les véhicules de pompiers ne peut pas être limitée ;
8° il est répondu aux dispositions de l'article 4.4.]1
1° il ne s'agit pas de bâtiments ou de revêtements ;
2° les constructions sont en fonction de l'industrie et activité existantes ;
3° les constructions sont érigées dans un rayon de :
a) cinquante mètres [3 du bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé concerné]3 [3 ou du revêtement principalement autorisé ou censé autorisé concerné]3 lorsqu'ils sont situés dans une zone délimitée d'un port maritime ;
b) trente mètres [3 du bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé concerné]3 dans d'autres zones ;
4° la hauteur des constructions ne dépasse pas :
a) vingt mètres lorsqu'elles sont situées dans une zone délimitée d'un port maritime ;
b) dix mètres dans les autres zones ;
5° [3 la superficie totale des constructions exemptées de l'obligation d'autorisation ne dépasse pas 200 mètres carrés par bien]3 ;
6° les constructions sont situées à au moins :
a) trente mètres d'une zone d'habitat au sens large et d'une zone vulnérable d'un point de vue spatial, à l'exception des zones de parc ;
b) cinq mètres de toutes les limites de la parcelle ;
7° l'accessibilité pour les véhicules des services de secours y compris les véhicules de pompiers ne peut pas être limitée ;
8° il est répondu aux dispositions de l'article 4.4.]1
Art. 4.2. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het aanleggen van verhardingen als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° de verhardingen staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;
2° voor de plaats waar de verhardingen worden aangelegd bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;
3° de verhardingen worden aangelegd binnen een straal van:
a) vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of hoofdzakelijk vergund of vergund geachte verharding als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° de grondoppervlakte van de van vergunning vrijgestelde verharding is beperkt tot maximaal 200 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de verharding;
5° de verhardingen liggen op minstens:
a) tien meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) drie meter van alle perceelsgrenzen;.
6° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.]1
1° de verhardingen staan in functie van de bestaande industrie en bedrijvigheid;
2° voor de plaats waar de verhardingen worden aangelegd bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;
3° de verhardingen worden aangelegd binnen een straal van:
a) vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw of hoofdzakelijk vergund of vergund geachte verharding als ze liggen binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° de grondoppervlakte van de van vergunning vrijgestelde verharding is beperkt tot maximaal 200 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de verharding;
5° de verhardingen liggen op minstens:
a) tien meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) drie meter van alle perceelsgrenzen;.
6° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.]1
Modifications
[1]reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight">(1)<BVR 2017-07-15/42, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 29-09-2016>
Art. 4.2. [1 [2 ...]2 un permis d'environnement pour les actes urbanistiques n'est pas requis pour la construction de revêtements lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° les constructions sont en fonction de l'industrie et l'activité existantes ;
2° il existe un plan particulier d'aménagement ou un plan d'exécution spatial pour le site où les revêtements sont construits ;
3° les revêtements sont construits dans un rayon de :
a) cinquante mètres d'un bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé ou d'un revêtement principalement autorisé ou censé autorisé lorsqu'ils sont situés dans une zone délimitée d'un port maritime ;
b) trente mètres d'un bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé dans d'autres zones ;
4° la surface au sol du revêtement exempté d'autorisation est limitée à 200 mètres carrés au maximum et à 100 pour cent au maximum de la surface au sol du revêtement déjà autorisée ;
5° les revêtements sont situés à au moins :
a) dix mètres d'une zone d'habitat au sens large et d'une zone vulnérable d'un point de vue spatial, à l'exception des zones de parc ;
b) trois mètres de toutes les limites de la parcelle ;
6° il est répondu aux dispositions de l'article 4.4.]1
1° les constructions sont en fonction de l'industrie et l'activité existantes ;
2° il existe un plan particulier d'aménagement ou un plan d'exécution spatial pour le site où les revêtements sont construits ;
3° les revêtements sont construits dans un rayon de :
a) cinquante mètres d'un bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé ou d'un revêtement principalement autorisé ou censé autorisé lorsqu'ils sont situés dans une zone délimitée d'un port maritime ;
b) trente mètres d'un bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé dans d'autres zones ;
4° la surface au sol du revêtement exempté d'autorisation est limitée à 200 mètres carrés au maximum et à 100 pour cent au maximum de la surface au sol du revêtement déjà autorisée ;
5° les revêtements sont situés à au moins :
a) dix mètres d'une zone d'habitat au sens large et d'une zone vulnérable d'un point de vue spatial, à l'exception des zones de parc ;
b) trois mètres de toutes les limites de la parcelle ;
6° il est répondu aux dispositions de l'article 4.4.]1
Art. 4.3. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het oprichten van gebouwen als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het gebouw heeft de functie industrie en bedrijvigheid, staat in relatie tot de bestaande industrie en bedrijvigheid en betreft geen bedrijfswoning;
2° voor de plaats waar het gebouw wordt opgericht bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;
3° het gebouw wordt opgericht binnen een straal van:
a) vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw als het ligt binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° in het geval het gebouw aangebouwd wordt aan een bestaand, vergund geacht of vergund gebouw, blijven de voorwaarden met betrekking tot brandcompartimentering van toepassing; zoniet bedraagt de afstand tussen het gebouw en andere gebouwen minstens vijf meter;
5° de grondoppervlakte van de van vergunning vrijgestelde gebouwen is beperkt tot maximaal 100 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de gebouwen;
6° het gebouw ligt op minstens:
a) dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) vijf meter van alle perceelsgrenzen;
7° het gebouw is niet hoger dan:
a) één bouwlaag en twintig meter als het ligt binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) één bouwlaag en tien meter in overige gebieden;
8° de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden;
9° de brandbelasting van het gebouw bedraagt minder dan 350 MJ/m2;
10° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.]1
1° het gebouw heeft de functie industrie en bedrijvigheid, staat in relatie tot de bestaande industrie en bedrijvigheid en betreft geen bedrijfswoning;
2° voor de plaats waar het gebouw wordt opgericht bestaat een bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan;
3° het gebouw wordt opgericht binnen een straal van:
a) vijftig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw als het ligt binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw in overige gebieden;
4° in het geval het gebouw aangebouwd wordt aan een bestaand, vergund geacht of vergund gebouw, blijven de voorwaarden met betrekking tot brandcompartimentering van toepassing; zoniet bedraagt de afstand tussen het gebouw en andere gebouwen minstens vijf meter;
5° de grondoppervlakte van de van vergunning vrijgestelde gebouwen is beperkt tot maximaal 100 vierkante meter en maximaal 100 percent van de reeds vergunde grondoppervlakte van de gebouwen;
6° het gebouw ligt op minstens:
a) dertig meter van een woongebied in de ruime zin en van een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
b) vijf meter van alle perceelsgrenzen;
7° het gebouw is niet hoger dan:
a) één bouwlaag en twintig meter als het ligt binnen een afgebakend zeehavengebied;
b) één bouwlaag en tien meter in overige gebieden;
8° de bereikbaarheid voor hulpdienstvoertuigen met inbegrip van brandweerwagens mag niet verminderd worden;
9° de brandbelasting van het gebouw bedraagt minder dan 350 MJ/m2;
10° er is voldaan aan de bepalingen van artikel 4.4.]1
Art. 4.3. [1 [2 ...]2 un permis d'environnement pour les actes urbanistiques n'est pas requis pour la construction de bâtiments lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° le bâtiment a la fonction `industrie et activité', a trait à l'industrie et l'activité existantes et il ne s'agit pas d'un bâtiment d'exploitation ;
2° il existe un plan particulier d'aménagement ou un plan d'exécution spatial pour le site où le bâtiment est construit ;
3° le bâtiment est construit dans un rayon de :
a) cinquante mètres d'un bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé lorsqu'il est situé dans une zone délimitée d'un port maritime ;
b) trente mètres d'un bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé dans d'autres zones ;
4° au cas où le bâtiment est construit contre un bâtiment existant, censé autorisé ou autorisé, les conditions relatives au compartimentage coupe-feu restent d'application ; sinon, la distance entre le bâtiment et les autres bâtiments s'élève à au moins cinq mètres ;
5° la surface au sol des bâtiments exemptés d'autorisation est limitée à 100 mètres carrés au maximum et à 100 pour cent au maximum de la surface au sol des bâtiments déjà autorisée ;
6° le bâtiment est situé au moins à :
a) trente mètres d'une zone d'habitat au sens large et d'une zone vulnérable d'un point de vue spatial, à l'exception des zones de parc ;
b) cinq mètres de toutes les limites de la parcelle ;
7° la hauteur du bâtiment n'est pas supérieur à :
a) un niveau de construction et vingt mètres lorsqu'il est situé dans une zone délimitée d'un port maritime ;
b) un niveau de construction et dix mètres dans les autres zones ;
8° l'accessibilité pour les véhicules des services de secours y compris les véhicules de pompiers ne peut pas être limitée ;
9° la charge d'incendie du bâtiment s'élève à moins de 350 MJ/m2 ;
10° il est répondu aux dispositions de l'article 4.4.]1
1° le bâtiment a la fonction `industrie et activité', a trait à l'industrie et l'activité existantes et il ne s'agit pas d'un bâtiment d'exploitation ;
2° il existe un plan particulier d'aménagement ou un plan d'exécution spatial pour le site où le bâtiment est construit ;
3° le bâtiment est construit dans un rayon de :
a) cinquante mètres d'un bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé lorsqu'il est situé dans une zone délimitée d'un port maritime ;
b) trente mètres d'un bâtiment principalement autorisé ou censé autorisé dans d'autres zones ;
4° au cas où le bâtiment est construit contre un bâtiment existant, censé autorisé ou autorisé, les conditions relatives au compartimentage coupe-feu restent d'application ; sinon, la distance entre le bâtiment et les autres bâtiments s'élève à au moins cinq mètres ;
5° la surface au sol des bâtiments exemptés d'autorisation est limitée à 100 mètres carrés au maximum et à 100 pour cent au maximum de la surface au sol des bâtiments déjà autorisée ;
6° le bâtiment est situé au moins à :
a) trente mètres d'une zone d'habitat au sens large et d'une zone vulnérable d'un point de vue spatial, à l'exception des zones de parc ;
b) cinq mètres de toutes les limites de la parcelle ;
7° la hauteur du bâtiment n'est pas supérieur à :
a) un niveau de construction et vingt mètres lorsqu'il est situé dans une zone délimitée d'un port maritime ;
b) un niveau de construction et dix mètres dans les autres zones ;
8° l'accessibilité pour les véhicules des services de secours y compris les véhicules de pompiers ne peut pas être limitée ;
9° la charge d'incendie du bâtiment s'élève à moins de 350 MJ/m2 ;
10° il est répondu aux dispositions de l'article 4.4.]1
Art. 4.4. [1 De vrijstellingen, vermeld in de artikelen 4.1, 4.2, en 4.3, gelden alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze zijn gelegen in een industriegebied in de ruime zin;
2° ze liggen niet voor de rooilijn;
3° ze liggen niet in een zone uit het netwerk voor ecologische infrastructuur zoals aangeduid in een managementplan of soortenbeschermingsprogramma opgesteld ter uitvoering van de artikelen 50septies of 51 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
4° ze gaan niet gepaard met een ontbossing;
5° ze zijn niet strijdig met stedenbouwkundige voorschriften.]1
[2 "6° het hemelwater dat op de constructies valt, [3 wordt niet afgevoerd van het eigen terrein]3.]2
1° ze zijn gelegen in een industriegebied in de ruime zin;
2° ze liggen niet voor de rooilijn;
3° ze liggen niet in een zone uit het netwerk voor ecologische infrastructuur zoals aangeduid in een managementplan of soortenbeschermingsprogramma opgesteld ter uitvoering van de artikelen 50septies of 51 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
4° ze gaan niet gepaard met een ontbossing;
5° ze zijn niet strijdig met stedenbouwkundige voorschriften.]1
[2 "6° het hemelwater dat op de constructies valt, [3 wordt niet afgevoerd van het eigen terrein]3.]2
Art. 4.4. [1 Les dispenses, visées aux articles 4.1, 4.2 et 4.3, ne valent que lorsque les actes remplissent toutes les conditions suivantes :
1° ils sont situés dans une zone industrielle au sens large du terme ;
2° ils ne sont pas désalignés ;
3° ils ne sont pas situés dans une zone du réseau d'infrastructure écologique telle qu'indiquée sur un plan de gestion ou un programme de protection des espèces établi en exécution des articles 50septies ou 51 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
4° ils ne vont pas de pair avec un déboisement ;
5° ils ne sont pas contraires aux prescriptions urbanistiques.]1
[2 6° les eaux pluviales qui tombent sur les constructions [3 ne sont pas évacuées du propre terrain]3. ]2
1° ils sont situés dans une zone industrielle au sens large du terme ;
2° ils ne sont pas désalignés ;
3° ils ne sont pas situés dans une zone du réseau d'infrastructure écologique telle qu'indiquée sur un plan de gestion ou un programme de protection des espèces établi en exécution des articles 50septies ou 51 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
4° ils ne vont pas de pair avec un déboisement ;
5° ils ne sont pas contraires aux prescriptions urbanistiques.]1
[2 6° les eaux pluviales qui tombent sur les constructions [3 ne sont pas évacuées du propre terrain]3. ]2
HOOFDSTUK 5. [1 - Land- en tuinbouw]1
CHAPITRE 5. [1 - Agriculture et horticulture]1
Art. 5.2. [1 Een [3 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]3 is niet nodig voor de plaatsing van de volgende zaken, als ze in agrarisch gebied in de ruime zin liggen :
1° een krengenhuisje;
2° het draineren van een goed voor landbouw- of bodembeheerdoeleinden door de aanleg van een geheel van ondergrondse zuig- en/of moerleidingen, omhullingsmaterialen en eindbuizen en van een geheel van boven- en/of ondergrondse uitmondingsvoorzieningen, controleputten en hulpstukken, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is :
a) de bovengrondse zichtbare voorzieningen hebben maximale afmetingen van 1 meter x 1 meter en liggen gelijk met het maaiveld of met het talud van de ontvangende waterloop;
b) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in de volgende gebieden of zones :
1) Speciale Beschermingszones;
2) de Ramsargebieden;
3) ruimtelijk kwetsbare gebieden of een [5 gebied met middelgrote kans op overstromingen]5, of op minder dan 50 meter van die gebieden;
c) voor de drainagewerken is geen milieueffectrapport vereist;
3° [7 de strikt noodzakelijke toegang tot en oprit naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, vermeld in punt 3° /1]7 ;
[7 3° /1 het aanbrengen van maximaal één overwelving of inbuizing van een baangracht per goed. De lengte van de overwelving of inbuizing bedraagt maximaal vijf meter. De overwelving of inbuizing heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter;]7
4° bijenstallen of bijenkorven;
5° jachtkansels;]1
[2 6° sleufsilo's op voorwaarde dat ze worden opgericht binnen een straal van vijftig meter van het gebouwencomplex van het landbouwbedrijf en er geen afvoer wordt voorzien naar de openbare riolering;
7° de seizoensgebonden opslag van met folie afgedekte groenvoeders op velden buiten ruimtelijk kwetsbaar gebied.]2
1° een krengenhuisje;
2° het draineren van een goed voor landbouw- of bodembeheerdoeleinden door de aanleg van een geheel van ondergrondse zuig- en/of moerleidingen, omhullingsmaterialen en eindbuizen en van een geheel van boven- en/of ondergrondse uitmondingsvoorzieningen, controleputten en hulpstukken, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is :
a) de bovengrondse zichtbare voorzieningen hebben maximale afmetingen van 1 meter x 1 meter en liggen gelijk met het maaiveld of met het talud van de ontvangende waterloop;
b) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in de volgende gebieden of zones :
1) Speciale Beschermingszones;
2) de Ramsargebieden;
3) ruimtelijk kwetsbare gebieden of een [5 gebied met middelgrote kans op overstromingen]5, of op minder dan 50 meter van die gebieden;
c) voor de drainagewerken is geen milieueffectrapport vereist;
3° [7 de strikt noodzakelijke toegang tot en oprit naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, vermeld in punt 3° /1]7 ;
[7 3° /1 het aanbrengen van maximaal één overwelving of inbuizing van een baangracht per goed. De lengte van de overwelving of inbuizing bedraagt maximaal vijf meter. De overwelving of inbuizing heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter;]7
4° bijenstallen of bijenkorven;
5° jachtkansels;]1
[2 6° sleufsilo's op voorwaarde dat ze worden opgericht binnen een straal van vijftig meter van het gebouwencomplex van het landbouwbedrijf en er geen afvoer wordt voorzien naar de openbare riolering;
7° de seizoensgebonden opslag van met folie afgedekte groenvoeders op velden buiten ruimtelijk kwetsbaar gebied.]2
Modifications
Art. 5.2. [1 [3 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]3 pour les constructions suivantes lorsqu'elles sont situées en zone agricole au sens large :
1° un dispositif destiné à l'entreposage des cadavres d'animaux;
2° le drainage d'un bien à des fins agricoles ou en matière de gestion du sol en aménageant un ensemble de canalisations souterraines mère et/ou d'évacuation, de matériaux enveloppants et de canalisations finales et d'un ensemble d'équipements de débouchés, de puits de visite et de pièces auxiliaires, à condition qu'il soit satisfait à toutes les exigences suivantes :
a) les équipements visibles en surface ont des dimensions maximales de 1 mètre x 1 mètre et se situent au même niveau du terrain naturel ou du talus du cours d'eau récepteur;
b) les travaux de drainage ne sont pas exécutés dans les régions ou zones suivantes :
1) les zones de protection spéciales;
2) les zones Ramsar;
3) les zones vulnérables d'un point de vue spatial ou [5 zones exposées à un risque moyen d'inondation]5, ou à moins de 50 mètres de ces zones;
c) une évaluation des incidences sur l'environnement n'est pas requise pour les travaux de drainage;
3° [7 la voie d'accès et l'allée strictement nécessaires vers les bâtiments d'exploitation de l'entreprise agricole, y compris l'habitation de l'entreprise, pour autant que les eaux pluviales qui y tombent ne soient pas évacuées du propre terrain. Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés et de cours d'eau, à l'exception du voûtement ou de la canalisation d'un fossé le long de la route, visé au point 3° /1]7]4;
[7 3° /1 l'installation de maximum un voûtement ou une canalisation de fossé le long de la route par bien. La longueur du voûtement ou de la canalisation n'excède pas cinq mètres. Le voûtement ou la canalisation présente un diamètre intérieur minimal de 400 millimètres ;]7
4° ruchers ou ruches;
5° miradors de chasse;]1
[2 6° silos tranchés à condition qu'ils soient construits dans un rayon de cinquante mètres du complexe de bâtiments de l'exploitation agricole à condition qu'aucune évacuation vers le réseau d'égouts publics ne soit prévue ;
7° le stockage saisonnier de fourrages verts couverts de feuilles sur des champs en dehors de zones vulnérables d'un point de vue spatial.]2
1° un dispositif destiné à l'entreposage des cadavres d'animaux;
2° le drainage d'un bien à des fins agricoles ou en matière de gestion du sol en aménageant un ensemble de canalisations souterraines mère et/ou d'évacuation, de matériaux enveloppants et de canalisations finales et d'un ensemble d'équipements de débouchés, de puits de visite et de pièces auxiliaires, à condition qu'il soit satisfait à toutes les exigences suivantes :
a) les équipements visibles en surface ont des dimensions maximales de 1 mètre x 1 mètre et se situent au même niveau du terrain naturel ou du talus du cours d'eau récepteur;
b) les travaux de drainage ne sont pas exécutés dans les régions ou zones suivantes :
1) les zones de protection spéciales;
2) les zones Ramsar;
3) les zones vulnérables d'un point de vue spatial ou [5 zones exposées à un risque moyen d'inondation]5, ou à moins de 50 mètres de ces zones;
c) une évaluation des incidences sur l'environnement n'est pas requise pour les travaux de drainage;
3° [7 la voie d'accès et l'allée strictement nécessaires vers les bâtiments d'exploitation de l'entreprise agricole, y compris l'habitation de l'entreprise, pour autant que les eaux pluviales qui y tombent ne soient pas évacuées du propre terrain. Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés et de cours d'eau, à l'exception du voûtement ou de la canalisation d'un fossé le long de la route, visé au point 3° /1]7]4;
[7 3° /1 l'installation de maximum un voûtement ou une canalisation de fossé le long de la route par bien. La longueur du voûtement ou de la canalisation n'excède pas cinq mètres. Le voûtement ou la canalisation présente un diamètre intérieur minimal de 400 millimètres ;]7
4° ruchers ou ruches;
5° miradors de chasse;]1
[2 6° silos tranchés à condition qu'ils soient construits dans un rayon de cinquante mètres du complexe de bâtiments de l'exploitation agricole à condition qu'aucune évacuation vers le réseau d'égouts publics ne soit prévue ;
7° le stockage saisonnier de fourrages verts couverts de feuilles sur des champs en dehors de zones vulnérables d'un point de vue spatial.]2
Modifications
Art. 5.2. [1 Een [3 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]3 is niet nodig voor de plaatsing van de volgende zaken, als ze in agrarisch gebied in de ruime zin liggen :
1° een krengenhuisje;
2° het draineren van een goed voor landbouw- of bodembeheerdoeleinden door de aanleg van een geheel van ondergrondse zuig- en/of moerleidingen, omhullingsmaterialen en eindbuizen en van een geheel van boven- en/of ondergrondse uitmondingsvoorzieningen, controleputten en hulpstukken, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is :
a) de bovengrondse zichtbare voorzieningen hebben maximale afmetingen van 1 meter x 1 meter en liggen gelijk met het maaiveld of met het talud van de ontvangende waterloop;
b) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in de volgende gebieden of zones :
1) Speciale Beschermingszones;
2) de Ramsargebieden;
3) ruimtelijk kwetsbare gebieden of een [5 gebied met middelgrote kans op overstromingen]5, of op minder dan 50 meter van die gebieden;
c) voor de drainagewerken is geen milieueffectrapport vereist;
3° [7 de strikt noodzakelijke toegang tot en oprit naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, vermeld in punt 3° /1]7 ;
[7 3° /1 het aanbrengen van maximaal één overwelving of inbuizing van een baangracht per goed. De lengte van de overwelving of inbuizing bedraagt maximaal vijf meter. De overwelving of inbuizing heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter;]7
4° bijenstallen of bijenkorven;
5° jachtkansels;]1
[2 6° sleufsilo's op voorwaarde dat ze worden opgericht binnen een straal van vijftig meter van het gebouwencomplex van het landbouwbedrijf en er geen afvoer wordt voorzien naar de openbare riolering;
7° de seizoensgebonden opslag van met folie afgedekte groenvoeders op velden buiten ruimtelijk kwetsbaar gebied.]2
1° een krengenhuisje;
2° het draineren van een goed voor landbouw- of bodembeheerdoeleinden door de aanleg van een geheel van ondergrondse zuig- en/of moerleidingen, omhullingsmaterialen en eindbuizen en van een geheel van boven- en/of ondergrondse uitmondingsvoorzieningen, controleputten en hulpstukken, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is :
a) de bovengrondse zichtbare voorzieningen hebben maximale afmetingen van 1 meter x 1 meter en liggen gelijk met het maaiveld of met het talud van de ontvangende waterloop;
b) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in de volgende gebieden of zones :
1) Speciale Beschermingszones;
2) de Ramsargebieden;
3) ruimtelijk kwetsbare gebieden of een [5 gebied met middelgrote kans op overstromingen]5, of op minder dan 50 meter van die gebieden;
c) voor de drainagewerken is geen milieueffectrapport vereist;
3° [7 de strikt noodzakelijke toegang tot en oprit naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, voor zover het hemelwater dat erop valt, niet wordt afgevoerd van het eigen terrein. Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, vermeld in punt 3° /1]7 ;
[7 3° /1 het aanbrengen van maximaal één overwelving of inbuizing van een baangracht per goed. De lengte van de overwelving of inbuizing bedraagt maximaal vijf meter. De overwelving of inbuizing heeft een minimale binnendiameter van 400 millimeter;]7
4° bijenstallen of bijenkorven;
5° jachtkansels;]1
[2 6° sleufsilo's op voorwaarde dat ze worden opgericht binnen een straal van vijftig meter van het gebouwencomplex van het landbouwbedrijf en er geen afvoer wordt voorzien naar de openbare riolering;
7° de seizoensgebonden opslag van met folie afgedekte groenvoeders op velden buiten ruimtelijk kwetsbaar gebied.]2
Modifications
Art. 5.2. [1 [3 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]3 pour les constructions suivantes lorsqu'elles sont situées en zone agricole au sens large :
1° un dispositif destiné à l'entreposage des cadavres d'animaux;
2° le drainage d'un bien à des fins agricoles ou en matière de gestion du sol en aménageant un ensemble de canalisations souterraines mère et/ou d'évacuation, de matériaux enveloppants et de canalisations finales et d'un ensemble d'équipements de débouchés, de puits de visite et de pièces auxiliaires, à condition qu'il soit satisfait à toutes les exigences suivantes :
a) les équipements visibles en surface ont des dimensions maximales de 1 mètre x 1 mètre et se situent au même niveau du terrain naturel ou du talus du cours d'eau récepteur;
b) les travaux de drainage ne sont pas exécutés dans les régions ou zones suivantes :
1) les zones de protection spéciales;
2) les zones Ramsar;
3) les zones vulnérables d'un point de vue spatial ou [5 zones exposées à un risque moyen d'inondation]5, ou à moins de 50 mètres de ces zones;
c) une évaluation des incidences sur l'environnement n'est pas requise pour les travaux de drainage;
3° [7 la voie d'accès et l'allée strictement nécessaires vers les bâtiments d'exploitation de l'entreprise agricole, y compris l'habitation de l'entreprise, pour autant que les eaux pluviales qui y tombent ne soient pas évacuées du propre terrain. Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés et de cours d'eau, à l'exception du voûtement ou de la canalisation d'un fossé le long de la route, visé au point 3° /1]7]4;
[7 3° /1 l'installation de maximum un voûtement ou une canalisation de fossé le long de la route par bien. La longueur du voûtement ou de la canalisation n'excède pas cinq mètres. Le voûtement ou la canalisation présente un diamètre intérieur minimal de 400 millimètres ;]7
4° ruchers ou ruches;
5° miradors de chasse;]1
[2 6° silos tranchés à condition qu'ils soient construits dans un rayon de cinquante mètres du complexe de bâtiments de l'exploitation agricole à condition qu'aucune évacuation vers le réseau d'égouts publics ne soit prévue ;
7° le stockage saisonnier de fourrages verts couverts de feuilles sur des champs en dehors de zones vulnérables d'un point de vue spatial.]2
1° un dispositif destiné à l'entreposage des cadavres d'animaux;
2° le drainage d'un bien à des fins agricoles ou en matière de gestion du sol en aménageant un ensemble de canalisations souterraines mère et/ou d'évacuation, de matériaux enveloppants et de canalisations finales et d'un ensemble d'équipements de débouchés, de puits de visite et de pièces auxiliaires, à condition qu'il soit satisfait à toutes les exigences suivantes :
a) les équipements visibles en surface ont des dimensions maximales de 1 mètre x 1 mètre et se situent au même niveau du terrain naturel ou du talus du cours d'eau récepteur;
b) les travaux de drainage ne sont pas exécutés dans les régions ou zones suivantes :
1) les zones de protection spéciales;
2) les zones Ramsar;
3) les zones vulnérables d'un point de vue spatial ou [5 zones exposées à un risque moyen d'inondation]5, ou à moins de 50 mètres de ces zones;
c) une évaluation des incidences sur l'environnement n'est pas requise pour les travaux de drainage;
3° [7 la voie d'accès et l'allée strictement nécessaires vers les bâtiments d'exploitation de l'entreprise agricole, y compris l'habitation de l'entreprise, pour autant que les eaux pluviales qui y tombent ne soient pas évacuées du propre terrain. Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés et de cours d'eau, à l'exception du voûtement ou de la canalisation d'un fossé le long de la route, visé au point 3° /1]7]4;
[7 3° /1 l'installation de maximum un voûtement ou une canalisation de fossé le long de la route par bien. La longueur du voûtement ou de la canalisation n'excède pas cinq mètres. Le voûtement ou la canalisation présente un diamètre intérieur minimal de 400 millimètres ;]7
4° ruchers ou ruches;
5° miradors de chasse;]1
[2 6° silos tranchés à condition qu'ils soient construits dans un rayon de cinquante mètres du complexe de bâtiments de l'exploitation agricole à condition qu'aucune évacuation vers le réseau d'égouts publics ne soit prévue ;
7° le stockage saisonnier de fourrages verts couverts de feuilles sur des champs en dehors de zones vulnérables d'un point de vue spatial.]2
Modifications
Art. 5.3. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van constructies, in agrarisch gebied in de ruime zin als aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° de constructies staan in functie van de professionele teelt van landbouwgewassen of van de professionele veeteelt;
2° het betreft geen gebouwen of verhardingen;
3° de constructies worden opgericht binnen een straal van dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht landbouwbedrijfsgebouw;
4° de van vergunning vrijgestelde constructies zijn niet groter dan 100 vierkante meter per goed;
5° de constructies liggen op minstens vijf meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen;
6° de constructies zijn niet hoger dan tien meter;
7° de constructies liggen niet voor de rooilijn;
8° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing;
9° [3 ...]3.]1
1° de constructies staan in functie van de professionele teelt van landbouwgewassen of van de professionele veeteelt;
2° het betreft geen gebouwen of verhardingen;
3° de constructies worden opgericht binnen een straal van dertig meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht landbouwbedrijfsgebouw;
4° de van vergunning vrijgestelde constructies zijn niet groter dan 100 vierkante meter per goed;
5° de constructies liggen op minstens vijf meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen;
6° de constructies zijn niet hoger dan tien meter;
7° de constructies liggen niet voor de rooilijn;
8° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing;
9° [3 ...]3.]1
Art. 5.3. [1 [2 ...]2 un permis d'environnement pour les actes urbanistiques ne sont pas requis pour la pose de constructions dans une zone agricole au sens large lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° les constructions sont en fonction de la culture professionnelle de cultures agricoles ou de l'élevage professionnel ;
2° il ne s'agit pas de bâtiments ou de revêtements ;
3° les constructions sont réalisées dans un rayon de trente mètres autour d'une exploitation agricole principalement autorisée ou censé autorisée ;
4° les constructions exemptées de l'obligation d'autorisation ne dépassent pas 100 mètres carrés par bien ;
5° les constructions sont situées à au moins cinq mètres des limites latérales et arrières de la parcelle ;
6° la hauteur des constructions ne dépasse pas dix mètres ;
7° les constructions ne sont pas désalignées ;
8° les actes ne vont pas de pair avec un déboisement ;
9° [3 ...]3.]1
1° les constructions sont en fonction de la culture professionnelle de cultures agricoles ou de l'élevage professionnel ;
2° il ne s'agit pas de bâtiments ou de revêtements ;
3° les constructions sont réalisées dans un rayon de trente mètres autour d'une exploitation agricole principalement autorisée ou censé autorisée ;
4° les constructions exemptées de l'obligation d'autorisation ne dépassent pas 100 mètres carrés par bien ;
5° les constructions sont situées à au moins cinq mètres des limites latérales et arrières de la parcelle ;
6° la hauteur des constructions ne dépasse pas dix mètres ;
7° les constructions ne sont pas désalignées ;
8° les actes ne vont pas de pair avec un déboisement ;
9° [3 ...]3.]1
Art. 6.1. Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor :
1° het vellen van hoogstammige bomen, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is :
a) ze maken geen deel uit van een bos;
b) ze liggen in een woongebied in de ruime zin, in een agrarisch gebied in de ruime zin of in een industriegebied in de ruime zin, en niet in een woonparkgebied;
c) ze liggen binnen een straal van maximaal 15 meter rondom de vergunde woning, de vergunde landbouwbedrijfswoning of landbouwbedrijfsgebouwen of de vergunde bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen;
[3 d) ze liggen niet op openbaar domein;]3
2° het vellen van alleenstaande hoogstammige bomen of van enkele bomen in lijnverband omwille van acuut gevaar en na voorafgaande schriftelijke instemming van [1 de burgemeester]1;
3° het vellen van hoogstammige bomen, gelegen op terreinen waarvoor een door de bevoegde overheid of bevoegde administratie(s) goedgekeurd beheersplan of beheersvisie bestaat op basis van de milieu- en natuurwetgeving, als het vellen van de hoogstammige bomen als activiteit in dat beheersplan of beheersvisie is opgenomen;
[1 4° het vellen van hoogstammige bomen die deel uitmaken van systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond, toegepast op een perceel landbouwgrond als vermeld in artikel 2, 12°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid en waarvan de aanmelding via de verzamelaanvraag en het aanplanten van de bomen is gedaan na 1 juni 2012;
5° het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, door of op verzoek van de leidingbeheerder:
a) in de beschermde of voorbehouden zone aan weerszijden van bestaande ondergrondse vervoersinstallaties voor gas of vloeistof;
b) in de veiligheidsstrook van 25 meter aan weerszijden van bestaande bovengrondse hoogspanningslijnen;
c) in de veiligheidsstrook van vijf meter aan weerszijden van bestaande ondergrondse hoogspanningslijnen;
6° [4 het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, door of op verzoek van de spoorwegbeheerder, als de beplanting in strijd is met artikel 20 van de wet van 27 april 2018 op de politie van de spoorwegen]4;
7° het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, op openbaar domein, mits in de onmiddellijke omgeving in het eerstvolgende plantseizoen een heraanplanting gebeurt.]1
[4 In het eerste lid wordt verstaan onder hoogstammige boom: een boom die op een hoogte van één meter boven het maaiveld een stamomtrek van één meter heeft.]4
1° het vellen van hoogstammige bomen, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is :
a) ze maken geen deel uit van een bos;
b) ze liggen in een woongebied in de ruime zin, in een agrarisch gebied in de ruime zin of in een industriegebied in de ruime zin, en niet in een woonparkgebied;
c) ze liggen binnen een straal van maximaal 15 meter rondom de vergunde woning, de vergunde landbouwbedrijfswoning of landbouwbedrijfsgebouwen of de vergunde bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen;
[3 d) ze liggen niet op openbaar domein;]3
2° het vellen van alleenstaande hoogstammige bomen of van enkele bomen in lijnverband omwille van acuut gevaar en na voorafgaande schriftelijke instemming van [1 de burgemeester]1;
3° het vellen van hoogstammige bomen, gelegen op terreinen waarvoor een door de bevoegde overheid of bevoegde administratie(s) goedgekeurd beheersplan of beheersvisie bestaat op basis van de milieu- en natuurwetgeving, als het vellen van de hoogstammige bomen als activiteit in dat beheersplan of beheersvisie is opgenomen;
[1 4° het vellen van hoogstammige bomen die deel uitmaken van systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond, toegepast op een perceel landbouwgrond als vermeld in artikel 2, 12°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid en waarvan de aanmelding via de verzamelaanvraag en het aanplanten van de bomen is gedaan na 1 juni 2012;
5° het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, door of op verzoek van de leidingbeheerder:
a) in de beschermde of voorbehouden zone aan weerszijden van bestaande ondergrondse vervoersinstallaties voor gas of vloeistof;
b) in de veiligheidsstrook van 25 meter aan weerszijden van bestaande bovengrondse hoogspanningslijnen;
c) in de veiligheidsstrook van vijf meter aan weerszijden van bestaande ondergrondse hoogspanningslijnen;
6° [4 het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, door of op verzoek van de spoorwegbeheerder, als de beplanting in strijd is met artikel 20 van de wet van 27 april 2018 op de politie van de spoorwegen]4;
7° het vellen van hoogstammige bomen die geen deel uitmaken van een bos, op openbaar domein, mits in de onmiddellijke omgeving in het eerstvolgende plantseizoen een heraanplanting gebeurt.]1
[4 In het eerste lid wordt verstaan onder hoogstammige boom: een boom die op een hoogte van één meter boven het maaiveld een stamomtrek van één meter heeft.]4
Art. 6.1. [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour :
1° l'abattage d'arbres à haute tige, à condition qu'il soit satisfait à toutes les exigences suivantes :
a) ils ne font pas partie d'un bois;
b) ils sont situés dans une zone d'habitation au sens large, dans un zone agricole au sens large ou dans une zone industrielle au sens large, et non dans une zone de parc résidentiel;
c) ils se situent dans un rayon de 15 mètres au maximum autour de l'habitation autorisée, du logement de l'entreprise agricole ou des bâtiments d'exploitation de l'entreprise agricole autorisés, du logement de l'entreprise industrielle ou des bâtiments d'exploitation de l'entreprise industrielle autorisés;
[3 d) ils ne se situent pas sur un domaine public ;]3
2° l'abattage d'arbres isolés à haute tige ou de quelques arbres alignés pour des raisons de danger imminent et après l'accord écrit préalable de [1 le bourgmestre]1;
3° l'abattage d'arbres à haute tige, situés sur des terrains pour lesquels il existe un plan ou une vision de gestion approuvé par les/l'administration(s) compétente(s) sur la base de la législation relative à l'environnement et à la nature, pour autant que l'activité d'abattage des arbres à haute tige soit prévue dans ce plan ou cette vision de gestion;
[1 4° l'abattage d'arbres à haute tige faisant partie de systèmes d'utilisation des terres par laquelle la culture d'arbres est combinée avec l'agriculture à la même terre agricole, appliquée à une parcelle de terre agricole telle que visée à l'article 2, 12°, du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture et dont la notification par le biais de la demande unique et la plantation d'arbres est faite après le 1er juin 2012 ;
5° l'abattage d'arbres à haute tige ne faisant pas partie d'une forêt, par ou sur demande du gestionnaire de canalisations :
a) dans la zone protégée ou réservée de part et d'autre des installations de transport souterraines existantes pour gaz ou liquides ;
b) dans la bande de sécurité de 25 mètres de part et d'autre de lignes électriques aériennes à haute tension existantes ;
c) dans la bande de sécurité de cinq mètres de part et d'autre de lignes électriques souterraines à haute tension existantes ;
6° [4 l'abattage d'arbres à haute tige ne faisant pas partie d'une forêt, par ou sur demande du gestionnaire des chemins de fer, si la plantation enfreint l'article 20 de la loi du 27 avril 2018 sur la police des chemins de fer]4;
7° l'abattage d'arbres à haute tige ne faisant pas partie d'une forêt, sur le domaine public, à condition qu'un reboisement s'effectue dans l'environnement immédiat dans la première saison des plantations suivantes.]1
[4 Dans l'alinéa 1er, on entend par arbre à haute tige : un arbre dont le tronc fait 1 mètre de circonférence à 1 mètre de hauteur au-dessus du terrain naturel.]4
1° l'abattage d'arbres à haute tige, à condition qu'il soit satisfait à toutes les exigences suivantes :
a) ils ne font pas partie d'un bois;
b) ils sont situés dans une zone d'habitation au sens large, dans un zone agricole au sens large ou dans une zone industrielle au sens large, et non dans une zone de parc résidentiel;
c) ils se situent dans un rayon de 15 mètres au maximum autour de l'habitation autorisée, du logement de l'entreprise agricole ou des bâtiments d'exploitation de l'entreprise agricole autorisés, du logement de l'entreprise industrielle ou des bâtiments d'exploitation de l'entreprise industrielle autorisés;
[3 d) ils ne se situent pas sur un domaine public ;]3
2° l'abattage d'arbres isolés à haute tige ou de quelques arbres alignés pour des raisons de danger imminent et après l'accord écrit préalable de [1 le bourgmestre]1;
3° l'abattage d'arbres à haute tige, situés sur des terrains pour lesquels il existe un plan ou une vision de gestion approuvé par les/l'administration(s) compétente(s) sur la base de la législation relative à l'environnement et à la nature, pour autant que l'activité d'abattage des arbres à haute tige soit prévue dans ce plan ou cette vision de gestion;
[1 4° l'abattage d'arbres à haute tige faisant partie de systèmes d'utilisation des terres par laquelle la culture d'arbres est combinée avec l'agriculture à la même terre agricole, appliquée à une parcelle de terre agricole telle que visée à l'article 2, 12°, du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture et dont la notification par le biais de la demande unique et la plantation d'arbres est faite après le 1er juin 2012 ;
5° l'abattage d'arbres à haute tige ne faisant pas partie d'une forêt, par ou sur demande du gestionnaire de canalisations :
a) dans la zone protégée ou réservée de part et d'autre des installations de transport souterraines existantes pour gaz ou liquides ;
b) dans la bande de sécurité de 25 mètres de part et d'autre de lignes électriques aériennes à haute tension existantes ;
c) dans la bande de sécurité de cinq mètres de part et d'autre de lignes électriques souterraines à haute tension existantes ;
6° [4 l'abattage d'arbres à haute tige ne faisant pas partie d'une forêt, par ou sur demande du gestionnaire des chemins de fer, si la plantation enfreint l'article 20 de la loi du 27 avril 2018 sur la police des chemins de fer]4;
7° l'abattage d'arbres à haute tige ne faisant pas partie d'une forêt, sur le domaine public, à condition qu'un reboisement s'effectue dans l'environnement immédiat dans la première saison des plantations suivantes.]1
[4 Dans l'alinéa 1er, on entend par arbre à haute tige : un arbre dont le tronc fait 1 mètre de circonférence à 1 mètre de hauteur au-dessus du terrain naturel.]4
Art. 6.2. [1 Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor volgende handelingen:
1° [6 het aanleggen, vervangen of herinrichten van perceelsopritten en perceelsovergangen, met inbegrip van de eventueel daarvoor strikt noodzakelijke inbuizing van grachten. Deze inbuizing van grachten is niet langer dan vijf meter per goed]6 ;]5
2° [5 ...]5 [6 het aanleggen, inbuizen, openleggen, herprofileren of geheel of gedeeltelijk dempen van grachten, als de bodem van de gracht die wordt aangelegd niet dieper is dan 1,5 meter, gemeten vanaf het maaiveld. De inbuizing van grachten is niet langer dan vijf meter per goed;]6
3° het uitvoeren van reliëfwijzigingen van minder dan een meter [6 hoogte]6 [4 ...]4;
4° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige toeristisch-recreatieve infrastructuur zoals zitbanken, picknicktafels, vuilbakken, fietsenrekken, speeltoestellen, infopanelen en infokiosken;
5° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige faunavoorzieningen;
6° het aanleggen of herinrichten van infiltratie- of buffervoorzieningen met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter;
7° het aanleggen of herinrichten van poelen in functie van natuur- of landschapsbeheer met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter [6 ;]6
[6 8° het plaatsen of wijzigen van open afsluitingen.]6
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, geldt alleen voor handelingen ter uitvoering van:
1° een ingesteld landinrichtingsproject als vermeld in artikel 3.1.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
2° een ingesteld natuurinrichtingsproject als vermeld in artikel 47 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
3° een vastgestelde inrichtingsnota als vermeld in artikel 4.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
4° een project als vermeld in artikel 7.2.5 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
5° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 11 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;
6° een ingestelde gebruiksruil of daarop volgende ruilverkaveling met toepassing van artikel 2 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;
7° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 14 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;
8° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 43 van het Bosdecreet van 13 juni 1990;
9° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 34 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
10° een goedgekeurd beheersplan zoals bedoeld in artikel 8.1.1. of artikel 8.1.3. van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;]1
[3 11° een goedgekeurd natuurbeheerplan op basis van artikel 16octies van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.]3
1° [6 het aanleggen, vervangen of herinrichten van perceelsopritten en perceelsovergangen, met inbegrip van de eventueel daarvoor strikt noodzakelijke inbuizing van grachten. Deze inbuizing van grachten is niet langer dan vijf meter per goed]6 ;]5
2° [5 ...]5 [6 het aanleggen, inbuizen, openleggen, herprofileren of geheel of gedeeltelijk dempen van grachten, als de bodem van de gracht die wordt aangelegd niet dieper is dan 1,5 meter, gemeten vanaf het maaiveld. De inbuizing van grachten is niet langer dan vijf meter per goed;]6
3° het uitvoeren van reliëfwijzigingen van minder dan een meter [6 hoogte]6 [4 ...]4;
4° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige toeristisch-recreatieve infrastructuur zoals zitbanken, picknicktafels, vuilbakken, fietsenrekken, speeltoestellen, infopanelen en infokiosken;
5° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige faunavoorzieningen;
6° het aanleggen of herinrichten van infiltratie- of buffervoorzieningen met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter;
7° het aanleggen of herinrichten van poelen in functie van natuur- of landschapsbeheer met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter [6 ;]6
[6 8° het plaatsen of wijzigen van open afsluitingen.]6
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, geldt alleen voor handelingen ter uitvoering van:
1° een ingesteld landinrichtingsproject als vermeld in artikel 3.1.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
2° een ingesteld natuurinrichtingsproject als vermeld in artikel 47 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
3° een vastgestelde inrichtingsnota als vermeld in artikel 4.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
4° een project als vermeld in artikel 7.2.5 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
5° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 11 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;
6° een ingestelde gebruiksruil of daarop volgende ruilverkaveling met toepassing van artikel 2 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;
7° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 14 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;
8° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 43 van het Bosdecreet van 13 juni 1990;
9° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 34 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
10° een goedgekeurd beheersplan zoals bedoeld in artikel 8.1.1. of artikel 8.1.3. van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;]1
[3 11° een goedgekeurd natuurbeheerplan op basis van artikel 16octies van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.]3
Modifications
Art. 6.2. [1 [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour les actes suivants :
1° [6 l'aménagement, le remplacement ou le réaménagement d'accès et de passages de parcelles, y compris la canalisation de fossés éventuellement strictement indispensable à ce sujet. La longueur de cette canalisation de fossés n'excède pas cinq mètres par bien]6;
2° [5 ...]5 [6 l'aménagement, la canalisation, l'ouverture, le reprofilage ou le comblement partiel ou entier de fossés, si le fond des fossés à aménager n'est pas plus profond que 1,50 m à compter à partir du niveau du sol. La longueur de la canalisation de fossés n'excède pas cinq mètres par bien]6 ;
3° effectuer des modifications du relief de moins d'un mètre [6 de hauteur]6 [4 ...]4 ;
4° la pose ou le réaménagement d'infrastructure touristico-récréative à petite échelle telle que des bancs, tables de pique-nique, poubelles, râteliers à vélos, stations de jeux, panneaux et kiosques d'information ;
5° la pose ou le réaménagement d'équipements pour la petite faune ;
6° l'aménagement ou le réaménagement de systèmes d'infiltration ou tampons ayant une superficie d'au maximum 100 mètres carrés ;
7° l'aménagement ou le réaménagement de mares en fonction de la gestion de la nature ou du paysage, ayant une superficie d'au maximum 100 mètres carrés [6 ;]6
[6 8° l'installation ou la modification de clôtures ouvertes. ]6
L'exemption, visée à l'alinéa premier, s'applique uniquement aux actes en exécution :
1° d'un projet de rénovation rurale tel que visé à l'article 3.1.1 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
2° d'un projet d'aménagement de la nature en cours tel que visé à l'article 47 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
3° d'une note d'aménagement élaborée telle que visée à l'article 4.2, 1° du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
4° d'un projet tel que visé à l'article 7.2.5 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
5° d'un remembrement d'intérêt public en application de l'article 11 de la loi du 22 juillet 1970 relative au remembrement légal de biens ruraux ;
6° d'un échange d'exploitation instauré ou un remembrement suivant en application de l'article 2 de la loi du 12 juillet 1976 portant des mesures particulières en matière de remembrement légal de biens ruraux lors de l'exécution de grands travaux d'infrastructure ;
7° d'un remembrement d'intérêt public en application de l'article 14 de la loi du 10 janvier 1978 portant des mesures particulières en matière de remembrement à l'amiable de biens ruraux ;
8° d'un plan de gestion approuvé sur la base de l'article 43 du Décret forestier du 13 juin 1990 ;
9° d'un plan de gestion approuvé sur la base de l'article 34 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
10° d'un plan de gestion approuvé tel que visé à l'article 8.1.1. ou 8.1.3 du Décret relatif au patrimoine immobilier du 12 juillet 2013;]1
[3 11° un plan de gestion de la nature approuvé sur la base de l'article 16octies du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel.]3
1° [6 l'aménagement, le remplacement ou le réaménagement d'accès et de passages de parcelles, y compris la canalisation de fossés éventuellement strictement indispensable à ce sujet. La longueur de cette canalisation de fossés n'excède pas cinq mètres par bien]6;
2° [5 ...]5 [6 l'aménagement, la canalisation, l'ouverture, le reprofilage ou le comblement partiel ou entier de fossés, si le fond des fossés à aménager n'est pas plus profond que 1,50 m à compter à partir du niveau du sol. La longueur de la canalisation de fossés n'excède pas cinq mètres par bien]6 ;
3° effectuer des modifications du relief de moins d'un mètre [6 de hauteur]6 [4 ...]4 ;
4° la pose ou le réaménagement d'infrastructure touristico-récréative à petite échelle telle que des bancs, tables de pique-nique, poubelles, râteliers à vélos, stations de jeux, panneaux et kiosques d'information ;
5° la pose ou le réaménagement d'équipements pour la petite faune ;
6° l'aménagement ou le réaménagement de systèmes d'infiltration ou tampons ayant une superficie d'au maximum 100 mètres carrés ;
7° l'aménagement ou le réaménagement de mares en fonction de la gestion de la nature ou du paysage, ayant une superficie d'au maximum 100 mètres carrés [6 ;]6
[6 8° l'installation ou la modification de clôtures ouvertes. ]6
L'exemption, visée à l'alinéa premier, s'applique uniquement aux actes en exécution :
1° d'un projet de rénovation rurale tel que visé à l'article 3.1.1 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
2° d'un projet d'aménagement de la nature en cours tel que visé à l'article 47 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
3° d'une note d'aménagement élaborée telle que visée à l'article 4.2, 1° du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
4° d'un projet tel que visé à l'article 7.2.5 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
5° d'un remembrement d'intérêt public en application de l'article 11 de la loi du 22 juillet 1970 relative au remembrement légal de biens ruraux ;
6° d'un échange d'exploitation instauré ou un remembrement suivant en application de l'article 2 de la loi du 12 juillet 1976 portant des mesures particulières en matière de remembrement légal de biens ruraux lors de l'exécution de grands travaux d'infrastructure ;
7° d'un remembrement d'intérêt public en application de l'article 14 de la loi du 10 janvier 1978 portant des mesures particulières en matière de remembrement à l'amiable de biens ruraux ;
8° d'un plan de gestion approuvé sur la base de l'article 43 du Décret forestier du 13 juin 1990 ;
9° d'un plan de gestion approuvé sur la base de l'article 34 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
10° d'un plan de gestion approuvé tel que visé à l'article 8.1.1. ou 8.1.3 du Décret relatif au patrimoine immobilier du 12 juillet 2013;]1
[3 11° un plan de gestion de la nature approuvé sur la base de l'article 16octies du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel.]3
Modifications
Art. 6.2. [1 Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor volgende handelingen:
1° [6 het aanleggen, vervangen of herinrichten van perceelsopritten en perceelsovergangen, met inbegrip van de eventueel daarvoor strikt noodzakelijke inbuizing van grachten. Deze inbuizing van grachten is niet langer dan vijf meter per goed]6 ;]5
2° [5 ...]5 [6 het aanleggen, inbuizen, openleggen, herprofileren of geheel of gedeeltelijk dempen van grachten, als de bodem van de gracht die wordt aangelegd niet dieper is dan 1,5 meter, gemeten vanaf het maaiveld. De inbuizing van grachten is niet langer dan vijf meter per goed;]6
3° het uitvoeren van reliëfwijzigingen van minder dan een meter [6 hoogte]6 [4 ...]4;
4° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige toeristisch-recreatieve infrastructuur zoals zitbanken, picknicktafels, vuilbakken, fietsenrekken, speeltoestellen, infopanelen en infokiosken;
5° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige faunavoorzieningen;
6° het aanleggen of herinrichten van infiltratie- of buffervoorzieningen met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter;
7° het aanleggen of herinrichten van poelen in functie van natuur- of landschapsbeheer met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter [6 ;]6
[6 8° het plaatsen of wijzigen van open afsluitingen.]6
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, geldt alleen voor handelingen ter uitvoering van:
1° een ingesteld landinrichtingsproject als vermeld in artikel 3.1.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
2° een ingesteld natuurinrichtingsproject als vermeld in artikel 47 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
3° een vastgestelde inrichtingsnota als vermeld in artikel 4.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
4° een project als vermeld in artikel 7.2.5 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
5° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 11 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;
6° een ingestelde gebruiksruil of daarop volgende ruilverkaveling met toepassing van artikel 2 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;
7° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 14 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;
8° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 43 van het Bosdecreet van 13 juni 1990;
9° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 34 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
10° een goedgekeurd beheersplan zoals bedoeld in artikel 8.1.1. of artikel 8.1.3. van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;]1
[3 11° een goedgekeurd natuurbeheerplan op basis van artikel 16octies van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.]3
1° [6 het aanleggen, vervangen of herinrichten van perceelsopritten en perceelsovergangen, met inbegrip van de eventueel daarvoor strikt noodzakelijke inbuizing van grachten. Deze inbuizing van grachten is niet langer dan vijf meter per goed]6 ;]5
2° [5 ...]5 [6 het aanleggen, inbuizen, openleggen, herprofileren of geheel of gedeeltelijk dempen van grachten, als de bodem van de gracht die wordt aangelegd niet dieper is dan 1,5 meter, gemeten vanaf het maaiveld. De inbuizing van grachten is niet langer dan vijf meter per goed;]6
3° het uitvoeren van reliëfwijzigingen van minder dan een meter [6 hoogte]6 [4 ...]4;
4° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige toeristisch-recreatieve infrastructuur zoals zitbanken, picknicktafels, vuilbakken, fietsenrekken, speeltoestellen, infopanelen en infokiosken;
5° het plaatsen of herinrichten van kleinschalige faunavoorzieningen;
6° het aanleggen of herinrichten van infiltratie- of buffervoorzieningen met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter;
7° het aanleggen of herinrichten van poelen in functie van natuur- of landschapsbeheer met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter [6 ;]6
[6 8° het plaatsen of wijzigen van open afsluitingen.]6
De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, geldt alleen voor handelingen ter uitvoering van:
1° een ingesteld landinrichtingsproject als vermeld in artikel 3.1.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
2° een ingesteld natuurinrichtingsproject als vermeld in artikel 47 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
3° een vastgestelde inrichtingsnota als vermeld in artikel 4.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
4° een project als vermeld in artikel 7.2.5 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
5° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 11 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;
6° een ingestelde gebruiksruil of daarop volgende ruilverkaveling met toepassing van artikel 2 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;
7° een nuttig verklaarde ruilverkaveling met toepassing van artikel 14 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;
8° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 43 van het Bosdecreet van 13 juni 1990;
9° een goedgekeurd beheersplan op basis van artikel 34 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
10° een goedgekeurd beheersplan zoals bedoeld in artikel 8.1.1. of artikel 8.1.3. van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;]1
[3 11° een goedgekeurd natuurbeheerplan op basis van artikel 16octies van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.]3
Modifications
Art. 6.2. [1 [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour les actes suivants :
1° [6 l'aménagement, le remplacement ou le réaménagement d'accès et de passages de parcelles, y compris la canalisation de fossés éventuellement strictement indispensable à ce sujet. La longueur de cette canalisation de fossés n'excède pas cinq mètres par bien]6;
2° [5 ...]5 [6 l'aménagement, la canalisation, l'ouverture, le reprofilage ou le comblement partiel ou entier de fossés, si le fond des fossés à aménager n'est pas plus profond que 1,50 m à compter à partir du niveau du sol. La longueur de la canalisation de fossés n'excède pas cinq mètres par bien]6 ;
3° effectuer des modifications du relief de moins d'un mètre [6 de hauteur]6 [4 ...]4 ;
4° la pose ou le réaménagement d'infrastructure touristico-récréative à petite échelle telle que des bancs, tables de pique-nique, poubelles, râteliers à vélos, stations de jeux, panneaux et kiosques d'information ;
5° la pose ou le réaménagement d'équipements pour la petite faune ;
6° l'aménagement ou le réaménagement de systèmes d'infiltration ou tampons ayant une superficie d'au maximum 100 mètres carrés ;
7° l'aménagement ou le réaménagement de mares en fonction de la gestion de la nature ou du paysage, ayant une superficie d'au maximum 100 mètres carrés [6 ;]6
[6 8° l'installation ou la modification de clôtures ouvertes. ]6
L'exemption, visée à l'alinéa premier, s'applique uniquement aux actes en exécution :
1° d'un projet de rénovation rurale tel que visé à l'article 3.1.1 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
2° d'un projet d'aménagement de la nature en cours tel que visé à l'article 47 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
3° d'une note d'aménagement élaborée telle que visée à l'article 4.2, 1° du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
4° d'un projet tel que visé à l'article 7.2.5 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
5° d'un remembrement d'intérêt public en application de l'article 11 de la loi du 22 juillet 1970 relative au remembrement légal de biens ruraux ;
6° d'un échange d'exploitation instauré ou un remembrement suivant en application de l'article 2 de la loi du 12 juillet 1976 portant des mesures particulières en matière de remembrement légal de biens ruraux lors de l'exécution de grands travaux d'infrastructure ;
7° d'un remembrement d'intérêt public en application de l'article 14 de la loi du 10 janvier 1978 portant des mesures particulières en matière de remembrement à l'amiable de biens ruraux ;
8° d'un plan de gestion approuvé sur la base de l'article 43 du Décret forestier du 13 juin 1990 ;
9° d'un plan de gestion approuvé sur la base de l'article 34 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
10° d'un plan de gestion approuvé tel que visé à l'article 8.1.1. ou 8.1.3 du Décret relatif au patrimoine immobilier du 12 juillet 2013;]1
[3 11° un plan de gestion de la nature approuvé sur la base de l'article 16octies du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel.]3
1° [6 l'aménagement, le remplacement ou le réaménagement d'accès et de passages de parcelles, y compris la canalisation de fossés éventuellement strictement indispensable à ce sujet. La longueur de cette canalisation de fossés n'excède pas cinq mètres par bien]6;
2° [5 ...]5 [6 l'aménagement, la canalisation, l'ouverture, le reprofilage ou le comblement partiel ou entier de fossés, si le fond des fossés à aménager n'est pas plus profond que 1,50 m à compter à partir du niveau du sol. La longueur de la canalisation de fossés n'excède pas cinq mètres par bien]6 ;
3° effectuer des modifications du relief de moins d'un mètre [6 de hauteur]6 [4 ...]4 ;
4° la pose ou le réaménagement d'infrastructure touristico-récréative à petite échelle telle que des bancs, tables de pique-nique, poubelles, râteliers à vélos, stations de jeux, panneaux et kiosques d'information ;
5° la pose ou le réaménagement d'équipements pour la petite faune ;
6° l'aménagement ou le réaménagement de systèmes d'infiltration ou tampons ayant une superficie d'au maximum 100 mètres carrés ;
7° l'aménagement ou le réaménagement de mares en fonction de la gestion de la nature ou du paysage, ayant une superficie d'au maximum 100 mètres carrés [6 ;]6
[6 8° l'installation ou la modification de clôtures ouvertes. ]6
L'exemption, visée à l'alinéa premier, s'applique uniquement aux actes en exécution :
1° d'un projet de rénovation rurale tel que visé à l'article 3.1.1 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
2° d'un projet d'aménagement de la nature en cours tel que visé à l'article 47 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
3° d'une note d'aménagement élaborée telle que visée à l'article 4.2, 1° du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
4° d'un projet tel que visé à l'article 7.2.5 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale ;
5° d'un remembrement d'intérêt public en application de l'article 11 de la loi du 22 juillet 1970 relative au remembrement légal de biens ruraux ;
6° d'un échange d'exploitation instauré ou un remembrement suivant en application de l'article 2 de la loi du 12 juillet 1976 portant des mesures particulières en matière de remembrement légal de biens ruraux lors de l'exécution de grands travaux d'infrastructure ;
7° d'un remembrement d'intérêt public en application de l'article 14 de la loi du 10 janvier 1978 portant des mesures particulières en matière de remembrement à l'amiable de biens ruraux ;
8° d'un plan de gestion approuvé sur la base de l'article 43 du Décret forestier du 13 juin 1990 ;
9° d'un plan de gestion approuvé sur la base de l'article 34 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
10° d'un plan de gestion approuvé tel que visé à l'article 8.1.1. ou 8.1.3 du Décret relatif au patrimoine immobilier du 12 juillet 2013;]1
[3 11° un plan de gestion de la nature approuvé sur la base de l'article 16octies du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel.]3
Modifications
Art. 6.3. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het louter door uitgraving aanleggen van een veedrinkpoel met een maximale oppervlakte van 100 vierkante meter.]1
Art. 6.3. [1 [2 ...]2 un permis d'environnement pour les actes urbanistes ne sont pas requis pour l'aménagement par excavation d'une mare ayant une superficie de 100 mètres carrés au maximum.]1
Art. 7.1. [1 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor tijdelijke handelingen die nodig zijn om vergunde handelingen, meldingsplichtige handelingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde handelingen uit te voeren als die tijdelijke handelingen plaatsvinden op openbaar domein, op het goed of binnen de [2 werk- en werfstrook]2 die afgebakend is in de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of in de meldingsakte. [2 De tijdelijke handelingen worden ongedaan gemaakt binnen de dertig dagen na het einde der werken]2 .
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies tijdens de uitvoering van vergunde verbouwingen of herbouwingen van gebouwen, meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde verbouwingen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de constructies worden gebruikt om functies in onder te brengen die door de uitvoering van de handelingen niet meer kunnen plaatsvinden in de te verbouwen of herbouwen gebouwen;
2° de constructies worden niet langer dan twee jaar geplaatst in geval van vergunde of meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen en niet langer dan een jaar in geval van verbouwingen die vrijgesteld zijn van vergunning;
3° de maximale hoogte is beperkt tot 3,5 meter;
4° bij plaatsing op een goed dat niet tot het openbaar domein behoort, wordt de constructie op minimaal twee meter afstand van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens geplaatst;
5° de constructies worden verwijderd binnen dertig dagen nadat de verbouwde of herbouwde gebouwen in gebruik zijn genomen.]1
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies tijdens de uitvoering van vergunde verbouwingen of herbouwingen van gebouwen, meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde verbouwingen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de constructies worden gebruikt om functies in onder te brengen die door de uitvoering van de handelingen niet meer kunnen plaatsvinden in de te verbouwen of herbouwen gebouwen;
2° de constructies worden niet langer dan twee jaar geplaatst in geval van vergunde of meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen en niet langer dan een jaar in geval van verbouwingen die vrijgesteld zijn van vergunning;
3° de maximale hoogte is beperkt tot 3,5 meter;
4° bij plaatsing op een goed dat niet tot het openbaar domein behoort, wordt de constructie op minimaal twee meter afstand van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens geplaatst;
5° de constructies worden verwijderd binnen dertig dagen nadat de verbouwde of herbouwde gebouwen in gebruik zijn genomen.]1
Art. 7.1. [1 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis pour les actes temporaires nécessaires pour l'exécution d'actes autorisés, d'actes soumis à l'obligation de déclaration dont il a été pris acte, ou d'actes exemptés d'autorisation si ces actes temporaires ont lieu sur le domaine public, sur le bien ou dans les limites de la [2 zone de travail et zone de chantier]2 délimitée dans le permis d'environnement pour des actes urbanistiques ou dans l'acte de déclaration. [2 Les actes temporaires sont supprimés dans les trente jours qui suivent la fin des travaux]2.
Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis pour la pose temporaire de constructions mobiles lors de l'exécution de transformations ou de reconstructions autorisées de bâtiments, de transformations ou de reconstructions soumises à l'obligation de déclaration dont il a été pris acte, ou de transformations exemptées d'autorisation, lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° les constructions sont utilisées pour y héberger des fonctions qui ne peuvent plus avoir lieu dans les bâtiments à transformer ou à reconstruire à cause de l'exécution des actes ;
2° les constructions sont posées pour une durée maximale de deux ans en cas de transformations ou de reconstructions autorisées ou soumises à l'obligation de déclaration, et pour une durée maximale d'un an en cas de transformations exemptées d'autorisation ;
3° la hauteur maximale est limitée à 3,5 mètres ;
4° en cas de pose sur un bien qui n'appartient pas au domaine public, la construction est posée à au moins deux mètres des limites latérales et arrières de la parcelle ;
5° les constructions sont enlevées dans les trente jours après la mise en service des bâtiments transformés ou reconstruits.]1
Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis pour la pose temporaire de constructions mobiles lors de l'exécution de transformations ou de reconstructions autorisées de bâtiments, de transformations ou de reconstructions soumises à l'obligation de déclaration dont il a été pris acte, ou de transformations exemptées d'autorisation, lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° les constructions sont utilisées pour y héberger des fonctions qui ne peuvent plus avoir lieu dans les bâtiments à transformer ou à reconstruire à cause de l'exécution des actes ;
2° les constructions sont posées pour une durée maximale de deux ans en cas de transformations ou de reconstructions autorisées ou soumises à l'obligation de déclaration, et pour une durée maximale d'un an en cas de transformations exemptées d'autorisation ;
3° la hauteur maximale est limitée à 3,5 mètres ;
4° en cas de pose sur un bien qui n'appartient pas au domaine public, la construction est posée à au moins deux mètres des limites latérales et arrières de la parcelle ;
5° les constructions sont enlevées dans les trente jours après la mise en service des bâtiments transformés ou reconstruits.]1
Art. 7.1. [1 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor tijdelijke handelingen die nodig zijn om vergunde handelingen, meldingsplichtige handelingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde handelingen uit te voeren als die tijdelijke handelingen plaatsvinden op openbaar domein, op het goed of binnen de [2 werk- en werfstrook]2 die afgebakend is in de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of in de meldingsakte. [2 De tijdelijke handelingen worden ongedaan gemaakt binnen de dertig dagen na het einde der werken]2 .
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies tijdens de uitvoering van vergunde verbouwingen of herbouwingen van gebouwen, meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde verbouwingen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de constructies worden gebruikt om functies in onder te brengen die door de uitvoering van de handelingen niet meer kunnen plaatsvinden in de te verbouwen of herbouwen gebouwen;
2° de constructies worden niet langer dan twee jaar geplaatst in geval van vergunde of meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen en niet langer dan een jaar in geval van verbouwingen die vrijgesteld zijn van vergunning;
3° de maximale hoogte is beperkt tot 3,5 meter;
4° bij plaatsing op een goed dat niet tot het openbaar domein behoort, wordt de constructie op minimaal twee meter afstand van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens geplaatst;
5° de constructies worden verwijderd binnen dertig dagen nadat de verbouwde of herbouwde gebouwen in gebruik zijn genomen.]1
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies tijdens de uitvoering van vergunde verbouwingen of herbouwingen van gebouwen, meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde verbouwingen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de constructies worden gebruikt om functies in onder te brengen die door de uitvoering van de handelingen niet meer kunnen plaatsvinden in de te verbouwen of herbouwen gebouwen;
2° de constructies worden niet langer dan twee jaar geplaatst in geval van vergunde of meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen en niet langer dan een jaar in geval van verbouwingen die vrijgesteld zijn van vergunning;
3° de maximale hoogte is beperkt tot 3,5 meter;
4° bij plaatsing op een goed dat niet tot het openbaar domein behoort, wordt de constructie op minimaal twee meter afstand van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens geplaatst;
5° de constructies worden verwijderd binnen dertig dagen nadat de verbouwde of herbouwde gebouwen in gebruik zijn genomen.]1
Art. 7.1. [1 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis pour les actes temporaires nécessaires pour l'exécution d'actes autorisés, d'actes soumis à l'obligation de déclaration dont il a été pris acte, ou d'actes exemptés d'autorisation si ces actes temporaires ont lieu sur le domaine public, sur le bien ou dans les limites de la [2 zone de travail et zone de chantier]2 délimitée dans le permis d'environnement pour des actes urbanistiques ou dans l'acte de déclaration. [2 Les actes temporaires sont supprimés dans les trente jours qui suivent la fin des travaux]2.
Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis pour la pose temporaire de constructions mobiles lors de l'exécution de transformations ou de reconstructions autorisées de bâtiments, de transformations ou de reconstructions soumises à l'obligation de déclaration dont il a été pris acte, ou de transformations exemptées d'autorisation, lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° les constructions sont utilisées pour y héberger des fonctions qui ne peuvent plus avoir lieu dans les bâtiments à transformer ou à reconstruire à cause de l'exécution des actes ;
2° les constructions sont posées pour une durée maximale de deux ans en cas de transformations ou de reconstructions autorisées ou soumises à l'obligation de déclaration, et pour une durée maximale d'un an en cas de transformations exemptées d'autorisation ;
3° la hauteur maximale est limitée à 3,5 mètres ;
4° en cas de pose sur un bien qui n'appartient pas au domaine public, la construction est posée à au moins deux mètres des limites latérales et arrières de la parcelle ;
5° les constructions sont enlevées dans les trente jours après la mise en service des bâtiments transformés ou reconstruits.]1
Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis pour la pose temporaire de constructions mobiles lors de l'exécution de transformations ou de reconstructions autorisées de bâtiments, de transformations ou de reconstructions soumises à l'obligation de déclaration dont il a été pris acte, ou de transformations exemptées d'autorisation, lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° les constructions sont utilisées pour y héberger des fonctions qui ne peuvent plus avoir lieu dans les bâtiments à transformer ou à reconstruire à cause de l'exécution des actes ;
2° les constructions sont posées pour une durée maximale de deux ans en cas de transformations ou de reconstructions autorisées ou soumises à l'obligation de déclaration, et pour une durée maximale d'un an en cas de transformations exemptées d'autorisation ;
3° la hauteur maximale est limitée à 3,5 mètres ;
4° en cas de pose sur un bien qui n'appartient pas au domaine public, la construction est posée à au moins deux mètres des limites latérales et arrières de la parcelle ;
5° les constructions sont enlevées dans les trente jours après la mise en service des bâtiments transformés ou reconstruits.]1
Art. 7.3. [1 Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor een tijdelijke wijziging van de hoofdfunctie van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, als de tijdelijke functiewijziging een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar niet overschrijdt. Op de eerste dag van de functiewijziging begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of de functiewijziging de volle dertig dagen gebeurt. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet.
Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor een tijdelijke wijziging van de hoofdfunctie van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, waar op regelmatige basis aan jeugdwerk wordt gedaan, naar tijdelijke overnachtingsplaats voor jeugd, als aan al volgende voorwaarden is voldaan:
1° het jeugdwerk wordt georganiseerd door een lokaal jeugdwerkinitiatief als bedoeld in artikel 9, § 3, tweede lid, van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid;
2° het lokaal jeugdwerkinitiatief is aangesloten bij een landelijk georganiseerde jeugdvereniging, erkend met toepassing van artikel 9, § 2, van het voormelde decreet;
3° het jeugdwerk wordt voornamelijk georganiseerd voor jongeren tot en met zestien jaar.]1
Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor een tijdelijke wijziging van de hoofdfunctie van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, waar op regelmatige basis aan jeugdwerk wordt gedaan, naar tijdelijke overnachtingsplaats voor jeugd, als aan al volgende voorwaarden is voldaan:
1° het jeugdwerk wordt georganiseerd door een lokaal jeugdwerkinitiatief als bedoeld in artikel 9, § 3, tweede lid, van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid;
2° het lokaal jeugdwerkinitiatief is aangesloten bij een landelijk georganiseerde jeugdvereniging, erkend met toepassing van artikel 9, § 2, van het voormelde decreet;
3° het jeugdwerk wordt voornamelijk georganiseerd voor jongeren tot en met zestien jaar.]1
Art. 7.3. [1 [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour une modification temporaire de la fonction principale d'un bâtiment existant, principalement autorisé ou censé autorisé, lorsqu'une durée maximale de quatre périodes de trente jours consécutifs par année calendaire par an n'est pas dépassée suite à la modification de fonction temporaire. La période de trente jours prend cours au premier jour de la modification de fonction, que la modification de fonction ait lieu pendant la période entière de trente jours ou non. Les périodes de trente jours peuvent être ininterrompues, mais elles ne se chevauchent pas.
Une autorisation urbanistique n'est pas requise pour une modification temporaire de la fonction principale d'un bâtiment existant, principalement autorisé ou censé autorisé, où l'animation des jeunes est organisée de façon régulière, vers un établissement d'hébergement temporaire pour la jeunesse, lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° l'animation des jeunes est organisée par une initiative locale d'animation des jeunes telle que visée à l'article 9, § 3, alinéa deux, du décret du 20 janvier 2012 relatif à une politique rénovée des droits de l'enfant et de la jeunesse ;
2° l'initiative locale d'animation des jeunes est affiliée à une association de jeunes régionale, agréée en application de l'article 9, § 2, du décret précité ;
3° l'animation des jeunes est principalement organisée pour des jeunes jusqu'à l'âge de seize ans.]1
Une autorisation urbanistique n'est pas requise pour une modification temporaire de la fonction principale d'un bâtiment existant, principalement autorisé ou censé autorisé, où l'animation des jeunes est organisée de façon régulière, vers un établissement d'hébergement temporaire pour la jeunesse, lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° l'animation des jeunes est organisée par une initiative locale d'animation des jeunes telle que visée à l'article 9, § 3, alinéa deux, du décret du 20 janvier 2012 relatif à une politique rénovée des droits de l'enfant et de la jeunesse ;
2° l'initiative locale d'animation des jeunes est affiliée à une association de jeunes régionale, agréée en application de l'article 9, § 2, du décret précité ;
3° l'animation des jeunes est principalement organisée pour des jeunes jusqu'à l'âge de seize ans.]1
Art. 7.3. [1 Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor een tijdelijke wijziging van de hoofdfunctie van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, als de tijdelijke functiewijziging een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar niet overschrijdt. Op de eerste dag van de functiewijziging begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of de functiewijziging de volle dertig dagen gebeurt. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet.
Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor een tijdelijke wijziging van de hoofdfunctie van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, waar op regelmatige basis aan jeugdwerk wordt gedaan, naar tijdelijke overnachtingsplaats voor jeugd, als aan al volgende voorwaarden is voldaan:
1° het jeugdwerk wordt georganiseerd door een lokaal jeugdwerkinitiatief als bedoeld in artikel 9, § 3, tweede lid, van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid;
2° het lokaal jeugdwerkinitiatief is aangesloten bij een landelijk georganiseerde jeugdvereniging, erkend met toepassing van artikel 9, § 2, van het voormelde decreet;
3° het jeugdwerk wordt voornamelijk georganiseerd voor jongeren tot en met zestien jaar.]1
Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor een tijdelijke wijziging van de hoofdfunctie van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, waar op regelmatige basis aan jeugdwerk wordt gedaan, naar tijdelijke overnachtingsplaats voor jeugd, als aan al volgende voorwaarden is voldaan:
1° het jeugdwerk wordt georganiseerd door een lokaal jeugdwerkinitiatief als bedoeld in artikel 9, § 3, tweede lid, van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid;
2° het lokaal jeugdwerkinitiatief is aangesloten bij een landelijk georganiseerde jeugdvereniging, erkend met toepassing van artikel 9, § 2, van het voormelde decreet;
3° het jeugdwerk wordt voornamelijk georganiseerd voor jongeren tot en met zestien jaar.]1
Art. 7.3. [1 [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour une modification temporaire de la fonction principale d'un bâtiment existant, principalement autorisé ou censé autorisé, lorsqu'une durée maximale de quatre périodes de trente jours consécutifs par année calendaire par an n'est pas dépassée suite à la modification de fonction temporaire. La période de trente jours prend cours au premier jour de la modification de fonction, que la modification de fonction ait lieu pendant la période entière de trente jours ou non. Les périodes de trente jours peuvent être ininterrompues, mais elles ne se chevauchent pas.
Une autorisation urbanistique n'est pas requise pour une modification temporaire de la fonction principale d'un bâtiment existant, principalement autorisé ou censé autorisé, où l'animation des jeunes est organisée de façon régulière, vers un établissement d'hébergement temporaire pour la jeunesse, lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° l'animation des jeunes est organisée par une initiative locale d'animation des jeunes telle que visée à l'article 9, § 3, alinéa deux, du décret du 20 janvier 2012 relatif à une politique rénovée des droits de l'enfant et de la jeunesse ;
2° l'initiative locale d'animation des jeunes est affiliée à une association de jeunes régionale, agréée en application de l'article 9, § 2, du décret précité ;
3° l'animation des jeunes est principalement organisée pour des jeunes jusqu'à l'âge de seize ans.]1
Une autorisation urbanistique n'est pas requise pour une modification temporaire de la fonction principale d'un bâtiment existant, principalement autorisé ou censé autorisé, où l'animation des jeunes est organisée de façon régulière, vers un établissement d'hébergement temporaire pour la jeunesse, lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° l'animation des jeunes est organisée par une initiative locale d'animation des jeunes telle que visée à l'article 9, § 3, alinéa deux, du décret du 20 janvier 2012 relatif à une politique rénovée des droits de l'enfant et de la jeunesse ;
2° l'initiative locale d'animation des jeunes est affiliée à une association de jeunes régionale, agréée en application de l'article 9, § 2, du décret précité ;
3° l'animation des jeunes est principalement organisée pour des jeunes jusqu'à l'âge de seize ans.]1
Art. 7.5. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het tijdelijk gebruiken van een terrein om op te kamperen in het kader van een evenement of door georganiseerde groepen kampeerders die onder toezicht van een of meer begeleiders staan als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar wordt niet overschreden. Op de eerste dag van het gebruik begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of het gebruik de volle dertig dagen gebeurt. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet;
2° het terrein ligt niet in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
3° het gebruik brengt de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang;
4° het gebruik gaat niet gepaard met een ontbossing, een wijziging van vegetatie of kleine landschapselementen, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen.]1
1° een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar wordt niet overschreden. Op de eerste dag van het gebruik begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of het gebruik de volle dertig dagen gebeurt. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet;
2° het terrein ligt niet in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
3° het gebruik brengt de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang;
4° het gebruik gaat niet gepaard met een ontbossing, een wijziging van vegetatie of kleine landschapselementen, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen.]1
Art. 7.5. [1 [2 ...]2 un permis d'environnement pour les actes urbanistiques ne sont pas requis pour l'usage temporaire d'un terrain pour y camper dans le cadre d'un événement ou par des groupes organisés de campeurs qui sont soumis au contrôle d'un ou plusieurs accompagnateurs lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° une durée maximale de quatre périodes de trente jours consécutifs par année calendaire n'est pas dépassée. La période de trente jours prend cours au premier jour de l'usage, que le terrain soit utilisé pendant la période entière de trente jours ou non. Les périodes de trente jours peuvent être ininterrompues, mais elles ne se chevauchent pas ;
2° le terrain n'est pas situé dans une zone vulnérable d'un point de vue spatial, à l'exception des zones de parc ;
3° l'usage ne compromet pas la réalisation de l'affectation générale de la zone ;
4° l'usage ne va pas de pair avec un déboisement, une modification de végétation ou d'autres éléments paysagers, une modification de relief significative ou une modification de masses d'eau.]1
1° une durée maximale de quatre périodes de trente jours consécutifs par année calendaire n'est pas dépassée. La période de trente jours prend cours au premier jour de l'usage, que le terrain soit utilisé pendant la période entière de trente jours ou non. Les périodes de trente jours peuvent être ininterrompues, mais elles ne se chevauchent pas ;
2° le terrain n'est pas situé dans une zone vulnérable d'un point de vue spatial, à l'exception des zones de parc ;
3° l'usage ne compromet pas la réalisation de l'affectation générale de la zone ;
4° l'usage ne va pas de pair avec un déboisement, une modification de végétation ou d'autres éléments paysagers, une modification de relief significative ou une modification de masses d'eau.]1
Art. 7.5. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het tijdelijk gebruiken van een terrein om op te kamperen in het kader van een evenement of door georganiseerde groepen kampeerders die onder toezicht van een of meer begeleiders staan als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar wordt niet overschreden. Op de eerste dag van het gebruik begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of het gebruik de volle dertig dagen gebeurt. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet;
2° het terrein ligt niet in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
3° het gebruik brengt de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang;
4° het gebruik gaat niet gepaard met een ontbossing, een wijziging van vegetatie of kleine landschapselementen, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen.]1
1° een maximale duur van vier periodes van dertig aaneengesloten dagen per kalenderjaar wordt niet overschreden. Op de eerste dag van het gebruik begint de periode van dertig dagen te lopen, ongeacht of het gebruik de volle dertig dagen gebeurt. De periodes van dertig dagen kunnen aaneengesloten zijn, maar overlappen elkaar niet;
2° het terrein ligt niet in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, niet zijnde parkgebied;
3° het gebruik brengt de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang;
4° het gebruik gaat niet gepaard met een ontbossing, een wijziging van vegetatie of kleine landschapselementen, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen.]1
Art. 7.5. [1 [2 ...]2 un permis d'environnement pour les actes urbanistiques ne sont pas requis pour l'usage temporaire d'un terrain pour y camper dans le cadre d'un événement ou par des groupes organisés de campeurs qui sont soumis au contrôle d'un ou plusieurs accompagnateurs lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° une durée maximale de quatre périodes de trente jours consécutifs par année calendaire n'est pas dépassée. La période de trente jours prend cours au premier jour de l'usage, que le terrain soit utilisé pendant la période entière de trente jours ou non. Les périodes de trente jours peuvent être ininterrompues, mais elles ne se chevauchent pas ;
2° le terrain n'est pas situé dans une zone vulnérable d'un point de vue spatial, à l'exception des zones de parc ;
3° l'usage ne compromet pas la réalisation de l'affectation générale de la zone ;
4° l'usage ne va pas de pair avec un déboisement, une modification de végétation ou d'autres éléments paysagers, une modification de relief significative ou une modification de masses d'eau.]1
1° une durée maximale de quatre périodes de trente jours consécutifs par année calendaire n'est pas dépassée. La période de trente jours prend cours au premier jour de l'usage, que le terrain soit utilisé pendant la période entière de trente jours ou non. Les périodes de trente jours peuvent être ininterrompues, mais elles ne se chevauchent pas ;
2° le terrain n'est pas situé dans une zone vulnérable d'un point de vue spatial, à l'exception des zones de parc ;
3° l'usage ne compromet pas la réalisation de l'affectation générale de la zone ;
4° l'usage ne va pas de pair avec un déboisement, une modification de végétation ou d'autres éléments paysagers, une modification de relief significative ou une modification de masses d'eau.]1
Art. 8.1. Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor de herinrichting van de volgende [1 al dan niet omheinde]1 terreinen, als er geen gebouwen opgericht worden en als de herinrichting eigen is aan de functie van het terrein :
1° openbare begraafplaatsen,
2° openbare parken, openbare groenzones en publiek toegankelijke dierentuinen;
3° al dan niet openbare terreinen voor recreatie;
4° openbaar spoorwegdomein, als het aantal sporen niet vermeerderd wordt;
[3 4° /1 openbare carpoolparkings, park-and-ride parkings en Hoppinpunten;]3
5° sportterreinen;
6° terreinen voor waterzuivering, met inbegrip van de installaties;
7° terreinen [1 ondergrondse of bovengrondse]1 met installaties voor de productie, het transport en de distributie van drinkwater, elektriciteit of aardgas;
8° luchthavens als de start- of landingsbaan niet gewijzigd wordt;
[1 9° dienstenzones langs autosnelwegen.]1
1° openbare begraafplaatsen,
2° openbare parken, openbare groenzones en publiek toegankelijke dierentuinen;
3° al dan niet openbare terreinen voor recreatie;
4° openbaar spoorwegdomein, als het aantal sporen niet vermeerderd wordt;
[3 4° /1 openbare carpoolparkings, park-and-ride parkings en Hoppinpunten;]3
5° sportterreinen;
6° terreinen voor waterzuivering, met inbegrip van de installaties;
7° terreinen [1 ondergrondse of bovengrondse]1 met installaties voor de productie, het transport en de distributie van drinkwater, elektriciteit of aardgas;
8° luchthavens als de start- of landingsbaan niet gewijzigd wordt;
[1 9° dienstenzones langs autosnelwegen.]1
Art. 8.1. [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour le réaménagement des terrains suivants, [1 entourés d'une clôture ou non]1 lorsque des bâtiments n'y sont pas construits et lorsque le réaménagement est propre à la fonction du terrain :
1° les cimetières publics,
2° les parcs publics, zones vertes publiques et jardins zoologiques accessibles au public;
3° les terrains de récréation publics ou non;
4° le domaine ferroviaire public, lorsque le nombre de voies n'est pas majoré;
[3 4° /1 les parkings de covoiturage publics, de Park & Ride et points Hoppin]3;
5° les terrains de sport;
6° les terrains d'épuration des eaux, y compris les installations;
7° les terrains [1 souterrains ou en surface]1 sur lesquels se situent des installations pour la production, le transport et la distribution d'eau potable, d'électricité ou de gaz naturel;
8° les aéroports lorsque la piste de décollage ou d'atterrissage n'est pas modifiée;
[1 9° les zones de service le long des autoroutes.]1
1° les cimetières publics,
2° les parcs publics, zones vertes publiques et jardins zoologiques accessibles au public;
3° les terrains de récréation publics ou non;
4° le domaine ferroviaire public, lorsque le nombre de voies n'est pas majoré;
[3 4° /1 les parkings de covoiturage publics, de Park & Ride et points Hoppin]3;
5° les terrains de sport;
6° les terrains d'épuration des eaux, y compris les installations;
7° les terrains [1 souterrains ou en surface]1 sur lesquels se situent des installations pour la production, le transport et la distribution d'eau potable, d'électricité ou de gaz naturel;
8° les aéroports lorsque la piste de décollage ou d'atterrissage n'est pas modifiée;
[1 9° les zones de service le long des autoroutes.]1
Art. 8.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 8.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° de bestaande terreinen, gebouwen, constructies en verhardingen zijn hoofdzakelijk vergund of vergund geacht;
2° het terrein wordt niet uitgebreid en de bestaande bufferzones blijven behouden;
3° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd;
4° [4 de handelingen betreffen niet het slopen of verwijderen van gebouwen, met uitzondering van het slopen of verwijderen, vermeld in hoofdstuk 13]4;
5° de handelingen zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied [1 , met uitzondering van parkgebied]1;
6° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen.
7° [3 [5 het hemelwater dat op de gebouwen, constructies en verhardingen valt, [6 wordt niet afgevoerd van het eigen terrein]6 ]5]3
8° [3 ...]3
1° de bestaande terreinen, gebouwen, constructies en verhardingen zijn hoofdzakelijk vergund of vergund geacht;
2° het terrein wordt niet uitgebreid en de bestaande bufferzones blijven behouden;
3° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd;
4° [4 de handelingen betreffen niet het slopen of verwijderen van gebouwen, met uitzondering van het slopen of verwijderen, vermeld in hoofdstuk 13]4;
5° de handelingen zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied [1 , met uitzondering van parkgebied]1;
6° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen.
7° [3 [5 het hemelwater dat op de gebouwen, constructies en verhardingen valt, [6 wordt niet afgevoerd van het eigen terrein]6 ]5]3
8° [3 ...]3
Modifications
Art. 8.2. La dispense, visée à l'article 8.1, vaut uniquement lorsque les actes remplissent les conditions suivantes :
1° les terrains, bâtiments, constructions et revêtements sont principalement autorisés ou censés autorisés;
2° le terrain n'est pas agrandi et les zones tampons existants sont maintenues;
3° aucune modification de fonction soumise à autorisation n'est réalisée;
4° [4 les actes ne concernent pas la démolition ou l'enlèvement de bâtiments, à l'exception de la démolition ou de l'enlèvement, visés au chapitre 13;]4
5° les actes ne sont pas situés dans un zone vulnérable du point de vue spatial [1 , à l'exception des zones de parc]1;
6° les actes ne vont pas de pair avec un déboisement, une modification de relief notable ou une modification de masses d'eau;
7° [3 [5 les eaux pluviales qui tombent sur les bâtiments, constructions et revêtements [6 ne sont pas évacuées du propre terrain]6.]5]3
8° [3 ...]3
1° les terrains, bâtiments, constructions et revêtements sont principalement autorisés ou censés autorisés;
2° le terrain n'est pas agrandi et les zones tampons existants sont maintenues;
3° aucune modification de fonction soumise à autorisation n'est réalisée;
4° [4 les actes ne concernent pas la démolition ou l'enlèvement de bâtiments, à l'exception de la démolition ou de l'enlèvement, visés au chapitre 13;]4
5° les actes ne sont pas situés dans un zone vulnérable du point de vue spatial [1 , à l'exception des zones de parc]1;
6° les actes ne vont pas de pair avec un déboisement, une modification de relief notable ou une modification de masses d'eau;
7° [3 [5 les eaux pluviales qui tombent sur les bâtiments, constructions et revêtements [6 ne sont pas évacuées du propre terrain]6.]5]3
8° [3 ...]3
Modifications
Art. 8.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 8.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° de bestaande terreinen, gebouwen, constructies en verhardingen zijn hoofdzakelijk vergund of vergund geacht;
2° het terrein wordt niet uitgebreid en de bestaande bufferzones blijven behouden;
3° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd;
4° [4 de handelingen betreffen niet het slopen of verwijderen van gebouwen, met uitzondering van het slopen of verwijderen, vermeld in hoofdstuk 13]4;
5° de handelingen zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied [1 , met uitzondering van parkgebied]1;
6° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen.
7° [3 [5 het hemelwater dat op de gebouwen, constructies en verhardingen valt, [6 wordt niet afgevoerd van het eigen terrein]6 ]5]3
8° [3 ...]3
1° de bestaande terreinen, gebouwen, constructies en verhardingen zijn hoofdzakelijk vergund of vergund geacht;
2° het terrein wordt niet uitgebreid en de bestaande bufferzones blijven behouden;
3° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd;
4° [4 de handelingen betreffen niet het slopen of verwijderen van gebouwen, met uitzondering van het slopen of verwijderen, vermeld in hoofdstuk 13]4;
5° de handelingen zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied [1 , met uitzondering van parkgebied]1;
6° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen.
7° [3 [5 het hemelwater dat op de gebouwen, constructies en verhardingen valt, [6 wordt niet afgevoerd van het eigen terrein]6 ]5]3
8° [3 ...]3
Modifications
Art. 8.2. La dispense, visée à l'article 8.1, vaut uniquement lorsque les actes remplissent les conditions suivantes :
1° les terrains, bâtiments, constructions et revêtements sont principalement autorisés ou censés autorisés;
2° le terrain n'est pas agrandi et les zones tampons existants sont maintenues;
3° aucune modification de fonction soumise à autorisation n'est réalisée;
4° [4 les actes ne concernent pas la démolition ou l'enlèvement de bâtiments, à l'exception de la démolition ou de l'enlèvement, visés au chapitre 13;]4
5° les actes ne sont pas situés dans un zone vulnérable du point de vue spatial [1 , à l'exception des zones de parc]1;
6° les actes ne vont pas de pair avec un déboisement, une modification de relief notable ou une modification de masses d'eau;
7° [3 [5 les eaux pluviales qui tombent sur les bâtiments, constructions et revêtements [6 ne sont pas évacuées du propre terrain]6.]5]3
8° [3 ...]3
1° les terrains, bâtiments, constructions et revêtements sont principalement autorisés ou censés autorisés;
2° le terrain n'est pas agrandi et les zones tampons existants sont maintenues;
3° aucune modification de fonction soumise à autorisation n'est réalisée;
4° [4 les actes ne concernent pas la démolition ou l'enlèvement de bâtiments, à l'exception de la démolition ou de l'enlèvement, visés au chapitre 13;]4
5° les actes ne sont pas situés dans un zone vulnérable du point de vue spatial [1 , à l'exception des zones de parc]1;
6° les actes ne vont pas de pair avec un déboisement, une modification de relief notable ou une modification de masses d'eau;
7° [3 [5 les eaux pluviales qui tombent sur les bâtiments, constructions et revêtements [6 ne sont pas évacuées du propre terrain]6.]5]3
8° [3 ...]3
Modifications
Art. 8.4. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het plaatsen, verplaatsen, wijzigen of vervangen van verplaatsbare verblijven, ook al zijn ze bestemd om ter plaatse te blijven staan, en voor bijbehorende installaties, op voorwaarde dat:
1° de verblijven zijn geplaatst op een terreingerelateerd logies dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4 van het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristische logies;
2° de plaatsing, verplaatsing, wijziging of vervanging niet strijdig is met de voorwaarden, vermeld in punt 1°.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° terreingerelateerd logies: een toeristisch logies als vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2017 tot uitvoering van het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristisch logies;
2° verplaatsbaar verblijf: een verblijf als vermeld in artikel 1, 6°, van het voormelde besluit;
3° bijbehorende installaties: de aanbouwen en constructies, vermeld in punt B, 3, van bijlage 6 bij het voormelde besluit, die niet geplaatst zouden zijn als er geen verplaatsbaar verblijf was geplaatst of als er niet in een verplaatsbaar verblijf wordt voorzien.]1
1° de verblijven zijn geplaatst op een terreingerelateerd logies dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4 van het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristische logies;
2° de plaatsing, verplaatsing, wijziging of vervanging niet strijdig is met de voorwaarden, vermeld in punt 1°.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° terreingerelateerd logies: een toeristisch logies als vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2017 tot uitvoering van het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristisch logies;
2° verplaatsbaar verblijf: een verblijf als vermeld in artikel 1, 6°, van het voormelde besluit;
3° bijbehorende installaties: de aanbouwen en constructies, vermeld in punt B, 3, van bijlage 6 bij het voormelde besluit, die niet geplaatst zouden zijn als er geen verplaatsbaar verblijf was geplaatst of als er niet in een verplaatsbaar verblijf wordt voorzien.]1
Art. 8.4. [1 [2 ...]2 un permis d'environnement pour des actes urbanistiques ne sont pas nécessaires pour l'installation, le déplacement, la modification ou le remplacement d'abris mobiles, même s'ils sont destinés à rester sur place, et pour les installations connexes à condition que :
1° les abris soient installés au sein d'un hébergement associé à un terrain qui satisfait aux conditions visées à l'article 4 du décret du 5 février 2016 relatif à l'hébergement touristique ;
2° l'installation, le déplacement, la modification ou le remplacement ne soient pas contraires aux conditions visées au point 1°.
A l'alinéa 1er, on entend par :
1° hébergement associé à un terrain : un hébergement touristique tel que visé à l'article 2, alinéa 1er, 2°, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 mars 2017 portant exécution du décret du 5 février 2016 relatif à l'hébergement touristique ;
2° abri mobile : un abri tel que visé à l'article 1er, 6°, de l'arrêté précité ;
3° installations connexes : les annexes et constructions visées au point B, 3, de l'annexe 6 de l'arrêté précité, qui ne seraient pas installées si aucun abri mobile n'avait été installé ou s'il n'était pas prévu d'abri mobile.]1
1° les abris soient installés au sein d'un hébergement associé à un terrain qui satisfait aux conditions visées à l'article 4 du décret du 5 février 2016 relatif à l'hébergement touristique ;
2° l'installation, le déplacement, la modification ou le remplacement ne soient pas contraires aux conditions visées au point 1°.
A l'alinéa 1er, on entend par :
1° hébergement associé à un terrain : un hébergement touristique tel que visé à l'article 2, alinéa 1er, 2°, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 mars 2017 portant exécution du décret du 5 février 2016 relatif à l'hébergement touristique ;
2° abri mobile : un abri tel que visé à l'article 1er, 6°, de l'arrêté précité ;
3° installations connexes : les annexes et constructions visées au point B, 3, de l'annexe 6 de l'arrêté précité, qui ne seraient pas installées si aucun abri mobile n'avait été installé ou s'il n'était pas prévu d'abri mobile.]1
Art. 8.4. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor het plaatsen, verplaatsen, wijzigen of vervangen van verplaatsbare verblijven, ook al zijn ze bestemd om ter plaatse te blijven staan, en voor bijbehorende installaties, op voorwaarde dat:
1° de verblijven zijn geplaatst op een terreingerelateerd logies dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4 van het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristische logies;
2° de plaatsing, verplaatsing, wijziging of vervanging niet strijdig is met de voorwaarden, vermeld in punt 1°.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° terreingerelateerd logies: een toeristisch logies als vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2017 tot uitvoering van het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristisch logies;
2° verplaatsbaar verblijf: een verblijf als vermeld in artikel 1, 6°, van het voormelde besluit;
3° bijbehorende installaties: de aanbouwen en constructies, vermeld in punt B, 3, van bijlage 6 bij het voormelde besluit, die niet geplaatst zouden zijn als er geen verplaatsbaar verblijf was geplaatst of als er niet in een verplaatsbaar verblijf wordt voorzien.]1
1° de verblijven zijn geplaatst op een terreingerelateerd logies dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 4 van het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristische logies;
2° de plaatsing, verplaatsing, wijziging of vervanging niet strijdig is met de voorwaarden, vermeld in punt 1°.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° terreingerelateerd logies: een toeristisch logies als vermeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2017 tot uitvoering van het decreet van 5 februari 2016 houdende het toeristisch logies;
2° verplaatsbaar verblijf: een verblijf als vermeld in artikel 1, 6°, van het voormelde besluit;
3° bijbehorende installaties: de aanbouwen en constructies, vermeld in punt B, 3, van bijlage 6 bij het voormelde besluit, die niet geplaatst zouden zijn als er geen verplaatsbaar verblijf was geplaatst of als er niet in een verplaatsbaar verblijf wordt voorzien.]1
Art. 8.4. [1 [2 ...]2 un permis d'environnement pour des actes urbanistiques ne sont pas nécessaires pour l'installation, le déplacement, la modification ou le remplacement d'abris mobiles, même s'ils sont destinés à rester sur place, et pour les installations connexes à condition que :
1° les abris soient installés au sein d'un hébergement associé à un terrain qui satisfait aux conditions visées à l'article 4 du décret du 5 février 2016 relatif à l'hébergement touristique ;
2° l'installation, le déplacement, la modification ou le remplacement ne soient pas contraires aux conditions visées au point 1°.
A l'alinéa 1er, on entend par :
1° hébergement associé à un terrain : un hébergement touristique tel que visé à l'article 2, alinéa 1er, 2°, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 mars 2017 portant exécution du décret du 5 février 2016 relatif à l'hébergement touristique ;
2° abri mobile : un abri tel que visé à l'article 1er, 6°, de l'arrêté précité ;
3° installations connexes : les annexes et constructions visées au point B, 3, de l'annexe 6 de l'arrêté précité, qui ne seraient pas installées si aucun abri mobile n'avait été installé ou s'il n'était pas prévu d'abri mobile.]1
1° les abris soient installés au sein d'un hébergement associé à un terrain qui satisfait aux conditions visées à l'article 4 du décret du 5 février 2016 relatif à l'hébergement touristique ;
2° l'installation, le déplacement, la modification ou le remplacement ne soient pas contraires aux conditions visées au point 1°.
A l'alinéa 1er, on entend par :
1° hébergement associé à un terrain : un hébergement touristique tel que visé à l'article 2, alinéa 1er, 2°, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 mars 2017 portant exécution du décret du 5 février 2016 relatif à l'hébergement touristique ;
2° abri mobile : un abri tel que visé à l'article 1er, 6°, de l'arrêté précité ;
3° installations connexes : les annexes et constructions visées au point B, 3, de l'annexe 6 de l'arrêté précité, qui ne seraient pas installées si aucun abri mobile n'avait été installé ou s'il n'était pas prévu d'abri mobile.]1
Art. 8.5. [1 Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor het plaatsen of verplaatsen van één of meer woonwagens, als vermeld in [3 artikel 1.3, § 1, eerste lid, 73°, van de Vlaamse Codex Wonen van 2021]3, op een residentieel woonwagenterrein of doortrekkersterrein voor woonwagenbewoners, als vermeld in [3 artikel 1.3, § 1, eerste lid, 11° en 43°, van de voormelde codex]3, op voorwaarde dat het terrein in kwestie vergund of hoofdzakelijk vergund is.]1
Art. 8.5. [1 [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour l'installation ou le déplacement d'une ou plusieurs roulottes, telles que visées à [3 l'article 1.3, § 1er, alinéa 1er, 73°, du Code flamand du Logement de 2021]3, sur un terrain de campement résidentiel pour roulottes ou sur un terrain de transit pour forains, tels que visés à [3 l'article 1.3, § 1er, alinéa 1er, 11° et 43°, du code précité ]3, à condition que le terrain en question soit autorisé ou principalement autorisé.]1
Art.9.[1 Voor de toepassing van dit artikel zijn de definities, vermeld in artikel 2 van de Publiciteitsverordening van 12 mei 2023, van toepassing.
Art.9 [1Pour l'application du présent article, les définitions figurant à l'article 2 du Règlement sur la publicité du 12 mai 2023 sont d'application.
Art. 9. [1 Voor de toepassing van dit artikel zijn de definities, vermeld in artikel 2 van de Publiciteitsverordening van 12 mei 2023, van toepassing.
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig om de volgende handelingen uit te voeren, voor zover de handelingen voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5, 6, 7 en 8 van de Publiciteitsverordening van 12 mei 2023:
1А het plaatsen of aanbrengen van niet-lichtgevende zaakgebonden publiciteitsinrichtingen aan een vergund of vergund geacht gebouw, met een totale oppervlakte van maximaal 4 vierkante meter per zaak;
2А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen op straatmeubilair dat geplaatst is door of in opdracht van een overheid, of op nutsvoorzieningen die behoren tot het openbaar domein, op voorwaarde dat de publiciteitsboodschap maximaal de helft van de oppervlakte of tijd inneemt;
3А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen die voortvloeien uit wettelijke of reglementaire bepalingen;
4А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen die alleen informatie van de overheid bevatten of die deel uitmaken van sensibiliseringscampagnes van de overheid;
5А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen door of in opdracht van een overheid met het oog op politieke affichage of affichage voor activiteiten van sociale, culturele, pedagogische, caritatieve, levensbeschouwelijke, sportieve en recreatieve aard;
6А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen voor verkiezingen van het Europees, Federaal of Vlaams Parlement, of voor provincie-, gemeente- of districtsraadsverkiezingen als de voorwaarden van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 vervuld zijn;
7А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen op een onroerend goed, waarbij wordt bekendgemaakt dat dat goed te koop of te huur is als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
a) de totale maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan vier vierkante meter per onroerend goed;
b) de publiciteitsinrichting wordt uiterlijk veertien dagen na de verhuring of verkoop verwijderd;
8А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen waarmee het publiek geяnformeerd wordt over tijdelijke en kleinschalige activiteiten van sociale, culturele, pedagogische, caritatieve, levensbeschouwelijke, sportieve en recreatieve aard als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
a) de publiciteitsinrichting wordt niet geplaatst of aangebracht op plaatsen waar de publiciteitsboodschap herkenbaar is vanaf autosnelwegen;
b) de publiciteitsinrichting wordt geplaatst of aangebracht in de gemeente waar de activiteit plaatsvindt of in de omliggende gemeenten;
c) de activiteit wordt georganiseerd door een niet-commerciыle organisator;
d) de totale maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan vier vierkante meter per bord;
e) er wordt maximaal een bord per perceel geplaatst of, bij percelen die een straatbreedte van meer dan vijftig lopende meter hebben, maximaal een bord per begonnen vijftig lopende meter aan de straat;
f) eventuele vermeldingen van sponsors bedragen maximaal een derde van de totale oppervlakte;
g) de publiciteitsinrichting wordt maximaal zestig dagen voor het begin van de activiteit geplaatst of aangebracht en wordt uiterlijk veertien dagen na de activiteit verwijderd.]1
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig om de volgende handelingen uit te voeren, voor zover de handelingen voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5, 6, 7 en 8 van de Publiciteitsverordening van 12 mei 2023:
1А het plaatsen of aanbrengen van niet-lichtgevende zaakgebonden publiciteitsinrichtingen aan een vergund of vergund geacht gebouw, met een totale oppervlakte van maximaal 4 vierkante meter per zaak;
2А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen op straatmeubilair dat geplaatst is door of in opdracht van een overheid, of op nutsvoorzieningen die behoren tot het openbaar domein, op voorwaarde dat de publiciteitsboodschap maximaal de helft van de oppervlakte of tijd inneemt;
3А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen die voortvloeien uit wettelijke of reglementaire bepalingen;
4А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen die alleen informatie van de overheid bevatten of die deel uitmaken van sensibiliseringscampagnes van de overheid;
5А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen door of in opdracht van een overheid met het oog op politieke affichage of affichage voor activiteiten van sociale, culturele, pedagogische, caritatieve, levensbeschouwelijke, sportieve en recreatieve aard;
6А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen voor verkiezingen van het Europees, Federaal of Vlaams Parlement, of voor provincie-, gemeente- of districtsraadsverkiezingen als de voorwaarden van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011 vervuld zijn;
7А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen op een onroerend goed, waarbij wordt bekendgemaakt dat dat goed te koop of te huur is als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
a) de totale maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan vier vierkante meter per onroerend goed;
b) de publiciteitsinrichting wordt uiterlijk veertien dagen na de verhuring of verkoop verwijderd;
8А het plaatsen of aanbrengen van publiciteitsinrichtingen waarmee het publiek geяnformeerd wordt over tijdelijke en kleinschalige activiteiten van sociale, culturele, pedagogische, caritatieve, levensbeschouwelijke, sportieve en recreatieve aard als al de volgende voorwaarden vervuld zijn:
a) de publiciteitsinrichting wordt niet geplaatst of aangebracht op plaatsen waar de publiciteitsboodschap herkenbaar is vanaf autosnelwegen;
b) de publiciteitsinrichting wordt geplaatst of aangebracht in de gemeente waar de activiteit plaatsvindt of in de omliggende gemeenten;
c) de activiteit wordt georganiseerd door een niet-commerciыle organisator;
d) de totale maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan vier vierkante meter per bord;
e) er wordt maximaal een bord per perceel geplaatst of, bij percelen die een straatbreedte van meer dan vijftig lopende meter hebben, maximaal een bord per begonnen vijftig lopende meter aan de straat;
f) eventuele vermeldingen van sponsors bedragen maximaal een derde van de totale oppervlakte;
g) de publiciteitsinrichting wordt maximaal zestig dagen voor het begin van de activiteit geplaatst of aangebracht en wordt uiterlijk veertien dagen na de activiteit verwijderd.]1
Modifications
Art. 9 [1 Pour l'application du présent article, les définitions figurant à l'article 2 du Règlement sur la publicité du 12 mai 2023 sont d'application.
Un permis d'environnement pour actes urbanistiques n'est pas nécessaire pour réaliser les actes suivants, pour autant que ceux-ci respectent les conditions énumérées aux articles 5, 6, 7 et 8 du Règlement sur la publicité du 12 mai 2023 :
1° la mise en place ou l'installation d'aménagements publicitaires non lumineux liés à une entreprise sur un bâtiment autorisé ou réputé autorisé, la superficie totale n'excédant pas 4 mètres carrés par entreprise ;
2° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires sur le mobilier urbain aménagé par ou pour le compte d'une autorité, ou sur des équipements utilitaires appartenant au domaine public, à condition que le message publicitaire n'occupe pas plus de la moitié de la superficie ou du temps ;
3° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires découlant de dispositions légales ou réglementaires ;
4° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires contenant uniquement des informations des autorités ou faisant partie de campagnes de sensibilisation des autorités ;
5° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires par ou pour le compte d'une autorité à des fins d'affichage politique ou d'affichage pour des activités à caractère social, culturel, éducatif, caritatif, philosophique, sportif et récréatif ;
6° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires en vue des élections du Parlement européen, fédéral ou flamand, ou des élections provinciales, communales ou des conseils de district, si les conditions du décret portant organisation des élections locales et provinciales du 8 juillet 2011 sont remplies ;
7° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires sur un bien immobilier, annonçant que ce bien est à vendre ou à louer, si toutes les conditions suivantes sont réunies :
a) la superficie totale maximale ne dépasse pas quatre mètres carrés par bien immobilier ;
b) l'aménagement publicitaire est enlevé au plus tard quatorze jours après la location ou la vente ;
8° la mise en place ou l'installation d'aménagements publicitaires informant le public sur des activités temporaires et de petite envergure à caractère social, culturel, éducatif, caritatif, philosophique, sportif et récréatif, si toutes les conditions suivantes sont réunies :
a) l'aménagement publicitaire ne peut pas être placé ou apposé à des endroits où le message publicitaire est reconnaissable depuis des autoroutes ;
b) l'aménagement publicitaire est placé ou apposé dans la commune où se déroule l'activité ou dans les communes environnantes ;
c) l'activité est organisée par un organisateur non commercial ;
d) la superficie totale maximale ne dépasse pas quatre mètres carrés par panneau ;
e) un maximum d'un panneau est placé par parcelle ou, pour les parcelles dont la largeur de rue est supérieure à cinquante mètres courants, un maximum d'un panneau par tranche entamée de cinquante mètres courants sur la rue ;
f) les mentions éventuelles de sponsors ne peuvent pas dépasser un tiers de la superficie totale ;
g) l'aménagement publicitaire est placé ou apposé au plus tard soixante jours avant le début de l'activité et est enlevé au plus tard quatorze jours après l'activité.]1
Un permis d'environnement pour actes urbanistiques n'est pas nécessaire pour réaliser les actes suivants, pour autant que ceux-ci respectent les conditions énumérées aux articles 5, 6, 7 et 8 du Règlement sur la publicité du 12 mai 2023 :
1° la mise en place ou l'installation d'aménagements publicitaires non lumineux liés à une entreprise sur un bâtiment autorisé ou réputé autorisé, la superficie totale n'excédant pas 4 mètres carrés par entreprise ;
2° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires sur le mobilier urbain aménagé par ou pour le compte d'une autorité, ou sur des équipements utilitaires appartenant au domaine public, à condition que le message publicitaire n'occupe pas plus de la moitié de la superficie ou du temps ;
3° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires découlant de dispositions légales ou réglementaires ;
4° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires contenant uniquement des informations des autorités ou faisant partie de campagnes de sensibilisation des autorités ;
5° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires par ou pour le compte d'une autorité à des fins d'affichage politique ou d'affichage pour des activités à caractère social, culturel, éducatif, caritatif, philosophique, sportif et récréatif ;
6° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires en vue des élections du Parlement européen, fédéral ou flamand, ou des élections provinciales, communales ou des conseils de district, si les conditions du décret portant organisation des élections locales et provinciales du 8 juillet 2011 sont remplies ;
7° le placement ou l'installation d'aménagements publicitaires sur un bien immobilier, annonçant que ce bien est à vendre ou à louer, si toutes les conditions suivantes sont réunies :
a) la superficie totale maximale ne dépasse pas quatre mètres carrés par bien immobilier ;
b) l'aménagement publicitaire est enlevé au plus tard quatorze jours après la location ou la vente ;
8° la mise en place ou l'installation d'aménagements publicitaires informant le public sur des activités temporaires et de petite envergure à caractère social, culturel, éducatif, caritatif, philosophique, sportif et récréatif, si toutes les conditions suivantes sont réunies :
a) l'aménagement publicitaire ne peut pas être placé ou apposé à des endroits où le message publicitaire est reconnaissable depuis des autoroutes ;
b) l'aménagement publicitaire est placé ou apposé dans la commune où se déroule l'activité ou dans les communes environnantes ;
c) l'activité est organisée par un organisateur non commercial ;
d) la superficie totale maximale ne dépasse pas quatre mètres carrés par panneau ;
e) un maximum d'un panneau est placé par parcelle ou, pour les parcelles dont la largeur de rue est supérieure à cinquante mètres courants, un maximum d'un panneau par tranche entamée de cinquante mètres courants sur la rue ;
f) les mentions éventuelles de sponsors ne peuvent pas dépasser un tiers de la superficie totale ;
g) l'aménagement publicitaire est placé ou apposé au plus tard soixante jours avant le début de l'activité et est enlevé au plus tard quatorze jours après l'activité.]1
Modifications
Art.10.Een [3 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]3 is niet nodig voor de uitvoering van de volgende handelingen op openbaar domein of op een terrein dat na de handelingen tot het openbaar domein zal behoren :
Art.10.[3 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]3 pour l'exécution des actes suivants sur le domaine public ou sur un terrain qui appartiendra au domaine public après les actes :
Art. 10. Een [3 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]3 is niet nodig voor de uitvoering van de volgende handelingen op openbaar domein of op een terrein dat na de handelingen tot het openbaar domein zal behoren :
1° de aanleg [4 ...]4 van verhardingen waarvan [5 de totale bijkomende oppervlakte van de voorgenomen ruimtelijk samen horende handelingen]5 [4 300]4 vierkante meter of minder bedraagt, met een reliëfwijziging van minder dan 50 cm;
2° [5 het geheel of gedeeltelijk wijzigen van een bestaande verharding. De vrijstelling geldt niet als de bestaande verharding een waterdoorlatend karakter heeft en vervangen wordt door een niet-waterdoorlatende verharding]5 ;
3° de aanleg van verhoogde kruispunten, verkeersdrempels en andere verkeersremmende ingrepen binnen de bestaande verhardingsbreedte;
4° gebruikelijke ondergrondse constructies en aansluitingen [2 , zoals installaties voor het transport of de distributie van drinkwater, [5 hemelwater,]5 afvalwater, elektriciteit, [4 aardgas, warmte- en koudenetleidingen en andere nutsvoorzieningen]4]2;
5° gebruikelijke aanhorigheden;
6° [1 technische constructies van algemeen belang met een maximaal volume van [5 30 kubieke meter bovengronds]5 en een maximale hoogte van 5 meter [5 boven het maaiveld]5 ;]1
7° de ondergrondse aanhoging of uitdieping [5 of herprofilering tot een diepte of hoogte van 50 cm]5 van waterlichamen of de versteviging van oevers, [5 ...]5;
8° waterbeheersingswerkzaamheden die niet zonder acuut gevaar of schade kunnen worden uitgesteld, zoals het doorbreken van waterkeringen bij rechtstreeks overstromingsgevaar;
9° strand- en duinophogingen, strand- en duinverbredingen, het slopen van niet meer gebruikte strandhoofden;
10° de plaatsing van seizoensgebonden, niet-overdekte terrassen bij horecazaken;
11° kleinschalige faunavoorzieningen langs wegen, spoorwegen en waterlopen;
[2 12° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, als de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan twintig vierkante meter.]2
[5 13° de plaatsing van elektrische laadinfrastructuur, met uitzondering van gebouwen;
14° de plaatsing van stuwen en andere maatregelen die de snelheid van het afstromende water remmen in onbevaarbare waterlopen en grachten in opdracht van of na goedkeuring of machtiging van de waterloopbeheerder.]5
1° de aanleg [4 ...]4 van verhardingen waarvan [5 de totale bijkomende oppervlakte van de voorgenomen ruimtelijk samen horende handelingen]5 [4 300]4 vierkante meter of minder bedraagt, met een reliëfwijziging van minder dan 50 cm;
2° [5 het geheel of gedeeltelijk wijzigen van een bestaande verharding. De vrijstelling geldt niet als de bestaande verharding een waterdoorlatend karakter heeft en vervangen wordt door een niet-waterdoorlatende verharding]5 ;
3° de aanleg van verhoogde kruispunten, verkeersdrempels en andere verkeersremmende ingrepen binnen de bestaande verhardingsbreedte;
4° gebruikelijke ondergrondse constructies en aansluitingen [2 , zoals installaties voor het transport of de distributie van drinkwater, [5 hemelwater,]5 afvalwater, elektriciteit, [4 aardgas, warmte- en koudenetleidingen en andere nutsvoorzieningen]4]2;
5° gebruikelijke aanhorigheden;
6° [1 technische constructies van algemeen belang met een maximaal volume van [5 30 kubieke meter bovengronds]5 en een maximale hoogte van 5 meter [5 boven het maaiveld]5 ;]1
7° de ondergrondse aanhoging of uitdieping [5 of herprofilering tot een diepte of hoogte van 50 cm]5 van waterlichamen of de versteviging van oevers, [5 ...]5;
8° waterbeheersingswerkzaamheden die niet zonder acuut gevaar of schade kunnen worden uitgesteld, zoals het doorbreken van waterkeringen bij rechtstreeks overstromingsgevaar;
9° strand- en duinophogingen, strand- en duinverbredingen, het slopen van niet meer gebruikte strandhoofden;
10° de plaatsing van seizoensgebonden, niet-overdekte terrassen bij horecazaken;
11° kleinschalige faunavoorzieningen langs wegen, spoorwegen en waterlopen;
[2 12° de plaatsing van glasbollen, kledingcontainers en andere boven- of ondergrondse houders voor de selectieve verzameling en ophaling van afval, als de gezamenlijke oppervlakte kleiner is dan twintig vierkante meter.]2
[5 13° de plaatsing van elektrische laadinfrastructuur, met uitzondering van gebouwen;
14° de plaatsing van stuwen en andere maatregelen die de snelheid van het afstromende water remmen in onbevaarbare waterlopen en grachten in opdracht van of na goedkeuring of machtiging van de waterloopbeheerder.]5
Modifications
Art. 10. [3 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]3 pour l'exécution des actes suivants sur le domaine public ou sur un terrain qui appartiendra au domaine public après les actes :
1° l'aménagement [4 ...]4 de revêtements dont [5 la superficie supplémentaire totale des actes associés du point de vue spatial envisagés]5 s'élève à [4 300]4 mètres carrés ou moins, avec une modification de relief de moins de 50 cm;
2° [5 la modification intégrale ou partielle d'un revêtement existant. La dispense ne s'applique pas si le revêtement existant a un caractère perméable et est remplacé par un revêtement imperméable]5 ;
3° l'aménagement de carrefours surélevés, de ralentisseurs de vitesse et d'autres aménagements visant à réduire la vitesse compris dans la largeur existante du revêtement;
4° des constructions et des raccordements souterrains courants [2 , tels que les installations pour le transport ou la distribution d'eau potable, [5 d'eaux pluviales,]5 d'eaux usées, d'électricité, [4 de gaz naturel, de conduites du réseau de chaleur et du réseau de froid et d'autres équipements utilitaires]4]2;
5° des dépendances courantes;
6° [1 des constructions techniques d'intérêt général d'un volume maximal de [5 30 mètres cubes en surface]5 et d'une hauteur maximale de 5 mètres [5 au-dessus du niveau du sol]5;]1
7° le remblayage ou creusement souterrain [5 ou le reprofilage jusqu'à une profondeur ou hauteur de 50 cm]5 de masses d'eau ou le renforcement de rives [5 ...]5;
8° les travaux de gestion des eaux ne pouvant être remis sans danger ou dégât imminent, tel que la rupture de retenues d'eau en cas de danger immédiat d'inondation;
9° les rehaussements de plages et de dunes, les élargissements de plages et de dunes, la démolition de jetées qui ne sont plus utilisées;
10° l'installation de terrasses saisonnières, non couvertes, devant des établissements du secteur des hôtels, restaurants et cafés;
11° des aménagements pour la petite faune le long des routes, des voies ferroviaires et des cours d'eau;
[2 12° la pose de conteneurs à verre, à vêtements et autres conteneurs de surface et souterrains en vue d'une collection sélective de déchets, pour autant que la superficie commune est inférieure à vingt mètres carrés.]2
[5 13° la mise en place d'une infrastructure de recharge électrique, à l'exception des bâtiments ;
14° l'installation de barrages et autres mesures visant à freiner les eaux de ruissellement dans des cours d'eau non navigables et fossés sur ordre, ou après approbation ou autorisation du gestionnaire du cours d'eau.]5
1° l'aménagement [4 ...]4 de revêtements dont [5 la superficie supplémentaire totale des actes associés du point de vue spatial envisagés]5 s'élève à [4 300]4 mètres carrés ou moins, avec une modification de relief de moins de 50 cm;
2° [5 la modification intégrale ou partielle d'un revêtement existant. La dispense ne s'applique pas si le revêtement existant a un caractère perméable et est remplacé par un revêtement imperméable]5 ;
3° l'aménagement de carrefours surélevés, de ralentisseurs de vitesse et d'autres aménagements visant à réduire la vitesse compris dans la largeur existante du revêtement;
4° des constructions et des raccordements souterrains courants [2 , tels que les installations pour le transport ou la distribution d'eau potable, [5 d'eaux pluviales,]5 d'eaux usées, d'électricité, [4 de gaz naturel, de conduites du réseau de chaleur et du réseau de froid et d'autres équipements utilitaires]4]2;
5° des dépendances courantes;
6° [1 des constructions techniques d'intérêt général d'un volume maximal de [5 30 mètres cubes en surface]5 et d'une hauteur maximale de 5 mètres [5 au-dessus du niveau du sol]5;]1
7° le remblayage ou creusement souterrain [5 ou le reprofilage jusqu'à une profondeur ou hauteur de 50 cm]5 de masses d'eau ou le renforcement de rives [5 ...]5;
8° les travaux de gestion des eaux ne pouvant être remis sans danger ou dégât imminent, tel que la rupture de retenues d'eau en cas de danger immédiat d'inondation;
9° les rehaussements de plages et de dunes, les élargissements de plages et de dunes, la démolition de jetées qui ne sont plus utilisées;
10° l'installation de terrasses saisonnières, non couvertes, devant des établissements du secteur des hôtels, restaurants et cafés;
11° des aménagements pour la petite faune le long des routes, des voies ferroviaires et des cours d'eau;
[2 12° la pose de conteneurs à verre, à vêtements et autres conteneurs de surface et souterrains en vue d'une collection sélective de déchets, pour autant que la superficie commune est inférieure à vingt mètres carrés.]2
[5 13° la mise en place d'une infrastructure de recharge électrique, à l'exception des bâtiments ;
14° l'installation de barrages et autres mesures visant à freiner les eaux de ruissellement dans des cours d'eau non navigables et fossés sur ordre, ou après approbation ou autorisation du gestionnaire du cours d'eau.]5
Modifications
Art. 11.1. Een [1 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]1 is niet nodig voor door de overheid of in opdracht van de overheid geplaatste kleinschalige technische infrastructuur, om gegevens over gezondheids-, milieu- of veiligheidsaspecten te verzamelen of bekend te maken.
Modifications
Art. 11.1. [1 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]1 pour l'infrastructure technique à petite échelle, placée par les autorités ou sur l'ordre des autorités, destinée à recueillir ou de rendre publiques des données sur la santé, l'environnement ou des aspects de sécurité.
Modifications
Art. 11.2. Een [1 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]1 is niet nodig voor door de overheid of in opdracht van de overheid geplaatste standbeelden, gedenktekens en andere artistieke werken. Een stedenbouwkundige vergunning is ook niet nodig voor de plaatsing of verbouwing van alleenstaande veldkapelletjes of andere gebruikelijke uitingen van volksdevotie met een maximale oppervlakte van 6 vierkante meter en een maximale hoogte van 6 meter.
Modifications
Art. 11.2. [1 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]1 pour les statues, monuments commémoratifs et d'autres oeuvres artistiques, placés par les autorités ou sur l'ordre des autorités. Une autorisation urbanistique n'est pas non plus requise pour la pose ou la transformation de chapelles champêtres ou d'autres manifestations de dévotion populaire ayant une superficie maximale de 6 mètres carrés et une hauteur maximale de 6 mètres.
Modifications
Art. 11.3. [1 Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor de volgende archeologische opgravingen of archeologische vooronderzoeken als binnen twee jaar na de start van de opgravingen of het vooronderzoek het terrein hersteld wordt in zijn oorspronkelijke staat, of een aanvang genomen wordt met stedenbouwkundig vergunde handelingen:
1° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, [3 waarvoor een toelating is verkregen]3 overeenkomstig artikel 5.4.6 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
2° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem [3 opegenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.13 van het voormelde decreet;
3° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet;
4° archeologische opgravingen [3 opgenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.9 van het voormelde decreet;
5° archeologische opgravingen [3 opgenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.17 van het voormelde decreet;
6° archeologische opgravingen waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet;
7° archeologische opgravingen of graafwerken met de bedoeling archeologische monumenten op te sporen en vrij te leggen waarvoor een vergunning is verkregen overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van archeologisch patrimonium.]1
1° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, [3 waarvoor een toelating is verkregen]3 overeenkomstig artikel 5.4.6 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
2° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem [3 opegenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.13 van het voormelde decreet;
3° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet;
4° archeologische opgravingen [3 opgenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.9 van het voormelde decreet;
5° archeologische opgravingen [3 opgenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.17 van het voormelde decreet;
6° archeologische opgravingen waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet;
7° archeologische opgravingen of graafwerken met de bedoeling archeologische monumenten op te sporen en vrij te leggen waarvoor een vergunning is verkregen overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van archeologisch patrimonium.]1
Art. 11.3. [1 [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour les fouilles archéologiques ou recherches archéologiques préliminaires suivantes si, dans les deux années suivant le début des fouilles ou des recherches préliminaires, le terrain est restauré dans son été original, ou les actes autorisés sont entamés :
1° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, [3 pour lesquelles une autorisation a été obtenue]3 conformément à l'article 5.4.6 du Décret relatif au patrimoine immobilier du 12 juillet 2013 ;
2° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.13 du décret précité ;
3° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, pour lesquelles une autorisation est obtenue conformément à l'article 5.5.3 du décret précité ;
4° des fouilles archéologiques, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.9 du décret précité ;
5° des fouilles archéologiques, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.17 du décret précité ;
6° des fouilles archéologiques, pour lesquelles une autorisation est obtenue conformément à l'article 5.5.3 du décret précité ;
7° des fouilles archéologiques ou des travaux d'excavation dans le but de découvrir et de dégager des monuments archéologiques, pour lesquels une autorisation est obtenue conformément à l'article 6 du décret du 30 juin 1993 portant protection du patrimoine archéologique.]1
1° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, [3 pour lesquelles une autorisation a été obtenue]3 conformément à l'article 5.4.6 du Décret relatif au patrimoine immobilier du 12 juillet 2013 ;
2° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.13 du décret précité ;
3° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, pour lesquelles une autorisation est obtenue conformément à l'article 5.5.3 du décret précité ;
4° des fouilles archéologiques, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.9 du décret précité ;
5° des fouilles archéologiques, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.17 du décret précité ;
6° des fouilles archéologiques, pour lesquelles une autorisation est obtenue conformément à l'article 5.5.3 du décret précité ;
7° des fouilles archéologiques ou des travaux d'excavation dans le but de découvrir et de dégager des monuments archéologiques, pour lesquels une autorisation est obtenue conformément à l'article 6 du décret du 30 juin 1993 portant protection du patrimoine archéologique.]1
Art. 11.3. [1 Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor de volgende archeologische opgravingen of archeologische vooronderzoeken als binnen twee jaar na de start van de opgravingen of het vooronderzoek het terrein hersteld wordt in zijn oorspronkelijke staat, of een aanvang genomen wordt met stedenbouwkundig vergunde handelingen:
1° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, [3 waarvoor een toelating is verkregen]3 overeenkomstig artikel 5.4.6 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
2° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem [3 opegenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.13 van het voormelde decreet;
3° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet;
4° archeologische opgravingen [3 opgenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.9 van het voormelde decreet;
5° archeologische opgravingen [3 opgenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.17 van het voormelde decreet;
6° archeologische opgravingen waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet;
7° archeologische opgravingen of graafwerken met de bedoeling archeologische monumenten op te sporen en vrij te leggen waarvoor een vergunning is verkregen overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van archeologisch patrimonium.]1
1° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, [3 waarvoor een toelating is verkregen]3 overeenkomstig artikel 5.4.6 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
2° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem [3 opegenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.13 van het voormelde decreet;
3° archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet;
4° archeologische opgravingen [3 opgenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.9 van het voormelde decreet;
5° archeologische opgravingen [3 opgenomen in een archeologienota waarvan akte is genomen]3 overeenkomstig artikel 5.4.17 van het voormelde decreet;
6° archeologische opgravingen waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet;
7° archeologische opgravingen of graafwerken met de bedoeling archeologische monumenten op te sporen en vrij te leggen waarvoor een vergunning is verkregen overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van archeologisch patrimonium.]1
Art. 11.3. [1 [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour les fouilles archéologiques ou recherches archéologiques préliminaires suivantes si, dans les deux années suivant le début des fouilles ou des recherches préliminaires, le terrain est restauré dans son été original, ou les actes autorisés sont entamés :
1° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, [3 pour lesquelles une autorisation a été obtenue]3 conformément à l'article 5.4.6 du Décret relatif au patrimoine immobilier du 12 juillet 2013 ;
2° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.13 du décret précité ;
3° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, pour lesquelles une autorisation est obtenue conformément à l'article 5.5.3 du décret précité ;
4° des fouilles archéologiques, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.9 du décret précité ;
5° des fouilles archéologiques, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.17 du décret précité ;
6° des fouilles archéologiques, pour lesquelles une autorisation est obtenue conformément à l'article 5.5.3 du décret précité ;
7° des fouilles archéologiques ou des travaux d'excavation dans le but de découvrir et de dégager des monuments archéologiques, pour lesquels une autorisation est obtenue conformément à l'article 6 du décret du 30 juin 1993 portant protection du patrimoine archéologique.]1
1° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, [3 pour lesquelles une autorisation a été obtenue]3 conformément à l'article 5.4.6 du Décret relatif au patrimoine immobilier du 12 juillet 2013 ;
2° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.13 du décret précité ;
3° des recherches archéologiques préliminaires avec intervention dans le sol, pour lesquelles une autorisation est obtenue conformément à l'article 5.5.3 du décret précité ;
4° des fouilles archéologiques, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.9 du décret précité ;
5° des fouilles archéologiques, [3 reprises dans une note archéologique dont il a été pris acte]3 conformément à l'article 5.4.17 du décret précité ;
6° des fouilles archéologiques, pour lesquelles une autorisation est obtenue conformément à l'article 5.5.3 du décret précité ;
7° des fouilles archéologiques ou des travaux d'excavation dans le but de découvrir et de dégager des monuments archéologiques, pour lesquels une autorisation est obtenue conformément à l'article 6 du décret du 30 juin 1993 portant protection du patrimoine archéologique.]1
Art. 11.5. Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor :
[1 1° het [3 ...]3 geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde pyloon of mast door een nieuwe pyloon of mast die even hoog is of lager, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde pyloon of mast [3 . De vervanging gebeurt op dezelfde plaats of onmiddellijk aansluitend bij de vergunde pyloon of mast, waarbij de nieuwe afstanden tot de perceelsgrenzen niet kleiner zijn dan de bestaande afstand tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens]3;
2° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde windturbine voor de productie van elektriciteit door een nieuwe windturbine die even hoog is of lager, en met wieken die even lang zijn of korter, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde windturbine;]1
3° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een bestaande [1 ...]1 installatie met een maximaal volume van 30 kubieke meter door een nieuwe [1 ...]1 installatie met hetzelfde of een kleiner omschreven volume.
[1 1° het [3 ...]3 geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde pyloon of mast door een nieuwe pyloon of mast die even hoog is of lager, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde pyloon of mast [3 . De vervanging gebeurt op dezelfde plaats of onmiddellijk aansluitend bij de vergunde pyloon of mast, waarbij de nieuwe afstanden tot de perceelsgrenzen niet kleiner zijn dan de bestaande afstand tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens]3;
2° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde windturbine voor de productie van elektriciteit door een nieuwe windturbine die even hoog is of lager, en met wieken die even lang zijn of korter, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde windturbine;]1
3° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een bestaande [1 ...]1 installatie met een maximaal volume van 30 kubieke meter door een nieuwe [1 ...]1 installatie met hetzelfde of een kleiner omschreven volume.
Art. 11.5. [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour :
[1 1° remplacer entièrement ou partiellement [3 ...]3 un pylône ou un mât autorisé par un nouveau pylône ou mât d'une même hauteur ou moins haut, et dont l'apparence ressemble manifestement à celle du pylône ou du mât autorisé [3 . Le remplacement se fait au même endroit ou dans le voisinage direct du pylône ou mât autorisé, les nouvelles distances jusqu'aux limites de parcelle n'étant pas inférieures à la distance existante jusqu'à la limite de parcelle la plus proche]3 ;
2° remplacer entièrement ou partiellement au même endroit une éolienne autorisée pour la production d'électricité autorisée par une nouvelle éolienne d'une même hauteur ou moins haute, ayant des ailes d'une même longueur ou plus courtes, et dont l'apparence ressemble manifestement à celle de l'éolienne autorisée ;]1
3° remplacer entièrement ou partiellement au même endroit une installation [1 ...]1 existante d'un volume maximal de 30 mètres cubes par une nouvelle installation [1 ...]1 du même volume ou d'un volume inférieur au volume décrit.
[1 1° remplacer entièrement ou partiellement [3 ...]3 un pylône ou un mât autorisé par un nouveau pylône ou mât d'une même hauteur ou moins haut, et dont l'apparence ressemble manifestement à celle du pylône ou du mât autorisé [3 . Le remplacement se fait au même endroit ou dans le voisinage direct du pylône ou mât autorisé, les nouvelles distances jusqu'aux limites de parcelle n'étant pas inférieures à la distance existante jusqu'à la limite de parcelle la plus proche]3 ;
2° remplacer entièrement ou partiellement au même endroit une éolienne autorisée pour la production d'électricité autorisée par une nouvelle éolienne d'une même hauteur ou moins haute, ayant des ailes d'une même longueur ou plus courtes, et dont l'apparence ressemble manifestement à celle de l'éolienne autorisée ;]1
3° remplacer entièrement ou partiellement au même endroit une installation [1 ...]1 existante d'un volume maximal de 30 mètres cubes par une nouvelle installation [1 ...]1 du même volume ou d'un volume inférieur au volume décrit.
Art. 11.5. Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor :
[1 1° het [3 ...]3 geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde pyloon of mast door een nieuwe pyloon of mast die even hoog is of lager, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde pyloon of mast [3 . De vervanging gebeurt op dezelfde plaats of onmiddellijk aansluitend bij de vergunde pyloon of mast, waarbij de nieuwe afstanden tot de perceelsgrenzen niet kleiner zijn dan de bestaande afstand tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens]3;
2° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde windturbine voor de productie van elektriciteit door een nieuwe windturbine die even hoog is of lager, en met wieken die even lang zijn of korter, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde windturbine;]1
3° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een bestaande [1 ...]1 installatie met een maximaal volume van 30 kubieke meter door een nieuwe [1 ...]1 installatie met hetzelfde of een kleiner omschreven volume.
[1 1° het [3 ...]3 geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde pyloon of mast door een nieuwe pyloon of mast die even hoog is of lager, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde pyloon of mast [3 . De vervanging gebeurt op dezelfde plaats of onmiddellijk aansluitend bij de vergunde pyloon of mast, waarbij de nieuwe afstanden tot de perceelsgrenzen niet kleiner zijn dan de bestaande afstand tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens]3;
2° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een vergunde windturbine voor de productie van elektriciteit door een nieuwe windturbine die even hoog is of lager, en met wieken die even lang zijn of korter, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de vergunde windturbine;]1
3° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een bestaande [1 ...]1 installatie met een maximaal volume van 30 kubieke meter door een nieuwe [1 ...]1 installatie met hetzelfde of een kleiner omschreven volume.
Art. 11.5. [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour :
[1 1° remplacer entièrement ou partiellement [3 ...]3 un pylône ou un mât autorisé par un nouveau pylône ou mât d'une même hauteur ou moins haut, et dont l'apparence ressemble manifestement à celle du pylône ou du mât autorisé [3 . Le remplacement se fait au même endroit ou dans le voisinage direct du pylône ou mât autorisé, les nouvelles distances jusqu'aux limites de parcelle n'étant pas inférieures à la distance existante jusqu'à la limite de parcelle la plus proche]3 ;
2° remplacer entièrement ou partiellement au même endroit une éolienne autorisée pour la production d'électricité autorisée par une nouvelle éolienne d'une même hauteur ou moins haute, ayant des ailes d'une même longueur ou plus courtes, et dont l'apparence ressemble manifestement à celle de l'éolienne autorisée ;]1
3° remplacer entièrement ou partiellement au même endroit une installation [1 ...]1 existante d'un volume maximal de 30 mètres cubes par une nouvelle installation [1 ...]1 du même volume ou d'un volume inférieur au volume décrit.
[1 1° remplacer entièrement ou partiellement [3 ...]3 un pylône ou un mât autorisé par un nouveau pylône ou mât d'une même hauteur ou moins haut, et dont l'apparence ressemble manifestement à celle du pylône ou du mât autorisé [3 . Le remplacement se fait au même endroit ou dans le voisinage direct du pylône ou mât autorisé, les nouvelles distances jusqu'aux limites de parcelle n'étant pas inférieures à la distance existante jusqu'à la limite de parcelle la plus proche]3 ;
2° remplacer entièrement ou partiellement au même endroit une éolienne autorisée pour la production d'électricité autorisée par une nouvelle éolienne d'une même hauteur ou moins haute, ayant des ailes d'une même longueur ou plus courtes, et dont l'apparence ressemble manifestement à celle de l'éolienne autorisée ;]1
3° remplacer entièrement ou partiellement au même endroit une installation [1 ...]1 existante d'un volume maximal de 30 mètres cubes par une nouvelle installation [1 ...]1 du même volume ou d'un volume inférieur au volume décrit.
Art. 11.7. Een [1 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]1 is niet nodig voor de aanleg [4 of wijziging]4 van de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar installaties van algemeen belang. [3 voor zover het hemelwater dat erop valt, [4 niet wordt afgevoerd van het eigen terrein]4.]3 [2 Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten]2 [4 en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, met een maximale lengte van 5 meter en een minimale binnendiameter van 400 millimeter]4 ;
Art. 11.7. [1 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]1 pour l'aménagement [4 ou la modification]4 des voies d'accès et des allées strictement nécessaires vers des installations d'intérêt général [3 , pour autant que les eaux pluviales qui y tombent, [4 ne sont pas évacuées du propre terrain]4]3. [2 Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés]2 [4 et de cours d'eau, à l'exception du voûtement ou de la canalisation d'un fossé le long de la route, d'une longueur maximale de cinq mètres et d'un diamètre intérieur minimal de 400 millimètres]4.
Art. 11.7. Een [1 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]1 is niet nodig voor de aanleg [4 of wijziging]4 van de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar installaties van algemeen belang. [3 voor zover het hemelwater dat erop valt, [4 niet wordt afgevoerd van het eigen terrein]4.]3 [2 Deze vrijstelling van vergunningsplicht geldt niet voor het overwelven of inbuizen van grachten]2 [4 en waterlopen, behalve de overwelving of inbuizing van een baangracht, met een maximale lengte van 5 meter en een minimale binnendiameter van 400 millimeter]4 ;
Art. 11.7. [1 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]1 pour l'aménagement [4 ou la modification]4 des voies d'accès et des allées strictement nécessaires vers des installations d'intérêt général [3 , pour autant que les eaux pluviales qui y tombent, [4 ne sont pas évacuées du propre terrain]4]3. [2 Cette dispense de l'obligation de permis ne s'applique pas au voûtement ou à la canalisation de fossés]2 [4 et de cours d'eau, à l'exception du voûtement ou de la canalisation d'un fossé le long de la route, d'une longueur maximale de cinq mètres et d'un diamètre intérieur minimal de 400 millimètres]4.
Art. 11.8. Een [1 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]1 is niet nodig voor de volgende handelingen die betrekking hebben op de bodemsanering, als ze opgenomen zijn in een conform verklaard bodemsaneringsproject en als er geen verhardingen worden aangelegd :
1° het plaatsen, veranderen of verwijderen van ondergrondse constructies of installaties;
2° het verwijderen en aanvullen van grond tot op de hoogte van het oorspronkelijke maaiveld;
3° het gedurende een periode van minder dan 6 maanden plaatsen van bovengrondse constructies of installaties.
1° het plaatsen, veranderen of verwijderen van ondergrondse constructies of installaties;
2° het verwijderen en aanvullen van grond tot op de hoogte van het oorspronkelijke maaiveld;
3° het gedurende een periode van minder dan 6 maanden plaatsen van bovengrondse constructies of installaties.
Modifications
Art. 11.8. [1 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]1 pour les actes suivants relatifs à l'assainissement du sol, lorsqu'ils sont repris dans un projet d'assainissement du sol déclaré conforme et lorsqu'aucun revêtement n'est aménagé :
1° la pose, modification ou l'enlèvement de constructions ou d'installations souterraines;
2° l'enlèvement et le remblayage de terre jusqu'à la hauteur du niveau initial du sol;
3° la pose pendant une période inférieure à 6 mois de constructions ou d'installations aériennes.
1° la pose, modification ou l'enlèvement de constructions ou d'installations souterraines;
2° l'enlèvement et le remblayage de terre jusqu'à la hauteur du niveau initial du sol;
3° la pose pendant une période inférieure à 6 mois de constructions ou d'installations aériennes.
Modifications
Art. 11.9. De vrijstelling, vermeld in artikel 11.1, tot en met artikel 11.8. geldt enkel voor zover deze [1 handelingen niet voor komen]1 op bijlage I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage.
Modifications
Art. 11.9. La dispense, visée aux articles 11.1 à 11.8, vaut uniquement pour autant que ces actes ne soient pas repris dans l'annexe Ire et II de l'arrêté du Gouvernement flamand du 10 décembre 2004 établissant les catégories de projets soumises à l'évaluation des incidences sur l'environnement.
Art. 12.1 Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor de volgende handelingen met betrekking tot zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie :
1° de plaatsing van de volledige installatie, binnen in bestaande gebouwen of constructies. In voorkomend geval wordt de zend- en ontvangstinstallatie geplaatst achter materialen die er hetzelfde uitzien als de bestaande materialen, maar die radiogolven doorlaten;
2° [1 de plaatsing van een installatie voor telecommunicatie aan de buitenkant van bestaande gebouwen of constructies, in de kleur van de gevel of de constructie, of in een neutrale, onopvallende kleur, als de installatie niet boven het gebouw of de constructie uitsteekt;]1
3 de plaatsing van een installatie op een bestaand gebouw gelegen in een industriegebied in de ruime zin. De totale hoogte van de dragende structuur bedraagt maximaal 5 meter boven het gebouw. De bijbehorende technische installatie wordt ondergebracht in het gebouw, ondergronds of op het dak;
4° de plaatsing van een installatie op een [3 ...]3 vergunde pyloon of mast op voorwaarde dat de hoogte niet toeneemt [3 ...]3;
5° de plaatsing van een installatie aan een bestaande vergunde hoogspanningspyloon, op voorwaarde dat de hoogte met maximaal vijf meter toeneemt en de bijbehorende technische installatie ondergronds geplaatst wordt of onmiddellijk aansluit bij de pyloon [3 , met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator]3;
6° de plaatsing van installaties op bestaande verlichtingspalen, met inbegrip van de vervanging ervan, op openbaar domein, op voorwaarde dat de installatie niet meer dan vijf meter boven de verlichtingsarmatuur of boven de bestaande infrastructuur uitsteekt;
7° de plaatsing van installaties en constructies ter verzekering van de stabiliteit en veiligheid bij bestaande installaties;
[1 8° [3 de plaatsing op de grond van installaties met een maximale hoogte van vijf meter, en de bij deze installaties horende ondergrondse constructies waarbij het maximaal bovengronds volume per openbare telecommunicatie-operator als volgt bedraagt :
a) drie kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 15 meter boven het maaiveld;
b) vijf kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 25 meter boven het maaiveld;
c) tien kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 35 meter boven het maaiveld;
d) dertig kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne hoger is dan 35 meter boven het maaiveld;]3]1
[3 9° de plaatsing op openbaar domein van installaties met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator en met een maximale hoogte van vijf meter.]3
1° de plaatsing van de volledige installatie, binnen in bestaande gebouwen of constructies. In voorkomend geval wordt de zend- en ontvangstinstallatie geplaatst achter materialen die er hetzelfde uitzien als de bestaande materialen, maar die radiogolven doorlaten;
2° [1 de plaatsing van een installatie voor telecommunicatie aan de buitenkant van bestaande gebouwen of constructies, in de kleur van de gevel of de constructie, of in een neutrale, onopvallende kleur, als de installatie niet boven het gebouw of de constructie uitsteekt;]1
3 de plaatsing van een installatie op een bestaand gebouw gelegen in een industriegebied in de ruime zin. De totale hoogte van de dragende structuur bedraagt maximaal 5 meter boven het gebouw. De bijbehorende technische installatie wordt ondergebracht in het gebouw, ondergronds of op het dak;
4° de plaatsing van een installatie op een [3 ...]3 vergunde pyloon of mast op voorwaarde dat de hoogte niet toeneemt [3 ...]3;
5° de plaatsing van een installatie aan een bestaande vergunde hoogspanningspyloon, op voorwaarde dat de hoogte met maximaal vijf meter toeneemt en de bijbehorende technische installatie ondergronds geplaatst wordt of onmiddellijk aansluit bij de pyloon [3 , met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator]3;
6° de plaatsing van installaties op bestaande verlichtingspalen, met inbegrip van de vervanging ervan, op openbaar domein, op voorwaarde dat de installatie niet meer dan vijf meter boven de verlichtingsarmatuur of boven de bestaande infrastructuur uitsteekt;
7° de plaatsing van installaties en constructies ter verzekering van de stabiliteit en veiligheid bij bestaande installaties;
[1 8° [3 de plaatsing op de grond van installaties met een maximale hoogte van vijf meter, en de bij deze installaties horende ondergrondse constructies waarbij het maximaal bovengronds volume per openbare telecommunicatie-operator als volgt bedraagt :
a) drie kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 15 meter boven het maaiveld;
b) vijf kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 25 meter boven het maaiveld;
c) tien kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 35 meter boven het maaiveld;
d) dertig kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne hoger is dan 35 meter boven het maaiveld;]3]1
[3 9° de plaatsing op openbaar domein van installaties met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator en met een maximale hoogte van vijf meter.]3
Art. 12.1 [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour les actes suivants relatifs aux installations émettrices et réceptrices de télécommunication :
1° la pose de l'installation entière, dans des bâtiments ou des constructions existants. Le cas échéant, l'installation émettrice et réceptrice est installée derrière des matériaux ayant la même apparence que les matériaux existants, mais qui permettent le passage d'ondes radio;
2° [1 la pose d'une installation pour les télécommunications à l'extérieur de bâtiments ou de constructions existants, en la même couleur que celle de la façade ou en une couleur neutre, discrète, lorsque l'installation ne dépasse pas le faite du bâtiment ou de la construction ;]1
3° la pose d'une installation sur un bâtiment existant situé dans une zone industrielle au sens large. La hauteur totale de la structure portante s'élève au maximum à 5 mètres au-dessus du bâtiment. L'installation technique afférente est installée à l'intérieur du bâtiment, en souterrain ou sur le toit;
4° la pose d'une installation sur un pylône ou mât autorisé [3 ...]3, à condition que la hauteur n'augmente pas [3 ...]3;
5° la pose d'une installation à un pylône de haute tension autorisé existant, à condition que la hauteur augmente de cinq mètres au maximum et que l'installation technique afférente est installée en souterrain ou se raccorde immédiatement au pylône [3 , avec un volume maximal de trente mètres cubes par opérateur public de télécommunications]3;
6° la pose d'installations sur des poteaux d'éclairage existants, y compris leurs remplacement, sur le domaine public, à condition que l'installation ne dépasse pas l'armature d'éclairage ou l'infrastructure existante de plus de cinq mètres;
7° la pose d'installations et de constructions pour assurer la stabilité et la sécurité d'installations existantes;
[1 8° [3 la pose sur le sol d'installations ayant une hauteur maximale de cinq mètres, et les constructions souterraines appartenant à ces installations, où le volume maximal en surface par opérateur public de télécommunications s'élève à :
a) trois mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 15 mètres au-dessus du niveau du sol ;
b) cinq mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 25 mètres au-dessus du niveau du sol ;
c) dix mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 35 mètres au-dessus du niveau du sol ;
d) trente mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 35 mètres au-dessus du niveau du sol ;]3]1
[3 9° la pose sur un domaine public d'installations ayant un volume maximal de trente mètres cubes par opérateur public de télécommunications et ayant une hauteur maximale de cinq mètres.]3
1° la pose de l'installation entière, dans des bâtiments ou des constructions existants. Le cas échéant, l'installation émettrice et réceptrice est installée derrière des matériaux ayant la même apparence que les matériaux existants, mais qui permettent le passage d'ondes radio;
2° [1 la pose d'une installation pour les télécommunications à l'extérieur de bâtiments ou de constructions existants, en la même couleur que celle de la façade ou en une couleur neutre, discrète, lorsque l'installation ne dépasse pas le faite du bâtiment ou de la construction ;]1
3° la pose d'une installation sur un bâtiment existant situé dans une zone industrielle au sens large. La hauteur totale de la structure portante s'élève au maximum à 5 mètres au-dessus du bâtiment. L'installation technique afférente est installée à l'intérieur du bâtiment, en souterrain ou sur le toit;
4° la pose d'une installation sur un pylône ou mât autorisé [3 ...]3, à condition que la hauteur n'augmente pas [3 ...]3;
5° la pose d'une installation à un pylône de haute tension autorisé existant, à condition que la hauteur augmente de cinq mètres au maximum et que l'installation technique afférente est installée en souterrain ou se raccorde immédiatement au pylône [3 , avec un volume maximal de trente mètres cubes par opérateur public de télécommunications]3;
6° la pose d'installations sur des poteaux d'éclairage existants, y compris leurs remplacement, sur le domaine public, à condition que l'installation ne dépasse pas l'armature d'éclairage ou l'infrastructure existante de plus de cinq mètres;
7° la pose d'installations et de constructions pour assurer la stabilité et la sécurité d'installations existantes;
[1 8° [3 la pose sur le sol d'installations ayant une hauteur maximale de cinq mètres, et les constructions souterraines appartenant à ces installations, où le volume maximal en surface par opérateur public de télécommunications s'élève à :
a) trois mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 15 mètres au-dessus du niveau du sol ;
b) cinq mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 25 mètres au-dessus du niveau du sol ;
c) dix mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 35 mètres au-dessus du niveau du sol ;
d) trente mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 35 mètres au-dessus du niveau du sol ;]3]1
[3 9° la pose sur un domaine public d'installations ayant un volume maximal de trente mètres cubes par opérateur public de télécommunications et ayant une hauteur maximale de cinq mètres.]3
Art. 12.1 Een [2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]2 is niet nodig voor de volgende handelingen met betrekking tot zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie :
1° de plaatsing van de volledige installatie, binnen in bestaande gebouwen of constructies. In voorkomend geval wordt de zend- en ontvangstinstallatie geplaatst achter materialen die er hetzelfde uitzien als de bestaande materialen, maar die radiogolven doorlaten;
2° [1 de plaatsing van een installatie voor telecommunicatie aan de buitenkant van bestaande gebouwen of constructies, in de kleur van de gevel of de constructie, of in een neutrale, onopvallende kleur, als de installatie niet boven het gebouw of de constructie uitsteekt;]1
3 de plaatsing van een installatie op een bestaand gebouw gelegen in een industriegebied in de ruime zin. De totale hoogte van de dragende structuur bedraagt maximaal 5 meter boven het gebouw. De bijbehorende technische installatie wordt ondergebracht in het gebouw, ondergronds of op het dak;
4° de plaatsing van een installatie op een [3 ...]3 vergunde pyloon of mast op voorwaarde dat de hoogte niet toeneemt [3 ...]3;
5° de plaatsing van een installatie aan een bestaande vergunde hoogspanningspyloon, op voorwaarde dat de hoogte met maximaal vijf meter toeneemt en de bijbehorende technische installatie ondergronds geplaatst wordt of onmiddellijk aansluit bij de pyloon [3 , met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator]3;
6° de plaatsing van installaties op bestaande verlichtingspalen, met inbegrip van de vervanging ervan, op openbaar domein, op voorwaarde dat de installatie niet meer dan vijf meter boven de verlichtingsarmatuur of boven de bestaande infrastructuur uitsteekt;
7° de plaatsing van installaties en constructies ter verzekering van de stabiliteit en veiligheid bij bestaande installaties;
[1 8° [3 de plaatsing op de grond van installaties met een maximale hoogte van vijf meter, en de bij deze installaties horende ondergrondse constructies waarbij het maximaal bovengronds volume per openbare telecommunicatie-operator als volgt bedraagt :
a) drie kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 15 meter boven het maaiveld;
b) vijf kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 25 meter boven het maaiveld;
c) tien kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 35 meter boven het maaiveld;
d) dertig kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne hoger is dan 35 meter boven het maaiveld;]3]1
[3 9° de plaatsing op openbaar domein van installaties met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator en met een maximale hoogte van vijf meter.]3
1° de plaatsing van de volledige installatie, binnen in bestaande gebouwen of constructies. In voorkomend geval wordt de zend- en ontvangstinstallatie geplaatst achter materialen die er hetzelfde uitzien als de bestaande materialen, maar die radiogolven doorlaten;
2° [1 de plaatsing van een installatie voor telecommunicatie aan de buitenkant van bestaande gebouwen of constructies, in de kleur van de gevel of de constructie, of in een neutrale, onopvallende kleur, als de installatie niet boven het gebouw of de constructie uitsteekt;]1
3 de plaatsing van een installatie op een bestaand gebouw gelegen in een industriegebied in de ruime zin. De totale hoogte van de dragende structuur bedraagt maximaal 5 meter boven het gebouw. De bijbehorende technische installatie wordt ondergebracht in het gebouw, ondergronds of op het dak;
4° de plaatsing van een installatie op een [3 ...]3 vergunde pyloon of mast op voorwaarde dat de hoogte niet toeneemt [3 ...]3;
5° de plaatsing van een installatie aan een bestaande vergunde hoogspanningspyloon, op voorwaarde dat de hoogte met maximaal vijf meter toeneemt en de bijbehorende technische installatie ondergronds geplaatst wordt of onmiddellijk aansluit bij de pyloon [3 , met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator]3;
6° de plaatsing van installaties op bestaande verlichtingspalen, met inbegrip van de vervanging ervan, op openbaar domein, op voorwaarde dat de installatie niet meer dan vijf meter boven de verlichtingsarmatuur of boven de bestaande infrastructuur uitsteekt;
7° de plaatsing van installaties en constructies ter verzekering van de stabiliteit en veiligheid bij bestaande installaties;
[1 8° [3 de plaatsing op de grond van installaties met een maximale hoogte van vijf meter, en de bij deze installaties horende ondergrondse constructies waarbij het maximaal bovengronds volume per openbare telecommunicatie-operator als volgt bedraagt :
a) drie kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 15 meter boven het maaiveld;
b) vijf kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 25 meter boven het maaiveld;
c) tien kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 35 meter boven het maaiveld;
d) dertig kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne hoger is dan 35 meter boven het maaiveld;]3]1
[3 9° de plaatsing op openbaar domein van installaties met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator en met een maximale hoogte van vijf meter.]3
Art. 12.1 [2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]2 pour les actes suivants relatifs aux installations émettrices et réceptrices de télécommunication :
1° la pose de l'installation entière, dans des bâtiments ou des constructions existants. Le cas échéant, l'installation émettrice et réceptrice est installée derrière des matériaux ayant la même apparence que les matériaux existants, mais qui permettent le passage d'ondes radio;
2° [1 la pose d'une installation pour les télécommunications à l'extérieur de bâtiments ou de constructions existants, en la même couleur que celle de la façade ou en une couleur neutre, discrète, lorsque l'installation ne dépasse pas le faite du bâtiment ou de la construction ;]1
3° la pose d'une installation sur un bâtiment existant situé dans une zone industrielle au sens large. La hauteur totale de la structure portante s'élève au maximum à 5 mètres au-dessus du bâtiment. L'installation technique afférente est installée à l'intérieur du bâtiment, en souterrain ou sur le toit;
4° la pose d'une installation sur un pylône ou mât autorisé [3 ...]3, à condition que la hauteur n'augmente pas [3 ...]3;
5° la pose d'une installation à un pylône de haute tension autorisé existant, à condition que la hauteur augmente de cinq mètres au maximum et que l'installation technique afférente est installée en souterrain ou se raccorde immédiatement au pylône [3 , avec un volume maximal de trente mètres cubes par opérateur public de télécommunications]3;
6° la pose d'installations sur des poteaux d'éclairage existants, y compris leurs remplacement, sur le domaine public, à condition que l'installation ne dépasse pas l'armature d'éclairage ou l'infrastructure existante de plus de cinq mètres;
7° la pose d'installations et de constructions pour assurer la stabilité et la sécurité d'installations existantes;
[1 8° [3 la pose sur le sol d'installations ayant une hauteur maximale de cinq mètres, et les constructions souterraines appartenant à ces installations, où le volume maximal en surface par opérateur public de télécommunications s'élève à :
a) trois mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 15 mètres au-dessus du niveau du sol ;
b) cinq mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 25 mètres au-dessus du niveau du sol ;
c) dix mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 35 mètres au-dessus du niveau du sol ;
d) trente mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 35 mètres au-dessus du niveau du sol ;]3]1
[3 9° la pose sur un domaine public d'installations ayant un volume maximal de trente mètres cubes par opérateur public de télécommunications et ayant une hauteur maximale de cinq mètres.]3
1° la pose de l'installation entière, dans des bâtiments ou des constructions existants. Le cas échéant, l'installation émettrice et réceptrice est installée derrière des matériaux ayant la même apparence que les matériaux existants, mais qui permettent le passage d'ondes radio;
2° [1 la pose d'une installation pour les télécommunications à l'extérieur de bâtiments ou de constructions existants, en la même couleur que celle de la façade ou en une couleur neutre, discrète, lorsque l'installation ne dépasse pas le faite du bâtiment ou de la construction ;]1
3° la pose d'une installation sur un bâtiment existant situé dans une zone industrielle au sens large. La hauteur totale de la structure portante s'élève au maximum à 5 mètres au-dessus du bâtiment. L'installation technique afférente est installée à l'intérieur du bâtiment, en souterrain ou sur le toit;
4° la pose d'une installation sur un pylône ou mât autorisé [3 ...]3, à condition que la hauteur n'augmente pas [3 ...]3;
5° la pose d'une installation à un pylône de haute tension autorisé existant, à condition que la hauteur augmente de cinq mètres au maximum et que l'installation technique afférente est installée en souterrain ou se raccorde immédiatement au pylône [3 , avec un volume maximal de trente mètres cubes par opérateur public de télécommunications]3;
6° la pose d'installations sur des poteaux d'éclairage existants, y compris leurs remplacement, sur le domaine public, à condition que l'installation ne dépasse pas l'armature d'éclairage ou l'infrastructure existante de plus de cinq mètres;
7° la pose d'installations et de constructions pour assurer la stabilité et la sécurité d'installations existantes;
[1 8° [3 la pose sur le sol d'installations ayant une hauteur maximale de cinq mètres, et les constructions souterraines appartenant à ces installations, où le volume maximal en surface par opérateur public de télécommunications s'élève à :
a) trois mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 15 mètres au-dessus du niveau du sol ;
b) cinq mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 25 mètres au-dessus du niveau du sol ;
c) dix mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 35 mètres au-dessus du niveau du sol ;
d) trente mètres cubes si le point le plus haut de l'antenne la plus haute est inférieur à 35 mètres au-dessus du niveau du sol ;]3]1
[3 9° la pose sur un domaine public d'installations ayant un volume maximal de trente mètres cubes par opérateur public de télécommunications et ayant une hauteur maximale de cinq mètres.]3
Art. 12.3. [1 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van allerlei installaties met betrekking tot zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie als voldaan is aan al de volgende voorwaarden :
1° het betreft geen gebouwen of delen van gebouwen;
2° de plaatsing gebeurt op daken;
3° de hoogte van de installaties op elk punt boven de dakrand is kleiner dan de afstand tot de dakrand of tot minstens één van de in een bepaalde richting gelegen dakranden van het gebouw en de aangrenzende gebouwen;
4° de maximale hoogte van de installaties is beperkt tot vijf meter boven de dakrand van het dak waarop de installaties zich bevinden.]1
1° het betreft geen gebouwen of delen van gebouwen;
2° de plaatsing gebeurt op daken;
3° de hoogte van de installaties op elk punt boven de dakrand is kleiner dan de afstand tot de dakrand of tot minstens één van de in een bepaalde richting gelegen dakranden van het gebouw en de aangrenzende gebouwen;
4° de maximale hoogte van de installaties is beperkt tot vijf meter boven de dakrand van het dak waarop de installaties zich bevinden.]1
Modifications
Art. 12.3. [1 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis pour la pose de toutes sortes d'installations concernant des installations émettrices et réceptrices de télécommunication si toutes les conditions suivantes sont remplies :
1° il ne s'agit pas de bâtiments ou de parties de bâtiments ;
2° la pose se fait sur des toits ;
3° la hauteur des installations sur chaque point au-dessus de la rive de toit est inférieure à la distance jusqu'à la rive de toit ou jusqu'à au moins une des rives de toit dans une certaine direction du bâtiment et des bâtiments attenants ;
4° la hauteur maximale des installations est limitée à cinq mètres au-dessus de la rive du toit sur lequel se trouvent les installations.]1
1° il ne s'agit pas de bâtiments ou de parties de bâtiments ;
2° la pose se fait sur des toits ;
3° la hauteur des installations sur chaque point au-dessus de la rive de toit est inférieure à la distance jusqu'à la rive de toit ou jusqu'à au moins une des rives de toit dans une certaine direction du bâtiment et des bâtiments attenants ;
4° la hauteur maximale des installations est limitée à cinq mètres au-dessus de la rive du toit sur lequel se trouvent les installations.]1
Modifications
Art. 12.4. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van communicatiekabels, leidingen en bijbehorende aanhorigheden zoals aansluitdozen aan de buitenkant van bestaande gebouwen, in de kleur van de gevel of in een neutrale, onopvallende kleur, als de installatie niet boven het gebouw of de constructie uitsteekt.]1
[2 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van ondergrondse technische installaties en van ondergrondse leidingen en communicatiekabels naar zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie.]2
[2 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van ondergrondse technische installaties en van ondergrondse leidingen en communicatiekabels naar zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie.]2
Art. 12.3. [1 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis pour la pose de toutes sortes d'installations concernant des installations émettrices et réceptrices de télécommunication si toutes les conditions suivantes sont remplies :
1° il ne s'agit pas de bâtiments ou de parties de bâtiments ;
2° la pose se fait sur des toits ;
3° la hauteur des installations sur chaque point au-dessus de la rive de toit est inférieure à la distance jusqu'à la rive de toit ou jusqu'à au moins une des rives de toit dans une certaine direction du bâtiment et des bâtiments attenants ;
4° la hauteur maximale des installations est limitée à cinq mètres au-dessus de la rive du toit sur lequel se trouvent les installations.]1
1° il ne s'agit pas de bâtiments ou de parties de bâtiments ;
2° la pose se fait sur des toits ;
3° la hauteur des installations sur chaque point au-dessus de la rive de toit est inférieure à la distance jusqu'à la rive de toit ou jusqu'à au moins une des rives de toit dans une certaine direction du bâtiment et des bâtiments attenants ;
4° la hauteur maximale des installations est limitée à cinq mètres au-dessus de la rive du toit sur lequel se trouvent les installations.]1
Modifications
Art. 12.4. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van communicatiekabels, leidingen en bijbehorende aanhorigheden zoals aansluitdozen aan de buitenkant van bestaande gebouwen, in de kleur van de gevel of in een neutrale, onopvallende kleur, als de installatie niet boven het gebouw of de constructie uitsteekt.]1
[2 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van ondergrondse technische installaties en van ondergrondse leidingen en communicatiekabels naar zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie.]2
[2 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van ondergrondse technische installaties en van ondergrondse leidingen en communicatiekabels naar zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie.]2
Art. 12.4. [1 [2 ...]2 un permis d'environnement pour les actes urbanistiques ne sont pas requis pour la pose de câbles, de canalisations et de dépendances y afférentes, telles que des boîtes de raccordement à l'extérieur de bâtiments existants, en la même couleur que celle de la façade ou en une couleur neutre, discrète, lorsque l'installation ne dépasse pas le faite du bâtiment ou de la construction.]1
[2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis pour la pose d'installations techniques souterraines et de conduites et câbles de communication souterrains vers des installations émettrices et réceptrices de télécommunication.]2
[2 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis pour la pose d'installations techniques souterraines et de conduites et câbles de communication souterrains vers des installations émettrices et réceptrices de télécommunication.]2
Art. 12/1.1. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor reliëfwijzigingen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het terrein ligt niet in [3 een van de volgende gebieden:
a) een gebied dat ruimtelijk kwetsbaar is;
b) een gebied dat erosiegevoelig is;
c) een gebied dat aangeduid is in bijlage IV of V bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018]3;
2° [2 de aard van het terrein kan wijzigen, maar de functie van het terrein wijzigt niet;]2
3° het [2 totale]2 volume van de reliëfwijziging is kleiner dan dertig kubieke meter per goed;
4° de hoogte of diepte van de reliëfwijziging is op elk punt kleiner dan een halve meter;
5° de reliëfwijziging strekt niet tot het geheel of gedeeltelijk dempen van grachten of waterlopen.]1
1° het terrein ligt niet in [3 een van de volgende gebieden:
a) een gebied dat ruimtelijk kwetsbaar is;
b) een gebied dat erosiegevoelig is;
c) een gebied dat aangeduid is in bijlage IV of V bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018]3;
2° [2 de aard van het terrein kan wijzigen, maar de functie van het terrein wijzigt niet;]2
3° het [2 totale]2 volume van de reliëfwijziging is kleiner dan dertig kubieke meter per goed;
4° de hoogte of diepte van de reliëfwijziging is op elk punt kleiner dan een halve meter;
5° de reliëfwijziging strekt niet tot het geheel of gedeeltelijk dempen van grachten of waterlopen.]1
Art. 12/1.1. [1 [2 ...]2 un permis d'environnement pour les actes urbanistiques ne sont pas requis pour les modifications du relief lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° le terrain n'est pas situé dans une [3 des zones suivantes :
a) une zone vulnérable d'un point de vue spatial ;
b) une zone sensible à l'érosion ;
c) une zone indiquée à l'annexe IV ou V à l'arrêté du Gouvernement flamand du 20 juillet 2006 fixant les modalités d'application de l'évaluation aquatique, portant désignation des instances consultatives et définissant les modalités de la procédure d'avis pour l'évaluation aquatique, visée à l'article 1.3.1.1 du décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l'eau, coordonné le 15 juin 2018]3 ;
2° [2 la nature du terrain peut changer, mais la fonction du terrain ne change pas ;]2
3° le volume [2 total]2 de la modification du relief est inférieure à trente mètres cubes par bien ;
4° la hauteur ou la profondeur de la modification du relief est à chaque point inférieur à un demi-mètre ;
5° la modification du relief ne vise pas le reprofilage ou le comblement partiel ou entier de fossés et cours d'eau.]1
1° le terrain n'est pas situé dans une [3 des zones suivantes :
a) une zone vulnérable d'un point de vue spatial ;
b) une zone sensible à l'érosion ;
c) une zone indiquée à l'annexe IV ou V à l'arrêté du Gouvernement flamand du 20 juillet 2006 fixant les modalités d'application de l'évaluation aquatique, portant désignation des instances consultatives et définissant les modalités de la procédure d'avis pour l'évaluation aquatique, visée à l'article 1.3.1.1 du décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l'eau, coordonné le 15 juin 2018]3 ;
2° [2 la nature du terrain peut changer, mais la fonction du terrain ne change pas ;]2
3° le volume [2 total]2 de la modification du relief est inférieure à trente mètres cubes par bien ;
4° la hauteur ou la profondeur de la modification du relief est à chaque point inférieur à un demi-mètre ;
5° la modification du relief ne vise pas le reprofilage ou le comblement partiel ou entier de fossés et cours d'eau.]1
Art. 12/1.1. [1 Een [2 ...]2 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor reliëfwijzigingen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het terrein ligt niet in [3 een van de volgende gebieden:
a) een gebied dat ruimtelijk kwetsbaar is;
b) een gebied dat erosiegevoelig is;
c) een gebied dat aangeduid is in bijlage IV of V bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018]3;
2° [2 de aard van het terrein kan wijzigen, maar de functie van het terrein wijzigt niet;]2
3° het [2 totale]2 volume van de reliëfwijziging is kleiner dan dertig kubieke meter per goed;
4° de hoogte of diepte van de reliëfwijziging is op elk punt kleiner dan een halve meter;
5° de reliëfwijziging strekt niet tot het geheel of gedeeltelijk dempen van grachten of waterlopen.]1
1° het terrein ligt niet in [3 een van de volgende gebieden:
a) een gebied dat ruimtelijk kwetsbaar is;
b) een gebied dat erosiegevoelig is;
c) een gebied dat aangeduid is in bijlage IV of V bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 1.3.1.1 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018]3;
2° [2 de aard van het terrein kan wijzigen, maar de functie van het terrein wijzigt niet;]2
3° het [2 totale]2 volume van de reliëfwijziging is kleiner dan dertig kubieke meter per goed;
4° de hoogte of diepte van de reliëfwijziging is op elk punt kleiner dan een halve meter;
5° de reliëfwijziging strekt niet tot het geheel of gedeeltelijk dempen van grachten of waterlopen.]1
Art. 12/1.1. [1 [2 ...]2 un permis d'environnement pour les actes urbanistiques ne sont pas requis pour les modifications du relief lorsqu'il est satisfait à toutes les conditions suivantes :
1° le terrain n'est pas situé dans une [3 des zones suivantes :
a) une zone vulnérable d'un point de vue spatial ;
b) une zone sensible à l'érosion ;
c) une zone indiquée à l'annexe IV ou V à l'arrêté du Gouvernement flamand du 20 juillet 2006 fixant les modalités d'application de l'évaluation aquatique, portant désignation des instances consultatives et définissant les modalités de la procédure d'avis pour l'évaluation aquatique, visée à l'article 1.3.1.1 du décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l'eau, coordonné le 15 juin 2018]3 ;
2° [2 la nature du terrain peut changer, mais la fonction du terrain ne change pas ;]2
3° le volume [2 total]2 de la modification du relief est inférieure à trente mètres cubes par bien ;
4° la hauteur ou la profondeur de la modification du relief est à chaque point inférieur à un demi-mètre ;
5° la modification du relief ne vise pas le reprofilage ou le comblement partiel ou entier de fossés et cours d'eau.]1
1° le terrain n'est pas situé dans une [3 des zones suivantes :
a) une zone vulnérable d'un point de vue spatial ;
b) une zone sensible à l'érosion ;
c) une zone indiquée à l'annexe IV ou V à l'arrêté du Gouvernement flamand du 20 juillet 2006 fixant les modalités d'application de l'évaluation aquatique, portant désignation des instances consultatives et définissant les modalités de la procédure d'avis pour l'évaluation aquatique, visée à l'article 1.3.1.1 du décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l'eau, coordonné le 15 juin 2018]3 ;
2° [2 la nature du terrain peut changer, mais la fonction du terrain ne change pas ;]2
3° le volume [2 total]2 de la modification du relief est inférieure à trente mètres cubes par bien ;
4° la hauteur ou la profondeur de la modification du relief est à chaque point inférieur à un demi-mètre ;
5° la modification du relief ne vise pas le reprofilage ou le comblement partiel ou entier de fossés et cours d'eau.]1
Art. 12/1.2. [1 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van elektrische laadpalen op of aan bestaande, hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte verhardingen.]1
Art. 12/1. [1 Un permis d'environnement pour actes urbanistiques n'est pas requis pour l'installation de bornes de recharge électriques sur ou auprès des revêtements existants, principalement autorisés ou censés autorisés.]1
Art. 13.1. Een [1 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]1 is niet nodig voor het slopen of verwijderen van installaties of constructies die vallen onder de bepalingen van dit besluit.
Modifications
Art. 13.1. [1 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]1 pour la démolition ou l'enlèvement d'installations ou de constructions relevant des dispositions du présent arrêté.
Modifications
Art. 13.2. Een [3 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]3 is niet nodig voor de volledige afbraak van vrijstaande bouwwerken of constructies, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is :
1° het betreft geen kleine elementen en constructies, geïsoleerd of deel uitmakend van een geheel, die van belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, een volkskundige, historische of esthetische waarde hebben, als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of wijk, of bijdragen tot het gevoel van een plaatselijke bevolking tot een bepaalde plek te behoren, zoals fonteinen, kiosken, pompen, putten, kruisen, calvaries, veldkapellen, standbeelden, wegwijzers, schandpalen, grenspalen, mijlpalen, lantaarnpalen, uurwerken, klokkenspelen, zonnewijzers, hekkens, omheiningsmuren, luifels, graven, herkenningstekens van merkwaardige gebeurtenissen uit het verleden, balies, straatmeubilair, waterkunstwerkjes, bakhuizen, houtskeletbouw, koetshuizen, oranjerieën, priëlen, ijskelders;
2° het betreft geen gebouwen of constructies die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, [2 vastgesteld]2 met toepassing van artikel [1 4.1.1 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed]1 [5 of die liggen in gebieden die op de gewestplannen of in vergelijkbare stedenbouwkundige voorschriften aangewezen zijn als gebieden met culturele, historische of esthetische waarde]5 ;
3° [4 het betreft geen afbraak van gebouwen waarvan het totale bouwvolume groter is dan 1000 kubieke meter voor alle niet-residentiële gebouwen, of groter dan 5000 kubieke meter voor alle in hoofdzaak residentiële gebouwen, met uitzondering van eengezinswoningen;]4
[4 4° het betreft geen afbraak in het kader van infrastructuurwerken waarvan het volume groter is dan 250 kubieke meter.]4
[4 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volledige of gedeeltelijke afbraak van verhardingen op voorwaarde dat de verhardingen niet zijn opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, vastgesteld met toepassing van artikel 4.1.1 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed.]4
1° het betreft geen kleine elementen en constructies, geïsoleerd of deel uitmakend van een geheel, die van belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, een volkskundige, historische of esthetische waarde hebben, als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of wijk, of bijdragen tot het gevoel van een plaatselijke bevolking tot een bepaalde plek te behoren, zoals fonteinen, kiosken, pompen, putten, kruisen, calvaries, veldkapellen, standbeelden, wegwijzers, schandpalen, grenspalen, mijlpalen, lantaarnpalen, uurwerken, klokkenspelen, zonnewijzers, hekkens, omheiningsmuren, luifels, graven, herkenningstekens van merkwaardige gebeurtenissen uit het verleden, balies, straatmeubilair, waterkunstwerkjes, bakhuizen, houtskeletbouw, koetshuizen, oranjerieën, priëlen, ijskelders;
2° het betreft geen gebouwen of constructies die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, [2 vastgesteld]2 met toepassing van artikel [1 4.1.1 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed]1 [5 of die liggen in gebieden die op de gewestplannen of in vergelijkbare stedenbouwkundige voorschriften aangewezen zijn als gebieden met culturele, historische of esthetische waarde]5 ;
3° [4 het betreft geen afbraak van gebouwen waarvan het totale bouwvolume groter is dan 1000 kubieke meter voor alle niet-residentiële gebouwen, of groter dan 5000 kubieke meter voor alle in hoofdzaak residentiële gebouwen, met uitzondering van eengezinswoningen;]4
[4 4° het betreft geen afbraak in het kader van infrastructuurwerken waarvan het volume groter is dan 250 kubieke meter.]4
[4 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volledige of gedeeltelijke afbraak van verhardingen op voorwaarde dat de verhardingen niet zijn opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, vastgesteld met toepassing van artikel 4.1.1 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed.]4
Modifications
Art. 13.2. [3 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]3 pour la démolition complète de bâtiments ou de constructions isolés, à condition qu'il soit satisfait à toutes les exigences suivantes :
1° il ne s'agit pas de petits éléments et de constructions, isolés ou faisant partie d'un ensemble, importants pour la qualité du cadre de vie, ayant une valeur folklorique, historique ou esthétique, servant de référence pour la population d'un voisinage ou quartier, ou contribuant au sentiment d'une population locale d'appartenir à un certain endroit, tels que les fontaines, kiosques, pompes, puits, croix, calvaires, chapelles champêtres, statues, flèches de signalisation, piloris, bornes frontières, bornes kilométriques, lanternes, horloges, carillons, cadrans solaires, clôtures, enceintes, marquises, tombes, signes distinctifs d'événements importants du passé, balustrades, mobilier urbain, ouvrages d'eau, fours du boulanger, charpentes, remises, orangeries, pavillons de verdure, glacières;
2° il ne s'agit pas de bâtiments ni de constructions repris dans l'inventaire du patrimoine architectural, [2 fixé]2 en application de l'article [1 4.1.1 du décret du 12 juillet 2013 relatif au patrimoine immobilier]1 [5 ou qui sont situés dans des zones désignées sur les plans régionaux ou dans des prescriptions urbanistiques similaires comme des zones ayant une valeur culturelle, historique ou esthétique]5;
3° [4 il ne s'agit pas d'une démolition de bâtiments dont le volume total de construction est supérieur à 1 000 mètres cubes pour tous les bâtiments non résidentiels, ou supérieur à 5 000 mètres cubes pour tous les bâtiments principalement résidentiels, à l'exclusion de maisons unifamiliales]4;
[4 4° il ne s'agit pas d'une démolition dans le cadre de travaux d'infrastructure dont le volume est supérieur à 250 mètres cubes.]4
[4 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas exigé pour la démolition totale ou partielle de revêtements à condition que ces derniers ne soient pas repris dans l'inventaire du patrimoine architectural, établi en application de l'article 4.1.1 du décret du 12 juillet 2013 relatif au patrimoine immobilier.]4
1° il ne s'agit pas de petits éléments et de constructions, isolés ou faisant partie d'un ensemble, importants pour la qualité du cadre de vie, ayant une valeur folklorique, historique ou esthétique, servant de référence pour la population d'un voisinage ou quartier, ou contribuant au sentiment d'une population locale d'appartenir à un certain endroit, tels que les fontaines, kiosques, pompes, puits, croix, calvaires, chapelles champêtres, statues, flèches de signalisation, piloris, bornes frontières, bornes kilométriques, lanternes, horloges, carillons, cadrans solaires, clôtures, enceintes, marquises, tombes, signes distinctifs d'événements importants du passé, balustrades, mobilier urbain, ouvrages d'eau, fours du boulanger, charpentes, remises, orangeries, pavillons de verdure, glacières;
2° il ne s'agit pas de bâtiments ni de constructions repris dans l'inventaire du patrimoine architectural, [2 fixé]2 en application de l'article [1 4.1.1 du décret du 12 juillet 2013 relatif au patrimoine immobilier]1 [5 ou qui sont situés dans des zones désignées sur les plans régionaux ou dans des prescriptions urbanistiques similaires comme des zones ayant une valeur culturelle, historique ou esthétique]5;
3° [4 il ne s'agit pas d'une démolition de bâtiments dont le volume total de construction est supérieur à 1 000 mètres cubes pour tous les bâtiments non résidentiels, ou supérieur à 5 000 mètres cubes pour tous les bâtiments principalement résidentiels, à l'exclusion de maisons unifamiliales]4;
[4 4° il ne s'agit pas d'une démolition dans le cadre de travaux d'infrastructure dont le volume est supérieur à 250 mètres cubes.]4
[4 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas exigé pour la démolition totale ou partielle de revêtements à condition que ces derniers ne soient pas repris dans l'inventaire du patrimoine architectural, établi en application de l'article 4.1.1 du décret du 12 juillet 2013 relatif au patrimoine immobilier.]4
Modifications
Art. 13.2. Een [3 omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen]3 is niet nodig voor de volledige afbraak van vrijstaande bouwwerken of constructies, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is :
1° het betreft geen kleine elementen en constructies, geïsoleerd of deel uitmakend van een geheel, die van belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, een volkskundige, historische of esthetische waarde hebben, als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of wijk, of bijdragen tot het gevoel van een plaatselijke bevolking tot een bepaalde plek te behoren, zoals fonteinen, kiosken, pompen, putten, kruisen, calvaries, veldkapellen, standbeelden, wegwijzers, schandpalen, grenspalen, mijlpalen, lantaarnpalen, uurwerken, klokkenspelen, zonnewijzers, hekkens, omheiningsmuren, luifels, graven, herkenningstekens van merkwaardige gebeurtenissen uit het verleden, balies, straatmeubilair, waterkunstwerkjes, bakhuizen, houtskeletbouw, koetshuizen, oranjerieën, priëlen, ijskelders;
2° het betreft geen gebouwen of constructies die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, [2 vastgesteld]2 met toepassing van artikel [1 4.1.1 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed]1 [5 of die liggen in gebieden die op de gewestplannen of in vergelijkbare stedenbouwkundige voorschriften aangewezen zijn als gebieden met culturele, historische of esthetische waarde]5 ;
3° [4 het betreft geen afbraak van gebouwen waarvan het totale bouwvolume groter is dan 1000 kubieke meter voor alle niet-residentiële gebouwen, of groter dan 5000 kubieke meter voor alle in hoofdzaak residentiële gebouwen, met uitzondering van eengezinswoningen;]4
[4 4° het betreft geen afbraak in het kader van infrastructuurwerken waarvan het volume groter is dan 250 kubieke meter.]4
[4 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volledige of gedeeltelijke afbraak van verhardingen op voorwaarde dat de verhardingen niet zijn opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, vastgesteld met toepassing van artikel 4.1.1 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed.]4
1° het betreft geen kleine elementen en constructies, geïsoleerd of deel uitmakend van een geheel, die van belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, een volkskundige, historische of esthetische waarde hebben, als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of wijk, of bijdragen tot het gevoel van een plaatselijke bevolking tot een bepaalde plek te behoren, zoals fonteinen, kiosken, pompen, putten, kruisen, calvaries, veldkapellen, standbeelden, wegwijzers, schandpalen, grenspalen, mijlpalen, lantaarnpalen, uurwerken, klokkenspelen, zonnewijzers, hekkens, omheiningsmuren, luifels, graven, herkenningstekens van merkwaardige gebeurtenissen uit het verleden, balies, straatmeubilair, waterkunstwerkjes, bakhuizen, houtskeletbouw, koetshuizen, oranjerieën, priëlen, ijskelders;
2° het betreft geen gebouwen of constructies die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, [2 vastgesteld]2 met toepassing van artikel [1 4.1.1 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed]1 [5 of die liggen in gebieden die op de gewestplannen of in vergelijkbare stedenbouwkundige voorschriften aangewezen zijn als gebieden met culturele, historische of esthetische waarde]5 ;
3° [4 het betreft geen afbraak van gebouwen waarvan het totale bouwvolume groter is dan 1000 kubieke meter voor alle niet-residentiële gebouwen, of groter dan 5000 kubieke meter voor alle in hoofdzaak residentiële gebouwen, met uitzondering van eengezinswoningen;]4
[4 4° het betreft geen afbraak in het kader van infrastructuurwerken waarvan het volume groter is dan 250 kubieke meter.]4
[4 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volledige of gedeeltelijke afbraak van verhardingen op voorwaarde dat de verhardingen niet zijn opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, vastgesteld met toepassing van artikel 4.1.1 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed.]4
Modifications
Art. 13.2. [3 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis]3 pour la démolition complète de bâtiments ou de constructions isolés, à condition qu'il soit satisfait à toutes les exigences suivantes :
1° il ne s'agit pas de petits éléments et de constructions, isolés ou faisant partie d'un ensemble, importants pour la qualité du cadre de vie, ayant une valeur folklorique, historique ou esthétique, servant de référence pour la population d'un voisinage ou quartier, ou contribuant au sentiment d'une population locale d'appartenir à un certain endroit, tels que les fontaines, kiosques, pompes, puits, croix, calvaires, chapelles champêtres, statues, flèches de signalisation, piloris, bornes frontières, bornes kilométriques, lanternes, horloges, carillons, cadrans solaires, clôtures, enceintes, marquises, tombes, signes distinctifs d'événements importants du passé, balustrades, mobilier urbain, ouvrages d'eau, fours du boulanger, charpentes, remises, orangeries, pavillons de verdure, glacières;
2° il ne s'agit pas de bâtiments ni de constructions repris dans l'inventaire du patrimoine architectural, [2 fixé]2 en application de l'article [1 4.1.1 du décret du 12 juillet 2013 relatif au patrimoine immobilier]1 [5 ou qui sont situés dans des zones désignées sur les plans régionaux ou dans des prescriptions urbanistiques similaires comme des zones ayant une valeur culturelle, historique ou esthétique]5;
3° [4 il ne s'agit pas d'une démolition de bâtiments dont le volume total de construction est supérieur à 1 000 mètres cubes pour tous les bâtiments non résidentiels, ou supérieur à 5 000 mètres cubes pour tous les bâtiments principalement résidentiels, à l'exclusion de maisons unifamiliales]4;
[4 4° il ne s'agit pas d'une démolition dans le cadre de travaux d'infrastructure dont le volume est supérieur à 250 mètres cubes.]4
[4 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas exigé pour la démolition totale ou partielle de revêtements à condition que ces derniers ne soient pas repris dans l'inventaire du patrimoine architectural, établi en application de l'article 4.1.1 du décret du 12 juillet 2013 relatif au patrimoine immobilier.]4
1° il ne s'agit pas de petits éléments et de constructions, isolés ou faisant partie d'un ensemble, importants pour la qualité du cadre de vie, ayant une valeur folklorique, historique ou esthétique, servant de référence pour la population d'un voisinage ou quartier, ou contribuant au sentiment d'une population locale d'appartenir à un certain endroit, tels que les fontaines, kiosques, pompes, puits, croix, calvaires, chapelles champêtres, statues, flèches de signalisation, piloris, bornes frontières, bornes kilométriques, lanternes, horloges, carillons, cadrans solaires, clôtures, enceintes, marquises, tombes, signes distinctifs d'événements importants du passé, balustrades, mobilier urbain, ouvrages d'eau, fours du boulanger, charpentes, remises, orangeries, pavillons de verdure, glacières;
2° il ne s'agit pas de bâtiments ni de constructions repris dans l'inventaire du patrimoine architectural, [2 fixé]2 en application de l'article [1 4.1.1 du décret du 12 juillet 2013 relatif au patrimoine immobilier]1 [5 ou qui sont situés dans des zones désignées sur les plans régionaux ou dans des prescriptions urbanistiques similaires comme des zones ayant une valeur culturelle, historique ou esthétique]5;
3° [4 il ne s'agit pas d'une démolition de bâtiments dont le volume total de construction est supérieur à 1 000 mètres cubes pour tous les bâtiments non résidentiels, ou supérieur à 5 000 mètres cubes pour tous les bâtiments principalement résidentiels, à l'exclusion de maisons unifamiliales]4;
[4 4° il ne s'agit pas d'une démolition dans le cadre de travaux d'infrastructure dont le volume est supérieur à 250 mètres cubes.]4
[4 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas exigé pour la démolition totale ou partielle de revêtements à condition que ces derniers ne soient pas repris dans l'inventaire du patrimoine architectural, établi en application de l'article 4.1.1 du décret du 12 juillet 2013 relatif au patrimoine immobilier.]4
Modifications
Art. 13.3. [1 Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volledige afbraak of volledige bovengrondse afbraak van een bestaande pyloon of mast en aanhorigheden zoals leidingen en omvormingsstations.]1
Art. 13.3. [1 Un permis d'environnement pour des actes urbanistiques n'est pas requis pour la démolition complète ou la démolition en surface complète d'un pylône ou mât existant et de dépendances telles que des conduites et des stations de transformation.]1
Art. 13/1.1.
Art. 13/1.1.
Art. 14.1. In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, worden de woorden " en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is " opgeheven.
Art. 14.1. Dans l'intitulé de l'arrêté du Gouvernement flamand du 14 avril 2000 portant détermination des modifications de fonction subordonnées à un permis et des travaux, actes et modifications qui ne requièrent pas d'autorisation urbanistique, les mots " et des travaux, actes et modifications qui ne requièrent pas d'autorisation urbanistique " sont abrogés.
Art. 14.2. In hetzelfde besluit worden de volgende artikelen opgeheven :
1° artikel 1, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 april 2002 en 1 september 2006;
2° artikel 3, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 april 2002, 1 september 2006, 7 maart 2008 en 5 september 2008;
3° artikel 4, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006.
1° artikel 1, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 april 2002 en 1 september 2006;
2° artikel 3, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 april 2002, 1 september 2006, 7 maart 2008 en 5 september 2008;
3° artikel 4, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006.
Art. 14.2. Dans le même arrêté, les articles suivants sont abrogés :
1° article 1er, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 26 avril 2002 et 1er septembre 2006;
2° article 3, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 26 avril 2002, 1er septembre 2006, 7 mars 2008 et 5 septembre 2008;
3° article 4, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er septembre 2006.
1° article 1er, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 26 avril 2002 et 1er septembre 2006;
2° article 3, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 26 avril 2002, 1er septembre 2006, 7 mars 2008 et 5 septembre 2008;
3° article 4, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er septembre 2006.
Art. 14.3. In artikel 3/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse bouwmeester, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 14.3. Dans l'article 3/1 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 mai 2000 portant désignation des opérations dans les sens des articles 4.1.1, 5°, 4.4.7, § 2 et 4.7.1, § 2, alinéa deux, du Code flamand de l'Aménagement du Territoire et réglant la concertation préalable avec l'Architecte du Gouvernement flamand, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 juillet 2009, l'alinéa deux est abrogé.
Art. 14.3. In artikel 3/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse bouwmeester, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 14.3. Dans l'article 3/1 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 mai 2000 portant désignation des opérations dans les sens des articles 4.1.1, 5°, 4.4.7, § 2 et 4.7.1, § 2, alinéa deux, du Code flamand de l'Aménagement du Territoire et réglant la concertation préalable avec l'Architecte du Gouvernement flamand, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 juillet 2009, l'alinéa deux est abrogé.
Art. 14.4. In artikel 1/1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect, vernummerd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, wordt het getal " 30 " vervangen door het getal " 40 ".
Art. 14.4. Dans l'article 1/1, 3°, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 mai 2003 déterminant les actes exonérés de l'intervention de l'architecte, renuméroté par l'arrêté du Gouvernement flamand du 29 mai 2009, le chiffre " 30 " est remplacé par le chiffre " 40 ".
Art. 15.1. Dit besluit treedt in werking op 1 december 2010.
Art. 15.1. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er décembre 2010.
Art. 15.2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 15.2. Le Ministre flamand ayant l'aménagement du territoire dans ses attributions, est chargé de l'exécution du présent arrêté.
Art. 15.2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 15.2. Le Ministre flamand ayant l'aménagement du territoire dans ses attributions, est chargé de l'exécution du présent arrêté.