Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° perceelsgroep : twee of meer percelen waarop eenzelfde gewas of gewascombinatie wordt geteeld en die qua bodemtype en bemestingspraktijk homogeen zijn. Worden in ieder geval niet beschouwd als een perceelsgroep met een homogene bemestingspraktijk : percelen waarop een verschillende periode voor het op of in de bodem brengen van meststoffen, als vermeld in artikel 8 van het Mestdecreet, of verschillende maximale bemestingsnormen, overeenkomstig artikel 3, § 2 en § 3, en overeenkomstig de artikelen 13, 16, 17, 18, en 86, van het Mestdecreet, van toepassing zijn. Opdat twee of meer percelen grasland tot eenzelfde perceelsgroep zouden kunnen behoren, dienen deze in elk geval :
a) hetzij allemaal enkel gemaaid te worden;
b) hetzij allemaal begraasd te worden met al dan niet één of meerdere sneden gemaaid;
2° blijvend grasland : grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die ten minste vijf opeenvolgende jaren niet in de vruchtwisseling van het bedrijf werd opgenomen;
3° derogatieperceel; perceel waarvoor derogatie is aangevraagd, overeenkomstig artikel 2;
4° de verzamelaanvraag : de verzamelaanvraag als vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het mestbeleid en van het landbouwbeleid;
5° derogatiemest : dierlijke mest die tot een van de volgende types behoort :
a) dierlijke mest afkomstig van runderen, uitgezonderd dierlijke mest afkomstig van mestkalveren;
b) dierlijke mest afkomstig van paarden;
c) dierlijke mest afkomstig van geiten of schapen;
d) de dunne fractie die het resultaat is van een scheiding van varkensmest die voldoet aan de voorwaarden als vermeld in artikel 7;
6° dunne fractie : het vloeibare gedeelte van de varkensmest, na fysische - mechanische scheiding;
7° dikke fractie : het niet-vloeibare gedeelte van de varkensmest, na fysische - mechanische scheiding;
8° een erkend laboratorium : een laboratorium dat krachtens artikel 62, § 6, van het Mestdecreet, erkend is geworden;
9° derogatiegewas : een gewas of gewascombinatie die behoort tot een van de volgende types :
a) grasland;
b) gras - maïs, zijnde een voorteelt gras gevolgd door een hoofdteelt maïs;
c) wintertarwe met vanggewas, zijnde wintertarwe gevolgd door een niet vlinderbloemig vanggewas;
d) suikerbieten;
e) voederbieten.
10° een representatief staal : minstens 5 deelstalen die zodanig zijn genomen dat ze representatief zijn ten aanzien van de massa waaruit ze zijn genomen met het oog op een analyse van de inhoud;
11° grasland : een perceel waarop als hoofdteelt grassen of andere kruidachtige voedergewassen worden geteeld.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
6 JUNI 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de derogatievoorwaarden inzake de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
Titre
6 JUIN 2008. - Arrêté du Gouvernement flamand concernant les conditions dérogatoires relatives à la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles. (Traduction).
Informations sur le document
Numac: 2008035643
Datum: 2008-06-06
Info du document
Numac: 2008035643
Date: 2008-06-06
Table des matières
HOOFDSTUK I. - Definities.
HOOFDSTUK II. - De aanvraag tot derogatie.
HOOFDSTUK III. - Voorwaarden ten aanzien van de...
Afdeling I. - Bemesting.
Voor de kalenderjaren 2009 en 2010 ...
HOOFDSTUK IV. - Voorwaarden ten aanzien van de ...
Art.5. De landbouwer dient op zijn derogatieper...
HOOFDSTUK IV. - Voorwaarden ten aanzien van de ...
Art.7. § 1. De dunne fractie wordt slechts aanz...
Art.8. § 1. De verantwoordelijke van een mestsc...
Afdeling III. - Het attest van het type " dunne...
HOOFDSTUK V. - Voorwaarden ten aanzien van de l...
Art.10. § 1. De landbouwer die derogatie heeft ...
Art.11. De landbouwer die derogatie heeft aange...
Art.12. § 1. Van de derogatiepercelen moeten de...
Art.13. Voor landbouwers die voor een bepaald k...
Art.14. § 1. Landbouwers die voor een bepaald k...
Art.19. In artikel 22, § 4, van hetzelfde beslu...
Table des matières
CHAPITRE Ier. - Définitions.
CHAPITRE II. - La demande de dérogation.
CHAPITRE III. - Conditions concernant les parce...
Section Ire. - Fertilisation.
Pour les années calendaires 2009 et...
Section II. - Labour du sol et pratique de fert...
Art.5. L'agriculteur doit appliquer les mesures...
Section II. - L'attestation du type " attestati...
Art.7. § 1er. La fraction clarifiée n'est consi...
Art.8. § 1er. Le responsable d'un séparateur de...
Section III. - L'attestation du type " attestat...
CHAPITRE V. - Conditions concernant l'agriculteur.
Art.10. § 1er. L'agriculteur qui a demandé une ...
Art.11. L'agriculteur qui a demandé une dérogat...
Art.12. § 1er. Les agriculteurs doivent faire e...
Art.13. La dérogation, visée à l'article 27, § ...
Art.14. § 1er. Les agriculteurs qui ont demandé...
Art.19. A l'article 22, § 4, du même arrêté, il...
Tekst (44)
Texte (44)
HOOFDSTUK I. - Definities.
CHAPITRE Ier. - Définitions.
Article 1. Pour l'application du présent arrêté, on entend par :
1° groupe de parcelles : deux ou plusieurs parcelles sur lesquelles est cultivée une même culture ou une combinaison de cultures et qui sont homogènes quant au type de sol et à la pratique de fertilisation. Ne sont en tout cas pas considérées comme un groupe de parcelles à la pratique de fertilisation homogène : des parcelles régies par différentes périodes quant à l'épandage ou l'enfouissement d'engrais, telles que visées à l'article 8 du Décret sur les engrais, ou diverses normes de fertilisation maximales, conformément à l'article 3, §§ 2 et 3 et aux articles 13, 16, 17, 18 et 86 du Décret sur les engrais. Pour que deux ou plusieurs parcelles de prairies puissent appartenir au même groupe de parcelles, celles-ci doivent en tout cas :
a) soit, toutes uniquement êtres fauchées;
b) soit, toutes être pâturées et fauchées ou non en une ou plusieurs coupes;
2° pâturage permanent : toute terre implantée d'une végétation naturelle ou ensemencée d'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées qui ne fait pas partie du système de rotation des cultures de l'exploitation pendant au moins cinq années successives;
3° parcelle de dérogation : une parcelle faisant l'objet d'une demande de dérogation, conformément à l'article 2;
4° demande unique : la demande unique, visée à l'article 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 février 2007 contenant des dispositions relatives à la création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture;
5° engrais de dérogation : les effluents d'élevage appartenant à l'une des catégories suivantes :
a) les effluents d'élevage provenant de bovins, à l'exception de ceux provenant de veaux de boucherie;
b) les effluents d'élevage provenant de chevaux;
c) les effluents d'élevage provenant d'ovins et de caprins;
d) la fraction clarifiée résultant de la séparation du lisier de porcs qui répond aux conditions visées à l'article 7;
6° fraction clarifiée : la partie liquide du lisier de porc, après séparation physico-mécanique;
7° fraction solide : la partie non clarifiée du lisier de porc, après séparation physico-mécanique;
8° laboratoire agréé : un laboratoire agréé en vertu de l'article 62, § 6, du Décret sur les engrais;
9° culture de dérogation : une culture ou une combinaison de cultures qui appartient à l'une des catégories suivantes :
a) prairies;
b) herbe-maïs, à savoir une culture d'herbe suivie d'une culture principale de maïs;
c) blé d'hiver avec culture piège à nitrates, à savoir du blé d'hiver suivi par une légumineuse piège à nitrates;
d) betteraves sucrières;
e) betteraves fourragères.
10° un échantillon représentatif : au moins 5 échantillons partiels prélevés de telle manière qu'ils sont représentatifs par rapport à la masse de laquelle ils sont prélevés en vue de l'analyse de leur contenu;
11° prairie : une parcelle portant comme culture principale de l'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées.
1° groupe de parcelles : deux ou plusieurs parcelles sur lesquelles est cultivée une même culture ou une combinaison de cultures et qui sont homogènes quant au type de sol et à la pratique de fertilisation. Ne sont en tout cas pas considérées comme un groupe de parcelles à la pratique de fertilisation homogène : des parcelles régies par différentes périodes quant à l'épandage ou l'enfouissement d'engrais, telles que visées à l'article 8 du Décret sur les engrais, ou diverses normes de fertilisation maximales, conformément à l'article 3, §§ 2 et 3 et aux articles 13, 16, 17, 18 et 86 du Décret sur les engrais. Pour que deux ou plusieurs parcelles de prairies puissent appartenir au même groupe de parcelles, celles-ci doivent en tout cas :
a) soit, toutes uniquement êtres fauchées;
b) soit, toutes être pâturées et fauchées ou non en une ou plusieurs coupes;
2° pâturage permanent : toute terre implantée d'une végétation naturelle ou ensemencée d'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées qui ne fait pas partie du système de rotation des cultures de l'exploitation pendant au moins cinq années successives;
3° parcelle de dérogation : une parcelle faisant l'objet d'une demande de dérogation, conformément à l'article 2;
4° demande unique : la demande unique, visée à l'article 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 février 2007 contenant des dispositions relatives à la création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture;
5° engrais de dérogation : les effluents d'élevage appartenant à l'une des catégories suivantes :
a) les effluents d'élevage provenant de bovins, à l'exception de ceux provenant de veaux de boucherie;
b) les effluents d'élevage provenant de chevaux;
c) les effluents d'élevage provenant d'ovins et de caprins;
d) la fraction clarifiée résultant de la séparation du lisier de porcs qui répond aux conditions visées à l'article 7;
6° fraction clarifiée : la partie liquide du lisier de porc, après séparation physico-mécanique;
7° fraction solide : la partie non clarifiée du lisier de porc, après séparation physico-mécanique;
8° laboratoire agréé : un laboratoire agréé en vertu de l'article 62, § 6, du Décret sur les engrais;
9° culture de dérogation : une culture ou une combinaison de cultures qui appartient à l'une des catégories suivantes :
a) prairies;
b) herbe-maïs, à savoir une culture d'herbe suivie d'une culture principale de maïs;
c) blé d'hiver avec culture piège à nitrates, à savoir du blé d'hiver suivi par une légumineuse piège à nitrates;
d) betteraves sucrières;
e) betteraves fourragères.
10° un échantillon représentatif : au moins 5 échantillons partiels prélevés de telle manière qu'ils sont représentatifs par rapport à la masse de laquelle ils sont prélevés en vue de l'analyse de leur contenu;
11° prairie : une parcelle portant comme culture principale de l'herbe ou d'autres plantes fourragères herbacées.
HOOFDSTUK II. - De aanvraag tot derogatie.
CHAPITRE II. - La demande de dérogation.
Art.2. § 1. De landbouwer die voor een aantal percelen van zijn bedrijf een derogatie wenst te bekomen, dient een aanvraag tot derogatie in bij de Mestbank en ten laatste op 15 februari van het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd. De aanvraag is slechts ontvankelijk wanneer deze tijdig is geschied, de gegevens als vermeld in § 2 vermeldt en is vergezeld van een ondertekende verklaring van de aanvrager waarbij deze bevestigt op de hoogte te zijn van de verplichtingen inzake derogatie en dat hij aan de voorwaarden zal voldoen.
De verplichtingen inzake derogatie zijn :
1° het zich houden aan de voorwaarden en termijnen inzake de aanvraag tot derogatie, als vermeld in het eerste lid en in § 2;
2° het vermelden van de bijkomende gegevens naar aanleiding van de verzamelaanvraag, als vermeld in § 4;
3° het zich houden aan de maximale bemestingsnormen op de derogatiepercelen als vermeld in artikel 3;
4° het niet opbrengen van dierlijke mest op derogatiepercelen, tenzij de dierlijke mest voor de toepassing van dit besluit als derogatiemest wordt beschouwd, als vermeld in artikel 4;
5° het zich houden aan de bijzondere voorwaarden inzake grondbewerking en bemestingspraktijk die gelden op derogatiepercelen, als vermeld in artikel 5;
6° het zich houden aan de bijzondere voorwaarden inzake grondbewerking en bemestingspraktijken die gelden voor alle percelen van het bedrijf, als vermeld in artikel 6;
7° het op bedrijfsniveau tijdig opmaken, bijhouden een aanvullen van het bemestingsplan als vermeld in artikel 10;
8° het op bedrijfsniveau opmaken van perceelsregisters en deze op vraag van de Mestbank tijdig overhandigen, als vermeld in artikel 11;
9° de in artikel 12 opgelegde bodemanalyses laten uitvoeren op de derogatiepercelen, rekening houdend met de in dat artikel opgesomde technische vereisten en aantal te nemen stalen;
§ 2. In de aanvraag vermeldt de landbouwer het maximaal aantal ha waarvoor derogatie aangevraagd wordt, gespecificeerd per type derogatiegewas. De landbouwer kan dit maximum aantal ha per type derogatiegewas niet overschrijden bij de vermelding in de verzamelaanvraag, als vermeld in § 4, 1°.
§ 3. Derogatie kan slechts worden verleend voor percelen waarop derogatiegewassen worden geteeld. De Mestbank zendt de landbouwers ten laatste op 15 maart een overzicht per exploitatie van al de tot de exploitatie behorende landbouwgronden, met voor elk van de percelen landbouwgrond de vermelding of er op basis van de op dat moment gekende gegevens, voor het betrokken perceel het voorgaande kalenderjaar derogatie werd verleend. In geval op grond van controles, andere dan de administratieve controle van de ingediende aanvraag, vermeld in § 2, en de ingediende verzamelaanvraag, blijkt dat de derogatievoorwaarden niet voldaan zijn, wordt de derogatie voor de betrokken percelen alsnog geweigerd, overeenkomstig de bepalingen van artikel 14.
§ 4. De landbouwer die een aanvraag, als vermeld in § 1, heeft ingediend, vermeldt tevens bij de verzamelaanvraag de volgende gegevens :
1° de percelen waarvoor derogatie wordt aangevraagd;
2° alle percelen blijvend grasland van het bedrijf die in het jaar van de aanvraag zijn of zullen worden gescheurd.
Er kan geen derogatie worden aangevraagd voor volgende percelen :
1° percelen waarvoor een bemestingsverbod geldt, overeenkomstig artikel 15ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd, en voor zover er geen ontheffing van dit verbod is;
2° percelen die gelegen zijn in de beschermingszone type I van de waterwingebieden, als vermeld in artikel 16 van het Mestdecreet;
3° percelen die gelegen zijn in de fosfaatverzadigde gebieden, afgebakend overeenkomstig artikel 17, § 2, van het Mestdecreet, tenzij op het betrokken perceel de bepalingen van artikel 17, § 1, van het Mestdecreet, niet gelden, overeenkomstig artikel 17, § 5 en § 6, van het Mestdecreet.
De derogatie kan enkel toegekend worden voor de percelen waarvoor derogatie wordt aangevraagd, als vermeld in het eerste lid, 1°. Per type derogatiegewas gaat de Mestbank na of de oppervlakte van de percelen, als vermeld in het eerste lid, 1°, het maximaal aantal ha waarvoor derogatie aangevraagd is, als vermeld in § 2, overschrijdt. In geval van overschrijding, beperkt de Mestbank, voor het betreffende type derogatiegewas, de derogatie tot het aantal percelen waarvan de totale oppervlakte gelijk is of lager is dan het maximaal aantal ha waarvoor derogatie aangevraagd is, als vermeld in § 2.
De verplichtingen inzake derogatie zijn :
1° het zich houden aan de voorwaarden en termijnen inzake de aanvraag tot derogatie, als vermeld in het eerste lid en in § 2;
2° het vermelden van de bijkomende gegevens naar aanleiding van de verzamelaanvraag, als vermeld in § 4;
3° het zich houden aan de maximale bemestingsnormen op de derogatiepercelen als vermeld in artikel 3;
4° het niet opbrengen van dierlijke mest op derogatiepercelen, tenzij de dierlijke mest voor de toepassing van dit besluit als derogatiemest wordt beschouwd, als vermeld in artikel 4;
5° het zich houden aan de bijzondere voorwaarden inzake grondbewerking en bemestingspraktijk die gelden op derogatiepercelen, als vermeld in artikel 5;
6° het zich houden aan de bijzondere voorwaarden inzake grondbewerking en bemestingspraktijken die gelden voor alle percelen van het bedrijf, als vermeld in artikel 6;
7° het op bedrijfsniveau tijdig opmaken, bijhouden een aanvullen van het bemestingsplan als vermeld in artikel 10;
8° het op bedrijfsniveau opmaken van perceelsregisters en deze op vraag van de Mestbank tijdig overhandigen, als vermeld in artikel 11;
9° de in artikel 12 opgelegde bodemanalyses laten uitvoeren op de derogatiepercelen, rekening houdend met de in dat artikel opgesomde technische vereisten en aantal te nemen stalen;
§ 2. In de aanvraag vermeldt de landbouwer het maximaal aantal ha waarvoor derogatie aangevraagd wordt, gespecificeerd per type derogatiegewas. De landbouwer kan dit maximum aantal ha per type derogatiegewas niet overschrijden bij de vermelding in de verzamelaanvraag, als vermeld in § 4, 1°.
§ 3. Derogatie kan slechts worden verleend voor percelen waarop derogatiegewassen worden geteeld. De Mestbank zendt de landbouwers ten laatste op 15 maart een overzicht per exploitatie van al de tot de exploitatie behorende landbouwgronden, met voor elk van de percelen landbouwgrond de vermelding of er op basis van de op dat moment gekende gegevens, voor het betrokken perceel het voorgaande kalenderjaar derogatie werd verleend. In geval op grond van controles, andere dan de administratieve controle van de ingediende aanvraag, vermeld in § 2, en de ingediende verzamelaanvraag, blijkt dat de derogatievoorwaarden niet voldaan zijn, wordt de derogatie voor de betrokken percelen alsnog geweigerd, overeenkomstig de bepalingen van artikel 14.
§ 4. De landbouwer die een aanvraag, als vermeld in § 1, heeft ingediend, vermeldt tevens bij de verzamelaanvraag de volgende gegevens :
1° de percelen waarvoor derogatie wordt aangevraagd;
2° alle percelen blijvend grasland van het bedrijf die in het jaar van de aanvraag zijn of zullen worden gescheurd.
Er kan geen derogatie worden aangevraagd voor volgende percelen :
1° percelen waarvoor een bemestingsverbod geldt, overeenkomstig artikel 15ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd, en voor zover er geen ontheffing van dit verbod is;
2° percelen die gelegen zijn in de beschermingszone type I van de waterwingebieden, als vermeld in artikel 16 van het Mestdecreet;
3° percelen die gelegen zijn in de fosfaatverzadigde gebieden, afgebakend overeenkomstig artikel 17, § 2, van het Mestdecreet, tenzij op het betrokken perceel de bepalingen van artikel 17, § 1, van het Mestdecreet, niet gelden, overeenkomstig artikel 17, § 5 en § 6, van het Mestdecreet.
De derogatie kan enkel toegekend worden voor de percelen waarvoor derogatie wordt aangevraagd, als vermeld in het eerste lid, 1°. Per type derogatiegewas gaat de Mestbank na of de oppervlakte van de percelen, als vermeld in het eerste lid, 1°, het maximaal aantal ha waarvoor derogatie aangevraagd is, als vermeld in § 2, overschrijdt. In geval van overschrijding, beperkt de Mestbank, voor het betreffende type derogatiegewas, de derogatie tot het aantal percelen waarvan de totale oppervlakte gelijk is of lager is dan het maximaal aantal ha waarvoor derogatie aangevraagd is, als vermeld in § 2.
Art.2. § 1er. L'agriculteur qui souhaite obtenir une dérogation pour un nombre de parcelles de son exploitation, adresse une demande de dérogation à la Mestbank et ce au plus tard le 15 février de l'année pour laquelle la dérogation est demandée. La demande n'est recevable que si elle est introduite dans les délais, contient les renseignements visés au § 2 et est accompagnée d'une déclaration signée du demandeur confirmant qu'il est au courant des obligations en matière de dérogation et qu'il les respectera.
Les obligations en matière de dérogation sont :
1° respecter les conditions et les délais en matière de demande de dérogation, visés à l'alinéa 1er et au § 2;
2° la communication des données supplémentaires par le biais de la demande unique, visées au § 4;
3° respecter les normes de fertilisation maximales sur les parcelles de dérogation, visées à l'article 3;
4° ne pas épandre des effluents d'élevage sur les parcelles de dérogation, à moins que ceux-ci ne soient considérés comme des engrais de dérogation pour l'application du présent arrêté, conformément à l'article 4;
5° respecter les conditions spéciales en matière de labour du sol et de pratiques de fertilisation applicables aux parcelles de dérogation, conformément à l'article 5;
6° respecter les conditions spéciales en matière de labour du sol et de pratiques de fertilisation applicables à toutes les parcelles de l'exploitation, conformément à l'article 6;
7° établir à temps, conserver et compléter un plan de fertilisation au niveau de l'exploitation, conformément à l'article 10;
8° établir des registres des parcelles au niveau de l'exploitation, et les remettre à temps à la demande de la Mestbank, conformément à l'article 11;
9° faire exécuter les analyses du sol imposées par l'article 12 sur les parcelles de dérogation, compte tenu des exigences techniques énumérées dans cet article et du nombre d'échantillons à prélever;
§ 2. L'agriculteur mentionne dans la demande le nombre maximum d'ha faisant l'objet de la demande de dérogation, réparti par type de culture de dérogation. L'agriculteur ne peut pas dépasser ce nombre maximum d'ha par type de culture de dérogation lors du remplissage de la demande unique, visé au § 4, 1°.
§ 3. Seules les parcelles portant des cultures de dérogation sont éligibles à une dérogation. La Mestbank fait parvenir aux agriculteurs, au plus tard le 15 mars, un relevé par exploitation, de toutes les terres agricoles appartenant à l'exploitation, avec pour chaque parcelle de terre agricole, la mention si une dérogation a été accordée pour la parcelle en question au cours de l'année calendaire précédente, sur la base des données connues à ce moment. Si des contrôles autres que des contrôles administratifs de la demande introduite, visée au § 2, et la demande unique font apparaître qu'il n'est pas satisfait aux conditions de dérogation, la dérogation pour les parcelles concernées est refusée, conformément aux dispositions de l'article 14.
§ 4. L'agriculteur qui a introduit une demande, visée au § 1er, mentionne également dans la demande unique, les données suivantes :
1° les parcelles faisant l'objet de la demande de dérogation;
2° toutes les parcelles de pâturages permanents de l'exploitation qui ont été ou seront cassées au cours de l'année de la demande.
Aucune dérogation ne peut être demandée pour les parcelles suivantes : 1° les parcelles faisant l'objet d'une interdiction de fertilisation, conformément à l'article 15ter du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, tel qu'il a été modifié et dans la mesure où aucune exemption n'a été accordée;
2° les parcelles situées dans la zone de protection type I des zones de captage d'eau, visées à l'article 16 du Décret sur les engrais;
3° Les parcelles situées dans des zones saturées en phosphates, conformément à l'article 17, § 2, du Décret sur les engrais, à moins que la parcelle en question ne soit pas régie par les dispositions de l'article 17, § 1er, du Décret sur les engrais, conformément à l'article 17, §§ 5 et 6 du Décret sur les engrais.
La dérogation sera uniquement accordée aux parcelles faisant l'objet d'une demande de dérogation, visée à l'alinéa 1er, 1°. La Mestbank vérifie par type de culture de dérogation, si la superficie des parcelles, visées à l'alinéa 1er, 1°, dépasse le nombre maximal d'ha faisant l'objet de la demande de dérogation, visé au § 2, En cas de dépassement, la Mestbank limite pour le type de culture de dérogation en question, la dérogation au nombre de parcelles dont la superficie est égale ou inférieure au nombre maximal d'ha faisant l'objet de la demande de dérogation, visé au § 2.
Les obligations en matière de dérogation sont :
1° respecter les conditions et les délais en matière de demande de dérogation, visés à l'alinéa 1er et au § 2;
2° la communication des données supplémentaires par le biais de la demande unique, visées au § 4;
3° respecter les normes de fertilisation maximales sur les parcelles de dérogation, visées à l'article 3;
4° ne pas épandre des effluents d'élevage sur les parcelles de dérogation, à moins que ceux-ci ne soient considérés comme des engrais de dérogation pour l'application du présent arrêté, conformément à l'article 4;
5° respecter les conditions spéciales en matière de labour du sol et de pratiques de fertilisation applicables aux parcelles de dérogation, conformément à l'article 5;
6° respecter les conditions spéciales en matière de labour du sol et de pratiques de fertilisation applicables à toutes les parcelles de l'exploitation, conformément à l'article 6;
7° établir à temps, conserver et compléter un plan de fertilisation au niveau de l'exploitation, conformément à l'article 10;
8° établir des registres des parcelles au niveau de l'exploitation, et les remettre à temps à la demande de la Mestbank, conformément à l'article 11;
9° faire exécuter les analyses du sol imposées par l'article 12 sur les parcelles de dérogation, compte tenu des exigences techniques énumérées dans cet article et du nombre d'échantillons à prélever;
§ 2. L'agriculteur mentionne dans la demande le nombre maximum d'ha faisant l'objet de la demande de dérogation, réparti par type de culture de dérogation. L'agriculteur ne peut pas dépasser ce nombre maximum d'ha par type de culture de dérogation lors du remplissage de la demande unique, visé au § 4, 1°.
§ 3. Seules les parcelles portant des cultures de dérogation sont éligibles à une dérogation. La Mestbank fait parvenir aux agriculteurs, au plus tard le 15 mars, un relevé par exploitation, de toutes les terres agricoles appartenant à l'exploitation, avec pour chaque parcelle de terre agricole, la mention si une dérogation a été accordée pour la parcelle en question au cours de l'année calendaire précédente, sur la base des données connues à ce moment. Si des contrôles autres que des contrôles administratifs de la demande introduite, visée au § 2, et la demande unique font apparaître qu'il n'est pas satisfait aux conditions de dérogation, la dérogation pour les parcelles concernées est refusée, conformément aux dispositions de l'article 14.
§ 4. L'agriculteur qui a introduit une demande, visée au § 1er, mentionne également dans la demande unique, les données suivantes :
1° les parcelles faisant l'objet de la demande de dérogation;
2° toutes les parcelles de pâturages permanents de l'exploitation qui ont été ou seront cassées au cours de l'année de la demande.
Aucune dérogation ne peut être demandée pour les parcelles suivantes : 1° les parcelles faisant l'objet d'une interdiction de fertilisation, conformément à l'article 15ter du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, tel qu'il a été modifié et dans la mesure où aucune exemption n'a été accordée;
2° les parcelles situées dans la zone de protection type I des zones de captage d'eau, visées à l'article 16 du Décret sur les engrais;
3° Les parcelles situées dans des zones saturées en phosphates, conformément à l'article 17, § 2, du Décret sur les engrais, à moins que la parcelle en question ne soit pas régie par les dispositions de l'article 17, § 1er, du Décret sur les engrais, conformément à l'article 17, §§ 5 et 6 du Décret sur les engrais.
La dérogation sera uniquement accordée aux parcelles faisant l'objet d'une demande de dérogation, visée à l'alinéa 1er, 1°. La Mestbank vérifie par type de culture de dérogation, si la superficie des parcelles, visées à l'alinéa 1er, 1°, dépasse le nombre maximal d'ha faisant l'objet de la demande de dérogation, visé au § 2, En cas de dépassement, la Mestbank limite pour le type de culture de dérogation en question, la dérogation au nombre de parcelles dont la superficie est égale ou inférieure au nombre maximal d'ha faisant l'objet de la demande de dérogation, visé au § 2.
HOOFDSTUK III. - Voorwaarden ten aanzien van de percelen.
CHAPITRE III. - Conditions concernant les parcelles.
Afdeling I. - Bemesting.
Section Ire. - Fertilisation.
Art. 3. § 1. Op derogatiepercelen gelden, in afwijking van artikel 13, § 1 en § 2, van het Mestdecreet, afwijkende maximale bemestingsnormen.
§ 2. De volgende hoeveelheden nutriënten, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5, kg Totale N, kg N uit derogatiemest, kg N uit andere meststoffen en kg N uit kunstmest mogen maximaal, rekening houdend met de gewasbehoefte, de bodemvoorraad en de mineralisatie, per jaar en per hectare landbouwgrond waarvoor derogatie werd bekomen, opgebracht worden, met inbegrip van de uitscheiding door dieren bij beweiding :
Voor het kalenderjaar 2007 :
§ 2. De volgende hoeveelheden nutriënten, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5, kg Totale N, kg N uit derogatiemest, kg N uit andere meststoffen en kg N uit kunstmest mogen maximaal, rekening houdend met de gewasbehoefte, de bodemvoorraad en de mineralisatie, per jaar en per hectare landbouwgrond waarvoor derogatie werd bekomen, opgebracht worden, met inbegrip van de uitscheiding door dieren bij beweiding :
Voor het kalenderjaar 2007 :
Art. 3. § 1er. Par dérogation à l'article 13, §§ 1er et 2 du Décret sur les engrais, les parcelles de dérogation sont régies par des normes de fertilisation maximales dérogatoires.
§ 2. Les quantités suivantes d'éléments nutritifs, exprimées respectivement en kg P2O5, kg N total, kg N issus d'engrais de dérogation, kg N issus d'autres engrais et kg N issus d'engrais chimiques, peuvent être épandues au maximum, compte tenu des besoins des cultures, des réserves dans le sol et de la minéralisation, par an et par hectare de terre agricole faisant l'objet d'une dérogation, y compris les excrétions d'animaux en pâturage :
Pour l'année calendaire 2007 :
§ 2. Les quantités suivantes d'éléments nutritifs, exprimées respectivement en kg P2O5, kg N total, kg N issus d'engrais de dérogation, kg N issus d'autres engrais et kg N issus d'engrais chimiques, peuvent être épandues au maximum, compte tenu des besoins des cultures, des réserves dans le sol et de la minéralisation, par an et par hectare de terre agricole faisant l'objet d'une dérogation, y compris les excrétions d'animaux en pâturage :
Pour l'année calendaire 2007 :
Gewasgroep P2O5 Totale N N uit N uit N uit
derogatiemest andere kunstmest
meststoffen
Grasland 100 350 250 170 250
Gras - mais 95 275 250 170 150
Wintertarwe met 95 275 200 170 175
vanggewas
Suikerbieten 80 220 200 170 150
Voederbieten 95 275 200 170 175
derogatiemest andere kunstmest
meststoffen
Grasland 100 350 250 170 250
Gras - mais 95 275 250 170 150
Wintertarwe met 95 275 200 170 175
vanggewas
Suikerbieten 80 220 200 170 150
Voederbieten 95 275 200 170 175
Groupe de P2O5 N total N issus N issus N issus
vegetation d'engrais de d'autres d'engrais
derogation engrais chimiques
Paturage 100 350 250 170 250
Herbe/mais 95 275 250 170 150
Ble d'hiver 95 275 200 170 175
avec plante
piege a
nitrates
Betteraves 80 220 200 170 150
sucrieres
Betteraves 95 275 200 170 175
fourrageres
vegetation d'engrais de d'autres d'engrais
derogation engrais chimiques
Paturage 100 350 250 170 250
Herbe/mais 95 275 250 170 150
Ble d'hiver 95 275 200 170 175
avec plante
piege a
nitrates
Betteraves 80 220 200 170 150
sucrieres
Betteraves 95 275 200 170 175
fourrageres
Voor het kalenderjaar 2008 :
Pour l'année calendaire 2008 :
Gewasgroep P2O5 Totale N N uit N uit N uit
derogatiemest andere kunstmest
meststoffen
Grasland 100 350 250 170 250
Gras - mais 90 275 250 170 150
Wintertarwe met 90 275 200 170 175
vanggewas
Suikerbieten 80 220 200 170 150
Voederbieten 90 275 200 170 175
derogatiemest andere kunstmest
meststoffen
Grasland 100 350 250 170 250
Gras - mais 90 275 250 170 150
Wintertarwe met 90 275 200 170 175
vanggewas
Suikerbieten 80 220 200 170 150
Voederbieten 90 275 200 170 175
Groupe de P2O5 N total N issus N issus N issus
vegetation d'engrais de d'autres d'engrais
derogation engrais chimiques
Paturage 100 350 250 170 250
Herbe/mais 90 275 250 170 150
Ble d'hiver 90 275 200 170 175
avec plante
piege a
nitrates
Betteraves 80 220 200 170 150
sucrieres
Betteraves 90 275 200 170 175
fourrageres
vegetation d'engrais de d'autres d'engrais
derogation engrais chimiques
Paturage 100 350 250 170 250
Herbe/mais 90 275 250 170 150
Ble d'hiver 90 275 200 170 175
avec plante
piege a
nitrates
Betteraves 80 220 200 170 150
sucrieres
Betteraves 90 275 200 170 175
fourrageres
Voor de kalenderjaren 2009 en 2010 :
Pour les années calendaires 2009 et 2010 :
Gewasgroep P2O5 Totale N N uit N uit N uit
derogatiemest andere kunstmest
meststoffen
Grasland 100 350 250 170 250
Gras - mais 85 275 250 170 150
Wintertarwe met 85 275 200 170 175
vanggewas
Suikerbieten 80 220 200 170 150
Voederbieten 85 275 200 170 175
derogatiemest andere kunstmest
meststoffen
Grasland 100 350 250 170 250
Gras - mais 85 275 250 170 150
Wintertarwe met 85 275 200 170 175
vanggewas
Suikerbieten 80 220 200 170 150
Voederbieten 85 275 200 170 175
Groupe de P2O5 N total N issus N issus N issus
vegetation d'engrais de d'autres d'engrais
derogation engrais chimiques
Paturage 100 350 250 170 250
Herbe/mais 85 275 250 170 150
Ble d'hiver 85 275 200 170 175
avec plante
piege a
nitrates
Betteraves 80 220 200 170 150
sucrieres
Betteraves 85 275 200 170 175
fourrageres
vegetation d'engrais de d'autres d'engrais
derogation engrais chimiques
Paturage 100 350 250 170 250
Herbe/mais 85 275 250 170 150
Ble d'hiver 85 275 200 170 175
avec plante
piege a
nitrates
Betteraves 80 220 200 170 150
sucrieres
Betteraves 85 275 200 170 175
fourrageres
§ 3. In afwijking van § 2 en in afwijking van artikel 13, § 2 van het Mestdecreet, mag voor de volgende gewasgroepen op zandgronden waarvoor een derogatie werd bekomen, maximaal de volgende hoeveelheid Totale stikstof, uitgedrukt in kg N, rekening houdend met de gewasbehoefte, de bodemvoorraad en de mineralisatie, per jaar en per hectare landbouwgrond waarvoor derogatie werd bekomen, opgebracht worden, met inbegrip van de uitscheiding door dieren bij beweiding :
1° wintertarwe met vanggewas : 260 kg N;
2° gras - maïs : 260 kg N.
3° voederbieten : 260 kg N.
1° wintertarwe met vanggewas : 260 kg N;
2° gras - maïs : 260 kg N.
3° voederbieten : 260 kg N.
§ 3. Par dérogation au § 2 et à l'article 13, § 2 du Décret sur les engrais, peuvent être épandues au maximum pour les groupes de végétation suivants sur les terres sableuses faisant l'objet d'une dérogation, les quantités suivantes d'azote total, exprimé en kg N, compte tenu des besoins des cultures, des réserves dans le sol et de la minéralisation, par an et par hectare de terre agricole faisant l'objet d'une dérogation, y compris les excrétions d'animaux en pâturage :
1° blé d'hiver avec culture piège à nitrates : 260 kg N;
2° herbe/maïs : 260 kg N.
3° betteraves fourragères : 260 kg N.
1° blé d'hiver avec culture piège à nitrates : 260 kg N;
2° herbe/maïs : 260 kg N.
3° betteraves fourragères : 260 kg N.
Voor het kalenderjaar 2008 : Gewasgroep P2O5 Totale N N uit N uit N uit derogatiemest andere kunstmest meststoffen Grasland 100 350 250 170 250 Gras - mais 90 275 250 170 150 Wintertarwe met 90 275 200 170 175 vanggewas Suikerbieten 80 220 200 170 150 Voederbieten 90 275 200 170 175
Pour l'année calendaire 2008 : Groupe de P2O5 N total N issus N issus N issus vegetation d'engrais de d'autres d'engrais derogation engrais chimiques Paturage 100 350 250 170 250 Herbe/mais 90 275 250 170 150 Ble d'hiver 90 275 200 170 175 avec plante piege a nitrates Betteraves 80 220 200 170 150 sucrieres Betteraves 90 275 200 170 175 fourrageres
Voor de kalenderjaren 2009 en 2010 : Gewasgroep P2O5 Totale N N uit N uit N uit derogatiemest andere kunstmest meststoffen Grasland 100 350 250 170 250 Gras - mais 85 275 250 170 150 Wintertarwe met 85 275 200 170 175 vanggewas Suikerbieten 80 220 200 170 150 Voederbieten 85 275 200 170 175
Pour les années calendaires 2009 et 2010 : Groupe de P2O5 N total N issus N issus N issus vegetation d'engrais de d'autres d'engrais derogation engrais chimiques Paturage 100 350 250 170 250 Herbe/mais 85 275 250 170 150 Ble d'hiver 85 275 200 170 175 avec plante piege a nitrates Betteraves 80 220 200 170 150 sucrieres Betteraves 85 275 200 170 175 fourrageres
Art. 5. De landbouwer dient op zijn derogatiepercelen de volgende bijzondere maatregelen in acht te nemen :
1° bij het inzaaien of doorzaaien mag de landbouwer geen zaadmengsel gebruiken dat zaden van leguminosen of van andere planten die stikstof opnemen uit de lucht, bevat;
2° alle bemesting met derogatiemest, behalve deze door uitscheiding door dieren bij beweiding, dient voor minstens 2/3 te worden uitgevoerd voor 15 mei van het jaar van de derogatie;
3° indien op het betreffende perceel een derogatiegewas, van het type gras-maïs, als vermeld in artikel 1, 9°, b) wordt geteeld, dient het gras :
a) ingezaaid te zijn ten laatste op 30 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd;
b) gemaaid en afgevoerd te zijn in het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd;
4° indien op het betreffende perceel een derogatiegewas, van het type wintertarwe met vanggewas, als vermeld in artikel 1, 9°, c) wordt geteeld, dient het niet vlinderbloemig vanggewas :
a) ingezaaid te zijn onmiddellijk na de oogst van de wintertarwe en ten laatste op 10 september van het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd;
b) niet omgeploegd of ingewerkt te worden vóór 15 februari van het jaar volgend op het jaar waarin derogatie is aangevraagd;
1° bij het inzaaien of doorzaaien mag de landbouwer geen zaadmengsel gebruiken dat zaden van leguminosen of van andere planten die stikstof opnemen uit de lucht, bevat;
2° alle bemesting met derogatiemest, behalve deze door uitscheiding door dieren bij beweiding, dient voor minstens 2/3 te worden uitgevoerd voor 15 mei van het jaar van de derogatie;
3° indien op het betreffende perceel een derogatiegewas, van het type gras-maïs, als vermeld in artikel 1, 9°, b) wordt geteeld, dient het gras :
a) ingezaaid te zijn ten laatste op 30 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd;
b) gemaaid en afgevoerd te zijn in het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd;
4° indien op het betreffende perceel een derogatiegewas, van het type wintertarwe met vanggewas, als vermeld in artikel 1, 9°, c) wordt geteeld, dient het niet vlinderbloemig vanggewas :
a) ingezaaid te zijn onmiddellijk na de oogst van de wintertarwe en ten laatste op 10 september van het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd;
b) niet omgeploegd of ingewerkt te worden vóór 15 februari van het jaar volgend op het jaar waarin derogatie is aangevraagd;
Art. 5. L'agriculteur doit appliquer les mesures spéciales suivantes sur ses parcelles de dérogation :
1° lors du semis, l'agriculteur ne peut utiliser un mélange de semences contenant des semences de légumineuses ou d'autres plantes qui absorbent l'azote atmosphérique;
2° toute fertilisation par des engrais de dérogation, sauf celle par excrétion d'animaux lors du pâturage, doit être exécutée au moins pour les deux tiers avant le 15 mai de l'année de dérogation;
3° si la parcelle en question porte une culture de dérogation du type herbe-maïs, visée à l'article 1er, 9°, b), l'herbe doit être :
a) semée au plus tard le 30 novembre de l'année précédant celle pour laquelle la dérogation a été demandée;
b) fauchée et évacuée dans l'année pour laquelle la dérogation a été demandée;
4° si la parcelle en question porte une culture de dérogation du type blé d'hiver avec culture piège à nitrates, visée à l'article 1er, 9°, c), la culture piège à nitrates non légumineuse :
a) doit être semée immédiatement après la récolte du blé d'hiver et au plus tard le 10 septembre de l'année pour laquelle la dérogation a été demandée;
b) ne doit pas être labourée ou enfouie avant le 15 février de l'année précédant celle pour laquelle la dérogation a été demandée;
1° lors du semis, l'agriculteur ne peut utiliser un mélange de semences contenant des semences de légumineuses ou d'autres plantes qui absorbent l'azote atmosphérique;
2° toute fertilisation par des engrais de dérogation, sauf celle par excrétion d'animaux lors du pâturage, doit être exécutée au moins pour les deux tiers avant le 15 mai de l'année de dérogation;
3° si la parcelle en question porte une culture de dérogation du type herbe-maïs, visée à l'article 1er, 9°, b), l'herbe doit être :
a) semée au plus tard le 30 novembre de l'année précédant celle pour laquelle la dérogation a été demandée;
b) fauchée et évacuée dans l'année pour laquelle la dérogation a été demandée;
4° si la parcelle en question porte une culture de dérogation du type blé d'hiver avec culture piège à nitrates, visée à l'article 1er, 9°, c), la culture piège à nitrates non légumineuse :
a) doit être semée immédiatement après la récolte du blé d'hiver et au plus tard le 10 septembre de l'année pour laquelle la dérogation a été demandée;
b) ne doit pas être labourée ou enfouie avant le 15 février de l'année précédant celle pour laquelle la dérogation a été demandée;
Art. 6. De landbouwer dient, ten aanzien van alle percelen van het bedrijf, de volgende bijzondere maatregelen in acht te nemen :
1° indien grasland wordt gescheurd, dient dit te gebeuren in de periode van 15 februari tot en met 31 mei;
2° tijdens het kalenderjaar waarin blijvend grasland werd gescheurd, mogen op deze percelen geen meststoffen worden opgebracht, uitgezonderd het opbrengen van dierlijke mest door uitscheiding door dieren bij beweiding;
3° gescheurd grasland dient uiterlijk op 31 mei te zijn ingezaaid met een gewas dat geen gewas is met lage stikstofbehoefte of geen leguminosen;
4° in de periode van 1 september tot en met 15 februari mag geen dierlijke mest opgebracht worden op percelen waarop een grasteelt zal worden gezaaid, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing.
1° indien grasland wordt gescheurd, dient dit te gebeuren in de periode van 15 februari tot en met 31 mei;
2° tijdens het kalenderjaar waarin blijvend grasland werd gescheurd, mogen op deze percelen geen meststoffen worden opgebracht, uitgezonderd het opbrengen van dierlijke mest door uitscheiding door dieren bij beweiding;
3° gescheurd grasland dient uiterlijk op 31 mei te zijn ingezaaid met een gewas dat geen gewas is met lage stikstofbehoefte of geen leguminosen;
4° in de periode van 1 september tot en met 15 februari mag geen dierlijke mest opgebracht worden op percelen waarop een grasteelt zal worden gezaaid, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing.
Art. 6. L'agriculteur doit appliquer les mesures spéciales suivantes sur toutes les parcelles de l'exploitation :
1° le cassage des pâturages doit se faire dans la période du 15 février au 31 mai inclus;
2° au cours de l'année calendaire dans laquelle des pâturages permanent ont été cassés, aucun engrais ne peut être épandu sur ces parcelles, sauf la fertilisation par excrétion d'animaux en pâturage;
3° les pâturages permanents cassés doivent être ensemencés au plus tard le 31 mai par une culture qui n'est pas une culture aux besoins d'azote peu élevés ou une légumineuse;
4° Il est interdit d'épandre des effluents d'élevage dans la période du 1er septembre au 15 février inclus sur les parcelles enherbées, sauf la fertilisation par excrétion directe en pâturage.
1° le cassage des pâturages doit se faire dans la période du 15 février au 31 mai inclus;
2° au cours de l'année calendaire dans laquelle des pâturages permanent ont été cassés, aucun engrais ne peut être épandu sur ces parcelles, sauf la fertilisation par excrétion d'animaux en pâturage;
3° les pâturages permanents cassés doivent être ensemencés au plus tard le 31 mai par une culture qui n'est pas une culture aux besoins d'azote peu élevés ou une légumineuse;
4° Il est interdit d'épandre des effluents d'élevage dans la période du 1er septembre au 15 février inclus sur les parcelles enherbées, sauf la fertilisation par excrétion directe en pâturage.
HOOFDSTUK IV. - Voorwaarden ten aanzien van de gebruikte meststoffen.
Section II. - Labour du sol et pratique de fertilisation.
Art.5. De landbouwer dient op zijn derogatiepercelen de volgende bijzondere maatregelen in acht te nemen :
Art.5. L'agriculteur doit appliquer les mesures spéciales suivantes sur ses parcelles de dérogation :
Art. 7. § 1. De dunne fractie wordt slechts aanzien als derogatiemest indien hiervoor een door de Mestbank afgeleverd dunne-fractie-attest is bekomen.
§ 2. Opdat voor de dunne fractie door de Mestbank een dunne-fractie-attest kan worden afgeleverd, dient aan de volgende voorwaarden tegelijk te zijn voldaan :
1° de dunne fractie bevat niet meer dan 20 % van de zwevende deeltjes van de varkensmest voor scheiding; hieraan is voldaan als uit de massabalans blijkt dat minder dan 40 percent van de droge stof uit de ruwe mest achterblijft in de dunne fractie.
2° de dunne fractie bevat niet meer dan 65 % van de N van de varkensmest voor scheiding;
3° de dunne fractie bevat niet meer dan 30 % van de P2O5 van de varkensmest voor scheiding;
4° de dunne fractie bevat een minimale hoeveelheid N van 3 kg per m3;
5° de dunne fractie bevat een verhouding N/P2O5 van minimum 3,3;
6° de dunne fractie mag na scheiding niet zijn vermengd met dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest;
7° de dunne fractie mag geen enkele verdere behandeling hebben ondergaan na het scheidingsproces;
8° de dunne fractie is het resultaat van een scheiding door een mestscheider waarvoor een attest van het type " efficiëntieattest " werd bekomen, als vermeld in artikel 8;
9° de overeenkomstige dikke fractie dient verwerkt te worden in een verwerkingseenheid. Het gerecycleerde product mag in het Vlaamse Gewest niet op of in landbouwgrond worden gebracht, met uitzondering van parken, plantsoenen en particuliere tuinen;
10° de dunne fractie is het resultaat van een scheiding door een mestscheider waar de maatregelen, als vermeld in artikel 5.28.3.4.1 van Titel II van het Vlarem worden toegepast.
§ 2. Opdat voor de dunne fractie door de Mestbank een dunne-fractie-attest kan worden afgeleverd, dient aan de volgende voorwaarden tegelijk te zijn voldaan :
1° de dunne fractie bevat niet meer dan 20 % van de zwevende deeltjes van de varkensmest voor scheiding; hieraan is voldaan als uit de massabalans blijkt dat minder dan 40 percent van de droge stof uit de ruwe mest achterblijft in de dunne fractie.
2° de dunne fractie bevat niet meer dan 65 % van de N van de varkensmest voor scheiding;
3° de dunne fractie bevat niet meer dan 30 % van de P2O5 van de varkensmest voor scheiding;
4° de dunne fractie bevat een minimale hoeveelheid N van 3 kg per m3;
5° de dunne fractie bevat een verhouding N/P2O5 van minimum 3,3;
6° de dunne fractie mag na scheiding niet zijn vermengd met dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest;
7° de dunne fractie mag geen enkele verdere behandeling hebben ondergaan na het scheidingsproces;
8° de dunne fractie is het resultaat van een scheiding door een mestscheider waarvoor een attest van het type " efficiëntieattest " werd bekomen, als vermeld in artikel 8;
9° de overeenkomstige dikke fractie dient verwerkt te worden in een verwerkingseenheid. Het gerecycleerde product mag in het Vlaamse Gewest niet op of in landbouwgrond worden gebracht, met uitzondering van parken, plantsoenen en particuliere tuinen;
10° de dunne fractie is het resultaat van een scheiding door een mestscheider waar de maatregelen, als vermeld in artikel 5.28.3.4.1 van Titel II van het Vlarem worden toegepast.
Art. 7. § 1er. La fraction clarifiée n'est considérée comme engrais de dérogation que si la Mestbank a délivré à cet effet une attestation de fraction clarifiée.
§ 2. Pour que la Mestbank puisse délivrer une attestation de fraction clarifiée pour la fraction clarifiée, les conditions suivantes doivent être remplies simultanément :
1° la fraction clarifiée ne contient pas plus de 20 % de matières en suspension du lisier de porc avant séparation; cette condition est remplie s'il résulte du bilan de masse que la fraction clarifiée contient moins de 40 pour cent de la matière sèche issue du lisier brut.
2° la fraction clarifiée ne contient pas plus de 65 % de N du lisier de porc avant séparation;
3° la fraction clarifiée ne contient pas plus de 30 % de P2O5 du lisier de porc avant séparation;
4° la fraction clarifiée contient une quantité minimum N de 3 kg par m3;
5° la fraction clarifiée contient un rapport N/P2O5 de minimum 3,3;
6° la fraction clarifiée ne peut pas être mélangée à des effluents d'élevage, d'autres engrais ou des engrais chimiques après séparation;
7° la fraction clarifiée ne peut avoir subie aucun traitement suite au processus de séparation;
8° la fraction clarifiée est le résultat d'une séparation par un séparateur de lisier pour lequel une attestation du type " attestation d'efficacité " a été délivrée, telle que prévue à l'article 8;
9° la fraction solide correspondante doit être traitée dans une unité de transformation. Le produit recyclé ne peut pas être épandu sur ou enfoui dans les terres agricoles en Région flamande, à l'exception des parcs, jardins publics et jardins privés;
10° la fraction clarifiée est le résultat d'une séparation par un séparateur de lisier qui est régi par les mesures visées à l'article 5.28.3.4.1 du Titre II du Vlarem.
§ 2. Pour que la Mestbank puisse délivrer une attestation de fraction clarifiée pour la fraction clarifiée, les conditions suivantes doivent être remplies simultanément :
1° la fraction clarifiée ne contient pas plus de 20 % de matières en suspension du lisier de porc avant séparation; cette condition est remplie s'il résulte du bilan de masse que la fraction clarifiée contient moins de 40 pour cent de la matière sèche issue du lisier brut.
2° la fraction clarifiée ne contient pas plus de 65 % de N du lisier de porc avant séparation;
3° la fraction clarifiée ne contient pas plus de 30 % de P2O5 du lisier de porc avant séparation;
4° la fraction clarifiée contient une quantité minimum N de 3 kg par m3;
5° la fraction clarifiée contient un rapport N/P2O5 de minimum 3,3;
6° la fraction clarifiée ne peut pas être mélangée à des effluents d'élevage, d'autres engrais ou des engrais chimiques après séparation;
7° la fraction clarifiée ne peut avoir subie aucun traitement suite au processus de séparation;
8° la fraction clarifiée est le résultat d'une séparation par un séparateur de lisier pour lequel une attestation du type " attestation d'efficacité " a été délivrée, telle que prévue à l'article 8;
9° la fraction solide correspondante doit être traitée dans une unité de transformation. Le produit recyclé ne peut pas être épandu sur ou enfoui dans les terres agricoles en Région flamande, à l'exception des parcs, jardins publics et jardins privés;
10° la fraction clarifiée est le résultat d'une séparation par un séparateur de lisier qui est régi par les mesures visées à l'article 5.28.3.4.1 du Titre II du Vlarem.
HOOFDSTUK IV. - Voorwaarden ten aanzien van de gebruikte meststoffen.
Section II. - L'attestation du type " attestation d'efficacité ".
Art. 8. § 1. De verantwoordelijke van een mestscheider, die meent dat de door zijn mestscheider geproduceerde dunne fractie voldoet aan de voorwaarden, als vermeld in artikel 7, § 2, 1° tot en met 5°, kan voor de betrokken mestscheider een efficiëntieattest aanvragen bij de Mestbank.
§ 2. Voorafgaand aan de aanvraag dient de mestscheider te worden getest op de voorwaarden als vermeld in artikel 7, § 2, 1° tot en met 5°. Hiertoe dient een massa van minstens 10 ton varkensmest door de mestscheider, die het voorwerp is van het efficiëntieattest, te worden gescheiden.
Analyse van één representatief staal dient te worden gemaakt door een erkend laboratorium betreffende het gehalte aan P2O5, N en droge stof van telkens :
1° de varkensmest voor scheiding;
2° de dunne fractie;
3° de dikke fractie.
§ 3. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij de Mestbank en vermeldt minstens de volgende gegevens :
1° het type mestscheider waarvoor het efficiëntieattest wordt aangevraagd;
2° indien het een mobiele mestscheider betreft, de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van de betreffende mobiele scheider;
3° het mestscheidingsprocedé dat de betrokken mestscheider toepast en de bijhorende technische specificaties van dit mestscheidingsprocedé;
4° de verbintenis dat bij het gebruik van de mestscheider de maatregelen worden genomen voorzien door artikel 5.28.3.4.1 van Titel II van het Vlarem.
De aanvraag dient te zijn vergezeld van een afschrift van de resultaten van de analyse van het representatieve staal als vermeld in § 2.
§ 4. De Mestbank beslist over de toekenning van een efficiëntieattest binnen de maand na ontvangst van de aanvraag en vermeldt in haar beslissing de eindtermijn van het attest.
De Mestbank houdt een lijst bij van de attesten die ze heeft verleend. De lijst van verleende attesten is openbaar en wordt periodiek bijgewerkt.
§ 5. Het efficiëntieattest is geldig voor 12 maanden, te rekenen vanaf de toekenning van het efficiëntieattest als vermeld in § 4.
§ 6. De verantwoordelijke van een vaste mestscheider dient voor het scheiden van varkensmest een balans op jaarbasis op te maken waarin hij volgende gegevens vermeldt :
1° de hoeveelheid varkensmest die in het afgelopen jaar gescheiden is geworden, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5;
2° de hoeveelheid dikke fractie die in het afgelopen jaar het resultaat was van een scheiding, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dikke fractie;
3° de hoeveelheid dunne fractie die in het afgelopen jaar het resultaat was van een scheiding, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dunne fractie.
De landbouwer die op zijn bedrijf in een bepaald kalenderjaar varkensmest laat scheiden door een mobiele scheider, dient een balans op jaarbasis op te maken waarin hij volgende gegevens vermeldt :
1° de hoeveelheid varkensmest die op het bedrijf in het afgelopen jaar door een mobiele scheider gescheiden is geworden, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5;
2° de hoeveelheid dikke fractie die het resultaat was van een scheiding uitgevoerd op het bedrijf in het afgelopen jaar door een mobiele scheider, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dikke fractie;
3° de hoeveelheid dunne fractie die het resultaat was van een scheiding uitgevoerd op het bedrijf in het afgelopen jaar door een mobiele scheider, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dunne fractie.
De verantwoordelijke van de mestscheider, als vermeld in het eerste lid, of de landbouwer, als vermeld in het tweede lid, voegt deze balans bij zijn aangifte, als vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet.
§ 2. Voorafgaand aan de aanvraag dient de mestscheider te worden getest op de voorwaarden als vermeld in artikel 7, § 2, 1° tot en met 5°. Hiertoe dient een massa van minstens 10 ton varkensmest door de mestscheider, die het voorwerp is van het efficiëntieattest, te worden gescheiden.
Analyse van één representatief staal dient te worden gemaakt door een erkend laboratorium betreffende het gehalte aan P2O5, N en droge stof van telkens :
1° de varkensmest voor scheiding;
2° de dunne fractie;
3° de dikke fractie.
§ 3. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij de Mestbank en vermeldt minstens de volgende gegevens :
1° het type mestscheider waarvoor het efficiëntieattest wordt aangevraagd;
2° indien het een mobiele mestscheider betreft, de nummerplaat, het chassisnummer, het merk en het type van de betreffende mobiele scheider;
3° het mestscheidingsprocedé dat de betrokken mestscheider toepast en de bijhorende technische specificaties van dit mestscheidingsprocedé;
4° de verbintenis dat bij het gebruik van de mestscheider de maatregelen worden genomen voorzien door artikel 5.28.3.4.1 van Titel II van het Vlarem.
De aanvraag dient te zijn vergezeld van een afschrift van de resultaten van de analyse van het representatieve staal als vermeld in § 2.
§ 4. De Mestbank beslist over de toekenning van een efficiëntieattest binnen de maand na ontvangst van de aanvraag en vermeldt in haar beslissing de eindtermijn van het attest.
De Mestbank houdt een lijst bij van de attesten die ze heeft verleend. De lijst van verleende attesten is openbaar en wordt periodiek bijgewerkt.
§ 5. Het efficiëntieattest is geldig voor 12 maanden, te rekenen vanaf de toekenning van het efficiëntieattest als vermeld in § 4.
§ 6. De verantwoordelijke van een vaste mestscheider dient voor het scheiden van varkensmest een balans op jaarbasis op te maken waarin hij volgende gegevens vermeldt :
1° de hoeveelheid varkensmest die in het afgelopen jaar gescheiden is geworden, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5;
2° de hoeveelheid dikke fractie die in het afgelopen jaar het resultaat was van een scheiding, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dikke fractie;
3° de hoeveelheid dunne fractie die in het afgelopen jaar het resultaat was van een scheiding, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dunne fractie.
De landbouwer die op zijn bedrijf in een bepaald kalenderjaar varkensmest laat scheiden door een mobiele scheider, dient een balans op jaarbasis op te maken waarin hij volgende gegevens vermeldt :
1° de hoeveelheid varkensmest die op het bedrijf in het afgelopen jaar door een mobiele scheider gescheiden is geworden, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5;
2° de hoeveelheid dikke fractie die het resultaat was van een scheiding uitgevoerd op het bedrijf in het afgelopen jaar door een mobiele scheider, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dikke fractie;
3° de hoeveelheid dunne fractie die het resultaat was van een scheiding uitgevoerd op het bedrijf in het afgelopen jaar door een mobiele scheider, uitgedrukt in ton, in kg N en in kg P2O5, evenals de bestemming van de dunne fractie.
De verantwoordelijke van de mestscheider, als vermeld in het eerste lid, of de landbouwer, als vermeld in het tweede lid, voegt deze balans bij zijn aangifte, als vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet.
Art. 8. § 1er. Le responsable d'un séparateur de lisier qui estime que la fraction clarifiée produite par son séparateur de lisier répond aux conditions visées à l'article 7, § 2, 1° à 5° inclus, peut demander pour le séparateur de lisier en question une attestation d'efficacité auprès de la Mestbank.
§ 2. Préalablement à la demande, le séparateur de lisier doit être testé quant aux conditions visées à l'article 7, § 2, 1° à 5° inclus. A cet effet, une masse d'au moins 10 tonnes de lisier de porc doit être séparée par le séparateur de lisier qui fait l'objet de l'attestation d'efficacité.
Une analyse d'un échantillon représentatif doit être effectuée par un laboratoire quant à la teneur en P2O5, N et matière sèche, chaque fois :
1° du lisier de porc avant séparation :
2° de la fraction clarifiée;
3° de la fraction solide;
§ 3. La demande doit être introduite par écrit à la Mestbank et mentionne au moins les données suivantes :
1° le type de séparateur de lisier faisant l'objet d'une attestation d'efficacité;
2° dans le cas d'un séparateur de lisier mobile, la plaque minéralogique, le numéro de châssis, la marque et le type du séparateur mobile en question;
3° le procédé de séparation appliqué par le séparateur de lisier en question et les spécifications techniques y afférentes;
4° l'engagement que l'utilisation du séparateur de lisier est assortie des mesures prévues par l'article 5.28.3.4.1 du Titre II du Vlarem.
La demande doit être accompagnée d'une copie des résultats de l'analyse de l'échantillon représentatif, visée au § 2.
§ 4. La Mestbank statue sur la délivrance d'une attestation d'efficacité dans un mois après réception de la demande et mentionne dans sa décision l'échéance de l'attestation.
La Mestbank tient une liste des attestations qu'elle a délivrées. La liste des attestations délivrées est publique et est périodiquement mise à jour.
§ 5. L'attestation d'efficacité est valable pour 12 mois à compter de sa délivrance, visée au § 4.
§ 6. Le responsable d'un séparateur de lisier fixe doit faire un bilan annuel de la séparation du lisier de porc qui mentionne les données suivantes :
1° la quantité de lisier de porc séparée au cours de l'année écoulée, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5;
2° la quantité de fraction solide qui résultait d'une séparation au cours de l'année écoulée, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, ainsi que sa destination;
3° la quantité de fraction clarifiée qui résultait d'une séparation au cours de l'année écoulée, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, ainsi que sa destination;
L'agriculteur qui fait séparer dans une année calendaire déterminée sur son exploitation du lisier de porc par un séparateur mobile, établit un bilan annuel mentionnant les données suivantes :
1° la quantité de lisier de porc séparée sur son exploitation au cours de l'année écoulée par un séparateur mobile, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5;
2° la quantité de fraction solide qui résultait d'une séparation effectuée sur son exploitation au cours de l'année écoulée par un séparateur mobile, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, ainsi que sa destination;
3° la quantité de fraction clarifiée qui résultait d'une séparation effectuée sur son exploitation au cours de l'année écoulée par un séparateur mobile, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, ainsi que sa destination;
Le responsable du séparateur de lisier, visé à l'alinéa 1er, ou l'agriculteur, visé à l'alinéa deux, joint ce bilan à sa déclaration, visée à l'article 23, § 1er du Décret sur les engrais.
§ 2. Préalablement à la demande, le séparateur de lisier doit être testé quant aux conditions visées à l'article 7, § 2, 1° à 5° inclus. A cet effet, une masse d'au moins 10 tonnes de lisier de porc doit être séparée par le séparateur de lisier qui fait l'objet de l'attestation d'efficacité.
Une analyse d'un échantillon représentatif doit être effectuée par un laboratoire quant à la teneur en P2O5, N et matière sèche, chaque fois :
1° du lisier de porc avant séparation :
2° de la fraction clarifiée;
3° de la fraction solide;
§ 3. La demande doit être introduite par écrit à la Mestbank et mentionne au moins les données suivantes :
1° le type de séparateur de lisier faisant l'objet d'une attestation d'efficacité;
2° dans le cas d'un séparateur de lisier mobile, la plaque minéralogique, le numéro de châssis, la marque et le type du séparateur mobile en question;
3° le procédé de séparation appliqué par le séparateur de lisier en question et les spécifications techniques y afférentes;
4° l'engagement que l'utilisation du séparateur de lisier est assortie des mesures prévues par l'article 5.28.3.4.1 du Titre II du Vlarem.
La demande doit être accompagnée d'une copie des résultats de l'analyse de l'échantillon représentatif, visée au § 2.
§ 4. La Mestbank statue sur la délivrance d'une attestation d'efficacité dans un mois après réception de la demande et mentionne dans sa décision l'échéance de l'attestation.
La Mestbank tient une liste des attestations qu'elle a délivrées. La liste des attestations délivrées est publique et est périodiquement mise à jour.
§ 5. L'attestation d'efficacité est valable pour 12 mois à compter de sa délivrance, visée au § 4.
§ 6. Le responsable d'un séparateur de lisier fixe doit faire un bilan annuel de la séparation du lisier de porc qui mentionne les données suivantes :
1° la quantité de lisier de porc séparée au cours de l'année écoulée, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5;
2° la quantité de fraction solide qui résultait d'une séparation au cours de l'année écoulée, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, ainsi que sa destination;
3° la quantité de fraction clarifiée qui résultait d'une séparation au cours de l'année écoulée, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, ainsi que sa destination;
L'agriculteur qui fait séparer dans une année calendaire déterminée sur son exploitation du lisier de porc par un séparateur mobile, établit un bilan annuel mentionnant les données suivantes :
1° la quantité de lisier de porc séparée sur son exploitation au cours de l'année écoulée par un séparateur mobile, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5;
2° la quantité de fraction solide qui résultait d'une séparation effectuée sur son exploitation au cours de l'année écoulée par un séparateur mobile, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, ainsi que sa destination;
3° la quantité de fraction clarifiée qui résultait d'une séparation effectuée sur son exploitation au cours de l'année écoulée par un séparateur mobile, exprimée en tonnes, en kg N et en kg P2O5, ainsi que sa destination;
Le responsable du séparateur de lisier, visé à l'alinéa 1er, ou l'agriculteur, visé à l'alinéa deux, joint ce bilan à sa déclaration, visée à l'article 23, § 1er du Décret sur les engrais.
Art.7. § 1. De dunne fractie wordt slechts aanzien als derogatiemest indien hiervoor een door de Mestbank afgeleverd dunne-fractie-attest is bekomen.
Art.7. § 1er. La fraction clarifiée n'est considérée comme engrais de dérogation que si la Mestbank a délivré à cet effet une attestation de fraction clarifiée.
Art. 9. § 1. Eenieder die over dunne fractie beschikt afkomstig van een mestscheider die over een efficiëntieattest beschikt, als vermeld in artikel 8, kan bij de Mestbank een dunne-fractie-attest aanvragen.
De aanvraag voor een dunne-fractie-attest wordt schriftelijk ingediend bij de Mestbank en vermeldt minstens volgende gegevens :
1° het aantal m3 dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd;
2° de resultaten van een analyse, uitgevoerd door een erkend laboratorium, waaruit blijkt dat de dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd, voldoet aan de voorwaarden als vermeld in artikel 7, § 2, 4° en 5°;
3° een beschrijving van de wijze waarop de dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd, opgeslagen is, alsmede de exacte locatie ervan binnen het bedrijf en de opslagcapaciteit van de opslag waarin de betreffende dunne fractie is opgeslagen.
De analyse, als vermeld in 2°, mag maximaal één maand oud zijn. Nadat de analyse, als vermeld in 2°, uitgevoerd is mag er niets meer aan de dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd, worden toegevoegd.
§ 2. De Mestbank beslist over de toekenning van een dunne-fractie-attest binnen 14 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.
§ 3. Het dunne-fractie-attest is geldig voor 6 maanden, te rekenen vanaf de toekenning van het dunne-fractie-attest als vermeld in § 2.
§ 4. De aanbieder van dunne fractie dient bij elk transport van dunne fractie waarvoor hij over een geldig dunne-fractie-attest beschikt, aan de mestvoerder een kopie van dit dunne-fractie-attest mee te geven. In voorkomend geval wordt op deze kopie het nummer vermeld van het document dat voor het vervoer van deze meststoffen, overeenkomstig de artikelen 47 tot en met 60 van het Mestdecreet, is opgemaakt. Deze kopie dient tijdens het transport aanwezig te zijn en dient aan de afnemer van de dunne fractie overhandigd te worden.
De aanvraag voor een dunne-fractie-attest wordt schriftelijk ingediend bij de Mestbank en vermeldt minstens volgende gegevens :
1° het aantal m3 dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd;
2° de resultaten van een analyse, uitgevoerd door een erkend laboratorium, waaruit blijkt dat de dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd, voldoet aan de voorwaarden als vermeld in artikel 7, § 2, 4° en 5°;
3° een beschrijving van de wijze waarop de dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd, opgeslagen is, alsmede de exacte locatie ervan binnen het bedrijf en de opslagcapaciteit van de opslag waarin de betreffende dunne fractie is opgeslagen.
De analyse, als vermeld in 2°, mag maximaal één maand oud zijn. Nadat de analyse, als vermeld in 2°, uitgevoerd is mag er niets meer aan de dunne fractie waarvoor een dunne-fractie-attest wordt aangevraagd, worden toegevoegd.
§ 2. De Mestbank beslist over de toekenning van een dunne-fractie-attest binnen 14 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.
§ 3. Het dunne-fractie-attest is geldig voor 6 maanden, te rekenen vanaf de toekenning van het dunne-fractie-attest als vermeld in § 2.
§ 4. De aanbieder van dunne fractie dient bij elk transport van dunne fractie waarvoor hij over een geldig dunne-fractie-attest beschikt, aan de mestvoerder een kopie van dit dunne-fractie-attest mee te geven. In voorkomend geval wordt op deze kopie het nummer vermeld van het document dat voor het vervoer van deze meststoffen, overeenkomstig de artikelen 47 tot en met 60 van het Mestdecreet, is opgemaakt. Deze kopie dient tijdens het transport aanwezig te zijn en dient aan de afnemer van de dunne fractie overhandigd te worden.
Art. 9. § 1er. Chacun qui dispose d'une fraction clarifiée provenant d'un séparateur de lisier qui dispose d'une attestation d'efficacité, visée à l'article 8, peut demander auprès de la Mestbank une attestation de fraction clarifiée.
La demande d'une attestation de fraction clarifiée est faite par écrit à la Mestbank et mentionne au moins les données suivantes :
1° le nombre de m3 de fraction clarifiée faisant l'objet d'une demande d'attestation de fraction clarifiée;
2° les résultats d'une analyse effectuée par un laboratoire agréé faisant apparaître que la fraction clarifiée faisant l'objet d'une demande d'attestation de fraction clarifiée, répond aux conditions visées à l'article 7, § 2, 4° et 5°;
3° une description du mode de stockage de la fraction clarifiée faisant l'objet d'une attestation de fraction clarifiée, ainsi que sa localisation exacte dans l'exploitation et la capacité de stockage de l'entreposage où la fraction clarifiée est stockée.
L'analyse visée au 2° ne peut pas dater de plus d'un mois. Après que l'analyse, visée au 2°, a été effectuée, rien ne peut plus être ajouté à la fraction clarifiée faisant l'objet d'une demande d'attestation de fraction clarifiée.
§ 2. La Mestbank statue sur la délivrance d'une attestation de fraction clarifiée dans les 14 jours calendaires après réception de la demande.
§ 3. L'attestation de fraction clarifiée est valable pour 6 mois à compter de sa délivrance, visée au § 2.
§ 4. L'offreur de fraction clarifiée doit, lors de chaque transport de fraction clarifiée pour laquelle il dispose d'une attestation de fraction clarifiée, remettre au transporteur une copie de cette attestation. Le cas échéant, cette copie mentionne le numéro du document dressé en vue du transport de ces engrais, conformément aux dispositions des articles 47 à 60 inclus du Décret sur les engrais. Cette copie doit être présente pendant le transport et doit être remise au preneur de la fraction clarifiée.
La demande d'une attestation de fraction clarifiée est faite par écrit à la Mestbank et mentionne au moins les données suivantes :
1° le nombre de m3 de fraction clarifiée faisant l'objet d'une demande d'attestation de fraction clarifiée;
2° les résultats d'une analyse effectuée par un laboratoire agréé faisant apparaître que la fraction clarifiée faisant l'objet d'une demande d'attestation de fraction clarifiée, répond aux conditions visées à l'article 7, § 2, 4° et 5°;
3° une description du mode de stockage de la fraction clarifiée faisant l'objet d'une attestation de fraction clarifiée, ainsi que sa localisation exacte dans l'exploitation et la capacité de stockage de l'entreposage où la fraction clarifiée est stockée.
L'analyse visée au 2° ne peut pas dater de plus d'un mois. Après que l'analyse, visée au 2°, a été effectuée, rien ne peut plus être ajouté à la fraction clarifiée faisant l'objet d'une demande d'attestation de fraction clarifiée.
§ 2. La Mestbank statue sur la délivrance d'une attestation de fraction clarifiée dans les 14 jours calendaires après réception de la demande.
§ 3. L'attestation de fraction clarifiée est valable pour 6 mois à compter de sa délivrance, visée au § 2.
§ 4. L'offreur de fraction clarifiée doit, lors de chaque transport de fraction clarifiée pour laquelle il dispose d'une attestation de fraction clarifiée, remettre au transporteur une copie de cette attestation. Le cas échéant, cette copie mentionne le numéro du document dressé en vue du transport de ces engrais, conformément aux dispositions des articles 47 à 60 inclus du Décret sur les engrais. Cette copie doit être présente pendant le transport et doit être remise au preneur de la fraction clarifiée.
Art.8. § 1. De verantwoordelijke van een mestscheider, die meent dat de door zijn mestscheider geproduceerde dunne fractie voldoet aan de voorwaarden, als vermeld in artikel 7, § 2, 1° tot en met 5°, kan voor de betrokken mestscheider een efficiëntieattest aanvragen bij de Mestbank.
Art.8. § 1er. Le responsable d'un séparateur de lisier qui estime que la fraction clarifiée produite par son séparateur de lisier répond aux conditions visées à l'article 7, § 2, 1° à 5° inclus, peut demander pour le séparateur de lisier en question une attestation d'efficacité auprès de la Mestbank.
Afdeling III. - Het attest van het type " dunne-fractie-attest ".
Section III. - L'attestation du type " attestation de fraction clarifiée ".
Art. 10. § 1. De landbouwer die derogatie heeft aangevraagd dient voor alle percelen of perceelsgroepen behorende tot het bedrijf een bemestingsplan op te stellen voor het kalenderjaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd.
§ 2. Het bemestingsplan van een kalenderjaar moet ten laatste op 15 februari van dat kalenderjaar ter nazicht kunnen worden voorgelegd.
§ 3. Het bemestingsplan dient te worden bijgehouden en aangevuld op het bedrijf.
§ 4. De landbouwer mag alle nuttige documenten en bescheiden aanwenden om het bemestingsplan te onderbouwen.
§ 5. Het bemestingsplan bevat ten minste :
1° per diercategorie, als vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet :
a) de te verwachten gemiddelde veebezetting in het lopende kalenderjaar;
b) het staltype waarin de betrokken dieren zullen worden gehouden, als vermeld in artikel 11, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
c) de te verwachten netto-productie aan dierlijke mest, berekend op basis van de gegevens, als vermeld in a) en b), en uitgedrukt in kg N en in kg P2O5;
2° per mestsoort die op het betrokken bedrijf in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden :
d) de opslagcapaciteit;
e) de hoeveelheid die op het betrokken bedrijf in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden, uitgedrukt in kg N, in kg P2O5 en in ton of in m3;
3° voor elk perceel of perceelsgroep, behorende tot het bedrijf :
a) een schets van de ligging van het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep;
b) een opgave van de oppervlakte, de voorteelt, de hoofdteelt en de nateelt van het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep;
c) de vermelding of voor het betrokken perceel of voor de betrokken perceelsgroep een derogatie is aangevraagd;
d) de te verwachten bemestingsbehoefte van de gewassen, uitgedrukt in kg N en kg P2O5;
e) de dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest, die de landbouwer op het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep plant op te brengen, gespecificeerd naar mestsoort en uitgedrukt in kg P2O5, in kg N, en in ton of m3;
f) de dierlijke mest die de landbouwer op het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep plant op te brengen, door uitscheiding door dieren bij beweiding, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5;
4° de hoeveelheid dierlijke mest die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant aan te voeren of af te voeren, berekend op basis van de gegevens, als vermeld in 1°, 2° en 3°, gespecificeerd naar mestsoort en uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton of m3;
5° de hoeveelheid andere meststoffen en kunstmest die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant te gebruiken, berekend op basis van de gegevens, als vermeld in 1°, 2° en 3°, gespecificeerd naar mestsoort en uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton of m3.
6° de dunne-fractie-attesten als vermeld in artikel 7.
§ 6. De landbouwer dient bij elke wijziging van zijn bedrijfsvoering te overwegen of het plan dient gewijzigd te worden of aangevuld met nieuwe stukken. Elke wijziging in het plan dient te worden uitgevoerd binnen de 7 kalenderdagen na de wijziging van de geplande bedrijfsvoering zodanig dat het plan op permanente wijze een waarheidsgetrouw beeld geeft van de bedrijfsvoering inzake bemesting.
§ 2. Het bemestingsplan van een kalenderjaar moet ten laatste op 15 februari van dat kalenderjaar ter nazicht kunnen worden voorgelegd.
§ 3. Het bemestingsplan dient te worden bijgehouden en aangevuld op het bedrijf.
§ 4. De landbouwer mag alle nuttige documenten en bescheiden aanwenden om het bemestingsplan te onderbouwen.
§ 5. Het bemestingsplan bevat ten minste :
1° per diercategorie, als vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet :
a) de te verwachten gemiddelde veebezetting in het lopende kalenderjaar;
b) het staltype waarin de betrokken dieren zullen worden gehouden, als vermeld in artikel 11, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
c) de te verwachten netto-productie aan dierlijke mest, berekend op basis van de gegevens, als vermeld in a) en b), en uitgedrukt in kg N en in kg P2O5;
2° per mestsoort die op het betrokken bedrijf in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden :
d) de opslagcapaciteit;
e) de hoeveelheid die op het betrokken bedrijf in het lopende kalenderjaar geproduceerd zal worden, uitgedrukt in kg N, in kg P2O5 en in ton of in m3;
3° voor elk perceel of perceelsgroep, behorende tot het bedrijf :
a) een schets van de ligging van het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep;
b) een opgave van de oppervlakte, de voorteelt, de hoofdteelt en de nateelt van het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep;
c) de vermelding of voor het betrokken perceel of voor de betrokken perceelsgroep een derogatie is aangevraagd;
d) de te verwachten bemestingsbehoefte van de gewassen, uitgedrukt in kg N en kg P2O5;
e) de dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest, die de landbouwer op het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep plant op te brengen, gespecificeerd naar mestsoort en uitgedrukt in kg P2O5, in kg N, en in ton of m3;
f) de dierlijke mest die de landbouwer op het betrokken perceel of de betrokken perceelsgroep plant op te brengen, door uitscheiding door dieren bij beweiding, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5;
4° de hoeveelheid dierlijke mest die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant aan te voeren of af te voeren, berekend op basis van de gegevens, als vermeld in 1°, 2° en 3°, gespecificeerd naar mestsoort en uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton of m3;
5° de hoeveelheid andere meststoffen en kunstmest die de landbouwer in het lopende kalenderjaar plant te gebruiken, berekend op basis van de gegevens, als vermeld in 1°, 2° en 3°, gespecificeerd naar mestsoort en uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton of m3.
6° de dunne-fractie-attesten als vermeld in artikel 7.
§ 6. De landbouwer dient bij elke wijziging van zijn bedrijfsvoering te overwegen of het plan dient gewijzigd te worden of aangevuld met nieuwe stukken. Elke wijziging in het plan dient te worden uitgevoerd binnen de 7 kalenderdagen na de wijziging van de geplande bedrijfsvoering zodanig dat het plan op permanente wijze een waarheidsgetrouw beeld geeft van de bedrijfsvoering inzake bemesting.
Art. 10. § 1er. L'agriculteur qui a demandé une dérogation, doit établir un plan de fertilisation pour toutes les parcelles ou groupes de parcelles appartenant à l'exploitation pour l'année calendaire pour laquelle la dérogation est demandée.
§ 2. Le plan de fertilisation d'une année calendaire doit être présenté à la vérification au plus tard le 15 février de ladite année calendaire.
§ 3. Le plan de fertilisation doit être conservé et tenu à jour dans l'exploitation.
§ 4. L'agriculteur peut produire tous les documents et pièces utiles pour étayer le plan de fertilisation.
§ 5. Le plan de fertilisation mentionne au moins :
1° par catégorie animale, visée à l'article 27, § 1er, alinéa 1er, du Décret sur les engrais;
a) la densité moyenne du bétail à escompter pendant l'année calendaire en cours;
b) le type d'étable hébergeant les animaux en question, visé à l'article 11, § 1er de l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mars 2007 portant exécution du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
c) la production nette d'effluents d'élevage à escompter, calculée sur la base des données, visées à a) et b) et exprimée en kg N et en kg P2O5;
2° par type d'engrais qui sera produit sur l'exploitation concernée pendant l'année calendaire en cours :
a) la capacité de stockage;
b) la quantité qui sera produite sur l'exploitation concernée pendant l'année calendaire en cours, exprimée en kg N et en kg P2O5 et en tonnes ou en m3;
3° pour chaque parcelle ou groupe de parcelles appartenant à l'exploitation :
a) une esquisse de la localisation de la parcelle concernée ou du groupe de parcelles concerné;
b) la mention de la superficie, de la culture précédente, de la culture principale et de la culture suivante de la parcelle concernée ou du groupe de parcelles concerné;
c) la mention si pour la parcelle ou le groupe de parcelles en question, une dérogation est demandée;
d) les besoins de fertilisation à escompter des cultures, exprimés en kg N et en kg P2O5;
e) les effluents d'élevage, les autres engrais et les engrais chimiques que l'agriculteur envisage d'épandre sur la parcelle ou le groupe de parcelles en question, répartis par type d'engrais et exprimés en kg P2O5, en kg N et en tonnes ou m3;
f) les déjections animales que l'agriculteur envisage d'épandre sur la parcelle ou le groupe de parcelles en question, par excrétion d'animaux lors du pâturage, exprimées en kg N et en kg P2O5;
4° la quantité d'effluents d'élevage que l'agriculteur envisage d'acheminer ou d'évacuer pendant l'année calendaire en cours, calculée sur la base des données visées aux 1°, 2° et 3°, répartie par type d'engrais et exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes ou m3;
5° la quantité d'autres engrais et d'engrais chimiques que l'agriculteur envisage d'utiliser pendant l'année calendaire en cours, calculée sur la base des données visées aux 1°, 2° et 3°, répartie par type d'engrais et exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes ou m3.
6° les attestations de fraction clarifiée, visées à l'article 7.
§ 6. L'agriculteur doit considérer à chaque modification de la gestion de l'exploitation si le plan doit être modifié ou complété par de nouvelles pièces. Toute modification du plan doit être effectuée dans les sept jours calendaires suivant la modification de la gestion de l'exploitation envisagée, de sorte que le plan donne de façon permanente une image véridique de la gestion de l'exploitation en matière de fertilisation.
§ 2. Le plan de fertilisation d'une année calendaire doit être présenté à la vérification au plus tard le 15 février de ladite année calendaire.
§ 3. Le plan de fertilisation doit être conservé et tenu à jour dans l'exploitation.
§ 4. L'agriculteur peut produire tous les documents et pièces utiles pour étayer le plan de fertilisation.
§ 5. Le plan de fertilisation mentionne au moins :
1° par catégorie animale, visée à l'article 27, § 1er, alinéa 1er, du Décret sur les engrais;
a) la densité moyenne du bétail à escompter pendant l'année calendaire en cours;
b) le type d'étable hébergeant les animaux en question, visé à l'article 11, § 1er de l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mars 2007 portant exécution du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles;
c) la production nette d'effluents d'élevage à escompter, calculée sur la base des données, visées à a) et b) et exprimée en kg N et en kg P2O5;
2° par type d'engrais qui sera produit sur l'exploitation concernée pendant l'année calendaire en cours :
a) la capacité de stockage;
b) la quantité qui sera produite sur l'exploitation concernée pendant l'année calendaire en cours, exprimée en kg N et en kg P2O5 et en tonnes ou en m3;
3° pour chaque parcelle ou groupe de parcelles appartenant à l'exploitation :
a) une esquisse de la localisation de la parcelle concernée ou du groupe de parcelles concerné;
b) la mention de la superficie, de la culture précédente, de la culture principale et de la culture suivante de la parcelle concernée ou du groupe de parcelles concerné;
c) la mention si pour la parcelle ou le groupe de parcelles en question, une dérogation est demandée;
d) les besoins de fertilisation à escompter des cultures, exprimés en kg N et en kg P2O5;
e) les effluents d'élevage, les autres engrais et les engrais chimiques que l'agriculteur envisage d'épandre sur la parcelle ou le groupe de parcelles en question, répartis par type d'engrais et exprimés en kg P2O5, en kg N et en tonnes ou m3;
f) les déjections animales que l'agriculteur envisage d'épandre sur la parcelle ou le groupe de parcelles en question, par excrétion d'animaux lors du pâturage, exprimées en kg N et en kg P2O5;
4° la quantité d'effluents d'élevage que l'agriculteur envisage d'acheminer ou d'évacuer pendant l'année calendaire en cours, calculée sur la base des données visées aux 1°, 2° et 3°, répartie par type d'engrais et exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes ou m3;
5° la quantité d'autres engrais et d'engrais chimiques que l'agriculteur envisage d'utiliser pendant l'année calendaire en cours, calculée sur la base des données visées aux 1°, 2° et 3°, répartie par type d'engrais et exprimée en kg P2O5, en kg N et en tonnes ou m3.
6° les attestations de fraction clarifiée, visées à l'article 7.
§ 6. L'agriculteur doit considérer à chaque modification de la gestion de l'exploitation si le plan doit être modifié ou complété par de nouvelles pièces. Toute modification du plan doit être effectuée dans les sept jours calendaires suivant la modification de la gestion de l'exploitation envisagée, de sorte que le plan donne de façon permanente une image véridique de la gestion de l'exploitation en matière de fertilisation.
HOOFDSTUK V. - Voorwaarden ten aanzien van de landbouwer.
CHAPITRE V. - Conditions concernant l'agriculteur.
Art. 11. De landbouwer die derogatie heeft aangevraagd, dient voor elke perceelsgroep landbouwgrond behorende tot zijn bedrijf een bemestingsregister, als vermeld in artikel 24, § 5 van het Mestdecreet, op te maken. Dit perceelsregister dient op aanvraag aan de Mestbank overgemaakt te worden binnen de 30 kalenderdagen volgend op de aanvraag.
Art. 11. L'agriculteur qui a demandé une dérogation, doit établir un registre de fertilisation, visé à l'article 24, § 5 du Décret sur les engrais, pour chaque groupe de parcelles de terres agricoles appartenant à son exploitation. Ce registre des parcelles doit être transmis à la Mestbank sur demande dans les 30 jours calendaires suivant la demande.
Art.10. § 1. De landbouwer die derogatie heeft aangevraagd dient voor alle percelen of perceelsgroepen behorende tot het bedrijf een bemestingsplan op te stellen voor het kalenderjaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd.
Art.10. § 1er. L'agriculteur qui a demandé une dérogation, doit établir un plan de fertilisation pour toutes les parcelles ou groupes de parcelles appartenant à l'exploitation pour l'année calendaire pour laquelle la dérogation est demandée.
Art. 12. § 1. Van de derogatiepercelen moeten de landbouwers ten minste om de vier jaar per perceel of perceelsgroep stikstof- en fosforanalyses laten uitvoeren conform de bepalingen van de §§ 2 en 3 van dit artikel. Er wordt minstens één analyse per 5 hectare landbouwgrond vereist.
§ 2. Per 5 ha landbouwgrond is ten minste om de vier jaar en ten hoogste 4 jaar voorafgaand aan 1 januari van het kalenderjaar waarin de derogatie wordt toegepast het fosfaatgehalte van de bodem gekend op basis van het ammoniumlactaatextract van de bodem bij staalname tot 23 cm voor akkerland en tot 6 cm voor meerjarig grasland. Het fosfaatgehalte wordt uitgedrukt in mg P/100 g luchtdroge grond.
§ 3. In het jaar waarin de derogatie wordt aangevraagd is tevens het gehalte aan minerale stikstof (nitraatstikstof en ammoniakale stikstof) gekend tot 90 cm diepte per bodemlaag van 30 cm. De gehalten worden uitgedrukt in kg NO3-N/ha en in kg NH4-N/ha. Tevens wordt op de bovenste bodemlaag van 30 cm het gehalte aan organische koolstof bepaald en uitgedrukt in % C. De bodemstalen kunnen genomen worden in de periode van 1 januari tot en met 15 juni. Jaarlijks wordt per 20 ha minstens 1 staal genomen.
§ 4. De staalname en analyse, zoals bepaald in de §§ 2 en 3 dienen te worden uitgevoerd door een erkend laboratorium.
§ 2. Per 5 ha landbouwgrond is ten minste om de vier jaar en ten hoogste 4 jaar voorafgaand aan 1 januari van het kalenderjaar waarin de derogatie wordt toegepast het fosfaatgehalte van de bodem gekend op basis van het ammoniumlactaatextract van de bodem bij staalname tot 23 cm voor akkerland en tot 6 cm voor meerjarig grasland. Het fosfaatgehalte wordt uitgedrukt in mg P/100 g luchtdroge grond.
§ 3. In het jaar waarin de derogatie wordt aangevraagd is tevens het gehalte aan minerale stikstof (nitraatstikstof en ammoniakale stikstof) gekend tot 90 cm diepte per bodemlaag van 30 cm. De gehalten worden uitgedrukt in kg NO3-N/ha en in kg NH4-N/ha. Tevens wordt op de bovenste bodemlaag van 30 cm het gehalte aan organische koolstof bepaald en uitgedrukt in % C. De bodemstalen kunnen genomen worden in de periode van 1 januari tot en met 15 juni. Jaarlijks wordt per 20 ha minstens 1 staal genomen.
§ 4. De staalname en analyse, zoals bepaald in de §§ 2 en 3 dienen te worden uitgevoerd door een erkend laboratorium.
Art. 12. § 1er. Les agriculteurs doivent faire effectuer pour leurs parcelles de dérogation des analyses de l'azote et du phosphore, par parcelle ou groupe de parcelles, au moins tous les quatre ans, conformément aux dispositions des §§ 2 et 3 du présent article. Une seule analyse par 5 ha de terres agricoles est au moins requise.
§ 2. La teneur en phosphates du sol par 5 ha de terres agricoles est connue tous les quatre ans et au maximum 4 ans précédant le 1er janvier de l'année calendaire dans laquelle la dérogation est appliquée, à la lumière de l'extrait du lactate d'ammonium du sol lors d'un échantillonnage jusqu'à 23 cm pour terres arables et 6 cm pour pâturages pluriannuels. La teneur en phosphates est exprimée en mg P/100 g de terre séchée à l'air.
§ 3. Dans l'année où la dérogation est demandée, la teneur en azote minéral (azote nitrate et azote ammoniacal) est connue jusqu'à 90 cm de profondeur par couche de terre de 30 cm. Les teneurs sont exprimées en kg NO3-N/ha et en kg NH4-N/ha. La teneur en carbone organique est également déterminée sur la couche de terre supérieure de 30 cm et exprimée en % C. Les échantillons du sol peuvent être prélevés dans la période du 1er janvier au 15 juin inclus. Au moins 1 échantillon par 20 ha est prélevé chaque année.
§ 4. L'échantillonnage et l'analyse, tels que prévus aux §§ 2 et 3, doivent être effectués par un laboratoire agréé.
§ 2. La teneur en phosphates du sol par 5 ha de terres agricoles est connue tous les quatre ans et au maximum 4 ans précédant le 1er janvier de l'année calendaire dans laquelle la dérogation est appliquée, à la lumière de l'extrait du lactate d'ammonium du sol lors d'un échantillonnage jusqu'à 23 cm pour terres arables et 6 cm pour pâturages pluriannuels. La teneur en phosphates est exprimée en mg P/100 g de terre séchée à l'air.
§ 3. Dans l'année où la dérogation est demandée, la teneur en azote minéral (azote nitrate et azote ammoniacal) est connue jusqu'à 90 cm de profondeur par couche de terre de 30 cm. Les teneurs sont exprimées en kg NO3-N/ha et en kg NH4-N/ha. La teneur en carbone organique est également déterminée sur la couche de terre supérieure de 30 cm et exprimée en % C. Les échantillons du sol peuvent être prélevés dans la période du 1er janvier au 15 juin inclus. Au moins 1 échantillon par 20 ha est prélevé chaque année.
§ 4. L'échantillonnage et l'analyse, tels que prévus aux §§ 2 et 3, doivent être effectués par un laboratoire agréé.
Art.11. De landbouwer die derogatie heeft aangevraagd, dient voor elke perceelsgroep landbouwgrond behorende tot zijn bedrijf een bemestingsregister, als vermeld in artikel 24, § 5 van het Mestdecreet, op te maken. Dit perceelsregister dient op aanvraag aan de Mestbank overgemaakt te worden binnen de 30 kalenderdagen volgend op de aanvraag.
Art.11. L'agriculteur qui a demandé une dérogation, doit établir un registre de fertilisation, visé à l'article 24, § 5 du Décret sur les engrais, pour chaque groupe de parcelles de terres agricoles appartenant à son exploitation. Ce registre des parcelles doit être transmis à la Mestbank sur demande dans les 30 jours calendaires suivant la demande.
Art. 13. Voor landbouwers die voor een bepaald kalenderjaar een derogatie hebben verkregen, geldt de afwijking, als vermeld in artikel 27, § 2, van het Mestdecreet niet.
Art. 13. La dérogation, visée à l'article 27, § 2, du Décret sur les engrais n'est pas applicable aux agriculteurs qui ont obtenu une dérogation pour une année calendaire déterminée.
Art.12. § 1. Van de derogatiepercelen moeten de landbouwers ten minste om de vier jaar per perceel of perceelsgroep stikstof- en fosforanalyses laten uitvoeren conform de bepalingen van de §§ 2 en 3 van dit artikel. Er wordt minstens één analyse per 5 hectare landbouwgrond vereist.
Art.12. § 1er. Les agriculteurs doivent faire effectuer pour leurs parcelles de dérogation des analyses de l'azote et du phosphore, par parcelle ou groupe de parcelles, au moins tous les quatre ans, conformément aux dispositions des §§ 2 et 3 du présent article. Une seule analyse par 5 ha de terres agricoles est au moins requise.
Art. 14. § 1. Landbouwers die voor een bepaald kalenderjaar een derogatie hebben aangevraagd, overeenkomstig artikel 2, doch die niet voldoen aan de voorwaarden, als vermeld in artikel 2, § 3, artikel 2, § 4, eerste lid, 2° en in de artikelen 3, 4, 5, 2°, 6, 10, 11 en 12, verliezen het recht op derogatie voor dat bepaald kalenderjaar, voor alle percelen waarvoor de betrokken landbouwer derogatie heeft aangevraagd.
In afwijking van het eerste lid, wordt in geval niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5, 1°, 3° en 4°, het verlies van derogatie beperkt tot die percelen waarvoor een derogatie is aangevraagd en waarop eenzelfde type derogatiegewas, als vermeld in artikel 1, 9°, geteeld wordt als het perceel of de percelen waarop niet voldaan is aan de voornoemde voorwaarden.
De Mestbank brengt de betrokken landbouwer bij aangetekend schrijven op de hoogte van het verlies van het recht op derogatie voor het betreffende kalenderjaar of de betreffende kalenderjaren.
§ 2. Wanneer uit de resultaten van de bemonstering van een perceel landbouwgrond uitgevoerd in een bepaald kalenderjaar door een erkend laboratorium in de periode van 1 oktober tot en met 15 november, blijkt dat de nitraatresiduwaarde van 90 kg stikstof per hectare of de door de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 14, § 1, van het Mestdecreet, vastgestelde waarde, op een bepaald perceel overschreden is, komt het betreffende perceel het volgende kalenderjaar niet in aanmerking voor derogatie.
§ 3. De verantwoordelijke van een mestscheider, die bij zijn aangifte geen aparte balans voegt die betrekking heeft op het scheiden van varkensmest, als vermeld in artikel 8, § 6, kan zolang hij bij de Mestbank geen balans heeft ingediend en minstens gedurende twaalf maanden na afloop van de termijn waarvoor hij een efficiëntieattest heeft bekomen, als vermeld in artikel 8, geen nieuw efficiëntieattest bekomen.
De landbouwer, die bij zijn aangifte geen aparte balans voegt die betrekking heeft op het scheiden van varkensmest, als vermeld in artikel 8, § 6, kan zolang hij bij de Mestbank geen balans heeft ingediend en minstens gedurende twaalf maanden na afloop van de termijn van het efficiëntieattest, als vermeld in artikel 8, dat betrekking heeft op de mobiele scheider die op zijn bedrijf varkensmest heeft gescheiden, geen dunne-fractie-attest bekomen.
In afwijking van het eerste lid, wordt in geval niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5, 1°, 3° en 4°, het verlies van derogatie beperkt tot die percelen waarvoor een derogatie is aangevraagd en waarop eenzelfde type derogatiegewas, als vermeld in artikel 1, 9°, geteeld wordt als het perceel of de percelen waarop niet voldaan is aan de voornoemde voorwaarden.
De Mestbank brengt de betrokken landbouwer bij aangetekend schrijven op de hoogte van het verlies van het recht op derogatie voor het betreffende kalenderjaar of de betreffende kalenderjaren.
§ 2. Wanneer uit de resultaten van de bemonstering van een perceel landbouwgrond uitgevoerd in een bepaald kalenderjaar door een erkend laboratorium in de periode van 1 oktober tot en met 15 november, blijkt dat de nitraatresiduwaarde van 90 kg stikstof per hectare of de door de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 14, § 1, van het Mestdecreet, vastgestelde waarde, op een bepaald perceel overschreden is, komt het betreffende perceel het volgende kalenderjaar niet in aanmerking voor derogatie.
§ 3. De verantwoordelijke van een mestscheider, die bij zijn aangifte geen aparte balans voegt die betrekking heeft op het scheiden van varkensmest, als vermeld in artikel 8, § 6, kan zolang hij bij de Mestbank geen balans heeft ingediend en minstens gedurende twaalf maanden na afloop van de termijn waarvoor hij een efficiëntieattest heeft bekomen, als vermeld in artikel 8, geen nieuw efficiëntieattest bekomen.
De landbouwer, die bij zijn aangifte geen aparte balans voegt die betrekking heeft op het scheiden van varkensmest, als vermeld in artikel 8, § 6, kan zolang hij bij de Mestbank geen balans heeft ingediend en minstens gedurende twaalf maanden na afloop van de termijn van het efficiëntieattest, als vermeld in artikel 8, dat betrekking heeft op de mobiele scheider die op zijn bedrijf varkensmest heeft gescheiden, geen dunne-fractie-attest bekomen.
Art. 14. § 1er. Les agriculteurs qui ont demandé une dérogation pour une année calendaire déterminée, conformément à l'article 2, mais qui ne répondent pas aux conditions, visées à l'article 2, § 3, l'article 2, § 4, alinéa 1er, 2° et aux articles 3, 4, 5, 2°, 6, 10, 11 et 12, perdent leur droit à la dérogation pour cette année calendaire, pour ce qui concerne toutes les parcelles pour lesquelles l'agriculteur concerné a demandé une dérogation.
Par dérogation à l'alinéa 1er, la perte de la dérogation, dans le cas où les conditions visées à l'article 5, 1°, 3° et 4° ne sont pas remplies, est limitée aux parcelles faisant l'objet d'une demande de dérogation et qui portent le même type de culture de dérogation, visée à l'article 1er, 9°, que la ou les parcelles qui ne répondent pas aux conditions précitées.
La Mestbank notifie par lettre recommandée à l'agriculteur intéressé la perte du droit de dérogation pour l'(les) année(s) calendaire(s) en question.
§ 2. Lorsqu'il ressort des résultats de l'échantillonnage d'une parcelle de terre agricole, effectué dans une année calendaire déterminée par un laboratoire agréé dans la période du 1er octobre au 15 novembre inclus, que la valeur résiduelle des nitrates de 90 kg d'azote par hectare ou la valeur fixée par le Gouvernement flamand, conformément à l'article 14, § 1er du Décret sur les engrais, est dépassé sur une parcelle déterminée, celle-ci n'est pas éligible à la dérogation dans l'année calendaire suivante.
§ 3. Le responsable d'un séparateur de lisier qui ne joint pas de bilan distinct à sa déclaration concernant la séparation du lisier de porc, visé à l'article 8, § 6, ne peut pas obtenir une nouvelle attestation d'efficacité tant qu'il n'a pas introduit un bilan auprès de la Mestbank et au moins pendant douze mois à l'issu du délai pour lequel il a obtenu une attestation d'efficacité, visée à l'article 8.
L'agriculteur qui ne joint pas de bilan distinct à sa déclaration concernant la séparation du lisier de porc, visé à l'article 8, § 6, ne peut pas obtenir une attestation de fraction clarifiée tant qu'il n'a pas introduit un bilan auprès de la Mestbank et au moins pendant douze mois à l'issu du délai de l'attestation d'efficacité, visée à l'article 8, qui porte sur le séparateur mobile qui a séparé du lisier de porc dans son exploitation.
Par dérogation à l'alinéa 1er, la perte de la dérogation, dans le cas où les conditions visées à l'article 5, 1°, 3° et 4° ne sont pas remplies, est limitée aux parcelles faisant l'objet d'une demande de dérogation et qui portent le même type de culture de dérogation, visée à l'article 1er, 9°, que la ou les parcelles qui ne répondent pas aux conditions précitées.
La Mestbank notifie par lettre recommandée à l'agriculteur intéressé la perte du droit de dérogation pour l'(les) année(s) calendaire(s) en question.
§ 2. Lorsqu'il ressort des résultats de l'échantillonnage d'une parcelle de terre agricole, effectué dans une année calendaire déterminée par un laboratoire agréé dans la période du 1er octobre au 15 novembre inclus, que la valeur résiduelle des nitrates de 90 kg d'azote par hectare ou la valeur fixée par le Gouvernement flamand, conformément à l'article 14, § 1er du Décret sur les engrais, est dépassé sur une parcelle déterminée, celle-ci n'est pas éligible à la dérogation dans l'année calendaire suivante.
§ 3. Le responsable d'un séparateur de lisier qui ne joint pas de bilan distinct à sa déclaration concernant la séparation du lisier de porc, visé à l'article 8, § 6, ne peut pas obtenir une nouvelle attestation d'efficacité tant qu'il n'a pas introduit un bilan auprès de la Mestbank et au moins pendant douze mois à l'issu du délai pour lequel il a obtenu une attestation d'efficacité, visée à l'article 8.
L'agriculteur qui ne joint pas de bilan distinct à sa déclaration concernant la séparation du lisier de porc, visé à l'article 8, § 6, ne peut pas obtenir une attestation de fraction clarifiée tant qu'il n'a pas introduit un bilan auprès de la Mestbank et au moins pendant douze mois à l'issu du délai de l'attestation d'efficacité, visée à l'article 8, qui porte sur le séparateur mobile qui a séparé du lisier de porc dans son exploitation.
Art.13. Voor landbouwers die voor een bepaald kalenderjaar een derogatie hebben verkregen, geldt de afwijking, als vermeld in artikel 27, § 2, van het Mestdecreet niet.
Art.13. La dérogation, visée à l'article 27, § 2, du Décret sur les engrais n'est pas applicable aux agriculteurs qui ont obtenu une dérogation pour une année calendaire déterminée.
Art. 15. De landbouwer of de verantwoordelijke van een mestscheider kan, tegen elke beslissing aangaande derogatie, bezwaar indienen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu.
Het bezwaar, als vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk indien dit bij aangetekende zending gebeurt, binnen 30 kalenderdagen na verzending van de betrokken beslissing.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, stelt de indiener van het bezwaar bij aangetekende zending in kennis van zijn beslissing binnen 90 kalenderdagen na ontvangst van het bezwaar.
Het bezwaar, als vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk indien dit bij aangetekende zending gebeurt, binnen 30 kalenderdagen na verzending van de betrokken beslissing.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, stelt de indiener van het bezwaar bij aangetekende zending in kennis van zijn beslissing binnen 90 kalenderdagen na ontvangst van het bezwaar.
Art. 15. L'agriculteur ou le responsable d'un séparateur de lisier peut former un recours contre toute décision en matière de dérogation, auprès du Ministre flamand chargé de l'environnement.
Le recours, visé à l'alinéa 1er, est recevable s'il est fait sous pli recommandé, dans les 30 jours calendaires après l'envoi de la décision concernée.
Le Ministre flamand chargé de l'environnement notifie à l'auteur du recours, par lettre recommandée, sa décision dans les nonante jours calendaires après la réception du recours.
Le recours, visé à l'alinéa 1er, est recevable s'il est fait sous pli recommandé, dans les 30 jours calendaires après l'envoi de la décision concernée.
Le Ministre flamand chargé de l'environnement notifie à l'auteur du recours, par lettre recommandée, sa décision dans les nonante jours calendaires après la réception du recours.
Art.14. § 1. Landbouwers die voor een bepaald kalenderjaar een derogatie hebben aangevraagd, overeenkomstig artikel 2, doch die niet voldoen aan de voorwaarden, als vermeld in artikel 2, § 3, artikel 2, § 4, eerste lid, 2° en in de artikelen 3, 4, 5, 2°, 6, 10, 11 en 12, verliezen het recht op derogatie voor dat bepaald kalenderjaar, voor alle percelen waarvoor de betrokken landbouwer derogatie heeft aangevraagd.
Art.14. § 1er. Les agriculteurs qui ont demandé une dérogation pour une année calendaire déterminée, conformément à l'article 2, mais qui ne répondent pas aux conditions, visées à l'article 2, § 3, l'article 2, § 4, alinéa 1er, 2° et aux articles 3, 4, 5, 2°, 6, 10, 11 et 12, perdent leur droit à la dérogation pour cette année calendaire, pour ce qui concerne toutes les parcelles pour lesquelles l'agriculteur concerné a demandé une dérogation.
Art. 16. In artikel 5, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot het bepalen van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitvoering van artikel 8, § 5, 3°, van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 2°, b), punt 6° en punt 7° worden opgeheven;
2° in punt 4° worden de woorden ", wanneer de mestvoerder bij de Mestbank niet bekend is als de exploitant van de betrokken exploitatie, noch als de uitbater van het betrokken verzamelpunt, bewerkings- of verwerkingseenheid " geschrapt;
3° punt 5° wordt vervangen door wat volgt :
" 5° in het geval van een transport van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een verzamelpunt, een bewerkingseenheid, een verwerkingseenheid of een uitbating waar andere meststoffen geproduceerd worden, naar landbouwgronden behorende tot een exploitatie :
enkel transporten naar landbouwgronden, gelegen in hetzij de gemeente waar de laadplaats gelegen is, hetzij gemeenten die grenzen aan de gemeente waar de laadplaats gelegen is, en dit op voorwaarde dat de laadplaats en de losplaats in het Vlaamse Gewest gelegen zijn. "
1° punt 2°, b), punt 6° en punt 7° worden opgeheven;
2° in punt 4° worden de woorden ", wanneer de mestvoerder bij de Mestbank niet bekend is als de exploitant van de betrokken exploitatie, noch als de uitbater van het betrokken verzamelpunt, bewerkings- of verwerkingseenheid " geschrapt;
3° punt 5° wordt vervangen door wat volgt :
" 5° in het geval van een transport van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een verzamelpunt, een bewerkingseenheid, een verwerkingseenheid of een uitbating waar andere meststoffen geproduceerd worden, naar landbouwgronden behorende tot een exploitatie :
enkel transporten naar landbouwgronden, gelegen in hetzij de gemeente waar de laadplaats gelegen is, hetzij gemeenten die grenzen aan de gemeente waar de laadplaats gelegen is, en dit op voorwaarde dat de laadplaats en de losplaats in het Vlaamse Gewest gelegen zijn. "
Art. 16. A l'article 5, § 1er, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 19 juillet 2007 établissant les modalités du transport d'engrais et portant exécution de l'article 8, § 5, 3°, du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles, sont apportées les modifications suivantes :
1° les points 2°, b), 6° et 7° sont abrogés;
2° au point 4°, les mots ", lorsque le transporteur n'est pas connu auprès de la Mestbank ni comme exploitant de l'exploitation concernée, ni comme exploitant du point de rassemblement, de l'unité de traitement ou de l'unité de transformation concernés " sont supprimés;
3° le point 5° est remplacé par la disposition suivante :
" 5° dans le cas d'un transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais à partir d'un point de rassemblement, d'une unité de traitement, d'une unité de transformation ou d'une exploitation où d'autres engrais sont produits, vers des terres agricoles appartenant à une exploitation :
seuls les transports vers des terres agricoles situées, soit dans la commune où le lieu de chargement est situé, soit dans les communes limitrophes de la commune où se situe le lieu de chargement et ce à la condition que les lieux de chargement et de déchargement soient situés en Région flamande. ".
1° les points 2°, b), 6° et 7° sont abrogés;
2° au point 4°, les mots ", lorsque le transporteur n'est pas connu auprès de la Mestbank ni comme exploitant de l'exploitation concernée, ni comme exploitant du point de rassemblement, de l'unité de traitement ou de l'unité de transformation concernés " sont supprimés;
3° le point 5° est remplacé par la disposition suivante :
" 5° dans le cas d'un transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais à partir d'un point de rassemblement, d'une unité de traitement, d'une unité de transformation ou d'une exploitation où d'autres engrais sont produits, vers des terres agricoles appartenant à une exploitation :
seuls les transports vers des terres agricoles situées, soit dans la commune où le lieu de chargement est situé, soit dans les communes limitrophes de la commune où se situe le lieu de chargement et ce à la condition que les lieux de chargement et de déchargement soient situés en Région flamande. ".
Art. 17. In artikel 5, § 2, van hetzelfde besluit, wordt een punt 3° toegevoegd dat luidt als volgt :
" 3° in het geval van een transport van dierlijke mest vanuit een exploitatie naar landbouwgronden behorende tot een andere exploitatie, wanneer de mestvoerder bij de Mestbank minstens bekend is als de exploitant van een van de twee betrokken exploitaties :
alle transporten over de weg die aan de volgende drie voorwaarden voldoen :
a) goedgekeurd zijn in het kader van verordening nr. 1774/2002,
of indien vereist door het land van bestemming de verordening nr. 1013/2006;
b) de laadplaats is in het Vlaamse Gewest gelegen;
c) de losplaats is gelegen in een gemeente die grenst aan het Vlaamse Gewest of op maximaal 75 km afstand van de laadplaats. "
" 3° in het geval van een transport van dierlijke mest vanuit een exploitatie naar landbouwgronden behorende tot een andere exploitatie, wanneer de mestvoerder bij de Mestbank minstens bekend is als de exploitant van een van de twee betrokken exploitaties :
alle transporten over de weg die aan de volgende drie voorwaarden voldoen :
a) goedgekeurd zijn in het kader van verordening nr. 1774/2002,
of indien vereist door het land van bestemming de verordening nr. 1013/2006;
b) de laadplaats is in het Vlaamse Gewest gelegen;
c) de losplaats is gelegen in een gemeente die grenst aan het Vlaamse Gewest of op maximaal 75 km afstand van de laadplaats. "
Art. 17. A l'article 5, § 2, du même arrêté, il est inséré un point 3°, rédigé comme suit :
" 3° dans le cas d'un transport d'effluents d'élevage à partir d'une exploitation vers des terres agricoles appartenant à une autre exploitation, lorsque le transporteur d'engrais est au moins connu auprès de la Mestbank comme l'exploitant de l'une des deux exploitations concernées :
tous les transports par la route qui remplissent les trois conditions suivantes :
a) être approuvés dans le cadre de la directive n° 1774/2002 ou, si le pays de destination l'exige, la directive 1013/2006;
b) le lieu de chargement est situé en Région flamande;
c) le lieu de déchargement est situé dans une commune limitrophe de la Région flamande ou à au maximum 75 km du lieu de chargement. "
" 3° dans le cas d'un transport d'effluents d'élevage à partir d'une exploitation vers des terres agricoles appartenant à une autre exploitation, lorsque le transporteur d'engrais est au moins connu auprès de la Mestbank comme l'exploitant de l'une des deux exploitations concernées :
tous les transports par la route qui remplissent les trois conditions suivantes :
a) être approuvés dans le cadre de la directive n° 1774/2002 ou, si le pays de destination l'exige, la directive 1013/2006;
b) le lieu de chargement est situé en Région flamande;
c) le lieu de déchargement est situé dans une commune limitrophe de la Région flamande ou à au maximum 75 km du lieu de chargement. "
Art. 18. In artikel 22, § 1, van hetzelfde besluit, wordt punt 3° vervangen door wat volgt :
" 3° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd wordt, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N. Voor derogatiemest dient de hoeveelheid uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N te worden bepaald op basis van een analyse als vermeld in artikel 22, § 4, zesde lid; "
" 3° per vracht, de hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd wordt, uitgedrukt in ton, in kg P2O5 en in kg N. Voor derogatiemest dient de hoeveelheid uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N te worden bepaald op basis van een analyse als vermeld in artikel 22, § 4, zesde lid; "
Art. 18. Dans l'article 22, § 1er, du même arrêté, le point 3° est remplacé par la disposition suivante :
" 3° par chargement, la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N. Pour les engrais de dérogation, la quantité exprimée en kg P2O5 et en kg N, est déterminée sur la base d'une analyse, telle que visée à l'article 22, § 4, alinéa six; "
" 3° par chargement, la quantité d'effluents d'élevage ou d'autres engrais transportés, exprimée en tonnes, en kg P2O5 et en kg N. Pour les engrais de dérogation, la quantité exprimée en kg P2O5 et en kg N, est déterminée sur la base d'une analyse, telle que visée à l'article 22, § 4, alinéa six; "
Art.16. In artikel 5, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot het bepalen van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitvoering van artikel 8, § 5, 3°, van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° punt 2°, b), punt 6° en punt 7° worden opgeheven;
2° in punt 4° worden de woorden ", wanneer de mestvoerder bij de Mestbank niet bekend is als de exploitant van de betrokken exploitatie, noch als de uitbater van het betrokken verzamelpunt, bewerkings- of verwerkingseenheid " geschrapt;
3° punt 5° wordt vervangen door wat volgt :
" 5° in het geval van een transport van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een verzamelpunt, een bewerkingseenheid, een verwerkingseenheid of een uitbating waar andere meststoffen geproduceerd worden, naar landbouwgronden behorende tot een exploitatie :
enkel transporten naar landbouwgronden, gelegen in hetzij de gemeente waar de laadplaats gelegen is, hetzij gemeenten die grenzen aan de gemeente waar de laadplaats gelegen is, en dit op voorwaarde dat de laadplaats en de losplaats in het Vlaamse Gewest gelegen zijn. "
1° punt 2°, b), punt 6° en punt 7° worden opgeheven;
2° in punt 4° worden de woorden ", wanneer de mestvoerder bij de Mestbank niet bekend is als de exploitant van de betrokken exploitatie, noch als de uitbater van het betrokken verzamelpunt, bewerkings- of verwerkingseenheid " geschrapt;
3° punt 5° wordt vervangen door wat volgt :
" 5° in het geval van een transport van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een verzamelpunt, een bewerkingseenheid, een verwerkingseenheid of een uitbating waar andere meststoffen geproduceerd worden, naar landbouwgronden behorende tot een exploitatie :
enkel transporten naar landbouwgronden, gelegen in hetzij de gemeente waar de laadplaats gelegen is, hetzij gemeenten die grenzen aan de gemeente waar de laadplaats gelegen is, en dit op voorwaarde dat de laadplaats en de losplaats in het Vlaamse Gewest gelegen zijn. "
Art.16. A l'article 5, § 1er, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 19 juillet 2007 établissant les modalités du transport d'engrais et portant exécution de l'article 8, § 5, 3°, du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles, sont apportées les modifications suivantes :
1° les points 2°, b), 6° et 7° sont abrogés;
2° au point 4°, les mots ", lorsque le transporteur n'est pas connu auprès de la Mestbank ni comme exploitant de l'exploitation concernée, ni comme exploitant du point de rassemblement, de l'unité de traitement ou de l'unité de transformation concernés " sont supprimés;
3° le point 5° est remplacé par la disposition suivante :
" 5° dans le cas d'un transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais à partir d'un point de rassemblement, d'une unité de traitement, d'une unité de transformation ou d'une exploitation où d'autres engrais sont produits, vers des terres agricoles appartenant à une exploitation :
seuls les transports vers des terres agricoles situées, soit dans la commune où le lieu de chargement est situé, soit dans les communes limitrophes de la commune où se situe le lieu de chargement et ce à la condition que les lieux de chargement et de déchargement soient situés en Région flamande. ".
1° les points 2°, b), 6° et 7° sont abrogés;
2° au point 4°, les mots ", lorsque le transporteur n'est pas connu auprès de la Mestbank ni comme exploitant de l'exploitation concernée, ni comme exploitant du point de rassemblement, de l'unité de traitement ou de l'unité de transformation concernés " sont supprimés;
3° le point 5° est remplacé par la disposition suivante :
" 5° dans le cas d'un transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais à partir d'un point de rassemblement, d'une unité de traitement, d'une unité de transformation ou d'une exploitation où d'autres engrais sont produits, vers des terres agricoles appartenant à une exploitation :
seuls les transports vers des terres agricoles situées, soit dans la commune où le lieu de chargement est situé, soit dans les communes limitrophes de la commune où se situe le lieu de chargement et ce à la condition que les lieux de chargement et de déchargement soient situés en Région flamande. ".
Art.17. In artikel 5, § 2, van hetzelfde besluit, wordt een punt 3° toegevoegd dat luidt als volgt :
" 3° in het geval van een transport van dierlijke mest vanuit een exploitatie naar landbouwgronden behorende tot een andere exploitatie, wanneer de mestvoerder bij de Mestbank minstens bekend is als de exploitant van een van de twee betrokken exploitaties :
alle transporten over de weg die aan de volgende drie voorwaarden voldoen :
a) goedgekeurd zijn in het kader van verordening nr. 1774/2002,
of indien vereist door het land van bestemming de verordening nr. 1013/2006;
b) de laadplaats is in het Vlaamse Gewest gelegen;
c) de losplaats is gelegen in een gemeente die grenst aan het Vlaamse Gewest of op maximaal 75 km afstand van de laadplaats. "
" 3° in het geval van een transport van dierlijke mest vanuit een exploitatie naar landbouwgronden behorende tot een andere exploitatie, wanneer de mestvoerder bij de Mestbank minstens bekend is als de exploitant van een van de twee betrokken exploitaties :
alle transporten over de weg die aan de volgende drie voorwaarden voldoen :
a) goedgekeurd zijn in het kader van verordening nr. 1774/2002,
of indien vereist door het land van bestemming de verordening nr. 1013/2006;
b) de laadplaats is in het Vlaamse Gewest gelegen;
c) de losplaats is gelegen in een gemeente die grenst aan het Vlaamse Gewest of op maximaal 75 km afstand van de laadplaats. "
Art.17. A l'article 5, § 2, du même arrêté, il est inséré un point 3°, rédigé comme suit :
" 3° dans le cas d'un transport d'effluents d'élevage à partir d'une exploitation vers des terres agricoles appartenant à une autre exploitation, lorsque le transporteur d'engrais est au moins connu auprès de la Mestbank comme l'exploitant de l'une des deux exploitations concernées :
tous les transports par la route qui remplissent les trois conditions suivantes :
a) être approuvés dans le cadre de la directive n° 1774/2002 ou, si le pays de destination l'exige, la directive 1013/2006;
b) le lieu de chargement est situé en Région flamande;
c) le lieu de déchargement est situé dans une commune limitrophe de la Région flamande ou à au maximum 75 km du lieu de chargement. "
" 3° dans le cas d'un transport d'effluents d'élevage à partir d'une exploitation vers des terres agricoles appartenant à une autre exploitation, lorsque le transporteur d'engrais est au moins connu auprès de la Mestbank comme l'exploitant de l'une des deux exploitations concernées :
tous les transports par la route qui remplissent les trois conditions suivantes :
a) être approuvés dans le cadre de la directive n° 1774/2002 ou, si le pays de destination l'exige, la directive 1013/2006;
b) le lieu de chargement est situé en Région flamande;
c) le lieu de déchargement est situé dans une commune limitrophe de la Région flamande ou à au maximum 75 km du lieu de chargement. "
Art. 21. Aan artikel 38, § 5, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de volgende zinnen toegevoegd :
" Voor het bepalen van de reëel vervoerde hoeveelheid derogatiemest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, als vermeld in het eerste lid, dient gebruik gemaakt te worden van een analyse, uitgevoerd door een krachtens artikel 62, § 6, van het Mestdecreet erkend laboratorium, die maximaal 1 jaar oud is. De analyse dient minimaal 5 kalenderjaren te worden bewaard door de aanbieder van de meststoffen. De afnemer van de meststoffen kan tot een periode van 12 maand na het transport een kosteloos afschrift van de analyse vragen bij de aanbieder, dewelke deze dient over te maken aan de afnemer binnen de 30 kalenderdagen na ontvangst van de vraag. De aanbieder van de meststoffen dient een afschrift van deze analyse over te maken aan de Mestbank. Het overmaken van dit afschrift gebeurt ten laatste samen met de aangifte, als vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet, die moet ingediend worden in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het staal werd genomen dat betrekking heeft op de analyse. "
" Voor het bepalen van de reëel vervoerde hoeveelheid derogatiemest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, als vermeld in het eerste lid, dient gebruik gemaakt te worden van een analyse, uitgevoerd door een krachtens artikel 62, § 6, van het Mestdecreet erkend laboratorium, die maximaal 1 jaar oud is. De analyse dient minimaal 5 kalenderjaren te worden bewaard door de aanbieder van de meststoffen. De afnemer van de meststoffen kan tot een periode van 12 maand na het transport een kosteloos afschrift van de analyse vragen bij de aanbieder, dewelke deze dient over te maken aan de afnemer binnen de 30 kalenderdagen na ontvangst van de vraag. De aanbieder van de meststoffen dient een afschrift van deze analyse over te maken aan de Mestbank. Het overmaken van dit afschrift gebeurt ten laatste samen met de aangifte, als vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet, die moet ingediend worden in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het staal werd genomen dat betrekking heeft op de analyse. "
Art. 21. A l'article 38, § 5, alinéa 1er, du même arrêté, les phrases suivantes sont ajoutées :
" La détermination de la quantité d'engrais de dérogation effectivement transportée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, visée à l'alinéa 1er, se fait sur la base d'une analyse qui date de moins d'un an, effectuée par un laboratoire agréé en vertu de l'article 62, § 6 du Décret sur les engrais; L'analyse doit être conservée par l'offreur des engrais pendant au moins 5 années calendaires. Le preneur des engrais peut demander à l'offreur, jusqu'à 12 mois après le transport, une copie gratuite de l'analyse, la quelle doit être transmise au preneur dans les 30 jours calendaires après réception de la demande. L'offreur des engrais doit transmettre une copie de cette analyse à la Mestbank. La copie est transmise simultanément avec la déclaration, visée à l'article 23, § 1er du Décret sur les engrais, qui doit être introduite dans l'année calendaire qui suit celle dans laquelle a été pris l'échantillon qui porte sur l'analyse. "
" La détermination de la quantité d'engrais de dérogation effectivement transportée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, visée à l'alinéa 1er, se fait sur la base d'une analyse qui date de moins d'un an, effectuée par un laboratoire agréé en vertu de l'article 62, § 6 du Décret sur les engrais; L'analyse doit être conservée par l'offreur des engrais pendant au moins 5 années calendaires. Le preneur des engrais peut demander à l'offreur, jusqu'à 12 mois après le transport, une copie gratuite de l'analyse, la quelle doit être transmise au preneur dans les 30 jours calendaires après réception de la demande. L'offreur des engrais doit transmettre une copie de cette analyse à la Mestbank. La copie est transmise simultanément avec la déclaration, visée à l'article 23, § 1er du Décret sur les engrais, qui doit être introduite dans l'année calendaire qui suit celle dans laquelle a été pris l'échantillon qui porte sur l'analyse. "
Art.19. In artikel 22, § 4, van hetzelfde besluit, wordt een zesde lid toegevoegd dat luidt als volgt :
Art.19. A l'article 22, § 4, du même arrêté, il est ajouté un alinéa six, rédigé comme suit :
Art. 22. In afwijking van artikel 2, gebeurt de aanvraag voor derogatie die betrekking heeft op het kalenderjaar 2007, enkel door de vermelding op de verzamelaanvraag van de percelen waarvoor derogatie wordt aangevraagd.
In afwijking van de tijdsbepaling als vermeld in artikel 2, geldt voor het kalenderjaar 2008 dat de landbouwer die voor een aantal percelen van zijn bedrijf een derogatie wenst te bekomen, de aanvraag tot derogatie bij de Mestbank moet indienen ten laatste op 15 maart van het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd.
In afwijking van de tijdsbepaling als vermeld in artikel 2, geldt voor het kalenderjaar 2008 dat de landbouwer die voor een aantal percelen van zijn bedrijf een derogatie wenst te bekomen, de aanvraag tot derogatie bij de Mestbank moet indienen ten laatste op 15 maart van het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd.
Art. 22. Par dérogation à l'article 2, la demande de dérogation portant sur l'année calendaire 2007, se fait uniquement par la mention dans la demande unique des parcelles faisant l'objet de la demande de dérogation.
Par dérogation au délai visé à l'article 2, il est stipulé pour l'année calendaire 2008 que l'agriculteur qui souhaite obtenir une dérogation pour un nombre de parcelles de son exploitation, adresse la demande de dérogation à la Mestbank et ce au plus tard le 15 mars de l'année pour laquelle la dérogation est demandée.
Par dérogation au délai visé à l'article 2, il est stipulé pour l'année calendaire 2008 que l'agriculteur qui souhaite obtenir une dérogation pour un nombre de parcelles de son exploitation, adresse la demande de dérogation à la Mestbank et ce au plus tard le 15 mars de l'année pour laquelle la dérogation est demandée.
Art.21. Aan artikel 38, § 5, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de volgende zinnen toegevoegd :
" Voor het bepalen van de reëel vervoerde hoeveelheid derogatiemest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, als vermeld in het eerste lid, dient gebruik gemaakt te worden van een analyse, uitgevoerd door een krachtens artikel 62, § 6, van het Mestdecreet erkend laboratorium, die maximaal 1 jaar oud is. De analyse dient minimaal 5 kalenderjaren te worden bewaard door de aanbieder van de meststoffen. De afnemer van de meststoffen kan tot een periode van 12 maand na het transport een kosteloos afschrift van de analyse vragen bij de aanbieder, dewelke deze dient over te maken aan de afnemer binnen de 30 kalenderdagen na ontvangst van de vraag. De aanbieder van de meststoffen dient een afschrift van deze analyse over te maken aan de Mestbank. Het overmaken van dit afschrift gebeurt ten laatste samen met de aangifte, als vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet, die moet ingediend worden in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het staal werd genomen dat betrekking heeft op de analyse. "
" Voor het bepalen van de reëel vervoerde hoeveelheid derogatiemest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, als vermeld in het eerste lid, dient gebruik gemaakt te worden van een analyse, uitgevoerd door een krachtens artikel 62, § 6, van het Mestdecreet erkend laboratorium, die maximaal 1 jaar oud is. De analyse dient minimaal 5 kalenderjaren te worden bewaard door de aanbieder van de meststoffen. De afnemer van de meststoffen kan tot een periode van 12 maand na het transport een kosteloos afschrift van de analyse vragen bij de aanbieder, dewelke deze dient over te maken aan de afnemer binnen de 30 kalenderdagen na ontvangst van de vraag. De aanbieder van de meststoffen dient een afschrift van deze analyse over te maken aan de Mestbank. Het overmaken van dit afschrift gebeurt ten laatste samen met de aangifte, als vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet, die moet ingediend worden in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het staal werd genomen dat betrekking heeft op de analyse. "
Art.21. A l'article 38, § 5, alinéa 1er, du même arrêté, les phrases suivantes sont ajoutées :
" La détermination de la quantité d'engrais de dérogation effectivement transportée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, visée à l'alinéa 1er, se fait sur la base d'une analyse qui date de moins d'un an, effectuée par un laboratoire agréé en vertu de l'article 62, § 6 du Décret sur les engrais; L'analyse doit être conservée par l'offreur des engrais pendant au moins 5 années calendaires. Le preneur des engrais peut demander à l'offreur, jusqu'à 12 mois après le transport, une copie gratuite de l'analyse, la quelle doit être transmise au preneur dans les 30 jours calendaires après réception de la demande. L'offreur des engrais doit transmettre une copie de cette analyse à la Mestbank. La copie est transmise simultanément avec la déclaration, visée à l'article 23, § 1er du Décret sur les engrais, qui doit être introduite dans l'année calendaire qui suit celle dans laquelle a été pris l'échantillon qui porte sur l'analyse. "
" La détermination de la quantité d'engrais de dérogation effectivement transportée, exprimée en kg P2O5 et en kg N, visée à l'alinéa 1er, se fait sur la base d'une analyse qui date de moins d'un an, effectuée par un laboratoire agréé en vertu de l'article 62, § 6 du Décret sur les engrais; L'analyse doit être conservée par l'offreur des engrais pendant au moins 5 années calendaires. Le preneur des engrais peut demander à l'offreur, jusqu'à 12 mois après le transport, une copie gratuite de l'analyse, la quelle doit être transmise au preneur dans les 30 jours calendaires après réception de la demande. L'offreur des engrais doit transmettre une copie de cette analyse à la Mestbank. La copie est transmise simultanément avec la déclaration, visée à l'article 23, § 1er du Décret sur les engrais, qui doit être introduite dans l'année calendaire qui suit celle dans laquelle a été pris l'échantillon qui porte sur l'analyse. "
Art. 24. Voor transporten die plaatsvinden voor de negentigste dag na publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, dient de aanbieder als vermeld in artikel 22, § 4, zesde lid en in artikel 38, § 5, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot het bepalen van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitvoering van artikel 8, § 5, 3°, van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, ten laatste een maand na de datum van het transport, te beschikken over een analyse, uitgevoerd door een krachtens artikel 62, § 6, van het Mestdecreet erkend laboratorium, die maximaal 1 jaar oud is. De analyse dient minimaal 5 kalenderjaren te worden bewaard door de betreffende aanbieder.
Art. 24. Pour les transports effectués avant le nonantième jour après la publication du présent arrêté au Moniteur belge, l'offreur visé à l'article 22, § 4, alinéa six et à l'article 38, § 5, alinéa 1er, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 19 juillet 2007 établissant les modalités du transport d'engrais et portant exécution de l'article 8, § 5, 3°, du décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles, doit disposer au plus tard un mois après la date du transport, d'une analyse qui date de maximum un an, effectuée par un laboratoire agréé en vertu de l'article 62, § 6 du Décret sur les engrais. L'analyse doit être conservée par l'offreur intéressé pendant au moins 5 années calendaires.
Art.22. In afwijking van artikel 2, gebeurt de aanvraag voor derogatie die betrekking heeft op het kalenderjaar 2007, enkel door de vermelding op de verzamelaanvraag van de percelen waarvoor derogatie wordt aangevraagd.
In afwijking van de tijdsbepaling als vermeld in artikel 2, geldt voor het kalenderjaar 2008 dat de landbouwer die voor een aantal percelen van zijn bedrijf een derogatie wenst te bekomen, de aanvraag tot derogatie bij de Mestbank moet indienen ten laatste op 15 maart van het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd.
In afwijking van de tijdsbepaling als vermeld in artikel 2, geldt voor het kalenderjaar 2008 dat de landbouwer die voor een aantal percelen van zijn bedrijf een derogatie wenst te bekomen, de aanvraag tot derogatie bij de Mestbank moet indienen ten laatste op 15 maart van het jaar waarvoor derogatie wordt aangevraagd.
Art.22. Par dérogation à l'article 2, la demande de dérogation portant sur l'année calendaire 2007, se fait uniquement par la mention dans la demande unique des parcelles faisant l'objet de la demande de dérogation.
Par dérogation au délai visé à l'article 2, il est stipulé pour l'année calendaire 2008 que l'agriculteur qui souhaite obtenir une dérogation pour un nombre de parcelles de son exploitation, adresse la demande de dérogation à la Mestbank et ce au plus tard le 15 mars de l'année pour laquelle la dérogation est demandée.
Par dérogation au délai visé à l'article 2, il est stipulé pour l'année calendaire 2008 que l'agriculteur qui souhaite obtenir une dérogation pour un nombre de parcelles de son exploitation, adresse la demande de dérogation à la Mestbank et ce au plus tard le 15 mars de l'année pour laquelle la dérogation est demandée.
Art. 26. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 6 juni 2008.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
K. PEETERS
De Vlaamse minister voor Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur,
Mevr. H. CREVITS.
Brussel, 6 juni 2008.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
K. PEETERS
De Vlaamse minister voor Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur,
Mevr. H. CREVITS.
Art. 26. Le Ministre flamand ayant l'environnement dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
Bruxelles, le 6 juin 2008.
Le Ministre-Président du Gouvernement flamand,
K. PEETERS
La Ministre flamande des Travaux publics, de l'Energie, de l'Environnement et de la Nature,
Mme H. CREVITS.
Bruxelles, le 6 juin 2008.
Le Ministre-Président du Gouvernement flamand,
K. PEETERS
La Ministre flamande des Travaux publics, de l'Energie, de l'Environnement et de la Nature,
Mme H. CREVITS.