Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
24 MEI 2007. - Besluit van de Waalse Regering betreffende steun aan de landbouw (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-09-2007 en tekstbijwerking tot 19-08-2009)
Titre
24 MAI 2007. - Arrêté du Gouvernement wallon concernant les aides à l'agriculture (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 13-09-2007 et mise à jour au 19-08-2009)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (125)
Texte (125)
TITEL I. - Algemeen.
TITRE Ier. - Dispositions communes.
HOOFDSTUK I. - Algemene begripsomschrijvingen.
CHAPITRE Ier. - Définitions générales.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° landbouwactiviteit : land- of tuinbouwproducten produceren, fokken of telen tot en met het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw- en milieuconditie houden. Evenals de verwerking en/of de verhandeling van de daaruit voortspruitende producten die onder bijlage I bij het Verdrag vallen;
  2° bestuur : de Afdeling Steun aan de Landbouw van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest;
  3° landbouwer : de natuurlijke of rechtspersoon of de groepering van natuurlijke of van rechtspersonen of van beide die een landbouwactiviteit al dan niet als hoofdberoep uitoefent in een bedrijf dat hij zelfstandig, voor eigen baat en voor eigen rekening beheert. Een landbouwer wordt geïdentificeerd aan de hand van zijn "producentnummer";
  4° landbouwvereniging : vereniging die gericht is op de bevordering van informatie en vulgarisatie ten einde in haar omgeving te zorgen voor de technische, economische en sociale vooruitgang van de landbouwbedrijven en voor het welzijn van de landelijke bevolking;
  5° activiteit als bijberoep : beroepsactiviteit van een rechtspersoon of, in voorkomend geval, van een afgevaardigd-bestuurder of beheerder of vennoot-beheerder van een rechtspersoon, die van zijn landbouw-, toeristische, pedagogische, ambachtelijke activiteiten, uitgeoefend op het betrokken bedrijf, of nog van zijn bosbouwactiviteiten of activiteiten inzake onderhoud van de natuurlijke omgeving met het voordeel van overheidssteun, een jaarlijks totaal belastbaar netto-inkomen vergaart dat hoger is dan 35 % van het belastbare nettobedrag van zijn jaarlijkse globale inkomen uit de beroepsactiviteit als geheel zoals bedoeld in punt 28°, evenwel zonder dat die persoon uit zijn landbouwactiviteit uitgeoefend op het landbouwbedrijf een totaal jaarlijks belastbaar netto-inkomen haalt dat lager is dan 25 % van zijn globaal jaarinkomen uit het geheel van zijn beroepsactiviteiten. Daarnaast moet hij minder dan 65 % van één volwaardige arbeidskracht (1 800 gewerkte uren per jaar) spenderen aan een beroepsactiviteit buiten zijn bedrijf;
  6° activiteit als hoofdberoep : beroepsactiviteit van een rechtspersoon of, in voorkomend geval, van een afgevaardigd-bestuurder of beheerder of vennoot-beheerder van een rechtspersoon, die van zijn landbouw-, toeristische, pedagogische, ambachtelijke activiteiten, uitgeoefend op het betrokken bedrijf, of nog van zijn bosbouwactiviteiten of activiteiten inzake onderhoud van de natuurlijke omgeving met het voordeel van overheidssteun, een jaarlijks totaal belastbaar netto-inkomen vergaart dat hoger is dan 50 % van het belastbare nettobedrag van zijn globale jaarinkomen uit de beroepsactiviteit als geheel zoals bedoeld in punt 28°, evenwel zonder dat die persoon uit zijn landbouwactiviteit uitgeoefend op het landbouwbedrijf een totaal jaarlijks belastbaar netto-inkomen haalt dat lager is dan 35 % van zijn globaal jaarinkomen uit het geheel van zijn beroepsactiviteiten. Daarnaast moet hij minder dan 50 % van één volwaardige arbeidskracht (1 800 gewerkte uren per jaar) spenderen aan een beroepsactiviteit buiten zijn bedrijf;
  7° vereniging van melkproducenten : vereniging van twee tot hoogstens vijf producenten zoals omschreven in artikel 5 van Verordening (EG) 1788/2003 en in artikel 1, 6°, a, van het besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten, opgericht bij authentieke akte voor een onbepaalde duur die niet minder mag bedragen dan drie periodes, met het oog op leveringen en/of rechtstreekse verkopen met de referentiehoeveelheden van de vennoten die er houder van blijven zoals bepaald in artikel 1, 6, c, van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004. Het doel van de vereniging van melkproducenten is uitsluitend het zelfstandig beheer van de melkproductiemiddelen van de vennoten en zowel de productie als de verhandeling van de referentiehoeveelheden vanaf één enkele melkproductie-eenheid van één der vennoten;
  8° adviseur : persoon bij wie de landbouwer terecht kan, die in het bezit is van de vaardigheden en de minimumervaring bepaald in bijlage VI en die het landbouwbedrijfshoofd kiest uit de structuren erkend door het bestuur volgens de criteria bepaald in bijlage VI, om hem van advies te voorzien bij verwezenlijking van zijn ontwikkelings- of investeringsplan en/of de uitvoering en evaluatie ervan;
  9° oppervlakteaangifte en steunaanvraag (afgekort oppervlakteaangifte) : het door het bestuur opgemaakte formulier, dat het volgende omvat : de steunaanvragen in het kader van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening en van sommige maatregelen voor plattelandsontwikkeling, de beheers- en controlegegevens betreffende die regelingen en maatregelen en andere communautaire of nationale regelingen alsook de elementen vereist voor de identificatie van alle landbouwpercelen van het bedrijf, hun oppervlakte, plaatsbepaling en gebruik (gewas en bestemming);
  10° praktische ervaring : de beroepservaring in de landbouw als landbouwbedrijfshoofd, helper of landbouwarbeider, aangetoond aan de hand van de aansluitingsperidoes in die hoedanigheid bij een maatschappelijke verzekeringskas of aan de hand van elk ander document op grond waarvan het statuut van de aanvrager t.o.v. van deze regelgeving kan worden vastgelegd;
  11° bedrijf : het geheel van de productie-eenheden gelegen op het nationaal grondgebied en zelfstandig beheerd door eenzelfde landbouwer ongeacht de speculaties. Enkel de in het Waalse Gewest gelegen productie-eenheden kunnen in aanmerking komen voor de steun bepaald in dit besluit;
  12° landbouwbedrijfshoofd : de natuurlijke persoon of, voor een rechtspersoon, elke afgevaardigd bestuurder, beheerder of vennoot-beheerder van de rechtspersoon die zich in een bedrijf aan de landbouwactiviteit wijdt en die die activiteit al dan niet als hoofdberoep uitoefent. Het landbouwbedrijfshoofd moet zijn briefwisselingsadres in het Waalse Gewest hebben en zijn productie-eenheid of -eenheden dient of dienen in het Waalse Gewest gelegen te zijn;
  13° landbouwbedrijfshoofd-rechtspersoon : de rechtspersoon waarvan de statuten als hoofddoel opgeven : de landbouwactiviteit en de verhandeling van producten die hoofdzakelijk van dat bedrijf afkomstig zijn. Die rechtspersoon dient daarnaast aan volgende voorwaarden te voldoen :
  a) indien het gaat om een landbouwvennootschap bedoeld bij de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, Boek I, titel I, artikel 2, § 3, moeten de venno(o)t(en)-beheerder(s) een beroepsactiviteit als hoofdberoep uitoefenen die betrekking heeft op het betrokken bedrijf, overeenkomstig punt 6°;
  b) indien het gaat om één van de andere vennootschapsvormen bedoeld bij de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, Boek I, titel I, artikel 2, § 2 :
  - wordt de vennootschap opgericht voor een minimum duur van twintig jaar;
  - zijn de aandelen of deelbewijzen op naam;
  - behoren de aandelen of deelbewijzen voor minstens 51 % aan de bestuurders of beheerders toe;
  - worden de afgevaardigd-bestuurders of beheerders aangewezen onder de vennoten;
  - zijn alle afgevaardigd bestuurders of beheerders van de vennootschap of, bij afwezigheid, alle bestuurders, natuurlijke personen die het betrokken bedrijf beheren en er een activiteit als hoofdberoep uitoefenen overeenkomstig punt 6°;
  - vloeit minstens de helft van de omzet van de rechtspersoon voort uit diens landbouwactiviteit;
  14° bedrijf in een probleemgebied : bedrijf waarvan minstens 40 % van de gebruikte landbouwoppervlakte in een probleemgebied gelegen is;
  15° ELFPO : Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;
  16° productieketen met gedifferentieerde kwaliteit : operator of groep operatoren in de productie, de verwerking en de verdeling die een productdossier naleven dat leidt tot een product met gedifferentieerde kwaliteit;
  17°overheidsgarantie : geweststeun in de vorm van een garantie van het Waalse Gewest die gekoppeld kan worden aan de terugbetaling in kapitaal, interesten en accessoria voor leningen die toegekend worden aan de onder de punten 7°, 12°, 13°, 19°, 20°, 29° en 30° bedoelde natuurlijke en rechtspersonen, met het oog op de onder punt 19° bedoelde verrichtingen, op voorwaarde dat ze toegekend worden door een daartoe erkende openbare of privékredietinstelling. De overheidsgarantie vult de door de kredietaanvrager gestelde zekerheden aan en mag niet meer dan 75° % van het nog verschuldigde saldo van het toegestane krediet dekken. De betaling van de rentesubsidie wordt opgeschort zodra een beroep wordt gedaan op de garantie;
  18° zelfstandig beheer : het beheer van een bedrijf waarbij elke verwarring met één of meerdere andere landbouwers op het gebied van het beheer, de uitoefening van de landbouwactiviteit, de productiemiddelen of hun gebruik uitgesloten wordt;
  19° voedergroepering : feitelijke vereniging waarvan de overeenkomst voorziet in de hoofdelijke aansprakelijkheid van de leden.
  De groepering moet voornamelijk voederproductie als doel hebben, alsook de ordening en de uitrusting van gezamenlijk uitgebate weilanden, en moeten bovendien voldoen aan de volgende voorwaarden :
  a) bestaan uit minstens drie leden-landbouwers die elk minstens 40 % van de in probleemgebieden gebruikte oppervlakte in bedrijf hebben. De gebruikte oppervlakte van de groepering moet minstens 3 ha per lid bedragen;
  b) een activiteitsduur van minstens zes jaar waarborgen;
  c) de leden moeten de materiaalaankoop medefinancieren naar evenredigheid van de voedergewasoppervlakte die deel uitmaakt van hun bedrijf en met het verworven materiaal verwerkt moet worden;
  d) een beheersboekhouding voeren;
  20° groepering van melkproducenten : de groepering van twee melkproducenten die op zelfstandige wijze voor eigen baat en rekening één enkel bedrijf beheert die uitsluitend voortvloeit uit het samenbrengen van beide bedrijven van de leden ervan, namelijk het geheel van de productie-eenheden die elk van de leden van de groepering voorafgaandelijk aan de oprichting van bedoelde groepering van melkproducenten beheerden. die groepering verkoopt rechtstreeks melk of andere zuivelproducten of levert melk aan een koper en voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 1°, 6.b., van het besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten;
  21° investering : verrichtingen die gericht zijn op de aankoop, bouw, vestiging, vergroting, vernieuwing of verbetering, ten gunste van de natuurlijke of rechtspersonen die de hieronder omschreven steun genieten, van duurzame goederen zoals grond, gebouwen, uitrustingen, installaties, machines, gereedschap, materiaal en aanplantingen in de tuinbouwteelt;
  22° vervangingsinvestering : een investering die eenvoudigweg een machine of een bestaand gebouw, of onderdelen ervan, vervangt door een nieuwe machine of een nieuw gebouw, zonder de productiecapaciteit te verhogen met minstens 25 % of zonder de aard van de productie of de aangewende technologie fundamenteel te veranderen. De volledige afbraak van een minstens dertig jaar oud landbouwgebouw en de vervanging ervan door een modern gebouw of nog de ingrijpende renovatie van een bedrijfsgebouw worden niet beschouwd als vervangingsinvesteringen. De renovatie wordt als ingrijpend beschouwd indien de kostprijs minstens 50 % van de waarde van het nieuwe gebouw vertegenwoordigt;
  23° Minister : de Minister bevoegd voor Landbouw;
  24° ontwikkelingsplan : plan dat voorgesteld wordt wanneer iemand zich voor het eerst als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep vestigt en dat betrekking heeft op de oprichting en/of de gehele dan wel gedeeltelijke overname van een bedrijf, en eventueel een investeringsplan dat de bedrijfsoprichting dan wel -overname aanvult. In dat plan dient met name een beginsituatie van het bedrijf te worden besproken, evenals ijkpunten en specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten. Er wordt eveneens een omstandige omschrijving opgenomen van de investeringen, de opleidingen, de advisering of elke andere noodzakelijke actie voor de totstandkoming van de activiteiten van het bedrijf. De minimumstructuur en -inhoud ervan worden nader bepaald in bijlage IV;
  25° investeringsplan : document dat vertrekkend vanuit de kenmerken van het bedrijf doelstellingen vastlegt en de lijst opmaakt van de investeringen die doorgevoerd moeten worden over een periode van drie jaar om die doelstellingen te bereiken en de uitbating duurzamer te maken. De minimumstructuur en -inhoud ervan worden nader bepaald in bijlage I;
  26° product van gedifferentieerde kwaliteit : product dat zich van standaardproducten onderscheid doordat de productiewijze gedifferentieerd is (o.a. verbetering van de traceerbaarheid van het product, verbetering van het dierenwelzijn, verbetering van het leefmilieu, gegarandeerde traditionele specificiteit o.a.) en/of doordat het eindproduct een kwalitatieve meerwaarde oplevert (meer bepaald de verbetering van de smaakkwaliteit) en/of doordat er een erkende geografisch identificatie aanwezig is (beschermde oorsprongbenaming, beschermde geografische aanduiding).
  Aan die definitie voldoen :
  - de geregistreerde producten in de zin van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen;
  - de geregistreerde producten in de zin van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de specificiteitscertificering voor landbouwproducten en levensmiddelen;
  - de producten uit de biolandbouw in de zin van Verordening (EG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen;
  - de producten die voldoen aan de minimumvereisten voor de "eieren van hennen met vrije uitloop" of de "scharreleieren" in de zin van Verordening (EG) nr. 2295/2003 van de Commissie van 23 december 2003 houdende bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren;
  - de producten die voldoen aan de minimumvereisten voor de houderijsystemen "scharrel... - binnengehouden", "scharrel met uitloop", "boerenscharrel/hoeve met uitloop" of "boerenscharrel/hoeve met vrije uitloop" in de zin van Verordening (EEG) nr. 1538/91 van de Commissie van 5 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee;
  - de andere producten, verkregen overeenkomstig een productdossier dat voldoet aan de minimumvereisten bepaald door de Waalse Regering;
  27° probleemgebieden : de probleemgebieden zijn :
  a) de volgende landbouwgebieden, in hun geheel beschouwd : de Hoge Ardennen, de Famenne, de Venen, de Ardennen, de Jurassische regio;
  b) het gedeelte van het Luikse weidegebied dat bestaat uit :
  - - de fusiegemeenten Aywaille, Ferrières, Jalhay, Lierneux, Spa, Sprimont, Stavelot, Stoumont, Theux, Trois-Ponts, Vielsalm;
  - de volgende grondgebieden :
  * het grondgebied van de gemeente Verviers dat vóór 1 januari 1977 de gemeenten Polleur en Theux toebehoorde;
  * het grondgebied van de gemeente Esneux dat vóór 1 januari 1977 de gemeente Dolembreux toebehoorde;
  * het grondgebied dat ten zuiden van de Vesder en van de gemeenten Baelen, Eupen en Raeren gelegen is;
  * voor de gemeente Comblain-au-Pont, het gedeelte van de gemeente dat tussen de Ourthe en de Amel gelegen is en het landbouwgebied van het gewestplan dat de deelgemeente Poulseur toebehoort;
  * voor de gemeente Esneux, de landbouwgebieden van het gewestplan Luik op de rechteroever van de Ourthe, die de deelgemeenten Esneux en Tilff toebehoren;
  * voor de gemeente Chaudfontaine, de landbouwgebieden van het gewestplan Luik die de deelgemeenten Beaufays en Chaudfontaine toebehoren;
  * voor de gemeente Trooz, de landbouwgebieden van het ontwerp van het gewestplan Luik die de deelgemeenten Trooz, Forêt, Nessonvaux en Fraipont toebehoren;
  * voor de gemeente Olne, het landbouwgebied van het ontwerp van het gewestplan Luik bezuiden een lijn die van het westen naar het oosten gevormd wordt door de beek Saint-Hadelin, vervolgens de weg naar Olne via de "six chemins", en vanaf Olne de weg naar het punt waar de gemeenten Xhendelesse en Soiron elkaar raken;
  * voor de gemeente Pepinster, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Soiron, Wegnez en Pepinster toebehoren;
  * voor de gemeente Verviers, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Lambermont, Ensival, Heusy, Stembert en Petit-Rechain toebehoren;
  * voor de gemeente Dison, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Dison en Andrimont toebehoren;
  * voor de gemeente Limbourg, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Limbourg, Goé en Bilstain bezuiden de weg naar Villers toebehoren;
  * voor de gemeente Baelen, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers bevattende het gedeelte van de deelgemeenten Baelen en Membach bezuiden de weg Eupen-Limbourg en benoorden daarvan, het landbouwgebied dat afgebakend is door de weg die de wijk "Au Calvaire" met Baelen (Houtem, Les Forges en Medal) verbindt;
  28° globaal jaarinkomen uit de beroepsactiviteit : het brutobelastbaar inkomen uit het geheel van de beroepsactiviteiten en de vervangingsinkomens van een landbouwbedrijfshoofd. Dat inkomen omvat meer bepaald :
  - de inkomsten uit activiteiten als werknemer in loonverband (arbeidsovereenkomst);
  - de inkomsten uit een activiteit uit een andere pensioenregeling opgericht krachtens een wet, een provinciereglement of door de nationale maatschappij der Belgische spoorwegen;
  - de inkomsten uit prestaties in het dag- of avondonderwijs;
  - de inkomsten als zelfstandige uit :
  * de nettowinsten van landbouw-, industrie- of handelsondernemingen; voor een landbouwbedrijfshoofd stemt de "totale nettowinst" overeen met rubriek C van het berekeningsblad landbouwer als bijlage bij de aangifte personenbelasting of bij de belasting der niet-inwoners;
  * bezoldigingen van bestuurders van in België gelegen kapitaal- en personenvennootschappen;
  * inkomsten als actieve vennoot van in België gelegen personenvennootschappen;
  - de inkomsten als zelfstandig helper;
  - de pensioeninkomsten;
  - de vervangingsinkomsten zoals de sociale uitkeringen (werkloosheid of Z.I.V.-vergoedingen, de vergoedingen wegens een arbeidsongeval, wegens een ongeval van of naar het werk of wegens een beroepsziekte, de inkomsten wegens arbeidsonderbreking);
  29° coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap : de coöperatieve vennootschap die opgericht is overeenkomstig de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, boek I, titel I, artikel 2, § 2, vierde streepje en die aan de volgende vereisten voldoet :
  a) haar doel moet voornamelijk gericht zijn op landbouw, tuinbouw of veeteelt en op de verbetering en rationalisatie van de behandeling, de verwerking of de afzet van landbouwproducten;
  b) de meerderheid der vennoten, met een minimum van drie, moeten landbouwers zijn;
  c) de statuten moeten bepalen dat elke vennoot op de algemene vergaderingen over minstens één stem beschikt en dat het aantal stemmen waarover een vennoot beschikt, beperkt wordt tot hoogstens één vijfde van de stemmen die aan de vertegenwoordigde deelbewijzen gekoppeld zijn;
  d) het jaarlijkse dividend mag niet hoger zijn dan het percentage dat door de Nationale raad voor de coöperatie vastgesteld is;
  30° coöperatieve vereniging voor het gebruik van landbouwmateriaal (CVGL) : de coöperatieve vereniging die opgericht is overeenkomstig de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, boek I, titel I, artikel 2, § 2, vierde streepje, en waarvan het maatschappelijk doel binnen het bedrijf van haar leden, hoofdzakelijk gericht moet zijn op het gemeenschappelijk gebruik van landbouwmateriaal dat noodzakelijk is voor landbouwactiviteit van haar leden. De meerderheid der leden van de CVGL, met een minimum van drie, moeten landbouwers zijn. De CVGL moet daarnaast voldoen aan de voorwaarden c en d, vernoemd in bovenstaand punt 29°;
  31° voederoppervlakte : landbouwgrond, aangegeven in de oppervlakteaangifte onder de hoofdbestemmingscode "P" of "I", voor zover de teeltcode, bepaald in de toelichtingsnota 2, 3, 4, 5, 6, 7 als begincijfer heeft of overeenstemt met één van de volgende codes : 82, 83, 84, 85, 851, 852 of 86, en voor zover er geen energiegewassen, noten, pitvruchten, zetmeelaardappelen of zaad geteeld worden;
  32° referentiepercentage : percentage dat om de drie maanden door het bestuur bekend wordt gemaakt als berekeningsgrondslag voor de toekenning van de tegemoetkoming in de vorm van een rentetoelage voor de leningen die aangegaan worden door een steungerechtigde die in aanmerking komt voor steun in de vorm van een rentetoelage. Dat cijfer wordt berekend door 1 % toe te voegen aan de gemiddelde waarde van de OLO-rentevoet op tien jaar in de drie maanden voor de bekendmakingsdatum;
  33° grootvee-eenheid (GVE) : het aantal grootvee-eenheden wordt berekend door het aantal runderen, paarden, varkens, pluimvee, ooien of geiten te vermenigvuldigen met de volgende coëfficiënten :
  - stieren, koeien en andere runderen van meer dan twee jaar,
  - paarden ouder dan zes maanden 1,0 GVE
  - runderen tussen de zes maanden en twee jaar 0,6 GVE
  - runderen van minder dan zes maanden 0,4 GVE
  - schapen- en geiten 0,15 GVE
  - fokvaarzen van meer dan 50 kg 0,5 GVE
  - andere varkensachtigen 0,3 GVE
  - legkippen 0,014 GVE
  - ander pluimvee 0,003 GVE
  34° productie-eenheid : het geheel van de functioneel samenhangende productiemiddelen die uitsluitend door de landbouwer zelf worden gebruikt, met inbegrip van de gebouwen, de opslaginfrastructuren, de gekweekte dieren en de voedervoorraden die nodig zijn om één of meerdere landbouwspeculaties uit te voeren;
  35° volwaardige arbeidskracht (VAK) : 1 800 arbeidsuren die jaarlijks gepresteerd worden;
  36° landelijke vrije zone : de zone die deel uitmaakt van die welke vastgesteld zijn overeenkomstig artikel 38 van het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië.
Article 1. Pour l'application du présent arrêté, on entend par :
  1° activité agricole : la production, l'élevage ou la culture de produits agricoles ou horticoles, y compris la récolte, la traite et la détention d'animaux à des fins agricoles, ou le maintien de terres dans de bonnes conditions agricoles et environnementales. Ainsi que la transformation et/ou la commercialisation des produits qui en sont issus et qui relèvent de l'annexe Ire du Traité;
  2° Administration : la Division des Aides à l'Agriculture de la Direction générale de l'Agriculture du Ministère de la Région wallonne;
  3° agriculteur : personne physique ou morale ou le groupement de personnes physiques ou de personnes morales, qui exerce une activité agricole à titre principal ou non principal dans une exploitation qu'il gère de manière autonome, à son profit et pour son compte. Un agriculteur est identifié par son "numéro de producteur";
  4° association agricole : association qui a pour but de promouvoir l'information et la vulgarisation afin d'assurer dans son environnement, le progrès technique, économique et social des exploitations agricoles et le bien-être des populations rurales;
  5° activité à titre non principal : activité professionnelle d'une personne physique ou, le cas échéant, d'un administrateur délégué ou d'un gérant ou d'un associé gérant d'une personne morale, qui retire de ses activités agricoles, touristiques, pédagogiques, artisanales exercées sur le site de l'exploitation considérée ou encore de ses activités forestières ou de ses activités d'entretien de l'espace naturel bénéficiant d'aides publiques, un bénéfice annuel net total imposable supérieur à 35 % du montant de son revenu annuel global issu de l'ensemble de ses activités professionnelles tel que défini au point 28°, sans toutefois que cette personne n'obtienne de ses activités agricoles dans l'exploitation agricole un bénéfice annuel net total imposable inférieur à 25 % du montant de son revenu annuel global issu de l'ensemble de ses activités professionnelles. Il doit en outre consacrer moins de 65 % d'une unité de travail humain (1.800 heures prestées par année) aux activités professionnelles extérieures à l'exploitation;
  6° activité à titre principal : activité professionnelle d'une personne physique ou, le cas échéant, d'un administrateur délégué ou d'un gérant ou d'un associé gérant d'une personne morale, qui retire de ses activités agricoles touristiques, pédagogiques, artisanales exercées sur le site de l'exploitation considérée ou encore de ses activités forestières ou de ses activités d'entretien de l'espace naturel bénéficiant d'aides publiques, un bénéfice annuel net total imposable supérieur à 50 % du montant de son revenu annuel global issu de l'ensemble de ses activités professionnelles tel que défini au point 28°, sans toutefois que cette personne n'obtienne de ses activités agricoles dans l'exploitation agricole un bénéfice annuel net total imposable inférieur à 35 % du montant de son revenu annuel global issu de l'ensemble de ses activités professionnelles. Il doit en outre consacrer moins de 50 % d'une unité de travail humain (1.800 heures prestées par année) aux activités professionnelles extérieures à l'exploitation;
  7° association de producteurs laitiers ou "A.P.L." : association entre deux à maximum cinq producteurs tels que définis à l'article 5 du Règlement (CE) 1788/2003 et à l'article 1°, 6.a. de l'arrêté du Gouvernement wallon du 9 septembre 2004 relatif à l'application du prélèvement dans le secteur du lait et des produits laitiers, constituée par acte authentique pour une durée indéterminée qui ne peut être inférieure à 3 périodes, en vue d'effectuer des livraisons et/ou ventes directes avec les quantités de référence des associés qui en demeurent les titulaires tel que prévu à l'article 1er, 6°, c, de l'arrêté du Gouvernement wallon du 9 septembre 2004 précité. L'objet de l'A.P.L. est exclusivement la gestion autonome des moyens de production laitière des associés et la production ainsi que la commercialisation des quantités de référence des associés à partir d'une seule unité de production laitière d'un des associés;
  8° consultant : personne ressource possédant les compétences et l'expérience minimale fixée à l'annexe VI et choisie par l'exploitant agricole au sein de structures agréées par l'Administration suivant les critères fixés à l'annexe VI en vue de le conseiller lors de la réalisation de son plan de développement ou d'investissements et/ou lors de sa(leur) mise en oeuvre et de son(leur) évaluation;
  9° déclaration de superficie et demande d'aides en abrégé déclaration de superficie : le formulaire, établi par l'Administration, qui inclut les demandes d'aides dans le cadre des régimes de soutien direct et de certaines mesures de développement rural, les éléments de gestion et de contrôle relatifs à ces régimes et mesures et à d'autres régimes communautaires ou nationaux et les éléments permettant l'identification de toutes les parcelles agricoles de l'exploitation, leur superficie, leur localisation et leur utilisation (culture et destination);
  10° expérience pratique : expérience professionnelle agricole en tant qu'exploitant agricole, aidant ou ouvrier prouvée par les périodes d'affiliation à ce titre à une caisse d'assurance sociale ou sur base de tout autre document permettant d'établir le statut du demandeur en regard de la présente réglementation;
  11° exploitation : l'ensemble des unités de production situées sur le territoire national, gérées de façon autonome par un seul et même agriculteur, quelles que soient les spéculations. Seules les unités de production situées en Région wallonne pourront bénéficier des aides fixées dans le présent arrêté;
  12° exploitant agricole : la personne physique ou dans le cas d'une personne morale, chacun des administrateurs délégués, gérants ou associés gérants de la personne morale, qui s'adonne, au sein d'une exploitation, à l'activité agricole et qui exerce cette activité à titre principal ou non principal. L'exploitant agricole doit avoir en Région wallonne son adresse de correspondance et son (ses) unité(s) de production doivent être situées dans la Région wallonne;
  13° exploitant agricole personne morale : la personne morale dont les statuts indiquent comme objet principal l'activité agricole et la commercialisation des produits provenant principalement de cette exploitation. Cette personne morale doit en outre satisfaire aux conditions suivantes :
  a) s'il s'agit d'une société agricole visée par la loi du 7 mai 1999 contenant le Code des sociétés, livre Ier, titre Ier, article 2, § 3, le ou les associés gérants de la société doivent exercer une activité professionnelle à titre principal relativement à l'exploitation considérée, conformément au point 6°;
  b) s'il s'agit d'une des autres formes de sociétés visées par la loi du 7 mai 1999 contenant le Code des sociétés, livre premier, titre Ier, article 2, § 2 :
  - la société est constituée pour une durée d'au moins vingt ans;
  - les actions ou les parts de la société sont nominatives;
  - les actions ou les parts de la société appartiennent en majorité aux administrateurs ou gérants;
  - les administrateurs délégués ou gérants de la société sont désignés parmi les associés;
  - tous les administrateurs délégués ou gérants de la société ou, en leur absence, tous les administrateurs, sont des personnes physiques qui gèrent l'exploitation considérée et y exercent une activité à titre principal, conformément au point 6°;
  - le moitié au moins du chiffre d'affaire de la personne morale est issu de son activité agricole;
  14° exploitation en zone défavorisée : exploitation dont au moins 40 % de la surface agricole utilisée se situe en zone défavorisée;
  15° FEADER : le Fonds européen agricole pour le développement rural;
  16° filière de production de qualité différenciée : opérateur ou groupe d'opérateurs de production, de transformation et de distribution qui respectent un cahier des charges conduisant à un produit de qualité différenciée;
  17° garantie publique : aide régionale sous forme d'une garantie de la Région wallonne qui peut être attachée au remboursement en capital, intérêts et accessoires des prêts consentis aux personnes physiques et morales visées aux points 7°, 12°,13°, 19°, 20, 29° et 30° en vue de la réalisation des opérations mentionnées au point 19°, pour autant que le prêt soit accordé par un organisme de crédit public ou privé agréé à cette fin. La garantie publique complète les sûretés constituées par le demandeur de crédit, et ne peut couvrir plus de 75 % du solde restant dû du crédit consenti. Le paiement de la subvention-intérêt est suspendu dès lors qu'il est fait appel à l'exécution de la garantie;
  18° gestion autonome : la gestion d'une exploitation qui exclut toute confusion avec un ou plusieurs autres agriculteurs au niveau de la gestion, de l'exécution de l'activité agricole, des moyens de production ou de leur usage;
  19° groupement fourrager : association de fait dont la convention prévoit la responsabilité solidaire des membres;
  Le groupement a pour objet principal la production fourragère ainsi que l'aménagement et l'équipement des pâturages exploités en commun, et répond en outre aux conditions suivantes :
  a) être composé d'au moins trois membres agriculteurs exploitant chacun au moins 40 % de la superficie utilisée en régions défavorisées. La superficie utilisée du groupement doit s'élever à au moins 3 ha par membre;
  b) garantir une durée d'activité de six ans au moins;
  c) les membres doivent participer au financement des achats de matériel proportionnellement aux superficies de cultures destinés à l'alimentation du bétail faisant partie de leur exploitation et devant être traitées par le matériel acquis;
  d) tenir une comptabilité de gestion;
  20° groupement de producteurs laitiers : groupement de deux producteurs laitiers qui gère de manière autonome, à son profit et pour son compte, une seule exploitation résultant exclusivement de la mise en commun des deux exploitations de ses membres, c'est-à-dire, l'ensemble des unités de production que chacun des membres du groupement gérait préalablement à la constitution dudit groupement de producteurs laitiers. Ce groupement vend directement du lait ou d'autres produits laitiers ou livre du lait à un acheteur et répond aux conditions fixées à l'article1°, 6.b. de l'arrêté du Gouvernement wallon du 9 septembre 2004 relatif à l'application du prélèvement dans le secteur du lait et des produits laitiers;
  21° investissements : les opérations qui consistent à acquérir, construire, établir, accroître, rénover ou améliorer, au profit des personnes physiques ou morales bénéficiaires des aides couvertes par le présent arrêté, des biens de nature durable, tels le sol, les bâtiments, l'équipement, les installations, les machines, les outils, le matériel, ainsi que les plantations de cultures horticoles;
  22° investissement de remplacement : un investissement qui remplace simplement une machine ou un bâtiment existant, ou des parties d'une machine ou d'un bâtiment existant, par une nouvelle machine ou un nouveau bâtiment, sans augmenter la capacité de production d'au moins 25 % ou sans changer fondamentalement la nature de la production ou de la technologie utilisée. La démolition complète d'un bâtiment agricole d'au moins trente ans et son remplacement par un bâtiment moderne ou encore la rénovation lourde d'un bâtiment d'exploitation ne sont pas considérés comme des investissements de remplacement. La rénovation est considérée comme lourde lorsque son coût représente au moins 50 % de la valeur du nouveau bâtiment;
  23° Ministre : le Ministre qui a l'Agriculture dans ses attributions;
  24° plan de développement : plan présenté lors de l'installation pour la première fois en qualité d'exploitant agricole à titre principal et couvrant la création et/ou la reprise totale ou partielle d'une exploitation ainsi qu'éventuellement un plan d'investissements en complément à la création ou la reprise. Il doit notamment comprendre un état de la situation initiale de l'exploitation ainsi que des points de référence et des objectifs spécifiques définis en vue du développement de ses activités. Il présente également une description détaillée des investissements, des formations, des services de conseil ou de toute autre action nécessaires afin de développer les activités de l'exploitation. Sa structure et son contenu minimaux sont précisés à l'annexe IV;
  25° plan d'investissements : document qui, au départ des caractéristiques de l'exploitation, fixe des objectifs et liste les investissements à réaliser sur une période de 3 ans pour atteindre lesdits objectifs et pour rendre l'exploitation plus durable. La structure et le contenu minimal sont repris en annexe I;
  26° produit de qualité différenciée : produit se distinguant des productions standards par une différenciation de son mode de production (amélioration de la traçabilité du produit, amélioration du bien être-animal, amélioration de l'environnement, spécificité traditionnelle garantie (S.T.G.), entre autres) et/ou par une plus value qualitative sur le produit fini (notamment amélioration des qualités gustatives ) et/ou par une identification géographique reconnue (appellation d'origine protégée (A.O.P.), indication géographique protégée (I.G.P.)).
  Répondent à cette définition :
  - les produits enregistrés au sens du Règlement (CE) n° 510/2006 du Conseil du 20 mars 2006 relatif à la protection des indications géographiques et des appellations d'origine des produits agricoles et des denrées alimentaires;
  - les produits enregistrés au sens du Règlement (CE) n° 509/2006 du Conseil du 20 mars 2006 relatif aux attestations de spécificité des produits agricoles et des denrées alimentaires;
  - les produits issus de l'agriculture biologique au sens du Règlement (CE) n° 2092/91 du Conseil du 24 juin 1991 concernant le mode de production biologique de produits agricoles et sa présentation sur les produits agricoles et les denrées alimentaires;
  - les produits répondant aux exigences minimales fixées pour les "oeufs de poules élevées en plein air" ou les "oeufs de poules élevées au sol" au sens du Règlement (CE) n° 2295/2003 de la Commission du 23 décembre 2003 établissant les modalités d'application du Règlement (CEE) n° 1907/90 du Conseil concernant certaines normes de commercialisation applicables aux oeufs;
  - les produits répondant aux exigences minimales fixées pour les modes d'élevage "élevé à l'intérieur - système extensif", "sortant à l'extérieur", "fermier - élevé en plein air", ou "fermier - élevé en liberté" au sens du Règlement (CEE) n° 1538/91 de la Commission du 5 juin 1991 portant modalités d'application du Règlement (CEE) n° 1906/90 du Conseil établissant des normes de commercialisation pour la viande de volaille;
  - les autres produits obtenus conformément à un cahier des charges répondant à des exigences minimales, arrêtées par le Gouvernement wallon;
  27° régions défavorisées : les régions défavorisées sont :
  a) les régions agricoles entières suivantes : Haute Ardenne, Famenne, Fagnes, Ardenne, Région jurassique;
  b) la partie de la région herbagère liégeoise composée :
  - des entités communales d'Aywaille, Ferrières, Jalhay, Lierneux, Spa, Sprimont, Stavelot, Stoumont, Theux, Trois-Ponts, Vielsalm;
  - des territoires suivants :
  * le territoire de la commune de Verviers qui faisait partie des communes de Polleur et Theux avant le 1er janvier 1977;
  * le territoire de la commune d'Esneux qui faisait partie de la commune de Dolembreux avant le 1er janvier 1977;
  * le territoire situé au sud de la Vesdre, des communes de Baelen, Eupen et Raeren;
  * pour la commune de Comblain-au-Pont, la partie de la commune située entre l'Ourthe et l'Amblève et la zone agricole du plan de secteur faisant partie de la section de Poulseur;
  * pour la commune d'Esneux, les zones agricoles du plan de secteur de Liège, situées sur la rive droite de l'Ourthe et faisant partie des sections d'Esneux et de Tilff;
  * pour la commune de Chaudfontaine, les zones agricoles du plan de secteur de Liège faisant partie des sections de Beaufays et de Chaudfontaine;
  * pour la commune de Trooz, les zones agricoles du projet du plan de secteur de Liège faisant partie des sections de Trooz, de Forêt, de Nessonvaux et de Fraipont;
  * pour la commune d'Olne, la zone agricole du projet du plan de secteur de Liège située au sud d'une ligne représentée d'ouest en est par le ruisseau de Saint-Hadelin, puis la route se dirigeant vers Olne par les " six chemins ", puis d'Olne le chemin se dirigeant vers l'intersection des communes de Xhendelesse et Soiron;
  * pour la commune de Pepinster, les zones agricoles du plan de secteur de Verviers faisant partie des sections de Soiron, Wegnez et Pepinster;
  * pour la commune de Verviers, les zones agricoles du plan de secteur de Verviers faisant partie des sections de Lambermont, Ensival, Heusy, Stembert et Petit-Rechain;
  * pour la commune de Dison, les zones agricoles du plan de secteur de Verviers faisant partie des sections de Dison et Andrimont;
  * pour la commune de Limbourg, les zones agricoles du plan de secteur de Verviers faisant partie des sections de Limbourg, Goé et Bilstain au sud de la route de Villers;
  * pour la commune de Baelen, les zones agricoles du plan de secteur de Verviers comprenant la partie des sections de Baelen et Membach située au sud de la route Eupen-Limbourg et au nord de celle-ci la zone agricole limitée par le chemin allant du lieu-dit "Au Calvaire" jusque Baelen (Houtem, Les Forges et Medal);
  28° revenu annuel global issu de l'activité professionnelle : le revenu brut imposable issu de l'ensemble des activités professionnelles et les revenus de remplacement dans le chef d'un exploitant agricole. Ce revenu comprend notamment :
  - les revenus provenant d'activités en qualité de travailleur salarié (contrat de travail);
  - les revenus provenant d'une activité relevant d'un autre régime de pension établi en vertu d'une loi, par un règlement provincial ou par la Société nationale des Chemins de fer belges;
  - les revenus issus des prestations dans l'enseignement de jour ou du soir;
  - les revenus à titre d'indépendant provenant :
  * des bénéfices nets d'entreprises agricoles, industrielles ou commerciales; pour un exploitant agricole, le " bénéfice net total " correspond à la rubrique C de la feuille de calcul agriculteur en annexe à la déclaration à l'IPP ou à l'impôt des non-résidents;
  * de rémunérations d'administrateurs de sociétés de capital et de personnes situées en Belgique;
  * de revenus d'associé actif de sociétés de personnes sises en Belgique;
  - les revenus à titre d'aidant indépendant;
  - les revenus de pension;
  - les revenus de remplacement tels que les allocations sociales (chômage ou indemnités A.M.I., les indemnités pour accident de travail, pour accident sur le chemin du travail ou pour maladie professionnelle, les revenus pour interruption de carrière);
  29° société coopérative de transformation et commercialisation : la société coopérative, constituée conformément à la loi du 7 mai 1999 contenant le Code des sociétés, livre Ier, titre Ier, article 2, § 2, quatrième tiret, qui répond en outre aux conditions suivantes :
  a) l'objet de la société doit se rattacher principalement à l'agriculture, l'horticulture ou à l'élevage et être destiné à favoriser l'amélioration et la rationalisation du traitement, de la transformation ou de la commercialisation des produits agricoles;
  b) la majorité des coopérateurs de la société, avec un minimum de trois, doivent être des agriculteurs;
  c) les statuts doivent prévoir qu'aux assemblées générales tout associé dispose d'au moins une voix et que le nombre de voix dont un associé dispose est limité au maximum à un cinquième des voix attachées aux parts représentées;
  d) le dividende annuel ne peut dépasser le pourcentage défini par le Conseil national de la Coopération;
  30° société coopérative d'utilisation de matériel agricole, en abrégé CUMA : la société coopérative constituée conformément à la loi du 7 mai 1999 contenant le Code des sociétés, livre Ier, titre Ier, article 2, § 2, quatrième tiret, dont l'objet social doit se rattacher principalement, dans l'exploitation de ses membres, à l'utilisation en commun du matériel agricole nécessaire à l'activité agricole de ses membres. La majorité des membres de la CUMA, avec un minimum de trois, doivent être des agriculteurs. La CUMA doit en outre remplir les conditions c et d énumérées au point 29° ci-avant;
  31° superficie fourragère : terre agricole déclarée dans la déclaration de superficie sous le code de destination principale "A" ou "I", pour autant que le code de culture fixé selon la notice explicative du formulaire de déclaration de superficie commence par 2, 3, 4, 5, 6, 7, ou corresponde à un des codes suivants : 82, 83, 84, 85, 851, 852 ou 86, et pour autant que la culture ne soit pas destinée à la production de cultures énergétiques, de fruits à coque, de fruits à pépins, de pommes de terre féculières ou de semences
  32° taux de référence : taux publié tous les trois mois par l'Administration comme base au calcul pour l'octroi de l'intervention sous forme de subvention intérêt des prêts contractés par un bénéficiaire d'une aide octroyée sous forme de subvention intérêt. Il est calculé en ajoutant 1 % à la valeur moyenne du taux OLO à dix ans au cours des trois mois précédent la date de publication;
  33° unité gros bétail en abrégé UGB : le nombre d'unités gros bétail est obtenu en multipliant le nombre de bovins, équins, porcins, volailles, brebis ou chèvres par les coefficients suivants :
  - taureaux, vaches et autres bovins de plus de 2 ans,
  - équidés de plus de six mois 1,0 UGB
  - bovins entre six mois et deux ans 0,6 UGB
  - bovins de moins de six mois 0,4 UGB
  - ovins et caprins 0,15 UGB
  - truies reproductrices de plus de 50 kg 0,5 UGB
  - autres porcins 0,3 UGB
  - poules pondeuses 0,014 UGB
  - autres volailles 0,003 UGB
  34° unité de production : l'ensemble des moyens de production en connexité fonctionnelle et à l'usage exclusif de l'agriculteur, en ce compris les bâtiments, les infrastructures de stockage, les animaux d'élevage, les terres et les stocks d'aliments, qui sont nécessaires en vue de pratiquer une ou plusieurs spéculations agricoles;
  35° unité de travail humain, en abrégé UTH : 1.800 heures de travail prestées par année;
  36° zone franche rurale : la zone faisant partie de celles définies conformément à l'article 38 du décret-programme du 23 février 2006 relatif aux actions prioritaires pour l'avenir wallon.
HOOFDSTUK II. - [1 Het in aanmerking komen]1
CHAPITRE II. - [1 Eligibilité]1
Art.2. [1 Om voor investeringssteun in aanmerking te komen, getuigt het landbouwbedrijfshoofd van voldoende beroepskwalificatie als hij aan één van de volgende voorwaarden voldoet :
   - beschikken over minstens één van de volgende onderwijsdiploma's :
   hoger onderwijs, van het korte of lange type bij een landbouw-, tuinbouw- of een onder sector 1 vallende afdeling;
   master bioingenieur of landbouwkundig ingenieur of van ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën; ingenieur voor de scheikunde en de bionijverheden of van doctor in de diergeneeskunde;
   * houder zijn van een diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, afdeling land- en tuinbouw of daaraan verwant;
   in het bezit zijn van het diploma of het door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs, of van het kwalificatiegetuigschrift van het 6de jaar van het secundair onderwijs bij een landbouw-, tuinbouw- of aanverwante afdeling;
   of
   - twee jaar praktijkervaring aantonen na het verkrijgen van minstens één van de andere door een staatsjury gehomologeerde of uitgereikte diploma's dan bovenbedoeld van het hoger secundair onderwijs, het hoger onderwijs van het korte of het lange type of van het universitaire onderwijs of na het verkrijgen van een kwalificatiediploma of getuigschrift uitgereikt na minstens vier jaar secundair onderwijs bij een landbouw- of tuinbouwonderafdeling of daaraan verwant;
   of
   - getuigen van minstens drie jaar praktijkervaring, en houder zijn van een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding;
   of
   - getuigen van minstens vijf jaar praktijkervaring.
   Onverminderd de naleving van de verplichting tot praktijkervaring bepaald bij dit besluit worden de gelijkwaardige diploma's of getuigschriften, erkend door een andere staat, lidstaat van de Europese Unie, aanvaard voor de toegang tot investeringssteun.]1

  
Art.2. [1 La qualification professionnelle suffisante pour bénéficier de l'aide à l'investissement est prouvée lorsque l'exploitant agricole remplit l'une des conditions ci-dessous :
   - être titulaire d'au moins un des diplômes d'enseignement suivant :
   * enseignement supérieur, de type court ou long, d'une orientation agricole, horticole ou relevant du secteur 1;
   * master de bioingénieur ou d'ingénieur agronome ou d'ingénieur chimiste et des industries agricoles; d'ingénieur chimiste et des bio-industries ou de docteur en médecine vétérinaire;
   * diplôme d'agrégé pour l'enseignement secondaire inférieur, section agricole et horticulture ou apparenté;
   * diplôme ou certificat, homologué ou délivré par un Jury d'Etat, de l'enseignement secondaire supérieur d'une subdivision agricole, horticole ou relevant du secteur 1 ou le certificat de qualification de la 6e année de l'enseignement secondaire y afférant,
   ou
   - prouver deux ans d'expérience pratique après l'obtention d'au moins un des diplômes ou certificats homologués ou délivrés par un jury d'Etat autres que ceux visés ci-avant d'enseignement secondaire supérieur, supérieur du type court ou du type long, universitaire ou après l'obtention d'un diplôme ou certificat de qualification délivrés après quatre années au minimum de l'enseignement secondaire, d'une subdivision agricole, horticole ou apparentée,
   ou
   - prouver trois ans d'expérience pratique après l'obtention d'un certificat de formation post-scolaire agricole,
   ou
   - prouver une expérience pratique d'au moins cinq ans;
   Sans préjudice du respect de l'obligation d'expérience pratique fixée par le présent arrêté, les diplômes ou certificats équivalents délivrés par un autre Etat membre de l'Union européenne pour l'accès à l'aide à l'investissement sont acceptés.]1

  
Art.3. [1 Om voor steun bij de eerste vestiging in aanmerking te komen, getuigt het landbouwbedrijfshoofd van voldoende beroepskwalificatie als hij aan één van de volgende voorwaarden voldoet :
   - in het bezit zijn van het diploma van het hoger landbouwonderwijs van het korte of lange type, het diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, land- of tuinbouwafdeling, of master bioingenieur of landbouwkundig ingenieur of van ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën of ingenieur voor de scheikunde en de bionijverheden of van doctor in de diergeneeskunde, of een aan die diploma's of getuigschriften gelijkwaardige titel;
   - in het bezit zijn van het diploma of het door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs van een landbouw-, tuinbouw of onder sector 1 vallende onderafdeling, of van het kwalificatiegetuigschrift van het 6e jaar van het desbetreffende secundair onderwijs;
   - minstens twee jaar praktijkervaring hebben en houder zijn van één van de andere diploma's dan bovenbedoelde van het hoger onderwijs van het korte of het lange type, van het universitair onderwijs of van één van de titels die gelijkwaardig zijn aan één van die diploma's;
   - minstens twee jaar praktijkervaring bezitten en houder zijn van één van de andere diploma's of getuigschriften dan bovenbedoeld, gehomologeerd of uitgereikt door een Staatsjury van het hoger secundair onderwijs of een kwalificatiegetuigschrift uitgereikt na minstens vier jaar secundair onderwijs bij een land- of tuinbouwonderafdeling of daaraan verwant, ofwel een titel bezitten die gelijkwaardig is aan één van bovenvermelde diploma's of getuigschriften of een studiegetuigschrift van een postschoolse landbouwopleiding van het type B of het getuigschrift van opleiding tot landbouwbedrijfshoofd uitgereikt door de Duitstalige Gemeenschap;
   - getuigen van minstens drie jaar praktijkervaring en houder zijn van :
   * ofwel een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B;
   * ofwel een getuigschrift van een beroepsopleidingsrichting na een programma van minstens 150 uur;
   * ofwel het door de Duitse Gemeenschap uitgereikte getuigschrift voor landbouwersopleiding.
   [2 Als hij de in de vorige paragraaf bedoelde beroepservaring niet kan aantonen aan de hand van de aansluitingsperiodes bij een sociale verzekeringskas, kan de aanvrager laten weten dat hij over een voldoende expertise beschikt. Om van deze voldoende expertise te getuigen, dient de aanvrager een met redenen omklede aanvraag in bij het Comité voor de installatie van jonge landbouwers bedoeld in artikel 24 van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 betreffende de investeringen in de landbouwsector.
   Binnen dertig werkdagen na ontvangst van deze aanvraag hoort laatstgenoemd Comité de aanvrager en spreekt zich uit over de voldoende aard van de expertise van de aanvrager met inachtneming van het betrokken type exploitatie.]2

   Onverminderd de naleving van de verplichting tot praktijkervaring bepaald bij dit besluit worden de gelijkwaardige diploma's of getuigschriften, erkend door een andere staat, lidstaat van de Europese Unie, aanvaard voor de toegang tot de eerste vestiging.]1

  
Art.3. [1 La qualification professionnelle suffisante pour bénéficier de l'aide à la première installation est prouvée lorsque qu'il remplit une des conditions énumérées ci-dessous :
   - être titulaire d'un diplôme de l'enseignement supérieur agricole du type court ou du type long, le diplôme d'agrégé pour l'enseignement secondaire inférieur section agriculture et/ou horticulture, ou le diplôme de master de bioingénieur ou d'ingénieur agronome ou d'ingénieur chimiste et des industries agricoles ou d'ingénieur chimiste et des bio-industries ou de docteur en médecine vétérinaire, ou un titre équivalent à un de ces diplômes ou certificats;
   - être titulaire d'un diplôme ou d'un certificat homologué ou délivré par un Jury d'Etat d'enseignement secondaire supérieur d'une subdivision agricole, horticole ou relevant du secteur 1, ainsi que le certificat de qualification de la 6e année de l'enseignement secondaire y afférant;
   - posséder une expérience pratique d'au moins deux ans et être titulaire d'un des diplômes, autres que ceux visés ci-dessus, de l'enseignement supérieur du type court ou de type long, de l'enseignement universitaire ou un des titres équivalents à un de ces diplômes ;
   - posséder une expérience pratique d'au moins deux ans et être titulaire d'un des diplômes ou certificats, autres que ceux visés ci-dessus, homologué ou délivré par un Jury d'Etat d'enseignement secondaire supérieur, ou un certificat de qualification délivré après quatre années minimum de l'enseignement secondaire d'une subdivision agricole, horticole ou apparentée, soit un titre équivalent à un de ces diplômes ou certificats visés ci-dessus et un certificat d'étude de formation postscolaire agricole du type B ou le certificat de formation d'exploitant agricole délivré par la Communauté germanophone;
   - posséder une expérience pratique d'au moins trois ans et être titulaire :
   * soit d'un certificat d'étude de formation postscolaire agricole du type B;
   * soit d'un certificat d'étude de formation professionnelle au terme d'un programme d'au moins 150 heures;
   * soit d'un certificat de formation d'exploitant agricole délivré par la Communauté germanophone.
   [2 A défaut de pouvoir prouver l'expérience pratique visée au paragraphe précédent par les périodes d'affiliation à une caisse d'assurances sociales, le demandeur peut établir qu'il dispose d'une expertise suffisante. Pour justifier de cette expertise suffisante, le demandeur introduit une demande motivée auprès du Comité d'installation des jeunes agriculteurs visé à l'article 24 de l'arrêté du Gouvernement wallon du 19 décembre 2008 relatif aux investissements dans le secteur agricole.
   Dans les trente jours ouvrables suivant la réception de cette demande, le Comité d'installation des jeunes agriculteurs auditionne le demandeur et se prononce sur le caractère suffisant de l'expertise du demandeur en tenant compte du type d'exploitation concerné.]2

   Sans préjudice du respect de l'obligation d'expérience pratique fixée par le présent arrêté, les diplômes ou certificats équivalents délivrés par un autre Etat membre de l'Union européenne pour l'accès à la première installation sont acceptés.]1

  
Art.4. Om in aanmerking te komen voor één van de steunregelingen die bedoeld worden in de hoofdstukken III en IV van dit besluit, moet het landbouwbedrijfshoofd een bedrijfseconomische boekhouding voeren onder toezicht van een door het bestuur erkende natuurlijke of rechtspersoon.
  Deze boekhouding omvat :
  - de opstelling van een jaarlijkse begin- en eindinventaris;
  - de systematische en regelmatige registratie van de verschillende goederen- en geldstromen betreffende het bedrijf in de loop van het boekjaar.
  Ze leidt tot de jaarlijkse opstelling van :
  - een omschrijving van de algemene bedrijfskenmerken, met name van de gebruikte productiefactoren;
  - een omstandige balans (activa en passiva) en een omstandige bedrijfsrekening (kosten en opbrengsten);
  - de nodige gegevens ter beoordeling van de doeltreffendheid van de bedrijfsvoering in haar geheel, alsmede ter beoordeling van de rendabiliteit van de belangrijkste bedrijfsonderdelen.
  De Minister bepaalt de voorstellingsvorm van die documenten.
Art.4. Lors de l'octroi d'une des aides prévues aux chapitres III et IV du présent arrêté, il sera exigé de l'exploitant agricole qu'il tienne une comptabilité de gestion auprès de personnes physiques ou morales agréées par l'Administration.
  Cette comptabilité comportera :
  - l'établissement d'un inventaire annuel d'ouverture et de clôture;
  - l'enregistrement systématique et régulier, au cours de l'exercice comptable, des divers mouvements en nature et espèces concernant l'exploitation.
  Elle aboutira à la présentation annuelle :
  - d'une description des caractéristiques générales de l'exploitation, notamment des facteurs de production mis en oeuvre;
  - d'un bilan (actif et passif) et d'un compte d'exploitation (charges et produits) détaillés;
  - des éléments nécessaires à l'appréciation de l'efficacité de la gestion de l'exploitation dans son ensemble, ainsi que de la rentabilité des principales spéculations.
  Le Ministre fixe la forme de présentation de ces documents.
TITEL II. - Investeringssteun en vestigingssteun in de landbouwsector.
TITRE II. - Aides aux investissements et à l'installation dans le secteur agricole.
HOOFDSTUK III. - Investeringssteun in landbouwbedrijven : het investeringsplan.
CHAPITRE III. - Aides aux investissements dans les exploitations agricoles : le plan d'investissements.
Art.5. § 1. Voor investeringssteun in de landbouwbedrijven (ook "steun" genoemd) kan in aanmerking komen, het landbouwbedrijfshoofd, al dan niet in hoofdberoep, dat :
  - voldoet aan de omschrijving van artikel 1, 5° of 6°, tijdens de laatste drie kalenderjaren waarvoor hij beschikt over bewijsstukken, voorafgaandelijk aan het jaar waarin hij zijn steunaanvraag indient. De landbouwbedrijfshoofden die in aanmerking zijn gekomen voor steun bij de eerste vestiging tussen 2004 en 2006 zonder dat ze de vereiste bewijsstukken kunnen voorleggen, moeten enkel aantonen dat ze weldegelijk voldoen aan de begripsomschrijving van artikel 1.
  6° :
  - de voldoende beroepskwalificatie zoals bedoeld in artikel 2 kunnen verantwoorden;
  - aantonen dat het arbeidsinkomen in het bedrijf per VAK vóór investeringen niet hoger is dan 120 % van het referentie-inkomen bedoeld in artikel 19;
  - aantonen dat het arbeidsinkomen in het bedrijf per VAK vóór investeringen niet hoger is dan 75 % van het referentie-inkomen bedoeld in artikel 19. Bij ontstentenis dienen de investeringen waarvan sprake in het plan die drempel te kunnen bereiken na drie jaar;
  - minstens twintig jaar oud zijn op het ogenblik waarop de steunaanvraag aangenomen wordt; aantonen dat het bedrijf dat voor de investeringssteun in aanmerking komt, de normen zal naleven inzake de opslagcapaciteit van dierlijke mest, bepaald bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest. Bij ontstentenis, zich ertoe verbinden het in overeenstemming brengen van zijn opslagcapaciteit van dierlijke mest als eerste investering op te nemen in het investeringsplan waarvan sprake in § 2 en die investering voor elke andere te verrichten.
  [2 Bij belangrijke schommelingen van zijn ontvangsten mag de landbouwexploitant die wil aantonen dat het arbeidsinkomen in het bedrijf per VAK vóór investeringen niet hoger is dan 120 % van het referentie-inkomen bedoeld in artikel 19, de meest recent bijgewerkte beheersboekhouding over een minimumperiode van zes maanden indienen, waarbij de ontvangsten ingevolge Europese en gewestelijke steun in dat geval naar rato van bedoelde periode aangepast worden. In dat geval wordt die beheersboekhouding slechts gebruikt om dat enige criterium te valideren. De aanvraag wordt in de vorm van een globale herzieningsaanvraag ingediend en kan betrekking hebben op elk dossier dat het voorwerp van een bericht van ontvangst heeft uitgemaakt.]2
  § 2. Om voor steun in aanmerking te komen, dient de aanvrager voor zijn bedrijf een investeringsplan over drie jaar op te stellen, eveneens "plan" genoemd. Dat plan dient een volledig inzicht te verschaffen in de beginsituatie van het bedrijf, evenals in de specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten. Hij dient alle voorziene investeringen samen voor te stellen - ongeacht of ze voor steun in aanmerking komen -, hun samenhang te tonen met de doelstellingen van het bedrijf, hun economische, leefmilieu- en technische relevantie aan te tonen, evenals de lasten en opbrengsten die zij teweegbrengen ten opzichte van de gegevens van de bedrijfseconomische boekhouding bedoeld in artikel 4, of beschikbaar of nog uit te werken. Behalve in geval van overmacht en buitengewone omstandigheden vallend onder artikel 95 wordt geen enkele investering uitgevoerd of aangevat voor steun in aanmerking vóór het plan formeel door de Minister is goedgekeurd.
  § 3. Overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage I bepaalt de Minister de detailinhoud van het plan. Het investeringsplan over drie jaar wordt opgesteld door enkel het landbouwbedrijfshoofd of met de bijstand van een adviseur. In dat laatste geval moet de adviseur het plan dat bij het bestuur wordt ingediend, medeondertekenen. Overeenkomstig dit besluit dient de aanvrager in totaal en per investering de steunbedragen aan te geven waarop hij aanspraak maakt.
  § 4. Eenzelfde bedrijf mag niet tegelijk in meerdere investeringsplannen opgenomen worden. Evenmin mag éénzelfde landbouwbedrijfshoofd tegelijk in aanmerking komen voor een investeringsplan als natuurlijke persoon en voor een ander plan als afgevaardigd-bestuurder, zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder van een rechtspersoon.
  § 5. De investering(en) waarvan sprake in het plan dienen de daarvoor geldende communautaire normen na te leven.
  § 6. De landbouwbedrijfshoofden-rechtspersonen die artikel 5, § 1, 6°, naleven en waarvan elke afgevaardigd-bestuurder, zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder de voorwaarden bepaald in artikel 5, § 1, 1° tot 5°, naleeft of naleven, kunnen in aanmerking komen voor investeringssteun in de landbouwbedrijven.
  [1 § 7. De in de vorm van een vereniging opgerichte landbouwbedrijven komen in aanmerking als :
   1° alle leden van de vereniging de steunaanvraag ondertekenen;
   2° de vereniging de voorwaarden die toepasselijk zijn op de landbouwbedrijfshoofden naleeft; de in § 1, tweede lid, bedoelde voorwaarden worden geacht aanvaard te zijn als minstens 50 % van de personen uit wie de vereniging bestaat, ze vervullen.]1

  
Art.5. § 1er. Peut bénéficier des aides aux investissements dans les exploitations (également dénommé "aides"), l'exploitant agricole à titre principal ou non principal qui :
  - répond à la définition de l'article 1er, 5° ou 6°, au cours des trois dernières années civiles pour lesquelles il dispose de documents probants, précédant l'année d'introduction de la demande d'aides. Les exploitants agricoles ayant bénéficié d'une aide à la 1re installation entre 2004 et 2006 et ne pouvant produire les documents probants requis, doivent uniquement démontrer qu'ils répondent bien à la définition de l'article 1.
  6°;
  - peut justifier de la qualification professionnelle suffisante telle que visée à l'article 2;
  - démontre que le revenu de travail dans l'exploitation par UTH, avant investissement, n'est pas supérieur à 120 % du revenu de référence visé à l'article 19.;
  - démontre que le revenu du travail dans l'exploitation par UTH avant investissement n'est pas inférieur à 75 % du revenu de référence visé à l'article 19. A défaut, les investissements prévus par le plan doivent permettre d'atteindre ce seuil au terme de trois ans;
  - est âgé au minimum de vingt ans au moment de l'acceptation de la demande d'aides; prouve que l'exploitation qui bénéficiera des aides aux investissements respecte les normes de capacité de stockage des effluents d'élevage fixées par l'arrêté ministériel relatif à la mise en conformité des infrastructures de stockage des effluents d'élevage du 1er avril 2004. A défaut, qui s'engage à inscrire la mise en conformité de ses capacités de stockage des effluents d'élevage comme premier investissement du plan d'investissements prévu au § 2 et de réaliser cet investissement avant tout autre.
  [2 En cas de fluctuation importante de ses recettes, pour démontrer que le revenu du travail dans l'exploitation par UTH, avant investissement, n'est pas supérieur à 120 % du revenu de référence visé à l'article 19, l'exploitant agricole est autorisé à introduire une comptabilité de gestion actualisée et la plus récente possible et portant sur une période minimale de six mois, les recettes consécutives à des aides européennes et régionales étant dans ce cas adaptées proportionnellement à la période concernée. En ce cas, cette comptabilité de gestion n'est utilisée que pour valider ce seul critère. La demande est introduite sous la forme d'une demande de révision globale et peut concerner tout dossier ayant fait l'objet d'un accusé de réception.]2
  § 2. Pour bénéficier des aides, le demandeur doit établir pour son exploitation un plan d'investissements sur trois ans, également dénommé, "plan". Ce plan doit présenter une image complète de la situation initiale de l'exploitation ainsi que les objectifs spécifiques définis en vue du développement de ses activités. Il doit présenter l'ensemble des investissements prévus - éligibles ou non à l'aide - montrer leur cohérence avec les objectifs de l'exploitation, prouver leur pertinence économique, environnementale et technique ainsi que les charges et recettes qu'ils génèrent au regard des éléments de la comptabilité de gestion prévue par l'article 4, disponible ou à élaborer. En dehors des cas de force majeure et circonstances exceptionnelles couverts par l'article 95, aucun investissement réalisé ou entamé avant l'adoption formelle du plan par le Ministre n'est éligible à l'aide.
  § 3. En conformité avec le prescrit de l'annexe Ire, le Ministre arrête le détail du contenu du plan. Le plan d'investissements sur trois ans est rédigé par l'exploitant seul ou avec l'aide d'un consultant. Dans ce dernier cas, le consultant doit contresigner le plan introduit auprès de l'Administration. En conformité avec le présent arrêté, le demandeur doit indiquer au total et par investissement, le montant des aides auxquelles il prétend.
  § 4. Une même exploitation ne peut simultanément faire l'objet de plus d'un plan d'investissements. Egalement, un même exploitant agricole ne peut simultanément bénéficier d'un plan d'investissement en tant que personne physique et d'un autre plan en tant qu'administrateur délégué, gérant ou associé gérant d'une personne morale.
  § 5. Le ou les investissements prévus par le plan devront respecter les normes communautaires qui leurs sont applicables.
  § 6. Les exploitants agricoles personnes morales qui respectent l'article 5. § 1er.
  6° et dont chaque administrateur délégué, gérant ou associé gérant respecte(nt) les conditions fixées à l'article5. § 1er. 1° à 5°, peuvent bénéficier des aides aux investissements dans les exploitations.
  [1 § 7. Les exploitations agricoles constituées sous la forme d'association sont éligibles si :
   1° tous les membres de l'association signent la demande d'aide;
   2° l'association respecte les conditions applicables aux exploitants agricoles; les conditions fixées au § 1er, alinéa 2, sont réputées acceptées si au moins 50 % des personnes composant l'association y répondent.]1

  
Art.6. § 1. Elk investeringsplan moet bij aangetekend schrijven door de aanvrager worden ingediend bij het bestuur en met inachtneming van de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze. Er dient eveneens een elektronisch afschrift te worden ingediend. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier ontvankelijk is of, in voorkomend geval, dat er stukken ontbreken.
  § 2. Het Bestuur kan vragen dat een deel van het plan herzien wordt. Het kan van de aanvrager eisen dat hij zijn plan voorstelt of verdedigt. De aanvrager mag bijgestaan worden door zijn adviseur.
Art.6. § 1er. Tout plan d'investissements doit être introduit par le demandeur par courrier recommandé auprès de l'Administration et selon la présentation fixée par celle-ci. Une copie sous forme informatique doit également être transmise. Un accusé de réception envoyé dans les dix jours ouvrables notifie au demandeur que son dossier est recevable ou, le cas échéant, indique les pièces manquantes.
  § 2. L'Administration peut demander la révision d'une partie du plan. Elle peut demander au demandeur de présenter ou défendre son plan. Le demandeur peut décider d'être accompagné par son consultant.
Art.7. § 1. [1 De Minister is bevoegd voor het volledig, gedeeltelijk of onder voorwaarden aanvaarden dan wel het weigeren van een investeringsplan over drie jaar. Het bestuur maakt een ontwerpbeslissing over aan de Minister binnen een termijn van zes maanden na de kennisgeving van de ontvankelijkheid van de aanvraag.
   De Minister geeft kennis van zijn beslissing aan de aanvrager binnen een termijn van dertig dagen ingaand bij het verstrijken van bovenvermelde termijn van zes maanden.
   Als het bestuur bij de behandeling van het dossier meent dat het aanvullende stukken of gegevens moet opvragen bij de aanvrager, wordt laatstgenoemde daarover per schrijven ingelicht.
   Voormelde termijnen van zes maanden en van dertig dagen worden opgeschort totdat het antwoord van de aanvrager ingediend is en het bestuur vaststelt dat het dossier volledig is.]1

  § 2. De kennisgeving dat het investeringsplan over drie jaar door de Minister is aanvaard maakt gewag van de waarde en de aard van de gesteunde investeringen en, per investering, van het bedrag, de vorm van de steun, het tijdschema voor de uitvoering ervan, de opvolgingsindicatoren en de stukken die als investeringsbewijs voorgelegd dienen te worden. Elke individuele investering die steun geniet, kan voor de lening die betrekking heeft op de investering waarvan sprake in aanmerking komen voor de overheidsgarantie waarvan sprake in artikel 12, § 2. Het bestuur oordeelt geval per geval over wat juist door de garantie gedekt wordt bij ondertekening van de lening. Als de steun in de vorm van een rentetoelage wordt gegeven, worden de voorwaarden voor de rentetoelage voor de lening die bedoelde investering financiert, bepaald in een officieel stuk dat aan de bankinstelling moet worden overhandigd.
  
Art.7. § 1er. [1 L'acceptation totale, partielle ou conditionnelle d'un plan d'investissement sur trois ans, ou son refus, relève de la compétence du Ministre. L'administration transmet un projet de décision au Ministre dans un délai de six mois suivant la notification de la recevabilité de la demande.
   Le Ministre notifie sa décision au demandeur dans un délai de trente jours prenant cours à l'expiration du délai précité de six mois.
   Si, au vu de l'examen du dossier, l'administration estime devoir requérir du demandeur des documents ou des informations complémentaires, elle le fait savoir au demandeur par courrier.
   Les délais précités de six mois et de trente jours sont suspendus jusqu'à la réception de la réponse du demandeur et que l'administration constate que le dossier est complet.]1

  § 2. La notification d'acceptation du plan d'investissements sur trois ans par le Ministre précise la valeur et la nature des investissements bénéficiaires de l'aide ainsi que, par investissement, le montant, la forme de l'aide, le calendrier de réalisation, les indicateurs de suivi et les pièces à présenter comme justificatif de l'investissement. Chaque investissement individuel recevant une aide peut bénéficier, pour le prêt relatif à l'investissement considéré, de la garantie publique telle que prévue à l'article 12, § 2. La couverture exacte de la garantie est appréciée par l'Administration au cas par cas au moment de la conclusion du prêt. Si l'aide se fait sous forme de subvention-intérêt, un document officiel à remettre à l'organisme bancaire fixera les conditions de la subvention-intérêt sur le prêt couvrant ledit investissement.
  
Art.8. Bij de verwezenlijking van het investeringsplan over drie jaar waarvan de aanvaarding door de Minister is medegedeeld, hierna "het goedgekeurde plan" genoemd :
  § 1. Enkel de investeringen opgenomen in het goedgekeurde plan en uitgevoerd na de datum van officiële goedkeuring door de Minister in de voorwaarden van dat plan of met inachtneming van aanpassingen die de Minister of, in voorkomend geval, het bestuur vooraf goedkeuren, komen voor steun in aanmerking.
  § 2. Voor de investeringen die een landbouwbedrijfshoofd uitvoert voor de leeftijd van 65 jaar overeenkomstig de voorwaarden van dat goedgekeurde plan, is de uitbetaling van de steun verzekerd op eenvoudige voorlegging aan het bestuur van het verantwoordingsstuk dat in het goedgekeurde plan is bepaald. er wordt geen enkele steun toegekend voor investeringen die worden doorgevoerd na de eerste dag van het 66e jaar.
  § 3. Bij de uitvoering van de investeringen waarvan sprake in het goedgekeurde plan wordt voor investeringen in materieel een afwijking van min of meer twee maanden tegenover de in het plan vastgelegde datum aanvaard. Er wordt een bijkomende termijn van twaalf maanden toegekend tegenover het tijdschema waarvan sprake in het plan voor investeringen in gebouwen. Daarnaast wordt een prijsschommeling aanvaard van min of meer 20 % tegenover de kostprijs van de investering bepaald in het goedgekeurde plan met inachtneming van het algemene maximumbedrag van de steun bepaald in artikel 18, § 1. Het steunbedrag wordt dienovereenkomstig aangepast. Het totaal van de steun die daadwerkelijk is toegekend tijdens de duur van het plan mag evenwel het totale steunbedrag dat de Minister bij aanvaarding van het plan heeft medegedeeld, niet overschrijden. Het landbouwbedrijfshoofd heeft de plicht om een aanpassing van het totale steunbedrag dat hem voorafgaandelijk wordt toegekend voor een investering waarbij het oorspronkelijk door de Minister medegedeelde steunbedrag overschreden wordt, aan de Minister aan te vragen.
  De aldus doorgevoerde aanpassingen mogen de voor het goedgekeurde plan vastgelegde doelstellingen en richtsnoeren niet onzeker maken. Bij niet-naleving van de toegestane afwijkingen komt de overwogen investering niet meer in aanmerking voor steun waarvan de Minister kennis heeft gegeven.
  § 4. Boven de toegestane afwijkingen dient voor elke aanpassing [2 , door schrapping of toevoeging,]2 van het goedgekeurde plan met betrekking tot de waarde, de aard van de investering of het tijdschema voor de uitvoering ervan, een aanvraag bij het bestuur worden ingediend bij aangetekend schrijven. Voor zover de doorgevoerde aanpassingen de doelstellingen en de richtsnoeren, opgenomen in het plan, niet onzeker maken en niet leiden tot een overschrijding van het totale steunbedrag, medegedeeld door de Minister, beschikt het bestuur over 20 werkdagen om op de aanvraag in te gaan. Bij uitblijven van enige reactie of van enig verzoek tot het overmaken van verdere gegevens binnen die termijn wordt de aanpassing verantwoord geacht en beschikt het bestuur over tien werkdagen om er de aanvrager over in te lichten.
  Is er een aanpassing of zijn er aanpassingen waarbij het totale steunbedrag overschreden wordt dat de Minister bij aanvaarding van het plan heeft medegedeeld, wordt dat totaalbedrag door de Minister aangepast met inachtneming van het maximumbedrag bepaald in artikel 18, § 1. De aanpassingsaanvragen die enkel betrekking hebben op het afzien van één of meerdere investeringen waarvan sprake in het goedgekeurde plan kunnen te allen tijde worden ingediend. In alle andere gevallen kan een steungerechtigde slechts één keer [1 binnen drie maanden volgend]1 op de datum van mededeling van de aanvaarding van het investeringsplan over drie jaar aanvragen tot aanpassing indienen, en verder hoogstens drie keer vanaf de eerste dag van het tweede jaar volgend op de datum van mededeling van het goedgekeurde plan.
  Zij mogen enkel betrekking hebben op investeringen waarvan de voorziene uitvoeringsdatum niet overschreden wordt. De aanvragen tot aanpassing mogen de voor het goedgekeurde plan vastgelegde doelstellingen en richtsnoeren niet onzeker maken. Zij moeten de relevantie en de samenhang van het goedgekeurde plan kracht bijzetten, de structuur en de nauwkeurigheidsgraad bepaald in bijlage I naleven en ingediend worden met inachtneming van de voorstellingsvorm die het bestuur oplegt.
  De verhoging van de steun bedoeld bij artikel 15, § 3, wordt tenietgedaan indien een aanvraag tot aanpassing van een plan dat oorspronkelijk ingediend wordt met de bijstand van een adviseur, zonder diens bijstand wordt ingediend. Het verlies van de verhoging geldt met terugwerkende kracht voor de gehele duur van het plan en voor alle investeringen die in het plan voorzien zijn.
  § 5. Met instemming van het bestuur kan een goedgekeurd plan met drie jaar verlengd worden, maar met niet meer dan vijf jaar.
  § 6. Behalve in geval van overmacht vallend onder artikel 95, in gevallen van vereniging van landbouwbedrijven zoals bedoeld in artikel 21 of bij buitengewone kansen, erkend door de Minister, mag een investeringsplan niet onderbroken worden in de twee jaar volgend op de datum van mededeling ervan door de Minister. Een nieuw plan, ingediend door een landbouwer, alleen of in vereniging, binnen de twee maanden volgend op de toegelaten vroegtijdige onderbreking van het (de) goedgekeurde plan(nen) krijgt een voorrangsbehandeling.
  § 7. Het staat een steungerechtigde vrij een investering die in zijn goedgekeurde plan voorzien is, niet uit te voeren. Overeenkomstig artikel 8, § 4, dient hij er het bestuur over in te lichten en de helft van het steunbedrag waarvan hij vrijwillig afziet, wordt afgetrokken van het totale maximumsteunbedrag bepaald in artikel 18, § 1.
  
Art.8. Lors de la mise en oeuvre du plan d'investissements sur trois ans dont l'acceptation a été notifiée par le Ministre, ci-après dénommé "le plan adopté" :
  § 1er. Seuls les investissements repris dans le plan adopté et réalisés après la date d'adoption officielle par le Ministre dans les conditions prévues par ledit plan ou dans le respect d'adaptations préalablement approuvées par le Ministre ou, le cas échéant, par l'Administration, pourront bénéficier d'une aide.
  § 2. Pour les investissements réalisés par un exploitant agricole avant l'âge de 65 ans conformément aux conditions fixées par le plan adopté, le paiement de l'aide est acquis sur simple présentation à l'Administration du justificatif prévu par le plan adopté. Aucune aide n'est octroyée pour des investissements réalisés au-delà du 1er jour de la 66e année.
  § 3. Lors de la réalisation des investissements prévus par le plan adopté, une tolérance de calendrier de plus ou moins deux mois par rapport à la date prévue par le plan est accordée pour les investissements en matériel. Un délai supplémentaire de douze mois est accordé par rapport au calendrier prévu par le plan pour les investissements en bâtiments. Egalement, une tolérance de prix de plus ou moins 20 % par rapport au coût prévu pour l'investissement prévu par le plan adopté dans le respect du plafond général des aides fixé à l'article 18, § 1er, est appliquée. Le montant de l'aide est adapté à due concurrence. Toutefois, le total des aides effectivement octroyées sur la durée du plan ne peut dépasser le montant total des aides notifiées par le Ministre lors de l'acceptation du plan. Il revient à l'exploitant agricole de demander au Ministre une adaptation du montant total des aides qui lui sont accordées préalablement à la réalisation d'un investissement qui peut conduire au dépassement du montant total des aides qui lui a été initialement notifié par le Ministre.
  Les adaptations ainsi introduites ne peuvent remettre en cause les objectifs et les lignes directrices fixées pour le plan adopté. Le non respect de ces seuils de tolérance conduit à la perte d'éligibilité à l'aide notifiée par le Ministre pour l'investissement considéré.
  § 4. Au-delà de ces seuils de tolérance, toute adaptation du plan adopté [2 , par suppression ou par ajout]2 portant sur la valeur d'un investissement, sa nature ou le calendrier de réalisation devra faire l'objet d'une demande par courrier recommandé auprès de l'Administration. Pour autant que les adaptations introduites ne remettent pas en cause les objectifs et les lignes directrices retenues pour le plan et ne conduisent pas à un dépassement du montant total des aides notifiées par le Ministre, l'Administration dispose de vingt jours ouvrables pour répondre à la demande. A défaut de réaction - ou de demande de complément d'information - dans ce délai, l'adaptation est considérée justifiée et l'Administration dispose de dix jours ouvrables pour en informer le demandeur.
  En cas d'adaptation(s) qui condui(sen)t au dépassement du montant total des aides notifiées par le Ministre lors de l'acceptation du plan, ce montant total pourra être adapté par le Ministre dans le respect du plafond fixé à l'article 18, § 1er. Les demandes d'adaptations qui portent uniquement sur le renoncement à un ou plusieurs investissement(s) prévu(s) par le plan adopté peuvent être introduites à tout moment. Dans tous les autres cas, un bénéficiaire de l'aide ne pourra introduire des demandes d'adaptations qu'une fois [1 dans les trois mois qui suivent]1 la date de notification d'acceptation du plan d'investissement sur trois ans ainsi qu'au maximum 3 fois à compter du 1er jour de la seconde année suivant la date de notification du plan adopté.
  Elles ne peuvent porter que sur les investissements dont la date d'exécution prévue n'est pas dépassée. Les demandes d'adaptations ne peuvent remettre en cause les objectifs et les lignes directrices fixées pour le plan adopté. Elles doivent renforcer la pertinence et la cohérence du plan adopté, respecter la structure et le degré de précision fixés à l'annexe I et être introduite en respectant la présentation fixée par l'Administration.
  La majoration de l'aide prévue par l'article 15, § 3, est perdue lorsqu'une demande d'adaptation d'un plan initialement présenté avec l'aide d'un consultant est introduite sans l'aide d'un consultant. La perte de majoration est appliquée avec effet rétroactif pour toute la durée du plan et sur l'ensemble des investissements couverts par le plan.
  § 5. Avec l'accord de l'Administration un plan adopté peut s'étendre au-delà de trois ans sans excéder cinq ans.
  § 6. Sauf en cas de force majeure couverts par l'article 95, des cas d'association d'exploitations agricoles tel que prévu à l'article 21 ou des cas d'opportunités exceptionnelles reconnues par le Ministre, un plan d'investissements ne peut être interrompu dans les 2 ans suivant la date de sa notification par le Ministre. Un nouveau plan introduit par un agriculteur, seul ou en association, dans les deux mois suivant l'interruption prématurée autorisée de son (leurs) plan(s) adopté(s) bénéficiera d'un traitement prioritaire.
  § 7. Un bénéficiaire de l'aide est libre de ne pas réaliser un investissement prévu par son plan adopté. Conformément à l'article 8, § 4, il doit en avertir l'Administration et la moitié du montant d'aide volontairement abandonné est déduit du plafond total de l'aide fixé par l'article 18. § 1er.
  
Art.9. § 2. Een CVGL die samengesteld is overeenkomstig de vereisten van artikel 1, 30°, en waarvan de leden voldoen aan de vereisten van artikel 5, § 1, leden 2 tot en met 5, en van artikel 11, kan in aanmerking komen voor steun voor de investeringen in de CVGL en een investeringsplan over drie jaar indienen.
  § 2. Een CVGL kan, volgens de voorwaarden en afwijkingen bepaald in de artikelen 13 tot en met 18, in aanmerking komen voor steun voor investeringen :
  - in materiaal, hetzij i.v.m. bijzondere bedrijfsonderdelen, hetzij noodzakelijk voor het gezamenlijk vervoer, de gezamenlijke tractie, de gezamenlijke behandeling, de gezamenlijke oogst van de voortbrengselen van de leden;
  - in onroerende goederen, op voorwaarde dat het gaat om opslagplaatsen voor het materiaal van de CVGL die opgericht zijn op haar grond of op een grond waarvan ze het genot heeft voor een duur die minstens gelijk is aan die van de overheidsgarantie;
  - in de aanpassing van onroerende goederen, op voorwaarde dat het onroerende goederen betreft van de CVGL en die als onderdak dienen voor materiaal van de CVGL.
  § 3. Het gezamenlijke gebruik van het CVGL-materiaal door minstens drie landbouwers die lid zijn van de CVGL moet te allen tijde geverifieerd kunnen worden.
  § 4. Overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage II bepaalt de Minister de detailinhoud van het plan. Elk investeringsplan moet bij aangetekend schrijven door de CVGL worden ingediend bij het bestuur en met inachtneming van de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze. Er dient eveneens een elektronisch afschrift te worden ingediend. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier ontvankelijk is of, in voorkomend geval, dat er stukken ontbreken.
  § 5. Een investeringsplan dat ingediend wordt door een CVGL binnen de zes maanden na oprichting ervan mag een deel oprichtings- en begeleidingssteun voor drie jaar omvatten vanaf de oprichting ervan met terugwerkende kracht betreffende dat deel op de datum van oprichting ervan. Voor de CVGL's opgericht in 2006 die die steun nog niet gekregen hebben, wordt de termijn van zes naar 18 maanden gebracht. De steun komt bovenop de investeringssteun bepaald bij dit besluit en op de wijze bepaald in hoofdstuk VI.
  § 6. Bij de indiening van de aanvraag tot uitbetaling van de voorziene steun toegekend door het plan moet de CVGL voor elke investering, naast het verantwoordingsstuk voorzien in zijn plan, het proces-verbaal van beslissing tot investering, medeondertekend door alle leden van de CVGL, indienen.
  § 7. Indien de CVGL in de loop van de uitvoering van het plan een lid verliest en zo § 1 niet in acht genomen wordt, dient de CVGL er het bestuur over in te lichten en beschikt het over zes maanden om een vervanger te vinden. Als na afloop van die termijn de vereisten van § 1 nog steeds niet nagekomen zijn, wordt het plan onderbroken, maar de steun die de leden reeds gekregen hebben, blijven verworven.
Art.9. § 1er. Une CUMA composée conformément aux exigences de l'article1, 30°, dont les membres répondent aux exigences de l'article 5 § 1er, alinéas 2 à 5, et de l'article 11, peut bénéficier d'aides pour les investissements dans la CUMA et introduire un plan d'investissement sur trois ans.
  § 2. Une CUMA, selon les conditions et seuils fixés aux articles 13 a 18, peut bénéficier d'aides pour les investissements :
  - en matériel, soit lié à des spéculations particulières, soit nécessaire au transport, à la traction, à la manutention, à la récolte en commun de productions des membres;
  - en biens immeubles, à la condition qu'il s'agisse d'immeubles servant à abriter le matériel appartenant à la CUMA et qu'ils soient érigés sur un fond appartenant à la CUMA ou dont celle-ci a la jouissance pour une durée au moins égale à celle de la garantie publique;
  - en adaptation de biens immeubles, à la condition qu'il s'agisse d'immeubles appartenant à la CUMA et servant à abriter le matériel appartenant à la CUMA.
  § 3. L'utilisation collective du matériel de la CUMA par au moins trois agriculteurs membres de la CUMA doit pouvoir être vérifiée à tout moment.
  § 4. En conformité avec le prescrit de l'annexe II, le Ministre arrete le détail du contenu du plan. Pour bénéficier de l'aide, les CUMA doivent introduire par courrier recommandé auprès de l'Administration et selon la présentation fixée par celle-ci un plan d'investissements sur trois ans. Une copie sous format informatique doit également être transmise. Un accusé de réception envoyé dans les dix jours ouvrables notifie au demandeur que son dossier est recevable ou, le cas échéant, indique les pièces manquantes.
  § 5. Un plan d'investissements déposé par une CUMA dans les six mois suivant sa création peut compter un volet de soutien à sa création et à son encadrement pendant trois ans à compter de sa création avec effet rétroactif de l'aide portant sur ce volet à la date de sa création. Pour les CUMA créées en 2006 et n'ayant pas encore bénéficié de ce soutien, le délai est porté de six à dix-huit mois. L'aide est apportée en plus des aides à l'investissement prévues par le présent arrêté et selon les modalités prévues par le chapitre VI.
  § 6. Lors de l'introduction de la demande de liquidation de l'aide prévue octroyée par le plan, la CUMA devra, pour chaque investissement, en plus du justificatif prévu dans son plan, fournir le procès-verbal de la décision d'investissement contresigné par tous les membres de la CUMA.
  § 7. Lorsqu'au cours de la réalisation du plan, la défection d'un membre de la CUMA conduit au non respect du § 1er, la CUMA doit en informer l'Administration et dispose de six mois pour trouver un remplaçant. Si au terme de ce délai les exigences du § 1er ne sont toujours pas remplies, le plan est interrompu, mais les aides déjà versées aux membres restent acquises.
Art.10. § 1. Een voedergroepering die samengesteld is overeenkomstig artikel 11 en dat door het bestuur is erkend, kan in aanmerking komen voor steun voor de investeringen in de groepering en een investeringsplan over drie jaar indienen.
  § 2. Overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage III bepaalt de Minister de detailinhoud van het plan. Om voor de steun in aanmerking te komen, moeten de voedergroeperingen een investeringsplan over drie jaar bij het bestuur indienen, bij aangetekend schrijven en in de voorstellingsvorm die laatstgenoemde heeft vastgelegd. Er dient eveneens een elektronisch afschrift te worden ingediend. De investeringen waarvoor de voedergroeperingen in aanmerking komen, worden nader bepaald in bijlage III. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier ontvankelijk is of, in voorkomend geval, dat er stukken ontbreken.
  § 3. Een investeringsplan dat ingediend wordt door een voedergroepering binnen de zes maanden na oprichting ervan mag een deel oprichtings- en begeleidingssteun voor drie jaar omvatten vanaf de oprichting ervan met terugwerkende kracht betreffende dat deel op de datum van oprichting ervan. Voor de CVGL's opgericht in 2006 die die steun nog niet gekregen hebben, wordt de termijn van zes naar achttien maanden gebracht. De opstartsteun voor de groepering komt bovenop de investeringssteun bepaald bij dit besluit en op de wijze bepaald in hoofdstuk VI.
  § 4. Bij de indiening van de aanvraag tot uitbetaling van de voorziene steun toegekend door het plan moet de voedergroepering voor elke investering, naast het verantwoordingsstuk waarvan sprake in zijn plan, het proces-verbaal van beslissing tot investering, medeondertekend door alle leden van de voedergroepering, indienen. De steun wordt rechtstreeks aan de leden betaald, in verhouding tot het aandeel dat zij nemen in de gesteunde financiering van het materiaal.
  § 5. Indien de CVGL in de loop van de uitvoering van het plan een lid verliest en zo § 1 niet in acht genomen wordt, dient de CVGL er het bestuur over in te lichten en beschikt het over zes maanden om een vervanger te vinden. Als na afloop van die termijn de vereisten van § 1 nog steeds niet nagekomen zijn, wordt het plan onderbroken, maar de steun die de leden reeds gekregen hebben, blijven verworven.
Art.10. § 1er. Un groupement fourrager, conforme à l'article 11 et ayant obtenu la reconnaissance de l'Administration peut bénéficier d'aides pour les investissements dans le groupement et introduire un plan d'investissements sur trois ans.
  § 2. En conformité avec le prescrit de l'annexe III, le Ministre arrête le détail du contenu du plan. Pour bénéficier de l'aide les groupements fourragers doivent introduire par courrier recommandé auprès de l'Administration et selon la présentation fixée par celle-ci un plan d'investissements sur trois ans. Une copie sous format informatique doit également être transmise. Les investissements éligibles pour les groupements fourragers sont précisés en annexe III. Un accuse de réception envoyé dans les dix jours ouvrables notifie au demandeur que son dossier est recevable ou, le cas échéant, indique les pièces manquantes.
  § 3. Un plan d'investissements déposé par un groupement fourrager dans les six mois suivant sa création peut compter un volet de soutien à sa création et à son encadrement pendant trois ans à compter de sa création avec effet rétroactif de l'aide portant sur ce volet à la date de sa création. Pour les groupements créés en 2006 et n'ayant pas encore bénéficié de ce soutien, le délai est porté de six à dix-huit mois L'aide au démarrage du groupement est apportée en plus des aides à l'investissement prévues par le présent arrêté et selon les modalités prévues par le chapitre VI.
  § 4. Lors de l'introduction de la demande de liquidation de l'aide prévue octroyée par le plan, le groupement fourrager devra, pour chaque investissement, en plus du justificatif prévu dans son plan, fournir le procès-verbal de la décision d'investissement contresigné par tous les membres du groupement fourrager. L'aide est payée directement aux membres, proportionnellement à la part supportée dans le financement du matériel faisant l'objet de l'aide.
  § 5. Lorsqu'au cours de la réalisation du plan, la défection d'un membre du groupement conduit au non respect du § 1er, le groupement doit en informer l'Administration et dispose de 6 mois pour trouver un remplaçant. Si au terme de ce délai les exigences du § 1er ne sont toujours pas remplies, le plan est interrompu, mais les aides déjà versées aux membres restent acquises.
Art.11. Een landbouwer die tegelijk lid is van meerdere CVGL's of voedergroeperingen mag niet tegelijk deelnemen aan meer dan twee door laatstgenoemden voorgestelde plannen. Een CVGL die bestaat uit minstens twee derde vennoten die tegelijk deel uitmaken van een andere CVGL die reeds een investeringsplan heeft voorgesteld of die reeds voorheen vennoten zijn geweest in een andere cvgl komt niet in aanmerking voor steun.
Art.11. Un agriculteur membre simultanément de plusieurs CUMA ou groupements fourragers, ne peut participer simultanément à plus de deux plans présentés par ceux-ci. Une CUMA composée d'au moins 2/3 de coopérateurs associés simultanément dans une autre CUMA qui a déjà présenté un plan d'investissement, ou ayant été associés antérieurement dans une autre CUMA, n'est pas éligible à l'aide.
Art.12. De steun voor landbouwers, CVGL's, voedergroeperingen of groeperingen van melkproducenten waarvan de investeringsplannen over drie jaar zijn goedgekeurd overeenkomstig de maximale steunniveaus bepaald in de artikelen 13 en 15 zijn :
  - een financiële steun, volgens een verdeling aangegeven in het goedgekeurde plan, in de vorm van ofwel :
  1. een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het referentiepercentage bepaald in artikel 1, 31°, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 2 % ten laste van de steungerechtigde. Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van zeven jaar voor de investeringen in materiaal en van maximum vijftien jaar voor de investeringen in gebouwen.
  Per investering mag de steun in geen geval de bedragen bepaald in de artikelen 13 en 15 overschrijden;
  2. een tegemoetkoming in het kapitaal, in één schijf uitbetaald als het steunbedrag lager is dan euro 10.000, twee schijven als het ligt tussen euro 10.000 en 20.000 en drie schijven als het hoger is dan euro 20.000.
  Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt de tegemoetkoming in het kapitaal bij voorrang voorbehouden voor investeringen in materieel;
  3. een combinatie van de steunmaatregelen die de rentetoelage en de kapitaalpremie zijn;
  - de overheidsgarantie die toegekend kan worden voor elke investering van het investeringsplan dat in aanmerking komt voor een steunmaatregel bepaald bij dit besluit en waarvoor er een lening aangevraagd wordt bij een openbare of privé-instelling die daartoe wordt erkend.
Art.12. Les aides aux agriculteurs, CUMA, groupements fourragers ou groupements de producteurs laitiers dont les plans d'investissements sur trois ans ont été adoptés conformément aux niveaux maxima d'aides fixés aux articles 13 et 15 sont :
  - Une aide financière, selon une répartition précisée dans le plan adopté, sous la forme de soit :
  1. une subvention-intérêt égale à la différence entre le taux de référence défini à l'article 1, 31° en vigueur au moment de la signature du pret avec l'organisme de crédit et le taux minimum de 2,0 % à charge du bénéficiaire. Le taux de subvention intérêt ne peut être supérieur à 5 % et la subvention-intérêt porte sur une durée maximum de sept ans pour les investissements en matériel et de maximum 15 ans pour les investissements en bâtiments.
  Par investissement, l'aide ne peut en aucun cas dépasser les montants prévus par les articles 13 et 15;
  2. une intervention en capital versee en une tranche si le montant de l'aide est inférieur à euro 10.000, deux tranches s'il est compris entre euro 10.000 et 20.000 et trois tranches s'il est supérieur à euro 20.000.
  Dans les limites des disponibilités budgetaires, l'intervention en capital bénéficie prioritairement aux investissements en matériel;
  3. une combinaison d'aides en subvention-intérêt et sous forme de prime en capital.
  - la garantie publique qui peut être accordée pour tout investissement du plan d'investissements bénéficiant d'une aide prévue par le présent arrête et pour lequel un prêt est demandé auprès d'un organisme public ou privé agréé à cette fin.
Art.13. Het maximumniveau van de steun toegekend voor elk bestanddeel van het investeringsplan over drie jaar vereist bij artikel 5, § 2, wordt als volgt bepaald :
  - een maximumsteun die gelijk is aan 10 % van de in aanmerking komende waarde van de investering wordt toegekend voor investeringen in :
  1. de aankoop, de aanpassing, de vervanging die de drempels bepaald bij artikel 1, 22°, overschrijden, van nieuw of tweedehands materiaal op de wijze van artikel 91 voor de verderzetting of de ontwikkeling van een productie-, toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteit die reeds uitgeoefend werd in een bedrijf, een vereniging van bedrijven, een CVGL, een voedergroepering, een groepering van melkproducenten;
  2. de bouw of de aankoop van gebouwen met inachtneming van volgende voorwaarden :
  - voor de pluimvee- of varkenshouderijen, enkel in het geval van een productie met gedifferentieerde kwaliteit en voorzover de investeringen vallen onder klassen 2 of 3 ter zake van de milieuvergunning;
  - voor de investeringen in veehouderij- of melkproductiegebouwen, een grondgebondenheidscijfer vertonen zoals omschreven in artikel R.212, § 3, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzaam stikstofbeheer - lager dan of gelijk aan 1 tijdens het jaar van de aanvraag en die drempel niet te boven gaan tijdens de uitvoering van het goedgekeurde plan;
  - voor investeringen in gebouwen in de sector van de melkproductie die leiden tot overschrijding van de referentiehoeveelheid, behalve wanneer vooraf een extra referentiehoeveelheid is toegestaan of via overdracht is verkregen. In dat geval wordt de steun slechts verleend indien de investering niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien tot meer dan 50 per VAK en meer dan 200 per bedrijf, vereniging van melkproducenten of groepering van melkproducenten stijgt;
  - met uitsluiting van de gebouwen voor toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteiten in of buiten het bedrijf;
  3. de verplaatsing van gebouwen van een bedrijf wegens het openbaar nut of indien de verhuurder de huur van het landbouwbedrijfshoofd opzegt en die opzeg bekrachtigd is door de vrederechter of verantwoord is wegens de leefmilieuvoorschriften met inachtneming van de voorwaarden van artikel 13, § 1, 2;
  4. de grondverbeteringswerken;
  5. de ingrijpende renovatie en het herstel van gebouwen die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de beroepsactiviteiten die in het bedrijf reeds ondernomen zijn door een CVGL of een voedergroepering met inachtneming van de sectorale voorwaarden bepaald in artikel 13, § 1, 2. Onder renovatie wordt verstaan de aanpassing van de bestaande gebouwen aan de huidige technische beheersnormen, met inachtneming van de stedenbouwkundige voorschriften. De renovatie wordt als ingrijpend beschouwd indien de kostprijs minstens 50 % van de waarde van een gelijkaardig nieuw gebouw vertegenwoordigt. Onder herstel wordt de vernieuwing zonder structurele wijziging van bestaande gebouwen beschouwd, met het oog op sanering na opgelopen schade.
  § 2. Een maximumsteun die gelijk is aan 25 % van de in aanmerking komende waarde van de investering wordt toegekend voor investeringen in :
  - materieel voor de diversificatie van de land- en/of tuinbouwproductie in het bedrijf, met inbegrip van de eerste verwerking en de verkoop op de hoeve. Onder diversificatie wordt het op de markt brengen verstaan, door het landbouwbedrijfshoofd, van een al dan niet verwerkt product dat voorheen niet verhandeld werd op het bedrijf of dat verhandeld zal worden, dankzij de investering, tegen een waarde die 20 % hoger is in de toegevoegde bruto-eenheidswaarde tegenover zijn equivalent voor de diversificatie;
  - materieel voor de verbetering van de leef- en werkomstandigheden van het landbouwbedrijfshoofd, opgenomen in een door de Minister bepaalde lijst;
  - specifiek materieel voor de productie van biobrandstoffen en/of hernieuwbare energie met producten of nevenproducten van de landbouwactiviteit van het bedrijf of de coöperatieve;
  - installaties voor de behandeling van dierlijke mest met de productie van biobrandstoffen en hernieuwbare energie;
  - de inrichting van gebouwen en/of de aanpassing van materieel om energiebesparingen door te voeren als aanvulling op andere overheidssteun die het Gewest reeds verstrekt en met inachtneming van de maximale steunbedragen bepaald door Verordening (EG) 1698/2005;
  - de verbouwing of de inrichting van gebouwen gelegen in de zetel van het bedrijf voor de ontwikkeling van toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteiten die voorheen niet uitgeoefend werden in het bedrijf. De aankoop en de bouw van gebouwen om dergelijke activiteiten in of buiten het bedrijf te ontwikkelen komen niet in aanmerking voor steun;
  - materieel dat specifiek bestemd is voor een toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteit die daadwerkelijk in het bedrijf uitgeoefend wordt;
  - nieuwe gebouwen of de verbouwing van bestaande gebouwen van het bedrijf specifiek bestemd voor een gedifferentieerde productie bij de opstart of de eerste uitbreiding. De producten dienen te voldoen aan de definitie van artikel 1, 26°; de investeringen moeten vallen onder de klassen 2 of 3 van de milieuvergunning en het landbouwbedrijfshoofd moet er zich toe verbinden die productie voor minstens zes jaar voort te zetten;
  - de specifieke kosten bij de aanpassing van bestaande gebouwen om te voldoen aan de wettelijke normen die de communautaire minimumnormen te boven gaan of om te voldoen aan de Europese minimumnormen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, dierenwelzijn of veiligheid op het werk, binnen de 36 maanden na goedkeuring ervan op EG-niveau of tijdens de overgangsperiode bedoeld bij de verordening of indien de capaciteit niet verhoogd wordt;
  - aanpassing van bestaande gebouwen om te voldoen aan de Europese minimumnormen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, dierenwelzijn of veiligheid op het werk door jonge landbouwbedrijfshoofden zoals omschreven in artikel 22 van Verordening (EG) 1698/2005, binnen de 36 maanden na hun vestiging indien de capaciteit niet verhoogd wordt;
  - de vermindering van de emissies van vervuilende landbouwgassen;
  - de installatie van systemen voor de filtrering van de ventilatielucht in de dierengebouwen, alsook hun ventilatiesystemen met gemengde lucht;
  - de investeringen die bijdragen tot de bescherming van de leefmilieukwaliteit en het dierenwelzijn, opgenomen in een lijst bepaald door de Minister;
  - de investeringen voor waarnemings- en waarschuwingssystemen in het kader van de geïntegreerde bestrijding.
  § 3. Bij wijze van overgangsmaatregel blijft de gewestelijke steun voor het in overeenstemming brengen van de opslagcapaciteiten voor dierlijke mest, bepaald bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest, in werking tot en met 31 december 2008.
Art.13. Le niveau maximal des aides accordées à chacun des éléments repris dans le plan d'investissements de trois ans demandé par l'article 5, § 2, est fixé comme suit :
  - Une aide maximale egale à 10 % de la valeur éligible de l'investissement est accordée pour les investissements relatifs à :
  1. l'achat, l'adaptation, le remplacement dépassant les seuils fixés par l'article 1.2, 2°, de matériel neuf ou d'occasion au titre de l'article 91 destiné à la poursuite ou au développement d'une activité de production, touristique, pédagogique ou artisanale déjà pratiquée dans une exploitation, une association d'exploitation, une CUMA, un groupement fourrager, un groupement de producteurs laitiers;
  2. la construction ou l'achat de bâtiments dans le respect des conditions suivantes :
  - pour les élevages avicoles ou porcins, uniquement en cas de production de qualité différenciée et pour autant que les investissements relèvent des classes 2 ou 3 en matière de permis d'environnement;
  - pour les investissements concernant des bâtiments d'elevage ou de production laitière, avoir un taux de liaison au sol - tel que défini à l'article R 212, § 3 du Livre II du Code de l'Environnement constituant le Code de l'Eau en ce qui concerne la gestion durable de l'azote - inférieur ou égal à 1 l'année de la demande et ne pas dépasser ce seuil pendant la mise en oeuvre du plan adopté;
  - pour les investissements en bâtiments dans le secteur de la production laitière ne pas conduire à un dépassement de la quantité de reférence sauf si une quantite de référence supplémentaire a été préalablement accordée ou obtenue par un transfert. Dans ce cas les aides ne sont accordées que si l'investissement ne porte pas le nombre de vaches laitières à plus de 50 par UTH et à plus de 200 par exploitation, A.P.L. ou G.P.L.;
  - à l'exclusion des bâtiments destinés à des activités touristiques, pedagogiques ou artisanales dans ou en dehors de l'exploitation;
  3. la transplantation de bâtiments d'une exploitation effectuée dans l'intérêt public ou lorsque le bailleur a donné congé à l'exploitant agricole et qu'il en a obtenu validation devant le juge de paix ou justifiée par des prescriptions environnementales dans le respect des conditions fixées a l'article13, § 1er.2;
  4. les travaux d'amélioration foncière;
  5. la rénovation lourde et la réfection de bâtiments indispensables à la poursuite des activités professionnelles déjà pratiquées dans l'exploitation, par une CUMA ou par un groupement fourrager dans le respect des conditions sectorielles fixées à l'article13, § 1er.2. Par rénovation, il y a lieu d'entendre l'adaptation des bâtiments existants aux conditions actuelles de gestion technique dans le respect des prescriptions urbanistiques. La rénovation est considérée comme lourde lorsque son coût représente au moins 50 % de la valeur d'un bâtiment neuf équivalent. Par réfection, il y a lieu d'entendre la remise à neuf, sans modification structurelle, des bâtiments existants, en vue de leur réhabilitation après dommages encourus.
  § 2. Une aide maximale égale a 25 % de la valeur éligible de l'investissement est accordée pour les investissements relatifs à :
  - du matériel destiné à la diversification de l'activité de la production agricole et/ou horticole de l'exploitation, y compris la 1re transformation et vente à la ferme. Par diversification, il faut entendre la mise en marché par l'exploitant agricole d'un produit transformé ou non qui n'était pas commercialisé antérieurement par l'exploitation ou qui sera commercialisé, grâce à l'investissement, à une valeur supérieure de 20 % en valeur ajoutée brute unitaire par rapport à son équivalent avant diversification;
  - du matériel destiné à l'amélioration des conditions de vie et de travail de l'exploitant agricole repris dans une liste fixée par le Ministre;
  - du matériel spécifique pour la production de biocarburants et/ou d'énergie renouvelable avec des produits et sous-produits de l'activité agricole de l'exploitation ou de la coopérative;
  - des installations de traitement des effluents d'élevage avec production de biocarburants et d'énergie renouvelable;
  - l'aménagement de bâtiments et/ou adaptation de matériel afin de réaliser des économies d'énergie en complément aux autres aides publiques déjà fournies par la Région et dans le respect des plafonds d'aides fixés par le Règlement (CE) 1698/2005;
  - la transformation ou à l'aménagement de bâtiments situés au siège de l'exploitation destinés au développement d'activités touristiques, pédagogiques ou artisanales non pratiquées antérieurement sur l'exploitation. L'achat et la construction de bâtiments pour développer de telles activités dans ou en dehors de l'exploitation n'est pas éligible à l'aide;
  - du matériel spécifiquement destiné à une activité touristique, pédagogique ou artisanale effectivement pratiquée au sein de l'exploitation;
  - de nouveaux bâtiments ou la transformation de bâtiments existants de l'exploitation destinés spécifiquement à une production différenciée lors de son démarrage ou de sa première extension. Les produits doivent répondre à la définition de l'article 1, 26°, les investissements doivent relever des classes 2 ou 3 en matière de permis d'environnement et l'exploitant agricole doit s'engager à poursuivre cette production pendant minimum 6 ans;
  - aux coûts spécifiques lors de l'adaptation de bâtiments existants pour répondre aux normes légales allant au-delà des normes communautaires minimales ou pour répondre aux normes communautaires minimales dans les domaines de la protection de l'environnement, de la santé publique, du bien être animal ou de la sécurité sur le lieu du travail et cela soit dans les trente-six mois suivant leur adoption au niveau communautaire soit durant la période de transition prévue par le règlement et lorsqu'il n'y a pas d'augmentation des capacités;
  - adaptation de bâtiments existants pour répondre aux normes communautaires minimales dans les domaines de la protection de l'environnement, de la santé publique, du bien-être animal ou de la sécurité sur le lieu du travail par des jeunes exploitants agricoles tels que définis à l'article 22 du Règlement (CE) 1698/2005 dans les 36 mois suivant leur installation et lorsqu'il n'y a pas d'augmentation des capacités;
  - la réduction des émissions de gaz polluants d'origine agricole;
  - l'installation de systèmes de filtrage de l'air de ventilation des bâtiments d'hébergement des animaux ainsi que leurs dispositifs de ventilation à air mélangé;
  - les investissements concourant à la protection de la qualité de l'environnement et au bien-être animal repris dans une liste fixée par le Ministre;
  - les investissements dans des systèmes d'observation et d'avertissement dans le cadre de la lutte intégrée.
  § 3. A titre transitoire, l'aide régionale en faveur des mises en conformité des capacités de stockage des effluents d'élevage fixée par l'arrêté ministériel relatif à la mise en conformité des infrastructures de stockage des effluents d'élevage du 1 avril 2004, reste en vigueur jusqu'au 31 décembre 2008.
Art.14. De aankoop van grond, eenjarige planten, plantages van eenjarige planten, bedrijfstoeslagrechten, quota's, dieren en de eenvoudige vervangingsverrichtingen komen niet in aanmerking voor investeringssteun, behalve uitzonderingen bepaald bij dit besluit. Hetzelfde geldt voor draineringswerken en werken of de aankoop van irrigatiematerieel, tenzij die investeringen een vermindering van het waterverbruik met minstens 25 % opleveren.
Art.14. L'achat de terres, de plantes annuelles, de plantations de plantes annuelles, de droits à paiement unique, de quotas, d'animaux ainsi que les simples opérations de remplacement ne peuvent, sauf exceptions fixées par le présent arrêté, bénéficier de l'aide à l'investissement. Il en est de même pour les travaux de drainage et les travaux ou achat de matériel d'irrigation à moins que ces investissements n'entrainent une réduction de la consommation d'eau d'au moins 25 %.
Art.15. De investeringssteunniveaus bepaald in artikel 13 worden verhoogd met :
  - vijf procentpunten als het investeringsplan ingediend wordt door een CVGL of een landbouwbedrijfshoofd dat sinds minder dan zes jaar gevestigd is en dat de leeftijd van veertig jaar niet bereikt op de datum van mededeling van de ontvankelijkheid van het plan. Indien degene die de verhoging geniet voor landbouwbedrijven die sinds minder dan zes jaar gevestigd zijn, lid is van een vereniging, wordt die verhoging in verhouding toegekend tot de deelname van de gerechtigde in de vereniging. Indien het landbouwbedrijfshoofd dat die verhoging geniet, afgevaardigd-bestuurder, zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder is van een rechtspersoon, wordt die verhoging in verhouding toegekend tot de deelname van de gerechtigde in die rechtspersoon;
  - vijf percentpunten als het investeringsplan ingediend wordt door een landbouwer in een probleemgebied zoals omschreven in artikel 1, 27°;
  - 2,5 percentpunten als het investeringsplan en alle eventuele aanvragen tot aanpassing van dat plan ingediend worden door een landbouwbedrijfshoofd dat een beroep heeft gedaan op een erkend adviseur.
Art.15. Les niveaux d'aides à l'investissement fixés à l'article 13 sont majorés :
  - de 5 points de % si le plan d'investissements est présenté par une CUMA ou par un exploitant agricole installe depuis moins de six ans qui n'atteint pas quarante ans à la date de notification de recevabilité du plan. Lorsque le bénéficiaire de la majoration en faveur des exploitations agricoles installées depuis moins de 6 ans est membre d'une association, la majoration est accordée proportionnellement à la participation du bénéficiaire dans l'association. Lorsque l'exploitant agricole bénéficiaire de cette majoration est administrateur délégué, gérant ou associé gérant d'une personne morale, la majoration est accordée proportionnellement a la participation du bénéficiaire dans ladite personne morale;
  - de 5 points de % si le plan d'investissements est présenté par un exploitant agricole situé en zone défavorisée telle que définies à l'article 1er, 27°;
  - de 2,5 points de % si le plan d'investissements ainsi que toutes les éventuelles demandes d'adaptation dudit plan sont présentées par un exploitant agricole ayant fait appel à un consultant agréé.
Art.16. Er mogen niet meer dan twee verhogingen, bepaald in artikel 15, toegevoegd worden aan de maximale steunniveaus die toegekend worden voor elk bestanddeel waarvan sprake in het investeringsplan over drie jaar volgens de niveaus bepaald in artikel 13.
Art.16. Pas plus de deux majorations prévues à l'article 15 ne peuvent être ajoutées aux niveaux maxima des aides accordées à chacun des éléments repris dans le plan d'investissements de trois ans suivant les niveaux fixés à l'article 13.
Art.17. Om ontvankelijk te zijn, dient een investeringsplan minstens euro 15.000 aan investeringen over de gehele duur te voorzien en elke investering waarvan sprake in het plan moet op zich meer bedragen dan euro 5.000. De maximumwaarde die per investering waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt euro 100.000 voor de investeringen in materiaal en euro 250.000 voor de investeringen in gebouwen. Die maximumwaarden die voor steun in aanmerking komen worden verhoogd met 50 % indien het investeringsplan ingediend wordt door een CVGL, voor de specifieke investeringen in de tuinbouwsector of voor het eerste plan uitgevoerd door een vereniging van melkproducenten.
Art.17. Pour être recevable, un plan d'investissements doit prévoir au minimum euro 15.000 d'investissements sur sa durée et chaque investissement présenté dans le plan, pris individuellement, doit être supérieur à euro 5.000. La valeur maximale éligible à l'aide par investissement présente dans le plan est de euro 100.000 pour les investissements en matériel et de euro 250.000 pour les investissements en bâtiments. Ces valeurs maximales éligibles a l'aide sont augmentées de 50 % lorsque le plan d'investissements est présenté par une CUMA, pour les investissements spécifiques au secteur horticole ou pour le 1er plan réalisé par une A.P.L.
Art.18. Maximumbedrag van de toegekende steun, per goedgekeurd plan :
  § 1. Er wordt een maximumbedrag van euro 100.000 vastgelegd voor het opgetelde totaal van alle steunvormen die aan een landbouwer worden toegekend voor de verschillende, in aanmerking komende investeringen die zijn uitgevoerd over de gehele duur van het investeringsplan over drie jaar.
  § 2. De aanvrager dient erover te waken dat het totaal van de steunmaatregelen waarop hij aanspraak maakt wanneer hij zijn plan indient, de drempel bepaald in § 1 niet overschrijdt.
  § 3. Wordt het maximumbedrag bepaald in § 1 overschreden vóór de analyse van de aanvraag en de eventuele weigering van sommige investeringen, worden alle aangevraagde steunmaatregelen verhoudingsgewijs verminderd om de drempel waarvan sprake in § 1 te bereiken.
  § 4. Behalve in de gevallen bepaald in artikel 8, § 6, wordt het in § 1 bepaalde maximumbedrag van het volgende plan bij vroegtijdige onderbreking van een plan verminderd met euro 2.800 per volledige maand tussen de datum van de onderbreking en het voorziene einde van het goedgekeurde investeringsplan.
Art.18. Plafond maximal de l'aide accordée par plan adopté :
  § 1er. Un plafond de euro 100.000 est fixé au total cumulé de l'ensemble des aides allouées à un agriculteur pour les divers investissements éligibles réalisés sur la durée du plan d'investissements trois ans.
  § 2. Le demandeur doit veiller à ce que le total des aides auxquelles il prétend lorsqu'il introduit son plan ne dépasse pas le seuil fixé au § 1er.
  § 3. En cas de dépassement du plafond fixé au § 1er, et ce avant analyse de la demande et refus éventuel de certains investissements, une réduction proportionnelle est appliquée sur toutes les aides demandées pour atteindre le seuil fixé au § 1er.
  § 4. Sauf pour les cas prévus par l'article 8, § 6, en cas d'interruption prématurée d'un plan, le plafond, fixé par le § 1er, du plan suivant est réduit de euro 2.800,00 par mois entier entre la date d'interruption et le terme prévu du plan d'investissements adopté.
Art.19. Het referentie-inkomen mag het gemiddelde brutoloon van werknemers die niet in de landbouw actief zijn, niet overschrijden. Jaarlijks bepaalt de Minister het in overweging te nemen referentie-inkomen.
Art.19. Le revenu de référence ne peut dépasser le salaire brut moyen des travailleurs non agricoles. Le Ministre arrête, chaque année, le revenu de référence à prendre en considération.
Art.20. De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening zonder dat de toegelaten tegemoetkomingsmaxima overschreden worden.
Art.20. Le Ministre détermine les cas et la mesure dans lesquels l'aide peut être accordée, en tout ou en partie, sous la forme d'amortissements différés de l'emprunt sans que les maxima d'intervention autorisés ne soient dépassés.
Art.21. § 1. Indien meerdere landbouwers hun bedrijven die niet het resultaat zijn van de verdeling van een bedrijf dat voorheen één geheel vormde, samenvoegen en elk lid van de vereniging voldoet aan de vereisten van artikel 5, § 1, van dit besluit, gelden artikel 8, § 6, en artikel 18, § 4, van dit besluit niet. De leden mogen de verwezenlijking van hun lopende investeringsplan onderbreken en de vereniging mag in eigen naam een nieuw investeringsplan over drie jaar indienen. De verenigde landbouwers moeten een verenigingsovereenkomst voorleggen dat meeondertekend is door allen, die zich daar hoofdelijk toe verbinden. De vereniging moet minstens even lang duren als de subsidie en niet minder lang dan zes jaar.
  § 2. Voor het eerste investeringsplan dat ingediend wordt door nieuwe bedrijvenverenigingen die de vereisten van § 1 naleven, wordt het maximumbedrag, afwijkend van artikel 18, § 1, vastgelegd op euro 75.000 per verenigingslid, met als maximumbedrag euro 250.000 voor de vereniging. Voor haar eerste plan kan een nieuwe vereniging een verhoging krijgen met 50 % van de maximumwaarden van de in artikel 17 bepaalde investeringen die voor steun in aanmerking komen. De vereniging dient een volledig investeringsplan voor te leggen met inachtneming van de structuur en de nauwkeurigheidsgraad bepaald in bijlage I.
  § 3. Voor een vereniging van melkproducenten mag de houder van de productie-eenheid vanaf welke de leveringen en/of de rechtstreekse verkopen van de vereniging van melkproducenten plaatsvinden de specifieke investeringen die nodig zijn voor de ontwikkeling van de productie- en verhandelingsactiviteiten van de vereniging, in zijn investeringsplan opnemen. Dat plan moet voldoen aan het voorgeschrevene van bijlage I en de procedure volgen voor dat soort plannen. In dat geval is artikel 21, § 1, niet van toepassing.
  § 4. Een groepering van melkproducenten mag een investeringsplan indienen dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de activiteiten van de groepering. Dat plan dekt alle investeringen die de leden van de groepering voorzien hebben voor al hun producties. Dat plan moet voldoen aan het voorgeschrevene van bijlage III en de procedure volgen voor dat soort plannen. Bij de oprichting van de groepering worden de lopende individuele plannen van de leden die de nieuwe groepering vormen, tenietgedaan en artikel 21, § 1, is dan van toepassing.
Art.21. § 1er. Lorsque plusieurs agriculteurs mettent en commun leurs exploitations ne résultant pas de la partition d'une exploitation antérieurement unique, et que chaque membre de l'association répond aux exigences de l'article 5, § 1er, du présent arrêté, l'article 8, § 6. et l'article 18, § 4, du présent arrêté ne sont pas d'application. Les membres peuvent interrompre la réalisation de leur plan d'investissements en cours et l'association peut introduire un nouveau plan d'investissements sur trois ans en son nom propre. Les exploitants agricoles associées doivent produire un contrat d'association, signé par toutes les parties en cause, lesquelles s'engagent solidairement. La durée de l'association doit être au moins égale à la durée de la subvention et ne peut être inférieure à six ans.
  § 2. Pour le premier plan d'investissements présenté par de nouvelles associations d'exploitations respectant les exigences du § 1er, en dérogation à l'article 18, § 1er, le plafond est fixé à euro 75.000 par membre de l'association, plafonne à euro 250.000 pour l'association. Pour son premier plan une nouvelle association peut bénéficier d'une majoration de 50 % des valeurs maximales des investissements éligibles à l'aide fixés à l'article 17. L'association doit présenter un plan d'investissements complet, respectant la structure et le degré de précision fixés à l'annexe Ire.
  § 3. Dans le cas d'une association de producteurs laitiers (APL), le titulaire de l'unité de production à partir de laquelle se feront les livraisons et/ou les ventes directes de l'APL, peut inscrire dans son plan d'investissement les investissements spécifiques nécessaires au développement des activités de production et de commercialisation de l'APL. Ce plan doit répondre aux prescrit de l'annexe I et suivre la procédure prévue pour ce type de plan. Dans ce cas l'article 21, § 1er, n'est pas d'application.
  § 4. Un groupement de producteurs laitiers (GPL) peut introduire un plan d'investissements nécessaire au développement des activités du GPL. Ce plan couvre l'ensemble des investissements prévus par les membres du GPL pour l'ensemble de leurs productions. Ce plan doit répondre aux prescrits de l'annexe III et suivre la procédure prévue pour ce type de plan. Lors de la création du GPL, les plans individuels en cours des membres formant le nouveau GPL sont annulés et l'article 21, § 1er, est d'application.
HOOFDSTUK IV. - Vestigingssteun aan jonge landbouwbedrijfshoofden : ontwikkelingsplan.
CHAPITRE IV. - Aides à l'installation de jeunes exploitants agricoles : plan de développement.
Art.22. Voor de vestigingssteun voor de oprichting of de gehele overname van een landbouwbedrijf of voor een gedeeltelijke overname van een bedrijf in maximum twee fases die elk minstens 25 % dekken van de gehele waarde van de in aanmerking komende investeringen van de overname komt in aanmerking :
  1. degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep zoals omschreven in artikel 1, 6°, en landbouwer wordt;
  2. degene die een voldoende beroepskwalificatie kan aantonen zoals bedoeld in artikel 3 en minstens twintig jaar oud is - behalve gevallen van overmacht - en minder oud is dan hoogstens veertig jaar op de datum van de indiening van de steunaanvraag en reeds een stage doorlopen heeft die in overeenstemming is met de vereisten van het decreet van het Waalse Gewest van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw of met het besluit van de Duitstalige Gemeenschap van 27 mei 1993 betreffende de beroepsopleiding en de bijscholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn en de latere wijzigingen ervan;
  3. degene die de individuele steun aanvraagt voor de vestiging in een termijn die met minder dan drie maanden de datum overschrijdt van de officiële vestiging als landbouwer, landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep of degene die zich voor het eerste vestigt als landbouwer, landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep binnen de zes maanden na indiening van het ontwikkelingsplan bij het bestuur.
  De vestiging van een natuurlijke persoon als landbouwer wordt bevestigd als hij onder het sociaal statuut voor zelfstandige bedrijfshoofden valt en aan de hand van elk ander document op grond waarvan zijn statuut t.o.v. van deze regelgeving kan worden vastgelegd. Voor de rechtspersonen wordt nagekeken of die voorwaarde voor de afgevaardigd bestuurder of de zaakvoerder vervuld is. Daarnaast dient de rechtspersoon aan te tonen dat elke afgevaardigd-bestuurder of zaakvoerder op het ogenblik van de oprichting over een voldoende beroepskwalificatie beschikt voor de eerste vestiging. Die voorwaarde moet vervuld zijn op het ogenblik van de indiening van de aanvraag;
  4. degene die een ontwikkelingsplan bij het bestuur indient. Dat plan omvat minstens een overname- of oprichtingsdossier met globale doelstellingen over zes jaar en omstandige doelstellingen over drie jaar, al dan niet aangevuld met een investeringsplan over drie jaar, zoals omschreven in hoofdstuk III van dit besluit. Het ontwikkelingsplan moet verplicht de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen en een tijdschema voor de uitvoering ervan vastleggen. Er dienen per plan opvolgingsindicatoren vastgelegd te worden voor de uitvoering van het ontwikkelingsplan. Overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage IV bepaalt de Minister de detailinhoud van het plan;
  5. degene die een beroep doet op een adviseur om hem van raad te voorzien bij de opstelling van het ontwikkelingsplan. De adviseur moet het ontwikkelingsplan waarvan sprake in bovenvermeld punt 4 medeondertekenen;
  6. degene die een adviseur aan zich bindt voor een minimumperiode van drie jaar en een boekhouding voert overeenkomstig de vereisten van artikel 4;
  7. degene die aantoont dat het bedrijf waar hij zich vestigt, de normen naleeft inzake de opslagcapaciteit van dierlijke mest, bepaald bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest. Bij ontstentenis, degene die zich ertoe verbindt het in overeenstemming brengen van zijn opslagcapaciteit van dierlijke mest als eerste investering op te nemen in het investeringsplan en die investering voor elke andere te verrichten en in elk geval binnen de 36 maanden volgend op de datum van zijn vestiging;
  8. degene die binnen een termijn van drie jaar minstens één VAK kan aantonen op het overgenomen gedeelte en een inkomen kan genereren dat minstens gelijk is aan de geregionaliseerde inkomensdrempel per VAK.
Art.22. Peut bénéficier des aides à l'installation pour une création ou une reprise totale d'une exploitation agricole ou pour une reprise partielle d'une exploitation en maximum deux phases couvrant chacune au minimum 25 % de la valeur totale des investissements éligibles de la reprise, celui qui :
  1. s'installe pour la première fois sur une exploitation en qualité d'exploitant agricole à titre principal tel que défini à l'article 1er, 6°, et devient agriculteur;
  2. peut justifier une qualification professionnelle suffisante telle que visée à l'article 3 et est âgé de 20 ans minimum - sauf cas de forces majeures - et de moins de 40 ans maximum à la date de l'introduction de la demande d'aide et a déjà réalisé un stage en conformité avec les exigences du décret de la Région wallonne relatif à la formation professionnelle en agriculture du 12 juillet 2001 ou en conformité avec l'arrêté du Gouvernement de la Communauté germanophone du 27 mai 1993 relatif à la formation et au perfectionnement professionnels des personnes travaillant dans l'agriculture et ses modifications postérieures;
  3. demande l'aide individuelle à l'installation dans un délai n'excédent pas de trois mois la date officielle d'installation comme agriculteur, exploitant agricole à titre principal ou qui s'installe pour la première fois en qualité d'agriculteur, exploitant agricole à titre principal dans les six mois suivant l'introduction du plan de développement auprès de l'Administration.
  L'installation en qualité d'exploitant agricole d'une personne physique est prouvée notamment, par son affiliation au statut social d'exploitant agricole indépendant à titre principal et tout autre document permettant d'établir le statut du demandeur en regard de la présente réglementation. Pour les personnes morales, cette condition se vérifie dans le chef d'un administrateur-delégué ou gérant. La personne morale doit apporter en outre la preuve que tout administrateur-délégué ou gerant possède la qualification professionnelle suffisante de première installation au moment de sa constitution. Cette condition doit être remplie au moment de l'introduction de la demande;
  4. introduit auprès de l'Administration un plan de développement. Ce plan comprend au minimum un dossier de reprise ou de création avec des objectifs globaux à six ans et des objectifs détaillés à trois ans complété ou non d'un plan d'investissements sur trois ans tel que défini au chapitre III du présent arrêté. Le plan de développement doit impérativement fixer des objectifs quantitatifs et qualitatifs ainsi qu'un calendrier de mise en oeuvre. Des indicateurs de suivi de la mise en oeuvre du plan de développement doivent être fixés par le plan. En conformité avec le prescrit de l'annexe IV, le Ministre arrête le détail du contenu du plan;
  5. fait appel à un consultant pour le conseiller dans la rédaction du plan de développement. Le consultant est tenu de contresigner le plan de développement prévu au point 4 ci-dessus;
  6. s'engage à s'adjoindre les conseils d'un consultant pour une période minimale de trois ans et à tenir une comptabilite conformément aux exigences de l'article 4;
  7. prouve que l'exploitation sur laquelle il s'installe respecte les normes de capacité de stockage des effluents d'élevage fixées par l'arrêté ministériel relatif à la mise en conformité des infrastructures de stockage des effluents d'élevage du 1er avril 2004. A défaut, qui s'engage à inscrire la mise en conformité des capacités de stockage des effluents d'élevage comme premier investissement de son plan d'investissement et de le réaliser effectivement avant tout autre et dans tous les cas dans les trente-six mois suivant la date de son installation;
  8. dans un délai de trois ans, peut justifier d'au moins 1 UTH sur la partie reprise et permettre de dégager un revenu équivalent au minimum au revenu seuil régionalisé par UTH.
Art.23. § 1. Ter afwijking van artikel 5, § 1, 1°, hoeft degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep geen drie jaar activiteit in die hoedanigheid aantonen om een investeringsplan te mogen indienen.
  § 2. Ter afwijking van artikel 5, § 1, 2°, moet degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep de voldoende beroepskwalificatie verwoord in artikel 3, en niet die bepaald in artikel 2, aantonen om een investeringsplan te mogen indienen.
  § 3. Ter afwijking van artikel 5, § 1, 4°, hoeft degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep niet te beschikken over een bruto-inkomen vóór belastingen die hoger is dan 75 % van het referentie-inkomen bedoeld in artikel 19 om een investeringsplan te mogen indienen.. Artikel 22, § 8, blijft van toepassing.
  § 4. Ter afwijking van artikel 14 mag het ontwikkelingsplan per diersoort een investering omvatten ter (weder)aanvulling van het (de) veebestand(-en) van het overgenomen of opgerichte bedrijf. Die investering moet uitgevoerd worden binnen de twaalf maanden volgend op de datum van overname of oprichting.
Art.23. § 1er. En dérogation à l'article 5, § 1er.1, celui qui s'installe pour la première fois sur une exploitation en qualité d'exploitant agricole à titre principal ne doit pas prouver trois années d'activités à ce titre pour pouvoir introduire un plan d'investissements.
  § 2. En dérogation à l'article 5, § 1er.2, celui qui s'installe pour la première fois sur une exploitation en qualité d'exploitant agricole à titre principal doit pouvoir prouver la qualification professionnelle suffisante énoncée à l'article 3 et non celle prévue à l'article 2. pour pouvoir introduire un plan d'investissements.
  § 3. En dérogation à l'article 5, § 1er, 4 celui qui s'installe pour la première fois sur une exploitation en qualité d'exploitant agricole à titre principal ne doit pas disposer d'un revenu brut avant impôts supérieur à 75 % du revenu de référence visé à l'article1 9 pour pouvoir introduire un plan d'investissements. L'article 22,8 reste d'application.
  § 4. En dérogation à l'article 14 le plan de développement peut comporter, par espèce animale, un investissement de (re)garnissage du ou des troupeaux de l'exploitation reprise ou créée. Cet investissement doit être réalisé dans les douze mois suivant la date de reprise ou de création.
Art.24. § 1. Elk ontwikkelingsplan moet bij aangetekend schrijven door de aanvrager worden ingediend bij het bestuur en met inachtneming van de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze. Er dient eveneens een elektronisch afschrift te worden ingediend. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier ontvankelijk is of, in voorkomend geval, dat er stukken ontbreken.
  § 2. Het ontwikkelingsplan wordt door een vertegenwoordiger van de bevoegde buitendienst van het bestuur voorgelegd aan een adviescomité. Het adviescomité bestaat uit een vertegenwoordiger van de Directie Landbouwstructuren van het bestuur, uit de vertegenwoordiger van de buitendienst die het plan indiende, uit een deskundige in de landbouweconomie, aangewezen door het bestuur, en uit een technisch expert in de overwogen technisch-economische oriëntatie, aangewezen door het bestuur.
  Het adviescomité mag de aanvrager erom verzoeken zijn ontwikkelingsplan met de bijstand van de adviseur uiteen te zetten en te verdedigen.
  § 3. Het adviescomité analyseert het ontwikkelingsplan. Het beoordeelt de waarde van de investeringen voor overname of oprichting, de relevantie van die overname of oprichting voor de aanvrager op technisch en economisch vlak en, in voorkomend geval, de relevantie en de samenhang van het het ter aanvulling voorziene investeringsplan. Het brengt tegenover de Minister en de inspecteur-generaal van het bestuur advies uit, op zowel kwalitatief als kwantitatief vlak, over de geldigheid van de doelstellingen voor de eerste vestiging en gaat na of het inkomen dankzij het ontwikkelingsplan binnen een termijn van drie jaar de geregionaliseerde inkomensdrempel van het overwogen jaar bereikt.
  Het adviescomité brengt een niet-dwingend, positief, negatief of voorwaardelijk gemotiveerd advies uit over de aanpassing van de voorwaarden van het plan, binnen de vier maanden volgend op de datum van mededeling bedoeld in artikel 24, § 1.
  § 4. Voor een geheel of gedeeltelijk negatief advies uit te brengen, dient het Comité de aanvrager er met motivering over in te lichten. Laatstgenoemde beschikt over één maand om desgewenst een herzien ontwikkelingsplan in te dienen. De termijnen voor de indiening van adviezen door het Comité en voor de mededeling van de beslissing door de Minister worden dan met twee maanden verlengd.
  § 5. De aanvrager kan kennis nemen van het gemotiveerde advies, verstrekt door het Adviescomité.
Art.24. § 1er. Tout plan de développement doit être introduit par le demandeur auprès de l'Administration par courrier recommandé et selon la présentation fixée par l'Administration. Une copie sous forme informatique doit également être transmise. Un accusé de reception envoyé par l'Administration dans les dix jours ouvrables notifie au demandeur que son dossier est recevable ou, le cas échéant, indique les pièces manquantes.
  § 2. Le plan de développement est présenté à un comité d'avis par un représentant du service extérieur compétent de l'Administration. Le comité d'avis est composé d'un représentant de la Direction des Structures agricole de l'Administration, du représentant du service extérieur qui a présenté le plan, d'un expert en économie agricole désigné par l'Administration et d'un expert technique dans l'Orientation technico-économique considérée désigné par l'Administration.
  Le Comité d'avis peut demander au demandeur de présenter et défendre son plan de développement avec l'aide du consultant.
  § 3. Le Comité d'avis analyse le plan de développement. Il apprécie la valeur des investissements de reprise ou de création, la pertinence pour le demandeur de cette reprise ou de cette création sur le plan technique et économique ainsi que, le cas echéant, la pertinence et la cohérence du plan d'investissements prévu en complément. Il remet au Ministre et à l'Inspecteur général de l'Administration un avis tant qualitatif que quantitatif sur la validité des objectifs fixés pour la 1ère installation et évalue si grâce au plan de développement le revenu pourra atteindre dans un délai de trois ans le niveau du revenu seuil régionalisé de l'année considérée.
  Le Comité d'avis rend un avis motivé non contraignant positif, négatif ou sous conditions d'adaptation des conditions du plan, dans les quatre mois suivant la date de notification prévue à l'article 24, § 1er.
  § 4. Avant de remettre un avis totalement ou partiellement négatif, le Comité doit en informer, avec motivation, le demandeur. Ce dernier dispose de 1 mois pour introduire un plan de développement révisé s'il le souhaite. Les délais de remise d'avis par le Comité et de notification de décision par le Ministre sont alors allongés de deux mois.
  § 5. Le demandeur peut prendre connaissance de l'avis motivé délivré par le Comité d'avis.
Art.25. § 1. De Minister is bevoegd voor het volledig, gedeeltelijk of onder voorwaarden aanvaarden dan wel het weigeren van het investeringsplan over drie jaar. Er dient een beslissing te worden medegedeeld aan de aanvrager binnen de zes maanden volgend op de kennisgeving van de ontvankelijkheid van de aanvraag bepaald bij artikel 24, § 1.
  Blijft enige reactie uit binnen die termijn, dan wordt het plan geacht als in aanmerking te zijn genomen en de Minister moet er de aanvaarding van mededelen aan de aanvrager binnen de dertig dagen volgend op die vervaldatum.
  § 2. De kennisgeving dat het investeringsplan door de Minister is aanvaard maakt gewag van de waarde en de aard van de gesteunde investeringen en, per investering, van het bedrag, de vorm van de steun, het tijdschema voor de uitvoering ervan, de opvolgingsindicatoren en de stukken die als investeringsbewijs voorgelegd dienen te worden. Elke individuele investering die steun krijgt kan, wat betreft de lening voor de investering waarvan sprake, in aanmerking komen voor de overheidsgarantie zoals bepaald in artikel 12, § 2.
  Wat juist door de garantie gedekt wordt, wordt door het bestuur geval per geval beoordeeld wanneer de lening afgesloten wordt. Als de steun in de vorm van een rentetoelage wordt gegeven, worden de voorwaarden voor de rentetoelage voor de lening die bedoelde investering financiert, bepaald in een officieel stuk dat aan de bankinstelling moet worden overhandigd.
  § 3. Indien de steun in de vorm van een rentetoelage gegeven wordt, wordt het referentiepercentage dat in de voorwaarden opgenomen is, het referentiepercentage dat geldig is bij de daadwerkelijke ondertekening van de lening door de gerechtigde met de kredietinstelling. In voorkomend geval moet de duur van de steun worden aangepast om het maximumbedrag per investering bepaald in de artikelen 13 en 26 te handhaven.
Art.25. § 1er. L'acceptation totale, partielle ou conditionnelle du plan de développement, ou son refus, relève de la compétence du Ministre. Une décision doit être notifiée au demandeur dans les six mois suivant la notification de recevabilité de la demande prévue par l'article 24, § 1er.
  A défaut de réaction dans ce délai le plan est considéré éligible et le Ministre doit notifier son acceptation au demandeur dans les 30 jours suivant cette échéance.
  § 2. La notification d'acceptation du plan de développement par le Ministre précise la valeur et la nature des investissements éligibles à l'aide ainsi que, par investissement, le montant, la forme de l'aide, le calendrier de réalisation, les indicateurs de suivi et les pièces à présenter comme justificatif de l'investissement. Chaque investissement individuel recevant une aide peut bénéficier, pour le pret relatif à l'investissement considéré, de la garantie publique telle que prévue à l'article 12, § 2.
  La couverture exacte de la garantie est appréciée par l'Administration au cas par cas au moment de la conclusion du prêt. Si l'aide est octroyée sous forme de subvention-intérêt, un document officiel à remettre à l'organisme bancaire fixera les conditions de la subvention-intérêt sur le prêt couvrant ledit investissement.
  § 3. Lorsque l'aide est fournie sous forme de subvention-intéret le taux de référence retenu dans les conditions sera le taux de référence en vigueur au moment de la signature effective du prêt par le benéficiaire avec l'organisme de crédit. Le cas échéant la durée de l'aide devra être adaptée pour rester dans les limites du plafond par investissement fixé aux articles 13 et 26.
Art.26. De maximale steunmaatregelen voorzien voor een ontwikkelingsplan zijn :
  Voor het deel overname of oprichting :
  § 1. Op de eerste schijf van euro 100.000 in aanmerking komende investeringen, een kapitaalsteun gelijk aan [1 40 %]1 van de investering die gestort wordt op de wijze bepaald in artikel 12, § 1, 2°.
  § 2. Op de tweede schijf investeringen van euro 100.001 tot [1 euro 300.000]1 , een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het referentiepercentage bepaald in artikel 1, 31°, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 1,00 % ten laste van de steungerechtigde. Het maximale steunbedrag in de vorm van een rentetoelage bedraagt [1 euro 30.000]1 . Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van 15 jaar voor de investeringen in gebouwen en van maximum 7 jaar voor de andere investeringen. In voorkomend geval wordt de duur van de subsidie teruggebracht om het maximumbedrag van euro 10.000 na te leven.
  § 3. [1 ...]1
  § 4. De overheidsgarantie, tegen de voorwaarden van artikel 12, § 2, toegekend voor alle leningen voor investeringen die overeenkomstig dit besluit in aanmerking komen en voor een maximumduur van vijftien jaar.
  Voor het deel investeringen. Steunmaatregelen die gelijkwaardig zijn aan die bepaald in hoofdstuk III, artikelen 13 tot en met 18, mits naleving van de vereisten en drempels bepaald in dit hoofdstuk. In afwijking van artikel 12, § 1, wordt het minimumpercentage van de jongere bij een eerste vestiging die een ontwikkelingsplan heeft, evenwel teruggebracht tot 1 %.
  
Art.26. Les aides maximales prévues pour un plan de développement sont :
  Pour le volet reprise ou création :
  § 1er. Sur la 1re tranche de euro 100.000 d'investissements éligibles une aide en capital égale à [1 40 %]1 de l'investissement versée suivant les modalités fixées à l'article 12, § 1,2.
  § 2. Sur la 2e tranche d'investissements de euro 100.001 à [1 euro 300.000]1 une subvention-intérêt égale à la différence entre le taux de référence défini à l'article1, 31° en vigueur au moment de la signature du prêt avec l'organisme de crédit et le taux minimum de 1,00 % a charge du bénéficiaire. Le montant maximal de l'aide sous forme de subvention -intérêt est fixé à euro 10.000. Le taux de subvention-intérêt ne peut être supérieur à 5 % et la subvention-intérêt porte sur une durée maximum de quinze ans pour les investissements en bâtiments et de sept ans maximum pour les autres investissements. Le cas échéant, la durée de la subvention est réduite pour respecter le plafond de [1 euro 30.000]1 .
  § 3. [1 ...]1
  § 4. La garantie publique, aux conditions fixées par l'article 12, § 2, accordée pour tous les emprunts portant sur des investissements éligibles au titre du présent arrêté et pour une durée maximale de quinze ans.
  Pour le volet investissements. Des aides équivalentes à celles fixées dans le chapitre III, articles 13 à 18, sous condition du respect des exigences et seuils fixés dans ce chapitre. Toutefois, en dérogation à l'article 12, § 1er, le taux minimum à charge du jeune en première installation bénéficiant d'un plan de développement est réduit à 1 %.
  
Art.27. Het samengetelde totaalbedrag van de steun voor vestiging van jonge landbouwers bepaald in artikel 26, A), in één of twee fasen, mag niet hoger zijn dan [1 euro 70.000]1 .
  
Art.27. La valeur cumulée totale des aides à l'installation de jeunes agriculteurs prévue à l'article 26. A), en une ou deux phases, ne peut dépasser [1 euro 70.000]1 .
  
Art.28. De installatie mag hoogstens in twee fasen verlopen.
  Het totaal van de steunbedragen bij de vestiging, toegekend bij beide fasen, mag het maximumbedrag van artikel 27 niet overschrijden. Indien één fase of fases uitgevoerd zijn tijdens een voorgaande programmering, kan het niet-toegekende saldo van het maximumbedrag bepaald in artikel 27 verkregen worden mits inachtneming van de vereisten van dit besluit.
Art.28. L'installation peut se faire en deux phases au maximum.
  Le total des aides à l'installation octroyées lors des deux phases ne peut dépasser le plafond fixé à l'article 27. Lorsqu'une ou des phases ont été réalisées au cours d'une programmation précédente, le solde non octroyé du plafond fixé à l'article 27 peut être obtenu moyennant respect des exigences du présent arrêté.
Art.29. De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening.
Art.29. Le Ministre détermine les cas et la mesure dans lesquels l'aide peut être accordée, en tout ou en partie, sous la forme d'amortissements différés de l'emprunt.
Art.30. De investeringen die in aanmerking worden genomen voor het deel overname of oprichting van het ontwikkelingsplan zijn respectievelijk :
  - de overname of de aankoop van materiaal;
  - de overname of de aankoop van levend vee en de eventuele wederaanvulling van vee tijdens het eerste jaar;
  - de overname (aankoop van gebouwen van het overgenomen bedrijf) of de bouw en de aankoop van gebouwen;
  - de overname of de aankoop van voorraden tot maximum 20.000 euro per bedrijf;
  - de vergoeding van navetten tot maximum 350 per ha;
  - de vergoeding van groeiende teelten tot maximum 750 euro per ha en de overname van tuinbouwteelten na verantwoording van de waarde;
  - de afkoop van deelbewijzen in een landbouwbedrijf als reeds bestaand rechtspersoon tegen de representatieve waarde van elk deelbewijs van de investeringen voor de overname, opgenomen in de punten 1 tot en met 6, bovenvermeld, onverminderd alle bepalingen van dit hoofdstuk. Die waarde wordt vastgesteld op grond van een expertise met omstandige inventaris door een bedrijfsrevisor, erkend door het Instituut der bedrijfsrevisoren;
  - de kosten voor het opstellen van het ontwikkelingsplan, adviseurskosten niet meegerekend.
Art.30. Les investissements éligibles pour la partie "reprise" ou "création" du plan de développement sont respectivement :
  - la reprise ou l'achat de matériel;
  - la reprise de cheptel et le regarnissage éventuel ou l'achat de cheptel en 1re année;
  - la reprise (achat de bâtiments faisant partie de l'exploitation reprise) ou la construction et l'achat de bâtiments;
  - la reprise ou l'achat de stocks pour un maximum de 20.000 euros par exploitation;
  - l'indemnisation d'arrière-engrais pour un maximum de 350 euros par ha;
  - l'indemnisation des cultures agricoles en croissance existantes pour un maximum de 750 euros par ha ainsi que la reprise de cultures horticoles sur justification de la valeur;
  - le rachat de parts au sein d'une exploitation agricole personne morale déjà existante à concurrence de la valeur représentative de chaque part des investissements de reprise figurant aux points 1 à 6 ci-dessus, sans préjudice de toutes les dispositions du présent chapitre. Cette valeur est établie sur base d'une expertise avec inventaire détaillé par un réviseur d'entreprise agréé par l'Institut des réviseurs d'entreprises;
  - les frais de conception du plan de développement hors frais de consultant.
HOOFDSTUK V. - Begeleiding bij de voorbereiding en de uitvoering van de investerings- en de ontwikkelingsplannen.
CHAPITRE V. - Encadrement pour la préparation et l'exécution des plans d'investissements et des plans de développement.
Art.31. Het advies voor de voorbereiding en/of de opvolging van de uitvoering van de plannen bedoeld in de hoofdstukken III en/of IV kan enkel door een adviseur gegeven worden.
Art.31. Le conseil pour la préparation et/ou le suivi de l'exécution des plans visés aux chapitres III et/ou IV ne peut se faire que par un consultant.
Art.32. § 1. Het bestuur erkent de adviseringsstructuren en de adviseurs volgens de criteria verwoord in bijlage VI.
  § 2. Een adviseur die tijdens éénzelfde jaar meer dan drie investerings- en/of ontwikkelingsplannen medeondertekent die geweigerd worden voor meer dan 50 % van de waarde van de per plan aangevraagde steunmaatregelen, verliest zijn erkenning. Bij meer dan tien plannen wordt de sanctiedrempel vastgelegd op 30 % van de ingediende plannen die geweigerd worden voor meer dan 50 % van de waarde van de per plan aangevraagde steunmaatregelen.
  § 3. Een adviseringsstructuur waarvan de erkenning jaarlijks tijdens twee opeenvolgende jaren ingetrokken wordt voor meer dan vijf adviseurs of, als de structuur minder dan 20 adviseurs telt, voor meer dan een kwart ervan, verliest zijn erkenning.
  § 4. Het bestuur moet de intrekking van de erkenning mededelen aan de adviseringsstructuur met een vooropzeg van twee maanden. Laatstgenoemde beschikt over één maand om een beroep bij de Minister in te dienen.
Art.32. § 1er. L'Administration agrée les structures de consultance et reconnaît les consultants suivant les critères énoncés à l'annexe VI.
  § 2. Un consultant qui contresigne au cours d'une même année plus de 3 plans d'investissements et/ou de développement qui sont refusés pour plus de 50 % de la valeur des aides demandées par plan perd sont agrément. Au-delà de 10 plans, le seuil de sanction est fixé à 30 % des plans introduits qui sont refusés pour plus de 50 % de la valeur des aides demandées par plan.
  § 3. Une structure de consultance qui voit, chaque année pendant deux années consécutives, retirée la reconnaissance de plus de 5 de ses consultants ou, si la structure compte moins de 20 consultants de plus de 25 % des consultants, perd son agrément.
  § 4. L'Administration est tenue de signifier le retrait d'agrément ou de reconnaissance à la structure de consultance avec un préavis de 2 mois. Cette dernière dispose d'un mois pour introduire un recours auprès du Ministre.
Art.33. Het landbouwbedrijfshoofd moet het advies van de adviseur niet volgen bij de uitwerking van zijn ontwikkelingsplan. Zijn de meningen uiteenlopend, moet de adviseur, die het ontwikkelingsplan mede moet ondertekenen, verplicht om in een bijlage bij het plan zijn alternatieve voorstel(len) te melden.
Art.33. L'exploitant agricole n'est pas tenu de suivre l'avis du consultant lors de la conception de son plan de développement. En cas de divergence de vues, le consultant, qui doit contresigner le plan de développement, est tenu d'indiquer dans une annexe au plan la ou les propositions alternatives qu'il propose.
Art.34. Het landbouwbedrijfshoofd kan een beroep doen op verschillende adviseurs voor het opstellen en voor de uitvoering van het ontwikkelingsplan. Indien er een opeenvolging is van meerdere adviseurs bij de opstelling van een ontwikkelingsplan, moeten de naam en de redenen voor hun vervanging opgegeven worden in het bij het bestuur ingediende plan.
Art.34. L'exploitant agricole peut faire appel à des consultants différents pour la rédaction du plan de développement et pour sa mise en oeuvre. Lorsque plusieurs consultants se succèdent pour la rédaction d'un plan de developpement leurs noms et les motivations de leur remplacement doivent être indiqués dans le plan introduit auprès de l'Administration.
Art.35. Er wordt aan elke landbouwer die erom verzoekt, een gewestelijke steun toegekend in de vorm van een dienstverleningscheque waarmee 80 % van de kosten voor de opstelling van een plan gedekt kan worden. Het maximumbedrag van de in aanmerking komende kosten wordt vastgelegd op euro 800 voor een investeringsplan en euro 1.200 voor een ontwikkelingsplan dat al dan niet een investeringsplan bevat. De helft van de dienstverleningscheque wordt uitbetaald bij de indiening van het plan bij het bestuur, het saldo bij aanvaarding ervan. Het saldo wordt niet uitbetaald als het plan wordt geweigerd.
  Er wordt geen specifieke steun verleend voor de begeleiding van de aanpassingen van een plan, maar als een dienstverleningscheque niet volledig gebruikt wordt, kan het saldo worden gebruikt om de kostprijs te dekken van de adviseur voor de ingediende aanpassingen.
Art.35. Une aide régionale sous forme d'un chèque service couvrant à 80 % les frais liés à la rédaction d'un plan est attribué à tout exploitant agricole qui en fait la demande. Le plafond des frais éligibles est fixé à euro 800,00 pour un plan d'investissements et euro 1.200,00 pour un plan de développement comprenant ou non un plan d'investissements. La moitié du chèque service est honorée lors de l'introduction du plan auprès de l'Administration, le solde lors de son acceptation. Le solde n'est pas honoré en cas de refus du plan.
  Il n'y a pas d'aides spécifiques allouées pour l'encadrement des adaptations de plan mais si le chèque service n'a pas été entièrement utilisé, le solde peut être utilisé pour couvrir le coût du consultant pour les adaptations introduites.
Art.36. Er wordt aan elk landbouwbedrijfshoofd met een goedgekeurd plan die er bij de indiening van dat plan om verzoekt, een gewestelijke steun toegekend in de vorm van een dienstverleningscheque die 80 % dekt van de kostprijs die verbonden is aan de opvolging van de uitvoering van een plan. Het maximumbedrag van de in aanmerking komende kosten wordt vastgelegd op euro 900 voor een investeringsplan en euro 1.200 voor een ontwikkelingsplan dat al dan niet een investeringsplan bevat. Eén derde van de dienstverleningscheque wordt uitbetaald bij de indiening, bij het bestuur, van de jaarverslagen of van het slotverslag met betrekking tot de uitvoering van het door de adviseur opgestelde plan, op de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze. Indien het verslag voor de uitvoering van het plan niet bij het bestuur is ingediend binnen de drie maanden volgend op het einde van het overwogen jaar of op het einde van het plan, wordt het saldo niet uitbetaald en verliest de adviseur zijn erkenning.
Art.36. Une aide régionale sous forme d'un chèque service couvrant 80 % des frais liés au suivi de la mise en oeuvre d'un plan est attribué à tout exploitant agricole bénéficiant d'un plan adopté qui en a fait la demande lors de l'introduction de son plan. Le plafond des frais éligibles pour ce suivi est fixé à euro 900,00 pour un plan de d'investissements et euro 1.200,00 pour un plan de développement comprenant ou non un plan d'investissements. Le tiers du chèque service est honoré lors de l'introduction auprès de l'Administration, des rapports annuels ou du rapport final de mise en oeuvre du plan rédigé par le consultant selon la présentation fixée par l'Administration. Lorsque le rapport de mise en oeuvre du plan n'est pas introduit auprès de l'Administration dans les 3 mois suivant la fin de l'année considérée ou la fin du plan le solde n'est pas honoré et le consultant perd son agrément.
HOOFDSTUK VI. - Gewestelijke steun voor de opstart van de groeperingen.
CHAPITRE VI. - Aide régionale en faveur du démarrage des groupements.
Art.37. § 1. Er wordt een gewestelijke opstartsteun verleend aan erkende groeperingen die minstens tot doel hebben :
  - onderlinge bijstand tussen bedrijven die steun, vallend onder dit besluit, kunnen krijgen;
  - de invoering van alternatieve landbouwmethoden;
  - een rationeler gemeenschappelijk gebruik van de landbouwproductiemiddelen;
  - een gezamenlijke exploitatie.
  Die opstartsteun moet de beheerskosten helpen dekken tijdens de eerste drie jaar na de oprichting van bovenvermelde groeperingen.
  § 2. De federaties van groeperingen kunnen in aanmerking komen voor gewestelijke opstartsteun onder dezelfde voorwaarden als die bepaald voor de groeperingen zelf.
  De toekenning van opstartsteun aan een federatie mag evenwel niet als gevolg hebben dat een groepering meer dan één keer de steun van § 1 krijgt.
Art.37. § 1er. Une aide régionale pour le demarrage est accordée à des groupements reconnus ayant au moins un des buts suivants :
  - l'entraide entre exploitations pouvant bénéficier des aides couvertes par le présent arrêté;
  - l'introduction de pratiques agricoles alternatives;
  - une utilisation en commun plus rationnelle des moyens de production agricoles;
  - une exploitation en commun.
  Cette aide de démarrage est destinée à contribuer à couvrir les coûts de gestion pendant les trois premières années après la création des groupements susmentionnés.
  § 2. Les fédérations de groupements peuvent bénéficier de l'aide régionale de demarrage dans les mêmes conditions que celles prévues pour les groupements eux-mêmes.
  Toutefois, l'octroi d'une aide de démarrage à une fédération ne peut avoir pour effet qu'un groupement bénéficie plus d'une fois de l'aide prévue au § 1er.
Art.38. Om steun te kunnen genieten, moet de groepering of federatie minstens drie aangesloten landbouwers tellen. Ze mag niet vóór het zesde jaar ontbonden worden en moet opgericht zijn in één van de volgende vormen :
  1. een coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap;
  2. een voedergroepering;
  3. een CVGL;
  4. een landbouwvereniging die voor de rechtspersoonlijkheid heeft gekozen;
  5. een landbouwvennootschap die gezamenlijke exploitatie als doel heeft.
Art.38. Pour pouvoir être aidé, le groupement ou la fédération doit comporter au moins trois membres exploitants agricoles actifs, ne peut être dissout avant la sixième année et doit être constitué soit :
  1. sous la forme d'une société coopérative de transformation et commercialisation;
  2. sous la forme d'un groupement fourrager;
  3. sous la forme d'une CUMA;
  4. sous la forme d'une association agricole, ayant opté pour la personnalité juridique;
  5. sous la forme d'une Société Agricole qui a comme objet l'exploitation en commun.
Art.39. De groepering of federatie van groeperingen moet bewijzen dat de samenwerking sociaal of economisch verantwoord is.
Art.39. Le groupement ou la fédération de groupements doit apporter la preuve que la coopération est socialement ou économiquement justifiée.
Art.40. Op het ogenblik van de aanvraag legt de groepering of de federatie haar statuten voor, alsook een overzicht van de verwachte - en eventueel gerechtvaardigde - uitgaven en ontvangsten.
Art.40. Au moment de la demande, le groupement ou la fédération de groupements soumet ses statuts et un état prévisionnel des dépenses et des recettes, accompagné de leur éventuelle justification.
Art.41. De gewestelijke opstartsteun moet bijdragen tot het dekken van de beheerskosten.
  Onder beheerskosten wordt verstaan : de kosten die verbonden zijn aan verrichtingen die van nature geen toegevoegde waarde geven aan de bedrijven van de betrokken landbouwers, met inbegrip van de kosten die inherent zijn aan het beheer van de arbeidskrachten en van het materiaal dat door het maatschappelijke doel vereist wordt.
  De opstartsteun mag jaarlijks niet hoger zijn dan het totaalbedrag van de werkelijk gerechtvaardigde beheerskosten van het eerste activiteitsjaar; zij mag niet meer bedragen dan 50 % van het totale budget van de groepering of van de federatie van groeperingen.
  De door de leden van de groepering of van de federatie van groeperingen betaalde jaarlijkse bijdragen moeten gedurende ten minste 3 jaar minstens gelijk zijn aan 22.500 euro van de opstartsteun. Die steun wordt betaald tegen 50 % het eerste jaar en 25 % op het einde van beide daarna volgende jaren.
Art.41. L'aide régionale de démarrage est destinée à contribuer à couvrir les coûts de gestion.
  On entend par coûts de gestion ceux qui découlent d'opérations qui, par nature, n'apportent pas de valeur ajoutée aux exploitations des exploitants agricoles intéresses, en ce compris les frais inhérents à la gestion de main-d'oeuvre et du matériel requis par l'objet social.
  L'aide de démarrage ne peut dépasser annuellement le total des coûts de gestion réellement justifies de la première année d'activité; elle ne peut dépasser 50 % du budget global du groupement ou de la fédération de groupements.
  L'aide de démarrage est de maximum euro 22.500 par groupement ou fédération de groupements et ne peut être supérieure à quatre fois la valeur des cotisations annuelles payées par les membres du groupement ou de la fédération de groupements et ce durant trois années au moins. Cette aide est payée à raison de 50 % la première année et de 25 % à la fin de chacune des deux années suivantes.
HOOFDSTUK VII. - Steun aan de coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschappen.
CHAPITRE VII. - Aides aux coopératives de transformation et de commercialisation.
Art.42. De coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschappen kunnen specifieke steun genieten voor investeringen die gericht zijn op de verwezenlijking van hun maatschappelijke doel. Die steun heeft zowel betrekking op roerende als op onroerende goederen. Het collectieve gebruik moet elk ogenblik bewezen kunnen worden.
Art.42. Les coopératives de transformation et commercialisation peuvent benéficier d'aides spécifiques pour les investissements en vue de la réalisation de leur objet social. Ces aides concernent tant les biens meubles qu'immeubles.
  L'utilisation collective doit pouvoir être vérifiée à tout moment.
Art.43. § 1. Om voor steun in aanmerking te komen, dient de coöperatieve een investeringsplan over drie jaar op te stellen, eveneens "plan" genoemd. Dat plan dient een volledig inzicht te verschaffen in de beginsituatie van de coöperatieve, evenals in de specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten. Het dient alle voorziene investeringen over drie jaar samen voor te stellen overeenkomstig de artikelen 48 tot en met 53, hun samenhang te tonen met de doelstellingen van de coöperatieve, hun economische en technische relevantie aantonen, evenals de lasten en opbrengsten die zij teweegbrengen. Het moet het bedrag van de steunmaatregelen, per investering en totaal, aangeven waarop de coöperatieve aanspraak kan maken.
  § 2. Overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage II bepaalt de Minister de detailinhoud van het plan. Elke steunaanvraag moet bij aangetekend schrijven worden ingediend bij het bestuur en met inachtneming van de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze.
  § 3. Eenzelfde coöperatieve mag voor niet meer dan één investeringsplan tegelijk in aanmerking komen.
  § 4. De investering(en) waarvan sprake in het plan dient (-en) de daarvoor geldende communautaire normen na te leven.
Art.43. § 1er. Pour bénéficier des aides, la coopérative doit établir un plan d'investissements sur trois ans, également dénommé, "plan". Ce plan doit présenter une image complète de la situation initiale de la coopérative ainsi que les objectifs spécifiques définis en vue du developpement de ses activités. Il doit présenter l'ensemble des investissements prévus sur la période de trois ans en conformité avec les articles 48 à 53, montrer leur cohérence avec les objectifs de la coopérative, prouver leur pertinence économique et technique ainsi que les charges et recettes qu'ils génèrent. Il doit indiquer le montant des aides, par investissement et totale, auxquelles prétend la coopérative.
  § 2. En conformité avec le prescrit de l'annexe II, le Ministre arrête le détail du contenu du plan. La demande d'aide doit être introduite par courrier recommandé auprès de l'Administration et selon la présentation fixée par celle-ci.
  § 3. Une même coopérative ne peut simultanément bénéficier de plus d'un plan d'investissements.
  § 4. Le ou les investissements prévus par le plan devront respecter les normes communautaires qui leurs sont applicables.
Art.44. De wijze van voorstelling, ontvangst en beoordeling door het bestuur, van beslissing door de Minister en, eveneens, van aanpassing en uitvoering van het plan bepaald in de artikelen 6, 7 en 8, § 1, 3, 4, en 5, zijn van toepassing.
Art.44. Les modalités de présentation, de réception et d'appréciation par l'Administration, de décision par le Ministre, et également d'adaptation et de mise en oeuvre du plan qui ont été fixées aux articles 6, 7 et 8, § 1er, 3, 4 et 5 sont d'application.
Art.45. Behalve in geval van wijziging van het maatschappelijke doel van de coöperatieve met het oog op de heroriëntering van de activiteiten of bij buitengewone omstandigheden, erkend door de Minister, mag een investeringsplan niet onderbroken worden in de twee jaar volgend op de datum van mededeling ervan door de Minister.
Art.45. Sauf en cas de modification de l'objet social de la coopérative en vue de la réorientation des activités ou en cas de circonstances exceptionnelles reconnues par le Ministre, un plan d'investissements ne peut être interrompu dans les 2 ans suivant la date de sa notification par le Ministre.
Art.46. Geen enkele investering die uitgevoerd of aangevat is voor de formele goedkeuring door de Minister, komt voor steun in aanmerking.
Art.46. Aucun investissement réalisé ou entamé avant l'adoption formelle du plan par le Ministre n'est éligible à l'aide.
Art.47. Het staat een coöperatieve vrij een investering waarvan sprake in zijn goedgekeurde plan al dan niet uit te voeren; zij dient er het bestuur over in te lichten en het steunbedrag waarvan zij vrijwillig afziet, wordt afgetrokken van het totale maximumsteunbedrag bepaald in artikel 52.
Art.47. Une coopérative est libre de ne pas réaliser un investissement prévu par son plan adopté, elle doit en avertir l'Administration et le montant d'aide volontairement abandonné est deduit du plafond total de l'aide fixé par l'article 52.
Art.48. Een maximumsteun die gelijk is aan 14 % van de in aanmerking komende waarde van de investering wordt toegekend voor investeringen die minstens voldoen aan één van de volgende criteria :
  a) bijdragen tot de oriëntatie van de productie volgens de voorspelbare evolutie van de markten of nieuwe afzetmogelijkheden voor de landbouwproductie bevorderen, door een vlottere voortbrenging en afzet van nieuwe producten of kwaliteitsproducten, met inbegrip van de biologische landbouwproducten;
  b) bijdragen tot de verbetering of de rationalisatie van de afzetkanalen of van het verwerkingsproces van de landbouwproducten;
  c) bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit, de presentatie en de verpakking van de producten of tot een beter gebruik van de nevenproducten, met name door afvalrecyclage;
  d) de aanwending van nieuwe technologieën voor milieubescherming bevorderen;
  e) bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit en de sanitaire voorwaarden, en tot een betere controle erop.
  Voor de investeringen die voldoen aan de criteria van het Waalse programma voor plattelandsontwikkeling 2007-2013, wordt de steun op 20 % gebracht.
Art.48. Une aide régionale maximale égale à 14 % de la valeur éligible de l'investissement est accordée aux investissements qui répondent à au moins un des critères suivants :
  a) contribuer à l'orientation de la production en fonction de l'évolution prévisible des marchés ou favoriser l'émergence de nouveaux débouchés pour la production agricole, en facilitant notamment la production et la commercialisation de nouveaux produits ou de produits de qualité, y compris ceux issus de l'agriculture biologique;
  b) contribuer à l'amélioration ou à la rationalisation des circuits de commercialisation ou du processus de transformation des produits agricoles;
  c) contribuer à l'amélioration de la qualité, de la présentation et du conditionnement des produits ou contribuer au meilleur emploi des sous-produits, notamment par le recyclage des déchets;
  d) contribuer à faciliter l'adoption de nouvelles technologies axées sur la protection de l'environnement;
  e) encourager la mise en oeuvre de l'amélioration et du contrôle de la qualité ainsi que des conditions sanitaires.
  Pour les investissements répondant aux critères fixés par le programme wallon de développement rural 2007-2013, l'aide est portee à 20 %.
Art.49. De aankoop van grond, eenjarige planten, plantages van eenjarige planten, bedrijfstoeslagrechten, quota's, dieren, vervoer en materieel voor het administratieve beheer van de coöperatieve en de eenvoudige vervangingsverrichtingen komen niet in aanmerking voor investeringssteun, behalve uitzonderingen bepaald bij dit besluit. Hetzelfde geldt voor draineringswerken en werken of de aankoop van irrigatiematerieel, tenzij die investeringen een vermindering van het waterverbruik met minstens 25 % opleveren.
Art.49. L'achat de terres, de plantes annuelles, de plantations de plantes annuelles, de droits à paiement unique, de quotas, d'animaux, de charroi et de matériel destiné à la gestion administrative de la coopérative ainsi que les simples opérations de remplacement, ne peuvent, saufs exceptions fixées par le présent arrêté, bénéficier de l'aide à l'investissement. Il en est de même pour les travaux de drainage et des travaux ou achat de matériel d'irrigation à moins que ces investissements n'entraînent une réduction de la consommation d'eau d'au moins 25 %.
Art.50. Om ontvankelijk te zijn, dient een investeringsplan minstens euro 30.000 aan investeringen over de gehele duur te voorzien en elke investering waarvan sprake in het plan moet op zich meer bedragen dan euro 10.000. De maximumwaarde die per investering waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt euro 250.000. De maximumwaarde die per investering waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt euro 500.000.
Art.50. Pour être recevable, un plan d'investissements doit prévoir au minimum euro 30.000 d'investissements sur sa durée et chaque investissement présenté dans le plan, pris individuellement, doit être supérieur à euro 10.000. Pour ce qui concerne les investissements en matériel ou équipement, la valeur maximale éligible par investissement présenté dans le plan est de euro 250.000. Pour ce qui concerne les investissements en bâtiments, la valeur maximale éligible par investissement présenté dans le plan est de euro 500.000.
Art.51. De maximumbedragen voor in aanmerking komende investeringen bepaald in artikel 50 worden verhoogd met 30 % voor investeringen in :
  - nieuwe technologieën voor milieubescherming bevorderen;
  - de inrichting van gebouwen en/of de aanpassing van materieel om energiebesparingen door te voeren als aanvulling op andere, reeds toegekende overheidssteun.
Art.51. Les plafonds d'éligibilité des investissements fixés à l'article 50 sont augmentés de 30 % pour les investissements dans :
  - de nouvelles technologies axées sur la protection de l'environnement;
  - des aménagements de bâtiments et/ou adaptation de matériel afin de réaliser des économies d'énergie en complément aux autres aides publiques déjà fournies.
Art.52. Maximumbedrag van de toegekende steun, per goedgekeurd plan :
  § 1. Per investeringsplan over drie jaar wordt er een maximumbedrag vastgesteld op het samengevoegde totaal van alle steunmaatregelen toegekend aan de diverse investeringen die in het investeringsplan worden voorgesteld. Het niveau van dat maximumbedrag staat in verhouding tot het aantal stemmen in de algemene vergadering die in handen zijn van de landbouwers, de CVGL, de groeperingen of verenigingen die lid zijn van een verwerkings- of afzetcoöperatieve en actief zijn op het ogenblik waarop het investeringsplan wordt ingediend. Het wordt vastgesteld als volgt :
  - van 3 tot 9 stemmen : euro 200.000;
  - van 10 tot 30 stemmen : euro 200.000 plus een bijkomend bedrag van euro 5.000 per stem;
  - van 31 tot 56 stemmen : euro 300.000 plus een bijkomend bedrag van euro 2.000 per stem;
  - meer dan 56 stemmen : geen bijkomend bedrag.
  § 2. De aanvrager dient erover te waken dat het totaal van de steunmaatregelen waarop hij aanspraak maakt wanneer hij zijn plan indient, de drempel bepaald in § 1 niet overschrijdt.
  § 3. Wordt het maximumbedrag overschreden vóór de analyse van de aanvraag en de eventuele weigering van sommige investeringen, worden alle aangevraagde steunmaatregelen verhoudingsgewijs verminderd om de drempel waarvan sprake in § 1 te bereiken.
Art.52. Plafond maximal de l'aide accordé par plan adopté :
  § 1er. Par plan d'investissements prévu pour trois ans un plafond est fixé au total cumulé de l'ensemble des aides allouées aux divers investissements présentés dans le plan d'investissements. Le niveau de ce plafond est proportionnel au nombre de voix à l'assemblée générale détenues par des exploitants agricoles, CUMA, groupements ou associations membres d'une coopérative de transformation et commercialisation, actifs au moment de l'introduction du plan d'investissements. Il s'établit comme suit :
  - de 3 à 9 voix : euro 200.000;
  - de 10 à 30 voix : euro 200.000 plus un supplément de euro 5.000 par voix;
  - de 31 à 56 voix : euro 300.000 plus un supplément de euro 2.000 par voix;
  - au delà de 56 voix : pas de supplément.
  § 2. Le demandeur doit veiller à ce que le total des aides auxquelles il prétend lorsqu'il introduit son plan ne dépasse pas le seuil fixé au § 1er.
  § 3. En cas de dépassement du plafond, et ce avant analyse de la demande et refus éventuel de certains investissements, une réduction proportionnelle est appliquée sur toutes les aides demandées pour atteindre le seuil fixé au § 1er.
Art.53. De steun voor de coöperatieven waarvan de investeringsplannen over drie jaar zijn goedgekeurd overeenkomstig de maximale steunniveaus bepaald in de artikelen 48 tot en met 52, volgens een verdeling die nader is bepaald in het goedgekeurde plan, in de vorm van ofwel :
  1. een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het referentiepercentage bepaald in artikel 1, 32°, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 3,0 % ten laste van de coöperatieve. Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van zeven jaar voor de investeringen in materiaal en van maximum vijftien jaar voor de investeringen in gebouwen;
  2. een tegemoetkoming in het kapitaal, in één schijf uitbetaald als het steunbedrag lager is dan euro 50.000, twee schijven als het lager is dan euro 100.000 en drie schijven als het hoger is dan euro 100.000. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt de tegemoetkoming in het kapitaal bij voorrang voorbehouden voor investeringen in materieel;
  3. een combinatie van de steunmaatregelen die de rentetoelage en de kapitaalpremie zijn.
Art.53. Les aides aux coopératives dont les plans d'investissements sur trois ans ont été adoptés conformément aux niveaux maxima d'aides fixés aux articles 48 à 52 sont accordées, selon une répartition précisée dans le plan adopté, sous la forme de soit :
  1. une subvention-intérêt égale à la différence entre le taux de référence défini à l'article1, 32°, en vigueur au moment de la signature du prêt avec l'organisme de crédit et le taux minimum de 3,0 % à charge de la coopérative. Le taux de subvention intérêt ne peut être supérieur à 5 % et la subvention-intérêt porte sur un durée maximum de sept ans pour les investissements en matériel et de maximum quinze ans pour les investissements en bâtiments;
  2. une intervention en capital versée en une tranche si le montant de l'aide est inférieur à euro 50.000, deux tranches si il est inférieur à euro 100.000 et trois tranches s'il est supérieur à euro 100.000. Dans les limites des disponibilités budgétaires, l'intervention en capital bénéficie prioritairement aux investissements en matériel;
  3. une combinaison d'aides en subvention-intérêt et d'aide sous forme de prime en capital.
Art.54. Er kan een overheidsgarantie worden verleend voor een periode gelijk aan zeven jaar voor de investeringen in materieel of uitrustingen die de tien jaar niet overschrijden wat de investeringen in gebouwen betreft. Die garantie die toegekend kan worden voor elke investering van het investeringsplan dat in aanmerking komt voor een steunmaatregel en waarvoor er een lening aangevraagd wordt bij een openbare of privé-instelling die daartoe wordt erkend.
Art.54. Une garantie publique peut être accordée pour une période égale à sept ans pour les investissements en matériel ou équipement et n'excédent pas dix ans pour les investissements en bâtiments. Cette garantie est accordée pour tous les investissements du plan d'investissements bénéficiant d'une aide et faisant l'objet d'un prêt accordé par un organisme public ou privé agréé a cette fin.
Art.55. De investeringen in materieel, uitrustingen en/of onroerende goederen voor de verwerking van producten van de coöperatieve die verricht worden op een plaats gelegen in een landelijke vrije zone, komen in aanmerking voor de aanvullende steunmaatregelen bepaald in de artikelen 48 en 51, waarbij de globale steun gebracht wordt op 40 % van het bedrag dat voor investeringen in aanmerking komt. Die aanvulling wordt toegekend via de verdeelsleutel van de begrotingsmiddelen opgenomen in het Impulsfonds voor de ontwikkeling van de plattelandseconomie, zoals bepaald in artikel 42, § 4, van het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië. Als de investering in aanmerking komt voor een bijdrage van ELFPO in het kader van de verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten van het programma voor plattelandsontwikkeling, wordt de gewestelijke steun beperkt tot 28 % van de in aanmerking komende investeringen.
Art.55. Les investissements en materiel, équipement et/ou en biens immeubles destinés à la transformation des productions de la coopérative réalisés en un lieu situé dans une zone franche rurale, bénéficient d'un complément aux aides prévues aux articles 48 et 51 portant l'aide globale à 40 % du montant éligible de l'investissement. Ce complément est alloué via la clé de répartition des moyens budgétaires repris au Fonds d'impulsion du développement économique rural, telle que prévue à l'article 42, § 4, du décret-programme du 23 fevrier 2006 relatif aux actions prioritaires pour l'avenir wallon. Si l'investissement est éligible à un concours du FEADER dans le cadre de la mesure "accroissement de la valeur ajoutée des produits agricoles et sylvicole" du programme de développement rural, l'aide régionale est plafonnée à 28 % des investissements éligibles.
HOOFDSTUK VIII. - Controles en sancties.
CHAPITRE VIII. - Contrôles et sanctions.
Art.56. Behoudens de voorafgaandelijke instemming van het bestuur dient elke investering die in aanmerking is gekomen voor een steunmaatregel vallend onder dit besluit, gehandhaafd te worden en gebruikt te worden voor de bestemming waarvan sprake in het plan, tijdens een minimumperiode van vijf jaar volgend op de datum waarop de investering daadwerkelijk is uitgevoerd. De verkoop, de verhuur, de kosteloze terbeschikkingstelling of elke bestemmings- en/of gebruiksverandering die de investering afwendt van de doelstelling uit het plan machtigt het bestuur ertoe de terugbetaling te eisen van alle steunmaatregelen die zijn gestort voor het uitvoeren van de betrokken investering. De steungerechtigde die de aanwending en/of het gebruik van een investering die in aanmerking komt of is gekomen voor steun vallend onder dit besluit wenst te wijzigen, licht er eerst het bestuur over in. Hij dient de vroegere en de nieuwe aanwending en/of het vroegere en het nieuwe gebruik op te geven, de reden voor de verandering te vermelden en aan te geven of de doelstelling waarvan sprake in zijn plan voor die investering al dan niet in stand wordt gehouden en de gevolgen ervan voor het algemene doel van het plan te vermelden. Blijft enige reactie van bestuur uit binnen de 60 werkdagen, wordt de wijziging geldig geacht en het bestuur beschikt over 20 werkdagen om er de aanvaarding van mede te delen aan de aanvrager.
Art.56. Sauf avec accord préalable de l'Administration, tout investissement ayant bénéficié d'une aide couverte par le présent Arrêté doit être conservé et affecté à la destination prévue par le plan pendant une période minimale de cinq ans suivant la date de réalisation effective de l'investissement. La vente, mise en location, mise à disposition gratuite ou tout changement d'affectation et/ou d'utilisation qui détourne l'investissement de l'objectif fixé dans le plan autorise l'Administration a exiger le remboursement de toutes les aides versées en faveur de l'investissement concerné. Un bénéficiaire de l'aide qui souhaite modifier l'affectation et/ou utilisation d'un investissement bénéficiant ou ayant bénéficié d'une aide couverte par le présent Arrêté doit informer préalablement l'Administration. Il doit indiquer l'ancienne et la nouvelle affectation et/ou utilisation, motiver le changement et préciser si l'objectif prevu dans son plan pour cet investissement est conservé ou pas ainsi que les conséquences pour l'objectif général du plan. A défaut de reaction de l'Administration dans les soixante jours ouvrable, la modification est considérée valable et l'Administration dispose de vingt jours ouvrables pour notifier son acceptation au demandeur.
Art.57. Elke steungerechtigde die steun krijgt voor een goedgekeurd investerings- of ontwikkelingsplan is verantwoordelijk voor de evaluatie van de zorgvuldige implementering ervan. Jaarlijks moet hij de stand van de resultaatindicatoren waarvan sprake in het plan aangeven en zijn opmerkingen vermelden in de samenvattende tabel van het plan.
Art.57. Tout bénéficiaire d'aides pour un plan d'investissements ou de développement adopté est responsable de l'évaluation de sa bonne mise en oeuvre. Il est tenu de relever annuellement les indicateurs de résultat prévu par le plan et d'inscrire ses observations dans le tableau récapitulatif du plan.
Art.58. Het bestuur gaat de stand van de indicatoren waarvan sprake in het plan na en ziet na of ze overeenstemmen met de toestand van het bedrijf. De steungerechtigde moet de controleur alle informatie en stukken verstrekken die nodig zijn om de kwaliteit van zijn evaluatie te beoordelen. Blijft de indicator onder de vastgestelde doelstellingen, dan moet de gecontroleerde in staat zijn de reden daarvoor uit te leggen en nieuwe uitvoerende maatregelen voor te stellen om die toestand te verhelpen.
Art.58. L'Administration contrôle le relevé des indicateurs prévus par le plan et vérifie leur conformité à la situation de l'exploitation. Le bénéficiaire de l'aide est tenu de fournir au contrôleur toutes les informations et documents nécessaires pour apprécier la qualité de son évaluation. En cas d'indicateur en deçà des objectifs fixés, le contrôlé doit être en mesure d'expliquer la situation et de présenter les nouvelles mesures mise en oeuvre pour répondre à cette situation.
Art.59. Blijft enige evaluatie uit, wordt geweigerd de informatie en de stukken te verstrekken om de kwaliteit van de evaluatie te beoordelen of bij laattijdige uitvoering dan wel ernstige tekortkomingen bij de uitvoering van het plan, bij uitblijven van specifieke maatregelen om die toestand te verhelpen, kan het plan worden opgeschort en kunnen de gestorte steunbedragen ten belope van het niet-verschuldigde deel ervan terug worden gevorderd.
Art.59. En cas d'absence d'évaluation, de refus de fournir les informations et documents nécessaire pour apprécier la qualité de l'évaluation ou en cas de retard ou lacune grave dans la mise en oeuvre du plan et en l'absence de mesures spécifiques pour répondre à cette situation, le plan peut être suspendu et, les aides versées peuvent être récupérées à concurrence de la partie non justifiée.
Art.60. De CVGL's en de coöperatieven voor verwerking en afzet van producten moeten het bestuur het verslag van hun jaarlijkse algemene vergadering overmaken, voor de CVGL's medeondertekend door alle leden, binnen de drie maanden na afsluiting van de jaarrekeningen. Dat verslag moet minstens de activiteiten, de rekeningen en vooral, voor de CVGL's, de verdeling van het gebruik van het materieel onder de leden vermelden. Bij uitblijven van het verslag of bij niet-naleving van de doelstellingen van het goedgekeurde plan, worden de steunmaatregelen waarvan sprake in het plan opgeschort en kunnen de gestorte steunbedragen terug worden gevorderd ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan.
Art.60. Les CUMA et coopératives de transformation ou de commercialisation sont tenues de transmettre à l'Administration le rapport de leur assemblée générale annuelle, pour les CUMA contresigné par tous les membres, dans les trois mois après la clôture des comptes annuels. Ce rapport devra au moins présenter les activités, les comptes et surtout, pour les CUMA la répartition de l'utilisation du matériel entre les membres. A défaut de rapport ou dans le cas de non respect des objectifs du plan adopté, les aides prévues par le plan seront suspendues et les aides versées peuvent être récupérées à concurrence de la partie non justifiée.
Art.61. De voedergroeperingen, de groeperingen en verenigingen van melkproducenten, vertegenwoordigd door de landbouwer aangewezen in de authentieke akte om de vereniging te beheren, moeten het bestuur het verslag van hun jaaractiviteiten overmaken, medeondertekend door alle leden, na uiterlijk drie maanden na afsluiting van elk jaar van het plan. Dat verslag moet minstens de activiteiten, de rekeningen (behalve voor de voedergroeperingen) en vooral, voor de voedergroeperingen, de verdeling van het gebruik van het materieel onder de leden vermelden.
  Bij uitblijven van het verslag of bij niet-naleving van de doelstellingen van de groepering en/of het goedgekeurde plan, worden de steunmaatregelen waarvan sprake in het plan opgeschort en kunnen de gestorte steunbedragen terug worden gevorderd ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan.
Art.61. Les groupements fourragers, les GPL et les APL, représentés par l'agriculteur désigné dans l'acte authentique pour gérer l'APL, sont tenus de transmettre à l'Administration le rapport de leurs activités annuelles, contresigné par tous les membres, pas plus tard que trois mois après la clôture de chaque année du plan. Ce rapport devra au moins présenter leurs activités, les comptes (sauf pour les groupements fourragers) et surtout, pour les groupements fourragers, la répartition de l'utilisation du matériel entre les membres.
  A defaut de rapport ou dans le cas de non respect des objectifs du groupement et/ou du plan adopté, les aides prévues par le plan seront suspendues et les aides versées peuvent être récupérées à concurrence de la partie non justifiée.
Art.62. Indien de voorwaarde van artikel 9, § 1, voor een CVGL of van artikel 10, § 1, voor een voedergroepering, niet vervuld is tijdens meer dan zes opeenvolgende maanden en het bestuur er niet over ingelicht is, wordt de CVGL of de groepering niet meer erkend. de steunmaatregelen waarvan sprake in het plan worden onderbroken en de gestorte steunbedragen kunnen worden teruggevorderd ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan, zelfs bij het lid of de leden die uit de CVGL of de groepering gestapt zijn. De steunmaatregelen voor de groeperingen van melkproducenten die niet meer voldoen aan de begripsomschrijvingen van artikel 1, 19°, worden op dezelfde manier behandeld.
Art.62. Lorsque la condition fixée par l'article 9, § 1er, pour une CUMA ou par l'article 10, § 1er, pour un groupement fourrager, n'est pas remplie pendant plus de 6 mois consécutifs et que l'Administration n'en est pas informée, la CUMA ou le groupement n'est plus reconnu. Les aides prévues par le plan sont interrompues et les aides versées peuvent être récupérées à concurrence de la partie non justifiée y compris auprès du ou des membres ayant quitté la CUMA ou le groupement. Le même traitement est applicable aux aides apportées à des GPL ne répondant plus aux définitions de l'article 1er, 19.
Art.63. Het landbouwbedrijfshoofd dat steun krijgt bij de eerste vestiging bovenop de naleving van de artikelen van dit hoofdstuk moet het bestuur, in de door laatstgenoemde bepaalde voorstellingsvorm, een verslag overmaken over de implementering van het ontwikkelingsplan binnen de drie maanden volgend op het einde van elk jaar van implementering van het plan.
  Zoniet kan het bestuur de betalingen van de steunbedragen opschorten en weigeren om een nieuw investeringsplan te analyseren.
Art.63. L'exploitant agricole bénéficiaire d'une aide à la 1ère installation en plus du respect des articles du présent chapitre est tenu de présenter à l'Administration, selon la présentation fixée par cette dernière, un rapport de mise en oeuvre du plan de développement dans les trois mois qui suivent la fin de chaque année de mise en oeuvre du plan.
  A défaut, l'Administration peut suspendre les paiements des aides et/ou refuser d'analyser un nouveau plan d'investissements.
Art.64. Indien het verslag bedoeld in artikel 63 aantoont dat de doelstellingen van het ontwikkelingsplan niet bereikt worden, moet de jonge landbouwer met instemming van zijn adviseur een aanvraag indienen tot aanpassing van zijn plan en een herziening van zijn doelstellingen. De aanvragen tot aanpassing moeten de structuur en de nauwkeurigheidsgraad bepaald in bijlage I naleven en ingediend worden met inachtneming van de voorstellingsvorm die de Minister oplegt.
  Zoniet kan het bestuur in overleg met de adviseur de nodige aanpassingen van het plan opleggen om die doelstellingen te bereiken of, in voorkomend geval, de herziening van de doelstellingen en de middelen om ze te bereiken, opleggen.
Art.64. Lorsque le rapport prévu à l'article 63 montre que les objectifs fixés par le plan de développement ne seront pas atteints, le jeune agriculteur, avec l'aval de son consultant, doit introduire une demande d'adaptation de son plan voire une révision de ses objectifs. Les demandes d'adaptations doivent respecter la structure et le degré de précision fixés à l'annexe Ire et être introduites sous la présentation fixée par le Ministre.
  A défaut, l'Administration peut, en concertation avec le consultant, imposer les adaptations nécessaires du plan pour atteindre lesdits objectifs ou, le cas échéant, la révision des objectifs et des moyens pour les atteindre.
Art.65. Indien de uitvoering niet overeenstemt met het ontwikkelingsplan, kan het bestuur de betaling van de steunbedragen opschorten en/of de steun die gekregen is voor investeringen die niet overeenstemmen met het ontwikkelingsplan terug te vorderen.
Art.65. Lorsqu'il il y a non-conformite de la mise en oeuvre du plan de développement, l'Administration peut suspendre les paiements des aides et/ou procéder au recouvrement des aides perçues pour des investissements non conformes au plan de développement.
Art.66. Indien het grondgebondenheidscijfer lager dan of gelijk aan 1 bij de uitvoering van een plan dat investeringen omvat in veehouderijgebouwen niet nageleefd wordt tijdens twee opeenvolgende jaren, kan het bestuur de betaling van de steunbedragen opschorten en/of de steun die gekregen is voor investeringen in veehouderijgebouwen, ten belope van het niet-verantwoorde deel terugvorderen.
Art.66. Lorsque, lors de la mise en oeuvre d'un plan comptant des investissements en bâtiments d'elevage, le taux de liaison au sol inférieur ou égal à 1 n'est pas respecté pendant plus de deux années consécutives l'Administration peut suspendre les paiements des aides et/ou procéder au recouvrement des aides perçues pour des investissements dans des batiments d'élevage à concurrence de la partie non justifiée.
Art.67. Het Bestuur moet de steungerechtigde inlichten over zijn voornemen om de steun op te schorten of ten belope van het niet-verantwoorde deel, overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 66 terug te vorderen. Het bestuur moet zijn voornemen motiveren en de steungerechtigde beschikt over 30 dagen om zijn beroep in te dienen, samen met de verantwoordingsstukken om zich te verdedigen.
Art.67. L'Administration est tenu d'informer le bénéficiaire d'une aide de son intention de suspendre cette dernière ou de procéder à sa récupération à concurrence de la partie non justifiée en application des articles 59 à 66. L'Administration est tenue de motiver son intention et le bénéficiaire dispose de trente jours pour introduire son recours ainsi que les pièces justificatives nécessaires à sa défense.
TITEL III. - Specifieke steun voor probleemgebieden.
TITRE III. - Aides spécifiques aux régions défavorisées.
Art.68. Een jaarlijkse compenserende vergoeding wordt toegekend aan de landbouwer die voederoppervlakten gelegen in de probleemgebieden omschreven in artikel 1, 27°, uitbaat.
Art.68. Une indemnité compensatoire annuelle est octroyée à l'agriculteur qui exploite des superficies fourragères situées dans les régions défavorisees définies à l'article 1er, 27°.
Art.69. Om in aanmerking te komen voor de compenserende vergoeding, moet de landbouwer voldoen aan volgende voorwaarden :
  1° geïdentificeerd zijn bij het bestuur in het kader van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS) overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Raad van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers;
  2° een jaarlijkse aanvraag indienen bij één van de Directies Buitendiensten van het Bestuur overeenkomstig de in de artikelen 70 bedoelde voorwaarden. Die jaarlijkse aanvraag vormt de verbintenis van punt 3°;
  3° zich ertoe verbinden alle toekenningsvoorwaarden voor de betrokken vergoeding na te leven en elke controle ter plaatse te aanvaarden;
  4° een jaarlijkse oppervlakteaangifte de steunaanvraag indienen bij één van de Directies Buitendiensten van het Bestuur volgens haar instructies;
  5° een bedrijf beheren waarvan de landbouwoppervlakte opgenomen in de oppervlakteaangifte gelegen in de probleemgebieden ten minste gelijk is aan 40 % van de totale landbouwoppervlakte van het bedrijf opgenomen in de oppervlakteaangifte gelegen op het nationale grondgebied die minstens drie hectare bedraagt;
  6° een activiteit als hoofdberoep uitoefenen. Indien het een groepering van landbouwbedrijfshoofden betreft, kan (kunnen) enkel de natuurlijke persoon (personen) die voldoet (-doen) aan die voorwaarde voor de vergoeding in aanmerking komen. In het geval van een rechtspersoon staat het recht op de vergoeding enkel open voor afgevaardigd-bestuurders, zaakvoerders of vennoten-zaakvoerders die aan die voorwaarde voldoen;
  7° de personen die het recht openen op de vergoeding mogen de leeftijd van 65 jaar niet hebben bereikt vóór 1 januari van het jaar volgend op dat van de aanvraag;
  8° zich ertoe verbinden de landbouwactiviteit in een probleemgebied verder te zetten tijdens minstens vijf jaar vanaf de eerste storting van een compenserende vergoeding.
  De landbouwer wordt eveneens van die verbintenis ontheven bij gevallen van overmacht of in buitengewone omstandigheden bepaald in artikel 95 of indien hij zijn activiteit ophoudt of als de ononderbroken uitbating van de betrokken oppervlakten gegarandeerd is. Het voordeel van die vergoeding houdt evenwel op vanaf 1 januari van het jaar waarin hij van die verbintenis ontheven wordt;
  9° beschikken over een gemiddeld veebestand dat hoger is dan of gelijk is aan 0,6 grootvee-eenheden (runderen, schapen, geiten en paarden in het bedrijf aanwezig) per hectare oppervlakte die aangegeven is als voederoppervlakte in de oppervlakteaangifte;
  10° een globaal grondgebondenheidscijfer naleven of, in voorkomend geval, een grondgebondenheidscijfer in een "kwetsbaar gebied" lager dan of gelijk aan 1.
Art.69. Pour pouvoir bénéficier de l'indemnité compensatoire, l'agriculteur doit satisfaire aux conditions suivantes :
  1° être identifié auprès de l'Administration dans le cadre du système intégré de gestion et de contrôle (SIGEC) conformément aux dispositions du Règlement CE n° 796/2004 du Conseil du 21 avril 2004 portant modalités d'application de la conditionnalité, de la modulation et du système de gestion et de contrôle prévu par le Règlement CE n° 1782/2003 du Conseil du 29 septembre 2003 établissant des règles communes pour les régimes de soutien direct dans le cadre de la politique agricole commune et établissant certains régimes de soutien en faveur des agriculteurs;
  2° introduire auprès d'une des Directions des Services extérieurs de l'Administration une demande annuelle conformément aux conditions visées a l'article 70. Cette demande annuelle constitue l'engagement du point 3°;
  3° s'engager à respecter toutes les conditions d'octroi du bénefice de l'indemnité considérée et à accepter tout contrôle sur place;
  4° introduire annuellement auprès d'une des Directions des Services extérieurs de l'Administration et selon ses instructions, une déclaration de superficie et demande d'aides;
  5° gérer une exploitation dont la superficie agricole reprise dans la déclaration de superficie située dans les régions défavorisées s'élève au moins à 40 % de la superficie agricole totale de l'exploitation reprise dans la déclaration de superficie située sur le territoire national et atteint au minimum trois hectares;
  6° exercer une activité à titre principal. Lorsqu'il s'agit d'un groupement d'exploitants agricoles, seule(s) la ou les personnes physiques qui répond(ent) à cette condition peu(ven)t bénéficier de l'indemnite. Dans le cas de personne morale, le droit à l'indemnité est uniquement ouvert aux administrateurs délégués, gérants ou associés gérants qui répondent à cette condition;
  7° les personnes qui ouvrent le droit à l'indemnité ne peuvent avoir atteint l'âge de 65 ans avant le 1er janvier de l'année qui suit celle de la demande;
  8° s'engager à poursuivre l'activité agricole dans une zone défavorisée pendant au moins cinq ans à compter du premier versement d'une indemnité compensatoire.
  L'agriculteur est également libéré de cet engagement dans les cas de force majeure ou de circonstances exceptionnelles prévus à l'article 95 ou lorsqu'il cesse l'activité et si l'exploitation ininterrompue des surfaces concernées est assurée. Le bénefice de l'indemnité cesse cependant dès le premier janvier de l'année durant laquelle intervient cette libération de l'engagement;
  9° disposer d'une charge en bétail moyenne sur l'année supérieure ou égale à 0,6 UGB pâturant (bovins, ovins, caprins et équidés présents sur l'exploitation) par hectare de superficie déclaré en superficie fourragère dans la déclaration de superficie;
  10° respecter un taux de liaison au sol global ou, le cas échéant, un taux de liaison au sol "zone vulnérable", inferieur ou égal à 1.
Art.70. De compenserende vergoeding bedraagt euro 122 per hectare voederoppervlakte gelegen in de probleemgebieden. Voor een bedrijf wordt de vergoeding evenwel per jaar beperkt tot het maximumbedrag van euro 1.736 per landbouwbedrijfshoofd dat aantoont dat hij, op de datum van de aanvraag, voldoet aan de voorwaarden van artikel 69. Dat maximumbedrag stemt overeen met een maximumoppervlakte van 14,23 ha per landbouwbedrijfshoofd.
  De vergoeding wordt uitbetaald aan de landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor een compenserende vergoeding via het oppervlakteaangifte- en steunaanvraagformulier op de rekening die is opgegeven bij de identificatie bij het bestuur.
Art.70. L'indemnité compensatoire s'élève à euro 122 par hectare de superficie fourragère, situé dans les régions défavorisées. Toutefois, pour une exploitation, l'indemnité est limitée par année au plafond maximum de euro 1.736 par exploitant agricole qui démontre qu'il satisfait, à la date de la demande, aux conditions fixées par l'article 69. Ce plafond correspond à une superficie maximum de 14,23 ha par exploitant agricole.
  L'indemnité est versée à l'agriculteur ayant introduit une demande d'indemnite compensatoire au moyen du formulaire de déclaration de superficie et demande d'aides, sur le compte tel que précisé dans son identification auprès de l'Administration.
Art.71. De jaarlijkse vergoedingsaanvraag van de landbouwer wordt geformuleerd aan de hand van het oppervlakteaangifte- en steunaanvraagformulier dat uiterlijk ingediend wordt op de uiterste datum die het bestuur vastlegt. Daarnaast moeten alle nodige stukken worden overgemaakt, meer bepaald een attest dat de betrokken landbouwer aangesloten is bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen als zelfstandige in hoofdberoep, in de hoedanigheid van landbouwer, tuinbouwer of veehouder waarbij juist die hoedanigheid vermeld wordt en opgegeven wordt dat hij zijn bijdragen stipt betaald heeft. Dat attest moet opgesteld worden tijdens het jaar van de overwogen aanvraag en betrekking hebben op datzelfde jaar.
  Als het evenwel een groepering van landbouwers betreft, moet elke natuurlijke persoon die lid is van de groepering die het recht opent op de vergoeding bij de aanvraag bovenvermeld attest voegen. Als de aanvrager een rechtspersoon is, moet elke afgevaardigd-bestuurder, elke zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder die verantwoordelijk is voor het beheer van het betrokken bedrijf bij de aanvraag bovenbedoeld attest voegen.
  Wordt de jaarlijkse aanvraag laattijdig ingediend, dan leidt dat tot een vermindering van het bedrag van de vergoeding met 1 % per werkdag vertraging tegenover de datum die het bestuur heeft bepaald. Duurt de vertraging langer dan vijfentwintig kalenderdagen, dan wordt de aanvraag onontvankelijk geacht.
  Indien de ingediende aanvraag onvolledig is, deelt het bestuur aan de landbouwer mee welk stuk (welke stukken) onvolledig is (zijn) of ontbreekt (ontbreken). Die stukken moeten aan het bestuur overgemaakt worden binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de eerste werkdag volgend op de datum van de mededeling. Indien die termijn niet nageleefd wordt, is de aanvraag voor een compenserende vergoeding in probleemgebieden nietig.
Art.71. La demande annuelle d'indemnité de l'agriculteur, doit être exprimée sur le formulaire de déclaration de superficie et demande d'aides introduit au plus tard à la date limite fixée par l'Administration. En outre, elle doit être accompagnée de tous les documents necessaires, notamment d'une attestation d'affiliation de l'agriculteur considéré à une caisse d'assurances sociales pour travailleurs indépendants, comme indépendant à titre principal, en qualité d'agriculteur, horticulteur ou d'éleveur, indiquant précisément cette qualité et qu'il est en règle de cotisation. Cette attestation doit être établie durant l'année de la demande considérée et concerner la même année.
  Toutefois, s'il s'agit d'un groupement d'agriculteurs, chacune des personnes physiques membres du groupement, qui ouvre le droit à l'indemnité, doit joindre à la demande l'attestation d'affiliation susmentionnée. Si le demandeur est une personne morale, chacun des administrateurs délégués, gérants ou associés gérants qui ont la responsabilité de la gestion de l'exploitation considérée doit joindre à la demande l'attestation d'affiliation susmentionnée.
  L'introduction tardive de la demande annuelle d'indemnité entraîne une diminution du montant de l'indemnité de 1 % par jour ouvrable de retard par rapport à la date fixée par l'Administration. Lorsque le retard est de plus de vingt-cinq jours civils, la demande est considérée comme irrecevable.
  Lorsque la demande introduite est incomplète, l'Administration notifie à l'agriculteur le ou les documents incomplets ou manquants. Ces documents doivent parvenir à l'Administration dans un délai de trente jours calendrier comptés à partir du premier jour ouvrable qui suit la date de la notification. Le non-respect de ce délai entraîne la nullité de la demande d'indemnité compensatoire pour les régions defavorisées.
Art.72. Onverminderd de verminderingen en de uitsluitingen bepaald in artikel 16 van Verordening (EG) 1975/2006 wordt de steun, bij niet-naleving van de voorwaarden van artikel 69 van dit besluit, geweigerd. Indien die niet-naleving met voorbedachtheid gebeurt, wordt de steungerechtigde uitgesloten van de bedoelde maatregel tijdens het betrokken ELFPO-jaar en het daarop volgende jaar.
  Daarnaast heeft de producent die compenserende vergoedingen heeft gekregen, verplicht de gekregen bedragen terug te betalen bij niet-naleving van de in artikel 69, punt 8°, bedoelde verbintenis.
Art.72. Sans préjudice des réductions et exclusions prévues à l'article 16 du Règlement (CE) 1975/2006, en cas de non-respect des conditions prévues à l'article 69 du présent arrêté, l'aide est refusée Lorsque le non respect revêt un caractère intentionnel, le bénéficiaire est exclu de la mesure en question pendant l'année FEADER concernée et la suivante.
  En outre, le producteur qui a reçu des indemnités compensatoires a l'obligation de rembourser les montants perçus au cas où il ne respecterait pas l'engagement prevu à l'article 69, point 8.
Art.73. Bij de bepaling van de oppervlakten die in aanmerking komen voor de compenserende vergoeding gelden de uitvoeringsbepalingen van Verordening 1975/2006.
Art.73. Pour la détermination des superficies éligibles au paiement de l'indemnité compensatoire, les modalités fixées dans le règlement 1975/2006 s'appliquent.
Art.74. § 1. Indien diegenen die compenserende vergoedingen krijgen, de dwingende vereisten die vallen onder het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden bedoeld in artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, niet naleven op hun bedrijf als geheel, wegens een daad of een nalatigheid die hen rechtstreeks toe te schrijven is,
  wordt het totaalbedrag van de betalingen die zij moeten krijgen voor het kalenderjaar waarin de niet-naleving is vastgesteld, verminderd of geschrapt overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPo).
  § 2. Er wordt geen enkele vermindering of schrapping van het bedrag van de betalingen uit § 1 verricht tijdens de extra termijn voor de normen waarvoor overeenkomstig artikel 26, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPo) een extra termijn is toegekend.
Art.74. § 1er. Lorsque les bénéficiaires d'indemnités compensatoires ne respectent pas, sur l'ensemble de l'exploitation, en raison d'un acte ou d'une omission qui leur est directement imputable, les exigences contraignantes couvertes par l'arrêté du Gouvernement wallon du 22 juin 2006 fixant les lignes directrices de la conditionnalité prévue par l'article 27 de l'arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2006 mettant en place les régimes de soutien direct dans le cadre de la politique agricole commune, le montant total des paiements qui doivent leur être versés pour l'année civile au cours de laquelle le non respect est constaté, est réduit ou supprimé en application des dispositions de l'article 51 du Règlement (CE) n° 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le developpement rural (FEADER).
  § 2. Aucune réduction ou suppression du montant des paiements visés au § 1er n'est appliquée pendant la période de grâce pour les normes pour lesquelles un délai de grâce a été accordé en vertu de l'article 26, § 1er, point b) du Règlement (CE) n° 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural (FEADER).
Art.75. Daarnaast moet de landbouwer die compenserende vergoedingen heeft gekregen, de gekregen bedragen terugbetalen bij niet-naleving van de in artikel 68, punt 8°, bedoelde verbintenis.
  Bij een onverschuldigde betaling moet de betrokken steungerechtigde de steunbedragen of de vergoedingen die hij gekregen heeft, terugbetalen overeenkomstig artikel 73 van voornoemde Verordening (EG) nr. 796/2004.
Art.75. L'agriculteur qui a reçu des indemnités compensatoires a l'obligation de rembourser les montants perçus au cas où il ne respecterait pas l'engagement prévu à l'article 68, point 8°.
  En cas de paiement indu, le bénéficiaire concerné a l'obligation de rembourser les aides ou indemnités perçues, conformément a l'article 73 du Règlement (CE) n° 796/2004 précité.
TITEL IV. - Gewestelijke maatregelen ten gunste van bedrijven met financiële problemen en voor de strijd tegen besmettelijke veeziekten.
TITRE 4. - Mesures régionales en faveur des exploitations en difficultés financières et à la lutte contre les maladies infectieuses.
HOOFDSTUK IX. - Gewestelijke maatregelen ten gunste van landbouwers in geldmoeilijkheden.
CHAPITRE IX. - Mesures régionales en faveur des agriculteurs en difficultés financières.
Art.76. De landbouwer die kan bewijzen dat zijn financiële problemen aan overmacht te wijten zijn, kan gewestelijke steun genieten, met name :
  1° een verlenging van de rentesubsidie en van de garantie voor één of meer leningen waarvoor de steun reeds wordt verleend, of een invorderbare of niet-terugvorderbare kapitaalpremie;
  2° een rentesubsidie en de garantie op een overbruggingskrediet.
  De Minister bepaalt, in overeenstemming met de Minister van Begroting, de toepassingsvoorwaarden voor die steun, de looptijd van de rentesubsidie en de garantie, alsook de in aanmerking te nemen minimum- en maximumbedragen van de investeringen. De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening.
Art.76. L'agriculteur, qui apporte la preuve qu'il éprouve des difficultés financières suite à des cas de force majeure, peut bénéficier des aides régionales suivantes :
  1° une prolongation de la subvention-intérêt et de la garantie pour un ou des prêts bénéficiant déjà de ces aides, ou une prime en capital récupérable ou à fonds perdus;
  2° une subvention-intérêt et la garantie sur un crédit de soudure.
  Le Ministre, en accord avec le Ministre du Budget, fixe les conditions d'application de ces aides, les durées de la subvention-intérêt et de la garantie ainsi que les minima et maxima d'investissement à prendre en considération. Il détermine les cas et la mesure dans lesquelles l'aide peut être accordée, en tout ou en partie, sous la forme d'amortissements différés.
HOOFDSTUK X. - Gewestelijke maatregelen voor de strijd tegen besmettelijke veeziekten.
CHAPITRE X. - Mesures régionales à la lutte contre les maladies infectieuses.
Art.77. Het landbouwbedrijfshoofd dat het bewijs levert van voldoende vakbekwaamheid, zoals bedoeld in artikel 2, kan de in volgend artikel bedoelde steun genieten, voor zover die steun bestemd is voor de aankoop van vee met het oog op een herbevolking :
  1° na de stamping out van de veestapel in het kader van de strijd tegen de runderbrucellose;
  2° na uitzuivering van minstens 30 % % van de veestapel wegens rundertuberculose;
  3° na uitroeiing van het mond- en klauwzeer, de enzoötische runderleucose, de bovine spongiforme encefalopathie, het mond- en klauwzeer van het varken, de varkenspest, de ziekte van Aujeszky en de vogelpest.
Art.77. L'exploitant agricole justifiant la qualification professionnelle suffisante telle que visée a l'article 2 peut bénéficier des aides régionales prévues à l'article suivant à condition qu'il s'agisse d'achat de bétail pour cause de repeuplement, soit :
  1° suite au stamping out du cheptel dans le cadre de la lutte contre la brucellose bovine;
  2° suite à l'épuration pour cause de tuberculose bovine, d'au moins 30 % du cheptel;
  3° suite à l'éradication de la fièvre aphteuse, de la leucose bovine enzootique, de l'encéphalite spongiforme bovine, de la fièvre aphteuse porcine, de la peste porcine, de la maladie d'Aujeszky et de la peste aviaire.
Art.78. Die steun bestaat uit :
  1) de rentesubsidie; bij het eerste ziektegeval in het bedrijf van de aanvrager is ze, met een maximum van 5 %, gelijk aan het verschil tussen het referentiepercentage en de minimale rentevoet van 3 % die ten laste van de van de begunstigde blijft; de rentevoet die ten laste van de begunstigde blijft bedraagt 5 % in de andere gevallen; het maximumbedrag van de lening waarop de steun betrekking heeft, wordt vastgesteld op 30 % van de totale kost van de herbevolking en mag niet hoger zijn dan 90.000 euro per VAK en 180.000 euro per bedrijf. De maximumduur van de rentesubsidie bedraagt negen jaar in de bestrijding van de runderbrucellose en vijf jaar in de andere gevallen;
  2) de overheidsgarantie, met een maximumduur van tien jaar.
Art.78. Ces aides sont :
  1) la subvention-intérêt; lors de la première occurrence de la maladie dans l'exploitation du demandeur elle est, avec un maximum de 5 %, égale à la difference entre le taux de référence et le taux d'intérêt minimum de 3 % restant à la charge du bénéficiaire; le taux d'intérêt restant à la charge du bénéficiaire est de 5 % dans les autres cas; le montant maximum de l'emprunt sur lequel porte l'aide est fixé à 30 % du coût total du repeuplement sans dépasser euro 90.000 par UTH et euro 180.000 par exploitation. La durée maximale de la subvention-intérêt est de neuf ans en cas de lutte contre la brucellose bovine et de 5 ans dans les autres cas;
  2) la garantie publique, d'une durée maximale de dix ans.
Art.79. Het landbouwbedrijfshoofd dat de in dit hoofdstuk bedoelde gewestelijke steun wenst te genieten, moet een leningaanvraag bij een door de Minister erkende kredietinstelling indienen. Die aanvraag wordt gestaafd met :
  1. een afschrift van het slachtbevel;
  2. een door de bevoegde diergeneeskundige inspecteur van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen opgemaakt attest waarin naast de identiteit en het volledige adres de volgende gegevens voorkomen :
  - het aantal dieren vóór het slachten, het aantal geslachte dieren, alsook de slachtdatum;
  - de refactiecoëfficiënt die toegepast wordt op de door de Minister toegekende vergoedingen; zijn advies over de regelgevende aspecten van een eventuele herbevolking van het veebestand.
  De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening.
  De waarde van die steun mag niet hoger zijn dan 20 % van het subsidieerbare bedrag.
Art.79. L'exploitant agricole qui désire bénéficier des aides régionales prévues au présent chapitre introduit auprès d'un des établissements de crédit agréés par le Ministre une demande en vue de l'obtention d'un prêt. Cette demande sera appuyée par :
  1. une copie de l'ordre d'abattage;
  2. une attestation établie par l'Inspecteur vétérinaire compétent de l'Agence fédérale pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire mentionnant, outre l'identité et l'adresse complète :
  - le nombre de bêtes avant abattage, le nombre de bêtes abattues, ainsi que la date des abattages.
  - le coefficient de réfaction appliqué aux indemnités accordées par le Ministre son avis sur les aspects réglementaires d'un éventuel repeuplement du cheptel.
  Le Ministre détermine les cas et la mesure dans lesquels l'aide peut être accordée, en tout ou en partie, sous la forme d'amortissements différés de l'emprunt.
  La valeur de la subvention ne pourra en aucun cas dépasser 20 % du montant de l'investissement subsidiable.
TITEL IV. - Overgangs-, algemene en slotbepalingen.
TITRE IV. - Dispositions transitoires, générales et finales.
HOOFDSTUK XI. - Overgangs- en afwijkingsbepalingen.
CHAPITRE XI. - Dispositions transitoires et dérogatoires.
Art.80. Bij wijze van overgangsmaatregel is degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep vóór 1 [1 januari 2009]1 niet verplicht, zoals bepaald bij artikel 22, § 2, vooraf een stage te doorlopen of een bijscholingscursus te volgen zoals gevraagd bij artikel 3, om voor steun in aanmerking te komen. In voorkomend geval kunnen de Minister van Landbouw en de Minister van Vorming beslissen om de duur van die overgangsperiode aan te passen.
  
Art.80. A titre transitoire, celui qui s'installe pour la première fois sur une exploitation en qualité d'exploitant agricole à titre principal avant le 1er [1 janvier 2009]1 n'est pas tenu, tel que prévu par l'article 22, § 2, à la réalisation préalable d'un stage ni à une remise à jour de ses connaissances tel que demandé par l'article 3, pour pouvoir bénéficier de l'aide. Le cas échéant, le Ministre de l'Agriculture et le Ministre de la Formation peuvent décider d'adapter la durée de cette période transitoire.
  
Art.81. Bij wijze van overgangsmaatregel en in afwijking van artikel 22, § 2, van dit besluit wordt de minimumleeftijd voor de indiening van een ontwikkelingsplan voor de eerste vestiging bepaald op 18 jaar op de datum van vestiging in een bedrijf als landbouwer in hoofdberoep in 2007 en op 19 jaar op de datum van vestiging in een bedrijf als landbouwer in hoofdberoep in 2008.
Art.81. A titre transitoire, en dérogation à l'article 22, § 2, du présent arrêté, l'âge minimal pour l'introduction d'un plan de développement en première installation est fixé à dix-huit ans à la date d'installation sur une exploitation en qualité d'exploitant agricole à titre principal en 2007 et à dix-neuf ans à la date d'installation sur une exploitation en qualité d'exploitant agricole à titre principal en 2008.
Art.82. In afwijking van artikel 22, § 3, mag de individuele steunaanvraag bij de eerste vestiging ingediend worden binnen een termijn van minder dan acht maanden na de officiële vestigingsdatum als zelfstandig landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep indien die datum tussen 1 januari 2007 en 31 augustus 2007 ligt.
Art.82. En dérogation à l'article 22, § 3, la demande d'aide individuelle à la première installation peut être introduite dans un délai n'excédent pas huit mois après la date officielle d'installation comme chef exploitant agricole indépendant à titre principal lorsque cette date est située entre le 1er janvier 2007 et le 31 août 2007.
Art.83. Bij wijze van overgangsmaatregel tot 31 december 2007, en in afwijking van artikel 22, § 5, is het inroepen van de bijstand van een adviseur niet verplicht om een ontwikkelingsplan in te dienen. Indien er geen adviseur is, wordt de verhoging van artikel 15, § 3, niet toegekend. Als een aanvrager evenwel zowel voor een ontwikkelingsplan als voor een investeringsplan een beroep doet op een adviseur die zijn titels en ervaringen, bepaald in bijlage VI, kan aantonen en onder voorbehoud van zijn toekomstige erkenning door het Bestuur vóór 1 juli 2008 blijft het voordeel van de verhoging van artikel 15, § 3, geldig.
Art.83. A titre transitoire jusqu'au 31 décembre 2007, en dérogation à l'article 22, § 5, le recours à un consultant n'est pas obligatoire pour introduire un plan de développement. A défaut de consultant, la majoration prévue à l'article 15, § 3, n'est pas d'application. Toutefois, si un demandeur, tant pour un plan de développement que pour un plan d'investissement, fait appel à un conseil pouvant démontrer les titres et expériences fixés dans l'annexe VI et sous réserve de sa reconnaissance future par l'Administration avant le 1er juillet 2008, le bénéfice de la majoration prévue à l'article 15, § 3, reste d'application.
Art.84. Bij wijze van overgangsmaatregel tot en met 31 december 2007, en in afwijking van artikel 8, § 1, en artikel 46, blijven de investeringen opgenomen in een investeringsplan dat in de vorm, bepaald bij dit besluit, is ingediend bij het bestuur en die uitgevoerd dan wel aangevat worden na de datum waarop de ontvankelijkheid van het plan wordt medegedeeld, bepaald bij, respectievelijk artikel 6, § 1, of artikel 24, § 1, maar vóór de officiële mededeling van zijn algehele of gedeeltelijke goedkeuring door de Minister, respectievelijk bepaald bij artikel 7, § 2, of artikel 25, § 2, in aanmerking komen voor steun.
  De indiening van het plan en het behoud van het voordeel van het in aanmerking komen, lopen geenszins vooruit op de toekenning, de vorm of het niveau van de steun. De datum van de aanvang van de uitvoering van het plan wordt vastgelegd op de datum van verwezenlijking van de eerste in aanmerking komende investering waarin het plan voorziet.
Art.84. A titre transitoire jusqu'au 31 décembre 2007, en dérogation à l'article 8, § 1er, et à l'article 46, les investissements repris dans un plan d'investissements introduit dans les formes prévues par le présent arrêté auprès de l'Administration et qui sont réalisés ou entamés après la date de notification de recevabilité dudit plan, fixée respectivement par l'article 6, § 1er ou l'article 24, § 1er, mais avant la notification officielle de son adoption totale ou partielle par le Ministre, prévue respectivement par l'article 7, § 2 ou l'article 25, § 2, restent éligibles à l'aide.
  L'introduction du plan et le maintien du bénéfice de l'éligibilité ne préjugent en rien de l'octroi de l'aide, ni de sa forme, ni de son niveau. La date de début d'exécution du plan est fixée à la date de réalisation du premier investissement éligible prévu par le plan.
Art.85. Ter aanvulling van artikel 84 en bij wijze van overgangsmaatregel tot en met 30 september 2007 kunnen de reeds verwezenlijkte of aangevatte investeringen vanaf 1 januari 2007 opgenomen worden in een investeringsplan dat in de vorm, bepaald bij dit besluit, bij het bestuur is ingediend en in aanmerking blijven komen voor steun.
  De indiening van het plan en het behoud van het voordeel van het in aanmerking komen, lopen geenszins vooruit op de toekenning, de vorm of het niveau van de steun. De datum van de aanvang van de uitvoering van het plan wordt vastgelegd op de datum van verwezenlijking van de eerste in aanmerking komende investering waarin het plan voorziet.
Art.85. En complément à l'article 84 et à titre transitoire jusqu'au 30 septembre 2007, les investissements déjà réalisés ou entamés à compter du 1er janvier 2007 peuvent être repris dans un plan d'investissements introduit dans les formes prévues par le présent arrêté auprès de l'Administration et restent eligibles à l'aide.
  L'introduction du plan et le maintien du bénéfice de l'éligibilité ne préjugent en rien de l'octroi de l'aide, ni de sa forme, ni de son niveau. La date de début d'exécution du plan est fixée à la date de réalisation du 1er investissement éligible prévu par le plan.
Art.86. Een landbouwbedrijfshoofd, een vereniging van bedrijven, een CVGL of een groepering van melkproducenten die voldoen aan de toegangsvoorwaarden voor de steun die op hen betrekking heeft, zoals bepaald in hoofdstuk III, zonder reeds over een in uitvoering zijnde investeringsplan te beschikken, kunnen over een periode van drie jaar vanaf de indiening van de eerste aanvraag, in aanmerking komen voor drie gescheiden steunregelingen met een individueel maximumbedrag van euro 5.000 per investering. Met uitzondering van artikel 15 en artikel 5.1., § 6, zijn de steunbedragen en de procedures, vormen en wijzen van toekenning ervan, die bepaald bij hoofdstuk III. De detailinhoud van de aanvraag voor individuele steun wordt door de Minister bepaald overeenkomstig het voorgeschrevene van bijlage V. De indiening van een steunaanvraag voor een investeringsplan beëindigt die afwijking.
Art.86. Un exploitant agricole, une association d'exploitations, une CUMA, ou un GPL qui répond aux critères d'accès au bénéfice de l'aide le concernant tels qu'ils sont fixés dans le chapitre III, mais qui n'a pas encore de plan d'investissements en cours de réalisation, peut bénéficier, sur une période de trois ans à compter de l'introduction de sa première demande, de 3 aides séparées d'un montant individuel maximum de euro 5.000 par investissement. A l'exception de l'article 15 et de l'article 5.1., § 6, les montants de l'aide ainsi que les procédures, formes et modalités d'octroi sont celles fixées par le chapitre III. Le détail du contenu de la demande d'aide individuelle est fixé par le Ministre en conformité avec le prescrit de l'annexe V. L'introduction d'une demande d'aides pour un plan d'investissements met fin à cette dérogation.
Art.87. Bij wijze van overgangsmaatregel in 2007 kunnen de CVGL's of de voedergroeperingen die niet voldoen aan de vereisten van respectievelijk de artikelen 9, § 1, of 10, § 1, een investeringsplan indienen, de uitvoering ervan aanvatten en van die overgangsperiode genieten tot en met 31 december 2007 om nieuwe in aanmerking komende leden te vinden. Na 1 januari 2008 gelden de artikelen 9, § 7, en 10, 6, alsmede artikel 62.
Art.87. A titre transitoire, en 2007, les CUMA ou groupements fourragers qui ne répondent pas aux exigences prévues respectivement aux article 9, § 1er ou 10, § 1er peuvent introduire un plan d'investissements, entamer sa mise en oeuvre et bénéficier de cette période de transition jusqu'au 31 décembre 2007 pour trouver de nouveaux membres éligibles. Au-delà du 1er janvier 2008, les articles 9, § 7 ainsi que 10, § 6, et l'article 62 sont d'application.
HOOFDSTUK XII. - Algemene en slotbepalingen.
CHAPITRE XII. - Dispositions générales et finales.
Art.88. Er wordt geen steun verleend aan een landbouwbedrijf met meer dan 12 VAK.
Art.88. Aucune aide n'est accordée lorsque l'exploitation agricole compte un nombre d'UTH supérieur à 12.
Art.89. Tijdens de duur van de programmering 2007-2013 kunnen een landbouwer, een CVGL of een voedergroepering geen totaal bedrag aan investeringssteun krijgen dat hoger is dan euro 200.000. Tijdens de duur van de programmering 2007-2013 kan een vereniging van landbouwers geen totaal steunbedrag krijgen dat hoger is dan euro 350.000 en een verwerkings- en afzetcoöperatieve, geen totaal steunbedrag krijgen dat hoger is dan euro 700.000.
Art.89. Sur la durée de la programmation 2007-2013, un agriculteur, une CUMA, ou un groupement fourrager ne peut se voir notifier un montant total d'aides à l'investissement supérieur à euro 200.000. Sur la durée de la programmation 2007-2013, une association d'agriculteurs ne peut se voir notifier un montant total d'aides supérieur à euro 350.000 et une coopérative de transformation ou de commercialisation ne peut se voir notifier un montant total d'aides supérieur à euro 700.000.
Art.90. Het landbouwbedrijfshoofd dat de in dit besluit bedoelde steun wenst te genieten, moet zich ertoe verbinden geen andere steun in de vorm van een rentetoelage, een subsidie of een premie van welke aard ook bij het Waalse Gewest aan te vragen of aangevraagd te hebben voor de investeringen bedoeld in de hoofdstukken III, IV, VI en VII van dit besluit waardoor het steunniveau, bepaald bij Verordening EG 1698/2005, overschreden zou worden.
Art.90. L'exploitant agricole qui désire benéficier des aides prévues au présent arrêté doit s'engager a ne pas solliciter ou avoir sollicité auprès de la Région wallonne d'autres aides, sous forme de subvention-intérêt, subside ou prime quelconque pour les investissements visés aux chapitres III, IV, VI et VII du présent arrêté qui aurait comme effet un dépassement du niveau des aides fixées par le Règlement CE 1698/2005.
Art.91. De aankoop van tweedehandsmateriaal kan, in behoorlijk gemotiveerde gevallen, beschouwd worden als een uitgave waarvoor steun kan worden verleend als tegelijkertijd wordt voldaan aan de volgende vier voorwaarden :
  - een verklaring van de verkoper met de exacte herkomst van het materiaal, die bevestigt dat het niet in aanmerking is gekomen voor gewestelijke, federale of EG-steun;
  - de aankoop van materiaal is een bijzonder voordeel voor het programma of het project of wordt gerechtvaardigd door buitengewone omstandigheden of door het gebrek aan nieuw beschikbaar materiaal te gelegener tijd, waardoor de vlotte uitvoering van het project in het gedrang zou komen;
  - beperking van de kosten en, bijgevolg, van het steunbedrag t.o.v. de prijs van dat nieuwe materiaal, met handhaving van een goede verhouding prijs-voordeel;
  - het tweedehands materiaal moet de nodige technische en technologische eigenschappen vertonen om te beantwoorden aan de specificaties van het project.
Art.91. L'achat de matériel d'occasion peut être considéré comme dépense éligible dans des cas dûment motivés, lorsque les quatre conditions suivantes sont remplies simultanément :
  - une déclaration du vendeur confirmant l'origine exacte du matériel et attestant que celui-ci n'a pas déjà fait l'objet d'une aide régionale, nationale ou communautaire;
  - l'achat du matériel constitue un avantage particulier pour le programme ou le projet ou est justifié par des circonstances exceptionnelles, absence de matériel neuf disponible en temps voulu, ce qui compromettrait l'exécution correcte du projet;
  - réduction des coûts et partant du montant de l'aide par rapport au coût du même matériel acheté à l'état neuf, avec maintien d'un bon rapport prix-avantage;
  - le matériel d'occasion doit présenter les caractéristiques techniques et technologiques nécessaires pour se conformer aux spécifications du plan.
Art.92. § 1. De ingediende aanvragen worden ingewilligd zolang de beschikbare vastleggingsmachtiging strekt.
  § 2. Wanneer het aantal vastleggingen die nodig zijn om de in het eerste lid van dit artikel bedoelde aanvragen in te willigen gedurende een periode van twaalf maanden, de voormelde machtiging tot vastlegging evenwel overschrijdt, zal de in dit besluit bedoelde rentesubsidie beperkt worden naar verhouding van het aantal vastleggingen die noodzakelijk zijn om deze aanvragen in te willigen.
  In die veronderstelling bepaalt de Minister voor het betrokken jaar, met de instemming van de Minister van Begroting, de berekeningswijze van voormelde vermindering.
Art.92. § 1er. Les demandes introduites sont honorées jusqu'à épuisement de l'autorisation d'engagement disponible.
  § 2. Toutefois, lorsque le volume des engagements nécessaires pour honorer les demandes visées à l'alinéa 1er du présent article pendant une période de douze mois dépasse l'autorisation d'engagement précitée, le montant de l'aide visée par le présent arrêté sera réduite en fonction du volume des engagements indispensables pour honorer ces demandes.
  Dans cette hypothèse, le Ministre arrête pour l'année concernée, avec l'accord du Ministre du Budget, les modalités de calcul de la réduction précitée.
Art.93. De geldigheidsduur van de niet-geregistreerde overeenkomsten voor de overname bij een eerste vestiging bedraagt één jaar.
Art.93. Le délai de validité des conventions de reprise en première installation, non enregistrées, est d'un an.
Art.94. Elke aanvraag die een kredietinstelling bij het bestuur indient voor een steun in de vorm van een rentetoelage houdt voor die instelling, die aan de erkenningsvoorwaarde voldoet, in dat het origineel exemplaar van de toekenning van de rentetoelage die de gerechtigde kreeg bij de mededeling dat de Minister zijn ontwikkelingsplan goedgekeurd heeft, bij het aanvraagdossier gevoegd wordt, evenals een voor eensluidend verklaard afschrift van het origineel exemplaar van de akte van toekenning van het krediet en de eventuele bijlagen, door de partijen ondertekend. De kredietinstellingen dienen het bestuur de data mede te delen waarop de opeenvolgende stortingen worden verricht in het kader van de vrijgave van het krediet.
  Het is verboden om bij het vervallen kapitaal en de vervallen rente het maximumbedrag van het kaskrediet te overschrijden.
  Bij de opzegging van het krediet bezorgt de bank het bestuur een afschrift van de aan de cliënt gestuurde brief; de opzeggingsbrief moet een uitvoerig overzicht geven van de boekhoudkundige toestand van elk krediet op de dag van de opzegging ervan.
  Zijn er meerdere bankinstellingen in het geding, dan zorgen ze ervoor om samen een beroep op de garantie in te dienen. Een aanvraag tot garantieprovisie dient bij het bestuur te worden ingediend binnen de drie maanden na de datum van het opzeggingsschrijven. De betaling van de provisie beëindigt de door het Gewest verschuldigde rentelast.
Art.94. Toute demande par un organisme de crédit à l'Administration d'une intervention en subvention-interet implique pour l'organisme de crédit en condition d'agrement, de joindre au dossier de demande l'original de l'octroi de la subvention intérêt remise au bénéficiaire lors de la notification d'adoption de son plan de développement par le Ministre, une copie certifiée conforme à l'original de l'acte d'octroi de crédit, ainsi que les annexes éventuelles, signé par les parties. Les organismes de crédit doivent notifier à l'Administration les dates des versements successifs opérés dans le cadre de la libération du crédit.
  Le recours à des dépassements du plafond du crédit de caisse lors des échéances en capital et intérêts est interdit.
  Lors de la dénonciation de crédit, la banque adresse à l'Administration copie de la lettre adressée au client, cette lettre de dénonciation doit mentionner un constat détaillé de la situation comptable de chaque crédit au jour de la dénonciation.
  En cas de pluralité d'organismes bancaires, les concernés s'organisent pour une présentation conjointe d'un appel à la garantie. Une demande de provision en garantie doit être déposée à l'Administration dans les trois mois de la date de la lettre de dénonciation. Le paiement de la provision met fin à la charge en intérêts dus par la Région.
Art.95. Volgende gevallen van overmacht of van buitengewone omstandigheden worden erkend :
  a) het overlijden van de landbouwer;
  b) de langdurige werkonbekwaamheid van het landbouwbedrijfshoofd;
  c) de onteigening van een belangrijk gedeelte van de door de landbouwer beheerde landbouwoppervlakte als die onteigening niet te voorzien was op de dag van de indiening van de aanvraag;
  d) een ernstige natuurramp die de landbouwoppervlakte van het bedrijf aanzienlijke schade toegebracht heeft;
  e) de toevallige vernietiging van de voor veeteelt bestemde bedrijfsgebouwen;
  f) een epizoötie waardoor het geheel of een gedeelte van de veestapel van de landbouwer wordt getroffen.
Art.95. Les cas de force majeure ou de circonstances exceptionnelles reconnus sont les suivants :
  a) le décès de l'exploitant agricole;
  b) l'incapacité professionnelle de longue durée de l'exploitant agricole;
  c) l'expropriation d'une partie importante de la surface agricole de l'exploitation gérée par l'exploitant agricole si cette expropriation n'était pas prévisible le jour du dépôt de la demande;
  d) une catastrophe naturelle grave qui affecte de façon importante la surface agricole de l'exploitation;
  e) la destruction accidentelle des bâtiments de l'exploitation destinés à l'élevage;
  f) une épizootie touchant tout ou partie du cheptel de l'exploitant agricole.
Art.96. Voor de toepassing van dit besluit :
  1° blijven erkend, de kredietinstellingen die thans erkend zijn overeenkomstig bovengenoemde wet van 15 februari 1961 en het koninklijk besluit van 25 oktober 1990;
  2° blijven erkend, de natuurlijke en rechtspersonen die thans erkend zijn voor het voeren van bedrijfseconomische boekhoudingen, overeenkomstig het koninklijk besluit van 21 maart 1986 betreffende de toekenning van subsidies om het houden van land- of tuinbouwbedrijfseconomische boekhoudingen aan te moedigen en de ontwikkeling van bedrijfsleidingsgroepen te bevorderen.
Art.96. Pour l'application du présent arrêté :
  1° demeurent agréés, les organismes de crédit agréés à ce jour en application de la loi précitée du 15 février 1961 et de l'arrêté royal du 25 octobre 1990;
  2° demeurent agréées, les personnes physiques et morales agréées à ce jour pour la tenue des comptabilités de gestion, en application de l'arreté royal du 21 mars 1986 relatif à l'octroi de subventions pour encourager la tenue de comptabilités de gestion agricoles ou horticoles et favoriser le développement de groupes de gestion.
Art.97. De inspecteur-generaal van het Bestuur, of bij verhindering de hem vervangende ambtenaar, is ertoe gemachtigd de uitgaven betreffende de in dit besluit bedoelde steun vast te leggen, goed te keuren en te ordonnanceren.
Art.97. L'Inspecteur général de l'Administration, ou en cas d'empêchement le fonctionnaire qui le remplace, a délegation pour engager, approuver et ordonnancer les dépenses relatives aux aides prévues par le présent arrêté.
Art.98. De overtredingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten.
  De overtredingen van dit besluit kunnen het voorwerp uitmaken van een administratieve boete overeenkomstig artikel 8 van voornoemde wet van 28 maart 1975.
  Als bevoegde ambtenaar om de handelingen te verrichten en de beslissingen te treffen wat betreft de administratieve geldboetes bedoeld bij vorig lid wordt de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest of, in geval van afwezigheid of verhindering, de ambtenaar die hem vervangt, aangewezen.
Art.98. Les infractions au présent arrêté sont recherchées, constatées et punies conformément aux dispositions de la loi du 28 mars 1975 relative au commerce des produits de l'agriculture, de l'horticulture et de la peche maritime.
  Les infractions au présent arrêté peuvent faire l'objet d'une amende administrative conformément à l'article 8 de la loi du 28 mars 1975 précitée.
  Est désigné en qualité de fonctionnaire compétent pour accomplir les actes et prendre les décisions concernant les amendes administratives visées à l'alinéa précédent, le Directeur général de la Direction générale de l'Agriculture du Ministère de la Région wallonne ou, en cas d'absence ou d'empêchement, le fonctionnaire qui le remplace.
Art.99. Het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 1997 betreffende steun aan de landbouw (Belgisch Staatsblad van 25 oktober 1997, blz. 28449) en de wijzigingsbesluiten van de Waalse Regering van 26 oktober 2000, 17 januari 2002, 24 juli 2003, 27 mei 2004, 14 september 2006 worden opgeheven.
  De steunaanvragen, ingediend vóór 31 december 2006, en de steunverbintenissen, aangegaan door het Gewest vóór 31 december 2006, worden verder behandeld volgens de bepalingen die in werking waren vóór 31 december 2006.
Art.99. L'arrêté du Gouvernement wallon concernant les aides à l'agriculture du 17 juillet 1997 (Moniteur belge du 25 octobre 1997, p. 28449) ainsi que les arrêtés du Gouvernement wallon modificatifs du 26 octobre 2000, 17 janvier 2002, 24 juillet 2003, 27 mai 2004, 14 septembre 2006 sont abrogés.
  Les demandes d'aides introduites avant le 31 décembre 2006 ainsi que les engagements d'aide pris par la Région avant le 31 décembre 2006 poursuivent leur instruction selon les dispositions en vigueur avant le 31 décembre 2006.
Art.100. Dit besluit heeft uitwerking vanaf 1 januari 2007.
Art.100. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2007.
Art.101. De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.
  Namen, 24 mei 2007.
  De Minister-President,
  E. DI RUPO
  De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme,
  B. LUTGEN
Art.101. Le Ministre est chargé de l'exécution du présent arrêté.
  Namur, le 24 mai 2007.
  Le Ministre-Président,
  E. DI RUPO
  Le Ministre de l'Agriculture, de la Ruralité, de l'Environnement et du Tourisme,
  B. LUTGEN
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N1. Bijlage I.- Structuur en minimuminhoud van een investeringsplan over drie jaar.
  BETREFT : landbouwbedrijfshoofd, verenigingen van bedrijven en verenigingen van melkproducenten - hierna "de aanvrager" genoemd.
  I. Doel van het investeringsplan.
  Het plan heeft een drievoudig doel dat duidelijk moet blijken uit het aanvraagdocument dat bij het bestuur wordt ingediend :
  Eerst moet volledig inzicht gegeven worden in de technische, leefmilieu- en financiële toestand van de aanvrager, zijn sterke en zijn zwakke punten vóór uitvoering van het ontwikkelingsplan moeten worden onderstreept.
  Daarna moeten de doelstellingen die het plan in het algemeen en iedere investering op zich nastreven, duidelijk aangegeven worden. Er moet uitgelegd worden waarom de investering(en) de sterke punten nog verstevigen en/of de zwakke punten van het bedrijf verhelpen. De samenhang van de investeringen in de context van het bedrijf - in het bijzonder op economisch, leefmilieu- en financieel vlak - moet worden aangetoond.
  Tenslotte moet het plan voor de aanvrager een instrument zijn om de toestand van zijn bedrijf, vereniging of andere te analyseren en de uitvoering van het vastgelegde plan op te volgen en te beoordelen.
  II. Structuur en minimuminhoud van het investeringsplan.
  Het plan moet minstens alle volgende gegevens, hieronder vereist, ter sprake brengen. Als een gegeven onbeschikbaar is, moet daar de reden voor worden opgegeven.
  Een plan dat niet alle gegevens voorstelt, is onontvankelijk.
  Het plan moet op papier ingediend worden, met een afschrift op een elektronische informatiedrager in de vorm bepaald door de Minister. Alle economische gegevens, rendabiliteits-, aflossingsberekeningen enz. moeten op spreadsheets voorgesteld worden en de berekeningen moeten nauwkeurig uitgewerkt en begrijpelijk zijn. Alle stukken inzake administratie, belastingen, boekhouding en andere bewijsstukken die voor de controle van de gegevens verstrekt door de aanvrager nodig zijn, kunnen bij het bestuur worden opgevraagd. Wie weigert een verantwoording te verstrekken, ziet zijn ontwikkelingsplan verworpen worden.
  HOOFDSTUK 1. - Voorstelling van het bedrijf.
  Voorstelling van de aanvrager (en de leden bij een groepering) : alle gegevens voor de beoordeling van de vraag of men voor steun in aanmerking komt en voor de naleving van de vereisten van dit besluit.
  Informatie over de andere personen die in het bedrijf werken : beroepsbekwaamheid, statuut en werktijdregeling in het bedrijf.
  Voorstelling van het bedrijf of de vereniging de voorbije drie jaar (of sinds oprichting) : alle relevante technische, leefmilieu-, economische en boekhoudkundige informatie om een volledig beeld te geven van de toestand en de evolutie de voorbije drie jaar. Een analyse van de sterke en de zwakke punten van het bedrijf moet gewag maken van de punten die voorrang moeten krijgen. Er dient melding te worden gemaakt van deelnames aan CVGL's en/of voedergroeperingen.
  HOOFDSTUK 2. - Het investeringsplan.
  Doelstellingen van het investeringsplan.
  In dit deel moet als eerste vereiste een doelstelling voor het plan worden bepaald.
  Die doelstelling moet voldoende nauwkeurig te zijn om realiseerbaar te zijn, becijferd en controleerbaar.
  Als het plan uit meerdere delen bestaat, moeten er nevendoelstellingen worden bepaald. Er moet worden aangetoond hoe de doelstelling(en) van het ontwikkelingsplan de sterke punten verstevigt (-en) en de zwakke punten verhelpt (-en), zoals vastgesteld in hoofdstuk één. Van de doelstelling en de nevendoelstellingen wordt dan niet meer afgeweken. De middelen mogen wel aangepast worden om de doelstelling te bereiken.
  In dit hoofdstuk 2.1. wordt ingegaan op het kwalitatieve aspect van het plan : "wat wil men bereiken en waarom.". Hoofdstuk 2.2. gaat in op het "hoe.".
  2.2. Inhoud van het investeringsplan.
  2.2.1. De investeringen voor de gehele duur van het investeringsplan.
  Alle investeringen die voorzien zijn voor de gehele drie jaar van het plan, met een hoger bedrag dan euro 5.000, worden vermeld zelfs als er geen steunaanvraag voor is ingediend. Voor die laatste gevallen worden enkel de aard, de raming van de kostprijs en de datum bepaald voor de investering vermeld.
  Voor elke losse investering waarvoor een steunaanvraag is ingediend, worden de aard van de investering, de samenhang van de investering met de vastgestelde doelstelling(en) en de implicaties van winsten en baten van het bedrijf omstandig omschreven. Er wordt een omstandige omschrijving gegeven van de voorziene aflossingen, de aard van de ingediende verantwoordingsstukken en, tenslotte indien voorkomend, van het vervangen materiaal, het hernieuwd en/of aangepaste gebouw.
  Er dient ook te worden ingegaan op de wijze waarop de voorziene investering voor steun in aanmerking kan komen, evenals op het niveau van de aangevraagde steun. Per investering geeft het plan eveneens nauwkeurig (één van) de indicatoren aan waardoor kan worden nagegaan of de investering aan de doelstellingen tegemoetkomt.
  2.2.2 Samenvattende tabel van de investeringen voor de gehele duur van het investeringsplan.
  Die samenvatting geeft een overzicht van alle sleutelgegevens van het investeringsplan :
  opschrift van de losse investeringen waarvoor steun is aangevraagd
  datum (duur) voorzien voor de uitvoering
  voorziene kostprijs
  percentage en bedrag van de verwachte steun
  indicator voor zelfcontrole i.v.m. die investering
  gewenste steunvorm
  andere gegevens, door de Minister te bepalen
  Die samenvatting is het situatieoverzicht van het plan. Het wordt bij elke aanpassing van het plan bijgewerkt en legt de evolutie van de verwezenlijkingen en de zelfcontroles die de aanvrager uitvoerde, uit.
  2.2.3. Previsionele bedrijfsrekening na uitvoering van het investeringsplan.
  Na de recentste bedrijfsrekening op het ogenblik van indiening van het plan en op grond van het voorziene tijdschema voor de investeringen en de verwachte kosten en ontvangsten, een previsionele bedrijfsrekening opstellen eindigend drie jaar na begin van het plan. De financiële gevolgen van elke investering moeten beoordeeld kunnen worden.
  Zijn er geen beschikbare gegevens, dan moet er naar beschikbare concrete gegevens gezocht worden bij de aanvrager, eventueel met de hulp van een adviseur.
  Op grond van een kwantitatieve en een kwalitatieve analyse van deze projectie moeten de resultaatindicatoren voor de onder 1 aangevraagde doelstellingen bepaald worden.
  3. Verbintenis van de aanvrager.
  Elke aanvraag moet juist boven de handtekening van de aanvrager volgende tekst bevatten :
  Ik verklaar op erewoord dat alle gegevens van deze aanvraag wel degelijk aan mijn toestand van heden beantwoorden en dat het het investeringsplan, voorgesteld onder punt 2, wel degelijk beantwoordt aan mijn werkelijke investeringsintenties voor de komende drie jaar. Ik verbind me ertoe alle middelen in te zetten om de doelstelling(en) die ik bepaald heb volgens de middelen, omschreven in het plan, te bereiken. Zoniet ben ik mij ervan bewust dat ik het risico loop de steun die mij in het kader van het investeringsplan uitbetaald wordt, geheel of gedeeltelijk terug te moeten betalen.
  Als er de hulp een adviseur ingeroepen wordt, moeten zijn naam en de erkende structuur waarvan hij afhangt vermeld worden, en de adviseur moet het document medeondertekenen.
  III. Minimuminhoud van de aanvragen tot aanpassing van het plan.
  Een aanvraag tot aanpassing van het plan, zoals bepaald in artikel 8, § 4, moet minstens volgende gegevens bevatten.
  HOOFDSTUK 1. - Motivering van de aanvraag tot aanpassing van het plan.
  Elke aanvraag moet de verandering in de toestand van de aanvrager zoals voorgesteld in hoofdstuk 1 van het plan, nauwkeurig aangeven, evenals elke externe evolutie die buiten zijn wil om plaatsvindt, waardoor de aanpassing van het goedgekeurde plan gemotiveerd en verantwoord wordt.
  HOOFDSTUK 2. - Aanpassingen van het investeringsplan.
  Per gewijzigde of toegevoegde investeringen moeten de gegevens bepaald in 2.2.1. van het plan ingediend worden. Dat is evenwel niet verplicht als van een investering afgezien wordt zonder aanvraag tot aanpassing.
  De samenvattende tabel van 2.2.2. van het plan wordt bijgewerkt en de previsionele bedrijfsrekening, aangevraagd in 2.2.3. van het plan, moet herzien worden, de analyses aangepast en, eventueel, de resultaatindicatoren gewijzigd.
  Als de aanpassing enkel betrekking heeft op de uitvoeringsdatum en/of op de duur van de verwezenlijking van één of meer investeringen voorzien in het plan, moet de aanvraag enkel aangeven waarom die verandering(en) optreedt (optreden) in het tijdschema voor de uitvoering ervan en moet verantwoord worden dat de samenhang met de andere investeringen van het plan behouden worden, evenals met de rendabiliteitsdoelstellingen bepaald in de previsionele bedrijfsrekening bepaald in 2.2.3. van het plan.
  Eventueel moet laatstgenoemde aangepast worden, samen met de daaruit voortvloeiende resultaatindicatoren.
  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw.
  Namen, 24 mei 2007
  De Minister-President,
  E. DI RUPO
  De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme,
  B. LUTGEN
Art. N1. Annexe I. Structure et contenu minimal d'un plan d'investissements sur trois ans.
  CONCERNE : exploitant agricole, associations d'exploitations et APL - ci après dénommé "le demandeur".
  I. Objet du plan d'investissements.
  Le plan a un triple objet qui doit clairement apparaître dans le document de demande introduit auprès de l'Administration :
  Il doit d'abord donner une image technique, environnementale et financière complète du demandeur ainsi que ses forces et faiblesses avant la mise en oeuvre du plan de developpement.
  Il doit ensuite clairement indiquer les objectifs visés par le plan en général et chaque investissement en particulier et expliquer pourquoi le(s) investissement(s) participera(ont) au renforcement des forces et/ou à la diminution des faiblesses de l'exploitation. La cohérence des investissements dans le contexte de l'exploitation - en particulier sur le plan économique, environnemental et financier - doit être démontrée.
  Il doit enfin être, au profit du demandeur, un outil d'une pour analyser la situation de son exploitation, association et d'autre pour suivre et apprécier la mise en oeuvre du plan qui avait été fixé.
  II. Structure et contenu minimal du plan d'investissements.
  Le plan doit impérativement fournir, au minimum, l'ensemble des indications requises ci-après. Si une information est indisponible, la raison doit en être indiquee.
  Un plan ne présentant pas toutes les informations est irrecevable.
  Le plan doit être fourni sous forme papier avec copie sous forme électronique selon les formes fixées par le Ministre. Toutes les données économiques, de calculs de rentabilité, d'amortissements, etc. doivent être fournies sous forme de tableurs et les formules de calcul doivent être précisées et accessibles. Tous les documents administratifs, fiscaux, comptables et autres pièces probantes nécessaires pour contrôler les informations fournies par le demandeur peuvent être demandées par l'Administration. Le refus de fournir un justificatif conduit au rejet du plan de développement.
  CHAPITRE 1er. - Présentation de l'exploitation.
  Présentation du - et des membres en cas de groupement - demandeur : tous les éléments nécessaires à l'appréciation de son éligibilité au bénéfice de l'aide et aux respect des exigences du présent arrêté.
  Informations sur les autres personnes actives sur l'exploitation : compétence professionnelle, statut et temps de travail sur l'exploitation.
  Présentation de l'exploitation ou de l'association les trois dernières années (ou depuis sa création) : toutes les informations techniques, environnementales, économiques et comptables pertinentes pour dresser une image complète de la situation et de l'évolution au cours des trois dernières années. Une analyse "forces-faiblesses" de l'exploitation doit présenter les points d'intervention prioritaires. Les participations à des CUMA et/ou Groupements fourragers doivent être mentionnées.
  CHAPITRE 2. - Plan d'investissements.
  Objectifs du plan d'investissements.
  Ce volet doit impérativement fixer un objectif pour le plan.
  L'objectif doit être suffisamment précis pour être réalisable, chiffré et contrôlable.
  Si le plan comporte plusieurs volets, des sous-objectifs peuvent être fixés. Il faut montrer comment le(s) objectif(s) du plan de développement vont renforcer les forces et/ou réduire les faiblesses constatées au chapitre 1er. Objectif et sous-objectifs seront fixes pour toute la durée du plan. Les adaptations pourront porter sur les voies et moyens pour les atteindre.
  Ce chapitre 2.1. doit présenter l'aspect qualitatif du plan : "qu'est ce qu'on veut et pourquoi.". Le chapitre 2.2. présente le "comment".
  2.2. Contenu du plan d'investissements.
  2.2.1. Les investissements prévus pendant la durée du plan d'investissements.
  Tous les investissements prévus pendant la durée de trois ans du plan et supérieurs à une valeur de euro 5.000 doivent être mentionnés même s'ils ne font pas l'objet d'une demande d'aide. Pour ces derniers cas, il faut simplement mentionner la nature, l'estimation du coût et la date prévue pour l'investissement.
  Pour chaque investissement individuel qui fait l'objet d'une demande d'aide il faut indiquer une description détaillée de la nature de l'investissement, de la cohérence de l'investissement avec le (ou un des) objectif(s) fixé(s) ainsi que les implications sur les coûts et recettes de l'exploitation. Amortissements prévus, nature des justificatifs présentés et enfin le cas échéant description du matériel remplacé et du bâtiment rénové et/ou adapté doivent être détaillés.
  Il faudra également présenter à quel titre l'investissement prévu peut bénéficier de l'aide ainsi que le niveau d'aide demandé. Par investissement, le plan précisera également un (des) indicateur(s) qui permettra(ont) de vérifier si l'investissement rempli ses objectifs.
  2.2.2 Tableau récapitulatif des investissements prévus pendant la durée du plan d'investissements.
  Ce récapitulatif reprend de manière synthétique l'ensemble des éléments clé du plan d'investissements :
  intitulé des investissements individuels pour lesquels une aide est demandée.
  date (durée) prévue d'exécution
  coût prévu
  taux et montant de l'aide attendue
  indicateur d'autocontrôle retenu pour cet investissement
  forme souhaitée de l'aide.
  autres éléments à fixer par le Ministre
  Ce récapitulatif est le "tableau de bord" du plan. Il devra être mis à jour a chaque adaptation du plan et reprendra l'évolution des réalisations ainsi que des autocontrôles réalises par le demandeur.
  2.2.3. Compte d'exploitation prévisionnel au terme de la mise en oeuvre du plan d'investissements.
  Au départ du compte d'exploitation le plus récent au moment du dépôt du plan et sur base du calendrier d'investissements prévu ainsi que des coûts et recettes attendus, présenter un compte d'exploitation prévisionnel au terme des trois ans du plan. Les conséquences financières de chaque investissement devront pouvoir être appréciées.
  A défaut de données comptables disponibles, cet exercice devra être réalisé au départ des éléments concrets disponibles chez le demandeur, le cas échéant avec l'aide d'un consultant.
  Sur base d'une analyse quantitative et qualitative de cette projection des indicateurs de résultat pour le(s) objectif(s) demandés au point 1. doivent être fixé(s).
  3. Engagement du demandeur.
  Chaque demande devra, juste avant la signature du demandeur comporter le texte suivant :
  Je déclare sur l'honneur que l'ensemble des informations de cette demande correspondent bien à ma situation à ce jour et que le plan d'investissements présenté au point 2. correspond bien à mes intentions réelles d'investissements au cours des trois années à venir. Je m'engage à mettre tout en oeuvre pour atteindre le(s) objectif(s)que j'ai fixé selon les voies et moyens décrits par le plan. A défaut, je suis conscient que je m'expose à devoir rembourser tout ou en partie les aides qui me seront allouées dans le cadre de ce plan d'investissements.
  S'il est fait appel à un consultant, le nom du consultant et de la structure agréé dont il dépend doivent être mentionné et le consultant doit cosigner le document.
  III. Contenu minimal des demandes d'adaptation du plan.
  Une demande d'adaptation du plan telle que prévue à l'article 8, § 4 doit au minimum présenter les éléments suivants.
  CHAPITRE 1er. - Motivation de la demande d'adaptation du plan.
  Chaque demande devra préciser le changement dans la situation du demandeur présentée au chapitre 1er du plan, ou toutes évolution externes indépendantes de sa volonté, qui motivent et justifient l'adaptation du plan adopté.
  CHAPITRE 2. - Adaptations du plan d'investissements.
  Par investissement modifié ou ajoute, les informations prévues par le point 2.2.1. du plan devront être fournies. Ceci n'est pas d'application pour l'abandon d'un investissement sans autre demande d'adaptation.
  Le tableau récapitulatif prévu au point 2.2.2. du plan devra être mis à jour et le compte d'exploitation previsionnel demandé au point 2.2.3. du plan devra être revu, les analyses adaptées et, le cas échéant, les indicateurs de résultat modifiés.
  Si l'adaptation ne porte que sur la date d'execution et/ou la durée de réalisation d'un ou de plusieurs investissements prévus par le plan, la demande doit uniquement indiquer la cause du(des) changement(s) de calendrier d'exécution et justifier du maintien de la cohérence avec les autres investissements du plan ainsi qu'avec les objectifs de rentabilité fixés dans le compte d'exploitation prévisionnel prévu par le point 2.2.3. du plan.
  Le cas échéant ce dernier devra être adapté ainsi que les indicateurs de résultats qui en découlent.
  Vu pour être annexé à l'arrêté du 24 mai 2007 concernant les aides à l'agriculture.
  Namur, le 24 mai 2007.
  Le Ministre-Président,
  E. DI RUPO
  Le Ministre de l'Agriculture, de la Ruralité, de l'Environnement et du Tourisme,
  B. LUTGEN
Art. N2. Bijlage II. - Structuur en minimuminhoud van een investeringsplan over drie jaar, voorgesteld door een coöperatieve.
  BETREFT : CVGL, coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap hierna "de aanvrager" genoemd.
  I Doel van het investeringsplan.
  Uit het plan moet duidelijk de winst blijken voor ALLE leden die de aanvrager vormen, dankzij de investeringen bepaald bij dat plan.
  1. Het moet de aanvrager voorstellen (doelstellingen, historiek en behaalde resultaten, sterke en zwakke punten);
  2. Daarna moeten de doelstellingen die het plan in het algemeen en iedere investering op zich nastreven, duidelijk aangegeven worden. Er moet uitgelegd worden waarom de investering(en) de sterke punten nog verstevigen en/of de zwakke punten van het bedrijf verhelpen.
  3. Tenslotte moet het plan voor de aanvrager een instrument zijn om de toestand van zijn bedrijf, vereniging of andere te analyseren en de uitvoering van het vastgelegde plan op te volgen en te beoordelen.
  II. Structuur en minimuminhoud van het investeringsplan.
  Het plan moet minstens alle volgende gegevens, hieronder vereist, ter sprake brengen. Als een gegeven onbeschikbaar is, moet daar de reden voor worden opgegeven.
  Een plan dat niet alle gegevens voorstelt, is onontvankelijk.
  Het plan moet op papier ingediend worden, met een afschrift op een elektronische informatiedrager in de vorm bepaald door de Minister.
  Alle economische gegevens, rendabiliteits-, aflossingsberekeningen enz. moeten op spreadsheets voorgesteld worden en de berekeningen moeten nauwkeurig uitgewerkt en begrijpelijk zijn.
  Alle stukken inzake administratie, belastingen, boekhouding en andere bewijsstukken die voor de controle van de gegevens verstrekt door de aanvrager nodig zijn, kunnen bij het bestuur worden opgevraagd. Wie weigert een verantwoording te verstrekken, ziet zijn ontwikkelingsplan verworpen worden.
  HOOFDSTUK 1. - Voorstelling van de aanvrager.
  Voor een CVGL.
  1. Voorstelling door de aanvrager en alle verklaarde leden van alle gegevens voor de beoordeling van de vraag of men voor steun in aanmerking komt en voor de naleving van de vereisten van dit besluit.
  Voorstelling van de verslagen van de twee laatste jaarvergaderingen (of die beschikbaar sinds oprichting), medeondertekend door alle leden met minstens de activiteiten van de CVGL, haar rekeningen en vooral de verdeling van het gebruik van het materieel van de groepering onder de leden en/of het aandeel in de werking van de structuur.
  Voorstelling van de sterke en de zwakke punten van de CVGL.
  Voor een coöperatieve verwerkings- en/of afzetvennootschap.
  Oprichtingsdatum, statutaire doelstellingen en voorstelling van alle gegevens voor de beoordeling van de vraag of men voor steun in aanmerking komt en voor de naleving van de vereisten van dit besluit.
  Voorstelling van de leden van de coöperatieve : verdeling landbouwers (al dan niet hoofdberoep) en andere. De gegevens die het maximumsteunbedrag kunnen bepalen overeenkomstig artikel 52.
  Vertegenwoordigingsniveau en rol van de landbouwers in de verschillende beheers- en werkingsorganen van de coöperatieve.
  Voorstelling van de verslagen van de laatste twee jaarvergaderingen (of die beschikbaar sinds oprichting) en die minstens de activiteiten en de rekeningen van de coöperatieve omvatten.
  Voorstelling van de sterke en de zwakke punten van de coöperatieve.
  Alle stukken inzake administratie, belastingen, boekhouding en andere bewijsstukken die voor de controle van de gegevens verstrekt door de aanvrager nodig zijn, kunnen bij het bestuur worden opgevraagd. Wie weigert een verantwoording te verstrekken, ziet zijn ontwikkelingsplan verworpen worden.
  HOOFDSTUK 2. - Het investeringsplan.
  Doelstellingen van het investeringsplan.
  In dit deel moet als eerste vereiste een doelstelling voor het plan worden bepaald.
  Die doelstelling moet voldoende nauwkeurig te zijn om realiseerbaar te zijn, becijferd en controleerbaar.
  Als het plan uit meerdere delen bestaat, moeten er nevendoelstellingen worden bepaald. Er moet worden aangetoond hoe de doelstelling(en) van het ontwikkelingsplan de sterke punten verstevigt (-en) en de zwakke punten verhelpt (-en), zoals vastgesteld in hoofdstuk één.
  Van de doelstelling en de nevendoelstellingen wordt dan niet meer afgeweken.
  De middelen mogen wel aangepast worden om de doelstelling te bereiken.
  In dit hoofdstuk 2.1. wordt ingegaan op het kwalitatieve aspect van het plan : "wat wil men bereiken en waarom.". hoofdstuk 2.2. gaat in op het "hoe.".
  Inhoud van het investeringsplan.
  2.1. De investeringen voor de gehele duur van het investeringsplan.
  Alle investeringen die voorzien zijn voor de gehele drie jaar van het plan, met een hoger bedrag dan de minimumwaarden van de investering bepaald bij dit besluit, worden vermeld zelfs als er geen steunaanvraag voor is ingediend. Voor die laatste gevallen worden enkel de aard, de raming van de kostprijs en de datum bepaald voor de investering vermeld.
  Voor elke losse investering waarvoor een steunaanvraag is ingediend, worden de aard van de investering, de samenhang van de investering met de vastgestelde doelstelling(en) en de implicaties van winsten en baten van de CVGL of de verwerkings- en afzetcoöperatieve omstandig omschreven. Voorziene aflossingen, de aard van de ingediende verantwoordingsstukken en, tenslotte indien voorkomend, van het vervangen materiaal, het hernieuwd en/of aangepaste gebouw moeten omstandig omschreven worden.
  Er dient ook te worden ingegaan op de wijze waarop de voorziene investering voor steun in aanmerking kan komen, evenals op het niveau van de aangevraagde steun. Per investering geeft het plan eveneens nauwkeurig (één van) de indicatoren aan waardoor kan worden nagegaan of de investering aan de doelstellingen tegemoetkomt.
  2.2 Samenvattende tabel van de investeringen voor de gehele duur van het investeringsplan.
  Die samenvatting geeft een overzicht van alle sleutelgegevens van het investeringsplan :
  opschrift van de losse investeringen waarvoor steun is aangevraagd
  datum (duur) voorzien voor de uitvoering
  voorziene kostprijs
  percentage en bedrag van de verwachte steun
  indicator voor zelfcontrole ivm die investering
  gewenste steunvorm
  andere gegevens, door de Minister te bepalen
  Die samenvatting is het situatieoverzicht van het plan. Het wordt bij elke aanpassing van het plan bijgewerkt en legt de evolutie van de verwezenlijkingen en de zelfcontroles die de aanvrager uitvoerde, uit.
  2.3. Previsionele bedrijfsrekening na uitvoering van het investeringsplan.
  Na de recentste bedrijfsrekening op het ogenblik van indiening van het plan en op grond van het voorziene tijdschema voor de investeringen en de verwachte kosten en ontvangsten, een previsionele bedrijfsrekening opstellen eindigend drie jaar na begin van het plan. De financiële gevolgen van elke investering moeten beoordeeld kunnen worden.
  Op grond van een kwantitatieve en een kwalitatieve analyse van deze projectie moeten de resultaatindicatoren voor de onder 1 aangevraagde doelstellingen bepaald worden.
  3. Verbintenis van de aanvrager..
  Elk ontwikkelingsplan moet juist boven de handtekening van de landbouwers die lid zijn van de CVGL of van de verantwoordelijken van de verwerkings- en afzetcoöperatieve volgende tekst bevatten :
  Wij, vennoten van de CVGL of de verwerkings- en/of afzetcoöperatieve verklaren op erewoord dat alle gegevens van deze aanvraag wel degelijk aan de toestand van heden van (...) beantwoorden en dat het het investeringsplan, voorgesteld onder punt 2, wel degelijk beantwoordt aan de werkelijke investeringsintenties van (...) voor de komende drie jaar. De CVGL (of de coöperatieve) verbindt me ertoe alle middelen in te zetten om de doelstelling(en) die ik bepaald heb volgens de middelen, omschreven in het plan, te bereiken. Zoniet zijn wij er ons van bewust dat wij het risico lopen de steun die ons in het kader van het investeringsplan uitbetaald wordt, geheel of gedeeltelijk terug te moeten betalen.
  Daarbij enkel voor de CVGL's.
  Ik verbind mij ertoe geen enkele investering voorzien in het plan uit te voeren dat overlappingen heeft met investeringen die ik in eigen naam op mijn bedrijf heb uitgevoerd.
  Wij, vennoten van de CVGL, verbinden ons ertoe geen enkele investering van dit plan uit te voeren waarvoor een individuele steunaanvraag is ingediend in het kader van een ander plan.
  Als er de hulp een adviseur ingeroepen wordt, moeten zijn naam en de erkende structuur waarvan hij afhangt vermeld worden, en de adviseur moet het document medeondertekenen.
  III. Minimuminhoud van de aanvragen tot aanpassing van het plan.
  Een aanvraag tot aanpassing van het plan, zoals bepaald in artikel 8, § 4, of artikel 44 dient minstens de bestanddelen van deel III van bijlage I te bevatten.
  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw
  Namen, 24 mei 2007.
  De Minister-President,
  E. DI RUPO
  De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme,
  B. LUTGEN
Art. N2. Annexe II. Structure et contenu minimal d'un plan d'investissements sur trois ans presenté par une coopérative.
  CONCERNES : CUMA, Coopérative de transformation et de commercialisation.
  ci-après dénommé "le demandeur".
  I. Objet du plan d'investissements.
  Le plan doit clairement faire apparaître les bénéfices retirés par TOUS les membres constituant le demandeur grâces aux investissements prévus par le plan.
  1. Il doit présenter le demandeur (objectifs, historique et résultats passés, forces et faiblesses);
  2. Il doit ensuite clairement indiquer les objectifs visés par le demandeur pour le plan dans son ensemble et pour chaque investissement en particulier et expliquer pourquoi le(s) investissement(s) participera (ont) au renforcement des forces et/ou à la diminution des faiblesses du demandeur;
  3. Il doit enfin etre, au profit du demandeur, un outil d'une part pour analyser sa situation et d'autre part pour suivre et apprécier la mise en oeuvre du plan qui avait été fixé.
  II. Structure et contenu minimal du plan d'investissements.
  Le plan doit impérativement fournir, au minimum, l'ensemble des indications requises ci-après. Si une information est indisponible, la raison doit en être indiquée.
  Un plan ne présentant pas toutes les informations est irrecevable.
  Un plan doit être fourni sous formes papier et électronique selon les formes fixées par le Ministre.
  Toutes les données économiques, de calculs de rentabilité, d'amortissements, etc. doivent être fournies sous forme de tableurs et les formules de calcul doivent être précisées et accessibles.
  Tous les documents administratifs, fiscaux, comptables et autres pièces probantes nécessaires pour contrôler les informations fournies par le demandeur peuvent être demandées par l'Administration. Le refus de fournir un justificatif conduit au rejet du plan de développement.
  CHAPITRE 1er. - Présentation du demandeur.
  Pour une CUMA.
  1. Présentation, pour le demandeur et chacun de ses membres déclarés, de tous les éléments nécessaires à l'appréciation de son éligibilité au bénéfice de l'aide et aux respect des exigences du présent arrêté.
  Présentation des rapports des 2 dernières assemblées annuelles (ou ceux disponibles depuis la création), contresignés par tous les membres et qui contiennent au moins les activités de la CUMA, ses comptes et surtout la répartition de l'utilisation du matériel du groupement entre ses membres et/ou la part de contribution au fonctionnement de la structure.
  Présentation des forces et faiblesses de la CUMA.
  Pour une coopérative de transformation et/ou de commercialisation.
  Date de création, objectifs statutaires et présentation de tous les éléments nécessaires à l'appréciation de son éligibilité au bénéfice de l'aide et au respect des exigences du présent arrêté.
  Présentation des coopérateurs : répartition exploitants agricoles (principal/non principal) et autres. Les eléments permettant de déterminer le plafond d'aide en application de l'article 52.
  Niveau de représentation et rôle des exploitants agricoles dans les divers organes de gestion et de fonctionnement de la coopérative.
  Présentation des rapports des 2 dernières assemblées annuelles (ou ceux disponibles depuis la création), et qui contiennent au moins les activités de la coopérative, ses comptes.
  Présentation des forces et faiblesses de la coopérative.
  Tous les documents administratifs, fiscaux et autres pièces probantes nécessaires pour contrôler les informations fournies par le demandeur peuvent être demandées par l'Administration. Le refus de fournir un justificatif conduit au rejet du plan de développement.
  CHAPITRE 2. - Plan d'investissements.
  Objectifs du plan d'investissements.
  Ce volet doit impérativement fixer un objectif pour le plan.
  L'objectif doit être suffisamment précis pour être réalisable, chiffré et contrôlable.
  Si le plan comporte plusieurs volets, des sous-objectifs peuvent être fixés. Il faut montrer comment le(s) objectif(s) du plan d'investissements vont renforcer les forces et/ou réduire les faiblesses constatées au chapitre 1.
  Objectif et sous-objectifs sont fixes pour toute la durée du plan.
  Les adaptations pourront porter sur les voies et moyens pour les atteindre.
  Ce chapitre 2.1. doit présenter l'aspect qualitatif du plan : "qu'est ce qu'on veut et pourquoi.". Le chapitre 2.2. présente le "comment".
  Contenu du plan d'investissements.
  2.1. Les investissements prévus pendant la durée du plan d'investissements.
  Tous les investissements prévus pendant la durée de trois ans du plan et supérieurs aux valeurs minimales d'investissement prévues par le présent arrêté doivent être mentionnés même s'ils ne font pas l'objet d'une demande d'aide. Pour ces derniers il faut simplement mentionner la nature, l'estimation du coût et la date prévue pour l'investissement.
  Pour chaque investissement individuel qui font l'objet d'une demande d'aide il faut indiquer une description détaillée de la nature de l'investissement, de la cohérence de l'investissement avec le (ou un des) objectif(s) fixé(s) ainsi que les implications sur les coûts et recettes de la CUMA ou coopérative de transformation et commercialisation. Amortissements prévus, nature des justificatifs présentés et enfin le cas échéant description du matériel remplacé et du bâtiment rénové et/ou adapté doivent être détaillés.
  Il faudra également présenter a quel titre l'investissement prévu peut bénéficier de l'aide ainsi que le niveau d'aide demandé. Par investissement, le plan précisera également un (des) indicateur(s) qui permettra(ont) de vérifier si l'investissement remplit ses objectifs.
  2.2 Tableau recapitulatif des investissements prévus pendant la durée du plan d'investissements.
  Ce récapitulatif reprend de manière synthétique l'ensemble des éléments clé du plan d'investissements :
  intitulé des investissements individuels pour lesquels une aide est demandée.
  date (durée) prévue d'exécution.
  coût prévu
  taux et montant de l'aide attendue
  indicateur d'auto-contrôle retenu pour cet investissement
  forme souhaitée de l'aide
  autres eléments à fixer par le Ministre
  Ce récapitulatif est le "tableau de bord" du plan. Il devra être mis à jour à chaque adaptation du plan et reprendra l'évolution des réalisations ainsi que des autocontrôles réalisés par le demandeur
  2.3. Compte d'exploitation prévisionnel au terme de la mise en oeuvre du plan d'investissements.
  Au départ du compte d'exploitation le plus récent au moment du dépôt du plan et sur base du calendrier d'investissements prévu ainsi que des coûts et recettes attendus, présenter un compte d'exploitation prévisionnel au terme des trois ans du plan. Les conséquences financières de chaque investissement devront pouvoir être appréciées.
  Sur base d'une analyse quantitative et qualitative de cette projection des indicateurs de résultat pour le(s) objectif(s) doivent être fixé(s).
  3. Engagement du demandeur.
  Chaque plan de développement devra, juste avant les signatures des exploitants agricoles membres de la CUMA, ou des responsables de la coopérative de transformation et de commercialisation comporter le texte suivant :
  Nous, associés de la CUMA ou coopérative de transformation et/ou de commercialisation, déclarons sur l'honneur que l'ensemble des informations de cette demande correspondent bien à la situation de la (CUMA xxx (de la coopérative yyy) et que le plan d'investissements présenté au point 2 correspond bien aux intentions réelles d'investissements de la CUMA, ou coopérative de transformation et/ou de commercialisation, au cours des trois années à venir. La CUMA (ou la coopérative) s'engage à mettre tout en oeuvre pour atteindre les objectifs fixés ci-dessus selon les voies et moyens décrits dans le présent plan. A défaut, nous sommes conscients que nous exposons la CUMA, ou coopérative, à devoir rembourser tout ou en partie les aides qui seront allouées dans le cadre de ce plan d'investissements.
  En plus, pour les CUMA uniquement.
  Je m'engage à ce qu'aucun des investissements prévus par le plan ne fasse double emploi avec des investissements engagés en mon nom propre dans mon exploitation.
  Nous, associés de la CUMA nous engageons à ce qu'aucun investissement du présent plan ne fasse l'objet d'une demande d'aide individuelle dans le cadre d'un autre plan
  S'il est fait appel à un consultant, le nom du consultant et de la structure agréé dont il dépend doivent être mentionnés et le consultant doit cosigner le document.
  III. Contenu minimal des demandes d'adaptation du plan.
  Une demande d'adaptation du plan telle que prévue à l'article 8, § 4, ou à l'article 44 doit au minimum présenter les éléments prévus par la partie III de l'annexe I.
  Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement wallon du 24 mai 2007 concernant les aides a l'agriculture.
  Namur, le 24 mai 2007.
  Le Ministre-Président,
  E. DI RUPO
  Le Ministre de l'Agriculture, de la Ruralité, de l'Environnement et du Tourisme,
  B. LUTGEN
Art. N3. Bijlage III. - Structuur en minimuminhoud en toelaatbare investeringen in het kader van een investeringsplan over drie jaar ingediend door een voedergroepering of een groepering van melkproducenten.
  BETREFT : voedergroepering of groepering van melkproducenten - hierna "de aanvrager" genoemd.
  INVESTERING DIE IN AANMERKING KOMT.
  Voor een investeringsplan over drie jaar ingediend door een voedergroepering komen in aanmerking :
  1. precisie-zaaimachine voor maïs en andere voedergewassen;
  2. meststrooimachine, mesttank, mestspreider, composteringsmateriaal;
  3. verstuiver van gewasbeschermingsmiddelen;
  4. maaier-kneuzer en andere machines bestemd om alle voedergewassen te oogsten met het oog op het ensileren of het hooien;
  5. opraapwagen voor voeder;
  6. laad- en losmachines voor het laden, afladen, inkuilen en ensileren van ruw voeder alsook voor de verdeling daarvan;
  7. kunstmatige hooidroger;
  8. materiaal voor het onderhoud van voedergewassen en het opnieuw inzaaien van weilanden; steenverzamelhark of -breekwals;
  9. materiaal voor de gezamenlijke installatie van omheiningen en drinkplaatsen;
  10. materiaal voor het onderhoud van hagen.
  Voor een investeringsplan over drie jaar ingediend door een groepering van melkproducenten komen in aanmerking : alle in aanmerking komende investeringen van hoofdstuk III van dit besluit.
  Het investeringsplan over drie jaar ingediend door een aanvrager wordt voorgesteld volgens structuur en minimuminhoud van bijlage I :
  HOOFDSTUK 1. - Voorstelling van het bedrijf.
  Individuele voorstelling door elk lid van de groepering en voorstelling van de groepering.
  HOOFDSTUK 2. - Het investeringsplan.
  Afdelingen 2.1 en 2.2 : samen voorgesteld door alle leden van de groepering (voeder-, of melkproducenten).
  Afdeling 2.3., samen voorgesteld voor de groepering met voorstelling van de gevolgen van de situaties voor elk lid van de groepering individueel.
  Een aanvraag tot aanpassing van het plan, zoals bepaald in artikel 8, § 4, of artikel 44 dient minstens de bestanddelen van deel III van bijlage I te bevatten.
  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw
  Namen, 24 mei 2007.
  De Minister-President,
  E. DI RUPO
  De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme,
  B. LUTGEN
Art. N3. Annexe III. - Structure et contenu minimal ainsi que les investissements admissibles dans le cadre d'un plan d'investissements sur trois ans présenté par un groupement fourrager ou un groupement de producteurs laitiers.
  CONCERNES : groupement fourrager (GF) et groupement de producteurs laitiers (GPL) - ci après dénommé "le demandeur".
  ELIGIBILITE DE L'INVESTISSEMENT.
  Sont éligibles dans le cadre d'un plan d'investissements sur trois ans présenté par un groupement fourrager :
  1. semoir de précision pour le maïs et autres cultures fourragères;
  2. distributeur d'engrais, tonneau à lisier, épandeur à fumier, matériel de compostage;
  3. pulvérisateur de produits phytopharmaceutiques;
  4. faucheuse-conditionneuse et autre matériel de récolte de toute culture fourragère en vue de l'ensilage ou du fanage;
  5. remorque autochargeuse de fourrage;
  6. matériel de manutention pour le chargement, le déchargement, l'engrangement et l'ensilage de fourrages grossiers ainsi que leur distribution;
  7. séchoir artificiel de fourrages;
  8. matériel pour la mise en état de cultures fourragères et le réensemencement des prairies; ramasseuse ou broyeuse de cailloux;
  9. matériel pour l'installation collective de clôtures et de points d'eau;
  10. matériel pour l'entretien des haies.
  Sont éligibles dans le cadre d'un plan d'investissements sur trois ans présenté par un groupement de producteurs laitiers : l'ensemble des investissements éligibles au titre du chapitre III du présent arrêté.
  Le plan d'investissements sur trois ans présenté par un demandeur sera présenté selon la structure et le contenu minimal prévus par l'annexe Ire :
  CHAPITRE 1er. - Présentation de l'exploitation.
  Présentation individuelle par chaque membre du Groupement et présentation du groupement.
  CHAPITRE 2. - Plan d'investissements.
  Sous-chapitres 2.1 et 2.2 : Présenté conjointement par les membres du groupement GF ou GPL.
  Sous-chapitre 2.3 : Présenté conjointement pour le groupement avec présentation des effets sur les situations de chaque membre du groupement individuellement.
  Une demande d'adaptation du plan telle que prévue à l'article 8, § 4 doit au minimum présenter les éléments prévus par la partie III de l'annexe Ire.
  Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement wallon du 24 mai 2007 concernant les aides à l'agriculture.
  Namur, le 24 mai 2007.
  Le Ministre-Président,
  E. DI RUPO
  Le Ministre de l'Agriculture, de la Ruralité, de l'Environnement et du Tourisme,
  B. LUTGEN
Art. N4. Bijlage IV. - Structuur en minimuminhoud van een ontwikkelingsplan bij eerste vestiging.
  I. Doel van het ontwikkelingsplan.
  Bij een bedrijfsoprichting moet het plan de technische en financiële haalbaarheid van het nieuwe bedrijf tijdens de eerste zes jaar van zijn werking aantonen.
  Bij een gehele of gedeeltelijke overname heeft het plan een drievoudig doel dat duidelijk moet blijken uit het aanvraagdocument dat bij het bestuur wordt ingediend :
  Eerst moet er een volledige beeld gegeven worden van het bedrijf en van de sterke en de zwakke punten bij de overname ervan. Dat betreft zowel de waarde van de overgenomen - en de niet-overgenomen activa als de technische, leefmilieu-, financiële en personeelstoestand van het bedrijf bij de overname.
  Daarna moet duidelijk gewezen worden op de globale doelstellingen die over zes jaar nagestreefd worden bij de overname en dienen de behoeften (of de afwezigheid ervan) aan bijkomende investeringen aangetoond te worden tijdens de eerste drie jaar na de overname om de leefbaarheid en de rendabiliteit van het overgenomen bedrijf te waarborgen. Er moet uitgelegd worden waarom de investering(en) de sterke punten nog verstevigen en/of de zwakke punten van het bedrijf verhelpen. De samenhang van de investeringen in de context van het bedrijf - in het bijzonder op economisch, leefmilieu- en financieel vlak - moet worden aangetoond. Het moet eveneens de behoeften aan opleiding en adviezen aangeven.
  Tenslotte moet het plan voor de overnemer een instrument zijn om de toestand van zijn bedrijf, vereniging of andere te analyseren en de uitvoering van het vastgelegde plan op te volgen en te beoordelen.
  II. Structuur en minimuminhoud van het ontwikkelingsplan.
  Het plan moet minstens alle volgende gegevens, hieronder vereist, ter sprake brengen. Als een gegeven onbeschikbaar is, moet daar de reden voor worden opgegeven.
  Een plan dat niet alle gegevens voorstelt, is onontvankelijk.
  Het plan moet op papier ingediend worden, met een afschrift op een elektronische informatiedrager in de vorm bepaald door de Minister. Alle economische gegevens, rendabiliteits-, aflossingsberekeningen enz. moeten op spreadsheets voorgesteld worden en de berekeningen moeten nauwkeurig uitgewerkt en begrijpelijk zijn. Alle stukken inzake administratie, belastingen, boekhouding en andere bewijsstukken die voor de controle van de gegevens verstrekt door de aanvrager nodig zijn, kunnen bij het bestuur worden opgevraagd. Wie weigert een verantwoording te verstrekken, ziet zijn ontwikkelingsplan verworpen worden.
  HOOFDSTUK I. - Voorstelling van de landbouwer die zich voor het eerst vestigt alle gegevens voor de beoordeling van de vraag of men voor steun in aanmerking komt en voor de naleving van de vereisten van dit besluit worden voor de aanvrager voorgesteld.
  Bij gedeeltelijke overname worden er inlichtingen gegeven over de vennoot en over alle andere personen die in het bedrijf werken : beroepsbekwaamheid, statuut en werktijdregeling in het bedrijf.
  HOOFDSTUK 2. - Voorstelling van het ontwikkelingsplan.
  2.1. Bedrijfsoprichting.
  Voorstelling van een volledig dossier met bepaling van de aard en de omvang van de voorziene producties en alle nodige investeringen om die doelstellingen na te streven.
  Daarnaast moeten worden verstrekt :
  Het plan voor de vestiging van het nieuwe bedrijf en van alle gebouwen, en de desbetreffende bestekken;
  Een previsioneel financieel plan op zes jaar met bedrijf- en resultaatrekening;
  Een vermoedelijk tijdschema voor de uitvoering;
  De globale vergunning, en zoniet een afschrift van het aanvraagdossier.
  Proformafacturen en bestekken voor alle investeringen voorzien door het plan.
  Alle stukken inzake administratie, belastingen, boekhouding en andere bewijsstukken die voor de controle van de gegevens verstrekt door de aanvrager nodig zijn, kunnen bij het bestuur worden opgevraagd. Wie weigert een verantwoording te verstrekken, ziet zijn ontwikkelingsplan verworpen worden.
  Het previsionele financiële plan moet de rendabiliteit op middellange termijn aantonen van de oprichting en de bekwaamheid om de doelstelling van artikel 22, § 9, na te streven.
  2.2. Gehele of gedeeltelijke bedrijfsovername.
  2.2.1. Voorstelling van de overname.
  Een volledige doorlichting van het bedrijf moet gemaakt worden inzake menselijke middelen, technische en financiële middelen, ook - bij gedeeltelijke overname - voor het deel van het bedrijf dat niet overgenomen wordt.
  Bij een gedeeltelijke overname moet de keuze gemotiveerd en verantwoord worden wat het technische en financiële voordeel van de overnemer.
  2.2.2. Financiële structuur van de overname.
  Lijst en waarde van alle roerende en onroerende goederen vallend onder de overname en individueel de financieringswijze en de voorwaarde van de afkoop (in het bijzonder bij een lening) aangeven.
  De lijst splitsen in twee groepen : komt niet in aanmerking voor de steunaanvraag OF
  komt in aanmerking voor de steunaanvraag. In laatste geval aangeven : wens kapitaalsteun of rentetoelage.
  2.2.3. Doelstellingen van de overname.
  Doelstellingen bepalen over drie en zes jaar voor de productie, de diversificatie of andere voor de overname en aangeven (en verantwoorden) of een investeringsplan nodig is om ze te bereiken.
  Aangeven hoe de sterke punten verstevigd en de zwakke punten verholpen kunnen worden, zoals vastgesteld in de voorstelling van de overname.
  Eveneens een tijdschema opgeven voor de uitvoering van die doelstellingen.
  2.2.3. a. Geen investeringsplan.
  Vertrekkend van de financiële toestand bij aanvang van de overname of oprichting en rekening houdend met de financiële lasten voorgesteld in 2.2.2. en de verwachte ontvangsten na uitvoering van de doelstellingen vastgesteld voor de overname, een previsionele bedrijfsrekening voorstellen na de eerste drie overnamejaren. De previsionele bedrijfsrekening moet de rendabiliteit op middellange termijn aantonen en de bekwaamheid om de doelstelling van artikel 22, § 9, na te streven.
  Op grond van een kwantitatieve en een kwalitatieve analyse van deze projectie moeten de resultaatindicatoren voor de onder 1 aangevraagde doelstelling(en) bepaald worden.
  2.2.3.b Met investeringsplan.
  De voorwaarden voor de voorstelling en, in voorkomend geval, de aanpassing van een investeringsplan zijn gelijk aan die bepaald in bijlage I.
  Het previsionele bedrijfsplan moet alle specifieke kosten van de overname van het bedrijf in rekening brengen. Het moet de rendabiliteit op middellange termijn aantonen en de bekwaamheid om de doelstelling van artikel 22, § 9, na te streven.
  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw.
  Namen, 24 mei 2007.
  De Minister-President,
  E. DI RUPO
  De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme,
  B. LUTGEN
Art. N4. Annexe IV. Structure et contenu minimal d'un plan de développement présenté en cas de 1re installation.
  I. Objet du plan de developpement.
  Dans le cas d'une création, le plan doit montrer la faisabilité technique et financière de la nouvelle exploitation pendant les six premières années de son fonctionnement.
  Dans le cas d'une reprise - totale ou partielle -, le plan a un triple objets qui doivent clairement apparaître dans le document de demande présenté à l'Administration
  Il doit d'abord donner une image complète de l'exploitation ainsi que ses forces et faiblesses au moment de la reprise. Cela couvre tant la valeur des actifs repris - et non repris - que la situation technique, environnementale, financière et en ressources humaines de l'exploitation au moment de la reprise.
  Il doit ensuite clairement indiquer les objectifs globaux visés à six ans par la reprise et démontrer les besoins, ou non, en investissements complémentaires pendant les trois premières années après la reprise, pour assurer la viabilité et la rentabilité - la part - de l'exploitation reprise. Il doit indiquer pourquoi le(s) investissement(s) prévus par le plan participera(ont) au renforcement des forces et/ou à la diminution des faiblesses de l'exploitation telle qu'elle est au moment de la reprise. La cohérence des investissements dans le contexte de l'exploitation - en particulier sur le plan économique et financier - doit être présentée. Il doit également préciser les besoins en formation et conseils.
  Il doit enfin être, au profit du repreneur, un outil d'une part pour analyser la situation de son exploitation et d'autre part pour suivre et apprécier la mise en oeuvre du plan qui avait été fixé.
  II. Structure et contenu minimal du plan de développement.
  Le plan doit impérativement fournir, au minimum, l'ensemble des indications requises ci-après. Si une information est indisponible, la raison doit être indiquée.
  Un plan ne présentant pas toutes les informations est irrecevable.
  Un plan doit être fourni sous forme papier et électronique selon les formes fixées par le Ministre. Toutes les données environnementales, économiques, de calculs de rentabilité, d'amortissements, etc. doivent être fournies sous forme de tableurs et les formules de calcul doivent être précisées et accessibles. Tous les documents administratifs, fiscaux, comptables et autres pièces probantes nécessaires pour contrôler les informations fournies par le demandeur peuvent être demandées par l'Administration. Le refus de fournir un justificatif conduit au rejet du plan de développement.
  CHAPITRE Ier. - Présentation de l'exploitant agricole en 1re installation.
  Présentation, pour le demandeur, de tous les éléments nécessaires à l'appréciation de son éligibilité au bénéfice de l'aide et aux respect des exigences du présent arrêté.
  En cas de reprise partielle, informations sur l'associé ainsi que sur toutes les autres personnes actives sur l'exploitation : compétences professionnelle, statut et temps de travail sur l'exploitation.
  CHAPITRE 2. - Présentation du plan de développement.
  2.1. Création d'exploitation.
  Présentation d'un dossier complet fixant la nature et le volume des productions prévues ainsi que l'ensemble des investissements necessaires pour réaliser ces objectifs.
  Doivent également être fournis :
  Le plan d'implantation de la nouvelle exploitation et celui de tous les bâtiments ainsi que leurs cahiers de charges;
  Un plan financier prévisionnel à six ans avec compte d'exploitation et de résultats;
  Un calendrier previsionnel de réalisation;
  Le permis unique, à défaut, copie du dossier de demande.
  Des factures pro forma et devis pour tous les investissements prévus par le plan.
  Toutes les documents administratifs, fiscaux et autres pièces probantes nécessaires pour contrôler les informations fournies par le demandeur peuvent être demandées par l'Administration. Le refus de fournir un justificatif conduit au rejet du plan de développement.
  Le plan financier prévisionnel devra prouver la rentabilité à moyen terme de la création ainsi que la capacité à remplir l'objectif fixé par l'article 22, § 9.
  2.2. Reprise - totale ou partielle - d'une exploitation.
  2.2.1. Présentation de la reprise.
  Une photographie complète de l'exploitation doit être fournie sur le plan ressources humaines, technique et financière, y compris, en cas de reprise partielle, pour la partie non reprise de l'exploitation.
  En cas de reprise partielle, le choix doit être motivé et justifié sur le plan du bénefice technique et financier du repreneur.
  2.2.2. Structure financière de la reprise.
  Liste et valeur de tous les biens meubles et immeubles couverts par la reprise et indiquer individuellement le mode de financement et les conditions (en particulier en cas de prêt) du rachat.
  Séparer la liste en deux groupes : ne fait pas l'objet de la demande d'aides OU fait l'objet de la demande d'aides. Dans ce second groupe préciser : souhait aide en capital ou en subvention intérêt.
  2.2.3. Objectifs de la reprise.
  Fixer des objectifs à trois ans et à six ans de production, de diversification ou autres pour la reprise et indiquer (et justifier) si un plan d'investissements est nécessaire pour les atteindre.
  Indiquer comment seront renforcees les forces et réduites les faiblesses relevée dans la présentation de la reprise.
  Présenter également un calendrier de mise en oeuvre de ces objectifs.
  2.2.3.a. Pas de plan d'investissements.
  Au départ de la situation financière en début de reprise ou création et compte tenu des charges financières présentées au 2.2.2. et des recettes attendues suite à la mise en oeuvre des objectifs fixés pour la reprise, presenter un compte d'exploitation prévisionnel au terme des trois premières années de la reprise. Ce compte d'exploitation prévisionnel devra prouver la rentabilité à moyen terme de la reprise ainsi que la capacité à remplir l'objectif fixé par l'article 22, § 9.
  Sur base d'une analyse quantitative et qualitative de cette prévision, des indicateurs de résultat pour le(s) objectif(s) doivent être fixés.
  2.2.3.b. Avec plan d'investissements.
  Les conditions de présentation et, le cas échéant, d'adaptation d'un plan d'investissements sont semblables à celles prévues par l'annexe Ire.
  Le plan d'exploitation prévisionnel devra intégrer l'ensemble des coûts spécifiques à la reprise de l'exploitation. Il devra prouver la rentabilité à moyen terme de la reprise ainsi que la capacité à remplir l'objectif fixé par l'article 22, § 9.
  Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement wallon du 24 mai 2007 concernant les aides à l'agriculture.
  Namur, le 24 mai 2007.
  Le Ministre-Président,
  E. DI RUPO
  Le Ministre de l'Agriculture, de la Ruralité, de l'Environnement et du Tourisme,
  B. LUTGEN
Art. N5. Bijlage V. Structuur en minimuminhoud van de steunaanvraag voor een individuele investering.
  BETREFT : landbouwers, verenigingen van bedrijven, CVGL's, groeperingen en verenigingen van melkproducenten en voedergroeperingen - hierna "de aanvrager" genoemd.
  - Elke aanvraag betreft een individuele investering.
  - Enkel voor aanvragers die geen plan in uitvoering of een ingediend plan hebben.
  - Aanvraag opgeschort zodra de aanvrager een plan indient bij het bestuur.
  Minimuminhoud van een aanvraag. In voorkomend geval kan de Minister alle andere relevant geachte gegevens opvragen om de aanvraag te beoordelen.
  HOOFDSTUK 1. - Voorstelling van de aanvrager.
  Alle gegevens voor de beoordeling van de vraag of men voor steun in aanmerking komt en voor de naleving van de vereisten van dit besluit.
  Informatie over de andere personen die in het bedrijf werken : beroepsbekwaamheid, statuut en werktijdregeling in het bedrijf.
  Voorstelling van de financiële verbintenissen van de aanvrager (schulden, bankleningen, achterstallige sociale en fiscale last, ...)
  Voorstelling van de drukfactoren inzake leefmilieu van de aanvrager.
  HOOFDSTUK 2. - Voorstelling van de investering.
  Materiële (roerende) investering.
  motivering, aard en kostprijs van de investering;
  als gelijkaardig materiaal reeds op het bedrijf aanwezig is, motivering en relevantie van de vervanging;
  motivering van het in aanmerking komen van de investering en steunpercentage;
  - financiële kost en bedrijfs- en aflossingskosten uit de investering (evenals in voorkomend geval de verkopen van de vervangen roerende goederen);
  Onroerende investering :
  motivering, aard en kostprijs van de investering;
  globale vergunning of datum van indiening en dossieraanvraag (indien niet nodig, verantwoorden)
  voorstelling van een plan
  motivering van het in aanmerking komen van de investering en steunpercentage;
  financiële kost en bedrijfs- en aflossingskosten uit de investering (evenals in voorkomend geval de verkopen van de vervangen roerende goederen);
  HOOFDSTUK 3. - Verbintenis van de aanvrager
  De aanvrager verklaart op erewoord :
  dat geen enkele verstrekte inlichting onjuist of onvolledig is
  dat geen enkele steun wordt gekregen, rechtstreeks of onrechtstreeks, binnen de zes jaar voor een andere gelijkaardige investering of die kan dienen voor een gelijkaardig doel of gebruik
  Zoniet loopt hij het risico alle gekregen steun te moeten terugbetalen.
  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw
  Namen, 24 mei 2007.
  De Minister-President,
  E. DI RUPO
  De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme,
  B. LUTGEN
Art. N5. Annexe V. Structure et contenu minimal de demande d'aide pour un investissement individuel.
  CONCERNES : exploitants agricoles, associations d'exploitations, CUMA, GPL, APL et Groupements fourragers, ci-après dénommé "le demandeur".
  - Chaque demande portera sur un investissement individuel.
  - Accessible uniquement aux demandeurs ne bénéficiant pas d'un plan en cours d'exécution ou introduit.
  - Demande suspendue dès que le demandeur introduit un plan auprès de l'Administration.
  Contenu minimal d'une demande. Le cas échéant le Ministre pourra demander toutes autres informations jugées pertinentes pour apprécier la demande.
  CHAPITRE 1er. - Presentation du demandeur.
  Présentation de tous les éléments nécessaires à l'appréciation de son éligibilité au bénéfice de l'aide et aux respect des exigences du présent arrêté.
  Informations sur les autres personnes actives sur l'exploitation : compétence professionnelle, statut et temps de travail sur l'exploitation.
  Présentation des engagements financiers du demandeur (dettes, prêts bancaires, charge sociale et fiscale en retard, ...)
  Présentation des contraintes environnementales du demandeur.
  CHAPITRE 2. - Présentation de l'investissement.
  Investissement matériel (meuble) :
  motivation, nature et coût de l'investissement;
  si matériel similaire déjà présent sur l'exploitation, motivation et pertinence du remplacement;
  motivation de l'éligibilité de l'investissement et du taux d'aide;
  coût financier et frais d'exploitation et d'amortissement générés par l'investissement (y inclus le cas échéant les ventes de biens meubles remplacés).
  Investissement immeuble :
  motivation, nature et coût de l'investissement;
  permis unique ou date d'introduction et dossier de demande (si pas nécessaire, justifier);
  présentation d'un plan;
  motivation de l'éligibilité de l'investissement et du taux d'aide;
  coût financier et frais d'exploitation et d'amortissement générés par l'investissement (y inclus le cas échéant les ventes de biens immeubles remplacés).
  CHAPITRE 3. - Engagement du demandeur.
  Le demandeur déclare sur l'honneur :
  qu'aucune des informations fournies n'est inexacte ou incomplète;
  qu'aucune aide n'est ou ne sera perçue, directement ou indirectement, endéans les six ans sur un autre investissement similaire ou pouvant être affecté à une fin ou un usage similaire.
  A défaut il s'expose à devoir rembourser la totalité des aides perçues.
  Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement wallon du 24 mai 2007 concernant les aides à l'agriculture.
  Namur, le 24 mai 2007.
  Le Ministre-Président,
  E. DI RUPO
  Le Ministre de l'Agriculture, de la Ruralité, de l'Environnement et du Tourisme,
  B. LUTGEN
Art. N6. Bijlage VI. - Erkenningscriteria voor de adviseringsstructuren de adviseurs.
  De adviseringsstructuren moeten, om erkend te worden en te blijven :
  hun hoofdbedrijfszetel hebben of erkend zijn in het Waalse Gewest;
  opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap, een VZW, een beroepsvereniging in de landbouwsector of een openbare instelling die niet deel uitmaakt van het Ministerie van het Waalse Gewest;
  hun activiteiten moeten geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de opleiding en de popularisering, op het toegepast onderzoek of de bijstand bij het beheer van landbouwbedrijven en, indien nodig, op de voering van boekhoudingen;
  actief zijn in hun activiteitengebied sinds minstens vijf jaar en kunnen aantonen dat ze regelmatige contacten hebben in de opvolging, de advisering, de opleiding en de voorlichting met minstens vijftig landbouwers;
  zodanig gestructureerd zijn dat een minimumaantal van drie landbouw-, tuinbouw-, bosbouw- of veeteeltspecialisten met een kwalificatie en beroepservaring actief deelnemen aan de werking van de structuur;
  - geleid worden door een verantwoordelijke met een masterdiploma burgerlijk ingenieur, landbouwingenieur of industrieel ingenieur met een land- of tuinbouworiëntatie of die een beroepservaring kan aantonen in de advisering en het beheer van het landbouwbedrijf die erkend zal worden door het bestuur;
  De adviseurs moeten, om erkend te worden en te blijven :
  werken bij de erkende adviseringsstructuur;
  houder zijn van minstens een diploma van het hoger secundair onderwijs van een landbouw-, tuinbouw-, bosbouw- of veeteeltrichting, aangevuld met een minimumberoepservaring van vijf jaar in het adviseren van landbouw-, tuinbouw-, bosbouw-, of veeteeltbedrijven.
  Op grond van hun beroepservaring, hun kennis kunnen aantonen van de EG-, Belgische en gewestelijke regelgeving inzake normering en plattelandsontwikkeling;
  Op grond van hun beroepservaring, hun kennis kunnen aantonen van de landbouwboekhouding en het beheer van bedrijven;
  Een adviseur mag jaarlijks voor niet meer dan 40 bedrijven de opstelling en de opvolging van de uitvoering van ontwikkelings- en/of investeringsplannen op zich nemen.
  De erkenning van de adviseringsstructuren en de individuele erkenning van de adviseurs wordt toegekend voor een duur van vijf jaar, verlengbaar, na indiening van een dossier dat de naleving van onderstaande criteria aantoont.
  Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw
  Namen, 24 mei 2007.
  De Minister-President,
  E. DI RUPO
  De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme,
  B. LUTGEN.
Art. N6. Annexe VI. Critères d'agrément de structures de consultance et de reconnaissance des consultants.
  Les structures de consultance doivent, pour être agréées et le rester :
  avoir leur siège d'activité principale ou être reconnu en région wallonne;
  être constituées sous la forme d'une société commerciale, d'une association sans but lucratif, d'une association professionnelle active dans le secteur agricole ou d'une institution publique ne faisant pas partie du Ministère de la Région wallonne;
  leurs activités doivent se rapporter, totalement ou partiellement, à la formation et vulgarisation, à la recherche appliquée ou à l'assistance à la gestion des exploitations agricoles et, s'il y échet, à la tenue de comptabilités;
  être actif dans leur domaine d'activité depuis au minimum cinq ans et pouvoir démontrer des contacts réguliers en suivi, conseil, formation ou information avec au moins 50 agriculteurs;
  être structuré de telle façon qu'un nombre minimal de 3 techniciens agricoles, horticoles, sylvicoles ou d'élevage possédant une qualification et une expérience professionnelle reconnue participent activement au fonctionnement de la structure;
  être dirigées par un responsable ayant le diplôme de master de bio-ingénieur ou d'ingénieur agronome ou d'ingénieur industriel, orientation agricole ou horticole ou pouvant démontrer d'une expérience professionnelle en matière de conseil et de gestion de l'exploitation agricole qui sera reconnue par l'Administration.
  Les consultants doivent, pour être reconnus et le rester :
  être employés par la structure de consultance agréée;
  etre porteurs, au minimum, d'un diplôme d'enseignement secondaire supérieur d'une orientation agricole horticole, sylvicole ou d'élevage complété par une expérience professionnelle minimale de cinq ans en conseil d'exploitations agricoles, horticoles, sylvicoles ou d'élevage.
  Sur base de leur expérience professionnelle, pouvoir prouver leur connaissance de la réglementation communautaire, belge et régionale en matière normative et de développement rural.
  Sur base de leur expérience professionnelle, pouvoir prouver leur connaissance en matière de comptabilité agricole et de gestion des exploitations.
  Un consultant ne peut, annuellement, assurer la rédaction et le suivi de la mise en oeuvre des plans de développement et/ou d'investissements de plus de 40 exploitations.
  L'agréation des structures de consultance, et la reconnaissance individuelle des consultants est octroyée pour une durée de cinq ans renouvelable, sur présentation d'un dossier prouvant le respect des critères ci-dessus.
  Vu pour être annexé à l'arrêté du Gouvernement wallon du 24 mai 2007 concernant les aides à l'agriculture.
  Namur, le 24 mai 2007.
  Le Ministre-Président,
  E. DI RUPO
  Le Ministre de l'Agriculture, de la Ruralité, de l'Environnement et du Tourisme,
  B. LUTGEN.