Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
8 JUNI 2007. - Decreet betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-07-2007 en tekstbijwerking tot 28-06-2024)
Titre
8 JUIN 2007. - Décret relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande (TRADUCTION) (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 19-07-2007 et mise à jour au 28-06-2024)
Informations sur le document
Numac: 2007036095
Datum: 2007-06-08
Info du document
Numac: 2007036095
Date: 2007-06-08
Table des matières
BOEK I. - Algemene bepalingen.
BOEK II. - [1 ...]1 studietoelagen.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
TITEL II. - Nationaliteitsvoorwaarde.
TITEL III. - Pedagogische voorwaarden.
HOOFDSTUK I.
Afdeling I.
Onderafdeling I.
Onderafdeling II.
Afdeling II.
Onderafdeling I.
Onderafdeling II.
HOOFDSTUK II. - Studietoelage hoger onderwijs.
Afdeling I. - Algemene voorwaarden.
Afdeling II. - Meeneembaarheid van de studietoe...
TITEL IV. - Financiële voorwaarden.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
HOOFDSTUK II. - Categorieën van leefeenheden.
HOOFDSTUK III. - Referentie-inkomen.
HOOFDSTUK IV. - Kadastraal inkomen.
HOOFDSTUK V. - Bedrag van de toelage.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Afdeling II.
Afdeling III.
Afdeling IV. - Studietoelage hoger onderwijs.
TITEL V. - Procedurele voorwaarden.
HOOFDSTUK I. - Aanvraag.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Afdeling II.
Afdeling III. - Studietoelage hoger onderwijs.
HOOFDSTUK II. - Herziening.
HOOFDSTUK III. - Terugvordering.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Afdeling II.
Afdeling III. - Studietoelage hoger onderwijs.
HOOFDSTUK IV. - Beroepsprocedure.
TITEL VI. - Algemene overgangsbepalingen.
TITEL VII. - Overgangsbepalingen hoger onderwijs.
BOEK III. - Diverse bepalingen.
BOEK IV. - Opheffingsbepalingen.
BOEK V. - Inwerkingtreding.
Table des matières
LIVRE Ier. - Dispositions générales.
LIVRE II. - Allocations [1 ...]1 d'études.
TITRE Ier. - Dispositions générales.
TITRE II. - Condition de nationalité.
TITRE III. - Conditions pédagogiques.
CHAPITRE Ier.
Section 1re.
Sous-section 1re.
Sous-section II.
Section II.
Sous-section 1re.
Sous-section II.
CHAPITRE II. - Allocation d'études dans l'ensei...
Section Ire. - Conditions générales.
Section II. - Transférabilité de l'allocation d...
TITRE IV. - Conditions financières.
CHAPITRE Ier. - Disposition générale.
CHAPITRE II. - Catégories d'unités de vie.
CHAPITRE III. - Revenu de référence.
CHAPITRE IV. - Revenu cadastral.
CHAPITRE V. - Montant de l'allocation.
Section 1re. - Dispositions générales.
Section II.
Section III.
Section IV. - Allocation d'études de l'enseigne...
TITRE V. - Conditions procédurales.
CHAPITRE Ier. - Demande.
Section 1re. - Dispositions générales.
Section II.
Section III. - Allocation d'études de l'enseign...
CHAPITRE II. - Révision.
CHAPITRE III. - Recouvrement.
Section 1re. - Dispositions genérales.
Section II.
Section III. - Allocation d'études de l'enseign...
CHAPITRE IV. - Procedure de recours.
TITRE VI. - Dispositions transitoires générales.
TITRE VII. - Dispositions transitoires pour l'e...
LIVRE III. - Dispositions diverses.
LIVRE IV. - Dispositions abrogatoires.
LIVRE V. - Entrée en vigueur.
Tekst (125)
Texte (125)
BOEK I. - Algemene bepalingen.
LIVRE Ier. - Dispositions générales.
Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Article 1. Le présent décret règle une matière communautaire.
Art.2. [1 Dit decreet regelt de studiefinanciering in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, via een stelsel van studietoelagen.]1
Modifications
Art.2. [1 Le présent décret règle l'aide financière aux études dans l'enseignement supérieur de la Communauté flamande, par le biais d'un régime d'allocations d'études.]1
Modifications
Art.3. [1 ...]1 studietoelagen hebben tot doel een bijdrage te leveren aan de democratisering van het [1 hoger]1 onderwijs door financiële drempels weg te werken.
Modifications
Art.3. Les [1 ...]1 allocations d'études ont pour but de contribuer à la démocratisation de l'enseignement [1 supérieur]1 en éliminant les obstacles financiers.
Modifications
Art.4. [1 ...]1
De Vlaamse Regering verleent studietoelagen aan minvermogende studenten in het hoger onderwijs, overeenkomstig de regelen die bij en krachtens dit decreet zijn vastgesteld.
De [1 ...]1 studietoelagen mogen alleen worden gebruikt om de kosten te dekken voor het onderhoud van de rechthebbende en het door hem gevolgde onderwijs. Op deze toelagen mag geen beslag worden gelegd wegens schulden die [1 ...]1 de student of [1 zijn]1 wettelijke vertegenwoordiger hebben aangegaan en die geen verband houden met deze doeleinden.
De Vlaamse Regering verleent studietoelagen aan minvermogende studenten in het hoger onderwijs, overeenkomstig de regelen die bij en krachtens dit decreet zijn vastgesteld.
De [1 ...]1 studietoelagen mogen alleen worden gebruikt om de kosten te dekken voor het onderhoud van de rechthebbende en het door hem gevolgde onderwijs. Op deze toelagen mag geen beslag worden gelegd wegens schulden die [1 ...]1 de student of [1 zijn]1 wettelijke vertegenwoordiger hebben aangegaan en die geen verband houden met deze doeleinden.
Modifications
Art.4. [1 ...]1
Le Gouvernement flamand octroie des allocations d'études aux étudiants peu aisés dans l'enseignement supérieur, conformément aux règles fixées par et en vertu du présent décret.
Les [1 ...]1 allocations d'études ne peuvent être affectées qu'à la couverture des frais d'entretien de l'ayant droit et de l'enseignement suivi par lui. Ces allocations ne peuvent faire l'objet d'une saisie pour cause de dettes contractées par [1 ...]1 l'étudiant ou [1 son]1 représentant légal et n'ayant aucun rapport avec ces fins.
Le Gouvernement flamand octroie des allocations d'études aux étudiants peu aisés dans l'enseignement supérieur, conformément aux règles fixées par et en vertu du présent décret.
Les [1 ...]1 allocations d'études ne peuvent être affectées qu'à la couverture des frais d'entretien de l'ayant droit et de l'enseignement suivi par lui. Ces allocations ne peuvent faire l'objet d'une saisie pour cause de dettes contractées par [1 ...]1 l'étudiant ou [1 son]1 représentant légal et n'ayant aucun rapport avec ces fins.
Modifications
Art. 4bis. [1 Schuldvorderingen die rechtstreeks en uitsluitend gerelateerd zijn aan de bestedingen, vermeld in artikel 4, derde lid, verricht door de ontvanger van studiefinanciering, zijn bevoorrecht op het toegekende bedrag van de studiefinanciering in dezelfde rangorde als de schuldvorderingen, vermeld in artikel 19, 5°, van de Hypotheekwet.]1
Art. 4bis. [1 Les créances directement et exclusivement reliées aux dépenses, visées à l'article 4, troisième alinéa, faites par le receveur de l'aide financière aux études, sont privilégiées sur le montant alloué de l'aide financière aux études dans le même ordre de priorité que les créances visées à l'article 19, 5°, de la Loi hypothécaire.]1
Art.5. In dit decreet wordt verstaan onder :
1° aanvrager : een [15 ...]15 student of de wettelijke vertegenwoordiger bij wie de [15 ...]15 student op 31 december van het school- of academiejaar in kwestie zijn hoofdverblijfplaats heeft, die een aanvraag voor een toelage indient;
2° academiejaar : periode van één jaar die op zijn vroegst op 1 september en uiterlijk op 1 oktober begint en die eindigt op de dag voor het begin van het volgende academiejaar. Als conform de vigerende wetgeving uitzonderlijk wordt afgeweken van de bovenvermelde definitie, wordt voor de aanvraag van een studietoelage de opleiding die begint na 31 december en eindigt na 30 september beschouwd als behorend tot het academiejaar, zoals hierboven bepaald, waarin de opleiding eindigt;
3° [7 ...]7
4° ambtshalve geregistreerde instelling : instelling als vermeld in [7 artikel II.1 van de Codex Hoger Onderwijs]7;
5° [1 ...]1
6° buitenland : gebied buiten het grondgebied van het rijk;
7° [15 ...]15
8° [6 afdeling Studietoelagen]6 : de [6 afdeling Studietoelagen]6 van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming die verantwoordelijk is voor de studiefinanciering;
9° diplomacontract : begrip als vermeld in [7 artikel I.3, 20°, van de Codex Hoger Onderwijs]7;
[1 9°bis diplomajaar : het academiejaar waarin een student zich met een diplomacontract inschrijft voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 21, § 1, en dat academiejaar voor die opleiding een diploma kan behalen [2 of zijn schakel- of voorbereidingsprogramma kan voltooien]2.]1
10° [15 ...]15
11° [15 ...]15
12° Europese Hogeronderwijsruimte : alle Europese landen en regio's die de Bolognaverklaring, Joint Declaration of the European Ministers of Education Convened in Bologna on the 19th of June 1999, hebben ondertekend, of die de Bolognaverklaring na die datum hebben onderschreven en die op een Bolognafollow-upconferentie van Europese ministers, bevoegd voor het hoger onderwijs, als lid van het Bolognaproces zijn aanvaard;
13° fiscaal ten laste : ten laste volgens artikelen 136 tot en met 145 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen;
14° [7 ...]7
15° gehuwden : gehuwden en wettelijk samenwonenden overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek, zoals bepaald bij de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, alsmede twee personen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres en één of meer gemeenschappelijke kinderen hebben [9 , of twee personen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres waarbij de ene persoon kinderen van de andere persoon fiscaal ten laste neem]9. De persoon die op basis van [2 artikel en 10, 10bis, 40bis of 40ter]2 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, toegelaten werd om in België te verblijven om een duurzame relatie verder te zetten met een persoon die reeds over een verblijfsrecht in België beschikt, wordt eveneens beschouwd als gehuwd;
16° [1 halftijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van dertig studiepunten;]1
[3 16°/1 hoger onderwijs : een van volgende opleidingen :
a) een bacheloropleiding en een masteropleiding, [7 als vermeld in artikel II.58 van de Codex Hoger Onderwijs]7;
b) [10 ...]10
c) een voorbereidingsprogramma dat al dan niet gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding;
d) een schakelprogramma;
e) het hoger beroepsonderwijs [11 [14 verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs]14]11;]3
[13 f) een lerarenopleiding als vermeld in artikel II.111 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013;]13
17° [1 hoofdverblijfplaats : begrip zoals, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;]1
18° kadastraal inkomen : het kadastraal inkomen overeenkomstig titel IX van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen;
19° kadastraal inkomen vreemd gebruik : kadastraal inkomen van de onroerende goederen die noch als eigen hoofdverblijfplaats, noch voor eigen beroepsdoeleinden worden gebruikt;
[5 19° /1 kadastraal inkomen voor eigen beroepsdoeleinden : het kadastraal inkomen van de onroerende goederen die voor eigen beroepsdoeleinden gebruikt worden, vermeld op het aanslagbiljet van de personenbelasting;]5
20° kalenderjaar : periode van 1 januari tot en met 31 december;
21° [15 ...]15
22° leerling : de persoon, ingeschreven in het kleuteronderwijs of het leerplichtonderwijs;
23° [15 ...]15
24° [1 ...]1
25° meeneembaarheid van de toelage : het krijgen van [15 ...]15 een studietoelage in het hoger onderwijs voor een studieprogramma of opleiding, gevolgd in een andere gemeenschap of in het buitenland;
26° NARIC-Vlaanderen : het National Academic (& Professional) Recognition and Information Centre, opgericht bij de Vlaamse Gemeenschap;
27° niet-verwanten : natuurlijke personen die noch bloedverwanten zijn in de rechte opgaande en nederdalende lijn, of in de zijlijn tot de vierde graad, noch aanverwanten zijn in dezelfde lijn en dezelfde graad;
28° [1 opgenomen studiepunten : deel van de opleiding, uitgedrukt in het totaal aantal studiepunten dat het omvat, waarvoor een student zich met een diplomacontract aan een hogeronderwijsinstelling heeft ingeschreven voor het volgen van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1;]1
29° opleidingsonderdeel : begrip als vermeld in [7 artikel I.3, 49°, van de Codex Hoger Onderwijs]7;
30° [15 ...]15
31° schakelprogramma : begrip als vermeld in [7 artikel I.3, 56°, van de Codex Hoger Onderwijs]7;
32° schooldag : een kalenderdag waarop de leerling dient deel te nemen aan onderwijsactiviteiten, die zowel uit lessen als uit werkplekleren kunnen bestaan;
33° [15 ...]15
34° [15 ...]15
35° [12 ...]12
36° student : de persoon, ingeschreven in een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs;
37° [7 ...]7
38° studietoelage : financiële middelen, toegekend door de Vlaamse Gemeenschap, aan minvermogende studenten in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap;
39° toelage : [15 ...]15 een studietoelage;
40° uitschrijven : het vroegtijdig stopzetten van dat deel van de opleiding waarvoor de aanvrager [5 , [15 ...]15 student]5 zich voor het [15 ...]15 academiejaar in kwestie heeft ingeschreven, op verzoek van de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger;
[16 40А /1 vervangingsinkomsten: vergoedingen van alle aard die gedurende het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid of na stopzetting daarvan zijn verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winsten, baten, bezoldigingen of beloningen uit verenigingsactiviteiten, vermeld in artikel 25, eerste lid, 6А, b), artikel 27, tweede lid, 4А, b), artikel 28, eerste lid, 3А, b), artikel 29, 31, tweede lid, 4А, artikel 32, tweede lid, 2А, artikel 33, derde lid, of artikel 90, eerste lid, 1А, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;]16
41° [1 verworven studiepunten : studiepunten waarvoor aan de student een creditbewijs werd verleend voor het met een diplomacontract volgen van een opleiding zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1;]1
42° [1 voltijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van zestig studiepunten;]1
43° voorbereidingsprogramma : begrip als vermeld in [7 artikel I.3, 76°, van de Codex Hoger Onderwijs]7 [2 , dat niet gevolgd wordt in voorbereiding op een bachelor-na-bacheloropleiding of een master-na-masteropleiding]2;
[3 43°/1 voortgezette opleiding : een bachelor-na-bacheloropleiding, een master-na-masteropleiding, een doctoraat, een doctoraatsopleiding of een postgraduaatsopleiding;]3
44° [15 ...]15
[1 45° wettig verblijf : de situatie van de vreemdeling die toegelaten is om voor een langere termijn dan drie maanden in het Rijk te verblijven of die gemachtigd is zich er te vestigen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, alsook de situatie van personen die als slachtoffer van mensenhandel of -smokkel of als niet-begeleide minderjarige door middel van een [8 attest van immatriculatie]8 gemachtigd zijn tot een verblijf in het Rijk van maximaal drie maanden.]1
1° aanvrager : een [15 ...]15 student of de wettelijke vertegenwoordiger bij wie de [15 ...]15 student op 31 december van het school- of academiejaar in kwestie zijn hoofdverblijfplaats heeft, die een aanvraag voor een toelage indient;
2° academiejaar : periode van één jaar die op zijn vroegst op 1 september en uiterlijk op 1 oktober begint en die eindigt op de dag voor het begin van het volgende academiejaar. Als conform de vigerende wetgeving uitzonderlijk wordt afgeweken van de bovenvermelde definitie, wordt voor de aanvraag van een studietoelage de opleiding die begint na 31 december en eindigt na 30 september beschouwd als behorend tot het academiejaar, zoals hierboven bepaald, waarin de opleiding eindigt;
3° [7 ...]7
4° ambtshalve geregistreerde instelling : instelling als vermeld in [7 artikel II.1 van de Codex Hoger Onderwijs]7;
5° [1 ...]1
6° buitenland : gebied buiten het grondgebied van het rijk;
7° [15 ...]15
8° [6 afdeling Studietoelagen]6 : de [6 afdeling Studietoelagen]6 van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming die verantwoordelijk is voor de studiefinanciering;
9° diplomacontract : begrip als vermeld in [7 artikel I.3, 20°, van de Codex Hoger Onderwijs]7;
[1 9°bis diplomajaar : het academiejaar waarin een student zich met een diplomacontract inschrijft voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 21, § 1, en dat academiejaar voor die opleiding een diploma kan behalen [2 of zijn schakel- of voorbereidingsprogramma kan voltooien]2.]1
10° [15 ...]15
11° [15 ...]15
12° Europese Hogeronderwijsruimte : alle Europese landen en regio's die de Bolognaverklaring, Joint Declaration of the European Ministers of Education Convened in Bologna on the 19th of June 1999, hebben ondertekend, of die de Bolognaverklaring na die datum hebben onderschreven en die op een Bolognafollow-upconferentie van Europese ministers, bevoegd voor het hoger onderwijs, als lid van het Bolognaproces zijn aanvaard;
13° fiscaal ten laste : ten laste volgens artikelen 136 tot en met 145 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen;
14° [7 ...]7
15° gehuwden : gehuwden en wettelijk samenwonenden overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek, zoals bepaald bij de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, alsmede twee personen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres en één of meer gemeenschappelijke kinderen hebben [9 , of twee personen die hun hoofdverblijfplaats hebben op hetzelfde adres waarbij de ene persoon kinderen van de andere persoon fiscaal ten laste neem]9. De persoon die op basis van [2 artikel en 10, 10bis, 40bis of 40ter]2 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, toegelaten werd om in België te verblijven om een duurzame relatie verder te zetten met een persoon die reeds over een verblijfsrecht in België beschikt, wordt eveneens beschouwd als gehuwd;
16° [1 halftijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van dertig studiepunten;]1
[3 16°/1 hoger onderwijs : een van volgende opleidingen :
a) een bacheloropleiding en een masteropleiding, [7 als vermeld in artikel II.58 van de Codex Hoger Onderwijs]7;
b) [10 ...]10
c) een voorbereidingsprogramma dat al dan niet gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding;
d) een schakelprogramma;
e) het hoger beroepsonderwijs [11 [14 verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs]14]11;]3
[13 f) een lerarenopleiding als vermeld in artikel II.111 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013;]13
17° [1 hoofdverblijfplaats : begrip zoals, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;]1
18° kadastraal inkomen : het kadastraal inkomen overeenkomstig titel IX van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen;
19° kadastraal inkomen vreemd gebruik : kadastraal inkomen van de onroerende goederen die noch als eigen hoofdverblijfplaats, noch voor eigen beroepsdoeleinden worden gebruikt;
[5 19° /1 kadastraal inkomen voor eigen beroepsdoeleinden : het kadastraal inkomen van de onroerende goederen die voor eigen beroepsdoeleinden gebruikt worden, vermeld op het aanslagbiljet van de personenbelasting;]5
20° kalenderjaar : periode van 1 januari tot en met 31 december;
21° [15 ...]15
22° leerling : de persoon, ingeschreven in het kleuteronderwijs of het leerplichtonderwijs;
23° [15 ...]15
24° [1 ...]1
25° meeneembaarheid van de toelage : het krijgen van [15 ...]15 een studietoelage in het hoger onderwijs voor een studieprogramma of opleiding, gevolgd in een andere gemeenschap of in het buitenland;
26° NARIC-Vlaanderen : het National Academic (& Professional) Recognition and Information Centre, opgericht bij de Vlaamse Gemeenschap;
27° niet-verwanten : natuurlijke personen die noch bloedverwanten zijn in de rechte opgaande en nederdalende lijn, of in de zijlijn tot de vierde graad, noch aanverwanten zijn in dezelfde lijn en dezelfde graad;
28° [1 opgenomen studiepunten : deel van de opleiding, uitgedrukt in het totaal aantal studiepunten dat het omvat, waarvoor een student zich met een diplomacontract aan een hogeronderwijsinstelling heeft ingeschreven voor het volgen van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1;]1
29° opleidingsonderdeel : begrip als vermeld in [7 artikel I.3, 49°, van de Codex Hoger Onderwijs]7;
30° [15 ...]15
31° schakelprogramma : begrip als vermeld in [7 artikel I.3, 56°, van de Codex Hoger Onderwijs]7;
32° schooldag : een kalenderdag waarop de leerling dient deel te nemen aan onderwijsactiviteiten, die zowel uit lessen als uit werkplekleren kunnen bestaan;
33° [15 ...]15
34° [15 ...]15
35° [12 ...]12
36° student : de persoon, ingeschreven in een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs;
37° [7 ...]7
38° studietoelage : financiële middelen, toegekend door de Vlaamse Gemeenschap, aan minvermogende studenten in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap;
39° toelage : [15 ...]15 een studietoelage;
40° uitschrijven : het vroegtijdig stopzetten van dat deel van de opleiding waarvoor de aanvrager [5 , [15 ...]15 student]5 zich voor het [15 ...]15 academiejaar in kwestie heeft ingeschreven, op verzoek van de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger;
[16 40А /1 vervangingsinkomsten: vergoedingen van alle aard die gedurende het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid of na stopzetting daarvan zijn verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winsten, baten, bezoldigingen of beloningen uit verenigingsactiviteiten, vermeld in artikel 25, eerste lid, 6А, b), artikel 27, tweede lid, 4А, b), artikel 28, eerste lid, 3А, b), artikel 29, 31, tweede lid, 4А, artikel 32, tweede lid, 2А, artikel 33, derde lid, of artikel 90, eerste lid, 1А, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;]16
41° [1 verworven studiepunten : studiepunten waarvoor aan de student een creditbewijs werd verleend voor het met een diplomacontract volgen van een opleiding zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1;]1
42° [1 voltijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van zestig studiepunten;]1
43° voorbereidingsprogramma : begrip als vermeld in [7 artikel I.3, 76°, van de Codex Hoger Onderwijs]7 [2 , dat niet gevolgd wordt in voorbereiding op een bachelor-na-bacheloropleiding of een master-na-masteropleiding]2;
[3 43°/1 voortgezette opleiding : een bachelor-na-bacheloropleiding, een master-na-masteropleiding, een doctoraat, een doctoraatsopleiding of een postgraduaatsopleiding;]3
44° [15 ...]15
[1 45° wettig verblijf : de situatie van de vreemdeling die toegelaten is om voor een langere termijn dan drie maanden in het Rijk te verblijven of die gemachtigd is zich er te vestigen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, alsook de situatie van personen die als slachtoffer van mensenhandel of -smokkel of als niet-begeleide minderjarige door middel van een [8 attest van immatriculatie]8 gemachtigd zijn tot een verblijf in het Rijk van maximaal drie maanden.]1
Modifications
Art.5. Dans le présent décret, on entend par :
1° demandeur : un [15 ...]15 étudiant ou représentant légal chez lequel [15 ...]15 l'étudiant a sa résidence principale au 31 décembre de l'année [15 ...]15 académique en question, qui introduit une demande d'allocation;
2° année académique : la période d'un an qui commence au plus tôt le 1er septembre et au plus tard le 1er octobre et se termine le jour précédant la rentrée académique suivante. Si, conformément à la législation en vigueur, il est dérogé exceptionnellement à la définition précitée, la formation commençant après le 31 décembre et se terminant après le 30 septembre, est considérée pour la demande d'une allocation d'étude comme appartenant à l'année académique, comme stipulée plus haut, dans laquelle la formation se termine;
3° [7 ...]7
4° institution enregistrée d'office : institution telle que visée à l'[7 article II.1 du Code de l'Enseignement supérieur]7;
5° [1 ...]1
6° étranger : territoire à l'extérieur du territoire de l'Etat;
7° [15 ...]15
8° [6 Division des Allocations d'Etudes]6 : le [6 Division des Allocations d'Etudes]6 du Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation qui est responsable de l'aide financière aux études;
9° contrat de diplôme : notion telle que mentionnée à l'[7 article I.3, 20°, du Code de l'Enseignement supérieur]7;
[1 9°bis année diplômante : l'année académique dans laquelle un étudiant s'inscrit, au moyen d'un contrat de diplôme, à une formation telle que visée à l'article 21, § 1er, et dans laquelle l'étudiant peut obtenir un diplôme sanctionnant cette formation [2 ou peut accomplir son programme préparatoire ou de transition]2.]1
10° [15 ...]15
11° [15 ...]15
12° Espace européen de l'Enseignement supérieur : tous les pays européens et toutes les régions européennes qui, ou bien ont signé la déclaration commune des Ministres européens de l'Education réunis à Bologne le 19 juin 1999, ou bien ont souscrit cette déclaration à une date ultérieure et sont acceptés comme membres du processus de Bologne lors d'une conférence de suivi des Ministres européens de l'enseignement supérieur;
13° fiscalement à charge : à charge selon les articles 136 à 145 inclus du Code de l'impôt sur les revenus;
14° [7 ...]7
15° mariés : les mariés et cohabitants légaux conformément à l'article 1476 du Code civil, tels que définis par la loi du 23 novembre 1998 instaurant la cohabitation légale, ainsi que deux personnes ayant leur résidence principale à la même adresse et ayant un ou plusieurs enfants en commun. La personne qui, en vertu de [2 des articles 10, 10bis, 40bis ou 40ter]2 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, a été autorisée à séjourner en Belgique pour continuer une relation durable avec une personne disposant déjà d'un droit de séjour en Belgique, est également considéré comme mariée [9 , ou deux personnes ayant leur résidence principale à la même adresse dont l'une prend fiscalement à charge les enfants de l'autre personne]9;
16° [1 parcours de formation à mi-temps : un parcours de formation dans l'enseignement supérieur correspondant à un programme d'études de 30 unités d'études;]1
[3 16°/1 enseignement supérieur : une des formations suivantes :
a) une formation de bachelor et une formation de master, [7 telles que visées à l'article II.58 du Code de l'Enseignement supérieur]7;
b) [10 ...]10
c) un programme préparatoire suivi ou non à titre de préparation à une formation continue;
d) un programme de transition;
e) l'enseignement supérieur professionnel [11 [14 de nursing de l'enseignement supérieur professionnel HBO-5]14]11;]3
[13 f) une formation des enseignants telle que visée à l'article II.111 du Code de l'Enseignement supérieur du 11 octobre 2013 ;]13
17° [1 résidence principale : une notion, telle que visée à l'article 3, premier alinéa, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques;]1
18° revenu cadastral : le revenu cadastral conformément au titre IX du Code des impôts sur les revenus;
19° revenu cadastral des biens immobiliers affectés à d'autres usages : le revenu cadastral des immeubles qui ne sont affectés ni à la résidence principale par le propriétaire, ni à l'exercice d'une activité professionnelle par le propriétaire;
[5 19° /1 revenu cadastral pour propres fins professionnelles : le revenu cadastral des biens immeubles utilisés pour des propres fins professionnelles, mentionné sur la feuille d'imposition de l'impôt des personnes physiques;]5
20° année calendrier : la période du 1er janvier au 31 décembre inclus;
21° unité de vie : une ou plusieurs personnes majeures, quel que soit le sexe, et éventuellement une ou plusieurs personnes mineures qui ont leur résidence principale à la même adresse, ainsi qu'un ou plusieurs [15 ...]15 étudiants mariés, indépendants ou isolés, quel que soit le sexe, et éventuellement une ou plusieurs personnes mineures ou majeures qui ont leur résidence principale à la même adresse;
22° [15 ...]15
23° [15 ...]15
24° [1 ...]1
25° transférabilité de l'allocation : l'obtention [15 ...]15 d'une allocation d'études dans l'enseignement supérieur pour un programme d'études ou une formation suivi dans une autre communauté ou à l'étranger;
26° NARIC Vlaanderen : le "National Academic (& Professional) Recognition and Information Centre" créé au sein de la Communauté flamande;
27° personnes non apparentées : les personnes physiques qui ne sont ni des ascendants ou descendants en ligne directe ou en ligne collatérale jusqu'au quatrième degré, ni des alliés dans la même ligne et du même degré;
28° [1 unités d'études engagées : partie de la formation, correspondant au nombre total d'unités d'études que celle-ci comprend, à laquelle un étudiant est inscrit au moyen d'un contrat de diplôme dans une institution d'enseignement supérieur afin de suivre une formation, telle que visée aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er;]1
29° subdivision de formation : notion telle que mentionnée à l'[7 article I.3, 49°, du Code de l'Enseignement supérieur]7;
30° ayant droit : [15 ...]15 l'étudiant qui, conformément au présent décret, ont droit à [15 ...]15 une allocation d'études de la Communauté flamande;
31° [7 article I.3, 56°, du Code de l'Enseignement supérieur]7
32° [15 ...]15
33° [15 ...]15
34° [15 ...]15
35° [12 ...]12
36° étudiant : la personne inscrite dans une institution d'enseignement supérieur;
37° [7 ...]7
38° allocation d'études : moyens financiers octroyés par la Communauté flamande aux étudiants mal aisés dans l'enseignement supérieur de la Communauté flamande;
39° allocation : une [15 ...]15 une allocation d'études;
40° désinscrire : l'arrêt précoce de la partie de la formation pour laquelle l'étudiant s'est inscrit pour l'année [15 ...]15 académique concernée, à la demande du demandeur [5 , [15 ...]15 de l'étudiant]5 ou de son représentant légal;
[16 40° /1 revenus de remplacement : les indemnités de toute nature obtenues pendant l'exercice de l'activité professionnelle ou postérieurement à sa cessation en réparation totale ou partielle d'une perte temporaire de bénéfices, profits, rémunérations ou rétributions issus des activités d'association visées à l'article 25, alinéa 1er, 6°, b), à l'article 27, alinéa 2, 4°, b), à l'article 28, alinéa 1er, 3°, b), à l'article 29, à l'article 31, alinéa 2, 4°, à l'article 32, alinéa 2, 2°, à l'article 33, alinéa 3, ou à l'article 90, alinéa 1er, 1°, du Code des impôts sur les revenus 1992 ;]16
41° [1 unités d'études acquises : unités d'études pour lesquelles un étudiant a obtenu une attestation de crédits pour avoir suivi, sur la base d'un contrat de diplôme, une formation, telle que visée aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er;]1
42° [1 parcours de formation à temps plein : un parcours de formation dans l'enseignement supérieur correspondant à un programme d'études de 60 unités études;]1
43° programme préparatoire : notion telle que mentionnée à l'[7 article I.3, 76°, du Code de l'Enseignement supérieur]7 [2 , n'étant pas suivi à titre de préparation a une formation de bachelor après bachelor ou d'un formation de master après master]2;
[3 43°/1 formation continue : une formation de bachelor après bachelor, une formation de master après master, un doctorat, une formation de doctorat ou une formation post-graduate;]3
44° [15 ...]15
[1 45° séjour légal : la situation de l'étranger admis à séjourner dans le Royaume ou autorisé à s'y établir pour une durée de plus de trois mois, conformément aux dispositions de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, ainsi que la situation de personnes qui, en tant que victimes de la traite et du trafic des êtres humains ou en tant que mineurs non accompagnés, sont autorisées, [8 par une attestation d'immatriculation]8, de séjourner dans le Royaume pour un délai de maximum trois mois.]1
1° demandeur : un [15 ...]15 étudiant ou représentant légal chez lequel [15 ...]15 l'étudiant a sa résidence principale au 31 décembre de l'année [15 ...]15 académique en question, qui introduit une demande d'allocation;
2° année académique : la période d'un an qui commence au plus tôt le 1er septembre et au plus tard le 1er octobre et se termine le jour précédant la rentrée académique suivante. Si, conformément à la législation en vigueur, il est dérogé exceptionnellement à la définition précitée, la formation commençant après le 31 décembre et se terminant après le 30 septembre, est considérée pour la demande d'une allocation d'étude comme appartenant à l'année académique, comme stipulée plus haut, dans laquelle la formation se termine;
3° [7 ...]7
4° institution enregistrée d'office : institution telle que visée à l'[7 article II.1 du Code de l'Enseignement supérieur]7;
5° [1 ...]1
6° étranger : territoire à l'extérieur du territoire de l'Etat;
7° [15 ...]15
8° [6 Division des Allocations d'Etudes]6 : le [6 Division des Allocations d'Etudes]6 du Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation qui est responsable de l'aide financière aux études;
9° contrat de diplôme : notion telle que mentionnée à l'[7 article I.3, 20°, du Code de l'Enseignement supérieur]7;
[1 9°bis année diplômante : l'année académique dans laquelle un étudiant s'inscrit, au moyen d'un contrat de diplôme, à une formation telle que visée à l'article 21, § 1er, et dans laquelle l'étudiant peut obtenir un diplôme sanctionnant cette formation [2 ou peut accomplir son programme préparatoire ou de transition]2.]1
10° [15 ...]15
11° [15 ...]15
12° Espace européen de l'Enseignement supérieur : tous les pays européens et toutes les régions européennes qui, ou bien ont signé la déclaration commune des Ministres européens de l'Education réunis à Bologne le 19 juin 1999, ou bien ont souscrit cette déclaration à une date ultérieure et sont acceptés comme membres du processus de Bologne lors d'une conférence de suivi des Ministres européens de l'enseignement supérieur;
13° fiscalement à charge : à charge selon les articles 136 à 145 inclus du Code de l'impôt sur les revenus;
14° [7 ...]7
15° mariés : les mariés et cohabitants légaux conformément à l'article 1476 du Code civil, tels que définis par la loi du 23 novembre 1998 instaurant la cohabitation légale, ainsi que deux personnes ayant leur résidence principale à la même adresse et ayant un ou plusieurs enfants en commun. La personne qui, en vertu de [2 des articles 10, 10bis, 40bis ou 40ter]2 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, a été autorisée à séjourner en Belgique pour continuer une relation durable avec une personne disposant déjà d'un droit de séjour en Belgique, est également considéré comme mariée [9 , ou deux personnes ayant leur résidence principale à la même adresse dont l'une prend fiscalement à charge les enfants de l'autre personne]9;
16° [1 parcours de formation à mi-temps : un parcours de formation dans l'enseignement supérieur correspondant à un programme d'études de 30 unités d'études;]1
[3 16°/1 enseignement supérieur : une des formations suivantes :
a) une formation de bachelor et une formation de master, [7 telles que visées à l'article II.58 du Code de l'Enseignement supérieur]7;
b) [10 ...]10
c) un programme préparatoire suivi ou non à titre de préparation à une formation continue;
d) un programme de transition;
e) l'enseignement supérieur professionnel [11 [14 de nursing de l'enseignement supérieur professionnel HBO-5]14]11;]3
[13 f) une formation des enseignants telle que visée à l'article II.111 du Code de l'Enseignement supérieur du 11 octobre 2013 ;]13
17° [1 résidence principale : une notion, telle que visée à l'article 3, premier alinéa, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques;]1
18° revenu cadastral : le revenu cadastral conformément au titre IX du Code des impôts sur les revenus;
19° revenu cadastral des biens immobiliers affectés à d'autres usages : le revenu cadastral des immeubles qui ne sont affectés ni à la résidence principale par le propriétaire, ni à l'exercice d'une activité professionnelle par le propriétaire;
[5 19° /1 revenu cadastral pour propres fins professionnelles : le revenu cadastral des biens immeubles utilisés pour des propres fins professionnelles, mentionné sur la feuille d'imposition de l'impôt des personnes physiques;]5
20° année calendrier : la période du 1er janvier au 31 décembre inclus;
21° unité de vie : une ou plusieurs personnes majeures, quel que soit le sexe, et éventuellement une ou plusieurs personnes mineures qui ont leur résidence principale à la même adresse, ainsi qu'un ou plusieurs [15 ...]15 étudiants mariés, indépendants ou isolés, quel que soit le sexe, et éventuellement une ou plusieurs personnes mineures ou majeures qui ont leur résidence principale à la même adresse;
22° [15 ...]15
23° [15 ...]15
24° [1 ...]1
25° transférabilité de l'allocation : l'obtention [15 ...]15 d'une allocation d'études dans l'enseignement supérieur pour un programme d'études ou une formation suivi dans une autre communauté ou à l'étranger;
26° NARIC Vlaanderen : le "National Academic (& Professional) Recognition and Information Centre" créé au sein de la Communauté flamande;
27° personnes non apparentées : les personnes physiques qui ne sont ni des ascendants ou descendants en ligne directe ou en ligne collatérale jusqu'au quatrième degré, ni des alliés dans la même ligne et du même degré;
28° [1 unités d'études engagées : partie de la formation, correspondant au nombre total d'unités d'études que celle-ci comprend, à laquelle un étudiant est inscrit au moyen d'un contrat de diplôme dans une institution d'enseignement supérieur afin de suivre une formation, telle que visée aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er;]1
29° subdivision de formation : notion telle que mentionnée à l'[7 article I.3, 49°, du Code de l'Enseignement supérieur]7;
30° ayant droit : [15 ...]15 l'étudiant qui, conformément au présent décret, ont droit à [15 ...]15 une allocation d'études de la Communauté flamande;
31° [7 article I.3, 56°, du Code de l'Enseignement supérieur]7
32° [15 ...]15
33° [15 ...]15
34° [15 ...]15
35° [12 ...]12
36° étudiant : la personne inscrite dans une institution d'enseignement supérieur;
37° [7 ...]7
38° allocation d'études : moyens financiers octroyés par la Communauté flamande aux étudiants mal aisés dans l'enseignement supérieur de la Communauté flamande;
39° allocation : une [15 ...]15 une allocation d'études;
40° désinscrire : l'arrêt précoce de la partie de la formation pour laquelle l'étudiant s'est inscrit pour l'année [15 ...]15 académique concernée, à la demande du demandeur [5 , [15 ...]15 de l'étudiant]5 ou de son représentant légal;
[16 40° /1 revenus de remplacement : les indemnités de toute nature obtenues pendant l'exercice de l'activité professionnelle ou postérieurement à sa cessation en réparation totale ou partielle d'une perte temporaire de bénéfices, profits, rémunérations ou rétributions issus des activités d'association visées à l'article 25, alinéa 1er, 6°, b), à l'article 27, alinéa 2, 4°, b), à l'article 28, alinéa 1er, 3°, b), à l'article 29, à l'article 31, alinéa 2, 4°, à l'article 32, alinéa 2, 2°, à l'article 33, alinéa 3, ou à l'article 90, alinéa 1er, 1°, du Code des impôts sur les revenus 1992 ;]16
41° [1 unités d'études acquises : unités d'études pour lesquelles un étudiant a obtenu une attestation de crédits pour avoir suivi, sur la base d'un contrat de diplôme, une formation, telle que visée aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er;]1
42° [1 parcours de formation à temps plein : un parcours de formation dans l'enseignement supérieur correspondant à un programme d'études de 60 unités études;]1
43° programme préparatoire : notion telle que mentionnée à l'[7 article I.3, 76°, du Code de l'Enseignement supérieur]7 [2 , n'étant pas suivi à titre de préparation a une formation de bachelor après bachelor ou d'un formation de master après master]2;
[3 43°/1 formation continue : une formation de bachelor après bachelor, une formation de master après master, un doctorat, une formation de doctorat ou une formation post-graduate;]3
44° [15 ...]15
[1 45° séjour légal : la situation de l'étranger admis à séjourner dans le Royaume ou autorisé à s'y établir pour une durée de plus de trois mois, conformément aux dispositions de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, ainsi que la situation de personnes qui, en tant que victimes de la traite et du trafic des êtres humains ou en tant que mineurs non accompagnés, sont autorisées, [8 par une attestation d'immatriculation]8, de séjourner dans le Royaume pour un délai de maximum trois mois.]1
Modifications
BOEK II. - [1 ...]1 studietoelagen.
LIVRE II. - Allocations [1 ...]1 d'études.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
TITRE Ier. - Dispositions générales.
Art.6. Om in aanmerking te komen voor een toelage, moet tegelijkertijd worden voldaan aan de nationaliteitsvoorwaarde, de pedagogische voorwaarden, de financiële voorwaarden en de procedurele voorwaarden, bepaald in dit decreet.
Art.6. Afin d'être éligible à une allocation, il doit être satisfait simultanément à la condition de nationalité et aux conditions pédagogiques, financières et procédurales, fixées dans le présent décret.
Art.7. Om de nationaliteit, hoofdverblijfplaats en de toestand van de leefeenheid te bepalen, wordt bij de toepassing van dit decreet rekening gehouden met de toestand op 31 december van het [1 ...]1 academiejaar in kwestie.
Om de pedagogische toestand te bepalen, wordt bij de toepassing van dit decreet rekening gehouden met de toestand op 30 juni van het [1 ...]1 academiejaar in kwestie.
Om de pedagogische toestand te bepalen, wordt bij de toepassing van dit decreet rekening gehouden met de toestand op 30 juni van het [1 ...]1 academiejaar in kwestie.
Modifications
Art.7. Pour l'application du présent décret, il est tenu compte de la situation au 31 décembre de l'année [1 ...]1 académique concernée pour la fixation de la nationalité, de la résidence principale et de la situation de l'unité de vie.
Pour l'application du présent décret, il est tenu compte de la situation au 30 juin de l'année [1 ...]1 académique concernée pour la fixation de la situation pédagogique.
Pour l'application du présent décret, il est tenu compte de la situation au 30 juin de l'année [1 ...]1 académique concernée pour la fixation de la situation pédagogique.
Modifications
Art.8. [1 De afdeling Studietoelagen kan alle inlichtingen inwinnen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit decreet. [2 De afdeling Studietoelagen kan eveneens gegevens uitwisselen met de voor studiefinanciering bevoegde overheden uit het buitenland, voor zover deze informatieuitwisseling noodzakelijk is voor de toepassing van de buitenlandse regelgeving en berust op een schriftelijk afsprakenkader tussen de betrokken overheidsdiensten, met inachtname van [3 de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens]3.]2
De aanvrager, de persoon die de toelage ontvangt of de persoon die in het onderhoud van de [4 ...]4 student voorziet, moet de afdeling Studietoelagen op de hoogte brengen van nieuwe gegevens die relevant zijn voor de behandeling van het dossier.]1
De aanvrager, de persoon die de toelage ontvangt of de persoon die in het onderhoud van de [4 ...]4 student voorziet, moet de afdeling Studietoelagen op de hoogte brengen van nieuwe gegevens die relevant zijn voor de behandeling van het dossier.]1
Art.8. [1 La Division des Allocations d'Etudes peut prendre tous les renseignements nécessaires pour l'application du présent décret. [2 La Division des Allocations d'Etudes peut également échanger des données avec les autorités compétentes pour l'aide financière aux études à l'étranger, pour autant que cet échange d'informations soit nécessaire pour l'application de la réglementation étrangère et s'inscrit dans un cadre d'accords écrit entre les services publics concernés, dans le respect de [3 le règlement relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel]3.]2
Le demandeur, la personne qui reçoit l'allocation ou la personne qui subvient aux besoins [4 ...]4 de l'étudiant, doit mettre la Division des Allocations d'Etudes au courant de nouvelles données pertinentes pour le traitement du dossier.]1
Le demandeur, la personne qui reçoit l'allocation ou la personne qui subvient aux besoins [4 ...]4 de l'étudiant, doit mettre la Division des Allocations d'Etudes au courant de nouvelles données pertinentes pour le traitement du dossier.]1
TITEL II. - Nationaliteitsvoorwaarde.
TITRE II. - Condition de nationalité.
Art.9. § 1. Een toelage kan worden toegekend aan [4 ...]4 studenten met de Belgische nationaliteit.
§ 2. In afwijking van § 1, kan een toelage worden toegekend aan de volgende categorieën van [4 ...]4 studenten :
1° kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 12 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of in het handelsregister;
2° onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 7 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen;
3° onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gedurende de periode, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, gedurende vijf jaar onafgebroken in België zijn, waarbij de termijn wordt bewezen door de inschrijving in het Rijksregister of door een gelijkwaardig attest, uit te reiken door het gemeentebestuur;
4° [4 ...]4 studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
5° slachtoffers van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;
6° [2 [4 ...]4 studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van de artikelen 49, § 1, of 49/2, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;]2
7° onderdanen van een land dat niet tot de Europese Economische Ruimte behoort die op 31 december van het betrokken [4 ...]4 academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
8° personen die op basis van de artikelen 10, 10bis, [1 40bis of 40ter]1 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in § 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken [4 ...]4 academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen;
[5 9° personen die genieten van tijdelijke bescherming op basis van de richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen of personen van wie de ouders genieten van deze bescherming en de student verblijft al van zijn minderjarigheid in België.]5
[3 § 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kan een toelage worden toegekend aan een pleegkind of pleeggast als vermeld in artikel 2, 8° en 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, op voorwaarde dat het pleegkind of de pleeggast langer dan een jaar onafgebroken bij [6 een]6 pleeggezin verblijft.]3
§ 2. In afwijking van § 1, kan een toelage worden toegekend aan de volgende categorieën van [4 ...]4 studenten :
1° kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 12 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of in het handelsregister;
2° onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 7 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen;
3° onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gedurende de periode, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, gedurende vijf jaar onafgebroken in België zijn, waarbij de termijn wordt bewezen door de inschrijving in het Rijksregister of door een gelijkwaardig attest, uit te reiken door het gemeentebestuur;
4° [4 ...]4 studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
5° slachtoffers van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;
6° [2 [4 ...]4 studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van de artikelen 49, § 1, of 49/2, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;]2
7° onderdanen van een land dat niet tot de Europese Economische Ruimte behoort die op 31 december van het betrokken [4 ...]4 academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
8° personen die op basis van de artikelen 10, 10bis, [1 40bis of 40ter]1 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in § 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken [4 ...]4 academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen;
[5 9° personen die genieten van tijdelijke bescherming op basis van de richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen of personen van wie de ouders genieten van deze bescherming en de student verblijft al van zijn minderjarigheid in België.]5
[3 § 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kan een toelage worden toegekend aan een pleegkind of pleeggast als vermeld in artikel 2, 8° en 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, op voorwaarde dat het pleegkind of de pleeggast langer dan een jaar onafgebroken bij [6 een]6 pleeggezin verblijft.]3
Modifications
Art.9. § 1er. Une allocation peut être octroyée aux [4 ...]4 étudiants ayant la nationalité belge.
§ 2. Par dérogation au § 1er, une allocation peut être octroyée aux catégories suivantes [4 ...]4 d'étudiants :
1° les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 12 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des entreprises ou le registre de commerce;
2° les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 7 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des Entreprises;
3° les ressortissants d'un Etat membre de l'Union européenne qui, pendant la période précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question, séjournaient en Belgique pendant 5 ans de manière ininterrompue, l'inscription au Registre national ou une attestation équivalente à délivrer par l'administration communale prouvant le délai de résidence;
4° les [4 ...]4 étudiants de nationalité étrangère qui sont admis ou autorisés à séjourner en Belgique pour une durée illimitée, au sens de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
5° les victimes du trafic de personnes, attestées par un centre agréé par les autorités fédérales spécialisé dans l'accueil de victimes du trafic de personnes;
6° [2 les [4 ...]4 étudiants de nationalité étrangère qui sont admis à séjourner en Belgique pour une durée déterminée en vertu des articles 49, § 1er, ou 49/2, § 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers ;]2
7° les ressortissants d'un pays n'appartenant pas à l'Espace économique européen qui, le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique concernée, séjournent légalement en Belgique pendant une période ininterrompue d'au moins douze mois, à condition que ce séjour légal n'ait pas été accordé ni pour suivre l'enseignement supérieur ou pour travailler en Belgique, ni dans l'attente d'un prononcé dans une procédure d'asile afin d'être reconnu comme réfugié ou comme personne ayant droit à une protection subsidiaire, conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
8° les personnes qui, en vertu des articles 10, 10bis [1 40bis ou 40ter]1 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, ont reçu la permission d'accompagner ou de rejoindre une personne telle que visée au § 1er ou § 2, 1° à 7° inclus, du présent article, ou une personne qui, le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique concernée, séjourne depuis au moins douze mois légalement en Belgique pour faire des études supérieures ou pour travailler;
[5 9° les personnes bénéficiant d'une protection temporaire sur la base de la directive 2001/55/CE du Conseil de l'Union Européenne du 20 juillet 2001 relative à des normes minimales pour l'octroi d'une protection temporaire en cas d'afflux massif de personnes déplacées et à des mesures tendant à assurer un équilibre entre les efforts consentis par les Etats membres pour accueillir ces personnes et supporter les conséquences de cet accueil, ou les personnes dont les parents bénéficient de cette protection et l'étudiant réside en Belgique depuis qu'il était mineur.]5
[3 § 3. Par dérogation aux paragraphes 1er et 2, une allocation peut être octroyée à un enfant placé ou un adulte placé tel que visé à l'article 2, 8° et 10°, du décret du 29 juin 2012 portant organisation du placement familial à condition que l'enfant placé ou l'adulte placé séjourne dans [6 une]6 famille d'accueil pendant une période ininterrompue de plus d'un an.]3
§ 2. Par dérogation au § 1er, une allocation peut être octroyée aux catégories suivantes [4 ...]4 d'étudiants :
1° les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 12 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des entreprises ou le registre de commerce;
2° les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 7 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des Entreprises;
3° les ressortissants d'un Etat membre de l'Union européenne qui, pendant la période précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question, séjournaient en Belgique pendant 5 ans de manière ininterrompue, l'inscription au Registre national ou une attestation équivalente à délivrer par l'administration communale prouvant le délai de résidence;
4° les [4 ...]4 étudiants de nationalité étrangère qui sont admis ou autorisés à séjourner en Belgique pour une durée illimitée, au sens de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
5° les victimes du trafic de personnes, attestées par un centre agréé par les autorités fédérales spécialisé dans l'accueil de victimes du trafic de personnes;
6° [2 les [4 ...]4 étudiants de nationalité étrangère qui sont admis à séjourner en Belgique pour une durée déterminée en vertu des articles 49, § 1er, ou 49/2, § 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers ;]2
7° les ressortissants d'un pays n'appartenant pas à l'Espace économique européen qui, le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique concernée, séjournent légalement en Belgique pendant une période ininterrompue d'au moins douze mois, à condition que ce séjour légal n'ait pas été accordé ni pour suivre l'enseignement supérieur ou pour travailler en Belgique, ni dans l'attente d'un prononcé dans une procédure d'asile afin d'être reconnu comme réfugié ou comme personne ayant droit à une protection subsidiaire, conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
8° les personnes qui, en vertu des articles 10, 10bis [1 40bis ou 40ter]1 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, ont reçu la permission d'accompagner ou de rejoindre une personne telle que visée au § 1er ou § 2, 1° à 7° inclus, du présent article, ou une personne qui, le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique concernée, séjourne depuis au moins douze mois légalement en Belgique pour faire des études supérieures ou pour travailler;
[5 9° les personnes bénéficiant d'une protection temporaire sur la base de la directive 2001/55/CE du Conseil de l'Union Européenne du 20 juillet 2001 relative à des normes minimales pour l'octroi d'une protection temporaire en cas d'afflux massif de personnes déplacées et à des mesures tendant à assurer un équilibre entre les efforts consentis par les Etats membres pour accueillir ces personnes et supporter les conséquences de cet accueil, ou les personnes dont les parents bénéficient de cette protection et l'étudiant réside en Belgique depuis qu'il était mineur.]5
[3 § 3. Par dérogation aux paragraphes 1er et 2, une allocation peut être octroyée à un enfant placé ou un adulte placé tel que visé à l'article 2, 8° et 10°, du décret du 29 juin 2012 portant organisation du placement familial à condition que l'enfant placé ou l'adulte placé séjourne dans [6 une]6 famille d'accueil pendant une période ininterrompue de plus d'un an.]3
Modifications
Art.9 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. Een toelage kan worden toegekend aan [4 ...]4 studenten met de Belgische nationaliteit.
§ 2. In afwijking van § 1, kan een toelage worden toegekend aan de volgende categorieën van [4 ...]4 studenten :
1° kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 12 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of in het handelsregister;
2° onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 7 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen;
3° onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gedurende de periode, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, gedurende vijf jaar onafgebroken in België zijn, waarbij de termijn wordt bewezen door de inschrijving in het Rijksregister of door een gelijkwaardig attest, uit te reiken door het gemeentebestuur;
4° [4 ...]4 studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
5° slachtoffers van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;
6° [2 [4 ...]4 studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van de artikelen 49, § 1, of 49/2, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;]2
7° onderdanen van een land dat niet tot de Europese Economische Ruimte behoort die op 31 december van het betrokken [4 ...]4 academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
8° personen die op basis van de artikelen 10, 10bis, [1 40bis of 40ter]1 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in § 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken [4 ...]4 academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen;
[6 9° personen die genieten van tijdelijke bescherming op basis van de richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen of personen van wie de ouders genieten van deze bescherming en de student verblijft al van zijn minderjarigheid in België.]6
[3 § 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kan een toelage worden toegekend aan een pleegkind of pleeggast als vermeld in artikel 2, 8° en 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, op voorwaarde dat het pleegkind of de pleeggast langer dan een jaar onafgebroken bij [7 een]7 pleeggezin verblijft.]3
[5 § 4. Voor de toepassing van dit artikel worden onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die ingeschreven zijn in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor voltijds secundair onderwijs of aan een hogeronderwijsinstelling, op de dag waarop het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de Unie verlaat, tot en met het academiejaar 2020-2021 gelijkgesteld met onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie.]5
§ 2. In afwijking van § 1, kan een toelage worden toegekend aan de volgende categorieën van [4 ...]4 studenten :
1° kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 12 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of in het handelsregister;
2° onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 7 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen;
3° onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gedurende de periode, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het [4 ...]4 academiejaar in kwestie, gedurende vijf jaar onafgebroken in België zijn, waarbij de termijn wordt bewezen door de inschrijving in het Rijksregister of door een gelijkwaardig attest, uit te reiken door het gemeentebestuur;
4° [4 ...]4 studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
5° slachtoffers van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;
6° [2 [4 ...]4 studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van de artikelen 49, § 1, of 49/2, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;]2
7° onderdanen van een land dat niet tot de Europese Economische Ruimte behoort die op 31 december van het betrokken [4 ...]4 academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
8° personen die op basis van de artikelen 10, 10bis, [1 40bis of 40ter]1 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in § 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken [4 ...]4 academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen;
[6 9° personen die genieten van tijdelijke bescherming op basis van de richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen of personen van wie de ouders genieten van deze bescherming en de student verblijft al van zijn minderjarigheid in België.]6
[3 § 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kan een toelage worden toegekend aan een pleegkind of pleeggast als vermeld in artikel 2, 8° en 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg, op voorwaarde dat het pleegkind of de pleeggast langer dan een jaar onafgebroken bij [7 een]7 pleeggezin verblijft.]3
[5 § 4. Voor de toepassing van dit artikel worden onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die ingeschreven zijn in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling voor voltijds secundair onderwijs of aan een hogeronderwijsinstelling, op de dag waarop het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de Unie verlaat, tot en met het academiejaar 2020-2021 gelijkgesteld met onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie.]5
Modifications
Art.9 DROIT FUTUR. § 1er. Une allocation peut être octroyée aux [4 ...]4 étudiants ayant la nationalité belge.
§ 2. Par dérogation au § 1er, une allocation peut être octroyée aux catégories suivantes [4 ...]4 d'étudiants :
1° les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 12 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des entreprises ou le registre de commerce;
2° les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 7 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des Entreprises;
3° les ressortissants d'un Etat membre de l'Union européenne qui, pendant la période précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question, séjournaient en Belgique pendant 5 ans de manière ininterrompue, l'inscription au Registre national ou une attestation équivalente à délivrer par l'administration communale prouvant le délai de résidence;
4° les [4 ...]4 étudiants de nationalité étrangère qui sont admis ou autorisés à séjourner en Belgique pour une durée illimitée, au sens de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
5° les victimes du trafic de personnes, attestées par un centre agréé par les autorités fédérales spécialisé dans l'accueil de victimes du trafic de personnes;
6° [2 les [4 ...]4 étudiants de nationalité étrangère qui sont admis à séjourner en Belgique pour une durée déterminée en vertu des articles 49, § 1er, ou 49/2, § 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers ;]2
7° les ressortissants d'un pays n'appartenant pas à l'Espace économique européen qui, le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique concernée, séjournent légalement en Belgique pendant une période ininterrompue d'au moins douze mois, à condition que ce séjour légal n'ait pas été accordé ni pour suivre l'enseignement supérieur ou pour travailler en Belgique, ni dans l'attente d'un prononcé dans une procédure d'asile afin d'être reconnu comme réfugié ou comme personne ayant droit à une protection subsidiaire, conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
8° les personnes qui, en vertu des articles 10, 10bis [1 40bis ou 40ter]1 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, ont reçu la permission d'accompagner ou de rejoindre une personne telle que visée au § 1er ou § 2, 1° à 7° inclus, du présent article, ou une personne qui, le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique concernée, séjourne depuis au moins douze mois légalement en Belgique pour faire des études supérieures ou pour travailler;
[6 9° les personnes bénéficiant d'une protection temporaire sur la base de la directive 2001/55/CE du Conseil de l'Union Européenne du 20 juillet 2001 relative à des normes minimales pour l'octroi d'une protection temporaire en cas d'afflux massif de personnes déplacées et à des mesures tendant à assurer un équilibre entre les efforts consentis par les Etats membres pour accueillir ces personnes et supporter les conséquences de cet accueil, ou les personnes dont les parents bénéficient de cette protection et l'étudiant réside en Belgique depuis qu'il était mineur.]6
[3 § 3. Par dérogation aux paragraphes 1er et 2, une allocation peut être octroyée à un enfant placé ou un adulte placé tel que visé à l'article 2, 8° et 10°, du décret du 29 juin 2012 portant organisation du placement familial à condition que l'enfant placé ou l'adulte placé séjourne dans [7 une]7famille d'accueil pendant une période ininterrompue de plus d'un an.]3
[5 § 4. Pour l'application du présent article, les ressortissants du Royaume-Uni inscrits dans un établissement d'enseignement secondaire à temps plein agréé, financé ou subventionné par la Communauté flamande, ou dans un établissement d'enseignement supérieur, sont assimilés aux ressortissants d'un Etat membre de l'Union européenne à la date à laquelle le Royaume-Uni quitte l'Union conformément à l'article 50, alinéa 3, du Traité sur l'Union européenne, jusqu'à l'année académique 2020-2021 incluse.]5
§ 2. Par dérogation au § 1er, une allocation peut être octroyée aux catégories suivantes [4 ...]4 d'étudiants :
1° les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 12 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des entreprises ou le registre de commerce;
2° les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 7 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des Entreprises;
3° les ressortissants d'un Etat membre de l'Union européenne qui, pendant la période précédant immédiatement le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique en question, séjournaient en Belgique pendant 5 ans de manière ininterrompue, l'inscription au Registre national ou une attestation équivalente à délivrer par l'administration communale prouvant le délai de résidence;
4° les [4 ...]4 étudiants de nationalité étrangère qui sont admis ou autorisés à séjourner en Belgique pour une durée illimitée, au sens de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
5° les victimes du trafic de personnes, attestées par un centre agréé par les autorités fédérales spécialisé dans l'accueil de victimes du trafic de personnes;
6° [2 les [4 ...]4 étudiants de nationalité étrangère qui sont admis à séjourner en Belgique pour une durée déterminée en vertu des articles 49, § 1er, ou 49/2, § 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers ;]2
7° les ressortissants d'un pays n'appartenant pas à l'Espace économique européen qui, le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique concernée, séjournent légalement en Belgique pendant une période ininterrompue d'au moins douze mois, à condition que ce séjour légal n'ait pas été accordé ni pour suivre l'enseignement supérieur ou pour travailler en Belgique, ni dans l'attente d'un prononcé dans une procédure d'asile afin d'être reconnu comme réfugié ou comme personne ayant droit à une protection subsidiaire, conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
8° les personnes qui, en vertu des articles 10, 10bis [1 40bis ou 40ter]1 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, ont reçu la permission d'accompagner ou de rejoindre une personne telle que visée au § 1er ou § 2, 1° à 7° inclus, du présent article, ou une personne qui, le 31 décembre de l'année [4 ...]4 académique concernée, séjourne depuis au moins douze mois légalement en Belgique pour faire des études supérieures ou pour travailler;
[6 9° les personnes bénéficiant d'une protection temporaire sur la base de la directive 2001/55/CE du Conseil de l'Union Européenne du 20 juillet 2001 relative à des normes minimales pour l'octroi d'une protection temporaire en cas d'afflux massif de personnes déplacées et à des mesures tendant à assurer un équilibre entre les efforts consentis par les Etats membres pour accueillir ces personnes et supporter les conséquences de cet accueil, ou les personnes dont les parents bénéficient de cette protection et l'étudiant réside en Belgique depuis qu'il était mineur.]6
[3 § 3. Par dérogation aux paragraphes 1er et 2, une allocation peut être octroyée à un enfant placé ou un adulte placé tel que visé à l'article 2, 8° et 10°, du décret du 29 juin 2012 portant organisation du placement familial à condition que l'enfant placé ou l'adulte placé séjourne dans [7 une]7famille d'accueil pendant une période ininterrompue de plus d'un an.]3
[5 § 4. Pour l'application du présent article, les ressortissants du Royaume-Uni inscrits dans un établissement d'enseignement secondaire à temps plein agréé, financé ou subventionné par la Communauté flamande, ou dans un établissement d'enseignement supérieur, sont assimilés aux ressortissants d'un Etat membre de l'Union européenne à la date à laquelle le Royaume-Uni quitte l'Union conformément à l'article 50, alinéa 3, du Traité sur l'Union européenne, jusqu'à l'année académique 2020-2021 incluse.]5
Modifications
TITEL III. - Pedagogische voorwaarden.
TITRE III. - Conditions pédagogiques.
HOOFDSTUK I.
CHAPITRE Ier.
Afdeling I.
Section 1re.
Onderafdeling I.
Sous-section 1re.
Onderafdeling II.
Sous-section II.
Afdeling II.
Section II.
Onderafdeling I.
Sous-section 1re.
Onderafdeling II.
Sous-section II.
HOOFDSTUK II. - Studietoelage hoger onderwijs.
CHAPITRE II. - Allocation d'études dans l'enseignement supérieur.
Afdeling I. - Algemene voorwaarden.
Section Ire. - Conditions générales.
Art.20. § 1. Om in aanmerking te komen voor een studietoelage, moet de student een diplomacontract hebben gesloten met betrekking tot het volgen van een opleiding die geaccrediteerd is, erkend is als nieuwe opleiding, of tijdelijk erkend is, en die georganiseerd wordt door een ambtshalve geregistreerde instelling.
De volgende opleidingen worden eveneens beschouwd als opleidingen die vallen onder het toepassingsgebied van het eerste lid :
1° opleidingen die vallen onder het toepassingsgebied van [2 artikel II.133, § 2, van de Codex Hoger Onderwijs]2, voor de student binnen de normale opleidingsduur de opleiding heeft voltooid;
2° opleidingen die geaccrediteerd zijn, erkend zijn als nieuwe opleiding, of die tijdelijk erkend zijn, en die vallen onder het toepassingsgebied van [2 artikel II.171 of II.172 van de Codex Hoger Onderwijs]2.
§ 2. In afwijking van § 1, eerste lid, kan voor de volgende opleidingen tevens een studietoelage verkregen worden :
1° een voorbereidingsprogramma;
2° een schakelprogramma;
3° [3 ...]3
[1 4° vanaf het academiejaar 2014-2015 een actualiseringsprogramma zoals bedoeld in artikel 31, § 3, tweede lid, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs.]1
De volgende opleidingen worden eveneens beschouwd als opleidingen die vallen onder het toepassingsgebied van het eerste lid :
1° opleidingen die vallen onder het toepassingsgebied van [2 artikel II.133, § 2, van de Codex Hoger Onderwijs]2, voor de student binnen de normale opleidingsduur de opleiding heeft voltooid;
2° opleidingen die geaccrediteerd zijn, erkend zijn als nieuwe opleiding, of die tijdelijk erkend zijn, en die vallen onder het toepassingsgebied van [2 artikel II.171 of II.172 van de Codex Hoger Onderwijs]2.
§ 2. In afwijking van § 1, eerste lid, kan voor de volgende opleidingen tevens een studietoelage verkregen worden :
1° een voorbereidingsprogramma;
2° een schakelprogramma;
3° [3 ...]3
[1 4° vanaf het academiejaar 2014-2015 een actualiseringsprogramma zoals bedoeld in artikel 31, § 3, tweede lid, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs.]1
Art.20. § 1er. Afin d'être éligible à une allocation d'études, l'étudiant doit avoir conclu un contrat de diplôme aux fins de suivre une formation qui est accréditée, agréée comme nouvelle formation ou agréée temporairement, et qui est organisée par une institution enregistrée d'office.
Sont également considérées comme étant des formations qui relèvent du champ d'application du premier alinéa :
1° les formations relevant du champ d'application de l'[2 article II.133, § 2, du Code de l'Enseignement supérieur]2, avant que l'étudiant n'ait achevé la formation endéans la durée normale de celle-ci;
2° les formations qui sont accréditées, agréées comme nouvelles formations ou agréées temporairement et qui relèvent du champ d'application de l'[2 article II.171 ou II.172 du Code de l'Enseignement supérieur]2.
§ 2. Par dérogation au § 1er, premier alinéa, les formations suivantes sont également admissibles à une allocation d'études :
1° un programme préparatoire;
2° un programme de transition;
3° [3 ...]3
[1 4° à partir de l'année académique 2014-2015, un programme d'actualisation tel que visé à l'article 31, § 3, deuxième alinéa, du décret du 30 avril 2004 relatif à la flexibilisation de l'enseignement supérieur.]1
Sont également considérées comme étant des formations qui relèvent du champ d'application du premier alinéa :
1° les formations relevant du champ d'application de l'[2 article II.133, § 2, du Code de l'Enseignement supérieur]2, avant que l'étudiant n'ait achevé la formation endéans la durée normale de celle-ci;
2° les formations qui sont accréditées, agréées comme nouvelles formations ou agréées temporairement et qui relèvent du champ d'application de l'[2 article II.171 ou II.172 du Code de l'Enseignement supérieur]2.
§ 2. Par dérogation au § 1er, premier alinéa, les formations suivantes sont également admissibles à une allocation d'études :
1° un programme préparatoire;
2° un programme de transition;
3° [3 ...]3
[1 4° à partir de l'année académique 2014-2015, un programme d'actualisation tel que visé à l'article 31, § 3, deuxième alinéa, du décret du 30 avril 2004 relatif à la flexibilisation de l'enseignement supérieur.]1
Art.21. [1 § 1. [2 Iedere student kan een studietoelage krijgen voor het behalen van een diploma voor twee bachelors, twee graduaten, een master, een lerarenopleiding en voor het voltooien van een voorbereidingsprogramma en een schakelprogramma.]2
[3 Als een student een educatieve graduaatsopleiding heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve graduaatsopleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een derde graduaatsopleiding.
Als een student een educatieve bacheloropleiding of een bacheloropleiding uit het studiegebied Onderwijs heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve bacheloropleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een derde bacheloropleiding.
Als de student een educatieve masteropleiding heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve masteropleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een tweede masteropleiding.
De kredieten, vermeld in het tweede tot en met het vierde lid, kunnen niet worden gecumuleerd.]3
§ 2. Elke student heeft een studietoelagekrediet dat op het einde van elk academiejaar aangevuld wordt met het aantal verworven studiepunten dat de student dat academiejaar verworven heeft bij zijn studies, zoals bedoeld in § 1.
De verworven studiepunten worden in meerdering aangebracht op het studietoelagekrediet, ongeacht het feit of de student voor deze verworven studiepunten een studietoelage zal aanvragen.
§ 3. In afwijking van § 2 kan het studietoelagekrediet nooit meer dan zestig bedragen.]1
[3 Als een student een educatieve graduaatsopleiding heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve graduaatsopleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een derde graduaatsopleiding.
Als een student een educatieve bacheloropleiding of een bacheloropleiding uit het studiegebied Onderwijs heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve bacheloropleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een derde bacheloropleiding.
Als de student een educatieve masteropleiding heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve masteropleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een tweede masteropleiding.
De kredieten, vermeld in het tweede tot en met het vierde lid, kunnen niet worden gecumuleerd.]3
§ 2. Elke student heeft een studietoelagekrediet dat op het einde van elk academiejaar aangevuld wordt met het aantal verworven studiepunten dat de student dat academiejaar verworven heeft bij zijn studies, zoals bedoeld in § 1.
De verworven studiepunten worden in meerdering aangebracht op het studietoelagekrediet, ongeacht het feit of de student voor deze verworven studiepunten een studietoelage zal aanvragen.
§ 3. In afwijking van § 2 kan het studietoelagekrediet nooit meer dan zestig bedragen.]1
Art.21. [1 § 1er. [2 Chaque étudiant peut bénéficier d'une allocation d'études pour l'obtention d'un diplôme pour deux bachelors, deux graduats, un master, une formation d'enseignant et pour l'accomplissement d'un programme préparatoire et d'un programme de transition.]2
[3 Lorsqu'un étudiant a terminé une formation de graduat éducatif ou est inscrit à une formation de graduat éducatif dans l'année académique concernée, il a droit à un crédit pour une troisième formation de graduat.
Lorsqu'un étudiant a terminé une formation de bachelor éducatif ou une formation de bachelor dans la discipline Enseignement ou est inscrit à une formation de bachelor éducatif dans l'année académique concernée, l'étudiant a droit à un crédit pour une troisième formation de bachelor.
Lorsqu'un étudiant a terminé une formation de master éducatif ou est inscrit à une formation de master éducatif dans l'année académique concernée, l'étudiant a droit à un crédit pour une seconde formation de master.
Les crédits visés aux alinéas 2 à 4 ne peuvent pas être cumulés.]3
§ 2. Chaque étudiant a un crédit allocation d'études qui, au terme de chaque année académique, est majoré du nombre d'unités d'études acquises par l'étudiant pendant cette année académique pour ses études telles que visées au § 1er.
Les unités d'études acquises sont ajoutées au crédit allocation d'études peu importe que l'étudiant demande ou non une allocation d'études pour ces unités d'études acquises.
§ 3. Par dérogation au § 2, le crédit allocation d'études ne peut dépasser soixante.]1
[3 Lorsqu'un étudiant a terminé une formation de graduat éducatif ou est inscrit à une formation de graduat éducatif dans l'année académique concernée, il a droit à un crédit pour une troisième formation de graduat.
Lorsqu'un étudiant a terminé une formation de bachelor éducatif ou une formation de bachelor dans la discipline Enseignement ou est inscrit à une formation de bachelor éducatif dans l'année académique concernée, l'étudiant a droit à un crédit pour une troisième formation de bachelor.
Lorsqu'un étudiant a terminé une formation de master éducatif ou est inscrit à une formation de master éducatif dans l'année académique concernée, l'étudiant a droit à un crédit pour une seconde formation de master.
Les crédits visés aux alinéas 2 à 4 ne peuvent pas être cumulés.]3
§ 2. Chaque étudiant a un crédit allocation d'études qui, au terme de chaque année académique, est majoré du nombre d'unités d'études acquises par l'étudiant pendant cette année académique pour ses études telles que visées au § 1er.
Les unités d'études acquises sont ajoutées au crédit allocation d'études peu importe que l'étudiant demande ou non une allocation d'études pour ces unités d'études acquises.
§ 3. Par dérogation au § 2, le crédit allocation d'études ne peut dépasser soixante.]1
Art.22. [1 § 1. In afwijking van artikel 26, § 1, wordt het jokerkrediet niet aangewend voor studenten die zich voor de eerste maal met een diplomacontract in het hoger onderwijs inschrijven voor het volgen van een of meerdere opleidingen, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1.
§ 2. Het studietoelagekrediet van de student, zoals bedoeld in § 1, wordt opgetrokken met het aantal studiepunten dat hij in het academiejaar in kwestie opneemt, met een maximum van zestig.
§ 3. Indien de student in zijn eerste academiejaar hoger onderwijs minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het aantal in het eerste academiejaar opgenomen studiepunten alsnog voor volgende academiejaren aangevuld op het studietoelagekrediet, op voorwaarde en in de mate dat de student in dat latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen.]1
§ 2. Het studietoelagekrediet van de student, zoals bedoeld in § 1, wordt opgetrokken met het aantal studiepunten dat hij in het academiejaar in kwestie opneemt, met een maximum van zestig.
§ 3. Indien de student in zijn eerste academiejaar hoger onderwijs minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het aantal in het eerste academiejaar opgenomen studiepunten alsnog voor volgende academiejaren aangevuld op het studietoelagekrediet, op voorwaarde en in de mate dat de student in dat latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen.]1
Modifications
Art.22. [1 § 1er. Par dérogation à l'article 26, § 1er, le crédit joker n'est pas utilisé pour des étudiants qui, pour la première fois, s'inscrivent au moyen d'un contrat de diplôme dans l'enseignement supérieur en vue de suivre une ou plusieurs formations, telles que visées aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er.
§ 2. Le crédit allocation d'études de l'étudiant, tel que visé au § 1er, est majoré du nombre d'unités d'études engagées par l'étudiant pendant l'année académique en question, avec un maximum de soixante.
§ 3. Si, pendant sa première année académique de l'enseignement supérieur, l'étudiant engageait moins de soixante unités d'études, la différence entre soixante et le nombre d'unités d'études engagées pendant la première année académique est ajoutée au crédit allocation d'études pour les années académiques suivantes, à condition et dans la mesure ou l'étudiant engage, dans cette année académique ultérieure, plus d'unités d'études que dans l'année académique où il engageait le nombre le plus élève d'unités d'études sans que l'étudiant puisse engager plus de soixante unités d'études.]1
§ 2. Le crédit allocation d'études de l'étudiant, tel que visé au § 1er, est majoré du nombre d'unités d'études engagées par l'étudiant pendant l'année académique en question, avec un maximum de soixante.
§ 3. Si, pendant sa première année académique de l'enseignement supérieur, l'étudiant engageait moins de soixante unités d'études, la différence entre soixante et le nombre d'unités d'études engagées pendant la première année académique est ajoutée au crédit allocation d'études pour les années académiques suivantes, à condition et dans la mesure ou l'étudiant engage, dans cette année académique ultérieure, plus d'unités d'études que dans l'année académique où il engageait le nombre le plus élève d'unités d'études sans que l'étudiant puisse engager plus de soixante unités d'études.]1
Modifications
Art.23. [1 § 1. Iedere student die zich inschrijft voor een aantal studiepunten om een diploma van een bepaalde opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, te behalen, kan in aanmerking komen voor een studietoelage voor zover en in de mate dat hij over studietoelagekrediet beschikt.
Per academiejaar kan een student maximaal voor zestig studiepunten een studietoelage krijgen.
§ 2. Opgenomen studiepunten, waarvoor al dan niet een studietoelage werd toegekend, worden in mindering gebracht op het studietoelagekrediet.
Het studietoelagekrediet kan nooit minder bedragen dan nul.
§ 3. [5 In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan een student maximum een studietoelage ontvangen voor het aantal opgenomen studiepunten dat gelijk is aan het verschil tussen het aantal studiepunten dat de student voor zijn studietoelagegerechtigdheid maximaal mag verwerven om een diploma te behalen, zoals bedoeld in het tweede tot en met het twaalfde lid, en de som van het aantal verworven studiepunten dat de student op het einde van het laatst gevolgde academiejaar in totaal behaald heeft voor het volgen van de opleiding of opleidingen in kwestie.
Een student mag voor het behalen van een eerste graduaatsdiploma slechts zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de graduaatsopleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met zestig.
De student die reeds een graduaatsdiploma behaald heeft, mag voor het behalen van een tweede graduaatsdiploma zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :
1° de totale studieomvang die de eerste graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
2° de totale studieomvang die de tweede graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
3° zestig extra studiepunten.
De student die reeds twee graduaatsdiploma's behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, § 1, tweede lid, mag voor het behalen van een derde graduaatsdiploma zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :
1° de totale studieomvang die de eerste graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
2° de totale studieomvang die de tweede graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
3° de totale studieomvang die de derde graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
4° zestig extra studiepunten.
Als de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere graduaatsopleidingen heeft ingeschreven, wordt de graduaatsopleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens.
Een student mag voor het behalen van een eerste bachelordiploma slechts zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de bacheloropleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met zestig.
De student die reeds een bachelordiploma behaald heeft, mag voor het behalen van een tweede bachelordiploma zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :
1° de totale studieomvang die de eerste bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
2° de totale studieomvang die de tweede bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
3° zestig extra studiepunten.
De student die reeds twee bachelordiploma's behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, § 1, derde lid, mag voor het behalen van een derde bachelordiploma zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :
1° de totale studieomvang die de eerste bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
2° de totale studieomvang die de tweede bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
3° de totale studieomvang die de derde bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
4° zestig extra studiepunten.
Als de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere bacheloropleidingen heeft ingeschreven, wordt de bacheloropleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens.
Een student mag voor het behalen van een masterdiploma slechts zo veel studiepunten voor masteropleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de masteropleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met dertig.
De student die reeds een masterdiploma behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, § 1, vierde lid, mag voor het behalen van een tweede masterdiploma zo veel studiepunten voor masteropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :
1° de totale studieomvang die de eerste masteropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
2° de totale studieomvang die de tweede masteropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
3° dertig extra studiepunten.
Indien de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere masteropleidingen heeft ingeschreven, wordt de masteropleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens.]5
[3 § 4. [6 ...]6]3
Per academiejaar kan een student maximaal voor zestig studiepunten een studietoelage krijgen.
§ 2. Opgenomen studiepunten, waarvoor al dan niet een studietoelage werd toegekend, worden in mindering gebracht op het studietoelagekrediet.
Het studietoelagekrediet kan nooit minder bedragen dan nul.
§ 3. [5 In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan een student maximum een studietoelage ontvangen voor het aantal opgenomen studiepunten dat gelijk is aan het verschil tussen het aantal studiepunten dat de student voor zijn studietoelagegerechtigdheid maximaal mag verwerven om een diploma te behalen, zoals bedoeld in het tweede tot en met het twaalfde lid, en de som van het aantal verworven studiepunten dat de student op het einde van het laatst gevolgde academiejaar in totaal behaald heeft voor het volgen van de opleiding of opleidingen in kwestie.
Een student mag voor het behalen van een eerste graduaatsdiploma slechts zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de graduaatsopleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met zestig.
De student die reeds een graduaatsdiploma behaald heeft, mag voor het behalen van een tweede graduaatsdiploma zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :
1° de totale studieomvang die de eerste graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
2° de totale studieomvang die de tweede graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
3° zestig extra studiepunten.
De student die reeds twee graduaatsdiploma's behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, § 1, tweede lid, mag voor het behalen van een derde graduaatsdiploma zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :
1° de totale studieomvang die de eerste graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
2° de totale studieomvang die de tweede graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
3° de totale studieomvang die de derde graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
4° zestig extra studiepunten.
Als de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere graduaatsopleidingen heeft ingeschreven, wordt de graduaatsopleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens.
Een student mag voor het behalen van een eerste bachelordiploma slechts zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de bacheloropleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met zestig.
De student die reeds een bachelordiploma behaald heeft, mag voor het behalen van een tweede bachelordiploma zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :
1° de totale studieomvang die de eerste bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
2° de totale studieomvang die de tweede bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
3° zestig extra studiepunten.
De student die reeds twee bachelordiploma's behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, § 1, derde lid, mag voor het behalen van een derde bachelordiploma zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :
1° de totale studieomvang die de eerste bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
2° de totale studieomvang die de tweede bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
3° de totale studieomvang die de derde bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
4° zestig extra studiepunten.
Als de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere bacheloropleidingen heeft ingeschreven, wordt de bacheloropleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens.
Een student mag voor het behalen van een masterdiploma slechts zo veel studiepunten voor masteropleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de masteropleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met dertig.
De student die reeds een masterdiploma behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, § 1, vierde lid, mag voor het behalen van een tweede masterdiploma zo veel studiepunten voor masteropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :
1° de totale studieomvang die de eerste masteropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;
2° de totale studieomvang die de tweede masteropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;
3° dertig extra studiepunten.
Indien de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere masteropleidingen heeft ingeschreven, wordt de masteropleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens.]5
[3 § 4. [6 ...]6]3
Modifications
Art.23. [1 §1er. Chaque étudiant qui s'inscrit à un nombre d'unités d'études afin d'obtenir un diplôme d'une certaine formation, telle que visée à l'article 21, § 1er, est admissible à une allocation d'études, pour autant et dans la mesure où il dispose d'un crédit allocation d'études.
Un étudiant peut obtenir, par année académique, une allocation d'études pour soixante unités d'études au maximum.
§ 2. Les unités d'études engagées pour lesquelles une allocation d'études a été attribuée ou non, sont déduites du crédit allocation d'études.
Le crédit allocation d'études ne peut jamais être inférieur à zéro.
§ 3. [5 Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, un étudiant peut recevoir au maximum une allocation d'études pour le nombre d'unités d'études engagées correspondant à la différence entre le nombre d'unités d'études que l'étudiant peut acquérir au maximum en vue de son droit à une allocation d'études pour obtenir un diplôme, tel que visé aux alinéas 2 à 12, et la somme des unités d'études acquises au total par l'étudiant au terme de sa dernière année académique pour avoir suivi la formation ou les formations en question.
Pour obtenir un premier diplôme de graduat, un étudiant ne peut obtenir plus d'unités d'études pour des formations de graduat que le nombre d'unités d'études que compte le volume total des études de la formation de graduat à laquelle l'étudiant s'est inscrit dans l'année académique en question, majoré de soixante.
L'étudiant déjà titulaire d'un diplôme de graduat peut, pour obtenir un deuxième diplôme de graduat, acquérir autant d'unités d'études pour des formations de graduat que la somme des unités d'études mentionnées ci-dessous :
1° le volume total des études que compte normalement la première formation de graduat pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
2° le volume total des études que compte normalement la deuxième formation de graduat à laquelle le candidat est inscrit ;
3° soixante-six unités d'études supplémentaires.
L'étudiant déjà titulaire de deux diplômes de graduat qui remplit les conditions de l'article 21, § 1er, alinéa 2, peut, pour obtenir un troisième diplôme de graduat, acquérir autant d'unités d'études pour des formations de graduat que la somme des unités d'études mentionnées ci-dessous :
1° le volume total des études que compte normalement la première formation de graduat pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
2° le volume total des études que compte normalement la deuxième formation de graduat pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
3° le volume total des études que compte normalement la troisième formation de graduat à laquelle le candidat est inscrit ;
4° soixante-six unités d'études supplémentaires.
Lorsque l'étudiant s'est inscrit à plus d'une formation de graduat dans l'année académique concernée, la formation de graduat avec le volume des études le plus important sera prise en compte pour déterminer la limite d'acquisition.
Pour obtenir un premier diplôme de bachelor, un étudiant ne peut acquérir plus d'unités d'études pour des formations de bachelor que le nombre d'unités d'études que compte le volume total des études de la formation de bachelor à laquelle l'étudiant s'est inscrit dans l'année académique en question, majoré de soixante.
L'étudiant déjà titulaire d'un diplôme de bachelor peut, pour obtenir un deuxième diplôme de bachelor, acquérir autant d'unités d'études pour des formations de bachelor que la somme des unités d'études mentionnées ci-dessous :
1° le volume total des études que compte normalement la première formation de bachelor, pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
2° le volume total des études que compte normalement la deuxième formation de bachelor à laquelle le candidat est inscrit ;
3° soixante-six unités d'études supplémentaires.
L'étudiant déjà titulaire de deux diplômes de bachelor qui remplit les conditions de l'article 21, § 1er, alinéa 3, peut, pour obtenir un troisième diplôme de bachelor, acquérir autant d'unités d'études pour des formations de bachelor que la somme des unités d'études mentionnées ci-dessous :
1° le volume total des études que compte normalement la première formation de bachelor, pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
2° le volume total des études que compte normalement la deuxième formation de bachelor, pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
3° le volume total des études que compte normalement la troisième formation de bachelor à laquelle le candidat est inscrit ;
4° soixante-six unités d'études supplémentaires.
Lorsque l'étudiant s'est inscrit à plus d'une formation de bachelor dans l'année académique concernée, la formation de bachelor avec le volume des études le plus important sera prise en compte pour déterminer la limite d'acquisition.
Pour obtenir un diplôme de master, un étudiant ne peut acquérir plus d'unités d'études pour des formations de master que le nombre d'unités d'études que compte le volume total des études de la formation de master à laquelle l'étudiant s'est inscrit dans l'année académique concernée, majoré de trente.
L'étudiant déjà titulaire d'un diplôme de master qui remplit les conditions de l'article 21, § 1er, alinéa 4, peut, pour obtenir un second diplôme de master, acquérir autant d'unités d'études pour des formations de master que la somme des unités d'études mentionnées ci-dessous :
1° le volume total des études que compte normalement la première formation de master pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
2° le volume total des études que compte normalement la seconde formation de master à laquelle le candidat est inscrit ;
3° trente unités d'études supplémentaires.
Lorsque l'étudiant s'est inscrit à plus d'une formation de master dans l'année académique concernée, la formation de master avec le volume des études le plus important sera prise en compte pour déterminer la limite d'acquisition.]5
[3 § 4. [6 ...]6]3
Un étudiant peut obtenir, par année académique, une allocation d'études pour soixante unités d'études au maximum.
§ 2. Les unités d'études engagées pour lesquelles une allocation d'études a été attribuée ou non, sont déduites du crédit allocation d'études.
Le crédit allocation d'études ne peut jamais être inférieur à zéro.
§ 3. [5 Par dérogation au paragraphe 1er, alinéa 1er, un étudiant peut recevoir au maximum une allocation d'études pour le nombre d'unités d'études engagées correspondant à la différence entre le nombre d'unités d'études que l'étudiant peut acquérir au maximum en vue de son droit à une allocation d'études pour obtenir un diplôme, tel que visé aux alinéas 2 à 12, et la somme des unités d'études acquises au total par l'étudiant au terme de sa dernière année académique pour avoir suivi la formation ou les formations en question.
Pour obtenir un premier diplôme de graduat, un étudiant ne peut obtenir plus d'unités d'études pour des formations de graduat que le nombre d'unités d'études que compte le volume total des études de la formation de graduat à laquelle l'étudiant s'est inscrit dans l'année académique en question, majoré de soixante.
L'étudiant déjà titulaire d'un diplôme de graduat peut, pour obtenir un deuxième diplôme de graduat, acquérir autant d'unités d'études pour des formations de graduat que la somme des unités d'études mentionnées ci-dessous :
1° le volume total des études que compte normalement la première formation de graduat pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
2° le volume total des études que compte normalement la deuxième formation de graduat à laquelle le candidat est inscrit ;
3° soixante-six unités d'études supplémentaires.
L'étudiant déjà titulaire de deux diplômes de graduat qui remplit les conditions de l'article 21, § 1er, alinéa 2, peut, pour obtenir un troisième diplôme de graduat, acquérir autant d'unités d'études pour des formations de graduat que la somme des unités d'études mentionnées ci-dessous :
1° le volume total des études que compte normalement la première formation de graduat pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
2° le volume total des études que compte normalement la deuxième formation de graduat pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
3° le volume total des études que compte normalement la troisième formation de graduat à laquelle le candidat est inscrit ;
4° soixante-six unités d'études supplémentaires.
Lorsque l'étudiant s'est inscrit à plus d'une formation de graduat dans l'année académique concernée, la formation de graduat avec le volume des études le plus important sera prise en compte pour déterminer la limite d'acquisition.
Pour obtenir un premier diplôme de bachelor, un étudiant ne peut acquérir plus d'unités d'études pour des formations de bachelor que le nombre d'unités d'études que compte le volume total des études de la formation de bachelor à laquelle l'étudiant s'est inscrit dans l'année académique en question, majoré de soixante.
L'étudiant déjà titulaire d'un diplôme de bachelor peut, pour obtenir un deuxième diplôme de bachelor, acquérir autant d'unités d'études pour des formations de bachelor que la somme des unités d'études mentionnées ci-dessous :
1° le volume total des études que compte normalement la première formation de bachelor, pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
2° le volume total des études que compte normalement la deuxième formation de bachelor à laquelle le candidat est inscrit ;
3° soixante-six unités d'études supplémentaires.
L'étudiant déjà titulaire de deux diplômes de bachelor qui remplit les conditions de l'article 21, § 1er, alinéa 3, peut, pour obtenir un troisième diplôme de bachelor, acquérir autant d'unités d'études pour des formations de bachelor que la somme des unités d'études mentionnées ci-dessous :
1° le volume total des études que compte normalement la première formation de bachelor, pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
2° le volume total des études que compte normalement la deuxième formation de bachelor, pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
3° le volume total des études que compte normalement la troisième formation de bachelor à laquelle le candidat est inscrit ;
4° soixante-six unités d'études supplémentaires.
Lorsque l'étudiant s'est inscrit à plus d'une formation de bachelor dans l'année académique concernée, la formation de bachelor avec le volume des études le plus important sera prise en compte pour déterminer la limite d'acquisition.
Pour obtenir un diplôme de master, un étudiant ne peut acquérir plus d'unités d'études pour des formations de master que le nombre d'unités d'études que compte le volume total des études de la formation de master à laquelle l'étudiant s'est inscrit dans l'année académique concernée, majoré de trente.
L'étudiant déjà titulaire d'un diplôme de master qui remplit les conditions de l'article 21, § 1er, alinéa 4, peut, pour obtenir un second diplôme de master, acquérir autant d'unités d'études pour des formations de master que la somme des unités d'études mentionnées ci-dessous :
1° le volume total des études que compte normalement la première formation de master pour laquelle le candidat possède un diplôme ;
2° le volume total des études que compte normalement la seconde formation de master à laquelle le candidat est inscrit ;
3° trente unités d'études supplémentaires.
Lorsque l'étudiant s'est inscrit à plus d'une formation de master dans l'année académique concernée, la formation de master avec le volume des études le plus important sera prise en compte pour déterminer la limite d'acquisition.]5
[3 § 4. [6 ...]6]3
Modifications
Art.24. [1 § 1. Bij de berekening van het bedrag van de studietoelage wordt het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar in kwestie in rekening gebracht, voor zover en in de mate dat het studietoelagekrediet toereikend is.
§ 2. Om in aanmerking te komen voor een studietoelage, moet de student minstens 27 studiepunten opnemen, waarbij de studiepunten tegelijkertijd kunnen betrekking hebben op verschillende opleidingen, zoals bedoeld in artikel 21, § 1.
In afwijking van het eerste lid komt de student die minder dan 27 studiepunten opneemt in aanmerking voor een studietoelage als hij in zijn diplomajaar zit.
[2 In afwijking van het eerste lid komt een student die minder dan 27 studiepunten opneemt, in aanmerking voor een studietoelage als het voor die student om medische redenen onmogelijk is om in te schrijven voor 27 studiepunten of meer.
De ziekte van de student wordt aangetoond aan de hand van doktersattesten waarbij een arts attesteert dat de student wegens ziekte niet in staat is meer studiepunten op te nemen. De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten waarop deze gegevens worden meegedeeld.]2
§ 3. Als de studieomvang van de opleiding niet wordt uitgedrukt in studiepunten, wordt de studieomvang voor een academiejaar vastgesteld op zestig studiepunten.
Als de student kan aantonen dat de door hem gevolgde opleiding, die niet uitgedrukt wordt in studiepunten, niet voltijds is, wordt de studieomvang bepaald op dertig studiepunten.]1
§ 2. Om in aanmerking te komen voor een studietoelage, moet de student minstens 27 studiepunten opnemen, waarbij de studiepunten tegelijkertijd kunnen betrekking hebben op verschillende opleidingen, zoals bedoeld in artikel 21, § 1.
In afwijking van het eerste lid komt de student die minder dan 27 studiepunten opneemt in aanmerking voor een studietoelage als hij in zijn diplomajaar zit.
[2 In afwijking van het eerste lid komt een student die minder dan 27 studiepunten opneemt, in aanmerking voor een studietoelage als het voor die student om medische redenen onmogelijk is om in te schrijven voor 27 studiepunten of meer.
De ziekte van de student wordt aangetoond aan de hand van doktersattesten waarbij een arts attesteert dat de student wegens ziekte niet in staat is meer studiepunten op te nemen. De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten waarop deze gegevens worden meegedeeld.]2
§ 3. Als de studieomvang van de opleiding niet wordt uitgedrukt in studiepunten, wordt de studieomvang voor een academiejaar vastgesteld op zestig studiepunten.
Als de student kan aantonen dat de door hem gevolgde opleiding, die niet uitgedrukt wordt in studiepunten, niet voltijds is, wordt de studieomvang bepaald op dertig studiepunten.]1
Art.24. [1 § 1er. Lors du calcul du montant de l'allocation études, le nombre d'unités d'études engagées dans l'année académique concernée est porté en compte, pour autant et dans la mesure où le crédit allocation d'études est suffisant.
§ 2. Afin d'être admissible à une allocation d'études, l'étudiant doit engager au moins 27 unités d'études qui peuvent se rapporter simultanément à différentes formations, telles que visées à l'article 21, § 1er.
Par dérogation au premier alinéa, l'étudiant engageant moins de 27 unités d'études, est admissible à une allocation d'études s'il est inscrit dans son année diplômante.
[2 Par dérogation à l'alinéa 1er, un étudiant qui engage moins de 27 unités d'études est admissible à une allocation d'études si, pour des raisons médicales, il lui est impossible de s'inscrire à 27 unités d'études ou plus.
La maladie de l'étudiant est démontrée au moyen de certificats médicaux dans lesquels un médecin certifie que l'étudiant est incapable d'engager plus d'unités d'études pour cause de maladie. Le Gouvernement flamand détermine les modalités de communication de ces données.]2
§ 3. Lorsque le volume des études de la formation n'est pas exprimé en unités d'études, le volume des études pour une année académique est fixé à soixante unités d'études.
Si l'étudiant peut démontrer que la formation suivie par lui, qui n'est pas exprimée en unités d'études, n'est pas à temps plein, le volume des études est fixé à trente unités d'études.]1
§ 2. Afin d'être admissible à une allocation d'études, l'étudiant doit engager au moins 27 unités d'études qui peuvent se rapporter simultanément à différentes formations, telles que visées à l'article 21, § 1er.
Par dérogation au premier alinéa, l'étudiant engageant moins de 27 unités d'études, est admissible à une allocation d'études s'il est inscrit dans son année diplômante.
[2 Par dérogation à l'alinéa 1er, un étudiant qui engage moins de 27 unités d'études est admissible à une allocation d'études si, pour des raisons médicales, il lui est impossible de s'inscrire à 27 unités d'études ou plus.
La maladie de l'étudiant est démontrée au moyen de certificats médicaux dans lesquels un médecin certifie que l'étudiant est incapable d'engager plus d'unités d'études pour cause de maladie. Le Gouvernement flamand détermine les modalités de communication de ces données.]2
§ 3. Lorsque le volume des études de la formation n'est pas exprimé en unités d'études, le volume des études pour une année académique est fixé à soixante unités d'études.
Si l'étudiant peut démontrer que la formation suivie par lui, qui n'est pas exprimée en unités d'études, n'est pas à temps plein, le volume des études est fixé à trente unités d'études.]1
Art.25. [1 Indien een student studiepunten opneemt voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 21, § 1, doch in hetzelfde academiejaar eveneens is ingeschreven voor het volgen van een voortgezette opleiding [2 of een voorbereidingsprogramma dat gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding]2 waarvoor overeenkomstig artikel 21, § 1, geen studietoelage gegeven kan worden, komt de student dat academiejaar evenmin in aanmerking voor een studietoelage voor het volgen van de opleiding die wel beantwoordt aan artikel 21, § 1.
Het eerste lid is niet van toepassing indien de student in de financierbare opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, in zijn diplomajaar zit.]1
Het eerste lid is niet van toepassing indien de student in de financierbare opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, in zijn diplomajaar zit.]1
Art.25. [1 Si un étudiant engage des unités d'études pour une formation telle que visée à l'article 21, § 1er, mais est également inscrit dans la même année d'études à une formation continue [2 ou un programme préparatoire suivi à titre de préparation à une formation continue]2 pour laquelle aucune allocation d'études ne peut être donnée conformément à l'article 21, § 1er, l'étudiant n'est pas admissible non plus à une allocation d'études pour suivre la formation qui remplit toutefois les conditions de l'article 21, § 1er.
Le premier alinéa n'est pas applicable si l'étudiant dans la formation admise au financement visée à l'article 21, § 1er, suit l'année diplômante.]1
Le premier alinéa n'est pas applicable si l'étudiant dans la formation admise au financement visée à l'article 21, § 1er, suit l'année diplômante.]1
Art.26. [1 § 1. Indien de student een aanvraag indient voor een studietoelage maar voor het academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan hij beschikbaar heeft op zijn studietoelagekrediet, wordt het jokerkrediet aangesproken indien hij hiervoor een studietoelage kan ontvangen.
Het jokerkrediet wordt aangesproken om het studietoelagekrediet aan te vullen voor zover en in de mate dat het aantal opgenomen studiepunten het studietoelagekrediet overschrijdt, met een maximum van zestig studiepunten.
[2 § 2. Het jokerkrediet omvat bij de eerste aanvraag voor een studietoelage zestig studiepunten. Het jokerkrediet wordt aangevuld met het aantal studiepunten dat aan een student die met een diplomacontract was ingeschreven werd teruggegeven conform de bepalingen, vermeld in artikel II.204, § 3, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.
Het jokerkrediet geldt voor de hele studieduur.]2]1
Het jokerkrediet wordt aangesproken om het studietoelagekrediet aan te vullen voor zover en in de mate dat het aantal opgenomen studiepunten het studietoelagekrediet overschrijdt, met een maximum van zestig studiepunten.
[2 § 2. Het jokerkrediet omvat bij de eerste aanvraag voor een studietoelage zestig studiepunten. Het jokerkrediet wordt aangevuld met het aantal studiepunten dat aan een student die met een diplomacontract was ingeschreven werd teruggegeven conform de bepalingen, vermeld in artikel II.204, § 3, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.
Het jokerkrediet geldt voor de hele studieduur.]2]1
Art.26. [1 § 1er. Si l'étudiant introduit une demande d'allocation d'études mais engage pour l'année académique en question un nombre d'unités d'études qui dépasse son crédit allocation d'études disponible, il est fait appel au crédit joker s'il peut bénéficier d'une allocation d'études à cet effet.
Il est fait appel au crédit joker afin de compléter le crédit allocation d'études pour autant et dans la mesure où le nombre d'unités d'études engagées dépasse le crédit allocation d'études, avec un maximum de soixante unités d'études.
[2 § 2. Le crédit joker comprend soixante unités d'études lors de la première demande d'une allocation d'études. Le crédit joker est complété du nombre d'unités d'études qui a été restitué à un étudiant qui était inscrit avec un contrat de diplôme conformément aux dispositions de l'article II.204, § 3, du Code de l'Enseignement supérieur du 11 octobre 2013.
Le crédit joker vaut pour toute la durée des études.]2]1
Il est fait appel au crédit joker afin de compléter le crédit allocation d'études pour autant et dans la mesure où le nombre d'unités d'études engagées dépasse le crédit allocation d'études, avec un maximum de soixante unités d'études.
[2 § 2. Le crédit joker comprend soixante unités d'études lors de la première demande d'une allocation d'études. Le crédit joker est complété du nombre d'unités d'études qui a été restitué à un étudiant qui était inscrit avec un contrat de diplôme conformément aux dispositions de l'article II.204, § 3, du Code de l'Enseignement supérieur du 11 octobre 2013.
Le crédit joker vaut pour toute la durée des études.]2]1
Art.27. [1 § 1. De instellingen voor hoger onderwijs delen aan de [2 afdeling Studietoelagen]2 de volgende informatie mee over de studenten die bij hen zijn ingeschreven :
1° de aard van het contract dat overeenkomstig [3 artikel II.199 van de Codex Hoger Onderwijs]3 werd gesloten tussen de student en de onderwijsinstelling met betrekking tot het academiejaar in kwestie;
2° het aantal studiepunten van de opleidingsonderdelen die deel uitmaken van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, waarvoor de student in het academiejaar in kwestie is ingeschreven;
3 het aantal studiepunten dat de student verworven heeft voor het volgen van de opleidingsonderdelen, zoals bedoeld in 2°;
4° de diploma's, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, die de student in het academiejaar in kwestie behaald heeft;
5° het aantal studiepunten waarvoor een student zich tijdens het academiejaar in kwestie heeft uitgeschreven voor opleidingsonderdelen.
Informatie in verband met de opleiding, behaalde diploma's, opgenomen studiepunten en verworven studiepunten waarvoor de student tijdens andere academiejaren in binnen- of buitenland was ingeschreven, wordt door de student aan de [2 afdeling Studietoelagen]2 meegedeeld.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens in § 1 moeten worden meegedeeld.]1
1° de aard van het contract dat overeenkomstig [3 artikel II.199 van de Codex Hoger Onderwijs]3 werd gesloten tussen de student en de onderwijsinstelling met betrekking tot het academiejaar in kwestie;
2° het aantal studiepunten van de opleidingsonderdelen die deel uitmaken van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, waarvoor de student in het academiejaar in kwestie is ingeschreven;
3 het aantal studiepunten dat de student verworven heeft voor het volgen van de opleidingsonderdelen, zoals bedoeld in 2°;
4° de diploma's, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, die de student in het academiejaar in kwestie behaald heeft;
5° het aantal studiepunten waarvoor een student zich tijdens het academiejaar in kwestie heeft uitgeschreven voor opleidingsonderdelen.
Informatie in verband met de opleiding, behaalde diploma's, opgenomen studiepunten en verworven studiepunten waarvoor de student tijdens andere academiejaren in binnen- of buitenland was ingeschreven, wordt door de student aan de [2 afdeling Studietoelagen]2 meegedeeld.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens in § 1 moeten worden meegedeeld.]1
Art.27. [1 § 1er. Les institutions d'enseignement supérieur communiquent au [2 Division des Allocations d'Etudes]2 les informations suivantes sur les étudiants qui sont inscrits chez eux :
1° la nature du contrat ayant été conclu, conformément à [3 l'article II.199 du Code de l'Enseignement supérieur]3, entre l'étudiant et l'institution d'enseignement relatif à l'année académique concernée;
2° le nombre d'unités d'études des subdivisions de formation qui font partie d'une formation, telle que visée à l'article 21, § 1er, auxquelles l'étudiant intéressé s'est inscrit dans l'année académique en question;
3 le nombre d'unités d'études acquises par l'étudiant pour avoir suivi les subdivisions de formation, telles que visées au 2°;
4° les diplômes, tels que visés à l'article 21, § 1er, que l'étudiant a obtenus dans l'année académique en question;
5° le nombre d'unités d'études pour lesquelles un étudiant s'est désinscrit des subdivisions de formation pendant l'année académique concernée.
L'étudiant communique au [2 Division des Allocations d'Etudes]2 les données sur la formation, les diplômes obtenus, les unités d'études engagées et acquises pour lesquelles l'étudiant était inscrit pendant d'autres années académiques à l'intérieur ou à l'étranger.
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe le mode de communication des données visées au § 1er.]1
1° la nature du contrat ayant été conclu, conformément à [3 l'article II.199 du Code de l'Enseignement supérieur]3, entre l'étudiant et l'institution d'enseignement relatif à l'année académique concernée;
2° le nombre d'unités d'études des subdivisions de formation qui font partie d'une formation, telle que visée à l'article 21, § 1er, auxquelles l'étudiant intéressé s'est inscrit dans l'année académique en question;
3 le nombre d'unités d'études acquises par l'étudiant pour avoir suivi les subdivisions de formation, telles que visées au 2°;
4° les diplômes, tels que visés à l'article 21, § 1er, que l'étudiant a obtenus dans l'année académique en question;
5° le nombre d'unités d'études pour lesquelles un étudiant s'est désinscrit des subdivisions de formation pendant l'année académique concernée.
L'étudiant communique au [2 Division des Allocations d'Etudes]2 les données sur la formation, les diplômes obtenus, les unités d'études engagées et acquises pour lesquelles l'étudiant était inscrit pendant d'autres années académiques à l'intérieur ou à l'étranger.
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe le mode de communication des données visées au § 1er.]1
Afdeling II. - Meeneembaarheid van de studietoelage.
Section II. - Transférabilité de l'allocation d'études.
Art.28. In geval van meeneembaarheid van de studietoelage wordt er een onderscheid gemaakt tussen horizontale en verticale mobiliteit.
Bij horizontale mobiliteit is de student ingeschreven voor een geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijk erkende opleiding aan een ambtshalve geregistreerde instelling en volgt de student in het kader van die opleiding een of meer opleidingsonderdelen in een andere gemeenschap van België of in een ander land binnen of buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, waarbij dit opleidingsonderdeel integraal deel uitmaakt van de opleiding waarvoor de student is ingeschreven.
Bij verticale mobiliteit is de student ingeschreven voor een opleiding aan een instelling in een andere gemeenschap of in een ander land binnen of buiten de Europese Hogeronderwijsruimte.
Bij horizontale mobiliteit is de student ingeschreven voor een geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijk erkende opleiding aan een ambtshalve geregistreerde instelling en volgt de student in het kader van die opleiding een of meer opleidingsonderdelen in een andere gemeenschap van België of in een ander land binnen of buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, waarbij dit opleidingsonderdeel integraal deel uitmaakt van de opleiding waarvoor de student is ingeschreven.
Bij verticale mobiliteit is de student ingeschreven voor een opleiding aan een instelling in een andere gemeenschap of in een ander land binnen of buiten de Europese Hogeronderwijsruimte.
Art.28. En cas de transférabilité de l'allocation d'études, il est fait distinction entre la mobilité horizontale et verticale.
En cas de mobilité horizontale, l'étudiant est inscrit à une formation accréditée, une nouvelle formation agréée ou une formation agréée temporairement, auprès d'une institution enregistrée d'office, et suit, dans le cadre de cette formation, une ou plusieurs subdivisions de formation dans une autre communauté de Belgique ou un autre pays à l'intérieur ou à l'extérieur de l'Espace européen de l'Enseignement supérieur, cette subdivision de formation faisant partie intégrante de la formation à laquelle l'étudiant est inscrit.
En cas de mobilité verticale, l'étudiant est inscrit à une formation auprès d'une institution d'une autre communauté ou d'un autre pays à l'intérieur ou à l'extérieur de l'Espace européen de l'Enseignement supérieur.
En cas de mobilité horizontale, l'étudiant est inscrit à une formation accréditée, une nouvelle formation agréée ou une formation agréée temporairement, auprès d'une institution enregistrée d'office, et suit, dans le cadre de cette formation, une ou plusieurs subdivisions de formation dans une autre communauté de Belgique ou un autre pays à l'intérieur ou à l'extérieur de l'Espace européen de l'Enseignement supérieur, cette subdivision de formation faisant partie intégrante de la formation à laquelle l'étudiant est inscrit.
En cas de mobilité verticale, l'étudiant est inscrit à une formation auprès d'une institution d'une autre communauté ou d'un autre pays à l'intérieur ou à l'extérieur de l'Espace européen de l'Enseignement supérieur.
Art.29. [1 Bij horizontale mobiliteit kunnen studenten zowel binnen als buiten de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage.
Bij verticale mobiliteit kunnen studenten enkel binnen de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage.]1
Bij verticale mobiliteit kunnen studenten enkel binnen de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage.]1
Modifications
Art.29. [1 En cas de mobilité horizontale, les étudiants sont admissibles à une allocation d'études tant à l'intérieur qu'à l'extérieur de l'Espace européen de l'Enseignement supérieur.
En cas de mobilité verticale, les étudiants sont uniquement admissibles à une allocation d'études à l'intérieur de l'Espace européen de l'Enseignement supérieur.]1
En cas de mobilité verticale, les étudiants sont uniquement admissibles à une allocation d'études à l'intérieur de l'Espace européen de l'Enseignement supérieur.]1
Modifications
Art.30. § 1. In afwijking van artikel 20 moet de opleiding in kwestie die gevolgd wordt in het kader van verticale mobiliteit :
1° door de bevoegde overheid in de gemeenschap of het land in kwestie erkend zijn, of gevolgd worden aan een door de bevoegde overheid erkende instelling; en
2° leiden tot een door de bevoegde overheid erkend diploma.
De opleiding die in het verleden voldeed aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, maar waarvan de erkenning van de opleiding of de instelling vervallen is voor de student binnen de normale opleidingsduur de opleiding heeft voltooid, wordt eveneens beschouwd als een opleiding die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid.
§ 2. [1 In afwijking van artikel 29 komt de student die in het kader van verticale mobiliteit studies wenst te volgen buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, in aanmerking voor studiefinanciering na goedkeuring door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt haar beslissing op basis van de volgende aanvullende cumulatieve criteria :
1° voor de te volgen opleiding bestaat geen gelijkwaardige opleiding tussen de volgens de bepalingen van [5 de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]5 geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijk erkende opleidingen [4 ...]4;
2° de opleiding en de organiserende instelling draagt bij aan de verdere uitbouw van de wetenschappelijke discipline. Hierbij wint de Vlaamse Regering het advies in van de [2 Commissie Hoger Onderwijs]2, vermeld in [3 artikel II.23 van de Codex Hoger Onderwijs]3.]1
§ 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2 moet de betrokken student, om in aanmerking te komen voor een studietoelage voor een opleiding in het kader van verticale mobiliteit, voldoen aan een van de volgende voorwaarden :
1° de student heeft zijn hoofdverblijfplaats in het Vlaamse Gewest;
2° de student heeft een diploma secundair onderwijs, uitgereikt door een door het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming gefinancierde, gesubsidieerde of erkende instelling;
3° de student heeft aan een ambtshalve geregistreerde instelling een diploma hoger onderwijs behaald voor een bacheloropleiding of masteropleiding, als vermeld in [5 de lijst, vermeld in artikel II.170, § 2, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]5, of voor een hiermee overeenstemmende opleiding, beëindigd voor de inwerkingtreding van het structuurdecreet.
1° door de bevoegde overheid in de gemeenschap of het land in kwestie erkend zijn, of gevolgd worden aan een door de bevoegde overheid erkende instelling; en
2° leiden tot een door de bevoegde overheid erkend diploma.
De opleiding die in het verleden voldeed aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, maar waarvan de erkenning van de opleiding of de instelling vervallen is voor de student binnen de normale opleidingsduur de opleiding heeft voltooid, wordt eveneens beschouwd als een opleiding die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid.
§ 2. [1 In afwijking van artikel 29 komt de student die in het kader van verticale mobiliteit studies wenst te volgen buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, in aanmerking voor studiefinanciering na goedkeuring door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt haar beslissing op basis van de volgende aanvullende cumulatieve criteria :
1° voor de te volgen opleiding bestaat geen gelijkwaardige opleiding tussen de volgens de bepalingen van [5 de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]5 geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijk erkende opleidingen [4 ...]4;
2° de opleiding en de organiserende instelling draagt bij aan de verdere uitbouw van de wetenschappelijke discipline. Hierbij wint de Vlaamse Regering het advies in van de [2 Commissie Hoger Onderwijs]2, vermeld in [3 artikel II.23 van de Codex Hoger Onderwijs]3.]1
§ 3. Onverminderd het bepaalde in §§ 1 en 2 moet de betrokken student, om in aanmerking te komen voor een studietoelage voor een opleiding in het kader van verticale mobiliteit, voldoen aan een van de volgende voorwaarden :
1° de student heeft zijn hoofdverblijfplaats in het Vlaamse Gewest;
2° de student heeft een diploma secundair onderwijs, uitgereikt door een door het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming gefinancierde, gesubsidieerde of erkende instelling;
3° de student heeft aan een ambtshalve geregistreerde instelling een diploma hoger onderwijs behaald voor een bacheloropleiding of masteropleiding, als vermeld in [5 de lijst, vermeld in artikel II.170, § 2, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]5, of voor een hiermee overeenstemmende opleiding, beëindigd voor de inwerkingtreding van het structuurdecreet.
Modifications
Art.30. § 1er. Par dérogation à l'article 20, la formation en question qui est suivie dans le cadre de la mobilité verticale doit :
1° être agréée par l'autorité compétente dans la communauté ou le pays en question, ou être suivie auprès d'une institution agréée par l'autorité compétente; et
2° conduire à un diplôme reconnu par l'autorité compétente.
La formation qui, auparavant, remplissait les conditions visées à l'alinéa premier, mais dont l'agrément ou l'agrément de l'institution où elle est dispensée expire avant que l'étudiant ait achevé la formation endéans la durée normale de la formation, est également considérée comme une formation remplissant les conditions visées à l'alinéa premier.
§ 2. [1 Par dérogation à l'article 29, l'étudiant qui souhaite suivre, dans le cadre de la mobilité verticale, des études en dehors de l'Espace européen de l'Enseignement supérieur, est admissible à l'aide financière aux études moyennant approbation par le Gouvernement flamand. Le Gouvernement prend sa décision sur la base des suivants critères cumulatifs complémentaires :
1° pour la formation à suivre, il n'existe pas de formation équivalente entre les nouvelles formations agréées ou les formations agréées temporairement conformément aux dispositions du [5 Code de l'Enseignement supérieur du 11 octobre 2013]5 [4 ...]4;
2° la formation et l'institution organisatrice contribuent au développement de la discipline scientifique. Pour parvenir à cette conclusion, le Gouvernement flamand demande l'avis de la [2 Commissie Hoger Onderwijs]2, visée à [3 l'article II.23 du Code de l'Enseignement supérieur]3.]1
§ 3. Sans préjudice des dispositions des §§ 1er et 2, l'étudiant intéressé, pour entrer en ligne de compte pour une allocation d'études pour une formation dans le cadre de la mobilité verticale, doit satisfaire à une des conditions suivantes :
1° l'étudiant a sa résidence principale dans la Région flamande;
2° l'étudiant est titulaire d'un diplôme de l'enseignement secondaire, délivré par un établissement financé, subventionné ou agréé par le Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation;
3° l'étudiant a obtenu, auprès d'une institution enregistrée d'office, un diplôme de l'enseignement supérieur pour une formation de bachelor ou de master, telle que visée à [5 la liste, visée à l'article II.170, § 2 du Code de l'Enseignement supérieur du 11 octobre 2013]5, ou pour une formation correspondante, achevée avant l'entrée en vigueur du décret de restructuration.
1° être agréée par l'autorité compétente dans la communauté ou le pays en question, ou être suivie auprès d'une institution agréée par l'autorité compétente; et
2° conduire à un diplôme reconnu par l'autorité compétente.
La formation qui, auparavant, remplissait les conditions visées à l'alinéa premier, mais dont l'agrément ou l'agrément de l'institution où elle est dispensée expire avant que l'étudiant ait achevé la formation endéans la durée normale de la formation, est également considérée comme une formation remplissant les conditions visées à l'alinéa premier.
§ 2. [1 Par dérogation à l'article 29, l'étudiant qui souhaite suivre, dans le cadre de la mobilité verticale, des études en dehors de l'Espace européen de l'Enseignement supérieur, est admissible à l'aide financière aux études moyennant approbation par le Gouvernement flamand. Le Gouvernement prend sa décision sur la base des suivants critères cumulatifs complémentaires :
1° pour la formation à suivre, il n'existe pas de formation équivalente entre les nouvelles formations agréées ou les formations agréées temporairement conformément aux dispositions du [5 Code de l'Enseignement supérieur du 11 octobre 2013]5 [4 ...]4;
2° la formation et l'institution organisatrice contribuent au développement de la discipline scientifique. Pour parvenir à cette conclusion, le Gouvernement flamand demande l'avis de la [2 Commissie Hoger Onderwijs]2, visée à [3 l'article II.23 du Code de l'Enseignement supérieur]3.]1
§ 3. Sans préjudice des dispositions des §§ 1er et 2, l'étudiant intéressé, pour entrer en ligne de compte pour une allocation d'études pour une formation dans le cadre de la mobilité verticale, doit satisfaire à une des conditions suivantes :
1° l'étudiant a sa résidence principale dans la Région flamande;
2° l'étudiant est titulaire d'un diplôme de l'enseignement secondaire, délivré par un établissement financé, subventionné ou agréé par le Ministère flamand de l'Enseignement et de la Formation;
3° l'étudiant a obtenu, auprès d'une institution enregistrée d'office, un diplôme de l'enseignement supérieur pour une formation de bachelor ou de master, telle que visée à [5 la liste, visée à l'article II.170, § 2 du Code de l'Enseignement supérieur du 11 octobre 2013]5, ou pour une formation correspondante, achevée avant l'entrée en vigueur du décret de restructuration.
Modifications
Art.31. [1 Voor de toepassing van de artikelen 21 en 24 wordt voor de opleidingen die gevolgd worden in het kader van verticale mobiliteit, door de afdeling Studietoelagen bepaald hoeveel opgenomen en verworven studiepunten op het studietoelagekrediet verrekend moeten worden. De afdeling Studietoelagen baseert zich daarbij op het advies van de betrokken overheid, op het advies van NARIC of op de door NARIC ter beschikking gestelde informatie over buitenlandse opleidingen.]1
Modifications
Art.31. [1 Pour des formations suivies dans le cadre de la mobilité verticale, il est décidé, pour l'application des articles 21 et 24, par a Division des Allocations d'Etudes, combien d'unités d'études engagées et acquises doivent être imputées au crédit allocation d'études. La Division des Allocations d'Etudes se base à cet effet sur l'avis de l'autorité intéressée, sur l'avis de NARIC ou sur les renseignements sur les formations étrangères mis à la disposition par NARIC.]1
Modifications
Art.32. In afwijking van artikel 27 deelt de student die een opleiding volgt in het kader van verticale mobiliteit alle gegevens in verband met de in de andere gemeenschap of in het buitenland gevolgde opleiding en de behaalde resultaten aan de [1 afdeling Studietoelagen]1 mee op basis van inschrijvingsbewijzen, diploma's en attesten, uitgereikt door de bevoegde overheid in de gemeenschap of in het land in kwestie.
Modifications
Art.32. Par dérogation à l'article 27, l'étudiant qui suit une formation dans le cadre de la mobilité verticale communique au [1 Division des Allocations d'Etudes]1 toutes les données relatives à la formation suivie dans l'autre communauté ou à l'étranger et les résultats obtenus sur la base d'attestations d'inscription, de diplômes et d'attestations, délivrés par l'autorité compétente dans la communauté ou le pays en question.
Modifications
TITEL IV. - Financiële voorwaarden.
TITRE IV. - Conditions financières.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
CHAPITRE Ier. - Disposition générale.
Art.33. Om te bepalen of een [4 ...]4 student in aanmerking komt voor een toelage, wordt uitgegaan van de leefeenheid van de betrokken [4 ...]4 student en het referentie-inkomen van zijn leefeenheid.
[3 In afwijking van het eerste lid heeft een pleegkind of pleeggast als vermeld in artikel 2, 8° en 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg recht op een volledige toelage op voorwaarde dat het pleegkind of de pleeggast langer dan één jaar onafgebroken [5 bij een pleeggezin]5 verblijft.]3
[2 Voor de toepassing van het tweede lid is artikel 7, eerste lid van overeenkomstige toepassing.]2
[3 In afwijking van het eerste lid heeft een pleegkind of pleeggast als vermeld in artikel 2, 8° en 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg recht op een volledige toelage op voorwaarde dat het pleegkind of de pleeggast langer dan één jaar onafgebroken [5 bij een pleeggezin]5 verblijft.]3
[2 Voor de toepassing van het tweede lid is artikel 7, eerste lid van overeenkomstige toepassing.]2
Art.33. Afin d'établir si [4 ...]4 un étudiant est admissible ou non à une allocation, l'unité de vie de l'étudiant et le revenu de référence de cette unité de vie sont pris en compte.
[3 Par dérogation à l'alinéa premier, un enfant placé ou un adulte placé tel que visé à l'article 2, 8° et 10°, du décret du 29 juin 2012 portant organisation du placement familial, a droit à l'allocation totale à condition que l'enfant placé ou l'adulte placé séjourne pendant plus d'un an sans interruption [5 auprès d'une famille d'accueil]5.]3
[2 Pour l'application du deuxième alinéa, l'article 7, premier alinéa s'applique par analogie.]2
[3 Par dérogation à l'alinéa premier, un enfant placé ou un adulte placé tel que visé à l'article 2, 8° et 10°, du décret du 29 juin 2012 portant organisation du placement familial, a droit à l'allocation totale à condition que l'enfant placé ou l'adulte placé séjourne pendant plus d'un an sans interruption [5 auprès d'une famille d'accueil]5.]3
[2 Pour l'application du deuxième alinéa, l'article 7, premier alinéa s'applique par analogie.]2
Modifications
HOOFDSTUK II. - Categorieën van leefeenheden.
CHAPITRE II. - Catégories d'unités de vie.
Art.34. § 1. Er wordt rekening gehouden met de volgende categorieën van leefeenheden :
1° de leefeenheid waar de [5 ...]5 student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij één of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat;
2° [3 de leefeenheid waar de [5 ...]5 student ingevolge een gerechtelijke uitspraak of een tussenkomst van een publiekrechtelijke overheid of instelling [4 zijn hoofdverblijfplaats heeft bij]4 een andere natuurlijke persoon dan de ouders van wie zijn afstamming vaststaat, of de leefeenheid waar de [5 ...]5 student minstens drie jaar zijn hoofdverblijfplaats heeft bij of [4 zijn hoofdverblijfplaats heeft bij]4 een andere natuurlijke persoon dan een of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat;]3
3° gehuwde [5 ...]5 studenten;
4° zelfstandige [5 ...]5 studenten;
5° alleenstaande [5 ...]5 studenten.
§ 2. [1 De bepaling van de categorie van de leefeenheid gebeurt voor elke [5 ...]5 student afzonderlijk.]1
§ 3. De Vlaamse Regering geeft een nadere begripsomschrijving van de verschillende categorieën van leefeenheden op basis waarvan de toelage van de [5 ...]5 student wordt berekend, en bepaalt de persoon of personen van wie het referentie-inkomen in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de toelage.
§ 4. Bij het bepalen van de leefeenheid waartoe een [5 ...]5 student behoort, wordt eerst nagegaan of de [5 ...]5 student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van gehuwde [5 ...]5 studenten, vermeld in § 1, 3°, zo niet of de [5 ...]5 student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van zelfstandige [5 ...]5 studenten, vermeld in § 1, 4°, zo niet of de [5 ...]5 student voldoet aan de voorwaarden van de categorie van leefeenheid waar de [5 ...]5 student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij één of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat, vermeld in § 1, 1°, zo niet of de [5 ...]5 student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van de leefeenheid waar de [5 ...]5 student verblijft bij een andere natuurlijke persoon, vermeld in § 1, 2°.
Als wordt vastgesteld dat de [5 ...]5 student niet behoort tot een van de categorieën van leefeenheid, vermeld in § 1, 1°, 2°, 3° of 4°, wordt nagegaan of de [5 ...]5 student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van alleenstaande [5 ...]5 student, vermeld in § 1, 5°.
Als wordt vastgesteld dat de [5 ...]5 student niet behoort tot een van de categorieën van leefeenheden, vermeld in § 1, wordt de [5 ...]5 student beschouwd als een persoon die behoort tot de categorie van leefeenheid, vermeld in § 1, 1° of 2°, waarbij desgevallend wordt uitgegaan van de laatste hoofdverblijfplaats van de student [5 ...]5 bij een ouder van wie zijn afstamming vaststaat of bij een andere natuurlijke persoon, als vermeld in § 1, 2°.
§ 5. Als een [5 ...]5 student bij zijn aanvraag aangeeft dat hij behoort tot een leefeenheid als vermeld in § 1, 3°, 4° of 5°, maar overeenkomstig § 4 deel uitmaakt van een leefeenheid als vermeld in § 1, 1° of 2°, worden de gegevens over de inkomsten bij de toekenning of afwijzing van de aanvraag niet door de [2 afdeling Studietoelagen]2 meegedeeld aan de aanvrager.
1° de leefeenheid waar de [5 ...]5 student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij één of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat;
2° [3 de leefeenheid waar de [5 ...]5 student ingevolge een gerechtelijke uitspraak of een tussenkomst van een publiekrechtelijke overheid of instelling [4 zijn hoofdverblijfplaats heeft bij]4 een andere natuurlijke persoon dan de ouders van wie zijn afstamming vaststaat, of de leefeenheid waar de [5 ...]5 student minstens drie jaar zijn hoofdverblijfplaats heeft bij of [4 zijn hoofdverblijfplaats heeft bij]4 een andere natuurlijke persoon dan een of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat;]3
3° gehuwde [5 ...]5 studenten;
4° zelfstandige [5 ...]5 studenten;
5° alleenstaande [5 ...]5 studenten.
§ 2. [1 De bepaling van de categorie van de leefeenheid gebeurt voor elke [5 ...]5 student afzonderlijk.]1
§ 3. De Vlaamse Regering geeft een nadere begripsomschrijving van de verschillende categorieën van leefeenheden op basis waarvan de toelage van de [5 ...]5 student wordt berekend, en bepaalt de persoon of personen van wie het referentie-inkomen in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de toelage.
§ 4. Bij het bepalen van de leefeenheid waartoe een [5 ...]5 student behoort, wordt eerst nagegaan of de [5 ...]5 student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van gehuwde [5 ...]5 studenten, vermeld in § 1, 3°, zo niet of de [5 ...]5 student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van zelfstandige [5 ...]5 studenten, vermeld in § 1, 4°, zo niet of de [5 ...]5 student voldoet aan de voorwaarden van de categorie van leefeenheid waar de [5 ...]5 student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij één of beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat, vermeld in § 1, 1°, zo niet of de [5 ...]5 student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van de leefeenheid waar de [5 ...]5 student verblijft bij een andere natuurlijke persoon, vermeld in § 1, 2°.
Als wordt vastgesteld dat de [5 ...]5 student niet behoort tot een van de categorieën van leefeenheid, vermeld in § 1, 1°, 2°, 3° of 4°, wordt nagegaan of de [5 ...]5 student voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van alleenstaande [5 ...]5 student, vermeld in § 1, 5°.
Als wordt vastgesteld dat de [5 ...]5 student niet behoort tot een van de categorieën van leefeenheden, vermeld in § 1, wordt de [5 ...]5 student beschouwd als een persoon die behoort tot de categorie van leefeenheid, vermeld in § 1, 1° of 2°, waarbij desgevallend wordt uitgegaan van de laatste hoofdverblijfplaats van de student [5 ...]5 bij een ouder van wie zijn afstamming vaststaat of bij een andere natuurlijke persoon, als vermeld in § 1, 2°.
§ 5. Als een [5 ...]5 student bij zijn aanvraag aangeeft dat hij behoort tot een leefeenheid als vermeld in § 1, 3°, 4° of 5°, maar overeenkomstig § 4 deel uitmaakt van een leefeenheid als vermeld in § 1, 1° of 2°, worden de gegevens over de inkomsten bij de toekenning of afwijzing van de aanvraag niet door de [2 afdeling Studietoelagen]2 meegedeeld aan de aanvrager.
Modifications
Art.34. § 1er. Il est tenu compte des catégories suivantes d'unités de vie :
1° l'unité de vie dans laquelle l'élève ou l'étudiant a sa résidence principale, c.-à-d. chez un des deux ou les deux parents dont la filiation est établie;
2° [3 l'unité de vie dans laquelle l'élève ou l'étudiant, par suite d'une décision de justice ou d'une intervention d'une autre autorité ou institution de droit public, [4 a sa résidence principale chez]4 d'une personne physique autre que les parents dont la filiation est établie, ou l'unité de vie dans laquelle l'étudiant a sa résidence principale pendant au moins trois ans ou [4 a sa résidence principale chez]4 d'une personne physique autre qu'un des deux ou les deux parents dont la filiation est établie ;]3
3° les [5 ...]5 étudiants mariés;
4° les [5 ...]5 étudiants indépendants;
5° les [5 ...]5 étudiants isolés;
§ 2. [1 La définition de la catégorie de l'unité de vie se fait séparément pour chaque élève ou étudiant.]1
§ 3. Le Gouvernement flamand donne une définition plus detaillée des différentes catégories d'unités de vie sur la base desquelles l'allocation de l'élève ou de l'étudiant est calculée et définit la personne ou les personnes dont le revenu de référence est pris en compte pour le calcul de l'allocation.
§ 4. Lors de la définition de l'unité de vie à laquelle appartient l'élève ou l'étudiant, il est vérifié d'abord si l'élève ou l'étudiant satisfait aux conditions de la catégorie des [5 ...]5 étudiants mariés, visés au § 1er, 3°, sinon si l'élève ou l'étudiant satisfait aux conditions de la catégorie des [5 ...]5 étudiants indépendants, visés au § 1er, 4°, sinon si l'élève ou l'étudiant satisfait aux conditions de la catégorie d'unités de vie où l'élève ou l'étudiant a sa résidence principale chez un parent ou chez les deux parents dont la filiation est établie, visée au § 1er, 1°, sinon si l'élève ou l'étudiant satisfait aux conditions de la catégorie d'unités de vie où l'élève ou l'étudiant réside chez une autre personne physique, visée au § 1er, 2°;
S'il est constaté que l'élève ou l'étudiant n'appartient pas à une des catégories d'unité de vie, visées aux § 1er, 1°, 2°, 3° ou 4°, il est vérifié si l'élève ou l'étudiant satisfait aux conditions de la catégorie d'élève ou d'étudiant isolé, visée au § 1er, 5°.
S'il est constaté que l'élève ou l'étudiant n'appartient pas à une des catégories d'unité de vie, visées aux § 1er, l'élève ou l'étudiant est considéré comme une personne appartenant à la catégorie d'unité de vie, visée au § 1er, 1° ou 2°, tout en se basant, le cas échéant, sur la dernière résidence principale de [5 ...]5 l'étudiant chez un parent dont la filiation est établie ou chez une autre personne physique, visée au § 1er, 2°.
§ 5. Si un élève ou un étudiant déclare lors de sa demande qu'il appartient à une unité de vie visée au § 1er, 3°, 4° ou 5° mais appartient conformément au § 4 à une unité de vie visée au § 1er, 1° ou 2°, les données sur les revenus ne sont pas communiquées par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 au demandeur lors de l'acceptation ou du refus de la demande.
1° l'unité de vie dans laquelle l'élève ou l'étudiant a sa résidence principale, c.-à-d. chez un des deux ou les deux parents dont la filiation est établie;
2° [3 l'unité de vie dans laquelle l'élève ou l'étudiant, par suite d'une décision de justice ou d'une intervention d'une autre autorité ou institution de droit public, [4 a sa résidence principale chez]4 d'une personne physique autre que les parents dont la filiation est établie, ou l'unité de vie dans laquelle l'étudiant a sa résidence principale pendant au moins trois ans ou [4 a sa résidence principale chez]4 d'une personne physique autre qu'un des deux ou les deux parents dont la filiation est établie ;]3
3° les [5 ...]5 étudiants mariés;
4° les [5 ...]5 étudiants indépendants;
5° les [5 ...]5 étudiants isolés;
§ 2. [1 La définition de la catégorie de l'unité de vie se fait séparément pour chaque élève ou étudiant.]1
§ 3. Le Gouvernement flamand donne une définition plus detaillée des différentes catégories d'unités de vie sur la base desquelles l'allocation de l'élève ou de l'étudiant est calculée et définit la personne ou les personnes dont le revenu de référence est pris en compte pour le calcul de l'allocation.
§ 4. Lors de la définition de l'unité de vie à laquelle appartient l'élève ou l'étudiant, il est vérifié d'abord si l'élève ou l'étudiant satisfait aux conditions de la catégorie des [5 ...]5 étudiants mariés, visés au § 1er, 3°, sinon si l'élève ou l'étudiant satisfait aux conditions de la catégorie des [5 ...]5 étudiants indépendants, visés au § 1er, 4°, sinon si l'élève ou l'étudiant satisfait aux conditions de la catégorie d'unités de vie où l'élève ou l'étudiant a sa résidence principale chez un parent ou chez les deux parents dont la filiation est établie, visée au § 1er, 1°, sinon si l'élève ou l'étudiant satisfait aux conditions de la catégorie d'unités de vie où l'élève ou l'étudiant réside chez une autre personne physique, visée au § 1er, 2°;
S'il est constaté que l'élève ou l'étudiant n'appartient pas à une des catégories d'unité de vie, visées aux § 1er, 1°, 2°, 3° ou 4°, il est vérifié si l'élève ou l'étudiant satisfait aux conditions de la catégorie d'élève ou d'étudiant isolé, visée au § 1er, 5°.
S'il est constaté que l'élève ou l'étudiant n'appartient pas à une des catégories d'unité de vie, visées aux § 1er, l'élève ou l'étudiant est considéré comme une personne appartenant à la catégorie d'unité de vie, visée au § 1er, 1° ou 2°, tout en se basant, le cas échéant, sur la dernière résidence principale de [5 ...]5 l'étudiant chez un parent dont la filiation est établie ou chez une autre personne physique, visée au § 1er, 2°.
§ 5. Si un élève ou un étudiant déclare lors de sa demande qu'il appartient à une unité de vie visée au § 1er, 3°, 4° ou 5° mais appartient conformément au § 4 à une unité de vie visée au § 1er, 1° ou 2°, les données sur les revenus ne sont pas communiquées par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 au demandeur lors de l'acceptation ou du refus de la demande.
Modifications
HOOFDSTUK III. - Referentie-inkomen.
CHAPITRE III. - Revenu de référence.
Art.35. § 1. Het referentie-inkomen bestaat uit :
1° het gezamenlijk belastbaar inkomen;
2° het afzonderlijk belastbaar inkomen;
3° tachtig procent van de aan de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen en aan de ten laste zijnde kinderen uitbetaalde onderhoudsgelden, voor zover die nog niet begrepen zijn in het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in punt 1°;
4° tweemaal het geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik en eenmaal het geïndexeerd kadastraal inkomen dat voor eigen beroepsdoeleinden wordt aangewend;
5° de inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten;
6° het leefloon, toegekend in het raam van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;
[1 6°bis het equivalent van leefloon, toegekend in het kader van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.]1
7° [3 ...]3
§ 2. Als het referentie-inkomen, vermeld in § 1, voor minstens zeventig procent bestaat uit vervangingsinkomsten, worden die vervangingsinkomsten verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de forfaitaire aftrek voor beroepskosten die op fiscaal vlak wordt toegepast op bezoldigingen en baten.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het referentie-inkomen op basis van buitenlandse inkomsten [2 of van inkomsten verworven bij Europese of internationale instellingen]2 wordt bepaald, waarbij de geldende regels van het Wetboek der Inkomstenbelastingen gevolgd worden.
1° het gezamenlijk belastbaar inkomen;
2° het afzonderlijk belastbaar inkomen;
3° tachtig procent van de aan de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen en aan de ten laste zijnde kinderen uitbetaalde onderhoudsgelden, voor zover die nog niet begrepen zijn in het gezamenlijk belastbaar inkomen, vermeld in punt 1°;
4° tweemaal het geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik en eenmaal het geïndexeerd kadastraal inkomen dat voor eigen beroepsdoeleinden wordt aangewend;
5° de inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten;
6° het leefloon, toegekend in het raam van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;
[1 6°bis het equivalent van leefloon, toegekend in het kader van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.]1
7° [3 ...]3
§ 2. Als het referentie-inkomen, vermeld in § 1, voor minstens zeventig procent bestaat uit vervangingsinkomsten, worden die vervangingsinkomsten verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de forfaitaire aftrek voor beroepskosten die op fiscaal vlak wordt toegepast op bezoldigingen en baten.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het referentie-inkomen op basis van buitenlandse inkomsten [2 of van inkomsten verworven bij Europese of internationale instellingen]2 wordt bepaald, waarbij de geldende regels van het Wetboek der Inkomstenbelastingen gevolgd worden.
Art.35. § 1er. Le revenu de référence se compose :
1° des revenus imposables globalement;
2° des revenus imposables distinctement;
3° de quatre-vingts pour cent des pensions alimentaires payées à la personne ou aux personnes desquelles le revenu de référence est pris en compte pour le calcul de l'allocation et aux enfants à charge, pour autant que ces pensions ne soient pas encore comprises dans les revenus imposables globalement, visés au point 1°;
4° de deux fois le revenu cadastral indexé des biens immobiliers affectés à d'autres usages et d'une fois le revenu cadastral indexé utilisé à des propres fins professionnelles;
5° de l'allocation de remplacement de revenus, attribuée en vertu de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux handicapés;
6° du revenu d'intégration sociale attribué en vertu de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale;
[1 6°bis l'équivalent du revenu d'intégration accordé dans le cadre de la loi du 2 avril 1965 relative à la prise en charge des secours accordés par les Centres publics d'aide sociale.]1
7° [3 ...]3
§ 2. Lorsque le revenu de référence visé au § 1er est composé pour au moins soixante-dix pour cent de revenus de remplacement, ces revenus de remplacement sont réduits d'un montant égal à la déduction forfaitaire pour frais professionnels qui est fiscalement appliquée aux rémunérations et profits.
§ 3. Le Gouvernement flamand définit la façon dont le revenu de référence est fixé sur la base des revenus étrangers, [2 ou des revenus acquis auprès des institutions européennes ou internationales]2 tout en appliquant les dispositions du Code des impôts sur les revenus.
1° des revenus imposables globalement;
2° des revenus imposables distinctement;
3° de quatre-vingts pour cent des pensions alimentaires payées à la personne ou aux personnes desquelles le revenu de référence est pris en compte pour le calcul de l'allocation et aux enfants à charge, pour autant que ces pensions ne soient pas encore comprises dans les revenus imposables globalement, visés au point 1°;
4° de deux fois le revenu cadastral indexé des biens immobiliers affectés à d'autres usages et d'une fois le revenu cadastral indexé utilisé à des propres fins professionnelles;
5° de l'allocation de remplacement de revenus, attribuée en vertu de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux handicapés;
6° du revenu d'intégration sociale attribué en vertu de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale;
[1 6°bis l'équivalent du revenu d'intégration accordé dans le cadre de la loi du 2 avril 1965 relative à la prise en charge des secours accordés par les Centres publics d'aide sociale.]1
7° [3 ...]3
§ 2. Lorsque le revenu de référence visé au § 1er est composé pour au moins soixante-dix pour cent de revenus de remplacement, ces revenus de remplacement sont réduits d'un montant égal à la déduction forfaitaire pour frais professionnels qui est fiscalement appliquée aux rémunérations et profits.
§ 3. Le Gouvernement flamand définit la façon dont le revenu de référence est fixé sur la base des revenus étrangers, [2 ou des revenus acquis auprès des institutions européennes ou internationales]2 tout en appliquant les dispositions du Code des impôts sur les revenus.
Art.36. De [1 ...]1 student van wie het referentie-inkomen van de leefeenheid waartoe hij behoort de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, niet overschrijdt, wordt voor de toepassing van dit decreet beschouwd als rechthebbende op een toelage.
Modifications
Art.36. L[1 ...]1'étudiant dont le revenu de référence de l'unité de vie à laquelle il appartient n'excède pas le revenu plafond visé à l'article 43, est admissible à l'allocation conformément aux dispositions du présent décret.
Modifications
Art.37. De Vlaamse Regering bepaalt het in aanmerking te nemen kalenderjaar waarop het referentie-inkomen wordt bepaald, de uitzonderingen hierop als het inkomen van het kalenderjaar waarin het [2 ...]2 academiejaar in kwestie begint vermoedelijk lager ligt dan het inkomen van het in aanmerking te nemen kalenderjaar of als de [2 ...]2 student pas na het in aanmerking te nemen kalenderjaar voldoet aan de voorwaarden van de leefeenheid waartoe hij behoort, alsmede de attesten op basis waarvan het referentie-inkomen wordt aangetoond.
[1 In afwijking van artikel 35, § 1, 1°, 2° en 4°, stelt de Vlaamse Regering de omstandigheden en de nadere regels vast waaronder in geval van feitelijke scheiding enkel rekening gehouden wordt met het belastbaar inkomen van de onderhoudsverstrekker bij wie de [2 ...]2 student zijn hoofdverblijfplaats heeft.]1
[1 In afwijking van artikel 35, § 1, 1°, 2° en 4°, stelt de Vlaamse Regering de omstandigheden en de nadere regels vast waaronder in geval van feitelijke scheiding enkel rekening gehouden wordt met het belastbaar inkomen van de onderhoudsverstrekker bij wie de [2 ...]2 student zijn hoofdverblijfplaats heeft.]1
Art.37. Le Gouvernement flamand détermine l'année calendrier à prendre en compte pour la fixation du revenu de référence ainsi que les exceptions à celle-ci si le revenu de l'année calendrier dans laquelle commence l'année [2 ...]2 académique concernée est probablement inférieur au revenu de l'année calendrier à prendre en compte ou si [2 ...]2 l'étudiant ne satisfait aux conditions de l'unité de vie à laquelle il appartient qu'après l'année calendrier à prendre en compte, ainsi que les attestations sur base desquelles le revenu de référence est démontré.
[1 Par dérogation à l'article 35, § 1er, 1°, 2° et 4°, le Gouvernement flamand détermine les circonstances et les modalités auxquelles il est, en cas d'un divorce de fait, uniquement tenu compte du revenu imposable de la personne prenant en charge les frais de subsistance, auprès de laquelle [2 ...]2 l'étudiant a sa résidence principale.]1
[1 Par dérogation à l'article 35, § 1er, 1°, 2° et 4°, le Gouvernement flamand détermine les circonstances et les modalités auxquelles il est, en cas d'un divorce de fait, uniquement tenu compte du revenu imposable de la personne prenant en charge les frais de subsistance, auprès de laquelle [2 ...]2 l'étudiant a sa résidence principale.]1
HOOFDSTUK IV. - Kadastraal inkomen.
CHAPITRE IV. - Revenu cadastral.
Art.38. Het kadastraal inkomen van de leefeenheid wordt gewogen om te bepalen of de [4 ...]4 student in aanmerking komt voor een toelage.
[3 Indien het geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik van de personen van wie het referentie-inkomen overeenkomstig artikel 34 als uitgangspunt wordt genomen voor de berekening van het referentie-inkomen hoger is dan 1250 euro, heeft een [4 ...]4 student geen recht op een toelage als het verdrievoudigd geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik van de personen van wie het referentie-inkomen overeenkomstig artikel 34 als uitgangspunt wordt genomen voor de berekening van het referentie-inkomen hoger is dan twintig procent van het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, verminderd met tweemaal het geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik en eenmaal het geïndexeerd kadastraal inkomen dat voor eigen beroepsdoeleinden wordt aangewend, vermeld in artikel 35, eerste lid, 4°.]3
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als het referentie-inkomen van de leefeenheid geheel of gedeeltelijk is samengesteld uit leefloon [1 of het equivalent van leefloon]1 , of voor minstens zeventig procent bestaat uit alimentatiegelden, vervangingsinkomsten [2 , een overlevingspensioen]2 of een inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten.
[2 Het eerste en tweede lid zijn evenmin van toepassing op alleenstaande [4 ...]4 studenten, zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 5°.]2
De Vlaamse Regering bepaalt het in aanmerking te nemen kalenderjaar waarop het kadastraal inkomen wordt bepaald, de uitzonderingen hierop als het inkomen van het kalenderjaar waarin het [4 ...]4 academiejaar in kwestie begint vermoedelijk lager ligt dan het inkomen van het in aanmerking te nemen kalenderjaar of als de [4 ...]4 student pas na het in aanmerking te nemen kalenderjaar voldoet aan de voorwaarden van de leefeenheid waartoe hij behoort, alsmede de attesten op basis waarvan het kadastraal inkomen wordt aangetoond.
[3 Indien het geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik van de personen van wie het referentie-inkomen overeenkomstig artikel 34 als uitgangspunt wordt genomen voor de berekening van het referentie-inkomen hoger is dan 1250 euro, heeft een [4 ...]4 student geen recht op een toelage als het verdrievoudigd geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik van de personen van wie het referentie-inkomen overeenkomstig artikel 34 als uitgangspunt wordt genomen voor de berekening van het referentie-inkomen hoger is dan twintig procent van het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, verminderd met tweemaal het geïndexeerd kadastraal inkomen vreemd gebruik en eenmaal het geïndexeerd kadastraal inkomen dat voor eigen beroepsdoeleinden wordt aangewend, vermeld in artikel 35, eerste lid, 4°.]3
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als het referentie-inkomen van de leefeenheid geheel of gedeeltelijk is samengesteld uit leefloon [1 of het equivalent van leefloon]1 , of voor minstens zeventig procent bestaat uit alimentatiegelden, vervangingsinkomsten [2 , een overlevingspensioen]2 of een inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan gehandicapten.
[2 Het eerste en tweede lid zijn evenmin van toepassing op alleenstaande [4 ...]4 studenten, zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 5°.]2
De Vlaamse Regering bepaalt het in aanmerking te nemen kalenderjaar waarop het kadastraal inkomen wordt bepaald, de uitzonderingen hierop als het inkomen van het kalenderjaar waarin het [4 ...]4 academiejaar in kwestie begint vermoedelijk lager ligt dan het inkomen van het in aanmerking te nemen kalenderjaar of als de [4 ...]4 student pas na het in aanmerking te nemen kalenderjaar voldoet aan de voorwaarden van de leefeenheid waartoe hij behoort, alsmede de attesten op basis waarvan het kadastraal inkomen wordt aangetoond.
Modifications
Art.38. Le revenu cadastral de l'unité de vie est pondéré afin d'établir si l'étudiant est admissible ou non à une allocation.
[3 Si le revenu cadastral indexé des immeubles affectés à d'autres usages des personnes dont le revenu de référence est pris en compte, conformément à l'article 34, pour le calcul du revenu de référence est supérieur à 1250 euros, un [4 ...]4 étudiant n'a pas droit à une allocation si le triple du revenu cadastral indexé des immeubles affectés à d'autres usages des personnes dont le revenu de référence est pris en compte, conformément à l'article 34, pour le calcul du revenu de référence dépasse de plus de vingt pour cent le revenu de référence, visé à l'article 35, réduit de deux fois le revenu cadastral indexé des immeubles affectés à d'autres usages et une fois le revenu cadastral indexé affecté à des propres fins professionnelles, visés à l'article 35, premier alinéa, 4°.]3
Les premier et deuxième alinéas ne sont pas applicables si le revenu de référence de l'unité de vie est composé entièrement ou partiellement du revenu d'intégration [1 ou de l'équivalent du revenu d'intégration]1 , ou pour au moins 70 % de pensions alimentaires, de revenus de remplacement [2 d'une pension de survie,]2 ou d'une allocation de remplacement de revenus, octroyée du chef de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux handicapés.
[2 Les premier et deuxième alinéas ne sont pas non plus applicables aux [4 ...]4 étudiants isolés, tels que visés à l'article 34, § 1er, 5°.]2
Le Gouvernement flamand détermine l'année calendrier à prendre en compte pour la fixation du revenu de référence ainsi que les exceptions à celle-ci si le revenu de l'année calendrier dans laquelle commence l'année [4 ...]4 académique concernée est probablement inférieur au revenu de l'année calendrier à prendre en compte ou si l'étudiant ne satisfait aux conditions de l'unité de vie à laquelle il appartient qu'après l'année calendrier à prendre en compte, ainsi que les attestations sur base desquelles le revenu cadastral est démontré.
[3 Si le revenu cadastral indexé des immeubles affectés à d'autres usages des personnes dont le revenu de référence est pris en compte, conformément à l'article 34, pour le calcul du revenu de référence est supérieur à 1250 euros, un [4 ...]4 étudiant n'a pas droit à une allocation si le triple du revenu cadastral indexé des immeubles affectés à d'autres usages des personnes dont le revenu de référence est pris en compte, conformément à l'article 34, pour le calcul du revenu de référence dépasse de plus de vingt pour cent le revenu de référence, visé à l'article 35, réduit de deux fois le revenu cadastral indexé des immeubles affectés à d'autres usages et une fois le revenu cadastral indexé affecté à des propres fins professionnelles, visés à l'article 35, premier alinéa, 4°.]3
Les premier et deuxième alinéas ne sont pas applicables si le revenu de référence de l'unité de vie est composé entièrement ou partiellement du revenu d'intégration [1 ou de l'équivalent du revenu d'intégration]1 , ou pour au moins 70 % de pensions alimentaires, de revenus de remplacement [2 d'une pension de survie,]2 ou d'une allocation de remplacement de revenus, octroyée du chef de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux handicapés.
[2 Les premier et deuxième alinéas ne sont pas non plus applicables aux [4 ...]4 étudiants isolés, tels que visés à l'article 34, § 1er, 5°.]2
Le Gouvernement flamand détermine l'année calendrier à prendre en compte pour la fixation du revenu de référence ainsi que les exceptions à celle-ci si le revenu de l'année calendrier dans laquelle commence l'année [4 ...]4 académique concernée est probablement inférieur au revenu de l'année calendrier à prendre en compte ou si l'étudiant ne satisfait aux conditions de l'unité de vie à laquelle il appartient qu'après l'année calendrier à prendre en compte, ainsi que les attestations sur base desquelles le revenu cadastral est démontré.
HOOFDSTUK V. - Bedrag van de toelage.
CHAPITRE V. - Montant de l'allocation.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Section 1re. - Dispositions générales.
Art.39. § 1. Een [3 ...]3 student heeft recht op een volledige toelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan of lager is dan de voor zijn leefeenheid in aanmerking te nemen minimuminkomensgrens, vermeld in artikel 43.
§ 2. Een [3 ...]3 student heeft geen recht op een toelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, hoger is dan de voor zijn leefeenheid in aanmerking te nemen maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43.
§ 3. Als het in aanmerking te nemen referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, hoger is dan de minimuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, doch lager is dan de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, wordt een toelage verleend waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag van de volledige toelage, vermeld in artikel 49, eerste lid, artikel 50, of artikel 51, § 1, vermenigvuldigd met de coëfficiënt van de formule (maximuminkomensgrens min referentie-inkomen)/(maximuminkomensgrens min minimuminkomensgrens).
§ 4. De student ontvangt een uitzonderlijke toelage als het in aanmerking te nemen referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan of lager is dan een tiende van de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, en als hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden :
1° de student valt onder het toepassingsgebied van artikel 34, § 1, 3°, 4° en 5°;
2° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit vervangingsinkomsten;
3° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit alimentatiegelden;
4° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit leefloon, toegekend in het raam van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie [1 , of het equivalent van leefloon, toegekend in het raam van de wet van 2 april 1965]1;
5° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit een inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten.
§ 5. [3 ...]3
§ 6. Een [3 ...]3 student heeft recht op de minimumtoelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43.
§ 2. Een [3 ...]3 student heeft geen recht op een toelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, hoger is dan de voor zijn leefeenheid in aanmerking te nemen maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43.
§ 3. Als het in aanmerking te nemen referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, hoger is dan de minimuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, doch lager is dan de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, wordt een toelage verleend waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag van de volledige toelage, vermeld in artikel 49, eerste lid, artikel 50, of artikel 51, § 1, vermenigvuldigd met de coëfficiënt van de formule (maximuminkomensgrens min referentie-inkomen)/(maximuminkomensgrens min minimuminkomensgrens).
§ 4. De student ontvangt een uitzonderlijke toelage als het in aanmerking te nemen referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan of lager is dan een tiende van de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43, en als hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden :
1° de student valt onder het toepassingsgebied van artikel 34, § 1, 3°, 4° en 5°;
2° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit vervangingsinkomsten;
3° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit alimentatiegelden;
4° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit leefloon, toegekend in het raam van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie [1 , of het equivalent van leefloon, toegekend in het raam van de wet van 2 april 1965]1;
5° het in aanmerking te nemen referentie-inkomen bestaat voor minstens zeventig procent uit een inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten.
§ 5. [3 ...]3
§ 6. Een [3 ...]3 student heeft recht op de minimumtoelage als het referentie-inkomen, vermeld in artikel 35, gelijk is aan de maximuminkomensgrens, vermeld in artikel 43.
Art.39. § 1er. Un [3 ...]3 étudiant a droit à l'allocation totale, si le revenu de référence, visé à l'article 35, est égal ou inférieur au plancher de revenus visé à l'article 43 à prendre en compte pour son unite de vie.
§ 2. Un [3 ...]3 étudiant n'a pas droit à une allocation, si le revenu de référence, visé à l'article 35, est supérieur au plafond de revenus visé à l'article 43 à prendre en compte pour son unité de vie.
§ 3. Lorsque le revenu de référence à prendre en considération, visé à l'article 35, est supérieur au plancher de revenu, visé à l'article 43, mais inferieur au plafond de revenus, visé à l'article 43, une allocation est octroyée dont le montant est égal au montant de l'allocation totale visée aux articles 49, premier alinéa, 50, ou 51, § 1er, multiplié par le coefficient de la formule (plafond de revenus moins revenu de référence)(plafond de revenus moins plancher de revenus).
§ 4. L'étudiant perçoit une allocation exceptionnelle si le revenu de référence à prendre en compte, visé à l'article 35, est égal ou inférieur à 1/10 du plafond de revenus vise à l'article 43 et s'il satisfait à une des conditions suivantes :
1° l'étudiant relève du champ d'application de l'article 34, § 1er, 3°, 4° et 5°;
2° le revenu de reférence à prendre en compte se compose pour au moins 70 % de revenus de remplacement;
3° le revenu de référence à prendre en compte se compose pour au moins 70 % de pensions alimentaires;
4° le revenu de référence à prendre en compte se compose pour au moins 70 % d'un revenu d'integration, accordé dans le cadre de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit a l'intégration sociale [1 , ou l'équivalent du revenu d'intégration, attribué en vertu de la loi du 2 avril 1965]1;
5° le revenu de réference à prendre en compte se compose pour au moins 70 % d'une allocation de remplacement de revenus, attribuée en vertu de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux handicapés.
§ 5. [3 ...]3
§ 6. Un [3 ...]3 étudiant est admissible à l'allocation minimale si le revenu de référence visé à l'article 35 est égal au plafond de revenus visé à l'article 43.
§ 2. Un [3 ...]3 étudiant n'a pas droit à une allocation, si le revenu de référence, visé à l'article 35, est supérieur au plafond de revenus visé à l'article 43 à prendre en compte pour son unité de vie.
§ 3. Lorsque le revenu de référence à prendre en considération, visé à l'article 35, est supérieur au plancher de revenu, visé à l'article 43, mais inferieur au plafond de revenus, visé à l'article 43, une allocation est octroyée dont le montant est égal au montant de l'allocation totale visée aux articles 49, premier alinéa, 50, ou 51, § 1er, multiplié par le coefficient de la formule (plafond de revenus moins revenu de référence)(plafond de revenus moins plancher de revenus).
§ 4. L'étudiant perçoit une allocation exceptionnelle si le revenu de référence à prendre en compte, visé à l'article 35, est égal ou inférieur à 1/10 du plafond de revenus vise à l'article 43 et s'il satisfait à une des conditions suivantes :
1° l'étudiant relève du champ d'application de l'article 34, § 1er, 3°, 4° et 5°;
2° le revenu de reférence à prendre en compte se compose pour au moins 70 % de revenus de remplacement;
3° le revenu de référence à prendre en compte se compose pour au moins 70 % de pensions alimentaires;
4° le revenu de référence à prendre en compte se compose pour au moins 70 % d'un revenu d'integration, accordé dans le cadre de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit a l'intégration sociale [1 , ou l'équivalent du revenu d'intégration, attribué en vertu de la loi du 2 avril 1965]1;
5° le revenu de réference à prendre en compte se compose pour au moins 70 % d'une allocation de remplacement de revenus, attribuée en vertu de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux handicapés.
§ 5. [3 ...]3
§ 6. Un [3 ...]3 étudiant est admissible à l'allocation minimale si le revenu de référence visé à l'article 35 est égal au plafond de revenus visé à l'article 43.
Art.41. § 1. Bij het vastleggen van de minimum- en maximuminkomensgrens wordt rekening gehouden met de volgende factoren :
1° het aantal personen ten laste in de leefeenheid;
2° het aantal studenten aanwezig in de leefeenheid die tijdens het [1 ...]1 academiejaar in kwestie hoger onderwijs volgen;
3° het aantal personen aanwezig in de leefeenheid die fiscaal als gehandicapt worden aangemerkt.
§ 2. De waarde van elke factor wordt uitgedrukt in punten.
1° het aantal personen ten laste in de leefeenheid;
2° het aantal studenten aanwezig in de leefeenheid die tijdens het [1 ...]1 academiejaar in kwestie hoger onderwijs volgen;
3° het aantal personen aanwezig in de leefeenheid die fiscaal als gehandicapt worden aangemerkt.
§ 2. De waarde van elke factor wordt uitgedrukt in punten.
Modifications
Art.41. § 1er. Pour la fixation des planchers et plafonds de revenus, il est tenu compte des facteurs suivants :
1° le nombre de personnes à charge dans l'unité de vie;
2° le nombre d'étudiants appartenant à l'unité de vie qui suivent un enseignement supérieur dans l'année [1 ...]1 académique concernée;
3° le nombre de personnes appartenant à l'unité de vie qui sont considérées comme handicapées du point de vue fiscal.
§ 2. La valeur de chaque facteur est exprimée en points.
1° le nombre de personnes à charge dans l'unité de vie;
2° le nombre d'étudiants appartenant à l'unité de vie qui suivent un enseignement supérieur dans l'année [1 ...]1 académique concernée;
3° le nombre de personnes appartenant à l'unité de vie qui sont considérées comme handicapées du point de vue fiscal.
§ 2. La valeur de chaque facteur est exprimée en points.
Modifications
Art.42. § 1. De volgende personen en categorieën worden voor de berekening van de minimum- en maximuminkomensgrenzen gelijkgesteld met een punt :
1° elke persoon in de leefeenheid die fiscaal ten laste is van de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen;
2° elke [3 ...]3 student in de leefeenheid die niet meer fiscaal ten laste is van de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen omdat hij bestaansmiddelen heeft gehad, op voorwaarde dat hij niet in aanmerking komt voor het statuut van gehuwde, zelfstandige of alleenstaande [3 ...]3 student;
3° elke persoon van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen, en die op 31 december van het [3 ...]3 academiejaar in kwestie fiscaal als gehandicapt wordt aangemerkt;
4° de categorie van leefeenheid die valt onder het toepassingsgebied van artikel 34, § 1, 1°, 2° of 3°.
[1 De categorie van leefeenheid die valt onder het toepassingsgebied van artikel 34, § 1, 4° of 5°, levert een punt op, op voorwaarde dat het referentie-inkomen van de zelfstandige, respectievelijk alleenstaande [3 ...]3 student in aanmerking genomen kan worden voor de berekening van de toelage van de persoon, vermeld in § 1, 1° of 2°.]1
§ 2. In afwijking van § 1 wordt elke persoon die valt onder § 1, 1° of 2°, en die op 31 december van het [3 ...]3 academiejaar in kwestie [1 fiscaal]1 als gehandicapt wordt aangemerkt, met twee punten gelijkgesteld.
§ 3. [2 Voor elke persoon van wie het referentie-inkomen in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de toelage, evenals voor elke persoon bedoeld in § 1, 1° of 2°, van dit artikel, wordt er een punt toegekend indien deze personen aan een erkende instelling tijdens het [3 ...]3 academiejaar in kwestie hoger onderwijs, een bachelor-na-bachelor-opleiding of een master-na-masteropleiding volgen.
Het totale aantal punten, dat volgt uit de toepassing van het eerste lid, wordt verminderd met één punt.
In afwijking van het tweede lid, bedraagt het totale aantal punten dat volgt uit de toepassing van dit artikel, nooit minder dan nul.]2
§ 4. [1 Als er in de leefeenheid, vermeld in artikel 34, § 1, waarvan de [3 ...]3 student deel uitmaakt tevens één of meerdere niet-verwanten zijn, wordt er voor de berekening van de minimum- en de maximuminkomensgrenzen een punt afgetrokken, tenzij deze niet-verwanten niet beschikken over financiële middelen zoals vermeld in artikel 35, § 1, 1°, 2°, 3°, 4° en 7°.]1
§ 5. [1 In afwijking van de §§ 1 tot en met 4, bedraagt het aantal punten van de leefeenheid waarvan de [3 ...]3 student deel uitmaakt nooit minder dan nul.]1
§ 6. [1 ...]1
1° elke persoon in de leefeenheid die fiscaal ten laste is van de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen;
2° elke [3 ...]3 student in de leefeenheid die niet meer fiscaal ten laste is van de persoon of personen van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen omdat hij bestaansmiddelen heeft gehad, op voorwaarde dat hij niet in aanmerking komt voor het statuut van gehuwde, zelfstandige of alleenstaande [3 ...]3 student;
3° elke persoon van wie het referentie-inkomen voor de berekening van de toelage in aanmerking wordt genomen, en die op 31 december van het [3 ...]3 academiejaar in kwestie fiscaal als gehandicapt wordt aangemerkt;
4° de categorie van leefeenheid die valt onder het toepassingsgebied van artikel 34, § 1, 1°, 2° of 3°.
[1 De categorie van leefeenheid die valt onder het toepassingsgebied van artikel 34, § 1, 4° of 5°, levert een punt op, op voorwaarde dat het referentie-inkomen van de zelfstandige, respectievelijk alleenstaande [3 ...]3 student in aanmerking genomen kan worden voor de berekening van de toelage van de persoon, vermeld in § 1, 1° of 2°.]1
§ 2. In afwijking van § 1 wordt elke persoon die valt onder § 1, 1° of 2°, en die op 31 december van het [3 ...]3 academiejaar in kwestie [1 fiscaal]1 als gehandicapt wordt aangemerkt, met twee punten gelijkgesteld.
§ 3. [2 Voor elke persoon van wie het referentie-inkomen in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de toelage, evenals voor elke persoon bedoeld in § 1, 1° of 2°, van dit artikel, wordt er een punt toegekend indien deze personen aan een erkende instelling tijdens het [3 ...]3 academiejaar in kwestie hoger onderwijs, een bachelor-na-bachelor-opleiding of een master-na-masteropleiding volgen.
Het totale aantal punten, dat volgt uit de toepassing van het eerste lid, wordt verminderd met één punt.
In afwijking van het tweede lid, bedraagt het totale aantal punten dat volgt uit de toepassing van dit artikel, nooit minder dan nul.]2
§ 4. [1 Als er in de leefeenheid, vermeld in artikel 34, § 1, waarvan de [3 ...]3 student deel uitmaakt tevens één of meerdere niet-verwanten zijn, wordt er voor de berekening van de minimum- en de maximuminkomensgrenzen een punt afgetrokken, tenzij deze niet-verwanten niet beschikken over financiële middelen zoals vermeld in artikel 35, § 1, 1°, 2°, 3°, 4° en 7°.]1
§ 5. [1 In afwijking van de §§ 1 tot en met 4, bedraagt het aantal punten van de leefeenheid waarvan de [3 ...]3 student deel uitmaakt nooit minder dan nul.]1
§ 6. [1 ...]1
Art.42. § 1er. Pour le calcul des planchers et plafonds de revenus, les personnes et catégories suivantes sont assimilées à un point :
1° toute personne de l'unité de vie qui est fiscalement à charge de la personne ou des personnes dont le revenu de référence est pris en compte dans le calcul de l'allocation;
2° tout [3 ...]3 étudiant de l'unité de vie qui n'est plus fiscalement à charge de la personne ou des personnes dont le revenu de référence est pris en compte dans le calcul de l'allocation parce qu'il a perçu des moyens d'existence, à condition qu'il n'entre pas en ligne de compte pour le statut [3 ...]3 d'étudiant marie, indépendant ou isolé;
3° toute personne dont le revenu de référence est pris en compte dans le calcul de l'allocation qui, au 31 décembre de l'année [3 ...]3 académique concernée, est considérée comme handicapée du point de vue fiscal;
4° la catégorie de l'unité de vie qui relève du champ d'application de l'article 34, § 1er, 1°, 2° ou 3°.
[1 La catégorie d'unité de vie tombant relevant du champ d'application de l'article 34, § 1er, 4° ou 5°, est assimilée à un point, à condition que le revenu de référence de [3 ...]3 l'étudiant autonome ou isolé puisse être pris en considération pour le calcul de l'allocation de la personne visée au § 1er, 1° ou 2°.]1
§ 2. Par dérogation au § 1er, toute personne qui relève du § 1er, 1° ou 2°, et qui, au 31 décembre de l'année [3 ...]3 académique concernée, est considérée handicapée sur le plan fiscal, est assimilée à deux points.
§ 3. [2 Pour toute personne dont le revenu de référence est pris en considération pour le calcul de l'allocation, ainsi que pour toute personne visée au § 1er, 1° ou 2°, du présent article, un point est accordé, si ces personnes suivent, auprès d'une institution agréée, un enseignement supérieur, une formation de bachelor après bachelor ou une formation de master après master, pendant l'année [3 ...]3 académique en question.
Le nombre total de points résultant de l'application de l'alinéa premier, est réduit d'un point.
Par dérogation au deuxième alinéa, le nombre total de points résultant de l'application du présent article, ne peut jamais être inférieur à zéro.]2
§ 4. [1 Si dans l'unité de vie visée à l'article 34, § 1er, à laquelle appartient [3 ...]3 l'étudiant, vivent également une ou plusieurs personnes non apparentées, 1 point est déduit pour le calcul des plafonds et planchers de revenus, à moins que ces personnes non apparentées ne disposent pas des moyens financiers tels que visés à l'article 35, § 1er, 1°, 2°, 3°, 4° et 7°.]1
§ 5. [1 Par dérogation aux §§ 1er à 4 inclus, le nombre de points de l'unité de vie dont [3 ...]3 l'étudiant fait partie n'est jamais inférieur à zéro.]1
§ 6. [1 ...]1
1° toute personne de l'unité de vie qui est fiscalement à charge de la personne ou des personnes dont le revenu de référence est pris en compte dans le calcul de l'allocation;
2° tout [3 ...]3 étudiant de l'unité de vie qui n'est plus fiscalement à charge de la personne ou des personnes dont le revenu de référence est pris en compte dans le calcul de l'allocation parce qu'il a perçu des moyens d'existence, à condition qu'il n'entre pas en ligne de compte pour le statut [3 ...]3 d'étudiant marie, indépendant ou isolé;
3° toute personne dont le revenu de référence est pris en compte dans le calcul de l'allocation qui, au 31 décembre de l'année [3 ...]3 académique concernée, est considérée comme handicapée du point de vue fiscal;
4° la catégorie de l'unité de vie qui relève du champ d'application de l'article 34, § 1er, 1°, 2° ou 3°.
[1 La catégorie d'unité de vie tombant relevant du champ d'application de l'article 34, § 1er, 4° ou 5°, est assimilée à un point, à condition que le revenu de référence de [3 ...]3 l'étudiant autonome ou isolé puisse être pris en considération pour le calcul de l'allocation de la personne visée au § 1er, 1° ou 2°.]1
§ 2. Par dérogation au § 1er, toute personne qui relève du § 1er, 1° ou 2°, et qui, au 31 décembre de l'année [3 ...]3 académique concernée, est considérée handicapée sur le plan fiscal, est assimilée à deux points.
§ 3. [2 Pour toute personne dont le revenu de référence est pris en considération pour le calcul de l'allocation, ainsi que pour toute personne visée au § 1er, 1° ou 2°, du présent article, un point est accordé, si ces personnes suivent, auprès d'une institution agréée, un enseignement supérieur, une formation de bachelor après bachelor ou une formation de master après master, pendant l'année [3 ...]3 académique en question.
Le nombre total de points résultant de l'application de l'alinéa premier, est réduit d'un point.
Par dérogation au deuxième alinéa, le nombre total de points résultant de l'application du présent article, ne peut jamais être inférieur à zéro.]2
§ 4. [1 Si dans l'unité de vie visée à l'article 34, § 1er, à laquelle appartient [3 ...]3 l'étudiant, vivent également une ou plusieurs personnes non apparentées, 1 point est déduit pour le calcul des plafonds et planchers de revenus, à moins que ces personnes non apparentées ne disposent pas des moyens financiers tels que visés à l'article 35, § 1er, 1°, 2°, 3°, 4° et 7°.]1
§ 5. [1 Par dérogation aux §§ 1er à 4 inclus, le nombre de points de l'unité de vie dont [3 ...]3 l'étudiant fait partie n'est jamais inférieur à zéro.]1
§ 6. [1 ...]1
Art.43. § 1. De minimum- en maximuminkomensgrenzen worden vastgelegd aan de hand van een puntensysteem, gaande van nul tot twintig :
1° de minimuminkomensgrens stemt voor een leefeenheid met nul punten overeen met 6573,55 euro en voor een leefeenheid met twintig punten met 31.177,76 euro;
2° de maximuminkomensgrens stemt voor een leefeenheid met nul punten overeen met 14.489,77 euro en voor een leefeenheid met twintig punten met 75.362,09 euro.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regeling inzake de bepaling van de minimum- en maximuminkomensgrenzen.
1° de minimuminkomensgrens stemt voor een leefeenheid met nul punten overeen met 6573,55 euro en voor een leefeenheid met twintig punten met 31.177,76 euro;
2° de maximuminkomensgrens stemt voor een leefeenheid met nul punten overeen met 14.489,77 euro en voor een leefeenheid met twintig punten met 75.362,09 euro.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regeling inzake de bepaling van de minimum- en maximuminkomensgrenzen.
Art.43. § 1er. Les plafonds et planchers de revenus sont fixés sur la base d'un système de points, compris entre zéro et vingt points :
1° le plancher de revenus pour une unité de vie avec zéro points correspond à 6573,55 euros et pour une unité de vie avec vingt points à 31.177,76 euros;
2° le plafond de revenus pour une unité de vie avec zéro points correspond à 14.489,77 euros et pour une unite de vie avec vingt points à 75.362,09 euros.
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe les modalités pour la fixation des plafonds et planchers de revenus.
1° le plancher de revenus pour une unité de vie avec zéro points correspond à 6573,55 euros et pour une unité de vie avec vingt points à 31.177,76 euros;
2° le plafond de revenus pour une unité de vie avec zéro points correspond à 14.489,77 euros et pour une unite de vie avec vingt points à 75.362,09 euros.
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe les modalités pour la fixation des plafonds et planchers de revenus.
Art.44. Voor de berekening van het bedrag van de toelage in het [1 ...]1 hoger onderwijs wordt er een onderscheid gemaakt naargelang de [1 ...]1 student al dan niet [1 ...]1 op kamers verblijft.
[1 ...]1
De volgende studenten worden beschouwd als kotstudenten :
1° de student die zich overeenkomstig zijn diplomacontract heeft ingeschreven voor respectievelijk een volledig academiejaar of een semester en die een huurovereenkomst heeft gesloten voor respectievelijk minstens acht of vier maanden met betrekking tot een woonst die zich op een ander adres dan zijn hoofdverblijfplaats bevindt;
2° de student die een opleiding volgt in het buitenland;
3° [2 de gehuwde student;]2
[2 4А de alleenstaande student;
5А de zelfstandige student die zijn hoofdverblijfplaats niet bij een van de ouders heeft.]2
De student die zich overeenkomstig zijn diplomacontract heeft ingeschreven voor een periode die korter is dan een semester, wordt beschouwd als niet-kotstudent.
[1 ...]1
De volgende studenten worden beschouwd als kotstudenten :
1° de student die zich overeenkomstig zijn diplomacontract heeft ingeschreven voor respectievelijk een volledig academiejaar of een semester en die een huurovereenkomst heeft gesloten voor respectievelijk minstens acht of vier maanden met betrekking tot een woonst die zich op een ander adres dan zijn hoofdverblijfplaats bevindt;
2° de student die een opleiding volgt in het buitenland;
3° [2 de gehuwde student;]2
[2 4А de alleenstaande student;
5А de zelfstandige student die zijn hoofdverblijfplaats niet bij een van de ouders heeft.]2
De student die zich overeenkomstig zijn diplomacontract heeft ingeschreven voor een periode die korter is dan een semester, wordt beschouwd als niet-kotstudent.
Art.44. Pour le calcul du montant de l'allocation dans l'enseignement [1 supérieur]1, distinction est faite entre les [1 ...]1 étudiants qui habitent ou non [1 ...]1 une chambre d'étudiant.
[1 ...]1
Les étudiants suivants sont réputés être des étudiants koteurs :
1° l'étudiant qui est inscrit conformément à son contrat de diplôme respectivement à toute une année académique ou à un semestre et a conclu un contrat de location d'une durée respective d'au moins huit ou quatre mois pour un logement situé à une adresse autre que celle de sa résidence principale;
2° l'étudiant qui suit une formation à l'étranger;
3° [2 l'étudiant marié ;]2.
[2 4° l'étudiant isolé ;
5° l'étudiant indépendant qui n'a pas sa résidence principale chez un des parents.]2
L'étudiant qui est inscrit conformément à son contrat de diplôme pour une durée inférieure à un semestre est réputé être un étudiant navetteur.
[1 ...]1
Les étudiants suivants sont réputés être des étudiants koteurs :
1° l'étudiant qui est inscrit conformément à son contrat de diplôme respectivement à toute une année académique ou à un semestre et a conclu un contrat de location d'une durée respective d'au moins huit ou quatre mois pour un logement situé à une adresse autre que celle de sa résidence principale;
2° l'étudiant qui suit une formation à l'étranger;
3° [2 l'étudiant marié ;]2.
[2 4° l'étudiant isolé ;
5° l'étudiant indépendant qui n'a pas sa résidence principale chez un des parents.]2
L'étudiant qui est inscrit conformément à son contrat de diplôme pour une durée inférieure à un semestre est réputé être un étudiant navetteur.
Art.45. Het bedrag van de toelage is afhankelijk van het door de betrokkene gevolgde onderwijs en van de hoogte van het referentie-inkomen.
Art.45. Le montant de l'allocation dépend de l'enseignement suivi par l'intéressé et le niveau du revenu de réference.
Art.46. De bedragen, vermeld in [1 artikelen 43 en 51]1, worden jaarlijks voor de aanvang van het [1 ...]1 academiejaar geïndexeerd op basis van het indexcijfer van de consumptieprijzen, vermeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop die indexering wordt toegepast.
De Vlaamse Regering onderzoekt minstens om de vijf jaar of de werkelijke kosten voor het onderhoud van [1 ...]1 de student en het door hem gevolgde onderwijs aansluiten bij de uitgekeerde bedragen van de toelagen.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop die indexering wordt toegepast.
De Vlaamse Regering onderzoekt minstens om de vijf jaar of de werkelijke kosten voor het onderhoud van [1 ...]1 de student en het door hem gevolgde onderwijs aansluiten bij de uitgekeerde bedragen van de toelagen.
Modifications
Art.46. Chaque année avant la rentrée [1 ...]1 académique, les montants visés aux [1 articles 43 et 51,]1 sont adaptés à l'indice des prix à la consommation, visé au chapitre II de l'arrêté royal du 24 décembre 1993 pris en exécution de la loi du 6 janvier 1989 de sauvegarde de la compétitivité du pays.
Le Gouvernement flamand détermine la façon dont cette indexation est appliquée.
Le Gouvernement flamand examine au moins tous les cinq ans si les coûts réels de l'entretien [1 ...]1 de l'étudiant et de l'enseignement suivi par lui correspondent aux montants octroyés des allocations.
Le Gouvernement flamand détermine la façon dont cette indexation est appliquée.
Le Gouvernement flamand examine au moins tous les cinq ans si les coûts réels de l'entretien [1 ...]1 de l'étudiant et de l'enseignement suivi par lui correspondent aux montants octroyés des allocations.
Modifications
Art.47. Alle bedragen inzake inkomensgrenzen en toelagebedragen gelden voor een volledig [1 ...]1 academiejaar, ongeacht het ogenblik waarop de betrokkene zijn aanvraag indient.
Modifications
Art.47. Tous les montants relatifs aux plafonds et planchers de revenus et des allocations sont applicables à toute l'année [1 ...]1 académique, sans préjudice de la date à laquelle l'intéressé dépose sa demande.
Modifications
Afdeling II.
Section II.
Afdeling III.
Section III.
Afdeling IV. - Studietoelage hoger onderwijs.
Section IV. - Allocation d'études de l'enseignement supérieur.
Art.51. [1 § 1. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de volledige studietoelage :
1° 3404,62 euro voor kotstudenten;
2° 2043,43 euro voor niet-kotstudenten.
§ 2. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de uitzonderlijke studietoelage :
1° 4583,86 euro voor kotstudenten;
2° 2965,31 euro voor niet-kotstudenten.
§ 3. De minimumstudietoelage bedraagt 220 euro.
§ 4. Het uiteindelijke bedrag van de studietoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma.]1
1° 3404,62 euro voor kotstudenten;
2° 2043,43 euro voor niet-kotstudenten.
§ 2. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de uitzonderlijke studietoelage :
1° 4583,86 euro voor kotstudenten;
2° 2965,31 euro voor niet-kotstudenten.
§ 3. De minimumstudietoelage bedraagt 220 euro.
§ 4. Het uiteindelijke bedrag van de studietoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma.]1
Modifications
Art.51. [1 § 1er. Pour les étudiants bénéficiaires d'une allocation pour soixante unités d'études, le montant total de l'allocation d'études s'élève à :
1° 3404,62 euros pour les étudiants décohabitations;
2° 2043,43 euros pour les étudiants qui font la navette.
§ 2. Pour les étudiants bénéficiaires d'une allocation pour soixante unités d'études, l'allocation d'études exceptionnelle s'élève à :
1° 4583,86 euros pour les étudiants décohabitations;
2° 2965,31 euros pour les étudiants qui font la navette.
§ 3. L'allocation d'études minimum s'élève à 220 euros.
§ 4. Le montant final de l'allocation d'études est arrondi à deux chiffres après la virgule.]1
1° 3404,62 euros pour les étudiants décohabitations;
2° 2043,43 euros pour les étudiants qui font la navette.
§ 2. Pour les étudiants bénéficiaires d'une allocation pour soixante unités d'études, l'allocation d'études exceptionnelle s'élève à :
1° 4583,86 euros pour les étudiants décohabitations;
2° 2965,31 euros pour les étudiants qui font la navette.
§ 3. L'allocation d'études minimum s'élève à 220 euros.
§ 4. Le montant final de l'allocation d'études est arrondi à deux chiffres après la virgule.]1
Modifications
Art.52. § 1. Als de student voor minder dan zestig studiepunten toelagegerechtigd is, wordt het bedrag van de studietoelage als volgt berekend :
1° een kotstudent ontvangt dertig procent van de studietoelage die hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, vermeerderd met het resterende zeventig procent dat wordt gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is;
2° een niet-kotstudent ontvangt twintig procent van de studietoelage die hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, vermeerderd met het resterende tachtig procent dat wordt gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is.
§ 2. In afwijking van § 1 wordt voor de student die voor minder dan [1 zevenentwintig]1 studiepunten toelagegerechtigd is, het bedrag van de studietoelage dat hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is.
§ 3. Een student die zich tijdens een academiejaar tweemaal inschrijft voor een halftijds studietraject, wordt voor de berekening van het bedrag van de studietoelage beschouwd als een student die een voltijds studietraject volgt.
1° een kotstudent ontvangt dertig procent van de studietoelage die hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, vermeerderd met het resterende zeventig procent dat wordt gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is;
2° een niet-kotstudent ontvangt twintig procent van de studietoelage die hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, vermeerderd met het resterende tachtig procent dat wordt gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is.
§ 2. In afwijking van § 1 wordt voor de student die voor minder dan [1 zevenentwintig]1 studiepunten toelagegerechtigd is, het bedrag van de studietoelage dat hij zou ontvangen als hij voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zou zijn, gedeeld door zestig en vermenigvuldigd met het aantal studiepunten waarvoor hij toelagegerechtigd is.
§ 3. Een student die zich tijdens een academiejaar tweemaal inschrijft voor een halftijds studietraject, wordt voor de berekening van het bedrag van de studietoelage beschouwd als een student die een voltijds studietraject volgt.
Modifications
Art.52. § 1er. Si l'étudiant est admissible à une allocation d'études pour moins de soixante unités d'études, le montant de l'allocation d'études est calculé comme suit :
1° un étudiant koteur reçoit trente pour cent de l'allocation d'études qu'il percevrait s'il était admissible à une allocation d'études pour soixante unités d'études, majorés des septante pour cent restants, divisés par soixante et multipliés par le nombre d'unités d'études pour lesquelles il est admissible à l'allocation d'études;
2° un étudiant navetteur reçoit vingt pour cent de l'allocation d'études qu'il percevrait s'il était admissible à une allocation d'études pour soixante unités d'études, majorés des quatre-vingts pour cent restants, divisés par soixante et multipliés par le nombre d'unités d'études pour lesquelles il est admissible a l'allocation d'études;
§ 2. Par dérogation au § 1er, dans le cas de l'étudiant qui est admissible à une allocation d'études pour moins de [1 vingt-sept]1 unités d'études, le montant qu'il percevrait s'il était admissible à une allocation d'études pour soixante unités d'études est divisé par soixante et multiplié par le nombre d'unités d'études pour lesquelles il est admissible à l'allocation d'études.
§ 3. Un étudiant qui, au cours d'une année académique, s'inscrit à deux parcours de formation à mi-temps, est réputé être un étudiant suivant un parcours de formation à temps plein aux fins du calcul du montant de l'allocation d'études.
1° un étudiant koteur reçoit trente pour cent de l'allocation d'études qu'il percevrait s'il était admissible à une allocation d'études pour soixante unités d'études, majorés des septante pour cent restants, divisés par soixante et multipliés par le nombre d'unités d'études pour lesquelles il est admissible à l'allocation d'études;
2° un étudiant navetteur reçoit vingt pour cent de l'allocation d'études qu'il percevrait s'il était admissible à une allocation d'études pour soixante unités d'études, majorés des quatre-vingts pour cent restants, divisés par soixante et multipliés par le nombre d'unités d'études pour lesquelles il est admissible a l'allocation d'études;
§ 2. Par dérogation au § 1er, dans le cas de l'étudiant qui est admissible à une allocation d'études pour moins de [1 vingt-sept]1 unités d'études, le montant qu'il percevrait s'il était admissible à une allocation d'études pour soixante unités d'études est divisé par soixante et multiplié par le nombre d'unités d'études pour lesquelles il est admissible à l'allocation d'études.
§ 3. Un étudiant qui, au cours d'une année académique, s'inscrit à deux parcours de formation à mi-temps, est réputé être un étudiant suivant un parcours de formation à temps plein aux fins du calcul du montant de l'allocation d'études.
Modifications
TITEL V. - Procedurele voorwaarden.
TITRE V. - Conditions procédurales.
HOOFDSTUK I. - Aanvraag.
CHAPITRE Ier. - Demande.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Section 1re. - Dispositions générales.
Art.53. De aanvraag voor een toelage wordt door de aanvrager bij de [2 afdeling Studietoelagen]2 ingediend vanaf [4 2 juni voorafgaand aan het academiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft]4 en uiterlijk op [1 1 juni]1 van het [3 ...]3 academiejaar in kwestie.
De aanvraag die wordt ingediend na [1 1 juni]1 van het [3 ...]3 academiejaar in kwestie wordt niet meer behandeld.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de aanvraag voor een toelage moet worden ingediend.
De aanvraag die wordt ingediend na [1 1 juni]1 van het [3 ...]3 academiejaar in kwestie wordt niet meer behandeld.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de aanvraag voor een toelage moet worden ingediend.
Art.53. Le demandeur dépose sa demande d'allocation au [2 Division des Allocations d'Etudes]2 à partir du [4 2 juin précédant l'année académique à laquelle se rapporte la demande]4 et au plus tard le [1 1er juin]1 de l'année [3 ...]3 académique en question.
La demande introduite après le [1 1er juin]1 de l'année [3 ...]3 académique concernée n'est plus traitée.
Le Gouvernement flamand définit la façon de déposer la demande d'allocation.
La demande introduite après le [1 1er juin]1 de l'année [3 ...]3 académique concernée n'est plus traitée.
Le Gouvernement flamand définit la façon de déposer la demande d'allocation.
Art. 53/1. [1 In dit artikel wordt verstaan onder bijna-beursstudent: een bijnabeursstudent als vermeld in artikel I.3, 16°, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.
De afdeling Studietoelagen onderzoekt het recht op een studietoelage voor een academiejaar als de student aan de volgende voorwaarden voldoet:
1° de aanvrager gaf de toestemming om het recht op een studietoelage te onderzoeken;
2° de student kwam in het academiejaar vóór het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, in aanmerking voor een studietoelage of was bijna-beursstudent.
De afdeling Studietoelagen bepaalt de datum waarop het onderzoek, vermeld in het tweede lid, start. Het onderzoek kan ten vroegste op 1 januari voorafgaand aan het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft en uiterlijk 1 juni van het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, starten. De afdeling Studietoelagen meldt de start van het onderzoek aan de aanvrager.
De aanvrager kan op elk moment het lopend onderzoek stopzetten.
De student die in het academiejaar vóór het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, niet in aanmerking kwam voor een studietoelage of de student die geen bijna-beursstudent was, vraagt opnieuw een studietoelage aan conform artikel 53.]1
De afdeling Studietoelagen onderzoekt het recht op een studietoelage voor een academiejaar als de student aan de volgende voorwaarden voldoet:
1° de aanvrager gaf de toestemming om het recht op een studietoelage te onderzoeken;
2° de student kwam in het academiejaar vóór het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, in aanmerking voor een studietoelage of was bijna-beursstudent.
De afdeling Studietoelagen bepaalt de datum waarop het onderzoek, vermeld in het tweede lid, start. Het onderzoek kan ten vroegste op 1 januari voorafgaand aan het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft en uiterlijk 1 juni van het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, starten. De afdeling Studietoelagen meldt de start van het onderzoek aan de aanvrager.
De aanvrager kan op elk moment het lopend onderzoek stopzetten.
De student die in het academiejaar vóór het academiejaar waarop de studietoelage betrekking heeft, niet in aanmerking kwam voor een studietoelage of de student die geen bijna-beursstudent was, vraagt opnieuw een studietoelage aan conform artikel 53.]1
Modifications
Art. 53/1. [1 Dans le présent article, il faut entend par étudiant quasi boursier " : un étudiant quasi boursier, tel que visé à l'article I.3, 16°, du Code de l'Enseignement supérieur du 11 octobre 2013.
La Division des Allocations d'Etudes examine le droit à une allocation d'études pour une année académique si l'étudiant remplit les conditions suivantes :
1° le demandeur a donné l'autorisation d'enquêter sur le droit à une allocation d'études ;
2° durant l'année académique précédant l'année académique à laquelle se rapporte l'allocation d'études, l'étudiant entrait en ligne de compte pour une allocation d'études ou était quasi boursier.
La Division des Allocations d'Etudes fixe la date à laquelle l'enquête, telle que visée à l'alinéa deux, débute. L'enquête peut débuter au plus tôt le 1er janvier précédant l'année académique à laquelle se rapporte l'allocation d'études et au plus tard le 1er juin de l'année académique à laquelle elle se rapporte. La Division des Allocations d'Etudes informe le demandeur du début de l'enquête.
Le demandeur peut interrompre l'enquête en cours à tout moment.
L'étudiant qui n'entrait pas en ligne de compte pour une allocation d'études au cours de l'année académique précédant l'année académique à laquelle l'allocation d'études se rapporte ou l'étudiant qui n'était pas un quasi boursier fait une nouvelle demande d'allocation d'études conformément à l'article 53.]1
La Division des Allocations d'Etudes examine le droit à une allocation d'études pour une année académique si l'étudiant remplit les conditions suivantes :
1° le demandeur a donné l'autorisation d'enquêter sur le droit à une allocation d'études ;
2° durant l'année académique précédant l'année académique à laquelle se rapporte l'allocation d'études, l'étudiant entrait en ligne de compte pour une allocation d'études ou était quasi boursier.
La Division des Allocations d'Etudes fixe la date à laquelle l'enquête, telle que visée à l'alinéa deux, débute. L'enquête peut débuter au plus tôt le 1er janvier précédant l'année académique à laquelle se rapporte l'allocation d'études et au plus tard le 1er juin de l'année académique à laquelle elle se rapporte. La Division des Allocations d'Etudes informe le demandeur du début de l'enquête.
Le demandeur peut interrompre l'enquête en cours à tout moment.
L'étudiant qui n'entrait pas en ligne de compte pour une allocation d'études au cours de l'année académique précédant l'année académique à laquelle l'allocation d'études se rapporte ou l'étudiant qui n'était pas un quasi boursier fait une nouvelle demande d'allocation d'études conformément à l'article 53.]1
Modifications
Art. 53/2. [1 De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten van het onderzoek naar het recht op studiefinanciering en de communicatie over de studiefinanciering.]1
Art. 53/2. [1 Le Gouvernement flamand détermine les modalités de l'examen du droit à l'aide financière aux études et la communication relative à l'aide financière aux études.]1
Art.54. [1 Als een dossier voor de aanvraag van een toelage onvolledig werd ingediend, moeten de door de [2 afdeling Studietoelagen]2 gevraagde documenten op straffe van afsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het [3 ...]3 academiejaar in kwestie eindigt aan de [2 afdeling Studietoelagen]2 worden bezorgd, tenzij :
1° de in aanmerking te nemen inkomsten nog niet werden nagezien door de Federale Overheidsdienst Financiën;
2° een bezwaarschrift of een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing van belasting werd ingediend overeenkomstig artikel 366 tot en met 376 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen, of een vordering voor de rechtbank werd ingeleid;
3° het een aanvraag betreft waarin de aanvrager deel uitmaakt van of aangeeft deel uit te maken van de leefeenheid, vermeld in artikel 34, § 1, 3°. In dit geval moeten de door de [2 afdeling Studietoelagen]2 gevraagde documenten op straffe van uitsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het einde van het [3 ...]3 academiejaar in kwestie aan de [2 afdeling Studietoelagen]2 worden bezorgd.
In geval van de uitzonderingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, moeten de door de federale overheidsdienst Financiën in het kader van lid 1, nageziene inkomsten worden overgemaakt aan de [2 afdeling Studietoelagen]2 uiterlijk zes maanden na het verkrijgen ervan.]1
1° de in aanmerking te nemen inkomsten nog niet werden nagezien door de Federale Overheidsdienst Financiën;
2° een bezwaarschrift of een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing van belasting werd ingediend overeenkomstig artikel 366 tot en met 376 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen, of een vordering voor de rechtbank werd ingeleid;
3° het een aanvraag betreft waarin de aanvrager deel uitmaakt van of aangeeft deel uit te maken van de leefeenheid, vermeld in artikel 34, § 1, 3°. In dit geval moeten de door de [2 afdeling Studietoelagen]2 gevraagde documenten op straffe van uitsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het einde van het [3 ...]3 academiejaar in kwestie aan de [2 afdeling Studietoelagen]2 worden bezorgd.
In geval van de uitzonderingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, moeten de door de federale overheidsdienst Financiën in het kader van lid 1, nageziene inkomsten worden overgemaakt aan de [2 afdeling Studietoelagen]2 uiterlijk zes maanden na het verkrijgen ervan.]1
Art.54. [1 Si un dossier de demande d'allocation a été introduit de façon incomplète, les documents demandés par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 doivent être transmis, sous peine de clôture du dossier, au [2 Division des Allocations d'Etudes]2 au plus tard le 31 décembre de l'année calendrier dans laquelle l'année [3 ...]3 académique concernée se termine, à moins :
1° que les revenus à prendre en considération ne soient pas encore contrôlés par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 public fédéral Finances;
2° qu'une réclamation ou une requête d'exonération d'office d'impôt ait été introduite conformément aux articles 366 à 376 inclus du Code des impôts sur les revenus, ou le tribunal ait été saisi;
3° qu'il s'agisse d'une demande, indiquant que le requérant appartient ou déclare appartenir à une unité de vie visée à l'article 34, § 1er, 3°. Dans ce cas, les documents demandés par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 doivent, sous peine d'exclusion, être transmis au [2 Division des Allocations d'Etudes]2, au plus tard le 31 décembre de l'année calendaire qui suit la fin de l'année [3 ...]3 académique en question.
Dans le cas des exceptions définies au premier alinéa, 1° et 2°, les revenus contrôlés par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 public fédéral Finances dans le cadre de l'alinéa 1er doivent être transmis au [2 Division des Allocations d'Etudes]2 au plus tard six mois après réception de ceux-ci.]1
1° que les revenus à prendre en considération ne soient pas encore contrôlés par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 public fédéral Finances;
2° qu'une réclamation ou une requête d'exonération d'office d'impôt ait été introduite conformément aux articles 366 à 376 inclus du Code des impôts sur les revenus, ou le tribunal ait été saisi;
3° qu'il s'agisse d'une demande, indiquant que le requérant appartient ou déclare appartenir à une unité de vie visée à l'article 34, § 1er, 3°. Dans ce cas, les documents demandés par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 doivent, sous peine d'exclusion, être transmis au [2 Division des Allocations d'Etudes]2, au plus tard le 31 décembre de l'année calendaire qui suit la fin de l'année [3 ...]3 académique en question.
Dans le cas des exceptions définies au premier alinéa, 1° et 2°, les revenus contrôlés par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 public fédéral Finances dans le cadre de l'alinéa 1er doivent être transmis au [2 Division des Allocations d'Etudes]2 au plus tard six mois après réception de ceux-ci.]1
Art.55. De toelage wordt op zijn vroegst uitbetaald vanaf [1 de laatste maandag van augustus]1 van het [2 ...]2 academiejaar in kwestie.
Art.55. L'allocation est versée au plus tôt à compter du [1 dernier lundi d'août]1 de l'année [2 ...]2 académique en question.
Afdeling II.
Section II.
Afdeling III. - Studietoelage hoger onderwijs.
Section III. - Allocation d'études de l'enseignement supérieur.
Art.57. De studietoelage wordt uitbetaald op een rekening van de student, tenzij de student voorafgaand aan de uitbetaling de [1 afdeling Studietoelagen]1 verzoekt de toelage uit te betalen op een andere rekening.
Modifications
Art.57. L'allocation d'études peut être versée à un compte de l'étudiant, sauf si l'étudiant demande au [1 Division des Allocations d'Etudes]1 de verser l'allocation à un autre compte avant que le paiement ne soit effectué.
Modifications
Art.58. Als een voorschot op de studietoelage door een studentenvoorziening [1 of OCMW]1 werd betaald aan de student, wordt dat bedrag [1 op verzoek van de studentenvoorziening]1 door de [2 afdeling Studietoelagen]2 terugbetaald aan de studentenvoorziening [1 of OCMW]1, voor zover de student recht heeft op een studietoelage.
Dat bedrag kan, ongeacht het voorschot, nooit hoger zijn dan de studietoelage waarop de student recht heeft.
Het eventuele positieve saldo ten voordele van de student wordt rechtstreeks aan de student uitbetaald.
Een studentenvoorziening kan de [2 afdeling Studietoelagen]2 verzoeken om het eerste lid tot en met het derde lid met betrekking tot de door haar betaalde voorschotten niet toe te passen.
Dat bedrag kan, ongeacht het voorschot, nooit hoger zijn dan de studietoelage waarop de student recht heeft.
Het eventuele positieve saldo ten voordele van de student wordt rechtstreeks aan de student uitbetaald.
Een studentenvoorziening kan de [2 afdeling Studietoelagen]2 verzoeken om het eerste lid tot en met het derde lid met betrekking tot de door haar betaalde voorschotten niet toe te passen.
Art.58. Si une avance sur l'allocation d'études est payée à l'étudiant par un [2 Division des Allocations d'Etudes]2 aux étudiants, ce montant est remboursé [1 à la demande du [2 Division des Allocations d'Etudes]2 aux étudiants]1 par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 au [2 Division des Allocations d'Etudes]2 aux étudiants, pour autant que l'étudiant soit admissible à une allocation d'études.
Quelle que soit l'avance, ce montant ne peut jamais dépasser l'allocation d'études à laquelle l'étudiant est admissible.
Le solde positif éventuel au profit de l'étudiant est payé directement à l'étudiant.
Un [2 Division des Allocations d'Etudes]2 aux étudiants peut demander au [2 Division des Allocations d'Etudes]2 de ne pas appliquer les premier aux troisième alinéas inclus relatifs aux avances payées par lui.
Quelle que soit l'avance, ce montant ne peut jamais dépasser l'allocation d'études à laquelle l'étudiant est admissible.
Le solde positif éventuel au profit de l'étudiant est payé directement à l'étudiant.
Un [2 Division des Allocations d'Etudes]2 aux étudiants peut demander au [2 Division des Allocations d'Etudes]2 de ne pas appliquer les premier aux troisième alinéas inclus relatifs aux avances payées par lui.
HOOFDSTUK II. - Herziening.
CHAPITRE II. - Révision.
Art.59. Als zich met betrekking tot de nationaliteitsvoorwaarde, de pedagogische voorwaarden of de financiële voorwaarden, vermeld in dit decreet, wijzigingen voordoen, kan de aanvrager tot zes maanden na de kennisname van de nieuwe feiten vragen aan de [2 afdeling Studietoelagen]2 om zijn dossier te herzien.
[1 De vraag tot herziening van een dossier, vermeld in het eerste lid, kan alleen betrekking hebben op het [3 ...]3 academiejaar waarin de vraag gesteld werd, alsook op de vier [3 ...]3 academiejaren die eraan voorafgaan.]1
[1 De vraag tot herziening van een dossier, vermeld in het eerste lid, kan alleen betrekking hebben op het [3 ...]3 academiejaar waarin de vraag gesteld werd, alsook op de vier [3 ...]3 academiejaren die eraan voorafgaan.]1
Art.59. S'il y a des changements dans la condition de nationalité, les conditions pédagogiques et les conditions financières, visées au présent décret, le demandeur peut demander [2 à la Division des Allocations d'Etudes]2 la révision de son dossier jusqu'à six mois après la prise de connaissance des nouveaux faits.
[1 La demande de révision d'un dossier, visée au premier alinéa, ne peut porter que sur l'année [3 ...]3 académique dans laquelle la demande a été déposée, ainsi que sur les quatre années [3 ...]3 académiques précédentes.]1
[1 La demande de révision d'un dossier, visée au premier alinéa, ne peut porter que sur l'année [3 ...]3 académique dans laquelle la demande a été déposée, ainsi que sur les quatre années [3 ...]3 académiques précédentes.]1
Art.60. [1 In de volgende gevallen herziet de [2 afdeling Studietoelagen]2 het dossier op eigen initiatief :
1° als de toelage onjuist werd berekend, al dan niet op basis van bedrieglijke handelingen, valse verklaringen of willens en wetens onvolledige verklaringen;
2° als de toelage werd berekend op basis van een inkomen dat nog niet nagezien werd door de Federale Overheidsdienst Financiën en als nadien blijkt dat het vermoedelijke inkomen verschillend is van het nageziene inkomen;
3° na de kennisneming van feiten waaruit blijkt dat een van de voorwaarden voor toekenning van een toelage niet was vervuld.
De herziening van een dossier kan alleen betrekking hebben op het [3 ...]3 academiejaar waarin de [2 afdeling Studietoelagen]2 tot herziening beslist, alsook op de vier [3 ...]3 academiejaren die eraan voorafgaan.]1
1° als de toelage onjuist werd berekend, al dan niet op basis van bedrieglijke handelingen, valse verklaringen of willens en wetens onvolledige verklaringen;
2° als de toelage werd berekend op basis van een inkomen dat nog niet nagezien werd door de Federale Overheidsdienst Financiën en als nadien blijkt dat het vermoedelijke inkomen verschillend is van het nageziene inkomen;
3° na de kennisneming van feiten waaruit blijkt dat een van de voorwaarden voor toekenning van een toelage niet was vervuld.
De herziening van een dossier kan alleen betrekking hebben op het [3 ...]3 academiejaar waarin de [2 afdeling Studietoelagen]2 tot herziening beslist, alsook op de vier [3 ...]3 academiejaren die eraan voorafgaan.]1
Art.60. [1 Dans les cas suivants, le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 procède d'initiative à la révision du dossier :
1° si une erreur s'est produite dans le calcul de l'allocation, due ou non à des actions trompeuses, des déclarations fausses ou des déclarations incomplètes que l'étudiant a sciemment transmises;
2° si l'allocation a été calculée sur la base d'un revenu qui n'a pas encore été contrôlé par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 public fédéral Finances et s'il apparaît ensuite que le revenu probable diffère du revenu contrôlé;
3° après prise de connaissance des faits dont il apparaît qu'une des conditions d'octroi de l'allocation n'était pas remplie.
La révision d'un dossier ne peut porter que sur l'année [3 ...]3 académique dans laquelle le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 décide la révision, ainsi que sur les quatre années [3 ...]3 académiques précédentes.]1
1° si une erreur s'est produite dans le calcul de l'allocation, due ou non à des actions trompeuses, des déclarations fausses ou des déclarations incomplètes que l'étudiant a sciemment transmises;
2° si l'allocation a été calculée sur la base d'un revenu qui n'a pas encore été contrôlé par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 public fédéral Finances et s'il apparaît ensuite que le revenu probable diffère du revenu contrôlé;
3° après prise de connaissance des faits dont il apparaît qu'une des conditions d'octroi de l'allocation n'était pas remplie.
La révision d'un dossier ne peut porter que sur l'année [3 ...]3 académique dans laquelle le [2 Division des Allocations d'Etudes]2 décide la révision, ainsi que sur les quatre années [3 ...]3 académiques précédentes.]1
Art.61. Als de herziening van het dossier aanleiding geeft tot een hogere toelage, wordt het positieve saldo bijbetaald.
Art.61. Si la révision du dossier donne lieu à une allocation supérieure, le solde positif au profit de l'étudiant est payé.
HOOFDSTUK III. - Terugvordering.
CHAPITRE III. - Recouvrement.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Section 1re. - Dispositions genérales.
Art.62. In de gevallen, vermeld in artikelen 59 en 60, wordt de toegekende en reeds uitbetaalde toelage waarop de betrokkene geen recht heeft, teruggevorderd.
Art.62. Dans les cas fixés aux articles 59 et 60, l'allocation attribuée et déjà versée à laquelle l'intéressé n'a pas droit est recupérée.
Art.63. Sommen die onverschuldigd werden uitbetaald, zijn voorgoed verkregen door degenen die ze hebben ontvangen als de terugvordering daarvan niet gevraagd wordt binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het begrotingsjaar waarop de uitgave is aangerekend, tenminste als ze niet door bedrieglijke handelingen, door valse verklaringen of door willens en wetens onvolledige verklaringen werden verkregen.
Art.63. Des sommes indûment versées sont définitivement obtenues par ceux qui les ont reçues lorsque le remboursement de celles-ci n'est pas demandé dans un délai de cinq ans à compter du 1er janvier de l'année budgétaire à laquelle la dépense est imputée, à moins qu'ils ne les ont obtenues par des actions trompeuses, des déclarations fausses, voire incomplètes qu'ils ont sciemment transmises.
Art.64. [1 De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de terug te vorderen sommen en de terugvorderingsprocedure.]1
Modifications
Art.64. [1 Le Gouvernement flamand fixe les modalités concernant les sommes à recouvrer et la procédure de recouvrement.]1
Modifications
Afdeling II.
Section II.
Afdeling III. - Studietoelage hoger onderwijs.
Section III. - Allocation d'études de l'enseignement supérieur.
Art.67. [1 Indien de student zijn aantal opgenomen studiepunten in de loop van het academiejaar in kwestie vermindert door zich uit te schrijven, heeft de student slechts recht op een toelage voor het aantal studiepunten waarvoor hij nog ingeschreven is.]1
Modifications
Art.67. [1 Si, en se désinscrivant, l'étudiant réduit dans le courant de l'année académique en question le nombre d'unités d'études qu'il a engagées, il n'a droit qu'à une allocation pour le nombre d'unités d'études pour lesquelles il est encore inscrit.]1
Modifications
HOOFDSTUK IV. - Beroepsprocedure.
CHAPITRE IV. - Procedure de recours.
Art.68. Een georganiseerd beroep kan worden ingediend bij de [2 afdeling Studietoelagen]2 door :
1° de aanvrager die niet akkoord gaat met een negatieve beslissing over zijn aanvraag voor een toelage;
2° de aanvrager die vindt dat het bedrag van de toegekende toelage onjuist berekend is;
3° de aanvrager die niet akkoord gaat met een terugvordering als [3 vermeld in artikel 62]3.
Het beroep wordt aangetekend ingediend binnen een termijn van zestig kalenderdagen die ingaat op de dag na de dag waarop het definitieve bedrag of de weigering van de toelage meegedeeld is, en moet juridische en feitelijke argumenten vermelden die de betrokkene aanvoert tot staving van zijn aanspraak.
Beroepen worden beantwoord binnen [1 vijfenveertig]1 kalenderdagen na de ontvangst ervan door de [2 afdeling Studietoelagen]2.
In afwijking van artikel 34, § 5, wordt het inkomen van de oudergerelateerde leefeenheid, vermeld in artikel 34, § 1, 1° en 2°, in de beroepsbeslissing van de [2 afdeling Studietoelagen]2 meegedeeld aan de aanvrager die bij zijn aanvraag heeft aangegeven dat hij behoort tot een leefeenheid als vermeld in artikel 34, § 1, 3°, 4° of 5°, doch met toepassing van artikel 34, § 4, berekend werd op basis van het inkomen van de leefeenheden vermeld, in artikel 34, § 1, 1° en 2°.
1° de aanvrager die niet akkoord gaat met een negatieve beslissing over zijn aanvraag voor een toelage;
2° de aanvrager die vindt dat het bedrag van de toegekende toelage onjuist berekend is;
3° de aanvrager die niet akkoord gaat met een terugvordering als [3 vermeld in artikel 62]3.
Het beroep wordt aangetekend ingediend binnen een termijn van zestig kalenderdagen die ingaat op de dag na de dag waarop het definitieve bedrag of de weigering van de toelage meegedeeld is, en moet juridische en feitelijke argumenten vermelden die de betrokkene aanvoert tot staving van zijn aanspraak.
Beroepen worden beantwoord binnen [1 vijfenveertig]1 kalenderdagen na de ontvangst ervan door de [2 afdeling Studietoelagen]2.
In afwijking van artikel 34, § 5, wordt het inkomen van de oudergerelateerde leefeenheid, vermeld in artikel 34, § 1, 1° en 2°, in de beroepsbeslissing van de [2 afdeling Studietoelagen]2 meegedeeld aan de aanvrager die bij zijn aanvraag heeft aangegeven dat hij behoort tot een leefeenheid als vermeld in artikel 34, § 1, 3°, 4° of 5°, doch met toepassing van artikel 34, § 4, berekend werd op basis van het inkomen van de leefeenheden vermeld, in artikel 34, § 1, 1° en 2°.
Art.68. Un recours organisé doit être introduit auprès du [2 Division des Allocations d'Etudes]2 par :
1° le demandeur qui n'est pas d'accord avec une décision négative sur sa demande d'allocation;
2° le demandeur qui est d'avis que l'allocation a fait l'objet d'un calcul erroné;
3° le demandeur qui n'est pas d'accord avec le recouvrement [3 tel que visé à l'article 62]3.
Le recours est introduit par lettre recommandée dans un délai de soixante jours calendrier commençant le lendemain du jour où le montant définitif ou le refus de l'allocation est communiqué, et doit contenir les arguments de droit et de fait que l'intéressé apporte pour motiver son recours.
Il est répondu aux recours dans les [1 quarante-cinq]1 jours calendrier après réception de ceux-ci par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2.
Par dérogation à l'article 34, § 5, le revenu de l'unité de vie parentale, visée à l'article 34, § 1er, 1° et 2°, est communiqué dans la décision de recours du [2 Division des Allocations d'Etudes]2 au demandeur qui, lors de sa demande, a indiqué qu'il appartient à une unité de vie telle que visée à l'article 34, § 1er, 3°, 4° ou 5°, mais qui, en application de l'article 34, § 4, a été calculé sur la base du revenu des unités de vie visées à l'article 34, § 1er, 1° et 2°.
1° le demandeur qui n'est pas d'accord avec une décision négative sur sa demande d'allocation;
2° le demandeur qui est d'avis que l'allocation a fait l'objet d'un calcul erroné;
3° le demandeur qui n'est pas d'accord avec le recouvrement [3 tel que visé à l'article 62]3.
Le recours est introduit par lettre recommandée dans un délai de soixante jours calendrier commençant le lendemain du jour où le montant définitif ou le refus de l'allocation est communiqué, et doit contenir les arguments de droit et de fait que l'intéressé apporte pour motiver son recours.
Il est répondu aux recours dans les [1 quarante-cinq]1 jours calendrier après réception de ceux-ci par le [2 Division des Allocations d'Etudes]2.
Par dérogation à l'article 34, § 5, le revenu de l'unité de vie parentale, visée à l'article 34, § 1er, 1° et 2°, est communiqué dans la décision de recours du [2 Division des Allocations d'Etudes]2 au demandeur qui, lors de sa demande, a indiqué qu'il appartient à une unité de vie telle que visée à l'article 34, § 1er, 3°, 4° ou 5°, mais qui, en application de l'article 34, § 4, a été calculé sur la base du revenu des unités de vie visées à l'article 34, § 1er, 1° et 2°.
TITEL VI. - Algemene overgangsbepalingen.
TITRE VI. - Dispositions transitoires générales.
Art.69. In afwijking van artikel 9 komen kandidaat-vluchtelingen, alsook hun kinderen die sinds hun minderjarigheid in België verblijven en niet zelf een asielaanvraag hebben ingediend, van wie de asielaanvraag ontvankelijk werd verklaard onmiddellijk voorafgaand aan het door de Koning, ingevolge artikel 78 van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, bepaalde tijdstip waarop deze wet integraal in werking treedt ofwel onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de dertiende maand na publicatie van voornoemde wet bij gebreke aan een door de Koning bepaalde datum, in aanmerking voor een toelage zolang hun procedure lopende is bij het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
Art.69. Par dérogation à l'article 9, les candidats réfugiés, ainsi que leurs enfants qui séjournent en Belgique depuis leur minorité et qui n'ont pas introduit eux-mêmes une demande d'asile, dont la demande d'asile a été déclarée recevable immédiatement avant l'entree en vigueur intégrale déterminée par le Roi, conformément à l'article 78 de la loi du 15 septembre 2006 modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, de cette loi ou bien immédiatement avant le premier jour de la treizième mois après publication de la loi précitée par défaut à une date déterminée par le Roi, sont admissibles à une allocation aussi longtemps que leur procédure est en cours auprès du Commissariat général des Réfugiés et Apatrides, de la Commission permanente de Recours des Réfugiés, ou du Conseil du Contentieux des Etrangers.
TITEL VII. - Overgangsbepalingen hoger onderwijs.
TITRE VII. - Dispositions transitoires pour l'enseignement supérieur.
Art.70. [1 § 1. De diploma's en de opleidingen die de student vóór het academiejaar 2008-2009 behaald, respectievelijk voltooid, heeft, worden in rekening gebracht bij het bepalen of de student een studietoelage kan verkrijgen, zoals bedoeld in artikel 21, § 1. Hierbij worden volgende bepalingen in acht genomen :
1° met een bachelordiploma, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
a) elke voltooide bacheloropleiding die bekroond werd met een diploma;
b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus;
c) [3 ...]3
d) [3 ...]3
2° met een masterdiploma, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
a) elke voltooide masteropleiding die bekroond werd met een diploma;
b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli;
c) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs;
3° [6 ...]6
4° de student die voor de inwerkingtreding van dit decreet een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma heeft voltooid, komt niet langer in aanmerking voor een studietoelage voor het volgen van een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma.
§ 2. Het jokerkrediet, zoals bedoeld in artikel 26, § 2, wordt verminderd met :
1° zestig studiepunten als de student de jokerbeurs, vermeld in het decreet van 16 februari 2001, heeft opgebruikt;
2° het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 9 november 2005, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2004-2005, 2005-2006 of 2006-2007;
3° het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2007-2008.
§ 3. Studiepunten die studenten voor de inwerkingtreding van dit decreet hebben opgenomen en verworven, worden conform de bepalingen in artikelen 21 en 23, § 2, in rekening gebracht om de actuele toestand van het studietoelagekrediet te bepalen. Daarbij worden volgende bepalingen in acht genomen :
1° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 voltijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;
2° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 halftijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;
3° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van voltijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;
4° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van halftijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;
5° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen het voorwerp van flexibilisering was, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten;
6° indien de student in het academiejaar 2005-2006, 2006-2007 of 2007-2008 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten.
§ 4. Indien een student voorafgaand aan de inwerkingtreding van onderhavig decreet hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1, volgde waarbij hij in elk gevolgd academiejaar minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het in een academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, hoogste aantal opgenomen studiepunten aangevuld op het studietoelagekrediet voor een of meerdere academiejaren na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, op voorwaarde en in de mate dat de student na de inwerkingtreding van onderhavig decreet in het latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen.
§ 5. In afwijking van artikel 7, tweede lid, worden voor de toepassing van § 3 en § 4 van onderhavig artikel de studiepunten waarvoor de student zich heeft uitgeschreven als opgenomen beschouwd wanneer de student zich uitschreef na 31 oktober, respectievelijk 28 februari, van het academiejaar in kwestie, naargelang hij zich enkel had ingeschreven voor een volledig academiejaar of een eerste semester, dan wel voor het tweede semester.]1
[2 § 6. Indien een student voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1, volgde, worden voor de overeenkomstige toepassing van artikel 23, § 3, volgende regels toegepast :
1° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 voltijds hoger onderwijs volgde, wordt de student geacht zestig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
2° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 halftijds hoger onderwijs volgde, wordt de student geacht dertig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
3° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van voltijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de student geacht zestig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
4° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van halftijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de student geacht dertig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
5° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen het voorwerp van flexibilisering was, wordt het reële aantal verworven studiepunten in rekening gebracht;
6° indien de student in het academiejaar 2005-2006, 2006-2007, 2007-2008 of 2008-2009 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs, wordt het reële aantal verworven studiepunten in rekening gebracht.]2
[4 § 7. In afwijking van artikel 21, § 1, kan een student die beschikt over twee kandidaatsdiploma's die met toepassing van paragraaf 1 van dit artikel gelijkgeschakeld worden met een bachelordiploma, of die beschikt over een kandidaatsdiploma en een ander bachelordiploma, studiefinanciering ontvangen om een derde bachelordiploma te behalen, als de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° de student beschikt nog niet over een licentiaatsdiploma of een masterdiploma;
2° de bacheloropleiding waarvoor studiefinanciering aangevraagd wordt, is de inhoudelijke vervolgopleiding van een kandidaatsdiploma dat de student al heeft behaald.]4
1° met een bachelordiploma, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
a) elke voltooide bacheloropleiding die bekroond werd met een diploma;
b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus;
c) [3 ...]3
d) [3 ...]3
2° met een masterdiploma, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld :
a) elke voltooide masteropleiding die bekroond werd met een diploma;
b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli;
c) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs;
3° [6 ...]6
4° de student die voor de inwerkingtreding van dit decreet een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma heeft voltooid, komt niet langer in aanmerking voor een studietoelage voor het volgen van een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma.
§ 2. Het jokerkrediet, zoals bedoeld in artikel 26, § 2, wordt verminderd met :
1° zestig studiepunten als de student de jokerbeurs, vermeld in het decreet van 16 februari 2001, heeft opgebruikt;
2° het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 9 november 2005, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2004-2005, 2005-2006 of 2006-2007;
3° het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2007-2008.
§ 3. Studiepunten die studenten voor de inwerkingtreding van dit decreet hebben opgenomen en verworven, worden conform de bepalingen in artikelen 21 en 23, § 2, in rekening gebracht om de actuele toestand van het studietoelagekrediet te bepalen. Daarbij worden volgende bepalingen in acht genomen :
1° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 voltijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;
2° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 halftijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;
3° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van voltijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;
4° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van halftijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;
5° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen het voorwerp van flexibilisering was, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten;
6° indien de student in het academiejaar 2005-2006, 2006-2007 of 2007-2008 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten.
§ 4. Indien een student voorafgaand aan de inwerkingtreding van onderhavig decreet hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1, volgde waarbij hij in elk gevolgd academiejaar minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het in een academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, hoogste aantal opgenomen studiepunten aangevuld op het studietoelagekrediet voor een of meerdere academiejaren na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, op voorwaarde en in de mate dat de student na de inwerkingtreding van onderhavig decreet in het latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen.
§ 5. In afwijking van artikel 7, tweede lid, worden voor de toepassing van § 3 en § 4 van onderhavig artikel de studiepunten waarvoor de student zich heeft uitgeschreven als opgenomen beschouwd wanneer de student zich uitschreef na 31 oktober, respectievelijk 28 februari, van het academiejaar in kwestie, naargelang hij zich enkel had ingeschreven voor een volledig academiejaar of een eerste semester, dan wel voor het tweede semester.]1
[2 § 6. Indien een student voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1, volgde, worden voor de overeenkomstige toepassing van artikel 23, § 3, volgende regels toegepast :
1° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 voltijds hoger onderwijs volgde, wordt de student geacht zestig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
2° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 halftijds hoger onderwijs volgde, wordt de student geacht dertig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
3° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van voltijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de student geacht zestig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
4° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van halftijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de student geacht dertig studiepunten verworven te hebben indien hij geslaagd was;
5° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen het voorwerp van flexibilisering was, wordt het reële aantal verworven studiepunten in rekening gebracht;
6° indien de student in het academiejaar 2005-2006, 2006-2007, 2007-2008 of 2008-2009 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs, wordt het reële aantal verworven studiepunten in rekening gebracht.]2
[4 § 7. In afwijking van artikel 21, § 1, kan een student die beschikt over twee kandidaatsdiploma's die met toepassing van paragraaf 1 van dit artikel gelijkgeschakeld worden met een bachelordiploma, of die beschikt over een kandidaatsdiploma en een ander bachelordiploma, studiefinanciering ontvangen om een derde bachelordiploma te behalen, als de volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° de student beschikt nog niet over een licentiaatsdiploma of een masterdiploma;
2° de bacheloropleiding waarvoor studiefinanciering aangevraagd wordt, is de inhoudelijke vervolgopleiding van een kandidaatsdiploma dat de student al heeft behaald.]4
Modifications
Art.70. [1 § 1er. Les diplômes obtenus et les formations accomplies par l'étudiant avant l'année académique 2008-2009 sont portés en compte pour déterminer si l'étudiant peut obtenir une allocation d'études, telle que visée à l'article 21, § 1er. A cet effet, les dispositions suivantes sont prises en considération :
1° au diplôme de bachelor, tel que visé à l'article 21, § 1er, sont assimilés les diplômes et les formations accomplies ci-après :
a) toute formation de bachelor accomplie et sanctionnée par un diplôme;
b) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme de l'enseignement supérieur d'un cycle;
c) [3 ...]3
d) [3 ...]3
2° au diplôme de master, tel que visé à l'article 21, § 1er, sont assimilés les diplômes et les formations accomplies ci-après :
a) toute formation de master accomplie et sanctionnée par un diplôme;
b) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du deuxième cycle de l'enseignement supérieur de deux cycles dispensé par les instituts supérieurs;
c) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du deuxième cycle de l'enseignement académique;
3° [6 ...]6
4° l'étudiant qui a accompli un programme préparatoire ou un programme de transition avant l'entrée en vigueur du présent décret n'est plus admissible à une allocation d'études pour suivre un programme préparatoire ou un programme de transition.
§ 2. Le crédit joker, tel que visé à l'article 26, § 2, est réduit :
1° de soixante unités d'études si l'étudiant a épuisé la bourse joker visée au décret du 16 février 2001;
2° du nombre d'unités d'études pour lesquelles l'étudiant a utilisé le crédit joker pendant les années académiques 2004-2005, 2005-2006 ou 2006-2007, conformément au décret du 30 avril 2004 relatif à l'aide financière aux études et aux services aux étudiants dans l'enseignement supérieur de la Communauté flamande, modifié par le décret du 9 novembre 2005;
3° du nombre d'unités d'études pour lesquelles l'étudiant a utilisé pendant l'année académique 2007-2008 le crédit joker visé au décret du 8 juin 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande.
§ 3. Des unités d'études engagées et acquises par les étudiants avant l'entrée en vigueur du présent décret sont portées en compte conformément aux dispositions des articles 21 et 23, § 2, afin de déterminer l'état actuel du crédit allocation d'études. A cet effet, les dispositions suivantes sont prises en considération :
1° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à temps plein avant l'année académique 2004-2005, une inscription est assimilée a soixante unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par soixante unités d'études si l'étudiant avait réussi;
2° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à mi-temps avant l'année académique 2004-2005, une inscription est assimilée à trente unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par trente unités d'études si l'étudiant avait réussi;
3° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à temps plein pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'inscription est assimilée à soixante unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par soixante unités d'études si l'étudiant avait réussi;
4° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à mi-temps pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'inscription est assimilée à trente unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par trente unités d'études si l'étudiant avait réussi;
5° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, le crédit allocation d'études est réduit du nombre d'unités d'études engagées et majoré du nombre d'unités d'études acquises;
6° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2005-2006, 2006-2007 ou 2007-2008, le crédit allocation d'études est réduit du nombre d'unités d'études engagées et majoré du nombre d'unités d'études acquises.
§ 4. Si, avant l'entrée en vigueur du présent décret, un étudiant suivait l'enseignement supérieur, tel que visé aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er et 30, § 1er, et engageait dans chaque année académique suivie moins de soixante unités d'études, la différence entre soixante et le nombre le plus élevé d'unités d'études engagées dans une année académique, avant ou, le cas échéant, après l'entrée en vigueur du présent décret, est ajoutée au crédit allocation d'études pour une ou plusieurs années académiques après l'entrée en vigueur du présent décret, pour autant et dans la mesure où l'étudiant engage, après l'entrée en vigueur du présent décret, dans cette année académique ultérieure concernée, plus d'unités d'études que dans l'année académique, avant ou, le cas échéant, après l'entrée en vigueur du présent décret, où l'étudiant engageait le nombre le plus élevé d'unités d'études sans qu'il puisse engager plus de soixante unités d'études.
§ 5. Par dérogation à l'article 7, deuxième alinéa, sont considérées, pour l'application des §§ 3 et 4 du présent article, les unités d'études pour lesquelles l'étudiant s'est désinscrit, comme engagées si l'étudiant se désinscrivait après le 31 octobre, respectivement le 28 février, de l'année académique en question, selon qu'il s'était inscrit uniquement à une année académique entière, un premier semestre ou au deuxième semestre.]1
[2 § 6. Si un étudiant a suivi, préalablement à l'entrée en vigueur du présent article, un enseignement supérieur tel que visé aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er, les règles suivantes sont appliquées pour l'application correspondante de l'article 23, § 3 :
1° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à temps plein avant l'année académique 2004-2005, l'étudiant est censé avoir acquis soixante unités d'études s'il avait réussi;
2° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à mi-temps avant l'année académique 2004-2005, l'étudiant est censé avoir acquis trente unités d'études s'il avait réussi;
3° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à temps plein pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'étudiant est censé avoir acquis soixante unités d'études s'il avait réussi;
4° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à mi-temps pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'étudiant est censé avoir acquis trente unités d'études s'il avait réussi;
5° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie faisait à ce moment l'objet d'une flexibilisation, le nombre réel d'unités d'études acquises est porté en compte;
6° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2005-2006, 2006-2007, 2007-2008 ou 2008-2009, le nombre réel d'unités d'études acquises est porté en compte.]2
[4 § 7. Par dérogation à l'article 21, § 1er, un étudiant qui est porteur de deux diplômes de candidature qui, par application du paragraphe 1er du présent article sont assimilés à un diplôme de bachelor, ou qui est porteur d'un diplôme de candidature et d'un autre diplôme de bachelor, peut recevoir une aide financière aux études pour obtenir un troisième diplôme de bachelor, s'il répond aux conditions suivantes :
1° l'étudiant n'est pas encore porteur d'un diplôme de licencié ou d'un diplôme de master ;
2° la formation de bachelor faisant l'objet de la demande d'aide financière aux études est la formation ultérieure quant au fond d'un diplôme de candidature déjà acquis par l'étudiant.]4
1° au diplôme de bachelor, tel que visé à l'article 21, § 1er, sont assimilés les diplômes et les formations accomplies ci-après :
a) toute formation de bachelor accomplie et sanctionnée par un diplôme;
b) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme de l'enseignement supérieur d'un cycle;
c) [3 ...]3
d) [3 ...]3
2° au diplôme de master, tel que visé à l'article 21, § 1er, sont assimilés les diplômes et les formations accomplies ci-après :
a) toute formation de master accomplie et sanctionnée par un diplôme;
b) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du deuxième cycle de l'enseignement supérieur de deux cycles dispensé par les instituts supérieurs;
c) toute formation accomplie et sanctionnée par un diplôme du deuxième cycle de l'enseignement académique;
3° [6 ...]6
4° l'étudiant qui a accompli un programme préparatoire ou un programme de transition avant l'entrée en vigueur du présent décret n'est plus admissible à une allocation d'études pour suivre un programme préparatoire ou un programme de transition.
§ 2. Le crédit joker, tel que visé à l'article 26, § 2, est réduit :
1° de soixante unités d'études si l'étudiant a épuisé la bourse joker visée au décret du 16 février 2001;
2° du nombre d'unités d'études pour lesquelles l'étudiant a utilisé le crédit joker pendant les années académiques 2004-2005, 2005-2006 ou 2006-2007, conformément au décret du 30 avril 2004 relatif à l'aide financière aux études et aux services aux étudiants dans l'enseignement supérieur de la Communauté flamande, modifié par le décret du 9 novembre 2005;
3° du nombre d'unités d'études pour lesquelles l'étudiant a utilisé pendant l'année académique 2007-2008 le crédit joker visé au décret du 8 juin 2007 relatif à l'aide financière aux études de la Communauté flamande.
§ 3. Des unités d'études engagées et acquises par les étudiants avant l'entrée en vigueur du présent décret sont portées en compte conformément aux dispositions des articles 21 et 23, § 2, afin de déterminer l'état actuel du crédit allocation d'études. A cet effet, les dispositions suivantes sont prises en considération :
1° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à temps plein avant l'année académique 2004-2005, une inscription est assimilée a soixante unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par soixante unités d'études si l'étudiant avait réussi;
2° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à mi-temps avant l'année académique 2004-2005, une inscription est assimilée à trente unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par trente unités d'études si l'étudiant avait réussi;
3° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à temps plein pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'inscription est assimilée à soixante unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par soixante unités d'études si l'étudiant avait réussi;
4° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à mi-temps pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'inscription est assimilée à trente unités d'études engagées et le crédit allocation d'études est complété par trente unités d'études si l'étudiant avait réussi;
5° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, le crédit allocation d'études est réduit du nombre d'unités d'études engagées et majoré du nombre d'unités d'études acquises;
6° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2005-2006, 2006-2007 ou 2007-2008, le crédit allocation d'études est réduit du nombre d'unités d'études engagées et majoré du nombre d'unités d'études acquises.
§ 4. Si, avant l'entrée en vigueur du présent décret, un étudiant suivait l'enseignement supérieur, tel que visé aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er et 30, § 1er, et engageait dans chaque année académique suivie moins de soixante unités d'études, la différence entre soixante et le nombre le plus élevé d'unités d'études engagées dans une année académique, avant ou, le cas échéant, après l'entrée en vigueur du présent décret, est ajoutée au crédit allocation d'études pour une ou plusieurs années académiques après l'entrée en vigueur du présent décret, pour autant et dans la mesure où l'étudiant engage, après l'entrée en vigueur du présent décret, dans cette année académique ultérieure concernée, plus d'unités d'études que dans l'année académique, avant ou, le cas échéant, après l'entrée en vigueur du présent décret, où l'étudiant engageait le nombre le plus élevé d'unités d'études sans qu'il puisse engager plus de soixante unités d'études.
§ 5. Par dérogation à l'article 7, deuxième alinéa, sont considérées, pour l'application des §§ 3 et 4 du présent article, les unités d'études pour lesquelles l'étudiant s'est désinscrit, comme engagées si l'étudiant se désinscrivait après le 31 octobre, respectivement le 28 février, de l'année académique en question, selon qu'il s'était inscrit uniquement à une année académique entière, un premier semestre ou au deuxième semestre.]1
[2 § 6. Si un étudiant a suivi, préalablement à l'entrée en vigueur du présent article, un enseignement supérieur tel que visé aux articles 20, §§ 1er et 2, 21, § 1er, et 30, § 1er, les règles suivantes sont appliquées pour l'application correspondante de l'article 23, § 3 :
1° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à temps plein avant l'année académique 2004-2005, l'étudiant est censé avoir acquis soixante unités d'études s'il avait réussi;
2° pour chaque année académique que l'étudiant a suivi l'enseignement supérieur à mi-temps avant l'année académique 2004-2005, l'étudiant est censé avoir acquis trente unités d'études s'il avait réussi;
3° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à temps plein pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'étudiant est censé avoir acquis soixante unités d'études s'il avait réussi;
4° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur à mi-temps pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie ne faisait pas encore l'objet d'une flexibilisation, l'étudiant est censé avoir acquis trente unités d'études s'il avait réussi;
5° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2004-2005 et la formation suivie faisait à ce moment l'objet d'une flexibilisation, le nombre réel d'unités d'études acquises est porté en compte;
6° si l'étudiant était inscrit dans l'enseignement supérieur pour l'année académique 2005-2006, 2006-2007, 2007-2008 ou 2008-2009, le nombre réel d'unités d'études acquises est porté en compte.]2
[4 § 7. Par dérogation à l'article 21, § 1er, un étudiant qui est porteur de deux diplômes de candidature qui, par application du paragraphe 1er du présent article sont assimilés à un diplôme de bachelor, ou qui est porteur d'un diplôme de candidature et d'un autre diplôme de bachelor, peut recevoir une aide financière aux études pour obtenir un troisième diplôme de bachelor, s'il répond aux conditions suivantes :
1° l'étudiant n'est pas encore porteur d'un diplôme de licencié ou d'un diplôme de master ;
2° la formation de bachelor faisant l'objet de la demande d'aide financière aux études est la formation ultérieure quant au fond d'un diplôme de candidature déjà acquis par l'étudiant.]4
Modifications
BOEK III. - Diverse bepalingen.
LIVRE III. - Dispositions diverses.
Art.71. Artikel 12 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, vervangen bij het decreet van 18 november 2005, wordt vervangen door wat volgt :
" Artikel 12. § 1. Om te voldoen aan de nationaliteitsvoorwaarden die overeenkomstig artikel 61 noodzakelijk zijn om in aanmerking te komen voor selectieve voorzieningen van de studentenvoorzieningen, komen studenten met de Belgische nationaliteit in aanmerking.
§ 2. In afwijking van § 1, komen de volgende categorieën van studenten eveneens in aanmerking voor selectieve voorzieningen :
1° kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 12 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of in het handelsregister;
2° onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 7 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen;
3° onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gedurende de periode, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, gedurende vijfjaar onafgebroken in België zijn, waarbij de termijn wordt bewezen door de inschrijving in het Rijksregister of door een gelijkwaardig attest, uit te reiken door het gemeentebestuur;
4° studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
5° slachtoffers van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;
6° studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
7° onderdanen van een land dat niet tot de Europese Economische Ruimte behoort die op 31 december van het betrokken academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
8° personen die op basis van de artikelen 10, 10bis, of 40 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in § 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken school- of academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen;
9° kandidaat-vluchtelingen, alsook hun kinderen die sinds hun minderjarigheid in België verblijven en niet zelf een asielaanvraag hebben ingediend, van wie de asielaanvraag ontvankelijk werd verklaard onmiddellijk voorafgaand aan het door de Koning, ingevolge artikel 78 van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, bepaalde tijdstip waarop deze wet integraal in werking treedt ofwel onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de dertiende maand na publicatie van voornoemde wet bij gebreke aan een door de Koning bepaalde datum, komen in aanmerking voor selectieve voorzieningen zolang hun procedure lopende is bij het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. "
" Artikel 12. § 1. Om te voldoen aan de nationaliteitsvoorwaarden die overeenkomstig artikel 61 noodzakelijk zijn om in aanmerking te komen voor selectieve voorzieningen van de studentenvoorzieningen, komen studenten met de Belgische nationaliteit in aanmerking.
§ 2. In afwijking van § 1, komen de volgende categorieën van studenten eveneens in aanmerking voor selectieve voorzieningen :
1° kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 12 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en kinderen van onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of in het handelsregister;
2° onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op basis van een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, minstens twaalf maanden minstens 32 uur per maand in België werken of hebben gewerkt en die zich kunnen beroepen op artikel 7 van Verordening (EEG) 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, en onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die gedurende een periode van twee jaar, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, in België andere werkzaamheden dan werkzaamheden in loondienst verrichten of hebben verricht op basis van een inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen;
3° onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gedurende de periode, onmiddellijk voorafgaand aan 31 december van het academiejaar in kwestie, gedurende vijfjaar onafgebroken in België zijn, waarbij de termijn wordt bewezen door de inschrijving in het Rijksregister of door een gelijkwaardig attest, uit te reiken door het gemeentebestuur;
4° studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
5° slachtoffers van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;
6° studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
7° onderdanen van een land dat niet tot de Europese Economische Ruimte behoort die op 31 december van het betrokken academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
8° personen die op basis van de artikelen 10, 10bis, of 40 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in § 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken school- of academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen;
9° kandidaat-vluchtelingen, alsook hun kinderen die sinds hun minderjarigheid in België verblijven en niet zelf een asielaanvraag hebben ingediend, van wie de asielaanvraag ontvankelijk werd verklaard onmiddellijk voorafgaand aan het door de Koning, ingevolge artikel 78 van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, bepaalde tijdstip waarop deze wet integraal in werking treedt ofwel onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de dertiende maand na publicatie van voornoemde wet bij gebreke aan een door de Koning bepaalde datum, komen in aanmerking voor selectieve voorzieningen zolang hun procedure lopende is bij het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. "
Art.71. L'article 12 du décret du 30 avril 2004 relatif a l'aide financière aux études et aux services aux étudiants dans l'enseignement supérieur de la Communauté flamande, remplacé par le décret du 18 novembre 2005, est remplacé par ce qui suit :
" Article 12. § 1er. Afin de satisfaire aux conditions de nationalité qui, conformément à l'article 61 sont nécessaires à être admissibles aux services sélectifs des services aux étudiants, les étudiants de nationalité belge sont admissibles.
§ 2. Par dérogation au § 1er, les catégories suivantes d'étudiants sont également admissibles aux services sélectifs :
1° les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 12 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des entreprises ou le registre de commerce;
2° les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 7 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des Entreprises;
3° les ressortissants d'un Etat membre de l'Union européenne qui, pendant la période précédant immédiatement le 31 décembre de l'année académique en question, séjournaient en Belgique pendant 5 ans de manière ininterrompue, l'inscription au Registre national ou une attestation équivalente à délivrer par l'administration communale prouvant le délai de résidence;
4° les étudiants de nationalité étrangère qui sont admis ou autorisés à séjourner en Belgique pour une durée illimitée, au sens de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
5° les victimes du trafic de personnes, attestées par un centre agréé par les autorités fédérales spécialisé dans l'accueil de victimes du trafic de personnes;
6° les étudiants de nationalité étrangère qui sont admis ou autorisés à séjourner en Belgique pour une durée illimitée, en vertu de l'article 48/4 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
7° les ressortissants d'un pays n'appartenant pas à l'Espace economique européen qui, le 31 décembre de l'année académique concernée, séjournent légalement en Belgique pendant une période ininterrompue d'au moins douze mois, à condition que ce séjour légal n'ait pas été accordé ni pour suivre l'enseignement supérieur ou pour travailler en Belgique, ni dans l'attente d'un prononcé dans une procédure d'asile afin d'être reconnu comme réfugié ou comme personne ayant droit à une protection subsidiaire, conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
8° les personnes qui, en vertu des articles 10, 10bis ou 40 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, ont reçu la permission d'accompagner ou de rejoindre une personne telle que visée au § 1er ou § 2, 1° à 7° inclus, du présent article, ou une personne qui, le 31 décembre de l'année scolaire ou académique concernée, séjourne depuis au moins douze mois légalement en Belgique pour faire des études supérieures ou pour travailler;
9° les candidats réfugiés, ainsi que leurs enfants qui séjournent en Belgique depuis leur minorité et qui n'ont pas introduit eux-mêmes une demande d'asile, dont la demande d'asile a été déclarée recevable immédiatement avant l'entrée en vigueur intégrale déterminée par le Roi, conformément à l'article 78 de la loi du 15 septembre 2006 modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, de cette loi ou bien immédiatement avant le premier jour de la treizième mois après publication de la loi précitée par défaut à une date déterminée par le Roi, sont admissibles à des services sélectifs aussi longtemps que leur procédure est en cours auprès du Commissariat général des Réfugiés et Apatrides, de la Commission permanente de Recours des Réfugiés, ou du Conseil du Contentieux des Etrangers. "
" Article 12. § 1er. Afin de satisfaire aux conditions de nationalité qui, conformément à l'article 61 sont nécessaires à être admissibles aux services sélectifs des services aux étudiants, les étudiants de nationalité belge sont admissibles.
§ 2. Par dérogation au § 1er, les catégories suivantes d'étudiants sont également admissibles aux services sélectifs :
1° les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 12 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les enfants de ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans et au plus tard le 31 décembre de l'année académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des entreprises ou le registre de commerce;
2° les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui, sur la base d'un contrat de travail, travaillent ou ont travaillé en Belgique pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année académique en question pour au moins 12 mois pendant au moins 32 heures par mois, et qui peuvent faire appel à l'article 7 du Règlement (CEE) 1612/68 du Conseil, du 15 octobre 1968, relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de l'Union, ainsi que les ressortissants d'un Etat membre de l'Espace économique européen qui exercent ou ont exercé des activités en Belgique autres que des activités prestées dans le cadre d'un travail salarié pour une période de deux ans précédant immédiatement le 31 décembre de l'année académique en question sur la base d'une inscription dans la Banque-Carrefour des Entreprises;
3° les ressortissants d'un Etat membre de l'Union européenne qui, pendant la période précédant immédiatement le 31 décembre de l'année académique en question, séjournaient en Belgique pendant 5 ans de manière ininterrompue, l'inscription au Registre national ou une attestation équivalente à délivrer par l'administration communale prouvant le délai de résidence;
4° les étudiants de nationalité étrangère qui sont admis ou autorisés à séjourner en Belgique pour une durée illimitée, au sens de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
5° les victimes du trafic de personnes, attestées par un centre agréé par les autorités fédérales spécialisé dans l'accueil de victimes du trafic de personnes;
6° les étudiants de nationalité étrangère qui sont admis ou autorisés à séjourner en Belgique pour une durée illimitée, en vertu de l'article 48/4 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
7° les ressortissants d'un pays n'appartenant pas à l'Espace economique européen qui, le 31 décembre de l'année académique concernée, séjournent légalement en Belgique pendant une période ininterrompue d'au moins douze mois, à condition que ce séjour légal n'ait pas été accordé ni pour suivre l'enseignement supérieur ou pour travailler en Belgique, ni dans l'attente d'un prononcé dans une procédure d'asile afin d'être reconnu comme réfugié ou comme personne ayant droit à une protection subsidiaire, conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
8° les personnes qui, en vertu des articles 10, 10bis ou 40 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, ont reçu la permission d'accompagner ou de rejoindre une personne telle que visée au § 1er ou § 2, 1° à 7° inclus, du présent article, ou une personne qui, le 31 décembre de l'année scolaire ou académique concernée, séjourne depuis au moins douze mois légalement en Belgique pour faire des études supérieures ou pour travailler;
9° les candidats réfugiés, ainsi que leurs enfants qui séjournent en Belgique depuis leur minorité et qui n'ont pas introduit eux-mêmes une demande d'asile, dont la demande d'asile a été déclarée recevable immédiatement avant l'entrée en vigueur intégrale déterminée par le Roi, conformément à l'article 78 de la loi du 15 septembre 2006 modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, de cette loi ou bien immédiatement avant le premier jour de la treizième mois après publication de la loi précitée par défaut à une date déterminée par le Roi, sont admissibles à des services sélectifs aussi longtemps que leur procédure est en cours auprès du Commissariat général des Réfugiés et Apatrides, de la Commission permanente de Recours des Réfugiés, ou du Conseil du Contentieux des Etrangers. "
Art.72. In hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 november 2005, wordt het opschrift van titel IV vervangen door wat volgt : "Verhouding tussen studietoelagen toegekend voor het hoger onderwijs en studentenvoorzieningen".
Art.72. Dans le même décret, modifié par le décret du 18 novembre 2005, l'intitulé du chapitre IV est remplacé par ce qui suit : "Rapport entre les allocations d'études accordées à l'enseignement supérieur et aux services aux étudiants".
Art.73. In artikel 73, 1°, 3° en 7°, van hetzelfde decreet wordt het woord "studiefinanciering" vervangen door de woorden "studietoelagen voor het hoger onderwijs".
Art.73. Dans l'article 73, 1°, 3° et 7°, du même décret, les mots "aide financière aux études" sont remplacés par les mots "allocations d'études pour l'enseignement supérieur".
BOEK IV. - Opheffingsbepalingen.
LIVRE IV. - Dispositions abrogatoires.
Art.75. De wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen, gewijzigd bij de decreten van 31 juli 1990, 8 juli 1996, 16 december 2001 en 14 februari 2003 wordt opgeheven, doch blijft gelden wat betreft de aanvragen die betrekking hebben op de schooljaren voorafgaand aan 2007-2008.
Art.75. La loi du 19 juillet 1971 relative à l'octroi d'allocations d'études, modifiée par les décrets des 31 juillet 1990, 8 juillet 1996, 16 décembre 2001 et 14 février 2003 est abrogée, mais continue à être applicable à toutes les demandes portant sur les années scolaires précédant l'année scolaire 2007-2008.
Art.76. Het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 18 november 2005, wordt opgeheven, met uitzondering van :
1° artikel 4;
2° artikel 5;
3° artikel 6, 4°, 23° en 24°;
4° artikel 12;
5° titel III;
6° titel IV;
7° titel V;
8° titel VI.
In afwijking van het eerste lid, blijft voornoemd decreet gelden wat betreft de aanvragen die betrekking hebben op de academiejaren 2004-2005 tot en met 2006-2007.
1° artikel 4;
2° artikel 5;
3° artikel 6, 4°, 23° en 24°;
4° artikel 12;
5° titel III;
6° titel IV;
7° titel V;
8° titel VI.
In afwijking van het eerste lid, blijft voornoemd decreet gelden wat betreft de aanvragen die betrekking hebben op de academiejaren 2004-2005 tot en met 2006-2007.
Art.76. Le décret du 30 avril 2004 relatif à l'aide financière aux études et aux services aux étudiants dans l'enseignement supérieur de la Communauté flamande, modifié par le décret du 18 novembre 2005, est abrogé, sauf :
1° l'article 4;
2° l'article 5;
3° les articles 6, 4°, 23° et 24°;
4° l'article 12;
5° le titre III;
6° le titre IV;
7° le titre V;
8° le titre VI.
Par dérogation au premier alinéa, le décret précité continue à être applicable pour ce qui est des demandes portant sur les années académiques 2004-2005 à 2006-2007 incluses.
1° l'article 4;
2° l'article 5;
3° les articles 6, 4°, 23° et 24°;
4° l'article 12;
5° le titre III;
6° le titre IV;
7° le titre V;
8° le titre VI.
Par dérogation au premier alinéa, le décret précité continue à être applicable pour ce qui est des demandes portant sur les années académiques 2004-2005 à 2006-2007 incluses.
BOEK V. - Inwerkingtreding.
LIVRE V. - Entrée en vigueur.
Art. 77. Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2007.
De bepalingen met betrekking tot de schooltoelage in het basisonderwijs en het deeltijdse leerplichtonderwijs treden in werking op 1 juli 2008, met uitzondering van artikel 46 wat betreft de indexering van de inkomstengrenzen vermeld in artikel 43 dat in werking treedt op 1 juli 2007.
[1 In afwijking van het tweede lid, treedt de bepaling bedoeld in artikel 16, § 1, 2°, ten aanzien van leerlingen in het deeltijds leerplichtonderwijs in werking op de tiende dag na publicatie van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap in het Belgisch Staatsblad.]1
De bepalingen met betrekking tot de schooltoelage in het basisonderwijs en het deeltijdse leerplichtonderwijs treden in werking op 1 juli 2008, met uitzondering van artikel 46 wat betreft de indexering van de inkomstengrenzen vermeld in artikel 43 dat in werking treedt op 1 juli 2007.
[1 In afwijking van het tweede lid, treedt de bepaling bedoeld in artikel 16, § 1, 2°, ten aanzien van leerlingen in het deeltijds leerplichtonderwijs in werking op de tiende dag na publicatie van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap in het Belgisch Staatsblad.]1
Modifications
Art. 77. Le présent décret entre en vigueur le 1er juillet 2007.
Les dispositions relatives à l'allocation scolaire dans l'enseignement fondamental et l'enseignement obligatoire à temps partiel entrent en vigueur le 1er juillet 2008, à l'exception de l'article 46 relative à l'indexation des plafonds et planchers de revenus visés à l'article 43 qui entre en vigueur le 1er juillet 2007.
[1 Par dérogation au deuxième alinéa, la disposition, visée à l'article 16, § 1er, 2°, relative aux élèves dans l'enseignement obligatoire à temps partiel entre en vigueur le dixième jour après la publication du décret relatif au régime d'apprentissage et du travail en Communauté flamande au Moniteur belge.]1
Les dispositions relatives à l'allocation scolaire dans l'enseignement fondamental et l'enseignement obligatoire à temps partiel entrent en vigueur le 1er juillet 2008, à l'exception de l'article 46 relative à l'indexation des plafonds et planchers de revenus visés à l'article 43 qui entre en vigueur le 1er juillet 2007.
[1 Par dérogation au deuxième alinéa, la disposition, visée à l'article 16, § 1er, 2°, relative aux élèves dans l'enseignement obligatoire à temps partiel entre en vigueur le dixième jour après la publication du décret relatif au régime d'apprentissage et du travail en Communauté flamande au Moniteur belge.]1