Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
4 JULI 2008. - Decreet betreffende het onderwijs XVIII (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-09-2008 en tekstbijwerking tot 13-02-2017)
Titre
4 JUILLET 2008. - Décret relatif à l'enseignement XVIII (TRADUCTION) (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 01-09-2008 et mise à jour au 13-02-2017)
Informations sur le document
Numac: 2008036032
Datum: 2008-07-04
Info du document
Numac: 2008036032
Date: 2008-07-04
Table des matières
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling.
HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs.
Afdeling I. - Decreet basisonderwijs.
Afdeling II. - Inspraak van het personeel op ni...
Afdeling III. - Inwerkingtreding.
HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs.
Afdeling I. - Wet tot wijziging van sommige bep...
Afdeling II. - Decreet betreffende het onderwij...
Afdeling III. - Decreet houdende diverse bepali...
Onderafdeling I. - Diverse wijzigingen.
Onderafdeling II. - Inspraak van het personeel ...
Afdeling IV. - Brussels curriculum.
Afdeling V. - Buitengewoon onderwijs.
Onderafdeling I. - Afwijkingsuren.
Onderafdeling II. - Modulair onderwijs.
Onderafdeling III. - Lokaal overlegplatform.
Afdeling VI. - Inwerkingtreding.
HOOFDSTUK IV. - Levenslang leren.
Afdeling I. - Deeltijds kunstonderwijs.
Afdeling II. - Volwassenenonderwijs.
Onderafdeling I. - Centra voor volwassenenonder...
Onderafdeling II. - ICT-coördinatie.
Afdeling III. - Centra voor Basiseducatie.
Afdeling IV. - Inwerkingtreding.
HOOFDSTUK V. - Hoger onderwijs.
Afdeling I. - Decreet betreffende de universite...
Afdeling II. - Decreet betreffende de hogescholen.
Afdeling III. - Decreet betreffende de wetensch...
Afdeling IV. - Decreet betreffende de Hogere Ze...
Afdeling V. - Decreet betreffende sommige inste...
Afdeling VI. - Decreet betreffende de herstruct...
Afdeling VII. - Decreet betreffende de rechtspo...
Afdeling VIII. - Decreet betreffende de studief...
Afdeling IX. - Decreet betreffende de financier...
Afdeling X. - Decreet betreffende de flexibilis...
Afdeling XI. - Inwerkingtreding.
HOOFDSTUK VI. - Centrum voor leerlingenbegeleid...
HOOFDSTUK VII. - Inspectie en begeleiding.
HOOFDSTUK VIII. - Rechtspositie onderwijsperson...
Afdeling I. - Terugvorderingen.
Afdeling II. - Rechtspositie van bepaalde perso...
Afdeling III. - Rechtspositie van sommige perso...
Afdeling IV. - Politiek verlof.
Afdeling V. - Bekwaamheidsbewijzen.
Afdeling VI. - Sociale tegemoetkomingen.
Afdeling VII. - Inwerkingtreding.
HOOFDSTUK IX. - Studiefinanciering.
HOOFDSTUK X. - Andere bepalingen.
Afdeling I. - Leerlingenvervoer.
Afdeling II. - Decreet betreffende het mentorsc...
Afdeling III. - Decreet dringende maatregelen b...
Afdeling IV. - Decreet betreffende het onderwij...
Afdeling V. - Decreet betreffende de gelijke ka...
Afdeling VI. - Decreet betreffende het onderwij...
Afdeling VII. - Decreet betreffende de regional...
Afdeling VIII. - Decreet betreffende participat...
Afdeling IX. - Opleiding voor opleiders van vol...
Afdeling X. - Flankerend onderwijsbeleid en lee...
Afdeling XI. - Inwerkingtreding.
HOOFDSTUK XI. - Autonome bepalingen.
BIJLAGE.
Table des matières
CHAPITRE Ier. - Disposition introductive.
CHAPITRE II. - Enseignement fondamental.
Section Ire. - Décret relatif à l'enseignement ...
Section II. - Participation du personnel au niv...
Section III. - Entrée en vigueur.
CHAPITRE III. - Enseignement secondaire.
Section Ire. - Loi modifiant certaines disposit...
Section II. - Décret relatif à l'enseignement II.
Section III. - Décret contenant diverses mesure...
Sous-section Ire. - Diverses modifications.
Sous-section II. - Participation du personnel a...
Section IV. - Programme d'études à Bruxelles.
Section V. - Enseignement spécial.
Sous-section Ire. - Heures dérogatoires.
Sous-section II. - Enseignement modulaire.
Sous-section III. - Plate-forme locale de conce...
Section VI. - Entrée en vigueur.
CHAPITRE IV. - Apprentissage tout au long de la...
Section Ire. - Enseignement artistique à temps ...
Section II. - Education des adultes.
Sous-section Ire. - Centres d'éducation des adu...
Sous-section II. - Coordination TIC.
Section III. - Centres d'éducation de base.
Section IV. - Entrée en vigueur.
CHAPITRE V. - Enseignement supérieur.
Section Ire. - Décret relatif aux universités.
Section II. - Décret relatif aux instituts supé...
Section III. - Décret relatif aux services scie...
Section IV. - Décret relatif à la 'Hogere Zeeva...
Section V. - Décret relatif à certains établiss...
Section VI. - Décret relatif à la restructurati...
Section VII. - Décret relatif au statut de l'ét...
Section VIII. - Décret relatif à l'aide financi...
Section IX. - Décret relatif au financement du ...
Section X. - Décret relatif à la flexibilisatio...
Section XI. - Entrée en vigueur.
CHAPITRE VI. - Centre d'encadrement des élèves.
CHAPITRE VII. - Inspection et encadrement.
CHAPITRE VIII. - Statut du personnel enseignant.
Section Ire. - Répétitions.
Section II. - Statut de certains membres du per...
Section III. - Statut de certains membres du pe...
Section IV. - Congé politique.
Section V. - Titres de capacité.
Section VI. - Interventions sociales.
Section VII. - Entrée en vigueur.
CHAPITRE IX. - Aide financière aux études.
CHAPITRE X. - Autres dispositions.
Section Ire. - Transport scolaire.
Section II. - Décret relatif au tutorat et à la...
Section III. - Décret portant des mesures urgen...
Section IV. - Décret relatif à l'enseignement X...
Section V. - Décret relatif à l'égalité des cha...
Section VI. - Décret relatif à l'enseignement XIV.
Section VII. - Décret relatif aux centres techn...
Section VIII. - Décret relatif à la participati...
Section IX. - Formation de Formateurs d'Adultes.
Section X. - Politique d'encadrement de l'ensei...
Section XI. - Entrée en vigueur.
CHAPITRE XI. - Dispositions autonomes.
ANNEXE.
Tekst (340)
Texte (340)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling.
CHAPITRE Ier. - Disposition introductive.
Artikel 1.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Article 1.1. Le présent décret règle une matière communautaire.
HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs.
CHAPITRE II. - Enseignement fondamental.
Afdeling I. - Decreet basisonderwijs.
Section Ire. - Décret relatif à l'enseignement fondamental.
Art. 2.1. In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 22 december 2000, 13 juli 2001, 28 juni 2002, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 6 juli 2007 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het punt 14°bis, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007 en impliciet opgeheven bij decreet van 6 juli 2007, wordt opnieuw ingevoegd, als volgt :
" 14°bis extra-uren : uren die toegekend zijn in het kader van tijdelijke projecten; ";
2° een punt 14ter wordt ingevoegd dat luidt als volgt :
" 14°ter extra-murosactiviteiten : activiteiten die plaatsvinden buiten de schoolmuren en georganiseerd worden voor één of meer leerlingengroepen. Activiteiten die volledig buiten de schooluren georganiseerd worden, vallen hier niet onder; ".
1° het punt 14°bis, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007 en impliciet opgeheven bij decreet van 6 juli 2007, wordt opnieuw ingevoegd, als volgt :
" 14°bis extra-uren : uren die toegekend zijn in het kader van tijdelijke projecten; ";
2° een punt 14ter wordt ingevoegd dat luidt als volgt :
" 14°ter extra-murosactiviteiten : activiteiten die plaatsvinden buiten de schoolmuren en georganiseerd worden voor één of meer leerlingengroepen. Activiteiten die volledig buiten de schooluren georganiseerd worden, vallen hier niet onder; ".
Art. 2.1. A l'article 3 du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, modifié par les décrets des 14 juillet 1998, 22 décembre 2000, 13 juillet 2001, 28 juin 2002, 14 février 2003, 10 juillet 2003, 7 juillet 2006, 22 juin 2007 et 6 juillet 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° le point 14°bis, inséré par le décret du 22 juin 2007 et implicitement abrogé par le décret du 6 juillet 2007, est réinséré comme suit :
" 14° bis heures additionnelles : heures accordées dans le cadre de projets temporaires; ";
2° il est inséré un point 14ter, rédigé comme suit :
" 14°ter activités extra-muros : activités ayant lieu en dehors de l'école et étant organisées pour un ou plusieurs groupes d'élèves. Les activités qui sont organisées totalement en dehors des heures scolaires n'en font pas partie; ".
1° le point 14°bis, inséré par le décret du 22 juin 2007 et implicitement abrogé par le décret du 6 juillet 2007, est réinséré comme suit :
" 14° bis heures additionnelles : heures accordées dans le cadre de projets temporaires; ";
2° il est inséré un point 14ter, rédigé comme suit :
" 14°ter activités extra-muros : activités ayant lieu en dehors de l'école et étant organisées pour un ou plusieurs groupes d'élèves. Les activités qui sont organisées totalement en dehors des heures scolaires n'en font pas partie; ".
Art. 2.2. Aan artikel 68, § 1, 3°, van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt :
" Dit punt is niet van toepassing op de scholen van het buitengewoon basisonderwijs type 5. ".
" Dit punt is niet van toepassing op de scholen van het buitengewoon basisonderwijs type 5. ".
Art. 2.2. A l'article 68, § 1er, 3°, du même décret est ajouté un troisième alinéa, rédigé comme suit :
" Ce point ne s'applique pas aux écoles d'enseignement fondamental spécial de type 5. ".
" Ce point ne s'applique pas aux écoles d'enseignement fondamental spécial de type 5. ".
Art. 2.3. In artikel 124 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden " verscheidene vestigingsplaatsen " en de woorden " worden de leerlingen " de woorden ", de scholen voor buitengewoon onderwijs van het type 5 uitgezonderd, " ingevoegd.
Art. 2.3. Dans l'article 124 du même décret, les mots ", excepté les écoles d'enseignement spécial de type 5 " sont insérés entre les mots " dans les écoles à plusieurs lieux d'implantation " et les mots " les élèves ".
Art. 2.4. In artikel 125quinquies van hetzelfde decreet wordt § 4ter vervangen door wat volgt :
" § 4ter. Tijdens voormelde periode van zes schooljaren kan de beslissing of overeenkomst inzake de vorming van een scholengemeenschap evenwel worden gewijzigd, in die zin dat een school alsnog tot de scholengemeenschap kan toetreden of uit de scholengemeenschap kan stappen.
Uitstap uit de scholengemeenschap kan :
1° indien de scholengemeenschap minder dan 900 gewogen regelmatige leerlingen telt op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar; of
2° indien een school door een schoolbestuur van een andere groep zoals bepaald in artikel 3, 21°, wordt overgenomen en mits alle schoolbesturen, behorende tot de scholengemeenschap instemmen met de uitstap.
Wijzigingen van een beslissing of overeenkomst treden in werking op 1 september na de datum waarop de wijziging is tot stand gekomen. ".
" § 4ter. Tijdens voormelde periode van zes schooljaren kan de beslissing of overeenkomst inzake de vorming van een scholengemeenschap evenwel worden gewijzigd, in die zin dat een school alsnog tot de scholengemeenschap kan toetreden of uit de scholengemeenschap kan stappen.
Uitstap uit de scholengemeenschap kan :
1° indien de scholengemeenschap minder dan 900 gewogen regelmatige leerlingen telt op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar; of
2° indien een school door een schoolbestuur van een andere groep zoals bepaald in artikel 3, 21°, wordt overgenomen en mits alle schoolbesturen, behorende tot de scholengemeenschap instemmen met de uitstap.
Wijzigingen van een beslissing of overeenkomst treden in werking op 1 september na de datum waarop de wijziging is tot stand gekomen. ".
Art. 2.4. A l'article 125quinquies du même décret, le § 4ter est remplacé par ce qui suit :
" § 4ter. Au cours de la période précitée de six années scolaires, la décision ou convention relative à la constitution d'un centre d'enseignement peut toutefois être modifiée, dans ce sens qu'une école peut encore adhérer au centre d'enseignement ou le quitter.
Quitter le centre d'enseignement est possible :
1° lorsque celui-ci compte moins de 900 élèves réguliers au premier jour de classe de février de l'année scolaire précédente; ou
2° lorsqu'une école est reprise par une autorité scolaire d'un autre groupe, tel que visé à l'article 3, 21°, et à condition que toutes les autorités scolaires appartenant au centre d'enseignement y consentent.
Toute modification apportée à une décision ou convention entre en vigueur le 1er septembre suivant la date de la modification. ".
" § 4ter. Au cours de la période précitée de six années scolaires, la décision ou convention relative à la constitution d'un centre d'enseignement peut toutefois être modifiée, dans ce sens qu'une école peut encore adhérer au centre d'enseignement ou le quitter.
Quitter le centre d'enseignement est possible :
1° lorsque celui-ci compte moins de 900 élèves réguliers au premier jour de classe de février de l'année scolaire précédente; ou
2° lorsqu'une école est reprise par une autorité scolaire d'un autre groupe, tel que visé à l'article 3, 21°, et à condition que toutes les autorités scolaires appartenant au centre d'enseignement y consentent.
Toute modification apportée à une décision ou convention entre en vigueur le 1er septembre suivant la date de la modification. ".
Art. 2.5. In artikel 125novies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 15 december 2006, van 22 juni 2007 en van 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° er worden een punt 1°bis, 1°ter en 1°quater ingevoegd, die luiden als volgt :
" 1°bis maakt afspraken over het zorgbeleid in de scholen van de scholengemeenschap;
1°ter maakt afspraken over de aanwending van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid toegekend aan de scholengemeenschap zoals bepaald in artikel 125duodecies1;
1°quater duidt een personeelslid aangesteld in het ambt van zorgcoördinator aan als aanspreekpunt, voor de overheid, voor de kleuterparticipatie binnen de scholengemeenschap; ";
2° punt 3°bis, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt opgeheven.
1° er worden een punt 1°bis, 1°ter en 1°quater ingevoegd, die luiden als volgt :
" 1°bis maakt afspraken over het zorgbeleid in de scholen van de scholengemeenschap;
1°ter maakt afspraken over de aanwending van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid toegekend aan de scholengemeenschap zoals bepaald in artikel 125duodecies1;
1°quater duidt een personeelslid aangesteld in het ambt van zorgcoördinator aan als aanspreekpunt, voor de overheid, voor de kleuterparticipatie binnen de scholengemeenschap; ";
2° punt 3°bis, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt opgeheven.
Art. 2.5. A l'article 125novies, § 1er, du même décret, inséré par le décret du 10 juillet 2003 et modifié par les décrets des 15 décembre 2006, 22 juin 2007 et 13 juillet 2007, les modifications suivantes sont apportées :
1° les points 1°bis, 1°ter et 1°quater sont insérés, rédigés comme suit :
" 1°bis conclut des arrangements quant à la gestion de l'encadrement renforcé dans les écoles du centre d'enseignement;
1°ter conclut des arrangements quant à l'utilisation de l'enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé, accordée au centre d'enseignement, telle que visée à l'article 125duodecies1;
1°quater désigne un membre du personnel remplissant la fonction de coordinateur de l'encadrement renforcé, comme point de contact, pour l'autorité, à l'égard de la participation des jeunes enfants au sein du centre d'enseignement; ";
2° le point 3°bis, inséré par le décret du 22 juin 2007, est abrogé.
1° les points 1°bis, 1°ter et 1°quater sont insérés, rédigés comme suit :
" 1°bis conclut des arrangements quant à la gestion de l'encadrement renforcé dans les écoles du centre d'enseignement;
1°ter conclut des arrangements quant à l'utilisation de l'enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé, accordée au centre d'enseignement, telle que visée à l'article 125duodecies1;
1°quater désigne un membre du personnel remplissant la fonction de coordinateur de l'encadrement renforcé, comme point de contact, pour l'autorité, à l'égard de la participation des jeunes enfants au sein du centre d'enseignement; ";
2° le point 3°bis, inséré par le décret du 22 juin 2007, est abrogé.
Art. 2.6. In artikel 125decies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 2° wordt geschrapt;
2° in punt 3° wordt het getal " 172bis " vervangen door het getal " 172 ".
1° punt 2° wordt geschrapt;
2° in punt 3° wordt het getal " 172bis " vervangen door het getal " 172 ".
Art. 2.6. A l'article 125decies, § 1er, du même décret, inséré par le décret du 10 juillet 2003, sont apportées les modifications suivantes :
1° le point 2° est supprimé;
2° au point 3° le chiffre " 172bis " est remplacé par le chiffre " 172 ".
1° le point 2° est supprimé;
2° au point 3° le chiffre " 172bis " est remplacé par le chiffre " 172 ".
Art. 2.7. In hetzelfde decreet wordt artikel 125duodecies1, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, vervangen door wat volgt :
" Artikel 125duodecies1 § 1. De scholengemeenschap ontvangt jaarlijks een door de regering vastgelegde puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid. Deze puntenenveloppe kan enkel voor dit doel, zoals omschreven in artikel 153septies, aangewend worden.
Bij het vastleggen van de berekeningswijze van deze puntenenveloppe neemt de regering volgende principes in acht :
1° elke scholengemeenschap ontvangt per school voor gewoon basisonderwijs dat de scholengemeenschap telt op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar een sokkel aan punten;
2° de overige punten worden lineair toegekend op basis van de leerlingenaantallen in het gewoon basisonderwijs en het aantal kleuters in het buitengewoon basisonderwijs binnen de scholengemeenschap.
Voor de lineaire toekenning wordt er een puntengewicht vastgelegd voor :
a) kleuters in het gewoon basisonderwijs;
b) kleuters in het buitengewoon basisonderwijs;
c) leerlingen lager onderwijs in het gewoon basisonderwijs.
§ 2. Bij het tellen van de leerlingen voor deze puntenenveloppe gelden de volgende regels :
1° in het gewoon basisonderwijs worden alleen de regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar geteld;
2° in afwijking van 1° worden voor de CKG-scholen de leerlingen geteld op basis van het gemiddelde aantal regelmatige leerlingen tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari;
3° in het buitengewoon basisonderwijs worden alleen de regelmatige kleuters op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar geteld;
4° in afwijking van punt 3°, worden in de scholen voor type 5 de kleuters geteld op basis van het gemiddeld aantal regelmatige leerlingen tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari.
§ 3. Maximaal 10 % van de puntenenveloppe kan aangewend worden voor het aanstellen van personeelsleden die een beleidsondersteunende functie, in het kader van het zorgbeleid zoals omschreven in artikel 153septies, uitoefenen ten behoeve van de scholengemeenschap. Van dit percentage kan na akkoord in het bevoegd lokaal comité worden afgeweken.
§ 4. De scholengemeenschap kent, tijdens de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011, aan elke school van de scholengemeenschap jaarlijks minimum het aantal punten toe dat de school, op basis van haar leerlingenaantal op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, kon inrichten op basis van de berekeningswijze, geldig tijdens het schooljaar 2007-2008 voor de puntenenveloppe toegekend voor een personeelsomkadering ter ondersteuning van het op school gevoerde zorgbeleid.
§ 5. De verdeling van de puntenenveloppe door de scholengemeenschap mag niet tot gevolg hebben dat bijkomende personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking moeten worden gesteld, tenzij ze onmiddellijk kunnen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld worden in een vacante of niet-vacante organieke betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledige schooljaar.
§ 6. De regering bepaalt de personeelscategorieën en ambten waarin op basis van de puntenenveloppe betrekkingen kunnen worden ingericht en bepaalt op welke wijze de omrekening van punten naar de gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen gebeurt. ".
" Artikel 125duodecies1 § 1. De scholengemeenschap ontvangt jaarlijks een door de regering vastgelegde puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid. Deze puntenenveloppe kan enkel voor dit doel, zoals omschreven in artikel 153septies, aangewend worden.
Bij het vastleggen van de berekeningswijze van deze puntenenveloppe neemt de regering volgende principes in acht :
1° elke scholengemeenschap ontvangt per school voor gewoon basisonderwijs dat de scholengemeenschap telt op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar een sokkel aan punten;
2° de overige punten worden lineair toegekend op basis van de leerlingenaantallen in het gewoon basisonderwijs en het aantal kleuters in het buitengewoon basisonderwijs binnen de scholengemeenschap.
Voor de lineaire toekenning wordt er een puntengewicht vastgelegd voor :
a) kleuters in het gewoon basisonderwijs;
b) kleuters in het buitengewoon basisonderwijs;
c) leerlingen lager onderwijs in het gewoon basisonderwijs.
§ 2. Bij het tellen van de leerlingen voor deze puntenenveloppe gelden de volgende regels :
1° in het gewoon basisonderwijs worden alleen de regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar geteld;
2° in afwijking van 1° worden voor de CKG-scholen de leerlingen geteld op basis van het gemiddelde aantal regelmatige leerlingen tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari;
3° in het buitengewoon basisonderwijs worden alleen de regelmatige kleuters op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar geteld;
4° in afwijking van punt 3°, worden in de scholen voor type 5 de kleuters geteld op basis van het gemiddeld aantal regelmatige leerlingen tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari.
§ 3. Maximaal 10 % van de puntenenveloppe kan aangewend worden voor het aanstellen van personeelsleden die een beleidsondersteunende functie, in het kader van het zorgbeleid zoals omschreven in artikel 153septies, uitoefenen ten behoeve van de scholengemeenschap. Van dit percentage kan na akkoord in het bevoegd lokaal comité worden afgeweken.
§ 4. De scholengemeenschap kent, tijdens de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011, aan elke school van de scholengemeenschap jaarlijks minimum het aantal punten toe dat de school, op basis van haar leerlingenaantal op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, kon inrichten op basis van de berekeningswijze, geldig tijdens het schooljaar 2007-2008 voor de puntenenveloppe toegekend voor een personeelsomkadering ter ondersteuning van het op school gevoerde zorgbeleid.
§ 5. De verdeling van de puntenenveloppe door de scholengemeenschap mag niet tot gevolg hebben dat bijkomende personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking moeten worden gesteld, tenzij ze onmiddellijk kunnen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld worden in een vacante of niet-vacante organieke betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledige schooljaar.
§ 6. De regering bepaalt de personeelscategorieën en ambten waarin op basis van de puntenenveloppe betrekkingen kunnen worden ingericht en bepaalt op welke wijze de omrekening van punten naar de gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen gebeurt. ".
Art. 2.7. L'article 125duodecies1 du même décret, inséré par le décret du 22 juin 2007, est remplacé par la disposition suivante :
" Article 125duodecies1 § 1er. Le centre d'enseignement reçoit annuellement une enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé. Cette enveloppe de points ne peut être utilisée que pour cet objectif, tel que visé à l'article 153septies.
En fixant le mode de calcul de cette enveloppe de points, le Gouvernement observe les principes suivants :
1° chaque centre d'enseignement reçoit, par école d'enseignement fondamental ordinaire que compte le centre d'enseignement au premier jour de classe de février de l'année scolaire précédente, un socle de points;
2° le solde de points est attribué de manière linéaire sur la base des nombres d'élèves dans l'enseignement fondamental ordinaire et du nombre de jeunes enfants dans l'enseignement fondamental spécial au sein du centre d'enseignement.
Pour ce qui est de l'attribution linéaire des points restants, une pondération est fixée pour :
a) les jeunes enfants dans l'enseignement fondamental ordinaire;
b) les jeunes enfants dans l'enseignement fondamental spécial;
c) les élèves enseignement primaire dans l'enseignement fondamental ordinaire.
§ 2. Le comptage des élèves pour cette enveloppe de points se fait dans le respect des règles suivantes :
1° dans l'enseignement fondamental ordinaire, seuls les élèves réguliers au premier jour de classe du mois de février de l'année scolaire précédente sont comptés;
2° par dérogation au point 1°, pour ce qui concerne les écoles CKG, les élèves sont comptés sur la base du nombre moyen d'élèves réguliers pendant la période de douze mois précédant le premier jour de classe de février;
3° dans l'enseignement fondamental spécial, seul les jeunes enfants réguliers au premier jour de classe du mois de février de l'année scolaire précédente sont comptés;
4° par dérogation au point 3°, pour ce qui concerne les écoles de type 5, les jeunes enfants sont comptés sur la base du nombre moyen d'élèves réguliers pendant la période de douze mois précédant le premier jour de classe de février.
§ 3. Au maximum 10 % de l'enveloppe de points peut être affecté à la désignation de membres du personnel remplissant une fonction d'aide à la gestion, dans le cadre de la gestion de l'encadrement renforcé, telle que définie à l'article 153septies. Moyennant un accord obtenu dans le comité local compétent, il peut être dérogé à ce pourcentage.
§ 4. Pendant les années scolaire 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011, le centre d'enseignement attribue à chaque école du centre d'enseignement annuellement le nombre de points que l'école pouvait organiser sur la base de son nombre d'élèves au premier jour de classe de février de l'année scolaire précédente; cette attribution se fait sur la base du mode de calcul valable pendant l'année scolaire 2001-2008 pour l'enveloppe de points attribuée aux fins d'un encadrement des personnels à l'appui de la gestion de l'encadrement renforcé à l'école.
§ 5. La répartition de l'enveloppe de points par le centre d'enseignement ne peut avoir pour conséquence que des membres du personnel supplémentaires doivent être mis en disponibilité par défaut d'emploi, à moins qu'ils ne puissent être immédiatement réaffectés ou remis au travail dans un emploi organique vacant ou non vacant dans le centre d'enseignement, pour la durée de l'année scolaire entière.
§ 6. Le Gouvernement détermine les catégories de personnel et fonctions dans lesquelles des emplois peuvent être créés sur la base de l'enveloppe de points et fixe le mode de conversion de points vers les emplois financés ou subventionnés. ".
" Article 125duodecies1 § 1er. Le centre d'enseignement reçoit annuellement une enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé. Cette enveloppe de points ne peut être utilisée que pour cet objectif, tel que visé à l'article 153septies.
En fixant le mode de calcul de cette enveloppe de points, le Gouvernement observe les principes suivants :
1° chaque centre d'enseignement reçoit, par école d'enseignement fondamental ordinaire que compte le centre d'enseignement au premier jour de classe de février de l'année scolaire précédente, un socle de points;
2° le solde de points est attribué de manière linéaire sur la base des nombres d'élèves dans l'enseignement fondamental ordinaire et du nombre de jeunes enfants dans l'enseignement fondamental spécial au sein du centre d'enseignement.
Pour ce qui est de l'attribution linéaire des points restants, une pondération est fixée pour :
a) les jeunes enfants dans l'enseignement fondamental ordinaire;
b) les jeunes enfants dans l'enseignement fondamental spécial;
c) les élèves enseignement primaire dans l'enseignement fondamental ordinaire.
§ 2. Le comptage des élèves pour cette enveloppe de points se fait dans le respect des règles suivantes :
1° dans l'enseignement fondamental ordinaire, seuls les élèves réguliers au premier jour de classe du mois de février de l'année scolaire précédente sont comptés;
2° par dérogation au point 1°, pour ce qui concerne les écoles CKG, les élèves sont comptés sur la base du nombre moyen d'élèves réguliers pendant la période de douze mois précédant le premier jour de classe de février;
3° dans l'enseignement fondamental spécial, seul les jeunes enfants réguliers au premier jour de classe du mois de février de l'année scolaire précédente sont comptés;
4° par dérogation au point 3°, pour ce qui concerne les écoles de type 5, les jeunes enfants sont comptés sur la base du nombre moyen d'élèves réguliers pendant la période de douze mois précédant le premier jour de classe de février.
§ 3. Au maximum 10 % de l'enveloppe de points peut être affecté à la désignation de membres du personnel remplissant une fonction d'aide à la gestion, dans le cadre de la gestion de l'encadrement renforcé, telle que définie à l'article 153septies. Moyennant un accord obtenu dans le comité local compétent, il peut être dérogé à ce pourcentage.
§ 4. Pendant les années scolaire 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011, le centre d'enseignement attribue à chaque école du centre d'enseignement annuellement le nombre de points que l'école pouvait organiser sur la base de son nombre d'élèves au premier jour de classe de février de l'année scolaire précédente; cette attribution se fait sur la base du mode de calcul valable pendant l'année scolaire 2001-2008 pour l'enveloppe de points attribuée aux fins d'un encadrement des personnels à l'appui de la gestion de l'encadrement renforcé à l'école.
§ 5. La répartition de l'enveloppe de points par le centre d'enseignement ne peut avoir pour conséquence que des membres du personnel supplémentaires doivent être mis en disponibilité par défaut d'emploi, à moins qu'ils ne puissent être immédiatement réaffectés ou remis au travail dans un emploi organique vacant ou non vacant dans le centre d'enseignement, pour la durée de l'année scolaire entière.
§ 6. Le Gouvernement détermine les catégories de personnel et fonctions dans lesquelles des emplois peuvent être créés sur la base de l'enveloppe de points et fixe le mode de conversion de points vers les emplois financés ou subventionnés. ".
Art. 2.8. In artikel 130, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de woorden " de puntenenveloppe ter ondersteuning en coördinatie van het zorgbeleid in het gewoon basisonderwijs " vervangen door de woorden " de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid ".
Art. 2.8. Dans l'article 130, § 2, du même décret, modifié par le décret du 7 juillet 2006, les mots " de l'enveloppe de points à l'appui et pour la coordination de la gestion de l'encadrement renforcé dans l'enseignement fondamental ordinaire " sont remplacés par les mots " de l'enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé ".
Art. 2.9. In artikel 138, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 28 juni 2002, 7 juli 2006 en 22 juni 2007, wordt een punt 3°bis ingevoegd dat luidt als volgt :
" 3°bis lestijden voor de opvang van gewezen anderstalige nieuwkomers; ".
" 3°bis lestijden voor de opvang van gewezen anderstalige nieuwkomers; ".
Art. 2.9. Dans l'article 138, § 1er, du même décret, modifié par les décrets des 13 juillet 2001, 28 juin 2002, 7 juillet 2006 et 22 juin 2007, il est inséré un point 3°bis, rédigé comme suit :
" 3°bis des périodes de cours destinées à l'accueil d'anciens primo-arrivants allophones; ".
" 3°bis des périodes de cours destinées à l'accueil d'anciens primo-arrivants allophones; ".
Art. 2.10. In artikel 139, in hetzelfde decreet gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt tussen de woorden " in artikel 138, 1°, 2°, 3°, en de woorden " 4°, 5° en 7° ", de woorden " 3°bis, " ingevoegd.
Art. 2.10. Dans l'article 139 du même décret, modifié par le décret du 7 juillet 2006, les mots " 3°bis, " sont insérés entre les mots " visées à l'article 138, 1°, 2°, 3°, " et les mots " 4°, 5° et 7° ".
Art. 2.11. In artikel 139bis van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° In § 1 worden 1° en 5° vervangen door wat volgt :
" 1° het gezin ontvangt één of meerdere schooltoelage(n) zoals bedoeld in artikel 5, punt 34°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;
5° de taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid het Nederlands spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd. ";
2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. Het beantwoorden aan de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. Deze documenten of verklaringen worden ten minste vijf jaar bewaard in de school. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden gemeld aan het Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. ".
1° In § 1 worden 1° en 5° vervangen door wat volgt :
" 1° het gezin ontvangt één of meerdere schooltoelage(n) zoals bedoeld in artikel 5, punt 34°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;
5° de taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid het Nederlands spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd. ";
2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. Het beantwoorden aan de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. Deze documenten of verklaringen worden ten minste vijf jaar bewaard in de school. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden gemeld aan het Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. ".
Art. 2.11. A l'article 139bis du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° Au § 1er, les points 1° et 5° sont remplacés par la disposition suivante :
" 1° le ménage reçoit une ou plusieurs allocations scolaires telles que visées à l'article 5, point 34°, du décret du 8 juin 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande;
5° la langue parlée par l'élève dans le ménage, c.-à-d. la langue qu'il parle avec sa mère, son père, ses frères ou soeurs, n'est pas le néerlandais. Cette langue n'est pas le néerlandais, si dans le ménage l'élève ne parle le néerlandais avec personne, ou si dans un ménage formé de trois membres (l'élève non compris) l'élève parle le néerlandais avec tout au plus un membre. Les frères et les soeurs sont considérés comme un seul membre du ménage. " ;
2° le § 2 est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. La réalisation par l'élève des indicateurs d'égalité des chances visés au § 1er, 4° et 5° est prouvée par une déclaration sur l'honneur des parents. Ces documents ou déclarations sont conservés pendant au moins cinq ans à l'école. Le Gouvernement définit de quelle façon l'élève doit répondre à l'indicateur d'égalité des chances visé au § 1er, 1°, 2° et 3° et fixe la procédure selon laquelle les données sont transmises au Ministère de l'Enseignement et de la Formation, tout en tenant compte de la réglementation en vigueur dans le domaine de la protection de la vie privée. ".
1° Au § 1er, les points 1° et 5° sont remplacés par la disposition suivante :
" 1° le ménage reçoit une ou plusieurs allocations scolaires telles que visées à l'article 5, point 34°, du décret du 8 juin 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande;
5° la langue parlée par l'élève dans le ménage, c.-à-d. la langue qu'il parle avec sa mère, son père, ses frères ou soeurs, n'est pas le néerlandais. Cette langue n'est pas le néerlandais, si dans le ménage l'élève ne parle le néerlandais avec personne, ou si dans un ménage formé de trois membres (l'élève non compris) l'élève parle le néerlandais avec tout au plus un membre. Les frères et les soeurs sont considérés comme un seul membre du ménage. " ;
2° le § 2 est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. La réalisation par l'élève des indicateurs d'égalité des chances visés au § 1er, 4° et 5° est prouvée par une déclaration sur l'honneur des parents. Ces documents ou déclarations sont conservés pendant au moins cinq ans à l'école. Le Gouvernement définit de quelle façon l'élève doit répondre à l'indicateur d'égalité des chances visé au § 1er, 1°, 2° et 3° et fixe la procédure selon laquelle les données sont transmises au Ministère de l'Enseignement et de la Formation, tout en tenant compte de la réglementation en vigueur dans le domaine de la protection de la vie privée. ".
Art. 2.12. In artikel 139ter van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt :
" 1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 10 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1; en ".
" 1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 10 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1; en ".
Art. 2.12. Dans l'article 139ter du même décret, le point 1° est remplacé par la disposition suivante :
" 1° compter, le 1 février de l'année scolaire précédente au moins 10 % d'élèves réguliers qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article 139bis, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°; le nombre d'élèves réguliers répondant uniquement aux indicateurs d'égalité des chances visés à l'article 139bis, § 1er, 1° ou 1° et 5°, est multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand, étant au moins égal à 0,1 et ne dépassant pas 1; et ".
" 1° compter, le 1 février de l'année scolaire précédente au moins 10 % d'élèves réguliers qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article 139bis, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°; le nombre d'élèves réguliers répondant uniquement aux indicateurs d'égalité des chances visés à l'article 139bis, § 1er, 1° ou 1° et 5°, est multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand, étant au moins égal à 0,1 et ne dépassant pas 1; et ".
Art. 2.13. In hetzelfde decreet wordt een artikel 139ter1 ingevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 139ter1. In afwijking van artikel 139bis, § 1, 1°, geldt voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 de volgende gelijkekansenindicator : het gezin leeft van een vervangingsinkomen zoals vastgelegd op de eerste schooldag van februari van 2005. ".
" Art. 139ter1. In afwijking van artikel 139bis, § 1, 1°, geldt voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 de volgende gelijkekansenindicator : het gezin leeft van een vervangingsinkomen zoals vastgelegd op de eerste schooldag van februari van 2005. ".
Art. 2.13. Dans le même décret, il est inséré un article 139ter1, rédigé comme suit :
" Art. 139ter1. Par dérogation à l'article 139bis, § 1er, 1°, l'indicateur d'égalité des chances suivant vaut pour les années scolaires 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011 : le ménage vit d'un revenu de remplacement tel que fixé au premier jour de classe de février 2005. ".
" Art. 139ter1. Par dérogation à l'article 139bis, § 1er, 1°, l'indicateur d'égalité des chances suivant vaut pour les années scolaires 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011 : le ménage vit d'un revenu de remplacement tel que fixé au premier jour de classe de février 2005. ".
Art. 2.14. In artikel 139quater, § 1, van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt :
" 1° de in artikel 139ter bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1. Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absoluut aantal van deze leerlingen gerangschikt; ".
" 1° de in artikel 139ter bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1. Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absoluut aantal van deze leerlingen gerangschikt; ".
Art. 2.14. Dans l'article 139quater, § 1er, du même décret, le point 1° est remplacé par la disposition suivante :
" 1° les écoles visées à l'article 139ter sont classées suivant le pourcentage d'élèves qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article 139bis, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°; le nombre d'élèves réguliers répondant uniquement aux indicateurs d'égalité des chances visés à l'article 139bis, § 1er, 1° ou 1° et 5°, est multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand, étant au moins égal à 0,1 et ne dépassant pas 1. A l'intérieur d'un même pourcentage, les écoles sont classées suivant le nombre absolu de ces élèves; ".
" 1° les écoles visées à l'article 139ter sont classées suivant le pourcentage d'élèves qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article 139bis, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°; le nombre d'élèves réguliers répondant uniquement aux indicateurs d'égalité des chances visés à l'article 139bis, § 1er, 1° ou 1° et 5°, est multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand, étant au moins égal à 0,1 et ne dépassant pas 1. A l'intérieur d'un même pourcentage, les écoles sont classées suivant le nombre absolu de ces élèves; ".
Art. 2.15. In hetzelfde decreet wordt in artikel 139octies, in § 1, het derde lid vervangen door wat volgt :
" Bij negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel 139ter bedoelde aanvullende lestijden voor de volgende periode van drie opeenvolgende schooljaren tenzij de school een engagement tot remediëring aangaat. In dat geval krijgen ze de helft van het aantal aanvullende lestijden waarop ze in geval van een positieve evaluatie recht zouden hebben.
Een engagement tot remediëring moet aan volgende voorwaarden voldoen :
1° de scholen verbinden er zich toe om een stappenplan op te stellen dat voldoet aan de volgende criteria :
a) het uitgangspunt van het stappenplan zijn de geformuleerde knelpunten in het evaluatieverslag van de onderwijsinspectie van de betrokken school;
b) de geformuleerde doelstellingen tot remediëring in het stappenplan passen binnen de doelstellingen zoals geformuleerd in artikel 139quinquies, § 1, punt 1°;
c) de doelstellingen zijn outputgericht, concreet en operationeel geformuleerd. Ze moeten voldoende controleerbaar zijn;
d) het stappenplan moet vóór 1 mei van het schooljaar volgend op de negatieve beoordeling aan de onderwijsinspectie bezorgd worden;
e) de doelstellingen dienen gerealiseerd te zijn voor 1 juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie;
2° de scholen verbinden er zich toe om een beroep te doen op externe begeleiding en ondersteuning bij het opstellen en de uitvoering van het stappenplan.
De onderwijsinspectie gaat in de maand juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.
Bij een positieve evaluatie zal de school vanaf het tweede schooljaar terug een beroep kunnen doen op het volledige aantal in artikel 139ter bedoelde aanvullende lestijden. Bij een negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel 139ter bedoelde aanvullende lestijden voor de volgende twee schooljaren. ".
" Bij negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel 139ter bedoelde aanvullende lestijden voor de volgende periode van drie opeenvolgende schooljaren tenzij de school een engagement tot remediëring aangaat. In dat geval krijgen ze de helft van het aantal aanvullende lestijden waarop ze in geval van een positieve evaluatie recht zouden hebben.
Een engagement tot remediëring moet aan volgende voorwaarden voldoen :
1° de scholen verbinden er zich toe om een stappenplan op te stellen dat voldoet aan de volgende criteria :
a) het uitgangspunt van het stappenplan zijn de geformuleerde knelpunten in het evaluatieverslag van de onderwijsinspectie van de betrokken school;
b) de geformuleerde doelstellingen tot remediëring in het stappenplan passen binnen de doelstellingen zoals geformuleerd in artikel 139quinquies, § 1, punt 1°;
c) de doelstellingen zijn outputgericht, concreet en operationeel geformuleerd. Ze moeten voldoende controleerbaar zijn;
d) het stappenplan moet vóór 1 mei van het schooljaar volgend op de negatieve beoordeling aan de onderwijsinspectie bezorgd worden;
e) de doelstellingen dienen gerealiseerd te zijn voor 1 juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie;
2° de scholen verbinden er zich toe om een beroep te doen op externe begeleiding en ondersteuning bij het opstellen en de uitvoering van het stappenplan.
De onderwijsinspectie gaat in de maand juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.
Bij een positieve evaluatie zal de school vanaf het tweede schooljaar terug een beroep kunnen doen op het volledige aantal in artikel 139ter bedoelde aanvullende lestijden. Bij een negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel 139ter bedoelde aanvullende lestijden voor de volgende twee schooljaren. ".
Art. 2.15. Le troisième alinéa du § 1er de l'article 139octies du même décret, est remplacé par la disposition suivante :
" En cas d'une évaluation négative, l'école perd tout droit aux périodes complémentaires visées à l'article 139ter pour la période suivante de trois années scolaires, à moins que l'école ne s'engage à procéder à une remédiation. Dans ce cas, l'école se voit attribuer la moitié du nombre de périodes complémentaires auquel elle aurait droit en cas d'une évaluation positive.
Un engagement à la remédiation doit répondre aux conditions suivantes :
1° les écoles s'engagent à dresser une feuille de route remplissant les critères suivants :
a) le point de départ de la feuille de route sont les difficultés formulées dans le rapport d'évaluation de l'inspection de l'enseignement de l'école concernée;
b) les objectifs de remédiation formulés dans la feuille de route cadrent dans les objectifs visés à l'article 139quinquies, § 1er, point 1°;
c) les objectifs visent l'output, sont concrets et sont formulés de manière opérationnelle. Ils doivent être suffisamment contrôlables;
d) la feuille de route doit être remise à l'inspection de l'enseignement avant le 1er mai de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
e) les objectifs doivent être réalisés avant le 1er juin de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
2° les écoles s'engagent à faire appel à un encadrement et un soutien externes pour dresser et réaliser la feuille de route.
Au mois de juin de l'année scolaire suivant l'évaluation négative, l'inspection de l'enseignement contrôle si, en quelle mesure, les objectifs ont été atteints. Le fait d'avoir atteint ou non les objectifs sera pondéré compte tenu du contexte scolaire et des caractéristiques de la population scolaire.
En cas d'une évaluation positive, l'école pourra, à partir de la deuxième année scolaire, à nouveau faire appel au total des périodes complémentaires visées à l'article 139ter. En cas d'une évaluation négative, l'école perd son droit aux périodes complémentaires visées à l'article 139ter pendant les deux prochaines années scolaires. ".
" En cas d'une évaluation négative, l'école perd tout droit aux périodes complémentaires visées à l'article 139ter pour la période suivante de trois années scolaires, à moins que l'école ne s'engage à procéder à une remédiation. Dans ce cas, l'école se voit attribuer la moitié du nombre de périodes complémentaires auquel elle aurait droit en cas d'une évaluation positive.
Un engagement à la remédiation doit répondre aux conditions suivantes :
1° les écoles s'engagent à dresser une feuille de route remplissant les critères suivants :
a) le point de départ de la feuille de route sont les difficultés formulées dans le rapport d'évaluation de l'inspection de l'enseignement de l'école concernée;
b) les objectifs de remédiation formulés dans la feuille de route cadrent dans les objectifs visés à l'article 139quinquies, § 1er, point 1°;
c) les objectifs visent l'output, sont concrets et sont formulés de manière opérationnelle. Ils doivent être suffisamment contrôlables;
d) la feuille de route doit être remise à l'inspection de l'enseignement avant le 1er mai de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
e) les objectifs doivent être réalisés avant le 1er juin de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
2° les écoles s'engagent à faire appel à un encadrement et un soutien externes pour dresser et réaliser la feuille de route.
Au mois de juin de l'année scolaire suivant l'évaluation négative, l'inspection de l'enseignement contrôle si, en quelle mesure, les objectifs ont été atteints. Le fait d'avoir atteint ou non les objectifs sera pondéré compte tenu du contexte scolaire et des caractéristiques de la population scolaire.
En cas d'une évaluation positive, l'école pourra, à partir de la deuxième année scolaire, à nouveau faire appel au total des périodes complémentaires visées à l'article 139ter. En cas d'une évaluation négative, l'école perd son droit aux périodes complémentaires visées à l'article 139ter pendant les deux prochaines années scolaires. ".
Art. 2.16. In hetzelfde decreet wordt in artikel 139bis, § 3, de volgende zin geschrapt :
" Zij bepaalt tevens het maximum van de gecumuleerde gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste gewicht dat aan een gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste gelijk is aan anderhalf maal dit hoogste gewicht. ".
" Zij bepaalt tevens het maximum van de gecumuleerde gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste gewicht dat aan een gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste gelijk is aan anderhalf maal dit hoogste gewicht. ".
Art. 2.16. Dans le même décret, la phrase suivante reprise à l'article 139bis, § 3, est supprimée :
" En même temps, il définit le plafond des poids cumulés qui est au moins égal au poids maximal attribué à un indicateur d'égalité des chances et au plus égal à une fois et demie ce poids maximal. ".
" En même temps, il définit le plafond des poids cumulés qui est au moins égal au poids maximal attribué à un indicateur d'égalité des chances et au plus égal à une fois et demie ce poids maximal. ".
Art. 2.17. In hetzelfde decreet wordt het artikel 139novies vervangen door wat volgt :
" Art. 139novies. § 1. Een school voor gewoon basisonderwijs of gewoon kleuteronderwijs ontvangt voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 GOK+lestijden op voorwaarde dat ze op de eerste schooldag van februari 2008 ten minste 40 % kleuters telde, die beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren.
§ 2. Bij het tellen van de kleuters voor deze aanvullende lestijden gelden de volgende regels :
1° alleen de regelmatige kleuters, die op de eerste schooldag van februari 2008 beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren worden geteld;
2° elk van deze kleuters geldt voor één teleenheid.
§ 3. Deze GOK+lestijden kunnen binnen de scholen enkel in het gewoon kleuteronderwijs aangewend worden.
§ 4. De regering bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten het aantal GOK+lestijden, alsook de wijze van berekening en bepaalt in welk ambt de GOK+lestijden kunnen worden ingericht. ".
" Art. 139novies. § 1. Een school voor gewoon basisonderwijs of gewoon kleuteronderwijs ontvangt voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 GOK+lestijden op voorwaarde dat ze op de eerste schooldag van februari 2008 ten minste 40 % kleuters telde, die beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren.
§ 2. Bij het tellen van de kleuters voor deze aanvullende lestijden gelden de volgende regels :
1° alleen de regelmatige kleuters, die op de eerste schooldag van februari 2008 beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren worden geteld;
2° elk van deze kleuters geldt voor één teleenheid.
§ 3. Deze GOK+lestijden kunnen binnen de scholen enkel in het gewoon kleuteronderwijs aangewend worden.
§ 4. De regering bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten het aantal GOK+lestijden, alsook de wijze van berekening en bepaalt in welk ambt de GOK+lestijden kunnen worden ingericht. ".
Art. 2.17. Dans le même décret, l'article 139novies est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 139novies. § 1er. Une école d'enseignement fondamental ordinaire ou d'enseignement maternel ordinaire reçoit des périodes GOK+ pour les années scolaires 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011, à condition qu'elle comptait, le premier jour de classe du mois de février 2008, au moins 40 % de jeunes enfants qui répondent aux indicateurs d'égalité des chances visés à l'article 139bis, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°.
§ 2. Le comptage des petits enfants pour ces périodes complémentaires se fait dans le respect des règles suivantes :
1° seuls les jeunes enfants réguliers qui répondaient, le premier jour de classe du mois de février 2008, aux indicateurs d'égalité des chances, visés à l'article 139bis, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°, sont comptés;
2° chacun de ces jeunes enfants compte pour une (1) unité de comptage.
§ 3. Ces périodes GOK+ ne peuvent être affectées dans les écoles que dans l'enseignement maternel ordinaire.
§ 4. Le Gouvernement détermine, dans les limites des crédits budgétaires, le nombre de périodes GOK+, ainsi que le mode de calcul et les fonctions dans lesquelles les périodes GOK+ peuvent être organisées. ".
" Art. 139novies. § 1er. Une école d'enseignement fondamental ordinaire ou d'enseignement maternel ordinaire reçoit des périodes GOK+ pour les années scolaires 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011, à condition qu'elle comptait, le premier jour de classe du mois de février 2008, au moins 40 % de jeunes enfants qui répondent aux indicateurs d'égalité des chances visés à l'article 139bis, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°.
§ 2. Le comptage des petits enfants pour ces périodes complémentaires se fait dans le respect des règles suivantes :
1° seuls les jeunes enfants réguliers qui répondaient, le premier jour de classe du mois de février 2008, aux indicateurs d'égalité des chances, visés à l'article 139bis, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°, sont comptés;
2° chacun de ces jeunes enfants compte pour une (1) unité de comptage.
§ 3. Ces périodes GOK+ ne peuvent être affectées dans les écoles que dans l'enseignement maternel ordinaire.
§ 4. Le Gouvernement détermine, dans les limites des crédits budgétaires, le nombre de périodes GOK+, ainsi que le mode de calcul et les fonctions dans lesquelles les périodes GOK+ peuvent être organisées. ".
Art. 2.18. Artikel 153quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 10 juli 2003, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 153quinquies § 1. Aan iedere school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs wordt jaarlijks een puntenenveloppe toegekend voor administratieve ondersteuning.
§ 2. Aan iedere school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs die deel uitmaakt van een scholengemeenschap, scholengroep of een samenwerkingsplatform zoals bepaald in artikel X.53 van het decreet betreffende het onderwijs XIV van 14 februari 2003 wordt jaarlijks een puntenenveloppe toegekend voor ICT-coördinatie. ".
" Art. 153quinquies § 1. Aan iedere school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs wordt jaarlijks een puntenenveloppe toegekend voor administratieve ondersteuning.
§ 2. Aan iedere school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs die deel uitmaakt van een scholengemeenschap, scholengroep of een samenwerkingsplatform zoals bepaald in artikel X.53 van het decreet betreffende het onderwijs XIV van 14 februari 2003 wordt jaarlijks een puntenenveloppe toegekend voor ICT-coördinatie. ".
Art. 2.18. L'article 153quinquies du même décret, inséré par le décret du 10 juillet 2003, est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 153quinquies. § 1er. A chaque école d'enseignement fondamental ordinaire ou spécial, il est attribué annuellement une enveloppe de points à destiner à l'encadrement administratif.
§ 2. A chaque école d'enseignement fondamental ordinaire ou spécial appartenant à un centre d'enseignement, un groupe d'écoles ou une plate-forme de coopération telle que visée à l'article X.53 du décret du 14 février 2003 relatif à l'enseignement XIV, il est attribué annuellement une enveloppe de points à destiner à la coordination TIC. ".
" Art. 153quinquies. § 1er. A chaque école d'enseignement fondamental ordinaire ou spécial, il est attribué annuellement une enveloppe de points à destiner à l'encadrement administratif.
§ 2. A chaque école d'enseignement fondamental ordinaire ou spécial appartenant à un centre d'enseignement, un groupe d'écoles ou une plate-forme de coopération telle que visée à l'article X.53 du décret du 14 février 2003 relatif à l'enseignement XIV, il est attribué annuellement une enveloppe de points à destiner à la coordination TIC. ".
Art. 2.19. In artikel 153sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005, van 7 juli 2006 en van 22 juni 2007 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1 wordt vervangen door wat volgt :
" § 1. De regering bepaalt hoe de puntenenveloppe voor ICT-coördinatie en voor administratieve ondersteuning berekend wordt en bepaalt eveneens de personeelscategorieën en ambten waarin op basis van de puntenenveloppe betrekkingen kunnen worden opgericht. ";
2° in § 3 worden de woorden " het voeren van een zorgbeleid, " geschrapt;
3° § 4 wordt vervangen door wat volgt :
" § 4. Maximaal 10 % van de punten uit de puntenenveloppen ICT en administratieve ondersteuning kunnen samen gelegd worden op het niveau van de scholengemeenschap.
In afwijking van § 3 kunnen de punten voor ICT en administratieve ondersteuning die op het niveau van de scholengemeenschap samen gelegd worden, vrij aangewend worden. Scholengemeenschappen, waar scholen van het Gemeenschapsonderwijs deel van uitmaken, kunnen deze vrij aan te wenden punten aanwenden om het personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur in de scholengroep, waar één of meerdere scholen van de scholengemeenschap deel van uitmaken, school- of klasvrij te maken. Dit samen leggen mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden bijkomend ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking. De niet-naleving van deze bepaling heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid. Het schoolbestuur moet met het oog op de controle een verklaring op erewoord bezorgen aan Agodi waarin het verklaart deze bepaling in acht te nemen. ".
1° § 1 wordt vervangen door wat volgt :
" § 1. De regering bepaalt hoe de puntenenveloppe voor ICT-coördinatie en voor administratieve ondersteuning berekend wordt en bepaalt eveneens de personeelscategorieën en ambten waarin op basis van de puntenenveloppe betrekkingen kunnen worden opgericht. ";
2° in § 3 worden de woorden " het voeren van een zorgbeleid, " geschrapt;
3° § 4 wordt vervangen door wat volgt :
" § 4. Maximaal 10 % van de punten uit de puntenenveloppen ICT en administratieve ondersteuning kunnen samen gelegd worden op het niveau van de scholengemeenschap.
In afwijking van § 3 kunnen de punten voor ICT en administratieve ondersteuning die op het niveau van de scholengemeenschap samen gelegd worden, vrij aangewend worden. Scholengemeenschappen, waar scholen van het Gemeenschapsonderwijs deel van uitmaken, kunnen deze vrij aan te wenden punten aanwenden om het personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur in de scholengroep, waar één of meerdere scholen van de scholengemeenschap deel van uitmaken, school- of klasvrij te maken. Dit samen leggen mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden bijkomend ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking. De niet-naleving van deze bepaling heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid. Het schoolbestuur moet met het oog op de controle een verklaring op erewoord bezorgen aan Agodi waarin het verklaart deze bepaling in acht te nemen. ".
Art. 2.19. A l'article 153sexies du même décret, inséré par le décret du 10 juillet 2003 et modifié par les décrets des 15 juillet 2005, 7 juillet 2006 et 22 juin 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° le § 1er est remplacé par la disposition suivante :
" § 1er. Le Gouvernement fixe le mode de calcul de l'enveloppe de points à destiner à la coordination TIC et à l'encadrement administratif et définit les catégories de personnel et fonctions dans lesquelles des emplois peuvent être créés sur la base de l'enveloppe de points. " ;
2° dans le § 3, les mots " la gestion de l'encadrement renforcé " sont supprimés;
3° le § 4 est remplacé par la disposition suivante :
" § 4. Au maximum 10 % des points des enveloppes de points destinées aux TIC et l'encadrement administratif peuvent être réunis au niveau du centre d'enseignement.
Par dérogation au § 3, les points destinés aux TIC et à l'encadrement administratif qui sont réunis au niveau du centre d'enseignement, peuvent être librement utilisés. Les centres d'enseignement dont relèvent des écoles de l'Enseignement communautaire peuvent destiner ces points à utiliser librement pour exonérer le membre du personnel chargé du mandat de directeur général du groupe d'écoles, dont une ou plusieurs écoles du centre d'enseignement font partie, de sa charge d'enseignement. Ce rassemblement de points ne peut entraîner la mise en disponibilité d'un nombre supplémentaire de membres du personnel par défaut d'emploi. Le non-respect de la présente disposition aura pour conséquence que la mise en disponibilité par défaut d'emploi est sans effet vis-à-vis de l'autorité. L'autorité scolaire est tenue de présenter à l'agence 'Agodi', à des fins de contrôle, une déclaration sur l'honneur affirmant qu'elle observera la présente disposition. ".
1° le § 1er est remplacé par la disposition suivante :
" § 1er. Le Gouvernement fixe le mode de calcul de l'enveloppe de points à destiner à la coordination TIC et à l'encadrement administratif et définit les catégories de personnel et fonctions dans lesquelles des emplois peuvent être créés sur la base de l'enveloppe de points. " ;
2° dans le § 3, les mots " la gestion de l'encadrement renforcé " sont supprimés;
3° le § 4 est remplacé par la disposition suivante :
" § 4. Au maximum 10 % des points des enveloppes de points destinées aux TIC et l'encadrement administratif peuvent être réunis au niveau du centre d'enseignement.
Par dérogation au § 3, les points destinés aux TIC et à l'encadrement administratif qui sont réunis au niveau du centre d'enseignement, peuvent être librement utilisés. Les centres d'enseignement dont relèvent des écoles de l'Enseignement communautaire peuvent destiner ces points à utiliser librement pour exonérer le membre du personnel chargé du mandat de directeur général du groupe d'écoles, dont une ou plusieurs écoles du centre d'enseignement font partie, de sa charge d'enseignement. Ce rassemblement de points ne peut entraîner la mise en disponibilité d'un nombre supplémentaire de membres du personnel par défaut d'emploi. Le non-respect de la présente disposition aura pour conséquence que la mise en disponibilité par défaut d'emploi est sans effet vis-à-vis de l'autorité. L'autorité scolaire est tenue de présenter à l'agence 'Agodi', à des fins de contrôle, une déclaration sur l'honneur affirmant qu'elle observera la présente disposition. ".
Art. 2.20. Artikel 153septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 10 juli 2003, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 153septies. Het zorgbeleid houdt het volgende in :
1° de coördinatie van alle zorginitiatieven op het niveau van de school en in voorkomend geval van de scholengemeenschap;
2° het ondersteunen van het handelen van het onderwijzend personeel;
3° het begeleiden van leerlingen;
4° de bevordering van de kleuterparticipatie. ".
" Art. 153septies. Het zorgbeleid houdt het volgende in :
1° de coördinatie van alle zorginitiatieven op het niveau van de school en in voorkomend geval van de scholengemeenschap;
2° het ondersteunen van het handelen van het onderwijzend personeel;
3° het begeleiden van leerlingen;
4° de bevordering van de kleuterparticipatie. ".
Art. 2.20. L'article 153septies du même décret, inséré par le décret du 10 juillet 2003, est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 153septies. La gestion de l'encadrement renforcé comprend ce qui suit :
1° la coordination de toutes les initiatives portant sur l'encadrement renforcé au niveau de l'école et, le cas échéant, du centre d'enseignement;
2° l'appui des actes du personnel enseignant;
3° l'encadrement des élèves;
4° la promotion de la participation des jeunes enfants. ".
" Art. 153septies. La gestion de l'encadrement renforcé comprend ce qui suit :
1° la coordination de toutes les initiatives portant sur l'encadrement renforcé au niveau de l'école et, le cas échéant, du centre d'enseignement;
2° l'appui des actes du personnel enseignant;
3° l'encadrement des élèves;
4° la promotion de la participation des jeunes enfants. ".
Art. 2.21. Artikel 153octies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 10 juli 2003, wordt opgeheven.
Art. 2.21. L'article 153octies du même décret, inséré par le décret du 10 juillet 2003, est abrogé.
Art. 2.22. In artikel 155 van hetzelfde decreet wordt § 2, toegevoegd bij decreet van 7 juli 2006, vervangen door wat volgt :
" § 2. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit hoofdstuk kan de regering, op vraag van het schoolbestuur, in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009 bijkomende lestijden en bijkomende uren toekennen voor het onderwijzend en paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.
Het aantal bijkomende lestijden bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 702 bijkomende lestijden.
Het aantal bijkomende uren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 648 bijkomende uren.
In geen geval kan het schoolbestuur personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de bijkomende lestijden of bijkomende uren. ".
" § 2. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit hoofdstuk kan de regering, op vraag van het schoolbestuur, in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009 bijkomende lestijden en bijkomende uren toekennen voor het onderwijzend en paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.
Het aantal bijkomende lestijden bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 702 bijkomende lestijden.
Het aantal bijkomende uren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 648 bijkomende uren.
In geen geval kan het schoolbestuur personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de bijkomende lestijden of bijkomende uren. ".
Art. 2.22. A l'article 155 du même décret, le § 2, ajouté par le décret du 7 juillet 2006, est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. Dans le cadre de l'enseignement intégré axé sur l'encadrement d'enfants autistes et par dérogation aux dispositions du présent chapitre, le Gouvernement flamand peut, à la demande de l'autorité scolaire, accorder dans l'enseignement spécial pour l'année scolaire 2008-2009 des périodes et des heures supplémentaires destinées au personnel enseignant et au personnel paramédical, médical, social, psychosocial et orthopédagogique.
Pour l'ensemble de l'enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionné et l'enseignement libre subventionné, le nombre de périodes supplémentaires s'élève à 702 périodes supplémentaires au maximum.
Pour l'ensemble de l'enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionné et l'enseignement libre subventionné, le nombre d'heures supplémentaires s'élève à 648 heures supplémentaires au maximum.
L'autorité scolaire ne peut en aucun cas affecter, muter et/ou nommer des membres du personnel à titre définitif dans les périodes supplémentaires ou les heures supplémentaires. ".
" § 2. Dans le cadre de l'enseignement intégré axé sur l'encadrement d'enfants autistes et par dérogation aux dispositions du présent chapitre, le Gouvernement flamand peut, à la demande de l'autorité scolaire, accorder dans l'enseignement spécial pour l'année scolaire 2008-2009 des périodes et des heures supplémentaires destinées au personnel enseignant et au personnel paramédical, médical, social, psychosocial et orthopédagogique.
Pour l'ensemble de l'enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionné et l'enseignement libre subventionné, le nombre de périodes supplémentaires s'élève à 702 périodes supplémentaires au maximum.
Pour l'ensemble de l'enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionné et l'enseignement libre subventionné, le nombre d'heures supplémentaires s'élève à 648 heures supplémentaires au maximum.
L'autorité scolaire ne peut en aucun cas affecter, muter et/ou nommer des membres du personnel à titre définitif dans les périodes supplémentaires ou les heures supplémentaires. ".
Art. 2.23. Artikel 172 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2003, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 172. Conform artikel 125decies, § 1, 3°, van dit decreet kunnen scholengemeenschappen punten voor het voeren van een zorgbeleid, verkregen op basis van artikel 125duodecies1, § 3, naar andere scholengemeenschappen overdragen, teneinde speciale projecten met betrekking tot zorg mogelijk te maken. Dit overdragen dient vóór 15 oktober van het lopende schooljaar te gebeuren. ".
" Art. 172. Conform artikel 125decies, § 1, 3°, van dit decreet kunnen scholengemeenschappen punten voor het voeren van een zorgbeleid, verkregen op basis van artikel 125duodecies1, § 3, naar andere scholengemeenschappen overdragen, teneinde speciale projecten met betrekking tot zorg mogelijk te maken. Dit overdragen dient vóór 15 oktober van het lopende schooljaar te gebeuren. ".
Art. 2.23. L'article 172 du même décret, modifié par le décret du 10 juillet 2003, est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 172. Conformément à l'article 125decies, § 1er, 3°, du présent décret, les centres d'enseignement peuvent transférer des points destinés à la gestion de l'encadrement renforcé, obtenus sur la base de l'article 125duodecies1, § 3, vers d'autres centres d'enseignement, afin de permettre la réalisation de projets spéciaux en matière d'encadrement renforcé. Un tel transfert doit avoir lieu avant le 15 octobre de l'année scolaire en cours. ".
" Art. 172. Conformément à l'article 125decies, § 1er, 3°, du présent décret, les centres d'enseignement peuvent transférer des points destinés à la gestion de l'encadrement renforcé, obtenus sur la base de l'article 125duodecies1, § 3, vers d'autres centres d'enseignement, afin de permettre la réalisation de projets spéciaux en matière d'encadrement renforcé. Un tel transfert doit avoir lieu avant le 15 octobre de l'année scolaire en cours. ".
Art. 2.24. In hetzelfde decreet wordt een artikel 194quater ingevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 194quater § 1. Aan iedere school voor gewoon kleuter-, lager- en basisonderwijs, die geen deel uit maakt van een scholengemeenschap, wordt, voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011, jaarlijks op basis van het aantal regelmatige leerlingen ingeschreven op de teldag of op basis van het gemiddelde aantal regelmatige leerlingen tijdens de telperiode die van toepassing is voor de berekening van de lestijden volgens de schalen, een puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid toegekend.
§ 2. De regering bepaalt de personeelscategorieën en ambten waarin op basis van de puntenenveloppe betrekkingen kunnen worden ingericht en bepaalt op welke wijze de omrekening van punten naar de gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen gebeurt. ".
" Art. 194quater § 1. Aan iedere school voor gewoon kleuter-, lager- en basisonderwijs, die geen deel uit maakt van een scholengemeenschap, wordt, voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011, jaarlijks op basis van het aantal regelmatige leerlingen ingeschreven op de teldag of op basis van het gemiddelde aantal regelmatige leerlingen tijdens de telperiode die van toepassing is voor de berekening van de lestijden volgens de schalen, een puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid toegekend.
§ 2. De regering bepaalt de personeelscategorieën en ambten waarin op basis van de puntenenveloppe betrekkingen kunnen worden ingericht en bepaalt op welke wijze de omrekening van punten naar de gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen gebeurt. ".
Art. 2.24. Dans le même décret, il est inséré un article 194quater, rédigé comme suit :
" Art. 194quater. § 1er. Sur la base du nombre d'élèves réguliers inscrits au jour de comptage ou sur la base du nombre moyen d'élèves réguliers pendant la période de comptage qui s'applique pour le calcul des périodes suivant les échelles, chaque école d'enseignement maternel, primaire et fondamental ordinaire n'appartenant pas à un centre d'enseignement se voit attribuer chaque année une enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé.
§ 2. Le Gouvernement détermine les catégories de personnels et les fonctions dans lesquelles des emplois peuvent être organisés sur la base de l'enveloppe de points et fixe le mode de conversion de points vers les emplois financés ou subventionnés. ".
" Art. 194quater. § 1er. Sur la base du nombre d'élèves réguliers inscrits au jour de comptage ou sur la base du nombre moyen d'élèves réguliers pendant la période de comptage qui s'applique pour le calcul des périodes suivant les échelles, chaque école d'enseignement maternel, primaire et fondamental ordinaire n'appartenant pas à un centre d'enseignement se voit attribuer chaque année une enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé.
§ 2. Le Gouvernement détermine les catégories de personnels et les fonctions dans lesquelles des emplois peuvent être organisés sur la base de l'enveloppe de points et fixe le mode de conversion de points vers les emplois financés ou subventionnés. ".
Afdeling II. - Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap.
Section II. - Participation du personnel au niveau du centre d'enseignement.
Art. 2.25. In hetzelfde decreet, wordt aan hoofdstuk VIIIbis, een afdeling 6, Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap, ingevoegd, bestaande uit artikel 125quinquies decies tot artikel 125duodequadragies die luidt als volgt :
" Afdeling 6. - Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap
Onderafdeling 1. - Scholengemeenschappen gesubsidieerd officieel onderwijs
Art. 125quinquies decies. Deze onderafdeling is van toepassing op de scholengemeenschappen basisonderwijs die uitsluitend bestaan uit scholen die behoren tot het gesubsidieerd officieel onderwijs.
Art. 125sexies decies. In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.
Het vorige lid is niet van toepassing op de scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit scholen die behoren tot hetzelfde schoolbestuur. In dat geval worden de bevoegdheden van het OCSG zoals vastgelegd in deze onderafdeling uitgeoefend door het afzonderlijk bijzonder comité opgericht krachtens artikel 4, § 1, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Art. 125septies decies. § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de schoolbesturen en anderzijds de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap ".
§ 2. De afvaardiging van de schoolbesturen bestaat uit minstens één lid van elk schoolbestuur zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de schoolbesturen moeten bevoegd zijn om hun respectief schoolbestuur te verbinden.
§ 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per schoolbestuur en wordt vrij door hen samengesteld.
§ 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement. De leden van de afvaardiging van de schoolbesturen kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.
Art. 125duodevicies. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten.
Art. 125undevicies. § 1. De afgevaardigden van de schoolbesturen bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG.
§ 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG.
Art. 125vicies. § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende scholen en/of van de scholengemeenschap zelf.
§ 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de scholen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de scholen die tot de scholengemeenschap behoren;
2° inlichtingen over de structuur van de scholen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de scholen van de scholengemeenschap.
§ 3. De afgevaardigden van de schoolbesturen moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de scholen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot schooloverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de schoolbesturen stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.
Art. 125vicies semel. De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.
Art. 125vicies bis. Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de schoolbesturen, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
Art. 125vicies ter. § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend :
1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de schoolbesturen en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties.
§ 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van de individuele schoolbesturen, noch op het niveau van de individuele scholen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.
Art. 125vicies quater. Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 125vicies ter.
Art. 125vicies quinquies. § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 125vicies;
11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 125duodevicies;
12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten van toepassing.
Art. 125vicies sexies. De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de schoolbesturen.
Onderafdeling 2. - Netoverschrijdende scholengemeenschappen
Art. 125vicies septies. Deze onderafdeling is van toepassing op de netoverschrijdende scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit scholen die basisonderwijs inrichten.
Art. 125duodetricies. In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.
Art. 125undetricies. § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de schoolbesturen en anderzijds de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in Sectorcomité X - Onderwijs (Vlaamse Gemeenschap), het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " en/of het Overkoepelend Onderhandelingscomité Gesubsidieerd Vrij Onderwijs.
§ 2. De afvaardiging van de schoolbesturen bestaat uit minstens één lid van elk schoolbestuur zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de schoolbesturen moeten bevoegd zijn om hun respectief schoolbestuur te verbinden.
§ 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per schoolbestuur en wordt vrij door hen samengesteld.
In afwijking van het vorige lid mag voor de schoolbesturen van de scholengemeenschap die behoren tot het gesubsidieerd vrij onderwijs waar maar één representatieve vakorganisatie vertegenwoordigd is in het lokaal comité of de lokale comités, deze representatieve vakorganisatie maximaal drie vertegenwoordigers afvaardigen naar het OCSG. Zijn er twee representatieve vakorganisaties vertegenwoordigd in het lokaal comité of de lokale comités, dan mag de representatieve vakorganisatie met het grootst aantal vertegenwoordigers in het lokaal comité of de lokale comités maximaal twee vertegenwoordigers afvaardigden naar het OCSG. De andere representatieve vakorganisatie mag dan maximaal één vertegenwoordiger afvaardigen.
§ 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement. De leden van de afvaardiging van de schoolbesturen kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.
Art. 125tricies. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd officieel onderwijs of Gemeenschapsonderwijs genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten.
De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd vrij onderwijs genieten de rechten en de plichten voorzien in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs.
Art. 125tricies semel. § 1. De afgevaardigden van de schoolbesturen bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG.
§ 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG.
Art. 125tricies bis. § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende scholen en/of van de scholengemeenschap zelf.
§ 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de scholen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de scholen die tot de scholengemeenschap behoren;
2° inlichtingen over de structuur van de scholen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de scholen van de scholengemeenschap.
§ 3. De afgevaardigden van de schoolbesturen moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de scholen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot schooloverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de schoolbesturen stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.
Art. 125tricies ter. De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.
Art. 125tricies quater. Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de schoolbesturen, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
Art. 125tricies quinquies. § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend :
1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de schoolbesturen en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties.
§ 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van de individuele schoolbesturen, noch op het niveau van de individuele scholen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.
Art. 125tricies sexies. Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 125tricies quinquies.
Art. 125tricies septies. § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 125tricies bis;
11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 125tricies;
12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door Sectorcomité X, onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en het Overkoepelend Onderhandelingscomité van toepassing.
Art. 125duodequadragies. De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de schoolbesturen. ".
" Afdeling 6. - Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap
Onderafdeling 1. - Scholengemeenschappen gesubsidieerd officieel onderwijs
Art. 125quinquies decies. Deze onderafdeling is van toepassing op de scholengemeenschappen basisonderwijs die uitsluitend bestaan uit scholen die behoren tot het gesubsidieerd officieel onderwijs.
Art. 125sexies decies. In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.
Het vorige lid is niet van toepassing op de scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit scholen die behoren tot hetzelfde schoolbestuur. In dat geval worden de bevoegdheden van het OCSG zoals vastgelegd in deze onderafdeling uitgeoefend door het afzonderlijk bijzonder comité opgericht krachtens artikel 4, § 1, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Art. 125septies decies. § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de schoolbesturen en anderzijds de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap ".
§ 2. De afvaardiging van de schoolbesturen bestaat uit minstens één lid van elk schoolbestuur zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de schoolbesturen moeten bevoegd zijn om hun respectief schoolbestuur te verbinden.
§ 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per schoolbestuur en wordt vrij door hen samengesteld.
§ 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement. De leden van de afvaardiging van de schoolbesturen kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.
Art. 125duodevicies. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten.
Art. 125undevicies. § 1. De afgevaardigden van de schoolbesturen bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG.
§ 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG.
Art. 125vicies. § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende scholen en/of van de scholengemeenschap zelf.
§ 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de scholen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de scholen die tot de scholengemeenschap behoren;
2° inlichtingen over de structuur van de scholen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de scholen van de scholengemeenschap.
§ 3. De afgevaardigden van de schoolbesturen moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de scholen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot schooloverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de schoolbesturen stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.
Art. 125vicies semel. De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.
Art. 125vicies bis. Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de schoolbesturen, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
Art. 125vicies ter. § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend :
1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de schoolbesturen en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties.
§ 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van de individuele schoolbesturen, noch op het niveau van de individuele scholen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.
Art. 125vicies quater. Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 125vicies ter.
Art. 125vicies quinquies. § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 125vicies;
11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 125duodevicies;
12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten van toepassing.
Art. 125vicies sexies. De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de schoolbesturen.
Onderafdeling 2. - Netoverschrijdende scholengemeenschappen
Art. 125vicies septies. Deze onderafdeling is van toepassing op de netoverschrijdende scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit scholen die basisonderwijs inrichten.
Art. 125duodetricies. In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.
Art. 125undetricies. § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de schoolbesturen en anderzijds de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in Sectorcomité X - Onderwijs (Vlaamse Gemeenschap), het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " en/of het Overkoepelend Onderhandelingscomité Gesubsidieerd Vrij Onderwijs.
§ 2. De afvaardiging van de schoolbesturen bestaat uit minstens één lid van elk schoolbestuur zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de schoolbesturen moeten bevoegd zijn om hun respectief schoolbestuur te verbinden.
§ 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per schoolbestuur en wordt vrij door hen samengesteld.
In afwijking van het vorige lid mag voor de schoolbesturen van de scholengemeenschap die behoren tot het gesubsidieerd vrij onderwijs waar maar één representatieve vakorganisatie vertegenwoordigd is in het lokaal comité of de lokale comités, deze representatieve vakorganisatie maximaal drie vertegenwoordigers afvaardigen naar het OCSG. Zijn er twee representatieve vakorganisaties vertegenwoordigd in het lokaal comité of de lokale comités, dan mag de representatieve vakorganisatie met het grootst aantal vertegenwoordigers in het lokaal comité of de lokale comités maximaal twee vertegenwoordigers afvaardigden naar het OCSG. De andere representatieve vakorganisatie mag dan maximaal één vertegenwoordiger afvaardigen.
§ 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement. De leden van de afvaardiging van de schoolbesturen kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.
Art. 125tricies. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd officieel onderwijs of Gemeenschapsonderwijs genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten.
De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd vrij onderwijs genieten de rechten en de plichten voorzien in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs.
Art. 125tricies semel. § 1. De afgevaardigden van de schoolbesturen bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG.
§ 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG.
Art. 125tricies bis. § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende scholen en/of van de scholengemeenschap zelf.
§ 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de scholen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de scholen die tot de scholengemeenschap behoren;
2° inlichtingen over de structuur van de scholen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de scholen van de scholengemeenschap.
§ 3. De afgevaardigden van de schoolbesturen moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de scholen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot schooloverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de schoolbesturen stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.
Art. 125tricies ter. De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.
Art. 125tricies quater. Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de schoolbesturen, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
Art. 125tricies quinquies. § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend :
1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de schoolbesturen en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties.
§ 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van de individuele schoolbesturen, noch op het niveau van de individuele scholen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.
Art. 125tricies sexies. Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 125tricies quinquies.
Art. 125tricies septies. § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 125tricies bis;
11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 125tricies;
12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door Sectorcomité X, onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en het Overkoepelend Onderhandelingscomité van toepassing.
Art. 125duodequadragies. De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de schoolbesturen. ".
Art. 2.25. Dans le chapitre VIIIbis du même décret, il est inséré une section 6, 'Participation du personnel au niveau du centre d'enseignement', comprenant les articles 125quinquiesdecies à 125duodequadragies inclus, rédigée comme suit :
" Section 6. - Participation du personnel au niveau du centre d'enseignement
Sous-section 1re. - Centres d'enseignement de l'enseignement officiel subventionné.
Art. 125quinquies decies. La présente sous-section s'applique aux centres d'enseignement de l'enseignement fondamental qui se composent uniquement d'écoles appartenant à l'enseignement officiel subventionné.
Art. 125sexies decies. Dans chaque centre d'enseignement est créé un comité local au niveau du centre d'enseignement, appelé ci-après 'OCSG'.
L'alinéa précédent ne s'applique pas aux centres d'enseignement composés uniquement d'écoles appartenant à la même autorité scolaire. Dans ce cas, les compétences de l'OCSG telles que fixées dans la présente sous-section sont exercées par le comité particulier distinct, créé en vertu de l'article 4, § 1er, 3°, de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
Art. 125septies decies. § 1er. Chaque OCSG se compose de délégués des autorités scolaires d'une part et des organisations syndicales représentatives d'autre part. Sont considérées comme des organisations syndicales représentatives les organisations syndicales siégeant dans le Comité des services publics provinciaux et locaux - Section 2 - Sous-section " Communauté flamande ".
§ 2. La délégation des autorités scolaires se compose d'au moins un membre de chaque autorité scolaire, sans que le total de sa délégation ne puisse dépasser la délégation totale des organisations syndicales représentatives.
Les représentants des autorités scolaires doivent être habilités à engager leur autorité scolaire respective.
§ 3. La délégation des organisations syndicales représentatives se compose d'un membre au maximum par organisation syndicale représentative par autorité scolaire et est librement composée par celles-ci.
§ 4. Les membres effectifs de l'OCSG peuvent se faire remplacer de la manière prévue par le règlement de fonctionnement. Les membres de la délégation des autorités scolaires peuvent uniquement se faire remplacer par un délégué dûment habilité.
Art. 125duodevicies. Les délégués des organisations syndicales représentatives bénéficient des droits et devoirs prévus par la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicales des agents relevant de ces autorités et par les arrêtés d'exécution de celle-ci.
Art. 125undevicies. § 1er. Les délégués des autorités scolaires déterminent qui d'entre eux assume la présidence de l'OCSG. Le président veille au bon fonctionnement de l'OCSG.
§ 2. Le secrétariat de l'OCSG est assuré par un secrétaire élu parmi et par les représentants du personnel. Moyennant l'accord de tous les membres de l'OCSG, le secrétariat peut également être assuré par un secrétaire ne faisant pas partie de l'OCSG.
Art. 125vicies. § 1er. L'OCSG est compétent pour négocier sur les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement, dans la mesure où celles-ci peuvent avoir une répercussion sur les situations et les conditions de travail du personnel des écoles appartenant au centre d'enseignement et/ou du centre d'enseignement même.
§ 2. Les membres de l'OCSG ont un droit d'information concernant toutes les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement.
De plus, ils ont au moins tous les ans droit à être informés sur l'emploi.
Ces informations portent sur :
1° des renseignements sur l'évolution du nombre d'élèves dans les écoles du centre d'enseignement et la répercussion de celle-ci sur l'emploi et l'infrastructure dans les écoles appartenant au centre d'enseignement;
2° des renseignements sur la structure des écoles appartenant au centre d'enseignement, y compris sur les modifications structurelles pouvant avoir une répercussion sur les conditions de travail et/ou l'emploi;
3° des renseignements sur la rotation de personnel dans les écoles du centre d'enseignement.
§ 3. Les délégués des autorités scolaires doivent fournir des renseignements aux membres de l'OCSG sur toute décision susceptible d'avoir une importante répercussion sur les membres du personnel des écoles du centre d'enseignement.
§ 4. Les membres de l'OCSG reçoivent l'information nécessaire pour pouvoir vérifier si la législation de l'enseignement relative aux matières de personnel inter-écoles est respectée correctement.
§ 5. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent faire des démarches auprès des délégués des autorités scolaires, dans l'intérêt commun du personnel occupé dans le centre d'enseignement.
Art. 125 vicies semel. Les questions devant être négociées sont portées à l'ordre du jour par le président de l'OCSG. Les autres membres de l'OCSG peuvent également porter des points à l'ordre du jour. En vue des négociations, les membres de l'OCSG reçoivent préalablement à la réunion tous les documents nécessaires et utiles pour pouvoir adopter des points de vue en connaissance de cause.
Art. 125vicies bis. Les négociations ne peuvent être rendues nulles ni par l'absence d'un ou de plusieurs membres de la délégation des autorités scolaires convoqués d'une manière régulière, ni par l'absence d'un ou de plusieurs délégués des organisations syndicales représentatives convoqués d'une manière régulière.
Art. 125vicies ter. § 1er. Les conclusions de chaque négociation sont coulées dans un protocole, dans lequel sont repris :
1° soit l'accord unanime de toutes les délégations;
2° soit l'accord entre la délégation des autorités scolaires et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, ainsi que la position de la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives;
3° soit la position respective de la délégation des autorités scolaires et celle des délégations des différentes organisations syndicales représentatives.
§ 2. En cas d'un accord unanime ou en cas d'un accord entre la délégation des autorités scolaires et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, aucune décision dérogeant audit protocole ne peut être prise ni au niveau des autorités scolaires individuelles, ni au niveau des écoles individuelles.
Art. 125vicies quater. Toute mesure prise après la négociation mentionne la date du protocole visé à l'article 125vicies ter.
Art. 125vicies quinquies. § 1er. L'OCSG adopte un règlement de fonctionnement à l'unanimité. Celui-ci règle au moins :
1° le mode de convocation de l'OCSG, le délai de convocation et le nombre de réunions par année scolaire avec un minimum de trois;
2° le mode de transmission des documents;
3° la manière dont les membres de l'OCSG peuvent porter un point à l'ordre du jour de l'OCSG et le délai dans lequel cela doit se faire;
4° les tâches du président;
5° les tâches du secrétaire;
6° les délais pour terminer la négociation;
7° la manière dont les procès-verbaux et les protocoles doivent être dressés;
8° la manière dont l'ordre du jour, les documents y annexés, les procès-verbaux et les protocoles seront conservés;
9° la manière dont les membres effectifs peuvent se faire remplacer et la manière dont et les cas où les délégués peuvent inviter des techniciens à participer aux réunions;
10° la concrétisation des compétences telles que visées à l'article 125vicies;
11° la concrétisation des droits et devoirs visés à l'article 125 duodevicies;
12° la liste nominative des représentants effectifs des autorités scolaires et des représentants effectifs des organisations syndicales représentatives, ainsi que des représentants pouvant les remplacer.
§ 2. Si aucun accord n'est atteint sur un règlement de fonctionnement dans un délai de trois mois après la création de l'OCSG, le modèle de règlement de fonctionnement dressé à l'unanimité par la sous-section 'Vlaamse Gemeenschap' de la section 2 du comité des services publics provinciaux et locaux est d'application.
Art. 125vicies sexies. Les frais de fonctionnement de l'OCSG sont à charge des autorités scolaires.
Sous-section 2. - Centres d'enseignement transréseaux.
Art. 125vicies septies. La présente sous-section s'applique aux centres d'enseignement transréseaux qui se composent uniquement d'écoles appartenant à l'enseignement fondamental.
Art. 125duodetricies. Dans chaque centre d'enseignement est créé un comité local au niveau du centre d'enseignement, appelé ci-après 'OCSG'.
Art. 125undetricies. § 1er. Chaque OCSG se compose de délégués des autorités scolaires d'une part et des organisations syndicales représentatives d'autre part. Sont considérées comme des organisations syndicales représentatives les organisations syndicales siégeant dans le Comité sectoriel X - Enseignement (Communauté flamande), le Comité des services publics provinciaux et locaux - Section 2 - Sous-section 'Communauté flamande' et/ou le Comité coordinateur de négociation Enseignement libre subventionné.
§ 2. La délégation des autorités scolaires se compose d'au moins un membre de chaque autorité scolaire, sans que le total de sa délégation ne puisse dépasser la délégation totale des organisations syndicales représentatives.
Les représentants des autorités scolaires doivent être habilités à engager leur autorité scolaire respective.
§ 3. La délégation des organisations syndicales représentatives se compose d'un membre au maximum par organisation syndicale représentative par autorité scolaire et est librement composée par celles-ci.
Pour les autorités scolaires du centre d'enseignement appartenant à l'enseignement libre subventionné où une seule organisation syndicale représentative est représentée dans le comité local ou les comités locaux, cette organisation syndicale représentative peut déléguer au maximum trois représentants à l'OCSG, par dérogation à l'alinéa précédent. Si deux organisations syndicales représentatives sont représentées dans le comité local ou les comités locaux, l'organisation syndicale représentative ayant le plus grand nombre de représentants dans le comité local ou les comités locaux peut déléguer au maximum deux représentants à l'OCSG. L'autre organisation syndicale représentative peut déléguer au maximum un (1) représentant.
§ 4. Les membres effectifs de l'OCSG peuvent se faire remplacer de la manière prévue par le règlement de fonctionnement. Les membres de la délégation des autorités scolaires peuvent uniquement se faire remplacer par un délégué dûment habilité.
Art. 125tricies. Les délégués des organisations syndicales représentatives de l'enseignement officiel subventionné ou de l'enseignement communautaire bénéficient des droits et devoirs prévus par la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicales des agents relevant de ces autorités et par les arrêtés d'exécution de celle-ci.
Les délégués des organisations syndicales représentatives de l'enseignement libre subventionné bénéficient des droits et devoirs prévus par le décret du 5 avril 1995 portant création de comités de négociation dans l'enseignement libre subventionné.
Art. 125tricies semel. § 1er. Les délégués des autorités scolaires déterminent qui d'entre eux assume la présidence de l'OCSG. Le président veille au bon fonctionnement de l'OCSG.
§ 2. Le secrétariat de l'OCSG est assuré par un secrétaire élu parmi et par les représentants du personnel. Moyennant l'accord de tous les membres de l'OCSG, le secrétariat peut également être assuré par un secrétaire ne faisant pas partie de l'OCSG.
Art. 125tricies bis. § 1er. L'OCSG est compétent pour négocier sur les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement, dans la mesure où celles-ci peuvent avoir une répercussion sur les situations et les conditions de travail du personnel des écoles appartenant au centre d'enseignement et/ou du centre d'enseignement même.
§ 2. Les membres de l'OCSG ont un droit d'information concernant toutes les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement.
De plus, ils ont au moins tous les ans droit à être informés sur l'emploi.
Ces informations portent sur :
1° des renseignements sur l'évolution du nombre d'élèves dans les écoles du centre d'enseignement et la répercussion de celle-ci sur l'emploi et l'infrastructure dans les écoles appartenant au centre d'enseignement;
2° des renseignements sur la structure des écoles appartenant au centre d'enseignement, y compris sur les modifications structurelles pouvant avoir une répercussion sur les conditions de travail et/ou l'emploi;
3° des renseignements sur la rotation de personnel dans les écoles du centre d'enseignement.
§ 3. Les délégués des autorités scolaires doivent fournir des renseignements aux membres de l'OCSG sur toute décision susceptible d'avoir une importante répercussion sur les membres du personnel des écoles du centre d'enseignement.
§ 4. Les membres de l'OCSG reçoivent l'information nécessaire pour pouvoir vérifier si la législation de l'enseignement relative aux matières de personnel inter-écoles est respectée correctement.
§ 5. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent faire des démarches auprès des délégués des autorités scolaires, dans l'intérêt commun du personnel occupé dans le centre d'enseignement.
Art. 125tricies ter. Les questions devant être négociées sont portées à l'ordre du jour par le président de l'OCSG. Les autres membres de l'OCSG peuvent également porter des points à l'ordre du jour. En vue des négociations, les membres de l'OCSG reçoivent préalablement à la réunion tous les documents nécessaires et utiles pour pouvoir adopter des points de vue en connaissance de cause.
Art. 125tricies quater. Les négociations ne peuvent être rendues nulles ni par l'absence d'un ou de plusieurs membres de la délégation des autorités scolaires convoqués d'une manière régulière, ni par l'absence d'un ou de plusieurs délégués des organisations syndicales représentatives convoqués d'une manière régulière.
Art. 125tricies quinquies. § 1er. Les conclusions de chaque négociation sont coulées dans un protocole, dans lequel sont repris :
1° soit l'accord unanime de toutes les délégations;
2° soit l'accord entre la délégation des autorités scolaires et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, ainsi que la position de la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives;
3° soit la position respective de la délégation des autorités scolaires et celle des délégations des différentes organisations syndicales représentatives.
§ 2. En cas d'un accord unanime ou en cas d'un accord entre la délégation des autorités scolaires et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, aucune décision dérogeant audit protocole ne peut être prise ni au niveau des autorités scolaires individuelles, ni au niveau des écoles individuelles.
Art. 125tricies sexies. Toute mesure prise après la négociation mentionne la date du protocole visé à l'article 125tricies quinquies.
Art. 125tricies septies. § 1er. L'OCSG adopte un règlement de fonctionnement à l'unanimité. Celui-ci règle au moins :
1° le mode de convocation de l'OCSG, le délai de convocation et le nombre de réunions par année scolaire avec un minimum de trois;
2° le mode de transmission des documents;
3° la manière dont les membres de l'OCSG peuvent porter un point à l'ordre du jour de l'OCSG et le délai dans lequel cela doit se faire;
4° les tâches du président;
5° les tâches du secrétaire;
6° les délais pour terminer la négociation;
7° la manière dont les procès-verbaux et les protocoles doivent être dressés;
8° la manière dont l'ordre du jour, les documents y annexés, les procès-verbaux et les protocoles seront conservés;
9° la manière dont les membres effectifs peuvent se faire remplacer et la manière dont et les cas où les délégués peuvent inviter des techniciens à participer aux réunions;
10° la concrétisation des compétences telles que visées à l'article 125tricies bis;
11° la concrétisation des droits et devoirs visés à l'article 125tricies;
12° la liste nominative des représentants effectifs des autorités scolaires et des représentants effectifs des organisations syndicales représentatives, ainsi que des représentants pouvant les remplacer.
§ 2. Si aucun accord n'est atteint sur un règlement de fonctionnement dans un délai de trois mois après la création de l'OCSG, le modèle de règlement de fonctionnement dressé à l'unanimité par le Comité sectoriel X, sous-section 'Vlaamse Gemeenschap' de la section 2 du comité des services publics provinciaux et locaux et du Comité coordinateur de négociation est d'application.
Art. 125duodequadragies. Les frais de fonctionnement de l'OCSG sont à charge des autorités scolaires. ".
" Section 6. - Participation du personnel au niveau du centre d'enseignement
Sous-section 1re. - Centres d'enseignement de l'enseignement officiel subventionné.
Art. 125quinquies decies. La présente sous-section s'applique aux centres d'enseignement de l'enseignement fondamental qui se composent uniquement d'écoles appartenant à l'enseignement officiel subventionné.
Art. 125sexies decies. Dans chaque centre d'enseignement est créé un comité local au niveau du centre d'enseignement, appelé ci-après 'OCSG'.
L'alinéa précédent ne s'applique pas aux centres d'enseignement composés uniquement d'écoles appartenant à la même autorité scolaire. Dans ce cas, les compétences de l'OCSG telles que fixées dans la présente sous-section sont exercées par le comité particulier distinct, créé en vertu de l'article 4, § 1er, 3°, de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
Art. 125septies decies. § 1er. Chaque OCSG se compose de délégués des autorités scolaires d'une part et des organisations syndicales représentatives d'autre part. Sont considérées comme des organisations syndicales représentatives les organisations syndicales siégeant dans le Comité des services publics provinciaux et locaux - Section 2 - Sous-section " Communauté flamande ".
§ 2. La délégation des autorités scolaires se compose d'au moins un membre de chaque autorité scolaire, sans que le total de sa délégation ne puisse dépasser la délégation totale des organisations syndicales représentatives.
Les représentants des autorités scolaires doivent être habilités à engager leur autorité scolaire respective.
§ 3. La délégation des organisations syndicales représentatives se compose d'un membre au maximum par organisation syndicale représentative par autorité scolaire et est librement composée par celles-ci.
§ 4. Les membres effectifs de l'OCSG peuvent se faire remplacer de la manière prévue par le règlement de fonctionnement. Les membres de la délégation des autorités scolaires peuvent uniquement se faire remplacer par un délégué dûment habilité.
Art. 125duodevicies. Les délégués des organisations syndicales représentatives bénéficient des droits et devoirs prévus par la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicales des agents relevant de ces autorités et par les arrêtés d'exécution de celle-ci.
Art. 125undevicies. § 1er. Les délégués des autorités scolaires déterminent qui d'entre eux assume la présidence de l'OCSG. Le président veille au bon fonctionnement de l'OCSG.
§ 2. Le secrétariat de l'OCSG est assuré par un secrétaire élu parmi et par les représentants du personnel. Moyennant l'accord de tous les membres de l'OCSG, le secrétariat peut également être assuré par un secrétaire ne faisant pas partie de l'OCSG.
Art. 125vicies. § 1er. L'OCSG est compétent pour négocier sur les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement, dans la mesure où celles-ci peuvent avoir une répercussion sur les situations et les conditions de travail du personnel des écoles appartenant au centre d'enseignement et/ou du centre d'enseignement même.
§ 2. Les membres de l'OCSG ont un droit d'information concernant toutes les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement.
De plus, ils ont au moins tous les ans droit à être informés sur l'emploi.
Ces informations portent sur :
1° des renseignements sur l'évolution du nombre d'élèves dans les écoles du centre d'enseignement et la répercussion de celle-ci sur l'emploi et l'infrastructure dans les écoles appartenant au centre d'enseignement;
2° des renseignements sur la structure des écoles appartenant au centre d'enseignement, y compris sur les modifications structurelles pouvant avoir une répercussion sur les conditions de travail et/ou l'emploi;
3° des renseignements sur la rotation de personnel dans les écoles du centre d'enseignement.
§ 3. Les délégués des autorités scolaires doivent fournir des renseignements aux membres de l'OCSG sur toute décision susceptible d'avoir une importante répercussion sur les membres du personnel des écoles du centre d'enseignement.
§ 4. Les membres de l'OCSG reçoivent l'information nécessaire pour pouvoir vérifier si la législation de l'enseignement relative aux matières de personnel inter-écoles est respectée correctement.
§ 5. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent faire des démarches auprès des délégués des autorités scolaires, dans l'intérêt commun du personnel occupé dans le centre d'enseignement.
Art. 125 vicies semel. Les questions devant être négociées sont portées à l'ordre du jour par le président de l'OCSG. Les autres membres de l'OCSG peuvent également porter des points à l'ordre du jour. En vue des négociations, les membres de l'OCSG reçoivent préalablement à la réunion tous les documents nécessaires et utiles pour pouvoir adopter des points de vue en connaissance de cause.
Art. 125vicies bis. Les négociations ne peuvent être rendues nulles ni par l'absence d'un ou de plusieurs membres de la délégation des autorités scolaires convoqués d'une manière régulière, ni par l'absence d'un ou de plusieurs délégués des organisations syndicales représentatives convoqués d'une manière régulière.
Art. 125vicies ter. § 1er. Les conclusions de chaque négociation sont coulées dans un protocole, dans lequel sont repris :
1° soit l'accord unanime de toutes les délégations;
2° soit l'accord entre la délégation des autorités scolaires et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, ainsi que la position de la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives;
3° soit la position respective de la délégation des autorités scolaires et celle des délégations des différentes organisations syndicales représentatives.
§ 2. En cas d'un accord unanime ou en cas d'un accord entre la délégation des autorités scolaires et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, aucune décision dérogeant audit protocole ne peut être prise ni au niveau des autorités scolaires individuelles, ni au niveau des écoles individuelles.
Art. 125vicies quater. Toute mesure prise après la négociation mentionne la date du protocole visé à l'article 125vicies ter.
Art. 125vicies quinquies. § 1er. L'OCSG adopte un règlement de fonctionnement à l'unanimité. Celui-ci règle au moins :
1° le mode de convocation de l'OCSG, le délai de convocation et le nombre de réunions par année scolaire avec un minimum de trois;
2° le mode de transmission des documents;
3° la manière dont les membres de l'OCSG peuvent porter un point à l'ordre du jour de l'OCSG et le délai dans lequel cela doit se faire;
4° les tâches du président;
5° les tâches du secrétaire;
6° les délais pour terminer la négociation;
7° la manière dont les procès-verbaux et les protocoles doivent être dressés;
8° la manière dont l'ordre du jour, les documents y annexés, les procès-verbaux et les protocoles seront conservés;
9° la manière dont les membres effectifs peuvent se faire remplacer et la manière dont et les cas où les délégués peuvent inviter des techniciens à participer aux réunions;
10° la concrétisation des compétences telles que visées à l'article 125vicies;
11° la concrétisation des droits et devoirs visés à l'article 125 duodevicies;
12° la liste nominative des représentants effectifs des autorités scolaires et des représentants effectifs des organisations syndicales représentatives, ainsi que des représentants pouvant les remplacer.
§ 2. Si aucun accord n'est atteint sur un règlement de fonctionnement dans un délai de trois mois après la création de l'OCSG, le modèle de règlement de fonctionnement dressé à l'unanimité par la sous-section 'Vlaamse Gemeenschap' de la section 2 du comité des services publics provinciaux et locaux est d'application.
Art. 125vicies sexies. Les frais de fonctionnement de l'OCSG sont à charge des autorités scolaires.
Sous-section 2. - Centres d'enseignement transréseaux.
Art. 125vicies septies. La présente sous-section s'applique aux centres d'enseignement transréseaux qui se composent uniquement d'écoles appartenant à l'enseignement fondamental.
Art. 125duodetricies. Dans chaque centre d'enseignement est créé un comité local au niveau du centre d'enseignement, appelé ci-après 'OCSG'.
Art. 125undetricies. § 1er. Chaque OCSG se compose de délégués des autorités scolaires d'une part et des organisations syndicales représentatives d'autre part. Sont considérées comme des organisations syndicales représentatives les organisations syndicales siégeant dans le Comité sectoriel X - Enseignement (Communauté flamande), le Comité des services publics provinciaux et locaux - Section 2 - Sous-section 'Communauté flamande' et/ou le Comité coordinateur de négociation Enseignement libre subventionné.
§ 2. La délégation des autorités scolaires se compose d'au moins un membre de chaque autorité scolaire, sans que le total de sa délégation ne puisse dépasser la délégation totale des organisations syndicales représentatives.
Les représentants des autorités scolaires doivent être habilités à engager leur autorité scolaire respective.
§ 3. La délégation des organisations syndicales représentatives se compose d'un membre au maximum par organisation syndicale représentative par autorité scolaire et est librement composée par celles-ci.
Pour les autorités scolaires du centre d'enseignement appartenant à l'enseignement libre subventionné où une seule organisation syndicale représentative est représentée dans le comité local ou les comités locaux, cette organisation syndicale représentative peut déléguer au maximum trois représentants à l'OCSG, par dérogation à l'alinéa précédent. Si deux organisations syndicales représentatives sont représentées dans le comité local ou les comités locaux, l'organisation syndicale représentative ayant le plus grand nombre de représentants dans le comité local ou les comités locaux peut déléguer au maximum deux représentants à l'OCSG. L'autre organisation syndicale représentative peut déléguer au maximum un (1) représentant.
§ 4. Les membres effectifs de l'OCSG peuvent se faire remplacer de la manière prévue par le règlement de fonctionnement. Les membres de la délégation des autorités scolaires peuvent uniquement se faire remplacer par un délégué dûment habilité.
Art. 125tricies. Les délégués des organisations syndicales représentatives de l'enseignement officiel subventionné ou de l'enseignement communautaire bénéficient des droits et devoirs prévus par la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicales des agents relevant de ces autorités et par les arrêtés d'exécution de celle-ci.
Les délégués des organisations syndicales représentatives de l'enseignement libre subventionné bénéficient des droits et devoirs prévus par le décret du 5 avril 1995 portant création de comités de négociation dans l'enseignement libre subventionné.
Art. 125tricies semel. § 1er. Les délégués des autorités scolaires déterminent qui d'entre eux assume la présidence de l'OCSG. Le président veille au bon fonctionnement de l'OCSG.
§ 2. Le secrétariat de l'OCSG est assuré par un secrétaire élu parmi et par les représentants du personnel. Moyennant l'accord de tous les membres de l'OCSG, le secrétariat peut également être assuré par un secrétaire ne faisant pas partie de l'OCSG.
Art. 125tricies bis. § 1er. L'OCSG est compétent pour négocier sur les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement, dans la mesure où celles-ci peuvent avoir une répercussion sur les situations et les conditions de travail du personnel des écoles appartenant au centre d'enseignement et/ou du centre d'enseignement même.
§ 2. Les membres de l'OCSG ont un droit d'information concernant toutes les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement.
De plus, ils ont au moins tous les ans droit à être informés sur l'emploi.
Ces informations portent sur :
1° des renseignements sur l'évolution du nombre d'élèves dans les écoles du centre d'enseignement et la répercussion de celle-ci sur l'emploi et l'infrastructure dans les écoles appartenant au centre d'enseignement;
2° des renseignements sur la structure des écoles appartenant au centre d'enseignement, y compris sur les modifications structurelles pouvant avoir une répercussion sur les conditions de travail et/ou l'emploi;
3° des renseignements sur la rotation de personnel dans les écoles du centre d'enseignement.
§ 3. Les délégués des autorités scolaires doivent fournir des renseignements aux membres de l'OCSG sur toute décision susceptible d'avoir une importante répercussion sur les membres du personnel des écoles du centre d'enseignement.
§ 4. Les membres de l'OCSG reçoivent l'information nécessaire pour pouvoir vérifier si la législation de l'enseignement relative aux matières de personnel inter-écoles est respectée correctement.
§ 5. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent faire des démarches auprès des délégués des autorités scolaires, dans l'intérêt commun du personnel occupé dans le centre d'enseignement.
Art. 125tricies ter. Les questions devant être négociées sont portées à l'ordre du jour par le président de l'OCSG. Les autres membres de l'OCSG peuvent également porter des points à l'ordre du jour. En vue des négociations, les membres de l'OCSG reçoivent préalablement à la réunion tous les documents nécessaires et utiles pour pouvoir adopter des points de vue en connaissance de cause.
Art. 125tricies quater. Les négociations ne peuvent être rendues nulles ni par l'absence d'un ou de plusieurs membres de la délégation des autorités scolaires convoqués d'une manière régulière, ni par l'absence d'un ou de plusieurs délégués des organisations syndicales représentatives convoqués d'une manière régulière.
Art. 125tricies quinquies. § 1er. Les conclusions de chaque négociation sont coulées dans un protocole, dans lequel sont repris :
1° soit l'accord unanime de toutes les délégations;
2° soit l'accord entre la délégation des autorités scolaires et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, ainsi que la position de la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives;
3° soit la position respective de la délégation des autorités scolaires et celle des délégations des différentes organisations syndicales représentatives.
§ 2. En cas d'un accord unanime ou en cas d'un accord entre la délégation des autorités scolaires et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, aucune décision dérogeant audit protocole ne peut être prise ni au niveau des autorités scolaires individuelles, ni au niveau des écoles individuelles.
Art. 125tricies sexies. Toute mesure prise après la négociation mentionne la date du protocole visé à l'article 125tricies quinquies.
Art. 125tricies septies. § 1er. L'OCSG adopte un règlement de fonctionnement à l'unanimité. Celui-ci règle au moins :
1° le mode de convocation de l'OCSG, le délai de convocation et le nombre de réunions par année scolaire avec un minimum de trois;
2° le mode de transmission des documents;
3° la manière dont les membres de l'OCSG peuvent porter un point à l'ordre du jour de l'OCSG et le délai dans lequel cela doit se faire;
4° les tâches du président;
5° les tâches du secrétaire;
6° les délais pour terminer la négociation;
7° la manière dont les procès-verbaux et les protocoles doivent être dressés;
8° la manière dont l'ordre du jour, les documents y annexés, les procès-verbaux et les protocoles seront conservés;
9° la manière dont les membres effectifs peuvent se faire remplacer et la manière dont et les cas où les délégués peuvent inviter des techniciens à participer aux réunions;
10° la concrétisation des compétences telles que visées à l'article 125tricies bis;
11° la concrétisation des droits et devoirs visés à l'article 125tricies;
12° la liste nominative des représentants effectifs des autorités scolaires et des représentants effectifs des organisations syndicales représentatives, ainsi que des représentants pouvant les remplacer.
§ 2. Si aucun accord n'est atteint sur un règlement de fonctionnement dans un délai de trois mois après la création de l'OCSG, le modèle de règlement de fonctionnement dressé à l'unanimité par le Comité sectoriel X, sous-section 'Vlaamse Gemeenschap' de la section 2 du comité des services publics provinciaux et locaux et du Comité coordinateur de négociation est d'application.
Art. 125duodequadragies. Les frais de fonctionnement de l'OCSG sont à charge des autorités scolaires. ".
Art. 2.26. In het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs wordt hoofdstuk VII, bestaande uit artikel 82, opgeheven.
Art. 2.26. Dans le décret du 10 juillet 2003 relatif au paysage de l'enseignement fondamental, le chapitre VII, comportant l'article 82, est abrogé.
Afdeling III. - Inwerkingtreding.
Section III. - Entrée en vigueur.
Art. 2.27. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008, met uitzondering van :
1° artikel II.1, 1°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006;
2° artikelen II.1, 2°, II.9 en II.10, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007;
3° artikel II.3 dat uitwerking heeft met ingang van 1 februari 2008;
4° artikelen II.25 en II.26 die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2008.
1° artikel II.1, 1°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006;
2° artikelen II.1, 2°, II.9 en II.10, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007;
3° artikel II.3 dat uitwerking heeft met ingang van 1 februari 2008;
4° artikelen II.25 en II.26 die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2008.
Art. 2.27. Les dispositions du présent chapitre entrent en vigueur le 1er septembre 2008, à l'exception :
1° de l'article II.1, 1°, qui produit ses effets le 1er septembre 2006;
2° des articles II.1, 2°, II.9 et II.10, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2007;
3° de l'article II.3, qui produit ses effets le 1er février 2008;
4° des articles II.25 et II.26, qui produisent leurs effets le 1er avril 2008.
1° de l'article II.1, 1°, qui produit ses effets le 1er septembre 2006;
2° des articles II.1, 2°, II.9 et II.10, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2007;
3° de l'article II.3, qui produit ses effets le 1er février 2008;
4° des articles II.25 et II.26, qui produisent leurs effets le 1er avril 2008.
HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs.
CHAPITRE III. - Enseignement secondaire.
Afdeling I. - Wet tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Section Ire. - Loi modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement.
Art. 3.1. In artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, ingevoegd bij het decreet van 31 juli 1990 en gewijzigd bij de decreten van 5 juli 1989, 9 april 1992, 28 april 1993, 21 december 1994, 14 juli 1998, 18 mei 1999, 15 juli 2005, 7 juli 2006 en 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 5 wordt het woord " voltijds " telkens geschrapt;
2° in § 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord " voltijds " wordt telkens geschrapt;
2° de zinsnede " is niet van toepassing op het deeltijds beroepssecundair onderwijs en " wordt geschrapt;
3° in § 8, 1°, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Een fusie of afsplitsing van onderwijsinstellingen of een toetreding van een onderwijsinstelling tot of een uittreding van een onderwijsinstelling uit een scholengemeenschap op 1 september van een schooljaar, wordt geacht al op 1 februari van het voorafgaande schooljaar of op de eerstvolgende lesdag erna indien voormelde datum op een vrije dag valt, te hebben plaatsgevonden voor wat de telling per onderwijsinstelling van het aantal leerlingen in het voltijds en deeltijds secundair onderwijs betreft. ".
1° in § 5 wordt het woord " voltijds " telkens geschrapt;
2° in § 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het woord " voltijds " wordt telkens geschrapt;
2° de zinsnede " is niet van toepassing op het deeltijds beroepssecundair onderwijs en " wordt geschrapt;
3° in § 8, 1°, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Een fusie of afsplitsing van onderwijsinstellingen of een toetreding van een onderwijsinstelling tot of een uittreding van een onderwijsinstelling uit een scholengemeenschap op 1 september van een schooljaar, wordt geacht al op 1 februari van het voorafgaande schooljaar of op de eerstvolgende lesdag erna indien voormelde datum op een vrije dag valt, te hebben plaatsgevonden voor wat de telling per onderwijsinstelling van het aantal leerlingen in het voltijds en deeltijds secundair onderwijs betreft. ".
Art. 3.1. A l'article 3 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement, inséré par le décret du 31 juillet 1990 et modifié par les décrets des 5 juillet 1989, 9 avril 1992, 28 avril 1993, 21 décembre 1994, 14 juillet 1998, 18 mai 1999, 15 juillet 2005, 7 juillet 2006 et 22 juin 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 5, les mots " à temps plein " sont chaque fois supprimés;
2° au § 6 sont apportées les modifications suivantes :
1° les mots " à temps plein " sont chaque fois supprimés;
2° le membre de phrase " ne s'applique pas à l'enseignement secondaire professionnel à temps partiel et " est supprimé;
3° au § 8, 1°, est ajouté un alinéa, rédigé comme suit :
" Une fusion ou une scission d'établissements d'enseignement ou une adhésion d'un établissement d'enseignement à ou une désaffiliation d'un établissement d'enseignement d'un centre d'enseignement au 1er septembre d'une année scolaire est censée déjà avoir eu lieu le 1er février de l'année scolaire précédente ou au premier jour de classe suivant, si la date précitée tombe sur une journée libre, pour ce qui concerne le comptage par établissement d'enseignement du nombre d'élèves dans l'enseignement secondaire à temps plein et à temps partiel. ".
1° au § 5, les mots " à temps plein " sont chaque fois supprimés;
2° au § 6 sont apportées les modifications suivantes :
1° les mots " à temps plein " sont chaque fois supprimés;
2° le membre de phrase " ne s'applique pas à l'enseignement secondaire professionnel à temps partiel et " est supprimé;
3° au § 8, 1°, est ajouté un alinéa, rédigé comme suit :
" Une fusion ou une scission d'établissements d'enseignement ou une adhésion d'un établissement d'enseignement à ou une désaffiliation d'un établissement d'enseignement d'un centre d'enseignement au 1er septembre d'une année scolaire est censée déjà avoir eu lieu le 1er février de l'année scolaire précédente ou au premier jour de classe suivant, si la date précitée tombe sur une journée libre, pour ce qui concerne le comptage par établissement d'enseignement du nombre d'élèves dans l'enseignement secondaire à temps plein et à temps partiel. ".
Afdeling II. - Decreet betreffende het onderwijs II.
Section II. - Décret relatif à l'enseignement II.
Art. 3.2. In artikel 50 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, wordt in § 5 het punt 6° geschrapt.
Art. 3.2. Dans l'article 50, § 5, du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement II, le point 6° est supprimé.
Art. 3.3. In artikel 57, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 14 februari 2003, wordt aan het eerste lid de volgende zin toegevoegd :
" Het wekelijks aantal uren-leraar kan eveneens worden aangewend binnen het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan de onderwijsinstelling waaraan de uren-leraar worden toegekend. ".
" Het wekelijks aantal uren-leraar kan eveneens worden aangewend binnen het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan de onderwijsinstelling waaraan de uren-leraar worden toegekend. ".
Art. 3.3. Dans l'article 57, § 3, du même décret, modifié par les décrets des 13 juillet 2001 et 14 février 2003, la phrase suivante est ajoutée au premier alinéa :
" Le nombre hebdomadaire de périodes-professeur peut également être utilisé au sein du centre d'enseignement secondaire professionnel à temps partiel qui est lié à l'établissement d'enseignement auquel les périodes-professeur sont accordées. ".
" Le nombre hebdomadaire de périodes-professeur peut également être utilisé au sein du centre d'enseignement secondaire professionnel à temps partiel qui est lié à l'établissement d'enseignement auquel les périodes-professeur sont accordées. ".
Art. 3.4. In artikel 59bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 28 april 1993 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt :
" 1° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar dient vastgelegd uiterlijk op 1 november van dat schooljaar; ";
2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt :
" 2° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar kan nooit hoger liggen dan twee procent van het aantal aanwendbare uren-leraar van dat bepaald schooljaar; ";
3° punt 3° wordt vervangen door wat volgt :
" 3° het in 1° en 2° bedoelde maximum aantal overgedragen uren-leraar, of een gedeelte ervan, mag, in afwijking van artikel 3, § 6, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, na 1 november van dat schooljaar zowel gebruikt worden in de eigen onderwijsinstelling als overgedragen worden naar een andere onderwijsinstelling binnen hetzelfde net of binnen eenzelfde scholengemeenschap; ".
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt :
" 1° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar dient vastgelegd uiterlijk op 1 november van dat schooljaar; ";
2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt :
" 2° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar kan nooit hoger liggen dan twee procent van het aantal aanwendbare uren-leraar van dat bepaald schooljaar; ";
3° punt 3° wordt vervangen door wat volgt :
" 3° het in 1° en 2° bedoelde maximum aantal overgedragen uren-leraar, of een gedeelte ervan, mag, in afwijking van artikel 3, § 6, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, na 1 november van dat schooljaar zowel gebruikt worden in de eigen onderwijsinstelling als overgedragen worden naar een andere onderwijsinstelling binnen hetzelfde net of binnen eenzelfde scholengemeenschap; ".
Art. 3.4. A l'article 59bis du même décret, inséré par le décret du 28 avril 1993 et modifié par le décret du 7 juillet 2006, sont apportées les modifications suivantes :
1° le point 1° est remplacé par la disposition suivante :
" 1° le nombre maximum de périodes-professeur d'une année scolaire déterminée qui sera transféré à l'année scolaire suivante doit être fixé au plus tard le 1er novembre de ladite année scolaire; ";
2° le point 2° est remplacé par la disposition suivante :
" 2° le nombre maximum de périodes-professeur d'une année scolaire déterminée qui est transféré à l'année scolaire suivante ne peut jamais être supérieur à deux pour cent du nombre de périodes-professeur utilisables de cette année scolaire déterminée; ";
3° le point 3° est remplacé par la disposition suivante :
" 3° par dérogation à l'article 3, § 6, de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement, le nombre maximum de périodes-professeur transférées, ou une partie, peut, après le 1er novembre de ladite année scolaire, tant être utilisé dans le propre établissement d'enseignement qu'être transféré à un autre établissement d'enseignement du même réseau ou du même centre d'enseignement; ".
1° le point 1° est remplacé par la disposition suivante :
" 1° le nombre maximum de périodes-professeur d'une année scolaire déterminée qui sera transféré à l'année scolaire suivante doit être fixé au plus tard le 1er novembre de ladite année scolaire; ";
2° le point 2° est remplacé par la disposition suivante :
" 2° le nombre maximum de périodes-professeur d'une année scolaire déterminée qui est transféré à l'année scolaire suivante ne peut jamais être supérieur à deux pour cent du nombre de périodes-professeur utilisables de cette année scolaire déterminée; ";
3° le point 3° est remplacé par la disposition suivante :
" 3° par dérogation à l'article 3, § 6, de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement, le nombre maximum de périodes-professeur transférées, ou une partie, peut, après le 1er novembre de ladite année scolaire, tant être utilisé dans le propre établissement d'enseignement qu'être transféré à un autre établissement d'enseignement du même réseau ou du même centre d'enseignement; ".
Art. 3.5. In hetzelfde decreet wordt in titel IV, hoofdstuk I, een afdeling 4quinquies, Experimenteel modulair onderwijs, ingevoegd, bestaande uit de artikelen 74duodecies tot en met 74vicies semel, die luiden als volgt :
" Afdeling 4quinquies. - Experimenteel modulair onderwijs
Art. 74duodecies. Vanaf het schooljaar 2008-2009 en tot het tijdstip waarop de decreetgever globale hervormingsmaatregelen aangaande de structuur en de organisatie van het voltijds gewoon secundair onderwijs in werking laat treden, kan als experiment in door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instellingen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, modulair onderwijs worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze afdeling, niet van toepassing.
Het experiment heeft enkel betrekking op structuuronderdelen van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseren overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel.
Het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs is niet van toepassing op dit experiment.
Art. 74ter decies. § 1. Modulair onderwijs wordt georganiseerd per studiegebied zonder opdeling in graden of leerjaren. De betrokken studiegebieden zijn : auto, bouw, grafische communicatie en media, handel, hout, koeling en warmte, lichaamsverzorging, mechanica-elektriciteit, personenzorg, textiel, voeding. Elk studiegebied bundelt een reeks opleidingen. Eenzelfde opleiding kan in verschillende studiegebieden voorkomen.
§ 2. Elke opleiding omvat algemene vorming, beroepsgerichte vorming en gedifferentieerde onderwijsactiviteiten. In afwijking op deze bepaling is in de opleiding verpleegkunde de algemene vorming facultatief.
De algemene vorming, waaronder de basisvorming bedoeld in artikel 55, § 3, § 6 en § 7, wordt hetzij niet-modulair hetzij gedeeltelijk modulair georganiseerd.
De beroepsgerichte vorming wordt modulair georganiseerd. In elke opleiding komen een of meer modules voor. Een module is het kleinste te certificeren deel van een opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud. In modules komen geen afzonderlijke vakken voor. Eenzelfde module kan in verschillende opleidingen voorkomen.
Gedifferentieerde onderwijsactiviteiten omvatten individuele begeleiding, ondersteuning of remediëring, afgestemd op de specifieke noden van de leerling.
§ 3. De Vlaamse Regering legt de opleidingenstructuur vast. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan :
1° het geheel van de opleidingen per studiegebied;
2° de modules per opleiding;
3° de duurtijd per module uitgedrukt in uren per week en uitgedrukt in weken per schooljaar;
4° de aanduiding dat de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden; als de modules in een sequentieel verband staan, moeten zij in een eveneens vastgelegde volgorde worden gevolgd;
5° het minimum of de minima inzake aantal uren per week voorbehouden voor gedifferentieerde onderwijsactiviteiten.
Voor zover de opleidingenstructuur afwijkt van die, vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende opleidingenstructuur ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.
§ 4. Programmatie respectievelijk opname in de erkennings-, financierings- of subsidiëringsregeling gebeurt per studiegebied.
In een onderwijsinstelling kan een studiegebied niet gelijktijdig modulair en niet-modulair worden georganiseerd, tenzij tijdens het geleidelijke omzettingsproces van de ene naar de andere structuur.
§ 5. Het modulair onderwijsaanbod van een instelling moet waarborgen dat ten minste één van volgende studiebewijzen kan worden behaald : een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een diploma van secundair onderwijs, een diploma in de verpleegkunde.
Art. 74quater decies. Voor de modulair georganiseerde leerinhouden van een opleiding worden competenties door de Vlaamse Regering bepaald.
De Vlaamse Regering leidt de competenties af uit kwalificaties. Als die er niet zijn, leidt de Vlaamse Regering de competenties af uit een referentiekader in nauw overleg met de beroepssectoren.
Voor zover de competenties afwijken van die, bepaald bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende competenties ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.
Competenties kunnen ook door middel van stages worden gerealiseerd.
Art. 74quinquies decies. Een opleiding kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren. Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren.
Art. 74sexies decies. § 1. In het modulair onderwijs gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor regelmatige leerlingen :
1° de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot het eerste leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs. In afwijking op deze bepaling gelden, voor wat betreft de opleiding verpleegkunde, de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot het eerste leerjaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs;
2° de volgorde waarin modules dienen gevolgd zoals bepaald in de opleidingenstructuur;
3° eventueel : de specifieke toelatingsvoorwaarden tot een module zoals vastgelegd door de toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1° en 2° gestelde;
4° eventueel : de vrijstelling van toelatingsvoorwaarden tot een module op grond van een geattesteerde beslissing van de toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1° gestelde.
Een leerling kan slechts één module tezelfdertijd volgen.
§ 2. De overstap van een leerling van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, tenzij een leerling aan de reglementaire toelatingsvoorwaarden voldoet op basis van het bezit van een eindstudiebewijs.
Art. 74septies decies. § 1. De delibererende klassenraad beslist of een regelmatige leerling hetzij geslaagd is zonder beperkingen hetzij niet geslaagd is. Deze beslissing wordt genomen :
1° op het ogenblik dat de leerling een module heeft beëindigd. In voorkomend geval wordt, voor wat betreft het onderwijzend personeel, de klassenraad beperkt tot die leden die effectief aan de leerling in de desbetreffende module onderricht hebben verstrekt;
2° op het ogenblik dat de leerling aan alle opleidingsvoorwaarden voldoet die toelaten een beslissing te nemen over de toekenning van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar, een diploma van secundair onderwijs of een diploma in de verpleegkunde.
In het modulair onderwijs worden geen geïntegreerde proeven ingericht.
§ 2. Tegen beslissingen van delibererende klassenraden die door de betrokken personen worden betwist, kan beroep worden ingesteld overeenkomstig de procedure van toepassing in het niet-modulair onderwijs, met dien verstande dat de inrichtende macht van de betrokken instelling, rekening houdend met het principe van de redelijkheid, de termijnen bepaalt die inherent zijn aan deze procedure.
Art. 74duodevicies. De studiebekrachtiging, al dan niet op het einde van het schooljaar, wordt als volgt vastgesteld :
1° attest van verworven competenties : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding niet met vrucht heeft gevolgd; het attest vermeldt die competenties die de jongere wel heeft bereikt;
2° deelcertificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding met vrucht heeft gevolgd;
3° certificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding met vrucht heeft gevolgd;
4° getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die :
a) ten minste twee schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor de tweede graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;
5° studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die :
a) ten minste vier schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het tweede leerjaar van de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van de eerste twee leerjaren van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;
6° studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar : wordt, voor zover de leerling niet in aanmerking komt voor het diploma van secundair onderwijs, uitgereikt aan de regelmatige leerling die :
a) ten minste vijf schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het derde leerjaar van de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;
7° diploma van secundair onderwijs (derde graad) : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die :
a) na het behalen van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs ten minste drie schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;
8° diploma van secundair onderwijs (vierde graad) : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die :
a) houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; en
b) hetzij houder is van het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs en geslaagd is voor modules die overeenstemmen met het eerste jaar van de, voor zover niet-modulair, driejarige opleiding verpleegkunde hetzij geslaagd is voor alle modules van de opleiding verpleegkunde;
9° diploma in de verpleegkunde : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die houder is van de deelcertificaten van alle modules van de opleiding verpleegkunde;
10° getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die :
a) met uitzondering van de eerste graad, ten minste vier schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en
b) voldaan heeft aan de voorwaarden opgenomen in de federale wet- en regelgeving inzake de basiskennis van het bedrijfsbeheer.
Voor de toepassing van deze bepalingen wordt een module waarvoor de leerling bij beslissing van de toelatingsklassenraad is vrijgesteld, geacht met vrucht gevolgd te zijn.
De Vlaamse Regering stelt de modellen en de invulonderrichtingen van de hiervoor vermelde studiebewijzen vast.
Art. 74undevicies. § 1. In het modulair onderwijs geldt als coëfficiënt uren-leraar per leerling voor een bepaalde opleiding, de reglementair vastgestelde coëfficiënt voor de inhoudelijk overeenkomstige opleiding van het niet-modulair onderwijs. De Vlaamse Regering legt de inhoudelijk overeenkomstige opleidingen vast.
Het pakket uren-leraar dat op basis van het voorgaande wordt berekend, wordt voor wat betreft de schooljaren 2008-2009 en 2009-2010 als volgt netto verhoogd :
a) per studiegebied dat tijdens het betrokken schooljaar volledig modulair wordt georganiseerd, worden 4 uren-leraar toegekend;
b) per leerling in het experiment die op de gebruikelijke teldatum in aanmerking wordt genomen voor financiering of subsidiëring worden 0,10 uren-leraar toegekend.
Bij de toepassing van deze verhoging wordt de vierde graad van het studiegebied personenzorg buiten beschouwing gelaten.
§ 2. Modulair onderwijs wordt georganiseerd op basis van uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden, meer bepaald onder vorm van bijzondere pedagogische taken. De gelijkstelling vindt plaats met een opdracht in de tweede graad, in de derde graad of, doch uitsluitend voor wat betreft de opleiding verpleegkunde, in de vierde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs.
De organisatie van modulair onderwijs mag er niet toe leiden dat de verhouding tussen praktische vakken en niet-praktische vakken kennelijk onredelijk verschilt van de verhouding tussen praktische vakken en niet-praktische vakken zoals die zich, onmiddellijk voorafgaand aan de organieke invoering van modulair onderwijs, in het betrokken studiegebied en de betrokken instelling voordoet.
Met praktische vakken gelijkgestelde uren komen in aanmerking voor de vaststelling van betrekkingen in de ambten van technisch adviseur-coördinator en technisch adviseur.
Art. 74vicies. In zover het de vaststelling van het aantal regelmatige leerlingen met het oog op financiering, subsidiëring of normering betreft, worden voor de opleiding verpleegkunde twee teldata gehanteerd in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar : enerzijds 15 januari of de eerstvolgende lesdag erna indien voornoemde datum op een vrije dag valt en anderzijds 15 juni of de eerstvolgende lesdag erna indien voornoemde datum op een vrije dag valt. Op elke teldatum wordt een regelmatige leerling voor 1/2 leerling in aanmerking genomen.
Art. 74vicies semel. De inspectie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming is belast met de evaluatie van het experiment. De instellingen die aan het experiment deelnemen, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de evaluatie. De evaluatie moet, inzonderheid wat de timing betreft, derwijze worden georganiseerd dat ze toelaat om beleidsconclusies te trekken met het oog op de geplande hervormingsmaatregelen voor het secundair onderwijs waarvan sprake in artikel 74duodecies. ".
" Afdeling 4quinquies. - Experimenteel modulair onderwijs
Art. 74duodecies. Vanaf het schooljaar 2008-2009 en tot het tijdstip waarop de decreetgever globale hervormingsmaatregelen aangaande de structuur en de organisatie van het voltijds gewoon secundair onderwijs in werking laat treden, kan als experiment in door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instellingen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, modulair onderwijs worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze afdeling, niet van toepassing.
Het experiment heeft enkel betrekking op structuuronderdelen van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseren overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel.
Het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs is niet van toepassing op dit experiment.
Art. 74ter decies. § 1. Modulair onderwijs wordt georganiseerd per studiegebied zonder opdeling in graden of leerjaren. De betrokken studiegebieden zijn : auto, bouw, grafische communicatie en media, handel, hout, koeling en warmte, lichaamsverzorging, mechanica-elektriciteit, personenzorg, textiel, voeding. Elk studiegebied bundelt een reeks opleidingen. Eenzelfde opleiding kan in verschillende studiegebieden voorkomen.
§ 2. Elke opleiding omvat algemene vorming, beroepsgerichte vorming en gedifferentieerde onderwijsactiviteiten. In afwijking op deze bepaling is in de opleiding verpleegkunde de algemene vorming facultatief.
De algemene vorming, waaronder de basisvorming bedoeld in artikel 55, § 3, § 6 en § 7, wordt hetzij niet-modulair hetzij gedeeltelijk modulair georganiseerd.
De beroepsgerichte vorming wordt modulair georganiseerd. In elke opleiding komen een of meer modules voor. Een module is het kleinste te certificeren deel van een opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud. In modules komen geen afzonderlijke vakken voor. Eenzelfde module kan in verschillende opleidingen voorkomen.
Gedifferentieerde onderwijsactiviteiten omvatten individuele begeleiding, ondersteuning of remediëring, afgestemd op de specifieke noden van de leerling.
§ 3. De Vlaamse Regering legt de opleidingenstructuur vast. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan :
1° het geheel van de opleidingen per studiegebied;
2° de modules per opleiding;
3° de duurtijd per module uitgedrukt in uren per week en uitgedrukt in weken per schooljaar;
4° de aanduiding dat de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden; als de modules in een sequentieel verband staan, moeten zij in een eveneens vastgelegde volgorde worden gevolgd;
5° het minimum of de minima inzake aantal uren per week voorbehouden voor gedifferentieerde onderwijsactiviteiten.
Voor zover de opleidingenstructuur afwijkt van die, vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende opleidingenstructuur ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.
§ 4. Programmatie respectievelijk opname in de erkennings-, financierings- of subsidiëringsregeling gebeurt per studiegebied.
In een onderwijsinstelling kan een studiegebied niet gelijktijdig modulair en niet-modulair worden georganiseerd, tenzij tijdens het geleidelijke omzettingsproces van de ene naar de andere structuur.
§ 5. Het modulair onderwijsaanbod van een instelling moet waarborgen dat ten minste één van volgende studiebewijzen kan worden behaald : een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een diploma van secundair onderwijs, een diploma in de verpleegkunde.
Art. 74quater decies. Voor de modulair georganiseerde leerinhouden van een opleiding worden competenties door de Vlaamse Regering bepaald.
De Vlaamse Regering leidt de competenties af uit kwalificaties. Als die er niet zijn, leidt de Vlaamse Regering de competenties af uit een referentiekader in nauw overleg met de beroepssectoren.
Voor zover de competenties afwijken van die, bepaald bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende competenties ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.
Competenties kunnen ook door middel van stages worden gerealiseerd.
Art. 74quinquies decies. Een opleiding kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren. Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren.
Art. 74sexies decies. § 1. In het modulair onderwijs gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor regelmatige leerlingen :
1° de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot het eerste leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs. In afwijking op deze bepaling gelden, voor wat betreft de opleiding verpleegkunde, de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot het eerste leerjaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs;
2° de volgorde waarin modules dienen gevolgd zoals bepaald in de opleidingenstructuur;
3° eventueel : de specifieke toelatingsvoorwaarden tot een module zoals vastgelegd door de toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1° en 2° gestelde;
4° eventueel : de vrijstelling van toelatingsvoorwaarden tot een module op grond van een geattesteerde beslissing van de toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1° gestelde.
Een leerling kan slechts één module tezelfdertijd volgen.
§ 2. De overstap van een leerling van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, tenzij een leerling aan de reglementaire toelatingsvoorwaarden voldoet op basis van het bezit van een eindstudiebewijs.
Art. 74septies decies. § 1. De delibererende klassenraad beslist of een regelmatige leerling hetzij geslaagd is zonder beperkingen hetzij niet geslaagd is. Deze beslissing wordt genomen :
1° op het ogenblik dat de leerling een module heeft beëindigd. In voorkomend geval wordt, voor wat betreft het onderwijzend personeel, de klassenraad beperkt tot die leden die effectief aan de leerling in de desbetreffende module onderricht hebben verstrekt;
2° op het ogenblik dat de leerling aan alle opleidingsvoorwaarden voldoet die toelaten een beslissing te nemen over de toekenning van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar, een diploma van secundair onderwijs of een diploma in de verpleegkunde.
In het modulair onderwijs worden geen geïntegreerde proeven ingericht.
§ 2. Tegen beslissingen van delibererende klassenraden die door de betrokken personen worden betwist, kan beroep worden ingesteld overeenkomstig de procedure van toepassing in het niet-modulair onderwijs, met dien verstande dat de inrichtende macht van de betrokken instelling, rekening houdend met het principe van de redelijkheid, de termijnen bepaalt die inherent zijn aan deze procedure.
Art. 74duodevicies. De studiebekrachtiging, al dan niet op het einde van het schooljaar, wordt als volgt vastgesteld :
1° attest van verworven competenties : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding niet met vrucht heeft gevolgd; het attest vermeldt die competenties die de jongere wel heeft bereikt;
2° deelcertificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding met vrucht heeft gevolgd;
3° certificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding met vrucht heeft gevolgd;
4° getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die :
a) ten minste twee schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor de tweede graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;
5° studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die :
a) ten minste vier schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het tweede leerjaar van de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van de eerste twee leerjaren van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;
6° studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar : wordt, voor zover de leerling niet in aanmerking komt voor het diploma van secundair onderwijs, uitgereikt aan de regelmatige leerling die :
a) ten minste vijf schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het derde leerjaar van de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;
7° diploma van secundair onderwijs (derde graad) : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die :
a) na het behalen van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs ten minste drie schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en
b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;
8° diploma van secundair onderwijs (vierde graad) : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die :
a) houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; en
b) hetzij houder is van het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs en geslaagd is voor modules die overeenstemmen met het eerste jaar van de, voor zover niet-modulair, driejarige opleiding verpleegkunde hetzij geslaagd is voor alle modules van de opleiding verpleegkunde;
9° diploma in de verpleegkunde : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die houder is van de deelcertificaten van alle modules van de opleiding verpleegkunde;
10° getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die :
a) met uitzondering van de eerste graad, ten minste vier schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en
b) voldaan heeft aan de voorwaarden opgenomen in de federale wet- en regelgeving inzake de basiskennis van het bedrijfsbeheer.
Voor de toepassing van deze bepalingen wordt een module waarvoor de leerling bij beslissing van de toelatingsklassenraad is vrijgesteld, geacht met vrucht gevolgd te zijn.
De Vlaamse Regering stelt de modellen en de invulonderrichtingen van de hiervoor vermelde studiebewijzen vast.
Art. 74undevicies. § 1. In het modulair onderwijs geldt als coëfficiënt uren-leraar per leerling voor een bepaalde opleiding, de reglementair vastgestelde coëfficiënt voor de inhoudelijk overeenkomstige opleiding van het niet-modulair onderwijs. De Vlaamse Regering legt de inhoudelijk overeenkomstige opleidingen vast.
Het pakket uren-leraar dat op basis van het voorgaande wordt berekend, wordt voor wat betreft de schooljaren 2008-2009 en 2009-2010 als volgt netto verhoogd :
a) per studiegebied dat tijdens het betrokken schooljaar volledig modulair wordt georganiseerd, worden 4 uren-leraar toegekend;
b) per leerling in het experiment die op de gebruikelijke teldatum in aanmerking wordt genomen voor financiering of subsidiëring worden 0,10 uren-leraar toegekend.
Bij de toepassing van deze verhoging wordt de vierde graad van het studiegebied personenzorg buiten beschouwing gelaten.
§ 2. Modulair onderwijs wordt georganiseerd op basis van uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden, meer bepaald onder vorm van bijzondere pedagogische taken. De gelijkstelling vindt plaats met een opdracht in de tweede graad, in de derde graad of, doch uitsluitend voor wat betreft de opleiding verpleegkunde, in de vierde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs.
De organisatie van modulair onderwijs mag er niet toe leiden dat de verhouding tussen praktische vakken en niet-praktische vakken kennelijk onredelijk verschilt van de verhouding tussen praktische vakken en niet-praktische vakken zoals die zich, onmiddellijk voorafgaand aan de organieke invoering van modulair onderwijs, in het betrokken studiegebied en de betrokken instelling voordoet.
Met praktische vakken gelijkgestelde uren komen in aanmerking voor de vaststelling van betrekkingen in de ambten van technisch adviseur-coördinator en technisch adviseur.
Art. 74vicies. In zover het de vaststelling van het aantal regelmatige leerlingen met het oog op financiering, subsidiëring of normering betreft, worden voor de opleiding verpleegkunde twee teldata gehanteerd in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar : enerzijds 15 januari of de eerstvolgende lesdag erna indien voornoemde datum op een vrije dag valt en anderzijds 15 juni of de eerstvolgende lesdag erna indien voornoemde datum op een vrije dag valt. Op elke teldatum wordt een regelmatige leerling voor 1/2 leerling in aanmerking genomen.
Art. 74vicies semel. De inspectie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming is belast met de evaluatie van het experiment. De instellingen die aan het experiment deelnemen, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de evaluatie. De evaluatie moet, inzonderheid wat de timing betreft, derwijze worden georganiseerd dat ze toelaat om beleidsconclusies te trekken met het oog op de geplande hervormingsmaatregelen voor het secundair onderwijs waarvan sprake in artikel 74duodecies. ".
Art. 3.5. Dans le titre IV, chapitre Ier, du même décret est inséré une section 4quinquies, 'Enseignement expérimental de régime modulaire', comportant les articles 74duodecies à 74vicies semel inclus, rédigés comme suit :
" Section 4quinquies. - Enseignement expérimental de régime modulaire
Art. 74duodecies. A partir de l'année scolaire 2008-2009 et jusqu'au moment où le législateur décrétale ordonne l'entrée en vigueur de mesures globales de réforme relatives à la structure et à l'organisation de l'enseignement secondaire ordinaire à temps plein, un enseignement modulaire peut être organisé à titre expérimental dans les établissements d'enseignement secondaire ordinaire à temps plein agréés, financés ou subventionnés par la Communauté flamande, conformément aux dispositions de la présente section. Le cas échéant, les dispositions légales, décrétales et réglementaires étant contraires aux dispositions de la présente section ne sont pas d'application.
L'expérience porte uniquement sur les subdivisions structurelles de l'enseignement secondaire professionnel ordinaire à temps plein et ne peut être organisée que par les établissements qui, pendant l'année scolaire 2007-2008, organisent un enseignement modulaire conformément à l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire.
Le décret du 9 décembre 2005 relatif à l'organisation de projets temporaires dans l'enseignement ne s'applique pas à l'expérience en question.
Art. 74ter decies. § 1er. L'enseignement modulaire est organisé par discipline, indépendamment de grades ou d'années d'études. Les disciplines concernées sont les suivantes : auto' (auto), 'bouw' (construction), 'grafische communicatie en media' (communication graphique et médias), 'handel' (commerce), 'hout' (bois), 'koeling en warmte' (réfrigération et chauffage), 'lichaamsverzorging' (soins corporels), 'mechanica-elektriciteit' (mécanique-électricité), 'personenzorg' (soins aux personnes), 'textiel' (textile), 'voeding' (alimentation). Chaque discipline renferme une série de formations. Une même formation peut figurer dans plusieurs disciplines.
§ 2. Chaque formation comprend une formation générale, une formation à vocation professionnelle et des activités d'enseignement différenciées. Par dérogation à cette disposition, la formation générale est facultative dans la formation de nursing.
La formation générale, dont la formation de base visée à l'article 55, §§ 3, 6 et 7, est organisée soit suivant le régime non modulaire, soit en partie de manière modulaire.
La formation à vocation professionnelle est organisée de manière modulaire. Chaque formation est constituée d'un ou de plusieurs modules. Un module est la plus petite unité à certifier d'une formation, correspondant à un contenu déterminé. Les modules ne contiennent pas de cours distincts. Un même module peut figurer dans plusieurs disciplines.
Des activités d'enseignement différenciées comprennent un accompagnement, un appui ou une remédiation individuels, adaptés aux besoins spécifiques de l'élève.
§ 3. Le Gouvernement flamand arrête la structure des formations. Par structure des formations il faut entendre :
1° l'ensemble des formations par discipline;
2° les modules par formation;
3° la durée par module exprimée en heures par semaine et exprimée en semaines par année scolaire;
4° l'indication que les différents modules peuvent être organisés de façon séquentielle ou indépendante; si les modules sont de nature séquentielle, ils doivent être suivis dans un ordre déterminé;
5° le minimum ou les minima quant aux heures par semaines qui sont réservées à des activités d'enseignement différenciées.
Dans la mesure où la structure de formation déroge à celle fixée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire, le Gouvernement flamand soumet la structure de formation en question à l'avis du 'Vlaamse Onderwijsraad'.
§ 4. La programmation et l'admission à l'agrément, au financement ou au subventionnement se fait par discipline.
Dans un établissement d'enseignement, une discipline ne peut être organisée simultanément suivant le régime modulaire et le régime non modulaire, sauf pendant la transition progressive d'une structure à l'autre.
§ 5. L'offre d'enseignement modulaire d'un établissement doit garantir qu'au moins un des titres suivants puisse être obtenu : un certificat d'études de la deuxième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire, un diplôme de l'enseignement secondaire, un diplôme en nursing.
Art. 74quater decies. Les compétences pour ce qui est des contenus didactiques organisés de manière modulaire d'une formation sont déterminées par le Gouvernement flamand.
Le Gouvernement flamand déduit les compétences de qualifications. Si celles-ci font défaut, le Gouvernement flamand déduit les compétences d'un cadre de référence, en étroite concertation avec les secteurs professionnels.
Dans la mesure où les compétences dérogent à celles déterminées par l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire, le Gouvernement flamand soumet les compétences en question à l'avis du 'Vlaamse Onderwijsraad'.
Des compétences peuvent également être acquises au moyen de stages.
Art. 74quinquies decies. Une formation peut être entamée à tout moment de l'année scolaire et peut être étalée sur une ou plusieurs années scolaires. Un module peut être entamé à tout moment de l'année scolaire et peut être étalé sur une ou plusieurs années scolaires.
Art. 74sexies decies. § 1er. Dans l'enseignement modulaire, les conditions communes d'admission suivantes s'appliquent aux élèves réguliers :
1° les conditions réglementaires d'admission à la première année d'études du deuxième degré de l'enseignement secondaire professionnel. Par dérogation à cette disposition, la formation de nursing est subordonnée aux conditions réglementaires d'admission à la première année d'études du quatrième degré de l'enseignement secondaire professionnel;
2° l'ordre dans lequel les modules doivent être suivis, tel que fixé dans la structure des formations;
3° éventuellement : les conditions spécifiques d'admission a un module telles que fixées par le conseil de classe d'admission, sans préjudice des dispositions des points 1° et 2°;
4° éventuellement : la dispense de conditions d'admission à un module, sur la base d'une décision certifiée du conseil de classe d'admission, sans préjudice des dispositions du point 1°.
Un élève ne peut suivre qu'un module à la fois.
§ 2. Le passage de l'élève de l'enseignement modulaire à l'enseignement non modulaire est effectué sur la base d'une décision du conseil de classe d'admission, sauf si l'élève satisfait aux conditions réglementaires d'admission sur la base de la possession d'un certificat de fin d'études.
Art. 74septies decies. § 1er. Le conseil de classe délibérant décide si un élève régulier a soit réussi sans limitations, soit échoué. Cette décision est prise :
1° au moment où l'élève a achevé un module. Le cas échéant, le conseil de classe est limité, pour ce qui concerne le personnel enseignant, aux membres ayant effectivement dispensé un enseignement à l'élève dans le module concerné;
2° au moment où l'élève remplit toutes les conditions de formation permettant de prendre une décision quant à l'octroi d'un certificat du deuxième degré de l'enseignement secondaire, d'un certificat d'études de la deuxième année du troisième degré de l'enseignement secondaire, d'un certificat d'études de la troisième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire organisée sous la forme d'une année de spécialisation, d'un diplôme de l'enseignement secondaire ou d'un diplôme en nursing.
Des épreuves intégrées ne sont pas organisées dans l'enseignement modulaire.
§ 2. Contre les décisions des conseils de classe délibérants qui sont contestées par les personnes concernées, un recours peut être ouvert conformément à la procédure qui s'applique à l'enseignement non modulaire, étant entendu que le pouvoir organisateur de l'établissement concerné fixe d'une manière raisonnable les délais pour cette procédure.
Art. 74duodevicies. La validation des études, à la fin ou non de l'année scolaire, est établie comme suit :
1° attestation de compétences acquises : est délivrée à l'élève régulier ayant suivi sans succès un module d'une formation; l'attestation mentionne les compétences que le jeune a bien acquises;
2° certificat partiel : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès un module d'une formation;
3° certificat : est délivre à l'élève régulier ayant suivi avec succès une formation;
4° certificat du deuxième degré de l'enseignement secondaire : est délivré à l'élève régulier :
a) ayant suivi l'enseignement secondaire pendant au moins deux années scolaires; et
b) étant considéré par le conseil de classe délibérant comme ayant réussi le deuxième degré, ce qui implique d'une part d'avoir atteint les objectifs finaux du deuxième degré de l'enseignement secondaire professionnel et d'autre part d'avoir suivi avec succès la formation à vocation professionnelle;
5° certificat d'études de la deuxième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire; est délivré à l'élève régulier :
a) ayant suivi l'enseignement secondaire pendant au moins quatre années scolaires; et
b) étant considéré par le conseil de classe délibérant comme ayant réussi la deuxième année d'études du troisième degré, ce qui implique d'une part d'avoir atteint les objectifs finaux des deux premières années du troisième degré de l'enseignement secondaire professionnel et d'autre part d'avoir suivi avec succès la formation à vocation professionnelle;
6° certificat d'études de la troisième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire, organisée sous la forme d'une année de spécialisation : est délivré à l'élève régulier, pour autant que celui-ci n'entre pas en ligne de compte pour le diplôme de l'enseignement secondaire :
a) ayant suivi l'enseignement secondaire pendant au moins cinq années scolaires; et
b) étant considéré par le conseil de classe délibérant comme ayant réussi la troisième année d'études du troisième degré, ce qui implique d'une part d'avoir atteint les objectifs finaux de la troisième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire professionnel et d'autre part d'avoir suivi avec succès la formation à vocation professionnelle;
7° diplôme de l'enseignement secondaire (troisième degré) : est délivré à l'élève régulier :
a) ayant suivi l'enseignement secondaire pendant au moins trois années scolaires après l'obtention du certificat du deuxième degré de l'enseignement secondaire; et
b) étant considéré par le conseil de classe délibérant comme ayant réussi le troisième degré, ce qui implique d'une part d'avoir atteint les objectifs finaux de la troisième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire professionnel et d'autre part d'avoir suivi avec succès la formation à vocation professionnelle;
8° diplôme de l'enseignement secondaire (quatrième degré) : est délivré à l'élève régulier :
a) étant porteur du certificat du deuxième degré de l'enseignement secondaire; et
b) qui soit est porteur du certificat d'études de la deuxième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire et a réussi les modules correspondant à la première année de la formation triennale, non modulaire, de nursing, soit a réussi tous les modules de la formation de nursing;
9° diplôme en nursing : est délivré à l'élève porteur des certificats partiels de tous les modules de la formation de nursing;
10° certificat sur la connaissance de base de la gestion d'entreprise : est délivré à l'élève régulier :
a) qui, à l'exception du premier degré, a suivi l'enseignement secondaire pendant au moins quatre années scolaires; et
b) qui a rempli les conditions reprises dans la législation et la réglementation relatives à la connaissance de base de la gestion d'entreprises.
Pour l'application de ces dispositions, un module dont l'élève est dispensé par une décision du conseil de classe d'admission est censé être suivi avec succès.
Le Gouvernement flamand fixe les modèles des titres précités et les prescriptions pour le remplissage de ceux-ci.
Art. 74undevicies. § 1er. Dans l'enseignement modulaire, le coefficient réglementairement fixé pour la formation correspondant de l'enseignement non modulaire au niveau du contenu sert de coefficient périodes-professeur par élève pour une formation déterminée. Le Gouvernement flamand arrête les formations correspondantes au niveau du contenu.
Le capital 'périodes-professeur' net calculé au vu de ce qui précède est majoré de la manière suivante pour ce qui concerne les années scolaires 2008-2009 et 2009-2010 :
a) 4 périodes-professeur sont accordées par discipline organisée de façon entièrement modulaire pendant l'année scolaire concernée;
b) 0,10 périodes-professeur sont accordées par élève dans l'expérience qui, à la date de comptage habituelle, est admissible au financement ou aux subventions.
Pour l'application de cette majoration, le quatrième degré de la discipline " personenzorg " (soins aux personnes) n'est pas pris en compte.
§ 2. L'enseignement modulaire est organisé sur la base d'heures qui ne sont pas des heures de cours mais qui y sont assimilées, notamment sous forme de tâches pédagogiques spéciales. L'assimilation se fait avec une charge dans le deuxième degré, le troisième degré ou, uniquement cependant pour ce qui concerne la formation de nursing, dans le quatrième degré de l'enseignement secondaire professionnel ordinaire à temps plein.
L'organisation d'un enseignement modulaire ne peut pas avoir pour conséquence, que le rapport entre les cours pratiques et les cours non pratiques diffère manifestement en mesure déraisonnable du rapport entre les cours pratiques et les cours non pratiques tel qu'il existait immédiatement avant l'introduction organique de l'enseignement modulaire dans la discipline concernée et l'établissement en question.
Des heures assimilées à des cours pratiques entrent en ligne de compte pour la création d'emplois dans les fonctions de conseiller technique-coordinateur et de conseiller technique.
Art. 74vicies. Dans la mesure où il s'agit de la fixation du nombre d'élèves réguliers en vue du financement, du subventionnement ou de la normalisation, il est utilisé pour la formation de nursing deux dates de comptage dans l'année scolaire préalable à l'année scolaire concernée : d'une part le 15 janvier ou le jour de classe suivant si la date précitée tombe sur une journée libre et d'autre part le 15 juin ou le jour de classe suivant si la date précitée tombe sur une journée libre. A chaque date de comptage, un élève régulier est pris en considération pour 1/21/4c élève.
Art. 74vicies semel. L'inspection du Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation est chargée de l'évaluation de l'expérience. Les établissements qui participent à l'expérience sont obligés d'accorder leur coopération à l'évaluation. L'évaluation doit être organisée, notamment pour ce qui est du timing, de manière qu'elle permet d'en tirer des conclusions de gestion en vue des mesures de réforme envisagées pour l'enseignement secondaire, dont il est question à l'article 74duodecies. ".
" Section 4quinquies. - Enseignement expérimental de régime modulaire
Art. 74duodecies. A partir de l'année scolaire 2008-2009 et jusqu'au moment où le législateur décrétale ordonne l'entrée en vigueur de mesures globales de réforme relatives à la structure et à l'organisation de l'enseignement secondaire ordinaire à temps plein, un enseignement modulaire peut être organisé à titre expérimental dans les établissements d'enseignement secondaire ordinaire à temps plein agréés, financés ou subventionnés par la Communauté flamande, conformément aux dispositions de la présente section. Le cas échéant, les dispositions légales, décrétales et réglementaires étant contraires aux dispositions de la présente section ne sont pas d'application.
L'expérience porte uniquement sur les subdivisions structurelles de l'enseignement secondaire professionnel ordinaire à temps plein et ne peut être organisée que par les établissements qui, pendant l'année scolaire 2007-2008, organisent un enseignement modulaire conformément à l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire.
Le décret du 9 décembre 2005 relatif à l'organisation de projets temporaires dans l'enseignement ne s'applique pas à l'expérience en question.
Art. 74ter decies. § 1er. L'enseignement modulaire est organisé par discipline, indépendamment de grades ou d'années d'études. Les disciplines concernées sont les suivantes : auto' (auto), 'bouw' (construction), 'grafische communicatie en media' (communication graphique et médias), 'handel' (commerce), 'hout' (bois), 'koeling en warmte' (réfrigération et chauffage), 'lichaamsverzorging' (soins corporels), 'mechanica-elektriciteit' (mécanique-électricité), 'personenzorg' (soins aux personnes), 'textiel' (textile), 'voeding' (alimentation). Chaque discipline renferme une série de formations. Une même formation peut figurer dans plusieurs disciplines.
§ 2. Chaque formation comprend une formation générale, une formation à vocation professionnelle et des activités d'enseignement différenciées. Par dérogation à cette disposition, la formation générale est facultative dans la formation de nursing.
La formation générale, dont la formation de base visée à l'article 55, §§ 3, 6 et 7, est organisée soit suivant le régime non modulaire, soit en partie de manière modulaire.
La formation à vocation professionnelle est organisée de manière modulaire. Chaque formation est constituée d'un ou de plusieurs modules. Un module est la plus petite unité à certifier d'une formation, correspondant à un contenu déterminé. Les modules ne contiennent pas de cours distincts. Un même module peut figurer dans plusieurs disciplines.
Des activités d'enseignement différenciées comprennent un accompagnement, un appui ou une remédiation individuels, adaptés aux besoins spécifiques de l'élève.
§ 3. Le Gouvernement flamand arrête la structure des formations. Par structure des formations il faut entendre :
1° l'ensemble des formations par discipline;
2° les modules par formation;
3° la durée par module exprimée en heures par semaine et exprimée en semaines par année scolaire;
4° l'indication que les différents modules peuvent être organisés de façon séquentielle ou indépendante; si les modules sont de nature séquentielle, ils doivent être suivis dans un ordre déterminé;
5° le minimum ou les minima quant aux heures par semaines qui sont réservées à des activités d'enseignement différenciées.
Dans la mesure où la structure de formation déroge à celle fixée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire, le Gouvernement flamand soumet la structure de formation en question à l'avis du 'Vlaamse Onderwijsraad'.
§ 4. La programmation et l'admission à l'agrément, au financement ou au subventionnement se fait par discipline.
Dans un établissement d'enseignement, une discipline ne peut être organisée simultanément suivant le régime modulaire et le régime non modulaire, sauf pendant la transition progressive d'une structure à l'autre.
§ 5. L'offre d'enseignement modulaire d'un établissement doit garantir qu'au moins un des titres suivants puisse être obtenu : un certificat d'études de la deuxième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire, un diplôme de l'enseignement secondaire, un diplôme en nursing.
Art. 74quater decies. Les compétences pour ce qui est des contenus didactiques organisés de manière modulaire d'une formation sont déterminées par le Gouvernement flamand.
Le Gouvernement flamand déduit les compétences de qualifications. Si celles-ci font défaut, le Gouvernement flamand déduit les compétences d'un cadre de référence, en étroite concertation avec les secteurs professionnels.
Dans la mesure où les compétences dérogent à celles déterminées par l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire, le Gouvernement flamand soumet les compétences en question à l'avis du 'Vlaamse Onderwijsraad'.
Des compétences peuvent également être acquises au moyen de stages.
Art. 74quinquies decies. Une formation peut être entamée à tout moment de l'année scolaire et peut être étalée sur une ou plusieurs années scolaires. Un module peut être entamé à tout moment de l'année scolaire et peut être étalé sur une ou plusieurs années scolaires.
Art. 74sexies decies. § 1er. Dans l'enseignement modulaire, les conditions communes d'admission suivantes s'appliquent aux élèves réguliers :
1° les conditions réglementaires d'admission à la première année d'études du deuxième degré de l'enseignement secondaire professionnel. Par dérogation à cette disposition, la formation de nursing est subordonnée aux conditions réglementaires d'admission à la première année d'études du quatrième degré de l'enseignement secondaire professionnel;
2° l'ordre dans lequel les modules doivent être suivis, tel que fixé dans la structure des formations;
3° éventuellement : les conditions spécifiques d'admission a un module telles que fixées par le conseil de classe d'admission, sans préjudice des dispositions des points 1° et 2°;
4° éventuellement : la dispense de conditions d'admission à un module, sur la base d'une décision certifiée du conseil de classe d'admission, sans préjudice des dispositions du point 1°.
Un élève ne peut suivre qu'un module à la fois.
§ 2. Le passage de l'élève de l'enseignement modulaire à l'enseignement non modulaire est effectué sur la base d'une décision du conseil de classe d'admission, sauf si l'élève satisfait aux conditions réglementaires d'admission sur la base de la possession d'un certificat de fin d'études.
Art. 74septies decies. § 1er. Le conseil de classe délibérant décide si un élève régulier a soit réussi sans limitations, soit échoué. Cette décision est prise :
1° au moment où l'élève a achevé un module. Le cas échéant, le conseil de classe est limité, pour ce qui concerne le personnel enseignant, aux membres ayant effectivement dispensé un enseignement à l'élève dans le module concerné;
2° au moment où l'élève remplit toutes les conditions de formation permettant de prendre une décision quant à l'octroi d'un certificat du deuxième degré de l'enseignement secondaire, d'un certificat d'études de la deuxième année du troisième degré de l'enseignement secondaire, d'un certificat d'études de la troisième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire organisée sous la forme d'une année de spécialisation, d'un diplôme de l'enseignement secondaire ou d'un diplôme en nursing.
Des épreuves intégrées ne sont pas organisées dans l'enseignement modulaire.
§ 2. Contre les décisions des conseils de classe délibérants qui sont contestées par les personnes concernées, un recours peut être ouvert conformément à la procédure qui s'applique à l'enseignement non modulaire, étant entendu que le pouvoir organisateur de l'établissement concerné fixe d'une manière raisonnable les délais pour cette procédure.
Art. 74duodevicies. La validation des études, à la fin ou non de l'année scolaire, est établie comme suit :
1° attestation de compétences acquises : est délivrée à l'élève régulier ayant suivi sans succès un module d'une formation; l'attestation mentionne les compétences que le jeune a bien acquises;
2° certificat partiel : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès un module d'une formation;
3° certificat : est délivre à l'élève régulier ayant suivi avec succès une formation;
4° certificat du deuxième degré de l'enseignement secondaire : est délivré à l'élève régulier :
a) ayant suivi l'enseignement secondaire pendant au moins deux années scolaires; et
b) étant considéré par le conseil de classe délibérant comme ayant réussi le deuxième degré, ce qui implique d'une part d'avoir atteint les objectifs finaux du deuxième degré de l'enseignement secondaire professionnel et d'autre part d'avoir suivi avec succès la formation à vocation professionnelle;
5° certificat d'études de la deuxième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire; est délivré à l'élève régulier :
a) ayant suivi l'enseignement secondaire pendant au moins quatre années scolaires; et
b) étant considéré par le conseil de classe délibérant comme ayant réussi la deuxième année d'études du troisième degré, ce qui implique d'une part d'avoir atteint les objectifs finaux des deux premières années du troisième degré de l'enseignement secondaire professionnel et d'autre part d'avoir suivi avec succès la formation à vocation professionnelle;
6° certificat d'études de la troisième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire, organisée sous la forme d'une année de spécialisation : est délivré à l'élève régulier, pour autant que celui-ci n'entre pas en ligne de compte pour le diplôme de l'enseignement secondaire :
a) ayant suivi l'enseignement secondaire pendant au moins cinq années scolaires; et
b) étant considéré par le conseil de classe délibérant comme ayant réussi la troisième année d'études du troisième degré, ce qui implique d'une part d'avoir atteint les objectifs finaux de la troisième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire professionnel et d'autre part d'avoir suivi avec succès la formation à vocation professionnelle;
7° diplôme de l'enseignement secondaire (troisième degré) : est délivré à l'élève régulier :
a) ayant suivi l'enseignement secondaire pendant au moins trois années scolaires après l'obtention du certificat du deuxième degré de l'enseignement secondaire; et
b) étant considéré par le conseil de classe délibérant comme ayant réussi le troisième degré, ce qui implique d'une part d'avoir atteint les objectifs finaux de la troisième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire professionnel et d'autre part d'avoir suivi avec succès la formation à vocation professionnelle;
8° diplôme de l'enseignement secondaire (quatrième degré) : est délivré à l'élève régulier :
a) étant porteur du certificat du deuxième degré de l'enseignement secondaire; et
b) qui soit est porteur du certificat d'études de la deuxième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire et a réussi les modules correspondant à la première année de la formation triennale, non modulaire, de nursing, soit a réussi tous les modules de la formation de nursing;
9° diplôme en nursing : est délivré à l'élève porteur des certificats partiels de tous les modules de la formation de nursing;
10° certificat sur la connaissance de base de la gestion d'entreprise : est délivré à l'élève régulier :
a) qui, à l'exception du premier degré, a suivi l'enseignement secondaire pendant au moins quatre années scolaires; et
b) qui a rempli les conditions reprises dans la législation et la réglementation relatives à la connaissance de base de la gestion d'entreprises.
Pour l'application de ces dispositions, un module dont l'élève est dispensé par une décision du conseil de classe d'admission est censé être suivi avec succès.
Le Gouvernement flamand fixe les modèles des titres précités et les prescriptions pour le remplissage de ceux-ci.
Art. 74undevicies. § 1er. Dans l'enseignement modulaire, le coefficient réglementairement fixé pour la formation correspondant de l'enseignement non modulaire au niveau du contenu sert de coefficient périodes-professeur par élève pour une formation déterminée. Le Gouvernement flamand arrête les formations correspondantes au niveau du contenu.
Le capital 'périodes-professeur' net calculé au vu de ce qui précède est majoré de la manière suivante pour ce qui concerne les années scolaires 2008-2009 et 2009-2010 :
a) 4 périodes-professeur sont accordées par discipline organisée de façon entièrement modulaire pendant l'année scolaire concernée;
b) 0,10 périodes-professeur sont accordées par élève dans l'expérience qui, à la date de comptage habituelle, est admissible au financement ou aux subventions.
Pour l'application de cette majoration, le quatrième degré de la discipline " personenzorg " (soins aux personnes) n'est pas pris en compte.
§ 2. L'enseignement modulaire est organisé sur la base d'heures qui ne sont pas des heures de cours mais qui y sont assimilées, notamment sous forme de tâches pédagogiques spéciales. L'assimilation se fait avec une charge dans le deuxième degré, le troisième degré ou, uniquement cependant pour ce qui concerne la formation de nursing, dans le quatrième degré de l'enseignement secondaire professionnel ordinaire à temps plein.
L'organisation d'un enseignement modulaire ne peut pas avoir pour conséquence, que le rapport entre les cours pratiques et les cours non pratiques diffère manifestement en mesure déraisonnable du rapport entre les cours pratiques et les cours non pratiques tel qu'il existait immédiatement avant l'introduction organique de l'enseignement modulaire dans la discipline concernée et l'établissement en question.
Des heures assimilées à des cours pratiques entrent en ligne de compte pour la création d'emplois dans les fonctions de conseiller technique-coordinateur et de conseiller technique.
Art. 74vicies. Dans la mesure où il s'agit de la fixation du nombre d'élèves réguliers en vue du financement, du subventionnement ou de la normalisation, il est utilisé pour la formation de nursing deux dates de comptage dans l'année scolaire préalable à l'année scolaire concernée : d'une part le 15 janvier ou le jour de classe suivant si la date précitée tombe sur une journée libre et d'autre part le 15 juin ou le jour de classe suivant si la date précitée tombe sur une journée libre. A chaque date de comptage, un élève régulier est pris en considération pour 1/21/4c élève.
Art. 74vicies semel. L'inspection du Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation est chargée de l'évaluation de l'expérience. Les établissements qui participent à l'expérience sont obligés d'accorder leur coopération à l'évaluation. L'évaluation doit être organisée, notamment pour ce qui est du timing, de manière qu'elle permet d'en tirer des conclusions de gestion en vue des mesures de réforme envisagées pour l'enseignement secondaire, dont il est question à l'article 74duodecies. ".
Afdeling III. - Decreet houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs.
Section III. - Décret contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire.
Onderafdeling I. - Diverse wijzigingen.
Sous-section Ire. - Diverses modifications.
Art. 3.6. In artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 7 juli 2006 en 22 juni 2007, wordt punt 27° vervangen door wat volgt :
" 27° programmatie : een numerieke toename van het onderwijsaanbod door middel van :
a) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar niet bestaande instelling, met de bedoeling die instelling in aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring;
b) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren niet georganiseerd structuuronderdeel (dat niet onder toepassing van c) valt), met de bedoeling dat structuuronderdeel in aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring;
c) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van de zes voorafgaande schooljaren niet georganiseerd structuuronderdeel met in de benaming de component " topsport ", met de bedoeling dat structuuronderdeel in aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring; opdat de heroprichting van een structuuronderdeel, conform deze definitie, niet als een programmatie wordt beschouwd, moet de betrokken instelling ten minste één sportdiscipline organiseren die eerder ook al aan die instelling werd toegewezen. ".
" 27° programmatie : een numerieke toename van het onderwijsaanbod door middel van :
a) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar niet bestaande instelling, met de bedoeling die instelling in aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring;
b) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren niet georganiseerd structuuronderdeel (dat niet onder toepassing van c) valt), met de bedoeling dat structuuronderdeel in aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring;
c) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van de zes voorafgaande schooljaren niet georganiseerd structuuronderdeel met in de benaming de component " topsport ", met de bedoeling dat structuuronderdeel in aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring; opdat de heroprichting van een structuuronderdeel, conform deze definitie, niet als een programmatie wordt beschouwd, moet de betrokken instelling ten minste één sportdiscipline organiseren die eerder ook al aan die instelling werd toegewezen. ".
Art. 3.6. Dans l'article 2 du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, modifié par les décrets des 14 février 2003, 7 juillet 2006 et 22 juin 2007, le point 27° est remplacé par ce qui suit :
" 27° programmation : un élargissement numérique de l'offre d'enseignement par le biais :
a) soit de la création d'un établissement n'existant pas au 1er octobre de l'année scolaire précédente, dans l'intention de faire admettre cet établissement au financement ou au subventionnement;
b) soit de la création d'une subdivision structurelle non organisée au 1er octobre des deux années scolaires précédentes (ne relevant pas de l'application du point c), dans l'intention de faire admettre cette subdivision structurelle au financement ou au subventionnement;
c) soit de la création d'une subdivision structurelle non organisée au 1er octobre des six années scolaires précédentes portant dans sa dénomination la composante " topsport ", dans l'intention de faire admettre la subdivision structurelle au financement ou au subventionnement; pour éviter que le rétablissement d'une subdivision structurelle, conformément à cette définition, soit considéré comme une programmation, l'établissement concerné doit organiser au moins une discipline sportive ayant déjà été attribuée antérieurement à cet établissement. ".
" 27° programmation : un élargissement numérique de l'offre d'enseignement par le biais :
a) soit de la création d'un établissement n'existant pas au 1er octobre de l'année scolaire précédente, dans l'intention de faire admettre cet établissement au financement ou au subventionnement;
b) soit de la création d'une subdivision structurelle non organisée au 1er octobre des deux années scolaires précédentes (ne relevant pas de l'application du point c), dans l'intention de faire admettre cette subdivision structurelle au financement ou au subventionnement;
c) soit de la création d'une subdivision structurelle non organisée au 1er octobre des six années scolaires précédentes portant dans sa dénomination la composante " topsport ", dans l'intention de faire admettre la subdivision structurelle au financement ou au subventionnement; pour éviter que le rétablissement d'une subdivision structurelle, conformément à cette définition, soit considéré comme une programmation, l'établissement concerné doit organiser au moins une discipline sportive ayant déjà été attribuée antérieurement à cet établissement. ".
Art. 3.7. In artikel 6, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt het woord " Kleding " vervangen door het woord " Mode ".
Art. 3.7. Dans l'article 6, § 3, du même décret, modifié par le décret du 7 juillet 2006, le mot " Kleding " est remplacé par le mot " Mode ".
Art. 3.8. In artikel 8bis, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden tussen het woord " opties " en het woord " militaire " de woorden " elektronica militaire wapensystemen, " ingevoegd.
Art. 3.8. Dans l'article 8bis du même décret, insérés par le décret du 14 février 2003, les mots " elektronica militaire wapensystemen " sont insérés entre le mots " options " et le mot " militaire ".
Art. 3.9. In artikel 25 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, § 2 en § 3 worden de woorden ", bedoeld in artikel 49, 1° " geschrapt;
2° in § 3 wordt de volgende zinsnede geschrapt :
", bedoeld in :
a) hetzij artikel 49, 1°;
b) hetzij artikel 49, 2° : voor de instellingen gelegen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven ";
3° een § 3bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt :
" § 3bis. Onder toepasbare rationalisatienorm, vermeld in § 1, § 2 en § 3, wordt verstaan :
a) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikelen 49, 2°, en 53 : voor de instellingen gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven;
b) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikelen 49, 1°, en 53 : voor de instellingen die niet onder toepassing van a) vallen. ".
1° in § 1, § 2 en § 3 worden de woorden ", bedoeld in artikel 49, 1° " geschrapt;
2° in § 3 wordt de volgende zinsnede geschrapt :
", bedoeld in :
a) hetzij artikel 49, 1°;
b) hetzij artikel 49, 2° : voor de instellingen gelegen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven ";
3° een § 3bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt :
" § 3bis. Onder toepasbare rationalisatienorm, vermeld in § 1, § 2 en § 3, wordt verstaan :
a) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikelen 49, 2°, en 53 : voor de instellingen gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven;
b) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikelen 49, 1°, en 53 : voor de instellingen die niet onder toepassing van a) vallen. ".
Art. 3.9. A l'article 25 du même décret, modifié par le décret du 18 mai 1999, sont apportées les modifications suivantes :
1° aux §§ 1er, 2 et 3, les mots " visée à l'article 49, 1° " sont supprimés;
2° au § 3, le membre de phrase suivant est rayé :
", visée :
a) soit à l'article 49, 1°;
b) soit à l'article 49, 2° : pour les établissements situés dans l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale ou dans une commune où la densité de population est inférieure à 250 habitants par km2 et pour les établissements dont plus de 75 % des élèves réguliers demeurent dans un internat ";
3° il est ajouté un § 3bis, rédigé comme suit :
" § 3bis. Par norme de rationalisation applicable, visée aux §§ 1er, 2 et 3, on entend :
a) soit, en fonction des degrés organisés par l'établissement, la norme mentionnée aux articles 49, 2°, et 53 : pour les établissements situes dans la Région de Bruxelles-Capitale ou dans une commune où la densité de population est inférieure à 250 habitants par km2 et pour les établissements dont plus de 75 % des élèves réguliers demeurent dans un internat;
b) soit, en fonction des degrés organisés par l'établissement, la norme mentionnée aux articles 49, 1°, et 53 : pour les établissements ne relevant pas de l'application du point a). ".
1° aux §§ 1er, 2 et 3, les mots " visée à l'article 49, 1° " sont supprimés;
2° au § 3, le membre de phrase suivant est rayé :
", visée :
a) soit à l'article 49, 1°;
b) soit à l'article 49, 2° : pour les établissements situés dans l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale ou dans une commune où la densité de population est inférieure à 250 habitants par km2 et pour les établissements dont plus de 75 % des élèves réguliers demeurent dans un internat ";
3° il est ajouté un § 3bis, rédigé comme suit :
" § 3bis. Par norme de rationalisation applicable, visée aux §§ 1er, 2 et 3, on entend :
a) soit, en fonction des degrés organisés par l'établissement, la norme mentionnée aux articles 49, 2°, et 53 : pour les établissements situes dans la Région de Bruxelles-Capitale ou dans une commune où la densité de population est inférieure à 250 habitants par km2 et pour les établissements dont plus de 75 % des élèves réguliers demeurent dans un internat;
b) soit, en fonction des degrés organisés par l'établissement, la norme mentionnée aux articles 49, 1°, et 53 : pour les établissements ne relevant pas de l'application du point a). ".
Art. 3.10. Aan artikel 28, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden " op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren in de school in kwestie " worden geschrapt;
2° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Voor zover een optie een zelfde benaming draagt in de tweede en de derde graad, heeft een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering betrekking op de twee graden samen. Tussen de opstart van beide graden kunnen dan maximaal twee schooljaren liggen. ".
1° de woorden " op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren in de school in kwestie " worden geschrapt;
2° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Voor zover een optie een zelfde benaming draagt in de tweede en de derde graad, heeft een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering betrekking op de twee graden samen. Tussen de opstart van beide graden kunnen dan maximaal twee schooljaren liggen. ".
Art. 3.10. A l'article 28, § 1er, du même décret, remplacé par le décret du 7 juillet 2006 et modifié par le décret du 22 juin 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° les mots " au 1er octobre des deux années scolaires précédentes dans l'école en question " sont supprimés;
2° il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit :
" Dans la mesure où une option porte la même dénomination dans le deuxième et le troisième degré, une décision favorable du Gouvernement flamand porte sur l'ensemble des deux degrés. Le démarrage des deux degrés ne peut se faire qu'avec un intervalle de deux années scolaires maximum. ".
1° les mots " au 1er octobre des deux années scolaires précédentes dans l'école en question " sont supprimés;
2° il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit :
" Dans la mesure où une option porte la même dénomination dans le deuxième et le troisième degré, une décision favorable du Gouvernement flamand porte sur l'ensemble des deux degrés. Le démarrage des deux degrés ne peut se faire qu'avec un intervalle de deux années scolaires maximum. ".
Art. 3.11. In artikel 31 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden telkens de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, § 2 en § 3 worden de woorden ", bedoeld in artikel 49, 1° " geschrapt;
2° in § 3 wordt de volgende zinsnede geschrapt :
", bedoeld in :
a) hetzij artikel 49, 1°;
b) hetzij artikel 49, 2° : voor de instellingen gelegen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven ";
3° een § 3bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt :
" § 3bis. Onder toepasbare rationalisatienorm, vermeld in § 1, § 2 en § 3, wordt verstaan :
a) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikel 49, 2°, en artikel 53 : voor de instellingen gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven;
b) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikel 49, 1°, en 53 : voor de instellingen die niet onder toepassing van a) vallen. ".
1° in § 1, § 2 en § 3 worden de woorden ", bedoeld in artikel 49, 1° " geschrapt;
2° in § 3 wordt de volgende zinsnede geschrapt :
", bedoeld in :
a) hetzij artikel 49, 1°;
b) hetzij artikel 49, 2° : voor de instellingen gelegen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven ";
3° een § 3bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt :
" § 3bis. Onder toepasbare rationalisatienorm, vermeld in § 1, § 2 en § 3, wordt verstaan :
a) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikel 49, 2°, en artikel 53 : voor de instellingen gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven;
b) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikel 49, 1°, en 53 : voor de instellingen die niet onder toepassing van a) vallen. ".
Art. 3.11. A l'article 31 du même décret, modifie par le décret du 18 mai 1999, sont apportées les modifications suivantes :
1° aux §§ 1er, 2 et 3, les mots " visée à l'article 49, 1° " sont supprimés;
2° au § 3, le membre de phrase suivant est rayé :
", visée :
a) soit à l'article 49, 1°;
b) soit à l'article 49, 2° : pour les établissements situés dans l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale ou dans une commune où la densité de population est inférieure à 250 habitants par km2 et pour les établissements dont plus de 75 % des élèves réguliers demeurent dans un internat ";
3° il est ajouté un § 3bis, rédigé comme suit :
" § 3bis. Par norme de rationalisation applicable, visée aux §§ 1er, 2 et 3, on entend :
a) soit, en fonction des degrés organisés par l'établissement, le norme mentionnée aux articles 49, 2°, et 53 : pour les établissements situés dans la Région de Bruxelles-Capitale ou dans une commune où la densité de population est inférieure à 250 habitants par km2 et pour les établissements dont plus de 75 % des élèves réguliers demeurent dans un internat;
b) soit, en fonction des degrés organisés par l'établissement, la norme mentionnée aux articles 49, 1°, et 53 : pour les établissements ne relevant pas de l'application du point a). ".
1° aux §§ 1er, 2 et 3, les mots " visée à l'article 49, 1° " sont supprimés;
2° au § 3, le membre de phrase suivant est rayé :
", visée :
a) soit à l'article 49, 1°;
b) soit à l'article 49, 2° : pour les établissements situés dans l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale ou dans une commune où la densité de population est inférieure à 250 habitants par km2 et pour les établissements dont plus de 75 % des élèves réguliers demeurent dans un internat ";
3° il est ajouté un § 3bis, rédigé comme suit :
" § 3bis. Par norme de rationalisation applicable, visée aux §§ 1er, 2 et 3, on entend :
a) soit, en fonction des degrés organisés par l'établissement, le norme mentionnée aux articles 49, 2°, et 53 : pour les établissements situés dans la Région de Bruxelles-Capitale ou dans une commune où la densité de population est inférieure à 250 habitants par km2 et pour les établissements dont plus de 75 % des élèves réguliers demeurent dans un internat;
b) soit, en fonction des degrés organisés par l'établissement, la norme mentionnée aux articles 49, 1°, et 53 : pour les établissements ne relevant pas de l'application du point a). ".
Art. 3.12. Aan artikel 38, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden " op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren in de school in kwestie " worden geschrapt;
2° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Voor zover een optie een zelfde benaming draagt in de tweede en de derde graad, heeft een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering betrekking op de twee graden samen. Tussen de opstart van beide graden kunnen dan maximaal twee schooljaren liggen. ".
1° de woorden " op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren in de school in kwestie " worden geschrapt;
2° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Voor zover een optie een zelfde benaming draagt in de tweede en de derde graad, heeft een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering betrekking op de twee graden samen. Tussen de opstart van beide graden kunnen dan maximaal twee schooljaren liggen. ".
Art. 3.12. A l'article 38, § 1er, du même décret, remplacé par le décret du 7 juillet 2006 et modifié par le décret du 22 juin 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° les mots " au 1er octobre des deux années scolaires précédentes dans l'école en question " sont supprimés;
2° il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit :
" Dans la mesure où une option porte la même dénomination dans le deuxième et le troisième degré, une décision favorable du Gouvernement flamand porte sur l'ensemble des deux degrés. Le démarrage des deux degrés ne peut se faire qu'avec un intervalle de deux années scolaires maximum. ".
1° les mots " au 1er octobre des deux années scolaires précédentes dans l'école en question " sont supprimés;
2° il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit :
" Dans la mesure où une option porte la même dénomination dans le deuxième et le troisième degré, une décision favorable du Gouvernement flamand porte sur l'ensemble des deux degrés. Le démarrage des deux degrés ne peut se faire qu'avec un intervalle de deux années scolaires maximum. ".
Art. 3.13. In artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005 en 22 juni 2007, wordt de zinsnede ", 78 en 79 " vervangen door de zinsnede " en 78 ".
Art. 3.13. Dans l'article 62 du même décret, modifié par les décrets des 15 juillet 2005 et 22 juin 2007, le membre de phrase ", 78 et 79 " est remplacé par le membre de phrase " et 78 ".
Art. 3.14. In artikel 85bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 en § 2 worden de worden " voor voltijds technisch of beroepssecundair onderwijs " vervangen door de woorden " die een eerste graad of technisch secundair onderwijs of beroepssecundair onderwijs organiseert, ";
2° in § 3, 3°, worden tussen het woord " onderwijs " en de woorden " in aanmerking " de woorden " dat verbonden is aan een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs, " ingevoegd.
1° in § 1 en § 2 worden de worden " voor voltijds technisch of beroepssecundair onderwijs " vervangen door de woorden " die een eerste graad of technisch secundair onderwijs of beroepssecundair onderwijs organiseert, ";
2° in § 3, 3°, worden tussen het woord " onderwijs " en de woorden " in aanmerking " de woorden " dat verbonden is aan een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs, " ingevoegd.
Art. 3.14. A l'article 85bis du même décret, inséré par le décret du 7 juillet 2006, sont apportées les modifications suivantes :
1° aux §§ 1er et 2, les mots " d'enseignement secondaire technique ou professionnel à temps plein " sont remplacés par les mots " organisant un premier degré ou un enseignement secondaire technique ou un enseignement secondaire professionnel, " ;
2° au § 3, 3°, les mots " lié à une école d'enseignement secondaire ordinaire à temps plein " sont insérés entre les mots " à temps partiel " et les mots " entrent en considération ".
1° aux §§ 1er et 2, les mots " d'enseignement secondaire technique ou professionnel à temps plein " sont remplacés par les mots " organisant un premier degré ou un enseignement secondaire technique ou un enseignement secondaire professionnel, " ;
2° au § 3, 3°, les mots " lié à une école d'enseignement secondaire ordinaire à temps plein " sont insérés entre les mots " à temps partiel " et les mots " entrent en considération ".
Art. 3.15. § 1. In artikel 103 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 worden de woorden " en 2007-2008 " vervangen door de woorden ", 2007-2008 en 2008-2009 ";
2° in § 2 worden tussen de woorden " het schooljaar 2007-2008 " en de woorden " worden extra middelen toegekend " de woorden " en respectievelijk op 1 februari 2008 voor wat betreft het schooljaar 2008-2009 " ingevoegd.
§ 2. De bijlage II bij hetzelfde decreet wordt vervangen door de bijlage bij dit decreet.
1° in § 1 worden de woorden " en 2007-2008 " vervangen door de woorden ", 2007-2008 en 2008-2009 ";
2° in § 2 worden tussen de woorden " het schooljaar 2007-2008 " en de woorden " worden extra middelen toegekend " de woorden " en respectievelijk op 1 februari 2008 voor wat betreft het schooljaar 2008-2009 " ingevoegd.
§ 2. De bijlage II bij hetzelfde decreet wordt vervangen door de bijlage bij dit decreet.
Art. 3.15. § 1er. A l'article 103 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 1er, les mots " et 2007-2008 " sont remplacés par les mots ", 2007-2008 et 2008-2009 ";
2° au § 2, les mots " et au 1er février 2007 pour ce qui est de l'année scolaire 2007-2008 " sont remplacés par les mots ", au 1er février 2007 pour ce qui est de l'année scolaire 2007-2008 et au 1er février 2007 pour ce qui est de l'année scolaire 2008-2009 ".
§ 2. L'annexe II au même décret est remplacée par l'annexe au présent décret.
1° au § 1er, les mots " et 2007-2008 " sont remplacés par les mots ", 2007-2008 et 2008-2009 ";
2° au § 2, les mots " et au 1er février 2007 pour ce qui est de l'année scolaire 2007-2008 " sont remplacés par les mots ", au 1er février 2007 pour ce qui est de l'année scolaire 2007-2008 et au 1er février 2007 pour ce qui est de l'année scolaire 2008-2009 ".
§ 2. L'annexe II au même décret est remplacée par l'annexe au présent décret.
Onderafdeling II. - Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap.
Sous-section II. - Participation du personnel au niveau du centre d'enseignement.
Art. 3.16. In hetzelfde decreet wordt in titel VIII, een hoofdstuk V, Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap, ingevoegd, bestaande uit artikel 81bis tot en met artikel 81vicies quinquies, dat luidt als volgt :
" HOOFDSTUK V. - Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap
Afdeling 1. - Scholengemeenschappen gesubsidieerd officieel onderwijs
Art. 81bis. Deze afdeling is van toepassing op de scholengemeenschappen secundair onderwijs die uitsluitend bestaan uit instellingen die behoren tot het gesubsidieerd officieel onderwijs.
Art. 81ter. In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.
Het vorige lid is niet van toepassing op de scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit instellingen die behoren tot dezelfde inrichtende macht. In dat geval worden de bevoegdheden van het OCSG zoals vastgelegd in deze afdeling uitgeoefend door het afzonderlijk bijzonder comité opgericht krachtens artikel 4, § 1, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Art. 81quater. § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de inrichtende machten en anderzijds de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap ".
§ 2. De afvaardiging van de inrichtende machten bestaat uit minstens één lid van elke inrichtende macht zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten moeten bevoegd zijn om hun respectievelijke inrichtende macht te verbinden.
§ 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per inrichtende macht en wordt vrij door hen samengesteld.
§ 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement.
De leden van de afvaardiging van de inrichtende machten kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.
Art. 81quinquies. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten.
Art. 81sexies. § 1. De afgevaardigden van de inrichtende machten bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG.
§ 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG.
Art. 81septies. § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende instellingen en/of van de scholengemeenschap zelf.
§ 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de instellingen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren;
2° inlichtingen over de structuur van de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de instellingen van de scholengemeenschap.
§ 3. De afgevaardigden van de inrichtende machten moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de instellingen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot instellingsoverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de inrichtende machten stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.
Art. 81octies. De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.
Art. 81novies. Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de inrichtende machten, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
Art. 81decies. § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend :
1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de inrichtende machten en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties.
§ 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van een individuele inrichtende machten, noch op het niveau van de individuele instellingen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.
Art. 81undecies. Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 81decies.
Art. 81duodecies. § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 81septies;
11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 81quinquies;
12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten van toepassing.
Art. 81ter decies. De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de inrichtende machten.
Afdeling 2. Netoverschrijdende scholengemeenschappen
Art. 81quater decies. Deze afdeling is van toepassing op de netoverschrijdende scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit instellingen die secundair onderwijs inrichten.
Art. 81quinquies decies. In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.
Art. 81sexies decies. § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de inrichtende machten en anderzijds de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in Sectorcomité X - Onderwijs (Vlaamse Gemeenschap), het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " en/of het Overkoepelend Onderhandelingscomité Gesubsidieerd Vrij Onderwijs.
§ 2. De afvaardiging van de inrichtende machten bestaat uit minstens één lid van elke inrichtende macht zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten moeten bevoegd zijn om hun respectievelijke inrichtende macht te verbinden.
§ 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per inrichtende macht en wordt vrij door hen samengesteld.
In afwijking van het vorig lid mag voor de inrichtende machten van de scholengemeenschap die behoren tot het gesubsidieerd vrij onderwijs waar maar één representatieve vakorganisatie vertegenwoordigd is in het lokaal comité of de lokale comités, deze representatieve vakorganisatie maximaal drie vertegenwoordigers afvaardigen naar het OCSG. Zijn er twee representatieve vakorganisaties vertegenwoordigd in het lokaal comité of de lokale comités, dan mag de representatieve vakorganisatie met het grootst aantal vertegenwoordigers in het lokaal comité of de lokale comités maximaal twee vertegenwoordigers afvaardigden naar het OCSG. De andere representatieve vakorganisatie mag dan maximaal één vertegenwoordiger afvaardigen.
§ 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement. De leden van de afvaardiging van de inrichtende machten kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.
Art. 81septies decies. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd officieel onderwijs of Gemeenschapsonderwijs genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd vrij onderwijs genieten de rechten en de plichten voorzien in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs.
Art.81duodevicies. § 1. De afgevaardigden van de inrichtende machten bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG.
§ 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG.
Art. 81undevicies. § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende instellingen en/of van de scholengemeenschap zelf.
§ 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de instellingen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren;
2° inlichtingen over de structuur van de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de instellingen van de scholengemeenschap.
§ 3. De afgevaardigden van de inrichtende machten moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de instellingen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot instellingsoverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de inrichtende machten stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.
Art. 81vicies. De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.
Art. 81vicies semel. Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de inrichtende machten, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
Art. 81vicies bis. § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend :
1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de inrichtende machten en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties.
§ 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van een individuele inrichtende machten, noch op het niveau van de individuele instellingen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.
Art. 81vicies ter. Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 81vicies bis.
Art. 81vicies quater. § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 81undevicies;
11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 81septies decies;
12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door Sectorcomité X, onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en het Overkoepelend Onderhandelingscomité van toepassing.
Art. 81vicies quinquies. De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de inrichtende machten. ".
" HOOFDSTUK V. - Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap
Afdeling 1. - Scholengemeenschappen gesubsidieerd officieel onderwijs
Art. 81bis. Deze afdeling is van toepassing op de scholengemeenschappen secundair onderwijs die uitsluitend bestaan uit instellingen die behoren tot het gesubsidieerd officieel onderwijs.
Art. 81ter. In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.
Het vorige lid is niet van toepassing op de scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit instellingen die behoren tot dezelfde inrichtende macht. In dat geval worden de bevoegdheden van het OCSG zoals vastgelegd in deze afdeling uitgeoefend door het afzonderlijk bijzonder comité opgericht krachtens artikel 4, § 1, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Art. 81quater. § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de inrichtende machten en anderzijds de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap ".
§ 2. De afvaardiging van de inrichtende machten bestaat uit minstens één lid van elke inrichtende macht zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten moeten bevoegd zijn om hun respectievelijke inrichtende macht te verbinden.
§ 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per inrichtende macht en wordt vrij door hen samengesteld.
§ 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement.
De leden van de afvaardiging van de inrichtende machten kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.
Art. 81quinquies. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten.
Art. 81sexies. § 1. De afgevaardigden van de inrichtende machten bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG.
§ 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG.
Art. 81septies. § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende instellingen en/of van de scholengemeenschap zelf.
§ 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de instellingen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren;
2° inlichtingen over de structuur van de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de instellingen van de scholengemeenschap.
§ 3. De afgevaardigden van de inrichtende machten moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de instellingen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot instellingsoverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de inrichtende machten stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.
Art. 81octies. De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.
Art. 81novies. Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de inrichtende machten, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
Art. 81decies. § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend :
1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de inrichtende machten en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties.
§ 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van een individuele inrichtende machten, noch op het niveau van de individuele instellingen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.
Art. 81undecies. Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 81decies.
Art. 81duodecies. § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 81septies;
11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 81quinquies;
12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten van toepassing.
Art. 81ter decies. De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de inrichtende machten.
Afdeling 2. Netoverschrijdende scholengemeenschappen
Art. 81quater decies. Deze afdeling is van toepassing op de netoverschrijdende scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit instellingen die secundair onderwijs inrichten.
Art. 81quinquies decies. In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.
Art. 81sexies decies. § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de inrichtende machten en anderzijds de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in Sectorcomité X - Onderwijs (Vlaamse Gemeenschap), het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " en/of het Overkoepelend Onderhandelingscomité Gesubsidieerd Vrij Onderwijs.
§ 2. De afvaardiging van de inrichtende machten bestaat uit minstens één lid van elke inrichtende macht zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten moeten bevoegd zijn om hun respectievelijke inrichtende macht te verbinden.
§ 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per inrichtende macht en wordt vrij door hen samengesteld.
In afwijking van het vorig lid mag voor de inrichtende machten van de scholengemeenschap die behoren tot het gesubsidieerd vrij onderwijs waar maar één representatieve vakorganisatie vertegenwoordigd is in het lokaal comité of de lokale comités, deze representatieve vakorganisatie maximaal drie vertegenwoordigers afvaardigen naar het OCSG. Zijn er twee representatieve vakorganisaties vertegenwoordigd in het lokaal comité of de lokale comités, dan mag de representatieve vakorganisatie met het grootst aantal vertegenwoordigers in het lokaal comité of de lokale comités maximaal twee vertegenwoordigers afvaardigden naar het OCSG. De andere representatieve vakorganisatie mag dan maximaal één vertegenwoordiger afvaardigen.
§ 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement. De leden van de afvaardiging van de inrichtende machten kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.
Art. 81septies decies. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd officieel onderwijs of Gemeenschapsonderwijs genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd vrij onderwijs genieten de rechten en de plichten voorzien in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs.
Art.81duodevicies. § 1. De afgevaardigden van de inrichtende machten bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG.
§ 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG.
Art. 81undevicies. § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende instellingen en/of van de scholengemeenschap zelf.
§ 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.
Deze inlichtingen hebben betrekking op :
1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de instellingen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren;
2° inlichtingen over de structuur van de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;
3° inlichtingen over het personeelsverloop in de instellingen van de scholengemeenschap.
§ 3. De afgevaardigden van de inrichtende machten moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de instellingen van de scholengemeenschap.
§ 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot instellingsoverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd.
§ 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de inrichtende machten stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.
Art. 81vicies. De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.
Art. 81vicies semel. Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de inrichtende machten, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.
Art. 81vicies bis. § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend :
1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;
2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;
3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de inrichtende machten en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties.
§ 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van een individuele inrichtende machten, noch op het niveau van de individuele instellingen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.
Art. 81vicies ter. Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 81vicies bis.
Art. 81vicies quater. § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal :
1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;
2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;
3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;
4° de taken van de voorzitter;
5° de taken van de secretaris;
6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;
7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;
8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;
9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;
10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 81undevicies;
11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 81septies decies;
12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen.
§ 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door Sectorcomité X, onderafdeling " Vlaamse Gemeenschap " van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en het Overkoepelend Onderhandelingscomité van toepassing.
Art. 81vicies quinquies. De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de inrichtende machten. ".
Art. 3.16. Dans le titre VIII du même décret est inséré un chapitre V 'Participation du personnel au niveau du centre d'enseignement', comportant les articles 81bis à 81vicies quinquies inclus, rédigé comme suit :
" CHAPITRE V. - Participation du personnel au niveau du centre d'enseignement
Section 1re. - Centres d'enseignement de l'enseignement officiel subventionné
Art. 81bis. La présente section s'applique aux centres d'enseignement de l'enseignement secondaire qui se composent uniquement d'établissements appartenant à l'enseignement officiel subventionne.
Art. 81ter. Dans chaque centre d'enseignement est créé un comité local au niveau du centre d'enseignement, appelé ci-après 'OCSG'.
L'alinéa précédent ne s'applique pas aux centres d'enseignement composés uniquement d'établissements appartenant au même pouvoir organisateur. Dans ce cas, les compétences de l'OCSG telles que fixées dans la présente section sont exercées par le comité particulier distinct, créé en vertu de l'article 4, § 1er, 3°, de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
Art. 81quater. § 1er. Chaque OCSG se compose de délégués des pouvoirs organisateurs d'une part et des organisations syndicales représentatives d'autre part. Sont considérées comme des organisations syndicales représentatives les organisations syndicales siégeant dans le Comité des services publics provinciaux et locaux - Section 2 - Sous-section " Communauté flamande ".
§ 2. La délégation des pouvoirs organisateurs se compose d'au moins un membre de chaque pouvoir organisateur, sans que le total de sa délégation ne puisse dépasser la délégation totale des organisations syndicales représentatives.
Les représentants des pouvoirs organisateurs doivent être habilités à engager leur pouvoir organisateur respectif.
§ 3. La délégation des organisations syndicales représentatives se compose d'un membre au maximum par organisation syndicale représentative par pouvoir organisateur et est librement composée par celles-ci.
§ 4. Les membres effectifs de l'OCSG peuvent se faire remplacer de la manière prévue par le règlement de fonctionnement.
Les membres de la délégation des pouvoirs organisateurs peuvent uniquement se faire remplacer par un délégué dûment habilité.
Art. 81quinquies. Les délégués des organisations syndicales représentatives bénéficient des droits et devoirs prévus par la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicales des agents relevant de ces autorités et par les arrêtés d'exécution de celle-ci.
Art. 81sexies. § 1er. Les délégués des pouvoirs organisateurs déterminent qui d'entre eux assume la présidence de l'OCSG. Le président veille au bon fonctionnement de l'OCSG.
§ 2. Le secrétariat de l'OCSG est assure par un secrétaire élu parmi et par les représentants du personnel. Moyennant l'accord de tous les membres de l'OCSG, le secrétariat peut également être assuré par un secrétaire ne faisant pas partie de l'OCSG.
Art. 81septies. § 1er. L'OCSG est compétent pour négocier sur les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement, dans la mesure où celles-ci peuvent avoir une répercussion sur les situations et les conditions de travail du personnel des établissements appartenant au centre d'enseignement et/ou du centre d'enseignement même.
§ 2. Les membres de l'OCSG ont un droit d'information concernant toutes les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement.
De plus, ils ont au moins tous les ans droit à être informés sur l'emploi.
Ces informations portent sur :
1° des renseignements sur l'évolution du nombre d'élèves dans les établissements du centre d'enseignement et la répercussion de celle-ci sur l'emploi et l'infrastructure dans les établissements appartenant au centre d'enseignement;
2° des renseignements sur la structure des établissements appartenant au centre d'enseignement, y compris sur les modifications structurelles pouvant avoir une répercussion sur les conditions de travail et/ou l'emploi;
3° des renseignements sur la rotation de personnel dans les établissements du centre d'enseignement.
§ 3. Les délégués des pouvoirs organisateurs doivent fournir des renseignements aux membres de l'OCSG sur toute décision susceptible d'avoir une importante répercussion sur les membres du personnel des établissements du centre d'enseignement.
§ 4. Les membres de l'OCSG reçoivent l'information nécessaire pour pouvoir vérifier si la législation de l'enseignement relative aux matières de personnel inter-établissements est respectée correctement.
§ 5. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent faire des démarches auprès des délégués des pouvoirs organisateurs, dans l'intérêt commun du personnel occupe dans le centre d'enseignement.
Art. 81octies. Les questions devant être négociées sont portées à l'ordre du jour par le président de l'OCSG. Les autres membres de l'OCSG peuvent également porter des points à l'ordre du jour. En vue des négociations, les membres de l'OCSG reçoivent préalablement à la réunion tous les documents nécessaires et utiles pour pouvoir adopter des points de vue en connaissance de cause.
Art. 81novies. Les négociations ne peuvent être rendues nulles ni par l'absence d'un ou de plusieurs membres de la délégation des pouvoirs organisateurs convoqués d'une manière régulière, ni par l'absence d'un ou de plusieurs délégués des organisations syndicales représentatives convoqués d'une manière régulière.
Art. 81decies. § 1er. Les conclusions de chaque négociation sont coulées dans un protocole, dans lequel sont repris :
1° soit l'accord unanime de toutes les délégations;
2° soit l'accord entre la délégation des pouvoirs organisateurs et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, ainsi que la position de la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives;
3° soit la position respective de la délégation des pouvoirs organisateurs et celle des délégations des différentes organisations syndicales représentatives.
§ 2. En cas d'un accord unanime ou en cas d'un accord entre la délégation des pouvoirs organisateurs et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, aucune décision dérogeant audit protocole ne peut être prise ni au niveau des pouvoirs organisateurs individuels, ni au niveau des établissements individuels.
Art. 81undecies. Toute mesure prise après la négociation mentionne la date du protocole visé à l'article 81decies.
Art. 81duodecies. § 1er. L'OCSG adopte un règlement de fonctionnement à l'unanimité. Celui-ci règle au moins :
1° le mode de convocation de l'OCSG, le délai de convocation et le nombre de réunions par année scolaire avec un minimum de trois;
2° le mode de transmission des documents;
3° la manière dont les membres de l'OCSG peuvent porter un point à l'ordre du jour de l'OCSG et le délai dans lequel cela doit se faire;
4° les tâches du président;
5° les tâches du secrétaire;
6° les délais pour terminer la négociation;
7° la manière dont les procès-verbaux et les protocoles doivent être dressés;
8° la manière dont l'ordre du jour, les documents y annexés, les procès-verbaux et les protocoles seront conservés;
9° la manière dont les membres effectifs peuvent se faire remplacer et la manière dont et les cas où les délégués peuvent inviter des techniciens à participer aux réunions;
10° la concrétisation des compétences telles que visées à l'article 81septies;
11° la concrétisation des droits et devoirs visés à l'article 81quinquies;
12° la liste nominative des représentants effectifs des pouvoirs organisateurs et des représentants effectifs des organisations syndicales représentatives, ainsi que des représentants pouvant les remplacer.
§ 2. Si aucun accord n'est atteint sur un règlement de fonctionnement endéans un délai de trois mois après la création de l'OCSG, le modèle de règlement de fonctionnement dressé à l'unanimité par la sous-section 'Vlaamse Gemeenschap' de la section 2 du comité des services publics provinciaux et locaux est d'application.
Art. 81ter decies. Les frais de fonctionnement de l'OCSG sont à charge des pouvoirs organisateurs.
Section 2. - Centres d'enseignement transréseaux.
Art. 81quater decies. La présente section s'applique aux centres d'enseignement transréseaux qui se composent uniquement d'établissements appartenant à l'enseignement secondaire.
Art. 81quinquies decies. Dans chaque centre d'enseignement est créé un comité local au niveau du centre d'enseignement, appelé ci-après 'OCSG'.
Art. 81sexies decies. § 1er. Chaque OCSG se compose de délégués des pouvoirs organisateurs d'une part et des organisations syndicales représentatives d'autre part. Sont considérées comme des organisations syndicales représentatives les organisations syndicales siégeant dans le Comité sectoriel X - Enseignement (Communauté flamande), le Comité des services publics provinciaux et locaux - Section 2 - Sous-section 'Communauté flamande' et/ou le Comité coordinateur de négociation Enseignement libre subventionné.
§ 2. La délégation des pouvoirs organisateurs se compose d'au moins un membre de chaque pouvoir organisateur, sans que le total de sa délégation ne puisse dépasser la délégation totale des organisations syndicales représentatives.
Les représentants des pouvoirs organisateurs doivent être habilités à engager leur pouvoir organisateur respectif.
§ 3. La délégation des organisations syndicales représentatives se compose d'un membre au maximum par organisation syndicale représentative par pouvoir organisateur et est librement composée par celles-ci.
Pour les pouvoirs organisateurs du centre d'enseignement appartenant à l'enseignement libre subventionné où une seule organisation syndicale représentative est représentée dans le comité local ou les comites locaux, cette organisation syndicale représentative peut déléguer au maximum trois représentants à l'OCSG, par dérogation à l'alinéa précédent. Si deux organisations syndicales représentatives sont représentées dans le comité local ou les comités locaux, l'organisation syndicale représentative ayant le plus grand nombre de représentants dans le comité local ou les comités locaux peut déléguer au maximum deux représentants à l'OCSG. L'autre organisation syndicale représentative peut déléguer au maximum un (1) représentant.
§ 4. Les membres effectifs de l'OCSG peuvent se faire remplacer de la manière prévue par le règlement de fonctionnement. Les membres de la délégation des pouvoirs organisateurs peuvent uniquement se faire remplacer par un délégué dûment habilité.
Art. 81septies decies. Les délégués des organisations syndicales représentatives de l'enseignement officiel subventionné ou de l'enseignement communautaire bénéficient des droits et devoirs prévus par la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicales des agents relevant de ces autorités et par les arrêtés d'exécution de celle-ci. Les délégués des organisations syndicales représentatives de l'enseignement libre subventionné bénéficient des droits et devoirs prévus par le décret du 5 avril 1995 portant création de comités de négociation dans l'enseignement libre subventionné.
Art. 81duodevicies. § 1er. Les délégués des pouvoirs organisateurs déterminent qui d'entre eux assume la présidence de l'OCSG. Le président veille au bon fonctionnement de l'OCSG.
§ 2. Le secrétariat de l'OCSG est assuré par un secrétaire élu parmi et par les représentants du personnel. Moyennant l'accord de tous les membres de l'OCSG, le secrétariat peut également être assuré par un secrétaire ne faisant pas partie de l'OCSG.
Art. 81undevicies. § 1er. L'OCSG est compétent pour négocier sur les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement, dans la mesure où celles-ci peuvent avoir une répercussion sur les situations et les conditions de travail du personnel des établissements appartenant au centre d'enseignement et/ou du centre d'enseignement même.
§ 2. Les membres de l'OCSG ont un droit d'information concernant toutes les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement.
De plus, ils ont au moins tous les ans droit à être informés sur l'emploi.
Ces informations portent sur :
1° des renseignements sur l'évolution du nombre d'élèves dans les établissements du centre d'enseignement et la répercussion de celle-ci sur l'emploi et l'infrastructure dans les établissements appartenant au centre d'enseignement;
2° des renseignements sur la structure des établissements appartenant au centre d'enseignement, y compris sur les modifications structurelles pouvant avoir une répercussion sur les conditions de travail et/ou l'emploi;
3° des renseignements sur la rotation de personnel dans les établissements du centre d'enseignement.
§ 3. Les délégués des pouvoirs organisateurs doivent fournir des renseignements aux membres de l'OCSG sur toute décision susceptible d'avoir une importante répercussion sur les membres du personnel des établissements du centre d'enseignement.
§ 4. Les membres de l'OCSG reçoivent l'information nécessaire pour pouvoir vérifier si la législation de l'enseignement relative aux matières de personnel inter-établissements est respectée correctement.
§ 5. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent faire des démarches auprès des délégués des pouvoirs organisateurs, dans l'intérêt commun du personnel occupé dans le centre d'enseignement.
Art. 81vicies. Les questions devant être négociées sont portées à l'ordre du jour par le président de l'OCSG. Les autres membres de l'OCSG peuvent également porter des points à l'ordre du jour. En vue des négociations, les membres de l'OCSG reçoivent préalablement à la réunion tous les documents nécessaires et utiles pour pouvoir adopter des points de vue en connaissance de cause.
Art. 81vicies semel. Les négociations ne peuvent être rendues nulles ni par l'absence d'un ou de plusieurs membres de la délégation des pouvoirs organisateurs convoqués d'une manière régulière, ni par l'absence d'un ou de plusieurs délégués des organisations syndicales représentatives convoqués d'une manière régulière.
Art. 81vicies bis. § 1er. Les conclusions de chaque négociation sont coulées dans un protocole, dans lequel sont repris :
1° soit l'accord unanime de toutes les délégations;
2° soit l'accord entre la délégation des pouvoirs organisateurs et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, ainsi que la position de la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives;
3° soit la position respective de la délégation des pouvoirs organisateurs et celle des délégations des différentes organisations syndicales représentatives.
§ 2. En cas d'un accord unanime ou en cas d'un accord entre la délégation des pouvoirs organisateurs et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, aucune décision dérogeant audit protocole ne peut être prise ni au niveau des pouvoirs organisateurs individuels, ni au niveau des établissements individuels.
Art. 81vicies ter. Toute mesure prise après la négociation mentionne la date du protocole visé à l'article 81vicies bis.
Art. 81vicies quater. § 1er. L'OCSG adopte un règlement de fonctionnement a l'unanimité. Celui-ci règle au moins :
1° le mode de convocation de l'OCSG, le délai de convocation et le nombre de réunions par année scolaire avec un minimum de trois;
2° le mode de transmission des documents;
3° la manière dont les membres de l'OCSG peuvent porter un point à l'ordre du jour de l'OCSG et le délai dans lequel cela doit se faire;
4° les tâches du président;
5° les tâches du secrétaire;
6° les délais pour terminer la négociation;
7° la manière dont les procès-verbaux et les protocoles doivent être dressés;
8° la manière dont l'ordre du jour, les documents y annexés, les procès-verbaux et les protocoles seront conservés;
9° la manière dont les membres effectifs peuvent se faire remplacer et la manière dont et les cas où les délégués peuvent inviter des techniciens à participer aux réunions;
10° la concrétisation des compétences telles que visées à l'article 81undevicies;
11° la concrétisation des droits et devoirs visés à l'article 81septies decies;
12° la liste nominative des représentants effectifs des pouvoirs organisateurs et des représentants effectifs des organisations syndicales représentatives, ainsi que des représentants pouvant les remplacer.
§ 2. Si aucun accord n'est atteint sur un règlement de fonctionnement endéans un délai de trois mois après la création de l'OCSG, le modèle de règlement de fonctionnement dressé à l'unanimité par le Comité sectoriel X, sous-section 'Vlaamse Gemeenschap' de la section 2 du comité des services publics provinciaux et locaux et du Comité coordinateur de négociation est d'application.
Art. 81vicies quinquies. Les frais de fonctionnement de l'OCSG sont à charge des pouvoirs organisateurs. ".
" CHAPITRE V. - Participation du personnel au niveau du centre d'enseignement
Section 1re. - Centres d'enseignement de l'enseignement officiel subventionné
Art. 81bis. La présente section s'applique aux centres d'enseignement de l'enseignement secondaire qui se composent uniquement d'établissements appartenant à l'enseignement officiel subventionne.
Art. 81ter. Dans chaque centre d'enseignement est créé un comité local au niveau du centre d'enseignement, appelé ci-après 'OCSG'.
L'alinéa précédent ne s'applique pas aux centres d'enseignement composés uniquement d'établissements appartenant au même pouvoir organisateur. Dans ce cas, les compétences de l'OCSG telles que fixées dans la présente section sont exercées par le comité particulier distinct, créé en vertu de l'article 4, § 1er, 3°, de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
Art. 81quater. § 1er. Chaque OCSG se compose de délégués des pouvoirs organisateurs d'une part et des organisations syndicales représentatives d'autre part. Sont considérées comme des organisations syndicales représentatives les organisations syndicales siégeant dans le Comité des services publics provinciaux et locaux - Section 2 - Sous-section " Communauté flamande ".
§ 2. La délégation des pouvoirs organisateurs se compose d'au moins un membre de chaque pouvoir organisateur, sans que le total de sa délégation ne puisse dépasser la délégation totale des organisations syndicales représentatives.
Les représentants des pouvoirs organisateurs doivent être habilités à engager leur pouvoir organisateur respectif.
§ 3. La délégation des organisations syndicales représentatives se compose d'un membre au maximum par organisation syndicale représentative par pouvoir organisateur et est librement composée par celles-ci.
§ 4. Les membres effectifs de l'OCSG peuvent se faire remplacer de la manière prévue par le règlement de fonctionnement.
Les membres de la délégation des pouvoirs organisateurs peuvent uniquement se faire remplacer par un délégué dûment habilité.
Art. 81quinquies. Les délégués des organisations syndicales représentatives bénéficient des droits et devoirs prévus par la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicales des agents relevant de ces autorités et par les arrêtés d'exécution de celle-ci.
Art. 81sexies. § 1er. Les délégués des pouvoirs organisateurs déterminent qui d'entre eux assume la présidence de l'OCSG. Le président veille au bon fonctionnement de l'OCSG.
§ 2. Le secrétariat de l'OCSG est assure par un secrétaire élu parmi et par les représentants du personnel. Moyennant l'accord de tous les membres de l'OCSG, le secrétariat peut également être assuré par un secrétaire ne faisant pas partie de l'OCSG.
Art. 81septies. § 1er. L'OCSG est compétent pour négocier sur les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement, dans la mesure où celles-ci peuvent avoir une répercussion sur les situations et les conditions de travail du personnel des établissements appartenant au centre d'enseignement et/ou du centre d'enseignement même.
§ 2. Les membres de l'OCSG ont un droit d'information concernant toutes les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement.
De plus, ils ont au moins tous les ans droit à être informés sur l'emploi.
Ces informations portent sur :
1° des renseignements sur l'évolution du nombre d'élèves dans les établissements du centre d'enseignement et la répercussion de celle-ci sur l'emploi et l'infrastructure dans les établissements appartenant au centre d'enseignement;
2° des renseignements sur la structure des établissements appartenant au centre d'enseignement, y compris sur les modifications structurelles pouvant avoir une répercussion sur les conditions de travail et/ou l'emploi;
3° des renseignements sur la rotation de personnel dans les établissements du centre d'enseignement.
§ 3. Les délégués des pouvoirs organisateurs doivent fournir des renseignements aux membres de l'OCSG sur toute décision susceptible d'avoir une importante répercussion sur les membres du personnel des établissements du centre d'enseignement.
§ 4. Les membres de l'OCSG reçoivent l'information nécessaire pour pouvoir vérifier si la législation de l'enseignement relative aux matières de personnel inter-établissements est respectée correctement.
§ 5. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent faire des démarches auprès des délégués des pouvoirs organisateurs, dans l'intérêt commun du personnel occupe dans le centre d'enseignement.
Art. 81octies. Les questions devant être négociées sont portées à l'ordre du jour par le président de l'OCSG. Les autres membres de l'OCSG peuvent également porter des points à l'ordre du jour. En vue des négociations, les membres de l'OCSG reçoivent préalablement à la réunion tous les documents nécessaires et utiles pour pouvoir adopter des points de vue en connaissance de cause.
Art. 81novies. Les négociations ne peuvent être rendues nulles ni par l'absence d'un ou de plusieurs membres de la délégation des pouvoirs organisateurs convoqués d'une manière régulière, ni par l'absence d'un ou de plusieurs délégués des organisations syndicales représentatives convoqués d'une manière régulière.
Art. 81decies. § 1er. Les conclusions de chaque négociation sont coulées dans un protocole, dans lequel sont repris :
1° soit l'accord unanime de toutes les délégations;
2° soit l'accord entre la délégation des pouvoirs organisateurs et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, ainsi que la position de la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives;
3° soit la position respective de la délégation des pouvoirs organisateurs et celle des délégations des différentes organisations syndicales représentatives.
§ 2. En cas d'un accord unanime ou en cas d'un accord entre la délégation des pouvoirs organisateurs et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, aucune décision dérogeant audit protocole ne peut être prise ni au niveau des pouvoirs organisateurs individuels, ni au niveau des établissements individuels.
Art. 81undecies. Toute mesure prise après la négociation mentionne la date du protocole visé à l'article 81decies.
Art. 81duodecies. § 1er. L'OCSG adopte un règlement de fonctionnement à l'unanimité. Celui-ci règle au moins :
1° le mode de convocation de l'OCSG, le délai de convocation et le nombre de réunions par année scolaire avec un minimum de trois;
2° le mode de transmission des documents;
3° la manière dont les membres de l'OCSG peuvent porter un point à l'ordre du jour de l'OCSG et le délai dans lequel cela doit se faire;
4° les tâches du président;
5° les tâches du secrétaire;
6° les délais pour terminer la négociation;
7° la manière dont les procès-verbaux et les protocoles doivent être dressés;
8° la manière dont l'ordre du jour, les documents y annexés, les procès-verbaux et les protocoles seront conservés;
9° la manière dont les membres effectifs peuvent se faire remplacer et la manière dont et les cas où les délégués peuvent inviter des techniciens à participer aux réunions;
10° la concrétisation des compétences telles que visées à l'article 81septies;
11° la concrétisation des droits et devoirs visés à l'article 81quinquies;
12° la liste nominative des représentants effectifs des pouvoirs organisateurs et des représentants effectifs des organisations syndicales représentatives, ainsi que des représentants pouvant les remplacer.
§ 2. Si aucun accord n'est atteint sur un règlement de fonctionnement endéans un délai de trois mois après la création de l'OCSG, le modèle de règlement de fonctionnement dressé à l'unanimité par la sous-section 'Vlaamse Gemeenschap' de la section 2 du comité des services publics provinciaux et locaux est d'application.
Art. 81ter decies. Les frais de fonctionnement de l'OCSG sont à charge des pouvoirs organisateurs.
Section 2. - Centres d'enseignement transréseaux.
Art. 81quater decies. La présente section s'applique aux centres d'enseignement transréseaux qui se composent uniquement d'établissements appartenant à l'enseignement secondaire.
Art. 81quinquies decies. Dans chaque centre d'enseignement est créé un comité local au niveau du centre d'enseignement, appelé ci-après 'OCSG'.
Art. 81sexies decies. § 1er. Chaque OCSG se compose de délégués des pouvoirs organisateurs d'une part et des organisations syndicales représentatives d'autre part. Sont considérées comme des organisations syndicales représentatives les organisations syndicales siégeant dans le Comité sectoriel X - Enseignement (Communauté flamande), le Comité des services publics provinciaux et locaux - Section 2 - Sous-section 'Communauté flamande' et/ou le Comité coordinateur de négociation Enseignement libre subventionné.
§ 2. La délégation des pouvoirs organisateurs se compose d'au moins un membre de chaque pouvoir organisateur, sans que le total de sa délégation ne puisse dépasser la délégation totale des organisations syndicales représentatives.
Les représentants des pouvoirs organisateurs doivent être habilités à engager leur pouvoir organisateur respectif.
§ 3. La délégation des organisations syndicales représentatives se compose d'un membre au maximum par organisation syndicale représentative par pouvoir organisateur et est librement composée par celles-ci.
Pour les pouvoirs organisateurs du centre d'enseignement appartenant à l'enseignement libre subventionné où une seule organisation syndicale représentative est représentée dans le comité local ou les comites locaux, cette organisation syndicale représentative peut déléguer au maximum trois représentants à l'OCSG, par dérogation à l'alinéa précédent. Si deux organisations syndicales représentatives sont représentées dans le comité local ou les comités locaux, l'organisation syndicale représentative ayant le plus grand nombre de représentants dans le comité local ou les comités locaux peut déléguer au maximum deux représentants à l'OCSG. L'autre organisation syndicale représentative peut déléguer au maximum un (1) représentant.
§ 4. Les membres effectifs de l'OCSG peuvent se faire remplacer de la manière prévue par le règlement de fonctionnement. Les membres de la délégation des pouvoirs organisateurs peuvent uniquement se faire remplacer par un délégué dûment habilité.
Art. 81septies decies. Les délégués des organisations syndicales représentatives de l'enseignement officiel subventionné ou de l'enseignement communautaire bénéficient des droits et devoirs prévus par la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicales des agents relevant de ces autorités et par les arrêtés d'exécution de celle-ci. Les délégués des organisations syndicales représentatives de l'enseignement libre subventionné bénéficient des droits et devoirs prévus par le décret du 5 avril 1995 portant création de comités de négociation dans l'enseignement libre subventionné.
Art. 81duodevicies. § 1er. Les délégués des pouvoirs organisateurs déterminent qui d'entre eux assume la présidence de l'OCSG. Le président veille au bon fonctionnement de l'OCSG.
§ 2. Le secrétariat de l'OCSG est assuré par un secrétaire élu parmi et par les représentants du personnel. Moyennant l'accord de tous les membres de l'OCSG, le secrétariat peut également être assuré par un secrétaire ne faisant pas partie de l'OCSG.
Art. 81undevicies. § 1er. L'OCSG est compétent pour négocier sur les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement, dans la mesure où celles-ci peuvent avoir une répercussion sur les situations et les conditions de travail du personnel des établissements appartenant au centre d'enseignement et/ou du centre d'enseignement même.
§ 2. Les membres de l'OCSG ont un droit d'information concernant toutes les questions qui sont de la compétence du centre d'enseignement.
De plus, ils ont au moins tous les ans droit à être informés sur l'emploi.
Ces informations portent sur :
1° des renseignements sur l'évolution du nombre d'élèves dans les établissements du centre d'enseignement et la répercussion de celle-ci sur l'emploi et l'infrastructure dans les établissements appartenant au centre d'enseignement;
2° des renseignements sur la structure des établissements appartenant au centre d'enseignement, y compris sur les modifications structurelles pouvant avoir une répercussion sur les conditions de travail et/ou l'emploi;
3° des renseignements sur la rotation de personnel dans les établissements du centre d'enseignement.
§ 3. Les délégués des pouvoirs organisateurs doivent fournir des renseignements aux membres de l'OCSG sur toute décision susceptible d'avoir une importante répercussion sur les membres du personnel des établissements du centre d'enseignement.
§ 4. Les membres de l'OCSG reçoivent l'information nécessaire pour pouvoir vérifier si la législation de l'enseignement relative aux matières de personnel inter-établissements est respectée correctement.
§ 5. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent faire des démarches auprès des délégués des pouvoirs organisateurs, dans l'intérêt commun du personnel occupé dans le centre d'enseignement.
Art. 81vicies. Les questions devant être négociées sont portées à l'ordre du jour par le président de l'OCSG. Les autres membres de l'OCSG peuvent également porter des points à l'ordre du jour. En vue des négociations, les membres de l'OCSG reçoivent préalablement à la réunion tous les documents nécessaires et utiles pour pouvoir adopter des points de vue en connaissance de cause.
Art. 81vicies semel. Les négociations ne peuvent être rendues nulles ni par l'absence d'un ou de plusieurs membres de la délégation des pouvoirs organisateurs convoqués d'une manière régulière, ni par l'absence d'un ou de plusieurs délégués des organisations syndicales représentatives convoqués d'une manière régulière.
Art. 81vicies bis. § 1er. Les conclusions de chaque négociation sont coulées dans un protocole, dans lequel sont repris :
1° soit l'accord unanime de toutes les délégations;
2° soit l'accord entre la délégation des pouvoirs organisateurs et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, ainsi que la position de la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives;
3° soit la position respective de la délégation des pouvoirs organisateurs et celle des délégations des différentes organisations syndicales représentatives.
§ 2. En cas d'un accord unanime ou en cas d'un accord entre la délégation des pouvoirs organisateurs et la délégation d'une ou de plusieurs organisations syndicales représentatives, aucune décision dérogeant audit protocole ne peut être prise ni au niveau des pouvoirs organisateurs individuels, ni au niveau des établissements individuels.
Art. 81vicies ter. Toute mesure prise après la négociation mentionne la date du protocole visé à l'article 81vicies bis.
Art. 81vicies quater. § 1er. L'OCSG adopte un règlement de fonctionnement a l'unanimité. Celui-ci règle au moins :
1° le mode de convocation de l'OCSG, le délai de convocation et le nombre de réunions par année scolaire avec un minimum de trois;
2° le mode de transmission des documents;
3° la manière dont les membres de l'OCSG peuvent porter un point à l'ordre du jour de l'OCSG et le délai dans lequel cela doit se faire;
4° les tâches du président;
5° les tâches du secrétaire;
6° les délais pour terminer la négociation;
7° la manière dont les procès-verbaux et les protocoles doivent être dressés;
8° la manière dont l'ordre du jour, les documents y annexés, les procès-verbaux et les protocoles seront conservés;
9° la manière dont les membres effectifs peuvent se faire remplacer et la manière dont et les cas où les délégués peuvent inviter des techniciens à participer aux réunions;
10° la concrétisation des compétences telles que visées à l'article 81undevicies;
11° la concrétisation des droits et devoirs visés à l'article 81septies decies;
12° la liste nominative des représentants effectifs des pouvoirs organisateurs et des représentants effectifs des organisations syndicales représentatives, ainsi que des représentants pouvant les remplacer.
§ 2. Si aucun accord n'est atteint sur un règlement de fonctionnement endéans un délai de trois mois après la création de l'OCSG, le modèle de règlement de fonctionnement dressé à l'unanimité par le Comité sectoriel X, sous-section 'Vlaamse Gemeenschap' de la section 2 du comité des services publics provinciaux et locaux et du Comité coordinateur de négociation est d'application.
Art. 81vicies quinquies. Les frais de fonctionnement de l'OCSG sont à charge des pouvoirs organisateurs. ".
Art. 3.17. In hetzelfde decreet wordt artikel 73bis, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, opgeheven.
Art. 3.17. L'article 73bis du même décret, inséré par le décret du 14 février 2003, est supprimé.
Afdeling IV. - Brussels curriculum.
Section IV. - Programme d'études à Bruxelles.
Art. 3.18. In het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2004 betreffende het experimenteel Brussels curriculum in het voltijds secundair onderwijs, bekrachtigd bij decreet van 9 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in artikel 1 wordt het tweede lid opgeheven;
2° in artikel 6 worden de woorden " artikel 81 van hetzelfde decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor " vervangen door de woorden " artikel 6, § 1, van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs ";
3° in artikel 7 worden de woorden " 31 augustus 2007 " vervangen door de woorden " 31 augustus 2010 ".
1° in artikel 1 wordt het tweede lid opgeheven;
2° in artikel 6 worden de woorden " artikel 81 van hetzelfde decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor " vervangen door de woorden " artikel 6, § 1, van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs ";
3° in artikel 7 worden de woorden " 31 augustus 2007 " vervangen door de woorden " 31 augustus 2010 ".
Art. 3.18. A l'arrêté du Gouvernement flamand du 14 juillet 2004 relatif au programme d'études expérimental dans l'enseignement secondaire à temps plein à Bruxelles, sanctionné par le décret du 9 décembre 2005, sont apportées les modifications suivantes :
1° dans l'article 1er, l'alinéa deux est abrogé;
2° dans l'article 6, les mots " l'article 81 du même décret du 20 octobre 2000 relatif à l'enseignement XII-Ensor " sont remplacés par le mots " l'article 6, § 1er, du décret du 9 décembre 2005 relatif à l'organisation de projets temporaires dans l'enseignement ";
3° dans l'article 7, les mots " 31 août 2007 " sont remplacés par les mots " 31 août 2010 ".
1° dans l'article 1er, l'alinéa deux est abrogé;
2° dans l'article 6, les mots " l'article 81 du même décret du 20 octobre 2000 relatif à l'enseignement XII-Ensor " sont remplacés par le mots " l'article 6, § 1er, du décret du 9 décembre 2005 relatif à l'organisation de projets temporaires dans l'enseignement ";
3° dans l'article 7, les mots " 31 août 2007 " sont remplacés par les mots " 31 août 2010 ".
Afdeling V. - Buitengewoon onderwijs.
Section V. - Enseignement spécial.
Onderafdeling I. - Afwijkingsuren.
Sous-section Ire. - Heures dérogatoires.
Art. 3.19. Aan artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 65 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 28 april 1993, 14 juli 1998 en 7 juli 2006, wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 6. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit besluit kan de regering op vraag van de inrichtende macht in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009, extra lesuren toekennen voor het onderwijzend personeel.
Het aantal extra lesuren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 439 extra lesuren.
In geen geval kan de inrichtende macht personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de extra lesuren. ".
" § 6. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit besluit kan de regering op vraag van de inrichtende macht in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009, extra lesuren toekennen voor het onderwijzend personeel.
Het aantal extra lesuren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 439 extra lesuren.
In geen geval kan de inrichtende macht personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de extra lesuren. ".
Art. 3.19. A l'article 5 de l'arrêté royal n° 65 du 20 juillet 1982 fixant la façon de déterminer les fonctions du personnel directeur et enseignant dans les établissements d'enseignement spécial, modifié par les décrets des 9 avril 1992, 28 avril 1993, 14 juillet 1998 et 7 juillet 2006, il est ajouté un § 6, rédigé comme suit :
" § 6. Dans le cadre de l'enseignement intégré axé sur l'encadrement d'enfants autistes et par dérogation aux dispositions du présent arrêté, le Gouvernement flamand peut, à la demande du pouvoir organisateur, accorder dans l'enseignement spécial pour l'année scolaire 2008-2009 des périodes supplémentaires destinées au personnel enseignant.
Pour l'ensemble de l'enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionné et l'enseignement libre subventionné, le nombre de périodes supplémentaires s'élève à 439 périodes supplémentaires au maximum.
Le pouvoir organisateur ne peut en aucun cas affecter, muter et/ou nommer définitivement des membres du personnel dans les périodes supplémentaires. ".
" § 6. Dans le cadre de l'enseignement intégré axé sur l'encadrement d'enfants autistes et par dérogation aux dispositions du présent arrêté, le Gouvernement flamand peut, à la demande du pouvoir organisateur, accorder dans l'enseignement spécial pour l'année scolaire 2008-2009 des périodes supplémentaires destinées au personnel enseignant.
Pour l'ensemble de l'enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionné et l'enseignement libre subventionné, le nombre de périodes supplémentaires s'élève à 439 périodes supplémentaires au maximum.
Le pouvoir organisateur ne peut en aucun cas affecter, muter et/ou nommer définitivement des membres du personnel dans les périodes supplémentaires. ".
Art. 3.20. Aan artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 67 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel worden bepaald in het buitengewoon secundair onderwijs, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 14 juli 1998 en 7 juli 2006 wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 5. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit besluit kan de regering op vraag van de inrichtende macht in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009, extra uren toekennen voor het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.
Het aantal extra uren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 77 extra uren.
In geen geval kan de inrichtende macht personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de extra uren. ".
" § 5. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit besluit kan de regering op vraag van de inrichtende macht in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009, extra uren toekennen voor het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.
Het aantal extra uren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 77 extra uren.
In geen geval kan de inrichtende macht personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de extra uren. ".
Art. 3.20. A l'article 6 de l'arrêté royal n° 67 du 20 juillet 1982 fixant la façon de déterminer les fonctions du personnel paramédical, médical, social, psychologique et orthopédagogique dans l'enseignement secondaire spécial, modifié par les décrets des 28 avril 1993, 14 juillet 1998 et 7 juillet 2006, est ajouté un § 5, rédigé comme suit :
" § 5. Dans le cadre de l'enseignement intégré axé sur l'encadrement d'enfants autistes et par dérogation aux dispositions du présent arrêté, le Gouvernement flamand peut, à la demande du pouvoir organisateur, accorder dans l'enseignement spécial pour l'année scolaire 2008-2009 des heures supplémentaires destinées au personnel paramédical, médical, social, psychologique et orthopédagogique.
Pour l'ensemble de l'enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionné et l'enseignement libre subventionné, le nombre d'heures supplémentaires s'élève à 77 heures supplémentaires au maximum.
Le pouvoir organisateur ne peut en aucun cas affecter, muter et/ou nommer définitivement des membres du personnel dans les heures supplémentaires. ".
" § 5. Dans le cadre de l'enseignement intégré axé sur l'encadrement d'enfants autistes et par dérogation aux dispositions du présent arrêté, le Gouvernement flamand peut, à la demande du pouvoir organisateur, accorder dans l'enseignement spécial pour l'année scolaire 2008-2009 des heures supplémentaires destinées au personnel paramédical, médical, social, psychologique et orthopédagogique.
Pour l'ensemble de l'enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionné et l'enseignement libre subventionné, le nombre d'heures supplémentaires s'élève à 77 heures supplémentaires au maximum.
Le pouvoir organisateur ne peut en aucun cas affecter, muter et/ou nommer définitivement des membres du personnel dans les heures supplémentaires. ".
Art. 3.21. Aan artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 184 van 30 december 1982 tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 14 juli 1998 en 7 juli 2006 wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 5. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit besluit kan de regering op vraag van de inrichtende macht in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009, extra uren toekennen voor het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.
Het aantal extra uren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 77 extra uren.
In geen geval kan de inrichtende macht personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de extra uren. ".
" § 5. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit besluit kan de regering op vraag van de inrichtende macht in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009, extra uren toekennen voor het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.
Het aantal extra uren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 77 extra uren.
In geen geval kan de inrichtende macht personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de extra uren. ".
Art. 3.21. A l'article 9 de l'arrêté royal n° 184 du 30 décembre 1982 fixant la façon de déterminer, pour les instituts d'enseignement spécial de l'Etat et les homes de l'Etat, les fonctions du personnel paramédical et du personnel attribué dans le cadre de leur internat, modifié par les décrets des 28 avril 1993, 14 juillet 1998 et 7 juillet 2006, il est ajouté un § 5, rédigé comme suit :
" § 5. Dans le cadre de l'enseignement intégré axé sur l'encadrement d'enfants autistes et par dérogation aux dispositions du présent arrête, le Gouvernement flamand peut, à la demande du pouvoir organisateur, accorder dans l'enseignement spécial pour l'année scolaire 2008-2009 des heures supplémentaires destinées au personnel paramédical, médical, social, psychologique et orthopédagogique.
Pour l'ensemble de l'enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionné et l'enseignement libre subventionné, le nombre d'heures supplémentaires s'élève à 77 heures supplémentaires au maximum.
Le pouvoir organisateur ne peut en aucun cas affecter, muter et/ou nommer définitivement des membres du personnel dans les heures supplémentaires. ".
" § 5. Dans le cadre de l'enseignement intégré axé sur l'encadrement d'enfants autistes et par dérogation aux dispositions du présent arrête, le Gouvernement flamand peut, à la demande du pouvoir organisateur, accorder dans l'enseignement spécial pour l'année scolaire 2008-2009 des heures supplémentaires destinées au personnel paramédical, médical, social, psychologique et orthopédagogique.
Pour l'ensemble de l'enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionné et l'enseignement libre subventionné, le nombre d'heures supplémentaires s'élève à 77 heures supplémentaires au maximum.
Le pouvoir organisateur ne peut en aucun cas affecter, muter et/ou nommer définitivement des membres du personnel dans les heures supplémentaires. ".
Onderafdeling II. - Modulair onderwijs.
Sous-section II. - Enseignement modulaire.
Art. 3.22. In het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3, wordt een hoofdstuk IIIbis, Experimenteel modulair onderwijs, ingevoegd, bestaande uit de artikelen 20bis tot en met 20decies, die luiden als volgt :
" Hoofdstuk IIIbis. - Experimenteel modulair onderwijs
Art. 20bis. Vanaf het schooljaar 2008-2009 en tot zolang bedoeld experiment in het voltijds gewoon secundair onderwijs loopt, kan als experiment in door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instellingen voor buitengewoon secundair onderwijs, modulair onderwijs worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk, niet van toepassing.
Het experiment heeft betrekking op opleidingsvorm 3, met uitzondering van de observatiefase, en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseren overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel.
Het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs is niet van toepassing op dit experiment.
Art. 20ter. § 1. Modulair onderwijs wordt georganiseerd per studiegebied zonder opdeling in fasen of leerjaren. De betrokken studiegebieden zijn : auto, bouw, grafische communicatie en media, handel, hout, koeling en warmte, lichaamsverzorging, mechanica-elektriciteit, personenzorg, textiel, voeding. Elk studiegebied bundelt een reeks opleidingen. Eenzelfde opleiding kan in verschillende studiegebieden voorkomen.
§ 2. Elke opleiding omvat algemene en sociale vorming en beroepsgerichte vorming.
De algemene en sociale vorming wordt hetzij niet-modulair hetzij gedeeltelijk modulair georganiseerd.
De beroepsgerichte vorming wordt modulair georganiseerd. In elke opleiding komen een of meer modules voor. Een module is het kleinste te certificeren deel van een opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud. In modules komen geen afzonderlijke vakken voor. Eenzelfde module kan in verschillende opleidingen voorkomen.
§ 3. De Vlaamse Regering legt de opleidingenstructuur vast. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan :
1° het geheel van de opleidingen per studiegebied;
2° de modules per opleiding;
3° de duurtijd per module uitgedrukt in uren per week;
4° de aanduiding dat de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden; als de modules in een sequentieel verband staan, moeten zij in een eveneens vastgelegde volgorde worden gevolgd.
Voor zover de opleidingenstructuur afwijkt van die, vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende opleidingenstructuur ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.
§ 4. Programmatie respectievelijk opname in de erkennings-, financierings- of subsidiëringsregeling gebeurt per studiegebied.
In een onderwijsinstelling kan een studiegebied niet gelijktijdig modulair en niet-modulair worden georganiseerd, tenzij tijdens het geleidelijke omzettingsproces van de ene naar de andere structuur.
§ 5. Het modulair onderwijsaanbod van een instelling moet waarborgen dat een certificaat of een getuigschrift van een opleiding kan worden behaald.
Art. 20quater. Voor de modulair georganiseerde leerinhouden van een opleiding worden competenties door de Vlaamse Regering bepaald. Die leerinhouden zijn niet onderworpen aan de voorwaarde van door de Vlaamse Regering vastgestelde opleidingsprofielen.
De Vlaamse Regering leidt de competenties af uit kwalificaties. Als die er niet zijn, leidt de Vlaamse Regering de competenties af uit een referentiekader in nauw overleg met de beroepssectoren.
Voor zover de competenties afwijken van die bepaald bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende competenties ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.
Competenties kunnen ook door middel van stages of werkervaring worden gerealiseerd.
Art. 20quinquies. Een opleiding kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren. Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren.
Art. 20sexies. § 1. In het modulair onderwijs gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor regelmatige leerlingen :
1° de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot de opleidingsfase van opleidingsvorm 3;
2° de volgorde waarin modules dienen gevolgd zoals bepaald in de opleidingenstructuur;
3° eventueel : de specifieke toelatingsvoorwaarden tot een module zoals vastgelegd door de klassenraad, onverminderd het in 1° en 2° gestelde;
4° eventueel : de vrijstelling van toelatingsvoorwaarden tot een module op grond van een geattesteerde beslissing van de klassenraad, onverminderd het in 1° gestelde.
Een leerling kan slechts één module tezelfdertijd volgen.
§ 2. De overstap van een leerling van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis van een beslissing van de klassenraad.
Art. 20septies. De klassenraad beslist of een regelmatige leerling hetzij geslaagd is zonder beperkingen hetzij niet geslaagd is. Deze beslissing wordt genomen :
1° op het ogenblik dat de leerling een module heeft beëindigd. In voorkomend geval wordt, voor wat betreft het onderwijzend personeel, de klassenraad beperkt tot die leden die effectief aan de leerling in de desbetreffende module onderricht hebben verstrekt;
2° op het ogenblik dat de leerling aan alle opleidingsvoorwaarden voldoet die toelaten een beslissing te nemen over de toekenning van een attest van verworven competenties, een getuigschrift van verworven competenties, een getuigschrift van een opleiding of een getuigschrift van alternerende beroepsopleiding.
In het modulair onderwijs worden geen kwalificatieproeven ingericht.
Art. 20octies. De studiebekrachtiging, al dan niet op het einde van het schooljaar, wordt als volgt vastgesteld.
1° attest van verworven competenties : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding niet met vrucht heeft gevolgd; het attest vermeldt die competenties die de jongere wel heeft bereikt;
2° deelcertificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding met vrucht heeft gevolgd;
3° getuigschrift van verworven competenties : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een afgerond geheel binnen een opleiding met vrucht heeft gevolgd;
4° certificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding met vrucht heeft gevolgd;
5° getuigschrift van een opleiding : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding van assistentniveau met vrucht heeft gevolgd;
6° getuigschrift van alternerende beroepsopleiding : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die de integratiefase met vrucht heeft gevolgd.
Voor de toepassing van deze bepalingen wordt een module waarvoor de leerling bij beslissing van de klassenraad is vrijgesteld, geacht met vrucht gevolgd te zijn.
De Vlaamse Regering stelt de modellen en de invulonderrichtingen van de hiervoor vermelde studiebewijzen vast.
Art. 20novies. § 1. In het modulair onderwijs gelden als richtgetallen de reglementair vastgestelde richtgetallen van de overeenkomstige types van opleidingsvorm 3.
Het lesurenpakket dat op basis van het voorgaande wordt berekend, wordt voor wat betreft de schooljaren 2008-2009 en 2009-2010 als volgt netto verhoogd :
a) per studiegebied dat tijdens het betrokken schooljaar volledig modulair wordt georganiseerd, worden 4 lesuren toegekend;
b) per leerling in het experiment die op de gebruikelijke teldatum in aanmerking wordt genomen voor financiering of subsidiëring worden 0,10 lesuren toegekend.
§ 2. Modulair onderwijs wordt georganiseerd op basis van uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden, meer bepaald onder vorm van bijzondere pedagogische taken.
Met beroepsgerichte vorming gelijkgestelde uren komen in aanmerking voor de vaststelling van betrekkingen in de ambten van technisch adviseur-coördinator en technisch adviseur.
Art. 20decies. De inspectie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming is belast met de evaluatie van het experiment. De instellingen die aan het experiment deelnemen, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de evaluatie. De evaluatie moet, inzonderheid wat de timing betreft, derwijze worden georganiseerd dat ze toelaat om beleidsconclusies te trekken met het oog op een vlotte, eventuele, organieke implementatie. ".
" Hoofdstuk IIIbis. - Experimenteel modulair onderwijs
Art. 20bis. Vanaf het schooljaar 2008-2009 en tot zolang bedoeld experiment in het voltijds gewoon secundair onderwijs loopt, kan als experiment in door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instellingen voor buitengewoon secundair onderwijs, modulair onderwijs worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk, niet van toepassing.
Het experiment heeft betrekking op opleidingsvorm 3, met uitzondering van de observatiefase, en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseren overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel.
Het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs is niet van toepassing op dit experiment.
Art. 20ter. § 1. Modulair onderwijs wordt georganiseerd per studiegebied zonder opdeling in fasen of leerjaren. De betrokken studiegebieden zijn : auto, bouw, grafische communicatie en media, handel, hout, koeling en warmte, lichaamsverzorging, mechanica-elektriciteit, personenzorg, textiel, voeding. Elk studiegebied bundelt een reeks opleidingen. Eenzelfde opleiding kan in verschillende studiegebieden voorkomen.
§ 2. Elke opleiding omvat algemene en sociale vorming en beroepsgerichte vorming.
De algemene en sociale vorming wordt hetzij niet-modulair hetzij gedeeltelijk modulair georganiseerd.
De beroepsgerichte vorming wordt modulair georganiseerd. In elke opleiding komen een of meer modules voor. Een module is het kleinste te certificeren deel van een opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud. In modules komen geen afzonderlijke vakken voor. Eenzelfde module kan in verschillende opleidingen voorkomen.
§ 3. De Vlaamse Regering legt de opleidingenstructuur vast. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan :
1° het geheel van de opleidingen per studiegebied;
2° de modules per opleiding;
3° de duurtijd per module uitgedrukt in uren per week;
4° de aanduiding dat de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden; als de modules in een sequentieel verband staan, moeten zij in een eveneens vastgelegde volgorde worden gevolgd.
Voor zover de opleidingenstructuur afwijkt van die, vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende opleidingenstructuur ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.
§ 4. Programmatie respectievelijk opname in de erkennings-, financierings- of subsidiëringsregeling gebeurt per studiegebied.
In een onderwijsinstelling kan een studiegebied niet gelijktijdig modulair en niet-modulair worden georganiseerd, tenzij tijdens het geleidelijke omzettingsproces van de ene naar de andere structuur.
§ 5. Het modulair onderwijsaanbod van een instelling moet waarborgen dat een certificaat of een getuigschrift van een opleiding kan worden behaald.
Art. 20quater. Voor de modulair georganiseerde leerinhouden van een opleiding worden competenties door de Vlaamse Regering bepaald. Die leerinhouden zijn niet onderworpen aan de voorwaarde van door de Vlaamse Regering vastgestelde opleidingsprofielen.
De Vlaamse Regering leidt de competenties af uit kwalificaties. Als die er niet zijn, leidt de Vlaamse Regering de competenties af uit een referentiekader in nauw overleg met de beroepssectoren.
Voor zover de competenties afwijken van die bepaald bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende competenties ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.
Competenties kunnen ook door middel van stages of werkervaring worden gerealiseerd.
Art. 20quinquies. Een opleiding kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren. Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren.
Art. 20sexies. § 1. In het modulair onderwijs gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor regelmatige leerlingen :
1° de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot de opleidingsfase van opleidingsvorm 3;
2° de volgorde waarin modules dienen gevolgd zoals bepaald in de opleidingenstructuur;
3° eventueel : de specifieke toelatingsvoorwaarden tot een module zoals vastgelegd door de klassenraad, onverminderd het in 1° en 2° gestelde;
4° eventueel : de vrijstelling van toelatingsvoorwaarden tot een module op grond van een geattesteerde beslissing van de klassenraad, onverminderd het in 1° gestelde.
Een leerling kan slechts één module tezelfdertijd volgen.
§ 2. De overstap van een leerling van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis van een beslissing van de klassenraad.
Art. 20septies. De klassenraad beslist of een regelmatige leerling hetzij geslaagd is zonder beperkingen hetzij niet geslaagd is. Deze beslissing wordt genomen :
1° op het ogenblik dat de leerling een module heeft beëindigd. In voorkomend geval wordt, voor wat betreft het onderwijzend personeel, de klassenraad beperkt tot die leden die effectief aan de leerling in de desbetreffende module onderricht hebben verstrekt;
2° op het ogenblik dat de leerling aan alle opleidingsvoorwaarden voldoet die toelaten een beslissing te nemen over de toekenning van een attest van verworven competenties, een getuigschrift van verworven competenties, een getuigschrift van een opleiding of een getuigschrift van alternerende beroepsopleiding.
In het modulair onderwijs worden geen kwalificatieproeven ingericht.
Art. 20octies. De studiebekrachtiging, al dan niet op het einde van het schooljaar, wordt als volgt vastgesteld.
1° attest van verworven competenties : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding niet met vrucht heeft gevolgd; het attest vermeldt die competenties die de jongere wel heeft bereikt;
2° deelcertificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding met vrucht heeft gevolgd;
3° getuigschrift van verworven competenties : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een afgerond geheel binnen een opleiding met vrucht heeft gevolgd;
4° certificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding met vrucht heeft gevolgd;
5° getuigschrift van een opleiding : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding van assistentniveau met vrucht heeft gevolgd;
6° getuigschrift van alternerende beroepsopleiding : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die de integratiefase met vrucht heeft gevolgd.
Voor de toepassing van deze bepalingen wordt een module waarvoor de leerling bij beslissing van de klassenraad is vrijgesteld, geacht met vrucht gevolgd te zijn.
De Vlaamse Regering stelt de modellen en de invulonderrichtingen van de hiervoor vermelde studiebewijzen vast.
Art. 20novies. § 1. In het modulair onderwijs gelden als richtgetallen de reglementair vastgestelde richtgetallen van de overeenkomstige types van opleidingsvorm 3.
Het lesurenpakket dat op basis van het voorgaande wordt berekend, wordt voor wat betreft de schooljaren 2008-2009 en 2009-2010 als volgt netto verhoogd :
a) per studiegebied dat tijdens het betrokken schooljaar volledig modulair wordt georganiseerd, worden 4 lesuren toegekend;
b) per leerling in het experiment die op de gebruikelijke teldatum in aanmerking wordt genomen voor financiering of subsidiëring worden 0,10 lesuren toegekend.
§ 2. Modulair onderwijs wordt georganiseerd op basis van uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden, meer bepaald onder vorm van bijzondere pedagogische taken.
Met beroepsgerichte vorming gelijkgestelde uren komen in aanmerking voor de vaststelling van betrekkingen in de ambten van technisch adviseur-coördinator en technisch adviseur.
Art. 20decies. De inspectie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming is belast met de evaluatie van het experiment. De instellingen die aan het experiment deelnemen, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de evaluatie. De evaluatie moet, inzonderheid wat de timing betreft, derwijze worden georganiseerd dat ze toelaat om beleidsconclusies te trekken met het oog op een vlotte, eventuele, organieke implementatie. ".
Art. 3.22. Dans l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 décembre 2002 relatif à l'organisation de l'enseignement secondaire spécial de la forme d'enseignement 3, est inséré un chapitre IIIbis 'Enseignement modulaire expérimental', comportant les articles 20bis à 20decies inclus, rédigés comme suit :
" CHAPITRE IIIbis. - Enseignement modulaire expérimental
Art. 20bis. A partir de l'année scolaire 2008-2009 et aussi longtemps que l'expérience visé court dans l'enseignement secondaire ordinaire à temps plein, un enseignement modulaire peut être organise à titre expérimental, conformément aux dispositions de la présente section, dans les établissements d'enseignement secondaire spécial agréés, financés ou subventionnés par la Communauté flamande. Le cas échéant, les dispositions légales, décrétales et réglementaires contraires aux dispositions du présent chapitre ne s'appliquent pas.
L'expérience s'applique à la forme d'enseignement 3, à l'exception de la phase d'observation, et ne peut être organisée que par les établissements qui, pendant l'année scolaire 2007-2008, organisent un enseignement modulaire conformément à l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire.
Le décret du 9 décembre 2005 relatif à l'organisation de projets temporaires dans l'enseignement ne s'applique pas à cette expérience.
Art. 20ter. § 1er. L'enseignement modulaire est organisé par discipline, indépendamment de grades ou d'années d'études. Les disciplines concernées sont les suivantes : 'auto' (auto), 'bouw' (construction), 'grafische technieken' (techniques graphiques), 'handel' (commerce), 'hout' (bois), 'kleding' (habillement), 'koeling en warmte' (réfrigération et chauffage), 'lichaamsverzorging' (soins corporels), 'mechanica-elektriciteit' (mecanique-électricité), 'personenzorg' (soins aux personnes), 'textiel' (textile), 'voeding' (alimentation). Chaque discipline renferme une série de formations. Une même formation peut figurer dans plusieurs disciplines.
§ 2. Chaque discipline comporte une formation générale et sociale et une formation à vocation professionnelle.
La formation générale et sociale est organisée soit de façon non modulaire, soit de façon partiellement modulaire.
La formation à vocation professionnelle est organisée de façon modulaire. Dans chaque formation figurent un ou de plusieurs modules. Un module est la plus petite unité à certifier d'une formation, correspondant à un contenu déterminé. Les modules ne contiennent pas de cours distincts. Un même module peut figurer dans plusieurs formations.
§ 3. Le Gouvernement flamand arrête la structure des formations. Par structure des formations on entend :
1° l'ensemble des formations par discipline;
2° les modules par formation;
3° la durée par module exprimée en heures par semaine;
4° l'indication que les différents modules peuvent être organisés de façon séquentielle ou indépendante; si les modules sont de nature séquentielle, ils doivent être suivis dans un ordre également déterminé.
Dans la mesure où la structure des formations déroge à celle fixée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire, le Gouvernement flamand soumet la structure des formations en question à l'avis du 'Vlaamse Onderwijsraad' (Conseil flamand de l'enseignement).
§ 4. La programmation et l'admission à l'agrément, au financement ou au subventionnement se fait par discipline.
Dans un établissement d'enseignement, une discipline ne peut être organisée simultanément suivant le régime modulaire et le régime non modulaire, sauf pendant la transition progressive d'une structure à l'autre.
§ 5. L'offre d'enseignement modulaire d'un établissement doit garantir qu'un certificat ou un certificat de fin d'études d'une formation puisse être obtenu.
Art. 20quater. Les compétences pour ce qui est des contenus didactiques organisés de manière modulaire d'une formation sont déterminées par le Gouvernement flamand. Ces contenus didactiques ne sont pas assujettis à la condition de profils de formation déterminés par le Gouvernement flamand.
Le Gouvernement flamand déduit les compétences de qualifications. Si celles-ci font défaut, le Gouvernement flamand déduit les compétences d'un cadre de référence, en étroite concertation avec les secteurs professionnels.
Dans la mesure où les compétences dérogent à celles fixées par l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire, le Gouvernement flamand soumet les compétences en question à l'avis du 'Vlaamse Onderwijsraad'.
Des compétences peuvent également être acquises au moyen de stages ou d'expérience professionnelle.
Art. 20quinquies. Une formation peut être entamée à tout moment de l'année scolaire et peut être étalée sur une ou plusieurs années scolaires. Un module peut être entamé à tout moment de l'année scolaire et peut être étalé sur une ou plusieurs années scolaires.
Art. 20sexies. § 1er. Dans l'enseignement modulaire, les conditions communes d'admission suivantes s'appliquent aux élèves réguliers :
1° les conditions réglementaires d'admission à la phase de formation de la forme d'enseignement 3;
2° l'ordre dans lequel les modules doivent être suivis, tel que fixé dans la structure des formations;
3° le cas échéant : les conditions spécifiques d'admission à un module, telles que fixées par le conseil de classe, sans préjudice des dispositions des points 1° et 2°;
4° le cas échéant : la dispense de conditions d'admission à un module sur la base d'une décision certifiée du conseil de classe, sans préjudice des dispositions du point 1°.
Un élève ne peut suivre qu'un module à la fois.
§ 2. Le passage d'un élève de l'enseignement modulaire à l'enseignement non modulaire se fait sur la base d'une décision du conseil de classe.
Art. 20septies. Le conseil de classe décide si un élève régulier a soit réussi sans limitations soit échoué. Cette décision est prise :
1° au moment où l'élève a achevé un module. Le cas échéant, le conseil de classe est limité, pour ce qui concerne le personnel enseignant, aux membres ayant effectivement dispensé un enseignement à élève dans le module concerné;
2° au moment où l'élève remplit toutes les conditions de formation permettant de prendre une décision quant à l'octroi d'une attestation de compétences acquises, d'un certificat de compétences acquises, d'un certificat d'une formation ou d'un certificat d'une formation professionnelle en alternance.
Des épreuves de qualification ne sont pas organisées dans l'enseignement modulaire.
Art. 20octies. La validation des études, à la fin ou non de l'année scolaire, est établie comme suit :
1° attestation de compétences acquises : est délivrée à l'élève régulier ayant suivi sans succès un module d'une formation; l'attestation mentionne les compétences que le jeune a bien acquises;
2° certificat partiel : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès un module d'une formation;
3° certificat de compétences acquises : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès une section complète d'une formation;
4° certificat : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès une formation;
5° certificat d'une formation : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès une formation du niveau d'assistant;
6° certificat de formation professionnelle en alternance : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès la phase d'intégration.
Pour l'application de ces dispositions, un module dont l'élève est dispensé par une décision du conseil de classe est censé être suivi avec succès.
Le Gouvernement flamand fixe les modèles des titres précités et les prescriptions pour le remplissage de ceux-ci.
Art. 20novies. § 1er. Dans l'enseignement modulaire, les indices réglementairement fixés des types correspondants de la forme d'enseignement 3 font office d'indices.
Le capital-périodes net calcule au vu de ce qui précède est majoré de la manière suivante pour ce qui concerne les années scolaires 2008-2009 et 2009-2010 :
a) 4 heures de cours sont accordées par discipline organisée de façon entièrement modulaire pendant l'année scolaire concernée;
b) 0,10 heures de cours sont accordées par élève dans l'expérience qui, à la date de comptage habituelle, est admissible au financement ou aux subventions.
§ 2. L'enseignement modulaire est organisé sur la base d'heures qui ne sont pas des heures de cours mais qui y sont assimilées, notamment sous forme de tâches pédagogiques spéciales.
Des heures assimilées à la formation à vocation professionnelle entrent en ligne de compte pour la création d'emplois dans les fonctions de conseiller technique-coordinateur et de conseiller technique.
Art. 20decies. L'inspection du Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation est chargée de l'évaluation de l'expérience. Les établissements qui participent à l'expérience sont obligés d'accorder leur coopération à l'évaluation. L'évaluation doit être organisée, notamment pour ce qui est du timing, de manière qu'elle permet d'en tirer des conclusions de gestion en vue d'une implémentation organique, éventuelle, aisée ".
" CHAPITRE IIIbis. - Enseignement modulaire expérimental
Art. 20bis. A partir de l'année scolaire 2008-2009 et aussi longtemps que l'expérience visé court dans l'enseignement secondaire ordinaire à temps plein, un enseignement modulaire peut être organise à titre expérimental, conformément aux dispositions de la présente section, dans les établissements d'enseignement secondaire spécial agréés, financés ou subventionnés par la Communauté flamande. Le cas échéant, les dispositions légales, décrétales et réglementaires contraires aux dispositions du présent chapitre ne s'appliquent pas.
L'expérience s'applique à la forme d'enseignement 3, à l'exception de la phase d'observation, et ne peut être organisée que par les établissements qui, pendant l'année scolaire 2007-2008, organisent un enseignement modulaire conformément à l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire.
Le décret du 9 décembre 2005 relatif à l'organisation de projets temporaires dans l'enseignement ne s'applique pas à cette expérience.
Art. 20ter. § 1er. L'enseignement modulaire est organisé par discipline, indépendamment de grades ou d'années d'études. Les disciplines concernées sont les suivantes : 'auto' (auto), 'bouw' (construction), 'grafische technieken' (techniques graphiques), 'handel' (commerce), 'hout' (bois), 'kleding' (habillement), 'koeling en warmte' (réfrigération et chauffage), 'lichaamsverzorging' (soins corporels), 'mechanica-elektriciteit' (mecanique-électricité), 'personenzorg' (soins aux personnes), 'textiel' (textile), 'voeding' (alimentation). Chaque discipline renferme une série de formations. Une même formation peut figurer dans plusieurs disciplines.
§ 2. Chaque discipline comporte une formation générale et sociale et une formation à vocation professionnelle.
La formation générale et sociale est organisée soit de façon non modulaire, soit de façon partiellement modulaire.
La formation à vocation professionnelle est organisée de façon modulaire. Dans chaque formation figurent un ou de plusieurs modules. Un module est la plus petite unité à certifier d'une formation, correspondant à un contenu déterminé. Les modules ne contiennent pas de cours distincts. Un même module peut figurer dans plusieurs formations.
§ 3. Le Gouvernement flamand arrête la structure des formations. Par structure des formations on entend :
1° l'ensemble des formations par discipline;
2° les modules par formation;
3° la durée par module exprimée en heures par semaine;
4° l'indication que les différents modules peuvent être organisés de façon séquentielle ou indépendante; si les modules sont de nature séquentielle, ils doivent être suivis dans un ordre également déterminé.
Dans la mesure où la structure des formations déroge à celle fixée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire, le Gouvernement flamand soumet la structure des formations en question à l'avis du 'Vlaamse Onderwijsraad' (Conseil flamand de l'enseignement).
§ 4. La programmation et l'admission à l'agrément, au financement ou au subventionnement se fait par discipline.
Dans un établissement d'enseignement, une discipline ne peut être organisée simultanément suivant le régime modulaire et le régime non modulaire, sauf pendant la transition progressive d'une structure à l'autre.
§ 5. L'offre d'enseignement modulaire d'un établissement doit garantir qu'un certificat ou un certificat de fin d'études d'une formation puisse être obtenu.
Art. 20quater. Les compétences pour ce qui est des contenus didactiques organisés de manière modulaire d'une formation sont déterminées par le Gouvernement flamand. Ces contenus didactiques ne sont pas assujettis à la condition de profils de formation déterminés par le Gouvernement flamand.
Le Gouvernement flamand déduit les compétences de qualifications. Si celles-ci font défaut, le Gouvernement flamand déduit les compétences d'un cadre de référence, en étroite concertation avec les secteurs professionnels.
Dans la mesure où les compétences dérogent à celles fixées par l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er mars 2002 relatif à l'enseignement secondaire expérimental suivant un régime modulaire, le Gouvernement flamand soumet les compétences en question à l'avis du 'Vlaamse Onderwijsraad'.
Des compétences peuvent également être acquises au moyen de stages ou d'expérience professionnelle.
Art. 20quinquies. Une formation peut être entamée à tout moment de l'année scolaire et peut être étalée sur une ou plusieurs années scolaires. Un module peut être entamé à tout moment de l'année scolaire et peut être étalé sur une ou plusieurs années scolaires.
Art. 20sexies. § 1er. Dans l'enseignement modulaire, les conditions communes d'admission suivantes s'appliquent aux élèves réguliers :
1° les conditions réglementaires d'admission à la phase de formation de la forme d'enseignement 3;
2° l'ordre dans lequel les modules doivent être suivis, tel que fixé dans la structure des formations;
3° le cas échéant : les conditions spécifiques d'admission à un module, telles que fixées par le conseil de classe, sans préjudice des dispositions des points 1° et 2°;
4° le cas échéant : la dispense de conditions d'admission à un module sur la base d'une décision certifiée du conseil de classe, sans préjudice des dispositions du point 1°.
Un élève ne peut suivre qu'un module à la fois.
§ 2. Le passage d'un élève de l'enseignement modulaire à l'enseignement non modulaire se fait sur la base d'une décision du conseil de classe.
Art. 20septies. Le conseil de classe décide si un élève régulier a soit réussi sans limitations soit échoué. Cette décision est prise :
1° au moment où l'élève a achevé un module. Le cas échéant, le conseil de classe est limité, pour ce qui concerne le personnel enseignant, aux membres ayant effectivement dispensé un enseignement à élève dans le module concerné;
2° au moment où l'élève remplit toutes les conditions de formation permettant de prendre une décision quant à l'octroi d'une attestation de compétences acquises, d'un certificat de compétences acquises, d'un certificat d'une formation ou d'un certificat d'une formation professionnelle en alternance.
Des épreuves de qualification ne sont pas organisées dans l'enseignement modulaire.
Art. 20octies. La validation des études, à la fin ou non de l'année scolaire, est établie comme suit :
1° attestation de compétences acquises : est délivrée à l'élève régulier ayant suivi sans succès un module d'une formation; l'attestation mentionne les compétences que le jeune a bien acquises;
2° certificat partiel : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès un module d'une formation;
3° certificat de compétences acquises : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès une section complète d'une formation;
4° certificat : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès une formation;
5° certificat d'une formation : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès une formation du niveau d'assistant;
6° certificat de formation professionnelle en alternance : est délivré à l'élève régulier ayant suivi avec succès la phase d'intégration.
Pour l'application de ces dispositions, un module dont l'élève est dispensé par une décision du conseil de classe est censé être suivi avec succès.
Le Gouvernement flamand fixe les modèles des titres précités et les prescriptions pour le remplissage de ceux-ci.
Art. 20novies. § 1er. Dans l'enseignement modulaire, les indices réglementairement fixés des types correspondants de la forme d'enseignement 3 font office d'indices.
Le capital-périodes net calcule au vu de ce qui précède est majoré de la manière suivante pour ce qui concerne les années scolaires 2008-2009 et 2009-2010 :
a) 4 heures de cours sont accordées par discipline organisée de façon entièrement modulaire pendant l'année scolaire concernée;
b) 0,10 heures de cours sont accordées par élève dans l'expérience qui, à la date de comptage habituelle, est admissible au financement ou aux subventions.
§ 2. L'enseignement modulaire est organisé sur la base d'heures qui ne sont pas des heures de cours mais qui y sont assimilées, notamment sous forme de tâches pédagogiques spéciales.
Des heures assimilées à la formation à vocation professionnelle entrent en ligne de compte pour la création d'emplois dans les fonctions de conseiller technique-coordinateur et de conseiller technique.
Art. 20decies. L'inspection du Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation est chargée de l'évaluation de l'expérience. Les établissements qui participent à l'expérience sont obligés d'accorder leur coopération à l'évaluation. L'évaluation doit être organisée, notamment pour ce qui est du timing, de manière qu'elle permet d'en tirer des conclusions de gestion en vue d'une implémentation organique, éventuelle, aisée ".
Onderafdeling III. - Lokaal overlegplatform.
Sous-section III. - Plate-forme locale de concertation.
Art. 3.23. In artikel 24bis, § 1, 14°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt :
" Dit punt is niet van toepassing op secundaire afdelingen van de scholen van het type 5 en het zeepreventorium. ".
" Dit punt is niet van toepassing op secundaire afdelingen van de scholen van het type 5 en het zeepreventorium. ".
Art. 3.23. Dans l'article 24bis, § 1er, 14°, de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement, inséré par le décret du 7 juillet 2006, est inséré un second alinéa, rédigé comme suit :
" Le présent point ne s'applique pas aux sections secondaires des écoles de type 5, ni au Zeepreventorium. ".
" Le présent point ne s'applique pas aux sections secondaires des écoles de type 5, ni au Zeepreventorium. ".
Afdeling VI. - Inwerkingtreding.
Section VI. - Entrée en vigueur.
Art. 3.24. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008, met uitzondering van :
1° artikelen III.7 en III.8 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2002;
2° artikelen III.4, III.10 en III.12 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2006;
3° artikel III.18 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007;
4° artikelen III.16 en III.17 die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2008.
1° artikelen III.7 en III.8 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2002;
2° artikelen III.4, III.10 en III.12 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2006;
3° artikel III.18 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007;
4° artikelen III.16 en III.17 die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2008.
Art. 3.24. Les dispositions du présent chapitre entrent en vigueur le 1er septembre 2008, à l'exception :
1° des articles III.7 et III.8, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2002;
2° des articles III.4, III.10 et III.12, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2006;
3° de l'article III.18, qui produit ses effets le 1er septembre 2007;
4° des articles III.16 et III.17, qui produisent leurs effets le 1er avril 2008.
1° des articles III.7 et III.8, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2002;
2° des articles III.4, III.10 et III.12, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2006;
3° de l'article III.18, qui produit ses effets le 1er septembre 2007;
4° des articles III.16 et III.17, qui produisent leurs effets le 1er avril 2008.
HOOFDSTUK IV. - Levenslang leren.
CHAPITRE IV. - Apprentissage tout au long de la vie.
Afdeling I. - Deeltijds kunstonderwijs.
Section Ire. - Enseignement artistique à temps partiel.
Art. 4.1. In het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II worden de artikelen 96bis en 96ter ingevoegd, die luiden als volgt :
" Art. 96bis. Een instelling kan tijdens een bepaald schooljaar niet-ingerichte uren-leraar overdragen naar het volgend schooljaar mits te voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar dient vastgelegd uiterlijk op 1 november van dat schooljaar;
2° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar kan nooit hoger liggen dan twee procent van het aantal aanwendbare uren-leraar van dat bepaald schooljaar;
3° de overgedragen uren-leraar kunnen enkel in het volgend schooljaar worden aangewend.
Art. 96ter. § 1. De overdracht van uren-leraar tijdens een bepaald schooljaar, zoals bedoeld in artikel 96bis is slechts mogelijk indien de betrokken inrichtende macht van de onderwijsinstelling op eer verklaart dat zij tijdens dat schooljaar in de betrokken onderwijsinstelling overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel dient uit te spreken.
§ 2. De niet-naleving van de bepalingen van § 1 heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid.
§ 3. In de overgedragen uren-leraar zoals bedoeld in artikel 96bis kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden.
§ 4. Met het oog op de controle van § 3 door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, dienen de inrichtende machten van de betrokken onderwijsinstellingen een verklaring op eer af te leggen die er toe strekt dat in de bedoelde uren-leraar geen personeelsleden vastbenoemd worden.
§ 5. De niet-naleving van de bepalingen van § 3 en § 4 heeft tot gevolg dat de vaste benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de overheid. ".
" Art. 96bis. Een instelling kan tijdens een bepaald schooljaar niet-ingerichte uren-leraar overdragen naar het volgend schooljaar mits te voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar dient vastgelegd uiterlijk op 1 november van dat schooljaar;
2° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar kan nooit hoger liggen dan twee procent van het aantal aanwendbare uren-leraar van dat bepaald schooljaar;
3° de overgedragen uren-leraar kunnen enkel in het volgend schooljaar worden aangewend.
Art. 96ter. § 1. De overdracht van uren-leraar tijdens een bepaald schooljaar, zoals bedoeld in artikel 96bis is slechts mogelijk indien de betrokken inrichtende macht van de onderwijsinstelling op eer verklaart dat zij tijdens dat schooljaar in de betrokken onderwijsinstelling overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel dient uit te spreken.
§ 2. De niet-naleving van de bepalingen van § 1 heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid.
§ 3. In de overgedragen uren-leraar zoals bedoeld in artikel 96bis kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden.
§ 4. Met het oog op de controle van § 3 door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, dienen de inrichtende machten van de betrokken onderwijsinstellingen een verklaring op eer af te leggen die er toe strekt dat in de bedoelde uren-leraar geen personeelsleden vastbenoemd worden.
§ 5. De niet-naleving van de bepalingen van § 3 en § 4 heeft tot gevolg dat de vaste benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de overheid. ".
Art. 4.1. Dans le décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II sont insérés les articles 96bis et 96ter, rédigés comme suit :
" Art. 96bis. Au cours d'une année scolaire déterminée, un établissement peut transférer des périodes-professeur non organisées à l'année scolaire suivante, à condition qu'il soit satisfait aux conditions suivantes :
1° le nombre maximum de périodes-professeur d'une année scolaire déterminée qui est transféré à l'année scolaire suivante doit être fixé au plus tard le 1er novembre de ladite année scolaire;
2° le nombre maximum de périodes-professeur d'une année scolaire déterminée qui est transféré à l'année scolaire suivante ne peut jamais être supérieur à deux pour cent du nombre de périodes-professeur utilisables de cette année scolaire déterminée;
3° les périodes-professeur transférées ne peuvent être utilisées que pendant l'année scolaire suivante.
Art. 96ter. § 1er. Le transfert de périodes-professeur pendant une année scolaire déterminée, visé a l'article 96bis, n'est possible que si le pouvoir organisateur intéressé de l'établissement d'enseignement déclare sur l'honneur que, conformément à la réglementation en vigueur il ne doit pas procéder à des mises en disponibilité par défaut d'emploi nouvelles ou supplémentaires dans la catégorie du personnel enseignant.
§ 2. La non-observation des dispositions du § 1er a pour conséquence que la mise en disponibilité par défaut d'emploi est sans effet vis-à-vis de l'autorité.
§ 3. On ne peut nommer à titre définitif pour les périodes-professeur transférées visées à l'article 96bis.
§ 4. En vue du contrôle du § 3 par le Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation, les pouvoirs organisateurs des établissements d'enseignement intéressés doivent faire une déclaration sur l'honneur par laquelle ils s'engagent à ne pas nommer des membres du personnel a titre définitif pour les périodes-professeur visées.
§ 5. La non-observation des dispositions des §§ 3 et 4 a pour conséquence que les nominations à titre définitif ne produisent pas d'effets vis-à-vis de l'autorité. ".
" Art. 96bis. Au cours d'une année scolaire déterminée, un établissement peut transférer des périodes-professeur non organisées à l'année scolaire suivante, à condition qu'il soit satisfait aux conditions suivantes :
1° le nombre maximum de périodes-professeur d'une année scolaire déterminée qui est transféré à l'année scolaire suivante doit être fixé au plus tard le 1er novembre de ladite année scolaire;
2° le nombre maximum de périodes-professeur d'une année scolaire déterminée qui est transféré à l'année scolaire suivante ne peut jamais être supérieur à deux pour cent du nombre de périodes-professeur utilisables de cette année scolaire déterminée;
3° les périodes-professeur transférées ne peuvent être utilisées que pendant l'année scolaire suivante.
Art. 96ter. § 1er. Le transfert de périodes-professeur pendant une année scolaire déterminée, visé a l'article 96bis, n'est possible que si le pouvoir organisateur intéressé de l'établissement d'enseignement déclare sur l'honneur que, conformément à la réglementation en vigueur il ne doit pas procéder à des mises en disponibilité par défaut d'emploi nouvelles ou supplémentaires dans la catégorie du personnel enseignant.
§ 2. La non-observation des dispositions du § 1er a pour conséquence que la mise en disponibilité par défaut d'emploi est sans effet vis-à-vis de l'autorité.
§ 3. On ne peut nommer à titre définitif pour les périodes-professeur transférées visées à l'article 96bis.
§ 4. En vue du contrôle du § 3 par le Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation, les pouvoirs organisateurs des établissements d'enseignement intéressés doivent faire une déclaration sur l'honneur par laquelle ils s'engagent à ne pas nommer des membres du personnel a titre définitif pour les périodes-professeur visées.
§ 5. La non-observation des dispositions des §§ 3 et 4 a pour conséquence que les nominations à titre définitif ne produisent pas d'effets vis-à-vis de l'autorité. ".
Afdeling II. - Volwassenenonderwijs.
Section II. - Education des adultes.
Onderafdeling I. - Centra voor volwassenenonderwijs.
Sous-section Ire. - Centres d'éducation des adultes.
Art. 4.2. In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs wordt een punt 36°bis opgenomen dat luidt als volgt :
" 36°bis representatieve vakorganisatie : personeelsvereniging die aangesloten is bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale organisatie en die een werking ontplooit, naargelang het geval, in de centra voor volwassenenonderwijs of in de centra voor basiseducatie; ".
" 36°bis representatieve vakorganisatie : personeelsvereniging die aangesloten is bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale organisatie en die een werking ontplooit, naargelang het geval, in de centra voor volwassenenonderwijs of in de centra voor basiseducatie; ".
Art. 4.2. Dans l'article 2 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes est inséré un point 36°bis, rédigé comme suit :
" 36°bis organisation syndicale représentative : association du personnel affiliée à une organisation syndicale représentée dans le " Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen " (Conseil socio-économique de la Flandre) et dont les activités ciblent les centres d'éducation de adultes ou les centres d'éducation de base, suivant le cas; ".
" 36°bis organisation syndicale représentative : association du personnel affiliée à une organisation syndicale représentée dans le " Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen " (Conseil socio-économique de la Flandre) et dont les activités ciblent les centres d'éducation de adultes ou les centres d'éducation de base, suivant le cas; ".
Art. 4.3. In de eerste zin van artikel 17, § 3, van hetzelfde decreet worden de woorden " gedurende de schooljaren 2007-2008, 2008-2009 en 2009-2010 " vervangen door de woorden " gedurende de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 ".
Art. 4.3. Dans la première phrase de l'article 17, § 3, du même décret, les mots " Pendant les années scolaires 2007-2008, 2008-2009 et 2009-2010 " sont remplacés par les mots " Pendant les années scolaires 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011 ".
Art. 4.4. In artikel 26, § 1, § 3 en § 4, derde lid, van hetzelfde decreet wordt het woord " verlofregeling " telkens vervangen door het woord " vakantieregeling ".
Art. 4.4. Dans l'article 26, §§ 1er, 3 et 4, troisième alinéa, d même décret, les mots " régime de congé " sont remplacés chaque fois par les mots " régime de vacances ".
Art. 4.5. In artikel 35, § 1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° er wordt tussen de woorden " vermeld in artikelen 31, 32, 33 en 34, worden " en de woorden " geen aanvullende toelatingsvoorwaarden " de woorden ", met uitzondering van de opleidingen vanaf het niveau richtgraad 2 van de studiegebieden Nederlands tweede taal, talen richtgraad 1 en 2 en talen richtgraad 3 en 4, " ingevoegd;
2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Om als cursist toegelaten te worden tot de aanvangsmodule van een opleiding vanaf het niveau richtgraad 2 van het studiegebied Nederlands tweede taal, talen richtgraad 1 en 2 of talen richtgraad 3 en 4, met uitzondering van de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 4, Deens richtgraad 4, Duits richtgraad 4, Engels richtgraad 4, Frans richtgraad 4, Italiaans richtgraad 4, Portugees richtgraad 4, Spaans richtgraad 4 en Zweeds richtgraad 4, moet de cursist kunnen aantonen dat hij de basiscompetenties heeft behaald van de opleiding op het niveau van de voorgaande richtgraad. ".
1° er wordt tussen de woorden " vermeld in artikelen 31, 32, 33 en 34, worden " en de woorden " geen aanvullende toelatingsvoorwaarden " de woorden ", met uitzondering van de opleidingen vanaf het niveau richtgraad 2 van de studiegebieden Nederlands tweede taal, talen richtgraad 1 en 2 en talen richtgraad 3 en 4, " ingevoegd;
2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Om als cursist toegelaten te worden tot de aanvangsmodule van een opleiding vanaf het niveau richtgraad 2 van het studiegebied Nederlands tweede taal, talen richtgraad 1 en 2 of talen richtgraad 3 en 4, met uitzondering van de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 4, Deens richtgraad 4, Duits richtgraad 4, Engels richtgraad 4, Frans richtgraad 4, Italiaans richtgraad 4, Portugees richtgraad 4, Spaans richtgraad 4 en Zweeds richtgraad 4, moet de cursist kunnen aantonen dat hij de basiscompetenties heeft behaald van de opleiding op het niveau van de voorgaande richtgraad. ".
Art. 4.5. A l'article 35, § 1er, du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° La phrase est complétée par les mots suivants : ", à l'exception des formations à partir du niveau degré-guide 2 des disciplines 'Nederlands tweede taal' (néerlandais - deuxième langue), 'talen richtgraad 1 en 2' (langues degrés-guides 1 et 2) et 'talen richtgraad 3 en 4' (langues degrés-guides 3 et 4). "
2° il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit :
" Pour être admis comme apprenant au module initial d'une formation à partir du niveau degré-guide 2 des disciplines 'Nederlands tweede taal' (néerlandais - deuxième langue), 'talen richtgraad 1 en 2' (langues degrés-guides 1 et 2) et 'talen richtgraad 3 en 4' (langues degrés-guides 3 et 4), à l'exception des disciplines 'Nederlands tweede taal richtgraad 4' (néerlandais - deuxième langue degré-guide 4), 'Deens richtgraad 4' (danois degré-guide 4), 'Duits richtgraad 4' (allemand degré-guide 4), 'Engels richtgraad 4' (anglais degré-guide 4), 'Frans richtgraad 4' (français degré-guide 4), 'Italiaans richtgraad 4' (italien degré-guide 4), 'Portugees richtgraad 4' (portugais degré-guide 4), 'Spaans richtgraad 4' (espagnol degré-guide 4) et 'Zweeds richtgraad 4' (suédois degré-guide 4), l'apprenant doit pouvoir démontrer d'avoir acquis les compétences de base de la formation au niveau du degré-guide précédent. ".
1° La phrase est complétée par les mots suivants : ", à l'exception des formations à partir du niveau degré-guide 2 des disciplines 'Nederlands tweede taal' (néerlandais - deuxième langue), 'talen richtgraad 1 en 2' (langues degrés-guides 1 et 2) et 'talen richtgraad 3 en 4' (langues degrés-guides 3 et 4). "
2° il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit :
" Pour être admis comme apprenant au module initial d'une formation à partir du niveau degré-guide 2 des disciplines 'Nederlands tweede taal' (néerlandais - deuxième langue), 'talen richtgraad 1 en 2' (langues degrés-guides 1 et 2) et 'talen richtgraad 3 en 4' (langues degrés-guides 3 et 4), à l'exception des disciplines 'Nederlands tweede taal richtgraad 4' (néerlandais - deuxième langue degré-guide 4), 'Deens richtgraad 4' (danois degré-guide 4), 'Duits richtgraad 4' (allemand degré-guide 4), 'Engels richtgraad 4' (anglais degré-guide 4), 'Frans richtgraad 4' (français degré-guide 4), 'Italiaans richtgraad 4' (italien degré-guide 4), 'Portugees richtgraad 4' (portugais degré-guide 4), 'Spaans richtgraad 4' (espagnol degré-guide 4) et 'Zweeds richtgraad 4' (suédois degré-guide 4), l'apprenant doit pouvoir démontrer d'avoir acquis les compétences de base de la formation au niveau du degré-guide précédent. ".
Art. 4.6. In artikel 87 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt :
" § 1. Elk centrum voor basiseducatie heeft recht op één voltijdse functie van directeur.
Elk centrum is verplicht een directeur aan te stellen.
De functie van directeur kan worden toegekend aan één personeelslid dat voltijds in deze functie wordt aangesteld of aan twee personeelsleden die elk halftijds in deze functie worden aangesteld. ".
" § 1. Elk centrum voor basiseducatie heeft recht op één voltijdse functie van directeur.
Elk centrum is verplicht een directeur aan te stellen.
De functie van directeur kan worden toegekend aan één personeelslid dat voltijds in deze functie wordt aangesteld of aan twee personeelsleden die elk halftijds in deze functie worden aangesteld. ".
Art. 4.6. Dans l'article 87 du même décret, le § 1er est remplacé par la disposition suivante :
" § 1er. Tout centre d'éducation de base a droit à une fonction à temps plein de directeur.
Tout centre est tenu de désigner un directeur.
La fonction de directeur peut être accordée soit à un seul membre du personnel qui sera désigné à temps plein dans cette fonction, soit à deux membres du personnel qui seront désignés chacun a mi-temps dans la fonction. ".
" § 1er. Tout centre d'éducation de base a droit à une fonction à temps plein de directeur.
Tout centre est tenu de désigner un directeur.
La fonction de directeur peut être accordée soit à un seul membre du personnel qui sera désigné à temps plein dans cette fonction, soit à deux membres du personnel qui seront désignés chacun a mi-temps dans la fonction. ".
Art. 4.7. In artikel 93, § 1, van hetzelfde decreet wordt punt 2° vervangen door wat volgt :
" 2° regelmatig aan het geheel van de vorming geparticipeerd hebben vanaf het moment van inschrijving tot het moment dat één derde van het minimum aantal lestijden van de module voorbij is. ".
" 2° regelmatig aan het geheel van de vorming geparticipeerd hebben vanaf het moment van inschrijving tot het moment dat één derde van het minimum aantal lestijden van de module voorbij is. ".
Art. 4.7. Dans l'article 93, § 1er, du même décret, le point 2° est remplacé par la disposition suivante :
" 2° ont participe à l'ensemble de la formation à partir du moment d'inscription jusqu'au moment où un tiers du nombre minimum de périodes de cours du module ne soit accompli, ".
" 2° ont participe à l'ensemble de la formation à partir du moment d'inscription jusqu'au moment où un tiers du nombre minimum de périodes de cours du module ne soit accompli, ".
Art. 4.8. In artikel 99, § 1, van hetzelfde decreet wordt punt 3° vervangen door wat volgt :
" 3° regelmatig aan het geheel van de vorming geparticipeerd hebben vanaf het moment van inschrijving tot het moment dat één derde van het minimum aantal lestijden van de module voorbij is. ".
" 3° regelmatig aan het geheel van de vorming geparticipeerd hebben vanaf het moment van inschrijving tot het moment dat één derde van het minimum aantal lestijden van de module voorbij is. ".
Art. 4.8. Dans l'article 99, § 1er, du même décret, le point 3° est remplacé par la disposition suivante :
" 3° ont participé à l'ensemble de la formation à partir du moment d'inscription jusqu'au moment où un tiers du nombre minimum de périodes de cours du module ne soit accompli, ".
" 3° ont participé à l'ensemble de la formation à partir du moment d'inscription jusqu'au moment où un tiers du nombre minimum de périodes de cours du module ne soit accompli, ".
Art. 4.9. In artikel 107 van hetzelfde decreet wordt een derde lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Wanneer er definitief leraarsuren of punten van een Centrum voor Volwassenenonderwijs overgedragen worden naar een instelling van het secundair onderwijs, hoger onderwijs of deeltijds kunstonderwijs, dan worden deze leraarsuren of punten niet meer in rekening gebracht voor het bepalen van het percentage vermeld in het eerste lid. ".
" Wanneer er definitief leraarsuren of punten van een Centrum voor Volwassenenonderwijs overgedragen worden naar een instelling van het secundair onderwijs, hoger onderwijs of deeltijds kunstonderwijs, dan worden deze leraarsuren of punten niet meer in rekening gebracht voor het bepalen van het percentage vermeld in het eerste lid. ".
Art. 4.9. A l'article 107 du même décret, il est ajouté un alinéa trois, rédigé comme suit :
" Si des périodes de cours ou des points d'un Centre d'éducation des adultes sont transférés définitivement à un établissement d'enseignement secondaire, d'enseignement supérieur ou d'enseignement artistique à temps partiel, ces périodes de cours ou ces points ne sont plus portés en compte pour la détermination du pourcentage visé au premier alinéa. ".
" Si des périodes de cours ou des points d'un Centre d'éducation des adultes sont transférés définitivement à un établissement d'enseignement secondaire, d'enseignement supérieur ou d'enseignement artistique à temps partiel, ces périodes de cours ou ces points ne sont plus portés en compte pour la détermination du pourcentage visé au premier alinéa. ".
Art. 4.10. In artikel 109, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzingen aangebracht :
1° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Indien de in artikel 24, § 2, bedoelde afwijking voor bijzondere doelgroepen het minimale aantal lestijden van een opleiding overschrijdt, dan wordt het inschrijvingsgeld berekend op basis van het aantal lestijden bedoeld in hetzelfde artikel 24, § 1, 3°. ";
2° in § 3 wordt 5° opgeheven.
1° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Indien de in artikel 24, § 2, bedoelde afwijking voor bijzondere doelgroepen het minimale aantal lestijden van een opleiding overschrijdt, dan wordt het inschrijvingsgeld berekend op basis van het aantal lestijden bedoeld in hetzelfde artikel 24, § 1, 3°. ";
2° in § 3 wordt 5° opgeheven.
Art. 4.10. A l'article 109 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° le § 1er est complété par un second alinéa rédigé comme suit :
" Si la dérogation pour certains groupes cibles particuliers visée à l'article 24, § 2, dépasse le nombre minimum de périodes de cours d'une formation, les droits d'inscription sont calculés sur la base du nombre de périodes de cours visé au même article 24, § 1er, 3°. " ;
2° au § 3, le point 5° est supprimé.
1° le § 1er est complété par un second alinéa rédigé comme suit :
" Si la dérogation pour certains groupes cibles particuliers visée à l'article 24, § 2, dépasse le nombre minimum de périodes de cours d'une formation, les droits d'inscription sont calculés sur la base du nombre de périodes de cours visé au même article 24, § 1er, 3°. " ;
2° au § 3, le point 5° est supprimé.
Art. 4.11. In artikel 162 van hetzelfde decreet worden de woorden " met uitzondering van de artikelen 55, 57 en 57bis die worden opgeheven met ingang van 1 september 2008 " vervangen door de woorden " met uitzondering van artikel 57 dat wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2008, artikel 57bis dat wordt opgeheven met ingang van 1 september 2008 en artikel 55 dat wordt opgeheven met ingang van 1 september 2009 ".
Art. 4.11. Dans l'article 162 du même décret, les mots " à l'exception des articles 55, 57 et 57bis, qui sont abrogés le 1er septembre 2008 " sont remplacés par les mots " à l'exception de l'article 57, qui est abrogé le 1er janvier 2008, l'article 57bis, qui est abrogé le 1er septembre 2008, et de l'article 55 qui est abrogé le 1er septembre 2009 ".
Art. 4.12. Aan artikel 180 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Zodra voor een modulaire opleiding, bedoeld in het eerste lid, een opleidingsprofiel door de Vlaamse Regering wordt goedgekeurd, kan de modulaire opleiding nog georganiseerd worden :
1° gedurende één schooljaar volgend op de goedkeuring door de Vlaamse Regering en uiterlijk tot 1 september 2012, in het geval de modulaire opleiding minder dan 700 lestijden bedraagt;
2° gedurende twee schooljaren volgend op de goedkeuring door de Vlaamse Regering en uiterlijk tot 1 september 2012, in het geval de modulaire opleiding meer dan 700 lestijden bedraagt. ".
" Zodra voor een modulaire opleiding, bedoeld in het eerste lid, een opleidingsprofiel door de Vlaamse Regering wordt goedgekeurd, kan de modulaire opleiding nog georganiseerd worden :
1° gedurende één schooljaar volgend op de goedkeuring door de Vlaamse Regering en uiterlijk tot 1 september 2012, in het geval de modulaire opleiding minder dan 700 lestijden bedraagt;
2° gedurende twee schooljaren volgend op de goedkeuring door de Vlaamse Regering en uiterlijk tot 1 september 2012, in het geval de modulaire opleiding meer dan 700 lestijden bedraagt. ".
Art. 4.12. A l'article 180 du même décret, il est ajouté un second alinéa, rédigé comme suit :
" Dès qu'un profil de formation est approuvé par le Gouvernement flamand pour une formation modulaire visée au premier alinéa, la formation modulaire peut encore être organisée :
1° pendant une (1) année scolaire suivant l'approbation par le Gouvernement flamand et au plus tard le 1er septembre 2012, à condition que la formation modulaire comporte moins de 700 périodes de cours;
2° pendant une (1) année scolaire suivant l'approbation par le Gouvernement flamand et au plus tard le 1er septembre 2012, à condition que la formation modulaire comporte moins de 700 périodes de cours. ".
" Dès qu'un profil de formation est approuvé par le Gouvernement flamand pour une formation modulaire visée au premier alinéa, la formation modulaire peut encore être organisée :
1° pendant une (1) année scolaire suivant l'approbation par le Gouvernement flamand et au plus tard le 1er septembre 2012, à condition que la formation modulaire comporte moins de 700 périodes de cours;
2° pendant une (1) année scolaire suivant l'approbation par le Gouvernement flamand et au plus tard le 1er septembre 2012, à condition que la formation modulaire comporte moins de 700 périodes de cours. ".
Art. 4.13. Aan artikel 181 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De Vlaamse Regering is gemachtigd om aan de Centra voor Volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleidingen, vermeld in artikel 179, § 1, 2°, en artikel 180, ambtshalve onderwijsbevoegdheid te verlenen voor de goedgekeurde opleidingsprofielen die met deze opleidingen inhoudelijk overeenstemmen. ".
" De Vlaamse Regering is gemachtigd om aan de Centra voor Volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleidingen, vermeld in artikel 179, § 1, 2°, en artikel 180, ambtshalve onderwijsbevoegdheid te verlenen voor de goedgekeurde opleidingsprofielen die met deze opleidingen inhoudelijk overeenstemmen. ".
Art. 4.13. L'article 181 du même décret est complété par un alinéa trois, rédigé comme suit :
" Le Gouvernement flamand est autorisé à accorder aux centres d'éducation des adultes ayant compétence d'enseignement pour les formations visées aux articles 179, § 1er, 2°, et 180, compétence d'enseignement pour les profils de formation approuvés correspondant a ces formations. ".
" Le Gouvernement flamand est autorisé à accorder aux centres d'éducation des adultes ayant compétence d'enseignement pour les formations visées aux articles 179, § 1er, 2°, et 180, compétence d'enseignement pour les profils de formation approuvés correspondant a ces formations. ".
Art. 4.14. In artikel 193 van hetzelfde decreet wordt een § 4 ingevoegd, die luidt als volgt :
" § 4. Wanneer er definitief leraarsuren of punten overgedragen worden tussen twee onderwijsinstellingen in de periode dat de overgangsregeling bedoeld in § 1 en § 3 geldt, dan worden deze overgedragen leraarsuren of punten :
1° in mindering gebracht in het geval er een overdracht is van een Centrum voor Volwassenenonderwijs naar een andere onderwijsinstelling;
2° toegevoegd in het geval een Centrum voor Volwassenenonderwijs ontvangt van een andere onderwijsinstelling. ".
" § 4. Wanneer er definitief leraarsuren of punten overgedragen worden tussen twee onderwijsinstellingen in de periode dat de overgangsregeling bedoeld in § 1 en § 3 geldt, dan worden deze overgedragen leraarsuren of punten :
1° in mindering gebracht in het geval er een overdracht is van een Centrum voor Volwassenenonderwijs naar een andere onderwijsinstelling;
2° toegevoegd in het geval een Centrum voor Volwassenenonderwijs ontvangt van een andere onderwijsinstelling. ".
Art. 4.14. Dans l'article 193 du même décret, il est inséré un § 4, rédigé comme suit :
" § 4. Si des périodes/enseignant ou des points sont transférés définitivement entre deux établissements d'enseignement au cours de la période pendant laquelle s'applique le régime transitoire visé aux §§ 1er et 3, ces périodes/enseignant ou points sont :
1° déduits s'il y a un transfert d'un centre d'éducation des adultes a un autre établissement d'enseignement.
2° ajoutés si un centre d'éducation des adultes reçoit d'un autre établissement d'enseignement. ".
" § 4. Si des périodes/enseignant ou des points sont transférés définitivement entre deux établissements d'enseignement au cours de la période pendant laquelle s'applique le régime transitoire visé aux §§ 1er et 3, ces périodes/enseignant ou points sont :
1° déduits s'il y a un transfert d'un centre d'éducation des adultes a un autre établissement d'enseignement.
2° ajoutés si un centre d'éducation des adultes reçoit d'un autre établissement d'enseignement. ".
Art. 4.15. In hetzelfde decreet wordt in titel IX, een hoofdstuk IIbis, Uitzonderingsbepalingen, bestaande uit artikel 197bis, ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Hoofdstuk IIbis. - Uitzonderingsbepalingen
Art. 197bis. Aan het Centrum voor Volwassenenonderwijs " De Vlaamse Ardennen ", Fortstraat 47, 9700 Oudenaarde, wordt vanaf 1 september 2008 :
1° onderwijsbevoegdheid verleend voor de specifieke lerarenopleiding van het studiegebied onderwijs van het hoger beroepsonderwijs;
2° éénmalig 2740 bijkomende leraarsuren beschikbaar gesteld voor de organisatie van de opleiding bedoeld in 1°;
3° éénmalig 13 bijkomende punten beschikbaar gesteld, onverminderd de bepalingen in artikel 105, voor de oprichting van betrekkingen in de ambten van bestuurs- en ondersteunend personeel.
De directeur van het Centrum voor Volwassenenonderwijs " De Vlaamse Ardennen " stelt de personeelsleden aan die in toepassing van artikel 5 van de wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap tot 31 augustus 2008 door de Vlaamse overheid gefinancierde diensten hebben gepresteerd in het Centrum voor Volwassenenvorming Hogere Leergangen voor Technisch Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs Moeskroen, en die op 30 juni 2008 effectief in dienst waren.
De diensten, bedoeld in het tweede lid, worden geacht gepresteerd te zijn in het Centrum voor Volwassenenonderwijs " De Vlaamse Ardennen. ". ".
" Hoofdstuk IIbis. - Uitzonderingsbepalingen
Art. 197bis. Aan het Centrum voor Volwassenenonderwijs " De Vlaamse Ardennen ", Fortstraat 47, 9700 Oudenaarde, wordt vanaf 1 september 2008 :
1° onderwijsbevoegdheid verleend voor de specifieke lerarenopleiding van het studiegebied onderwijs van het hoger beroepsonderwijs;
2° éénmalig 2740 bijkomende leraarsuren beschikbaar gesteld voor de organisatie van de opleiding bedoeld in 1°;
3° éénmalig 13 bijkomende punten beschikbaar gesteld, onverminderd de bepalingen in artikel 105, voor de oprichting van betrekkingen in de ambten van bestuurs- en ondersteunend personeel.
De directeur van het Centrum voor Volwassenenonderwijs " De Vlaamse Ardennen " stelt de personeelsleden aan die in toepassing van artikel 5 van de wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap tot 31 augustus 2008 door de Vlaamse overheid gefinancierde diensten hebben gepresteerd in het Centrum voor Volwassenenvorming Hogere Leergangen voor Technisch Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs Moeskroen, en die op 30 juni 2008 effectief in dienst waren.
De diensten, bedoeld in het tweede lid, worden geacht gepresteerd te zijn in het Centrum voor Volwassenenonderwijs " De Vlaamse Ardennen. ". ".
Art. 4.15. Dans le même décret, il est inséré dans le titre IX un chapitre IIbis, comprenant l'article 197is, rédigé comme suit :
" CHAPITRE IIbis. - Dérogations
Art. 197bis. Au 'Centrum voor Volwassenenonderwiis " De Vlaamse Ardennen " ', Fortstraat 47, 9700 Oudenaarde, il est, à partir du 1er septembre 2008 :
1° accorde compétence d'enseignement pour la formation spécifique des enseignants de la discipline 'Onderwijs' (Enseignement) de l'enseignement supérieur professionnel;
2° accorde une seule fois 2740 périodes/enseignant supplémentaires pour l'organisation de la formation visée au 1°;
3° accordé une seule fois 13 points supplémentaires, sans préjudice des dispositions de l'article 105, destinés à la création d'emplois dans les fonctions du personnel directeur et d'appui.
Le directeur du 'Centrum voor Volwassenenonderwijs " De Vlaamse Ardennen " ' désigne les membres du personnel qui, par application de l'article 5 de la loi du 21 juillet 1971 relative à la compétence et au fonctionnement des conseils culturels, ont presté, jusque le 31 août 2008, des services financés par l'Autorité flamande pour la communauté culturelle néerlandaise et pour la communauté culturelle française, auprès du 'Centrum voor Volwassenenvorming Hogere Leergangen voor Technisch Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs Moeskroen', et qui étaient effectivement en service le 30 juin 2008.
Les services visés à l'alinéa deux sont censés être prestés dans le 'Centrum voor Volwassenenonderwijs " De Vlaamse Ardennen " '. "
" CHAPITRE IIbis. - Dérogations
Art. 197bis. Au 'Centrum voor Volwassenenonderwiis " De Vlaamse Ardennen " ', Fortstraat 47, 9700 Oudenaarde, il est, à partir du 1er septembre 2008 :
1° accorde compétence d'enseignement pour la formation spécifique des enseignants de la discipline 'Onderwijs' (Enseignement) de l'enseignement supérieur professionnel;
2° accorde une seule fois 2740 périodes/enseignant supplémentaires pour l'organisation de la formation visée au 1°;
3° accordé une seule fois 13 points supplémentaires, sans préjudice des dispositions de l'article 105, destinés à la création d'emplois dans les fonctions du personnel directeur et d'appui.
Le directeur du 'Centrum voor Volwassenenonderwijs " De Vlaamse Ardennen " ' désigne les membres du personnel qui, par application de l'article 5 de la loi du 21 juillet 1971 relative à la compétence et au fonctionnement des conseils culturels, ont presté, jusque le 31 août 2008, des services financés par l'Autorité flamande pour la communauté culturelle néerlandaise et pour la communauté culturelle française, auprès du 'Centrum voor Volwassenenvorming Hogere Leergangen voor Technisch Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs Moeskroen', et qui étaient effectivement en service le 30 juin 2008.
Les services visés à l'alinéa deux sont censés être prestés dans le 'Centrum voor Volwassenenonderwijs " De Vlaamse Ardennen " '. "
Art. 4.16. In titel IX, hoofdstuk II, afdeling III, van hetzelfde decreet, wordt een artikel 196bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Art. 196bis. De referteperiode van 1 februari 2007 tot 31 januari 2008 wordt éénmalig met twee maanden verlengd tot 31 maart 2008. ".
" Art. 196bis. De referteperiode van 1 februari 2007 tot 31 januari 2008 wordt éénmalig met twee maanden verlengd tot 31 maart 2008. ".
Art. 4.16. Dans le titre IX, chapitre II, section III, du même décret, il est inséré un article 196bis, rédigé comme suit :
" Art. 196bis. La période de référence du 1er février 2007 au 31 janvier 2008 est prolongée une fois de deux mois, jusqu'au 31 mars 2008. ".
" Art. 196bis. La période de référence du 1er février 2007 au 31 janvier 2008 est prolongée une fois de deux mois, jusqu'au 31 mars 2008. ".
Art. 4.17. In hetzelfde decreet worden de artikelen 135, 141, 142, 147, 152 en 155 opgeheven.
Art. 4.17. Dans le même décret, les articles 135, 141, 142, 147, 152 et 155 sont abrogés.
Art. 4.18. In alle betrokken artikelen van hetzelfde decreet worden de woorden " referteperiode van 1 februari n-1 tot 31 januari n " vervangen door de woorden " referteperiode van 1 april n-1 tot 31 maart n ".
Art. 4.18. Dans tous les articles concernés du même décret, les mots " période de référence 1er février n-1 - 31 janvier n " sont remplacés par les mots " période de référence 1er avril n-1 - 31 mars n ".
Onderafdeling II. - ICT-coördinatie.
Sous-section II. - Coordination TIC.
Art. 4.19. In artikel X.53 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, gewijzigd bij de decreten van 7 mei 2004 en 15 juli 2005, worden de volgende wijzingen aangebracht :
1° in § 1 wordt een punt 2°bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" 2°bis een consortium volwassenenonderwijs of ";
2° in § 1, 3°, worden tussen de woorden " - (een) centr(um)(a) voor volwassenenonderwijs en/of " en " - (een) instelling(en) voor deeltijds kunstonderwijs. " de woorden " - een of meerdere consortia volwassenenonderwijs en/of " ingevoegd;
3° in § 2, 3°, worden na de woorden " en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs " de woorden " of van het artikel 73 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. " toegevoegd;
4° in § 2, 3°, worden in het tweede lid tussen de woorden " en/of een scholengroep " en " omvat, kan van deze regeling " de woorden " en/of een consortium volwassenenonderwijs " ingevoegd.
1° in § 1 wordt een punt 2°bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" 2°bis een consortium volwassenenonderwijs of ";
2° in § 1, 3°, worden tussen de woorden " - (een) centr(um)(a) voor volwassenenonderwijs en/of " en " - (een) instelling(en) voor deeltijds kunstonderwijs. " de woorden " - een of meerdere consortia volwassenenonderwijs en/of " ingevoegd;
3° in § 2, 3°, worden na de woorden " en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs " de woorden " of van het artikel 73 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. " toegevoegd;
4° in § 2, 3°, worden in het tweede lid tussen de woorden " en/of een scholengroep " en " omvat, kan van deze regeling " de woorden " en/of een consortium volwassenenonderwijs " ingevoegd.
Art. 4.19. A l'article X.53 du décret du 14 février 2003 relatif à l'enseignement XIV, modifié par les décrets des 7 mai 2004 et 15 juillet 2005, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le § 1er, il est inséré un point 2°bis, rédigé comme suit :
" 2°bis un consortium éducation des adultes ou ";
2° au § 1er, 3°, les mots " - un ou plusieurs consortiums éducation des adultes et/ou " sont insérés entre les mots " - un/des centre(s) d'éducation des adultes et/ou " et " - un/des établissement(s) d'enseignement artistique à temps partiel. " ;
3° au § 2, 3°, les mots " ou de l'article 73 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes. " sont ajoutés après les mots " et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental ";
4° au § 2, 3°, second alinéa, les mots " et/ou un consortium éducation des adultes " sont insérés entre les mots " et/ou un groupe d'écoles " et ", il est possible de s'écarter de ce règlement. ".
1° dans le § 1er, il est inséré un point 2°bis, rédigé comme suit :
" 2°bis un consortium éducation des adultes ou ";
2° au § 1er, 3°, les mots " - un ou plusieurs consortiums éducation des adultes et/ou " sont insérés entre les mots " - un/des centre(s) d'éducation des adultes et/ou " et " - un/des établissement(s) d'enseignement artistique à temps partiel. " ;
3° au § 2, 3°, les mots " ou de l'article 73 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes. " sont ajoutés après les mots " et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental ";
4° au § 2, 3°, second alinéa, les mots " et/ou un consortium éducation des adultes " sont insérés entre les mots " et/ou un groupe d'écoles " et ", il est possible de s'écarter de ce règlement. ".
Afdeling III. - Centra voor Basiseducatie.
Section III. - Centres d'éducation de base.
Art. 4.20. In hetzelfde decreet wordt in titel VI, het hoofdstuk I, Personeel van de centra voor basiseducatie, dat bestaat uit artikelen 127 en 128, vervangen door de artikelen 127 tot en met 128bis, die luiden als volgt :
" HOOFDSTUK I. - Personeel van de centra voor basiseducatie
Afdeling I. - Het personeelskader
Art. 127. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt voor de betrekkingen die worden ingericht volgens artikel 29, § 1, 1°, de functies waarin de personeelsleden van de centra voor basiseducatie kunnen aangesteld worden.
§ 2. De personeelsleden bedoeld in § 1, die worden aangesteld in betrekkingen bedoeld in artikel 29, § 1, 1°, worden in de functies, vermeld in § 1, aangeworven als contractuele personeelsleden op wie de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing is.
Afdeling II. - Administratieve en geldelijke rechtspositie van het personeel
Art. 128. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt voor de personeelsleden bedoeld in artikel 127 nadere bepalingen met betrekking tot de prestatieregeling, de vakantieregeling, de verlofregeling en de terugbetaling van de vervoerskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling en terug.
In afwachting dat de Vlaamse Regering uitvoering geeft aan het eerste lid, blijven de bestaande bepalingen van toepassing die op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet gelden.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt voor de personeelsleden bedoeld in artikel 127 de geldelijke rechtspositie en de wijze waarop een aanvraag tot salarissubsidiëring plaatsvindt.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt wanneer en onder welke voorwaarden een personeelslid, bedoeld in artikel 127, tijdens zijn afwezigheid kan vervangen worden.
Art. 128bis. De bepalingen van artikelen 127 en 128 zijn eveneens van toepassing op de personeelsleden die worden aangesteld in betrekkingen bedoeld in artikel 29, § 1, 2°, tenzij de Vlaamse Regering dit anders bepaalt. ".
" HOOFDSTUK I. - Personeel van de centra voor basiseducatie
Afdeling I. - Het personeelskader
Art. 127. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt voor de betrekkingen die worden ingericht volgens artikel 29, § 1, 1°, de functies waarin de personeelsleden van de centra voor basiseducatie kunnen aangesteld worden.
§ 2. De personeelsleden bedoeld in § 1, die worden aangesteld in betrekkingen bedoeld in artikel 29, § 1, 1°, worden in de functies, vermeld in § 1, aangeworven als contractuele personeelsleden op wie de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing is.
Afdeling II. - Administratieve en geldelijke rechtspositie van het personeel
Art. 128. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt voor de personeelsleden bedoeld in artikel 127 nadere bepalingen met betrekking tot de prestatieregeling, de vakantieregeling, de verlofregeling en de terugbetaling van de vervoerskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling en terug.
In afwachting dat de Vlaamse Regering uitvoering geeft aan het eerste lid, blijven de bestaande bepalingen van toepassing die op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet gelden.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt voor de personeelsleden bedoeld in artikel 127 de geldelijke rechtspositie en de wijze waarop een aanvraag tot salarissubsidiëring plaatsvindt.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt wanneer en onder welke voorwaarden een personeelslid, bedoeld in artikel 127, tijdens zijn afwezigheid kan vervangen worden.
Art. 128bis. De bepalingen van artikelen 127 en 128 zijn eveneens van toepassing op de personeelsleden die worden aangesteld in betrekkingen bedoeld in artikel 29, § 1, 2°, tenzij de Vlaamse Regering dit anders bepaalt. ".
Art. 4.20. Dans le titre VI du même décret, le chapitre Ier, 'Personnel des centres d'éducation de base', comportant les articles 127 et 128, est remplacé par les articles 127 à 128bis, rédigés comme suit :
" CHAPITRE Ier. - Personnel des centres d'éducation de base
Section Ire. - Le cadre organique
Art. 127. § 1er. Pour les emplois créés conformément à l'article 29, § 1er, 1°, le Gouvernement flamand détermine les fonctions dans lesquelles les membres du personnel des centres d'éducation de base peuvent être désignés.
§ 2. Les membres du personnel visés au § 1er qui sont désignés dans les emplois visés à l'article 29, § 1er, 1°, sont recrutés dans les fonctions visées au § 1er comme des contractuels auxquels la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail est applicable.
Section II. - Statut pécuniaire et position administrative du personnel
Art. 128. § 1er. Le Gouvernement flamand fixe pour les membres du personnel visés à l'article 127 les modalités relatives au régime des prestations, le régime des vacances, le régime des congés et le remboursement des frais de transport du domicile au lieu de travail et vice versa.
En attendant que le Gouvernement flamand donne exécution à l'alinéa premier, les dispositions existantes à la date de l'entrée en vigueur du présent décret restent d'application.
§ 2. Le Gouvernement flamand arrête pour les membres du personnel visés à l'article 127 le statut pécuniaire et les modalités pour la demande d'un subventionnement de traitement.
§ 3. Le Gouvernement flamand fixe le moment auquel et les conditions auxquelles un membre du personnel visé à l'article 127 peut être remplacé pendant son absence.
Art. 128bis. Les dispositions des articles 127 et 128 s'appliquent également aux membres du personnel désignés dans des emplois vises à l'article 29, § 1er, 2°, sauf disposition contraire du Gouvernement flamand. ".
" CHAPITRE Ier. - Personnel des centres d'éducation de base
Section Ire. - Le cadre organique
Art. 127. § 1er. Pour les emplois créés conformément à l'article 29, § 1er, 1°, le Gouvernement flamand détermine les fonctions dans lesquelles les membres du personnel des centres d'éducation de base peuvent être désignés.
§ 2. Les membres du personnel visés au § 1er qui sont désignés dans les emplois visés à l'article 29, § 1er, 1°, sont recrutés dans les fonctions visées au § 1er comme des contractuels auxquels la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail est applicable.
Section II. - Statut pécuniaire et position administrative du personnel
Art. 128. § 1er. Le Gouvernement flamand fixe pour les membres du personnel visés à l'article 127 les modalités relatives au régime des prestations, le régime des vacances, le régime des congés et le remboursement des frais de transport du domicile au lieu de travail et vice versa.
En attendant que le Gouvernement flamand donne exécution à l'alinéa premier, les dispositions existantes à la date de l'entrée en vigueur du présent décret restent d'application.
§ 2. Le Gouvernement flamand arrête pour les membres du personnel visés à l'article 127 le statut pécuniaire et les modalités pour la demande d'un subventionnement de traitement.
§ 3. Le Gouvernement flamand fixe le moment auquel et les conditions auxquelles un membre du personnel visé à l'article 127 peut être remplacé pendant son absence.
Art. 128bis. Les dispositions des articles 127 et 128 s'appliquent également aux membres du personnel désignés dans des emplois vises à l'article 29, § 1er, 2°, sauf disposition contraire du Gouvernement flamand. ".
Afdeling IV. - Inwerkingtreding.
Section IV. - Entrée en vigueur.
Art. 4.21. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008, met uitzondering van :
1° artikelen IV.3, IV.5, IV.6, IV.10, 1°, IV.16, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007;
2° artikel IV.11 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2008;
3° artikel IV.18 dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 2008;
4° artikel IV.17 dat in werking treedt op 1 augustus 2008.
1° artikelen IV.3, IV.5, IV.6, IV.10, 1°, IV.16, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007;
2° artikel IV.11 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2008;
3° artikel IV.18 dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 2008;
4° artikel IV.17 dat in werking treedt op 1 augustus 2008.
Art. 4.21. Les dispositions du présent chapitre entrent en vigueur le 1er septembre 2008, à l'exception :
1° des articles IV.3, IV.5, IV.6, IV.10, 1°, IV.16, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2007;
2° de l'article IV.11, qui produit ses effets le 1er janvier 2008;
3° de l'article IV.18, qui produit ses effets le 1er avril 2008;
4° de l'article IV.17, qui entre en vigueur le 1er août 2008.
1° des articles IV.3, IV.5, IV.6, IV.10, 1°, IV.16, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2007;
2° de l'article IV.11, qui produit ses effets le 1er janvier 2008;
3° de l'article IV.18, qui produit ses effets le 1er avril 2008;
4° de l'article IV.17, qui entre en vigueur le 1er août 2008.
HOOFDSTUK V. - Hoger onderwijs.
CHAPITRE V. - Enseignement supérieur.
Afdeling I. - Decreet betreffende de universiteiten.
Section Ire. - Décret relatif aux universités.
Art. 5.1. In artikel 64 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Binnen de formatie van het zelfstandig academisch personeel kunnen de universiteiten docenten aanstellen in het tenure trackstelsel, waarvan de aanstellings- en benoemingsvoorwaarden worden beschreven in artikel 91bis. ".
" Binnen de formatie van het zelfstandig academisch personeel kunnen de universiteiten docenten aanstellen in het tenure trackstelsel, waarvan de aanstellings- en benoemingsvoorwaarden worden beschreven in artikel 91bis. ".
Art. 5.1. A l'article 64 du décret du 12 juin 1991 relatif aux universités dans la Communauté flamande, il est inséré entre les alinéas premier et deux un nouvel alinéa, rédigé comme suit :
" Dans le cadre organique du personnel académique autonome, les universités peuvent désigner des chargés de cours dans le régime 'tenure track', dont les conditions de désignation et de nomination sont décrites à l'article 91bis. ".
" Dans le cadre organique du personnel académique autonome, les universités peuvent désigner des chargés de cours dans le régime 'tenure track', dont les conditions de désignation et de nomination sont décrites à l'article 91bis. ".
Art. 5.2. Aan artikel 72 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De opdracht van een docent in het tenure trackstelsel bedraagt ten minste 50 % van een voltijdse opdracht. ".
" De opdracht van een docent in het tenure trackstelsel bedraagt ten minste 50 % van een voltijdse opdracht. ".
Art. 5.2. A l'article 72 du même décret, il est ajouté un second alinéa, rédigé comme suit :
" La charge d'un chargé de cours dans le régime 'tenure track' s'élève au moins à 50 % d'une charge à temps plein. ".
" La charge d'un chargé de cours dans le régime 'tenure track' s'élève au moins à 50 % d'une charge à temps plein. ".
Art. 5.3. In artikel 84 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 27 januari 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden " een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs " vervangen door de woorden " een diploma van master ";
2° het tweede lid wordt opgeheven;
3° in het derde lid worden de woorden " en twee " opgeheven.
1° in het eerste lid worden de woorden " een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs " vervangen door de woorden " een diploma van master ";
2° het tweede lid wordt opgeheven;
3° in het derde lid worden de woorden " en twee " opgeheven.
Art. 5.3. A l'article 84 du décret du 12 juin 1991 relatif aux universités dans la Communauté flamande, modifié par le décret du 27 janvier 1993, sont apportées les modifications suivantes :
1° dans le premier alinéa, les mots " d'un diplôme du second cycle de l'enseignement académique " sont remplacés par les mots " d'un diplôme de master ";
2° l'alinéa deux est abrogé;
3° dans l'alinéa trois, les mots " visées aux alinéas 1er et 2, " sont remplacés par les mots " visées au premier alinéa, ".
1° dans le premier alinéa, les mots " d'un diplôme du second cycle de l'enseignement académique " sont remplacés par les mots " d'un diplôme de master ";
2° l'alinéa deux est abrogé;
3° dans l'alinéa trois, les mots " visées aux alinéas 1er et 2, " sont remplacés par les mots " visées au premier alinéa, ".
Art. 5.4. In hetzelfde decreet wordt een artikel 91bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Art. 91bis. In afwijking van het bepaalde in artikel 91 worden de in artikel 64, tweede lid bedoelde docenten aangesteld voor een termijn van vijf jaar. Indien het universiteitsbestuur aan het einde van die termijn de prestaties van een docent gunstig beoordeelt, wordt het betrokken personeelslid zonder nieuwe vacature benoemd in de graad van hoofddocent. De beoordeling wordt grondig gemotiveerd op basis van de academische verdiensten van de docent in het tenure trackstelsel.
Het universiteitsbestuur legt voorafgaandelijk de criteria vast voor de beoordeling van de docenten in het tenure trackstelsel en maakt deze in de universiteit bekend.
In geval van zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte tijdens de termijn van de aanstelling wordt op verzoek van de betrokken docent de aanstelling met een bijkomende termijn van één jaar verlengd. ".
" Art. 91bis. In afwijking van het bepaalde in artikel 91 worden de in artikel 64, tweede lid bedoelde docenten aangesteld voor een termijn van vijf jaar. Indien het universiteitsbestuur aan het einde van die termijn de prestaties van een docent gunstig beoordeelt, wordt het betrokken personeelslid zonder nieuwe vacature benoemd in de graad van hoofddocent. De beoordeling wordt grondig gemotiveerd op basis van de academische verdiensten van de docent in het tenure trackstelsel.
Het universiteitsbestuur legt voorafgaandelijk de criteria vast voor de beoordeling van de docenten in het tenure trackstelsel en maakt deze in de universiteit bekend.
In geval van zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte tijdens de termijn van de aanstelling wordt op verzoek van de betrokken docent de aanstelling met een bijkomende termijn van één jaar verlengd. ".
Art. 5.4. Il est inséré dans le même décret un article 91bis, rédigé comme suit :
" Art. 91bis. Par dérogation aux dispositions de l'article 91, les chargés de cours visés à l'article 64, alinéa deux, sont désignés pour une période de cinq ans. Si, à la fin de cette période, les autorités universitaires évaluent favorablement les prestations d'un chargé de cours, le membre du personnel est nommé dans le grade de chargé de cours principal sans nouvelle vacance. L'évaluation est sérieusement motivée, au vu des mérites académiques du chargé de cours dans le régime 'tenure track'.
Les autorités académiques stipule préalablement les critères de l'évaluation des chargés de cours dans le régime 'tenure track' et les rend publics dans l'université.
En cas d'une grossesse ou d'une maladie sévère de longue durée durant la période de désignation, le chargé de cours intéressé sera désigné, à sa demande, pour un délai supplémentaire d'un an. ".
" Art. 91bis. Par dérogation aux dispositions de l'article 91, les chargés de cours visés à l'article 64, alinéa deux, sont désignés pour une période de cinq ans. Si, à la fin de cette période, les autorités universitaires évaluent favorablement les prestations d'un chargé de cours, le membre du personnel est nommé dans le grade de chargé de cours principal sans nouvelle vacance. L'évaluation est sérieusement motivée, au vu des mérites académiques du chargé de cours dans le régime 'tenure track'.
Les autorités académiques stipule préalablement les critères de l'évaluation des chargés de cours dans le régime 'tenure track' et les rend publics dans l'université.
En cas d'une grossesse ou d'une maladie sévère de longue durée durant la période de désignation, le chargé de cours intéressé sera désigné, à sa demande, pour un délai supplémentaire d'un an. ".
Art. 5.5. In artikel 97 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 20 oktober 2000 en 20 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :
" Bij de benoeming of aanstelling in een graad van het zelfstandig academisch personeel schaalt het universiteitsbestuur de leden van het zelfstandig academisch personeel in, in de overeenstemmende salarisschaal op grond van een gemotiveerde beoordeling van de doorlopen academische carrière, de academische verdiensten, de doorlopen carrière buiten de academische wereld en de verworven ervaring en kwalificaties. Als een universiteit een personeelslid van een andere universiteit aanstelt of benoemt, dan neemt de universiteit bij deze beoordeling de inschalingsanciënniteit verworven in dezelfde salarisschaal aan de universiteit van herkomst mee in overweging.
Onverminderd het eerste lid moeten in het geval van instellingsoverschrijdende mobiliteit te allen tijde de diensten in overweging worden genomen die in een andere geregistreerde hoger onderwijsinstelling werden gepresteerd binnen dezelfde graad van het zelfstandig academisch personeel of in een overeenstemmend ambt van het onderwijzend personeel zoals beschreven in artikel 101, 3°, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. ";
2° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt :
" De anciënniteitsopbouw in een salarisschaal met het oog op het verkrijgen van de volgende salaristrappen is gelijk aan de nominale aanstellingsduur, ongeacht de omvang van het dienstverband. ".
1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :
" Bij de benoeming of aanstelling in een graad van het zelfstandig academisch personeel schaalt het universiteitsbestuur de leden van het zelfstandig academisch personeel in, in de overeenstemmende salarisschaal op grond van een gemotiveerde beoordeling van de doorlopen academische carrière, de academische verdiensten, de doorlopen carrière buiten de academische wereld en de verworven ervaring en kwalificaties. Als een universiteit een personeelslid van een andere universiteit aanstelt of benoemt, dan neemt de universiteit bij deze beoordeling de inschalingsanciënniteit verworven in dezelfde salarisschaal aan de universiteit van herkomst mee in overweging.
Onverminderd het eerste lid moeten in het geval van instellingsoverschrijdende mobiliteit te allen tijde de diensten in overweging worden genomen die in een andere geregistreerde hoger onderwijsinstelling werden gepresteerd binnen dezelfde graad van het zelfstandig academisch personeel of in een overeenstemmend ambt van het onderwijzend personeel zoals beschreven in artikel 101, 3°, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. ";
2° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt :
" De anciënniteitsopbouw in een salarisschaal met het oog op het verkrijgen van de volgende salaristrappen is gelijk aan de nominale aanstellingsduur, ongeacht de omvang van het dienstverband. ".
Art. 5.5. A l'article 97 du même décret, modifié par les décrets des 18 mai 1999, 20 octobre 2000 et 20 avril 2001, sont apportées les modifications suivantes :
1° l'alinéa premier est remplacé par ce qui sui :
" Au moment de la nomination ou désignation dans un grade du personnel académique autonome, les autorités universitaires insèrent les membres du personnel académique autonome dans l'échelle de traitement correspondante, sur la base d'une évaluation motivée de la carrière académique parcourue, des mérites académiques, de la carrière professionnelle parcourue en dehors du milieu académique et des expériences et qualifications acquises. Lorsqu'une université désigne ou nomme un membre du personnel d'une autre université, elle est tenue de prendre en considération, lors de l'évaluation précitée, l'ancienneté barémique acquise dans la même échelle de traitement à l'université d'origine.
En cas de mobilité inter-institutions, les services ayant été prestes auprès d'une autre institution d'enseignement supérieur enregistrée, dans le même grade du personnel académique autonome ou dans une fonction correspondante du personnel enseignant telle que décrite à l'article 101, 3°, du décret du 13 juillet 1994 relatif aux instituts supérieur en Communauté flamande, doivent à tout moment être pris en considération, sans préjudice de l'alinéa premier. " ;
2° l'alinéa quatre est remplacé par la disposition suivante :
" L'accumulation d'ancienneté dans une échelle de traitement en vue de l'obtention des échelons suivants égale la durée nominale de la désignation, quel que soit le volume de la charge. ".
1° l'alinéa premier est remplacé par ce qui sui :
" Au moment de la nomination ou désignation dans un grade du personnel académique autonome, les autorités universitaires insèrent les membres du personnel académique autonome dans l'échelle de traitement correspondante, sur la base d'une évaluation motivée de la carrière académique parcourue, des mérites académiques, de la carrière professionnelle parcourue en dehors du milieu académique et des expériences et qualifications acquises. Lorsqu'une université désigne ou nomme un membre du personnel d'une autre université, elle est tenue de prendre en considération, lors de l'évaluation précitée, l'ancienneté barémique acquise dans la même échelle de traitement à l'université d'origine.
En cas de mobilité inter-institutions, les services ayant été prestes auprès d'une autre institution d'enseignement supérieur enregistrée, dans le même grade du personnel académique autonome ou dans une fonction correspondante du personnel enseignant telle que décrite à l'article 101, 3°, du décret du 13 juillet 1994 relatif aux instituts supérieur en Communauté flamande, doivent à tout moment être pris en considération, sans préjudice de l'alinéa premier. " ;
2° l'alinéa quatre est remplacé par la disposition suivante :
" L'accumulation d'ancienneté dans une échelle de traitement en vue de l'obtention des échelons suivants égale la durée nominale de la désignation, quel que soit le volume de la charge. ".
Art. 5.6. Artikel 154, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" De begroting is ingedeeld in acht afdelingen :
1° Afdeling I. Werking
2° Afdeling II. Onroerende investeringen
3° Afdeling III. Sociale voorzieningen voor studenten
4° Afdeling IV.1. Bijzondere onderzoeksfondsen
5° Afdeling IV.2. Andere onderzoeksfondsen
6° Afdeling V. Patrimonium
7° Afdeling VI. Voor orde
8° Afdeling VII. Bedrijfseconomische afdeling. ".
" De begroting is ingedeeld in acht afdelingen :
1° Afdeling I. Werking
2° Afdeling II. Onroerende investeringen
3° Afdeling III. Sociale voorzieningen voor studenten
4° Afdeling IV.1. Bijzondere onderzoeksfondsen
5° Afdeling IV.2. Andere onderzoeksfondsen
6° Afdeling V. Patrimonium
7° Afdeling VI. Voor orde
8° Afdeling VII. Bedrijfseconomische afdeling. ".
Art. 5.6. L'article 154, deuxième alinéa du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Le budget se compose de huit divisions :
1° Division Ire. Fonctionnement
2° Division II. Investissements immeubles
3° Division III. Structures sociales pour étudiants
4° Division IV.1 Fonds spéciaux de recherche
5° Division IV.2 Autres fonds de recherche
6° Division V. Patrimoine
7° Division VI. Pour ordre
8° Division VII. Division économique de l'entreprise ".
" Le budget se compose de huit divisions :
1° Division Ire. Fonctionnement
2° Division II. Investissements immeubles
3° Division III. Structures sociales pour étudiants
4° Division IV.1 Fonds spéciaux de recherche
5° Division IV.2 Autres fonds de recherche
6° Division V. Patrimoine
7° Division VI. Pour ordre
8° Division VII. Division économique de l'entreprise ".
Art. 5.7. In artikel 158, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, worden de woorden " per kalenderjaar en " geschrapt.
Art. 5.7. A l'article 158, alinéa premier, du même décret, modifié par le décret du 14 juillet 1998, les mots " par année calendrier et " sont supprimés.
Art. 5.8. In artikel 159 van hetzelfde decreet wordt een zesde lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
" De mandaten van de ZAP-leden die bezoldigd worden met middelen van het in artikel 168 vermelde Bijzonder Onderzoeksfonds worden niet in rekening gebracht voor de berekening van de in dit artikel vermelde personeelsformatie. ".
" De mandaten van de ZAP-leden die bezoldigd worden met middelen van het in artikel 168 vermelde Bijzonder Onderzoeksfonds worden niet in rekening gebracht voor de berekening van de in dit artikel vermelde personeelsformatie. ".
Art. 5.8. A l'article 159 du même décret, il est ajouté un alinéa six, rédigé comme suit :
" Les mandats des membres ZAP rémunérés avec des moyens du Fonds spécial de Recherche mentionné à l'article 168 ne sont pas portés en compte pour le calcul du cadre organique mentionné dans le présent article. ".
" Les mandats des membres ZAP rémunérés avec des moyens du Fonds spécial de Recherche mentionné à l'article 168 ne sont pas portés en compte pour le calcul du cadre organique mentionné dans le présent article. ".
Art. 5.9. In artikel 166bis van hetzelfde decreet worden de woorden " een termijn van één jaar te rekenen van de eerste januari volgend op de datum van betaling " vervangen door de woorden " een termijn van twee jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling ".
Art. 5.9. Dans l'article 166bis du même décret, les mots " le délai d'une année à partir du premier janvier suivant la date de paiement " sont remplacés par les mots " le délai de deux années à compter du premier janvier de l'année du paiement ".
Art. 5.10. In hetzelfde decreet wordt punt 1° van artikel 169 opgeheven.
Art. 5.10. A l'article 169 du même décret, le point 1° est abrogé.
Afdeling II. - Decreet betreffende de hogescholen.
Section II. - Décret relatif aux instituts supérieurs.
Art. 5.11. In artikel 92, § 2, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt :
" De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving van de opzegging. Op straffe van nietigheid moet de kennisgeving van de opzegging het begin en de duur van de opzeggingstermijn vermelden. De kennisgeving gebeurt door afgifte van een geschrift aan het personeelslid dat tekent voor ontvangst, ofwel bij aangetekend schrijven dat uitwerking heeft de derde werkdag na verzending, ofwel bij deurwaardersexploot. ";
2° in het tweede lid worden de woorden " één academiejaar " vervangen door de woorden " twaalf maanden ".
1° aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt :
" De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving van de opzegging. Op straffe van nietigheid moet de kennisgeving van de opzegging het begin en de duur van de opzeggingstermijn vermelden. De kennisgeving gebeurt door afgifte van een geschrift aan het personeelslid dat tekent voor ontvangst, ofwel bij aangetekend schrijven dat uitwerking heeft de derde werkdag na verzending, ofwel bij deurwaardersexploot. ";
2° in het tweede lid worden de woorden " één academiejaar " vervangen door de woorden " twaalf maanden ".
Art. 5.11. A l'article 92, § 2, du décret du 13 juillet 1994 relatif aux instituts supérieurs en Communauté flamande sont apportées les modifications suivantes :
1° le premier alinéa est complété par une phrase, rédigée comme suit :
" Le délai de préavis commence le premier jour du mois suivant la notification de la résiliation. Sous peine de nullité, la notification de la résiliation doit mentionner le début et la durée du préavis. La notification se fait soit par un document écrit remis au membre du personnel, qui signe pour acquit, soit par une lettre recommandée produisant ses effets le troisième jour ouvrable suivant le jour de son envoi, soit par exploit d'huissier. " ;
2° dans l'alinéa deux, les mots " une période n'atteignant pas une année académique " sont remplacés par les mots " une période n'atteignant pas douze mois ".
1° le premier alinéa est complété par une phrase, rédigée comme suit :
" Le délai de préavis commence le premier jour du mois suivant la notification de la résiliation. Sous peine de nullité, la notification de la résiliation doit mentionner le début et la durée du préavis. La notification se fait soit par un document écrit remis au membre du personnel, qui signe pour acquit, soit par une lettre recommandée produisant ses effets le troisième jour ouvrable suivant le jour de son envoi, soit par exploit d'huissier. " ;
2° dans l'alinéa deux, les mots " une période n'atteignant pas une année académique " sont remplacés par les mots " une période n'atteignant pas douze mois ".
Art. 5.12. In artikel 95 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Op schriftelijk verzoek van het personeelslid deelt het hogeschoolbestuur de motivatie van een opzeg mee ofwel bij geschrift tegen ontvangstbewijs ofwel bij aangetekend schrijven. ".
" Op schriftelijk verzoek van het personeelslid deelt het hogeschoolbestuur de motivatie van een opzeg mee ofwel bij geschrift tegen ontvangstbewijs ofwel bij aangetekend schrijven. ".
Art. 5.12. A l'article 95 du même décret, il est ajouté un second alinéa, rédigé comme suit :
" A la demande écrite du membre du personnel, la direction de l'institut supérieur communique la motivation d'une résiliation soit par document écrit contre récépissé, soit par lettre recommandée. ".
" A la demande écrite du membre du personnel, la direction de l'institut supérieur communique la motivation d'une résiliation soit par document écrit contre récépissé, soit par lettre recommandée. ".
Art. 5.13. In artikel 96 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De opzeggingstermijn gaat in de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving van de opzegging. Op straffe van nietigheid moet de kennisgeving van de opzegging het begin en de duur van de opzeggingstermijn vermelden. De kennisgeving gebeurt door afgifte van een geschrift aan het hogeschoolbestuur dat tekent voor ontvangst, ofwel bij aangetekend schrijven dat uitwerking heeft de derde werkdag na verzending, ofwel bij deurwaardersexploot. ".
" De opzeggingstermijn gaat in de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving van de opzegging. Op straffe van nietigheid moet de kennisgeving van de opzegging het begin en de duur van de opzeggingstermijn vermelden. De kennisgeving gebeurt door afgifte van een geschrift aan het hogeschoolbestuur dat tekent voor ontvangst, ofwel bij aangetekend schrijven dat uitwerking heeft de derde werkdag na verzending, ofwel bij deurwaardersexploot. ".
Art. 5.13. A l'article 96 du même décret, il est ajouté un second alinéa, rédigé comme suit :
" Le délai de préavis commence le premier jour du mois suivant la notification de la résiliation. Sous peine de nullité, la notification de la résiliation doit mentionner le début et la durée du préavis. La notification se fait soit par un document écrit remis à la direction de l'institut supérieur, qui signe pour acquit, soit par une lettre recommandée produisant ses effets le troisième jour ouvrable suivant le jour de son envoi, soit par exploit d'huissier. ".
" Le délai de préavis commence le premier jour du mois suivant la notification de la résiliation. Sous peine de nullité, la notification de la résiliation doit mentionner le début et la durée du préavis. La notification se fait soit par un document écrit remis à la direction de l'institut supérieur, qui signe pour acquit, soit par une lettre recommandée produisant ses effets le troisième jour ouvrable suivant le jour de son envoi, soit par exploit d'huissier. ".
Art. 5.14. In hetzelfde decreet wordt een artikel 96bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Art. 96bis. Als het hogeschoolbestuur een aanstelling of benoeming beëindigt zonder inachtneming van de in artikel 92, § 2, en artikel 93, § 2, bedoelde opzeggingstermijn, of zonder inachtneming van de in artikel 95 bedoelde motivering, moet zij aan het personeelslid een vergoeding betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn.
Als het personeelslid zijn aanstelling beëindigt zonder inachtneming van de in artikel 96 bedoelde opzeggingstermijn, moet het aan het hogeschoolbestuur een vergoeding betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn. ".
" Art. 96bis. Als het hogeschoolbestuur een aanstelling of benoeming beëindigt zonder inachtneming van de in artikel 92, § 2, en artikel 93, § 2, bedoelde opzeggingstermijn, of zonder inachtneming van de in artikel 95 bedoelde motivering, moet zij aan het personeelslid een vergoeding betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn.
Als het personeelslid zijn aanstelling beëindigt zonder inachtneming van de in artikel 96 bedoelde opzeggingstermijn, moet het aan het hogeschoolbestuur een vergoeding betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn. ".
Art. 5.14. Dans le même décret, il est inséré un article 96bis, rédigé comme suit :
" Art. 96bis. Si la direction de l'institut supérieur met fin à une désignation ou nomination sans respecter le préavis visé aux articles 92, § 2, et 93, § 2, ou sans respecter la motivation visée à l'article 95, elle doit payer au membre du personnel une indemnité qui égale le salaire en cours correspondant soit à la durée du préavis, soit au restant de ce délai.
Si le membre du personnel met fin à sa désignation sans respecter le préavis visé à l'article 96, il doit payer à la direction de l'institut supérieur une indemnité qui égale le salaire en cours correspondant soit à la durée du préavis, soit au restant de ce délai. ".
" Art. 96bis. Si la direction de l'institut supérieur met fin à une désignation ou nomination sans respecter le préavis visé aux articles 92, § 2, et 93, § 2, ou sans respecter la motivation visée à l'article 95, elle doit payer au membre du personnel une indemnité qui égale le salaire en cours correspondant soit à la durée du préavis, soit au restant de ce délai.
Si le membre du personnel met fin à sa désignation sans respecter le préavis visé à l'article 96, il doit payer à la direction de l'institut supérieur une indemnité qui égale le salaire en cours correspondant soit à la durée du préavis, soit au restant de ce délai. ".
Art. 5.15. In artikel 122 van hetzelfde decreet wordt § 2bis vervangen door wat volgt :
" § 2bis. In afwijking van de bepalingen in § 2, kan het hogeschoolbestuur een lid van het onderwijzend personeel benoemen in het ambt van assistent indien het personeelslid voldoet aan één van de hierna vermelde voorwaarden :
1° het personeelslid heeft de leeftijd van 55 jaar bereikt, vervult de voorwaarden voor vaste benoeming en is sinds 1 januari 1996 ononderbroken in dienst van de hogeschool als assistent;
2° het personeelslid heeft op 1 januari 2008 de leeftijd van 55 jaar bereikt en is op die datum gedurende ten minste zes jaar ononderbroken in de hogeschool in het ambt van assistent aangesteld.
Indien het personeelslid al een benoeming heeft in een ander onderwijsniveau, kan het slechts ten belope van maximaal één voltijdse benoeming vastbenoemd zijn. ".
" § 2bis. In afwijking van de bepalingen in § 2, kan het hogeschoolbestuur een lid van het onderwijzend personeel benoemen in het ambt van assistent indien het personeelslid voldoet aan één van de hierna vermelde voorwaarden :
1° het personeelslid heeft de leeftijd van 55 jaar bereikt, vervult de voorwaarden voor vaste benoeming en is sinds 1 januari 1996 ononderbroken in dienst van de hogeschool als assistent;
2° het personeelslid heeft op 1 januari 2008 de leeftijd van 55 jaar bereikt en is op die datum gedurende ten minste zes jaar ononderbroken in de hogeschool in het ambt van assistent aangesteld.
Indien het personeelslid al een benoeming heeft in een ander onderwijsniveau, kan het slechts ten belope van maximaal één voltijdse benoeming vastbenoemd zijn. ".
Art. 5.15. A l'article 122 du même décret, le § 2bis est remplacé par la disposition suivante :
" § 2bis. Par dérogation aux dispositions du § 2, la direction de l'institut supérieur peut nommer un membre du personnel enseignant dans la fonction d'assistant, si celui-ci remplit une des conditions suivantes :
1° le membre du personnel a atteint l'âge de 55 ans, remplit les conditions pour une nomination à titre définitif et a été en service, sans interruption et depuis le 1er janvier 1996, en tant qu'assistant auprès de l'institut supérieur;
2° le membre du personnel a atteint l'âge de 55 ans au 1er janvier 2008 et, à cette date, a été désigné, sans interruption pendant au moins six ans, dans la fonction d'assistant auprès de l'institut supérieur.
Si le membre du personnel a déjà une nomination dans un autre niveau d'enseignement, il ne peut être nomme définitivement qu'à concurrence d'une (1) nomination à temps plein au maximum. ".
" § 2bis. Par dérogation aux dispositions du § 2, la direction de l'institut supérieur peut nommer un membre du personnel enseignant dans la fonction d'assistant, si celui-ci remplit une des conditions suivantes :
1° le membre du personnel a atteint l'âge de 55 ans, remplit les conditions pour une nomination à titre définitif et a été en service, sans interruption et depuis le 1er janvier 1996, en tant qu'assistant auprès de l'institut supérieur;
2° le membre du personnel a atteint l'âge de 55 ans au 1er janvier 2008 et, à cette date, a été désigné, sans interruption pendant au moins six ans, dans la fonction d'assistant auprès de l'institut supérieur.
Si le membre du personnel a déjà une nomination dans un autre niveau d'enseignement, il ne peut être nomme définitivement qu'à concurrence d'une (1) nomination à temps plein au maximum. ".
Art. 5.16. In artikel 140, § 2, van hetzelfde decreet wordt na de eerste zin een zin toegevoegd, die luidt als volgt :
" De beperking tot tien jaar nuttige ervaring geldt niet voor de nuttige beroepservaring opgedaan in de eigen hogeschool of in de vzw zoals bedoeld in artikel 208, § 1, verbonden aan de eigen hogeschool. ".
" De beperking tot tien jaar nuttige ervaring geldt niet voor de nuttige beroepservaring opgedaan in de eigen hogeschool of in de vzw zoals bedoeld in artikel 208, § 1, verbonden aan de eigen hogeschool. ".
Art. 5.16. Dans l'article 140, § 2, du même décret, il est inséré après la première phrase, une phrase ainsi rédigée :
" Cette limitation à dix ans d'expérience utile ne s'applique pas à l'expérience professionnelle utile acquise auprès du propre institut supérieur ou de l'a.s.b.l. telle que visée à l'article 208, § 1er, rattachée au propre institut supérieur. ".
" Cette limitation à dix ans d'expérience utile ne s'applique pas à l'expérience professionnelle utile acquise auprès du propre institut supérieur ou de l'a.s.b.l. telle que visée à l'article 208, § 1er, rattachée au propre institut supérieur. ".
Art. 5.17. In artikel 156, § 2, van hetzelfde decreet wordt na de eerste zin een zin toegevoegd, die luidt als volgt :
" De beperking tot tien jaar nuttige ervaring geldt niet voor de nuttige beroepservaring opgedaan in de eigen hogeschool of in de vzw zoals bedoeld in artikel 208, § 1, verbonden aan de eigen hogeschool. ".
" De beperking tot tien jaar nuttige ervaring geldt niet voor de nuttige beroepservaring opgedaan in de eigen hogeschool of in de vzw zoals bedoeld in artikel 208, § 1, verbonden aan de eigen hogeschool. ".
Art. 5.17. Dans l'article 156, § 2, du même décret, il est inséré après la première phrase, une phrase ainsi rédigée :
" Cette limitation à dix ans d'expérience utile ne s'applique pas à l'expérience professionnelle utile acquise auprès du propre institut supérieur ou de l'a.s.b.l. telle que visée à l'article 208, § 1er, rattachée au propre institut supérieur. ".
" Cette limitation à dix ans d'expérience utile ne s'applique pas à l'expérience professionnelle utile acquise auprès du propre institut supérieur ou de l'a.s.b.l. telle que visée à l'article 208, § 1er, rattachée au propre institut supérieur. ".
Art. 5.18. In artikel 165 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt :
" De omvang van een deeltijds dienstverband wordt uitgedrukt in een procentueel aandeel van een voltijds dienstverband. Het procentueel dienstverband moet ten minste 10 % van een voltijdse aanstelling omvatten en wordt als een veelvoud van vijf uitgedrukt. Een halve dag per week komt overeen met 10 %. Het betrokken personeelslid verkrijgt hetzelfde procentueel aandeel van het salaris dat het zou genieten in een voltijds dienstverband. ".
" De omvang van een deeltijds dienstverband wordt uitgedrukt in een procentueel aandeel van een voltijds dienstverband. Het procentueel dienstverband moet ten minste 10 % van een voltijdse aanstelling omvatten en wordt als een veelvoud van vijf uitgedrukt. Een halve dag per week komt overeen met 10 %. Het betrokken personeelslid verkrijgt hetzelfde procentueel aandeel van het salaris dat het zou genieten in een voltijds dienstverband. ".
Art. 5.18. Dans l'article 165 du même décret, l'alinéa deux est remplace par la disposition suivante :
" Le volume d'un emploi à temps partiel est exprimé en un pourcentage d'un emploi à temps plein. Ce pourcentage doit s'élever à au moins 10 % d'une désignation à temps plein et est exprimé en multiples de cinq. Une demi-journée par semaine correspond à 10 %. Le membre du personnel intéresse obtient le même pourcentage du traitement dont il bénéficierait s'il travaillait à temps plein. ".
" Le volume d'un emploi à temps partiel est exprimé en un pourcentage d'un emploi à temps plein. Ce pourcentage doit s'élever à au moins 10 % d'une désignation à temps plein et est exprimé en multiples de cinq. Une demi-journée par semaine correspond à 10 %. Le membre du personnel intéresse obtient le même pourcentage du traitement dont il bénéficierait s'il travaillait à temps plein. ".
Art. 5.19. Aan artikel 166 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 3. Personeelsleden die bezoldigd worden buiten de werkingsuitkeringen van de Vlaamse Gemeenschap kunnen zonder nieuwe vacature overgeheveld worden naar een betrekking van de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel met behoud van hun verworven graad, salarisschaal en anciënniteit op voorwaarde dat :
1° zij geworven werden volgens de procedure die beantwoordt aan de in § 1 en § 2 bepaalde wervingseisen;
2° zij de graad, anciënniteit en salarisschaal bezitten die zij zouden bekomen hebben indien de voorgaande diensten gepresteerd werden overeenkomstig de wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen van toepassing op het personeel ten laste van de jaarlijkse werkingsuitkeringen. ".
" § 3. Personeelsleden die bezoldigd worden buiten de werkingsuitkeringen van de Vlaamse Gemeenschap kunnen zonder nieuwe vacature overgeheveld worden naar een betrekking van de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel met behoud van hun verworven graad, salarisschaal en anciënniteit op voorwaarde dat :
1° zij geworven werden volgens de procedure die beantwoordt aan de in § 1 en § 2 bepaalde wervingseisen;
2° zij de graad, anciënniteit en salarisschaal bezitten die zij zouden bekomen hebben indien de voorgaande diensten gepresteerd werden overeenkomstig de wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen van toepassing op het personeel ten laste van de jaarlijkse werkingsuitkeringen. ".
Art. 5.19. A l'article 166 du même décret, il est ajouté un § 3, rédigé comme suit :
" § 3. Les membres du personnel rémunérés en dehors des allocations de fonctionnement de la Communauté flamande peuvent être transférés, sans nouvelle vacance d'emploi, à un emploi du cadre organique du personnel administratif et technique, tout en maintenant leur grade acquis, leur échelle de traitement et ancienneté, à condition :
1° qu'ils aient été recrutés suivant la procédure répondant aux conditions de recrutement fixées aux §§ 1er et 2;
2° qu'ils possèdent le grade, l'ancienneté et l'échelle de traitement qu'ils auraient obtenus si les services antérieurs avaient été rendus conformément aux dispositions légales, décrétales et réglementaires applicables au personnel à charge des allocations annuelles de fonctionnement. ".
" § 3. Les membres du personnel rémunérés en dehors des allocations de fonctionnement de la Communauté flamande peuvent être transférés, sans nouvelle vacance d'emploi, à un emploi du cadre organique du personnel administratif et technique, tout en maintenant leur grade acquis, leur échelle de traitement et ancienneté, à condition :
1° qu'ils aient été recrutés suivant la procédure répondant aux conditions de recrutement fixées aux §§ 1er et 2;
2° qu'ils possèdent le grade, l'ancienneté et l'échelle de traitement qu'ils auraient obtenus si les services antérieurs avaient été rendus conformément aux dispositions légales, décrétales et réglementaires applicables au personnel à charge des allocations annuelles de fonctionnement. ".
Art. 5.20. In artikel 231 van hetzelfde decreet wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 2. In geval van een herstructurering zoals bedoeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, kunnen de herstructurerende instellingen op gemotiveerde wijze afwijken van de normen vermeld in § 1. ".
" § 2. In geval van een herstructurering zoals bedoeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, kunnen de herstructurerende instellingen op gemotiveerde wijze afwijken van de normen vermeld in § 1. ".
Art. 5.20. A l'article 231 du même décret, il est ajouté un § 2, rédigé comme suit :
" § 2. En cas d'une restructuration telle que visée à l'article 2, 14°, du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre, les institutions restructuratrices peuvent déroger de manière motivée des normes mentionnées au § 1er. ".
" § 2. En cas d'une restructuration telle que visée à l'article 2, 14°, du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre, les institutions restructuratrices peuvent déroger de manière motivée des normes mentionnées au § 1er. ".
Art. 5.21. In artikel 232 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid in § 1 toegevoegd, dat luidt als volgt :
" In geval van een herstructurering zoals bedoeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, kunnen de herstructurerende instellingen op gemotiveerde wijze afwijken van de in de eerste alinea bedoelde variatie. ".
" In geval van een herstructurering zoals bedoeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, kunnen de herstructurerende instellingen op gemotiveerde wijze afwijken van de in de eerste alinea bedoelde variatie. ".
Art. 5.21. A l'article 232, § 1er, du même décret, il est ajouté un second alinéa, rédigé comme suit :
" En cas d'une restructuration telle que visée à l'article 2, 14°, du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre, les institutions restructuratrices peuvent déroger de manière motivée de la variation visée à l'alinéa premier. ".
" En cas d'une restructuration telle que visée à l'article 2, 14°, du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre, les institutions restructuratrices peuvent déroger de manière motivée de la variation visée à l'alinéa premier. ".
Art. 5.22. Artikel 239 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 239. Als het hogeschoolbestuur of de bevoegde overheid de salarissen van het onderwijzend personeel of van het administratief en technisch personeel verkeerd heeft vastgesteld, moet het de terugbetaling vragen binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar van betaling in de vorm zoals bepaald in artikel 16, § 2, eerste lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof. Als de terugbetaling niet gevraagd wordt binnen de gestelde termijn, zijn de ten onrechte uitbetaalde bedragen definitief vervallen.
Te rekenen vanaf de vraag bedoeld in het eerste lid kan het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende de termijn die in artikel 16, § 2, tweede lid, van vermelde wet is bepaald. ".
" Art. 239. Als het hogeschoolbestuur of de bevoegde overheid de salarissen van het onderwijzend personeel of van het administratief en technisch personeel verkeerd heeft vastgesteld, moet het de terugbetaling vragen binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar van betaling in de vorm zoals bepaald in artikel 16, § 2, eerste lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof. Als de terugbetaling niet gevraagd wordt binnen de gestelde termijn, zijn de ten onrechte uitbetaalde bedragen definitief vervallen.
Te rekenen vanaf de vraag bedoeld in het eerste lid kan het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende de termijn die in artikel 16, § 2, tweede lid, van vermelde wet is bepaald. ".
Art. 5.22. L'article 239 du même décret, modifié par le décret du 14 juillet 1998, est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 239. Lorsque la direction de l'institut supérieur ou l'autorité compétente a fixé incorrectement les traitements du personnel enseignant ou du personnel administratif et technique, elle doit en réclamer le remboursement dans un délai de deux ans à compter du premier janvier de l'année du paiement, sous la forme telle que visée à l'article 16, § 2, alinéa premier, de la loi du 16 mai 2003 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu'à l'organisation du contrôle de la Cour des comptes. Si le remboursement n'est pas demandé dans le délai détermine, les montants indûment payés sont échus définitivement.
A compter de la date de la demande visée à l'alinéa premier, le montant indu peut être réclamé durant le délai fixé à l'article 16, § 2, alinéa deux, de la loi susvisée.
" Art. 239. Lorsque la direction de l'institut supérieur ou l'autorité compétente a fixé incorrectement les traitements du personnel enseignant ou du personnel administratif et technique, elle doit en réclamer le remboursement dans un délai de deux ans à compter du premier janvier de l'année du paiement, sous la forme telle que visée à l'article 16, § 2, alinéa premier, de la loi du 16 mai 2003 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu'à l'organisation du contrôle de la Cour des comptes. Si le remboursement n'est pas demandé dans le délai détermine, les montants indûment payés sont échus définitivement.
A compter de la date de la demande visée à l'alinéa premier, le montant indu peut être réclamé durant le délai fixé à l'article 16, § 2, alinéa deux, de la loi susvisée.
Art. 5.23. Artikel 242, § 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" § 1. De Vlaamse Regering benoemt de commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen. De commissarissen worden benoemd onder de houders van een masterdiploma die ten minste vijf jaar nuttige ervaring hebben. Hun statuut wordt door de Vlaamse Regering vastgesteld. ".
" § 1. De Vlaamse Regering benoemt de commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen. De commissarissen worden benoemd onder de houders van een masterdiploma die ten minste vijf jaar nuttige ervaring hebben. Hun statuut wordt door de Vlaamse Regering vastgesteld. ".
Art. 5.23. L'article 242, § 1er, du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" § 1er. Le Gouvernement flamand nomme les commissaires du Gouvernement flamand auprès des instituts supérieurs. Les commissaires sont nommés parmi les porteurs d'un diplôme de master ayant une expérience utile de cinq ans au moins. Leur statut est fixe par le Gouvernement flamand. ".
" § 1er. Le Gouvernement flamand nomme les commissaires du Gouvernement flamand auprès des instituts supérieurs. Les commissaires sont nommés parmi les porteurs d'un diplôme de master ayant une expérience utile de cinq ans au moins. Leur statut est fixe par le Gouvernement flamand. ".
Art. 5.24. Aan artikel 243 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 15 juli 1997, 18 mei 1999 en 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de eerste zin van § 2 wordt het woord " blijft " vervangen door het woord " is ";
2° in § 3 en het eerste lid van § 3bis worden de woorden " bedoeld in artikel 242, § 1 " vervangen door de woorden " van niveau A van het departement Onderwijs, met ten minste drie jaar niveau-anciënniteit, die van de Vlaamse Regering een opdracht als commissaris van de Vlaamse Regering bij de hogescholen gekregen hebben ".
1° in de eerste zin van § 2 wordt het woord " blijft " vervangen door het woord " is ";
2° in § 3 en het eerste lid van § 3bis worden de woorden " bedoeld in artikel 242, § 1 " vervangen door de woorden " van niveau A van het departement Onderwijs, met ten minste drie jaar niveau-anciënniteit, die van de Vlaamse Regering een opdracht als commissaris van de Vlaamse Regering bij de hogescholen gekregen hebben ".
Art. 5.24. Les modifications suivantes sont apportées à l'article 243 du même décret, modifié par les décrets des 19 avril 1995, 15 juillet 1997, 18 mai 1999 et 16 juin 2006 :
1° 1° dans la première phrase du § 2, le mot " est " est remplacé par le mot " reste ";
2° dans le § 3 et dans l'alinéa premier du § 3bis, les mots " visés à l'article 242, § 1er " sont remplacés par les mots " de niveau A du Département de l'Enseignement, ayant une ancienneté de niveau de trois ans au moins, qui ont été investis par le Gouvernement flamand d'une mission comme commissaire du Gouvernement flamand auprès des instituts supérieurs ".
1° 1° dans la première phrase du § 2, le mot " est " est remplacé par le mot " reste ";
2° dans le § 3 et dans l'alinéa premier du § 3bis, les mots " visés à l'article 242, § 1er " sont remplacés par les mots " de niveau A du Département de l'Enseignement, ayant une ancienneté de niveau de trois ans au moins, qui ont été investis par le Gouvernement flamand d'une mission comme commissaire du Gouvernement flamand auprès des instituts supérieurs ".
Art. 5.25. Aan artikel 304bis van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 3. De Vlaamse overheid kent aan de representatieve vakorganisaties middelen toe voor de werkingskosten van de in dit artikel bedoelde personeelsleden met een verlof wegens vakbondsopdracht. Deze middelen bedragen 3000 euro per effectieve voltijdse eenheid. ".
" § 3. De Vlaamse overheid kent aan de representatieve vakorganisaties middelen toe voor de werkingskosten van de in dit artikel bedoelde personeelsleden met een verlof wegens vakbondsopdracht. Deze middelen bedragen 3000 euro per effectieve voltijdse eenheid. ".
Art. 5.25. A l'article 304bis du même décret, il est ajouté un § 3, rédigé comme suit :
" § 3. Le Gouvernement flamand accorde aux organisations syndicales représentatives des moyens pour les frais de fonctionnement des membres du personnel en congé pour activité syndicale visés à cet article. Ces moyens s'élèvent à 3000 euros par unité à temps plein effective. ".
" § 3. Le Gouvernement flamand accorde aux organisations syndicales représentatives des moyens pour les frais de fonctionnement des membres du personnel en congé pour activité syndicale visés à cet article. Ces moyens s'élèvent à 3000 euros par unité à temps plein effective. ".
Art. 5.26. In artikel 327 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 worden de woorden " artikel 182 " vervangen door de woorden " artikel 36 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten ";
2° in § 2 worden de woorden " artikel 182, § 1, 4°, 6° en 7° " en " artikel 182, § 1, 5° " telkens vervangen door de woorden " artikel 36 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten ";
3° aan § 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De bepaling in het eerste lid geldt evenmin voor de personeelsleden met een andere bezoldigde activiteit binnen het onderwijs naast de bezoldiging ten laste van de centrale voorafname die voor minder dan 50 % van een voltijdse opdracht ten laste van de centrale voorafname bezoldigd worden. ".
1° in § 1 worden de woorden " artikel 182 " vervangen door de woorden " artikel 36 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten ";
2° in § 2 worden de woorden " artikel 182, § 1, 4°, 6° en 7° " en " artikel 182, § 1, 5° " telkens vervangen door de woorden " artikel 36 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten ";
3° aan § 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De bepaling in het eerste lid geldt evenmin voor de personeelsleden met een andere bezoldigde activiteit binnen het onderwijs naast de bezoldiging ten laste van de centrale voorafname die voor minder dan 50 % van een voltijdse opdracht ten laste van de centrale voorafname bezoldigd worden. ".
Art. 5.26. A l'article 327 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 1er, les mots " l'article 182 " sont remplacés par les mots " l'article 36 du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre ";
2° au § 2, les mots " l'article 182, § 1er, 4°, 6° et 7° " et " l'article 182, § 1er, 5° " sont remplacés chaque fois par les mots " l'article 36 du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre ";
3° le § 2 est complété par un alinéa trois, rédigé comme suit :
" La disposition de l'alinéa premier ne s'applique pas non plus aux membres du personnel exerçant une autre activité rémunérée dans l'enseignement en plus de la rémunération à charge du prélèvement central et étant rémunérés pour moins de 50 % d'une charge à temps plein à charge du prélèvement central. ".
1° au § 1er, les mots " l'article 182 " sont remplacés par les mots " l'article 36 du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre ";
2° au § 2, les mots " l'article 182, § 1er, 4°, 6° et 7° " et " l'article 182, § 1er, 5° " sont remplacés chaque fois par les mots " l'article 36 du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre ";
3° le § 2 est complété par un alinéa trois, rédigé comme suit :
" La disposition de l'alinéa premier ne s'applique pas non plus aux membres du personnel exerçant une autre activité rémunérée dans l'enseignement en plus de la rémunération à charge du prélèvement central et étant rémunérés pour moins de 50 % d'une charge à temps plein à charge du prélèvement central. ".
Art. 5.27. Artikel 337bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004 en opgeheven bij het decreet van 15 juli 2007 wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
" Art. 337bis. In afwijking van het bepaalde in artikel 166, § 3, kunnen gedurende een periode van acht jaar te rekenen vanaf 1 september 2008 personeelsleden die bezoldigd worden buiten de werkingsuitkeringen van de Vlaamse Gemeenschap die niet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 166, § 1 en § 2, zonder nieuwe vacature overgeheveld worden naar een betrekking van de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel indien zij op 1 september 2008 ten minste vijf jaar in dienst zijn van de hogeschool. ".
" Art. 337bis. In afwijking van het bepaalde in artikel 166, § 3, kunnen gedurende een periode van acht jaar te rekenen vanaf 1 september 2008 personeelsleden die bezoldigd worden buiten de werkingsuitkeringen van de Vlaamse Gemeenschap die niet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 166, § 1 en § 2, zonder nieuwe vacature overgeheveld worden naar een betrekking van de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel indien zij op 1 september 2008 ten minste vijf jaar in dienst zijn van de hogeschool. ".
Art. 5.27. L'article 337bis du même décret, inséré par le décret du 19 mars 2004 et abrogé par le décret du 15 juillet 2007, est rétabli dans la rédaction suivante :
" Art. 337bis. Par dérogation aux dispositions de l'article 166, § 3, les membres du personnel rémunérés en dehors des allocations de fonctionnement de la Communauté flamande qui ne remplissent pas les conditions fixées à l'article 166, §§ 1er et 2, peuvent, pendant une période de huit ans à compter du 1er septembre 2008, être transférés sans nouvelle vacance à un emploi du cadre organique du personnel administratif et technique, s'ils sont en service auprès de l'institut supérieur depuis au moins cinq ans. ".
" Art. 337bis. Par dérogation aux dispositions de l'article 166, § 3, les membres du personnel rémunérés en dehors des allocations de fonctionnement de la Communauté flamande qui ne remplissent pas les conditions fixées à l'article 166, §§ 1er et 2, peuvent, pendant une période de huit ans à compter du 1er septembre 2008, être transférés sans nouvelle vacance à un emploi du cadre organique du personnel administratif et technique, s'ils sont en service auprès de l'institut supérieur depuis au moins cinq ans. ".
Art. 5.28. In artikel 339quater van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 worden de woorden " artikel 195ter, § 1 " vervangen door de woorden " artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten ";
2° in § 2 worden de woorden " artikel 195ter, § 1 " en " artikel 195ter, §§ 3 en 4 " telkens vervangen door de woorden " artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten ";
3° aan § 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De bepaling in het eerste lid geldt niet voor de personeelsleden, bedoeld in artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten, met een andere niet centraal bezoldigde activiteit binnen het onderwijs van ten minste 50 % van een voltijdse opdracht. ".
1° in § 1 worden de woorden " artikel 195ter, § 1 " vervangen door de woorden " artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten ";
2° in § 2 worden de woorden " artikel 195ter, § 1 " en " artikel 195ter, §§ 3 en 4 " telkens vervangen door de woorden " artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten ";
3° aan § 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De bepaling in het eerste lid geldt niet voor de personeelsleden, bedoeld in artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten, met een andere niet centraal bezoldigde activiteit binnen het onderwijs van ten minste 50 % van een voltijdse opdracht. ".
Art. 5.28. A l'article 339quater du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 1er, les mots " l'article 195ter, § 1er " sont remplacés par les mots " l'article 37, § 8, du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre ";
2° au § 2, les mots " l'article 195ter, § 1er " et " l'article 195ter, §§ 3 et 4, " sont remplacés chaque fois par les mots " l'article 37, § 8, du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre " ;
3° le § 2 est complété par un second alinéa rédigé comme suit :
" La disposition du premier alinéa ne s'applique pas aux membres du personnel visés à l'article 37, § 8, du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre, exerçant une autre activité dans l'enseignement d'au moins 50 % d'une charge à temps plein, rémunérée d'une manière non centrale. ".
1° au § 1er, les mots " l'article 195ter, § 1er " sont remplacés par les mots " l'article 37, § 8, du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre ";
2° au § 2, les mots " l'article 195ter, § 1er " et " l'article 195ter, §§ 3 et 4, " sont remplacés chaque fois par les mots " l'article 37, § 8, du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre " ;
3° le § 2 est complété par un second alinéa rédigé comme suit :
" La disposition du premier alinéa ne s'applique pas aux membres du personnel visés à l'article 37, § 8, du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre, exerçant une autre activité dans l'enseignement d'au moins 50 % d'une charge à temps plein, rémunérée d'une manière non centrale. ".
Art. 5.29. Aan artikel 340sexies, § 3, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het vijfde gedachtestreepje wordt geschrapt;
2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De besluiten die de Vlaamse Regering neemt in uitvoering van de bepalingen van dit decreet met betrekking tot de begroting en de personeelsformatie voor de hogescholen en betreffende de algemene boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de hogescholen zijn van overeenkomstige toepassing op de instituten voor schone kunsten en de instellingen die excellente kunstopleidingen organiseren. ".
1° het vijfde gedachtestreepje wordt geschrapt;
2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De besluiten die de Vlaamse Regering neemt in uitvoering van de bepalingen van dit decreet met betrekking tot de begroting en de personeelsformatie voor de hogescholen en betreffende de algemene boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de hogescholen zijn van overeenkomstige toepassing op de instituten voor schone kunsten en de instellingen die excellente kunstopleidingen organiseren. ".
Art. 5.29. A l'article 340sexies, § 3, du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° le cinquième tiret est supprimé;
2° il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit :
" Les arrêtés pris par le Gouvernement flamand en exécution des dispositions du présent décret relatives au budget et au cadre organique pour les instituts supérieur et relatives à la comptabilité générale, aux comptes annuels et au plan comptable pour les instituts supérieurs s'appliquent par analogie aux instituts supérieurs de beaux-arts et aux institutions organisant d'excellentes formations artistiques. ".
1° le cinquième tiret est supprimé;
2° il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit :
" Les arrêtés pris par le Gouvernement flamand en exécution des dispositions du présent décret relatives au budget et au cadre organique pour les instituts supérieur et relatives à la comptabilité générale, aux comptes annuels et au plan comptable pour les instituts supérieurs s'appliquent par analogie aux instituts supérieurs de beaux-arts et aux institutions organisant d'excellentes formations artistiques. ".
Afdeling III. - Decreet betreffende de wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening door het hoger onderwijs.
Section III. - Décret relatif aux services scientifiques ou sociaux fournis par l'enseignement supérieur.
Art. 5.30. Artikel 11 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen, opgeheven bij decreet van 18 mei 1999, wordt opnieuw opgenomen in volgende lezing :
" Art. 11. Het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, zoals vermeld in titel IVter, deel VI, van het decreet van 19 maart 2004 stelt jaarlijks een lijst vast van de spin-offbedrijven, zoals bedoeld in artikel 9.
De universiteiten en hogescholen leveren de daartoe nodige en nuttige gegevens aan, onder de voorwaarden als bepaald door de Vlaamse Regering. ".
" Art. 11. Het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, zoals vermeld in titel IVter, deel VI, van het decreet van 19 maart 2004 stelt jaarlijks een lijst vast van de spin-offbedrijven, zoals bedoeld in artikel 9.
De universiteiten en hogescholen leveren de daartoe nodige en nuttige gegevens aan, onder de voorwaarden als bepaald door de Vlaamse Regering. ".
Art. 5.30. L'article 11 du décret du 22 février 1995 relatif aux services scientifiques ou sociaux fournis par les universités ou les instituts supérieurs et aux rapports de ceux-ci avec d'autres personnes morales, abrogé par le décret du 18 mai 1999, est rétabli dans la rédaction suivante :
" Art. 11. Le Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement, tel que mentionné au titre IVter, partie VI, du décret du 19 mars 2004, dresse chaque année une liste des entreprises 'spin-off', telles que visées à l'article 9.
Les universités et instituts supérieurs fournissent à cet effet les données nécessaires et utiles, aux conditions fixées par le Gouvernement flamand. ".
" Art. 11. Le Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement, tel que mentionné au titre IVter, partie VI, du décret du 19 mars 2004, dresse chaque année une liste des entreprises 'spin-off', telles que visées à l'article 9.
Les universités et instituts supérieurs fournissent à cet effet les données nécessaires et utiles, aux conditions fixées par le Gouvernement flamand. ".
Art. 5.31. Artikel 21 van hetzelfde decreet, opgeheven bij decreet van 19 maart 2004, wordt opnieuw opgenomen in volgende lezing :
" Art. 21. Het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, zoals vermeld in titel IVter, deel VI, van het decreet van 19 maart 2004 stelt jaarlijks een lijst vast van de spin-offondersteunende bedrijven.
De universiteiten en hogescholen leveren de daartoe nodige en nuttige gegevens aan, onder de voorwaarden als bepaald door de Vlaamse Regering. ".
" Art. 21. Het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, zoals vermeld in titel IVter, deel VI, van het decreet van 19 maart 2004 stelt jaarlijks een lijst vast van de spin-offondersteunende bedrijven.
De universiteiten en hogescholen leveren de daartoe nodige en nuttige gegevens aan, onder de voorwaarden als bepaald door de Vlaamse Regering. ".
Art. 5.31. L'article 21 du même décret, abrogé par le décret du 19 mars 2004, est de nouveau inséré dans la lecture suivante :
" Art. 21. Le Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement, tel que mentionné au titre IVter, partie VI, du décret du 19 mars 2004, dresse chaque année une liste des entreprises commanditaires de spin-offs.
Les universités et instituts supérieurs fournissent à cet effet les données nécessaires et utiles, aux conditions fixées par le Gouvernement flamand. ".
" Art. 21. Le Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement, tel que mentionné au titre IVter, partie VI, du décret du 19 mars 2004, dresse chaque année une liste des entreprises commanditaires de spin-offs.
Les universités et instituts supérieurs fournissent à cet effet les données nécessaires et utiles, aux conditions fixées par le Gouvernement flamand. ".
Afdeling IV. - Decreet betreffende de Hogere Zeevaartschool.
Section IV. - Décret relatif à la 'Hogere Zeevaartschool'.
Art. 5.32. Artikel 30 van het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool, gewijzigd bij decreet van 20 april 2001, wordt aangevuld met een derde lid dat luidt als volgt :
" Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat de Hogere Zeevaartschool niet verschuldigd is aan de federale diensten Financiën voor de aan de Hogere Zeevaartschool tewerkgestelde onderzoekers wordt toegevoegd aan het bedrag van de dotatie bedoeld in artikel 29. ".
" Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat de Hogere Zeevaartschool niet verschuldigd is aan de federale diensten Financiën voor de aan de Hogere Zeevaartschool tewerkgestelde onderzoekers wordt toegevoegd aan het bedrag van de dotatie bedoeld in artikel 29. ".
Art. 5.32. L'article 30 du décret du 9 juin 1998 relatif à la Hogere Zeevaartschool, modifié par le décret du 20 avril 2001, est complété par un alinéa trois, rédigé comme suit :
" Le montant du précompte professionnel n'étant pas dû par la 'Hogere Zeevaartschool' aux services fédéraux des Finances pour les chercheurs occupés auprès de la 'Hogere Zeevaartschool' est ajouté au montant de la dotation visée à l'article 29. ".
" Le montant du précompte professionnel n'étant pas dû par la 'Hogere Zeevaartschool' aux services fédéraux des Finances pour les chercheurs occupés auprès de la 'Hogere Zeevaartschool' est ajouté au montant de la dotation visée à l'article 29. ".
Afdeling V. - Decreet betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening.
Section V. - Décret relatif à certains établissements d'intérêt public pour l'enseignement post-initial, la recherche et les services scientifiques.
Art. 5.33. Artikel 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, gewijzigd bij decreet van 20 april 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 2. Dit decreet regelt de erkenning en de subsidiëring van de Vlerick Leuven Gent Management School, het Instituut voor Tropische Geneeskunde en de Universiteit Antwerpen Management School, hierna genoemd " de instellingen ". ".
" Art. 2. Dit decreet regelt de erkenning en de subsidiëring van de Vlerick Leuven Gent Management School, het Instituut voor Tropische Geneeskunde en de Universiteit Antwerpen Management School, hierna genoemd " de instellingen ". ".
Art. 5.33. L'article 2 du décret du 18 mai 1999 relatif à certains établissements d'intérêt public pour l'enseignement post-initial, la recherche et les services scientifiques, modifié par le décret du 20 avril 2001, est remplacé par ce qui suit :
" Art.2. Le présent décret règle l'agrément et le subventionnement de l'établissement " Vlerick Leuven Gent Management School ", de l' " Instituut voor Tropische Geneeskunde " (Institut de Médecine tropicale), et de l' " Universiteit Antwerpen Management School " appelés ci-après " les établissements ". ".
" Art.2. Le présent décret règle l'agrément et le subventionnement de l'établissement " Vlerick Leuven Gent Management School ", de l' " Instituut voor Tropische Geneeskunde " (Institut de Médecine tropicale), et de l' " Universiteit Antwerpen Management School " appelés ci-après " les établissements ". ".
Art. 5.34. In hetzelfde decreet wordt een artikel 8bis toegevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 8bis. Wordt in het kader van dit decreet erkend als opdracht van de Universiteit Antwerpen Management School : het verstrekken van postinitieel onderwijs, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verstrekken van wetenschappelijke dienstverlening op het gebied van de managementwetenschappen. ".
" Art. 8bis. Wordt in het kader van dit decreet erkend als opdracht van de Universiteit Antwerpen Management School : het verstrekken van postinitieel onderwijs, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verstrekken van wetenschappelijke dienstverlening op het gebied van de managementwetenschappen. ".
Art. 5.34. Dans le même décret, il est inséré un article 8bis, rédigé comme suit :
" Art. 8bis. Dans le cadre du présent décret, les activités suivantes sont reconnues comme mission de l' " Universiteit Antwerpen Management School " : dispenser un enseignement post-initial, faire de la recherche scientifique et fournir des services scientifiques dans le domaine des sciences de management. ".
" Art. 8bis. Dans le cadre du présent décret, les activités suivantes sont reconnues comme mission de l' " Universiteit Antwerpen Management School " : dispenser un enseignement post-initial, faire de la recherche scientifique et fournir des services scientifiques dans le domaine des sciences de management. ".
Art. 5.35. In artikel 11 van hetzelfde decreet wordt het vierde lid geschrapt.
Art. 5.35. A l'article 11 du même décret, le quatrième alinéa est supprimé.
Art. 5.36. In artikel 14 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in 1° wordt het derde streepje vervangen door wat volgt :
" - de studiegelden. Het maximumbedrag mag nooit hoger zijn dan het in artikel 62 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen bepaalde studiegeld. ";
2° in 2° wordt het eerste lid vervangen door wat volgt :
" Elke instelling sluit met minstens één universiteit in de Vlaamse Gemeenschap bedoeld in artikel 3 van het Universiteitendecreet een samenwerkingsovereenkomst inzake onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Die samenwerkingsovereenkomst regelt ook de wijze waarop personeelsleden van de universiteit in kwestie ingezet kunnen worden in de instelling, hoe deze prestaties, uit te drukken in een procentueel deel van een voltijdse opdracht, worden vergoed aan de betrokken universiteit, en hoe andere kosten worden verrekend en de administratie van deze personeelsleden gebeurt. ".
1° in 1° wordt het derde streepje vervangen door wat volgt :
" - de studiegelden. Het maximumbedrag mag nooit hoger zijn dan het in artikel 62 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen bepaalde studiegeld. ";
2° in 2° wordt het eerste lid vervangen door wat volgt :
" Elke instelling sluit met minstens één universiteit in de Vlaamse Gemeenschap bedoeld in artikel 3 van het Universiteitendecreet een samenwerkingsovereenkomst inzake onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Die samenwerkingsovereenkomst regelt ook de wijze waarop personeelsleden van de universiteit in kwestie ingezet kunnen worden in de instelling, hoe deze prestaties, uit te drukken in een procentueel deel van een voltijdse opdracht, worden vergoed aan de betrokken universiteit, en hoe andere kosten worden verrekend en de administratie van deze personeelsleden gebeurt. ".
Art. 5.36. A l'article 14 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° 1° au § 1, le troisième tiret est remplacé par ce qui suit :
" - les droits d'inscription. Le montant maximum des droits d'inscription ne peut jamais dépasser le montant fixé à l'article 62 du décret du 30 avril 2004 relatif à la flexibilisation de l'enseignement supérieur en Flandre et portant des mesures urgentes en matière d'enseignement supérieur. " ;
2° 2° au point 2°, l'alinéa 1er est remplacé par la disposition suivante :
" Chaque établissement conclut une convention de coopération en matière d'enseignement, de recherche et de services avec au moins une université en Communauté flamande visée à l'article 3 du decret-universités. Cette convention règle également la manière dont les personnels de l'université en question peuvent être mis au service de l'établissement, comment ces prestations, à exprimer en un pourcentage d'une charge à temps plein, sont rétribuées à l'université concernée, ainsi que la façon dont d'autres frais sont réglés et dont l'administration de ces personnels est effectuée. ".
1° 1° au § 1, le troisième tiret est remplacé par ce qui suit :
" - les droits d'inscription. Le montant maximum des droits d'inscription ne peut jamais dépasser le montant fixé à l'article 62 du décret du 30 avril 2004 relatif à la flexibilisation de l'enseignement supérieur en Flandre et portant des mesures urgentes en matière d'enseignement supérieur. " ;
2° 2° au point 2°, l'alinéa 1er est remplacé par la disposition suivante :
" Chaque établissement conclut une convention de coopération en matière d'enseignement, de recherche et de services avec au moins une université en Communauté flamande visée à l'article 3 du decret-universités. Cette convention règle également la manière dont les personnels de l'université en question peuvent être mis au service de l'établissement, comment ces prestations, à exprimer en un pourcentage d'une charge à temps plein, sont rétribuées à l'université concernée, ainsi que la façon dont d'autres frais sont réglés et dont l'administration de ces personnels est effectuée. ".
Art. 5.37. Aan artikel 15 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° een § 3bis wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 3bis. De basissubsidie van de Vlaamse Gemeenschap aan de Universiteit Antwerpen Management School wordt vanaf het begrotingsjaar 2008 vastgesteld op 1.000.000 euro. ";
2° § 4 en § 5 worden vervangen door wat volgt :
" § 4. Door middel van een subsidie van 591.000 euro draagt de Vlaamse Regering vanaf het begrotingsjaar 2007 bij in het dekken van de investeringskosten van het Instituut voor Tropische Geneeskunde.
§ 5. De bedragen vermeld in § 2, § 3 en § 3bis worden binnen de perken van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexeringsformule vermeld in artikel 9, § 5, van het decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen.
Het bedrag vermeld in § 4 wordt binnen de perken van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd overeenkomstig artikel 140, § 2, van het Universiteitendecreet. ".
1° een § 3bis wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 3bis. De basissubsidie van de Vlaamse Gemeenschap aan de Universiteit Antwerpen Management School wordt vanaf het begrotingsjaar 2008 vastgesteld op 1.000.000 euro. ";
2° § 4 en § 5 worden vervangen door wat volgt :
" § 4. Door middel van een subsidie van 591.000 euro draagt de Vlaamse Regering vanaf het begrotingsjaar 2007 bij in het dekken van de investeringskosten van het Instituut voor Tropische Geneeskunde.
§ 5. De bedragen vermeld in § 2, § 3 en § 3bis worden binnen de perken van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexeringsformule vermeld in artikel 9, § 5, van het decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen.
Het bedrag vermeld in § 4 wordt binnen de perken van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd overeenkomstig artikel 140, § 2, van het Universiteitendecreet. ".
Art. 5.37. A l'article 15 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° il est ajouté un § 3bis, rédigé comme suit :
" § 3bis. La subvention de base que la Communauté flamande alloue à l' " Universiteit Antwerpen Management School " est fixée à 1.000.000 euros a partir de l'année budgétaire 2008. " ;
2° les §§ 4 et 5 sont remplacés par la disposition suivante :
" § 4. Au moyen d'une subvention de 591.000 euros, le Gouvernement flamand contribue au couvrement, à partir de l'année budgétaire 2007, des frais d'investissement de l' " Instituut voor Tropische Geneeskunde ".
§ 5. Les montants visés aux §§ 2, 3 et 3bis sont annuellement indexés, dans les limites du budget de la Communauté flamande, au moyen de la formule d'indexation visée à l'article 9, § 5, du décret relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre.
A partir de l'année budgétaire 2008, le montant visé au § 4 est annuellement indexé, dans les limites du budget de la Communauté flamande, conformément à l'article 140, § 2, du décret-universités. ".
1° il est ajouté un § 3bis, rédigé comme suit :
" § 3bis. La subvention de base que la Communauté flamande alloue à l' " Universiteit Antwerpen Management School " est fixée à 1.000.000 euros a partir de l'année budgétaire 2008. " ;
2° les §§ 4 et 5 sont remplacés par la disposition suivante :
" § 4. Au moyen d'une subvention de 591.000 euros, le Gouvernement flamand contribue au couvrement, à partir de l'année budgétaire 2007, des frais d'investissement de l' " Instituut voor Tropische Geneeskunde ".
§ 5. Les montants visés aux §§ 2, 3 et 3bis sont annuellement indexés, dans les limites du budget de la Communauté flamande, au moyen de la formule d'indexation visée à l'article 9, § 5, du décret relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre.
A partir de l'année budgétaire 2008, le montant visé au § 4 est annuellement indexé, dans les limites du budget de la Communauté flamande, conformément à l'article 140, § 2, du décret-universités. ".
Afdeling VI. - Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Section VI. - Décret relatif à la restructuration de l'enseignement supérieur.
Art. 5.38. In artikel 5 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wordt het punt 4° vervangen door wat volgt :
" 4° de " GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven "; ".
" 4° de " GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven "; ".
Art. 5.38. A l'article 5 du décret du 4 avril 2003 relatif a la restructuration de l'enseignement supérieur en Flandre, le point 4°est remplacé par ce qui suit :
" 4° le " GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven "; ".
" 4° le " GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven "; ".
Art. 5.39. Artikel 8 van het hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 8. § 1. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs : alle niet ambtshalve geregistreerde instellingen die hoger onderwijs aanbieden in de Vlaamse Gemeenschap en door de Vlaamse Regering werden geregistreerd.
§ 2. Iedere instelling kan de registratie aanvragen bij de Vlaamse Regering.
Een registratie van een instelling voor hoger onderwijs wordt slechts toegekend voor zover aan volgende voorwaarde is voldaan : ten minste één opleiding heeft de toets nieuwe opleidingen' door het voorziene Accreditatieorgaan met positief gevolg ondergaan.
Bij een buitenlandse instelling geldt daarenboven dat ze reeds in het land waar haar hoofdzetel is gevestigd moet erkend zijn door de bevoegde overheid. De instelling dient dit te kunnen aantonen aan het Accreditatieorgaan bij de aanvraag toets nieuwe opleiding'.
§ 3. De instellingen tonen door middel van een registratiekosten aan dat zij beschikken over :
1° een bestuursstructuur die voldoende organisatorisch is uitgebouwd om de ingeschreven studenten toe te laten hun opleiding te voltooien;
2° een financiële structuur die de ingeschreven studenten toelaat hun opleiding te voltooien;
3° een voldoende aangepaste infrastructuur voor het aanbieden van hoger onderwijs.
§ 4. Het registratiedossier omvat ten minste :
1° de statuten van de instelling;
2° een beschrijving van de bestuursstructuur;
3° een financieel plan;
4° een overeenkomst met een andere binnenlandse of buitenlandse instelling, die door de respectievelijke overheid erkend is voor hoger onderwijs en die de betreffende opleiding kan aanbieden. Deze overeenkomst betreft de wijze waarop de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien.
§ 5. De Vlaamse Regering beslist over de registratie binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen die ingaat de dag na deze van ontvangst van het toetsingsrapport van het Accreditatieorgaan. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. In geval van registratie wordt het Accreditatieorgaan hiervan op de hoogte gebracht.
§ 6. De registratie vervalt van rechtswege indien gedurende een termijn van twee jaar geen enkele geaccrediteerde of nieuwe opleiding aangeboden wordt.
§ 7. De geregistreerde instellingen bezorgen jaarlijks hun jaarrekening en jaarverslag aan de Vlaamse Regering. ".
" Art. 8. § 1. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs : alle niet ambtshalve geregistreerde instellingen die hoger onderwijs aanbieden in de Vlaamse Gemeenschap en door de Vlaamse Regering werden geregistreerd.
§ 2. Iedere instelling kan de registratie aanvragen bij de Vlaamse Regering.
Een registratie van een instelling voor hoger onderwijs wordt slechts toegekend voor zover aan volgende voorwaarde is voldaan : ten minste één opleiding heeft de toets nieuwe opleidingen' door het voorziene Accreditatieorgaan met positief gevolg ondergaan.
Bij een buitenlandse instelling geldt daarenboven dat ze reeds in het land waar haar hoofdzetel is gevestigd moet erkend zijn door de bevoegde overheid. De instelling dient dit te kunnen aantonen aan het Accreditatieorgaan bij de aanvraag toets nieuwe opleiding'.
§ 3. De instellingen tonen door middel van een registratiekosten aan dat zij beschikken over :
1° een bestuursstructuur die voldoende organisatorisch is uitgebouwd om de ingeschreven studenten toe te laten hun opleiding te voltooien;
2° een financiële structuur die de ingeschreven studenten toelaat hun opleiding te voltooien;
3° een voldoende aangepaste infrastructuur voor het aanbieden van hoger onderwijs.
§ 4. Het registratiedossier omvat ten minste :
1° de statuten van de instelling;
2° een beschrijving van de bestuursstructuur;
3° een financieel plan;
4° een overeenkomst met een andere binnenlandse of buitenlandse instelling, die door de respectievelijke overheid erkend is voor hoger onderwijs en die de betreffende opleiding kan aanbieden. Deze overeenkomst betreft de wijze waarop de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien.
§ 5. De Vlaamse Regering beslist over de registratie binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen die ingaat de dag na deze van ontvangst van het toetsingsrapport van het Accreditatieorgaan. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. In geval van registratie wordt het Accreditatieorgaan hiervan op de hoogte gebracht.
§ 6. De registratie vervalt van rechtswege indien gedurende een termijn van twee jaar geen enkele geaccrediteerde of nieuwe opleiding aangeboden wordt.
§ 7. De geregistreerde instellingen bezorgen jaarlijks hun jaarrekening en jaarverslag aan de Vlaamse Regering. ".
Art. 5.39. L'article 8 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 8. §1er. Pour l'application du présent décret, il faut entendre par 'institutions enregistrées d'enseignement supérieur' : toute institution non enregistrée d'office offrant un enseignement supérieur dans la Communauté flamande et ayant été enregistrée par le Gouvernement flamand.
§ 2. Chaque institution peut introduire auprès du Gouvernement flamand une demande d'enregistrement.
Un enregistrement d'une institution d'enseignement supérieur ne peut être accordé qu'à condition qu'il soit satisfait à la condition suivante : au moins une (1) formation a subi avec succès 'l'évaluation nouvelles formations' par l'Organe d'accréditation.
Une institution étrangère doit en plus déjà être agréée par l'autorité compétente dans le pays où est situé son siège principal. L'institution doit pouvoir en soumettre la preuve à l'Organe d'accréditation lors de la demande 'évaluation nouvelles formations'.
§ 3. Les institutions montrent au moyen d'un dossier d'enregistrement qu'elles disposent :
1° d'une structure administrative suffisamment élaborée du point de vue organisationnel pour permettre aux étudiants inscrits d'achever leur formation;
2° d'une structure financière permettant aux étudiants inscrits d'achever leur formation;
3° d'une infrastructure suffisamment adaptée pour organiser un enseignement supérieur.
§ 4. Ce dossier d'enregistrement comprend au moins :
1° les statuts de l'institution;
2° une description de la structure administrative;
3° un plan financier;
4° une convention avec une autre institution nationale ou étrangère d'enseignement supérieur agréée par l'autorité respective et pouvant offrir la formation en question. Cette convention porte sur la manière dont les étudiants inscrits peuvent achever leur formation.
§ 5. Le Gouvernement flamand décide de l'enregistrement dans un délai de trente jours calendrier prenant cours le lendemain de la réception du rapport de contrôle de l'Organe d'accréditation. La décision entre en vigueur au moment de sa notification à l'institution. En cas d'enregistrement, l'Organe d'accréditation en est mis au courant.
§ 6. L'enregistrement expire d'office si aucune formation accréditée ou nouvelle n'est offerte pendant une période de deux ans.
§ 7. Les institutions enregistrées remettent chaque année les comptes et le rapport annuels au Gouvernement flamand. ".
" Art. 8. §1er. Pour l'application du présent décret, il faut entendre par 'institutions enregistrées d'enseignement supérieur' : toute institution non enregistrée d'office offrant un enseignement supérieur dans la Communauté flamande et ayant été enregistrée par le Gouvernement flamand.
§ 2. Chaque institution peut introduire auprès du Gouvernement flamand une demande d'enregistrement.
Un enregistrement d'une institution d'enseignement supérieur ne peut être accordé qu'à condition qu'il soit satisfait à la condition suivante : au moins une (1) formation a subi avec succès 'l'évaluation nouvelles formations' par l'Organe d'accréditation.
Une institution étrangère doit en plus déjà être agréée par l'autorité compétente dans le pays où est situé son siège principal. L'institution doit pouvoir en soumettre la preuve à l'Organe d'accréditation lors de la demande 'évaluation nouvelles formations'.
§ 3. Les institutions montrent au moyen d'un dossier d'enregistrement qu'elles disposent :
1° d'une structure administrative suffisamment élaborée du point de vue organisationnel pour permettre aux étudiants inscrits d'achever leur formation;
2° d'une structure financière permettant aux étudiants inscrits d'achever leur formation;
3° d'une infrastructure suffisamment adaptée pour organiser un enseignement supérieur.
§ 4. Ce dossier d'enregistrement comprend au moins :
1° les statuts de l'institution;
2° une description de la structure administrative;
3° un plan financier;
4° une convention avec une autre institution nationale ou étrangère d'enseignement supérieur agréée par l'autorité respective et pouvant offrir la formation en question. Cette convention porte sur la manière dont les étudiants inscrits peuvent achever leur formation.
§ 5. Le Gouvernement flamand décide de l'enregistrement dans un délai de trente jours calendrier prenant cours le lendemain de la réception du rapport de contrôle de l'Organe d'accréditation. La décision entre en vigueur au moment de sa notification à l'institution. En cas d'enregistrement, l'Organe d'accréditation en est mis au courant.
§ 6. L'enregistrement expire d'office si aucune formation accréditée ou nouvelle n'est offerte pendant une période de deux ans.
§ 7. Les institutions enregistrées remettent chaque année les comptes et le rapport annuels au Gouvernement flamand. ".
Art. 5.40. In artikel 24bis van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de eerste zin van het eerste lid worden de woorden " in het kader van een associatie " vervangen door de woorden " in het kader van een associatie of over associaties heen voor zover die hierover een akkoord hebben bereikt ";
2° het tweede lid wordt opgeheven.
1° in de eerste zin van het eerste lid worden de woorden " in het kader van een associatie " vervangen door de woorden " in het kader van een associatie of over associaties heen voor zover die hierover een akkoord hebben bereikt ";
2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 5.40. A l'article 24bis du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° dans la première phrase de l'alinéa premier, les mots " Dans le cadre d'une association " sont remplacés par les mots " Dans le cadre d'une association ou de plusieurs associations ayant atteint un accord à ce sujet ";
2° l'alinéa deux est abrogé.
1° dans la première phrase de l'alinéa premier, les mots " Dans le cadre d'une association " sont remplacés par les mots " Dans le cadre d'une association ou de plusieurs associations ayant atteint un accord à ce sujet ";
2° l'alinéa deux est abrogé.
Art. 5.41. In artikel 33 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt :
" 2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :
a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;
b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend; ";
2° er wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt :
" 5° Toegepaste taalkunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. ".
1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt :
" 2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :
a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;
b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend; ";
2° er wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt :
" 5° Toegepaste taalkunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. ".
Art. 5.41. A l'article 33 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° le point 2° est remplacé par la disposition suivante :
" 2° Sciences commerciales et gestion d'entreprise, pour lesquelles :
a) le grade de bachelor peut être conféré dans l'enseignement supérieur professionnel;
b) les grades de bachelor et de master peuvent être conférés au sein d'une association dans l'enseignement académique; ";
2° il est ajouté un point 5°, rédigé comme suit :
" 5° Linguistique appliquée, pour laquelle les grades de bachelor et de master peuvent être conférés au sein d'une association dans l'enseignement académique; ".
1° le point 2° est remplacé par la disposition suivante :
" 2° Sciences commerciales et gestion d'entreprise, pour lesquelles :
a) le grade de bachelor peut être conféré dans l'enseignement supérieur professionnel;
b) les grades de bachelor et de master peuvent être conférés au sein d'une association dans l'enseignement académique; ";
2° il est ajouté un point 5°, rédigé comme suit :
" 5° Linguistique appliquée, pour laquelle les grades de bachelor et de master peuvent être conférés au sein d'une association dans l'enseignement académique; ".
Art. 5.42. In artikel 42 van hetzelfde decreet worden de volgende punten geschrapt :
" 3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :
a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor wordt verleend;
b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master worden verleend;
7° Toegepaste taalkunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend; ".
" 3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :
a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor wordt verleend;
b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master worden verleend;
7° Toegepaste taalkunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend; ".
Art. 5.42. Dans l'article 42 du même arrête, les points suivants sont supprimés :
" 3° Sciences commerciales et gestion d'entreprise, pour lesquelles :
a) le grade de bachelor peut être conféré dans l'enseignement supérieur professionnel;
b) les grades de bachelor et de master peuvent être conférés au sein d'une association dans l'enseignement académique;
7° Linguistique appliquée, pour laquelle les grades de bachelor et de master peuvent être conférés au sein d'une association dans l'enseignement académique; ".
" 3° Sciences commerciales et gestion d'entreprise, pour lesquelles :
a) le grade de bachelor peut être conféré dans l'enseignement supérieur professionnel;
b) les grades de bachelor et de master peuvent être conférés au sein d'une association dans l'enseignement académique;
7° Linguistique appliquée, pour laquelle les grades de bachelor et de master peuvent être conférés au sein d'une association dans l'enseignement académique; ".
Art. 5.43. Artikel 53bis van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 53bis. De ambtshalve geregistreerde instellingen en de geregistreerde instellingen met hoofdzetel in Vlaanderen kunnen de opleidingen die ze bij of krachtens dit decreet mogen aanbieden ook organiseren buiten het Belgische grondgebied en de daarop betrekking hebbende graden verlenen op voorwaarde dat :
1° die opleidingen afzonderlijk geaccrediteerd werden overeenkomstig dit decreet en de accreditatieprocedure volgen van de Vlaamse opleiding, of die opleidingen afzonderlijk erkend zijn als nieuwe opleiding overeenkomstig dit decreet als de instelling een nieuwe opleiding start buiten het Belgische grondgebied al dan niet gelijktijdig met eenzelfde opleiding in Vlaanderen;
2° die opleidingen voldoen aan de wettelijke bepalingen van het land van vestiging;
3° de opleidingen afzonderlijk worden geregistreerd in het Hoger Onderwijsregister;
4° de kosten van die opleidingen integraal gedekt worden met andere middelen dan de middelen uit de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.
De in het vorige lid vermelde voorwaarde geldt niet voor de voortgezette academische opleidingen in afbouw en voor de opleidingen die door de instelling ook aangeboden worden in België en die aldaar genieten van een overgangsaccreditatie. ".
" Art. 53bis. De ambtshalve geregistreerde instellingen en de geregistreerde instellingen met hoofdzetel in Vlaanderen kunnen de opleidingen die ze bij of krachtens dit decreet mogen aanbieden ook organiseren buiten het Belgische grondgebied en de daarop betrekking hebbende graden verlenen op voorwaarde dat :
1° die opleidingen afzonderlijk geaccrediteerd werden overeenkomstig dit decreet en de accreditatieprocedure volgen van de Vlaamse opleiding, of die opleidingen afzonderlijk erkend zijn als nieuwe opleiding overeenkomstig dit decreet als de instelling een nieuwe opleiding start buiten het Belgische grondgebied al dan niet gelijktijdig met eenzelfde opleiding in Vlaanderen;
2° die opleidingen voldoen aan de wettelijke bepalingen van het land van vestiging;
3° de opleidingen afzonderlijk worden geregistreerd in het Hoger Onderwijsregister;
4° de kosten van die opleidingen integraal gedekt worden met andere middelen dan de middelen uit de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.
De in het vorige lid vermelde voorwaarde geldt niet voor de voortgezette academische opleidingen in afbouw en voor de opleidingen die door de instelling ook aangeboden worden in België en die aldaar genieten van een overgangsaccreditatie. ".
Art. 5.43. L'article 53bis du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 53bis. Il est également loisible aux institutions enregistrées d'office et aux institutions enregistrées ayant leur siège principal en Flandre d'organiser à l'extérieur du territoire belge les formations qu'elles peuvent offrir par ou en vertu du présent décret et de conférer les grades y afférents à condition que :
1° ces formations aient été accréditées séparément conformément au présent décret et qu'elles suivent la procédure d'accréditation de la formation flamande, ou que ces formations aient été agréées séparément comme nouvelles formations conformément au présent décret lorsque l'institution entame une nouvelle formation en dehors du territoire belge simultanément ou non avec une même formation en Flandre;
2° ces formations répondent aux dispositions légales du pays d'établissement;
3° les formations soient enregistrées séparément dans le Registre de l'Enseignement supérieur;
4° les frais de ces formations soient couverts intégralement par des moyens autres que ceux provenant du budget de la Communauté flamande.
La condition mentionnée à l'alinéa précédent n'est pas d'application aux formations académiques continues en voie de suppression et aux formations que l'institution offre également en Belgique et qui y bénéficient d'une accréditation de transition. ".
" Art. 53bis. Il est également loisible aux institutions enregistrées d'office et aux institutions enregistrées ayant leur siège principal en Flandre d'organiser à l'extérieur du territoire belge les formations qu'elles peuvent offrir par ou en vertu du présent décret et de conférer les grades y afférents à condition que :
1° ces formations aient été accréditées séparément conformément au présent décret et qu'elles suivent la procédure d'accréditation de la formation flamande, ou que ces formations aient été agréées séparément comme nouvelles formations conformément au présent décret lorsque l'institution entame une nouvelle formation en dehors du territoire belge simultanément ou non avec une même formation en Flandre;
2° ces formations répondent aux dispositions légales du pays d'établissement;
3° les formations soient enregistrées séparément dans le Registre de l'Enseignement supérieur;
4° les frais de ces formations soient couverts intégralement par des moyens autres que ceux provenant du budget de la Communauté flamande.
La condition mentionnée à l'alinéa précédent n'est pas d'application aux formations académiques continues en voie de suppression et aux formations que l'institution offre également en Belgique et qui y bénéficient d'une accréditation de transition. ".
Art. 5.44. In de eerste zin van artikel 55ter, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 december 2006, worden de woorden " gedurende de schooljaren 2007-2008, 2008-2009 en 2009-2010 " vervangen door de woorden " gedurende de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 ".
Art. 5.44. Dans la première phrase de l'article 55ter, § 3, du même décret, insérée par le décret du 15 décembre 2006, les mots " Pendant les années scolaires 2007-2008, 2008-2009 et 2009-2010 " sont remplacés par les mots " Pendant les années scolaires 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011 ".
Art. 5.45. In hetzelfde decreet wordt aan artikel 55quinquies een § 6 toegevoegd die luidt als volgt :
" § 6. De middelen in § 5 worden onder de hogescholen verdeeld op basis van het gemiddeld aantal eerste inschrijvingen in een diplomacontract in de geïntegreerde lerarenopleiding secundair onderwijs tijdens de twee voorbije academiejaren. ".
" § 6. De middelen in § 5 worden onder de hogescholen verdeeld op basis van het gemiddeld aantal eerste inschrijvingen in een diplomacontract in de geïntegreerde lerarenopleiding secundair onderwijs tijdens de twee voorbije academiejaren. ".
Art. 5.45. L'article 55quinquies du même décret est complété par un § 6, rédigé comme suit :
" § 6. Les moyens prévus au § 5 sont répartis entre les instituts supérieurs sur la base du nombre moyen de premières inscriptions à un contrat de diplôme dans la formation intégrée des enseignants 'enseignement secondaire' pendant les deux précédentes années académiques. ".
" § 6. Les moyens prévus au § 5 sont répartis entre les instituts supérieurs sur la base du nombre moyen de premières inscriptions à un contrat de diplôme dans la formation intégrée des enseignants 'enseignement secondaire' pendant les deux précédentes années académiques. ".
Art. 5.46. Aan artikel 56 van hetzelfde decreet wordt een derde paragraaf toegevoegd die luidt als volgt :
" § 3. De accreditatiestatus van een opleiding, zoals bepaald in § 1, wordt bij overdracht van de ene instelling voor hoger onderwijs naar een andere instelling voor hoger onderwijs behouden. ".
" § 3. De accreditatiestatus van een opleiding, zoals bepaald in § 1, wordt bij overdracht van de ene instelling voor hoger onderwijs naar een andere instelling voor hoger onderwijs behouden. ".
Art. 5.46. A l'article 56 du même décret, il est ajouté un paragraphe trois, rédigé comme suit :
" § 3. Lors d'un transfert d'une institution d'enseignement supérieur à une autre institution d'enseignement supérieur, le statut d'accréditation d'une formation, tel que défini au § 1er, est maintenu. ".
" § 3. Lors d'un transfert d'une institution d'enseignement supérieur à une autre institution d'enseignement supérieur, le statut d'accréditation d'une formation, tel que défini au § 1er, est maintenu. ".
Art. 5.47. In artikel 86 van hetzelfde decreet wordt een § 5 toegevoegd die luidt als volgt :
" § 5. Onverminderd de toepassing van artikel 24bis, kunnen universiteiten of hogescholen voor de toepassing van dit artikel besluiten de uitreiking van gezamenlijke diploma's te differentiëren per afstudeerrichting. ".
" § 5. Onverminderd de toepassing van artikel 24bis, kunnen universiteiten of hogescholen voor de toepassing van dit artikel besluiten de uitreiking van gezamenlijke diploma's te differentiëren per afstudeerrichting. ".
Art. 5.47. A l'article 86 du même décret, il est ajouté un § 5, rédigé comme suit :
" § 5. Sans préjudice de l'application de l'article 24bis, les universités ou instituts supérieurs peuvent, pour l'application du présent article, différencier la délivrance de diplômes communs par orientation en dernière année. ".
" § 5. Sans préjudice de l'application de l'article 24bis, les universités ou instituts supérieurs peuvent, pour l'application du présent article, différencier la délivrance de diplômes communs par orientation en dernière année. ".
Art. 5.48. In artikel 124 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 2, tweede lid, wordt de eerste zin vervangen door wat volgt :
" In het academiejaar 2007-2008 wordt op de academisch gerichte opleidingen van de hogescholen die vermeld zijn in de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, met uitzondering van de gezamenlijke opleidingen bedoeld in artikel 24bis, of in de lijst bedoeld in artikel 125ter, § 4, en die hun zelfevaluatierapport in het kader van de externe beoordeling overeenkomstig het protocol van kwaliteitszorg bedoeld in artikel 93, § 3, na 1 januari 2009 moeten indienen, een indicatieve voortgangstoets uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Erkenningscommissie. ";
2° in § 2, tweede lid, wordt de laatste zin aangevuld met de woorden :
" en legt de lijst van de opleidingen vast; ";
3° § 11 wordt vervangen door wat volgt :
" § 11. De master-na-masteropleidingen die het Europa College Brugge met ingang van het academische jaar 2007-2008 organiseert op haar campus in het arrondissement Brugge en op haar campus in Polen, worden niet als nieuwe opleidingen beschouwd in de zin van artikel 60septies. Zij worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academische jaar 2009-2010. ".
1° in § 2, tweede lid, wordt de eerste zin vervangen door wat volgt :
" In het academiejaar 2007-2008 wordt op de academisch gerichte opleidingen van de hogescholen die vermeld zijn in de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, met uitzondering van de gezamenlijke opleidingen bedoeld in artikel 24bis, of in de lijst bedoeld in artikel 125ter, § 4, en die hun zelfevaluatierapport in het kader van de externe beoordeling overeenkomstig het protocol van kwaliteitszorg bedoeld in artikel 93, § 3, na 1 januari 2009 moeten indienen, een indicatieve voortgangstoets uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Erkenningscommissie. ";
2° in § 2, tweede lid, wordt de laatste zin aangevuld met de woorden :
" en legt de lijst van de opleidingen vast; ";
3° § 11 wordt vervangen door wat volgt :
" § 11. De master-na-masteropleidingen die het Europa College Brugge met ingang van het academische jaar 2007-2008 organiseert op haar campus in het arrondissement Brugge en op haar campus in Polen, worden niet als nieuwe opleidingen beschouwd in de zin van artikel 60septies. Zij worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academische jaar 2009-2010. ".
Art. 5.48. A l'article 124 du même décret, inséré par le décret du 19 mars 2004, sont apportées les modifications suivantes :
1° dans le § 2, alinéa deux, la première phrase est remplacée par la disposition suivante :
" Dans l'année académique 2007-2008, une évaluation indicative de l'avancement est effectuée, sous la responsabilité de la Commission d'agrément, sur les formations à orientation académique des instituts supérieurs figurant sur la liste visée à l'article 123, § 5, à l'exception des formations communes visées à l'article 24bis, ou sur la liste visée à l'article 125ter, § 4, et devant introduire, après le 1er janvier 2009, leur rapport d'autoévaluation dans le cadre de l'évaluation externe conformément au protocole de qualité intégrale visé à l'article 93, § 3. " ;
2° au § 2, alinéa deux, la dernière phrase est complétée par les mots suivants :
et arrête la liste des formations; ";
3° le § 11 est remplacé par la disposition suivante :
" § 11. Les formations de master après master organisées à partir de l'année académique 2007-2008 par le Collège d'Europe Bruges sur son campus dans l'arrondissement de Bruges et sur son campus en Pologne, ne sont pas considérées comme de nouvelles formations dans le sens de l'article 60septies. Elles sont censées être accréditées jusqu'à la fin de l'année académique 2009-2010. ".
1° dans le § 2, alinéa deux, la première phrase est remplacée par la disposition suivante :
" Dans l'année académique 2007-2008, une évaluation indicative de l'avancement est effectuée, sous la responsabilité de la Commission d'agrément, sur les formations à orientation académique des instituts supérieurs figurant sur la liste visée à l'article 123, § 5, à l'exception des formations communes visées à l'article 24bis, ou sur la liste visée à l'article 125ter, § 4, et devant introduire, après le 1er janvier 2009, leur rapport d'autoévaluation dans le cadre de l'évaluation externe conformément au protocole de qualité intégrale visé à l'article 93, § 3. " ;
2° au § 2, alinéa deux, la dernière phrase est complétée par les mots suivants :
et arrête la liste des formations; ";
3° le § 11 est remplacé par la disposition suivante :
" § 11. Les formations de master après master organisées à partir de l'année académique 2007-2008 par le Collège d'Europe Bruges sur son campus dans l'arrondissement de Bruges et sur son campus en Pologne, ne sont pas considérées comme de nouvelles formations dans le sens de l'article 60septies. Elles sont censées être accréditées jusqu'à la fin de l'année académique 2009-2010. ".
Art. 5.49. In artikel 129 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 19 maart 2004, wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 6. De graad van gegradueerde, die een Centrum voor Volwassenenonderwijs heeft uitgereikt ten aanzien van een op grond van artikel 57ter geaccrediteerde opleiding, in de periode voorafgaand aan de uitreiking van het nieuwe bachelordiploma door de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling of door het overdragende Centrum voor Volwassenenonderwijs en de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling gezamenlijk in toepassing van artikel 57ter, § 5, is gelijkgeschakeld met de graad van bachelor. De houders van die graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van bachelor. ".
" § 6. De graad van gegradueerde, die een Centrum voor Volwassenenonderwijs heeft uitgereikt ten aanzien van een op grond van artikel 57ter geaccrediteerde opleiding, in de periode voorafgaand aan de uitreiking van het nieuwe bachelordiploma door de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling of door het overdragende Centrum voor Volwassenenonderwijs en de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling gezamenlijk in toepassing van artikel 57ter, § 5, is gelijkgeschakeld met de graad van bachelor. De houders van die graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van bachelor. ".
Art. 5.49. L'article 129 du même décret, modifié par le décret du 19 mars 2004, est complété par un § 6, rédigé comme suit :
" § 6. Le grade de gradué conféré par un centre d'éducation des adultes pour une formation accréditée au vu de l'article 57ter, dans la période précédant la délivrance du niveau diplôme de bachelor par l'institution enregistrée d'office recevante ou par le centre d'éducation des adultes transférant et l'institution enregistrée d'office recevante conjointement par application de l'article 57ter, § 5, est assimilé au grade de bachelor. Les titulaires de ces grades sont autorisés a porter le titre de bachelor. ".
" § 6. Le grade de gradué conféré par un centre d'éducation des adultes pour une formation accréditée au vu de l'article 57ter, dans la période précédant la délivrance du niveau diplôme de bachelor par l'institution enregistrée d'office recevante ou par le centre d'éducation des adultes transférant et l'institution enregistrée d'office recevante conjointement par application de l'article 57ter, § 5, est assimilé au grade de bachelor. Les titulaires de ces grades sont autorisés a porter le titre de bachelor. ".
Art. 5.50. In artikel 130 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 maart 2004, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De studenten die vóór 31 oktober 2008 een mastergraad verwerven of verworven hebben, uitgereikt door het Europacollege op haar campus in Polen kunnen de titel van master op rechtmatige wijze voeren in de Vlaamse Gemeenschap. De graad van master wordt geacht op rechtmatige wijze te zijn verleend. ".
" De studenten die vóór 31 oktober 2008 een mastergraad verwerven of verworven hebben, uitgereikt door het Europacollege op haar campus in Polen kunnen de titel van master op rechtmatige wijze voeren in de Vlaamse Gemeenschap. De graad van master wordt geacht op rechtmatige wijze te zijn verleend. ".
Art. 5.50. A l'article 130 du même décret, modifié par le décret du 19 mars 2004, il est ajouté un alinéa trois, rédigé comme suit :
" Les étudiants qui acquièrent ou ont acquis, avant le 31 octobre 2008, un grade de master, conféré par le Collège d'Europe sur son campus en Pologne, peuvent porter de manière régulière le titre de master dans la Communauté flamande. Le grade de master est censé être conféré de manière régulière. ".
" Les étudiants qui acquièrent ou ont acquis, avant le 31 octobre 2008, un grade de master, conféré par le Collège d'Europe sur son campus en Pologne, peuvent porter de manière régulière le titre de master dans la Communauté flamande. Le grade de master est censé être conféré de manière régulière. ".
Afdeling VII. - Decreet betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs.
Section VII. - Décret relatif au statut de l'étudiant, à la participation dans l'enseignement supérieur, l'intégration de certaines sections de l'enseignement supérieur de promotion sociale dans les instituts supérieurs et l'accompagnement de la restructuration de l'enseignement supérieur en Flandre.
Art. 5.51. In deel II, titel IV, van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wordt een hoofdstuk 4bis, Vormingsfonds, bestaande uit de artikelen II.88bis tot en met II.88ter decies ingevoegd, die luiden als volgt :
" Hoofdstuk 4bis. - Vormingsfonds
Art. II. 88bis Er wordt een Sectoraal Vormingsfonds voor het Hoger Onderwijs ingesteld, hierna vormingsfonds genoemd.
Het vormingsfonds heeft tot doel de vormingsdynamiek voor de personeelsleden in de universiteiten en hogescholen te stimuleren.
Art. II. 88ter. Het vormingsfonds wordt beheerd door het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs.
Art. II. 88quater. Het Vlaams Onderhandelingscomité legt bij eenparigheid de prioritaire vormingsthema's vast.
Art. II. 88quinquies. Jaarlijks wordt op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap een dotatie ten behoeve van het vormingsfonds uitgetrokken. De dotatie bedraagt minstens 1.070.000 euro.
De Vlaamse Regering deelt ieder jaar voor één oktober het bedrag van de dotatie mee aan het Vlaams Onderhandelingscomité.
Art. II. 88sexies. De dotatie wordt onder de universiteiten en hogescholen verdeeld a rato van het aandeel van elke instelling in de werkingsuitkering voor het voorgaande begrotingsjaar.
In afwijking van het eerste lid wordt de dotatie voor het jaar 2008 onder de instellingen verdeeld a rato van hun aandeel in de werkingsuitkering voor het jaar 2008.
Art. II. 88septies. De instellingen kunnen de via het vormingsfonds toegekende vormingsmiddelen maximaal tweemaal overdragen naar een volgend begrotingsjaar.
Art. II. 88octies. Het bedrag van de via het vormingsfonds toegekende middelen dat niet binnen drie begrotingsjaren besteed is, wordt het eerstvolgende begrotingsjaar in mindering gebracht op de toegekende middelen voor het vormingsfonds voor de betrokken instelling.
De ingehouden middelen worden in gelijke delen toegevoegd aan de middelen voor de andere instellingen.
Art. II. 88novies. De universiteiten en hogescholen nemen bij de besteding van de via het vormingsfonds toegekende vormingsmiddelen de volgende regels in acht :
1° de toegekende middelen worden gebruikt voor de bekostiging van bijkomende opleidings- en vormingsinitiatieven in vergelijking met de opleidings- en vormingsinitiatieven tot en met het academiejaar 2005-2006;
2° bij het vastleggen van de vormingsinitiatieven wordt rekening gehouden met de prioritaire vormingsthema's;
3° er is over de vormingsinitiatieven een akkoord met de afgevaardigden van het personeel in het lokale medezeggenschapsorgaan;
4° de instelling besteedt minstens een zelfde bedrag aan vormings- en opleidingsinitiatieven als het bedrag dat met de middelen van het vormingsfonds besteed is.
Art. II. 88decies. Het instellingsbestuur bezorgt het Vlaams Onderhandelingscomité ieder jaar een verslag en een afrekening van de vormingsinitiatieven van het voorgaande begrotingsjaar. Deze documenten zijn in het lokale medezeggenschapsorgaan besproken met de afvaardigingen van het personeel.
Art. II. 88 undecies. Het Vlaams Onderhandelingscomité bezorgt de Vlaamse Regering ieder jaar voor 1 juli een verslag van het beheer van het vormingsfonds in het afgelopen begrotingsjaar.
Art. II. 88duodecies. Het Vlaams Onderhandelingscomité neemt een reglement vormingsfonds aan dat bekrachtigd wordt door de Vlaamse Regering.
Het reglement vormingsfonds bevat ten minste een regeling voor :
1° de procedure voor de vaststelling van de prioritaire vormingsthema's;
2° de procedure voor de rapportering van de instellingen aan het Vlaams Onderhandelingscomité;
3° de procedure voor de rapportering door het Vlaams Onderhandelingscomité.
Art. II. 88ter decies. De begroting voor het vormingsfonds wordt toegevoegd aan het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap. ".
" Hoofdstuk 4bis. - Vormingsfonds
Art. II. 88bis Er wordt een Sectoraal Vormingsfonds voor het Hoger Onderwijs ingesteld, hierna vormingsfonds genoemd.
Het vormingsfonds heeft tot doel de vormingsdynamiek voor de personeelsleden in de universiteiten en hogescholen te stimuleren.
Art. II. 88ter. Het vormingsfonds wordt beheerd door het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs.
Art. II. 88quater. Het Vlaams Onderhandelingscomité legt bij eenparigheid de prioritaire vormingsthema's vast.
Art. II. 88quinquies. Jaarlijks wordt op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap een dotatie ten behoeve van het vormingsfonds uitgetrokken. De dotatie bedraagt minstens 1.070.000 euro.
De Vlaamse Regering deelt ieder jaar voor één oktober het bedrag van de dotatie mee aan het Vlaams Onderhandelingscomité.
Art. II. 88sexies. De dotatie wordt onder de universiteiten en hogescholen verdeeld a rato van het aandeel van elke instelling in de werkingsuitkering voor het voorgaande begrotingsjaar.
In afwijking van het eerste lid wordt de dotatie voor het jaar 2008 onder de instellingen verdeeld a rato van hun aandeel in de werkingsuitkering voor het jaar 2008.
Art. II. 88septies. De instellingen kunnen de via het vormingsfonds toegekende vormingsmiddelen maximaal tweemaal overdragen naar een volgend begrotingsjaar.
Art. II. 88octies. Het bedrag van de via het vormingsfonds toegekende middelen dat niet binnen drie begrotingsjaren besteed is, wordt het eerstvolgende begrotingsjaar in mindering gebracht op de toegekende middelen voor het vormingsfonds voor de betrokken instelling.
De ingehouden middelen worden in gelijke delen toegevoegd aan de middelen voor de andere instellingen.
Art. II. 88novies. De universiteiten en hogescholen nemen bij de besteding van de via het vormingsfonds toegekende vormingsmiddelen de volgende regels in acht :
1° de toegekende middelen worden gebruikt voor de bekostiging van bijkomende opleidings- en vormingsinitiatieven in vergelijking met de opleidings- en vormingsinitiatieven tot en met het academiejaar 2005-2006;
2° bij het vastleggen van de vormingsinitiatieven wordt rekening gehouden met de prioritaire vormingsthema's;
3° er is over de vormingsinitiatieven een akkoord met de afgevaardigden van het personeel in het lokale medezeggenschapsorgaan;
4° de instelling besteedt minstens een zelfde bedrag aan vormings- en opleidingsinitiatieven als het bedrag dat met de middelen van het vormingsfonds besteed is.
Art. II. 88decies. Het instellingsbestuur bezorgt het Vlaams Onderhandelingscomité ieder jaar een verslag en een afrekening van de vormingsinitiatieven van het voorgaande begrotingsjaar. Deze documenten zijn in het lokale medezeggenschapsorgaan besproken met de afvaardigingen van het personeel.
Art. II. 88 undecies. Het Vlaams Onderhandelingscomité bezorgt de Vlaamse Regering ieder jaar voor 1 juli een verslag van het beheer van het vormingsfonds in het afgelopen begrotingsjaar.
Art. II. 88duodecies. Het Vlaams Onderhandelingscomité neemt een reglement vormingsfonds aan dat bekrachtigd wordt door de Vlaamse Regering.
Het reglement vormingsfonds bevat ten minste een regeling voor :
1° de procedure voor de vaststelling van de prioritaire vormingsthema's;
2° de procedure voor de rapportering van de instellingen aan het Vlaams Onderhandelingscomité;
3° de procedure voor de rapportering door het Vlaams Onderhandelingscomité.
Art. II. 88ter decies. De begroting voor het vormingsfonds wordt toegevoegd aan het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap. ".
Art. 5.51. Dans la partie II, titre IV, du décret du 19 mars 2004 relatif au statut de l'étudiant, à la participation dans l'enseignement supérieur, l'intégration de certaines sections de l'enseignement supérieur de promotion sociale dans les instituts supérieurs et l'accompagnement de la restructuration de l'enseignement supérieur en Flandre, est inséré un chapitre 4bis, 'Fonds de formation', comprenant les articles II.88bis à II.88ter decies inclus, rédigés comme suit :
" CHAPITRE 4bis. - Fonds de formation
Art. 2.88bis. Il est crée un Fonds de formation sectoriel pour l'Enseignement supérieur, appelé ci-après 'fonds de formation'.
Le fonds de formation a pour objectif d'encourager la dynamique en matière de formations en faveur des membres du personnel dans les universités et instituts supérieurs.
Art. 2.88ter. Le fonds de formation est géré par le 'Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs' (Comité flamand de négociation pour l'enseignement supérieur).
Art. 2.88quater. Le 'Vlaams Onderhandelingscomité' arrêté les thèmes prioritaires de formation à l'unanimité.
Art. 2.88quinquies. Chaque année, il est prévu au budget de la Communauté flamande une dotation pour le fonds de formation. Cette dotation élève au moins a 1.070.000 euros.
Chaque année avant le 1er octobre, le Gouvernement flamand communique au 'Vlaams Onderhandelingscomité' le montant de la dotation.
Art. 2.88sexies. La dotation est répartie entre les universités et instituts supérieurs au prorata de la part de chaque institution dans l'allocation de fonctionnement pour l'année budgétaire précédente.
Par dérogation au premier alinéa, la dotation pour l'année 2008 est répartie entre les établissements au prorata de leur part dans l'allocation de fonctionnement pour l'année 2008.
Art. 2.88septies. Les institutions peuvent reporter deux fois au maximum les moyens de formation alloués par le biais du fonds de formation, à une année budgétaire suivante.
Art. 2.88octies. Le montant des moyens alloués par le biais du fonds de formation qui n'a pas été dépensé endéans les trois années budgétaires, sera déduit, l'année budgétaire suivante, des moyens alloués au fonds de formation destiné à l'institution concernée.
Les moyens retenus sont ajoutés en parties égales aux moyens destinés aux autres institutions.
Art. 2.88novies. Les universités et instituts supérieurs observent les règles suivantes lors de l'emploi des moyens de formation alloués par le biais du fonds de formation :
1° les moyens alloués sont destinés à la couverture des dépenses d'initiatives additionnelles de formation par rapport aux initiatives de formation jusqu'en l'année académique 2005-2006 incluse;
2° lors de la fixation des initiatives de formation, il est tenu compte des thèmes prioritaires de formation;
3° il existe un accord avec les représentants du personnel dans l'organe local de participation sur les initiatives de formation;
4° l'institution affecte à des initiatives de formation un montant au moins égal au montant dépensé avec les moyens du fonds de formation.
Art. 2.88decies. Chaque année, la direction de l'institution remet au 'Vlaams Onderhandelingscomité' un rapport et un décompte des initiatives de formation de l'année budgétaire précédente. Ces documents ont fait l'objet d'une discussion avec les représentants du personnel au sein de l'organe local de participation.
Art. 2.88undecies. Chaque année, avant le 1er juillet, le 'Vlaams Onderhandelingscomité' remet au Gouvernement flamand un rapport sur la gestion du fonds de formation durant l'année budgétaire écoulée.
Art. 2.88duodecies. Le 'Vlaams Onderhandelingscomité' adopte un règlement fonds de formation, qui est sanctionné par le Gouvernement flamand.
Le règlement fonds de formation comprend au moins une réglementation pour :
1° la procédure de fixation des thèmes prioritaires de formation;
2° la procédure de rapportage des institutions au 'Vlaams Onderhandelingscomite';
3° la procédure de rapportage par le 'Vlaams Onderhandelingscomité'.
Art. 2.88ter decies. Le budget pour le fonds de formation est joint au projet de décret portant les budget général des dépenses de la Communauté flamande. ".
" CHAPITRE 4bis. - Fonds de formation
Art. 2.88bis. Il est crée un Fonds de formation sectoriel pour l'Enseignement supérieur, appelé ci-après 'fonds de formation'.
Le fonds de formation a pour objectif d'encourager la dynamique en matière de formations en faveur des membres du personnel dans les universités et instituts supérieurs.
Art. 2.88ter. Le fonds de formation est géré par le 'Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs' (Comité flamand de négociation pour l'enseignement supérieur).
Art. 2.88quater. Le 'Vlaams Onderhandelingscomité' arrêté les thèmes prioritaires de formation à l'unanimité.
Art. 2.88quinquies. Chaque année, il est prévu au budget de la Communauté flamande une dotation pour le fonds de formation. Cette dotation élève au moins a 1.070.000 euros.
Chaque année avant le 1er octobre, le Gouvernement flamand communique au 'Vlaams Onderhandelingscomité' le montant de la dotation.
Art. 2.88sexies. La dotation est répartie entre les universités et instituts supérieurs au prorata de la part de chaque institution dans l'allocation de fonctionnement pour l'année budgétaire précédente.
Par dérogation au premier alinéa, la dotation pour l'année 2008 est répartie entre les établissements au prorata de leur part dans l'allocation de fonctionnement pour l'année 2008.
Art. 2.88septies. Les institutions peuvent reporter deux fois au maximum les moyens de formation alloués par le biais du fonds de formation, à une année budgétaire suivante.
Art. 2.88octies. Le montant des moyens alloués par le biais du fonds de formation qui n'a pas été dépensé endéans les trois années budgétaires, sera déduit, l'année budgétaire suivante, des moyens alloués au fonds de formation destiné à l'institution concernée.
Les moyens retenus sont ajoutés en parties égales aux moyens destinés aux autres institutions.
Art. 2.88novies. Les universités et instituts supérieurs observent les règles suivantes lors de l'emploi des moyens de formation alloués par le biais du fonds de formation :
1° les moyens alloués sont destinés à la couverture des dépenses d'initiatives additionnelles de formation par rapport aux initiatives de formation jusqu'en l'année académique 2005-2006 incluse;
2° lors de la fixation des initiatives de formation, il est tenu compte des thèmes prioritaires de formation;
3° il existe un accord avec les représentants du personnel dans l'organe local de participation sur les initiatives de formation;
4° l'institution affecte à des initiatives de formation un montant au moins égal au montant dépensé avec les moyens du fonds de formation.
Art. 2.88decies. Chaque année, la direction de l'institution remet au 'Vlaams Onderhandelingscomité' un rapport et un décompte des initiatives de formation de l'année budgétaire précédente. Ces documents ont fait l'objet d'une discussion avec les représentants du personnel au sein de l'organe local de participation.
Art. 2.88undecies. Chaque année, avant le 1er juillet, le 'Vlaams Onderhandelingscomité' remet au Gouvernement flamand un rapport sur la gestion du fonds de formation durant l'année budgétaire écoulée.
Art. 2.88duodecies. Le 'Vlaams Onderhandelingscomité' adopte un règlement fonds de formation, qui est sanctionné par le Gouvernement flamand.
Le règlement fonds de formation comprend au moins une réglementation pour :
1° la procédure de fixation des thèmes prioritaires de formation;
2° la procédure de rapportage des institutions au 'Vlaams Onderhandelingscomite';
3° la procédure de rapportage par le 'Vlaams Onderhandelingscomité'.
Art. 2.88ter decies. Le budget pour le fonds de formation est joint au projet de décret portant les budget général des dépenses de la Communauté flamande. ".
Art. 5.52. In hetzelfde decreet wordt in deel VI, een titel IVquater, Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, ingevoegd bestaande uit de artikelen 6.9.19 tot en met VI.9.26, die luiden als volgt :
" TITEL IV quater. - Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring
Art. 6.9.19. De Vlaamse Regering is er toe gemachtigd om onder de in volgende artikel en vermelde voorwaarden over te gaan tot de erkenning van het door de verenigde associaties opgerichte Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, waarbij de Katholieke Universiteit Leuven optreedt als initiërende instelling.
Art. 6.9.20. § 1. De opdrachten van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring zijn :
1° de opmaak, de actualisering en de voortgangsbewaking van een Onderzoek en Ontwikkelingsmonitor, die noodzakelijke en nuttige en kwantitatieve parameters omvat in het kader van de decretale en tijdelijke financieringskanalen van het wetenschaps- en innovatiebeleid en van specifieke onderzoeksgerelateerde werkingstoelagen aan hogeronderwijsinstellingen;
2° de coördinatie van de opmaak van een tweejaarlijks Onderzoek en Ontwikkelingsindicatorenboek met een overzicht van de Vlaamse onderzoeks- en innovatiecapaciteit in een Europese en internationale context.
De Vlaamse Regering kan het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring belasten met bijzondere opdrachten.
§ 2. De Vlaamse Regering kan regelen bepalen betreffende de kwaliteitsbewaking van de gegevens die in de Onderzoek en Ontwikkelingsmonitor worden opgenomen.
Art. 6.9.21. § 1. Het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring bezit geen rechtspersoonlijkheid.
De Initiërende Instelling bepaalt, in overleg met de associaties, de functionele autonomie waarover het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring beschikt, alsmede de bestuurs- en beheersstructuur ervan, met dien verstande dat ten minste een beheerscomité en een wetenschappelijke adviesraad worden ingesteld.
§ 2. In het beheerscomité zetelen vertegenwoordigers van alle associaties, vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid en onafhankelijke deskundigen.
§ 3. De wetenschappelijke adviesraad bestaat ten minste voor de helft uit niet in België werkzame experten die op het vlak van het wetenschaps- en innovatiebeleid als toonaangevend worden erkend.
Art. 6.9.22. De Vlaamse Regering en de associaties sluiten ten aanzien van de organisatie van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring vijfjaarlijks een convenant waarin ten minste volgende elementen zijn opgenomen :
1° de aansturingsmogelijkheden van de Vlaamse Regering;
2° de minimale resultaatsverbintenissen van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring;
3° de minimale behoorlijkheidsvereisten op het vlak van het financieel management, evenals de mogelijkheden om een bepaalde financiële reserve aan te leggen;
4° de rapporterings- en controlemechanismen, in het bijzonder de wijze van evaluatie van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring in de tweede helft van het vierde kalenderjaar van het lopende convenant;
5° de remediërende en sanctionerende maatregelen in geval van niet-naleving van het convenant;
6° de gevallen waarin en de wijze waarop het convenant tijdens de looptijd ervan kan worden gewijzigd;
7° de mate en inhoud van de samenwerking met in Vlaanderen gevestigde en niet in Vlaanderen gevestigde instellingen en met internationale instellingen.
Art. 6.9.23. De Initiërende Instelling bezorgt met betrekking tot de werking van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring jaarlijks een afzonderlijke begroting, jaarplanning, jaarrekening en jaarverslag aan de Vlaamse Regering.
Art. 6.9.24. Het sluiten van een convenant met de Vlaamse Regering doet in hoofde van de initiërende instelling een recht ontstaan op een jaarlijkse werkingsenveloppe ten behoeve van de werking van het betrokken Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring.
De Vlaamse Regering bepaalt, rekening houdend met de beschikbare begrotingskredieten, de grootte van de jaarlijkse werkingsenveloppe, evenals de wijze van vereffening ervan.
Art. 6.9.25. De partners bij de associaties kunnen personeelsleden met hun instemming belasten met een taak bij het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring. De betrokken personeelsleden blijven gedurende de uitoefening van deze taak juridisch en administratief behoren tot de terbeschikkingstellende universiteit of hogeschool.
Art. 6.9.26. De erkenning van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring houdt van rechtswege de beëindiging in van de erkenning en de betoelaging van het steunpunt voor Onderzoek en Ontwikkelingsindicatoren, geselecteerd in uitvoering van artikel 8bis van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen.
De Vlaamse Regering kan nadere regelingen bepalen inzake de beëindiging van de lopende beheersovereenkomst met het steunpunt voor Onderzoek en Ontwikkelingsindicatoren. ".
" TITEL IV quater. - Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring
Art. 6.9.19. De Vlaamse Regering is er toe gemachtigd om onder de in volgende artikel en vermelde voorwaarden over te gaan tot de erkenning van het door de verenigde associaties opgerichte Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, waarbij de Katholieke Universiteit Leuven optreedt als initiërende instelling.
Art. 6.9.20. § 1. De opdrachten van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring zijn :
1° de opmaak, de actualisering en de voortgangsbewaking van een Onderzoek en Ontwikkelingsmonitor, die noodzakelijke en nuttige en kwantitatieve parameters omvat in het kader van de decretale en tijdelijke financieringskanalen van het wetenschaps- en innovatiebeleid en van specifieke onderzoeksgerelateerde werkingstoelagen aan hogeronderwijsinstellingen;
2° de coördinatie van de opmaak van een tweejaarlijks Onderzoek en Ontwikkelingsindicatorenboek met een overzicht van de Vlaamse onderzoeks- en innovatiecapaciteit in een Europese en internationale context.
De Vlaamse Regering kan het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring belasten met bijzondere opdrachten.
§ 2. De Vlaamse Regering kan regelen bepalen betreffende de kwaliteitsbewaking van de gegevens die in de Onderzoek en Ontwikkelingsmonitor worden opgenomen.
Art. 6.9.21. § 1. Het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring bezit geen rechtspersoonlijkheid.
De Initiërende Instelling bepaalt, in overleg met de associaties, de functionele autonomie waarover het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring beschikt, alsmede de bestuurs- en beheersstructuur ervan, met dien verstande dat ten minste een beheerscomité en een wetenschappelijke adviesraad worden ingesteld.
§ 2. In het beheerscomité zetelen vertegenwoordigers van alle associaties, vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid en onafhankelijke deskundigen.
§ 3. De wetenschappelijke adviesraad bestaat ten minste voor de helft uit niet in België werkzame experten die op het vlak van het wetenschaps- en innovatiebeleid als toonaangevend worden erkend.
Art. 6.9.22. De Vlaamse Regering en de associaties sluiten ten aanzien van de organisatie van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring vijfjaarlijks een convenant waarin ten minste volgende elementen zijn opgenomen :
1° de aansturingsmogelijkheden van de Vlaamse Regering;
2° de minimale resultaatsverbintenissen van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring;
3° de minimale behoorlijkheidsvereisten op het vlak van het financieel management, evenals de mogelijkheden om een bepaalde financiële reserve aan te leggen;
4° de rapporterings- en controlemechanismen, in het bijzonder de wijze van evaluatie van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring in de tweede helft van het vierde kalenderjaar van het lopende convenant;
5° de remediërende en sanctionerende maatregelen in geval van niet-naleving van het convenant;
6° de gevallen waarin en de wijze waarop het convenant tijdens de looptijd ervan kan worden gewijzigd;
7° de mate en inhoud van de samenwerking met in Vlaanderen gevestigde en niet in Vlaanderen gevestigde instellingen en met internationale instellingen.
Art. 6.9.23. De Initiërende Instelling bezorgt met betrekking tot de werking van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring jaarlijks een afzonderlijke begroting, jaarplanning, jaarrekening en jaarverslag aan de Vlaamse Regering.
Art. 6.9.24. Het sluiten van een convenant met de Vlaamse Regering doet in hoofde van de initiërende instelling een recht ontstaan op een jaarlijkse werkingsenveloppe ten behoeve van de werking van het betrokken Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring.
De Vlaamse Regering bepaalt, rekening houdend met de beschikbare begrotingskredieten, de grootte van de jaarlijkse werkingsenveloppe, evenals de wijze van vereffening ervan.
Art. 6.9.25. De partners bij de associaties kunnen personeelsleden met hun instemming belasten met een taak bij het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring. De betrokken personeelsleden blijven gedurende de uitoefening van deze taak juridisch en administratief behoren tot de terbeschikkingstellende universiteit of hogeschool.
Art. 6.9.26. De erkenning van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring houdt van rechtswege de beëindiging in van de erkenning en de betoelaging van het steunpunt voor Onderzoek en Ontwikkelingsindicatoren, geselecteerd in uitvoering van artikel 8bis van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen.
De Vlaamse Regering kan nadere regelingen bepalen inzake de beëindiging van de lopende beheersovereenkomst met het steunpunt voor Onderzoek en Ontwikkelingsindicatoren. ".
Art. 5.52. Dans la partie VI du même décret est inséré un titre IVquater, 'Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement', comportant les articles VI.9.19 à VI.9.26 inclus, rédigés comme suit :
" TITRE IVquater. - Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement
Art. 6.9.19. Le Gouvernement flamand est autorisé à procéder, aux conditions mentionnées à l'article suivant, à l'agrément du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement créé par les associations unies, la 'Katholieke Universiteit Leuven' agissant comme institution initiatrice.
Art. 6.9.20. § 1er. Les missions du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement sont :
1° l'établissement, l'actualisation et le suivi d'un Moniteur de Recherche et de Développement, comportant les paramètres nécessaires, utiles et quantitatives dans le cadre des mécanismes décrétaux et temporaires de financement de la politique scientifique et de l'innovation et des allocations spécifiques de fonctionnement reliées à la recherche, accordées aux institutions d'enseignement supérieur;
2° la coordination de l'établissement d'un Livre d'indicateurs de Recherche et de Développement biennal, donnant un aperçu de la capacité flamande de recherche et d'innovation dans un contexte européen et international.
Le Gouvernement flamand peut charger le Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement de missions particulières.
§ 2. Le Gouvernement flamand peut fixer de règles portant sur le contrôle qualitatif des données reprises dans le Moniteur de Recherche et de Développement.
Art. 6.9.21 § 1er. Le Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement ne dispose pas de la personnalité juridique.
L'Institution initiatrice arrête, en concertation avec les associations, l'autonomie fonctionnelle dont dispose le Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement, ainsi que la structure de direction et de gestion, étant entendu qu'au moins un comité de gestion et un conseil consultatif scientifique sont créés.
§ 2. Dans le comité de gestion siègent des représentants de toutes les associations, des représentants de l'autorité flamande et des experts indépendants.
§ 3. Le conseil consultatif scientifique se compose au moins pour la moitié d'experts non actifs en Belgique et étant reconnus comme faisant autorité dans le domaine de la politique scientifique et de l'innovation.
Art. 6.9.22 Le Gouvernement flamand et les associations concluent, pour ce qui est de l'organisation du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement, une convention quinquennale dans laquelle sont repris les éléments suivants :
1° les possibilités de pilotage du Gouvernement flamand;
2° les obligations de résultats minimales du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement;
3° les exigences minimales de respectabilité au niveau de la gestion financière, ainsi que les possibilités de prévoir une certaine réserve financière;
4° les mécanismes de rapportage et de contrôle, notamment le mode d'évaluation du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement au cours du second semestre de la quatrième année calendrier de la convention en cours;
5° les mesures correctrices et de sanction en cas de non-respect de la convention;
6° les cas où et la manière dont la convention peut être modifiée pendant sa durée;
7° le degré et le contenu de la coopération avec des institutions établies et non établies en Flandre et avec des institutions internationales.
Art. 6.9.23. Chaque année, l'Institution initiatrice remet au Gouvernement flamand un budget distinct, un planning annuel, des comptes annuels et un rapport annuel portant sur le fonctionnement du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement.
Art. 6.9.24. La conclusion d'une convention avec le Gouvernement flamand crée, dans le chef de l'institution initiatrice, un droit à une enveloppe de fonctionnement annuelle en faveur du fonctionnement du centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement concerné.
Le Gouvernement flamand fixe, compte tenu des crédits budgétaires disponibles, le volume de l'enveloppe de fonctionnement annuelle, ainsi que les modalités d'attribution.
Art. 6.9.25. Les partenaires auprès des associations peuvent charger des membres du personnel, moyennant leur accord, d'une mission auprès du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement. Pour la durée de la mission, les membres du personnel concernés continuent a appartenir juridiquement et administrativement à l'institut supérieur ou à université réglant la mise à disposition.
Art. 6.9.26. L'agrément du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement implique de plein droit la cessation de l'agrément et du subventionnement du 'Steunpunt voor Onderzoek en Ontwikkelingsindicatoren', sélectionné en exécution de l'article 8bis du décret du 22 février 1995 relatif aux services scientifiques ou sociaux offerts par les universités ou les écoles supérieures et concernant les relations des universités et écoles supérieures avec d'autres personnes morales.
Le Gouvernement flamand peut fixer des modalités quant à la cessation du contrat de gestion en cours avec le 'Steunpunt voor Onderzoek en Ontwikkelingsindicatoren. ".
" TITRE IVquater. - Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement
Art. 6.9.19. Le Gouvernement flamand est autorisé à procéder, aux conditions mentionnées à l'article suivant, à l'agrément du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement créé par les associations unies, la 'Katholieke Universiteit Leuven' agissant comme institution initiatrice.
Art. 6.9.20. § 1er. Les missions du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement sont :
1° l'établissement, l'actualisation et le suivi d'un Moniteur de Recherche et de Développement, comportant les paramètres nécessaires, utiles et quantitatives dans le cadre des mécanismes décrétaux et temporaires de financement de la politique scientifique et de l'innovation et des allocations spécifiques de fonctionnement reliées à la recherche, accordées aux institutions d'enseignement supérieur;
2° la coordination de l'établissement d'un Livre d'indicateurs de Recherche et de Développement biennal, donnant un aperçu de la capacité flamande de recherche et d'innovation dans un contexte européen et international.
Le Gouvernement flamand peut charger le Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement de missions particulières.
§ 2. Le Gouvernement flamand peut fixer de règles portant sur le contrôle qualitatif des données reprises dans le Moniteur de Recherche et de Développement.
Art. 6.9.21 § 1er. Le Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement ne dispose pas de la personnalité juridique.
L'Institution initiatrice arrête, en concertation avec les associations, l'autonomie fonctionnelle dont dispose le Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement, ainsi que la structure de direction et de gestion, étant entendu qu'au moins un comité de gestion et un conseil consultatif scientifique sont créés.
§ 2. Dans le comité de gestion siègent des représentants de toutes les associations, des représentants de l'autorité flamande et des experts indépendants.
§ 3. Le conseil consultatif scientifique se compose au moins pour la moitié d'experts non actifs en Belgique et étant reconnus comme faisant autorité dans le domaine de la politique scientifique et de l'innovation.
Art. 6.9.22 Le Gouvernement flamand et les associations concluent, pour ce qui est de l'organisation du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement, une convention quinquennale dans laquelle sont repris les éléments suivants :
1° les possibilités de pilotage du Gouvernement flamand;
2° les obligations de résultats minimales du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement;
3° les exigences minimales de respectabilité au niveau de la gestion financière, ainsi que les possibilités de prévoir une certaine réserve financière;
4° les mécanismes de rapportage et de contrôle, notamment le mode d'évaluation du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement au cours du second semestre de la quatrième année calendrier de la convention en cours;
5° les mesures correctrices et de sanction en cas de non-respect de la convention;
6° les cas où et la manière dont la convention peut être modifiée pendant sa durée;
7° le degré et le contenu de la coopération avec des institutions établies et non établies en Flandre et avec des institutions internationales.
Art. 6.9.23. Chaque année, l'Institution initiatrice remet au Gouvernement flamand un budget distinct, un planning annuel, des comptes annuels et un rapport annuel portant sur le fonctionnement du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement.
Art. 6.9.24. La conclusion d'une convention avec le Gouvernement flamand crée, dans le chef de l'institution initiatrice, un droit à une enveloppe de fonctionnement annuelle en faveur du fonctionnement du centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement concerné.
Le Gouvernement flamand fixe, compte tenu des crédits budgétaires disponibles, le volume de l'enveloppe de fonctionnement annuelle, ainsi que les modalités d'attribution.
Art. 6.9.25. Les partenaires auprès des associations peuvent charger des membres du personnel, moyennant leur accord, d'une mission auprès du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement. Pour la durée de la mission, les membres du personnel concernés continuent a appartenir juridiquement et administrativement à l'institut supérieur ou à université réglant la mise à disposition.
Art. 6.9.26. L'agrément du Centre d'expertise Recherche et Monitoring de développement implique de plein droit la cessation de l'agrément et du subventionnement du 'Steunpunt voor Onderzoek en Ontwikkelingsindicatoren', sélectionné en exécution de l'article 8bis du décret du 22 février 1995 relatif aux services scientifiques ou sociaux offerts par les universités ou les écoles supérieures et concernant les relations des universités et écoles supérieures avec d'autres personnes morales.
Le Gouvernement flamand peut fixer des modalités quant à la cessation du contrat de gestion en cours avec le 'Steunpunt voor Onderzoek en Ontwikkelingsindicatoren. ".
Afdeling VIII. - Decreet betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs.
Section VIII. - Décret relatif à l'aide financière aux études et aux services aux étudiants dans l'enseignement supérieur de la Communauté flamande.
Art. 5.53. Aan artikel 63, § 3, 3°, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 18 november 2005, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt :
" Hierbij zijn de bepalingen van het besluit dat de Vlaamse Regering neemt met betrekking tot de begroting en de personeelsformatie voor de hogescholen van overeenkomstige toepassing. ".
" Hierbij zijn de bepalingen van het besluit dat de Vlaamse Regering neemt met betrekking tot de begroting en de personeelsformatie voor de hogescholen van overeenkomstige toepassing. ".
Art. 5.53. A l'article 63, § 3, 3°, du décret du 30 avril 2004 relatif à l'aide financière aux études et aux services aux étudiants dans l'enseignement supérieur de la Communauté flamande, modifié par le décret du 18 novembre 2005, il est ajouté une phrase rédigée comme suit;
" Les dispositions de l'arrêté pris par le Gouvernement flamand en ce qui concerne le budget et le cadre organique pour les instituts supérieurs s'appliquent ici par analogie. ".
" Les dispositions de l'arrêté pris par le Gouvernement flamand en ce qui concerne le budget et le cadre organique pour les instituts supérieurs s'appliquent ici par analogie. ".
Art. 5.54. Aan artikel 71, 2°, van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt :
" Hierbij zijn de bepalingen van het besluit dat de Vlaamse Regering neemt met betrekking tot de algemene boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de hogescholen van overeenkomstige toepassing. ".
" Hierbij zijn de bepalingen van het besluit dat de Vlaamse Regering neemt met betrekking tot de algemene boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de hogescholen van overeenkomstige toepassing. ".
Art. 5.54. A l'article 71, 2° du même arrêté, il est ajouté une phrase, rédigée comme suit :
" Les dispositions de l'arrêté pris par le Gouvernement flamand en ce qui concerne la comptabilité générale, les comptes annuels et le plan comptable pour les instituts supérieurs s'appliquent ici par analogie. ".
" Les dispositions de l'arrêté pris par le Gouvernement flamand en ce qui concerne la comptabilité générale, les comptes annuels et le plan comptable pour les instituts supérieurs s'appliquent ici par analogie. ".
Afdeling IX. - Decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten.
Section IX. - Décret relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités.
Art. 5.55. Aan artikel 9 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 6. De bedragen VOWprof, als vermeld in of berekend conform dit artikel, worden vermeerderd met volgende bedragen, uitgedrukt in euro :
" § 6. De bedragen VOWprof, als vermeld in of berekend conform dit artikel, worden vermeerderd met volgende bedragen, uitgedrukt in euro :
Art. 5.55. A l'article 9 du décret du 14 mars 2008 relatif au financement du fonctionnement des instituts supérieurs et des universités en Flandre, il est ajouté un § 6, rédigé comme suit :
" § 6. Les montants VOWprof, tels que mentionnés au présent article ou calculés conformément à celui-ci, sont majorés des montants suivants, exprimés en euros :
" § 6. Les montants VOWprof, tels que mentionnés au présent article ou calculés conformément à celui-ci, sont majorés des montants suivants, exprimés en euros :
| Begrotingsjaar 2011 | 290.291,99 |
| Begrotingsjaar 2012 | 580.583,98 |
| Begrotingsjaar 2013 | 870.875,96 |
| Begrotingsjaar 2014 | 1.161.167,95 |
| Vanaf begrotingsjaar 2015 | 1.451.459,94 |
Vanaf het begrotingsjaar 2009 worden de bedragen vermeld in het eerste lid, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in § 5 van dit artikel. ".
| Année budgétaire 2011 | 290.291,99 |
| Année budgétaire 2012 | 580.583,98 |
| Année budgétaire 2013 | 870.875,96 |
| Année budgétaire 2014 | 1.161.167,95 |
| A partir de l`année budgétaire 2015 | 1.451.459,94 |
A partir de l'année budgétaire 2009, le montant vise au premier alinéa est indexé au moyen de la formule d'indexation visée au § 5 du présent article. "
Art. 5.56. Aan artikel 23, § 4, 2°, van hetzelfde decreet wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt :
" d) voor de organisatie van de professionele bacheloropleiding in de pop- en rockmuziek wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a), in een hogeschool, met een maximum van 9000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2,5. ".
" d) voor de organisatie van de professionele bacheloropleiding in de pop- en rockmuziek wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a), in een hogeschool, met een maximum van 9000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2,5. ".
Art. 5.56. A l'article 23, § 4, 2°, du même décret, il est ajouté un point d), rédigé comme suit :
" d) pour l'organisation de la formation professionnelle de " bachelor in de pop- en rockmuziek ", la somme du nombre d'unités d'études engagées, tel que visé à l'article 15, § 2, et du nombre d'unités d'études acquises, tel que visé à l'article 16, § 3, 1°, a), auprès d'un institut supérieur, avec un maximum de 9000 unités d'études, est multipliée par une pondération 2,5. ".
" d) pour l'organisation de la formation professionnelle de " bachelor in de pop- en rockmuziek ", la somme du nombre d'unités d'études engagées, tel que visé à l'article 15, § 2, et du nombre d'unités d'études acquises, tel que visé à l'article 16, § 3, 1°, a), auprès d'un institut supérieur, avec un maximum de 9000 unités d'études, est multipliée par une pondération 2,5. ".
Art. 5.57. In artikel 31 van hetzelfde decreet worden in § 2, eerste lid, 19°, de woorden " Groep T - Leuven Hogeschool " vervangen door de woorden " GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven ".
Art. 5.57. A l'article 31, § 2, alinéa premier, 19°, du même décret, les mots " Groep T - Leuven Hogeschool " sont remplacés par les mots " GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven ".
Art. 5.58. Aan artikel 35 van hetzelfde decreet wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 6. Volgende bedragen, uitgedrukt in euro, worden als aanvullende uitkering toegevoegd aan de werkingsuitkering van EHSAL, Europese Hogeschool Brussel :
" § 6. Volgende bedragen, uitgedrukt in euro, worden als aanvullende uitkering toegevoegd aan de werkingsuitkering van EHSAL, Europese Hogeschool Brussel :
Art. 5.58. A l'article 35 du même décret, il est ajouté un § 6, rédigé comme suit :
" § 6. Les montants suivants, exprimés en euros, sont ajoutés en tant qu'allocation complémentaire à l'allocation de fonctionnement de l''EHSAL, Europese Hogeschool Brussel' :
" § 6. Les montants suivants, exprimés en euros, sont ajoutés en tant qu'allocation complémentaire à l'allocation de fonctionnement de l''EHSAL, Europese Hogeschool Brussel' :
| Begrotingsjaar 2008 | 390.777,68 |
| Begrotingsjaar 2009 | 1.451.459,94 |
| Begrotingsjaar 2010 | 1.451.459,94 |
| Begrotingsjaar 2011 | 1.161.167,95 |
| Begrotingsjaar 2012 | 870.875,96 |
| Begrotingsjaar 2013 | 580.583,98 |
| Begrotingsjaar 2014 | 290.291,99 |
Vanaf het begrotingsjaar 2009 worden de bedragen vermeld in het eerste lid, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. ".
| Année budgétaire 2008 | 390.777,68 |
| Année budgétaire 2009 | 1.451.459,94 |
| Année budgétaire 2010 | 1.451.459,94 |
| Année budgétaire 2011 | 1.161.167,95 |
| Année budgétaire 2012 | 870.875,96 |
| Année budgétaire 2013 | 580.583,98 |
| Année budgétaire 2014 | 290.291,99 |
A partir de l'année budgétaire 2009, le montant visé à l'alinéa premier est indexé au moyen de la formule d'indexation visée à l'article 9, § 5. ".
Art. 5.59. In artikel 38 van hetzelfde decreet worden de woorden " Groep T - Leuven Hogeschool " vervangen door de woorden " GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven ".
Art. 5.59. A l'article 38 du même décret, les mots " Groep T - Leuven Hogeschool " sont remplacés par les mots " GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven ".
Art. 5.60. Aan hoofdstuk II van het hetzelfde decreet wordt een afdeling VIII toegevoegd, bestaande uit het enige artikel 42bis, dat luidt als volgt :
" Afdeling VIII. - Studiecentra Open Hoger Onderwijs
Art. 42bis. § 1. De studiecentra Open Hoger Onderwijs, door de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs ingericht in Antwerpen, Brussel, Diepenbeek, Gent, Kortrijk en Leuven, en hierna samen de studiecentra genoemd, ontvangen een bijdrage in de financiering van hun werking.
De studiecentra bieden daartoe ondersteuning en begeleiding aan de studenten die zich in Vlaanderen hebben ingeschreven voor een cursus van de Open Universiteit Nederland. In het kader hiervan sluiten de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs een samenwerkingsovereenkomst met de Open Universiteit Nederland. De studiecentra duiden in overleg een studiecentrum aan dat de coördinatie tussen de verschillende studiecentra en de relaties met de Open Universiteit Nederland waarneemt.
§ 2. Als bijdrage in de financiering van de werking van de in § 1 bedoelde studiecentra stelt de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks een bedrag van 632.000 euro ter beschikking. Dit bedrag wordt verdeeld over de studiecentra, volgens de volgende componenten :
1° een vaste component van maximaal 7500,00 euro per studiecentrum;
2° een vaste component van maximaal 15.000,00 euro voor het studiecentrum dat in overleg tussen de studiecentra is aangeduid voor het waarnemen van de coördinatie tussen de verschillende studiecentra en van de relaties met de Open Universiteit Nederland;
3° een variabele component, waarbij het resterende bedrag van de subsidie over de studiecentra verdeeld wordt a rato van het aantal inschrijvingen met examenrechten bij de Open Universiteit Nederland in het aan het begrotingsjaar voorafgaande kalenderjaar, omgerekend naar het aantal eenheidsmodulen. Het aldus bekomen bedrag per eenheidsmodule kan niet hoger zijn dan 185,00 euro. ".
" Afdeling VIII. - Studiecentra Open Hoger Onderwijs
Art. 42bis. § 1. De studiecentra Open Hoger Onderwijs, door de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs ingericht in Antwerpen, Brussel, Diepenbeek, Gent, Kortrijk en Leuven, en hierna samen de studiecentra genoemd, ontvangen een bijdrage in de financiering van hun werking.
De studiecentra bieden daartoe ondersteuning en begeleiding aan de studenten die zich in Vlaanderen hebben ingeschreven voor een cursus van de Open Universiteit Nederland. In het kader hiervan sluiten de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs een samenwerkingsovereenkomst met de Open Universiteit Nederland. De studiecentra duiden in overleg een studiecentrum aan dat de coördinatie tussen de verschillende studiecentra en de relaties met de Open Universiteit Nederland waarneemt.
§ 2. Als bijdrage in de financiering van de werking van de in § 1 bedoelde studiecentra stelt de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks een bedrag van 632.000 euro ter beschikking. Dit bedrag wordt verdeeld over de studiecentra, volgens de volgende componenten :
1° een vaste component van maximaal 7500,00 euro per studiecentrum;
2° een vaste component van maximaal 15.000,00 euro voor het studiecentrum dat in overleg tussen de studiecentra is aangeduid voor het waarnemen van de coördinatie tussen de verschillende studiecentra en van de relaties met de Open Universiteit Nederland;
3° een variabele component, waarbij het resterende bedrag van de subsidie over de studiecentra verdeeld wordt a rato van het aantal inschrijvingen met examenrechten bij de Open Universiteit Nederland in het aan het begrotingsjaar voorafgaande kalenderjaar, omgerekend naar het aantal eenheidsmodulen. Het aldus bekomen bedrag per eenheidsmodule kan niet hoger zijn dan 185,00 euro. ".
Art. 5.60. Au chapitre II du même décret est ajoutée une section VIII, consistant en l'article unique 42bis, rédigé comme suit :
" Section VIII. - Centres d'études de l'enseignement supérieur ouvert
Art. 42bis. § 1er. Les centres d'études de l'enseignement supérieur ouvert, fondés par les institutions flamandes d'enseignement supérieur à Anvers, Bruxelles, Diepenbeek, Gand, Courtrai et Louvain, et appelés ensemble les centres d'études, reçoivent une contribution au financement de leur fonctionnement.
A cet effet, les centres d'études offrent un appui et un accompagnement aux étudiants qui se sont inscrits en Flandre à un cours de l''Open Universiteit Nederland'. Dans ce cadre, les institutions flamandes d'enseignement supérieur concluent un accord de coopération avec la 'Open Universiteit Nederland'. Sur une base de concertation, les centres d'études désignent un centre d'études qui se chargera de la coordination entre les différents centres d'études et des relations avec l''Open Universiteit Nederland'.
§ 2. A titre de contribution au financement du fonctionnement des centres d'études visés au § 1er, la Communauté flamande met a disposition un montant annuel de 632.000 euros. Ce montant est réparti entre les centres d'études, selon les composantes suivantes :
1° une composante fixe de 7.500,00 euros maximum par centre d'études;
2° une composante fixe de 15.000,00 euros maximum pour le centre d'études ayant été chargé, sur une base de concertation entre les centres d'études, de la coordination entre les différents centres d'études et des relations avec l''Open Universiteit Nederland';
3° une composante variable, le montant restant de la subvention étant réparti parmi les centres d'études au prorata du nombre d'inscriptions faisant l'objet du paiement de droits d'inscription aux examens auprès de l''Open Universiteit Nederland' dans l'année calendrier précédant l'année budgétaire, converti dans le nombre de modules uniques. Le montant ainsi obtenu par module unique ne peut dépasser 185,00 euros. ".
" Section VIII. - Centres d'études de l'enseignement supérieur ouvert
Art. 42bis. § 1er. Les centres d'études de l'enseignement supérieur ouvert, fondés par les institutions flamandes d'enseignement supérieur à Anvers, Bruxelles, Diepenbeek, Gand, Courtrai et Louvain, et appelés ensemble les centres d'études, reçoivent une contribution au financement de leur fonctionnement.
A cet effet, les centres d'études offrent un appui et un accompagnement aux étudiants qui se sont inscrits en Flandre à un cours de l''Open Universiteit Nederland'. Dans ce cadre, les institutions flamandes d'enseignement supérieur concluent un accord de coopération avec la 'Open Universiteit Nederland'. Sur une base de concertation, les centres d'études désignent un centre d'études qui se chargera de la coordination entre les différents centres d'études et des relations avec l''Open Universiteit Nederland'.
§ 2. A titre de contribution au financement du fonctionnement des centres d'études visés au § 1er, la Communauté flamande met a disposition un montant annuel de 632.000 euros. Ce montant est réparti entre les centres d'études, selon les composantes suivantes :
1° une composante fixe de 7.500,00 euros maximum par centre d'études;
2° une composante fixe de 15.000,00 euros maximum pour le centre d'études ayant été chargé, sur une base de concertation entre les centres d'études, de la coordination entre les différents centres d'études et des relations avec l''Open Universiteit Nederland';
3° une composante variable, le montant restant de la subvention étant réparti parmi les centres d'études au prorata du nombre d'inscriptions faisant l'objet du paiement de droits d'inscription aux examens auprès de l''Open Universiteit Nederland' dans l'année calendrier précédant l'année budgétaire, converti dans le nombre de modules uniques. Le montant ainsi obtenu par module unique ne peut dépasser 185,00 euros. ".
Art. 5.61. Aan hoofdstuk II van hetzelfde decreet wordt een afdeling IX, Evangelische Theologische Faculteit en Faculteit Protestantse Godgeleerdheid toegevoegd, bestaande uit het enige artikel 42ter, dat luidt als volgt :
" Afdeling IX. - Evangelische Theologische Faculteit en Faculteit Protestantse Godgeleerdheid
Art. 42ter. § 1. Aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven, hierna de faculteit genoemd, wordt een subsidie toegekend voor de organisatie van de graden die zij kan verlenen overeenkomstig artikel 54 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De subsidie is een bijdrage in de dekking van de gewone uitgaven voor onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de faculteit, met inbegrip van de roerende uitrustingen.
Vanaf het begrotingsjaar 2009 bestaat het bedrag van de subsidie uit een vaste component van 100.000 euro en een variabele component op basis van het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar. Het gaat om studiepunten opgenomen in een bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een specifieke lerarenopleiding die de faculteit bij of krachtens een decreet mag aanbieden. Per opgenomen studiepunt ontvangt de faculteit een bedrag van 50,00 euro.
De faculteit legt jaarlijks een begroting, een jaarrekening en een jaarverslag voor aan de Vlaamse Regering.
§ 2. Aan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, hierna de faculteit genoemd, wordt een subsidie toegekend voor de organisatie van de graden die zij kan verlenen overeenkomstig artikel 55 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De subsidie is een bijdrage in de dekking van de gewone uitgaven voor onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de faculteit, met inbegrip van de roerende uitrustingen.
Vanaf het begrotingsjaar 2009 bestaat het bedrag van de subsidie uit een vaste component van 100.000 euro en een variabele component op basis van het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar. Het gaat om studiepunten opgenomen in een bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een specifieke lerarenopleiding die de faculteit bij of krachtens een decreet mag aanbieden. Per opgenomen studiepunt ontvangt de faculteit een bedrag van 50,00 euro.
Als overgangsmaatregel wordt aan de faculteit voor de jaren 2009 en 2010 een minimumbedrag van respectievelijk 285.000 euro en 215.000 euro gegarandeerd.
De faculteit legt jaarlijks een begroting, een jaarrekening en een jaarverslag voor aan de Vlaamse Regering.
§ 3. Vanaf het begrotingsjaar 2010 worden de bedragen, vermeld in § 1 en § 2 en § 3 van dit artikel, geïndexeerd volgens de bepalingen in artikel 9, § 5. ".
" Afdeling IX. - Evangelische Theologische Faculteit en Faculteit Protestantse Godgeleerdheid
Art. 42ter. § 1. Aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven, hierna de faculteit genoemd, wordt een subsidie toegekend voor de organisatie van de graden die zij kan verlenen overeenkomstig artikel 54 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De subsidie is een bijdrage in de dekking van de gewone uitgaven voor onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de faculteit, met inbegrip van de roerende uitrustingen.
Vanaf het begrotingsjaar 2009 bestaat het bedrag van de subsidie uit een vaste component van 100.000 euro en een variabele component op basis van het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar. Het gaat om studiepunten opgenomen in een bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een specifieke lerarenopleiding die de faculteit bij of krachtens een decreet mag aanbieden. Per opgenomen studiepunt ontvangt de faculteit een bedrag van 50,00 euro.
De faculteit legt jaarlijks een begroting, een jaarrekening en een jaarverslag voor aan de Vlaamse Regering.
§ 2. Aan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, hierna de faculteit genoemd, wordt een subsidie toegekend voor de organisatie van de graden die zij kan verlenen overeenkomstig artikel 55 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De subsidie is een bijdrage in de dekking van de gewone uitgaven voor onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de faculteit, met inbegrip van de roerende uitrustingen.
Vanaf het begrotingsjaar 2009 bestaat het bedrag van de subsidie uit een vaste component van 100.000 euro en een variabele component op basis van het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar. Het gaat om studiepunten opgenomen in een bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een specifieke lerarenopleiding die de faculteit bij of krachtens een decreet mag aanbieden. Per opgenomen studiepunt ontvangt de faculteit een bedrag van 50,00 euro.
Als overgangsmaatregel wordt aan de faculteit voor de jaren 2009 en 2010 een minimumbedrag van respectievelijk 285.000 euro en 215.000 euro gegarandeerd.
De faculteit legt jaarlijks een begroting, een jaarrekening en een jaarverslag voor aan de Vlaamse Regering.
§ 3. Vanaf het begrotingsjaar 2010 worden de bedragen, vermeld in § 1 en § 2 en § 3 van dit artikel, geïndexeerd volgens de bepalingen in artikel 9, § 5. ".
Art. 5.61. Au chapitre II du même décret est ajoutée une Section IX, 'Evangelische Theologische Faculteit' et 'Faculteit Protestantse Godgeleerdheid', consistant en l'article unique 42ter, rédigé comme suit :
" Section IX. - 'Evangelische Theologische Faculteit' et 'Faculteit Protestantse Godgeleerdheid'
Art. 42ter. § 1er. A la 'Evangelische Theologische Faculteit' à Louvain, appelée ci-après la faculté, est accordée une subvention pour l'organisation des grades qu'elle peut conférer conformément à l'article 54 du décret du 4 avril 2003 relatif à la restructuration de l'enseignement supérieur en Flandre. La subvention est une contribution servant à couvrir les dépenses ordinaires faites pour l'enseignement, la recherche, les services sociaux et scientifiques, le financement d'investissements, le remboursement d'emprunts et l'administration de la faculté, y compris les équipements mobiliers.
A partir de l'année budgétaire 2009, le montant de la subvention consiste en une composante fixe de 100.000 euros et une composante variable sur la base du nombre d'unités d'études engagées de année académique précédant l'année budgétaire concernée. Il s'agit d'unités d'études engagées dans une formation de bachelor, une formation initiale de master ou une formation spécifique des enseignants que la faculté peut offrir par ou en vertu d'un décret. Par unité d'études engagée, la faculté reçoit un montant de 50,00 euros.
Chaque année, la faculté soumet un budget, des comptes annuels et un rapport annuel au Gouvernement flamand.
§ 2. A la 'Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid' à Bruxelles, appelée ci-après la faculté, est accordée une subvention pour l'organisation des grades qu'elle peut conférer conformément à l'article 55 du décret du 4 avril 2003 relatif à la restructuration de l'enseignement supérieur en Flandre. La subvention est une contribution servant à couvrir les dépenses ordinaires faites pour l'enseignement, la recherche, les services sociaux et scientifiques, le financement d'investissements, le remboursement d'emprunts et l'administration de la faculté, y compris les équipements mobiliers.
A partir de l'année budgétaire 2009, le montant de la subvention consiste en une composante fixe de 100.000 euros et une composante variable sur la base du nombre d'unités d'études engagées de l'année académique précédant l'année budgétaire concernée. Il s'agit d'unités d'études engagées dans une formation de bachelor, une formation initiale de master ou une formation spécifique des enseignants que la faculté peut offrir par ou en vertu d'un décret Par unité d'études engagée, la faculté reçoit un montant de 50,00 euros.
A titre de mesure transitoire, il est garanti à la faculté, pour les années 2009 et 2010, un montant minimum de 285.000 euros et 215.000 euros respectivement.
Chaque année, la faculté soumet un budget, des comptes annuels et un rapport annuel au Gouvernement flamand.
§ 3. A compter de l'année budgétaire 2010, les montants repris aux §§ 1er, 2 et 3 du présent article sont indexés suivant les dispositions de l'article 9, § 5. ".
" Section IX. - 'Evangelische Theologische Faculteit' et 'Faculteit Protestantse Godgeleerdheid'
Art. 42ter. § 1er. A la 'Evangelische Theologische Faculteit' à Louvain, appelée ci-après la faculté, est accordée une subvention pour l'organisation des grades qu'elle peut conférer conformément à l'article 54 du décret du 4 avril 2003 relatif à la restructuration de l'enseignement supérieur en Flandre. La subvention est une contribution servant à couvrir les dépenses ordinaires faites pour l'enseignement, la recherche, les services sociaux et scientifiques, le financement d'investissements, le remboursement d'emprunts et l'administration de la faculté, y compris les équipements mobiliers.
A partir de l'année budgétaire 2009, le montant de la subvention consiste en une composante fixe de 100.000 euros et une composante variable sur la base du nombre d'unités d'études engagées de année académique précédant l'année budgétaire concernée. Il s'agit d'unités d'études engagées dans une formation de bachelor, une formation initiale de master ou une formation spécifique des enseignants que la faculté peut offrir par ou en vertu d'un décret. Par unité d'études engagée, la faculté reçoit un montant de 50,00 euros.
Chaque année, la faculté soumet un budget, des comptes annuels et un rapport annuel au Gouvernement flamand.
§ 2. A la 'Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid' à Bruxelles, appelée ci-après la faculté, est accordée une subvention pour l'organisation des grades qu'elle peut conférer conformément à l'article 55 du décret du 4 avril 2003 relatif à la restructuration de l'enseignement supérieur en Flandre. La subvention est une contribution servant à couvrir les dépenses ordinaires faites pour l'enseignement, la recherche, les services sociaux et scientifiques, le financement d'investissements, le remboursement d'emprunts et l'administration de la faculté, y compris les équipements mobiliers.
A partir de l'année budgétaire 2009, le montant de la subvention consiste en une composante fixe de 100.000 euros et une composante variable sur la base du nombre d'unités d'études engagées de l'année académique précédant l'année budgétaire concernée. Il s'agit d'unités d'études engagées dans une formation de bachelor, une formation initiale de master ou une formation spécifique des enseignants que la faculté peut offrir par ou en vertu d'un décret Par unité d'études engagée, la faculté reçoit un montant de 50,00 euros.
A titre de mesure transitoire, il est garanti à la faculté, pour les années 2009 et 2010, un montant minimum de 285.000 euros et 215.000 euros respectivement.
Chaque année, la faculté soumet un budget, des comptes annuels et un rapport annuel au Gouvernement flamand.
§ 3. A compter de l'année budgétaire 2010, les montants repris aux §§ 1er, 2 et 3 du présent article sont indexés suivant les dispositions de l'article 9, § 5. ".
Afdeling X. - Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs.
Section X. - Décret relatif à la flexibilisation de l'enseignement supérieur.
Art. 5.62. Aan artikel 57 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 3. Studenten die het laatste jaar secundair onderwijs volgen en die met een creditcontract voor maximaal 10 studiepunten ingeschreven zijn in het hoger onderwijs, betalen 50 % van het studiegeld van een beurstariefstudent. ".
" § 3. Studenten die het laatste jaar secundair onderwijs volgen en die met een creditcontract voor maximaal 10 studiepunten ingeschreven zijn in het hoger onderwijs, betalen 50 % van het studiegeld van een beurstariefstudent. ".
Art. 5.62. A l'article 57 du décret du 30 avril 2004 relatif à la flexibilisation de l'enseignement supérieur en Flandre et portant des mesures urgentes en matière d'enseignement supérieur, il est ajouté un § 3, rédigé comme suit :
" § 3. Les étudiants en dernière année de l'enseignement secondaire qui sont inscrits dans l'enseignement supérieur, sous contrat de crédits pour 10 unités d'études maximum, paient 50 % des droits d'études d'un étudiant tarif boursier. ".
" § 3. Les étudiants en dernière année de l'enseignement secondaire qui sont inscrits dans l'enseignement supérieur, sous contrat de crédits pour 10 unités d'études maximum, paient 50 % des droits d'études d'un étudiant tarif boursier. ".
Afdeling XI. - Inwerkingtreding.
Section XI. - Entrée en vigueur.
Art. 5.63. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008 met uitzondering van :
1° artikel V.43 dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2005;
2° artikelen V.32, V.44, V.45, V.48, V.50 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007;
3° artikelen V.6, V.7, V.25, V.29, V.33, V.34, V.35, V.36, V.37, V.46, V.51, V.53, V.54 en V.60 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008;
4° artikel V.61 dat in werking treedt op 1 januari 2009;
5° [1 artikel V.9]1 en V.22 die in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
1° artikel V.43 dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2005;
2° artikelen V.32, V.44, V.45, V.48, V.50 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007;
3° artikelen V.6, V.7, V.25, V.29, V.33, V.34, V.35, V.36, V.37, V.46, V.51, V.53, V.54 en V.60 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008;
4° artikel V.61 dat in werking treedt op 1 januari 2009;
5° [1 artikel V.9]1 en V.22 die in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
Modifications
Art. 5.63. Les dispositions du présent chapitre entrent en vigueur le 1er septembre 2008, à l'exception :
1° de l'article V.43, qui produit ses effets le 1er octobre 2005;
2° des articles V.32, V.44, V.45, V.48 et V.50, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2007;
3° des articles V.6, V.7, V.25, V.29, V.33, V.34, V.35, V.36, V.37, V.46, V.51, V.53, V.54 et V.60, qui produisent leurs effets le 1er janvier 2008;
4° de l'article V.61, qui entre en vigueur le 1er janvier 2009;
5° des articles [1 V.9]1 et V.22, qui entrent en vigueur à la date d'entrée en vigueur de la loi du 16 mai 2003 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu'à l'organisation du contrôle de la Cour des comptes.
1° de l'article V.43, qui produit ses effets le 1er octobre 2005;
2° des articles V.32, V.44, V.45, V.48 et V.50, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2007;
3° des articles V.6, V.7, V.25, V.29, V.33, V.34, V.35, V.36, V.37, V.46, V.51, V.53, V.54 et V.60, qui produisent leurs effets le 1er janvier 2008;
4° de l'article V.61, qui entre en vigueur le 1er janvier 2009;
5° des articles [1 V.9]1 et V.22, qui entrent en vigueur à la date d'entrée en vigueur de la loi du 16 mai 2003 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu'à l'organisation du contrôle de la Cour des comptes.
Modifications
HOOFDSTUK VI. - Centrum voor leerlingenbegeleiding.
CHAPITRE VI. - Centre d'encadrement des élèves.
Art. 6.1. In artikel 2 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding wordt punt 32° opgeheven.
Art. 6.1. Dans l'article 2 du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves, le point 32° est abrogé.
Art. 6.2. In artikel 40, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt de tweede zin opgeheven.
Art. 6.2. Dans l'article 40, deuxième alinéa, du même décret, la deuxième phrase est abrogée.
Art. 6.3. In artikel 43, § 1, van hetzelfde decreet worden de woorden " 1° tot en met 11° " vervangen door de woorden " 1° tot en met 11°, 13° en 14° ".
Art. 6.3. Dans l'article 43, § 1er, du même décret, les mots " 1° à 11° inclus " sont remplacés par les mots " 1° à 11° inclus, 13° et 14° ".
Art. 6.4. Aan artikel 73 van hetzelfde decreet, gewijzigd door de decreten van 7 juli 2006 en 22 juni 2007, wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 5. Als een centrum een personeelslid aanstelt in het ambt van intercultureel bemiddelaar dat niet voldoet aan de voorwaarden van § 3, worden de diensten die het personeelslid eventueel vanaf 1 september 2000 presteerde als medewerker beschouwd als diensten gepresteerd in het ambt van intercultureel bemiddelaar. ".
" § 5. Als een centrum een personeelslid aanstelt in het ambt van intercultureel bemiddelaar dat niet voldoet aan de voorwaarden van § 3, worden de diensten die het personeelslid eventueel vanaf 1 september 2000 presteerde als medewerker beschouwd als diensten gepresteerd in het ambt van intercultureel bemiddelaar. ".
Art. 6.4. A l'article 73, du même décret, modifié par les décrets des 7 juillet 2006 et 22 juin 2007, il est ajouté un § 5, rédigé comme suit :
" § 5. Si un centre désigne un membre du personnel ne remplissant pas les conditions du § 3 dans une fonction de médiateur interculturel, les services rendus par le membre du personnel depuis le 1er septembre 2000 en qualité de collaborateur sont censés être des services rendus dans la fonction de médiateur interculturel. ".
" § 5. Si un centre désigne un membre du personnel ne remplissant pas les conditions du § 3 dans une fonction de médiateur interculturel, les services rendus par le membre du personnel depuis le 1er septembre 2000 en qualité de collaborateur sont censés être des services rendus dans la fonction de médiateur interculturel. ".
Art. 6.5. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op de hierna vermelde datum :
1° artikel VI.4 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006;
2° artikelen VI.1 en VI.2 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008;
3° artikel VI.3 dat in werking treedt op 1 september 2008.
1° artikel VI.4 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006;
2° artikelen VI.1 en VI.2 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008;
3° artikel VI.3 dat in werking treedt op 1 september 2008.
Art. 6.5. Les dispositions du présent chapitre entrent en vigueur à la date suivante :
1° l'article VI.4, qui produit ses effets le 1er septembre 2006;
2° les articles VI.1 et VI.2, qui produisent leurs effets le 1er janvier 2008;
3° l'article VI.3, qui entre en vigueur le 1er septembre 2008.
1° l'article VI.4, qui produit ses effets le 1er septembre 2006;
2° les articles VI.1 et VI.2, qui produisent leurs effets le 1er janvier 2008;
3° l'article VI.3, qui entre en vigueur le 1er septembre 2008.
HOOFDSTUK VII. - Inspectie en begeleiding.
CHAPITRE VII. - Inspection et encadrement.
Art. 7.1. Aan artikel 6 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, gewijzigd bij het decreet van 1 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, 1°, worden de woorden " 1° tot en met 11° " vervangen door de woorden " 1° tot en met 11°, 13° en 14° ";
2° in § 1, wordt 7° opgeheven;
3° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. De centra voor leerlingenbegeleiding worden periodiek doorgelicht door de inspectie van de centra samen met externe deskundigen. ".
1° in § 1, 1°, worden de woorden " 1° tot en met 11° " vervangen door de woorden " 1° tot en met 11°, 13° en 14° ";
2° in § 1, wordt 7° opgeheven;
3° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. De centra voor leerlingenbegeleiding worden periodiek doorgelicht door de inspectie van de centra samen met externe deskundigen. ".
Art. 7.1. A l'article 6 du décret du 17 juillet 1991 relatif à l'inspection, au 'Dienst voor Onderwijsontwikkeling' (Service d'Etudes) et aux services d'encadrement pédagogique, modifié par le décret du 1er décembre 1998, sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 1er, 1°, les mots " 1° à 11° inclus " sont remplacés par les mots " 1° à 11° inclus, 13° et 14° ";
2° au § 1er, le point 7° est supprimé;
3° le § 2 est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. Les centres d'encadrement des élèves sont périodiquement soumis à un screening par l'inspection des centres, assistés par des experts externes. ".
1° au § 1er, 1°, les mots " 1° à 11° inclus " sont remplacés par les mots " 1° à 11° inclus, 13° et 14° ";
2° au § 1er, le point 7° est supprimé;
3° le § 2 est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. Les centres d'encadrement des élèves sont périodiquement soumis à un screening par l'inspection des centres, assistés par des experts externes. ".
Art. 7.2. In artikel 90 van hetzelfde decreet worden de woorden " 128 voltijdse betrekkingen " vervangen door de woorden " 150,5 voltijdse betrekkingen ".
Art. 7.2. A l'article 90 du même décret, les mots " 128 emplois à temps plein " sont remplacés par les mots " 150,5 emplois à temps plein ".
Art. 7.3. Aan artikel 92 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 13 april 1999 en 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 2 worden de woorden " artikel 89, § 3 " vervangen door de woorden " artikel 89, § 1, derde lid ";
2° een § 2bis wordt toegevoegd die luidt als volgt :
" § 2bis. De pedagogische begeleidingsdiensten ontvangen 69.420 euro aan aanvullende werkingsmiddelen voor het ondersteunen van het gelijke onderwijskansenbeleid. Deze aanvullende werkingsmiddelen worden verdeeld over de pedagogische begeleidingsdiensten naar rato van het aantal organieke betrekkingen in het basis- en secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, vastgesteld overeenkomstig artikel 89, § 1, derde lid. ";
3° in § 3 en in § 4 worden de woorden " § 1 en § 2 " vervangen door de woorden " § 1, § 2 en § 2bis ".
1° in § 2 worden de woorden " artikel 89, § 3 " vervangen door de woorden " artikel 89, § 1, derde lid ";
2° een § 2bis wordt toegevoegd die luidt als volgt :
" § 2bis. De pedagogische begeleidingsdiensten ontvangen 69.420 euro aan aanvullende werkingsmiddelen voor het ondersteunen van het gelijke onderwijskansenbeleid. Deze aanvullende werkingsmiddelen worden verdeeld over de pedagogische begeleidingsdiensten naar rato van het aantal organieke betrekkingen in het basis- en secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, vastgesteld overeenkomstig artikel 89, § 1, derde lid. ";
3° in § 3 en in § 4 worden de woorden " § 1 en § 2 " vervangen door de woorden " § 1, § 2 en § 2bis ".
Art. 7.3. A l'article 92 du même décret, modifié par les décrets des 28 avril 1993, 13 avril 1999 et 22 juin 2007, les modifications suivantes sont apportées :
1° au § 2, les mots " l'article 89, § 3 " sont remplacés par les mots " l'article 89, § 1er, troisième alinéa ";
2° il est ajoute un § 2bis, rédigé comme suit :
" § 2bis. Les services d'encadrement pédagogiques reçoivent 69.420 euros comme moyens de fonctionnement complémentaires destinés à l'appui de la politique d'égalité des chances. Ces moyens de fonctionnement complémentaires sont répartis entre les services d'encadrement pédagogique au prorata du nombre d'emplois organiques dans l'enseignement fondamental et secondaire et les centres d'encadrement des élèves, fixé conformément à l'article 89, § 1er, troisième alinéa. " ;
3° aux §§ 3 et 4, les mots " §§ 1er et 2 " sont remplacés par les mots " §§ 1er, 2 et 2bis ".
1° au § 2, les mots " l'article 89, § 3 " sont remplacés par les mots " l'article 89, § 1er, troisième alinéa ";
2° il est ajoute un § 2bis, rédigé comme suit :
" § 2bis. Les services d'encadrement pédagogiques reçoivent 69.420 euros comme moyens de fonctionnement complémentaires destinés à l'appui de la politique d'égalité des chances. Ces moyens de fonctionnement complémentaires sont répartis entre les services d'encadrement pédagogique au prorata du nombre d'emplois organiques dans l'enseignement fondamental et secondaire et les centres d'encadrement des élèves, fixé conformément à l'article 89, § 1er, troisième alinéa. " ;
3° aux §§ 3 et 4, les mots " §§ 1er et 2 " sont remplacés par les mots " §§ 1er, 2 et 2bis ".
Art. 7.4. Artikel 92bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juni 2007, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 92bis. § 1. De Vlaamse Regering voorziet jaarlijks een krediet van ten minste 722.000 euro voor de uitvoering van volgende opdrachten :
1° de begeleiding van de Centra voor Volwassenenonderwijs :
a) agogische en organisatorische ondersteuning bieden;
b) de deskundigheid van de personeelsleden bevorderen;
c) onderwijsvernieuwing en kwaliteitszorg coördineren, stimuleren en faciliteren;
d) centra ondersteunen bij het realiseren van de eindtermen, specifieke eindtermen en basiscompetenties bij de cursisten;
2° de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 49 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, samen met het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs.
§ 2. Het krediet, bedoeld in § 1, wordt, onverminderd de bepalingen van artikel 92 met betrekking tot de indexering, ter beschikking gesteld van de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten of, onverminderd de bepalingen van artikel 92 met betrekking tot de verdeling en de indexering, van de pedagogische begeleidingsdiensten. ".
" Art. 92bis. § 1. De Vlaamse Regering voorziet jaarlijks een krediet van ten minste 722.000 euro voor de uitvoering van volgende opdrachten :
1° de begeleiding van de Centra voor Volwassenenonderwijs :
a) agogische en organisatorische ondersteuning bieden;
b) de deskundigheid van de personeelsleden bevorderen;
c) onderwijsvernieuwing en kwaliteitszorg coördineren, stimuleren en faciliteren;
d) centra ondersteunen bij het realiseren van de eindtermen, specifieke eindtermen en basiscompetenties bij de cursisten;
2° de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 49 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, samen met het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs.
§ 2. Het krediet, bedoeld in § 1, wordt, onverminderd de bepalingen van artikel 92 met betrekking tot de indexering, ter beschikking gesteld van de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten of, onverminderd de bepalingen van artikel 92 met betrekking tot de verdeling en de indexering, van de pedagogische begeleidingsdiensten. ".
Art. 7.4. L'article 92bis du même décret, inséré par le décret du 15 juin 2007, est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 92bis. § 1er. Le Gouvernement flamand prévoit un crédit annuel de 722.000 euros au moins pour l'accomplissement des missions suivantes :
1° l'encadrement des centres d'éducation des adultes :
a) accorder une aide agogique et organisationnelle;
b) promouvoir l'expertise des membres du personnel;
c) coordonner, stimuler et faciliter le renouveau de l'enseignement et la gestion de la qualité;
d) appuyer les centres dans la réalisation des objectifs finaux, objectifs finaux spécifiques et compétences de base chez les apprenants;
2° l'accomplissement des missions visées à l'article 49 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes, conjointement avec le 'Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs'.
§ 2. Le crédit visé au § 1er est mis à la disposition de l'a.s.b.l. 'Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten', sans préjudice des dispositions de l'article 92 relatives à l'indexation, ou des services d'encadrement pédagogique, sans préjudice des dispositions de l'article 92 relatives à la répartition et l'indexation. ".
" Art. 92bis. § 1er. Le Gouvernement flamand prévoit un crédit annuel de 722.000 euros au moins pour l'accomplissement des missions suivantes :
1° l'encadrement des centres d'éducation des adultes :
a) accorder une aide agogique et organisationnelle;
b) promouvoir l'expertise des membres du personnel;
c) coordonner, stimuler et faciliter le renouveau de l'enseignement et la gestion de la qualité;
d) appuyer les centres dans la réalisation des objectifs finaux, objectifs finaux spécifiques et compétences de base chez les apprenants;
2° l'accomplissement des missions visées à l'article 49 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes, conjointement avec le 'Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs'.
§ 2. Le crédit visé au § 1er est mis à la disposition de l'a.s.b.l. 'Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten', sans préjudice des dispositions de l'article 92 relatives à l'indexation, ou des services d'encadrement pédagogique, sans préjudice des dispositions de l'article 92 relatives à la répartition et l'indexation. ".
Art. 7.5. In artikel 92ter, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juni 2007, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt :
" Het jaarlijks ondersteuningsplan, activiteitenverslag en financieel rapport kunnen al dan niet geïntegreerd worden in het jaarlijks beleidsplan en het jaarverslag van de activiteiten, vermeld in artikel 88, of opgesteld worden door de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten. ".
" Het jaarlijks ondersteuningsplan, activiteitenverslag en financieel rapport kunnen al dan niet geïntegreerd worden in het jaarlijks beleidsplan en het jaarverslag van de activiteiten, vermeld in artikel 88, of opgesteld worden door de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten. ".
Art. 7.5. Dans l'article 92ter, § 1er du même décret, modifié par le décret du 15 juin 2007, le deuxième alinéa est remplacé par la disposition suivante :
Le plan d'appui, le rapport d'activité et le rapport financier annuellement établis peuvent être intégrés ou non dans le plan de gestion annuel et le rapport annuel sur les activités visé à l'article 88, ou dressés par l'a.s.b.l. 'Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten.'.
Le plan d'appui, le rapport d'activité et le rapport financier annuellement établis peuvent être intégrés ou non dans le plan de gestion annuel et le rapport annuel sur les activités visé à l'article 88, ou dressés par l'a.s.b.l. 'Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten.'.
Art. 7.6. In hetzelfde decreet wordt een artikel 92quater toegevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 92quater. § 1. Binnen de door de Vlaamse Gemeenschap vastgelegde begrotingskredieten wordt aan de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten jaarlijks een subsidie voor tweedelijnsondersteuning kleuterparticipatie toegekend van maximum 1.700.000,00 euro voor de werking van de vzw en de loonkosten van het personeel van de vzw.
§ 2. Onverminderd de bepalingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, geniet de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdienstende in 1° bedoelde subsidie voor zover zij voldoet aan volgende voorwaarden :
1° zij stelt zich tot doel een netoverschrijdende structuur uit te bouwen ter ondersteuning van de kleuterscholen in de gemeenten met minstens 25 % leerlingen die op de teldag voldoen aan de gelijkekansenindicatoren voor zover deze gemeenten behoren tot een werkingsgebied van een lokaal overlegplatform, zoals bedoeld in het decreet van 28 juni 2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I;
2° zij legt uiterlijk op de eerste dag van de zesde maand na afsluiting van het boekjaar de jaarrekening en het jaarverslag van de vzw ter kennisgeving voor aan de Vlaamse Regering;
3° zij stelt een verslag op met een overzicht van de initiatieven die werden gerealiseerd in het voorbije schooljaar. Het verslag van het voorbije kalenderjaar wordt voorgelegd aan de Vlaamse Regering vóór 15 februari;
4° zij onderwerpt zich aan het toezicht en de controle van de bevoegde verificatiediensten van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming op de activiteiten van de vzw en op de aanwending van de middelen.
§ 3. De in § 1 vermelde subsidie wordt als volgt uitbetaald :
- een eerste schijf van 40 % vóór 1 februari;
- een tweede schijf van 40 % vóór 1 augustus;
- een saldo van 20 %, dat uitbetaald wordt nadat de jaarrekening en het jaarverslag werden goedgekeurd door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.
§ 4. De niet aangewende middelen en de ten onrechte aangewende middelen dienen op verzoek van de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs of zijn gemachtigde teruggestort te worden aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. ".
" Art. 92quater. § 1. Binnen de door de Vlaamse Gemeenschap vastgelegde begrotingskredieten wordt aan de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten jaarlijks een subsidie voor tweedelijnsondersteuning kleuterparticipatie toegekend van maximum 1.700.000,00 euro voor de werking van de vzw en de loonkosten van het personeel van de vzw.
§ 2. Onverminderd de bepalingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, geniet de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdienstende in 1° bedoelde subsidie voor zover zij voldoet aan volgende voorwaarden :
1° zij stelt zich tot doel een netoverschrijdende structuur uit te bouwen ter ondersteuning van de kleuterscholen in de gemeenten met minstens 25 % leerlingen die op de teldag voldoen aan de gelijkekansenindicatoren voor zover deze gemeenten behoren tot een werkingsgebied van een lokaal overlegplatform, zoals bedoeld in het decreet van 28 juni 2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I;
2° zij legt uiterlijk op de eerste dag van de zesde maand na afsluiting van het boekjaar de jaarrekening en het jaarverslag van de vzw ter kennisgeving voor aan de Vlaamse Regering;
3° zij stelt een verslag op met een overzicht van de initiatieven die werden gerealiseerd in het voorbije schooljaar. Het verslag van het voorbije kalenderjaar wordt voorgelegd aan de Vlaamse Regering vóór 15 februari;
4° zij onderwerpt zich aan het toezicht en de controle van de bevoegde verificatiediensten van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming op de activiteiten van de vzw en op de aanwending van de middelen.
§ 3. De in § 1 vermelde subsidie wordt als volgt uitbetaald :
- een eerste schijf van 40 % vóór 1 februari;
- een tweede schijf van 40 % vóór 1 augustus;
- een saldo van 20 %, dat uitbetaald wordt nadat de jaarrekening en het jaarverslag werden goedgekeurd door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.
§ 4. De niet aangewende middelen en de ten onrechte aangewende middelen dienen op verzoek van de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs of zijn gemachtigde teruggestort te worden aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. ".
Art. 7.6. Au même décret, il est ajouté un article 92quater, rédigé comme suit :
" Art. 92quater. § 1er. Dans les limites des crédits budgétaires fixés par la Communauté flamande, il est accordé à l'a.s.b.l. ' Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten' une subvention annuelle pour l'appui secondaire à la participation des jeunes enfants, d'un montant maximum de 1.700.000,00 euros, destiné au fonctionnement de l'a.s.b.l. et aux coûts salariaux de son personnel.
§ 2. Sans préjudice des dispositions de la loi du 27 juin 1921 relative aux associations sans but lucratif, aux associations internationales sans but lucratif et aux fondations, l'a.s.b.l. ' Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten' jouit de la subvention visée au point 1° si elle remplit les conditions suivantes :
1° elle vise à développer une structure organisée en interréseaux à l'appui des écoles maternelles dans les communes dont au moins 25 % des élèves se conforment, au jour de comptage, aux indicateurs d'égalité des chances, pour autant que ces communes appartiennent à une zone d'action d'une plate-forme locale de concertation telle que visée au décret du 28 juin 2002 relatif à l'égalité des chances en éducation-I;
2° au plus tard le premier jour du sixième mois après la clôture de l'exercice comptable, elle soumet les comptes annuels et le rapport annuel de l'a.s.b.l. à titre d'information au Gouvernement flamand.
3° elle dresse un rapport comprenant un aperçu des initiatives réalisées dans l'année scolaire écoulée. Le rapport de l'année calendrier écoulée est soumis au Gouvernement flamand avant le 15 février;
4° elle se soumet à la surveillance et au contrôle des activités de l'a.s.b.l. et de l'affectation des moyens, effectués par les services de vérification compétents du Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation.
§ 3. La subvention visée au § 1er est payée comme suit :
- une première tranche de 40 % avant le 1er février;
- une deuxième tranche de 40 % avant le 1er août;
- un solde de 20 %, payé après l'approbation des comptes annuels et du rapport annuel par le Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation.
§ 4. Les moyens non affectés et les moyens indûment affectés doivent être remboursés au Ministère de l'Enseignement et de la Formation, à la demande du Ministre flamand chargé de l'Enseignement ou de son délégué. "
" Art. 92quater. § 1er. Dans les limites des crédits budgétaires fixés par la Communauté flamande, il est accordé à l'a.s.b.l. ' Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten' une subvention annuelle pour l'appui secondaire à la participation des jeunes enfants, d'un montant maximum de 1.700.000,00 euros, destiné au fonctionnement de l'a.s.b.l. et aux coûts salariaux de son personnel.
§ 2. Sans préjudice des dispositions de la loi du 27 juin 1921 relative aux associations sans but lucratif, aux associations internationales sans but lucratif et aux fondations, l'a.s.b.l. ' Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten' jouit de la subvention visée au point 1° si elle remplit les conditions suivantes :
1° elle vise à développer une structure organisée en interréseaux à l'appui des écoles maternelles dans les communes dont au moins 25 % des élèves se conforment, au jour de comptage, aux indicateurs d'égalité des chances, pour autant que ces communes appartiennent à une zone d'action d'une plate-forme locale de concertation telle que visée au décret du 28 juin 2002 relatif à l'égalité des chances en éducation-I;
2° au plus tard le premier jour du sixième mois après la clôture de l'exercice comptable, elle soumet les comptes annuels et le rapport annuel de l'a.s.b.l. à titre d'information au Gouvernement flamand.
3° elle dresse un rapport comprenant un aperçu des initiatives réalisées dans l'année scolaire écoulée. Le rapport de l'année calendrier écoulée est soumis au Gouvernement flamand avant le 15 février;
4° elle se soumet à la surveillance et au contrôle des activités de l'a.s.b.l. et de l'affectation des moyens, effectués par les services de vérification compétents du Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation.
§ 3. La subvention visée au § 1er est payée comme suit :
- une première tranche de 40 % avant le 1er février;
- une deuxième tranche de 40 % avant le 1er août;
- un solde de 20 %, payé après l'approbation des comptes annuels et du rapport annuel par le Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation.
§ 4. Les moyens non affectés et les moyens indûment affectés doivent être remboursés au Ministère de l'Enseignement et de la Formation, à la demande du Ministre flamand chargé de l'Enseignement ou de son délégué. "
Art. 7.7. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008, met uitzondering van :
1° artikelen VII.1, 2° en 3°, en VII.6, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008;
2° artikelen VII.4, VII.5 en VII.6 die in werking treden op 1 januari 2009.
1° artikelen VII.1, 2° en 3°, en VII.6, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008;
2° artikelen VII.4, VII.5 en VII.6 die in werking treden op 1 januari 2009.
Art. 7.7. Les dispositions du présent chapitre entrent en vigueur le 1er septembre 2008, à l'exception :
1° des articles VII.1, 2° et 3°, et VII.6, qui produisent leurs effets le 1er janvier 2008;
2° des articles VII.4, VII.5 et VII.6, qui entrent en vigueur le 1er janvier 2009.
1° des articles VII.1, 2° et 3°, et VII.6, qui produisent leurs effets le 1er janvier 2008;
2° des articles VII.4, VII.5 et VII.6, qui entrent en vigueur le 1er janvier 2009.
HOOFDSTUK VIII. - Rechtspositie onderwijspersoneel.
CHAPITRE VIII. - Statut du personnel enseignant.
Afdeling I. - Terugvorderingen.
Section Ire. - Répétitions.
Art. 8.1. Artikel 198 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 28 april 1993 en 13 juli 2001 en bij besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 198. Inzake toegekende salarissen, voorschotten daarop en vergoedingen, toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de salarissen vormen of ermee gelijkstaan, zijn de door de Vlaamse Gemeenschap ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen, als de terugbetaling daarvan niet is gevraagd aan de inrichtende machten van onderwijs of hun personeelsleden binnen een termijn van twee jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling, in de vorm zoals bepaald in artikel 16, § 2, eerste lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
Te rekenen vanaf de vraag bedoeld in het eerste lid kan het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende de termijn die in artikel 16, § 2, tweede lid, van vermelde wet is bepaald.
Inzake toegekende salarissen, voorschotten daarop en vergoedingen, toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de salarissen vormen of ermee gelijkstaan wordt van de inrichtende machten van onderwijs of hun personeelsleden geen terugbetaling gevorderd van de door de Vlaamse Gemeenschap ten onrechte uitbetaalde sommen, waarvan het totale bedrag 25 euro niet overschrijdt.
De Vlaamse Regering kan het in het vorig lid vastgestelde bedrag wijzigen.
Dit artikel is niet van toepassing op het hoger onderwijs. ".
" Art. 198. Inzake toegekende salarissen, voorschotten daarop en vergoedingen, toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de salarissen vormen of ermee gelijkstaan, zijn de door de Vlaamse Gemeenschap ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen, als de terugbetaling daarvan niet is gevraagd aan de inrichtende machten van onderwijs of hun personeelsleden binnen een termijn van twee jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling, in de vorm zoals bepaald in artikel 16, § 2, eerste lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
Te rekenen vanaf de vraag bedoeld in het eerste lid kan het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende de termijn die in artikel 16, § 2, tweede lid, van vermelde wet is bepaald.
Inzake toegekende salarissen, voorschotten daarop en vergoedingen, toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de salarissen vormen of ermee gelijkstaan wordt van de inrichtende machten van onderwijs of hun personeelsleden geen terugbetaling gevorderd van de door de Vlaamse Gemeenschap ten onrechte uitbetaalde sommen, waarvan het totale bedrag 25 euro niet overschrijdt.
De Vlaamse Regering kan het in het vorig lid vastgestelde bedrag wijzigen.
Dit artikel is niet van toepassing op het hoger onderwijs. ".
Art. 8.1. L'article 198 du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement II, modifié par les décrets des 9 avril 1992, 28 avril 1993 et 13 juillet 2001 et par l'arrêté du Gouvernement flamand du 14 décembre 2001, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 198. En ce qui concerne les traitements, les avances sur ceux-ci, les allocations ou indemnités qui forment un complément aux traitements ou y sont assimilées, les sommes payées indûment par la Communauté flamande sont définitivement acquises, si le recouvrement n'est pas demandé aux pouvoirs organisateurs de l'enseignement ou aux membres du personnel dans un délai de deux ans à dater du 1er janvier de l'année de paiement, sous la forme fixée à l'article 16, § 2, alinéa premier, de la loi du 16 mai 2003 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu'à l'organisation du contrôle de la Cour des Comptes.
A compter de la date de la demande visée à l'alinéa premier, le montant indu peut être réclamé durant le délai fixé à l'article 16, § 2, alinéa deux, de la loi susvisée.
En ce qui concerne les traitements, les avances sur ceux-ci, les allocations ou indemnités qui forment un complément aux traitements ou y sont assimilées, aucun remboursement n'est réclamé aux pouvoirs organisateurs de l'enseignement ou aux membres du personnel des sommes payées indûment par la Communauté flamande dont le total ne dépasse pas 25 euros.
Le Gouvernement flamand peut modifier le montant fixé à l'alinéa précédent.
Le présent article ne s'applique pas à l'enseignement supérieur. ".
" Art. 198. En ce qui concerne les traitements, les avances sur ceux-ci, les allocations ou indemnités qui forment un complément aux traitements ou y sont assimilées, les sommes payées indûment par la Communauté flamande sont définitivement acquises, si le recouvrement n'est pas demandé aux pouvoirs organisateurs de l'enseignement ou aux membres du personnel dans un délai de deux ans à dater du 1er janvier de l'année de paiement, sous la forme fixée à l'article 16, § 2, alinéa premier, de la loi du 16 mai 2003 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu'à l'organisation du contrôle de la Cour des Comptes.
A compter de la date de la demande visée à l'alinéa premier, le montant indu peut être réclamé durant le délai fixé à l'article 16, § 2, alinéa deux, de la loi susvisée.
En ce qui concerne les traitements, les avances sur ceux-ci, les allocations ou indemnités qui forment un complément aux traitements ou y sont assimilées, aucun remboursement n'est réclamé aux pouvoirs organisateurs de l'enseignement ou aux membres du personnel des sommes payées indûment par la Communauté flamande dont le total ne dépasse pas 25 euros.
Le Gouvernement flamand peut modifier le montant fixé à l'alinéa précédent.
Le présent article ne s'applique pas à l'enseignement supérieur. ".
Afdeling II. - Rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.
Section II. - Statut de certains membres du personnel de l'enseignement communautaire.
Art. 8.2. In artikel 3, 10°, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2005, worden in het eerste lid de woorden " een ambt van het ondersteunend personeel " vervangen door de woorden " een ambt van het ondersteunend personeel in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs " en de woorden " een ambt van het beleids- en ondersteunend personeel " door de woorden " een ambt van het beleids- en ondersteunend personeel in het basisonderwijs of een ambt van het ondersteunend personeel in het volwassenenonderwijs ".
Art. 8.2. Dans l'article 3, 10°, alinéa premier, du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'enseignement communautaire, modifié par le décret du 15 juillet 2005, les mots " une fonction du personnel d'appui " sont remplacés par les mots " une fonction du personnel d'appui dans l'enseignement secondaire ordinaire et spécial " et les mots " une fonction du personnel de gestion et d'appui " sont remplacés par les mots " une fonction du personnel de gestion et d'appui dans l'enseignement fondamental ou une fonction du personnel d'appui dans l'éducation des adultes ".
Art. 8.3. In artikel 21 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 5 wordt vervangen door wat volgt :
" § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. ";
2° § 8 wordt vervangen door wat volgt :
" § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ".
1° § 5 wordt vervangen door wat volgt :
" § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. ";
2° § 8 wordt vervangen door wat volgt :
" § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ".
Art. 8.3. A l'article 21 du même décret, modifié par les décrets des 14 février 2003, 10 juillet 2003, 2 avril 2004, 15 juillet 2005 et 13 juillet 2007, les modifications suivantes sont apportées :
1° le § 5 est remplacé par la disposition suivante :
" § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue vaut pour la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 est acquise et pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant, ce droit vaut pour cette fonction et pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant pour une branche ou une spécialité pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit vaut alors pour cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi que pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
2° le § 8 est remplacé par la disposition suivante :
" § 8. Un membre du personnel peut faire valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour chaque poste vacant qui se présente dans le courant de l'année scolaire, à moins qu'il ne soit déjà désigné pour une durée ininterrompue à un emploi à temps plein comme titulaire.
1° le § 5 est remplacé par la disposition suivante :
" § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue vaut pour la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 est acquise et pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant, ce droit vaut pour cette fonction et pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant pour une branche ou une spécialité pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit vaut alors pour cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi que pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
2° le § 8 est remplacé par la disposition suivante :
" § 8. Un membre du personnel peut faire valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour chaque poste vacant qui se présente dans le courant de l'année scolaire, à moins qu'il ne soit déjà désigné pour une durée ininterrompue à un emploi à temps plein comme titulaire.
Art. 8.4. In artikel 21bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 5 wordt vervangen door wat volgt :
" § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. ";
2° in § 7 worden de woorden " volgens artikel 24 " vervangen door de woorden " volgens artikel 24 of volgens artikel 25 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs " en worden de woorden " volgens artikel 73quaterdecies " vervangen door de woorden " volgens artikel 73quaterdecies of volgens artikel 47quaterdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs ";
3° in § 7bis worden de woorden " volgens artikel 61, 6° " vervangen door de woorden " volgens artikel 61, 6°, of volgens artikel 64, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs " en worden de woorden " artikel 73terdecies " vervangen door de woorden " artikel 73terdecies of volgens artikel 47terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs ";
4° in § 7ter worden de woorden " volgens artikel 61, 6° " vervangen door de woorden " volgens artikel 61, 6°, of volgens artikel 64, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs " en worden de woorden " artikel 73terdecies " vervangen door de woorden " artikel 73terdecies of volgens artikel 47terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs ";
5° § 8 wordt vervangen door wat volgt :
" § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ".
1° § 5 wordt vervangen door wat volgt :
" § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. ";
2° in § 7 worden de woorden " volgens artikel 24 " vervangen door de woorden " volgens artikel 24 of volgens artikel 25 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs " en worden de woorden " volgens artikel 73quaterdecies " vervangen door de woorden " volgens artikel 73quaterdecies of volgens artikel 47quaterdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs ";
3° in § 7bis worden de woorden " volgens artikel 61, 6° " vervangen door de woorden " volgens artikel 61, 6°, of volgens artikel 64, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs " en worden de woorden " artikel 73terdecies " vervangen door de woorden " artikel 73terdecies of volgens artikel 47terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs ";
4° in § 7ter worden de woorden " volgens artikel 61, 6° " vervangen door de woorden " volgens artikel 61, 6°, of volgens artikel 64, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs " en worden de woorden " artikel 73terdecies " vervangen door de woorden " artikel 73terdecies of volgens artikel 47terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs ";
5° § 8 wordt vervangen door wat volgt :
" § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ".
Art. 8.4. A l'article 21bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par les décrets des 18 mai 1999, 14 février 2003, 10 juillet 2003, 2 avril 2004, 15 juillet 2005 et 13 juillet 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° le § 5 est remplacé par la disposition suivante :
" § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue vaut pour la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 est acquise et pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant, ce droit vaut pour cette fonction et pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant pour une branche ou une spécialité pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit vaut alors pour cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi que pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire. ";
2° au § 7, les mots " en vertu de l'article 24 " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 24 ou en vertu de l'article 25 du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné " et les mots " en vertu de l'article 73quaterdecies " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 73quaterdecies et en vertu de l'article 47quaterdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné ";
3° au § 7bis, les mots " en vertu de l'article 61, 6° " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 61, 6°, ou en vertu de l'article 64, 6°, du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné " et les mots " en vertu de l'article 73terdecies " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 73terdecies et en vertu de l'article 47terdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionne ";
4° au § 7ter, les mots " en vertu de l'article 61, 6° " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 61, 6°, ou en vertu de l'article 64, 6°, du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné " et les mots " en vertu de l'article 73terdecies " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 73terdecies et en vertu de l'article 47terdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné ";
5° le § 8 est remplacé par la disposition suivante :
" § 8. Un membre du personnel peut faire valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour chaque poste vacant qui se présente dans le courant de l'année scolaire, à moins qu'il ne soit déjà désigne pour une durée ininterrompue à un emploi à temps plein comme titulaire. ".
1° le § 5 est remplacé par la disposition suivante :
" § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue vaut pour la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 est acquise et pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant, ce droit vaut pour cette fonction et pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant pour une branche ou une spécialité pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit vaut alors pour cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi que pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire. ";
2° au § 7, les mots " en vertu de l'article 24 " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 24 ou en vertu de l'article 25 du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné " et les mots " en vertu de l'article 73quaterdecies " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 73quaterdecies et en vertu de l'article 47quaterdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné ";
3° au § 7bis, les mots " en vertu de l'article 61, 6° " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 61, 6°, ou en vertu de l'article 64, 6°, du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné " et les mots " en vertu de l'article 73terdecies " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 73terdecies et en vertu de l'article 47terdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionne ";
4° au § 7ter, les mots " en vertu de l'article 61, 6° " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 61, 6°, ou en vertu de l'article 64, 6°, du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné " et les mots " en vertu de l'article 73terdecies " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 73terdecies et en vertu de l'article 47terdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné ";
5° le § 8 est remplacé par la disposition suivante :
" § 8. Un membre du personnel peut faire valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour chaque poste vacant qui se présente dans le courant de l'année scolaire, à moins qu'il ne soit déjà désigne pour une durée ininterrompue à un emploi à temps plein comme titulaire. ".
Art. 8.5. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003 en 15 juli 2005, wordt § 3bis vervangen door wat volgt :
" § 3bis. In het basisonderwijs deelt de raad van bestuur voor het schooljaar 2008-2009 de vacante betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, mee na 15 september 2008 en vóór 15 oktober 2008. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2008.
De vacante betrekkingen in het ambt van zorgcoördinator die werden meegedeeld vóór 15 mei 2008 op basis van de toestand op 15 april 2008 hebben geen uitwerking. ".
" § 3bis. In het basisonderwijs deelt de raad van bestuur voor het schooljaar 2008-2009 de vacante betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, mee na 15 september 2008 en vóór 15 oktober 2008. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2008.
De vacante betrekkingen in het ambt van zorgcoördinator die werden meegedeeld vóór 15 mei 2008 op basis van de toestand op 15 april 2008 hebben geen uitwerking. ".
Art. 8.5. Dans l'article 28 du même décret, modifié par les décrets des 18 mai 1999, 14 février 2003, 10 juillet 2003 et 15 juillet 2005, le § 3bis est remplacé par la disposition suivante :
" § 3bis. Dans l'enseignement fondamental, le conseil d'administration communique, pour l'année scolaire 2008-2009, les emplois vacants créés sur la base des points de l'enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé, visée à l'article 125duodecies1, § 1er, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, après le 15 septembre 2008 et avant le 15 octobre 2008. Les emplois vacants sont fixés en fonction de la situation au 15 septembre 2008.
Les emplois vacants dans la fonction de coordinateur de l'encadrement renforcé communiqués avant le 15 mai 2008 sur la base de la situation au 15 avril 2008 ne produisent pas d'effets. ".
" § 3bis. Dans l'enseignement fondamental, le conseil d'administration communique, pour l'année scolaire 2008-2009, les emplois vacants créés sur la base des points de l'enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé, visée à l'article 125duodecies1, § 1er, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, après le 15 septembre 2008 et avant le 15 octobre 2008. Les emplois vacants sont fixés en fonction de la situation au 15 septembre 2008.
Les emplois vacants dans la fonction de coordinateur de l'encadrement renforcé communiqués avant le 15 mai 2008 sur la base de la situation au 15 avril 2008 ne produisent pas d'effets. ".
Art. 8.6. In artikel 28bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006 en 15 juni 2007, worden § 3, § 4, § 5, § 6, § 7 en § 8 opgeheven.
Art. 8.6. A l'article 28bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par les décrets des 18 mai 1999, 14 février 2003, 15 juillet 2005, 7 juillet 2006 et 15 juin 2007, les §§ 3, 4, 5, 6, 7 et 8 sont abrogés.
Art. 8.7. In artikel 36 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 7 juli 2006 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, 1°, worden de woorden " het administratief, het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel, " vervangen door de woorden " het administratief personeel " en worden de woorden " gewoon secundair onderwijs " vervangen door de woorden " secundair onderwijs ";
2° § 2 wordt opgeheven.
1° in § 1, 1°, worden de woorden " het administratief, het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel, " vervangen door de woorden " het administratief personeel " en worden de woorden " gewoon secundair onderwijs " vervangen door de woorden " secundair onderwijs ";
2° § 2 wordt opgeheven.
Art. 8.7. A l'article 36 du même décret, modifié par les décrets des 14 février 2003, 10 juillet 2003, 7 juillet 2006 et 13 juillet 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 1er, 1°, les mots " le personnel administratif, le personnel statutaire de maîtrise, gens de métier et de service, " sont remplacés par les mots " le personnel administratif " et les mots " l'enseignement secondaire ordinaire " sont remplacés par les mots " l'enseignement secondaire ";
2° le § 2 est abrogé.
1° au § 1er, 1°, les mots " le personnel administratif, le personnel statutaire de maîtrise, gens de métier et de service, " sont remplacés par les mots " le personnel administratif " et les mots " l'enseignement secondaire ordinaire " sont remplacés par les mots " l'enseignement secondaire ";
2° le § 2 est abrogé.
Art. 8.8. In artikel 40septies, § 4, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, wordt punt 3° vervangen door wat volgt :
" 3° de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, die worden aangewend voor het aanstellen van personeelsleden die een beleidsondersteunende functie uitoefenen ten behoeve van de scholengemeenschap, zoals bedoeld in artikel 125duodecies1, § 3, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. ".
" 3° de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, die worden aangewend voor het aanstellen van personeelsleden die een beleidsondersteunende functie uitoefenen ten behoeve van de scholengemeenschap, zoals bedoeld in artikel 125duodecies1, § 3, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. ".
Art. 8.8. A l'article 40septies, § 4, du même décret, remplacé par le décret du 22 juin 2007, le point 3° est remplacé par la disposition suivante :
" 3° les emplois qui sont crées sur la base des points de l'enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé, visée a l'article 125duodecies1, § 1er, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, qui sont utilisés pour la désignation de membres du personnel exerçant une fonction d'aide à la gestion au profit du centre d'enseignement, telle que visée à l'article 125duodecies1, § 3, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. ".
" 3° les emplois qui sont crées sur la base des points de l'enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé, visée a l'article 125duodecies1, § 1er, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, qui sont utilisés pour la désignation de membres du personnel exerçant une fonction d'aide à la gestion au profit du centre d'enseignement, telle que visée à l'article 125duodecies1, § 3, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. ".
Art. 8.9. In artikel 55bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, worden in § 7 tussen de woorden " In dit artikel wordt " en de woorden " met een tijdelijke aanstelling " de woorden " voor een wervingsambt " ingevoegd.
Art. 8.9. A l'article 55bis, § 7, du même décret, inséré par le décret du 15 juillet 1997 et modifié par les décrets des 18 mai 1999, 14 février 2003, 15 juillet 2005 et 13 juillet 2007, les mots ", pour une fonction de recrutement, " sont insérés entre les mots " Dans le présent article, il faut entendre " et les mots " par désignation temporaire ".
Art. 8.10. Artikel 61, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt opgeheven.
Art. 8.10. L'article 61, § 2, du même décret, modifié par le décret du 13 juillet 2007, est abrogé.
Art. 8.11. Artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 62. § 1. De tuchtstraffen, bedoeld in artikel 61, worden uitgesproken door de raad van bestuur.
§ 2. In afwijking op § 1 worden de tuchtstraffen, bedoeld in artikel 61, voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum uitgesproken door de afgevaardigd bestuurder.
§ 3. Een tuchtstraf is definitief ofwel na het verstrijken van de termijn van twintig kalenderdagen, bedoeld in artikel 73, tweede lid, ofwel nadat de kamer van beroep een definitieve beslissing heeft genomen, zoals bedoeld in artikel 71, tweede lid. De raad van bestuur, of de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, is gehouden de beslissing van de kamer van beroep uit te voeren. ".
" Art. 62. § 1. De tuchtstraffen, bedoeld in artikel 61, worden uitgesproken door de raad van bestuur.
§ 2. In afwijking op § 1 worden de tuchtstraffen, bedoeld in artikel 61, voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum uitgesproken door de afgevaardigd bestuurder.
§ 3. Een tuchtstraf is definitief ofwel na het verstrijken van de termijn van twintig kalenderdagen, bedoeld in artikel 73, tweede lid, ofwel nadat de kamer van beroep een definitieve beslissing heeft genomen, zoals bedoeld in artikel 71, tweede lid. De raad van bestuur, of de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, is gehouden de beslissing van de kamer van beroep uit te voeren. ".
Art. 8.11. L'article 62 du même décret, modifié par les décrets des 18 mai 1999 et 13 juillet 2007, est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 62. § 1er. Les peines disciplinaires visées à l'article 61 sont prononcées par le conseil d'administration.
§ 2. Par dérogation au § 1er, les peines disciplinaires visées à l'article 61 s'appliquant aux membres du service d'encadrement pédagogique et du centre de formation sont prononcées par l'administrateur délégué.
§ 3. La peine disciplinaire est définitive soit après l'expiration du délai de vingt jours calendrier visé à l'article 73, alinéa deux, soit après que la chambre de recours a pris une décision définitive telle que visée à l'article 71, alinéa deux. Le conseil d'administration, ou l'administrateur délégué pour les membres du service d'encadrement pédagogique et du centre de formation, est tenu d'exécuter la décision de la chambre de recours. ".
" Art. 62. § 1er. Les peines disciplinaires visées à l'article 61 sont prononcées par le conseil d'administration.
§ 2. Par dérogation au § 1er, les peines disciplinaires visées à l'article 61 s'appliquant aux membres du service d'encadrement pédagogique et du centre de formation sont prononcées par l'administrateur délégué.
§ 3. La peine disciplinaire est définitive soit après l'expiration du délai de vingt jours calendrier visé à l'article 73, alinéa deux, soit après que la chambre de recours a pris une décision définitive telle que visée à l'article 71, alinéa deux. Le conseil d'administration, ou l'administrateur délégué pour les membres du service d'encadrement pédagogique et du centre de formation, est tenu d'exécuter la décision de la chambre de recours. ".
Art. 8.12. In artikel 71 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De kamer van beroep heeft in laatste aanleg de bevoegdheid om een door de raad van bestuur, of een door de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, uitgesproken tuchtstraf te bevestigen of te vernietigen of een lichtere tuchtstraf uit te spreken. ".
" De kamer van beroep heeft in laatste aanleg de bevoegdheid om een door de raad van bestuur, of een door de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, uitgesproken tuchtstraf te bevestigen of te vernietigen of een lichtere tuchtstraf uit te spreken. ".
Art. 8.12. A l'article 71 du même décret, modifié par le décret du 13 juillet 2007, il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit :
" La chambre de recours a la compétence, en dernière instance, de confirmer ou d'annuler une peine disciplinaire prononcée par le conseil d'administration, ou par l'administrateur délégué pour les membres du service d'encadrement pédagogique et du centre de formation, ou encore de prononcer une peine disciplinaire plus légère. ".
" La chambre de recours a la compétence, en dernière instance, de confirmer ou d'annuler une peine disciplinaire prononcée par le conseil d'administration, ou par l'administrateur délégué pour les membres du service d'encadrement pédagogique et du centre de formation, ou encore de prononcer une peine disciplinaire plus légère. ".
Art. 8.13. In artikel 73 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt :
" Het beroep heeft een schorsende werking. ".
" Het beroep heeft een schorsende werking. ".
Art. 8.13. Dans l'article 73 du même décret, modifié par les décrets des 13 juillet 2001 et 13 juillet 2007, la dernière phrase est remplacée par ce qui suit :
" Le recours a un effet suspensif. ".
" Le recours a un effet suspensif. ".
Art. 8.14. Artikel 73quater, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt :
" Onverminderd artikel 73ter legt de Vlaamse Regering voor het basisonderwijs voor de verschillende ambten vast welke taken niet tot het taken- en opdrachtenpakket kunnen behoren. Deze taken mogen niet in de functiebeschrijving opgenomen worden.
Onverminderd artikel 73ter wordt voor het basisonderwijs ook rekening gehouden met de bepalingen van hoofdstuk X, afdeling 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997. ".
" Onverminderd artikel 73ter legt de Vlaamse Regering voor het basisonderwijs voor de verschillende ambten vast welke taken niet tot het taken- en opdrachtenpakket kunnen behoren. Deze taken mogen niet in de functiebeschrijving opgenomen worden.
Onverminderd artikel 73ter wordt voor het basisonderwijs ook rekening gehouden met de bepalingen van hoofdstuk X, afdeling 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997. ".
Art. 8.14. L'article 73quater, alinéa premier, du même décret, inséré par le décret du 13 juillet 2007, est remplacé par la disposition suivante :
" Sans préjudice de l'article 73ter, le Gouvernement flamand fixe, pour ce qui est des différentes fonctions dans l'enseignement fondamental, les tâches qui ne peuvent faire partie du capital-charges. Ces tâches ne peuvent être reprises dans la description de fonction.
Sans préjudice de l'article 73ter, il sera également tenu compte, pour ce qui est de l'enseignement fondamental, des dispositions du chapitre X, section 2, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. ".
" Sans préjudice de l'article 73ter, le Gouvernement flamand fixe, pour ce qui est des différentes fonctions dans l'enseignement fondamental, les tâches qui ne peuvent faire partie du capital-charges. Ces tâches ne peuvent être reprises dans la description de fonction.
Sans préjudice de l'article 73ter, il sera également tenu compte, pour ce qui est de l'enseignement fondamental, des dispositions du chapitre X, section 2, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. ".
Art. 8.15. In artikel 73quinquiesdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 worden de woorden " van algemeen directeur of van coördinerend directeur " geschrapt;
2° in § 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt :
" In afwijking van § 1 wordt het personeelslid dat belast is met een mandaat van directeur in een CLB én dat vast benoemd is in het ambt van directeur, met toepassing van artikel 86, 11°, ontslagen door de raad van bestuur als het in éénzelfde instelling voor het ambt van directeur ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie " onvoldoende " ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie " onvoldoende " in zijn loopbaan heeft gekregen. ".
1° in § 1 worden de woorden " van algemeen directeur of van coördinerend directeur " geschrapt;
2° in § 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt :
" In afwijking van § 1 wordt het personeelslid dat belast is met een mandaat van directeur in een CLB én dat vast benoemd is in het ambt van directeur, met toepassing van artikel 86, 11°, ontslagen door de raad van bestuur als het in éénzelfde instelling voor het ambt van directeur ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie " onvoldoende " ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie " onvoldoende " in zijn loopbaan heeft gekregen. ".
Art. 8.15. A l'article 73quinquiesdecies du même décret, inséré par le décret du 13 juillet 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 1er, les mots " de directeur général ou de directeur coordonnateur " sont supprimés;
2° au § 2, l'alinéa premier est remplacé par la disposition suivante :
" Par dérogation au § 1er, le membre du personnel chargé d'un mandat de directeur dans un CLB et nommé à titre définitif à la fonction de directeur, est, par application de l'article 86, 11°, licencié par le conseil d'administration si dans un même établissement, il obtient pour la fonction de directeur soit deux évaluations définitives successives portant la conclusion finale 'insuffisant', soit trois évaluations définitives portant la conclusion finale 'insuffisant' durant sa carrière. ".
1° au § 1er, les mots " de directeur général ou de directeur coordonnateur " sont supprimés;
2° au § 2, l'alinéa premier est remplacé par la disposition suivante :
" Par dérogation au § 1er, le membre du personnel chargé d'un mandat de directeur dans un CLB et nommé à titre définitif à la fonction de directeur, est, par application de l'article 86, 11°, licencié par le conseil d'administration si dans un même établissement, il obtient pour la fonction de directeur soit deux évaluations définitives successives portant la conclusion finale 'insuffisant', soit trois évaluations définitives portant la conclusion finale 'insuffisant' durant sa carrière. ".
Art. 8.16. In artikel 86 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 13 juli 2007 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 10° worden de woorden " artikel 73quaterdecies " vervangen door de woorden " artikel 73quaterdecies, 73quinquiesdecies ";
2° in punt 11° worden de woorden " artikel 73terdecies " vervangen door de woorden " artikel 73terdecies, 73quinquiesdecies ".
1° in punt 10° worden de woorden " artikel 73quaterdecies " vervangen door de woorden " artikel 73quaterdecies, 73quinquiesdecies ";
2° in punt 11° worden de woorden " artikel 73terdecies " vervangen door de woorden " artikel 73terdecies, 73quinquiesdecies ".
Art. 8.16. A l'article 86 du même décret, modifié par les décrets des 18 mai 1999 et 1er décembre 1998, les modifications suivantes sont apportées :
1° au point 10°, les mots " de l'article 73quaterdecies " sont remplacés par les mots " de l'article 73quaterdecies, 73quinquiesdecies ";
2° au point 11°, les mots " de l'article 73terdecies " sont remplacés par les mots " de l'article 73terdecies, 73quinquiesdecies ".
1° au point 10°, les mots " de l'article 73quaterdecies " sont remplacés par les mots " de l'article 73quaterdecies, 73quinquiesdecies ";
2° au point 11°, les mots " de l'article 73terdecies " sont remplacés par les mots " de l'article 73terdecies, 73quinquiesdecies ".
Art. 8.17. Artikel 100ter van hetzelfde decreet, opgeheven bij het decreet van 7 juli 2006, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
" Art. 100ter. Alle beroepen die tijdens het schooljaar 2007-2008 werden ingediend bij de kamer van beroep tegen een ontslag om dringende redenen of tegen een tuchtstraf worden geacht conform de regelgeving te zijn ingediend. ".
" Art. 100ter. Alle beroepen die tijdens het schooljaar 2007-2008 werden ingediend bij de kamer van beroep tegen een ontslag om dringende redenen of tegen een tuchtstraf worden geacht conform de regelgeving te zijn ingediend. ".
Art. 8.17. L'article 100ter du même décret, abrogé par le décret du 7 juillet 2006, est de nouveau inséré dans la lecture suivante :
" Art. 100ter. Tous les recours introduits pendant l'année scolaire 2007-2008 auprès de la chambre de recours contre un licenciement pour motif grave ou contre une peine disciplinaire sont censés être introduits conformément à la réglementation.
" Art. 100ter. Tous les recours introduits pendant l'année scolaire 2007-2008 auprès de la chambre de recours contre un licenciement pour motif grave ou contre une peine disciplinaire sont censés être introduits conformément à la réglementation.
Afdeling III. - Rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.
Section III. - Statut de certains membres du personnel de l'enseignement subventionné et des centres subventionnés d'encadrement des élèves.
Art. 8.18. In artikel 2, § 4, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° er wordt een punt c) toegevoegd, dat luidt als volgt :
"c) te middelen tussen werkgevers en werknemers als er door representatieve vakorganisaties, inrichtende machten en/of een representatieve vereniging van inrichtende machten problemen aanhangig gemaakt worden inzake de regels betreffende de functiebeschrijvingen en evaluaties, de rechten en de plichten van de sociale partners of betreffende de toepassing van het syndicaal statuut wanneer de relaties tussen de vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties en de werkgevers geregeld worden door een statuut afgesloten tussen enerzijds de representatieve vakorganisaties en anderzijds een inrichtende macht of de representatieve vereniging van deze inrichtende macht. ";
2° er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt :
" Om de bevoegdheden vermeld in b) en c) te kunnen uitoefenen, kan elk Centraal Paritair Comité ook bemiddelaars aanstellen. ".
1° er wordt een punt c) toegevoegd, dat luidt als volgt :
"c) te middelen tussen werkgevers en werknemers als er door representatieve vakorganisaties, inrichtende machten en/of een representatieve vereniging van inrichtende machten problemen aanhangig gemaakt worden inzake de regels betreffende de functiebeschrijvingen en evaluaties, de rechten en de plichten van de sociale partners of betreffende de toepassing van het syndicaal statuut wanneer de relaties tussen de vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties en de werkgevers geregeld worden door een statuut afgesloten tussen enerzijds de representatieve vakorganisaties en anderzijds een inrichtende macht of de representatieve vereniging van deze inrichtende macht. ";
2° er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt :
" Om de bevoegdheden vermeld in b) en c) te kunnen uitoefenen, kan elk Centraal Paritair Comité ook bemiddelaars aanstellen. ".
Art. 8.18. A l'article 2, § 4, du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'enseignement subventionné et des centres subventionnés d'encadrement des élèves sont apportées les dispositions suivantes :
1° il est ajouté un point c), rédigé comme suit :
" c) de se poser en médiateur entre les employeurs et les travailleurs, lorsque des organisations syndicales représentatives, des pouvoirs organisateurs et/ou une association représentative de pouvoirs organisateurs introduisent des litiges concernant les règles relatives aux descriptions de fonctionnement et évaluations, aux droits et devoirs des partenaires sociaux ou relatives à l'application du statut syndical, au cas où les rapports entre les représentants des organisations syndicales représentatives et les employeurs sont réglés par un statut conclu entre les organisations syndicales représentatives d'une part et un pouvoir organisateur ou l'association représentative de ce pouvoir organisateur d'autre part. " ;
2° il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit :
" Afin de pouvoir exercer les compétences visées aux points b) et c), chaque Comité paritaire central peut également désigner des médiateurs. ".
1° il est ajouté un point c), rédigé comme suit :
" c) de se poser en médiateur entre les employeurs et les travailleurs, lorsque des organisations syndicales représentatives, des pouvoirs organisateurs et/ou une association représentative de pouvoirs organisateurs introduisent des litiges concernant les règles relatives aux descriptions de fonctionnement et évaluations, aux droits et devoirs des partenaires sociaux ou relatives à l'application du statut syndical, au cas où les rapports entre les représentants des organisations syndicales représentatives et les employeurs sont réglés par un statut conclu entre les organisations syndicales représentatives d'une part et un pouvoir organisateur ou l'association représentative de ce pouvoir organisateur d'autre part. " ;
2° il est ajouté un alinéa deux, rédigé comme suit :
" Afin de pouvoir exercer les compétences visées aux points b) et c), chaque Comité paritaire central peut également désigner des médiateurs. ".
Art. 8.19. Artikel 4, § 5, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" § 5. In het gesubsidieerd officieel onderwijs ingericht door de gemeenten gelegen in het Vlaamse Gewest is het college van burgemeester en schepenen bevoegd voor de aanstelling, vaste benoeming en ontslag van personeelsleden evenals voor het toekennen van een afwezigheid, een verlof, een terbeschikkingstelling, een affectatie en een loopbaanonderbreking. In afwijking op artikelen 58, 86 en 106 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 kunnen deze bevoegdheden niet uitgeoefend worden door de secretaris.
In het gesubsidieerd officieel onderwijs ingericht door de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is het college van burgemeester en schepenen bevoegd voor het toekennen van een afwezigheid, een verlof, een terbeschikkingstelling, een tijdelijke aanstelling, een affectatie en een loopbaanonderbreking, voor zover die de duur van maximaal twaalf maanden niet overschrijdt. ".
" § 5. In het gesubsidieerd officieel onderwijs ingericht door de gemeenten gelegen in het Vlaamse Gewest is het college van burgemeester en schepenen bevoegd voor de aanstelling, vaste benoeming en ontslag van personeelsleden evenals voor het toekennen van een afwezigheid, een verlof, een terbeschikkingstelling, een affectatie en een loopbaanonderbreking. In afwijking op artikelen 58, 86 en 106 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 kunnen deze bevoegdheden niet uitgeoefend worden door de secretaris.
In het gesubsidieerd officieel onderwijs ingericht door de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is het college van burgemeester en schepenen bevoegd voor het toekennen van een afwezigheid, een verlof, een terbeschikkingstelling, een tijdelijke aanstelling, een affectatie en een loopbaanonderbreking, voor zover die de duur van maximaal twaalf maanden niet overschrijdt. ".
Art. 8.19. L'article 4, § 5, du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" § 5. Dans l'enseignement officiel subventionné organisé par les communes situées dans la Région flamande, le collège des bourgmestre et échevins est compétent pour la désignation, la nomination définitive et le licenciement des membres du personnel, ainsi que pour l'octroi d'une absence, d'un congé, d'une mise en disponibilité, d'une affectation et d'une interruption de carrière. Par dérogation aux articles 58, 86 et 106 du Décret communal du 15 juillet 2005, ces compétences ne peuvent être exercées par le secrétaire.
Dans l'enseignement officiel subventionné organisé par les communes de la Région de Bruxelles-Capitale, le collège des bourgmestre et échevins est responsable de l'octroi d'une absence, d'un congé, d'une mise en disponibilité, d'une désignation temporaire, d'une affectation et d'une interruption de carrière, pour autant que ceux-ci n'excèdent pas une durée de douze mois au maximum. ".
" § 5. Dans l'enseignement officiel subventionné organisé par les communes situées dans la Région flamande, le collège des bourgmestre et échevins est compétent pour la désignation, la nomination définitive et le licenciement des membres du personnel, ainsi que pour l'octroi d'une absence, d'un congé, d'une mise en disponibilité, d'une affectation et d'une interruption de carrière. Par dérogation aux articles 58, 86 et 106 du Décret communal du 15 juillet 2005, ces compétences ne peuvent être exercées par le secrétaire.
Dans l'enseignement officiel subventionné organisé par les communes de la Région de Bruxelles-Capitale, le collège des bourgmestre et échevins est responsable de l'octroi d'une absence, d'un congé, d'une mise en disponibilité, d'une désignation temporaire, d'une affectation et d'une interruption de carrière, pour autant que ceux-ci n'excèdent pas une durée de douze mois au maximum. ".
Art. 8.20. In artikel 5, 12°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2005, worden in het eerste lid de woorden " een ambt van het ondersteunend personeel " vervangen door de woorden " een ambt van het ondersteunend personeel in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs " en de woorden " een ambt van het beleids- en ondersteunend personeel " door de woorden " een ambt van het beleids- en ondersteunend personeel in het basisonderwijs of een ambt van het ondersteunend personeel in het volwassenenonderwijs ".
Art. 8.20. A l'article 5, 12°, alinéa premier, du même décret, modifié par le décret du 15 juillet 2005, les mots " une fonction du personnel d'appui " sont remplacés par les mots " une fonction du personnel d'appui dans l'enseignement secondaire ordinaire et spécial " et les mots " une fonction du personnel de gestion et d'appui " sont remplaces par les mots " une fonction du personnel de gestion et d'appui dans l'enseignement fondamental ou une fonction du personnel d'appui dans l'éducation des adultes ".
Art. 8.21. In artikel 23 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 5 wordt vervangen door wat volgt :
" § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. ";
2° § 8 wordt vervangen door wat volgt :
" § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ".
1° § 5 wordt vervangen door wat volgt :
" § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. ";
2° § 8 wordt vervangen door wat volgt :
" § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ".
Art. 8.21. A l'article 23 du même décret, modifié par les décrets des 14 février 2003, 10 juillet 2003, 2 avril 2004, 15 juillet 2005 et 13 juillet 2007, les modifications suivantes sont apportées :
1° le § 5 est remplacé par la disposition suivante :
" § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue vaut pour la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 est acquise et pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant, ce droit vaut pour cette fonction et pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant pour une branche ou une spécialité pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit vaut alors pour cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi que pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire. " ;
2° le § 8 est remplacé par la disposition suivante :
" § 8. Un membre du personnel peut faire valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour chaque poste vacant qui se présente dans le courant de l'année scolaire, à moins qu'il ne soit déjà désigné pour une durée ininterrompue à un emploi à temps plein comme titulaire. ".
1° le § 5 est remplacé par la disposition suivante :
" § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue vaut pour la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 est acquise et pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant, ce droit vaut pour cette fonction et pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant pour une branche ou une spécialité pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit vaut alors pour cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi que pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire. " ;
2° le § 8 est remplacé par la disposition suivante :
" § 8. Un membre du personnel peut faire valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour chaque poste vacant qui se présente dans le courant de l'année scolaire, à moins qu'il ne soit déjà désigné pour une durée ininterrompue à un emploi à temps plein comme titulaire. ".
Art. 8.22. In artikel 23bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 5 wordt vervangen door wat volgt :
" § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. ";
2° in § 7 worden de woorden " volgens artikel 25 " vervangen door de woorden " volgens artikel 25 of volgens artikel 24 van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs " en worden de woorden " 47quaterdecies " vervangen door de woorden " 47quaterdecies of volgens artikel 73quaterdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs ";
3° in § 7bis worden de woorden " volgens artikel 64, 6° " vervangen door de woorden " volgens artikel 64, 6°, of volgens artikel 61, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs " en worden de woorden " artikel 47terdecies " vervangen door de woorden " artikel 47terdecies of volgens artikel 73terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs ";
4° in § 7ter worden de woorden " volgens artikel 64, 6° " vervangen door de woorden " volgens artikel 64, 6°, of volgens artikel 61, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs " en worden de woorden " artikel 47terdecies " vervangen door de woorden " artikel 47terdecies of volgens artikel 73terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs ";
5° § 8 wordt vervangen door wat volgt :
" § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ".
1° § 5 wordt vervangen door wat volgt :
" § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. ";
2° in § 7 worden de woorden " volgens artikel 25 " vervangen door de woorden " volgens artikel 25 of volgens artikel 24 van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs " en worden de woorden " 47quaterdecies " vervangen door de woorden " 47quaterdecies of volgens artikel 73quaterdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs ";
3° in § 7bis worden de woorden " volgens artikel 64, 6° " vervangen door de woorden " volgens artikel 64, 6°, of volgens artikel 61, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs " en worden de woorden " artikel 47terdecies " vervangen door de woorden " artikel 47terdecies of volgens artikel 73terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs ";
4° in § 7ter worden de woorden " volgens artikel 64, 6° " vervangen door de woorden " volgens artikel 64, 6°, of volgens artikel 61, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs " en worden de woorden " artikel 47terdecies " vervangen door de woorden " artikel 47terdecies of volgens artikel 73terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs ";
5° § 8 wordt vervangen door wat volgt :
" § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ".
Art. 8.22. A l'article 23bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par les décrets des 14 février 2003, 10 juillet 2003, 2 avril 2004, 15 juillet 2005 et 13 juillet 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° le § 5 est remplacé par la disposition suivante :
" § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue vaut pour la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 est acquise et pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant, ce droit vaut pour cette fonction et pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant pour une branche ou une spécialité pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit vaut alors pour cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi que pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire. " ;
2° au § 7, les mots " en vertu de l'article 25 " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 25 ou en vertu de l'article 24 du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire " et les mots " ou 47quaterdecies " sont remplacés par les mots " ou 47quaterdecies ou en vertu de l'article 73quaterdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire ";
3° au § 7bis, les mots " en vertu de l'article 64, 6° " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 64, 6°, ou en vertu de l'article 61, 6°, du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire " et les mots " conformément à l'article 47terdecies " sont remplacés par les mots " conformément à l'article 47terdecies ou conformément à l'article 73terdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire ";
4° au § 7ter, les mots " en vertu de l'article 64, 6° " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 64, 6°, ou en vertu de l'article 61, 6°, du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire " et les mots " en vertu de l'article 47terdecies " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 47terdecies ou en vertu de l'article 73terdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire ";
5° le § 8 est remplacé par la disposition suivante :
" § 8. Un membre du personnel peut faire valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour chaque poste vacant qui se présente dans le courant de l'année scolaire, à moins qu'il ne soit déjà désigné pour une durée ininterrompue à un emploi à temps plein comme titulaire. ".
1° le § 5 est remplacé par la disposition suivante :
" § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue vaut pour la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 est acquise et pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant, ce droit vaut pour cette fonction et pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction d'enseignant pour une branche ou une spécialité pour laquelle le membre du personnel est porteur, au plus tard le 31 août de l'année scolaire dans laquelle il invoque le droit, d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit vaut alors pour cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi que pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire. " ;
2° au § 7, les mots " en vertu de l'article 25 " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 25 ou en vertu de l'article 24 du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire " et les mots " ou 47quaterdecies " sont remplacés par les mots " ou 47quaterdecies ou en vertu de l'article 73quaterdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire ";
3° au § 7bis, les mots " en vertu de l'article 64, 6° " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 64, 6°, ou en vertu de l'article 61, 6°, du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire " et les mots " conformément à l'article 47terdecies " sont remplacés par les mots " conformément à l'article 47terdecies ou conformément à l'article 73terdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire ";
4° au § 7ter, les mots " en vertu de l'article 64, 6° " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 64, 6°, ou en vertu de l'article 61, 6°, du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire " et les mots " en vertu de l'article 47terdecies " sont remplacés par les mots " en vertu de l'article 47terdecies ou en vertu de l'article 73terdecies du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire ";
5° le § 8 est remplacé par la disposition suivante :
" § 8. Un membre du personnel peut faire valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour chaque poste vacant qui se présente dans le courant de l'année scolaire, à moins qu'il ne soit déjà désigné pour une durée ininterrompue à un emploi à temps plein comme titulaire. ".
Art. 8.23. In artikel 24 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° een § 1bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt :
" § 1bis. Onverminderd § 1 en tot en met 31 augustus 2009 kan een inrichtende macht in het basisonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben en de internaten een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor bepaalde duur met een opzeggingstermijn van dertig kalenderdagen ontslaan om redenen die verband houden met zijn geschiktheid.
Het ontslag bedoeld in het eerste lid wordt schriftelijk gemotiveerd en aan het personeelslid betekend conform artikel 27. ";
2° in § 2 worden de woorden " van § 1 " vervangen door de woorden " van § 1 en § 1bis ".
1° een § 1bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt :
" § 1bis. Onverminderd § 1 en tot en met 31 augustus 2009 kan een inrichtende macht in het basisonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben en de internaten een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor bepaalde duur met een opzeggingstermijn van dertig kalenderdagen ontslaan om redenen die verband houden met zijn geschiktheid.
Het ontslag bedoeld in het eerste lid wordt schriftelijk gemotiveerd en aan het personeelslid betekend conform artikel 27. ";
2° in § 2 worden de woorden " van § 1 " vervangen door de woorden " van § 1 en § 1bis ".
Art. 8.23. A l'article 24 du même décret, modifié par le décret du 13 juillet 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° il est inséré un § 1bis, rédigé comme suit :
" § 1bis. Sans préjudice au § 1er et jusqu'au 31 août 2009 inclus, un pouvoir organisateur peut, dans l'enseignement fondamental, l'enseignement artistique a temps partiel, les homes pour enfants dont les parents n'ont pas de résidence fixe et les internats, licencier un membre du personnel désigné temporairement pour une durée déterminée, pour des motifs liés à son aptitude, en respectant un préavis de trente jours calendrier.
Le licenciement visé à l'alinéa premier est motivé par écrit et notifié au membre du personnel conformément à l'article 27. " ;
2° au § 2, les mots " du § 1er " sont remplacés par les mots " des §§ 1er et 1bis ".
1° il est inséré un § 1bis, rédigé comme suit :
" § 1bis. Sans préjudice au § 1er et jusqu'au 31 août 2009 inclus, un pouvoir organisateur peut, dans l'enseignement fondamental, l'enseignement artistique a temps partiel, les homes pour enfants dont les parents n'ont pas de résidence fixe et les internats, licencier un membre du personnel désigné temporairement pour une durée déterminée, pour des motifs liés à son aptitude, en respectant un préavis de trente jours calendrier.
Le licenciement visé à l'alinéa premier est motivé par écrit et notifié au membre du personnel conformément à l'article 27. " ;
2° au § 2, les mots " du § 1er " sont remplacés par les mots " des §§ 1er et 1bis ".
Art. 8.24. In artikel 31, § 1, 1°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 7 juli 2006 en vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, worden de woorden " gewoon secundair onderwijs " vervangen door de woorden " secundair onderwijs ".
Art. 8.24. Dans l'article 31, § 1er, 1°, du même décret, modifié par les décrets des 14 février 2003 et 7 juillet 2006 et remplacé par le décret du 13 juillet 2007, les mots " l'enseignement secondaire ordinaire " sont remplacés par les mots " l'enseignement secondaire ".
Art. 8.25. In artikel 33, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 18 mei 1999, 14 februari 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006 en 15 juni 2007, wordt § 1 vervangen door wat volgt :
" § 1. Behoudens andersluidende overeenkomst in het bevoegd paritair comité en onverminderd de bepalingen inzake de reaffectatie en wedertewerkstelling, deelt de inrichtende macht ieder schooljaar, vóór 15 mei, aan de personeelsleden die de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen, de vacante betrekkingen mee. Behoort een instelling tot een scholengemeenschap dan deelt de inrichtende macht van die instelling de vacante betrekkingen in haar instellingen die behoren tot die scholengemeenschap mee aan de personeelsleden van de scholengemeenschap die de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 april van dat jaar.
Met het oog op de vaste benoemingen in het basisonderwijs op 1 januari 2009 deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2008-2009 de vacante betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, mee na 15 september 2008 en vóór 15 oktober 2008. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2008. De vacante betrekkingen in het ambt van zorgcoördinator die werden meegedeeld vóór 15 mei 2008 op basis van de toestand op 15 april 2008 hebben geen uitwerking.
Het bericht bevat een duidelijke omschrijving van de aangeboden betrekkingen en vermeldt de vorm waarin en de termijn waarbinnen moet worden gekandideerd. Dit bericht wordt aan alle in het eerste lid bedoelde personeelsleden met bewijs van ontvangst meegedeeld.
De vaste benoeming gaat in op 1 januari van het volgend schooljaar en kan enkel geschieden voor zover de betrekkingen bedoeld in het eerste lid op die datum nog vacant zijn. ".
" § 1. Behoudens andersluidende overeenkomst in het bevoegd paritair comité en onverminderd de bepalingen inzake de reaffectatie en wedertewerkstelling, deelt de inrichtende macht ieder schooljaar, vóór 15 mei, aan de personeelsleden die de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen, de vacante betrekkingen mee. Behoort een instelling tot een scholengemeenschap dan deelt de inrichtende macht van die instelling de vacante betrekkingen in haar instellingen die behoren tot die scholengemeenschap mee aan de personeelsleden van de scholengemeenschap die de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 april van dat jaar.
Met het oog op de vaste benoemingen in het basisonderwijs op 1 januari 2009 deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2008-2009 de vacante betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, mee na 15 september 2008 en vóór 15 oktober 2008. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2008. De vacante betrekkingen in het ambt van zorgcoördinator die werden meegedeeld vóór 15 mei 2008 op basis van de toestand op 15 april 2008 hebben geen uitwerking.
Het bericht bevat een duidelijke omschrijving van de aangeboden betrekkingen en vermeldt de vorm waarin en de termijn waarbinnen moet worden gekandideerd. Dit bericht wordt aan alle in het eerste lid bedoelde personeelsleden met bewijs van ontvangst meegedeeld.
De vaste benoeming gaat in op 1 januari van het volgend schooljaar en kan enkel geschieden voor zover de betrekkingen bedoeld in het eerste lid op die datum nog vacant zijn. ".
Art. 8.25. Dans l'article 33 du même décret, modifié par les décrets des 14 juillet 1998, 18 mai 1999, 14 février 2003, 15 juillet 2005, 7 juillet 2006 et 15 juin 2007, le § 1er est remplacé par la disposition suivante :
" § 1er. Sauf accord contraire au sein du comité paritaire compétent et sans préjudice des dispositions en matière de réaffectation et de remise au travail, le pouvoir organisateur annonce, chaque année scolaire avant le 15 mai, les vacances d'emploi aux membres du personnel qui remplissent les conditions pour une nomination à titre définitif. Si un établissement appartient à un centre d'enseignement, le pouvoir organisateur de cet établissement communique les vacances d'emploi dans ses établissements faisant partie de ce centre d'enseignement aux membres du personnel dudit centre qui remplissent les conditions pour une nomination définitive. Les vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 avril de l'année en question.
En vue des nominations à titre définitif dans l'enseignement fondamental au 1er janvier 2009, le pouvoir organisateur communique, pour l'année scolaire 2008-2009, après le 15 septembre 2008 et avant le 15 octobre 2008, les emplois vacants qui sont créés sur la base des points de l'enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé, visée à l'article 125duodecies1, § 1er, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. Les emplois vacants sont fixés en fonction de la situation au 15 septembre 2008. Les emplois vacants dans la fonction de coordinateur de l'encadrement renforcé communiqués avant le 15 mai 2008 sur la base de la situation au 15 avril 2008 ne produisent pas d'effets.
L'avis ad hoc définira clairement les emplois offerts et fera mention de la forme et du délai dans lesquels les candidatures doivent être introduites. Cet avis sera communiqué, avec accusé de réception, a tous les membres du personnel visés à l'alinéa premier.
La nomination à titre définitif prend cours le 1er janvier de l'année scolaire suivante et ne peut se faire que si les emplois visés à l'alinéa premier sont encore vacants à cette date. ".
" § 1er. Sauf accord contraire au sein du comité paritaire compétent et sans préjudice des dispositions en matière de réaffectation et de remise au travail, le pouvoir organisateur annonce, chaque année scolaire avant le 15 mai, les vacances d'emploi aux membres du personnel qui remplissent les conditions pour une nomination à titre définitif. Si un établissement appartient à un centre d'enseignement, le pouvoir organisateur de cet établissement communique les vacances d'emploi dans ses établissements faisant partie de ce centre d'enseignement aux membres du personnel dudit centre qui remplissent les conditions pour une nomination définitive. Les vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 avril de l'année en question.
En vue des nominations à titre définitif dans l'enseignement fondamental au 1er janvier 2009, le pouvoir organisateur communique, pour l'année scolaire 2008-2009, après le 15 septembre 2008 et avant le 15 octobre 2008, les emplois vacants qui sont créés sur la base des points de l'enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé, visée à l'article 125duodecies1, § 1er, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. Les emplois vacants sont fixés en fonction de la situation au 15 septembre 2008. Les emplois vacants dans la fonction de coordinateur de l'encadrement renforcé communiqués avant le 15 mai 2008 sur la base de la situation au 15 avril 2008 ne produisent pas d'effets.
L'avis ad hoc définira clairement les emplois offerts et fera mention de la forme et du délai dans lesquels les candidatures doivent être introduites. Cet avis sera communiqué, avec accusé de réception, a tous les membres du personnel visés à l'alinéa premier.
La nomination à titre définitif prend cours le 1er janvier de l'année scolaire suivante et ne peut se faire que si les emplois visés à l'alinéa premier sont encore vacants à cette date. ".
Art. 8.26. In artikel 36quinquies, § 4, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, wordt punt 3° vervangen door wat volgt :
" 3° de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, die worden aangewend voor het aanstellen van personeelsleden die een beleidsondersteunende functie uitoefenen ten behoeve van de scholengemeenschap, zoals bedoeld in artikel 125duodecies1, § 3, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. ".
" 3° de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, die worden aangewend voor het aanstellen van personeelsleden die een beleidsondersteunende functie uitoefenen ten behoeve van de scholengemeenschap, zoals bedoeld in artikel 125duodecies1, § 3, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. ".
Art. 8.26. Dans l'article 36quinquies, § 4, du même décret, remplacé par le décret du 22 juin 2007, le point 3° est remplacé par la disposition suivante :
" 3° les emplois qui sont créés sur la base des points de l'enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé, visée à l'article 125duodecies1, § 1er, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, qui sont utilisés pour la désignation de membres du personnel exerçant une fonction d'aide à la gestion au profit du centre d'enseignement, telle que visée à l'article 125duodecies1, § 3, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. ".
" 3° les emplois qui sont créés sur la base des points de l'enveloppe de points destinée à la gestion de l'encadrement renforcé, visée à l'article 125duodecies1, § 1er, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, qui sont utilisés pour la désignation de membres du personnel exerçant une fonction d'aide à la gestion au profit du centre d'enseignement, telle que visée à l'article 125duodecies1, § 3, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. ".
Art. 8.27. In artikel 44bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003 en 15 juli 2005, worden in § 6 tussen de woorden " In dit artikel wordt " en de woorden " met een tijdelijke aanstelling " de woorden " voor een wervingsambt " ingevoegd.
Art. 8.27. Dans l'article 44bis, § 6, du même décret, inséré par le décret du 15 juillet 1997 et modifié par les décrets des 18 mai 1999, 14 février 2003 et 15 juillet 2005, les mots ", pour une fonction de recrutement, " sont insérés entre les mots " Dans le présent article, il faut entendre " et les mots " par désignation temporaire ".
Art. 8.28. Aan artikel 47ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° aan § 5 wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" In afwijking van § 4 wordt het personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend directeur geëvalueerd door de instantie die hem met het mandaat belast heeft. De instantie die de evaluatie op zich neemt, heeft als voornaamste taak het personeelslid te coachen in diens functioneren. Het houden van functioneringsgesprekken is een onderdeel van deze taak. ";
2° in § 8 wordt in het eerste lid aan de eerste zin een zin toegevoegd, die luidt als volgt :
" Voor het personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend directeur leggen het personeelslid en de instantie die hem met het mandaat belast heeft, de geïndividualiseerde functiebeschrijving vast. ".
1° aan § 5 wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" In afwijking van § 4 wordt het personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend directeur geëvalueerd door de instantie die hem met het mandaat belast heeft. De instantie die de evaluatie op zich neemt, heeft als voornaamste taak het personeelslid te coachen in diens functioneren. Het houden van functioneringsgesprekken is een onderdeel van deze taak. ";
2° in § 8 wordt in het eerste lid aan de eerste zin een zin toegevoegd, die luidt als volgt :
" Voor het personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend directeur leggen het personeelslid en de instantie die hem met het mandaat belast heeft, de geïndividualiseerde functiebeschrijving vast. ".
Art. 8.28. A l'article 47ter du même décret, inséré par le décret du 13 juillet 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° le § 5 est complété par un alinéa, rédigé comme suit :
" Par dérogation au § 4, le membre du personnel chargé du mandat de directeur coordonnateur est évalué par l'instance l'ayant investi du mandat. L'instance qui se charge de l'évaluation a pour tâche principale de coacher le membre du personnel dans son fonctionnement. Tenir des entretiens de fonctionnement fait partie de cette tâche. ";
2° au § 8, alinéa 1er, il est ajouté a la première phrase une phrase rédigée comme suit :
" Pour le membre du personnel chargé du mandat de directeur coordonnateur, le membre du personnel lui-même et l'instance l'ayant investi du mandat établissent la description de fonction individualisée. ".
1° le § 5 est complété par un alinéa, rédigé comme suit :
" Par dérogation au § 4, le membre du personnel chargé du mandat de directeur coordonnateur est évalué par l'instance l'ayant investi du mandat. L'instance qui se charge de l'évaluation a pour tâche principale de coacher le membre du personnel dans son fonctionnement. Tenir des entretiens de fonctionnement fait partie de cette tâche. ";
2° au § 8, alinéa 1er, il est ajouté a la première phrase une phrase rédigée comme suit :
" Pour le membre du personnel chargé du mandat de directeur coordonnateur, le membre du personnel lui-même et l'instance l'ayant investi du mandat établissent la description de fonction individualisée. ".
Art. 8.29. Artikel 47quater, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt :
" Onverminderd artikel 47ter legt de Vlaamse Regering voor het basisonderwijs voor de verschillende ambten vast welke taken niet tot het taken- en opdrachtenpakket kunnen behoren. Deze taken mogen niet in de functiebeschrijving opgenomen worden.
Onverminderd artikel 47ter wordt voor het basisonderwijs ook rekening gehouden met de bepalingen van hoofdstuk X, afdeling 2, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997. ".
" Onverminderd artikel 47ter legt de Vlaamse Regering voor het basisonderwijs voor de verschillende ambten vast welke taken niet tot het taken- en opdrachtenpakket kunnen behoren. Deze taken mogen niet in de functiebeschrijving opgenomen worden.
Onverminderd artikel 47ter wordt voor het basisonderwijs ook rekening gehouden met de bepalingen van hoofdstuk X, afdeling 2, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997. ".
Art. 8.29. L'article 47quater, alinéa premier, du même décret, inséré par le décret du 13 juillet 2007, est remplacé par la disposition suivante :
" Sans préjudice de l'article 47ter, le Gouvernement flamand fixe, pour ce qui est des différentes fonctions dans l'enseignement fondamental, les tâches qui ne peuvent faire partie du capital-charges. Ces tâches ne peuvent être reprises dans la description de fonction.
Sans préjudice de l'article 47ter, il sera également tenu compte, pour ce qui est de l'enseignement fondamental, des dispositions du chapitre X, section 2, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. ".
" Sans préjudice de l'article 47ter, le Gouvernement flamand fixe, pour ce qui est des différentes fonctions dans l'enseignement fondamental, les tâches qui ne peuvent faire partie du capital-charges. Ces tâches ne peuvent être reprises dans la description de fonction.
Sans préjudice de l'article 47ter, il sera également tenu compte, pour ce qui est de l'enseignement fondamental, des dispositions du chapitre X, section 2, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. ".
Art. 8.30. In artikel 47quinquiesdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 worden de woorden " van algemeen directeur of van coördinerend directeur " geschrapt;
2° in § 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt :
" In afwijking van § 1 wordt het personeelslid dat belast is met een mandaat van directeur in een CLB én dat vast benoemd is in het ambt van directeur, met toepassing van artikel 60, 11°, ontslagen door de inrichtende macht als het in éénzelfde instelling voor het ambt van directeur ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie " onvoldoende " ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie " onvoldoende " in zijn loopbaan heeft gekregen. ".
1° in § 1 worden de woorden " van algemeen directeur of van coördinerend directeur " geschrapt;
2° in § 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt :
" In afwijking van § 1 wordt het personeelslid dat belast is met een mandaat van directeur in een CLB én dat vast benoemd is in het ambt van directeur, met toepassing van artikel 60, 11°, ontslagen door de inrichtende macht als het in éénzelfde instelling voor het ambt van directeur ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie " onvoldoende " ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie " onvoldoende " in zijn loopbaan heeft gekregen. ".
Art. 8.30. A l'article 47quinquiesdecies du même décret, inséré par le décret du 13 juillet 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 1er, les mots " de directeur général ou de directeur coordonnateur " sont supprimés;
2° au § 2, l'alinéa premier est remplacé par la disposition suivante :
" Par dérogation au § 1er, le membre du personnel chargé d'un mandat de directeur dans un CLB et nommé à titre définitif à la fonction de directeur, est, par application de l'article 60, 11°, licencié par le pouvoir organisateur si dans un même établissement, il obtient pour la fonction de directeur soit deux évaluations définitives successives portant la conclusion finale 'insuffisant', soit trois évaluations définitives portant la conclusion finale 'insuffisant' durant sa carrière. ".
1° au § 1er, les mots " de directeur général ou de directeur coordonnateur " sont supprimés;
2° au § 2, l'alinéa premier est remplacé par la disposition suivante :
" Par dérogation au § 1er, le membre du personnel chargé d'un mandat de directeur dans un CLB et nommé à titre définitif à la fonction de directeur, est, par application de l'article 60, 11°, licencié par le pouvoir organisateur si dans un même établissement, il obtient pour la fonction de directeur soit deux évaluations définitives successives portant la conclusion finale 'insuffisant', soit trois évaluations définitives portant la conclusion finale 'insuffisant' durant sa carrière. ".
Art. 8.31. In artikel 60 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 18 mei 1999, 13 juli 2001 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 10° worden de woorden " artikel 47quaterdecies " vervangen door de woorden " artikel 47quaterdecies, 47quinquiesdecies ";
2° in punt 11° worden de woorden " artikel 47terdecies " vervangen door de woorden " artikel 47terdecies, 47quinquiesdecies ".
1° in punt 10° worden de woorden " artikel 47quaterdecies " vervangen door de woorden " artikel 47quaterdecies, 47quinquiesdecies ";
2° in punt 11° worden de woorden " artikel 47terdecies " vervangen door de woorden " artikel 47terdecies, 47quinquiesdecies ".
Art. 8.31. Les modifications suivantes sont apportées à l'article 60 du même décret, modifié par les décrets des 28 avril 1993, 18 mai 1999, 13 juillet 2001 et 13 juillet 2007 :
1° au point 10°, les mots " de l'article 47quaterdecies " sont remplacés par les mots " de l'article 47quaterdecies, 47quinquiesdecies ";
2° au point 11°, les mots " de l'article 47terdecies " sont remplacés par les mots " de l'article 47terdecies, 47quinquiesdecies ".
1° au point 10°, les mots " de l'article 47quaterdecies " sont remplacés par les mots " de l'article 47quaterdecies, 47quinquiesdecies ";
2° au point 11°, les mots " de l'article 47terdecies " sont remplacés par les mots " de l'article 47terdecies, 47quinquiesdecies ".
Art. 8.32. Artikel 68, § 2, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. In het gemeentelijk onderwijs ingericht door de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is het schepencollege bevoegd om de blaam, de afhouding van wedde en de schorsing bij tuchtmaatregel voor maximum één maand op te leggen. In het provinciaal onderwijs heeft de bestendige deputatie dezelfde bevoegdheid. ".
" § 2. In het gemeentelijk onderwijs ingericht door de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is het schepencollege bevoegd om de blaam, de afhouding van wedde en de schorsing bij tuchtmaatregel voor maximum één maand op te leggen. In het provinciaal onderwijs heeft de bestendige deputatie dezelfde bevoegdheid. ".
Art. 8.32. L'article 68, § 2, du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. Dans l'enseignement communal organise par les communes de la Région de Bruxelles-Capitale, le collège échevinal est compétent pour infliger le blâme, la retenu de traitement et la suspension disciplinaire d'un mois au maximum. Dans l'enseignement provincial, la députation permanente détient la même compétence. ".
" § 2. Dans l'enseignement communal organise par les communes de la Région de Bruxelles-Capitale, le collège échevinal est compétent pour infliger le blâme, la retenu de traitement et la suspension disciplinaire d'un mois au maximum. Dans l'enseignement provincial, la députation permanente détient la même compétence. ".
Art. 8.33. In artikel 69 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 1 december 1998, wordt § 1 vervangen door wat volgt :
" § 1. Er worden kamers van beroep ingesteld ten behoeve van het personeel waarop dit decreet van toepassing is.
Er is een kamer van beroep voor :
1° het gesubsidieerd officieel onderwijs;
2° het gesubsidieerd vrij onderwijs. ".
" § 1. Er worden kamers van beroep ingesteld ten behoeve van het personeel waarop dit decreet van toepassing is.
Er is een kamer van beroep voor :
1° het gesubsidieerd officieel onderwijs;
2° het gesubsidieerd vrij onderwijs. ".
Art. 8.33. A l'article 69 du même décret, modifié par le décret du 1 décembre 1998, le § 1er est remplacé par la disposition suivante :
" § 1er. Des chambres de recours sont instituées au profit du personnel auquel le présent décret s'applique.
Il y a une chambre de recours pour :
1° l'enseignement officiel subventionné;
2° l'enseignement libre subventionné. ".
" § 1er. Des chambres de recours sont instituées au profit du personnel auquel le présent décret s'applique.
Il y a une chambre de recours pour :
1° l'enseignement officiel subventionné;
2° l'enseignement libre subventionné. ".
Art. 8.34. In hetzelfde decreet wordt een artikel 84quaterdecies ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Art. 84quaterdecies. § 1. Voor de personeelsleden die in juni 2008 in dienst zijn in een gesubsidieerd internaat als contractueel personeelslid worden de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid in een functie van studiemeester-opvoeder in een gesubsidieerd internaat beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 6, 23, 31, 35, 74 en 77. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van studiemeester-opvoeder in de personeelscategorie van het opvoedend hulppersoneel in een internaat.
Een personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat vóór juni 2008 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de inrichtende macht die het ontslag heeft gegeven.
§ 2. Voor de personeelsleden die in juni 2008 in dienst zijn in een gesubsidieerd internaat van het gesubsidieerd officieel onderwijs als tijdelijk personeelslid ten laste van de inrichtende macht worden de diensten gepresteerd als tijdelijk personeelslid ten laste van de inrichtende macht in een functie van studiemeester-opvoeder in een gesubsidieerd internaat beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 6, 23, 31, 35, 74 en 77. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van studiemeester-opvoeder in de personeelscategorie van het opvoedend hulppersoneel in een internaat.
Een personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het tijdelijk personeelslid ten laste van de inrichtende macht dat vóór juni 2008 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de inrichtende macht die het ontslag heeft gegeven.
§ 3. In afwijking van de bepalingen van hoofdstuk III deelt de inrichtende macht vóór 15 oktober 2008 aan de personeelsleden die de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen de vacante betrekkingen mee van studiemeester-opvoeder, die kunnen worden ingericht op basis van artikel 27, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2008. In een vacante betrekking die op deze wijze werd meegedeeld, kan op 1 januari 2009 worden vastbenoemd.
§ 4. In afwijking van de bepalingen van artikel 23, kan het personeelslid bedoeld in § 1 dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, op straffe van verlies van zijn recht voor schooljaar 2008-2009, vóór 15 augustus 2008 bij de inrichtende macht kandideren met een ter post aangetekende brief. ".
" Art. 84quaterdecies. § 1. Voor de personeelsleden die in juni 2008 in dienst zijn in een gesubsidieerd internaat als contractueel personeelslid worden de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid in een functie van studiemeester-opvoeder in een gesubsidieerd internaat beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 6, 23, 31, 35, 74 en 77. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van studiemeester-opvoeder in de personeelscategorie van het opvoedend hulppersoneel in een internaat.
Een personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat vóór juni 2008 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de inrichtende macht die het ontslag heeft gegeven.
§ 2. Voor de personeelsleden die in juni 2008 in dienst zijn in een gesubsidieerd internaat van het gesubsidieerd officieel onderwijs als tijdelijk personeelslid ten laste van de inrichtende macht worden de diensten gepresteerd als tijdelijk personeelslid ten laste van de inrichtende macht in een functie van studiemeester-opvoeder in een gesubsidieerd internaat beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 6, 23, 31, 35, 74 en 77. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van studiemeester-opvoeder in de personeelscategorie van het opvoedend hulppersoneel in een internaat.
Een personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het tijdelijk personeelslid ten laste van de inrichtende macht dat vóór juni 2008 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de inrichtende macht die het ontslag heeft gegeven.
§ 3. In afwijking van de bepalingen van hoofdstuk III deelt de inrichtende macht vóór 15 oktober 2008 aan de personeelsleden die de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen de vacante betrekkingen mee van studiemeester-opvoeder, die kunnen worden ingericht op basis van artikel 27, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2008. In een vacante betrekking die op deze wijze werd meegedeeld, kan op 1 januari 2009 worden vastbenoemd.
§ 4. In afwijking van de bepalingen van artikel 23, kan het personeelslid bedoeld in § 1 dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, op straffe van verlies van zijn recht voor schooljaar 2008-2009, vóór 15 augustus 2008 bij de inrichtende macht kandideren met een ter post aangetekende brief. ".
Art. 8.34. Dans le même décret, il est inséré un article 84quaterdecies, rédigé comme suit :
" Art. 84quaterdecies. § 1er. Pour les membres du personnel occupés en juin 2008 dans un internat subventionné comme contractuel, les services rendus comme contractuel dans une fonction de surveillant-éducateur dans un internat subventionné sont considérés comme étant ancienneté de service telle que visée aux articles 6, 23, 31, 35, 74 et 77. Ces services sont considérés comme étant prestés dans la fonction de surveillant-éducateur dans la catégorie du personnel auxiliaire d'éducation dans un internat.
Un membre du personnel peut accumuler sur la base de ces services une ancienneté de service de 720 jours au maximum.
Les dispositions du présent paragraphe ne s'appliquent pas au contractuel ayant été licencié avant juin 2008, sauf si celui-ci est réengagé après ce licenciement par le pouvoir organisateur l'ayant révoqué.
§ 2. Pour les membres du personnel occupés en juin 2008 dans un internat subventionné comme contractuel, les services rendus comme contractuel dans une fonction de surveillant-éducateur dans un internat subventionné sont considérés comme étant ancienneté de service telle que visée aux articles 6, 23, 31, 35, 74 et 77. Ces services sont considérés comme étant prestés dans la fonction de surveillant-éducateur dans la catégorie du personnel auxiliaire d'éducation dans un internat.
Un membre du personnel peut accumuler sur la base de ces services une ancienneté de service de 720 jours au maximum.
Les dispositions du présent paragraphe ne s'appliquent pas au membre du personnel temporaire à charge du pouvoir organisateur ayant été licencié avant juin 2008, sauf si celui-ci est réengagé après ce licenciement par le pouvoir organisateur l'ayant révoqué.
§ 3. Par dérogation aux dispositions du chapitre III, le pouvoir organisateur communique, avant le 15 octobre 2008, aux membres du personnel remplissant les conditions pour une nomination définitive, les emplois vacants de surveillant-éducateur pouvant être créés sur la base de l'article 27, § 1er, de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement. Les emplois vacants sont fixés en fonction de la situation au 15 septembre 2008. Une nomination à titre définitif peut se faire au 1er janvier 2009 en un emploi vacant ayant été communiqué de cette manière.
§ 4. Par dérogation aux dispositions de l'article 23, le membre du personnel visé au § 1er qui souhaite faire appel au droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue, sous peine de perdre son droit pour l'année scolaire 2008-2009, peut introduire, avant le 15 août 2008, sa candidature par lettre recommandée auprès du pouvoir organisateur. ".
" Art. 84quaterdecies. § 1er. Pour les membres du personnel occupés en juin 2008 dans un internat subventionné comme contractuel, les services rendus comme contractuel dans une fonction de surveillant-éducateur dans un internat subventionné sont considérés comme étant ancienneté de service telle que visée aux articles 6, 23, 31, 35, 74 et 77. Ces services sont considérés comme étant prestés dans la fonction de surveillant-éducateur dans la catégorie du personnel auxiliaire d'éducation dans un internat.
Un membre du personnel peut accumuler sur la base de ces services une ancienneté de service de 720 jours au maximum.
Les dispositions du présent paragraphe ne s'appliquent pas au contractuel ayant été licencié avant juin 2008, sauf si celui-ci est réengagé après ce licenciement par le pouvoir organisateur l'ayant révoqué.
§ 2. Pour les membres du personnel occupés en juin 2008 dans un internat subventionné comme contractuel, les services rendus comme contractuel dans une fonction de surveillant-éducateur dans un internat subventionné sont considérés comme étant ancienneté de service telle que visée aux articles 6, 23, 31, 35, 74 et 77. Ces services sont considérés comme étant prestés dans la fonction de surveillant-éducateur dans la catégorie du personnel auxiliaire d'éducation dans un internat.
Un membre du personnel peut accumuler sur la base de ces services une ancienneté de service de 720 jours au maximum.
Les dispositions du présent paragraphe ne s'appliquent pas au membre du personnel temporaire à charge du pouvoir organisateur ayant été licencié avant juin 2008, sauf si celui-ci est réengagé après ce licenciement par le pouvoir organisateur l'ayant révoqué.
§ 3. Par dérogation aux dispositions du chapitre III, le pouvoir organisateur communique, avant le 15 octobre 2008, aux membres du personnel remplissant les conditions pour une nomination définitive, les emplois vacants de surveillant-éducateur pouvant être créés sur la base de l'article 27, § 1er, de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement. Les emplois vacants sont fixés en fonction de la situation au 15 septembre 2008. Une nomination à titre définitif peut se faire au 1er janvier 2009 en un emploi vacant ayant été communiqué de cette manière.
§ 4. Par dérogation aux dispositions de l'article 23, le membre du personnel visé au § 1er qui souhaite faire appel au droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue, sous peine de perdre son droit pour l'année scolaire 2008-2009, peut introduire, avant le 15 août 2008, sa candidature par lettre recommandée auprès du pouvoir organisateur. ".
Afdeling IV. - Politiek verlof.
Section IV. - Congé politique.
Art. 8.35. In artikel 29 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden in punt 3° de woorden " psycho-medisch-sociale centra " vervangen door de woorden " centra voor leerlingenbegeleiding ".
Art. 8.35. Dans l'article 29, point 3°, du décret du 28 avril 1993 relatif à l'enseignement IV, modifié par le décret du 7 juillet 2006, les mots " centres psycho-médico-sociaux " sont remplacés par les mots " centres d'encadrement des élèves ".
Art. 8.36. In artikel 34 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 8.36. Dans l'article 34 du même décret, l'alinéa deux est abrogé.
Art. 8.37. In artikel 35 van hetzelfde decreet worden de woorden " psycho-medisch-sociaal centrum " vervangen door de woorden " centrum voor leerlingenbegeleiding ".
Art. 8.37. Dans l'article 35 du même décret, les mots " centre psycho-médico-social " sont remplacés par les mots " centre d'encadrement des élèves ".
Afdeling V. - Bekwaamheidsbewijzen.
Section V. - Titres de capacité.
Art. 8.38. In artikel 97, § 1, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 15 juli 2005 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 2° en punt 16° worden de woorden " bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type : " vervangen door de woorden " bekwaamheidsbewijs van het niveau professioneel gerichte bachelor : ";
2° in punt 3° en punt 17° worden de woorden " bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs : " vervangen door de woorden " bekwaamheidsbewijs van het niveau master : ".
1° in punt 2° en punt 16° worden de woorden " bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type : " vervangen door de woorden " bekwaamheidsbewijs van het niveau professioneel gerichte bachelor : ";
2° in punt 3° en punt 17° worden de woorden " bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs : " vervangen door de woorden " bekwaamheidsbewijs van het niveau master : ".
Art. 8.38. A l'article 97, § 1er, du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, modifié par les décrets des 14 février 2003, 15 juillet 2005 et 7 juillet 2006, les modifications suivantes sont apportées :
1° aux points 2° et 16°, les mots " titre de l'enseignement supérieur de type court : " sont remplacés par les mots " titre du niveau de bachelor à orientation professionnelle : ";
2° aux points 3° et 17°, les mots " titre de l'enseignement supérieur de type long ou de l'enseignement universitaire : " sont remplacés par les mots " titre du niveau de master : ".
1° aux points 2° et 16°, les mots " titre de l'enseignement supérieur de type court : " sont remplacés par les mots " titre du niveau de bachelor à orientation professionnelle : ";
2° aux points 3° et 17°, les mots " titre de l'enseignement supérieur de type long ou de l'enseignement universitaire : " sont remplacés par les mots " titre du niveau de master : ".
Afdeling VI. - Sociale tegemoetkomingen.
Section VI. - Interventions sociales.
Art. 8.39. Aan artikel XI.1 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de bestaande tekst wordt aangeduid als § 1;
2° er wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 2. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de centra voor basiseducatie. ".
1° de bestaande tekst wordt aangeduid als § 1;
2° er wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 2. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de centra voor basiseducatie. ".
Art. 8.39. A l'article XI.1er, du décret du 13 juillet 2001 relatif à l'enseignement XIII-Mosaïque, modifié par le décret du 15 juillet 2007, sont apportées les modifications suivantes :
1° le texte actuel devient le premier paragraphe;
2° il est ajouté un § 2, rédigé comme suit :
" § 2. Les dispositions du présent chapitre ne s'appliquent pas aux membres du personnel des centres d'éducation de base. ".
1° le texte actuel devient le premier paragraphe;
2° il est ajouté un § 2, rédigé comme suit :
" § 2. Les dispositions du présent chapitre ne s'appliquent pas aux membres du personnel des centres d'éducation de base. ".
Afdeling VII. - Inwerkingtreding.
Section VII. - Entrée en vigueur.
Art. 8.40. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008 met uitzondering van :
1° artikel VIII.36 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006;
2° artikelen VIII.15, VIII.16, VIII.23, VIII.30, VIII.31 en VIII.38 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007;
3° artikelen VIII.3, 1°, VIII.4, 1°, VIII.5, VIII.6, VIII.18, VIII.21, 1°, VIII.22, 1°, en VIII.25, die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2008;
4° artikelen VIII.14, VIII.17, VIII.29 en VIII.34 die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2008;
5° artikel VIII.1 dat in werking treedt op de datum van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
1° artikel VIII.36 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006;
2° artikelen VIII.15, VIII.16, VIII.23, VIII.30, VIII.31 en VIII.38 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007;
3° artikelen VIII.3, 1°, VIII.4, 1°, VIII.5, VIII.6, VIII.18, VIII.21, 1°, VIII.22, 1°, en VIII.25, die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2008;
4° artikelen VIII.14, VIII.17, VIII.29 en VIII.34 die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2008;
5° artikel VIII.1 dat in werking treedt op de datum van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
Art.. Les dispositions du présent chapitre entrent en vigueur le 1er septembre 2008, à l'exception :
1° de l'article VIII.36, qui produit ses effets le 1er septembre 2006;
2° des articles VIII.15, VIII.16, VIII.23, VIII.30, VIII.31 et VIII.38, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2007;
3° des articles VIII.3, 1°, VIII.4, 1°, VIII.5, VIII.6, VIII.18, VIII.21, 1°, VIII.22, 1°, et VIII.25, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2008;
4° des articles VIII.14, VIII.17, VIII.29 et VIII.34 qui produisent leurs effets le 1er juin 2008;
5° de l'article VIII.1er qui entre en vigueur à la date d'entrée en vigueur de la loi du 16 mai 2003 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu'à l'organisation du contrôle de la Cour des comptes.
1° de l'article VIII.36, qui produit ses effets le 1er septembre 2006;
2° des articles VIII.15, VIII.16, VIII.23, VIII.30, VIII.31 et VIII.38, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2007;
3° des articles VIII.3, 1°, VIII.4, 1°, VIII.5, VIII.6, VIII.18, VIII.21, 1°, VIII.22, 1°, et VIII.25, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2008;
4° des articles VIII.14, VIII.17, VIII.29 et VIII.34 qui produisent leurs effets le 1er juin 2008;
5° de l'article VIII.1er qui entre en vigueur à la date d'entrée en vigueur de la loi du 16 mai 2003 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu'à l'organisation du contrôle de la Cour des comptes.
HOOFDSTUK IX. - Studiefinanciering.
CHAPITRE IX. - Aide financière aux études.
Art. 9.1. In artikel 5 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de punten 5° en 24° worden opgeheven;
2° er wordt een punt 9°bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" 9°bis diplomajaar : het academiejaar waarin een student zich met een diplomacontract inschrijft voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 21, § 1, en dat academiejaar voor die opleiding een diploma kan behalen. ";
3° de punten 16°, 17°, 28°, 41° en 42° worden vervangen door wat volgt :
" 16° halftijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van dertig studiepunten;
17° hoofdverblijfplaats : begrip zoals, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
28° opgenomen studiepunten : deel van de opleiding, uitgedrukt in het totaal aantal studiepunten dat het omvat, waarvoor een student zich met een diplomacontract aan een hogeronderwijsinstelling heeft ingeschreven voor het volgen van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1;
41° verworven studiepunten : studiepunten waarvoor aan de student een creditbewijs werd verleend voor het met een diplomacontract volgen van een opleiding zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1;
42° voltijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van zestig studiepunten; ";
4° er wordt een punt 45° toegevoegd, dat luidt als volgt :
" 45° wettig verblijf : de situatie van de vreemdeling die toegelaten is om voor een langere termijn dan drie maanden in het Rijk te verblijven of die gemachtigd is zich er te vestigen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, alsook de situatie van personen die als slachtoffer van mensenhandel of -smokkel of als niet-begeleide minderjarige door middel van een aankomstverklaring gemachtigd zijn tot een verblijf in het Rijk van maximaal drie maanden. ".
1° de punten 5° en 24° worden opgeheven;
2° er wordt een punt 9°bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" 9°bis diplomajaar : het academiejaar waarin een student zich met een diplomacontract inschrijft voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 21, § 1, en dat academiejaar voor die opleiding een diploma kan behalen. ";
3° de punten 16°, 17°, 28°, 41° en 42° worden vervangen door wat volgt :
" 16° halftijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van dertig studiepunten;
17° hoofdverblijfplaats : begrip zoals, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;
28° opgenomen studiepunten : deel van de opleiding, uitgedrukt in het totaal aantal studiepunten dat het omvat, waarvoor een student zich met een diplomacontract aan een hogeronderwijsinstelling heeft ingeschreven voor het volgen van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1;
41° verworven studiepunten : studiepunten waarvoor aan de student een creditbewijs werd verleend voor het met een diplomacontract volgen van een opleiding zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1;
42° voltijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van zestig studiepunten; ";
4° er wordt een punt 45° toegevoegd, dat luidt als volgt :
" 45° wettig verblijf : de situatie van de vreemdeling die toegelaten is om voor een langere termijn dan drie maanden in het Rijk te verblijven of die gemachtigd is zich er te vestigen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, alsook de situatie van personen die als slachtoffer van mensenhandel of -smokkel of als niet-begeleide minderjarige door middel van een aankomstverklaring gemachtigd zijn tot een verblijf in het Rijk van maximaal drie maanden. ".
Art. 9.1. A l'article 5 du décret du 8 juin 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande sont apportées les modifications suivantes :
1° les points 5° et 24° sont abrogés;
2° il est inséré un point 9°bis, rédigé comme suit :
" 9°bis année diplômante : l'année académique dans laquelle un étudiant s'inscrit, au moyen d'un contrat de diplôme, à une formation telle que visée à l'article 21, § 1er, et dans laquelle l'étudiant peut obtenir un diplôme sanctionnant cette formation. " ;
3° les points 16°, 17°, 28°, 41° et 42° sont remplacés par ce qui suit :
" 16° parcours de formation à mi-temps : un parcours de formation dans l'enseignement supérieur correspondant à un programme d'études de 30 unités d'études;
17° résidence principale : une notion, telle que visée à l'article 3, premier alinéa, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques;
28° unités d'études engagées : partie de la formation, correspondant au nombre total d'unités d'études que celle-ci comprend, à laquelle un étudiant est inscrit au moyen d'un contrat de diplôme dans une institution d'enseignement supérieur afin de suivre une formation, telle que visée aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er;
41° unités d'études acquises : unités d'études pour lesquelles un étudiant a obtenu une attestation de crédits pour avoir suivi, sur la base d'un contrat de diplôme, une formation, telle que visée aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er;
42° parcours de formation à temps plein : un parcours de formation dans l'enseignement supérieur correspondant à un programme d'études de 60 unités études; ";
4° il est ajouté un point 45°, rédigé comme suit :
" 45° séjour légal : la situation de l'étranger admis à séjourner dans le Royaume ou autorisé à s'y établir pour une durée de plus de trois mois, conformément aux dispositions de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, ainsi que la situation de personnes qui, en tant que victimes de la traite et du trafic des êtres humains ou en tant que mineurs non accompagnés, sont autorisées, par une déclaration d'arrivée, de séjourner dans le Royaume pour un délai de maximum trois mois. ".
1° les points 5° et 24° sont abrogés;
2° il est inséré un point 9°bis, rédigé comme suit :
" 9°bis année diplômante : l'année académique dans laquelle un étudiant s'inscrit, au moyen d'un contrat de diplôme, à une formation telle que visée à l'article 21, § 1er, et dans laquelle l'étudiant peut obtenir un diplôme sanctionnant cette formation. " ;
3° les points 16°, 17°, 28°, 41° et 42° sont remplacés par ce qui suit :
" 16° parcours de formation à mi-temps : un parcours de formation dans l'enseignement supérieur correspondant à un programme d'études de 30 unités d'études;
17° résidence principale : une notion, telle que visée à l'article 3, premier alinéa, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques;
28° unités d'études engagées : partie de la formation, correspondant au nombre total d'unités d'études que celle-ci comprend, à laquelle un étudiant est inscrit au moyen d'un contrat de diplôme dans une institution d'enseignement supérieur afin de suivre une formation, telle que visée aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er;
41° unités d'études acquises : unités d'études pour lesquelles un étudiant a obtenu une attestation de crédits pour avoir suivi, sur la base d'un contrat de diplôme, une formation, telle que visée aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er;
42° parcours de formation à temps plein : un parcours de formation dans l'enseignement supérieur correspondant à un programme d'études de 60 unités études; ";
4° il est ajouté un point 45°, rédigé comme suit :
" 45° séjour légal : la situation de l'étranger admis à séjourner dans le Royaume ou autorisé à s'y établir pour une durée de plus de trois mois, conformément aux dispositions de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, ainsi que la situation de personnes qui, en tant que victimes de la traite et du trafic des êtres humains ou en tant que mineurs non accompagnés, sont autorisées, par une déclaration d'arrivée, de séjourner dans le Royaume pour un délai de maximum trois mois. ".
Art. 9.2. In artikel 19 van hetzelfde decreet wordt het getal " 65 " vervangen door het getal " 66 ".
Art. 9.2. Dans l'article 19 du même arrêté, le nombre " 65 " est remplacé par le nombre " 66 ".
Art. 9.3. Artikel 21 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 21. § 1. Iedere student kan een studietoelage krijgen voor het behalen van een diploma voor twee bachelors, een master, een specifieke lerarenopleiding, en voor het voltooien van een voorbereidingsprogramma en een schakelprogramma.
§ 2. Elke student heeft een studietoelagekrediet dat op het einde van elk academiejaar aangevuld wordt met het aantal verworven studiepunten dat de student dat academiejaar verworven heeft bij zijn studies, zoals bedoeld in § 1.
De verworven studiepunten worden in meerdering aangebracht op het studietoelagekrediet, ongeacht het feit of de student voor deze verworven studiepunten een studietoelage zal aanvragen.
§ 3. In afwijking van § 2 kan het studietoelagekrediet nooit meer dan zestig bedragen. ".
" Art. 21. § 1. Iedere student kan een studietoelage krijgen voor het behalen van een diploma voor twee bachelors, een master, een specifieke lerarenopleiding, en voor het voltooien van een voorbereidingsprogramma en een schakelprogramma.
§ 2. Elke student heeft een studietoelagekrediet dat op het einde van elk academiejaar aangevuld wordt met het aantal verworven studiepunten dat de student dat academiejaar verworven heeft bij zijn studies, zoals bedoeld in § 1.
De verworven studiepunten worden in meerdering aangebracht op het studietoelagekrediet, ongeacht het feit of de student voor deze verworven studiepunten een studietoelage zal aanvragen.
§ 3. In afwijking van § 2 kan het studietoelagekrediet nooit meer dan zestig bedragen. ".
Art. 9.3. L'article 21 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 21 § 1er. Chaque étudiant peut obtenir une allocation d'études pour l'obtention d'un diplôme de deux bachelors, d'une formation de master, d'une formation spécifique des enseignants, et pour l'accomplissement d'un programme préparatoire et d'un programme de transition.
§ 2. Chaque étudiant a un crédit allocation d'études qui, au terme de chaque année académique, est majoré du nombre d'unités d'études acquises par l'étudiant pendant cette année académique pour ses études telles que visées au § 1er.
Les unités d'études acquises sont ajoutées au crédit allocation d'études peu importe que l'étudiant demande ou non une allocation d'études pour ces unités d'études acquises.
§ 3. Par dérogation au § 2, le crédit allocation d'études ne peut dépasser soixante. ".
" Art. 21 § 1er. Chaque étudiant peut obtenir une allocation d'études pour l'obtention d'un diplôme de deux bachelors, d'une formation de master, d'une formation spécifique des enseignants, et pour l'accomplissement d'un programme préparatoire et d'un programme de transition.
§ 2. Chaque étudiant a un crédit allocation d'études qui, au terme de chaque année académique, est majoré du nombre d'unités d'études acquises par l'étudiant pendant cette année académique pour ses études telles que visées au § 1er.
Les unités d'études acquises sont ajoutées au crédit allocation d'études peu importe que l'étudiant demande ou non une allocation d'études pour ces unités d'études acquises.
§ 3. Par dérogation au § 2, le crédit allocation d'études ne peut dépasser soixante. ".
Art. 9.4. Artikel 22 van het hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 22. § 1. In afwijking van artikel 26, § 1, wordt het jokerkrediet niet aangewend voor studenten die zich voor de eerste maal met een diplomacontract in het hoger onderwijs inschrijven voor het volgen van een of meerdere opleidingen, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1.
§ 2. Het studietoelagekrediet van de student, zoals bedoeld in § 1, wordt opgetrokken met het aantal studiepunten dat hij in het academiejaar in kwestie opneemt, met een maximum van zestig.
§ 3. Indien de student in zijn eerste academiejaar hoger onderwijs minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het aantal in het eerste academiejaar opgenomen studiepunten alsnog voor volgende academiejaren aangevuld op het studietoelagekrediet, op voorwaarde en in de mate dat de student in dat latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen. ".
" Art. 22. § 1. In afwijking van artikel 26, § 1, wordt het jokerkrediet niet aangewend voor studenten die zich voor de eerste maal met een diplomacontract in het hoger onderwijs inschrijven voor het volgen van een of meerdere opleidingen, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1.
§ 2. Het studietoelagekrediet van de student, zoals bedoeld in § 1, wordt opgetrokken met het aantal studiepunten dat hij in het academiejaar in kwestie opneemt, met een maximum van zestig.
§ 3. Indien de student in zijn eerste academiejaar hoger onderwijs minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het aantal in het eerste academiejaar opgenomen studiepunten alsnog voor volgende academiejaren aangevuld op het studietoelagekrediet, op voorwaarde en in de mate dat de student in dat latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen. ".
Art. 9.4. L'article 22 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 22 § 1er. Par dérogation à l'article 26, § 1er, le crédit joker n'est pas utilisé pour des étudiants qui, pour la première fois, s'inscrivent au moyen d'un contrat de diplôme dans l'enseignement supérieur en vue de suivre une ou plusieurs formations, telles que visées aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er.
§ 2. Le crédit allocation d'études de l'étudiant, tel que visé au § 1er, est majoré du nombre d'unités d'études engagées par l'étudiant pendant l'année académique en question, avec un maximum de soixante.
§ 3. Si, pendant sa première année académique de l'enseignement supérieur, l'étudiant engageait moins de soixante unités d'études, la différence entre soixante et le nombre d'unités d'études engagées pendant la première année académique est ajoutée au crédit allocation d'études pour les années académiques suivantes, à condition et dans la mesure ou l'étudiant engage, dans cette année académique ultérieure, plus d'unités d'études que dans l'année académique où il engageait le nombre le plus élève d'unités d'études sans que l'étudiant puisse engager plus de soixante unités d'études. ".
" Art. 22 § 1er. Par dérogation à l'article 26, § 1er, le crédit joker n'est pas utilisé pour des étudiants qui, pour la première fois, s'inscrivent au moyen d'un contrat de diplôme dans l'enseignement supérieur en vue de suivre une ou plusieurs formations, telles que visées aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er.
§ 2. Le crédit allocation d'études de l'étudiant, tel que visé au § 1er, est majoré du nombre d'unités d'études engagées par l'étudiant pendant l'année académique en question, avec un maximum de soixante.
§ 3. Si, pendant sa première année académique de l'enseignement supérieur, l'étudiant engageait moins de soixante unités d'études, la différence entre soixante et le nombre d'unités d'études engagées pendant la première année académique est ajoutée au crédit allocation d'études pour les années académiques suivantes, à condition et dans la mesure ou l'étudiant engage, dans cette année académique ultérieure, plus d'unités d'études que dans l'année académique où il engageait le nombre le plus élève d'unités d'études sans que l'étudiant puisse engager plus de soixante unités d'études. ".
Art. 9.5. Artikel 23 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 23. § 1. Iedere student die zich inschrijft voor een aantal studiepunten om een diploma van een bepaalde opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, te behalen, kan in aanmerking komen voor een studietoelage voor zover en in de mate dat hij over studietoelagekrediet beschikt.
Per academiejaar kan een student maximaal voor zestig studiepunten een studietoelage krijgen.
§ 2. Opgenomen studiepunten, waarvoor al dan niet een studietoelage werd toegekend, worden in mindering gebracht op het studietoelagekrediet.
Het studietoelagekrediet kan nooit minder bedragen dan nul.
§ 3. In afwijking van § 1, eerste lid, kan een student maximum een studietoelage ontvangen voor het aantal opgenomen studiepunten dat gelijk is aan het verschil tussen het aantal studiepunten dat de student voor zijn studietoelagegerechtigdheid maximaal mag verwerven om een diploma te behalen, zoals bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, en de som van het aantal verworven studiepunten dat de student op het einde van het laatst gevolgde academiejaar in totaal behaald heeft voor het volgen van de opleiding of opleidingen in kwestie.
Een student is studietoelagegerechtigd voor het behalen van zijn eerste bachelordiploma totdat hij maximaal 240 studiepunten verworven heeft voor het volgen van bacheloropleidingen.
De student die reeds een bachelordiploma behaald heeft, is studietoelagegerechtigd voor het behalen van zijn tweede bachelordiploma totdat hij in totaal maximaal 420 studiepunten verworven heeft voor het volgen van bacheloropleidingen.
Een student mag voor het behalen van een masterdiploma slechts zo veel studiepunten voor masteropleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de masteropleiding waarvoor de student zich in het academiejaar in kwestie heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met zestig. Indien de student zich in het academiejaar in kwestie voor meerdere masteropleidingen heeft ingeschreven, is het maximum aantal studiepunten dat verworven mag worden voor masteropleidingen, gelijk aan de totale studieomvang van de masteropleiding die het grootst is vermeerderd met zestig. ".
" Art. 23. § 1. Iedere student die zich inschrijft voor een aantal studiepunten om een diploma van een bepaalde opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, te behalen, kan in aanmerking komen voor een studietoelage voor zover en in de mate dat hij over studietoelagekrediet beschikt.
Per academiejaar kan een student maximaal voor zestig studiepunten een studietoelage krijgen.
§ 2. Opgenomen studiepunten, waarvoor al dan niet een studietoelage werd toegekend, worden in mindering gebracht op het studietoelagekrediet.
Het studietoelagekrediet kan nooit minder bedragen dan nul.
§ 3. In afwijking van § 1, eerste lid, kan een student maximum een studietoelage ontvangen voor het aantal opgenomen studiepunten dat gelijk is aan het verschil tussen het aantal studiepunten dat de student voor zijn studietoelagegerechtigdheid maximaal mag verwerven om een diploma te behalen, zoals bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, en de som van het aantal verworven studiepunten dat de student op het einde van het laatst gevolgde academiejaar in totaal behaald heeft voor het volgen van de opleiding of opleidingen in kwestie.
Een student is studietoelagegerechtigd voor het behalen van zijn eerste bachelordiploma totdat hij maximaal 240 studiepunten verworven heeft voor het volgen van bacheloropleidingen.
De student die reeds een bachelordiploma behaald heeft, is studietoelagegerechtigd voor het behalen van zijn tweede bachelordiploma totdat hij in totaal maximaal 420 studiepunten verworven heeft voor het volgen van bacheloropleidingen.
Een student mag voor het behalen van een masterdiploma slechts zo veel studiepunten voor masteropleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de masteropleiding waarvoor de student zich in het academiejaar in kwestie heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met zestig. Indien de student zich in het academiejaar in kwestie voor meerdere masteropleidingen heeft ingeschreven, is het maximum aantal studiepunten dat verworven mag worden voor masteropleidingen, gelijk aan de totale studieomvang van de masteropleiding die het grootst is vermeerderd met zestig. ".
Art. 9.5. L'article 23 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 23. § 1er. Chaque étudiant qui s'inscrit à un nombre d'unités d'études afin d'obtenir un diplôme d'une certaine formation, telle que visée à l'article 21, § 1er, est admissible à une allocation d'études, pour autant et dans la mesure où il dispose d'un crédit allocation d'études.
Un étudiant peut obtenir, par année académique, une allocation d'études pour soixante unités d'études au maximum.
§ 2. Les unités d'études engagées pour lesquelles une allocation d'études a été attribuée ou non, sont déduites du crédit allocation d'études.
Le crédit allocation d'études ne peut jamais être inférieur à zéro.
§ 3. Par dérogation au § 1er, premier alinéa, un étudiant peut recevoir au maximum une allocation d'études pour le nombre d'unités d'études engagées, correspondant à la différence entre le nombre d'unités d'études que l'étudiant peut acquérir au maximum en vue de son droit à une allocation d'études pour obtenir un diplôme, tel que visé aux deuxième, troisième et quatrième alinéas, et la somme des unités d'études acquises au total par l'étudiant au terme de sa dernière année académique pour avoir suivi la formation ou les formations en question.
Un étudiant a droit à une allocation d'études pour l'obtention de son premier diplôme de bachelor jusqu'à ce qu'il ait acquis au maximum 240 unités d'études pour avoir suivi des formations de bachelor.
L'étudiant déjà titulaire d'un diplôme de bachelor a droit à une allocation d'études pour l'obtention de son deuxième diplôme de bachelor jusqu'à ce qu'il ait acquis au total maximum 420 unités d'études pour avoir suivi des formations de bachelor.
Pour l'obtention d'un diplôme de master, un étudiant ne peut acquérir plus d'unités d'études pour des formations de master que le nombre d'unités d'études que compte le volume total des études de la formation de master à laquelle l'étudiant s'est inscrit dans l'année académique en question, majoré de soixante. Si l'étudiant s'inscrit à plusieurs formations de master dans l'année académique en question, le nombre maximum d'unités d'études qui peut être acquis pour des formations de master, est égal au volume total des études de la formation de master qui est le plus élevé, majoré de soixante. ".
" Art. 23. § 1er. Chaque étudiant qui s'inscrit à un nombre d'unités d'études afin d'obtenir un diplôme d'une certaine formation, telle que visée à l'article 21, § 1er, est admissible à une allocation d'études, pour autant et dans la mesure où il dispose d'un crédit allocation d'études.
Un étudiant peut obtenir, par année académique, une allocation d'études pour soixante unités d'études au maximum.
§ 2. Les unités d'études engagées pour lesquelles une allocation d'études a été attribuée ou non, sont déduites du crédit allocation d'études.
Le crédit allocation d'études ne peut jamais être inférieur à zéro.
§ 3. Par dérogation au § 1er, premier alinéa, un étudiant peut recevoir au maximum une allocation d'études pour le nombre d'unités d'études engagées, correspondant à la différence entre le nombre d'unités d'études que l'étudiant peut acquérir au maximum en vue de son droit à une allocation d'études pour obtenir un diplôme, tel que visé aux deuxième, troisième et quatrième alinéas, et la somme des unités d'études acquises au total par l'étudiant au terme de sa dernière année académique pour avoir suivi la formation ou les formations en question.
Un étudiant a droit à une allocation d'études pour l'obtention de son premier diplôme de bachelor jusqu'à ce qu'il ait acquis au maximum 240 unités d'études pour avoir suivi des formations de bachelor.
L'étudiant déjà titulaire d'un diplôme de bachelor a droit à une allocation d'études pour l'obtention de son deuxième diplôme de bachelor jusqu'à ce qu'il ait acquis au total maximum 420 unités d'études pour avoir suivi des formations de bachelor.
Pour l'obtention d'un diplôme de master, un étudiant ne peut acquérir plus d'unités d'études pour des formations de master que le nombre d'unités d'études que compte le volume total des études de la formation de master à laquelle l'étudiant s'est inscrit dans l'année académique en question, majoré de soixante. Si l'étudiant s'inscrit à plusieurs formations de master dans l'année académique en question, le nombre maximum d'unités d'études qui peut être acquis pour des formations de master, est égal au volume total des études de la formation de master qui est le plus élevé, majoré de soixante. ".
Art. 9.6. Artikel 24 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 24. § 1. Bij de berekening van het bedrag van de studietoelage wordt het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar in kwestie in rekening gebracht, voor zover en in de mate dat het studietoelagekrediet toereikend is.
§ 2. Om in aanmerking te komen voor een studietoelage, moet de student minstens 27 studiepunten opnemen, waarbij de studiepunten tegelijkertijd kunnen betrekking hebben op verschillende opleidingen, zoals bedoeld in artikel 21, § 1.
In afwijking van het eerste lid komt de student die minder dan 27 studiepunten opneemt in aanmerking voor een studietoelage als hij in zijn diplomajaar zit.
§ 3. Als de studieomvang van de opleiding niet wordt uitgedrukt in studiepunten, wordt de studieomvang voor een academiejaar vastgesteld op zestig studiepunten.
Als de student kan aantonen dat de door hem gevolgde opleiding, die niet uitgedrukt wordt in studiepunten, niet voltijds is, wordt de studieomvang bepaald op dertig studiepunten. ".
" Art. 24. § 1. Bij de berekening van het bedrag van de studietoelage wordt het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar in kwestie in rekening gebracht, voor zover en in de mate dat het studietoelagekrediet toereikend is.
§ 2. Om in aanmerking te komen voor een studietoelage, moet de student minstens 27 studiepunten opnemen, waarbij de studiepunten tegelijkertijd kunnen betrekking hebben op verschillende opleidingen, zoals bedoeld in artikel 21, § 1.
In afwijking van het eerste lid komt de student die minder dan 27 studiepunten opneemt in aanmerking voor een studietoelage als hij in zijn diplomajaar zit.
§ 3. Als de studieomvang van de opleiding niet wordt uitgedrukt in studiepunten, wordt de studieomvang voor een academiejaar vastgesteld op zestig studiepunten.
Als de student kan aantonen dat de door hem gevolgde opleiding, die niet uitgedrukt wordt in studiepunten, niet voltijds is, wordt de studieomvang bepaald op dertig studiepunten. ".
Art. 9.6. L'article 24 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 24 § 1er. Lors du calcul du montant de l'allocation études, le nombre d'unités d'études engagées dans l'année académique concernée est porté en compte, pour autant et dans la mesure où le crédit allocation d'études est suffisant.
§ 2. Afin d'être admissible à une allocation d'études, l'étudiant doit engager au moins 27 unités d'études qui peuvent se rapporter simultanément à différentes formations, telles que visées à l'article 21, § 1er.
Par dérogation au premier alinéa, l'étudiant engageant moins de 27 unités d'études, est admissible à une allocation d'études s'il est inscrit dans son année diplômante.
§ 3. Lorsque le volume des études de la formation n'est pas exprimé en unités d'études, le volume des études pour une année académique est fixé à soixante unités d'études.
Si l'étudiant peut démontrer que la formation suivie par lui, qui n'est pas exprimée en unités d'études, n'est pas à temps plein, le volume des études est fixé à trente unités d'études. ".
" Art. 24 § 1er. Lors du calcul du montant de l'allocation études, le nombre d'unités d'études engagées dans l'année académique concernée est porté en compte, pour autant et dans la mesure où le crédit allocation d'études est suffisant.
§ 2. Afin d'être admissible à une allocation d'études, l'étudiant doit engager au moins 27 unités d'études qui peuvent se rapporter simultanément à différentes formations, telles que visées à l'article 21, § 1er.
Par dérogation au premier alinéa, l'étudiant engageant moins de 27 unités d'études, est admissible à une allocation d'études s'il est inscrit dans son année diplômante.
§ 3. Lorsque le volume des études de la formation n'est pas exprimé en unités d'études, le volume des études pour une année académique est fixé à soixante unités d'études.
Si l'étudiant peut démontrer que la formation suivie par lui, qui n'est pas exprimée en unités d'études, n'est pas à temps plein, le volume des études est fixé à trente unités d'études. ".
Art. 9.7. Artikel 25 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 25. Indien een student studiepunten opneemt voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 21, § 1, doch in hetzelfde academiejaar eveneens is ingeschreven voor het volgen van een voortgezette opleiding waarvoor overeenkomstig artikel 21, § 1, geen studietoelage gegeven kan worden, komt de student dat academiejaar evenmin in aanmerking voor een studietoelage voor het volgen van de opleiding die wel beantwoordt aan artikel 21, § 1.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de student in de financierbare opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, in zijn diplomajaar zit. ".
" Art. 25. Indien een student studiepunten opneemt voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 21, § 1, doch in hetzelfde academiejaar eveneens is ingeschreven voor het volgen van een voortgezette opleiding waarvoor overeenkomstig artikel 21, § 1, geen studietoelage gegeven kan worden, komt de student dat academiejaar evenmin in aanmerking voor een studietoelage voor het volgen van de opleiding die wel beantwoordt aan artikel 21, § 1.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de student in de financierbare opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, in zijn diplomajaar zit. ".
Art. 9.7. L'article 25 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 25. Si un étudiant engage des unités d'études pour une formation telle que visée à l'article 21, § 1er, mais est également inscrit dans la même année d'études à une formation continue pour laquelle aucune allocation d'études ne peut être donnée conformément à l'article 21, § 1er, l'étudiant n'est pas admissible non plus à une allocation d'études pour suivre la formation qui remplit toutefois les conditions de l'article 21, § 1er.
Le premier alinéa n'est pas applicable si l'étudiant dans la formation admise au financement visée à l'article 21, § 1er, suit l'année diplômante. ".
" Art. 25. Si un étudiant engage des unités d'études pour une formation telle que visée à l'article 21, § 1er, mais est également inscrit dans la même année d'études à une formation continue pour laquelle aucune allocation d'études ne peut être donnée conformément à l'article 21, § 1er, l'étudiant n'est pas admissible non plus à une allocation d'études pour suivre la formation qui remplit toutefois les conditions de l'article 21, § 1er.
Le premier alinéa n'est pas applicable si l'étudiant dans la formation admise au financement visée à l'article 21, § 1er, suit l'année diplômante. ".
Art. 9.8. Artikel 26 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 26. § 1. Indien de student een aanvraag indient voor een studietoelage maar voor het academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan hij beschikbaar heeft op zijn studietoelagekrediet, wordt het jokerkrediet aangesproken indien hij hiervoor een studietoelage kan ontvangen.
Het jokerkrediet wordt aangesproken om het studietoelagekrediet aan te vullen voor zover en in de mate dat het aantal opgenomen studiepunten het studietoelagekrediet overschrijdt, met een maximum van zestig studiepunten.
§ 2. Het jokerkrediet omvat zestig studiepunten, en geldt voor de hele studieduur. ".
" Art. 26. § 1. Indien de student een aanvraag indient voor een studietoelage maar voor het academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan hij beschikbaar heeft op zijn studietoelagekrediet, wordt het jokerkrediet aangesproken indien hij hiervoor een studietoelage kan ontvangen.
Het jokerkrediet wordt aangesproken om het studietoelagekrediet aan te vullen voor zover en in de mate dat het aantal opgenomen studiepunten het studietoelagekrediet overschrijdt, met een maximum van zestig studiepunten.
§ 2. Het jokerkrediet omvat zestig studiepunten, en geldt voor de hele studieduur. ".
Art. 9.8. L'article 26 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 26. § 1er. Si l'étudiant introduit une demande d'allocation d'études mais engage pour l'année académique en question un nombre d'unités d'études qui dépasse son crédit allocation d'études disponible, il est fait appel au crédit joker s'il peut bénéficier d'une allocation d'études à cet effet.
Il est fait appel au crédit joker afin de compléter le crédit allocation d'études pour autant et dans la mesure où le nombre d'unités d'études engagées dépasse le crédit allocation d'études, avec un maximum de soixante unités d'études.
§ 2. Le crédit joker comprend soixante unités d'études et vaut pour toute la durée des études. ".
" Art. 26. § 1er. Si l'étudiant introduit une demande d'allocation d'études mais engage pour l'année académique en question un nombre d'unités d'études qui dépasse son crédit allocation d'études disponible, il est fait appel au crédit joker s'il peut bénéficier d'une allocation d'études à cet effet.
Il est fait appel au crédit joker afin de compléter le crédit allocation d'études pour autant et dans la mesure où le nombre d'unités d'études engagées dépasse le crédit allocation d'études, avec un maximum de soixante unités d'études.
§ 2. Le crédit joker comprend soixante unités d'études et vaut pour toute la durée des études. ".
Art. 9.9. Artikel 27 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 27. § 1. De instellingen voor hoger onderwijs delen aan de dienst de volgende informatie mee over de studenten die bij hen zijn ingeschreven :
1° de aard van het contract dat overeenkomstig artikel 25 van het Flexibiliseringsdecreet werd gesloten tussen de student en de onderwijsinstelling met betrekking tot het academiejaar in kwestie;
2° het aantal studiepunten van de opleidingsonderdelen die deel uitmaken van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, waarvoor de student in het academiejaar in kwestie is ingeschreven;
3 het aantal studiepunten dat de student verworven heeft voor het volgen van de opleidingsonderdelen, zoals bedoeld in 2°;
4° de diploma's, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, die de student in het academiejaar in kwestie behaald heeft;
5° het aantal studiepunten waarvoor een student zich tijdens het academiejaar in kwestie heeft uitgeschreven voor opleidingsonderdelen.
Informatie in verband met de opleiding, behaalde diploma's, opgenomen studiepunten en verworven studiepunten waarvoor de student tijdens andere academiejaren in binnen- of buitenland was ingeschreven, wordt door de student aan de dienst meegedeeld.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens in § 1 moeten worden meegedeeld. ".
" Art. 27. § 1. De instellingen voor hoger onderwijs delen aan de dienst de volgende informatie mee over de studenten die bij hen zijn ingeschreven :
1° de aard van het contract dat overeenkomstig artikel 25 van het Flexibiliseringsdecreet werd gesloten tussen de student en de onderwijsinstelling met betrekking tot het academiejaar in kwestie;
2° het aantal studiepunten van de opleidingsonderdelen die deel uitmaken van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, waarvoor de student in het academiejaar in kwestie is ingeschreven;
3 het aantal studiepunten dat de student verworven heeft voor het volgen van de opleidingsonderdelen, zoals bedoeld in 2°;
4° de diploma's, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, die de student in het academiejaar in kwestie behaald heeft;
5° het aantal studiepunten waarvoor een student zich tijdens het academiejaar in kwestie heeft uitgeschreven voor opleidingsonderdelen.
Informatie in verband met de opleiding, behaalde diploma's, opgenomen studiepunten en verworven studiepunten waarvoor de student tijdens andere academiejaren in binnen- of buitenland was ingeschreven, wordt door de student aan de dienst meegedeeld.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens in § 1 moeten worden meegedeeld. ".
Art. 9.9. L'article 27 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 27. § 1er. Les institutions d'enseignement supérieur communiquent au service les informations suivantes sur les étudiants qui sont inscrits chez eux :
1° la nature du contrat ayant été conclu, conformément à l'article 25 du décret de flexibilisation, entre l'étudiant et l'institution d'enseignement relatif à l'année académique concernée;
2° le nombre d'unités d'études des subdivisions de formation qui font partie d'une formation, telle que visée à l'article 21, § 1er, auxquelles l'étudiant intéressé s'est inscrit dans l'année académique en question;
3 le nombre d'unités d'études acquises par l'étudiant pour avoir suivi les subdivisions de formation, telles que visées au 2°;
4° les diplômes, tels que visés à l'article 21, § 1er, que l'étudiant a obtenus dans l'année académique en question;
5° le nombre d'unités d'études pour lesquelles un étudiant s'est désinscrit des subdivisions de formation pendant l'année académique concernée.
L'étudiant communique au service les données sur la formation, les diplômes obtenus, les unités d'études engagées et acquises pour lesquelles l'étudiant était inscrit pendant d'autres années académiques à l'intérieur ou à l'étranger.
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe le mode de communication des données visées au § 1er. ".
" Art. 27. § 1er. Les institutions d'enseignement supérieur communiquent au service les informations suivantes sur les étudiants qui sont inscrits chez eux :
1° la nature du contrat ayant été conclu, conformément à l'article 25 du décret de flexibilisation, entre l'étudiant et l'institution d'enseignement relatif à l'année académique concernée;
2° le nombre d'unités d'études des subdivisions de formation qui font partie d'une formation, telle que visée à l'article 21, § 1er, auxquelles l'étudiant intéressé s'est inscrit dans l'année académique en question;
3 le nombre d'unités d'études acquises par l'étudiant pour avoir suivi les subdivisions de formation, telles que visées au 2°;
4° les diplômes, tels que visés à l'article 21, § 1er, que l'étudiant a obtenus dans l'année académique en question;
5° le nombre d'unités d'études pour lesquelles un étudiant s'est désinscrit des subdivisions de formation pendant l'année académique concernée.
L'étudiant communique au service les données sur la formation, les diplômes obtenus, les unités d'études engagées et acquises pour lesquelles l'étudiant était inscrit pendant d'autres années académiques à l'intérieur ou à l'étranger.
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe le mode de communication des données visées au § 1er. ".
Art. 9.10. In artikel 35 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, eerste lid, wordt een punt 6°bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" 6°bis het equivalent van leefloon, toegekend in het kader van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; ";
2° in § 3 worden tussen de woorden " op basis van buitenlandse inkomsten " en de woorden " wordt bepaald ", de woorden " of van inkomsten verworven bij Europese of internationale instellingen " ingevoegd.
1° in § 1, eerste lid, wordt een punt 6°bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" 6°bis het equivalent van leefloon, toegekend in het kader van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; ";
2° in § 3 worden tussen de woorden " op basis van buitenlandse inkomsten " en de woorden " wordt bepaald ", de woorden " of van inkomsten verworven bij Europese of internationale instellingen " ingevoegd.
Art. 9.10. A l'article 35 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° il est inséré dans le § 1er, premier alinéa, un point 6°bis, ainsi rédigé :
" 6°bis l'équivalent du revenu d'intégration accordé dans le cadre de la loi du 2 avril 1965 relative à la prise en charge des secours accordés par les Centres publics d'aide sociale; ";
2° au § 3 les mots " ou des revenus acquis auprès des institutions européennes ou internationales " sont insérés entre les mots " sur la base des revenus étrangers " et les mots " tout en appliquant ".
1° il est inséré dans le § 1er, premier alinéa, un point 6°bis, ainsi rédigé :
" 6°bis l'équivalent du revenu d'intégration accordé dans le cadre de la loi du 2 avril 1965 relative à la prise en charge des secours accordés par les Centres publics d'aide sociale; ";
2° au § 3 les mots " ou des revenus acquis auprès des institutions européennes ou internationales " sont insérés entre les mots " sur la base des revenus étrangers " et les mots " tout en appliquant ".
Art. 9.11. In artikel 38 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het derde lid worden tussen de woorden " samengesteld uit leefloon " en de woorden ", of voor minstens zeventig procent bestaat uit " de woorden " of het equivalent van leefloon " ingevoegd;
2° in het derde lid worden tussen de woorden " alimentatiegelden, vervangingsinkomsten " en de woorden " of een inkomensvervangende tegemoetkoming " de woorden ", een overlevingspensioen " ingevoegd;
3° er wordt tussen het derde en het vierde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Het eerste en tweede lid zijn evenmin van toepassing op alleenstaande leerlingen en studenten, zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 5°. ".
1° in het derde lid worden tussen de woorden " samengesteld uit leefloon " en de woorden ", of voor minstens zeventig procent bestaat uit " de woorden " of het equivalent van leefloon " ingevoegd;
2° in het derde lid worden tussen de woorden " alimentatiegelden, vervangingsinkomsten " en de woorden " of een inkomensvervangende tegemoetkoming " de woorden ", een overlevingspensioen " ingevoegd;
3° er wordt tussen het derde en het vierde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Het eerste en tweede lid zijn evenmin van toepassing op alleenstaande leerlingen en studenten, zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 5°. ".
Art. 9.11. A l'article 38 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° dans le troisième alinéa, les mots " ou de l'équivalent du revenu d'intégration " sont insérés entre les mots " composé entièrement ou partiellement du revenu d'intégration " et les mots ", ou pour au moins 70 % de ";
2° dans le troisième alinéa, les mots " d'une pension de survie, " sont insérés entre les mots " de pensions alimentaires, de revenus de remplacement " et les mots " ou d'une allocation de remplacement de revenus ";
3° entre les troisième et quatrième alinéas, il est inséré un nouvel alinéa, rédigé comme suit :
" Les premier et deuxième alinéas ne sont pas non plus applicables aux élèves et étudiants isolés, tels que visés à l'article 34, § 1er, 5°. ".
1° dans le troisième alinéa, les mots " ou de l'équivalent du revenu d'intégration " sont insérés entre les mots " composé entièrement ou partiellement du revenu d'intégration " et les mots ", ou pour au moins 70 % de ";
2° dans le troisième alinéa, les mots " d'une pension de survie, " sont insérés entre les mots " de pensions alimentaires, de revenus de remplacement " et les mots " ou d'une allocation de remplacement de revenus ";
3° entre les troisième et quatrième alinéas, il est inséré un nouvel alinéa, rédigé comme suit :
" Les premier et deuxième alinéas ne sont pas non plus applicables aux élèves et étudiants isolés, tels que visés à l'article 34, § 1er, 5°. ".
Art. 9.12. Aan artikel 39 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 4, 4°, worden de volgende woorden ", of het equivalent van leefloon, toegekend in het raam van de wet van 2 april 1965 " toegevoegd;
2° in § 5, 3°, worden de volgende woorden ", of het equivalent van leefloon, toegekend in het raam van de wet van 2 april 1965 " toegevoegd. ".
1° in § 4, 4°, worden de volgende woorden ", of het equivalent van leefloon, toegekend in het raam van de wet van 2 april 1965 " toegevoegd;
2° in § 5, 3°, worden de volgende woorden ", of het equivalent van leefloon, toegekend in het raam van de wet van 2 april 1965 " toegevoegd. ".
Art. 9.12. A l'article 39 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 4, 4°, sont ajoutés les mots ", ou l'équivalent du revenu d'intégration, attribué en vertu de la loi du 2 avril 1965 ";
2° au § 5, 3°, sont ajoutés les mots ", ou l'équivalent du revenu d'intégration, attribué en vertu de la loi du 2 avril 1965 ". "
1° au § 4, 4°, sont ajoutés les mots ", ou l'équivalent du revenu d'intégration, attribué en vertu de la loi du 2 avril 1965 ";
2° au § 5, 3°, sont ajoutés les mots ", ou l'équivalent du revenu d'intégration, attribué en vertu de la loi du 2 avril 1965 ". "
Art. 9.13. Artikel 48 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 48. Voor leerlingen in het kleuteronderwijs bedraagt de schooltoelage 80 euro. ".
" Art. 48. Voor leerlingen in het kleuteronderwijs bedraagt de schooltoelage 80 euro. ".
Art. 9.13. L'article 48 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 48. Pour les élèves dans l'enseignement maternel, l'allocation scolaire s'élève à 80 euros. ".
" Art. 48. Pour les élèves dans l'enseignement maternel, l'allocation scolaire s'élève à 80 euros. ".
Art. 9.14. Artikel 49 van hetzelfde decreet, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 49. Voor leerlingen in het lager onderwijs bedraagt een volledige schooltoelage 135 euro.
De uitzonderlijke schooltoelage bedraagt voor leerlingen in het lager onderwijs 180 euro.
De minimumschooltoelage bedraagt 90 euro. ".
" Art. 49. Voor leerlingen in het lager onderwijs bedraagt een volledige schooltoelage 135 euro.
De uitzonderlijke schooltoelage bedraagt voor leerlingen in het lager onderwijs 180 euro.
De minimumschooltoelage bedraagt 90 euro. ".
Art. 9.14. L'article 49 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 49. Pour les élèves dans l'enseignement primaire, le montant total de l'allocation scolaire correspond à 135 euros.
Pour les élèves dans l'enseignement primaire, l'allocation scolaire exceptionnelle correspond à 180 euros.
L'allocation scolaire minimum s'élève à 90 euros. ".
" Art. 49. Pour les élèves dans l'enseignement primaire, le montant total de l'allocation scolaire correspond à 135 euros.
Pour les élèves dans l'enseignement primaire, l'allocation scolaire exceptionnelle correspond à 180 euros.
L'allocation scolaire minimum s'élève à 90 euros. ".
Art. 9.15. Artikel 50 van hetzelfde decreet, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 50. § 1. Bij de berekening van het bedrag van de toelage in het voltijds secundair onderwijs wordt eerst nagegaan of de leerling in het eerste, tweede of derde leerjaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs zit, zo niet of hij voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling, vermeld in artikel 34, zo niet of de leerling in het derde leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs of beroepsonderwijs zit.
§ 2. Voor leerlingen in het voltijds secundair beroepsonderwijs van het eerste, het tweede of het derde leerjaar van de vierde graad bedraagt de volledige schooltoelage :
1° 2683,03 euro voor interne leerlingen;
2° 714,32 euro voor externe leerlingen.
De minimumschooltoelage voor externe en interne leerlingen bedraagt 595,10 euro.
§ 3. Voor gehuwde, zelfstandige en alleenstaande leerlingen in het voltijds secundair onderwijs is het bedrag van de volledige toelage gelijk aan 2475,54 euro.
De minimumschooltoelage bedraagt 493,83 euro.
§ 4. Voor leerlingen in het derde leerjaar van de derde graad van het voltijds technisch secundair onderwijs en voltijds beroepssecundair onderwijs bedraagt de volledige schooltoelage :
1° 1187,49 euro voor interne leerlingen;
2° 595,67 euro voor externe leerlingen.
De uitzonderlijke toelage bedraagt 753,23 euro.
De minimumschooltoelage bedraagt :
1° 493,83 euro voor interne leerlingen;
2° 134,51 euro voor externe leerlingen.
§ 5. Voor andere leerlingen in het voltijds secundair onderwijs dan de leerlingen vermeld in § 2 tot en met § 4, bedraagt de volledige schooltoelage :
1° 989,57 euro voor interne leerlingen;
2° 496,39 euro voor externe leerlingen.
De uitzonderlijke toelage bedraagt 627,70 euro.
De minimumschooltoelage bedraagt :
1° 411,52 euro voor interne leerlingen;
2° 112,09 euro voor externe leerlingen.
§ 6. Voor leerlingen in het deeltijds leerplichtonderwijs, bedraagt de volledige schooltoelage 282,85 euro.
De uitzonderlijke toelage bedraagt 392,85 euro.
De minimumschooltoelage bedraagt 94,28 euro.
§ 7. Het uiteindelijke bedrag van de schooltoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma. ".
" Art. 50. § 1. Bij de berekening van het bedrag van de toelage in het voltijds secundair onderwijs wordt eerst nagegaan of de leerling in het eerste, tweede of derde leerjaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs zit, zo niet of hij voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling, vermeld in artikel 34, zo niet of de leerling in het derde leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs of beroepsonderwijs zit.
§ 2. Voor leerlingen in het voltijds secundair beroepsonderwijs van het eerste, het tweede of het derde leerjaar van de vierde graad bedraagt de volledige schooltoelage :
1° 2683,03 euro voor interne leerlingen;
2° 714,32 euro voor externe leerlingen.
De minimumschooltoelage voor externe en interne leerlingen bedraagt 595,10 euro.
§ 3. Voor gehuwde, zelfstandige en alleenstaande leerlingen in het voltijds secundair onderwijs is het bedrag van de volledige toelage gelijk aan 2475,54 euro.
De minimumschooltoelage bedraagt 493,83 euro.
§ 4. Voor leerlingen in het derde leerjaar van de derde graad van het voltijds technisch secundair onderwijs en voltijds beroepssecundair onderwijs bedraagt de volledige schooltoelage :
1° 1187,49 euro voor interne leerlingen;
2° 595,67 euro voor externe leerlingen.
De uitzonderlijke toelage bedraagt 753,23 euro.
De minimumschooltoelage bedraagt :
1° 493,83 euro voor interne leerlingen;
2° 134,51 euro voor externe leerlingen.
§ 5. Voor andere leerlingen in het voltijds secundair onderwijs dan de leerlingen vermeld in § 2 tot en met § 4, bedraagt de volledige schooltoelage :
1° 989,57 euro voor interne leerlingen;
2° 496,39 euro voor externe leerlingen.
De uitzonderlijke toelage bedraagt 627,70 euro.
De minimumschooltoelage bedraagt :
1° 411,52 euro voor interne leerlingen;
2° 112,09 euro voor externe leerlingen.
§ 6. Voor leerlingen in het deeltijds leerplichtonderwijs, bedraagt de volledige schooltoelage 282,85 euro.
De uitzonderlijke toelage bedraagt 392,85 euro.
De minimumschooltoelage bedraagt 94,28 euro.
§ 7. Het uiteindelijke bedrag van de schooltoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma. ".
Art. 9.15. L'article 50 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 50 § 1er. Pour le calcul du montant de l'allocation dans l'enseignement secondaire à temps plein, il est vérifié d'abord si l'élève fréquente la première, deuxième ou troisième année d'études du quatrième degré de l'enseignement secondaire professionnel, sinon s'il satisfait aux conditions de la catégorie de l'élève marié, indépendant ou isolé, visée à l'article 34, sinon si l'élève fréquente la troisième année scolaire du troisième degré de l'enseignement secondaire technique ou professionnel.
§ 2. Pour les élèves de l'enseignement secondaire professionnel à temps plein dans la première, deuxième ou troisième année d'études du quatrième degré, le montant total de l'allocation scolaire est de :
1° 2683,03 euros pour les élèves internes;
2° 714,32 euros pour les élèves externes.
L'allocation scolaire minimum pour les élèves externes et internes est de 595,10 euros.
§ 3. Pour les élèves mariés, indépendants et isolés fréquentant l'enseignement secondaire à temps plein, le montant de l'allocation totale égale 2475,54 euros.
L'allocation scolaire minimum s'élève à 493,83 euros.
§ 4. Pour les élèves de la troisième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire technique à temps plein et de l'enseignement secondaire professionnel à temps plein, le montant total de l'allocation scolaire s'élève à :
1° 1187,49 euros pour les élèves internes;
2° 595,67 euros pour les élèves externes.
L'allocation exceptionnelle est de 753,23 euros.
L'allocation scolaire minimum s'élève à :
1° 493,83 euros pour les élèves internes;
2° 134,51 euros pour les élèves externes.
§ 5. Pour les élèves dans l'enseignement secondaire à temps plein autres que ceux visés aux §§ 2 à 4 inclus, le montant total de l'allocation scolaire est de :
1° 989,57 euros pour les élèves internes;
2° 496,39 euros pour les élèves externes.
L'allocation exceptionnelle est de 627,70 euros.
L'allocation scolaire minimum s'élève à :
1° 411,52 euros pour les élèves internes;
2° 112,09 euros pour les élèves externes.
§ 6. Pour les élèves de l'enseignement obligatoire à temps partiel, le montant total de l'allocation scolaire correspond à 282,85 euros.
L'allocation exceptionnelle est de 392,85 euros.
L'allocation scolaire minimum s'élève à 94,28 euros.
§ 7. Le montant final de l'allocation scolaire est arrondi à deux chiffres après la virgule. ".
" Art. 50 § 1er. Pour le calcul du montant de l'allocation dans l'enseignement secondaire à temps plein, il est vérifié d'abord si l'élève fréquente la première, deuxième ou troisième année d'études du quatrième degré de l'enseignement secondaire professionnel, sinon s'il satisfait aux conditions de la catégorie de l'élève marié, indépendant ou isolé, visée à l'article 34, sinon si l'élève fréquente la troisième année scolaire du troisième degré de l'enseignement secondaire technique ou professionnel.
§ 2. Pour les élèves de l'enseignement secondaire professionnel à temps plein dans la première, deuxième ou troisième année d'études du quatrième degré, le montant total de l'allocation scolaire est de :
1° 2683,03 euros pour les élèves internes;
2° 714,32 euros pour les élèves externes.
L'allocation scolaire minimum pour les élèves externes et internes est de 595,10 euros.
§ 3. Pour les élèves mariés, indépendants et isolés fréquentant l'enseignement secondaire à temps plein, le montant de l'allocation totale égale 2475,54 euros.
L'allocation scolaire minimum s'élève à 493,83 euros.
§ 4. Pour les élèves de la troisième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire technique à temps plein et de l'enseignement secondaire professionnel à temps plein, le montant total de l'allocation scolaire s'élève à :
1° 1187,49 euros pour les élèves internes;
2° 595,67 euros pour les élèves externes.
L'allocation exceptionnelle est de 753,23 euros.
L'allocation scolaire minimum s'élève à :
1° 493,83 euros pour les élèves internes;
2° 134,51 euros pour les élèves externes.
§ 5. Pour les élèves dans l'enseignement secondaire à temps plein autres que ceux visés aux §§ 2 à 4 inclus, le montant total de l'allocation scolaire est de :
1° 989,57 euros pour les élèves internes;
2° 496,39 euros pour les élèves externes.
L'allocation exceptionnelle est de 627,70 euros.
L'allocation scolaire minimum s'élève à :
1° 411,52 euros pour les élèves internes;
2° 112,09 euros pour les élèves externes.
§ 6. Pour les élèves de l'enseignement obligatoire à temps partiel, le montant total de l'allocation scolaire correspond à 282,85 euros.
L'allocation exceptionnelle est de 392,85 euros.
L'allocation scolaire minimum s'élève à 94,28 euros.
§ 7. Le montant final de l'allocation scolaire est arrondi à deux chiffres après la virgule. ".
Art. 9.16. Artikel 51 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 51. § 1. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de volledige studietoelage :
1° 3404,62 euro voor kotstudenten;
2° 2043,43 euro voor niet-kotstudenten.
§ 2. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de uitzonderlijke studietoelage :
1° 4583,86 euro voor kotstudenten;
2° 2965,31 euro voor niet-kotstudenten.
§ 3. De minimumstudietoelage bedraagt 220 euro.
§ 4. Het uiteindelijke bedrag van de studietoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma. ".
" Art. 51. § 1. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de volledige studietoelage :
1° 3404,62 euro voor kotstudenten;
2° 2043,43 euro voor niet-kotstudenten.
§ 2. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de uitzonderlijke studietoelage :
1° 4583,86 euro voor kotstudenten;
2° 2965,31 euro voor niet-kotstudenten.
§ 3. De minimumstudietoelage bedraagt 220 euro.
§ 4. Het uiteindelijke bedrag van de studietoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma. ".
Art. 9.16. L'article 51 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 51 § 1er. Pour les étudiants bénéficiaires d'une allocation pour soixante unités d'études, le montant total de l'allocation d'études s'élève à :
1° 3404,62 euros pour les étudiants décohabitations;
2° 2043,43 euros pour les étudiants qui font la navette.
§ 2. Pour les étudiants bénéficiaires d'une allocation pour soixante unités d'études, l'allocation d'études exceptionnelle s'élève à :
1° 4583,86 euros pour les étudiants décohabitations;
2° 2965,31 euros pour les étudiants qui font la navette.
§ 3. L'allocation d'études minimum s'élève à 220 euros.
§ 4. Le montant final de l'allocation d'études est arrondi à deux chiffres après la virgule. ".
" Art. 51 § 1er. Pour les étudiants bénéficiaires d'une allocation pour soixante unités d'études, le montant total de l'allocation d'études s'élève à :
1° 3404,62 euros pour les étudiants décohabitations;
2° 2043,43 euros pour les étudiants qui font la navette.
§ 2. Pour les étudiants bénéficiaires d'une allocation pour soixante unités d'études, l'allocation d'études exceptionnelle s'élève à :
1° 4583,86 euros pour les étudiants décohabitations;
2° 2965,31 euros pour les étudiants qui font la navette.
§ 3. L'allocation d'études minimum s'élève à 220 euros.
§ 4. Le montant final de l'allocation d'études est arrondi à deux chiffres après la virgule. ".
Art. 9.17. In artikel 52, § 2, van hetzelfde decreet wordt het woord " dertig " vervangen door het woord " zevenentwintig ".
Art. 9.17. Dans l'article 52, § 2, du même décret, le mot " trente " est remplacé par le mot " vingt-sept ".
Art. 9.18. Artikel 64 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 64. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de terug te vorderen sommen en de terugvorderingsprocedure. ".
" Art. 64. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de terug te vorderen sommen en de terugvorderingsprocedure. ".
Art. 9.18. L'article 64 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 64. Le Gouvernement flamand fixe les modalités concernant les sommes à recouvrer et la procédure de recouvrement. ".
" Art. 64. Le Gouvernement flamand fixe les modalités concernant les sommes à recouvrer et la procédure de recouvrement. ".
Art. 9.19. In artikel 65 van hetzelfde decreet wordt het getal " 1994 " vervangen door het getal " 1949 ".
Art. 9.19. Dans l'article 65 du même arrêté, le nombre " 1994 " est remplacé par le nombre " 1949 ".
Art. 9.20. Artikel 67 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 67. Indien de student zijn aantal opgenomen studiepunten in de loop van het academiejaar in kwestie vermindert door zich uit te schrijven, heeft de student slechts recht op een toelage voor het aantal studiepunten waarvoor hij nog ingeschreven is. ".
" Art. 67. Indien de student zijn aantal opgenomen studiepunten in de loop van het academiejaar in kwestie vermindert door zich uit te schrijven, heeft de student slechts recht op een toelage voor het aantal studiepunten waarvoor hij nog ingeschreven is. ".
Art. 9.20. L'article 67 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 67. Si, en se désinscrivant, l'étudiant réduit dans le courant de l'année académique en question le nombre d'unités d'études qu'il a engagées, il n'a droit qu'à une allocation pour le nombre d'unités d'études pour lesquelles il est encore inscrit. ".
" Art. 67. Si, en se désinscrivant, l'étudiant réduit dans le courant de l'année académique en question le nombre d'unités d'études qu'il a engagées, il n'a droit qu'à une allocation pour le nombre d'unités d'études pour lesquelles il est encore inscrit. ".
Art. 9.21. Artikel 70 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 70. § 1. De diploma's en de opleidingen die de student vóór het academiejaar 2008-2009 behaald, respectievelijk voltooid, heeft, worden in rekening gebracht bij het bepalen of de student een studietoelage kan verkrijgen, zoals bedoeld in artikel 21, § 1. Hierbij worden volgende bepalingen in acht genomen :
1° met een bachelordiploma, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
a) elke voltooide bacheloropleiding die bekroond werd met een diploma;
b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus;
c) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de eerste cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli;
d) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de eerste cyclus van het academisch onderwijs;
2° met een masterdiploma, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
a) elke voltooide masteropleiding die bekroond werd met een diploma;
b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli;
c) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs;
3° met een diploma voor de specifieke lerarenopleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
a) elke voltooide specifieke lerarenopleiding;
b) elke voltooide lerarenopleiding als vervolgopleiding, bekroond met een diploma voor geaggregeerde voor secundair onderwijs groep 2 of 3;
4° de student die voor de inwerkingtreding van dit decreet een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma heeft voltooid, komt niet langer in aanmerking voor een studietoelage voor het volgen van een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma.
§ 2. Het jokerkrediet, zoals bedoeld in artikel 26, § 2, wordt verminderd met :
1° zestig studiepunten als de student de jokerbeurs, vermeld in het decreet van 16 februari 2001, heeft opgebruikt;
2° het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 9 november 2005, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2004-2005, 2005-2006 of 2006-2007;
3° het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2007-2008.
§ 3. Studiepunten die studenten voor de inwerkingtreding van dit decreet hebben opgenomen en verworven, worden conform de bepalingen in artikelen 21 en 23, § 2, in rekening gebracht om de actuele toestand van het studietoelagekrediet te bepalen. Daarbij worden volgende bepalingen in acht genomen :
1° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 voltijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;
2° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 halftijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;
3° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van voltijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;
4° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van halftijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;
5° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen het voorwerp van flexibilisering was, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten;
6° indien de student in het academiejaar 2005-2006, 2006-2007 of 2007-2008 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten.
§ 4. Indien een student voorafgaand aan de inwerkingtreding van onderhavig decreet hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1, volgde waarbij hij in elk gevolgd academiejaar minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het in een academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, hoogste aantal opgenomen studiepunten aangevuld op het studietoelagekrediet voor een of meerdere academiejaren na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, op voorwaarde en in de mate dat de student na de inwerkingtreding van onderhavig decreet in het latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen.
§ 5. In afwijking van artikel 7, tweede lid, worden voor de toepassing van § 3 en § 4 van onderhavig artikel de studiepunten waarvoor de student zich heeft uitgeschreven als opgenomen beschouwd wanneer de student zich uitschreef na 31 oktober, respectievelijk 28 februari, van het academiejaar in kwestie, naargelang hij zich enkel had ingeschreven voor een volledig academiejaar of een eerste semester, dan wel voor het tweede semester. ".
" Art. 70. § 1. De diploma's en de opleidingen die de student vóór het academiejaar 2008-2009 behaald, respectievelijk voltooid, heeft, worden in rekening gebracht bij het bepalen of de student een studietoelage kan verkrijgen, zoals bedoeld in artikel 21, § 1. Hierbij worden volgende bepalingen in acht genomen :
1° met een bachelordiploma, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
a) elke voltooide bacheloropleiding die bekroond werd met een diploma;
b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus;
c) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de eerste cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli;
d) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de eerste cyclus van het academisch onderwijs;
2° met een masterdiploma, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
a) elke voltooide masteropleiding die bekroond werd met een diploma;
b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli;
c) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs;
3° met een diploma voor de specifieke lerarenopleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
a) elke voltooide specifieke lerarenopleiding;
b) elke voltooide lerarenopleiding als vervolgopleiding, bekroond met een diploma voor geaggregeerde voor secundair onderwijs groep 2 of 3;
4° de student die voor de inwerkingtreding van dit decreet een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma heeft voltooid, komt niet langer in aanmerking voor een studietoelage voor het volgen van een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma.
§ 2. Het jokerkrediet, zoals bedoeld in artikel 26, § 2, wordt verminderd met :
1° zestig studiepunten als de student de jokerbeurs, vermeld in het decreet van 16 februari 2001, heeft opgebruikt;
2° het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 9 november 2005, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2004-2005, 2005-2006 of 2006-2007;
3° het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2007-2008.
§ 3. Studiepunten die studenten voor de inwerkingtreding van dit decreet hebben opgenomen en verworven, worden conform de bepalingen in artikelen 21 en 23, § 2, in rekening gebracht om de actuele toestand van het studietoelagekrediet te bepalen. Daarbij worden volgende bepalingen in acht genomen :
1° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 voltijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;
2° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 halftijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;
3° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van voltijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;
4° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van halftijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;
5° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen het voorwerp van flexibilisering was, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten;
6° indien de student in het academiejaar 2005-2006, 2006-2007 of 2007-2008 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten.
§ 4. Indien een student voorafgaand aan de inwerkingtreding van onderhavig decreet hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1, volgde waarbij hij in elk gevolgd academiejaar minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het in een academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, hoogste aantal opgenomen studiepunten aangevuld op het studietoelagekrediet voor een of meerdere academiejaren na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, op voorwaarde en in de mate dat de student na de inwerkingtreding van onderhavig decreet in het latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen.
§ 5. In afwijking van artikel 7, tweede lid, worden voor de toepassing van § 3 en § 4 van onderhavig artikel de studiepunten waarvoor de student zich heeft uitgeschreven als opgenomen beschouwd wanneer de student zich uitschreef na 31 oktober, respectievelijk 28 februari, van het academiejaar in kwestie, naargelang hij zich enkel had ingeschreven voor een volledig academiejaar of een eerste semester, dan wel voor het tweede semester. ".
Art. 9.21. L'article 70 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 70 § 1er. Les diplômes obtenus et les formations accomplies par l'étudiant avant l'année académique 2008-2009 sont portés en compte pour déterminer si l'étudiant peut obtenir une allocation d'études, telle que visée à l'article 21, § 1er. A cet effet, les dispositions suivantes sont prises en considération :
1° au diplôme de bachelor, tel que visé à l'article 21, § 1er, sont assimilés les diplômes et les formations accomplies ci-après :
a) toute formation de bachelor accomplie et sanctionnée par un diplôme;
b) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme de l'enseignement supérieur d'un cycle;
c) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du premier cycle de l'enseignement supérieur de deux cycles dispensé par les instituts supérieurs;
d) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du premier cycle de l'enseignement académique;
2° au diplôme de master, tel que visé à l'article 21, § 1er, sont assimilés les diplômes et les formations accomplies ci-après :
a) toute formation de master accomplie et sanctionnée par un diplôme;
b) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du deuxième cycle de l'enseignement supérieur de deux cycles dispensé par les instituts supérieurs;
c) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du deuxième cycle de l'enseignement académique;
3° au diplôme de la formation spécifique des enseignants, tel que visé à l'article 21, § 1er, sont assimilés les diplômes et les formations accomplies ci-après :
a) toute formation spécifique des enseignants accomplie;
b) toute formation des enseignants comme formation ultérieure accomplie, sanctionnée par un diplôme d'agrégé de l'enseignement secondaire groupe 2 ou 3;
4° l'étudiant qui a accompli un programme préparatoire ou un programme de transition avant l'entrée en vigueur du présent décret n'est plus admissible à une allocation d'études pour suivre un programme préparatoire ou un programme de transition.
§ 2. Le crédit joker, tel que visé à l'article 26, § 2, est réduit :
1° de soixante unités d'études si l'étudiant a épuisé la bourse joker visée au décret du 16 février 2001;
2° du nombre d'unités d'études pour lesquelles l'étudiant a utilisé le crédit joker pendant les années académiques 2004-2005, 2005-2006 ou 2006-2007, conformément au décret du 30 avril 2004 relatif à l'aide financière aux études et aux services aux étudiants dans l'enseignement supérieur de la Communauté flamande, modifié par le décret du 9 novembre 2005;
3° du nombre d'unités d'études pour lesquelles l'étudiant a utilisé pendant l'année académique 2007-2008 le crédit joker visé au décret du 8 juin 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande.
§ 3. Des unités d'études engagées et acquises par les étudiants avant l'entrée en vigueur du présent décret sont portées en compte conformément aux dispositions des articles 21 et 23, § 2, afin de déterminer l'état actuel du crédit allocation d'études. A cet effet, les dispositions suivantes sont prises en considération :
1° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à temps plein avant l'année académique 2004-2005, une inscription est assimilée a soixante unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par soixante unités d'études si l'étudiant avait réussi;
2° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à mi-temps avant l'année académique 2004-2005, une inscription est assimilée à trente unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par trente unités d'études si l'étudiant avait réussi;
3° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à temps plein pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'inscription est assimilée à soixante unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par soixante unités d'études si l'étudiant avait réussi;
4° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à mi-temps pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'inscription est assimilée à trente unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par trente unités d'études si l'étudiant avait réussi;
5° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, le crédit allocation d'études est réduit du nombre d'unités d'études engagées et majoré du nombre d'unités d'études acquises;
6° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2005-2006, 2006-2007 ou 2007-2008, le crédit allocation d'études est réduit du nombre d'unités d'études engagées et majoré du nombre d'unités d'études acquises.
§ 4. Si, avant l'entrée en vigueur du présent décret, un étudiant suivait l'enseignement supérieur, tel que visé aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er et 30, § 1er, et engageait dans chaque année académique suivie moins de soixante unités d'études, la différence entre soixante et le nombre le plus élevé d'unités d'études engagées dans une année académique, avant ou, le cas échéant, après l'entrée en vigueur du présent décret, est ajoutée au crédit allocation d'études pour une ou plusieurs années académiques après l'entrée en vigueur du présent décret, pour autant et dans la mesure où l'étudiant engage, après l'entrée en vigueur du présent décret, dans cette année académique ultérieure concernée, plus d'unités d'études que dans l'année académique, avant ou, le cas échéant, après l'entrée en vigueur du présent décret, où l'étudiant engageait le nombre le plus élevé d'unités d'études sans qu'il puisse engager plus de soixante unités d'études.
§ 5. Par dérogation à l'article 7, deuxième alinéa, sont considérées, pour l'application des §§ 3 et 4 du présent article, les unités d'études pour lesquelles l'étudiant s'est désinscrit, comme engagées si l'étudiant se désinscrivait après le 31 octobre, respectivement le 28 février, de l'année académique en question, selon qu'il s'était inscrit uniquement à une année académique entière, un premier semestre ou au deuxième semestre. ".
" Art. 70 § 1er. Les diplômes obtenus et les formations accomplies par l'étudiant avant l'année académique 2008-2009 sont portés en compte pour déterminer si l'étudiant peut obtenir une allocation d'études, telle que visée à l'article 21, § 1er. A cet effet, les dispositions suivantes sont prises en considération :
1° au diplôme de bachelor, tel que visé à l'article 21, § 1er, sont assimilés les diplômes et les formations accomplies ci-après :
a) toute formation de bachelor accomplie et sanctionnée par un diplôme;
b) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme de l'enseignement supérieur d'un cycle;
c) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du premier cycle de l'enseignement supérieur de deux cycles dispensé par les instituts supérieurs;
d) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du premier cycle de l'enseignement académique;
2° au diplôme de master, tel que visé à l'article 21, § 1er, sont assimilés les diplômes et les formations accomplies ci-après :
a) toute formation de master accomplie et sanctionnée par un diplôme;
b) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du deuxième cycle de l'enseignement supérieur de deux cycles dispensé par les instituts supérieurs;
c) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du deuxième cycle de l'enseignement académique;
3° au diplôme de la formation spécifique des enseignants, tel que visé à l'article 21, § 1er, sont assimilés les diplômes et les formations accomplies ci-après :
a) toute formation spécifique des enseignants accomplie;
b) toute formation des enseignants comme formation ultérieure accomplie, sanctionnée par un diplôme d'agrégé de l'enseignement secondaire groupe 2 ou 3;
4° l'étudiant qui a accompli un programme préparatoire ou un programme de transition avant l'entrée en vigueur du présent décret n'est plus admissible à une allocation d'études pour suivre un programme préparatoire ou un programme de transition.
§ 2. Le crédit joker, tel que visé à l'article 26, § 2, est réduit :
1° de soixante unités d'études si l'étudiant a épuisé la bourse joker visée au décret du 16 février 2001;
2° du nombre d'unités d'études pour lesquelles l'étudiant a utilisé le crédit joker pendant les années académiques 2004-2005, 2005-2006 ou 2006-2007, conformément au décret du 30 avril 2004 relatif à l'aide financière aux études et aux services aux étudiants dans l'enseignement supérieur de la Communauté flamande, modifié par le décret du 9 novembre 2005;
3° du nombre d'unités d'études pour lesquelles l'étudiant a utilisé pendant l'année académique 2007-2008 le crédit joker visé au décret du 8 juin 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande.
§ 3. Des unités d'études engagées et acquises par les étudiants avant l'entrée en vigueur du présent décret sont portées en compte conformément aux dispositions des articles 21 et 23, § 2, afin de déterminer l'état actuel du crédit allocation d'études. A cet effet, les dispositions suivantes sont prises en considération :
1° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à temps plein avant l'année académique 2004-2005, une inscription est assimilée a soixante unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par soixante unités d'études si l'étudiant avait réussi;
2° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à mi-temps avant l'année académique 2004-2005, une inscription est assimilée à trente unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par trente unités d'études si l'étudiant avait réussi;
3° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à temps plein pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'inscription est assimilée à soixante unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par soixante unités d'études si l'étudiant avait réussi;
4° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à mi-temps pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'inscription est assimilée à trente unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par trente unités d'études si l'étudiant avait réussi;
5° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, le crédit allocation d'études est réduit du nombre d'unités d'études engagées et majoré du nombre d'unités d'études acquises;
6° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2005-2006, 2006-2007 ou 2007-2008, le crédit allocation d'études est réduit du nombre d'unités d'études engagées et majoré du nombre d'unités d'études acquises.
§ 4. Si, avant l'entrée en vigueur du présent décret, un étudiant suivait l'enseignement supérieur, tel que visé aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er et 30, § 1er, et engageait dans chaque année académique suivie moins de soixante unités d'études, la différence entre soixante et le nombre le plus élevé d'unités d'études engagées dans une année académique, avant ou, le cas échéant, après l'entrée en vigueur du présent décret, est ajoutée au crédit allocation d'études pour une ou plusieurs années académiques après l'entrée en vigueur du présent décret, pour autant et dans la mesure où l'étudiant engage, après l'entrée en vigueur du présent décret, dans cette année académique ultérieure concernée, plus d'unités d'études que dans l'année académique, avant ou, le cas échéant, après l'entrée en vigueur du présent décret, où l'étudiant engageait le nombre le plus élevé d'unités d'études sans qu'il puisse engager plus de soixante unités d'études.
§ 5. Par dérogation à l'article 7, deuxième alinéa, sont considérées, pour l'application des §§ 3 et 4 du présent article, les unités d'études pour lesquelles l'étudiant s'est désinscrit, comme engagées si l'étudiant se désinscrivait après le 31 octobre, respectivement le 28 février, de l'année académique en question, selon qu'il s'était inscrit uniquement à une année académique entière, un premier semestre ou au deuxième semestre. ".
Art. 9.22. Aan artikel 77 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" In afwijking van het tweede lid, treedt de bepaling bedoeld in artikel 16, § 1, 2°, ten aanzien van leerlingen in het deeltijds leerplichtonderwijs in werking op de tiende dag na publicatie van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap in het Belgisch Staatsblad. ".
" In afwijking van het tweede lid, treedt de bepaling bedoeld in artikel 16, § 1, 2°, ten aanzien van leerlingen in het deeltijds leerplichtonderwijs in werking op de tiende dag na publicatie van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap in het Belgisch Staatsblad. ".
Art. 9.22. L'article 77 du même décret est complété par un troisième alinéa, rédigé comme suit :
" Par dérogation au deuxième alinéa, la disposition, visée à l'article 16, § 1er, 2°, relative aux élèves dans l'enseignement obligatoire à temps partiel entre en vigueur le dixième jour après la publication du décret relatif au régime d'apprentissage et du travail en Communauté flamande au Moniteur belge. ".
" Par dérogation au deuxième alinéa, la disposition, visée à l'article 16, § 1er, 2°, relative aux élèves dans l'enseignement obligatoire à temps partiel entre en vigueur le dixième jour après la publication du décret relatif au régime d'apprentissage et du travail en Communauté flamande au Moniteur belge. ".
Art. 9.23. De artikelen 20, 21, 22 en 23 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap wordt opgeheven.
Art. 9.23. Les articles 20, 21, 22 et 23 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 septembre 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande sont abrogés.
Art. 9.24. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 15 augustus 2008, met uitzondering van artikelen IX.10, 1°, IX.11, 1° en IX.12, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007.
Art. 9.24. Les dispositions du présent chapitre entrent en vigueur le 15 août 2008, à l'exception des articles IX.10, 1°, IX.11, 1° et IX.12, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2007.
HOOFDSTUK X. - Andere bepalingen.
CHAPITRE X. - Autres dispositions.
Afdeling I. - Leerlingenvervoer.
Section Ire. - Transport scolaire.
Art. 10.1. Het eerste lid van artikel 20 van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, wordt opgeheven.
Art. 10.1. Le premier alinéa de l'article 20 de la loi du 6 juillet 1970 sur l'enseignement spécial et intégré est supprimé.
Art. 10.2. In dezelfde wet wordt een artikel 20bis ingevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 20bis. § 1. De Vlaamse Regering komt tussen in de kosten van het leerlingenvervoer van de leerlingen van het buitengewoon onderwijs.
Onder leerlingenvervoer wordt verstaan : het vervoer van leerlingen van de ophaalplaatsen of van de verblijfplaats, het tehuis of het pleeggezin, naar de gefinancierde of gesubsidieerde school of internaat voor buitengewoon onderwijs en omgekeerd.
De tussenkomst gebeurt als volgt :
1° hetzij door een terugbetaling van het schoolabonnement op het openbaar vervoer;
2° hetzij door het gebruik laten maken van het collectief leerlingenvervoer georganiseerd door de Vlaamse Vervoersmaatschappij De Lijn;
3° hetzij door het verlenen van een individuele vervoerstoelage aan de ouders;
4° hetzij, onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden, door een combinatie van de hierboven vermelde tussenkomsten, met dien verstande dat voor hetzelfde traject of hetzelfde deeltraject slechts één tussenkomst kan gebeuren.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt onder welke voorwaarden leerlingen gebruik kunnen maken van het collectief leerlingenvervoer. Bij de organisatie van het collectief leerlingenvervoer wordt steeds gebruik gemaakt van voertuigen met minimaal zeven gewone zitplaatsen, chauffeur niet inbegrepen, waarbij elke rit steeds gebeurt onder toezicht van een busbegeleider. Deze regeling houdt verder rekening met :
1° het type en in voorkomend geval de opleidingsvorm en de studierichting van het gevolgde buitengewoon onderwijs;
2° de spreiding van het aanbod van scholen, types, opleidingsvormen en studierichting per groepering;
3° de mogelijkheid van de leerling om gebruik te maken van het openbaar vervoer, rekening houdend met zijn handicap, zorgbehoeften en leeftijd;
4° de af te leggen afstand en de tijdsduur van het traject.
§ 3. Iedere leerling uit het buitengewoon onderwijs die geen gebruik maakt van het collectief leerlingenvervoer bedoeld in § 2, heeft recht op de terugbetaling van een schoolabonnement op het openbaar vervoer.
§ 4. De leerling die geen gebruik maakt van het collectief leerlingenvervoer, noch van het openbaar vervoer, kan een individuele vervoerstoelage ontvangen. Deze toelage kan niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van het vervoer. De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor de nadere regels en voorwaarden. Deze regeling houdt rekening met :
1° de mogelijkheid voor de leerling om voor hetzelfde traject al dan niet gebruik te maken van het collectief leerlingenvervoer of het openbaar vervoer;
2° het al dan niet aanwezig zijn voor hetzelfde traject van een aanbod inzake collectief leerlingenvervoer of openbaar vervoer;
3° de ernst van de handicap of de zorgbehoeften van de leerling;
4° het feit of de leerling al dan niet de dichtstbijzijnde school van de groepering van vrije keuze bezoekt.
§ 5. De Vlaamse Regering richt een commissie leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs op. Deze commissie overlegt over de praktische organisatie van het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs en doet ter zake aanbevelingen aan de Vlaamse Regering.
Deze commissie is ten minste samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende groeperingen zoals bedoeld in § 6 en uit vertegenwoordigers van ouderkoepelverenigingen. Vertegenwoordigers van de Vlaamse Vervoermaatschappij en van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming nemen met raadgevende stem deel aan de commissievergaderingen.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de samenstelling en de werking van deze commissie.
§ 6. Onder groepering dient te worden verstaan : een indeling van scholen en vestigingsplaatsen in het buitengewoon basisonderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs, naargelang ze behoren tot het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs, het gesubsidieerd vrij onderwijs naargelang van de onderscheidene godsdiensten, of het gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs. ".
" Art. 20bis. § 1. De Vlaamse Regering komt tussen in de kosten van het leerlingenvervoer van de leerlingen van het buitengewoon onderwijs.
Onder leerlingenvervoer wordt verstaan : het vervoer van leerlingen van de ophaalplaatsen of van de verblijfplaats, het tehuis of het pleeggezin, naar de gefinancierde of gesubsidieerde school of internaat voor buitengewoon onderwijs en omgekeerd.
De tussenkomst gebeurt als volgt :
1° hetzij door een terugbetaling van het schoolabonnement op het openbaar vervoer;
2° hetzij door het gebruik laten maken van het collectief leerlingenvervoer georganiseerd door de Vlaamse Vervoersmaatschappij De Lijn;
3° hetzij door het verlenen van een individuele vervoerstoelage aan de ouders;
4° hetzij, onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden, door een combinatie van de hierboven vermelde tussenkomsten, met dien verstande dat voor hetzelfde traject of hetzelfde deeltraject slechts één tussenkomst kan gebeuren.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt onder welke voorwaarden leerlingen gebruik kunnen maken van het collectief leerlingenvervoer. Bij de organisatie van het collectief leerlingenvervoer wordt steeds gebruik gemaakt van voertuigen met minimaal zeven gewone zitplaatsen, chauffeur niet inbegrepen, waarbij elke rit steeds gebeurt onder toezicht van een busbegeleider. Deze regeling houdt verder rekening met :
1° het type en in voorkomend geval de opleidingsvorm en de studierichting van het gevolgde buitengewoon onderwijs;
2° de spreiding van het aanbod van scholen, types, opleidingsvormen en studierichting per groepering;
3° de mogelijkheid van de leerling om gebruik te maken van het openbaar vervoer, rekening houdend met zijn handicap, zorgbehoeften en leeftijd;
4° de af te leggen afstand en de tijdsduur van het traject.
§ 3. Iedere leerling uit het buitengewoon onderwijs die geen gebruik maakt van het collectief leerlingenvervoer bedoeld in § 2, heeft recht op de terugbetaling van een schoolabonnement op het openbaar vervoer.
§ 4. De leerling die geen gebruik maakt van het collectief leerlingenvervoer, noch van het openbaar vervoer, kan een individuele vervoerstoelage ontvangen. Deze toelage kan niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van het vervoer. De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor de nadere regels en voorwaarden. Deze regeling houdt rekening met :
1° de mogelijkheid voor de leerling om voor hetzelfde traject al dan niet gebruik te maken van het collectief leerlingenvervoer of het openbaar vervoer;
2° het al dan niet aanwezig zijn voor hetzelfde traject van een aanbod inzake collectief leerlingenvervoer of openbaar vervoer;
3° de ernst van de handicap of de zorgbehoeften van de leerling;
4° het feit of de leerling al dan niet de dichtstbijzijnde school van de groepering van vrije keuze bezoekt.
§ 5. De Vlaamse Regering richt een commissie leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs op. Deze commissie overlegt over de praktische organisatie van het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs en doet ter zake aanbevelingen aan de Vlaamse Regering.
Deze commissie is ten minste samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende groeperingen zoals bedoeld in § 6 en uit vertegenwoordigers van ouderkoepelverenigingen. Vertegenwoordigers van de Vlaamse Vervoermaatschappij en van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming nemen met raadgevende stem deel aan de commissievergaderingen.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de samenstelling en de werking van deze commissie.
§ 6. Onder groepering dient te worden verstaan : een indeling van scholen en vestigingsplaatsen in het buitengewoon basisonderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs, naargelang ze behoren tot het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs, het gesubsidieerd vrij onderwijs naargelang van de onderscheidene godsdiensten, of het gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs. ".
Art. 10.2. Il est inséré dans la même loi un article 20bis, rédigé comme suit :
" Art. 20bis. § 1er. Le Gouvernement flamand intervient dans les coûts du transport scolaire des élèves de l'enseignement spécial.
Par transport scolaire on entend : le transport aller et retour des élèves entre les points de ramassage/de descente ou le lieu de résidence, le home ou la famille d'accueil, et l'école ou l'internat financé ou subventionné d'enseignement spécial.
L'intervention s'effectue comme suit :
1° ou bien par un remboursement de l'abonnement scolaire du transport public;
2° ou bien en faisant appel au transport scolaire collectif organisé par la Vlaamse Vervoersmaatschappij De Lijn;
3° en accordant aux parents une allocation individuelle de transport;
4° ou bien, aux conditions définies par le Gouvernement flamand, par une combinaison des interventions susvisées, à condition que, pour le même trajet ou le même trajet partiel, il n'y aura qu'une seule intervention.
§ 2. Le Gouvernement flamand définit les conditions auxquelles les élèves peuvent utiliser le transport scolaire collectif. Lors de l'organisation du transport scolaire collectif, il est toujours fait usage de véhicules comportant, outre le siège du conducteur, sept places assises ordinaires au minimum, et chaque trajet est effectué sous la surveillance d'un accompagnateur de bus. Cette mesure tient également compte :
1° du type et, le cas échéant, de la forme d'enseignement et de l'orientation de l'enseignement spécial suivi;
2° de la distribution de l'offre d'écoles, de types, de formes d'enseignement et d'orientations par groupement;
3° de la capacité de l'élève de faire usage du transport public, en tenant compte de son handicap, de ses besoins d'aide et de son âge;
4° de la distance à parcourir et de la durée du trajet.
§ 3. Tout élève fréquentant l'enseignement spécial qui ne fait pas usage du transport scolaire collectif, visé au § 2, a droit au remboursement d'un abonnement scolaire au transport public.
§ 4. L'élève qui ne fait pas usage du transport scolaire collectif, ni du transport public, peut recevoir une allocation individuelle de transport. Cette allocation ne peut dépasser le coût réel du transport. Le Gouvernement flamand détermine les modalités et conditions à cet effet. Cette mesure tient compte :
1° de la possibilité de l'élève d'utiliser ou non le transport scolaire collectif ou le transport public pour le même trajet;
2° de la présence ou non d'une offre de transport scolaire collectif ou de transport public pour le même trajet;
3° de la sévérité du handicap ou des besoins en soins chez l'élève;
4° du fait que l'élève fréquente ou non l'école la plus proche du groupement du libre choix.
§ 5. Le Gouvernement flamand établit une commission de transport scolaire de l'enseignement spécial. Cette commission se concerte sur l'organisation pratique du transport scolaire de l'enseignement spécial et fait des recommandations en la matière au Gouvernement flamand.
Cette commission est composée au minimum de représentants des différents groupements tels que visés au § 6 et de représentants d'associations coordinatrices de parents. Des représentants de la Vlaamse Vervoermaatschappij et du Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation participent avec voix consultative aux réunions de la commission.
Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives à la composition et au fonctionnement de cette commission.
§ 6. Par groupement, on entend : un classement d'écoles et d'implantations dans l'enseignement fondamental spécial et l'enseignement secondaire spécial, suivant leur appartenance à l'Enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionne, l'enseignement libre subventionné suivant les différentes religions, ou à l'enseignement subventionné non confessionnel libre. ".
" Art. 20bis. § 1er. Le Gouvernement flamand intervient dans les coûts du transport scolaire des élèves de l'enseignement spécial.
Par transport scolaire on entend : le transport aller et retour des élèves entre les points de ramassage/de descente ou le lieu de résidence, le home ou la famille d'accueil, et l'école ou l'internat financé ou subventionné d'enseignement spécial.
L'intervention s'effectue comme suit :
1° ou bien par un remboursement de l'abonnement scolaire du transport public;
2° ou bien en faisant appel au transport scolaire collectif organisé par la Vlaamse Vervoersmaatschappij De Lijn;
3° en accordant aux parents une allocation individuelle de transport;
4° ou bien, aux conditions définies par le Gouvernement flamand, par une combinaison des interventions susvisées, à condition que, pour le même trajet ou le même trajet partiel, il n'y aura qu'une seule intervention.
§ 2. Le Gouvernement flamand définit les conditions auxquelles les élèves peuvent utiliser le transport scolaire collectif. Lors de l'organisation du transport scolaire collectif, il est toujours fait usage de véhicules comportant, outre le siège du conducteur, sept places assises ordinaires au minimum, et chaque trajet est effectué sous la surveillance d'un accompagnateur de bus. Cette mesure tient également compte :
1° du type et, le cas échéant, de la forme d'enseignement et de l'orientation de l'enseignement spécial suivi;
2° de la distribution de l'offre d'écoles, de types, de formes d'enseignement et d'orientations par groupement;
3° de la capacité de l'élève de faire usage du transport public, en tenant compte de son handicap, de ses besoins d'aide et de son âge;
4° de la distance à parcourir et de la durée du trajet.
§ 3. Tout élève fréquentant l'enseignement spécial qui ne fait pas usage du transport scolaire collectif, visé au § 2, a droit au remboursement d'un abonnement scolaire au transport public.
§ 4. L'élève qui ne fait pas usage du transport scolaire collectif, ni du transport public, peut recevoir une allocation individuelle de transport. Cette allocation ne peut dépasser le coût réel du transport. Le Gouvernement flamand détermine les modalités et conditions à cet effet. Cette mesure tient compte :
1° de la possibilité de l'élève d'utiliser ou non le transport scolaire collectif ou le transport public pour le même trajet;
2° de la présence ou non d'une offre de transport scolaire collectif ou de transport public pour le même trajet;
3° de la sévérité du handicap ou des besoins en soins chez l'élève;
4° du fait que l'élève fréquente ou non l'école la plus proche du groupement du libre choix.
§ 5. Le Gouvernement flamand établit une commission de transport scolaire de l'enseignement spécial. Cette commission se concerte sur l'organisation pratique du transport scolaire de l'enseignement spécial et fait des recommandations en la matière au Gouvernement flamand.
Cette commission est composée au minimum de représentants des différents groupements tels que visés au § 6 et de représentants d'associations coordinatrices de parents. Des représentants de la Vlaamse Vervoermaatschappij et du Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation participent avec voix consultative aux réunions de la commission.
Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives à la composition et au fonctionnement de cette commission.
§ 6. Par groupement, on entend : un classement d'écoles et d'implantations dans l'enseignement fondamental spécial et l'enseignement secondaire spécial, suivant leur appartenance à l'Enseignement communautaire, l'enseignement officiel subventionne, l'enseignement libre subventionné suivant les différentes religions, ou à l'enseignement subventionné non confessionnel libre. ".
Afdeling II. - Decreet betreffende het mentorschap en de nascholing.
Section II. - Décret relatif au tutorat et à la formation continuée.
Art. 10.3. In artikel 44, § 1, van het decreet van 16 april 1996 betreffende het mentorschap en de nascholing in Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007 en 21 december 2007, wordt het cijfer " 2008 " vervangen door de zinsnede " vanaf 2008 ".
Art. 10.3. A l'article 44, § 1er, du décret du 16 avril 1996 relatif au tutorat et à la formation continuée en Flandre, modifié par les décrets des 22 juin 2007 et 21 décembre 2007, le chiffre " 2008 " est remplacé par le membre de phrase " à partir de 2008 ".
Art. 10.4. In artikel 45 van hetzelfde decreet worden de woorden " en het voltijds en deeltijds secundair onderwijs " vervangen door de woorden ", het voltijds en deeltijds secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs met uitzondering van de basiseducatie, het deeltijds kunstonderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding " en de woorden " personeel van de scholen " vervangen door de woorden " personeel van de scholen of centra ".
Art. 10.4. Dans l'article 45 du même décret, les mots " et de l'enseignement secondaire à temps plein et à temps partiel " sont remplacés par les mots ", de l'enseignement secondaire à temps plein et à temps partiel, de éducation des adultes sauf l'éducation de base, de l'enseignement artistique a temps partiel et des centres d'encadrement des élèves " et les mots " du personnel de leurs écoles " par les mots " du personnel de leurs écoles ou centres ".
Art. 10.5. Aan artikel 50 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De Vlaamse Gemeenschap stelt volgens de tabel in artikel 44, § 1, elk jaar een globaal bedrag ter beschikking van het Gemeenschapsonderwijs en van de verenigingen zonder winstoogmerk, bedoeld in artikel 49, voor het realiseren van nascholingsprojecten voor de professionalisering van de evaluatoren met het oog op de functionerings- en evaluatiegesprekken.
De besteding van deze middelen wordt afzonderlijk verantwoord van de besteding van de middelen bedoeld in het eerste lid. ".
" De Vlaamse Gemeenschap stelt volgens de tabel in artikel 44, § 1, elk jaar een globaal bedrag ter beschikking van het Gemeenschapsonderwijs en van de verenigingen zonder winstoogmerk, bedoeld in artikel 49, voor het realiseren van nascholingsprojecten voor de professionalisering van de evaluatoren met het oog op de functionerings- en evaluatiegesprekken.
De besteding van deze middelen wordt afzonderlijk verantwoord van de besteding van de middelen bedoeld in het eerste lid. ".
Art. 10.5. A l'article 50 du même décret, modifié par le décret du 14 février 2003, il est ajouté un deuxième alinéa, rédigé comme suit :
" Chaque année, la Communauté flamande met, suivant le tableau de l'article 44, § 1er, un montant global à la disposition de l'Enseignement communautaire et des associations sans but lucratif, visées à l'article 49, pour la réalisation de projets de formation continuée pour la professionnalisation des évaluateurs en vue des entretiens de fonctionnement et d'évaluation.
L'affectation de ces moyens est justifiée séparément de l'affectation des moyens visés au premier alinéa. ".
" Chaque année, la Communauté flamande met, suivant le tableau de l'article 44, § 1er, un montant global à la disposition de l'Enseignement communautaire et des associations sans but lucratif, visées à l'article 49, pour la réalisation de projets de formation continuée pour la professionnalisation des évaluateurs en vue des entretiens de fonctionnement et d'évaluation.
L'affectation de ces moyens est justifiée séparément de l'affectation des moyens visés au premier alinéa. ".
Art. 10.6. In artikel 56 van hetzelfde decreet worden de woorden " de representatieve verenigingen van inrichtende machten " vervangen door de woorden " van de verenigingen zonder winstoogmerk, bedoeld in artikel 49 ".
Art. 10.6. Dans l'article 56 du même décret les mots " des associations représentatives des pouvoirs organisateurs " sont remplacés par les mots " des associations sans but lucratif, visées à l'article 49 ".
Afdeling III. - Decreet dringende maatregelen betreffende het lerarenambt.
Section III. - Décret portant des mesures urgentes relatives à la fonction d'enseignant.
Art. 10.7. In het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt wordt hoofdstuk I, Inleidende bepaling, dat bestaat uit artikel 1, vervangen door artikel 1 en artikel 1bis, die luiden als volgt :
" HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Art. 1. Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.
Art. 1bis. Het toepassen van de bepalingen van hoofdstukken II en III van dit decreet mag slechts gebeuren met behoud van de toepassing van de bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs en het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs. ".
" HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Art. 1. Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.
Art. 1bis. Het toepassen van de bepalingen van hoofdstukken II en III van dit decreet mag slechts gebeuren met behoud van de toepassing van de bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs en het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs. ".
Art. 10.7. Dans le décret du 8 juin 2000 portant des mesures urgentes relatives à la fonction d'enseignant, le Chapitre Ier, Disposition introductive, qui consiste de l'article 1er, est remplacé par un article 1er et un article 1bis, ainsi rédigés :
" CHAPITRE Ier. - Dispositions introductives
Art. 1. Le présent décret règle une matière communautaire et régionale.
Art. 1bis. L'application des dispositions des chapitres II et III du présent décret ne peut s'opérer qu'en respectant l'application des dispositions du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné et du décret relatif au statut des membres du personnel de l'Enseignement communautaire. ".
" CHAPITRE Ier. - Dispositions introductives
Art. 1. Le présent décret règle une matière communautaire et régionale.
Art. 1bis. L'application des dispositions des chapitres II et III du présent décret ne peut s'opérer qu'en respectant l'application des dispositions du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné et du décret relatif au statut des membres du personnel de l'Enseignement communautaire. ".
Art. 10.8. In artikel 2 van het hetzelfde decreet worden de woorden " gewoon en/of buitengewoon secundair onderwijs. " vervangen door de woorden " gewoon of buitengewoon basisonderwijs of gewoon of buitengewoon secundair onderwijs. ".
Art. 10.8. Dans l'article 2 du même décret, les mots " de l'enseignement secondaire ordinaire et/ou spécial. " sont remplacés par les mots " de l'enseignement fondamental ordinaire et/ou spécial ou de l'enseignement secondaire ordinaire et/ou spécial. ".
Art. 10.9. In artikel 3 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 worden de woorden " Om in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs tegemoet te komen aan een vastgesteld tekort aan gekwalificeerde personeelsleden, kan de inrichtende macht of directeur een personeelslid, zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, mits zijn toestemming belasten met : " vervangen door de woorden " In het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, kan de inrichtende macht of directeur een personeelslid, zoals bepaald in artikel 2, mits zijn toestemming, belasten met : ";
2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. In afwijking van artikel 2 van het in § 1, a), bedoelde koninklijk besluit van 15 april 1958 is in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs voor de in artikel 2 bedoelde personeelsleden die in dezelfde instelling als die waarin zij zijn aangesteld of geaffecteerd bijkomend worden belast met een opdracht ter vervanging van een afwezig personeelslid die een wervingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel uitoefende, het aantal voor een week in aanmerking te nemen overuren gelijk aan het aantal uren dat zij gedurende die week presteren boven het minimumaantal uren dat vereist is voor een ambt met volledige prestaties, voor zover deze overuren louter een gevolg zijn van de bijkomende opdracht. ";
3° § 3 wordt vervangen door wat volgt :
" § 3. De bepalingen van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 gelden niet. ".
1° in § 1 worden de woorden " Om in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs tegemoet te komen aan een vastgesteld tekort aan gekwalificeerde personeelsleden, kan de inrichtende macht of directeur een personeelslid, zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, mits zijn toestemming belasten met : " vervangen door de woorden " In het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, kan de inrichtende macht of directeur een personeelslid, zoals bepaald in artikel 2, mits zijn toestemming, belasten met : ";
2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. In afwijking van artikel 2 van het in § 1, a), bedoelde koninklijk besluit van 15 april 1958 is in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs voor de in artikel 2 bedoelde personeelsleden die in dezelfde instelling als die waarin zij zijn aangesteld of geaffecteerd bijkomend worden belast met een opdracht ter vervanging van een afwezig personeelslid die een wervingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel uitoefende, het aantal voor een week in aanmerking te nemen overuren gelijk aan het aantal uren dat zij gedurende die week presteren boven het minimumaantal uren dat vereist is voor een ambt met volledige prestaties, voor zover deze overuren louter een gevolg zijn van de bijkomende opdracht. ";
3° § 3 wordt vervangen door wat volgt :
" § 3. De bepalingen van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 gelden niet. ".
Art. 10.9. A l'article 3 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 1er. les mots " Afin de remédier à une pénurie de personnels qualifiés dans l'enseignement secondaire ordinaire et spécial, le pouvoir organisateur ou le directeur peut charger un membre du personnel, tel que défini à l'article 2, premier alinéa, à condition que celui-ci y consente : " sont remplaces par les mots " Dans l'enseignement fondamental ordinaire et spécial et dans l'enseignement secondaire ordinaire et spécial, le pouvoir organisateur ou le directeur peut charger un membre du personnel, tel que défini à l'article 2, à condition que celui-ci y consente : " ;
2° le § 2 est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. Par dérogation à l'article 2 de l'arrêté royal du 15 avril 1958, visé au § 1er, a), est égal, dans l'enseignement fondamental ordinaire et spécial ainsi que dans l'enseignement secondaire ordinaire et spécial pour les personnels visés à l'article 2 qui, dans le même établissement que celui où ils sont désignés ou affectés, sont investis d'une charge supplémentaire pour remplacer un membre du personnel absent qui exerçait une fonction de recrutement dans la catégorie du personnel directeur et enseignant, le nombre d'heures de surcroît admissible par semaine au nombre d'heures qu'ils accomplissent pendant cette semaine au-dessus du nombre minimum d'heures requis pour une fonction à prestations complètes, pour autant que ces heures de surcroît soient uniquement la suite d'une charge spéciale. " ;
3° le § 3 est remplacé par la disposition suivante :
" § 3. Les dispositions de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 modifiant les dispositions des statuts pécuniaires applicables au personnel enseignant et assimilé de l'enseignement de plein exercice et de l'enseignement de promotion sociale ou à horaire réduit et de l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 mars 1993 en application de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 ne sont pas applicables. ".
1° au § 1er. les mots " Afin de remédier à une pénurie de personnels qualifiés dans l'enseignement secondaire ordinaire et spécial, le pouvoir organisateur ou le directeur peut charger un membre du personnel, tel que défini à l'article 2, premier alinéa, à condition que celui-ci y consente : " sont remplaces par les mots " Dans l'enseignement fondamental ordinaire et spécial et dans l'enseignement secondaire ordinaire et spécial, le pouvoir organisateur ou le directeur peut charger un membre du personnel, tel que défini à l'article 2, à condition que celui-ci y consente : " ;
2° le § 2 est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. Par dérogation à l'article 2 de l'arrêté royal du 15 avril 1958, visé au § 1er, a), est égal, dans l'enseignement fondamental ordinaire et spécial ainsi que dans l'enseignement secondaire ordinaire et spécial pour les personnels visés à l'article 2 qui, dans le même établissement que celui où ils sont désignés ou affectés, sont investis d'une charge supplémentaire pour remplacer un membre du personnel absent qui exerçait une fonction de recrutement dans la catégorie du personnel directeur et enseignant, le nombre d'heures de surcroît admissible par semaine au nombre d'heures qu'ils accomplissent pendant cette semaine au-dessus du nombre minimum d'heures requis pour une fonction à prestations complètes, pour autant que ces heures de surcroît soient uniquement la suite d'une charge spéciale. " ;
3° le § 3 est remplacé par la disposition suivante :
" § 3. Les dispositions de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 modifiant les dispositions des statuts pécuniaires applicables au personnel enseignant et assimilé de l'enseignement de plein exercice et de l'enseignement de promotion sociale ou à horaire réduit et de l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 mars 1993 en application de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 ne sont pas applicables. ".
Art. 10.10. In artikel 4 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 wordt de eerste zin vervangen door de volgende zin :
" Het personeelslid dat belast wordt met overwerk bedoeld in artikel 3, § 1, a), of met overuren in het kader van een vervanging bedoeld in artikel 3, § 2, ontvangt hiervoor een toelage voor overwerk. ";
2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. Voor het toekennen van de toelage voor overwerk bedoeld in artikel 3, § 1, a), gelden de beperkingen gesteld in artikel 77, § 1, eerste en derde lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977.
Deze beperkingen gelden niet voor de toelage toegekend in het kader van een vervanging bedoeld in artikel 3, § 2, en die minder dan tien werkdagen bedraagt. ".
1° in § 1 wordt de eerste zin vervangen door de volgende zin :
" Het personeelslid dat belast wordt met overwerk bedoeld in artikel 3, § 1, a), of met overuren in het kader van een vervanging bedoeld in artikel 3, § 2, ontvangt hiervoor een toelage voor overwerk. ";
2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. Voor het toekennen van de toelage voor overwerk bedoeld in artikel 3, § 1, a), gelden de beperkingen gesteld in artikel 77, § 1, eerste en derde lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977.
Deze beperkingen gelden niet voor de toelage toegekend in het kader van een vervanging bedoeld in artikel 3, § 2, en die minder dan tien werkdagen bedraagt. ".
Art. 10.10. A l'article 4 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 1er, la première phrase est remplacée par la phrase suivante :
" Le membre du personnel chargé de surcroît de travail visé à l'article 3, § 1er, a), ou d'heures de surcroît dans le cadre d'un remplacement visées à l'article 3, § 2, reçoit une allocation pour surcroît de travail. " ;
2° le § 2 est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. L'octroi de l'allocation pour surcroît de travail, visée à l'article 3, § 1er, a), est régi par les restrictions fixées à l'article 77, § 1er, premier et troisième alinéas, de la loi du 24 décembre 1976 relative aux propositions budgétaires 1976-1977.
Ces restrictions ne sont pas applicables à l'allocation octroyée dans le cadre d'un remplacement visé à l'article 3, § 2, qui est inférieur à dix jours ouvrables. ".
1° au § 1er, la première phrase est remplacée par la phrase suivante :
" Le membre du personnel chargé de surcroît de travail visé à l'article 3, § 1er, a), ou d'heures de surcroît dans le cadre d'un remplacement visées à l'article 3, § 2, reçoit une allocation pour surcroît de travail. " ;
2° le § 2 est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. L'octroi de l'allocation pour surcroît de travail, visée à l'article 3, § 1er, a), est régi par les restrictions fixées à l'article 77, § 1er, premier et troisième alinéas, de la loi du 24 décembre 1976 relative aux propositions budgétaires 1976-1977.
Ces restrictions ne sont pas applicables à l'allocation octroyée dans le cadre d'un remplacement visé à l'article 3, § 2, qui est inférieur à dix jours ouvrables. ".
Art. 10.11. Aan artikel 5 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Indien het uitoefenen van een opdracht in het kader van een vervanging, die minder dan tien werkdagen bedraagt, aanleiding geeft tot prestaties die als een bijbetrekking worden beschouwd, gelden de beperkingen, gesteld in artikel 77, § 1, eerste en derde lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 niet. ".
" Indien het uitoefenen van een opdracht in het kader van een vervanging, die minder dan tien werkdagen bedraagt, aanleiding geeft tot prestaties die als een bijbetrekking worden beschouwd, gelden de beperkingen, gesteld in artikel 77, § 1, eerste en derde lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 niet. ".
Art. 10.11. A l'article 5 du même décret, il est ajouté un second alinéa, rédigé comme suit :
" Si l'exercice d'une charge dans le cadre d'un remplacement, inférieur à dix jours ouvrables, donne lieu à des prestations considérées comme fonction accessoire, les restrictions, fixées à l'article 77, § 1er, premier et troisième alinéas, de la loi du 24 décembre 1976 relative aux propositions budgétaires 1976-1977 ne sont pas d'application. ".
" Si l'exercice d'une charge dans le cadre d'un remplacement, inférieur à dix jours ouvrables, donne lieu à des prestations considérées comme fonction accessoire, les restrictions, fixées à l'article 77, § 1er, premier et troisième alinéas, de la loi du 24 décembre 1976 relative aux propositions budgétaires 1976-1977 ne sont pas d'application. ".
Art. 10.12. Artikel 6 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 november 2005, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 6. § 1. In het gewoon of buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs kan een personeelslid dat in een van deze onderwijsniveaus in hoofdambt reeds een wervingsambt uitoefent in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel met prestaties die ten minste gelijk zijn aan het minimaal vereiste aantal uren voor een ambt met volledige prestaties in dit onderwijs, belast worden met het onderwijs aan huis.
Indien de uren onderwijs aan huis als overwerk moeten worden beschouwd, ontvangt het personeelslid voor al deze uren een toelage voor overwerk vastgesteld alsof de uren waarvoor het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als hoofdambt in de zin van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
Indien de uren onderwijs aan huis als bijbetrekking moeten worden beschouwd, ontvangt het personeelslid voor al deze uren een salaris of salaristoelage vastgesteld alsof de uren waarvoor het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als hoofdambt in de zin van artikel 5 van voormeld koninklijk besluit van 15 april 1958.
De toelage, het salaris of de salaristoelage worden toegekend volgens de bepalingen van artikel 4, § 3.
De bepalingen van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 gelden niet.
§ 2. De inrichtende macht of directeur van een instelling kan voor het onderwijs aan huis een beroep doen op een personeelslid bedoeld in artikel 7. ".
" Art. 6. § 1. In het gewoon of buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs kan een personeelslid dat in een van deze onderwijsniveaus in hoofdambt reeds een wervingsambt uitoefent in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel met prestaties die ten minste gelijk zijn aan het minimaal vereiste aantal uren voor een ambt met volledige prestaties in dit onderwijs, belast worden met het onderwijs aan huis.
Indien de uren onderwijs aan huis als overwerk moeten worden beschouwd, ontvangt het personeelslid voor al deze uren een toelage voor overwerk vastgesteld alsof de uren waarvoor het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als hoofdambt in de zin van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
Indien de uren onderwijs aan huis als bijbetrekking moeten worden beschouwd, ontvangt het personeelslid voor al deze uren een salaris of salaristoelage vastgesteld alsof de uren waarvoor het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als hoofdambt in de zin van artikel 5 van voormeld koninklijk besluit van 15 april 1958.
De toelage, het salaris of de salaristoelage worden toegekend volgens de bepalingen van artikel 4, § 3.
De bepalingen van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 gelden niet.
§ 2. De inrichtende macht of directeur van een instelling kan voor het onderwijs aan huis een beroep doen op een personeelslid bedoeld in artikel 7. ".
Art. 10.12. L'article 6 du même décret, modifié par le décret du 18 novembre 2005, est remplacé par la disposition suivante :
" Article 6 § 1er. Dans l'enseignement fondamental ordinaire ou spécial et dans l'enseignement secondaire ordinaire ou spécial, un membre du personnel exerçant déjà dans un de ces niveaux d'enseignement, à titre principal, une fonction de recrutement dans la catégorie du personnel directeur et enseignant comportant des prestations qui égalent au moins le nombre minimum d'heures requis pour une fonction à prestations complètes dans cet enseignement, peut être chargé de l'enseignement en milieu familial.
Si les heures d'enseignement en milieu familial doivent être considérées comme surcroît de travail, le membre du personnel reçoit pour toutes ces heures une allocation pour surcroît de travail fixée comme si les heures pour lesquelles le membre du personnel est désigné, sont prestées comme fonction principale au sens de l'article 5 de l'arrêté royal du 15 avril 1958 portant statut pécuniaire du personnel enseignant, scientifique et assimilé du Ministère de l'Instruction publique.
Si les heures d'enseignement en milieu familial doivent être considérées comme fonction accessoire, le membre du personnel reçoit pour toutes ces heures un traitement ou une subvention-traitement fixe comme si les heures pour lesquelles le membre du personnel est désigné, sont prestées comme fonction principale au sens de l'article 5 de l'arrêté royal précité du 15 avril 1958.
L'allocation, le traitement ou la subvention-traitement sont accordés conformément aux dispositions de l'article 4, § 3.
Les dispositions de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 modifiant les dispositions des statuts pécuniaires applicables au personnel enseignant et assimilé de l'enseignement de plein exercice et de l'enseignement de promotion sociale ou à horaire réduit et de l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 mars 1993 en application de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 ne sont pas applicables. ".
§ 2. Le pouvoir organisateur ou le directeur d'un établissement peut faire appel à un membre du personnel visé à l'article 7 pour l'enseignement en milieu familial. ".
" Article 6 § 1er. Dans l'enseignement fondamental ordinaire ou spécial et dans l'enseignement secondaire ordinaire ou spécial, un membre du personnel exerçant déjà dans un de ces niveaux d'enseignement, à titre principal, une fonction de recrutement dans la catégorie du personnel directeur et enseignant comportant des prestations qui égalent au moins le nombre minimum d'heures requis pour une fonction à prestations complètes dans cet enseignement, peut être chargé de l'enseignement en milieu familial.
Si les heures d'enseignement en milieu familial doivent être considérées comme surcroît de travail, le membre du personnel reçoit pour toutes ces heures une allocation pour surcroît de travail fixée comme si les heures pour lesquelles le membre du personnel est désigné, sont prestées comme fonction principale au sens de l'article 5 de l'arrêté royal du 15 avril 1958 portant statut pécuniaire du personnel enseignant, scientifique et assimilé du Ministère de l'Instruction publique.
Si les heures d'enseignement en milieu familial doivent être considérées comme fonction accessoire, le membre du personnel reçoit pour toutes ces heures un traitement ou une subvention-traitement fixe comme si les heures pour lesquelles le membre du personnel est désigné, sont prestées comme fonction principale au sens de l'article 5 de l'arrêté royal précité du 15 avril 1958.
L'allocation, le traitement ou la subvention-traitement sont accordés conformément aux dispositions de l'article 4, § 3.
Les dispositions de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 modifiant les dispositions des statuts pécuniaires applicables au personnel enseignant et assimilé de l'enseignement de plein exercice et de l'enseignement de promotion sociale ou à horaire réduit et de l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 mars 1993 en application de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 ne sont pas applicables. ".
§ 2. Le pouvoir organisateur ou le directeur d'un établissement peut faire appel à un membre du personnel visé à l'article 7 pour l'enseignement en milieu familial. ".
Art. 10.13. Artikel 7 van hetzelfde decreet, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 7. Voor de toewijzing van een betrekking in een wervingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel, kan de inrichtende macht of directeur van een school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs of van een instelling voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs, in afwijking van de bestaande reglementaire bepalingen, tijdelijk en mits toestemming van het personeelslid een beroep doen op een personeelslid dat :
1° met verlof is voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen, of afwezig is voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid;
2° ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden;
3° deeltijds ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;
4° volledig ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;
5° gepensioneerd is en bij de aanvang van het schooljaar waarin op hem een beroep wordt gedaan de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
De toestemming bedoeld in het eerste lid blijkt uit een geschrift.
De bepalingen van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 gelden niet. ".
" Art. 7. Voor de toewijzing van een betrekking in een wervingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel, kan de inrichtende macht of directeur van een school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs of van een instelling voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs, in afwijking van de bestaande reglementaire bepalingen, tijdelijk en mits toestemming van het personeelslid een beroep doen op een personeelslid dat :
1° met verlof is voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen, of afwezig is voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid;
2° ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden;
3° deeltijds ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;
4° volledig ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;
5° gepensioneerd is en bij de aanvang van het schooljaar waarin op hem een beroep wordt gedaan de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
De toestemming bedoeld in het eerste lid blijkt uit een geschrift.
De bepalingen van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 gelden niet. ".
Art. 10.13. L'article 7 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 7. Pour l'attribution d'un emploi dans une fonction de recrutement dans la catégorie du personnel directeur et enseignant, le pouvoir organisateur ou le directeur d'une école d'enseignement fondamental ordinaire ou spécial ou d'un établissement d'enseignement secondaire ordinaire ou spécial peut, par dérogation aux dispositions réglementaires existantes, temporairement et moyennant le consentement du membre du personnel, faire appel à un membre du personnel qui :
1° est en congé pour prestations réduites justifiés par des raisons sociales ou familiales, ou absent pour prestations réduites justifiées par des raisons personnelles;
2° est mis en disponibilité pour convenances personnelles;
3° est mis en disponibilité partielle pour convenances personnelles préalables à la pension de retraite;
4° est mis en disponibilité complète pour convenances personnelles préalables à la pension de retraite;
5° est pensionné et n'a pas encore atteint l'âge de soixante-cinq ans au début de l'année scolaire dans laquelle il est fait appel à lui.
Le consentement visé au premier alinéa ressort d'un document.
Les dispositions de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 modifiant les dispositions des statuts pécuniaires applicables au personnel enseignant et assimilé de l'enseignement de plein exercice et de l'enseignement de promotion sociale ou à horaire réduit et de l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 mars 1993 en application de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 ne sont pas applicables. ".
" Art. 7. Pour l'attribution d'un emploi dans une fonction de recrutement dans la catégorie du personnel directeur et enseignant, le pouvoir organisateur ou le directeur d'une école d'enseignement fondamental ordinaire ou spécial ou d'un établissement d'enseignement secondaire ordinaire ou spécial peut, par dérogation aux dispositions réglementaires existantes, temporairement et moyennant le consentement du membre du personnel, faire appel à un membre du personnel qui :
1° est en congé pour prestations réduites justifiés par des raisons sociales ou familiales, ou absent pour prestations réduites justifiées par des raisons personnelles;
2° est mis en disponibilité pour convenances personnelles;
3° est mis en disponibilité partielle pour convenances personnelles préalables à la pension de retraite;
4° est mis en disponibilité complète pour convenances personnelles préalables à la pension de retraite;
5° est pensionné et n'a pas encore atteint l'âge de soixante-cinq ans au début de l'année scolaire dans laquelle il est fait appel à lui.
Le consentement visé au premier alinéa ressort d'un document.
Les dispositions de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 modifiant les dispositions des statuts pécuniaires applicables au personnel enseignant et assimilé de l'enseignement de plein exercice et de l'enseignement de promotion sociale ou à horaire réduit et de l'arrêté du Gouvernement flamand du 24 mars 1993 en application de l'article 10, § 6, de l'arrêté royal n° 63 du 20 juillet 1982 ne sont pas applicables. ".
Art. 10.14. In artikel 9 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden " 3°, 4°, 5° of 6° " vervangen door de woorden " 3°, 4°of 5° ";
2° in het tweede lid worden de woorden " 3°, 4°en 5° " vervangen door de woorden " 3° of 4° ".
1° in het eerste lid worden de woorden " 3°, 4°, 5° of 6° " vervangen door de woorden " 3°, 4°of 5° ";
2° in het tweede lid worden de woorden " 3°, 4°en 5° " vervangen door de woorden " 3° of 4° ".
Art. 10.14. A l'article 9 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° dans le premier alinéa, les mots " 3°, 4°, 5° ou 6° " sont remplacés par les mots " 3°, 4°ou 5° ";
2° dans le deuxième alinéa, les mots " 3°, 4° et 5° " sont remplacés par les mots " 3° ou 4° ".
1° dans le premier alinéa, les mots " 3°, 4°, 5° ou 6° " sont remplacés par les mots " 3°, 4°ou 5° ";
2° dans le deuxième alinéa, les mots " 3°, 4° et 5° " sont remplacés par les mots " 3° ou 4° ".
Art. 10.15. In artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2005, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt :
" De maatregelen vermeld in de hoofdstukken II en III houden op van kracht te zijn op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum. De Vlaamse Regering is er toe gemachtigd de bepalingen van de voormelde hoofdstukken te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen of te vervangen. ".
" De maatregelen vermeld in de hoofdstukken II en III houden op van kracht te zijn op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum. De Vlaamse Regering is er toe gemachtigd de bepalingen van de voormelde hoofdstukken te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen of te vervangen. ".
Art. 10.15. Dans l'article 44 du même décret, modifié par le décret du 15 juillet 2005, le deuxième alinéa est remplacé par la disposition suivante :
" Les mesures visées aux chapitres II et III cessent de produire leurs effets à une date à fixer par le Gouvernement flamand. Le Gouvernement flamand est autorisé à modifier, à abroger ou à remplacer, en tout ou en partie, les dispositions des chapitres précités. ".
" Les mesures visées aux chapitres II et III cessent de produire leurs effets à une date à fixer par le Gouvernement flamand. Le Gouvernement flamand est autorisé à modifier, à abroger ou à remplacer, en tout ou en partie, les dispositions des chapitres précités. ".
Afdeling IV. - Decreet betreffende het onderwijs XIII.
Section IV. - Décret relatif à l'enseignement XIII.
Art. 10.16. In artikel V.25 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaiëk worden de volgende aanpassingen aangebracht :
1° het punt 1° van het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :
" 1° de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de kosteloosheid van het onderwijs, de beginselen vermeld in artikel 27 van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997, artikel V.13, en artikel 6, 6°, van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding en de bijdrageregeling bedoeld in artikel 27bis en 27ter, § 1, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997; ";
2° het punt 2° van het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :
" 2° de bepalingen van artikel 51 van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997, van artikelen V.9, V.10, V.11 en V.12, van artikel 14bis van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, van artikelen 95bis tot en met 95sexies van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II en van artikelen 120 tot en met 125 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs; ";
3° het punt 2° van het tweede lid wordt vervangen door wat volgt :
" 2° aan het betrokken Centrum voor Volwassenenonderwijs een financiële sanctie op te leggen overeenkomstig de bepalingen van artikel 118 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. ".
1° het punt 1° van het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :
" 1° de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de kosteloosheid van het onderwijs, de beginselen vermeld in artikel 27 van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997, artikel V.13, en artikel 6, 6°, van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding en de bijdrageregeling bedoeld in artikel 27bis en 27ter, § 1, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997; ";
2° het punt 2° van het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :
" 2° de bepalingen van artikel 51 van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997, van artikelen V.9, V.10, V.11 en V.12, van artikel 14bis van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, van artikelen 95bis tot en met 95sexies van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II en van artikelen 120 tot en met 125 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs; ";
3° het punt 2° van het tweede lid wordt vervangen door wat volgt :
" 2° aan het betrokken Centrum voor Volwassenenonderwijs een financiële sanctie op te leggen overeenkomstig de bepalingen van artikel 118 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. ".
Art. 10.16. A l'article V.25 du décret du 13 juillet 2001 relatif à l'enseignement XIII-Mosaïque, sont apportées les modifications suivantes :
1° dans le premier l'alinéa, le point 1° est remplacé par la disposition suivante :
" 1° aux principes de droit international et constitutionnels relatifs à la gratuité de l'enseignement, aux principes mentionnés à l'article 27 du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, aux articles V.13 et 6, 6°, du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves et relatifs au régime de contributions visé à l'article 27bis et 27ter, § 1er, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental; ";
2° dans le premier l'alinéa, le point 2° est remplacé par la disposition suivante :
" 2° aux dispositions de l'article 51 du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, des articles V.9, V.10, V.11 et V.12, de l'article 14bis du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves, des articles 95bis à 95sexies inclus du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II et des articles 120 à 125 inclus du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes; ";
3° le point 2° du deuxième alinéa est remplacé par la disposition suivante :
" 2° d'imposer au centre d'éducation des adultes concerné une sanction financière conformément aux dispositions de l'article 118 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes. ".
1° dans le premier l'alinéa, le point 1° est remplacé par la disposition suivante :
" 1° aux principes de droit international et constitutionnels relatifs à la gratuité de l'enseignement, aux principes mentionnés à l'article 27 du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, aux articles V.13 et 6, 6°, du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves et relatifs au régime de contributions visé à l'article 27bis et 27ter, § 1er, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental; ";
2° dans le premier l'alinéa, le point 2° est remplacé par la disposition suivante :
" 2° aux dispositions de l'article 51 du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, des articles V.9, V.10, V.11 et V.12, de l'article 14bis du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves, des articles 95bis à 95sexies inclus du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II et des articles 120 à 125 inclus du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes; ";
3° le point 2° du deuxième alinéa est remplacé par la disposition suivante :
" 2° d'imposer au centre d'éducation des adultes concerné une sanction financière conformément aux dispositions de l'article 118 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes. ".
Afdeling V. - Decreet betreffende de gelijke kansen I.
Section V. - Décret relatif à l'égalité des chances en éducation-I.
Art. 10.17. In artikel V.1 van het decreet van 28 juni 2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I, wordt in § 2 het woord " vijf " vervangen door het woord " eenentwintig ".
Art. 10.17. Dans l'article V.1er, § 2, du décret du 28 juin 2002 relatif à l'égalité des chances en éducation-I, le mot " cinq " est remplacé par le mot " vingt-et-un ".
Art. 10.18. In artikel V.2 van hetzelfde decreet wordt in § 3 het woord " vijf " vervangen door het woord " eenentwintig ".
Art. 10.18. Dans l'article V.2, § 3, du même décret, le mot " cinq " est remplacé par le mot " vingt-et-un ".
Art. 10.19. In artikel V.3 van hetzelfde decreet wordt het woord " drie " vervangen door het woord " zeven ".
Art. 10.19. Dans l'article V.3 du même décret, le mot " trois " est remplacé par le mot " sept ".
Art. 10.20. In artikel VI.2 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° In § 1 worden 1° en 5° vervangen door wat volgt :
" 1° het gezin ontvangt één of meerdere schooltoelagen zoals bedoeld in artikel 5, 34°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;
5° de taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid het Nederlands spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd. ";
2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. Het beantwoorden aan de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden gemeld aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De documenten of verklaringen die aantonen dat leerlingen beantwoorden aan één of meer van de gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de school. ".
1° In § 1 worden 1° en 5° vervangen door wat volgt :
" 1° het gezin ontvangt één of meerdere schooltoelagen zoals bedoeld in artikel 5, 34°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;
5° de taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid het Nederlands spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd. ";
2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. Het beantwoorden aan de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden gemeld aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De documenten of verklaringen die aantonen dat leerlingen beantwoorden aan één of meer van de gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de school. ".
Art. 10.20. A l'article VI.2 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
1° Dans le § 1er, les points 1° et 5° sont remplacés par les dispositions suivantes :
" 1° la famille reçoit une ou plusieurs allocations scolaires au sens de l'article 5, 34° du décret du 8 juin 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande;
5° la langue que l'élève parle dans la famille, c.-à-d. la langue qu'il parle avec sa mère, son père, ses frères et soeurs n'est pas le néerlandais. Cette langue n'est pas le néerlandais si l'élève ne le parle à personne dans la famille ou si l'élève le parle avec au maximum un membre dans une famille de trois membres de famille (outre l'élève). Les frères et soeurs sont considérés comme un membre de famille. " ;
2° le § 2 est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. Moyennant une déclaration sur l'honneur des parents, il est démontré qu'il est satisfait aux indicateurs d'égalité des chances visés au § 1er, 4° et 5°. Le Gouvernement flamand définit de quelle façon l'élève doit répondre à l'indicateur d'égalité des chances visé au § 1er, 1°, 2° et 3° et fixe la procédure selon laquelle les données sont transmises au Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation. A cet effet, il tient compte de la réglementation en vigueur dans le domaine de la protection de la vie privée.
Les documents ou déclarations démontrant que les élèves satisfont à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances, sont gardés dans l'école pendant au moins cinq ans. ".
1° Dans le § 1er, les points 1° et 5° sont remplacés par les dispositions suivantes :
" 1° la famille reçoit une ou plusieurs allocations scolaires au sens de l'article 5, 34° du décret du 8 juin 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande;
5° la langue que l'élève parle dans la famille, c.-à-d. la langue qu'il parle avec sa mère, son père, ses frères et soeurs n'est pas le néerlandais. Cette langue n'est pas le néerlandais si l'élève ne le parle à personne dans la famille ou si l'élève le parle avec au maximum un membre dans une famille de trois membres de famille (outre l'élève). Les frères et soeurs sont considérés comme un membre de famille. " ;
2° le § 2 est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. Moyennant une déclaration sur l'honneur des parents, il est démontré qu'il est satisfait aux indicateurs d'égalité des chances visés au § 1er, 4° et 5°. Le Gouvernement flamand définit de quelle façon l'élève doit répondre à l'indicateur d'égalité des chances visé au § 1er, 1°, 2° et 3° et fixe la procédure selon laquelle les données sont transmises au Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation. A cet effet, il tient compte de la réglementation en vigueur dans le domaine de la protection de la vie privée.
Les documents ou déclarations démontrant que les élèves satisfont à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances, sont gardés dans l'école pendant au moins cinq ans. ".
Art. 10.21. In artikel VI.3 van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt :
" 1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 10 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.2, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.2, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1; en ".
" 1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 10 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.2, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.2, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1; en ".
Art. 10.21. Dans l'article VI.3 du même décret, le point 1° est remplacé par la disposition suivante :
" 1° compter, le 1er février de l'année scolaire précédente, au moins 10 % d'élèves réguliers qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.2, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°, le nombre d'élèves réguliers ne répondant qu'aux indicateurs d'égalité des chances vises à l'article VI.2, § 1er, 1° ou 1° et 5° étant multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1; et ".
" 1° compter, le 1er février de l'année scolaire précédente, au moins 10 % d'élèves réguliers qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.2, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°, le nombre d'élèves réguliers ne répondant qu'aux indicateurs d'égalité des chances vises à l'article VI.2, § 1er, 1° ou 1° et 5° étant multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1; et ".
Art. 10.22. In artikel VI.4, § 1, van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt :
" 1° de in artikel VI.3 bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.2. § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.2, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1. Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absoluut aantal van deze leerlingen gerangschikt; ".
" 1° de in artikel VI.3 bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.2. § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.2, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1. Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absoluut aantal van deze leerlingen gerangschikt; ".
Art. 10.22. Dans l'article VI.4, § 1er, du même décret, le point 1° est remplacé par la disposition suivante :
" 1° les écoles visées à l'article VI.3 sont classées suivant le pourcentage d'élèves qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.2, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°, le nombre d'élèves réguliers ne répondant qu'aux indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.2, § 1er, 1° ou 1° et 5° étant multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1. A l'intérieur d'un même pourcentage, les écoles sont classées suivant le nombre absolu de ces élèves; ".
" 1° les écoles visées à l'article VI.3 sont classées suivant le pourcentage d'élèves qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.2, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°, le nombre d'élèves réguliers ne répondant qu'aux indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.2, § 1er, 1° ou 1° et 5° étant multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1. A l'intérieur d'un même pourcentage, les écoles sont classées suivant le nombre absolu de ces élèves; ".
Art. 10.23. In hetzelfde decreet wordt een artikel VI.3bis ingevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 6.3bis. In afwijking van artikel VI.2, § 1, 1°, geldt voor het gewoon basisonderwijs in de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 de volgende gelijkekansenindicator : het gezin leeft van een vervangingsinkomen zoals vastgesteld op de eerste schooldag van februari van 2005. ".
" Art. 6.3bis. In afwijking van artikel VI.2, § 1, 1°, geldt voor het gewoon basisonderwijs in de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 de volgende gelijkekansenindicator : het gezin leeft van een vervangingsinkomen zoals vastgesteld op de eerste schooldag van februari van 2005. ".
Art. 10.23. Dans le même décret, il est inséré un article VI.3bis, rédigé comme suit :
" Art. 6.3bis. Par dérogation à l'article VI.2, § 1er, 1°, l'indicateur d'égalité des chances suivant est d'application à l'enseignement fondamental ordinaire pendant les années scolaires 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011 : la famille vit d'un revenu de remplacement tel que fixé au premier jour de classe de février 2005. ".
" Art. 6.3bis. Par dérogation à l'article VI.2, § 1er, 1°, l'indicateur d'égalité des chances suivant est d'application à l'enseignement fondamental ordinaire pendant les années scolaires 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011 : la famille vit d'un revenu de remplacement tel que fixé au premier jour de classe de février 2005. ".
Art. 10.24. In hetzelfde decreet wordt in artikel VI.8, in § 1, het derde lid vervangen door wat volgt :
" Bij negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.3 bedoelde aanvullende lestijden of extra uren-leraar voor de volgende periode van drie schooljaren tenzij de school een engagement tot remediëring aangaat. In dat geval krijgen ze de helft van het aantal aanvullende lestijden of extra uren-leraar waarop ze in geval van positieve evaluatie recht zouden hebben.
Een engagement tot remediëring moet aan volgende voorwaarden voldoen :
1° de scholen verbinden er zich toe een stappenplan op te stellen dat voldoet aan de volgende criteria :
a) het uitgangspunt van het stappenplan zijn de geformuleerde knelpunten in het evaluatieverslag van de onderwijsinspectie van de betrokken school;
b) de geformuleerde doelstellingen tot remediëring in het stappenplan passen binnen de doelstellingen zoals geformuleerd in artikel VI.5, § 1, 1°, van het decreet;
c) de doelstellingen zijn outputgericht, concreet en operationeel geformuleerd. Ze moeten voldoende controleerbaar zijn;
d) het stappenplan wordt vóór 1 mei van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie aan de onderwijsinspectie bezorgd;
e) de doelstellingen dienen gerealiseerd te zijn vóór 1 juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie;
2° de scholen verbinden er zich toe om een beroep te doen op externe begeleiding en ondersteuning bij het opstellen en de uitvoering van het stappenplan.
De onderwijsinspectie gaat in de maand juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie opnieuw na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.
Bij een positieve evaluatie zal de school vanaf het tweede schooljaar terug een beroep kunnen doen op het volledige aantal in artikel VI.3 bedoelde lestijden of uren-leraar. Bij een negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.3 bedoelde aanvullende lestijden of op extra uren-leraar voor de volgende twee schooljaren. ".
" Bij negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.3 bedoelde aanvullende lestijden of extra uren-leraar voor de volgende periode van drie schooljaren tenzij de school een engagement tot remediëring aangaat. In dat geval krijgen ze de helft van het aantal aanvullende lestijden of extra uren-leraar waarop ze in geval van positieve evaluatie recht zouden hebben.
Een engagement tot remediëring moet aan volgende voorwaarden voldoen :
1° de scholen verbinden er zich toe een stappenplan op te stellen dat voldoet aan de volgende criteria :
a) het uitgangspunt van het stappenplan zijn de geformuleerde knelpunten in het evaluatieverslag van de onderwijsinspectie van de betrokken school;
b) de geformuleerde doelstellingen tot remediëring in het stappenplan passen binnen de doelstellingen zoals geformuleerd in artikel VI.5, § 1, 1°, van het decreet;
c) de doelstellingen zijn outputgericht, concreet en operationeel geformuleerd. Ze moeten voldoende controleerbaar zijn;
d) het stappenplan wordt vóór 1 mei van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie aan de onderwijsinspectie bezorgd;
e) de doelstellingen dienen gerealiseerd te zijn vóór 1 juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie;
2° de scholen verbinden er zich toe om een beroep te doen op externe begeleiding en ondersteuning bij het opstellen en de uitvoering van het stappenplan.
De onderwijsinspectie gaat in de maand juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie opnieuw na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.
Bij een positieve evaluatie zal de school vanaf het tweede schooljaar terug een beroep kunnen doen op het volledige aantal in artikel VI.3 bedoelde lestijden of uren-leraar. Bij een negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.3 bedoelde aanvullende lestijden of op extra uren-leraar voor de volgende twee schooljaren. ".
Art. 10.24. Dans l'article VI.8, § 1er du même décret, le troisième alinéa est remplacé par la disposition suivante :
" Dans le cas d'une évaluation négative, l'école perd tout droit aux périodes complémentaires ou périodes-professeur supplémentaires visées à l'article VI.3 pour la période suivante de trois années scolaires à moins que l'école ne s'engage à procéder à une remédiation. Dans ce cas, les écoles reçoivent la moitié des périodes complémentaires ou périodes-professeur supplémentaires auxquelles elles auraient droit si elles avaient obtenu une évaluation positive.
Un engagement à la remédiation doit répondre aux conditions suivantes :
1° les écoles s'engagent à établir une feuille de route répondant aux critères suivants :
a) la feuille de route part des goulets d'étranglement identifiés dans le rapport d'évaluation de l'inspection de l'enseignement de l'école concernée;
b) les objectifs de remédiation figurant dans la feuille de route correspondent aux objectifs formulés à l'article VI.5, § 1er, 1°, du décret;
c) les objectifs formulés sont axés sur les résultats, concrets et opérationnels. Ils doivent être suffisamment contrôlables;
d) la feuille de route est soumise à l'inspection de l'enseignement avant le 1er mai de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
e) les objectifs doivent être réalisés avant le 1er juin de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
2° les écoles s'engagent à faire appel à un accompagnement et un soutien externes lors de l'établissement et l'exécution de la feuille de route.
L'inspection de l'enseignement vérifie de nouveau au mois de juin de l'année scolaire suivant l'évaluation négative si, et dans quelle mesure, les objectifs ont été atteints. Le fait d'avoir atteint ou non les objectifs sera pondéré compte tenu du contexte scolaire et des caractéristiques de la population scolaire.
Dans le cas d'une évaluation positive, l'école pourra faire de nouveau appel au nombre total de périodes ou de périodes-professeur visées à l'article VI.3 à partir de la deuxième année scolaire. Dans le cas d'une évaluation négative, l'école perd tout droit aux périodes complémentaires ou périodes-professeur supplémentaires visées à l'article VI.3 pour les deux années scolaires suivantes. ".
" Dans le cas d'une évaluation négative, l'école perd tout droit aux périodes complémentaires ou périodes-professeur supplémentaires visées à l'article VI.3 pour la période suivante de trois années scolaires à moins que l'école ne s'engage à procéder à une remédiation. Dans ce cas, les écoles reçoivent la moitié des périodes complémentaires ou périodes-professeur supplémentaires auxquelles elles auraient droit si elles avaient obtenu une évaluation positive.
Un engagement à la remédiation doit répondre aux conditions suivantes :
1° les écoles s'engagent à établir une feuille de route répondant aux critères suivants :
a) la feuille de route part des goulets d'étranglement identifiés dans le rapport d'évaluation de l'inspection de l'enseignement de l'école concernée;
b) les objectifs de remédiation figurant dans la feuille de route correspondent aux objectifs formulés à l'article VI.5, § 1er, 1°, du décret;
c) les objectifs formulés sont axés sur les résultats, concrets et opérationnels. Ils doivent être suffisamment contrôlables;
d) la feuille de route est soumise à l'inspection de l'enseignement avant le 1er mai de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
e) les objectifs doivent être réalisés avant le 1er juin de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
2° les écoles s'engagent à faire appel à un accompagnement et un soutien externes lors de l'établissement et l'exécution de la feuille de route.
L'inspection de l'enseignement vérifie de nouveau au mois de juin de l'année scolaire suivant l'évaluation négative si, et dans quelle mesure, les objectifs ont été atteints. Le fait d'avoir atteint ou non les objectifs sera pondéré compte tenu du contexte scolaire et des caractéristiques de la population scolaire.
Dans le cas d'une évaluation positive, l'école pourra faire de nouveau appel au nombre total de périodes ou de périodes-professeur visées à l'article VI.3 à partir de la deuxième année scolaire. Dans le cas d'une évaluation négative, l'école perd tout droit aux périodes complémentaires ou périodes-professeur supplémentaires visées à l'article VI.3 pour les deux années scolaires suivantes. ".
Art. 10.25. Artikel VI.11 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 6.11. § 1. Voor de toepassing van deze afdeling gelden volgende indicatoren, verder genoemd " gelijkekansenindicatoren " :
1° het gezin ontvangt één of meerdere schooltoelage(n) zoals bedoeld in artikel 5, 34°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;
2° de leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, bedoeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;
3° de ouders behoren tot de trekkende bevolking;
4° de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs;
5° de taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid het Nederlands spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd.
§ 2. Het beantwoorden aan de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden gemeld aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De documenten of verklaringen die aantonen dat leerlingen beantwoorden aan één of meer van de gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de school.
§ 3. De Vlaamse Regering kent aan elke gelijkekansenindicator een gewicht toe. Zij bepaalt tevens het maximum van de gecumuleerde gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste gewicht dat aan een gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste gelijk is aan anderhalf maal dit hoogste gewicht.
De hoogste gewichten worden toegekend aan de in § 1, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicatoren. De in § 1, 5°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt enkel gewogen in combinatie met andere gelijkekansenindicatoren. ".
" Art. 6.11. § 1. Voor de toepassing van deze afdeling gelden volgende indicatoren, verder genoemd " gelijkekansenindicatoren " :
1° het gezin ontvangt één of meerdere schooltoelage(n) zoals bedoeld in artikel 5, 34°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;
2° de leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, bedoeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;
3° de ouders behoren tot de trekkende bevolking;
4° de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs;
5° de taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands. Die taal is niet het Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid het Nederlands spreekt. Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd.
§ 2. Het beantwoorden aan de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden gemeld aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De documenten of verklaringen die aantonen dat leerlingen beantwoorden aan één of meer van de gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de school.
§ 3. De Vlaamse Regering kent aan elke gelijkekansenindicator een gewicht toe. Zij bepaalt tevens het maximum van de gecumuleerde gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste gewicht dat aan een gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste gelijk is aan anderhalf maal dit hoogste gewicht.
De hoogste gewichten worden toegekend aan de in § 1, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicatoren. De in § 1, 5°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt enkel gewogen in combinatie met andere gelijkekansenindicatoren. ".
Art. 10.25. L'article VI.11 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 6.11. § 1er. Pour l'application de la présente section, les indicateurs suivants, dénommés ci-après " indicateurs d'égalité des chances " sont applicables :
1° la famille reçoit une ou plusieurs allocations scolaires au sens de l'article 5, 34° du décret du 8 juin 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande;
2° élève est recueilli temporairement ou de façon permanente en dehors de sa famille par une famille ou une personne, une structure ou un service social, visé dans les décrets coordonnés du 4 avril 1990 relatifs à l'assistance spéciale à la jeunesse, à l'exception des internats financés ou subventionnés par le Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation;
3° les parents appartiennent à la population itinérante;
4° la mère n'est pas titulaire d'un diplôme de l'enseignement secondaire, d'un certificat d'études de la deuxième année du troisième degré de l'enseignement secondaire professionnel ou d'un certificat équivalent;
5° la langue que l'élève parle dans la famille, c.-à-d. la langue qu'il parle avec sa mère, son père, ses frères et soeurs n'est pas le néerlandais. Cette langue n'est pas le néerlandais si l'élève ne le parle à personne dans la famille ou si l'élève le parle avec au maximum un membre dans une famille de trois membres de famille (outre l'élève). Les frères et soeurs sont considérés comme un membre de famille.
§ 2. Moyennant une déclaration sur l'honneur des parents, il est démontré qu'il est satisfait aux indicateurs d'égalité des chances visés au § 1er, 4° et 5°. Le Gouvernement flamand définit de quelle façon l'élève doit répondre à l'indicateur d'égalité des chances visé au § 1er, 1°, 2° et 3° et fixe la procédure selon laquelle les données sont transmises au Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation. A cet effet, il tient compte de la réglementation en vigueur dans le domaine de la protection de la vie privée.
Les documents ou déclarations démontrant que les élèves satisfont à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances, sont gardés dans l'école pendant au moins cinq ans.
§ 3. Le Gouvernement flamand accorde une pondération à chaque indicateur d'égalité des chances. Il fixe également le plafond des pondérations cumulées, qui est au minimum égal à la pondération la plus élevée accordée à un indicateur d'égalité des chances et au maximum égal à une fois et demie cette pondération la plus élevée.
Les pondérations les plus élevées sont attribuées aux indicateurs d'égalité des chances vises au § 1er, 2° et 3°. L'indicateur d'égalité des chances visé au § 1er, 5°, est uniquement pondéré en combinaison avec d'autres indicateurs d'égalité des chances. ".
" Art. 6.11. § 1er. Pour l'application de la présente section, les indicateurs suivants, dénommés ci-après " indicateurs d'égalité des chances " sont applicables :
1° la famille reçoit une ou plusieurs allocations scolaires au sens de l'article 5, 34° du décret du 8 juin 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande;
2° élève est recueilli temporairement ou de façon permanente en dehors de sa famille par une famille ou une personne, une structure ou un service social, visé dans les décrets coordonnés du 4 avril 1990 relatifs à l'assistance spéciale à la jeunesse, à l'exception des internats financés ou subventionnés par le Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation;
3° les parents appartiennent à la population itinérante;
4° la mère n'est pas titulaire d'un diplôme de l'enseignement secondaire, d'un certificat d'études de la deuxième année du troisième degré de l'enseignement secondaire professionnel ou d'un certificat équivalent;
5° la langue que l'élève parle dans la famille, c.-à-d. la langue qu'il parle avec sa mère, son père, ses frères et soeurs n'est pas le néerlandais. Cette langue n'est pas le néerlandais si l'élève ne le parle à personne dans la famille ou si l'élève le parle avec au maximum un membre dans une famille de trois membres de famille (outre l'élève). Les frères et soeurs sont considérés comme un membre de famille.
§ 2. Moyennant une déclaration sur l'honneur des parents, il est démontré qu'il est satisfait aux indicateurs d'égalité des chances visés au § 1er, 4° et 5°. Le Gouvernement flamand définit de quelle façon l'élève doit répondre à l'indicateur d'égalité des chances visé au § 1er, 1°, 2° et 3° et fixe la procédure selon laquelle les données sont transmises au Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation. A cet effet, il tient compte de la réglementation en vigueur dans le domaine de la protection de la vie privée.
Les documents ou déclarations démontrant que les élèves satisfont à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances, sont gardés dans l'école pendant au moins cinq ans.
§ 3. Le Gouvernement flamand accorde une pondération à chaque indicateur d'égalité des chances. Il fixe également le plafond des pondérations cumulées, qui est au minimum égal à la pondération la plus élevée accordée à un indicateur d'égalité des chances et au maximum égal à une fois et demie cette pondération la plus élevée.
Les pondérations les plus élevées sont attribuées aux indicateurs d'égalité des chances vises au § 1er, 2° et 3°. L'indicateur d'égalité des chances visé au § 1er, 5°, est uniquement pondéré en combinaison avec d'autres indicateurs d'égalité des chances. ".
Art. 10.26. Artikel VI.12 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 6.12. Scholen kunnen voor een periode van drie schooljaren extra uren-leraar/puntenwaarden krijgen, voor zover ze aan alle onderstaande voorwaarden voldoen :
1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 25 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.11, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.11, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1; en
2° overeenkomstig de bepalingen van artikel VI.13 batig gerangschikt zijn onder de in 1° bedoelde scholen en ten minste zes extra uren-leraar genereren.
De inrichtende machten bepalen of de extra ondersteuning uren-leraar en/of puntenwaarden betreft. ".
" Art. 6.12. Scholen kunnen voor een periode van drie schooljaren extra uren-leraar/puntenwaarden krijgen, voor zover ze aan alle onderstaande voorwaarden voldoen :
1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 25 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.11, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.11, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1; en
2° overeenkomstig de bepalingen van artikel VI.13 batig gerangschikt zijn onder de in 1° bedoelde scholen en ten minste zes extra uren-leraar genereren.
De inrichtende machten bepalen of de extra ondersteuning uren-leraar en/of puntenwaarden betreft. ".
Art. 10.26. L'article VI.12 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 6.12. Les écoles peuvent bénéficier de périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point pendant une période de trois années scolaires pour autant qu'elles remplissent les conditions mentionnées ci-après :
1° compter, le 1er février de l'année scolaire précédente, au moins 25 % d'élèves réguliers qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.11, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°, le nombre d'élèves réguliers ne répondant qu'aux indicateurs égalité des chances vises a l'article VI.11, § 1er, 1° ou 1° et 5° étant multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1; et
2° être classées favorablement parmi les écoles visées au 1° conformément aux dispositions de l'article VI.13 et générer au minimum six périodes-professeur supplémentaires.
Les pouvoirs organisateurs définissent si l'appui supplémentaire concerne des périodes-professeur supplémentaires et/ou des valeurs de point. ".
" Art. 6.12. Les écoles peuvent bénéficier de périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point pendant une période de trois années scolaires pour autant qu'elles remplissent les conditions mentionnées ci-après :
1° compter, le 1er février de l'année scolaire précédente, au moins 25 % d'élèves réguliers qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.11, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°, le nombre d'élèves réguliers ne répondant qu'aux indicateurs égalité des chances vises a l'article VI.11, § 1er, 1° ou 1° et 5° étant multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1; et
2° être classées favorablement parmi les écoles visées au 1° conformément aux dispositions de l'article VI.13 et générer au minimum six périodes-professeur supplémentaires.
Les pouvoirs organisateurs définissent si l'appui supplémentaire concerne des périodes-professeur supplémentaires et/ou des valeurs de point. ".
Art. 10.27. Artikel VI.13 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 6.13. § 1. De toekenning van de extra uren leraar/puntenwaarden gebeurt voor de tweede en derde graad van het gewoon voltijds secundair onderwijs driejaarlijks als volgt :
1° de in artikel VI.12 bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.11. § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.11, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1. Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absolute aantal van deze leerlingen gerangschikt;
2° de leerlingen genereren op basis van het gewicht van de gelijkekansenindicatoren die op hen van toepassing zijn een aantal punten;
3° het aantal punten van scholen met ten minste 80 % leerlingen die aan één of meer van de in artikel VI.11, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren beantwoorden, wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5;
4° het aantal punten van scholen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten hoeveel extra uren-leraar/puntenwaarden een punt vertegenwoordigt.
De Vlaamse Regering bepaalt tevens de regelen inzake de toekenning of herverdeling, tijdens een lopende periode van drie schooljaren, van nieuwe of vrijkomende extra uren-leraar/puntenwaarden. ".
" Art. 6.13. § 1. De toekenning van de extra uren leraar/puntenwaarden gebeurt voor de tweede en derde graad van het gewoon voltijds secundair onderwijs driejaarlijks als volgt :
1° de in artikel VI.12 bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.11. § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.11, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1. Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absolute aantal van deze leerlingen gerangschikt;
2° de leerlingen genereren op basis van het gewicht van de gelijkekansenindicatoren die op hen van toepassing zijn een aantal punten;
3° het aantal punten van scholen met ten minste 80 % leerlingen die aan één of meer van de in artikel VI.11, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren beantwoorden, wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5;
4° het aantal punten van scholen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten hoeveel extra uren-leraar/puntenwaarden een punt vertegenwoordigt.
De Vlaamse Regering bepaalt tevens de regelen inzake de toekenning of herverdeling, tijdens een lopende periode van drie schooljaren, van nieuwe of vrijkomende extra uren-leraar/puntenwaarden. ".
Art. 10.27. L'article VI.13 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 6.13 § 1er. Tous les trois ans, l'octroi des périodes-professeur supplémentaires et/ou des valeurs de point s'opère pour les deuxième et troisième degrés de l'enseignement secondaire ordinaire a temps plein comme suit :
1° les écoles visées à l'article VI.12 sont classées suivant le pourcentage d'élèves qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances vises à l'article VI.11., § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°, le nombre d'élèves réguliers ne répondant qu'aux indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.11, § 1er, 1° ou 1° et 5° étant multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1. A l'intérieur d'un même pourcentage, les écoles sont classées suivant le nombre absolu de ces élèves;
2° les élèves génèrent un nombre de points sur la base de la pondération des indicateurs d'égalité des chances qui leur sont applicables;
3° le nombre de points d'écoles avec au moins 80 % d'élèves répondant à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.11, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4° étant multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1,5;
4° le nombre de points d'écoles dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale est multiplié par un coefficient fixe par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1,5.
§ 2. Dans les limites des crédits budgétaires disponibles, le Gouvernement flamand définit combien de périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point correspondent à un point.
Le Gouvernement flamand arrête également les modalités relatives à l'octroi ou la redistribution, dans une période courante de trois années scolaires, des périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point nouvelles ou vacantes. ".
" Art. 6.13 § 1er. Tous les trois ans, l'octroi des périodes-professeur supplémentaires et/ou des valeurs de point s'opère pour les deuxième et troisième degrés de l'enseignement secondaire ordinaire a temps plein comme suit :
1° les écoles visées à l'article VI.12 sont classées suivant le pourcentage d'élèves qui répondent à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances vises à l'article VI.11., § 1er, 1°, 2°, 3° et 4°, le nombre d'élèves réguliers ne répondant qu'aux indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.11, § 1er, 1° ou 1° et 5° étant multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1. A l'intérieur d'un même pourcentage, les écoles sont classées suivant le nombre absolu de ces élèves;
2° les élèves génèrent un nombre de points sur la base de la pondération des indicateurs d'égalité des chances qui leur sont applicables;
3° le nombre de points d'écoles avec au moins 80 % d'élèves répondant à un ou plusieurs indicateurs d'égalité des chances visés à l'article VI.11, § 1er, 1°, 2°, 3° et 4° étant multiplié par un coefficient fixé par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1,5;
4° le nombre de points d'écoles dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale est multiplié par un coefficient fixe par le Gouvernement flamand qui est au moins égal à 0,1 et au plus égal à 1,5.
§ 2. Dans les limites des crédits budgétaires disponibles, le Gouvernement flamand définit combien de périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point correspondent à un point.
Le Gouvernement flamand arrête également les modalités relatives à l'octroi ou la redistribution, dans une période courante de trois années scolaires, des périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point nouvelles ou vacantes. ".
Art. 10.28. In hetzelfde decreet wordt in artikel VI.18, § 1 vervangen door wat volgt :
" § 1. De onderwijsinspectie gaat telkens in de loop van het derde schooljaar na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.
Bij positieve evaluatie kan de school voor een nieuwe periode van drie schooljaren extra uren-leraar/puntenwaarden krijgen indien opnieuw aan alle voorwaarden van artikel VI.12 voldaan is.
Bij negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.13 bedoelde extra uren-leraar/puntenwaarden voor de volgende periode van drie schooljaren tenzij de school een engagement tot remediëring aangaat. In dat geval krijgen ze de helft van het aantal extra uren-leraar/puntenwaarden waarop ze in geval van positieve evaluatie recht zouden hebben.
Een engagement tot remediëring moet aan volgende voorwaarden voldoen :
1° de scholen verbinden er zich toe een stappenplan op te stellen dat voldoet aan de volgende criteria :
a) het uitgangspunt van het stappenplan zijn de geformuleerde knelpunten in het evaluatieverslag van de onderwijsinspectie van de betrokken school;
b) de geformuleerde doelstellingen tot remediëring in het stappenplan passen binnen de doelstellingen zoals geformuleerd in artikel VI.15, § 1, 1°;
c) de doelstellingen zijn outputgericht, concreet en operationeel geformuleerd. Ze moeten voldoende controleerbaar zijn;
d) het stappenplan moet vóór 1 mei van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie aan de onderwijsinspectie bezorgd worden;
e) de doelstellingen dienen gerealiseerd te zijn vóór 1 juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie;
2° de scholen verbinden er zich toe om een beroep te doen op externe begeleiding en ondersteuning bij het opstellen en de uitvoering van het stappenplan.
De onderwijsinspectie gaat in de maand juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie opnieuw na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.
Bij een positieve evaluatie zal de school vanaf het tweede schooljaar terug een beroep kunnen doen op het volledige aantal in artikel VI.13 bedoelde extra uren-leraar/puntenwaarden. Bij een negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.13 bedoelde extra uren-leraar/puntenwaarden voor de volgende twee schooljaren. ".
" § 1. De onderwijsinspectie gaat telkens in de loop van het derde schooljaar na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.
Bij positieve evaluatie kan de school voor een nieuwe periode van drie schooljaren extra uren-leraar/puntenwaarden krijgen indien opnieuw aan alle voorwaarden van artikel VI.12 voldaan is.
Bij negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.13 bedoelde extra uren-leraar/puntenwaarden voor de volgende periode van drie schooljaren tenzij de school een engagement tot remediëring aangaat. In dat geval krijgen ze de helft van het aantal extra uren-leraar/puntenwaarden waarop ze in geval van positieve evaluatie recht zouden hebben.
Een engagement tot remediëring moet aan volgende voorwaarden voldoen :
1° de scholen verbinden er zich toe een stappenplan op te stellen dat voldoet aan de volgende criteria :
a) het uitgangspunt van het stappenplan zijn de geformuleerde knelpunten in het evaluatieverslag van de onderwijsinspectie van de betrokken school;
b) de geformuleerde doelstellingen tot remediëring in het stappenplan passen binnen de doelstellingen zoals geformuleerd in artikel VI.15, § 1, 1°;
c) de doelstellingen zijn outputgericht, concreet en operationeel geformuleerd. Ze moeten voldoende controleerbaar zijn;
d) het stappenplan moet vóór 1 mei van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie aan de onderwijsinspectie bezorgd worden;
e) de doelstellingen dienen gerealiseerd te zijn vóór 1 juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie;
2° de scholen verbinden er zich toe om een beroep te doen op externe begeleiding en ondersteuning bij het opstellen en de uitvoering van het stappenplan.
De onderwijsinspectie gaat in de maand juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie opnieuw na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.
Bij een positieve evaluatie zal de school vanaf het tweede schooljaar terug een beroep kunnen doen op het volledige aantal in artikel VI.13 bedoelde extra uren-leraar/puntenwaarden. Bij een negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.13 bedoelde extra uren-leraar/puntenwaarden voor de volgende twee schooljaren. ".
Art. 10.28. Dans l'article VI.18, § 1er du même décret, le § 1er est remplacé par ce qui suit :
" § 1er. L'inspection de l'enseignement vérifie chaque fois au cours de la troisième année scolaire si, et dans quelle mesure, les objectifs ont été atteints. Le fait d'avoir atteint ou non les objectifs sera pondéré compte tenu du contexte scolaire et des caractéristiques de la population scolaire.
Dans le cas d'une évaluation positive, l'école peut obtenir des périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point pour une nouvelle période de trois années scolaires s'il est de nouveau satisfait à toutes les conditions de l'article VI.12.
Dans le cas d'une évaluation négative, l'école perd tout droit aux périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point visées à l'article VI.13 pour la période suivante de trois années scolaires a moins que l'école ne s'engage à procéder à une remédiation. Dans ce cas, elles reçoivent la moitié des périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point auxquelles elles auraient droit si elles avaient obtenu une évaluation positive.
Un engagement à la remédiation doit répondre aux conditions suivantes :
1° les écoles s'engagent à établir une feuille de route répondant aux critères suivants :
a) la feuille de route part des goulets d'étranglement identifiés dans le rapport d'évaluation de l'inspection de l'enseignement de l'école concernée;
b) les objectifs de remédiation figurant dans la feuille route correspondent aux objectifs formulés à l'article VI.15, § 1er, 1°;
c) les objectifs formulés sont axés sur les résultats, concrets et opérationnels. Ils doivent être suffisamment contrôlables;
d) la feuille de route doit être soumise à l'inspection de l'enseignement avant le 1er mai de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
e) les objectifs doivent être réalises avant le 1er juin de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
2° les écoles s'engagent à faire appel à un accompagnement et un soutien externes lors de l'établissement et l'exécution de la feuille de route.
L'inspection de l'enseignement vérifie de nouveau au mois de juin de l'année scolaire suivant évaluation négative si, et dans quelle mesure, les objectifs ont été atteints. Le fait d'avoir atteint ou non les objectifs sera pondéré compte tenu du contexte scolaire et des caractéristiques de la population scolaire.
Dans le cas d'une évaluation positive, l'école pourra faire de nouveau appel au nombre total de périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point visées à l'article VI.13 à partir de la deuxième année scolaire. Dans le cas d'une évaluation négative, l'école perd tout droit aux périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point visées à l'article VI.13 pour les deux années scolaires suivantes. ".
" § 1er. L'inspection de l'enseignement vérifie chaque fois au cours de la troisième année scolaire si, et dans quelle mesure, les objectifs ont été atteints. Le fait d'avoir atteint ou non les objectifs sera pondéré compte tenu du contexte scolaire et des caractéristiques de la population scolaire.
Dans le cas d'une évaluation positive, l'école peut obtenir des périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point pour une nouvelle période de trois années scolaires s'il est de nouveau satisfait à toutes les conditions de l'article VI.12.
Dans le cas d'une évaluation négative, l'école perd tout droit aux périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point visées à l'article VI.13 pour la période suivante de trois années scolaires a moins que l'école ne s'engage à procéder à une remédiation. Dans ce cas, elles reçoivent la moitié des périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point auxquelles elles auraient droit si elles avaient obtenu une évaluation positive.
Un engagement à la remédiation doit répondre aux conditions suivantes :
1° les écoles s'engagent à établir une feuille de route répondant aux critères suivants :
a) la feuille de route part des goulets d'étranglement identifiés dans le rapport d'évaluation de l'inspection de l'enseignement de l'école concernée;
b) les objectifs de remédiation figurant dans la feuille route correspondent aux objectifs formulés à l'article VI.15, § 1er, 1°;
c) les objectifs formulés sont axés sur les résultats, concrets et opérationnels. Ils doivent être suffisamment contrôlables;
d) la feuille de route doit être soumise à l'inspection de l'enseignement avant le 1er mai de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
e) les objectifs doivent être réalises avant le 1er juin de l'année scolaire suivant l'évaluation négative;
2° les écoles s'engagent à faire appel à un accompagnement et un soutien externes lors de l'établissement et l'exécution de la feuille de route.
L'inspection de l'enseignement vérifie de nouveau au mois de juin de l'année scolaire suivant évaluation négative si, et dans quelle mesure, les objectifs ont été atteints. Le fait d'avoir atteint ou non les objectifs sera pondéré compte tenu du contexte scolaire et des caractéristiques de la population scolaire.
Dans le cas d'une évaluation positive, l'école pourra faire de nouveau appel au nombre total de périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point visées à l'article VI.13 à partir de la deuxième année scolaire. Dans le cas d'une évaluation négative, l'école perd tout droit aux périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point visées à l'article VI.13 pour les deux années scolaires suivantes. ".
Art. 10.29. In hetzelfde decreet wordt een artikel VI.19bis ingevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 6.19bis. De Vlaamse Regering voorziet voor het schooljaar 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 in overgangsmaatregelen.
In functie van deze overgangsmaatregelen wordt het aantal extra uren-leraar/puntenwaarden gelijke onderwijskansen dat een school in het schooljaar 2007-2008 kreeg vergeleken met het aantal uren-leraar verkregen in toepassing van artikelen VI.12 en VI.13.
Het verlies van een vastgelegd aantal uren-leraar wordt beperkt tot nul. ".
" Art. 6.19bis. De Vlaamse Regering voorziet voor het schooljaar 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 in overgangsmaatregelen.
In functie van deze overgangsmaatregelen wordt het aantal extra uren-leraar/puntenwaarden gelijke onderwijskansen dat een school in het schooljaar 2007-2008 kreeg vergeleken met het aantal uren-leraar verkregen in toepassing van artikelen VI.12 en VI.13.
Het verlies van een vastgelegd aantal uren-leraar wordt beperkt tot nul. ".
Art. 10.29. Dans le même décret, il est inséré un article VI.19bis, rédigé comme suit :
" Art. 6.19bis. Le Gouvernement flamand prévoit des mesures transitoires pour les années scolaires 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011.
En fonction de ces mesures transitoires, le nombre de périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point dans le cadre d'égalité des chances en éducation qu'une école a reçu dans l'année scolaire 2007-2008 est comparé au nombre de périodes-professeur reçu par application des articles VI.12 et VI.13.
La perte d'un nombre de périodes-professeur fixé est réduite à zéro. ".
" Art. 6.19bis. Le Gouvernement flamand prévoit des mesures transitoires pour les années scolaires 2008-2009, 2009-2010 et 2010-2011.
En fonction de ces mesures transitoires, le nombre de périodes-professeur supplémentaires/valeurs de point dans le cadre d'égalité des chances en éducation qu'une école a reçu dans l'année scolaire 2007-2008 est comparé au nombre de périodes-professeur reçu par application des articles VI.12 et VI.13.
La perte d'un nombre de périodes-professeur fixé est réduite à zéro. ".
Art. 10.30. Artikel VI.21 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 10.30. L'article VI.21 du même décret est abrogé.
Art. 10.31. In artikel X.1bis, § 1 en § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2005, worden de woorden " en 2007-2008 " vervangen door ", 2007-2008 en 2008-2009 ".
Art. 10.31. A l'article X.1bis, §§ 1er et 2, du même décret, modifié par le décret du 15 juillet 2005, les mots " et 2007-2008 " sont remplacés par les mots ", 2007-2008 et 2008-2009 ".
Art. 10.32. Aan hetzelfde decreet worden aan hoofdstuk X, Andere bepalingen een artikel X.2 toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Art. 10.2. § 1. Schoolbesturen en inrichtende machten kunnen voor de inschrijvingen tijdens het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011 beroep doen op een experimentele aanmeldingsprocedure, vermeld in § 2.
De experimentele aanmeldingsprocedure is eerst uitvoerbaar indien zij bij een dubbele meerderheid goedgekeurd is door het lokaal overlegplatform waarin de betrokken scholen participeren. De vereiste dubbele meerderheid is bereikt wanneer de goedkeuring verleend wordt door, enerzijds, ten minste de helft plus één van participanten, vermeld in artikel IV.3, § 1, 1° en 2°, en, anderzijds, ten minste de helft plus één van de overige participanten.
§ 2. De experimentele aanmeldingsprocedure omvat alle hiernavolgende elementen :
1° het schoolbestuur of de inrichtende macht stelt voorafgaand aan de aanmeldingstermijn, vermeld in 2°, ordeningscriteria vast. De ordeningscriteria worden bepaald op het niveau van de school of van de vestingsplaats. De gekozen criteria dienen objectief gemotiveerd te worden en mogen niet leiden tot uitsluiting uit de rangorde. Geografische criteria kunnen enkel gehanteerd worden in het basisonderwijs;
2° het schoolbestuur of de inrichtende macht bepaalt een aanmeldingstermijn waarbinnen ouders de intentie tot inschrijving kenbaar kunnen maken;
3° de aanmeldingstermijn en de ordeningscriteria worden door middel van diverse communicatiekanalen bekendgemaakt aan de ouders;
4° de aangemelde leerlingen worden na afloop van de aanmeldingsperiode ambtshalve ingeschreven, rekening houdend met hun voorrangsregeling van afdeling 2, hoofdstuk III.
§ 3. Het lokaal overlegplatform evalueert jaarlijks de goedgekeurde experimentele aanmeldingsprocedures. Het evaluatieverslag wordt vóór 1 november ter kennis van de Vlaamse Regering gebracht.
§ 4. In voorkomend geval houdt de Commissie Leerlingenrechten bij het formuleren van het oordeel, vermeld in hoofdstuk V, rekening met de regelmatige toepassing van de experimentele aanmeldingsprocedure.
§ 5. Voor alles wat niet bij of krachtens dit artikel geregeld is, zijn de overige bepalingen van dit decreet onverkort van toepassing. ".
" Art. 10.2. § 1. Schoolbesturen en inrichtende machten kunnen voor de inschrijvingen tijdens het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011 beroep doen op een experimentele aanmeldingsprocedure, vermeld in § 2.
De experimentele aanmeldingsprocedure is eerst uitvoerbaar indien zij bij een dubbele meerderheid goedgekeurd is door het lokaal overlegplatform waarin de betrokken scholen participeren. De vereiste dubbele meerderheid is bereikt wanneer de goedkeuring verleend wordt door, enerzijds, ten minste de helft plus één van participanten, vermeld in artikel IV.3, § 1, 1° en 2°, en, anderzijds, ten minste de helft plus één van de overige participanten.
§ 2. De experimentele aanmeldingsprocedure omvat alle hiernavolgende elementen :
1° het schoolbestuur of de inrichtende macht stelt voorafgaand aan de aanmeldingstermijn, vermeld in 2°, ordeningscriteria vast. De ordeningscriteria worden bepaald op het niveau van de school of van de vestingsplaats. De gekozen criteria dienen objectief gemotiveerd te worden en mogen niet leiden tot uitsluiting uit de rangorde. Geografische criteria kunnen enkel gehanteerd worden in het basisonderwijs;
2° het schoolbestuur of de inrichtende macht bepaalt een aanmeldingstermijn waarbinnen ouders de intentie tot inschrijving kenbaar kunnen maken;
3° de aanmeldingstermijn en de ordeningscriteria worden door middel van diverse communicatiekanalen bekendgemaakt aan de ouders;
4° de aangemelde leerlingen worden na afloop van de aanmeldingsperiode ambtshalve ingeschreven, rekening houdend met hun voorrangsregeling van afdeling 2, hoofdstuk III.
§ 3. Het lokaal overlegplatform evalueert jaarlijks de goedgekeurde experimentele aanmeldingsprocedures. Het evaluatieverslag wordt vóór 1 november ter kennis van de Vlaamse Regering gebracht.
§ 4. In voorkomend geval houdt de Commissie Leerlingenrechten bij het formuleren van het oordeel, vermeld in hoofdstuk V, rekening met de regelmatige toepassing van de experimentele aanmeldingsprocedure.
§ 5. Voor alles wat niet bij of krachtens dit artikel geregeld is, zijn de overige bepalingen van dit decreet onverkort van toepassing. ".
Art. 10.32. Au chapitre X, Autres dispositions, du même décret, il est ajouté un article 10.2 ainsi rédigé :
" Art. 10.2 § 1er. Pour les inscriptions au cours des années scolaires 2009-2010 et 2010-2011, les autorités scolaires et pouvoirs organisateurs peuvent faire appel à une procédure expérimentale de préinscription, visée au § 2.
La procédure expérimentale de préinscription n'est exécutoire que si elle est approuvée à double majorité par la plate-forme locale de concertation dans laquelle les écoles concernées participent. La double majorité requise est atteinte lorsque l'approbation est donnée par, d'une part, au moins la moitié plus un des participants visés à l'article IV.3, § 1er, 1° et 2°, et, d'autre part, au moins la moitié plus un des autres participants.
§ 2. La procédure expérimentale de préinscription contient tous les éléments suivants :
1° l'autorité scolaire ou le pouvoir organisateur arrête les critères de classement avant le délai de préinscription, visé au 2°. Les critères de classement sont définis au niveau de l'école ou de l'implantation. Les critères choisis doivent être objectivement motivés et ne peuvent pas conduire à une exclusion du classement. Des critères géographiques ne peuvent être appliqués que dans l'enseignement fondamental;
2° l'autorité scolaire ou le pouvoir organisateur détermine un délai de préinscription dans lequel les parents peuvent communiquer leur intention d'inscription;
3° le délai de préinscription et les critères de classement sont notifiés aux parents au moyen de divers canaux de communication;
4° les élèves préinscrits sont inscrits d'office à l'issue du délai de préinscription, en tenant compte de leur régime prioritaire de la section 2, chapitre III.
§ 3. Chaque année, la plate-forme locale de concertation évalue les procédures expérimentales de préinscription approuvées. Le rapport d'évaluation est notifié au Gouvernement flamand avant le 1er novembre.
§ 4. Les cas échéant, la Commission des droits de l'élève tient compte, en formulant son jugement, tel que visé au chapitre V, de l'application régulière de la procédure expérimentale de préinscription.
§ 5. Les autres dispositions du présent décret s'appliquent intégralement à tous les cas non réglés par ou en vertu du présent article. ".
" Art. 10.2 § 1er. Pour les inscriptions au cours des années scolaires 2009-2010 et 2010-2011, les autorités scolaires et pouvoirs organisateurs peuvent faire appel à une procédure expérimentale de préinscription, visée au § 2.
La procédure expérimentale de préinscription n'est exécutoire que si elle est approuvée à double majorité par la plate-forme locale de concertation dans laquelle les écoles concernées participent. La double majorité requise est atteinte lorsque l'approbation est donnée par, d'une part, au moins la moitié plus un des participants visés à l'article IV.3, § 1er, 1° et 2°, et, d'autre part, au moins la moitié plus un des autres participants.
§ 2. La procédure expérimentale de préinscription contient tous les éléments suivants :
1° l'autorité scolaire ou le pouvoir organisateur arrête les critères de classement avant le délai de préinscription, visé au 2°. Les critères de classement sont définis au niveau de l'école ou de l'implantation. Les critères choisis doivent être objectivement motivés et ne peuvent pas conduire à une exclusion du classement. Des critères géographiques ne peuvent être appliqués que dans l'enseignement fondamental;
2° l'autorité scolaire ou le pouvoir organisateur détermine un délai de préinscription dans lequel les parents peuvent communiquer leur intention d'inscription;
3° le délai de préinscription et les critères de classement sont notifiés aux parents au moyen de divers canaux de communication;
4° les élèves préinscrits sont inscrits d'office à l'issue du délai de préinscription, en tenant compte de leur régime prioritaire de la section 2, chapitre III.
§ 3. Chaque année, la plate-forme locale de concertation évalue les procédures expérimentales de préinscription approuvées. Le rapport d'évaluation est notifié au Gouvernement flamand avant le 1er novembre.
§ 4. Les cas échéant, la Commission des droits de l'élève tient compte, en formulant son jugement, tel que visé au chapitre V, de l'application régulière de la procédure expérimentale de préinscription.
§ 5. Les autres dispositions du présent décret s'appliquent intégralement à tous les cas non réglés par ou en vertu du présent article. ".
Afdeling VI. - Decreet betreffende het onderwijs XIV.
Section VI. - Décret relatif à l'enseignement XIV.
Art. 10.33. Aan artikel X.35 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV wordt een punt 41° en 42° toegevoegd, die luiden als volgt :
" 41° het decreet van 16 mei 2007 betreffende dringende maatregelen voor het onderwijs;
42° het decreet betreffende het onderwijs XVIII. ".
" 41° het decreet van 16 mei 2007 betreffende dringende maatregelen voor het onderwijs;
42° het decreet betreffende het onderwijs XVIII. ".
Art. 10.33. A l'article X.35 du décret du 14 février 2003 relatif à l'enseignement XIV, sont ajoutés les points 41° et 42°, rédigés ainsi qu'il suit :
" 41° le décret du 16 mai 2007 portant des mesures urgentes pour l'enseignement;
42° le décret relatif à l'Enseignement - XVIII. ".
" 41° le décret du 16 mai 2007 portant des mesures urgentes pour l'enseignement;
42° le décret relatif à l'Enseignement - XVIII. ".
Art. 10.34. In artikel X.49, 5°, van hetzelfde decreet worden de woorden " en het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie " geschrapt.
Art. 10.34. Dans l'article X.49, 5°, du même décret, les mots " et au Centre flamand d'Aide à l'Education de base " sont supprimés.
Afdeling VII. - Decreet betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen.
Section VII. - Décret relatif aux centres technologiques régionaux et portant des dispositions nécessaires et impérieuses relatives à l'enseignement.
Art. 10.35. In het decreet van 7 mei 2004 betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen, zoals gewijzigd, wordt met ingang van 1 januari 2008 een artikel 55quater ingevoegd dat luidt als volgt :
" Art. 55quater. § 1. Om duurzaam woon-schoolverkeer in het gewoon basisonderwijs te stimuleren, kunnen de gemeenten van het Vlaamse Gewest acties ondernemen naar alle scholen voor gewoon basisonderwijs gelegen op hun grondgebied.
Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering vanaf het schooljaar 2008-2009 in het kader van het basisluik stappen en trappen' subsidies verlenen aan gemeenten die projecten opzetten om het te voet en het met de fiets naar school gaan te stimuleren.
Een gemeente die minstens gedurende het voorafgaande schooljaar in het kader van het basisluik stappen en trappen' subsidies verkregen heeft voor het stimuleren van het te voet en het met de fiets naar school gaan, kan ook optioneel subsidies verkrijgen voor de organisatie van collectief leerlingenvervoer.
§ 2. Jaarlijks vóór 10 januari lanceert de Vlaamse Regering een projectoproep aan de gemeenten. De projectoproep vermeldt minstens :
1° de inhoudelijke en vormelijke vereisten waaraan de projectvoorstellen moeten voldoen;
2° per gemeente de berekeningswijze van het maximale bedrag waarvoor een projectvoorstel kan worden ingediend. Dit bedrag houdt rekening met het aantal leerlingen in het gewoon basisonderwijs binnen de gemeente.
§ 3. Om in overweging te worden genomen, moet het projectvoorstel :
1° vóór 15 februari aangetekend worden ingediend in de vorm van een projectfiche, waarvan het model samen met de oproep wordt meegedeeld;
2° alle noodzakelijke bijlagen bevatten die in de projectoproep zijn opgenomen;
3° voldoen aan de ontvankelijkheids- en selectiecriteria bedoeld in § 4.
Uit het projectvoorstel moet minstens blijken dat :
1° de gemeente beschikt over een goedgekeurd mobiliteitsplan;
2° de scholen voor gewoon basisonderwijs gelegen op het grondgebied van de gemeente bereid zijn om het project te ondersteunen;
3° de gemeente beschikt over een schoolroutekaart of dat zij bereid is deze binnen het jaar na de start van het project te ontwikkelen.
§ 4. De Vlaamse Regering stelt het selectiekader vast en maakt dit vooraf bekend. In de selectiecriteria worden minstens de elementen vermeld in § 3 opgenomen.
§ 5. De projectvoorstellen worden beoordeeld door een door de Vlaamse Regering samengestelde commissie die minstens is samengesteld uit ambtenaren en externe deskundigen.
§ 6. Op basis van het advies van de commissie stelt de regering de projecten vast die voor subsidiëring in aanmerking komen.
§ 7. De subsidies worden toegekend per schooljaar.
§ 8. In afwijking van § 1, derde lid, kunnen de gemeenten die met toepassing van artikel 55ter subsidies ontvingen voor leerlingenvervoer, inzonderheid woon-schoolvervoer in het schooljaar 2007-2008, in 2008-2009 een subsidie ontvangen voor de organisatie van collectief leerlingenvervoer op voorwaarde dat de Vlaamse Regering hen in het kader van het basisluik stappen en trappen' al subsidies toekent voor projecten die het te voet en het met de fiets naar school gaan stimuleren. ".
" Art. 55quater. § 1. Om duurzaam woon-schoolverkeer in het gewoon basisonderwijs te stimuleren, kunnen de gemeenten van het Vlaamse Gewest acties ondernemen naar alle scholen voor gewoon basisonderwijs gelegen op hun grondgebied.
Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering vanaf het schooljaar 2008-2009 in het kader van het basisluik stappen en trappen' subsidies verlenen aan gemeenten die projecten opzetten om het te voet en het met de fiets naar school gaan te stimuleren.
Een gemeente die minstens gedurende het voorafgaande schooljaar in het kader van het basisluik stappen en trappen' subsidies verkregen heeft voor het stimuleren van het te voet en het met de fiets naar school gaan, kan ook optioneel subsidies verkrijgen voor de organisatie van collectief leerlingenvervoer.
§ 2. Jaarlijks vóór 10 januari lanceert de Vlaamse Regering een projectoproep aan de gemeenten. De projectoproep vermeldt minstens :
1° de inhoudelijke en vormelijke vereisten waaraan de projectvoorstellen moeten voldoen;
2° per gemeente de berekeningswijze van het maximale bedrag waarvoor een projectvoorstel kan worden ingediend. Dit bedrag houdt rekening met het aantal leerlingen in het gewoon basisonderwijs binnen de gemeente.
§ 3. Om in overweging te worden genomen, moet het projectvoorstel :
1° vóór 15 februari aangetekend worden ingediend in de vorm van een projectfiche, waarvan het model samen met de oproep wordt meegedeeld;
2° alle noodzakelijke bijlagen bevatten die in de projectoproep zijn opgenomen;
3° voldoen aan de ontvankelijkheids- en selectiecriteria bedoeld in § 4.
Uit het projectvoorstel moet minstens blijken dat :
1° de gemeente beschikt over een goedgekeurd mobiliteitsplan;
2° de scholen voor gewoon basisonderwijs gelegen op het grondgebied van de gemeente bereid zijn om het project te ondersteunen;
3° de gemeente beschikt over een schoolroutekaart of dat zij bereid is deze binnen het jaar na de start van het project te ontwikkelen.
§ 4. De Vlaamse Regering stelt het selectiekader vast en maakt dit vooraf bekend. In de selectiecriteria worden minstens de elementen vermeld in § 3 opgenomen.
§ 5. De projectvoorstellen worden beoordeeld door een door de Vlaamse Regering samengestelde commissie die minstens is samengesteld uit ambtenaren en externe deskundigen.
§ 6. Op basis van het advies van de commissie stelt de regering de projecten vast die voor subsidiëring in aanmerking komen.
§ 7. De subsidies worden toegekend per schooljaar.
§ 8. In afwijking van § 1, derde lid, kunnen de gemeenten die met toepassing van artikel 55ter subsidies ontvingen voor leerlingenvervoer, inzonderheid woon-schoolvervoer in het schooljaar 2007-2008, in 2008-2009 een subsidie ontvangen voor de organisatie van collectief leerlingenvervoer op voorwaarde dat de Vlaamse Regering hen in het kader van het basisluik stappen en trappen' al subsidies toekent voor projecten die het te voet en het met de fiets naar school gaan stimuleren. ".
Art. 10.35. Dans le décret du 7 mai 2004 relatif aux centres technologiques régionaux et portant des dispositions nécessaires et impérieuses relatives à l'enseignement, tel que modifié, il est inséré, à compter du 1er janvier 2008, un article 55quater, rédigé comme suit :
" Art. 55quater. § 1er. Afin de promouvoir l'écomobilité scolaire dans l'enseignement fondamental ordinaire, les communes de la Région flamande peuvent entreprendre des actions au profit de toutes les écoles d'enseignement fondamental ordinaire situées sur leur territoire.
Dans les limites des crédits budgétaires, le Gouvernement flamand peut accorder, à partir de l'année scolaire 2008-2009, dans le cadre du volet de base 'la marche et le vélo', des subventions aux communes qui mettent en place des projets visant a stimuler l'usage de modes de déplacement durables entre le domicile et l'école comme la marche à pied et le vélo.
Une commune qui a reçu des subventions au moins pendant l'année scolaire précédente dans le cadre du volet de base 'la marche et le vélo' afin de stimuler la marche à pied et l'usage du vélo pour aller à l'école, peut également obtenir des subventions pour l'organisation du transport scolaire collectif.
§ 2. Chaque année avant le 10 janvier, le Gouvernement flamand lance un appel a projets aux communes. Cet appel à projets mentionne au moins :
1° les conditions relatives au contenu et à la forme auxquelles doivent satisfaire les propositions de projet;
2° par commune le mode de calcul du montant maximum pour lequel une proposition de projet doit être déposée. Ce montant tient compte du nombre d'élèves dans l'enseignement fondamental ordinaire dans la commune.
§ 3. Afin d'être prise en considération, la proposition de projet doit :
1° être déposée par lettre recommandée avant le 15 février sous forme d'une fiche de projet, dont le modèle est communiqué en même temps que l'appel;
2° contenir toutes les annexes requises figurant dans l'appel à projets;
3° répondre à tous les critères de recevabilité et de sélection visés au § 4.
Il doit au moins ressortir de la proposition de projet que :
1° la commune dispose d'un plan de mobilité approuvé;
2° les écoles d'enseignement fondamental ordinaire situées sur le territoire de la commune sont disposées a soutenir le projet;
3° la commune dispose d'une carte de transport scolaire ou qu'elle est disposée à la développer dans un an après le début du projet.
§ 4. Le Gouvernement flamand fixe le cadre de sélection et le communique préalablement. Les critères de sélection doivent au moins comprendre les éléments visés au § 3.
§ 5. Les propositions de projet sont jugées par une commission composée par le Gouvernement flamand qui est formée au moins de fonctionnaires et d'experts externes.
§ 6. Sur la base de l'avis de la commission, le gouvernement détermine les projets admissibles aux subventions.
§ 7. Les subventions sont octroyées par année scolaire.
§ 8. Par dérogation au § 1er, troisième alinéa, les communes qui, par application de l'article 55ter, recevaient des subventions pour le transport scolaire, notamment le transport domicile école dans l'année scolaire 2007-2008, peuvent recevoir une subvention dans l'année scolaire 2008-2009 pour l'organisation du transport scolaire collectif à condition que le Gouvernement flamand leur accorde déjà des subventions dans le cadre du volet de base 'la marche et le vélo' pour des projets qui favorisent la marche à pied et vélo pour aller à l'école. ".
" Art. 55quater. § 1er. Afin de promouvoir l'écomobilité scolaire dans l'enseignement fondamental ordinaire, les communes de la Région flamande peuvent entreprendre des actions au profit de toutes les écoles d'enseignement fondamental ordinaire situées sur leur territoire.
Dans les limites des crédits budgétaires, le Gouvernement flamand peut accorder, à partir de l'année scolaire 2008-2009, dans le cadre du volet de base 'la marche et le vélo', des subventions aux communes qui mettent en place des projets visant a stimuler l'usage de modes de déplacement durables entre le domicile et l'école comme la marche à pied et le vélo.
Une commune qui a reçu des subventions au moins pendant l'année scolaire précédente dans le cadre du volet de base 'la marche et le vélo' afin de stimuler la marche à pied et l'usage du vélo pour aller à l'école, peut également obtenir des subventions pour l'organisation du transport scolaire collectif.
§ 2. Chaque année avant le 10 janvier, le Gouvernement flamand lance un appel a projets aux communes. Cet appel à projets mentionne au moins :
1° les conditions relatives au contenu et à la forme auxquelles doivent satisfaire les propositions de projet;
2° par commune le mode de calcul du montant maximum pour lequel une proposition de projet doit être déposée. Ce montant tient compte du nombre d'élèves dans l'enseignement fondamental ordinaire dans la commune.
§ 3. Afin d'être prise en considération, la proposition de projet doit :
1° être déposée par lettre recommandée avant le 15 février sous forme d'une fiche de projet, dont le modèle est communiqué en même temps que l'appel;
2° contenir toutes les annexes requises figurant dans l'appel à projets;
3° répondre à tous les critères de recevabilité et de sélection visés au § 4.
Il doit au moins ressortir de la proposition de projet que :
1° la commune dispose d'un plan de mobilité approuvé;
2° les écoles d'enseignement fondamental ordinaire situées sur le territoire de la commune sont disposées a soutenir le projet;
3° la commune dispose d'une carte de transport scolaire ou qu'elle est disposée à la développer dans un an après le début du projet.
§ 4. Le Gouvernement flamand fixe le cadre de sélection et le communique préalablement. Les critères de sélection doivent au moins comprendre les éléments visés au § 3.
§ 5. Les propositions de projet sont jugées par une commission composée par le Gouvernement flamand qui est formée au moins de fonctionnaires et d'experts externes.
§ 6. Sur la base de l'avis de la commission, le gouvernement détermine les projets admissibles aux subventions.
§ 7. Les subventions sont octroyées par année scolaire.
§ 8. Par dérogation au § 1er, troisième alinéa, les communes qui, par application de l'article 55ter, recevaient des subventions pour le transport scolaire, notamment le transport domicile école dans l'année scolaire 2007-2008, peuvent recevoir une subvention dans l'année scolaire 2008-2009 pour l'organisation du transport scolaire collectif à condition que le Gouvernement flamand leur accorde déjà des subventions dans le cadre du volet de base 'la marche et le vélo' pour des projets qui favorisent la marche à pied et vélo pour aller à l'école. ".
Afdeling VIII. - Decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad.
Section VIII. - Décret relatif à la participation à l'école et au " Vlaamse Onderwijsraad " (Conseil flamand de l'Enseignement).
Art. 10.36. In artikel 92 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad wordt na een eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
" De Vlaamse Onderwijsraad kan personeelsleden tewerkstellen die overeenkomstig hun geldende rechtspositie een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht hebben opgenomen.
Op de personeelsleden die bij de Vlaamse Onderwijsraad overeenkomstig een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht zijn tewerkgesteld, zijn de artikelen X.9 tot en met X.12 van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari van 2006 van toepassing.
Aan de personeelsleden die bij de Vlaamse Onderwijsraad overeenkomstig een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht zijn tewerkgesteld, wordt per werkdag een verblijfsvergoeding van 9,50 euro tegen 100 %, toegekend.
Deze verblijfsvergoeding wordt niet toegekend voor vakantie-, verlof- en ziektedagen en wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald.
Deze verblijfsvergoeding is gekoppeld aan de evolutie van de gezondheidsindex overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en onverminderd artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van s lands concurrentievermogen. ".
" De Vlaamse Onderwijsraad kan personeelsleden tewerkstellen die overeenkomstig hun geldende rechtspositie een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht hebben opgenomen.
Op de personeelsleden die bij de Vlaamse Onderwijsraad overeenkomstig een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht zijn tewerkgesteld, zijn de artikelen X.9 tot en met X.12 van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari van 2006 van toepassing.
Aan de personeelsleden die bij de Vlaamse Onderwijsraad overeenkomstig een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht zijn tewerkgesteld, wordt per werkdag een verblijfsvergoeding van 9,50 euro tegen 100 %, toegekend.
Deze verblijfsvergoeding wordt niet toegekend voor vakantie-, verlof- en ziektedagen en wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald.
Deze verblijfsvergoeding is gekoppeld aan de evolutie van de gezondheidsindex overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en onverminderd artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van s lands concurrentievermogen. ".
Art. 10.36. Dans l'article 92 du décret du 2 avril 2004 relatif à la participation à l'école et au " Vlaamse Onderwijsraad " (Conseil flamand de l'Enseignement), il est inséré un nouveau deuxième alinéa après le premier alinéa, rédigé comme suit :
" Le Vlaamse Onderwijsraad peut engager des membres du personnel qui, conformément au statut qui leur est applicable, ont pris un congé pour mission spéciale ou un congé pour mission.
Aux membres du personnel employés auprès du Vlaamse Onderwijsraad au moyen d'un congé pour mission spéciale ou d'un congé pour mission, les articles 10.9 à 10.12 inclus du statut du personnel flamand du 13 janvier 2006 sont d'application.
Aux membres du personnel employés auprès du Vlaamse Onderwijsraad au moyen d'un congé pour mission spéciale ou d'un congé pour mission, une indemnité de séjour de 9,50 euros à 100 % est attribuée par jour ouvrable.
Cette indemnité de séjour n'est pas attribuée pour des jours de vacances, de congé et de maladie et est payée chaque mois à terme échu.
Cette indemnité de séjour suit évolution de l'indice de santé, conformément à la loi du 1er mars 1977 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation du Royaume de certaines dépenses dans le secteur public, telle que modifiée par l'arrêté royal n° 178 du 30 décembre 192 et sans préjudice de l'article 2 de l'arrêté royal du 24 décembre 1993 portant exécution de la loi du 6 janvier 1989 de sauvegarde de la compétitivité du pays. ".
" Le Vlaamse Onderwijsraad peut engager des membres du personnel qui, conformément au statut qui leur est applicable, ont pris un congé pour mission spéciale ou un congé pour mission.
Aux membres du personnel employés auprès du Vlaamse Onderwijsraad au moyen d'un congé pour mission spéciale ou d'un congé pour mission, les articles 10.9 à 10.12 inclus du statut du personnel flamand du 13 janvier 2006 sont d'application.
Aux membres du personnel employés auprès du Vlaamse Onderwijsraad au moyen d'un congé pour mission spéciale ou d'un congé pour mission, une indemnité de séjour de 9,50 euros à 100 % est attribuée par jour ouvrable.
Cette indemnité de séjour n'est pas attribuée pour des jours de vacances, de congé et de maladie et est payée chaque mois à terme échu.
Cette indemnité de séjour suit évolution de l'indice de santé, conformément à la loi du 1er mars 1977 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation du Royaume de certaines dépenses dans le secteur public, telle que modifiée par l'arrêté royal n° 178 du 30 décembre 192 et sans préjudice de l'article 2 de l'arrêté royal du 24 décembre 1993 portant exécution de la loi du 6 janvier 1989 de sauvegarde de la compétitivité du pays. ".
Afdeling IX. - Opleiding voor opleiders van volwassenen.
Section IX. - Formation de Formateurs d'Adultes.
Art. 10.37. In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten voor de Opleiding voor Opleiders van Volwassenen, bekrachtigd bij het decreet van 9 maart 2007, worden de woorden " de categorie pedagogisch hoger onderwijs voor sociale promotie " vervangen door de woorden " het studiegebied onderwijs van het hoger beroepsonderwijs ".
Art. 10.37. Dans l'article 1er de l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 février 2007 relatif à l'organisation de projets temporaires pour la Formation de Formateurs d'Adultes, sanctionné par le décret du 9 mars 2007, les mots " la catégorie de l'enseignement supérieur pédagogique de promotion sociale " sont remplacés par les mots " la discipline 'Onderwijs' (Enseignement) de l'enseignement supérieur professionnel ".
Art. 10.38. In artikel 2, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden " artikel 3, 26°, van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs " vervangen door de woorden " artikel 2, 26°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs ".
Art. 10.38. A l'article 2, 1°, du même arrêté, les mots " l'article 3, 26°, du décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives à l'éducation des adultes " sont remplaces par les mots " l'article 2, 26°, du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes ".
Art. 10.39. Aan artikel 5 van hetzelfde besluit worden na de woorden " vanaf 1 september 2007 tot 31 augustus 2008 " de volgende woorden toegevoegd : " en ten minste eenmaal volledig georganiseerd vanaf 1 september 2008 tot en met 31 augustus 2009. ".
Art. 10.39. A l'article 5 du même arrêté, les mots suivants sont ajoutés après les mots " du 1er septembre 2007 au 31 août 2008 " : " et au moins une fois organisée dans son ensemble du 1er septembre 2008 au 31 août 2009. ".
Art. 10.40. In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, 10°, worden de woorden " de reguliere GPB-opleiding " vervangen door de woorden " de specifieke lerarenopleidingen ";
2° in § 4 worden de woorden " Zij verwerven vrijstelling in de reguliere GPB-opleiding conform het structuurschema, goedgekeurd ter uitvoering van artikel 75 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs " geschrapt.
1° in § 1, 10°, worden de woorden " de reguliere GPB-opleiding " vervangen door de woorden " de specifieke lerarenopleidingen ";
2° in § 4 worden de woorden " Zij verwerven vrijstelling in de reguliere GPB-opleiding conform het structuurschema, goedgekeurd ter uitvoering van artikel 75 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs " geschrapt.
Art. 10.40. A l'article 11 du même arrêté sont apportées les modifications suivantes :
1° au § 1er, 10°, les mots " la formation GPB régulière " sont remplacés par les mots " les formations spécifiques des enseignants ";
2° au § 4, les mots " Lorsqu'ils entament la formation GPB régulière, ces apprenants obtiennent des exemptions conformément au schéma structurel approuvé en exécution de l'article 75 du décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives à l'éducation des adultes. " sont supprimés.
1° au § 1er, 10°, les mots " la formation GPB régulière " sont remplacés par les mots " les formations spécifiques des enseignants ";
2° au § 4, les mots " Lorsqu'ils entament la formation GPB régulière, ces apprenants obtiennent des exemptions conformément au schéma structurel approuvé en exécution de l'article 75 du décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives à l'éducation des adultes. " sont supprimés.
Art. 10.41. In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de woorden " pedagogisch hoger onderwijs voor sociale promotie " vervangen door de woorden " studiegebied onderwijs van het hoger beroepsonderwijs ".
Art. 10.41. Dans l'article 14 du même arrêté, les mots " l'enseignement supérieur pédagogique de promotion sociale " sont remplacés par les mots " la discipline 'Onderwijs' (Enseignement) de l'enseignement supérieur professionnel ".
Art. 10.42. Aan artikel 16 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Voor het schooljaar 2008-2009 wordt aan elk proefcentrum eenzelfde bedrag toegekend. ".
" Voor het schooljaar 2008-2009 wordt aan elk proefcentrum eenzelfde bedrag toegekend. ".
Art. 10.42. A l'article 16 du même arrêté, il est ajouté un deuxième alinéa, ainsi rédigé :
" Chaque centre pilote reçoit le même montant pour l'année scolaire 2008-2009. ".
" Chaque centre pilote reçoit le même montant pour l'année scolaire 2008-2009. ".
Art. 10.43. In artikel 19 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden " artikel 50 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs " vervangen door de woorden " artikel 109 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs ";
2° in het tweede lid worden de woorden " artikel 50bis van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs " vervangen door de woorden " artikel 121 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs ".
1° in het eerste lid worden de woorden " artikel 50 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs " vervangen door de woorden " artikel 109 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs ";
2° in het tweede lid worden de woorden " artikel 50bis van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs " vervangen door de woorden " artikel 121 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs ".
Art. 10.43. A l'article 19 du même arrêté sont apportées les modifications suivantes :
1° au premier alinéa, les mots " l'article 50 du décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives à l'éducation des adultes " sont remplaces par les mots " l'article 109 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes ";
2° au deuxième alinéa, les mots " l'article 50bis du décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives à l'éducation des adultes " sont remplacés par les mots " l'article 121 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes ".
1° au premier alinéa, les mots " l'article 50 du décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives à l'éducation des adultes " sont remplaces par les mots " l'article 109 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes ";
2° au deuxième alinéa, les mots " l'article 50bis du décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives à l'éducation des adultes " sont remplacés par les mots " l'article 121 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes ".
Art. 10.44. In artikel 20, § 2, van hetzelfde besluit wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Wanneer het aantal cursisten voor de eerste module veertien bedraagt, dan kan het proefcentrum de Opleiding voor Opleiders van Volwassenen een tweede keer organiseren. In dit geval voldoet het aantal cursisten voor de eerste module en de volgende modules aan de bepalingen, vermeld in het eerste lid. ".
" Wanneer het aantal cursisten voor de eerste module veertien bedraagt, dan kan het proefcentrum de Opleiding voor Opleiders van Volwassenen een tweede keer organiseren. In dit geval voldoet het aantal cursisten voor de eerste module en de volgende modules aan de bepalingen, vermeld in het eerste lid. ".
Art. 10.44. Entre les premier et deuxième alinéas de l'article 20, § 2, du même arrêté, il est inséré un nouvel alinéa, ainsi rédigé :
" Lorsque le nombre d'apprenants pour le premier module s'élève à quatorze, le centre pilote peut organiser une deuxième fois la Formation de Formateurs d'Adultes. Dans ce cas, le nombre d'apprenants pour le premier module et les modules suivants satisfait aux dispositions, visées au premier alinéa. ".
" Lorsque le nombre d'apprenants pour le premier module s'élève à quatorze, le centre pilote peut organiser une deuxième fois la Formation de Formateurs d'Adultes. Dans ce cas, le nombre d'apprenants pour le premier module et les modules suivants satisfait aux dispositions, visées au premier alinéa. ".
Art. 10.45. In artikel 22 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 1° worden de woorden " artikel 34 en 37 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs " vervangen door de woorden " artikel 34 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs ";
2° in punt 2° van hetzelfde artikel worden de woorden " artikel 41, § 3 " vervangen door de woorden " artikel 41, § 5 ".
1° in punt 1° worden de woorden " artikel 34 en 37 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs " vervangen door de woorden " artikel 34 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs ";
2° in punt 2° van hetzelfde artikel worden de woorden " artikel 41, § 3 " vervangen door de woorden " artikel 41, § 5 ".
Art. 10.45. A l'article 22 du même arrêté sont apportées les modifications suivantes :
1° au point 1°, les mots " articles 34 et 37 du décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives a l'éducation des adultes " sont remplacés par les mots " l'article 34 du décret du 15 juin 2007 relatif a l'éducation des adultes ";
2° au point 2°, du même article, les mots " l'article 41, § 3, " sont remplacés par les mots " l'article 41, § 5 ".
1° au point 1°, les mots " articles 34 et 37 du décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives a l'éducation des adultes " sont remplacés par les mots " l'article 34 du décret du 15 juin 2007 relatif a l'éducation des adultes ";
2° au point 2°, du même article, les mots " l'article 41, § 3, " sont remplacés par les mots " l'article 41, § 5 ".
Art. 10.46. In artikel 24 van hetzelfde besluit worden de woorden " artikel 62 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs " vervangen door de woorden " artikel 114 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs ".
Art. 10.46. A l'article 24 du même arrêté, les mots " l'article 62 du décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives à éducation des adultes " sont remplacés par les mots " l'article 114 du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes ".
Art. 10.47. In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk VIIIbis, bestaande uit artikel 24bis, ingevoegd, dat luidt als volgt :
" HOOFDSTUK VIIIbis. - De verlenging van de tijdelijke projecten tijdens het schooljaar 2008-2009
Art. 24bis. § 1. De volgende Centra voor Volwassenenonderwijs organiseren tijdens het schooljaar 2008-2009 de tijdelijke projecten voor de Opleiding voor Opleiders van Volwassenen :
1° het Centrum voor Volwassenenonderwijs VIVO, Scheutistenlaan 12, 8500 Kortrijk;
2° het Centrum voor Volwassenenonderwijs Limburgse Lerarenopleiding, Stationsstraat 36, 3590 Diepenbeek;
3° het Centrum voor Volwassenenonderwijs De Oranjerie, Boudewijnvest 3, 3290 Diest;
4° het Centrum voor Volwassenenonderwijs - KISP, Industrieweg 228, 9030 Mariakerke, in samenwerking met het Centrum voor Volwassenenonderwijs - Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk - Gent, Edgard Tinelstraat 92, 9040 Sint-Amandsberg.
§ 2. Over de verlenging van het tijdelijke project wordt onderhandeld in het lokaal comité. ".
" HOOFDSTUK VIIIbis. - De verlenging van de tijdelijke projecten tijdens het schooljaar 2008-2009
Art. 24bis. § 1. De volgende Centra voor Volwassenenonderwijs organiseren tijdens het schooljaar 2008-2009 de tijdelijke projecten voor de Opleiding voor Opleiders van Volwassenen :
1° het Centrum voor Volwassenenonderwijs VIVO, Scheutistenlaan 12, 8500 Kortrijk;
2° het Centrum voor Volwassenenonderwijs Limburgse Lerarenopleiding, Stationsstraat 36, 3590 Diepenbeek;
3° het Centrum voor Volwassenenonderwijs De Oranjerie, Boudewijnvest 3, 3290 Diest;
4° het Centrum voor Volwassenenonderwijs - KISP, Industrieweg 228, 9030 Mariakerke, in samenwerking met het Centrum voor Volwassenenonderwijs - Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk - Gent, Edgard Tinelstraat 92, 9040 Sint-Amandsberg.
§ 2. Over de verlenging van het tijdelijke project wordt onderhandeld in het lokaal comité. ".
Art. 10.47. Dans le même décret, il est inséré un chapitre VIIIbis, comprenant l'article 24bis, ainsi rédigé :
" Chapitre VIIIbis. - Prolongation des projets temporaires pendant l'année scolaire 2008-2009
Article 24bis. § 1er. Les Centres d'Education des Adultes suivants organisent au cours de l'année scolaire 2008-2009 des projets temporaires pour la Formation de Formateurs d'Adultes :
1° Centrum voor Volwassenenonderwijs VIVO, Scheutistenlaan 12, 8500 Kortrijk;
2° Centrum voor Volwassenenonderwijs Limburgse Lerarenopleiding, Stationsstraat 36, 3590 Diepenbeek;
3° Centrum voor Volwassenenonderwijs De Oranjerie, Boudewijnvest 3, 3290 Diest;
4° Centrum voor Volwassenenonderwijs - KISP, Industrieweg 228, 9030 Mariakerke, en collaboration avec Centrum voor Volwassenenonderwijs - Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk - Gent, Edgard Tinelstraat 92, 9040 Sint-Amandsberg.
§ 2. La prolongation du projet temporaire est négociée au sein du comité local. ".
" Chapitre VIIIbis. - Prolongation des projets temporaires pendant l'année scolaire 2008-2009
Article 24bis. § 1er. Les Centres d'Education des Adultes suivants organisent au cours de l'année scolaire 2008-2009 des projets temporaires pour la Formation de Formateurs d'Adultes :
1° Centrum voor Volwassenenonderwijs VIVO, Scheutistenlaan 12, 8500 Kortrijk;
2° Centrum voor Volwassenenonderwijs Limburgse Lerarenopleiding, Stationsstraat 36, 3590 Diepenbeek;
3° Centrum voor Volwassenenonderwijs De Oranjerie, Boudewijnvest 3, 3290 Diest;
4° Centrum voor Volwassenenonderwijs - KISP, Industrieweg 228, 9030 Mariakerke, en collaboration avec Centrum voor Volwassenenonderwijs - Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk - Gent, Edgard Tinelstraat 92, 9040 Sint-Amandsberg.
§ 2. La prolongation du projet temporaire est négociée au sein du comité local. ".
Art. 10.48. In artikel 25 van hetzelfde besluit worden de woorden " en houdt op van kracht te zijn op 31 augustus 2008 " geschrapt.
Art. 10.48. Dans l'article 25 du même arrêté, les mots " et cessera d'être en vigueur le 31 août 2008 " sont supprimés.
Afdeling X. - Flankerend onderwijsbeleid en leerplicht.
Section X. - Politique d'encadrement de l'enseignement et obligation scolaire.
Art. 10.49. In artikel 2 van het decreet van 30 november 2007 betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau wordt punt 8° vervangen door wat volgt :
" 8° de gemeenten, de provincies en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, tenzij anders bepaald. ".
" 8° de gemeenten, de provincies en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, tenzij anders bepaald. ".
Art. 10.49. Dans l'article 2 du décret du 30 novembre 2007 relatif à la politique locale d'encadrement de l'enseignement, le point 8° est remplacé par la disposition suivante :
" 8° les communes, provinces et la Commission communautaire flamande, sauf disposition contraire. ".
" 8° les communes, provinces et la Commission communautaire flamande, sauf disposition contraire. ".
Art. 10.50. Aan hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk II, afdeling II, een artikel 8bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Art. 8bis. Voor de toepassing van deze afdeling wordt de Vlaamse Gemeenschapscommissie niet als een lokaal bestuur beschouwd. ".
" Art. 8bis. Voor de toepassing van deze afdeling wordt de Vlaamse Gemeenschapscommissie niet als een lokaal bestuur beschouwd. ".
Art. 10.50. Dans le chapitre II, section II, du même décret, il est inséré un article 8bis, rédigé comme suit :
" Art. 8bis. Pour l'application de la présente section, la Commission communautaire flamande n'est pas considérée comme une administration locale. ".
" Art. 8bis. Pour l'application de la présente section, la Commission communautaire flamande n'est pas considérée comme une administration locale. ".
Art. 10.51. Aan artikel 19 en aan artikel 21 van hetzelfde decreet wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De Vlaamse Regering is belast met het bepalen van het aandeel van de verplichte financiële inbreng zoals bedoeld in punt 2°. ".
" De Vlaamse Regering is belast met het bepalen van het aandeel van de verplichte financiële inbreng zoals bedoeld in punt 2°. ".
Art. 10.51. Les articles 19 et 21 du même décret sont complétés par un quatrième alinéa ainsi rédigé :
" Le Gouvernement flamand est chargé de la détermination de la part du soutien financier obligatoire, tel que visé au point 2°. ".
" Le Gouvernement flamand est chargé de la détermination de la part du soutien financier obligatoire, tel que visé au point 2°. ".
Art. 10.52. Artikel 26 van hetzelfde decreet wordt ingetrokken.
Art. 10.52. L'article 26 du même décret est retiré.
Art. 10.53. In artikel 3 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 3 wordt vervangen door wat volgt :
" § 3. De Vlaamse Regering regelt de controle op het geregeld schoolbezoek van leerplichtigen en bepaalt de redenen van afwezigheid die als geldig aanvaard kunnen worden. ";
2° § 4, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt opgeheven.
1° § 3 wordt vervangen door wat volgt :
" § 3. De Vlaamse Regering regelt de controle op het geregeld schoolbezoek van leerplichtigen en bepaalt de redenen van afwezigheid die als geldig aanvaard kunnen worden. ";
2° § 4, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt opgeheven.
Art. 10.53. A l'article 3 de la loi du 29 juin 1983 concernant l'obligation scolaire sont apportées les modifications suivantes :
1° le § 3 est remplacé par la disposition suivante :
" § 3. Le Gouvernement flamand règle le contrôle de la régularité de la fréquentation scolaire des élèves soumis à l'obligation scolaire et fixe les motifs d'absence qui peuvent être admis comme valables. " ;
2° le § 4, inséré par le décret du 14 juillet 1998, est supprimé.
1° le § 3 est remplacé par la disposition suivante :
" § 3. Le Gouvernement flamand règle le contrôle de la régularité de la fréquentation scolaire des élèves soumis à l'obligation scolaire et fixe les motifs d'absence qui peuvent être admis comme valables. " ;
2° le § 4, inséré par le décret du 14 juillet 1998, est supprimé.
Afdeling XI. - Inwerkingtreding.
Section XI. - Entrée en vigueur.
Art. 10.54. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008, met uitzondering van :
1° artikel X.34 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006;
2° artikel X.16, 2°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007;
3° artikelen X.3, X.4, X.5, X.35, X.49, X.50, X51, X.52, X.53 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008;
4° artikelen X.7 tot en met X.15 die in werking treden op 31 augustus 2008;
5° artikelen X.1 en X.2 die in werking treden op een tijdstip dat bepaald wordt door de Vlaamse Regering.
1° artikel X.34 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006;
2° artikel X.16, 2°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007;
3° artikelen X.3, X.4, X.5, X.35, X.49, X.50, X51, X.52, X.53 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008;
4° artikelen X.7 tot en met X.15 die in werking treden op 31 augustus 2008;
5° artikelen X.1 en X.2 die in werking treden op een tijdstip dat bepaald wordt door de Vlaamse Regering.
Art. 10.54. Les dispositions du présent chapitre entrent en vigueur le 1er septembre 2008, à l'exception :
1° de l'article 10.34, qui produit ses effets le 1er septembre 2006;
2° de l'article 10.16, 2°, qui produit ses effets le 1er septembre 2007;
3° des articles 10.3, 10.4, 10.5, 10.35, 10.49, 10.50, 10.51, 10.52, 10.53 qui produisent leurs effets le 1er janvier 2008;
4° des articles 10.7 à 10.15 inclus qui entrent en vigueur le 31 août 2008;
5° des articles 10.1 et 10.2 qui entrent en vigueur à une date à déterminer par le Gouvernement flamand.
1° de l'article 10.34, qui produit ses effets le 1er septembre 2006;
2° de l'article 10.16, 2°, qui produit ses effets le 1er septembre 2007;
3° des articles 10.3, 10.4, 10.5, 10.35, 10.49, 10.50, 10.51, 10.52, 10.53 qui produisent leurs effets le 1er janvier 2008;
4° des articles 10.7 à 10.15 inclus qui entrent en vigueur le 31 août 2008;
5° des articles 10.1 et 10.2 qui entrent en vigueur à une date à déterminer par le Gouvernement flamand.
HOOFDSTUK XI. - Autonome bepalingen.
CHAPITRE XI. - Dispositions autonomes.
Art. 11.1. In het basisonderwijs worden aanstellingen op basis van vervangingseenheden in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 oktober 2007 beschouwd als zijnde in overeenstemming met afdeling I van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006 tot invoering van een tijdelijk project betreffende vervangingen van korte afwezigheden, bedrijfsstages en mentorschap.
In het secundair onderwijs worden vervangingen die gebeurden in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 oktober 2007 beschouwd als zijnde in overeenstemming met afdeling II van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006 tot invoering van een tijdelijk project betreffende vervangingen van korte afwezigheden, bedrijfsstages en mentorschap.
In het secundair onderwijs worden vervangingen die gebeurden in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 oktober 2007 beschouwd als zijnde in overeenstemming met afdeling II van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006 tot invoering van een tijdelijk project betreffende vervangingen van korte afwezigheden, bedrijfsstages en mentorschap.
Art. 11.1. Dans l'enseignement fondamental, des désignations sur la base d'unités de remplacement dans la période du 1er septembre 2007 au 31 octobre 2007 inclus sont jugées conformes à la section Ire de l'arrêté du Gouvernement flamand du 14 décembre 2007 modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 janvier 2006 instituant un projet temporaire relatif aux remplacements de courtes absences, aux stages en entreprise et au tutorat.
Dans l'enseignement secondaire, des remplacements effectués pendant la période du 1er septembre 2007 au 31 octobre 2007 inclus sont jugés conformes à la section II de l'arrêté du Gouvernement flamand du 14 décembre 2007 modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 janvier 2006 instituant un projet temporaire relatif aux remplacements de courtes absences, aux stages en entreprise et au tutorat.
Dans l'enseignement secondaire, des remplacements effectués pendant la période du 1er septembre 2007 au 31 octobre 2007 inclus sont jugés conformes à la section II de l'arrêté du Gouvernement flamand du 14 décembre 2007 modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 janvier 2006 instituant un projet temporaire relatif aux remplacements de courtes absences, aux stages en entreprise et au tutorat.
Art. 11.3. In alle van kracht zijnde wetten, koninklijke en ministeriële besluiten en decreten, besluiten van de Vlaamse Regering en Vlaamse ministeriële besluiten die tot de bevoegdheid behoren van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, worden de woorden " wedde ", " weddetoelage " en " weddeschaal " en hun meervoudsvorm gelezen als en/of vervangen door enerzijds respectievelijk de woorden " salaris ", " salaristoelage " en " salarisschaal " en anderzijds het overeenkomstig taalkundig correct lidwoord.
Art. 11.3. Dans toute loi, tout arrêté royal et ministériel, tout décret, tout arrêté du Gouvernement flamand et tout arrêté ministériel flamand en vigueur relevant de la compétence de la Communauté flamande et du Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation, les mots " " wedde ", " weddetoelage " et " weddeschaal " et leurs pluriels dans la version néerlandaise sont chaque fois lus comme et/ou remplacés d'une part par les mots " salaris " " salaristoelage " et " salarisschaal " " respectivement et d'autre part par l'article linguistiquement correct correspondant.
Art. 11.4. De volgende bepalingen, zoals gewijzigd worden opgeheven :
1° artikelen 12, 36, 47, 63, 64, 85, 86, van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs;
2° artikelen 18, 24, 25, 44, 52, 56, 2°, 58, 59, 5° en 6°, 63, 84bis, § 2, 84sexies, 84septies, 89, 100quinquies, § 1 en § 1bis, 101, 107, 148, § 4, 201, 202, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II;
3° artikelen 11, 14, 16, § 3, 18, 19, 42, 60, 68, 69, 70, van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III;
4° artikelen 9, 22, 27, 66, 67, 68, 76, 91, 125, 127, van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;
5° artikelen 45, 58, 63, 92 tot en met 96, 99, 100 tot en met 103, 107 tot en met 109, 146, 148, 166 tot en met 168, 169bis tot en met 169ter, 169quinquies tot en met 169sexies, 170, van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs VI;
6° artikelen 9, 13, 58 tot en met 61, 95, 72, 54, 81, 112, 182, 191 tot en met 195, 200, van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs VII;
7° artikelen 16 en17 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs VIII;
8° artikel 7 van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs IX;
9° artikelen 159 en 177 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs XI;
10° artikelen 83, 84, 85, 86 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII Ensor;
11° artikel V.36 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek;
12° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 2005 betreffende de subsidie projectfinanciering voor regionale technologische centra.
1° artikelen 12, 36, 47, 63, 64, 85, 86, van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs;
2° artikelen 18, 24, 25, 44, 52, 56, 2°, 58, 59, 5° en 6°, 63, 84bis, § 2, 84sexies, 84septies, 89, 100quinquies, § 1 en § 1bis, 101, 107, 148, § 4, 201, 202, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II;
3° artikelen 11, 14, 16, § 3, 18, 19, 42, 60, 68, 69, 70, van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III;
4° artikelen 9, 22, 27, 66, 67, 68, 76, 91, 125, 127, van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;
5° artikelen 45, 58, 63, 92 tot en met 96, 99, 100 tot en met 103, 107 tot en met 109, 146, 148, 166 tot en met 168, 169bis tot en met 169ter, 169quinquies tot en met 169sexies, 170, van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs VI;
6° artikelen 9, 13, 58 tot en met 61, 95, 72, 54, 81, 112, 182, 191 tot en met 195, 200, van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs VII;
7° artikelen 16 en17 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs VIII;
8° artikel 7 van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs IX;
9° artikelen 159 en 177 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs XI;
10° artikelen 83, 84, 85, 86 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII Ensor;
11° artikel V.36 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek;
12° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 2005 betreffende de subsidie projectfinanciering voor regionale technologische centra.
Art. 11.4. Les dispositions suivantes, telles que modifiées, sont abrogées :
1° les articles 12, 36, 47, 63, 64, 85, 86, du décret du 5 juillet 1989 relatif à l'enseignement;
2° les articles 18, 24, 25, 44, 52, 56, 2°, 58, 59, 5° et 6°, 63, 84bis, § 2, 84sexies, 84septies, 89, 100quinquies, § 1er et § 1bis, 101, 107, 148, § 4, 201, 202, du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II;
3° les articles 11, 14, 16, § 3, 18, 19, 42, 60, 68, 69, 70, du décret du 9 avril 1992 relatif à l'enseignement-III;
4° les articles 9, 22, 27, 66, 67, 68, 76, 91, 125, 127, du décret du 28 avril 1993 relatif à l'enseignement IV;
5° les articles 45, 58, 63, 92 à 96 inclus, 99, 100 à 103 inclus, 107 à 109 inclus, 146, 148, 166 à 168 inclus, 169bis à 169ter inclus, 169quinquies à 169sexies inclus, 170, du décret du 21 décembre 1994 relatif à l'enseignement VI;
6° les articles 9, 13, 58 à 61 inclus, 95, 72, 54, 81, 112, 182, 191 à 195 inclus, 200, du décret du 8 juillet 1996 relatif à l'enseignement VII;
7° les articles 16 et 17 du décret du 15 juillet 1997 relatif à l'enseignement VIII;
8° l'article 7 du décret du 14 juillet 1998 relatif à l'enseignement IX;
9° les articles 159 et 177 du décret du 18 mai 1999 relatif à l'enseignement XI;
10° les articles 83, 84, 85, 86 du décret du 20 octobre 2000 relatif à l'enseignement XII Ensor;
11° l'article V.36 du décret du 13 juillet 2001 relatif à l'enseignement XIII - Mosaïque;
12° l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 juin 2005 relatif à la subvention pour le financement d'un projet pour les Centres technologiques régionaux.
1° les articles 12, 36, 47, 63, 64, 85, 86, du décret du 5 juillet 1989 relatif à l'enseignement;
2° les articles 18, 24, 25, 44, 52, 56, 2°, 58, 59, 5° et 6°, 63, 84bis, § 2, 84sexies, 84septies, 89, 100quinquies, § 1er et § 1bis, 101, 107, 148, § 4, 201, 202, du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II;
3° les articles 11, 14, 16, § 3, 18, 19, 42, 60, 68, 69, 70, du décret du 9 avril 1992 relatif à l'enseignement-III;
4° les articles 9, 22, 27, 66, 67, 68, 76, 91, 125, 127, du décret du 28 avril 1993 relatif à l'enseignement IV;
5° les articles 45, 58, 63, 92 à 96 inclus, 99, 100 à 103 inclus, 107 à 109 inclus, 146, 148, 166 à 168 inclus, 169bis à 169ter inclus, 169quinquies à 169sexies inclus, 170, du décret du 21 décembre 1994 relatif à l'enseignement VI;
6° les articles 9, 13, 58 à 61 inclus, 95, 72, 54, 81, 112, 182, 191 à 195 inclus, 200, du décret du 8 juillet 1996 relatif à l'enseignement VII;
7° les articles 16 et 17 du décret du 15 juillet 1997 relatif à l'enseignement VIII;
8° l'article 7 du décret du 14 juillet 1998 relatif à l'enseignement IX;
9° les articles 159 et 177 du décret du 18 mai 1999 relatif à l'enseignement XI;
10° les articles 83, 84, 85, 86 du décret du 20 octobre 2000 relatif à l'enseignement XII Ensor;
11° l'article V.36 du décret du 13 juillet 2001 relatif à l'enseignement XIII - Mosaïque;
12° l'arrêté du Gouvernement flamand du 17 juin 2005 relatif à la subvention pour le financement d'un projet pour les Centres technologiques régionaux.
Art. 11.5. De volgende bepalingen, zoals gewijzigd worden opgeheven :
1° artikel 199, derde lid, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II;
2° artikelen 175 en 176 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
3° artikelen 103 en 104 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;
4° artikelen 115 tot en met 117 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.
1° artikel 199, derde lid, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II;
2° artikelen 175 en 176 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;
3° artikelen 103 en 104 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;
4° artikelen 115 tot en met 117 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.
Art. 11.5. Les dispositions suivantes, telles que modifiées, sont abrogées :
1° l'article 199, troisième alinéa, du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II;
2° les articles 175 et 176 du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental;
3° les articles 103 et 104 du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves;
4° les articles 115 à 117 inclus du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes.
1° l'article 199, troisième alinéa, du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II;
2° les articles 175 et 176 du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental;
3° les articles 103 et 104 du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves;
4° les articles 115 à 117 inclus du décret du 15 juin 2007 relatif à l'éducation des adultes.
Art. 11.10. § 1. Vanaf het schooljaar 2008-2009 wordt het aantal leraarsuren waarop het Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, recht heeft met 960 leraarsuren verminderd.
§ 2. Voor hetzelfde schooljaar ontvangt de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster een pakket uren-leraar, dat zij uitsluitend kan aanwenden voor de optie keramiek. Dit pakket wordt berekend op basis van het aantal financierbare leerlingen dat in die optie is ingeschreven op 1 oktober 2008 volgens de formule bepaald in artikel 31, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting Beeldende Kunst. De financiële middelen die de leraarsuren, bedoeld in § 1, vertegenwoordigen, worden gebruikt om dit pakket te financieren.
§ 3. Als de inrichtende macht van de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster een personeelslid aanstelt dat tot 31 augustus 2008 diensten heeft gepresteerd in de module Decoratief met textiel, de module Decoratief met natuurlijke materialen of de module Decoratief met harde materialen van de opleiding Inrichten van de woning in het Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, verkrijgt het personeelslid de hoedanigheid van personeelslid van deze inrichtende macht. Dit personeelslid gaat, al naargelang het geval het vastbenoemd of tijdelijk aangesteld is, over als vastbenoemd of tijdelijk aangesteld personeelslid.
De diensten die het personeelslid volgens de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, heeft gepresteerd in een ambt, betrekking, opleiding, module, vak of specialiteit in de module Decoratief met textiel, de module Decoratief met natuurlijke materialen of de module Decoratief met harde materialen van de opleiding Inrichten van de woning in het Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, worden geacht gepresteerd te zijn in het ambt, de betrekking, het vak of de specialiteit waar het personeelslid in wordt aangesteld bij de inrichtende macht van de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster.
§ 2. Voor hetzelfde schooljaar ontvangt de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster een pakket uren-leraar, dat zij uitsluitend kan aanwenden voor de optie keramiek. Dit pakket wordt berekend op basis van het aantal financierbare leerlingen dat in die optie is ingeschreven op 1 oktober 2008 volgens de formule bepaald in artikel 31, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting Beeldende Kunst. De financiële middelen die de leraarsuren, bedoeld in § 1, vertegenwoordigen, worden gebruikt om dit pakket te financieren.
§ 3. Als de inrichtende macht van de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster een personeelslid aanstelt dat tot 31 augustus 2008 diensten heeft gepresteerd in de module Decoratief met textiel, de module Decoratief met natuurlijke materialen of de module Decoratief met harde materialen van de opleiding Inrichten van de woning in het Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, verkrijgt het personeelslid de hoedanigheid van personeelslid van deze inrichtende macht. Dit personeelslid gaat, al naargelang het geval het vastbenoemd of tijdelijk aangesteld is, over als vastbenoemd of tijdelijk aangesteld personeelslid.
De diensten die het personeelslid volgens de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, heeft gepresteerd in een ambt, betrekking, opleiding, module, vak of specialiteit in de module Decoratief met textiel, de module Decoratief met natuurlijke materialen of de module Decoratief met harde materialen van de opleiding Inrichten van de woning in het Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, worden geacht gepresteerd te zijn in het ambt, de betrekking, het vak of de specialiteit waar het personeelslid in wordt aangesteld bij de inrichtende macht van de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster.
Art. 11.10. § 1er. A compter de l'année scolaire 2008-2009, le nombre de périodes/enseignant auquel le Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, a droit est réduit de 960 périodes/enseignant.
§ 2. Pour la même année scolaire, la Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster reçoit un capital " périodes-professeur ", qu'elle peut uniquement utiliser pour l'option 'keramiek'. Ce capital est calculé sur la base du nombre d'élèves admissibles au financement qui est inscrit dans cette option au 1er octobre 2008 selon la formule fixée à l'article 31, § 1er, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 31 juillet 1990 portant organisation de l'enseignement artistique à temps partiel, orientation " Arts plastiques ". Les moyens financiers que représentent les périodes/enseignant, visées au § 1er, sont utilisés pour financer ce capital.
§ 3. Si le pouvoir organisateur de la Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster désigne un membre du personnel qui a presté des services jusqu'au 31 août 2008 dans le module 'Decoratief met textiel', le module 'Decoratief met natuurlijke materialen' ou le module 'Decoratief met harde materialen' de la formation 'Inrichten van de woning' organisée dans le Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, le membre du personnel obtient la qualité de membre du personnel de ce pouvoir organisateur. Ce membre du personnel qui, le cas échéant, est nommé à titre définitif ou à titre temporaire, est transféré comme membre du personnel désigné à titre définitif ou à titre temporaire.
Les services rendus par le membre du personnel selon les dispositions du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'enseignement subventionné et des centres subventionnés d'encadrement, dans une fonction, un emploi, une formation, un module, une branche ou une spécialité dans le module 'Decoratief met textiel', le module 'Decoratief met natuurlijke materialen' ou le module 'Decoratief met harde materialen' de la formation 'Inrichten van de woning' organisée dans le Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, sont censés être rendus dans la fonction, l'emploi, la branche ou la spécialité dans lequel le membre du personnel est désigné auprès du pouvoir organisateur de la Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster.
§ 2. Pour la même année scolaire, la Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster reçoit un capital " périodes-professeur ", qu'elle peut uniquement utiliser pour l'option 'keramiek'. Ce capital est calculé sur la base du nombre d'élèves admissibles au financement qui est inscrit dans cette option au 1er octobre 2008 selon la formule fixée à l'article 31, § 1er, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 31 juillet 1990 portant organisation de l'enseignement artistique à temps partiel, orientation " Arts plastiques ". Les moyens financiers que représentent les périodes/enseignant, visées au § 1er, sont utilisés pour financer ce capital.
§ 3. Si le pouvoir organisateur de la Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster désigne un membre du personnel qui a presté des services jusqu'au 31 août 2008 dans le module 'Decoratief met textiel', le module 'Decoratief met natuurlijke materialen' ou le module 'Decoratief met harde materialen' de la formation 'Inrichten van de woning' organisée dans le Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, le membre du personnel obtient la qualité de membre du personnel de ce pouvoir organisateur. Ce membre du personnel qui, le cas échéant, est nommé à titre définitif ou à titre temporaire, est transféré comme membre du personnel désigné à titre définitif ou à titre temporaire.
Les services rendus par le membre du personnel selon les dispositions du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'enseignement subventionné et des centres subventionnés d'encadrement, dans une fonction, un emploi, une formation, un module, une branche ou une spécialité dans le module 'Decoratief met textiel', le module 'Decoratief met natuurlijke materialen' ou le module 'Decoratief met harde materialen' de la formation 'Inrichten van de woning' organisée dans le Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, sont censés être rendus dans la fonction, l'emploi, la branche ou la spécialité dans lequel le membre du personnel est désigné auprès du pouvoir organisateur de la Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster.
Art. 11.12. De bepalingen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van de hierna vermelde datum :
1° artikel XI.3 heeft uitwerking met ingang van 1 april 1991;
2° artikel XI.2 heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2007;
3° artikel XI.1 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2007;
4° artikel XI.7 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008;
5° artikel XI.11 heeft uitwerking met ingang van 1 juni 2008;
6° [1 artikel en XI.4, XI.6, XI.8 en XI.9 treden in werking op 1 september 2008;]1
7° artikel XI.5 treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof
1° artikel XI.3 heeft uitwerking met ingang van 1 april 1991;
2° artikel XI.2 heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2007;
3° artikel XI.1 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2007;
4° artikel XI.7 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008;
5° artikel XI.11 heeft uitwerking met ingang van 1 juni 2008;
6° [1 artikel en XI.4, XI.6, XI.8 en XI.9 treden in werking op 1 september 2008;]1
7° artikel XI.5 treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof
Modifications
Art. 11.12. Les dispositions du présent chapitre produisent leurs effets à la date suivante :
1° l'article XI.3 produit ses effets le 1er avril 1991;
2° l'article XI.2 produit ses effets le 1er mai 2007;
3° l'article XI.1er produit ses effets le 1er septembre 2007;
4° l'article 11.7 produit ses effets le 1er avril 2008;
5° l'article 11.11 produit ses effets le 1er juin 2008;
6° [1 les articles XI.4, XI.6, XI.8 et XI.9 entrent en vigueur le 1er septembre 2008;]1
7° l'article 11.5 entre en vigueur à la date d'entrée en vigueur de la loi du 16 mai 2003 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu'à l'organisation du contrôle de la Cour des comptes.
1° l'article XI.3 produit ses effets le 1er avril 1991;
2° l'article XI.2 produit ses effets le 1er mai 2007;
3° l'article XI.1er produit ses effets le 1er septembre 2007;
4° l'article 11.7 produit ses effets le 1er avril 2008;
5° l'article 11.11 produit ses effets le 1er juin 2008;
6° [1 les articles XI.4, XI.6, XI.8 et XI.9 entrent en vigueur le 1er septembre 2008;]1
7° l'article 11.5 entre en vigueur à la date d'entrée en vigueur de la loi du 16 mai 2003 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu'à l'organisation du contrôle de la Cour des comptes.
Modifications
BIJLAGE.
ANNEXE.
Art. N. Bijlage II. - Lijst van structuuronderdelen met betrekking tot investeringsoperaties in technisch en beroepssecundair onderwijs (louter voor wat betreft de samenstelling van deze lijst worden de structuuronderdelen van opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs, hierna aangeduid als BuSO, eveneens in studiegebieden ondergebracht.)
1. Studiegebied auto :
Autotechnieken
Toegepaste autotechnieken
Auto
Carrosserie
Tweewielers en lichte verbrandingsmotoren
Vrachtwagenchauffeur
Auto-elektriciteit
Bedrijfsvoertuigen
Bijzonder transport
Carrosserie- en spuitwerk
Diesel- en LPG-motoren
Scheeps- en havenwerk
Auto-hulpmecanicien (BuSO)
Plaatslager (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
2. Studiegebied bouw :
Bouwtechnieken
Bouw- en houtkunde
Bouw constructie- en planningstechnieken
Industriële bouwtechnieken
Weg- en waterbouwtechnieken
Bouw
Duurzaam wonen
Schilderwerk en decoratie
Steen- en marmerbewerking
Ruwbouw
Bouwplaatsmachinist
Ruwbouwafwerking
Bedrijfsvloeren en waterdichte bekuipingen
Dakwerken
Decoratie en restauratie schilderwerk
Mechanische en hydraulische kranen
Renovatie bouw
Restauratie bouw
Wegenbouwmachines
Metselaar (BuSO)
Vloerder-tegelzetter (BuSO)
Schilder-decorateur (BuSO)
Onderhoudsassistent (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
3. Studiegebied chemie :
Chemie
Productie- en procestechnologie Chemische procestechnieken Water- en luchtbeheersingstechnieken
4. Studiegebied grafische communicatie en media :
Grafische communicatie
Grafische media
Grafische technieken
Grafische wetenschappen
Druk- en afwerkingstechnieken
Drukvoorbereidingstechnieken
Multimediatechnieken
Gestandaardiseerde en geprogrammeerde druktechnieken
Interactieve multimediatechnieken
Rotatiedruktechnieken
Tekst- en beeldintegratietechnieken
Drukken en voorbereiden
Drukken en afwerken
Drukvoorbereiding
Bedrijfsgrafiek
Grafische opmaaksystemen
Meerkleurendruk-drukwerkveredeling
Zeefdruk
Printmedia
Multimedia
Boekbinder (BuSO)
Hulpdrukker (BuSO)
Zeefdrukker (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
5. Studiegebied hout :
Houttechnieken
Productie- en procestechnologie
Hout constructie- en planningstechnieken
Hout
Houtbewerking
Houtbewerking- snijwerk
Bijzondere schrijnwerkconstructies
Industriële houtbewerking
Interieurinrichting
Meubelgarneren
Modelmakerij
Restauratie van meubelen
Restauratie van schrijnwerk
Stijl- en designmeubelen
Interieurbouwer (BuSO)
Werkplaatsschrijnwerker (BuSO)
Meubelstoffeerder (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
6. Studiegebied land- en tuinbouw :
Landbouwtechnieken
Tuinbouwtechnieken
Bedrijfsleiding land- en tuinbouw
Landbouwmechanisatie
Tuinbouw
Landbouw
Agromanagement
Bosbouw
Groenbeheer en verfraaiing
Landbouwdiversificatie
Land- en tuinbouwmechanisatie
Tuinbouwmechanisatie
Tuinbouwteelten
Natuur- en landschapsbeheertechnieken
Veehouderij en landbouwteelten
Tuinbouwarbeider (BuSO)
7. Studiegebied mechanica-elektriciteit :
Elektriciteit-elektronica
Elektromechanica
Elektrotechnieken
Industriële wetenschappen
Mechanische technieken
Elektrische installatietechnieken
Elektronische installatietechnieken
Industriële ICT
Kunststoftechnieken
Mechanische vormgevingstechnieken
Podiumtechnieken
Vliegtuigtechnieken
Audio-video en teletechnieken
Automotive
Computergestuurde mechanische productietechnieken
Haventechnieken
Industriële computertechnieken
Industriële elektronicatechnieken
Industriële onderhoudstechnieken
Kunststofvormgevingstechnieken
Mechanica constructie- en planningstechnieken
Regeltechnieken
Stuur- en beveiligingstechnieken
Basismechanica
Elektrische installaties
Kunststofverwerking
Lassen-constructie
Productieoperator
Werktuigmachines
Composietverwerking
Computergestuurde werktuigmachines
Fotolassen
Industrieel onderhoud
Industriële elektriciteit
Matrijzenbouw
Metaal- en kunststofschrijnwerk
Pijpfitten-lassen-monteren
Industriële informatie en communicatie technologie
Hoeklasser (BuSO)
Plaatbewerker (BuSO)
Aluminium- en kunststofschrijnwerker (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
8. Studiegebied koeling en warmte :
Koel- en warmtechnieken
Industriële koeltechnieken
Industriële warmtetechnieken
Centrale verwarming en sanitaire installaties
Koelinstallaties
Koeltechnische installaties
Non-ferro metalen dakbedekkingen
Verwarmingsinstallaties
Loodgieter (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
9. Studiegebied textiel :
Textieltechnieken
Textiel- en designtechnieken
Productie- en procestechnologie
Textiel- en chemische technieken
Textielproductietechnieken
Textielvormgevingstechnieken
Textielveredeling en breikunde
Textiel
Instellen van textielmachines
Hulpwever (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen.
1. Studiegebied auto :
Autotechnieken
Toegepaste autotechnieken
Auto
Carrosserie
Tweewielers en lichte verbrandingsmotoren
Vrachtwagenchauffeur
Auto-elektriciteit
Bedrijfsvoertuigen
Bijzonder transport
Carrosserie- en spuitwerk
Diesel- en LPG-motoren
Scheeps- en havenwerk
Auto-hulpmecanicien (BuSO)
Plaatslager (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
2. Studiegebied bouw :
Bouwtechnieken
Bouw- en houtkunde
Bouw constructie- en planningstechnieken
Industriële bouwtechnieken
Weg- en waterbouwtechnieken
Bouw
Duurzaam wonen
Schilderwerk en decoratie
Steen- en marmerbewerking
Ruwbouw
Bouwplaatsmachinist
Ruwbouwafwerking
Bedrijfsvloeren en waterdichte bekuipingen
Dakwerken
Decoratie en restauratie schilderwerk
Mechanische en hydraulische kranen
Renovatie bouw
Restauratie bouw
Wegenbouwmachines
Metselaar (BuSO)
Vloerder-tegelzetter (BuSO)
Schilder-decorateur (BuSO)
Onderhoudsassistent (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
3. Studiegebied chemie :
Chemie
Productie- en procestechnologie Chemische procestechnieken Water- en luchtbeheersingstechnieken
4. Studiegebied grafische communicatie en media :
Grafische communicatie
Grafische media
Grafische technieken
Grafische wetenschappen
Druk- en afwerkingstechnieken
Drukvoorbereidingstechnieken
Multimediatechnieken
Gestandaardiseerde en geprogrammeerde druktechnieken
Interactieve multimediatechnieken
Rotatiedruktechnieken
Tekst- en beeldintegratietechnieken
Drukken en voorbereiden
Drukken en afwerken
Drukvoorbereiding
Bedrijfsgrafiek
Grafische opmaaksystemen
Meerkleurendruk-drukwerkveredeling
Zeefdruk
Printmedia
Multimedia
Boekbinder (BuSO)
Hulpdrukker (BuSO)
Zeefdrukker (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
5. Studiegebied hout :
Houttechnieken
Productie- en procestechnologie
Hout constructie- en planningstechnieken
Hout
Houtbewerking
Houtbewerking- snijwerk
Bijzondere schrijnwerkconstructies
Industriële houtbewerking
Interieurinrichting
Meubelgarneren
Modelmakerij
Restauratie van meubelen
Restauratie van schrijnwerk
Stijl- en designmeubelen
Interieurbouwer (BuSO)
Werkplaatsschrijnwerker (BuSO)
Meubelstoffeerder (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
6. Studiegebied land- en tuinbouw :
Landbouwtechnieken
Tuinbouwtechnieken
Bedrijfsleiding land- en tuinbouw
Landbouwmechanisatie
Tuinbouw
Landbouw
Agromanagement
Bosbouw
Groenbeheer en verfraaiing
Landbouwdiversificatie
Land- en tuinbouwmechanisatie
Tuinbouwmechanisatie
Tuinbouwteelten
Natuur- en landschapsbeheertechnieken
Veehouderij en landbouwteelten
Tuinbouwarbeider (BuSO)
7. Studiegebied mechanica-elektriciteit :
Elektriciteit-elektronica
Elektromechanica
Elektrotechnieken
Industriële wetenschappen
Mechanische technieken
Elektrische installatietechnieken
Elektronische installatietechnieken
Industriële ICT
Kunststoftechnieken
Mechanische vormgevingstechnieken
Podiumtechnieken
Vliegtuigtechnieken
Audio-video en teletechnieken
Automotive
Computergestuurde mechanische productietechnieken
Haventechnieken
Industriële computertechnieken
Industriële elektronicatechnieken
Industriële onderhoudstechnieken
Kunststofvormgevingstechnieken
Mechanica constructie- en planningstechnieken
Regeltechnieken
Stuur- en beveiligingstechnieken
Basismechanica
Elektrische installaties
Kunststofverwerking
Lassen-constructie
Productieoperator
Werktuigmachines
Composietverwerking
Computergestuurde werktuigmachines
Fotolassen
Industrieel onderhoud
Industriële elektriciteit
Matrijzenbouw
Metaal- en kunststofschrijnwerk
Pijpfitten-lassen-monteren
Industriële informatie en communicatie technologie
Hoeklasser (BuSO)
Plaatbewerker (BuSO)
Aluminium- en kunststofschrijnwerker (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
8. Studiegebied koeling en warmte :
Koel- en warmtechnieken
Industriële koeltechnieken
Industriële warmtetechnieken
Centrale verwarming en sanitaire installaties
Koelinstallaties
Koeltechnische installaties
Non-ferro metalen dakbedekkingen
Verwarmingsinstallaties
Loodgieter (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen
9. Studiegebied textiel :
Textieltechnieken
Textiel- en designtechnieken
Productie- en procestechnologie
Textiel- en chemische technieken
Textielproductietechnieken
Textielvormgevingstechnieken
Textielveredeling en breikunde
Textiel
Instellen van textielmachines
Hulpwever (BuSO)
Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen.
Art. N. ANNEXE II. - Liste de subdivisions structurelles relatives à des opérations d'investissement dans l'enseignement secondaire technique et professionnel (uniquement pour ce qui concerne la composition de cette liste, les subdivisions structurelles de la forme d'enseignement 3 de l'enseignement secondaire spécial, indiqué ci-après comme BuSO, sont également reprises dans des disciplines)
1. Discipline 'auto' (auto) :
Autotechnieken
Toegepaste autotechnieken
Auto
Carrosserie
Tweewielers en lichte verbrandingsmotoren
Vrachtwagenchauffeur
Auto-elektriciteit
Bedrijfsvoertuigen
Bijzonder transport
Carrosserie- en spuitwerk
Diesel- en LPG-motoren
Scheeps- en havenwerk
Auto-hulpmecanicien (BuSO)
Plaatslager (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules :
2. Discipline "bouw" :
Bouwtechnieken
Bouw- en houtkunde
Bouw constructie- en planningstechnieken
Industriële bouwtechnieken
Weg- en waterbouwtechnieken
Bouw
Duurzaam wonen
Schilderwerk en decoratie
Steen- en marmerbewerking
Ruwbouw
Bouwplaatsmachinist
Ruwbouwafwerking
Bedrijfsvloeren en waterdichte bekuipingen
Dakwerken
Decoratie en restauratie schilderwerk
Mechanische en hydraulische kranen
Renovatie bouw
Restauratie bouw
Wegenbouwmachines
Metselaar (BuSO)
Vloerder-tegelzetter (BuSO)
Schilder-decorateur (BuSO)
Onderhoudsassistent (BuSO)
Toutes les subdivisions organisées en modules
3. Studiegebied chemie :
Chemie
Productie- en procestechnologie Chemische procestechnieken Water- en luchtbeHeersingstechnieken
4. DiScipline grafische communicatie en media (communication graphique et médias) :
Grafische communicatie
Grafische media
Grafische technieken
Grafische wetenschappen
Druk- en afwerkingstechnieken
Drukvoorbereidingstechnieken
Multimediatechnieken
Gestandaardiseerde en geprogrammeerde druktechnieken
Interactieve multimediatechnieken
Rotatiedruktechnieken
Tekst- en beeldintegratietechnieken
Drukken en voorbereiden
Drukken en afwerken
Drukvoorbereiding
Bedrijfsgrafiek
Grafische opmaaksystemen
Meerkleurendruk-drukwerkveredeling
Zeefdruk
Printmedia
Multimedia
Boekbinder (BuSO)
Hulpdrukker (BuSO)
Zeefdrukker (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules
5. Discipline 'hout' (bois) :
Houttechnieken
Productie- en procestechnologie
Hout constructie- en planningstechnieken
Hout
Houtbewerking
Houtbewerking- snijwerk
Bijzondere schrijnwerkconstructies
Industriële houtbewerking
Interieurinrichting
Meubelgarneren
Modelmakerij
Restauratie van meubelen
Restauratie van schrijnwerk
Stijl- en designmeubelen
Interieurbouwer (BuSO)
Werkplaatsschrijnwerker (BuSO)
Meubelstoffeerder (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules
6. Discipline 'land- en tuinbouw' (agriculture et horticulture) :
Landbouwtechnieken
Tuinbouwtechnieken
Bedrijfsleiding land- en tuinbouw
Landbouwmechanisatie
Tuinbouw
Landbouw
Agromanagement
Bosbouw
Groenbeheer en verfraaiing
Landbouwdiversificatie
Land- en tuinbouwmechanisatie
Tuinbouwmechanisatie
Tuinbouwteelten
Natuur- en landschapsbeheertechnieken
Veehouderij en landbouwteelten
Tuinbouwarbeider (BuSO)
7. Discipline 'mechanica-elektriciteit' (mécanique-électricité) :
Elektriciteit-elektronica
Elektromechanica
Elektrotechnieken
Industriële wetenschappen
Mechanische technieken
Elektrische installatietechnieken
Elektronische installatietechnieken
Industriële ICT
Kunststoftechnieken
Mechanische vormgevingstechnieken
Podiumtechnieken
Vliegtuigtechnieken
Audio-video en teletechnieken
Automotive
Computergestuurde mechanische productietechnieken
Haventechnieken
Industriële computertechnieken
Industriële elektronicatechnieken
Industriële onderhoudstechnieken
Kunststofvormgevingstechnieken
Mechanica constructie- en planningstechnieken
Regeltechnieken
Stuur- en beveiligingstechnieken
Basismechanica
Elektrische installaties
Kunststofverwerking
Lassen-constructie
Productieoperator
Werktuigmachine s
Composietverwerking
Computergestuurde werktuigmachines
Fotolassen
Industrieel onderhoud
Industriële elektriciteit
Matrijzenbouw
Metaal- en kunststofschrijnwerk
Pijpfitten-lassen-monteren
Industriële informatie en communicatie technologie
Hoeklasser (BuSO)
Plaatbewerker (BuSO)
Aluminium- en kunststofschrijnwerker (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules
8. Discipline 'koeling en warmte' (réfrigération et chauffage) :
Koel- en warmtechnieken
Industriële koeltechnieken
Industriële warmtetechnieken
Centrale verwarming en sanitaire installaties
Koelinstallaties
Koeltechnische installaties
Non-ferro metalen dakbedekkingen
Verwarmingsinstallaties
Loodgieter (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules
9. Discipline 'textiel' (textile) :
Textieltechnieken
Textiel- en designtechnieken
Productie- en procestechnologie
Textiel- en chemische technieken
Textielproductietechnieken
Textielvormgevingstechnieken
Textielveredeling en breikunde
Textiel
Instellen van textielmachines
Hulpwever (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules.
1. Discipline 'auto' (auto) :
Autotechnieken
Toegepaste autotechnieken
Auto
Carrosserie
Tweewielers en lichte verbrandingsmotoren
Vrachtwagenchauffeur
Auto-elektriciteit
Bedrijfsvoertuigen
Bijzonder transport
Carrosserie- en spuitwerk
Diesel- en LPG-motoren
Scheeps- en havenwerk
Auto-hulpmecanicien (BuSO)
Plaatslager (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules :
2. Discipline "bouw" :
Bouwtechnieken
Bouw- en houtkunde
Bouw constructie- en planningstechnieken
Industriële bouwtechnieken
Weg- en waterbouwtechnieken
Bouw
Duurzaam wonen
Schilderwerk en decoratie
Steen- en marmerbewerking
Ruwbouw
Bouwplaatsmachinist
Ruwbouwafwerking
Bedrijfsvloeren en waterdichte bekuipingen
Dakwerken
Decoratie en restauratie schilderwerk
Mechanische en hydraulische kranen
Renovatie bouw
Restauratie bouw
Wegenbouwmachines
Metselaar (BuSO)
Vloerder-tegelzetter (BuSO)
Schilder-decorateur (BuSO)
Onderhoudsassistent (BuSO)
Toutes les subdivisions organisées en modules
3. Studiegebied chemie :
Chemie
Productie- en procestechnologie Chemische procestechnieken Water- en luchtbeHeersingstechnieken
4. DiScipline grafische communicatie en media (communication graphique et médias) :
Grafische communicatie
Grafische media
Grafische technieken
Grafische wetenschappen
Druk- en afwerkingstechnieken
Drukvoorbereidingstechnieken
Multimediatechnieken
Gestandaardiseerde en geprogrammeerde druktechnieken
Interactieve multimediatechnieken
Rotatiedruktechnieken
Tekst- en beeldintegratietechnieken
Drukken en voorbereiden
Drukken en afwerken
Drukvoorbereiding
Bedrijfsgrafiek
Grafische opmaaksystemen
Meerkleurendruk-drukwerkveredeling
Zeefdruk
Printmedia
Multimedia
Boekbinder (BuSO)
Hulpdrukker (BuSO)
Zeefdrukker (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules
5. Discipline 'hout' (bois) :
Houttechnieken
Productie- en procestechnologie
Hout constructie- en planningstechnieken
Hout
Houtbewerking
Houtbewerking- snijwerk
Bijzondere schrijnwerkconstructies
Industriële houtbewerking
Interieurinrichting
Meubelgarneren
Modelmakerij
Restauratie van meubelen
Restauratie van schrijnwerk
Stijl- en designmeubelen
Interieurbouwer (BuSO)
Werkplaatsschrijnwerker (BuSO)
Meubelstoffeerder (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules
6. Discipline 'land- en tuinbouw' (agriculture et horticulture) :
Landbouwtechnieken
Tuinbouwtechnieken
Bedrijfsleiding land- en tuinbouw
Landbouwmechanisatie
Tuinbouw
Landbouw
Agromanagement
Bosbouw
Groenbeheer en verfraaiing
Landbouwdiversificatie
Land- en tuinbouwmechanisatie
Tuinbouwmechanisatie
Tuinbouwteelten
Natuur- en landschapsbeheertechnieken
Veehouderij en landbouwteelten
Tuinbouwarbeider (BuSO)
7. Discipline 'mechanica-elektriciteit' (mécanique-électricité) :
Elektriciteit-elektronica
Elektromechanica
Elektrotechnieken
Industriële wetenschappen
Mechanische technieken
Elektrische installatietechnieken
Elektronische installatietechnieken
Industriële ICT
Kunststoftechnieken
Mechanische vormgevingstechnieken
Podiumtechnieken
Vliegtuigtechnieken
Audio-video en teletechnieken
Automotive
Computergestuurde mechanische productietechnieken
Haventechnieken
Industriële computertechnieken
Industriële elektronicatechnieken
Industriële onderhoudstechnieken
Kunststofvormgevingstechnieken
Mechanica constructie- en planningstechnieken
Regeltechnieken
Stuur- en beveiligingstechnieken
Basismechanica
Elektrische installaties
Kunststofverwerking
Lassen-constructie
Productieoperator
Werktuigmachine s
Composietverwerking
Computergestuurde werktuigmachines
Fotolassen
Industrieel onderhoud
Industriële elektriciteit
Matrijzenbouw
Metaal- en kunststofschrijnwerk
Pijpfitten-lassen-monteren
Industriële informatie en communicatie technologie
Hoeklasser (BuSO)
Plaatbewerker (BuSO)
Aluminium- en kunststofschrijnwerker (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules
8. Discipline 'koeling en warmte' (réfrigération et chauffage) :
Koel- en warmtechnieken
Industriële koeltechnieken
Industriële warmtetechnieken
Centrale verwarming en sanitaire installaties
Koelinstallaties
Koeltechnische installaties
Non-ferro metalen dakbedekkingen
Verwarmingsinstallaties
Loodgieter (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules
9. Discipline 'textiel' (textile) :
Textieltechnieken
Textiel- en designtechnieken
Productie- en procestechnologie
Textiel- en chemische technieken
Textielproductietechnieken
Textielvormgevingstechnieken
Textielveredeling en breikunde
Textiel
Instellen van textielmachines
Hulpwever (BuSO)
Toutes les subdivisions structurelles organisées en modules.