Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
9 MAART 2007. - Koninklijk besluit houdende de bemanningsvoorschriften op de scheepvaartwegen van het Koninkrijk(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-03-2007 en tekstbijwerking tot 24-10-2025)
Titre
9 MARS 2007. - Arrêté royal portant les prescriptions d'équipage sur les voies navigables du Royaume(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 16-03-2007 et mise à jour au 24-10-2025)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (101)
Texte (101)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE Ier. - Dispositions générales.
Artikel 1. [1 Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
   1° Reglement Scheepvaartpersoneel : het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 november 2011.;
   2° binnenvaartcertificaat :
   a) het communautair certificaat afgegeven overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of
   b) het communautair certificaat afgegeven overeenkomstig Richtlijn nr. 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of
   c) het certificaat van onderzoek afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   3° Commissie voor Onderzoek : de Commissie voor Onderzoek bedoeld in artikel 1, 3°, van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen;
   4° bemanningslid : eenieder die zich als schipper, stuurman, machinist, volmatroos, matroos-motordrijver, matroos, lichtmatroos of deksman aan boord van een schip bevindt;
   5° scheepvaartwegen van het Koninkrijk : de binnenwateren die in België zijn gelegen, de Belgische zeewateren inbegrepen, met uitzondering van de territoriale zee;
   6° vaartuig : een schip of een drijvend werktuig;
   7° schip : een binnenschip of een zeeschip;
   8° binnenschip : een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;
   9° zeeschip : een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe is bestemd;
   10° motorschip : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen en gebouwd om door middel van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen zelfstandig te varen;
   11° havensleepboot : een schip voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen dat voor het slepen, het duwen of het assisteren van zeeschepen is gebouwd of uitgerust;
   12° sleepboot : een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;
   13° duwboot : een schip dat is gebouwd om te duwen en niet is bestemd voor zelfstandig vervoer van goederen;
   14° duwbak : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen, gebouwd of geschikt gemaakt om te worden geduwd en dat niet is voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen, ofwel wel is voorzien van eigen mechanische voortstuwings-middelen, doch die slechts voor verplaatsing van het schip over kleine afstanden geschikt zijn, wanneer het geen deel uitmaakt van een duwstel;
   15° hecht samenstel : een duwstel of een gekoppeld samenstel;
   16° duwstel : een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide vaartuigen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en die worden aangeduid als "duwboot" of "duwboten". Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken;
   17° gekoppeld samenstel : een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte vaartuigen, waarvan er geen is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel;
   18° bunkerschip : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel deze schepen te bevoorraden;
   19° bilgeboot : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel scheepsbedrijfsafval van deze schepen in te nemen;
   20° passagiersschip : een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;
   21° schip voor dagtochten : een passagiersschip waarop zich geen hutten bevinden voor overnachting van passagiers;
   22° hotelschip : een passagiersschip waarop zich hutten bevinden voor overnachting van passagiers;
   23° stadsrondvaartboot : een schip voor dagtochten
   a) waarvan de vertreklocatie gelegen is in een stadskern en op binnenwateren van zone 4 bedoeld in bijlage I van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen waar gewoonlijk geen schepen voor het vervoer van goederen aanwezig zijn en
   b) wiens vaargebied gelegen is binnen een straal van maximaal 3 km van de vertreklocatie en alleen binnenwateren van zone 4 bedoeld in bijlage I van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen omvat waar gewoonlijk geen schepen voor het vervoer van goederen aanwezig zijn en
   c) met een ononderbroken maximale vaartijd van 2 uur per rondvaart;
   24° vaartijd : de tijd als bemanningslid aan boord van een schip dat een reis maakt;
   25° lengte (L) : de grootste lengte van de scheepsromp in meter, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;
   26° breedte : de grootste breedte van de scheepsromp in meter, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen);
   27° Bestuur : de diensten van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, bevoegd voor de binnenvaart;
   28° Minister : de Minister die de binnenvaart binnen zijn bevoegdheid heeft.]1

  
Article 1. [1 Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par :
   1° Règlement Personnel de la Navigation : le Règlement relatif au Personnel de la Navigation sur le Rhin, approuvé par arrêté royal du 30 novembre 2011;
   2° certificat de navigation :
   a) le certificat communautaire délivré conformément à l'arrêté royal du 19 mars 2009 relatif aux prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure ou
   b) le certificat communautaire délivré conformément à la Directive n° 2006/87/CE du Parlement européen et du Conseil établissant les prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure ou
   c) le certificat de visite délivré conformément au Règlement de Visite des Bateaux du Rhin de la Commission centrale pour la Navigation du Rhin dans la version qui est en vigueur;
   3° Commission de Visite : la Commission de Visite visée à l'article 1er, 3°, de l'arrêté royal du 19 mars 2009 relatif aux prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure;
   4° membre d'équipage : quiconque se trouve à bord d'un bateau comme conducteur, timonier, mécanicien, maître-matelot, matelot garde-moteur, matelot, matelot léger ou homme de pont;
   5° voies navigables du Royaume : les voies d'eau intérieures situées en Belgique y compris les eaux maritimes belges à l'exception de la mer territoriale;
   6° bâtiment : un bateau ou un engin flottant;
   7° bateau : un bateau de navigation intérieure ou un navire de mer;
   8° bateau de navigation intérieure : un bateau destiné exclusivement ou essentiellement à naviguer sur les voies de navigation intérieure;
   9° navire de mer : un bateau admis et destiné essentiellement à la navigation maritime ou côtière;
   10° automoteur : un bateau destiné au transport de marchandises et construit pour naviguer de façon autonome par ses propres moyens mécaniques de propulsion;
   11° remorqueur de port : un bateau muni de moyens mécaniques de propulsion propres, construit ou équipé pour remorquer, pousser ou assister des navires de mer;
   12° remorqueur : un bateau spécialement construit pour effectuer le remorquage;
   13° pousseur : un bateau qui est construit pour pousser et non destiné à transporter des marchandises de façon autonome;
   14° barge : un bateau qui est destiné au transport de marchandises, construit pour être poussé ou spécialement aménagé pour être poussé et qui n'est pas muni de moyens mécaniques de propulsion propres, ou est muni de moyens mécaniques de propulsion propres, mais qui permettent seulement d'effectuer de petits déplacements lorsqu'il ne fait pas partie d'un convoi poussé;
   15° assemblage rigide : un convoi poussé ou une formation à couple;
   16° convoi poussé : un assemblage rigide de bâtiments dont un au moins est placé devant le bâtiment motorisé qui assure la propulsion du convoi, ou devant les deux bâtiments motorisés qui assurent la propulsion du convoi et qui sont appelés " pousseur " ou " pousseurs ". Est également considéré comme convoi poussé un convoi composé d'un bâtiment pousseur et d'un bâtiment poussé accouplés de manière à permettre une articulation guidée;
   17° formation à couple : un assemblage de bâtiments accouplés latéralement de manière rigide, dont aucun ne se trouve devant celui qui assure la propulsion de l'assemblage;
   18° bateau avitailleur : un bateau qui passe le long d'autres bateaux dans les ports ou pendant la navigation dans le but de ravitailler ces bateaux;
   19° bateau déshuileur : un bateau qui passe le long d'autres bateaux dans les ports ou pendant la navigation dans le but de prendre en charge les déchets d'exploitation de ces bateaux;
   20° bateau à passagers : un bateau d'excursions journalières ou un bateau à cabines qui est construit et aménagé pour le transport de plus de 12 passagers;
   21° bateau d'excursions journalières : un bateau à passagers sans cabines pour le séjour de nuit de passagers;
   22° bateau à cabines : un bateau à passagers muni de cabines pour le séjour de nuit de passagers;
   23° bateau de promenade urbaine : un bateau d'excursions journalières
   a) dont le lieu de départ est situé dans un centre urbain et sur des voies d'eau intérieures de la zone 4 visée à l'annexe Ire de l'arrêté royal du 19 mars 2009 relatif aux prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure où, en temps normal, aucun bateau destiné au transport de marchandises n'est présent et
   b) dont la zone de navigation se situe dans un rayon de 3 km au maximum du lieu de départ et ne comporte que des voies d'eau intérieures de la zone 4 visée à l'annexe Ire de l'arrêté royal du 19 mars 2009 relatif aux prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure où, en temps normal, aucun bateau destiné au transport de marchandises n'est présent et
   c) dont le temps maximal de navigation ininterrompue ne dépasse pas 2 heures par excursion;
   24° temps de navigation : le temps passé comme membre d'équipage à bord d'un bateau se trouvant en cours de voyage;
   25° longueur (L) : la longueur maximale de la coque en mètres, gouvernail et beaupré non compris;
   26° largeur : la largeur maximale de la coque en mètres, mesurée à l'extérieur du bordé (roues à aubes, bourrelets de défense, etc. non compris);
   27° Administration : les services du Service public fédéral Mobilité et Transports, compétents pour la navigation intérieure;
   28° Ministre : le Ministre qui a la navigation intérieure dans ses compétences.]1

  
Art. 1_WAALS_GEWEST.    [1 Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
   1° Reglement Scheepvaartpersoneel : het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 november 2011.;
   2° binnenvaartcertificaat :
   a) [2 het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006 of;]2
   b) [2 het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven overeenkomstig Richtlijn 2016/1629 (EG) van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;]2
   c) het certificaat van onderzoek afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   3° [2 Inspectie-instantie: de Inspectie-instantie zoals bepaald in artikel 2.01 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn (ROSR) alsook in artikel 2.01 van bijlage 5 bij het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006;]2
   4° bemanningslid : eenieder die zich als schipper, stuurman, machinist, volmatroos, matroos-motordrijver, matroos, lichtmatroos of deksman aan boord van een schip bevindt;
   5° scheepvaartwegen van het Koninkrijk : de binnenwateren die in België zijn gelegen, de Belgische zeewateren inbegrepen, met uitzondering van de territoriale zee;
   6° vaartuig : een schip of een drijvend werktuig;
   7° schip : een binnenschip of een zeeschip;
   8° binnenschip : een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;
   9° zeeschip : een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe is bestemd;
   10° motorschip : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen en gebouwd om door middel van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen zelfstandig te varen;
   11° havensleepboot : een schip voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen dat voor het slepen, het duwen of het assisteren van zeeschepen is gebouwd of uitgerust;
   12° sleepboot : een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;
   13° duwboot : een schip dat is gebouwd om te duwen en niet is bestemd voor zelfstandig vervoer van goederen;
   14° duwbak : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen, gebouwd of geschikt gemaakt om te worden geduwd en dat niet is voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen, ofwel wel is voorzien van eigen mechanische voortstuwings-middelen, doch die slechts voor verplaatsing van het schip over kleine afstanden geschikt zijn, wanneer het geen deel uitmaakt van een duwstel;
   15° hecht samenstel : een duwstel of een gekoppeld samenstel;
   16° duwstel : een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide vaartuigen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en die worden aangeduid als "duwboot" of "duwboten". Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken;
   17° gekoppeld samenstel : een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte vaartuigen, waarvan er geen is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel;
   18° bunkerschip : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel deze schepen te bevoorraden;
   19° bilgeboot : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel scheepsbedrijfsafval van deze schepen in te nemen;
   20° passagiersschip : een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;
   21° schip voor dagtochten : een passagiersschip waarop zich geen hutten bevinden voor overnachting van passagiers;
   22° hotelschip : een passagiersschip waarop zich hutten bevinden voor overnachting van passagiers;
   23° [2 stadsrondvaartboot: een schip voor dagtochten dat uitsluitend ingericht en bestemd is voor rondvaarten:
   a) waarvan de vertreklocatie gelegen is in een stadskern;
   b) in een scheepvaartzone bepaald door de Inspectie-instantie en die uitsluitend binnenwateren van zone 4 omvat;
   c) met een ononderbroken maximale vaartijd van 2 uur per rondvaart.]2

   24° vaartijd : de tijd als bemanningslid aan boord van een schip dat een reis maakt;
   25° lengte (L) : de grootste lengte van de scheepsromp in meter, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;
   26° breedte : de grootste breedte van de scheepsromp in meter, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen);
   27° [2 Administratie: de diensten bevoegd voor de controle op de binnenvaart]2
   28° Minister : de Minister die de binnenvaart binnen zijn bevoegdheid heeft.]1
Art. 1 _REGION_WALLONNE.
   [1 Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par :
   1° Règlement Personnel de la Navigation : le Règlement relatif au Personnel de la Navigation sur le Rhin, approuvé par arrêté royal du 30 novembre 2011;
   2° certificat de navigation :
   a) [2 le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure délivré conformément à l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 décembre 2018 portant transposition de la Directive 2016/1629/CE du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la Directive 2009/100/CE et abrogeant la Directive 2006/87/CE ou;]2
   b) [2 le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure délivré conformément à la Directive n° 2016/1629 UE du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ou;]2
   c) le certificat de visite délivré conformément au Règlement de Visite des Bateaux du Rhin de la Commission centrale pour la Navigation du Rhin dans la version qui est en vigueur;
   3° [2 Commission de visite : la Commission de visite, telle que déterminée à l'article 2.01 du Règlement de Visite des Bateaux du Rhin (RVBR) et à l'article 2.01 de l'annexe 5 de l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 décembre 2018 portant transposition de la Directive 2016/1629/CE du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la Directive 2009/100/CE et abrogeant la Directive 2006/87/CE;]2
   4° membre d'équipage : quiconque se trouve à bord d'un bateau comme conducteur, timonier, mécanicien, maître-matelot, matelot garde-moteur, matelot, matelot léger ou homme de pont;
   5° voies navigables du Royaume : les voies d'eau intérieures situées en Belgique y compris les eaux maritimes belges à l'exception de la mer territoriale;
   6° bâtiment : un bateau ou un engin flottant;
   7° bateau : un bateau de navigation intérieure ou un navire de mer;
   8° bateau de navigation intérieure : un bateau destiné exclusivement ou essentiellement à naviguer sur les voies de navigation intérieure;
   9° navire de mer : un bateau admis et destiné essentiellement à la navigation maritime ou côtière;
   10° automoteur : un bateau destiné au transport de marchandises et construit pour naviguer de façon autonome par ses propres moyens mécaniques de propulsion;
   11° remorqueur de port : un bateau muni de moyens mécaniques de propulsion propres, construit ou équipé pour remorquer, pousser ou assister des navires de mer;
   12° remorqueur : un bateau spécialement construit pour effectuer le remorquage;
   13° pousseur : un bateau qui est construit pour pousser et non destiné à transporter des marchandises de façon autonome;
   14° barge : un bateau qui est destiné au transport de marchandises, construit pour être poussé ou spécialement aménagé pour être poussé et qui n'est pas muni de moyens mécaniques de propulsion propres, ou est muni de moyens mécaniques de propulsion propres, mais qui permettent seulement d'effectuer de petits déplacements lorsqu'il ne fait pas partie d'un convoi poussé;
   15° assemblage rigide : un convoi poussé ou une formation à couple;
   16° convoi poussé : un assemblage rigide de bâtiments dont un au moins est placé devant le bâtiment motorisé qui assure la propulsion du convoi, ou devant les deux bâtiments motorisés qui assurent la propulsion du convoi et qui sont appelés " pousseur " ou " pousseurs ". Est également considéré comme convoi poussé un convoi composé d'un bâtiment pousseur et d'un bâtiment poussé accouplés de manière à permettre une articulation guidée;
   17° formation à couple : un assemblage de bâtiments accouplés latéralement de manière rigide, dont aucun ne se trouve devant celui qui assure la propulsion de l'assemblage;
   18° bateau avitailleur : un bateau qui passe le long d'autres bateaux dans les ports ou pendant la navigation dans le but de ravitailler ces bateaux;
   19° bateau déshuileur : un bateau qui passe le long d'autres bateaux dans les ports ou pendant la navigation dans le but de prendre en charge les déchets d'exploitation de ces bateaux;
   20° bateau à passagers : un bateau d'excursions journalières ou un bateau à cabines qui est construit et aménagé pour le transport de plus de 12 passagers;
   21° bateau d'excursions journalières : un bateau à passagers sans cabines pour le séjour de nuit de passagers;
   22° bateau à cabines : un bateau à passagers muni de cabines pour le séjour de nuit de passagers;
   23° [2 bateau de promenade urbaine : un bateau pour les excursions journalières qui est exclusivement aménagé et destiné aux promenades en bateau :
   a) dont le lieu de départ est situé dans un centre-ville;
   b) dans un périmètre de navigation délimitée par la Commission de visite et comprenant uniquement des voies d'eau intérieures de la zone 4;
   c) avec une durée de navigation maximale ininterrompue de deux heures.]2

   24° temps de navigation : le temps passé comme membre d'équipage à bord d'un bateau se trouvant en cours de voyage;
   25° longueur (L) : la longueur maximale de la coque en mètres, gouvernail et beaupré non compris;
   26° largeur : la largeur maximale de la coque en mètres, mesurée à l'extérieur du bordé (roues à aubes, bourrelets de défense, etc. non compris);
   27° [2 Administration : les services compétents pour le contrôle de la navigation intérieure]2
   28° Ministre : le Ministre qui a la navigation intérieure dans ses compétences.]1
Art. 1_VLAAMS_GEWEST.   [1 Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
   1° Reglement Scheepvaartpersoneel : het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 november 2011.;
   2° binnenvaartcertificaat :
   a) [3 het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven conform het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;]3
   b) [3 het Uniebinnenvaartcertificaat afgegeven conform Richtlijn nr. 2016/1629 EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen of;]3
   c) het certificaat van onderzoek afgegeven overeenkomstig het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   3° [3 Commissie van Deskundigen: de Commissie van Deskundigen, vermeld in artikel 2.01 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn (ROSR) die eveneens de inspectie-instantie is, vermeld in artikel 2.01 van bijlage 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen;]3
   4° bemanningslid : eenieder die zich als schipper, stuurman, machinist, volmatroos, matroos-motordrijver, matroos, lichtmatroos of deksman aan boord van een schip bevindt;
   5° scheepvaartwegen van het Koninkrijk : de binnenwateren die in België zijn gelegen, de Belgische zeewateren inbegrepen, met uitzondering van de territoriale zee;
   6° vaartuig : een schip of een drijvend werktuig;
   7° schip : een binnenschip of een zeeschip;
   8° binnenschip : een schip dat uitsluitend of overwegend bestemd is voor de vaart op de binnenwateren;
   9° zeeschip : een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe is bestemd;
   10° motorschip : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen en gebouwd om door middel van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen zelfstandig te varen;
   11° havensleepboot : een schip voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen dat voor het slepen, het duwen of het assisteren van zeeschepen is gebouwd of uitgerust;
   12° sleepboot : een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;
   13° duwboot : een schip dat is gebouwd om te duwen en niet is bestemd voor zelfstandig vervoer van goederen;
   14° duwbak : een schip dat is bestemd voor het vervoer van goederen, gebouwd of geschikt gemaakt om te worden geduwd en dat niet is voorzien van eigen mechanische voortstuwingsmiddelen, ofwel wel is voorzien van eigen mechanische voortstuwings-middelen, doch die slechts voor verplaatsing van het schip over kleine afstanden geschikt zijn, wanneer het geen deel uitmaakt van een duwstel;
   15° hecht samenstel : een duwstel of een gekoppeld samenstel;
   16° duwstel : een hecht samenstel van vaartuigen, waarvan er ten minste één is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel voor de beide vaartuigen met motoraandrijving die dienen voor het voortbewegen van het samenstel en die worden aangeduid als "duwboot" of "duwboten". Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd vaartuig waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken;
   17° gekoppeld samenstel : een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte vaartuigen, waarvan er geen is geplaatst vóór het vaartuig met motoraandrijving dat dient voor het voortbewegen van het samenstel;
   18° bunkerschip : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel deze schepen te bevoorraden;
   19° bilgeboot : een schip dat bij andere schepen langsgaat in havens of gedurende de vaart, met als doel scheepsbedrijfsafval van deze schepen in te nemen;
   20° passagiersschip : een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan 12 passagiers;
   21° schip voor dagtochten : een passagiersschip waarop zich geen hutten bevinden voor overnachting van passagiers;
   22° hotelschip : een passagiersschip waarop zich hutten bevinden voor overnachting van passagiers;
   23° [3 stadsrondvaartboot: een schip voor dagtochten [4 dat in overeenstemming is met de elementen, vermeld in bijlage 5, hoofdstuk I, artikel 1.01, punt 2, a) of b), van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en]4 dat uitsluitend is ingericht en bestemd voor rondvaarten die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
   a) de vertreklocatie is gelegen in een stadskern;
   b) de rondvaart gebeurt in een vaargebied dat door de Commissie van Deskundigen afgebakend wordt en dat alleen binnenwateren van zone 4 omvat;
   c) de rondvaart heeft een ononderbroken maximale vaarduur van twee uur.]3

   24° vaartijd : de tijd als bemanningslid aan boord van een schip dat een reis maakt;
   25° lengte (L) : de grootste lengte van de scheepsromp in meter, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;
   26° breedte : de grootste breedte van de scheepsromp in meter, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen);
   27° Bestuur : de [2 diensten, bevoegd voor de scheepvaartcontrole van de binnenvaart]2;
   28° Minister : de Minister die de binnenvaart binnen zijn bevoegdheid heeft.]1

  
Art. 1 _REGION_FLAMANDE.
  [1 Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par :
   1° Règlement Personnel de la Navigation : le Règlement relatif au Personnel de la Navigation sur le Rhin, approuvé par arrêté royal du 30 novembre 2011;
   2° certificat de navigation :
   a) [3 le certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure délivré conformément à l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ou;]3
   b) [3 le certificat de l'Union supplémentaire pour bateaux de navigation intérieure délivré conformément à la directive 2016/1629 du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure ou;]3
   c) le certificat de visite délivré conformément au Règlement de Visite des Bateaux du Rhin de la Commission centrale pour la Navigation du Rhin dans la version qui est en vigueur;
   3° [3 Commission d'experts : la Commission de visite visée à l'article 2.01 du Règlement de visite des bateaux du Rhin (RVBR) qui est également l'autorité d'inspection visée à l'article 2.01 de l'annexe 7 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure;]3
   4° membre d'équipage : quiconque se trouve à bord d'un bateau comme conducteur, timonier, mécanicien, maître-matelot, matelot garde-moteur, matelot, matelot léger ou homme de pont;
   5° voies navigables du Royaume : les voies d'eau intérieures situées en Belgique y compris les eaux maritimes belges à l'exception de la mer territoriale;
   6° bâtiment : un bateau ou un engin flottant;
   7° bateau : un bateau de navigation intérieure ou un navire de mer;
   8° bateau de navigation intérieure : un bateau destiné exclusivement ou essentiellement à naviguer sur les voies de navigation intérieure;
   9° navire de mer : un bateau admis et destiné essentiellement à la navigation maritime ou côtière;
   10° automoteur : un bateau destiné au transport de marchandises et construit pour naviguer de façon autonome par ses propres moyens mécaniques de propulsion;
   11° remorqueur de port : un bateau muni de moyens mécaniques de propulsion propres, construit ou équipé pour remorquer, pousser ou assister des navires de mer;
   12° remorqueur : un bateau spécialement construit pour effectuer le remorquage;
   13° pousseur : un bateau qui est construit pour pousser et non destiné à transporter des marchandises de façon autonome;
   14° barge : un bateau qui est destiné au transport de marchandises, construit pour être poussé ou spécialement aménagé pour être poussé et qui n'est pas muni de moyens mécaniques de propulsion propres, ou est muni de moyens mécaniques de propulsion propres, mais qui permettent seulement d'effectuer de petits déplacements lorsqu'il ne fait pas partie d'un convoi poussé;
   15° assemblage rigide : un convoi poussé ou une formation à couple;
   16° convoi poussé : un assemblage rigide de bâtiments dont un au moins est placé devant le bâtiment motorisé qui assure la propulsion du convoi, ou devant les deux bâtiments motorisés qui assurent la propulsion du convoi et qui sont appelés " pousseur " ou " pousseurs ". Est également considéré comme convoi poussé un convoi composé d'un bâtiment pousseur et d'un bâtiment poussé accouplés de manière à permettre une articulation guidée;
   17° formation à couple : un assemblage de bâtiments accouplés latéralement de manière rigide, dont aucun ne se trouve devant celui qui assure la propulsion de l'assemblage;
   18° bateau avitailleur : un bateau qui passe le long d'autres bateaux dans les ports ou pendant la navigation dans le but de ravitailler ces bateaux;
   19° bateau déshuileur : un bateau qui passe le long d'autres bateaux dans les ports ou pendant la navigation dans le but de prendre en charge les déchets d'exploitation de ces bateaux;
   20° bateau à passagers : un bateau d'excursions journalières ou un bateau à cabines qui est construit et aménagé pour le transport de plus de 12 passagers;
   21° bateau d'excursions journalières : un bateau à passagers sans cabines pour le séjour de nuit de passagers;
   22° bateau à cabines : un bateau à passagers muni de cabines pour le séjour de nuit de passagers;
   23° [3 bateau de promenade urbaine : un bateau d'excursions journalières [4 qui est conforme aux éléments énoncés à l'annexe 5, chapitre Ier, article 1.01, point 2, a) ou b), de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure et qui est]4 destiné exclusivement aux excursions qui satisfont aux conditions suivantes :
   a) le lieu de départ est situé dans un centre urbain ;
   b) l'excursion se déroule dans une zone de navigation délimitée par la Commission d'experts et comprenant uniquement des voies d'eau intérieures de la zone 4 ;
   c) le temps maximal de navigation ininterrompue ne dépasse pas 2 heures.]3

   24° temps de navigation : le temps passé comme membre d'équipage à bord d'un bateau se trouvant en cours de voyage;
   25° longueur (L) : la longueur maximale de la coque en mètres, gouvernail et beaupré non compris;
   26° largeur : la largeur maximale de la coque en mètres, mesurée à l'extérieur du bordé (roues à aubes, bourrelets de défense, etc. non compris);
   27° Administration : [2 les services compétents pour le contrôle de la navigation intérieure]2;
   28° Ministre : le Ministre qui a la navigation intérieure dans ses compétences.]1
Art.2. [1 De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op :
   1° vlotten;
   2° schepen bestemd tot het redden van drenkelingen;
   3° oorlogsschepen en marinehulpschepen;
   4° schepen die eigendom zijn van of in dienst bij de overheid en die worden gebruikt voor een niet-commerciële openbare dienst;
   5° schepen bestemd of gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van goederen, met een lengte van minder dan 20 meter;
   6° schepen niet bestemd of gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van goederen, met een waterverplaatsing van minder dan 15 m3;
   7° schepen waarmee uitsluitend niet bedrijfsmatig wordt gevaren, in het bijzonder pleziervaartuigen;
   8° zeevissersschepen;
   9° zeeschepen.]1

  
Art.2. [1 Les dispositions du présent arrêté ne sont pas applicables aux :
   1° radeaux;
   2° bateaux destinés au sauvetage des noyés;
   3° navires de guerre et navires auxiliaires de marine;
   4° bateaux appartenant à ou exploités par l'autorité et utilisés pour un service public non commercial;
   5° bateaux destinés ou utilisés pour le transport professionnel de marchandises, dont la longueur est inférieure à 20 mètres;
   6° bateaux non destinés ou utilisés pour le transport professionnel de marchandises, avec un déplacement inférieur à 15 m3;
   7° bateaux qui sont utilisés exclusivement pour la navigation non professionnelle, en particulier les bâtiments de plaisance;
   8° bateaux de pêche maritime;
   9° navires de mer.]1

  
Art.3. De bemanning die zich aan boord moet bevinden van schepen die de scheepvaartwegen van het Koninkrijk bevaren, dient voor alle exploitatiewijzen in overeenstemming te zijn met de voorschriften van dit besluit.
  De voor de desbetreffende exploitatiewijze en vaartijd voorgeschreven bemanning moet zich tijdens de vaart voortdurend aan boord bevinden. Het is niet toegestaan zonder de voorgeschreven bemanning te vertrekken. Elk schip waarvan de bemanning niet aan de bepalingen van dit besluit voldoet, kan worden opgehouden tot de samenstelling van de bemanning met die bepalingen overeenstemt.
  Wanneer door onvoorziene omstandigheden tijdens de vaart ten hoogste één lid van de voorgeschreven bemanning uitvalt, mogen de schepen niettemin hun reis voortzetten tot de eerstvolgende geschikte aanlegplaats in de richting waarin gevaren wordt, indien zich aan boord een persoon bevindt die houder is van één van de documenten als bedoeld in artikel 8, 7°, alsmede nog een lid van de voorgeschreven bemanning.
  De persoon die belast is met het toezicht op en de verzorging van zich aan boord bevindende kinderen jonger dan zes jaar mag geen lid van de minimum bemanning zijn, tenzij er maatregelen zijn getroffen om de veiligheid van de kinderen ook zonder voortdurend toezicht te waarborgen.
Art.3. L'équipage qui doit se trouver à bord des bateaux qui naviguent sur les voies navigables du Royaume, doit répondre aux prescriptions du présent arrêté pour tous les modes d'exploitation.
  L'équipage prescrit pour le mode d'exploitation et le temps de navigation correspondants doit se trouver en permanence à bord pendant le voyage. Le bateau n'est pas autorisé à appareiller sans l'équipage prescrit. Tout bateau dont l'équipage ne répond pas aux dispositions du présent arrêté peut être retenu jusqu'à ce que la composition de l'équipage soit conforme à ces dispositions.
  Lorsque par suite de circonstances imprévues au cours du voyage, un membre au plus de l'équipage prescrit n'est plus en mesure d'accomplir sa tâche, les bateaux peuvent néanmoins poursuivre leur voyage jusqu'au premier lieu de stationnement approprié situé dans le sens de la navigation, s'il se trouve à bord une personne titulaire d'un des documents visés à l'article 8, 7°, ainsi qu'un autre membre de l'équipage prescrit.
  La personne chargée de surveiller et de soigner des enfants de moins de six ans se trouvant à bord ne peut pas être membre de l'équipage minimum, à moins que des mesures soient prises pour assurer la sécurité des enfants même sans surveillance permanente.
Art.4. De voorschriften betreffende de arbeidsbescherming zijn van toepassing.
  Onverminderd het bepaalde in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, mogen zwangere vrouwen en kraamvrouwen geen deel uitmaken van de bemanning gedurende ten minste 14 weken, waarvan ten minste 6 weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling en 7 weken na de datum van de bevalling.
Art.4. Les prescriptions relatives à la protection du travail sont applicables.
  Sans préjudice des dispositions de l'article 39 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, les femmes enceintes et les accouchées ne peuvent pas faire partie de l'équipage pendant 14 semaines au moins, dont au minimum 6 semaines avant la date probable de l'accouchement et 7 semaines après la date de l'accouchement.
Art.5. Voor de toepassing van de artikelen 11, 12 en 13 dient rekening te worden gehouden met vaar- en rusttijden vervuld buiten het Koninkrijk.
Art.5. Pour l'application des articles 11, 12 et 13, il convient de tenir compte des temps de navigation et de repos accomplis en dehors du Royaume.
Art.6. Als één jaar vaartijd gelden 180 effectieve vaardagen in de binnenvaart. Binnen een periode van 365 opeenvolgende dagen kunnen maximaal 180 dagen als effectieve vaardagen worden meegerekend. 250 vaardagen in de zee- of kustvaart dan wel de visserij gelden als één jaar vaartijd.
Art.6. Comptent pour un an de temps de navigation 180 jours de navigation effective en navigation intérieure. Dans un délai de 365 jours consécutifs, on peut prendre en considération au maximum 180 jours de navigation effective. 250 jours de navigation dans la navigation maritime, la navigation côtière ou la navigation de pêche comptent pour un an de temps de navigation.
HOOFDSTUK II. - Leden van de bemanning.
CHAPITRE II. - Membres de l'équipage.
Art.7. De leden van de bemanning kunnen zijn : deksman, lichtmatroos (scheepsjongen), matroos, matroos-motordrijver, volmatroos, stuurman, schipper, machinist.
Art.7. Les membres de l'équipage peuvent être : homme de pont, matelot léger (mousse), matelot, matelot garde-moteur, maître-matelot, timonier, conducteur, mécanicien.
Art. 7_WAALS_GEWEST. [1 ...]1  
  
Art. 7 _REGION_WALLONNE.   [1 ...]1
  
Art.8. De bekwaamheidseisen voor de leden van de bemanning zijn :
  1° voor de deksman : ten minste 16 jaar zijn;
  2° voor de lichtmatroos (scheepsjongen) : ten minste 15 jaar zijn en in het bezit zijn van een leerovereenkomst die voorziet in het bezoeken van een vakschool voor schippers of het volgen van een schriftelijke cursus die door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland is erkend en opleidt voor een gelijkwaardig diploma;
  3° voor de matroos :
  a) ten minste 17 jaar zijn en
  - met goed gevolg de in 2° genoemde opleiding hebben afgesloten, of
  - met goed gevolg een eindexamen aan een vakschool voor schippers hebben afgelegd, of
  - met goed gevolg een door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkend examen matroos hebben afgelegd, of
  b) ten minste 19 jaar zijn en een vaartijd als lid van een dekbemanning van ten minste drie jaren hebben, waarvan ten minste één jaar in de binnenvaart en twee jaren in de binnenvaart, dan wel in de zeevaart, kustvaart, of visserij vervuld zijn;
  4° voor de matroos-motordrijver :
  a) de bekwaamheid als matroos hebben en met goed gevolg een door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkend examen matroos-motordrijver hebben afgelegd, of
  b) een vaartijd hebben van ten minste één jaar als matroos op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen en elementaire kennis op het gebied van motoren bezitten;
  5° voor de volmatroos :
  a) de bekwaamheid als matroos op grond van 3°, a), hebben en een vaartijd van ten minste één jaar in deze functie in de binnenvaart hebben, of
  b) de bekwaamheid als matroos op grond van 3°, b), hebben en een vaartijd van ten minste twee jaren in deze functie in de binnenvaart hebben;
  6° voor de stuurman : een vaartijd van ten minste één jaar als volmatroos in de binnenvaart hebben of van ten minste drie jaren als matroos;
  7° voor de schipper :
  a) houder zijn van een vaarbewijs afgegeven bij toepassing van het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende het verkrijgen van vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer, of
  b) houder zijn van een vaarbewijs afgegeven bij toepassing van de richtlijn van de Raad van de Europese Unie nr. 96/50/EG van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden, of
  c) [1 houder zijn van een groot patent afgegeven overeenkomstig het Reglement Scheepvaartpersoneel]1;
  8° voor de machinist :
  a) ten minste 18 jaar zijn en met goed gevolg een eindexamen hebben afgelegd voor een opleiding op het gebied van motoren en werktuigkunde, of
  b) ten minste 19 jaar zijn en een vaartijd hebben van ten minste twee jaren als matroos-motordrijver op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen.
  
Art.8. Les qualifications pour les membres de l'équipage sont les suivantes :
  1° pour l'homme de pont : être âgé de 16 ans au moins;
  2° pour le matelot léger (mousse) : être âgé de 15 ans au moins et être en possession d'un contrat d'apprentissage qui prévoit la fréquentation d'une école professionnelle de bateliers ou la participation à un cours par correspondance agréé par le Ministre ou par une autorité compétente à l'étranger et préparant à un diplôme équivalent;
  3° pour le matelot :
  a) être âgé de 17 ans au moins et
  - avoir achevé avec succès la formation mentionnée en 2°, ou
  - avoir présenté avec succès l'examen final d'une école professionnelle de bateliers, ou
  - avoir présenté avec succès un examen de matelot agréé par le Ministre ou par une autorité compétente à l'étranger, ou
  b) être âgé de 19 ans au moins et avoir effectué un temps de navigation comme membre d'un équipage de pont pendant trois ans au moins, dont un an au moins dans la navigation intérieure et deux ans, soit dans la navigation intérieure, soit dans la navigation maritime, la navigation côtière ou la navigation de pêche;
  4° pour le matelot garde-moteur :
  a) avoir la qualification de matelot et avoir présenté avec succès un examen de matelot garde-moteur agréé par le Ministre ou par une autorité compétente à l'étranger, ou
  b) avoir effectué un temps de navigation d'un an au moins comme matelot sur un bateau de navigation intérieure muni de moyens mécaniques de propulsion propres et posséder des connaissances de base en matière de moteurs;
  5° pour le maître-matelot :
  a) avoir la qualification de matelot sur la base du point 3°, a), et avoir effectué un temps de navigation d'un an au moins dans cette fonction dans la navigation intérieure, ou
  b) avoir la qualification de matelot sur la base du point 3°, b), et avoir effectué un temps de navigation de deux ans au moins dans cette fonction dans la navigation intérieure;
  6° pour le timonier : avoir effectué un temps de navigation d'un an au moins comme maître-matelot dans la navigation intérieure ou de trois ans au moins comme matelot;
  7° pour le conducteur :
  a) être titulaire d'un certificat de conduite délivré en application de l'arrêté royal du 23 décembre 1998 relatif à l'obtention de certificats de conduite de bateaux de navigation intérieure destinés au transport de marchandises et de personnes, ou
  b) être titulaire d'un certificat de conduite délivré en application de la directive du Conseil de l'Union européenne n° 96/50/CE du 23 juillet 1996 concernant l'harmonisation des conditions d'obtention des certificats nationaux de conduite de bateaux de navigation intérieure pour le transport de marchandises et de personnes dans la Communauté, ou
  c) [1 être titulaire d'une grande patente délivrée conformément au Règlement Personnel de la Navigation]1
  8° pour le mécanicien :
  a) être âgé de 18 ans au moins et avoir présenté avec succès un examen final sanctionnant un cycle de formation sur les moteurs et la mécanique, ou
  b) être âgé de 19 ans au moins et avoir effectué un temps de navigation de deux ans au moins comme matelot garde-moteur sur un bateau de navigation intérieure muni de moyens mécaniques de propulsion propres.
  
Art. 8_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De bekwaamheidseisen voor de leden van de bemanning zijn :
  1° [2 ...]2
  2° [2 ...]2
  3° [2 ...]2
  4° voor de matroos-motordrijver :
  a) de bekwaamheid als matroos hebben en met goed gevolg een door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkend examen matroos-motordrijver hebben afgelegd, of
  b) een vaartijd hebben van ten minste één jaar als matroos op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen en elementaire kennis op het gebied van motoren bezitten;
  5° [2 ...]2
  6° [2 ...]2
  7° [2 ...]2
  8° voor de machinist :
  a) ten minste 18 jaar zijn en met goed gevolg een eindexamen hebben afgelegd voor een opleiding op het gebied van motoren en werktuigkunde, of
  b) ten minste 19 jaar zijn en een vaartijd hebben van ten minste twee jaren als matroos-motordrijver op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen.
Art. 8 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   Les qualifications pour les membres de l'équipage sont les suivantes :
  1° [2 ...]2
  2° [2 ...]2
  3° [2 ...]2
  4° pour le matelot garde-moteur :
  a) avoir la qualification de matelot et avoir présenté avec succès un examen de matelot garde-moteur agréé par le Ministre ou par une autorité compétente à l'étranger, ou
  b) avoir effectué un temps de navigation d'un an au moins comme matelot sur un bateau de navigation intérieure muni de moyens mécaniques de propulsion propres et posséder des connaissances de base en matière de moteurs;
  5° [2 ...]2
  6° [2 ...]2
  7° [2 ...]2
  8° pour le mécanicien :
  a) être âgé de 18 ans au moins et avoir présenté avec succès un examen final sanctionnant un cycle de formation sur les moteurs et la mécanique, ou
  b) être âgé de 19 ans au moins et avoir effectué un temps de navigation de deux ans au moins comme matelot garde-moteur sur un bateau de navigation intérieure muni de moyens mécaniques de propulsion propres.
Art. 8_WAALS_GEWEST. [1 De kwalificaties voor de bemanningsleden zijn die welke zijn verkregen overeenkomstig :   1° het besluit van de Waalse Regering van 25 augustus 2022 betreffende de verkrijging en de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot wijziging en intrekking van diverse bepalingen op dit vlak ".   2° het Reglement scheepvaartpersoneel".]1
  
Art. 8 _REGION_WALLONNE. [1 Les qualifications pour les membres de l'équipage sont celles obtenues conformément, soit :   1° à l'arrêté du Gouvernement wallon du 25 août 2022 relatif à l'obtention et à la reconnaissance des qualifications professionnelles dans le domaine de la navigation intérieure et modifiant et abrogeant diverses dispositions en cette matière ;   2° au Règlement Personnel de la Navigation.]1
  
Art. 8_VLAAMS_GEWEST.    De bekwaamheidseisen voor de leden van de bemanning zijn :
  1° [2 ...]2
  2° [2 ...]2
  3° [2 ...]2
  4° [3 ...]3:
  a) de bekwaamheid als matroos hebben en met goed gevolg een door de Minister of door een bevoegde autoriteit in het buitenland erkend examen matroos-motordrijver hebben afgelegd, of
  b) een vaartijd hebben van ten minste één jaar als matroos op een binnenschip met eigen mechanische voortstuwingsmiddelen en elementaire kennis op het gebied van motoren bezitten;
  5° [2 ...]2
  6° [2 ...]2
  7°[2 ...]2
  8° [3 de machinist voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
   a) een minimumleeftijd van achttien jaar hebben en een eindexamen van een vakopleiding op het gebied van motoren, werktuigbouwkunde of, als motorkennis daarvan deel uitmaakt, mechatronica, met goed gevolg hebben afgelegd;
   b) een minimumleeftijd van negentien jaar hebben en een vaartijd van ten minste 360 dagen als volmatroos op een gemotoriseerd schip afgerond hebben]3
.
Art. 8 _REGION_FLAMANDE.
   Les qualifications pour les membres de l'équipage sont les suivantes :
  1° [2 ...]2
  2° [2 ...]2
  3° [2 ...]2
  4° [3 ...]3:
  a) avoir la qualification de matelot et avoir présenté avec succès un examen de matelot garde-moteur agréé par le Ministre ou par une autorité compétente à l'étranger, ou
  b) avoir effectué un temps de navigation d'un an au moins comme matelot sur un bateau de navigation intérieure muni de moyens mécaniques de propulsion propres et posséder des connaissances de base en matière de moteurs;
  5° [2 ...]2
  6° [2 ...]2
  7°[2 ...]2
  8° [3 le mécanicien remplit l'une des conditions suivantes :
   a) avoir au moins dix-huit ans et avoir réussi un examen final d'une formation professionnelle dans le domaine des moteurs, de la construction mécanique ou, lorsque les connaissances en matière de moteurs en font partie, de la mécatronique ;
   b) avoir au moins dix-neuf ans et avoir accompli au moins 360 jours de temps de navigation en tant que maître-matelot sur un navire à moteur]3
.
Art.9. De lichamelijke geschiktheid voor het beroep dient te blijken uit een medische verklaring afgegeven op het tijdstip waarop de betrokkene voor het eerst als bemanningslid in dienst treedt volgens de modaliteiten :
  1° van afdeling 2, hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende het verkrijgen van vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer, of
  2° van het [1 Reglement Scheepvaartpersoneel]1.
  De medische verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden.
  De minimumnormen voor gezichtsvermogen en gehoor bedoeld in het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende het verkrijgen van vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer en in het [1 Reglement Scheepvaartpersoneel]1, zijn niet van toepassing voor de functie van machinist.
  De medische verklaring dient binnen 3 maanden na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en daarna jaarlijks te worden vernieuwd.
  Indien een bevoegde autoriteit twijfels heeft omtrent de lichamelijke geschiktheid van een bemanningslid, kan zij om een medische keuring verzoeken. Het bemanningslid draagt slechts de daaruit voortvloeiende kosten wanneer de twijfels gegrond zijn gebleken.
  
Art.9. L'aptitude physique professionnelle doit ressortir d'un certificat médical délivré au moment où l'intéressé entre en service pour la première fois comme membre d'équipage selon les modalités :
  1° de la section 2 du chapitre II de l'arrêté royal du 23 décembre 1998 relatif à l'obtention de certificats de conduite de bateaux de navigation intérieure destinés au transport de marchandises et de personnes; ou,
  2° du [1 Règlement Personnel de la Navigation]1.
  Le certificat médical ne peut pas dater de plus de trois mois.
  Les exigences minimales relatives à la vue et à l'ouïe visées dans l'arrêté royal du 23 décembre 1998 relatif à l'obtention de certificats de conduite de bateaux de navigation intérieure destinés au transport de marchandises et de personnes et dans le [1 Règlement Personnel de la Navigation]1 ne sont pas applicables à la fonction de mécanicien.
  Le certificat médical doit être renouvelé dans les 3 mois après que l'intéressé ait atteint l'âge de 65 ans et ensuite chaque année.
  Si une autorité compétente a des doutes sur l'aptitude physique d'un membre d'équipage, elle peut demander un examen médical. Le membre d'équipage n'assume les frais en découlant que s'il s'avère que les doutes étaient fondés.
  
Art. 9_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1
  
Art. 9 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE. [1 ...]1
  
Art. 9_WAALS_GEWEST. [1 De medische geschiktheid wordt vastgesteld op basis van een medische verklaring die wordt afgegeven in overeenstemming met :   1° het besluit van de Waalse Regering van 25 augustus 2022 betreffende de verkrijging en de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot wijziging en intrekking van diverse bepalingen op dit vlak ".   2° het Reglement scheepvaartpersoneel.]1
  
Art. 9 _REGION_WALLONNE. [1 L'aptitude médicale ressort d'un certificat médical délivré conformément, soit :   1° à l'arrêté du Gouvernement wallon du 25 août 2022 relatif à l'obtention et à la reconnaissance des qualifications professionnelles dans le domaine de la navigation intérieure et modifiant et abrogeant diverses dispositions en cette matière ;   2° au Règlement Personnel de la Navigation.]1
  
Art.10. § 1. Elk lid van de bemanning moet in het bezit zijn van een persoonlijk dienstboekje overeenkomstig het model van [1 bijlage A2 van het Reglement Scheepvaartpersoneel]1 dan wel van een ander als gelijkwaardig erkend dienstboekje. De persoon op wiens naam het dienstboekje werd opgesteld wordt als houder van het dienstboekje beschouwd.
  Het dienstboekje bevat enerzijds gegevens van algemene aard, zoals de medische verklaringen en de bekwaamheid van de houder als bedoeld in artikel 8, en anderzijds de specifieke gegevens betreffende de afgelegde reizen. Het Bestuur of een ander bevoegde autoriteit in het buitenland is verantwoordelijk voor het invullen van de gegevens van algemene aard alsmede voor de afstempeling ter controle. Zij kan daartoe het overleggen van vaartijdenboeken dan wel uittreksels daarvan of van andere relevante bescheiden verlangen. Zij mag slechts die reizen van een afstempeling voorzien die niet ouder zijn dan 15 maanden.
  § 2. De houder moet het dienstboekje bij de eerste indiensttreding aan boord overhandigen aan de schipper en telkens binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum van afgifte, ten minste eenmaal overleggen en laten afstempelen door het Bestuur of een ander bevoegde autoriteit in het buitenland.
  § 3. De schipper is verantwoordelijk voor :
  1° het regelmatig invullen in het dienstboekje van alle gegevens overeenkomstig de er in vermelde aanwijzingen en instructies voor het bijhouden;
  2° het veilig in het stuurhuis bewaren van het dienstboekje tot aan het eind van het dienstverband, arbeidscontract dan wel andere regeling;
  3° het te allen tijde op verzoek van de houder onverwijld teruggeven van het dienstboekje.
  § 4. Het bewijs van de bekwaamheid voor een functie aan boord moet te allen tijde kunnen worden aangetoond :
  1° door de schipper door middel van één van de documenten als bedoeld in artikel 8, 7°;
  2° door de overige leden van de bemanning door middel van het dienstboekje of één van de documenten als bedoeld in artikel 8, 7°.
  
Art.10. § 1er. Tout membre d'équipage doit avoir un livret de service personnel conforme au modèle de l'[1 annexe A2 du Règlement Personnel de la Navigation]1 ou un autre livret de service reconnu comme équivalent. La personne au nom de laquelle le livret de service a été établi est considérée comme le titulaire du livret de service.
  Le livret de service comporte, d'une part, des données de caractère général telles les certificats médicaux et la qualification du titulaire au sens de l'article 8 et, d'autre part, les données spécifiques relatives aux voyages effectués. L'Administration ou une autre autorité compétente à l'étranger est responsable de la mention des données de caractère général ainsi que de l'apposition des visas de contrôle. A cet effet, elle peut réclamer la présentation des livres de bord ou d'extraits de ceux-ci ou d'autres justificatifs appropriés. Elle ne peut apposer le visa de contrôle que pour des voyages datant de moins de 15 mois.
  § 2. Le titulaire doit remettre le livret de service au conducteur à sa première prise de service à bord et le présenter et le faire estampiller au moins une fois tous les 12 mois à compter de la date à laquelle il a été établi par l'Administration ou une autre autorité compétente à l'étranger.
  § 3. Le conducteur est responsable de :
  1° porter dans le livret de service régulièrement toutes les inscriptions, conformément aux indications et aux instructions de tenue mentionnées dans celui-ci;
  2° conserver le livret de service en lieu sûr dans la timonerie jusqu'à la fin du service ou jusqu'au terme du contrat de travail ou de tout autre arrangement;
  3° remettre le livret de service sans délai à tout moment à la demande du titulaire.
  § 4. La preuve de la qualification pour l'exercice d'une fonction à bord doit pouvoir être fournie à tout moment :
  1° par le conducteur, à l'aide d'un des documents visés à l'article 8, 7°;
  2° par les autres membres de l'équipage, à l'aide du livret de service ou d'un des documents visés à l'article 8, 7°;
  
Art. 10_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1
  
Art. 10 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE. [1 ...]1
  
Art. 10_WAALS_GEWEST.    § 1. [2 Elk bemanningslid moet beschikken over een persoonlijk dienstboekje dat is afgegeven in overeenstemming met :
   1° het besluit van de Waalse Regering van 25 augustus 2022 betreffende de verkrijging en de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot wijziging en intrekking van diverse bepalingen op dit vlak
   2° het Reglement scheepvaartpersoneel.]2

  § 2. De houder moet het dienstboekje bij de eerste indiensttreding aan boord overhandigen aan de schipper en telkens binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum van afgifte, ten minste eenmaal overleggen en laten afstempelen door het Bestuur of een ander bevoegde autoriteit in het buitenland.
  § 3. De schipper is verantwoordelijk voor :
  1° het regelmatig invullen in het dienstboekje van alle gegevens overeenkomstig de er in vermelde aanwijzingen en instructies voor het bijhouden;
  2° het veilig in het stuurhuis bewaren van het dienstboekje tot aan het eind van het dienstverband, arbeidscontract dan wel andere regeling;
  3° het te allen tijde op verzoek van de houder onverwijld teruggeven van het dienstboekje.
  § 4. [2 Het bewijs van de kwalificatie voor een functie aan boord moet te allen tijde kunnen worden aangetoond :
   1° door de schipper, door middel van een overeenkomstig artikel 7 afgegeven certificaat;
   2° door de overige leden van de bemanning door middel van het dienstboekje of één van de documenten als bedoeld in artikel 7.]2
Art. 10 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. [2 Tout membre d'équipage possède un livret de service personnel délivré conformément :
   1° à l'arrêté du Gouvernement wallon du 25 août 2022 relatif à l'obtention et à la reconnaissance des qualifications professionnelles dans le domaine de la navigation intérieure et modifiant et abrogeant diverses dispositions en cette matière ;
   2° au Règlement Personnel de la Navigation.]2

  § 2. Le titulaire doit remettre le livret de service au conducteur à sa première prise de service à bord et le présenter et le faire estampiller au moins une fois tous les 12 mois à compter de la date à laquelle il a été établi par l'Administration ou une autre autorité compétente à l'étranger.
  § 3. Le conducteur est responsable de :
  1° porter dans le livret de service régulièrement toutes les inscriptions, conformément aux indications et aux instructions de tenue mentionnées dans celui-ci;
  2° conserver le livret de service en lieu sûr dans la timonerie jusqu'à la fin du service ou jusqu'au terme du contrat de travail ou de tout autre arrangement;
  3° remettre le livret de service sans délai à tout moment à la demande du titulaire.
  § 4. [2 La preuve de la qualification pour l'exercice d'une fonction à bord peut être fournie à tout moment :
   1° par le conducteur, à l'aide d'un certificat de conduite délivré conformément à l'article 7 ;
   2° par les autres membres d'équipage, à l'aide du livret de service ou d'un document délivré conformément à l'article 7.]2
HOOFDSTUK III. - Exploitatiewijzen.
CHAPITRE III. - Modes d'exploitation.
Art.11. Men onderscheidt de volgende exploitatiewijzen, telkens binnen een tijdvak van 24 uren :
  A1 : vaart van ten hoogste 14 uren;
  A2 : vaart van ten hoogste 18 uren;
  B : vaart van ten hoogste 24 uren.
  Bij exploitatiewijze A1 mag de vaart eenmaal per week tot ten hoogste 16 uren worden verlengd indien de vaartijd kan worden aangetoond met de registraties van een goed functionerende tachograaf van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit en wanneer er behalve de schipper nog een bemanningslid in de bemanning is opgenomen met de bevoegdheid van stuurman.
  Een schip dat op de onder A1, respectievelijk A2, bedoelde wijze wordt geëxploiteerd moet de vaart gedurende 8 respectievelijk 6 aaneengesloten uren onderbreken, te weten :
  a) in de exploitatiewijze A1 tussen 22.00 en 06.00 uur;
  b) in de exploitatiewijze A2 tussen 23.00 en 05.00 uur.
  Er mag van deze tijden worden afgeweken indien het schip is uitgerust met een goed functionerende tachograaf van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit. De tachograaf moet tenminste in het bedrijf zijn vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur en voor de controlerende diensten te allen tijde bereikbaar zijn.
Art.11. On distingue les modes d'exploitation suivants, chaque fois par période de 24 heures :
  A1 : la navigation de 14 heures au plus;
  A2 : la navigation de 18 heures au plus;
  B : la navigation de 24 heures au plus.
  En mode d'exploitation A1, la navigation peut être prolongée une fois par semaine jusqu'à 16 heures au plus, si le temps de navigation est attesté par les enregistrements d'un tachygraphe en bon état de fonctionnement d'un type qui est agréé par une autorité compétente et si, en plus du conducteur, l'équipage compte un autre membre ayant la qualification de timonier.
  Un bateau naviguant en mode d'exploitation A1, respectivement A2, doit interrompre sa navigation durant 8, respectivement 6 heures continues, à savoir :
  a) en mode d'exploitation A1, entre 22 h 00 et 06 h 00 :
  b) en mode d'exploitation A2, entre 23 h 00 et 05 h 00.
  Il peut être dérogé à ces horaires si le bateau est équipé d'un tachygraphe en bon état de fonctionnement d'un type qui est agréé par une autorité compétente. Le tachygraphe doit être en service au moins depuis le début de la dernière période de repos ininterrompu de 8 respectivement 6 heures et doit être accessible à tout moment aux services de contrôle.
Art.11_VLAAMS_GEWEST.    Men onderscheidt de volgende exploitatiewijzen, telkens binnen een tijdvak van 24 uren :
  A1 : vaart van ten hoogste 14 uren;
  A2 : vaart van ten hoogste 18 uren;
  B : vaart van ten hoogste 24 uren.
  Bij exploitatiewijze A1 mag de vaart eenmaal per week tot ten hoogste 16 uren worden verlengd indien de vaartijd kan worden aangetoond met de registraties van een goed functionerende tachograaf van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit en wanneer er behalve de schipper nog een bemanningslid in de bemanning is opgenomen met de bevoegdheid van stuurman.
  Een schip dat op de onder A1, respectievelijk A2, bedoelde wijze wordt geëxploiteerd moet de vaart gedurende 8 respectievelijk 6 aaneengesloten uren onderbreken, te weten :
  a) in de exploitatiewijze A1 tussen 22.00 en 06.00 uur;
  b) in de exploitatiewijze A2 tussen 23.00 en 05.00 uur.
  Er mag van deze tijden worden afgeweken indien het schip is uitgerust met een goed functionerende tachograaf van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit. De tachograaf moet tenminste in het bedrijf zijn vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur [1 ...]1.[1 De schipper kan de uitlezingen van de tachograaf op ieder moment voorleggen aan de bevoegde autoriteit om de vaartijd te controleren.]1
  
Art.11 _REGION_FLAMANDE.
   On distingue les modes d'exploitation suivants, chaque fois par période de 24 heures :
  A1 : la navigation de 14 heures au plus;
  A2 : la navigation de 18 heures au plus;
  B : la navigation de 24 heures au plus.
  En mode d'exploitation A1, la navigation peut être prolongée une fois par semaine jusqu'à 16 heures au plus, si le temps de navigation est attesté par les enregistrements d'un tachygraphe en bon état de fonctionnement d'un type qui est agréé par une autorité compétente et si, en plus du conducteur, l'équipage compte un autre membre ayant la qualification de timonier.
  Un bateau naviguant en mode d'exploitation A1, respectivement A2, doit interrompre sa navigation durant 8, respectivement 6 heures continues, à savoir :
  a) en mode d'exploitation A1, entre 22 h 00 et 06 h 00 :
  b) en mode d'exploitation A2, entre 23 h 00 et 05 h 00.
  Il peut être dérogé à ces horaires si le bateau est équipé d'un tachygraphe en bon état de fonctionnement d'un type qui est agréé par une autorité compétente. Le tachygraphe doit être en service au moins depuis le début de la dernière période de repos ininterrompu de 8 respectivement 6 heures[1 ...]1. [1 Le conducteur peut à tout moment présenter les relevés du tachygraphe à l'autorité compétente afin de vérifier le temps de navigation. ]1
  
Art.12. § 1. Bij exploitatiewijze A1 heeft elk bemanningslid recht op een ononderbroken rusttijd van 8 uren buiten de vaartijd per tijdvak van 24 uren, gerekend vanaf het eind van elke rusttijd van 8 uren.
  § 2. Bij exploitatiewijze A2 heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van 8 uren, waarvan 6 uren ononderbroken buiten de vaartijd per tijdvak van 24 uren, gerekend vanaf het einde van elke rusttijd van 6 uren. Voor bemanningsleden onder de 18 jaar moet een ononderbroken rusttijd van 8 uren worden aangehouden waarvan 6 uren buiten de vaartijd moeten liggen.
  § 3. Bij exploitatiewijze B heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van 24 uren per tijdvak van 48 uren, waarvan er ten minste 2 maal 6 uren ononderbroken moeten zijn.
Art.12. § 1er. En mode d'exploitation A1, tout membre de l'équipage a droit à une période de repos ininterrompue de 8 heures en dehors du temps de navigation pour chaque période de 24 heures, comptée à partir de la fin de toute période de repos de 8 heures.
  § 2. En mode d'exploitation A2, tout membre de l'équipage a droit à une période de repos de 8 heures, dont 6 heures sans interruption en dehors du temps de navigation pour chaque période de 24 heures, comptée à partir de la fin de toute période de repos de 6 heures. Pour les membres de l'équipage de moins de 18 ans, il faut respecter une période de repos ininterrompue de 8 heures, dont 6 heures en dehors du temps de navigation.
  § 3. En mode d'exploitation B, tout membre de l'équipage a droit à une période de repos de 24 heures par période de 48 heures, dont au moins 2 fois 6 heures ininterrompues.
Art.13. Gedurende zijn verplichte rusttijd mag een bemanningslid niet worden verplicht tot enige taak, met inbegrip van toezicht houden of zich beschikbaar houden. De wacht en het toezicht zoals bedoeld in de politievoorschriften voor stilliggende vaartuigen worden niet beschouwd als taak in de zin van dit lid.
  Bepalingen in de arbeidsvoorschriften of collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in een langere duur van de rusttijden blijven onverminderd van kracht.
Art.13. Durant sa période de repos obligatoire, un membre de l'équipage ne peut être tenu d'effectuer la moindre tâche, y compris de surveillance ou de disponibilité. La garde et la surveillance visées dans les prescriptions de police relatives aux bâtiments en stationnement ne sont pas considérées comme une tâche au sens du présent alinéa.
  Les dispositions de la réglementation du travail ou des conventions collectives de travail qui prévoient une durée plus longue des périodes de repos restent intégralement applicables.
Art.14. § 1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, is een wisseling of herhaling van exploitatiewijze slechts mogelijk met inachtneming van volgende bepalingen :
  1° van exploitatiewijze A1 mag slechts dan naar exploitatiewijze A2 worden gewisseld indien :
  a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
  b) de voor exploitatiewijze A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een rusttijd van 8 uren waarvan 6 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben en de voor exploitatiewijze A2 voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt;
  2° van exploitatiewijze A2 mag slechts dan naar exploitatiewijze A1 worden gewisseld indien :
  a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
  b) de voor exploitatiewijze A1 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van 8 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben;
  3° van exploitatiewijze B mag slechts dan naar exploitatiewijze A1 of A2 worden gewisseld indien :
  a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
  b) de voor exploitatiewijze A1 respectievelijk A2 bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren in acht genomen en aangetoond hebben;
  4° van exploitatiewijze A1 of A2 mag slechts dan naar exploitatiewijze B worden gewisseld indien :
  a) de bemanning in zijn geheel is afgelost, of
  b) de voor exploitatiewijze B bestemde bemanningsleden direct vóór de wisseling een ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben en de voor exploitatiewijze B voorgeschreven versterking zich aan boord bevindt.
  § 2. Een schip kan onmiddellijk in aansluiting op de exploitatiewijze A1 of A2 voor een verdere A1 of A2 worden ingezet, indien een voltallige uitwisseling van de bemanning heeft plaatsgevonden en de nieuwe bemanningsleden onmiddellijk voorafgaand aan de verdere exploitatiewijze A1 en A2 een ononderbroken rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren buiten de vaartijd in acht genomen en aangetoond hebben.
  § 3. Het bewijs van een rusttijd van 8 respectievelijk 6 uren wordt aangetoond met een verklaring bedoeld in [1 bijlage A4 van het Reglement Scheepvaartpersoneel]1 of door een kopie van de pagina met de aantekeningen van de vaar- respectievelijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden.
  
Art.14. § 1er. Par dérogation à l'article 11, alinéa 1er, un changement ou une répétition du mode d'exploitation peut avoir lieu à condition d'observer les dispositions suivantes :
  1° on ne peut passer du mode d'exploitation A1 au mode d'exploitation A2 que si :
  a) l'équipage a été remplacé dans son ensemble, ou
  b) les membres d'équipage prévus pour le mode d'exploitation A2 ont respecté directement avant le changement une période de repos de 8 heures dont 6 heures en dehors du temps de navigation et en ont apporté la preuve, et que le renfort prescrit pour le mode d'exploitation A2 se trouve à bord;
  2° on ne peut passer du mode d'exploitation A2 au mode d'exploitation A1 que si :
  a) l'équipage a été remplacé dans son ensemble, ou
  b) les membres d'équipage prévus pour le mode d'exploitation A1 ont respecté directement avant le changement une période de repos ininterrompue de 8 heures en dehors du temps de navigation et en ont apporté la preuve;
  3° on ne peut passer du mode d'exploitation B au mode d'exploitation A1 ou A2 que si :
  a) l'équipage a été remplacé dans son ensemble, ou
  b) les membres d'équipage prévus pour le mode d'exploitation A1 respectivement A2 ont respecté directement avant le changement une période de repos ininterrompue de 8 respectivement 6 heures en dehors du temps de navigation et en ont apporté la preuve;
  4° on ne peut passer du mode d'exploitation A1 ou A2 au mode d'exploitation B que si :
  a) l'équipage a été remplacé dans son ensemble, ou
  b) les membres d'équipage prévus pour le mode d'exploitation B ont respecté directement avant le changement une période de repos ininterrompue de 8 respectivement 6 heures en dehors du temps de navigation et en ont apporté la preuve, et que le renfort prescrit pour le mode d'exploitation B se trouve à bord.
  § 2. Un bateau peut être mis en service immédiatement après un voyage en mode d'exploitation A1 ou A2 pour un nouveau voyage en mode d'exploitation A1 ou A2 si un changement de l'ensemble de l'équipage a eu lieu et si les nouveaux membres d'équipage ont, immédiatement avant le début du nouveau voyage en mode d'exploitation A1 ou A2, respecté une période de repos ininterrompue de 8 respectivement 6 heures en dehors du temps de navigation et qu'ils en ont apporté la preuve.
  § 3. La preuve d'une période de repos de 8 respectivement 6 heures est apportée par une attestation visée à l'[1 annexe A4 du Règlement Personnel de la Navigation]1 ou une copie de la page du livre de bord comportant les indications relatives au temps de navigation et de repos, du bateau à bord duquel le membre d'équipage a effectué le dernier voyage.
  
Art.15. § 1. [1 § 1. Aan boord van elk schip, met uitzondering van havensleepboten, onbemande duwbakken en stadsrondvaartboten, moet zich in de stuurhut een vaartijdenboek bevinden overeenkomstig het model van bijlage A1 van het Reglement Scheepvaartpersoneel. Dit vaartijdenboek dient te worden bijgehouden overeenkomstig de daarin vervatte aanwijzingen.]1
  § 2. De schipper is verantwoordelijk voor de aanwezigheid van het vaartijdenboek en de aantekeningen die daarin moeten worden gemaakt. Het eerste vaartijdenboek waarop het nummer 1, de naam van het schip en het [1 uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI)]1 dient te staan moet worden afgegeven door het Bestuur of de autoriteit die het certificaat van onderzoek of het communautair certificaat aan het schip heeft uitgereikt.
  § 3. Bij de afgifte van het eerste vaartijdenboek bevestigt het Bestuur of de autoriteit deze afgifte door middel van een verklaring, waarop de naam van het schip, het [1 uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI)]1, het nummer van het vaartijdenboek en de datum van afgifte zijn vermeld. Deze verklaring dient aan boord te worden bewaard en op verzoek te worden getoond. De afgifte door een bevoegde autoriteit van latere vaartijdenboeken moet door haar op de verklaring worden aangetekend.
  Alle latere vaartijdenboeken mogen worden afgegeven door het Bestuur of een andere bevoegde autoriteit in het buitenland die het van een volgnummer voorziet; zij kunnen evenwel slechts worden afgegeven tegen overlegging van het voorgaande vaartijdenboek. Het voorgaande vaartijdenboek moet worden voorzien van de onuitwisbare aantekening "ongeldig" en dient aan de schipper te worden teruggegeven.
  Het overhandigen van het nieuwe vaartijdenboek kan geschieden op vertoon van de hogergenoemde verklaring. In voorkomend geval, moet de exploitant er voor zorg dragen dat het voorafgaande vaartijdenboek binnen 30 dagen na de afgiftedatum van het nieuwe vaartijdenboek, dat op de verklaring door de autoriteit geregistreerd is, door dezelfde autoriteit onuitwisbaar ongeldig verklaard wordt. De exploitant moet er bovendien voor zorgen, dat daarna het vaartijdenboek weer aan boord wordt gebracht.
  Het ongeldig verklaarde vaartijdenboek moet gedurende zes maanden na de laatste aantekening aan boord worden bewaard.
  § 4. De mogelijkheid bedoeld in onderdeel 2 van de aanwijzingen voor het bijhouden van het vaartijdenboek, volgens welk per reis kan worden volstaan met één schema voor het aantekenen van de rusttijden, geldt slechts voor bemanningsleden in de exploitatiewijze B. In de exploitatiewijze A1 en in de exploitatiewijze A2 moeten het begin en het einde van de rusttijd van elk bemanningslid iedere dag gedurende de reis worden aangetekend.
  De na een wisseling van de exploitatiewijze noodzakelijke aantekeningen moeten op een nieuwe bladzijde van het vaartijdenboek worden aangebracht.
  § 5. Indien op een dag twee of meer reizen worden gemaakt en de samenstelling van de bemanning onveranderd blijft, kan worden volstaan met de vermelding van het tijdstip van aanvang van de eerste reis in plaats van het tijdstip van aanvang van elke reis op die dag en kan worden volstaan met het invullen van het tijdstip van het einde van de laatste reis in plaats van het tijdstip van einde van elke reis op die dag.
  § 6. De registraties van de tachografen moeten gedurende zes maanden na de laatste registratie in chronologische volgorde aan boord worden bewaard.
  § 7. Bij een aflossing of versterking van de bemanning bedoeld in artikel 14 moet voor ieder nieuw bemanningslid een verklaring bedoeld in [1 bijlage A4 van het Reglement Scheepvaartpersoneel]1 of een kopie van de pagina met de aantekeningen van de vaar- respectievelijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden, voorhanden zijn.
  
Art.15. § 1er. [1 A bord de chaque bateau, à l'exception des remorqueurs de port, des barges sans équipage et des bateaux de promenade urbaine, un livre de bord conforme au modèle de l'annexe A1 du Règlement Personnel de la Navigation doit se trouver dans la timonerie. Ce livre de bord doit être tenu conformément aux instructions mentionnées dans celui-ci.]1
  § 2. Le conducteur est responsable de la présence du livre de bord et des inscriptions qui doivent y être portées. Le premier livre de bord, qui doit porter le numéro 1, le nom du bateau et son [1 numéro européen unique d'identification (ENI)]1 doit être délivré par l'Administration ou l'autorité qui a délivré le certificat de visite ou le certificat communautaire du bateau.
  § 3. Lors de la délivrance du premier livre de bord, l'Administration ou l'autorité certifie cette délivrance au moyen d'une attestation sur laquelle figurent le nom du bateau, le [1 numéro européen unique d'identification (ENI)]1 du bateau, le numéro du livre de bord et la date de délivrance. Cette attestation doit être conservée à bord et présentée sur demande. La délivrance de livres de bord ultérieurs par une autorité compétente doit être mentionnée par elle sur l'attestation.
  Tous les livres de bord ultérieurs peuvent être délivrés par l'Administration ou une autre autorité compétente à l'étranger qui y appose un numéro d'ordre; ils ne peuvent toutefois être délivrés que sur présentation du livre de bord précédent. Le livre de bord précédent doit être revêtu de la mention inaltérable " annulé " et être restitué ensuite au conducteur.
  La remise du nouveau livre de bord peut avoir lieu sur présentation de l'attestation susmentionnée. Dans ce cas, l'exploitant doit veiller à ce que le livre de bord précédent soit revêtu de la mention inaltérable "annulé" dans les 30 jours après la date de délivrance du nouveau livre de bord par la même autorité qui a inscrit le nouveau livre de bord dans l'attestation. L'exploitant doit veiller en outre à ce que le livre de bord soit ensuite ramené à bord.
  Le livre de bord annulé doit être conservé à bord pendant six mois après la dernière mention.
  § 4. La possibilité visée au point 2 des instructions pour la tenue du livre de bord, selon laquelle un seul schéma par voyage peut être suffisant pour mentionner les périodes de repos, n'est applicable que pour les membres d'équipage dans le mode d'exploitation B. Dans le mode d'exploitation A1 et dans le mode d'exploitation A2, le début et la fin de la période de repos de chaque membre d'équipage doivent être mentionnés chaque jour durant le voyage.
  Les inscriptions nécessaires après un changement de mode d'exploitation doivent être portées sur une nouvelle page du livre de bord.
  § 5. Si deux ou plusieurs voyages sont effectués un jour déterminé et que la composition de l'équipage reste inchangée, il peut être suffisant de mentionner l'heure de début du premier voyage, au lieu de l'heure de début de chaque voyage de cette journée et il peut être suffisant d'indiquer l'heure de la fin du dernier voyage au lieu de l'heure de la fin de chaque voyage de cette journée.
  § 6. Les enregistrements des tachygraphes doivent être conservés à bord dans l'ordre chronologique, pendant six mois après le dernier enregistrement.
  § 7. En cas de remplacement ou de renfort de l'équipage visés à l'article 14, il doit exister pour chaque nouveau membre de l'équipage une attestation visée à l'[1 annexe A4 du Règlement Personnel de la Navigation]1 ou une copie de la page du livre de bord comportant les indications relatives aux temps de navigation et de repos observés sur le bateau à bord duquel le membre d'équipage a effectué son dernier voyage.
  
Art. 15_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1
  
Art. 15 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE. [1 ...]1
  
Art. 15_WAALS_GEWEST. [1 Aan boord van elk schip, met uitzondering van havensleepboten, onbemande duwbakken en stadsrondvaartboten, moet zich in de stuurhut een logboek bevinden overeenkomstig het model van bijlage A1 van het Reglement Scheepvaartpersoneel of het model in de bijlagen V bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/182 van de Commissie van 14 januari 2020 betreffende modellen voor beroepskwalificaties in de binnenvaart. Dit logboek dient te worden bijgehouden overeenkomstig de daarin vervatte aanwijzingen.]1
  
Art. 15 _REGION_WALLONNE.[1 A bord de chaque bateau, à l'exception des remorqueurs de port, des barges sans équipage et des bateaux de promenade urbaine, un livre de bord conforme au modèle de l'annexe A1 du Règlement Personnel de la Navigation ou au modèle figurant à l'annexe V du règlement d'exécution (UE) 2020/182 de la Commission du 14 janvier 2020 sur les modèles relatifs aux qualifications professionnelles dans le domaine de la navigation intérieure se trouve dans la timonerie. Ce livre de bord est tenu conformément aux instructions mentionnées dans celui-ci.]1
  
HOOFDSTUK IV. - Uitrusting van schepen.
CHAPITRE IV. - Equipements des bateaux.
Art.16. § 1. [1 Onverminderd de verplichting te beschikken over een binnenvaart-certificaat, moeten motorschepen, duwboten, duwstellen en passagiers-schepen die met een minimumbemanning worden geëxploiteerd, aan de volgende voorschriften voldoen :]1
  1° Standaard S1 :
  a) De voortstuwingsinstallaties moeten zo zijn ingericht, dat de verandering van de vaarsnelheid en de omkering van de richting van de stuwkracht van de schroef vanaf de stuurstelling kunnen geschieden;
  De hulpmotoren die nodig zijn bij het varen met het schip moeten vanaf de stuurstelling kunnen worden aan- en afgezet, tenzij dit automatisch geschiedt, dan wel deze motoren gedurende elke reis ononderbroken in bedrijf zijn.
  b) Het kritieke peil :
  - van de temperatuur van het koelwater van de hoofdmotoren;
  - van de druk van de smeerolie van de hoofdmotoren en de transmissie;
  - van de oliedruk en de luchtdruk van de omkeerinrichting van de hoofdmotoren, de keerkoppeling of de schroeven;
  - van het bilgewater in de hoofdmachinekamer, moet worden aangegeven door installaties die in het stuurhuis akoestische en optische alarmsignalen in werking stellen. De akoestische alarmsignalen mogen in één akoestisch apparaat verenigd zijn. Zij mogen worden uitgeschakeld zodra de storing is vastgesteld. De optische alarmsignalen mogen pas worden uitgeschakeld nadat de desbetreffende storingen zijn verhopen.
  c) De brandstoftoevoer en de koeling van de hoofdmotoren dient automatisch te geschieden;
  d) De bediening van de stuurinrichting moet zelfs bij de grootste toegelaten inzinking door één persoon zonder bijzondere krachtsinspanning kunnen worden verricht;
  e) De door het ter plaatse geldende politiereglement voorgeschreven optische tekens en geluidsseinen van varende schepen dienen vanaf de stuurstelling te kunnen worden gegeven;
  f) Indien geen rechtstreeks contact mogelijk is tussen de stuurstelling en het voorschip, het achterschip, de verblijven en de machinekamer, dient een spreekverbinding te zijn aangebracht. Voor contact met de machinekamer mogen in plaats van een spreekverbinding optische en akoestische signalen worden gebruikt;
  g) [1 ...]1
  h) [1 ...]1
  i) De kracht die nodig is om zwengels en soortgelijke draaibare voorzieningen van hefwerktuigen te bedienen mag niet meer dan 160 N bedragen;
  j) De in het certificaat van onderzoek of in het communautair certificaat vermelde sleeplieren dienen door een motor te worden aangedreven;
  k) De lenspompen en de dekwaspompen dienen door een motor te worden aangedreven;
  l) De voornaamste bedieningsinrichtingen en controle-instrumenten dienen ergonomisch te zijn aangebracht;
  m) De inrichting nodig voor het sturen van het schip moet vanuit het stuurhuis worden bediend. Indien voor de goede bestuurbaarheid of het kop voor stilhouden een boegschroefinstallatie voorgeschreven is, moet deze eveneens vanuit het stuurhuis worden bediend.
  2° Standaard S2 :
  a) voor alleen varende motorschepen :
  Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;
  b) voor motorschepen, die gekoppelde vaartuigen voortbewegen :Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;
  c) voor motorschepen, die een duwstel, bestaande uit het motorschip en een vaartuig ervoor, voortbewegen :
  Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende motorschip te bedienen is;
  d) voor duwboten, die een duwstel voortbewegen :
  Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende duwboot te bedienen is.
  § 2. Het voldoen of niet voldoen van het schip aan de voorschriften bedoeld in § 1 wordt door de Commissie voor Onderzoek in het [1 binnenvaartcertificaat]1 onder nummer 47 gewaarmerkt of in een verklaring vastgelegd overeenkomstig het model van bijlage III.
  
Art.16. § 1er. [1 Sans préjudice de l'obligation de disposer d'un certificat de navigation, les automoteurs, les pousseurs, les convois poussés et les bateaux à passagers qui sont exploités avec un équipage minimum doivent répondre aux prescriptions suivantes :]1
  1° Standard S1
  a) Les installations de propulsion doivent être aménagées de façon à permettre la modification de la vitesse et l'inversion du sens de la propulsion depuis le poste de gouverne;
  Les machines auxiliaires nécessaires à la marche du bateau doivent pouvoir être mises en marche et arrêtées depuis le poste de gouverne, à moins qu'elles ne fonctionnent automatiquement ou que ces machines fonctionnent sans interruption au cours de chaque voyage.
  b) Les niveaux critiques :
  - de la température de l'eau de refroidissement des moteurs principaux;
  - de la pression de l'huile de graissage des moteurs principaux et des organes de transmission;
  - de la pression d'huile et de la pression d'air des dispositifs d'inversion des moteurs principaux, des organes de transmission réversible ou des hélices;
  - du niveau de remplissage du fond de cale de la salle des machines principales doivent être signalés par des dispositifs qui déclenchent dans la timonerie des signaux d'alarme sonores et optiques. Les signaux d'alarme acoustiques peuvent être réunis dans un seul appareil sonore. Ils peuvent s'arrêter dès que la panne est constatée. Les signaux d'alarme optique ne peuvent être éteints qu'après qu'il ait été remédié aux dérangements correspondants.
  c) L'alimentation en carburant et le refroidissement des moteurs principaux doivent être automatiques;
  d) La manoeuvre du gouvernail doit pouvoir être opérée par une seule personne sans effort particulier, même à l'enfoncement maximal autorisé;
  e) L'émission des signaux optiques et sonores prescrits par le règlement de police local en vigueur pour les bateaux faisant route, doit pouvoir se faire depuis le poste de gouverne;
  f) S'il n'est pas possible d'établir de contact direct entre le poste de gouverne et l'avant du bateau, l'arrière du bateau, les logements et la salle des machines, une liaison phonique doit être aménagée. Pour permettre le contact avec la salle des machines, la liaison phonique peut être remplacée par des signaux optiques et acoustiques;
  g) [1 ...]1
  h) [1 ...]1
  i) L'effort nécessaire pour manoeuvrer des manivelles et des dispositifs pivotants analogues, d'engins de levage ne peut dépasser 160 N;
  j) Les treuils de remorque mentionnés dans le certificat de visite ou le certificat communautaire doivent être motorisés;
  k) Les pompes d'assèchement et les pompes de lavage du pont doivent être motorisées;
  l) Les principaux appareils de commande et instruments de contrôle doivent être aménagés de façon ergonomique;
  m) Les équipements nécessaires à la gouverne du bateau doivent pouvoir être commandés depuis le poste de gouverne. Si un bouteur actif est prescrit pour la bonne manoeuvrabilité ou pour l'essai d'arrêt, celui-ci doit également pouvoir être commandé depuis le poste de gouverne.
  2° Standard S2 :
  a) pour les automoteurs naviguant isolément :
  Standard S1 et en outre un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne;
  b) pour les automoteurs assurant la propulsion d'une formation à couple : Standard S1 et en outre un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne;
  c) pour les automoteurs assurant la propulsion d'un convoi poussé composé de l'automoteur et d'un bâtiment en flèche :
  Standard S1 et en outre un équipement treuils d'accouplement à fonctionnement hydraulique ou électrique. Cet équipement n'est toutefois pas exigé lorsque le bâtiment à l'avant du convoi poussé est équipé d'un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne de l'automoteur assurant la propulsion du convoi;
  d) pour les pousseurs, assurant la propulsion d'un convoi poussé :
  Standard S1 et en outre un équipement en treuils d'accouplement à fonctionnement hydraulique ou électrique. Cet équipement n'est toutefois pas exigé lorsqu'un bâtiment à l'avant du convoi poussé est équipé d'un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne du pousseur.
  § 2. La conformité ou la non-conformité du bateau aux prescriptions visées au § 1er est certifiée par la Commission de Visite dans le [1 certificat de navigation]1 sous le numéro 47 ou constatée dans une attestation conforme au modèle de l'annexe III.
  
Art. 16_WAALS_GEWEST.    § 1. [1 Onverminderd de verplichting te beschikken over een binnenvaart-certificaat, moeten motorschepen, duwboten, duwstellen en passagiers-schepen die met een minimumbemanning worden geëxploiteerd, aan de volgende voorschriften voldoen :]1
  1° Standaard S1 :
  a) De voortstuwingsinstallaties moeten zo zijn ingericht, dat de verandering van de vaarsnelheid en de omkering van de richting van de stuwkracht van de schroef vanaf de stuurstelling kunnen geschieden;
  De hulpmotoren die nodig zijn bij het varen met het schip moeten vanaf de stuurstelling kunnen worden aan- en afgezet, tenzij dit automatisch geschiedt, dan wel deze motoren gedurende elke reis ononderbroken in bedrijf zijn.
  b) Het kritieke peil :
  - van de temperatuur van het koelwater van de hoofdmotoren;
  - van de druk van de smeerolie van de hoofdmotoren en de transmissie;
  - van de oliedruk en de luchtdruk van de omkeerinrichting van de hoofdmotoren, de keerkoppeling of de schroeven;
  - van het bilgewater in de hoofdmachinekamer, moet worden aangegeven door installaties die in het stuurhuis akoestische en optische alarmsignalen in werking stellen. De akoestische alarmsignalen mogen in één akoestisch apparaat verenigd zijn. Zij mogen worden uitgeschakeld zodra de storing is vastgesteld. De optische alarmsignalen mogen pas worden uitgeschakeld nadat de desbetreffende storingen zijn verhopen.
  c) De brandstoftoevoer en de koeling van de hoofdmotoren dient automatisch te geschieden;
  d) De bediening van de stuurinrichting moet zelfs bij de grootste toegelaten inzinking door één persoon zonder bijzondere krachtsinspanning kunnen worden verricht;
  e) De door het ter plaatse geldende politiereglement voorgeschreven optische tekens en geluidsseinen van varende schepen dienen vanaf de stuurstelling te kunnen worden gegeven;
  f) Indien geen rechtstreeks contact mogelijk is tussen de stuurstelling en het voorschip, het achterschip, de verblijven en de machinekamer, dient een spreekverbinding te zijn aangebracht. Voor contact met de machinekamer mogen in plaats van een spreekverbinding optische en akoestische signalen worden gebruikt;
  g) [1 ...]1
  h) [1 ...]1
  i) De kracht die nodig is om zwengels en soortgelijke draaibare voorzieningen van hefwerktuigen te bedienen mag niet meer dan 160 N bedragen;
  j) De in het certificaat van onderzoek of in het [2 Uniebinnenvaartcertificaat]2 vermelde sleeplieren dienen door een motor te worden aangedreven;
  k) De lenspompen en de dekwaspompen dienen door een motor te worden aangedreven;
  l) De voornaamste bedieningsinrichtingen en controle-instrumenten dienen ergonomisch te zijn aangebracht;
  m) De inrichting nodig voor het sturen van het schip moet vanuit het stuurhuis worden bediend. Indien voor de goede bestuurbaarheid of het kop voor stilhouden een boegschroefinstallatie voorgeschreven is, moet deze eveneens vanuit het stuurhuis worden bediend.
  2° Standaard S2 :
  a) voor alleen varende motorschepen :
  Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;
  b) voor motorschepen, die gekoppelde vaartuigen voortbewegen :Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;
  c) voor motorschepen, die een duwstel, bestaande uit het motorschip en een vaartuig ervoor, voortbewegen :
  Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende motorschip te bedienen is;
  d) voor duwboten, die een duwstel voortbewegen :
  Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende duwboot te bedienen is.
  § 2. Het voldoen of niet voldoen van het schip aan de voorschriften bedoeld in § 1 wordt door de Commissie voor Onderzoek in het [1 binnenvaartcertificaat]1 onder nummer 47 gewaarmerkt of in een verklaring vastgelegd overeenkomstig het model van bijlage III.
Art. 16 _REGION_WALLONNE.
   § 1er. [1 Sans préjudice de l'obligation de disposer d'un certificat de navigation, les automoteurs, les pousseurs, les convois poussés et les bateaux à passagers qui sont exploités avec un équipage minimum doivent répondre aux prescriptions suivantes :]1
  1° Standard S1
  a) Les installations de propulsion doivent être aménagées de façon à permettre la modification de la vitesse et l'inversion du sens de la propulsion depuis le poste de gouverne;
  Les machines auxiliaires nécessaires à la marche du bateau doivent pouvoir être mises en marche et arrêtées depuis le poste de gouverne, à moins qu'elles ne fonctionnent automatiquement ou que ces machines fonctionnent sans interruption au cours de chaque voyage.
  b) Les niveaux critiques :
  - de la température de l'eau de refroidissement des moteurs principaux;
  - de la pression de l'huile de graissage des moteurs principaux et des organes de transmission;
  - de la pression d'huile et de la pression d'air des dispositifs d'inversion des moteurs principaux, des organes de transmission réversible ou des hélices;
  - du niveau de remplissage du fond de cale de la salle des machines principales doivent être signalés par des dispositifs qui déclenchent dans la timonerie des signaux d'alarme sonores et optiques. Les signaux d'alarme acoustiques peuvent être réunis dans un seul appareil sonore. Ils peuvent s'arrêter dès que la panne est constatée. Les signaux d'alarme optique ne peuvent être éteints qu'après qu'il ait été remédié aux dérangements correspondants.
  c) L'alimentation en carburant et le refroidissement des moteurs principaux doivent être automatiques;
  d) La manoeuvre du gouvernail doit pouvoir être opérée par une seule personne sans effort particulier, même à l'enfoncement maximal autorisé;
  e) L'émission des signaux optiques et sonores prescrits par le règlement de police local en vigueur pour les bateaux faisant route, doit pouvoir se faire depuis le poste de gouverne;
  f) S'il n'est pas possible d'établir de contact direct entre le poste de gouverne et l'avant du bateau, l'arrière du bateau, les logements et la salle des machines, une liaison phonique doit être aménagée. Pour permettre le contact avec la salle des machines, la liaison phonique peut être remplacée par des signaux optiques et acoustiques;
  g) [1 ...]1
  h) [1 ...]1
  i) L'effort nécessaire pour manoeuvrer des manivelles et des dispositifs pivotants analogues, d'engins de levage ne peut dépasser 160 N;
  j) Les treuils de remorque mentionnés dans le certificat de visite ou le [2 certificat de l'Union pour les bateaux de navigation intérieure]2 doivent être motorisés;
  k) Les pompes d'assèchement et les pompes de lavage du pont doivent être motorisées;
  l) Les principaux appareils de commande et instruments de contrôle doivent être aménagés de façon ergonomique;
  m) Les équipements nécessaires à la gouverne du bateau doivent pouvoir être commandés depuis le poste de gouverne. Si un bouteur actif est prescrit pour la bonne manoeuvrabilité ou pour l'essai d'arrêt, celui-ci doit également pouvoir être commandé depuis le poste de gouverne.
  2° Standard S2 :
  a) pour les automoteurs naviguant isolément :
  Standard S1 et en outre un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne;
  b) pour les automoteurs assurant la propulsion d'une formation à couple : Standard S1 et en outre un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne;
  c) pour les automoteurs assurant la propulsion d'un convoi poussé composé de l'automoteur et d'un bâtiment en flèche :
  Standard S1 et en outre un équipement treuils d'accouplement à fonctionnement hydraulique ou électrique. Cet équipement n'est toutefois pas exigé lorsque le bâtiment à l'avant du convoi poussé est équipé d'un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne de l'automoteur assurant la propulsion du convoi;
  d) pour les pousseurs, assurant la propulsion d'un convoi poussé :
  Standard S1 et en outre un équipement en treuils d'accouplement à fonctionnement hydraulique ou électrique. Cet équipement n'est toutefois pas exigé lorsqu'un bâtiment à l'avant du convoi poussé est équipé d'un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne du pousseur.
  § 2. La conformité ou la non-conformité du bateau aux prescriptions visées au § 1er est certifiée par la Commission de Visite dans le [1 certificat de navigation]1 sous le numéro 47 ou constatée dans une attestation conforme au modèle de l'annexe III.
Art. 16_VLAAMS_GEWEST.    § 1. [1 Onverminderd de verplichting te beschikken over een binnenvaart-certificaat, moeten motorschepen, duwboten, duwstellen en passagiers-schepen die met een minimumbemanning worden geëxploiteerd, aan de volgende voorschriften voldoen :]1
  1° Standaard S1 :
  a) De voortstuwingsinstallaties moeten zo zijn ingericht, dat de verandering van de vaarsnelheid en de omkering van de richting van de stuwkracht van de schroef vanaf de stuurstelling kunnen geschieden;
  De hulpmotoren die nodig zijn bij het varen met het schip moeten vanaf de stuurstelling kunnen worden aan- en afgezet, tenzij dit automatisch geschiedt, dan wel deze motoren gedurende elke reis ononderbroken in bedrijf zijn.
  b) Het kritieke peil :
  - van de temperatuur van het koelwater van de hoofdmotoren;
  - van de druk van de smeerolie van de hoofdmotoren en de transmissie;
  - van de oliedruk en de luchtdruk van de omkeerinrichting van de hoofdmotoren, de keerkoppeling of de schroeven;
  - van het bilgewater in de hoofdmachinekamer, moet worden aangegeven door installaties die in het stuurhuis akoestische en optische alarmsignalen in werking stellen. De akoestische alarmsignalen mogen in één akoestisch apparaat verenigd zijn. Zij mogen worden uitgeschakeld zodra de storing is vastgesteld. De optische alarmsignalen mogen pas worden uitgeschakeld nadat de desbetreffende storingen zijn verhopen.
  c) De brandstoftoevoer en de koeling van de hoofdmotoren dient automatisch te geschieden;
  d) De bediening van de stuurinrichting moet zelfs bij de grootste toegelaten inzinking door één persoon zonder bijzondere krachtsinspanning kunnen worden verricht;
  e) De door het ter plaatse geldende politiereglement voorgeschreven optische tekens en geluidsseinen van varende schepen dienen vanaf de stuurstelling te kunnen worden gegeven;
  f) Indien geen rechtstreeks contact mogelijk is tussen de stuurstelling en het voorschip, het achterschip, de verblijven en de machinekamer, dient een spreekverbinding te zijn aangebracht. Voor contact met de machinekamer mogen in plaats van een spreekverbinding optische en akoestische signalen worden gebruikt;
  g) [1 ...]1
  h) [1 ...]1
  i) De kracht die nodig is om zwengels en soortgelijke draaibare voorzieningen van hefwerktuigen te bedienen mag niet meer dan 160 N bedragen;
  j) De in het certificaat van onderzoek of in het [2 Uniebinnenvaartcertificaat]2 vermelde sleeplieren dienen door een motor te worden aangedreven;
  k) De lenspompen en de dekwaspompen dienen door een motor te worden aangedreven;
  l) De voornaamste bedieningsinrichtingen en controle-instrumenten dienen ergonomisch te zijn aangebracht;
  m) De inrichting nodig voor het sturen van het schip moet vanuit het stuurhuis worden bediend. Indien voor de goede bestuurbaarheid of het kop voor stilhouden een boegschroefinstallatie voorgeschreven is, moet deze eveneens vanuit het stuurhuis worden bediend.
  2° Standaard S2 :
  a) voor alleen varende motorschepen :
  Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;
  b) voor motorschepen, die gekoppelde vaartuigen voortbewegen :Standaard S1 en bovendien een uitrusting met een vanuit de stuurhut bedienbare boegschroefinstallatie;
  c) voor motorschepen, die een duwstel, bestaande uit het motorschip en een vaartuig ervoor, voortbewegen :
  Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende motorschip te bedienen is;
  d) voor duwboten, die een duwstel voortbewegen :
  Standaard S1 en bovendien een uitrusting met hydraulisch of elektrisch aangedreven koppellieren. Deze uitrusting is echter niet vereist, als het vaartuig aan de kop van het duwstel met een boegschroefinstallatie is uitgerust, die vanuit de stuurhut van het duwende duwboot te bedienen is.
  § 2. Het voldoen of niet voldoen van het schip aan de voorschriften bedoeld in § 1 wordt door de [2 Commissie van Deskundigen]2 in het [1 binnenvaartcertificaat]1 onder nummer 47 gewaarmerkt of in een verklaring vastgelegd overeenkomstig het model van bijlage III.
Art. 16 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. [1 Sans préjudice de l'obligation de disposer d'un certificat de navigation, les automoteurs, les pousseurs, les convois poussés et les bateaux à passagers qui sont exploités avec un équipage minimum doivent répondre aux prescriptions suivantes :]1
  1° Standard S1
  a) Les installations de propulsion doivent être aménagées de façon à permettre la modification de la vitesse et l'inversion du sens de la propulsion depuis le poste de gouverne;
  Les machines auxiliaires nécessaires à la marche du bateau doivent pouvoir être mises en marche et arrêtées depuis le poste de gouverne, à moins qu'elles ne fonctionnent automatiquement ou que ces machines fonctionnent sans interruption au cours de chaque voyage.
  b) Les niveaux critiques :
  - de la température de l'eau de refroidissement des moteurs principaux;
  - de la pression de l'huile de graissage des moteurs principaux et des organes de transmission;
  - de la pression d'huile et de la pression d'air des dispositifs d'inversion des moteurs principaux, des organes de transmission réversible ou des hélices;
  - du niveau de remplissage du fond de cale de la salle des machines principales doivent être signalés par des dispositifs qui déclenchent dans la timonerie des signaux d'alarme sonores et optiques. Les signaux d'alarme acoustiques peuvent être réunis dans un seul appareil sonore. Ils peuvent s'arrêter dès que la panne est constatée. Les signaux d'alarme optique ne peuvent être éteints qu'après qu'il ait été remédié aux dérangements correspondants.
  c) L'alimentation en carburant et le refroidissement des moteurs principaux doivent être automatiques;
  d) La manoeuvre du gouvernail doit pouvoir être opérée par une seule personne sans effort particulier, même à l'enfoncement maximal autorisé;
  e) L'émission des signaux optiques et sonores prescrits par le règlement de police local en vigueur pour les bateaux faisant route, doit pouvoir se faire depuis le poste de gouverne;
  f) S'il n'est pas possible d'établir de contact direct entre le poste de gouverne et l'avant du bateau, l'arrière du bateau, les logements et la salle des machines, une liaison phonique doit être aménagée. Pour permettre le contact avec la salle des machines, la liaison phonique peut être remplacée par des signaux optiques et acoustiques;
  g) [1 ...]1
  h) [1 ...]1
  i) L'effort nécessaire pour manoeuvrer des manivelles et des dispositifs pivotants analogues, d'engins de levage ne peut dépasser 160 N;
  j) Les treuils de remorque mentionnés dans le certificat de visite ou le [2 certificat de l'Union pour bateaux de navigation intérieure]2 doivent être motorisés;
  k) Les pompes d'assèchement et les pompes de lavage du pont doivent être motorisées;
  l) Les principaux appareils de commande et instruments de contrôle doivent être aménagés de façon ergonomique;
  m) Les équipements nécessaires à la gouverne du bateau doivent pouvoir être commandés depuis le poste de gouverne. Si un bouteur actif est prescrit pour la bonne manoeuvrabilité ou pour l'essai d'arrêt, celui-ci doit également pouvoir être commandé depuis le poste de gouverne.
  2° Standard S2 :
  a) pour les automoteurs naviguant isolément :
  Standard S1 et en outre un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne;
  b) pour les automoteurs assurant la propulsion d'une formation à couple : Standard S1 et en outre un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne;
  c) pour les automoteurs assurant la propulsion d'un convoi poussé composé de l'automoteur et d'un bâtiment en flèche :
  Standard S1 et en outre un équipement treuils d'accouplement à fonctionnement hydraulique ou électrique. Cet équipement n'est toutefois pas exigé lorsque le bâtiment à l'avant du convoi poussé est équipé d'un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne de l'automoteur assurant la propulsion du convoi;
  d) pour les pousseurs, assurant la propulsion d'un convoi poussé :
  Standard S1 et en outre un équipement en treuils d'accouplement à fonctionnement hydraulique ou électrique. Cet équipement n'est toutefois pas exigé lorsqu'un bâtiment à l'avant du convoi poussé est équipé d'un bouteur actif pouvant être commandé depuis le poste de gouverne du pousseur.
  § 2. La conformité ou la non-conformité du bateau aux prescriptions visées au § 1er est certifiée par la [2 Commission d'experts]2 dans le [1 certificat de navigation]1 sous le numéro 47 ou constatée dans une attestation conforme au modèle de l'annexe III.
HOOFDSTUK V. - Minimumbemanning van motorschepen en duwboten.
CHAPITRE V. - Equipage minimum des automoteurs et des pousseurs.
Art.17. De minimumbemanning van motorschepen en duwboten is zoals bepaald in de tabel van bijlage IV.
Art.17. L'équipage minimum des automoteurs et des pousseurs est défini au tableau de l'annexe IV.
Art.18. De in de tabel voorgeschreven matrozen mogen door lichtmatrozen worden vervangen, die een minimum leeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich tenminste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.
Art.18. Les matelots prescrits au tableau peuvent être remplacés par des matelots légers, qui ont atteint l'âge minimum de 17 ans, sont au moins dans leur troisième année de formation et peuvent justifier d'un temps de navigation d'un an dans la navigation intérieure.
Art.19. De in de tabel voorgeschreven minimum bemanning in groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en in groep 3, exploitatiewijze A1, Standaard S1 kan voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos, die een schippersschool bezoekt, worden verminderd.
  Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning moeten met een periode van minimaal één maand worden onderbroken.
  Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord moet bevinden, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.
  Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatroos als bedoeld in het artikel 18.
Art.19. L'équipage minimum prescrit au tableau, dans le groupe 2 mode d'exploitation A1, standard S2 et dans le groupe 3, mode d'exploitation A1, standard S1, peut être réduit d'un matelot léger durant une période ininterrompue de trois mois au maximum par année civile lorsque ce matelot léger suit une formation dans une école professionnelle de bateliers.
  Des périodes consécutives avec un équipage réduit doivent être séparées d'une période d'un mois au minimum.
  La formation dans une école professionnelle de bateliers doit être certifiée par une attestation de ladite école qui doit se trouver à bord et dans laquelle les périodes de présence à l'école sont indiquées.
  Ces dispositions ne sont pas applicables au matelot léger visé à l'article 18.
Art. 19/1. [1 § 1. Voor de motorschepen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
   3° het schip voldoet aan de Standaard S2.
   § 2. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
   3° het schip voldoet aan de Standaard S2.
   § 3. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het schip voldoet aan de Standaard S2.
   § 4. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00;
   2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
   3° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   4° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   5° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.
   § 5. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.]1

  
Art. 19/1. [1 § 1er. Pour les automoteurs du groupe 1, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2, de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bateau est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bateau n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bateau satisfait au Standard S2.
   § 2. Pour les automoteurs du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bateau est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bateau n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bateau satisfait au Standard S2.
   § 3. Pour les automoteurs du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur, un timonier et un matelot léger, sous réserve que le bateau satisfasse au Standard S2.
   § 4. Pour les automoteurs du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau interrompt sa navigation entre 22 h 00 et 6 h 00;
   2° dès le début de la navigation, le bateau est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bateau n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bateau est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2, de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   4° le bateau est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de l'arrêté royal du 19 mars 2009 portant les prescriptions techniques des bateaux de navigation intérieure ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   5° le bateau satisfait aux Standard S2 et sa longueur ne dépasse pas 110 m.
   § 5. Pour les automoteurs du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par deux conducteurs et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de l'arrêté royal du 19 mars 2009 portant les prescriptions techniques des bateaux de navigation intérieure ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale pour la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bateau satisfait aux Standard S2 et sa longueur ne dépasse pas 110 m.]1

  
Art. 19/1_WAALS_GEWEST.    [1 § 1. Voor de motorschepen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
   3° het schip voldoet aan de Standaard S2.
   § 2. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
   3° het schip voldoet aan de Standaard S2.
   § 3. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het schip voldoet aan de Standaard S2.
   § 4. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00;
   2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
   3° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   4° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   5° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.
   § 5. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.]1
Art. 19/1 _REGION_WALLONNE.
   [1 § 1er. Pour les automoteurs du groupe 1, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2, de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bateau est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bateau n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bateau satisfait au Standard S2.
   § 2. Pour les automoteurs du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bateau est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bateau n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bateau satisfait au Standard S2.
   § 3. Pour les automoteurs du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur, un timonier et un matelot léger, sous réserve que le bateau satisfasse au Standard S2.
   § 4. Pour les automoteurs du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau interrompt sa navigation entre 22 h 00 et 6 h 00;
   2° dès le début de la navigation, le bateau est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bateau n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bateau est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2, de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   4° le bateau est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 décembre 2018 portant transposition de la Directive 2016/1629/CE du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la Directive 2009/100/CE et abrogeant la Directive 2006/87/CE]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   5° le bateau satisfait aux Standard S2 et sa longueur ne dépasse pas 110 m.
   § 5. Pour les automoteurs du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par deux conducteurs et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 décembre 2018 portant transposition de la Directive 2016/1629/CE du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la Directive 2009/100/CE et abrogeant la Directive 2006/87/CE]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale pour la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bateau satisfait aux Standard S2 et sa longueur ne dépasse pas 110 m.]1
Art. 19/1_VLAAMS_GEWEST.    [1 § 1. Voor de motorschepen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
   3° het schip voldoet aan de Standaard S2.
   § 2. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
   3° het schip voldoet aan de Standaard S2.
   § 3. Voor de motorschepen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het schip voldoet aan de Standaard S2.
   § 4. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00;
   2° het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip;
   3° het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   4° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   5° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.
   § 5. Voor de motorschepen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het schip voldoet aan Standaard S2 en zijn lengte overschrijdt niet de 110 m.]1
Art. 19/1 _REGION_FLAMANDE.
   [1 § 1er. Pour les automoteurs du groupe 1, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2, de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bateau est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bateau n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bateau satisfait au Standard S2.
   § 2. Pour les automoteurs du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bateau est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bateau n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bateau satisfait au Standard S2.
   § 3. Pour les automoteurs du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur, un timonier et un matelot léger, sous réserve que le bateau satisfasse au Standard S2.
   § 4. Pour les automoteurs du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau interrompt sa navigation entre 22 h 00 et 6 h 00;
   2° dès le début de la navigation, le bateau est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bateau n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bateau est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2, de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   4° le bateau est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   5° le bateau satisfait aux Standard S2 et sa longueur ne dépasse pas 110 m.
   § 5. Pour les automoteurs du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par deux conducteurs et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bateau est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale pour la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bateau satisfait aux Standard S2 et sa longueur ne dépasse pas 110 m.]1
HOOFDSTUK VI. - Minimumbemanning van motorschepen met een lengte van minder dan 55 m
CHAPITRE VI. - Equipage minimum pour les automoteurs dont la longueur est inférieure à 55 m.
Art.20. § 1. Voor motorschepen met een lengte van minder dan 55 m geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor exploitatiewijze A1 kan worden vervangen door :
  a) hetzij één schipper mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
  1° de maximale vaartijd van het schip bedraagt 12 uur per dag en 50 uur per week;
  2° de minimale dagelijkse ononderbroken rusttijd van de schipper bedraagt ten minste 12 uur per tijdvak van 24 uur, gerekend vanaf het eind van elke rusttijd van tenminste 8 uur;
  3° het schip onderbreekt de vaart gedurende een periode van 12 uur waarin de periode van 22.00 uur tot 06.00 uur is gelegen;
  4° er is een vanuit het stuurhuis bedienbaar reservetoplicht aanwezig;
  5° het schip is uitgerust met een goed functionerende tachograaf [1 van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit]1 die in werking is gesteld vanaf het einde van de voorgaande ten minste 8 aaneengesloten uren durende onderbreking van de vaart;
  6° vervoer van gevaarlijke stoffen waarvoor op grond van het [1 ADN]1 een certificaat van goedkeuring is vereist, is niet toegestaan;
  7° voor zover het motorschip een lengte heeft van meer dan 33 meter, is actieve boegsturing bedienbaar vanuit het stuurhuis aanwezig;
  8° voor schepen die onder radar varen blijven de bepalingen van artikel 6.32 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk, onverkort van kracht;
  9° deze vrijstelling dient in [1 ...]1 in de verklaring als bedoeld in bijlage III vermeld te staan.
  b) hetzij één schipper en een lichtmatroos of deksman mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
  1° indien tussen 22.00 uur en 06.00 uur wordt gevaren, is de bedoelde lichtmatroos of deksman 18 jaar of ouder;
  2° de voorschriften, bedoeld in onderdeel a), onder 6° tot en met [1 ]1, worden in acht genomen.
  § 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de scheepvaartwegen of gedeelten van de scheepvaartwegen van het Koninkrijk die bepaald worden door de voor het beheer van de waterwegen bevoegde autoriteiten.
  
Art.20. § 1er. Pour les automoteurs dont la longueur est inférieure à 55 m, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A1 peut être remplacé par :
  a) soit un conducteur à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
  1° le temps de navigation maximal du bateau est de 12 heures par jour et de 50 heures par semaine;
  2° la période de repos ininterrompue journalière minimale du conducteur est de 12 heures au moins pour chaque période de 24 heures, à compter de la fin de toute période de repos de 8 heures;
  3° le bateau interrompt la navigation durant une période de 12 heures englobant la période de 22 h 00 à 06 h 00;
  4° il existe un feu de mât de réserve pouvant être manoeuvré depuis le poste de gouverne;
  5° le bateau est équipé d'un tachygraphe en bon état de fonctionnement, [1 d'un type qui est agréé par une autorité compétente]1 qui a été mis en service depuis la fin de l'interruption du voyage précédent pour une durée d'au moins 8 heures consécutives;
  6° le transport de matières dangereuses pour lesquelles un certificat d'agrément est exigé en vertu de l'[1 ADN]1, n'est pas autorisé;
  7° dans la mesure où la longueur de l'automoteur dépasse 33 mètres, il existe une commande active d'étrave manoeuvrable depuis le poste de gouverne :
  8° les prescriptions pour les bateaux naviguant au radar visées à l'article 6.32 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume, restent d'application;
  9° cette exonération doit être mentionnée dans [1 9]1 dans l'attestation visée à l'annexe III.
  b) soit un conducteur et un matelot léger ou un homme de pont, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
  1° si la navigation se déroule entre 22h00 et 06h00, le matelot léger ou l'homme de pont est âgé de 18 ans ou plus;
  2° les prescriptions visées au point a), de 6° à 10° inclus, sont respectées.
  § 2. Les dispositions du § 1er ne s'appliquent pas sur les voies navigables ou parties de voies navigables du Royaume déterminées par les autorités compétentes pour la gestion des voies d'eau.
  
Art.20_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Voor motorschepen met een lengte van minder dan 55 m geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor exploitatiewijze A1 kan worden vervangen door :
  a) hetzij één schipper mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
  1° de maximale vaartijd van het schip bedraagt 12 uur per dag en 50 uur per week;
  2° de minimale dagelijkse ononderbroken rusttijd van de schipper bedraagt ten minste 12 uur per tijdvak van 24 uur, gerekend vanaf het eind van elke rusttijd van tenminste 8 uur;
  3° het schip onderbreekt de vaart gedurende een periode van 12 uur waarin de periode van 22.00 uur tot 06.00 uur is gelegen;
  4° er is een vanuit het stuurhuis bedienbaar reservetoplicht aanwezig;
  5° het schip is uitgerust met een goed functionerende tachograaf [1 van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit]1 die in werking is gesteld vanaf het einde van de voorgaande ten minste 8 aaneengesloten uren durende onderbreking van de vaart [2 en waarvan de schipper de uitlezingen op ieder moment kan voorleggen aan de bevoegde autoriteit om de vaartijd te controleren.]2;
  6° vervoer van gevaarlijke stoffen waarvoor op grond van het [1 ADN]1 een certificaat van goedkeuring is vereist, is niet toegestaan;
  7° voor zover het motorschip een lengte heeft van meer dan 33 meter, is actieve boegsturing bedienbaar vanuit het stuurhuis aanwezig;
  8° voor schepen die onder radar varen blijven de bepalingen van artikel 6.32 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk, onverkort van kracht;
  9° deze vrijstelling dient in [1 ...]1 in de verklaring als bedoeld in bijlage III vermeld te staan.
  b) hetzij één schipper en een lichtmatroos of deksman mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
  1° indien tussen 22.00 uur en 06.00 uur wordt gevaren, is de bedoelde lichtmatroos of deksman 18 jaar of ouder;
  2° de voorschriften, bedoeld in onderdeel a), onder 6° tot en met [1 ]1, worden in acht genomen.
  § 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de scheepvaartwegen of gedeelten van de scheepvaartwegen van het Koninkrijk die bepaald worden door de voor het beheer van de waterwegen bevoegde autoriteiten.
Art.20 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. Pour les automoteurs dont la longueur est inférieure à 55 m, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A1 peut être remplacé par :
  a) soit un conducteur à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
  1° le temps de navigation maximal du bateau est de 12 heures par jour et de 50 heures par semaine;
  2° la période de repos ininterrompue journalière minimale du conducteur est de 12 heures au moins pour chaque période de 24 heures, à compter de la fin de toute période de repos de 8 heures;
  3° le bateau interrompt la navigation durant une période de 12 heures englobant la période de 22 h 00 à 06 h 00;
  4° il existe un feu de mât de réserve pouvant être manoeuvré depuis le poste de gouverne;
  5° le bateau est équipé d'un tachygraphe en bon état de fonctionnement, [1 d'un type qui est agréé par une autorité compétente]1 qui a été mis en service depuis la fin de l'interruption du voyage précédent pour une durée d'au moins 8 heures consécutives [2 et dont le conducteur peut à tout moment présenter les relevés à l'autorité compétente afin de contrôler le temps de navigation]2;
  6° le transport de matières dangereuses pour lesquelles un certificat d'agrément est exigé en vertu de l'[1 ADN]1, n'est pas autorisé;
  7° dans la mesure où la longueur de l'automoteur dépasse 33 mètres, il existe une commande active d'étrave manoeuvrable depuis le poste de gouverne :
  8° les prescriptions pour les bateaux naviguant au radar visées à l'article 6.32 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume, restent d'application;
  9° cette exonération doit être mentionnée dans [1 9]1 dans l'attestation visée à l'annexe III.
  b) soit un conducteur et un matelot léger ou un homme de pont, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
  1° si la navigation se déroule entre 22h00 et 06h00, le matelot léger ou l'homme de pont est âgé de 18 ans ou plus;
  2° les prescriptions visées au point a), de 6° à 10° inclus, sont respectées.
  § 2. Les dispositions du § 1er ne s'appliquent pas sur les voies navigables ou parties de voies navigables du Royaume déterminées par les autorités compétentes pour la gestion des voies d'eau.
HOOFDSTUK VII. - Minimumbemanning van bunkerschepen met een lengte van minder dan 35 m.
CHAPITRE VII. - Equipage minimum des bateaux avitailleurs dont la longueur est inférieure a 35 m.
Art.21. § 1. Voor bunkerschepen [1 en bilgeboten]1, met een lengte van minder dan 35 m geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor exploitatiewijze A 1, kan vervangen worden door :
  a) hetzij één schipper mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
  1° de maximale vaartijd van het schip met één en dezelfde schipper bedraagt 12 uur per dag en 50 uur per week;
  2° het schip uitgerust met een goed werkende tachograaf [1 van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit]1 die voortdurend in werking is gesteld;
  3° het vervoer van gevaarlijke stoffen, waarvoor op grond van artikel 3.14 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk een teken moet worden gevoerd, is niet toegestaan;
  4° het voor schepen die onder radar varen bepaalde in artikel 6.32 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk, blijft onverkort van kracht;
  5° tijdens het bunkeren moet een technische inrichting tegen het uitstromen van brandstof aan boord worden gebruikt;
  6° de afstand tot de plaats van waaruit de bunkeractiviteit worden bedreven bedraagt niet meer dan 30 km, gemeten over de vaarweg. [1 ...]1.
  [1 7° deze vrijstelling dient samen met de plaats van waaruit de bunkeractiviteit wordt bedreven in de verklaring als bedoeld in bijlage III vermeld te worden.]1
  b) hetzij een schipper en een lichtmatroos, mits de voorschriften, bedoeld in onderdeel a), onder 3°, in acht worden genomen.
  § 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de scheepvaartwegen of gedeelte van de scheepvaartwegen van het Koninkrijk die bepaald worden door de voor het beheer van de waterwegen bevoegde autoriteiten.
  
Art.21. § 1er. Pour les bateaux avitailleurs [1 et les bateaux déshuileurs]1 dont la longueur est inférieure à 35 m, l'équipage minimum prescrit sur la base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A 1 peut être remplacé par :
  a) soit un conducteur à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
  1° le temps de navigation maximal du bateau avec un seul et même conducteur est de 12 heures par jour et de 50 heures par semaine;
  2° le bateau est équipé d'un tachygraphe en bon état de fonctionnement [1 d'un type qui est agréé par une autorité compétente]1 et continuellement en service;
  3° le transport de matières dangereuses pour lesquelles une signalisation doit être portée sur base de l'article 3.14 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume, n'est pas autorisé;
  4° les prescriptions pour les bateaux naviguant au radar visées à l'article 6.32 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume, restent d'application;
  5° pendant l'avitaillement une installation technique, empêchant l'écoulement de combustible à bord doit être utilisée;
  6° la distance jusqu'au lieu où l'avitaillement est effectué ne compte pas plus de 30 km, mesurée sur la voie navigable. [1 ...]1.
  [1 7° cette exonération ainsi que le lieu d'où l'activité d'avitaillement est effectuée doivent être mentionnés dans l'attestation visée à l'annexe III.]1
  b) soit un conducteur et un matelot léger à condition que les prescriptions visées sous le point a), 3° soient respectées.
  § 2. Les dispositions du § 1er ne s'appliquent pas sur les voies navigables ou parties de voies navigables du Royaume déterminées par les autorités compétentes pour la gestion des voies d'eau.
  
Art.21_VLAAMS_GEWEST.    § 1. Voor bunkerschepen [1 en bilgeboten]1, met een lengte van minder dan 35 m geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 17 voor exploitatiewijze A 1, kan vervangen worden door :
  a) hetzij één schipper mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
  1° de maximale vaartijd van het schip met één en dezelfde schipper bedraagt 12 uur per dag en 50 uur per week;
  2° het schip uitgerust met een goed werkende tachograaf [1 van een type dat goedgekeurd is door een bevoegde autoriteit]1 die voortdurend in werking is gesteld [2 en waarvan de schipper de uitlezingen op ieder moment kan voorleggen aan de bevoegde autoriteit om de vaartijd te controleren.]2;
  3° het vervoer van gevaarlijke stoffen, waarvoor op grond van artikel 3.14 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk een teken moet worden gevoerd, is niet toegestaan;
  4° het voor schepen die onder radar varen bepaalde in artikel 6.32 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk, blijft onverkort van kracht;
  5° tijdens het bunkeren moet een technische inrichting tegen het uitstromen van brandstof aan boord worden gebruikt;
  6° de afstand tot de plaats van waaruit de bunkeractiviteit worden bedreven bedraagt niet meer dan 30 km, gemeten over de vaarweg. [1 ...]1.
  [1 7° deze vrijstelling dient samen met de plaats van waaruit de bunkeractiviteit wordt bedreven in de verklaring als bedoeld in bijlage III vermeld te worden.]1
  b) hetzij een schipper en een lichtmatroos, mits de voorschriften, bedoeld in onderdeel a), onder 3°, in acht worden genomen.
  § 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de scheepvaartwegen of gedeelte van de scheepvaartwegen van het Koninkrijk die bepaald worden door de voor het beheer van de waterwegen bevoegde autoriteiten.
Art.21 _REGION_FLAMANDE.
   § 1er. Pour les bateaux avitailleurs [1 et les bateaux déshuileurs]1 dont la longueur est inférieure à 35 m, l'équipage minimum prescrit sur la base de l'article 17 pour le mode d'exploitation A 1 peut être remplacé par :
  a) soit un conducteur à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
  1° le temps de navigation maximal du bateau avec un seul et même conducteur est de 12 heures par jour et de 50 heures par semaine;
  2° le bateau est équipé d'un tachygraphe en bon état de fonctionnement [1 d'un type qui est agréé par une autorité compétente]1 et continuellement en service[2 et dont le conducteur peut à tout moment présenter les relevés à l'autorité compétente afin de contrôler le temps de navigation]2;
  3° le transport de matières dangereuses pour lesquelles une signalisation doit être portée sur base de l'article 3.14 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume, n'est pas autorisé;
  4° les prescriptions pour les bateaux naviguant au radar visées à l'article 6.32 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume, restent d'application;
  5° pendant l'avitaillement une installation technique, empêchant l'écoulement de combustible à bord doit être utilisée;
  6° la distance jusqu'au lieu où l'avitaillement est effectué ne compte pas plus de 30 km, mesurée sur la voie navigable. [1 ...]1.
  [1 7° cette exonération ainsi que le lieu d'où l'activité d'avitaillement est effectuée doivent être mentionnés dans l'attestation visée à l'annexe III.]1
  b) soit un conducteur et un matelot léger à condition que les prescriptions visées sous le point a), 3° soient respectées.
  § 2. Les dispositions du § 1er ne s'appliquent pas sur les voies navigables ou parties de voies navigables du Royaume déterminées par les autorités compétentes pour la gestion des voies d'eau.
HOOFDSTUK VIII. - Minimumbemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen.
CHAPITRE VIII. - Equipage minimum des convois rigides et assemblages rigides.
Art.22. De minimumbemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen is zoals bepaald in de tabel van bijlage V.
Art.22. L'équipage minimum des convois rigides et autres assemblages rigides est défini au tableau de l'annexe V.
Art.23. De in de tabel voorgeschreven matrozen mogen door lichtmatrozen worden vervangen, die een minimum leeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich tenminste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.
Art.23. Les matelots prescrits au tableau peuvent être remplacés par des matelots légers, qui ont atteint l'âge minimum de 17 ans, sont au moins dans leur troisième année de formation et peuvent justifier d'un temps de navigation d'un an dans la navigation intérieure.
Art.23_VLAAMS_GEWEST.    De in de tabel voorgeschreven matrozen mogen door lichtmatrozen worden vervangen, die een minimum leeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich tenminste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.  [1 Machinist-motordrijvers of bijkomende volmatrozen kunnen de machinisten, vermeld in de tabel, die is opgenomen in bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd, vervangen. Bijkomende matrozen kunnen de machinisten, vermeld in bijlage V, die bij dit besluit is gevoegd, ook vervangen als in de tabel een volmatroos is voorgeschreven.]1  
  
Art.23 _REGION_FLAMANDE.    Les matelots prescrits au tableau peuvent être remplacés par des matelots légers, qui ont atteint l'âge minimum de 17 ans, sont au moins dans leur troisième année de formation et peuvent justifier d'un temps de navigation d'un an dans la navigation intérieure.  [1 Les mécaniciens-garde-moteurs ou les maîtres-matelots supplémentaires peuvent remplacer les mécaniciens mentionnés dans le tableau figurant à l'annexe V jointe au présent arrêté. Les matelots supplémentaires peuvent également remplacer les mécaniciens figurant à l'annexe V jointe au présent arrêté lorsque un maître-matelot est prescrit dans le tableau.]1  
  
Art.24. De in de tabel voorgeschreven minimum bemanning in de groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en in de groepen 3, 5 en 6 exploitatiewijze A1, Standaard S1 kan voor de ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos, die een schippersschool bezoekt, worden verminderd.
  Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning moeten met een periode van minimaal één maand worden onderbroken.
  Het bezoek aan de schippersschool moet worden aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord moet bevinden, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.
  Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatroos bedoeld in artikel 23.
Art.24. L'équipage minimum prescrit au tableau, dans le groupe 2 mode d'exploitation A1, standard S2 et dans les groupes 3, 5 et 6 mode d'exploitation A1, standard S1, peut être réduit d'un matelot leger, durant une période ininterrompue de trois mois au maximum par année civile lorsque ce matelot léger suit une formation dans une ecole professionnelle de bateliers.
  Des périodes consécutives avec un équipage réduit doivent être séparées d'une période d'un mois au minimum.
  La formation dans une école professionnelle de bateliers doit être certifiée par une attestation de ladite école qui doit se trouver à bord et dans laquelle les périodes de présence à l'école sont indiquées.
  Ces dispositions ne sont pas applicables au matelot léger visé à l'article 23.
Art. 24/1. [1 § 1. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
   3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
   § 2. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
   3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
   § 3. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
   § 4. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00;
   2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
   3° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   4° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   5° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
   § 5. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
   § 6. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
   § 7. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.]1

  
Art. 24/1. [1 § 1er. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 1, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bâtiment est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bâtiment n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bâtiment satisfait au Standard S2.
   § 2. Pour les convois rigides et les autres assemblages rigides du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bâtiment est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bâtiment n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bâtiment satisfait au Standard S2.
   § 3. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur, un timonier et un matelot léger, sous réserve que le bâtiment satisfasse au Standard S2.
   § 4. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment interrompt sa navigation entre 22 h 00 et 6 h 00;
   2° dès le début de la navigation, le bâtiment est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bâtiment n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bâtiment est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   4° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de l'arrêté royal du 19 mars 2009 portant les prescriptions techniques des bateaux de navigation intérieure ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   5° le bâtiment satisfait aux Standard S2.
   § 5. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par deux conducteurs et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de l'arrêté royal du 19 mars 2009 portant les prescriptions techniques des bateaux de navigation intérieure ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bâtiment satisfait aux Standard S2.
   § 6. Pour les convois rigides et les autres assemblages rigides du groupe 4, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur, un timonier et un matelot, sous réserve qu'il soit satisfait aux conditions suivantes :
   1° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de l'arrêté royal du 19 mars 2009 portant les prescriptions techniques des bateaux de navigation intérieure ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bâtiment satisfait aux Standard S2.
   § 7. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 4, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par deux conducteurs, un timonier et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de l'arrêté royal du 19 mars 2009 portant les prescriptions techniques des bateaux de navigation intérieure ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bâtiment satisfait aux Standard S2.]1

  
Art. 24/1_WAALS_GEWEST.    [1 § 1. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
   3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
   § 2. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
   3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
   § 3. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
   § 4. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00;
   2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
   3° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   4° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   5° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
   § 5. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
   § 6. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
   § 7. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.]1
Art. 24/1 _REGION_WALLONNE.
   [1 § 1er. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 1, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bâtiment est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bâtiment n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bâtiment satisfait au Standard S2.
   § 2. Pour les convois rigides et les autres assemblages rigides du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bâtiment est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bâtiment n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bâtiment satisfait au Standard S2.
   § 3. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur, un timonier et un matelot léger, sous réserve que le bâtiment satisfasse au Standard S2.
   § 4. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment interrompt sa navigation entre 22 h 00 et 6 h 00;
   2° dès le début de la navigation, le bâtiment est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bâtiment n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bâtiment est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   4° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 décembre 2018 portant transposition de la Directive 2016/1629/CE du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la Directive 2009/100/CE et abrogeant la Directive 2006/87/CE]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   5° le bâtiment satisfait aux Standard S2.
   § 5. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par deux conducteurs et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 décembre 2018 portant transposition de la Directive 2016/1629/CE du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la Directive 2009/100/CE et abrogeant la Directive 2006/87/CE]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bâtiment satisfait aux Standard S2.
   § 6. Pour les convois rigides et les autres assemblages rigides du groupe 4, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur, un timonier et un matelot, sous réserve qu'il soit satisfait aux conditions suivantes :
   1° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 décembre 2018 portant transposition de la Directive 2016/1629/CE du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la Directive 2009/100/CE et abrogeant la Directive 2006/87/CE]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bâtiment satisfait aux Standard S2.
   § 7. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 4, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par deux conducteurs, un timonier et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 décembre 2018 portant transposition de la Directive 2016/1629/CE du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la Directive 2009/100/CE et abrogeant la Directive 2006/87/CE]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bâtiment satisfait aux Standard S2.]1
Art. 24/1_VLAAMS_GEWEST.    [1 § 1. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 1 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
   3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
   § 2. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
   3° het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
   § 3. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 2 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, mits het vaartuig voldoet aan de Standaard S2.
   § 4. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper en een stuurman, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig onderbreekt de vaart gedurende de periode tussen 22 u 00 en 6 u 00;
   2° het vaartuig is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het vaartuig;
   3° het vaartuig is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan art. 1.09, tweede lid van de bijlage bij het koninklijk besluit van 24 september 2006 houdende vaststelling van het algemeen politiereglement voor de scheepvaart op de binnenwateren van het Koninkrijk;
   4° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   5° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
   § 5. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 3 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
   § 6. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A1, mag vervangen worden door een schipper, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.
   § 7. Voor de hechte samenstellen en andere hechte samenstellingen van groep 4 geldt dat de minimumbemanning die is voorgeschreven op basis van artikel 22 voor de exploitatiewijze A2, mag vervangen worden door twee schippers, een stuurman en een matroos, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het vaartuig is uitgerust met een éénmansstuurstelling voor het varen op radar en voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 of het Reglement betreffende het Onderzoek van schepen op de Rijn van de Centrale commissie voor de Rijnvaart in de versie die van kracht is;
   2° het vaartuig voldoet aan Standaard S2.]1
Art. 24/1 _REGION_FLAMANDE.
   [1 § 1er. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 1, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bâtiment est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bâtiment n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bâtiment satisfait au Standard S2.
   § 2. Pour les convois rigides et les autres assemblages rigides du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   2° dès le début de la navigation, le bâtiment est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bâtiment n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bâtiment satisfait au Standard S2.
   § 3. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 2, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par un conducteur, un timonier et un matelot léger, sous réserve que le bâtiment satisfasse au Standard S2.
   § 4. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un timonier, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment interrompt sa navigation entre 22 h 00 et 6 h 00;
   2° dès le début de la navigation, le bâtiment est prêt à naviguer et aucune activité préparatoire de chargement ou de déchargement du bâtiment n'est effectuée pendant la navigation;
   3° le bâtiment est pourvu d'aides optiques pour pouvoir satisfaire à l'article 1.09, alinéa 2 de l'annexe à l'arrêté royal du 24 septembre 2006 portant fixation du règlement général de police pour la navigation sur les eaux intérieures du Royaume;
   4° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   5° le bâtiment satisfait aux Standard S2.
   § 5. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 3, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par deux conducteurs et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bâtiment satisfait aux Standard S2.
   § 6. Pour les convois rigides et les autres assemblages rigides du groupe 4, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur, un timonier et un matelot, sous réserve qu'il soit satisfait aux conditions suivantes :
   1° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bâtiment satisfait aux Standard S2.
   § 7. Pour les convois rigides et autres assemblages rigides du groupe 4, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 22 pour le mode d'exploitation A2, peut être remplacé par deux conducteurs, un timonier et un matelot, à condition que les prescriptions suivantes soient respectées :
   1° le bâtiment est équipé d'un poste de gouverne pour une personne pour la navigation au radar et satisfait aux dispositions y afférentes de [2 l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure]2 ou du Règlement de visite des bateaux du Rhin de la Commission centrale de la Navigation du Rhin dans la version en vigueur;
   2° le bâtiment satisfait aux Standard S2.]1
HOOFDSTUK IX. - Minimumbemanning van sleepboten.
CHAPITRE IX. - Equipage minimum des remorqueurs.
Art.25. [1 § 1. De minimumbemanning van sleepboten is zoals bepaald in de tabel van bijlage VI, deel a).
   § 2. De minimumbemanning van havensleepboten is zoals bepaald in de tabel van bijlage VI, deel b).]1

  
Art.25. [1 § 1er. L'équipage minimum des remorqueurs est défini au tableau de l'annexe VI, partie a).
   § 2. L'équipage minimum des remorqueurs de port est défini au tableau de l'annexe VI, partie b).]1

  
HOOFDSTUK IXbis. [1 - Minimumbemanning van passagiersschepen]1
CHAPITRE IXbis. [1 - Equipage minimum des bateaux à passagers]1
Art. 25/1. [1 § 1. Onverminderd de artikelen 25/2, 25/3 en 25/4 is de minimumbemanning van passagiersschepen zoals bepaald in de tabel van bijlage VII voor schepen voor dagtochten en bijlage VIII voor hotelschepen.
   § 2. Voor schepen voor dagtochten en hotelschepen die zonder passagiers aan boord varen, wordt de minimumbemanning bepaald overeenkomstig Hoofdstuk V.
   § 3. De in de tabellen in bijlagen VII en VIII voorgeschreven matrozen mogen door lichtmatrozen worden vervangen, die een minimumleeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.
   § 4. De in de tabel in bijlage VII voorgeschreven minimumbemanning voor schepen voor dagtochten
   1° van groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en
   2° van de groepen 3 en 5, exploitatiewijze A1, Standaard S1
   kan voor een ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos die een schippersschool bezoekt, worden verminderd. Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning worden met een periode van minimaal één maand onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool wordt aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord bevindt, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatroos bedoeld in § 3.
   § 5. De in de tabel in bijlage VIII voorgeschreven minimumbemanning voor hotelschepen van groep 3, exploitatiewijze A1, standaard S1 kan voor een ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos, die een schippersschool bezoekt worden verminderd. Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning worden met een periode van minimaal één maand onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool wordt aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord bevindt, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.]1

  
Art. 25/1. [1 § 1er. Sans préjudice des articles 25/2, 25/3 et 25/4, l'équipage minimum des bateaux à passagers est défini au tableau de l'annexe VII pour les bateaux d'excursions journalières et de l'annexe VIII pour les bateaux à cabines.
   § 2. Pour les bateaux d'excursions journalières et les bateaux à cabines qui naviguent sans passagers à bord, l'équipage minimum se détermine conformément au Chapitre V.
   § 3. Les matelots prescrits aux tableaux des annexes VII et VIII peuvent être remplacés par des matelots légers qui ont atteint l'âge minimum de 17 ans, sont au moins dans leur troisième année de formation et peuvent justifier d'un temps de navigation d'un an dans la navigation intérieure.
   § 4. L'équipage minimum prescrit au tableau de l'annexe VII pour les bateaux d'excursions journalières
   1° du groupe 2, mode d'exploitation A1, Standard S2 et
   2° des groupes 3 et 5, mode d'exploitation A1, Standard S1
   peut être réduit d'un matelot léger durant une période ininterrompue de trois mois au maximum par année civile, lorsque ce matelot léger suit une formation dans une école professionnelle de bateliers. Les périodes consécutives avec un équipage réduit doivent être séparées d'une période d'un mois au minimum. La formation dans une école professionnelle de bateliers doit être certifiée par une attestation de ladite école qui doit se trouver à bord et dans laquelle les périodes de présence à l'école sont indiquées. Ces dispositions ne sont pas applicables au matelot léger visé au § 3.
   § 5. L'équipage minimum prescrit au tableau de l'annexe VIII pour les bateaux à cabines du groupe 3, mode d'exploitation A1, standard S1 peut être réduit d'un matelot léger durant une période ininterrompue de trois mois au maximum par année civile, lorsque ce matelot léger suit une formation dans une école professionnelle de bateliers. Les périodes consécutives avec un équipage réduit doivent être séparées d'une période d'un mois minimum. La formation dans une école professionnelle de bateliers doit être certifiée par une attestation de ladite école qui doit se trouver à bord et dans laquelle les périodes de présence à l'école sont indiquées.]1

  
Art.25/1_VLAAMS_GEWEST.    [1 § 1. Onverminderd de artikelen 25/2, 25/3 en 25/4 is de minimumbemanning van passagiersschepen zoals bepaald in de tabel van bijlage VII voor schepen voor dagtochten en bijlage VIII voor hotelschepen.
  [2 Minstens één lid van de bemanning beschikt over een kwalificatiecertificaat van de Unie voor deskundigen voor de passagiersvaart of over een equivalent certificaat dat geldig is conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel.]2
   § 2. Voor schepen voor dagtochten en hotelschepen die zonder passagiers aan boord varen, wordt de minimumbemanning bepaald overeenkomstig Hoofdstuk V. [2 Het tweede lid van paragraaf 1 is dan niet van toepassing.]2
   § 3. De in de tabellen in bijlagen VII en VIII voorgeschreven matrozen mogen door lichtmatrozen worden vervangen, die een minimumleeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich ten minste in het derde leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.
  [2 Machinist-motordrijvers of bijkomende volmatrozen kunnen de machinisten, vermeld in de tabellen, die zijn opgenomen in bijlage VII en VIII, die bij dit besluit zijn gevoegd, vervangen. Bijkomende matrozen kunnen volmatrozen vervangen als het aantal volmatrozen dat als minimumbemanning is voorgeschreven conform de tabellen, die zijn opgenomen in bijlage VII en VIII, die bij dit besluit zijn gevoegd, overeenstemt met het aantal machinisten dat wordt vervangen.]2
   § 4. De in de tabel in bijlage VII voorgeschreven minimumbemanning voor schepen voor dagtochten
   1° van groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en
   2° van de groepen 3 en 5, exploitatiewijze A1, Standaard S1
   kan voor een ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos die een schippersschool bezoekt, worden verminderd. Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning worden met een periode van minimaal één maand onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool wordt aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord bevindt, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lichtmatroos bedoeld in § 3.
   § 5. De in de tabel in bijlage VIII voorgeschreven minimumbemanning voor hotelschepen van groep 3, exploitatiewijze A1, standaard S1 kan voor een ononderbroken duur van ten hoogste drie maanden in een kalenderjaar met een lichtmatroos, die een schippersschool bezoekt worden verminderd. Opeenvolgende periodes met een verminderde bemanning worden met een periode van minimaal één maand onderbroken. Het bezoek aan de schippersschool wordt aangetoond met een verklaring van de schippersschool die zich aan boord bevindt, waarin de tijden van het schoolbezoek zijn aangegeven.]1
Art.25/1 _REGION_FLAMANDE.
   [1 § 1er. Sans préjudice des articles 25/2, 25/3 et 25/4, l'équipage minimum des bateaux à passagers est défini au tableau de l'annexe VII pour les bateaux d'excursions journalières et de l'annexe VIII pour les bateaux à cabines.
  [2 Au moins un membre de l'équipage dispose d'un certificat de qualification de l'Union en tant qu'expert en matière de navigation avec passagers ou d'un certificat équivalent qui est valable conformément à l'article 10 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 mai 2022 relatif aux compétences professionnelles du personnel de la navigation intérieure.]2
   § 2. Pour les bateaux d'excursions journalières et les bateaux à cabines qui naviguent sans passagers à bord, l'équipage minimum se détermine conformément au Chapitre V. [2 Dans ce cas, l'alinéa 2 du paragraphe 1er ne s'applique pas. ]2
   § 3. Les matelots prescrits aux tableaux des annexes VII et VIII peuvent être remplacés par des matelots légers qui ont atteint l'âge minimum de 17 ans, sont au moins dans leur troisième année de formation et peuvent justifier d'un temps de navigation d'un an dans la navigation intérieure.
  [2 Les mécaniciens-garde-moteurs ou les maîtres-matelots supplémentaires peuvent remplacer les mécaniciens mentionnés aux tableaux figurant aux annexes VII et VIII jointes au présent arrêté. Les matelots supplémentaires peuvent remplacer les maîtres-matelots lorsque le nombre de maîtres-matelots prescrit comme équipage minimum conformément aux tableaux figurant aux annexes VII et VIII jointes au présent arrêté correspond au nombre de mécaniciens remplacés.]2
   § 4. L'équipage minimum prescrit au tableau de l'annexe VII pour les bateaux d'excursions journalières
   1° du groupe 2, mode d'exploitation A1, Standard S2 et
   2° des groupes 3 et 5, mode d'exploitation A1, Standard S1
   peut être réduit d'un matelot léger durant une période ininterrompue de trois mois au maximum par année civile, lorsque ce matelot léger suit une formation dans une école professionnelle de bateliers. Les périodes consécutives avec un équipage réduit doivent être séparées d'une période d'un mois au minimum. La formation dans une école professionnelle de bateliers doit être certifiée par une attestation de ladite école qui doit se trouver à bord et dans laquelle les périodes de présence à l'école sont indiquées. Ces dispositions ne sont pas applicables au matelot léger visé au § 3.
   § 5. L'équipage minimum prescrit au tableau de l'annexe VIII pour les bateaux à cabines du groupe 3, mode d'exploitation A1, standard S1 peut être réduit d'un matelot léger durant une période ininterrompue de trois mois au maximum par année civile, lorsque ce matelot léger suit une formation dans une école professionnelle de bateliers. Les périodes consécutives avec un équipage réduit doivent être séparées d'une période d'un mois minimum. La formation dans une école professionnelle de bateliers doit être certifiée par une attestation de ladite école qui doit se trouver à bord et dans laquelle les périodes de présence à l'école sont indiquées.]1
Art. 25/2. [1 § 1. Voor schepen voor dagtochten van de groepen 2, 3 en 4 geldt dat de minimumbemanning voorgeschreven op basis van artikel 25/1, § 1, voor de exploitatiewijze A1 mag vervangen worden door de volgende minimumbemanning, mits de schipper het aantal passagiers dat aan boord is schriftelijk vastlegt voor het begin van de vaart en telkens na elke onderbreking van de vaart, wanneer passagiers inschepen of ontschepen :
   1° voor schepen van groep 2 die minder dan 76 passagiers aan boord hebben : de minimum-bemanning van groep 1 voor de exploitatiewijze A1,
   2° voor de schepen van groep 3 die minder dan 251 passagiers aan boord hebben : de minimum-bemanning van groep 2 voor de exploitatiewijze A1;
   3° voor de schepen van groep 4 die minder dan 601 passagiers aan boord hebben : de minimum-bemanning van groep 3 voor de exploitatiewijze A1;
   § 2. Voor schepen voor dagtochten van groep 1 geldt dat de minimumbemanning voorgeschreven op basis van artikel 25/1, § 1, voor de exploitatiewijze A1, mag worden vervangen door een schipper en een lichtmatroos of een deksman van ten minste 18 jaar, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften :
   1° het schip heeft een lengte van maximaal 45 meter en een capaciteit van maximaal 40 personen en
   2° het schip onderbreekt de vaart gedurende een periode van ten minste 16 uur, waarin de periode van 22.00 uur tot 06.00 uur is gelegen.
   3° de schipper legt het aantal passagiers dat aan boord is schriftelijk vast voor het begin van de vaart en telkens na elke onderbreking van de vaart, wanneer passagiers inschepen of ontschepen
   § 3. Ten aanzien van de in § 2 bedoelde schepen zijn in geval van vaart zonder passagiers de bepalingen van hoofdstuk VI van toepassing, mits het schip beschikt over vrij toegankelijke gangboorden die voldoen aan de in bijlage II, artikel 11.02, van Richtlijn 2006/87/EG gestelde eisen.]1

  
Art. 25/2. [1 § 1er. Pour les bateaux d'excursions journalières des groupes 2, 3 et 4, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 25/1, § 1er pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par l'équipage minimum suivant sous réserve que le conducteur consigne le nombre de passagers à bord avant le début du voyage et à chaque interruption de celui-ci, lorsque des passagers embarquent ou débarquent :
   1° pour les bateaux du groupe 2 dont le nombre de passagers à bord est inférieur à 76 : équipage du groupe 1 pour le mode d'exploitation A1;
   2° pour les bateaux du groupe 3 dont le nombre de passagers à bord est inférieur à 251 : équipage minimum du groupe 2 pour le mode d'exploitation A1;
   3° pour les bateaux du groupe 4 dont le nombre de passagers à bord est inférieur à 601 : équipage minimum du groupe 3 pour le mode d'exploitation A1;
   § 2. Pour les bateaux d'excursions journalières du groupe 1, l'équipage minimum prescrit sur base de l'article 25/1, § 1er, pour le mode d'exploitation A1, peut être remplacé par un conducteur et un matelot léger ou un homme de pont âgé d'au moins 18 ans, sous réserve qu'il soit satisfait aux prescriptions suivantes :
   1° la longueur maximale du bateau est de 45 mètres et sa capacité maximale est de 40 personnes et
   2° le bateau interrompt sa navigation durant une période de 16 heures minimum qui comprend la période allant de 22.00 heures jusqu'à 06.00 heures.
   3° le conducteur consigne le nombre de passagers à bord avant le début du voyage et à chaque interruption de celui-ci, lorsque des passagers embarquent ou débarquent
   § 3. Pour les bateaux visés au § 2 qui naviguent sans passagers à bord, les dispositions du chapitre VI sont applicables sous réserve que le bateau dispose de coursives libres d'accès qui répondent aux exigences imposées par l'annexe II, article 11.02 de la Directive 2006/87/CE.]1

  
Art. 25/3. [1 Voor schepen voor dagtochten die niet over een binnenvaartcertificaat beschikken en er overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 maart 2009 betreffende de technische voorschriften voor binnenschepen nog niet over dienen te beschikken, wordt vrijstelling verleend van de in tabel VII voorgeschreven minimumbemanning voor de exploitatiewijze A1, mits de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een matroos.
   Deze vrijstelling eindigt van zodra het schip over een binnenvaartcertificaat beschikt of erover dient te beschikken overeenkomstig voormeld koninklijk besluit.]1

  
Art. 25/3. [1 Une dispense quant à l'équipage minimum prescrit au tableau VII, mode d'exploitation A1, est accordée aux bateaux d'excursions journalières qui ne disposent pas d'un certificat de navigation et qui ne doivent pas encore en disposer conformément à l'arrêté royal du 19 mars 2009 relatif aux prescriptions techniques des bateaux de la navigation intérieure, pour autant que l'équipage minimum comprenne un conducteur et un matelot.
   Cette dispense prend fin dès que le bateau dispose d'un certificat de navigation ou doit en disposer conformément à l'arrêté royal susmentionné.]1

  
Art. 25/3_WAALS_GEWEST.    [1 Voor schepen voor dagtochten die niet over een binnenvaartcertificaat beschikken en er overeenkomstig [2 het besluit van de Waalse Regering van 13 december 2018 tot omzetting van Richtlijn 2016/1629/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006]2 nog niet over dienen te beschikken, wordt vrijstelling verleend van de in tabel VII voorgeschreven minimumbemanning voor de exploitatiewijze A1, mits de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een matroos.   Deze vrijstelling eindigt van zodra het schip over een binnenvaartcertificaat beschikt of erover dient te beschikken overeenkomstig voormeld koninklijk besluit.]1  
Art. 25/3 _REGION_WALLONNE.    [1 Une dispense quant à l'équipage minimum prescrit au tableau VII, mode d'exploitation A1, est accordée aux bateaux d'excursions journalières qui ne disposent pas d'un certificat de navigation et qui ne doivent pas encore en disposer conformément à [2 l'arrêté du Gouvernement wallon du 13 décembre 2018 portant transposition de la Directive 2016/1629/CE du Parlement européen et du Conseil du 14 septembre 2016 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure, modifiant la Directive 2009/100/CE et abrogeant la Directive 2006/87/CE]2, pour autant que l'équipage minimum comprenne un conducteur et un matelot.   Cette dispense prend fin dès que le bateau dispose d'un certificat de navigation ou doit en disposer conformément à l'arrêté royal susmentionné.]1  
Art. 25/3_VLAAMS_GEWEST.    [1 Voor schepen voor dagtochten die niet over een binnenvaartcertificaat beschikken en er overeenkomstig [2 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen]2 nog niet over dienen te beschikken, wordt vrijstelling verleend van de in tabel VII voorgeschreven minimumbemanning voor de exploitatiewijze A1, mits de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een matroos.   Deze vrijstelling eindigt van zodra het schip over een binnenvaartcertificaat beschikt of erover dient te beschikken overeenkomstig voormeld koninklijk besluit.]1  
Art. 25/3 _REGION_FLAMANDE.    [1 Une dispense quant à l'équipage minimum prescrit au tableau VII, mode d'exploitation A1, est accordée aux bateaux d'excursions journalières qui ne disposent pas d'un certificat de navigation et qui ne doivent pas encore en disposer conformément à [2 l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 octobre 2018 établissant les prescriptions techniques applicables aux bateaux de navigation intérieure]2, pour autant que l'équipage minimum comprenne un conducteur et un matelot.   Cette dispense prend fin dès que le bateau dispose d'un certificat de navigation ou doit en disposer conformément à l'arrêté royal susmentionné.]1  
Art. 25/4. [1 De minimumbemanning van stadsrondvaartboten is beperkt tot één schipper.
   In afwijking van artikel 8, 7°, mag deze functie ook worden uitgeoefend door een persoon die geen houder is van één van in voormeld artikel bedoelde attesten, op voorwaarde dat hij houder is van een beperkt stuurbrevet voor de pleziervaart, afgegeven in overeenstemming met het koninklijk besluit van 2 juni 1993 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot zekere categorieën van pleziervaartuigen.
   De schipper dient bovendien houder te zijn van :
   1° het aanvullend getuigschrift passagiers, vereist voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanning, bedoeld in artikel 41 van het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende het verkrijgen van de vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer.
   2° een attest met betrekking tot een voldoende kennis van eerste hulp bij ongevallen.]1

  
Art. 25/4. [1 L'équipage minimum des bateaux de promenade urbaine est limité à un conducteur.
   En dérogation de l'article 8, 7°, cette fonction peut aussi être exercée par une personne qui n'est pas titulaire d'une des attestations visées à cet article, à condition qu'elle est titulaire d'un brevet de conduite restreint pour la navigation de plaisance délivré conformément à l'arrêté royal du 2 juin 1993 relatif au brevet de conduite exigé pour la navigation sur les voies navigables du Royaume en ce qui concerne certaines catégories de bateaux de plaisance;
   Le conducteur doit en plus être titulaire :
   1° du certificat complémentaire passagers, requise pour le transport de plus de douze personnes en dehors de l'équipage visé à l'article 41 de l'arrêté royal du 23 décembre 1998 relatif à l'obtention de certificats de conduite de bateaux de navigation intérieure destinés au transport de marchandises et de personnes;
   2° d'une attestation de connaissance suffisante des premiers secours en cas d'accidents.]1

  
Art. 25/4_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    [1 De minimumbemanning van stadsrondvaartboten is beperkt tot één schipper.
   In afwijking van artikel 8, 7°, mag deze functie ook worden uitgeoefend door een persoon die geen houder is van één van in voormeld artikel bedoelde attesten, op voorwaarde dat hij houder is van een beperkt stuurbrevet voor de pleziervaart, afgegeven in overeenstemming met het koninklijk besluit van 2 juni 1993 betreffende het stuurbrevet vereist voor het bevaren van de scheepvaartwegen van het Rijk met betrekking tot zekere categorieën van pleziervaartuigen.
   De schipper dient bovendien houder te zijn van :
   1° het aanvullend getuigschrift passagiers, vereist voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanning, bedoeld in artikel 41 van het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende het verkrijgen van de vaarbewijzen voor het besturen van binnenvaartuigen bestemd voor het goederen- en personenvervoer.
   2° [2 ...]2]1
Art. 25/4 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   [1 L'équipage minimum des bateaux de promenade urbaine est limité à un conducteur.
   En dérogation de l'article 8, 7°, cette fonction peut aussi être exercée par une personne qui n'est pas titulaire d'une des attestations visées à cet article, à condition qu'elle est titulaire d'un brevet de conduite restreint pour la navigation de plaisance délivré conformément à l'arrêté royal du 2 juin 1993 relatif au brevet de conduite exigé pour la navigation sur les voies navigables du Royaume en ce qui concerne certaines catégories de bateaux de plaisance;
   Le conducteur doit en plus être titulaire :
   1° du certificat complémentaire passagers, requise pour le transport de plus de douze personnes en dehors de l'équipage visé à l'article 41 de l'arrêté royal du 23 décembre 1998 relatif à l'obtention de certificats de conduite de bateaux de navigation intérieure destinés au transport de marchandises et de personnes;
   2° [2 ...]2]1
Art. 25/4_VLAAMS_GEWEST.    [1 De minimumbemanning van stadsrondvaartboten is beperkt tot één schipper.
   [2 De functie van schipper, vermeld in het eerste lid, mag worden uitgeoefend door een persoon die houder is van:
  1° een kwalificatiecertificaat van de Unie voor schippers;
  2° een equivalent certificaat dat geldig is conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel;
  3° een beperkt stuurbrevet dat is afgegeven in overeenstemming met de regelgeving over de pleziervaart.]2

   De schipper dient bovendien houder te zijn van :
   1° [2 een kwalificatiecertificaat van de Unie voor deskundigen voor de passagiersvaart of een equivalent certificaat dat geldig is conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel of een getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten;]2
   2° een attest met betrekking tot een voldoende kennis van eerste hulp bij ongevallen.]1

  [2 De aanvraag tot het verkrijgen van het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten wordt ingediend bij De Vlaamse Waterweg nv. De aanvraag wordt ingediend door een aanvrager die ten volle zeventien jaar oud is op het moment dat hij de aanvraag indient. De aanvrager voegt ook een identiteitsbewijs bij de aanvraag.
  Het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten wordt door de Vlaamse Waterweg nv afgegeven aan de aanvrager die aan al de volgende voorwaarden voldoet:
  1° met goed gevolg een examen afgelegd hebben over de vakkennis voor het personenvervoer, opgenomen in bijlage IX, die bij dit besluit is gevoegd;
  2° ten minste achttien jaar oud zijn.
  Het examen wordt georganiseerd door de examencommissie, vermeld in artikel 20ter/1 van het decreet van 2 april 2004 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Vlaamse Waterweg nv, naamloze vennootschap van publiek recht.
  De verwerking van persoonsgegevens op basis van dit artikel voldoet aan al de volgende voorwaarden:
  1° de verwerking van persoonsgegevens gebeurt conform verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
  2° de persoonsgegevens worden uitsluitend verwerkt voor de toepassing, handhaving en evaluatie van dit artikel;
  3° de Vlaamse Waterweg nv is de verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, 7) van de voormelde verordening;
  4° de persoonsgegevens die in het kader van dit artikel worden verwerkt, worden niet langer bewaard dan 45 jaar.
  In het vierde tot en met het zevende lid wordt verstaan onder de Vlaamse Waterweg nv: de Vlaamse Waterweg nv, vermeld in artikel 2, 6°, van het Scheepvaartdecreet van 21 januari 2022.]2
Art. 25/4 _REGION_FLAMANDE.
   [1 L'équipage minimum des bateaux de promenade urbaine est limité à un conducteur.
   [2 La fonction de conducteur visée à l'alinéa 1er peut être exercée par une personne titulaire d'un :
  1° certificat de qualification de l'Union en tant que conducteur ;
  2° certificat équivalent qui est valable conformément à l'article 10 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 mai 2022 relatif aux compétences professionnelles du personnel de la navigation intérieure ;
  3° brevet de conduite restreint délivré conformément à la réglementation relative à la navigation de plaisance.]2

   Le conducteur doit en plus être titulaire :
   1° [2 d'un certificat de qualification de l'Union en tant qu'expert en matière de navigation avec passagers ou d'un certificat équivalent qui est valable conformément à l'article 10 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 mai 2022 relatif aux compétences professionnelles du personnel de la navigation intérieure ou d'un certificat passagers pour bateaux de promenade urbaine ;]2
   2° d'une attestation de connaissance suffisante des premiers secours en cas d'accidents.]1

  [2 La demande d'obtention du certificat passagers pour bateaux de promenade urbaine est introduite auprès de De Vlaamse Waterweg SA. La demande est introduite par un demandeur âgé de dix-sept ans accomplis au moment où il introduit la demande. Le demandeur joint également une preuve d'identité à sa demande.
  De Vlaamse Waterweg SA délivre le certificat passagers pour bateaux de promenade urbaine au demandeur qui remplit toutes les conditions suivantes :
  1° avoir réussi l'examen portant sur les connaissances professionnelles pour le transport de personnes figurant à l'annexe IX jointe au présent arrêté ;
  2° être âgé de dix-huit ans minimum.
  L'examen est organisé par le jury visé à l'article 20ter/1 du décret du 2 avril 2004 portant l'agence autonomisée externe de droit public, dénommée De Vlaamse Waterweg SA, société anonyme de droit public.
  Le traitement de données à caractère personnel au titre de cet article satisfait à toutes les conditions suivantes :
  1° le traitement de données à caractère personnel s'effectue conformément au règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE (règlement général sur la protection des données) ;
  2° les données à caractère personnel sont exclusivement traitées pour l'application, le contrôle de l'application et l'évaluation du présent article ;
  3° de Vlaamse Waterweg SA est le responsable du traitement tel que visé à l'article 4, 7), du règlement précité ;
  4° les données à caractère personnel traitées dans le cadre du présent article ne sont pas conservées plus de 45 ans.
  Dans les alinéas 4 à 7, on entend par " de Vlaamse Waterweg SA " : de Vlaamse Waterweg SA, mentionnée à l'article 2, 6°, du décret sur la navigation du 21 janvier 2022.]2
HOOFDSTUK X. - Afwijking van de in artikel 16 voorgeschreven minimum uitrusting.
CHAPITRE X. - Dérogation à l'équipement minimum prescrit à l'article 16.
Art.26. [1 Wanneer de uitrusting van een motorschip, een duwboot, een hecht samenstel, een andere hechte samenstelling of een passagiersschip niet voldoet aan de Standaard S1 bedoeld in artikel 16, dient de minimumbemanning als bedoeld in de artikelen 17, 22 en 25/1 :]1
  a) in de exploitatiewijze A1 en A2 telkens met een matroos, en
  b) in de exploitatiewijze B telkens met twee matrozen, te worden verhoogd. Wordt alleen niet voldaan aan de gestelde eisen in de onderdelen i) en l) respectievelijk de onderdelen i) of l) van de Standaard S1 [1 ...]1 dan wordt de bemanning bij exploitatiewijze B met één matroos in plaats van twee verhoogd.
  
Art.26. [1 Lorsque l'équipement d'un automoteur, d'un pousseur, d'un convoi rigide, d'un autre assemblage rigide ou d'un bateau à passagers ne répond pas au Standard S1 visé à l'article 16 du présent arrêté, l'équipage minimum visé aux articles 17, 22 et 25/1 doit être augmenté :]1
  a) d'un matelot en modes d'exploitation A1 et A2, et
  b) de deux matelots en mode d'exploitation B. Toutefois lorsqu'il n'est pas satisfait aux seules exigences des points i) et l) ou de l'un des points i) ou l) du Standard S1 [1 ...]1, l'équipage doit être augmenté d'un matelot au lieu de deux dans le mode d'exploitation B.
  
Art.27. Wordt niet voldaan aan één of meer gestelde eisen van artikel 16, § 1, 1°, onderdelen a) tot en met c) dan moeten in de exploitatiewijze A1 en A2 de matroos door een matroos-motordrijver en in de exploitatiewijze B de twee matrozen door twee matrozen -motordrijver worden vervangen.
Art.27. Lorsqu'il n'est pas satisfait à une ou à plusieurs exigences de l'article 16, § 1er, 1°, points a) à c), le matelot prescrit doit être remplacé par un matelot garde-moteur en modes d'exploitation A1 et A2 et les deux matelots prescrits doivent être remplaces par deux matelots garde-moteur en mode d'exploitation B.
HOOFDSTUK XI. - Minimumbemanning van overige vaartuigen en afwijkingen.
CHAPITRE XI. - Equipage minimum des autres bâtiments et dérogations.
Art.28. De Minister kan, na advies van de Commissie voor Onderzoek, voor de vaartuigen waarop de hoofdstukken V tot en met [1 IXbis]1 niet van toepassing zijn, vaststellen welke bemanning zich tijdens de vaart aan boord moet bevinden, naargelang hun afmetingen, bouwwijze, inrichting en bestemming.
  Hij kan eveneens bij uitzondering, na advies van de Commissie voor Onderzoek, zekere tijdelijke afwijkingen toestaan.
  Daarenboven kan hij, indien hij dit nodig acht om de veiligheid te verzekeren, een hogere minimumbemanning vaststellen, na advies van de Commissie voor Onderzoek.
  
Art.28. Le Ministre peut, après avis de la Commission de Visite, définir pour les bâtiments qui ne sont pas visés par les chapitres V à [1 IXbis]1 inclus l'équipage qui doit se trouver à bord en cours de navigation, d'après leurs dimensions, mode de construction, leur aménagement et affectation.
  Il peut également, exceptionnellement, après avis de la Commission de Visite, accorder certaines dérogations temporaires.
  Il peut en outre, s'il le juge nécessaire en vue d'assurer la sécurite, définir un équipage minimum plus élevé, après avis de la Commission de Visite.
  
Art. 28_VLAAMS_GEWEST.   [1 De Commissie van Deskundigen kan, voor de vaartuigen waarop de hoofdstukken V tot en met IXbis, niet van toepassing zijn, vaststellen welke bemanning zich tijdens de vaart aan boord moet bevinden, naargelang hun afmetingen, bouwwijze, inrichting en bestemming.   De Commissie van Deskundigen kan bij uitzondering tijdelijke afwijkingen toestaan.   De Commissie van Deskundigen kan, als ze dat nodig acht om de veiligheid te verzekeren, een hogere minimumbemanning vaststellen.]1
  
Art. 28 _REGION_FLAMANDE.   [1 La Commission d'experts peut, pour les bateaux auxquels les chapitres V à IXbis ne s'appliquent pas, déterminer l'équipage nécessaire à bord pendant la navigation en fonction de leur taille, de leur construction, de leur aménagement et de leur destination.   La Commission d'experts peut, à titre exceptionnel, accorder des dérogations temporaires.   La Commission d'experts peut, si elle l'estime nécessaire pour assurer la sécurité, fixer un équipage minimum plus élevé.]1
  
HOOFDSTUK XI/1 _VLAAMS_GEWEST. [1 Voorschriften voor schepen die op vloeibaar aardgas varen ]1
CHAPITRE XI/1. _REGION_FLAMANDE. [1 . Prescriptions applicables aux bateaux fonctionnant au gaz naturel liquéfié ]1
Art.28/1. [1 Elk bemanningslid dat betrokken is bij het bunkeren van vaartuigen die op vloeibaar aardgas varen, beschikt over een kwalificatiecertificaat van de Unie op het gebied van vloeibaar aardgas of over een equivalent certificaat dat geldig is conform artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 mei 2022 over de beroepscompetenties voor binnenvaartpersoneel. ]1
  
Art.28/1. [1 Tout membre d'équipage participant à l'avitaillement en gaz naturel liquéfié de bateaux doit être titulaire d'un certificat de qualification de l'Union dans le domaine du gaz naturel liquéfié ou d'un certificat équivalent valable conformément à l'article 10 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 mai 2022 relatif aux compétences professionnelles du personnel de la navigation intérieure. ]1
  
HOOFDSTUK XII. - Overgangs- en slotbepalingen.
CHAPITRE XII. - Dispositions transitoires et finales.
Art.29. [1 § 1. Tot 31 december 2012 kunnen bemanningsleden van passagiersschepen die niet beschikken over een medische verklaring zoals bedoeld in artikel 9 en een dienstboekje zoals bedoeld in artikel 10, beschouwd worden als leden van de minimumbemanning voor toepassing van hoofdstuk IXbis, mits zij voldoen aan volgende bekwaamheidseisen :
   a) voor de matroos : ten minste 17 jaar zijn en minstens twee kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend;
   b) voor de matroos-motordrijver : ten minste 18 jaar zijn, minstens twee kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend en elementaire kennis op het gebied van motoren bezitten;
   c) voor de volmatroos : ten minste 19 jaar zijn en minstens drie kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend;
   d) voor de stuurman : ten minste 21 jaar zijn en minstens vier kalenderjaren als lid van een dekbemanning van een passagiersschip de binnenvaart hebben beoefend.
   § 2. Het bewijs van de ervaring als lid van een dekbemanning van een passagiersschip dient te worden geleverd door middel van een verklaring van de werkgever met vermelding van de schepen waarop de diensten werden verricht en een op dezelfde periode betrekking hebbend attest van inschrijving bij de dienst maatschappelijke zekerheid voor de binnenvaart.
   § 3. De in § 1 bedoelde bemanningsleden kunnen tot 31 december 2012 een dienstboekje bekomen met vermelding van de bekwaamheid bedoeld in artikel 8, mits voorlegging van de in § 2 bedoelde bewijsstukken en mits ze beschikken over een medische verklaring zoals bedoeld in artikel 9.
   § 4. Tot 31 december 2012 kunnen bestuurders van stadrondvaartboten hun functie vervullen zonder te beschikken over de attesten bedoeld in artikel 25/4 van dit besluit.]1

  
Art.29. [1 § 1er. Jusqu'au 31 décembre 2012, les membres d'équipage de bateaux à passagers qui ne disposent pas d'un certificat médical tel que visé à l'article 9 et d'un livret de service tel que prévu à l'article 10 peuvent être considérés comme faisant partie de l'équipage minimum pour l'application du chapitre IXbis, s'ils répondent aux qualifications suivantes :
   a) pour le matelot : être âgé de 17 ans au moins et avoir pratiqué pendant deux années civiles au moins, la navigation intérieure comme membre d'équipage de pont d'un bateau à passagers;
   b) pour le matelot garde-moteur : être âgé de 18 ans au moins, avoir pratiqué pendant deux années civiles au moins, la navigation intérieure comme membre d'un équipage de pont d'un bateau à passagers et posséder des connaissances de base en matière de moteurs;
   c) pour le maître-matelot : être âgé de 19 ans au moins et avoir pratiqué pendant trois années civiles au moins, la navigation intérieure comme membre d'équipage de pont d'un bateau à passagers.
   d) pour le timonier : être âgé de 21 ans au moins et avoir pratiqué pendant quatre années civiles au moins la navigation intérieure comme membre d'équipage de pont d'un bateau à passagers.
   § 2. La preuve de l'expérience comme membre d'équipage de pont d'un bateau à passagers doit être apportée par une déclaration de l'employeur avec mention des bateaux sur lesquels des prestations ont été effectuées et une attestation d'inscription auprès d'un service de sécurité sociale pour la navigation intérieure.
   § 3. Les membres d'équipage visés au § 1er peuvent obtenir jusqu'au 31 décembre 2012, un livret de service mentionnant la qualification visée à l'article 8, sur présentation des pièces justificatives visées au § 2 et s'ils disposent d'un certificat médical comme mentionné à l'article 9.
   § 4. Jusqu'au 31 décembre 2012, les personnes à la barre de bateaux de promenade urbaine peuvent exercer leurs fonctions sans devoir disposer des attestations visées à l'article 25/4 du présent arrêté.]1

  
Art.30. Hoofdstuk X van dit besluit treedt in werking op 1 juli 2008.
Art.30. Le chapitre X du présent arrêté entre en vigueur le 1er juillet 2008.
Art.31. Artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1935 houdende algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regent van 6 juli 1948 en bij de koninklijke besluiten van 25 maart 1964, 15 september 1978, 3 oktober 1986, 19 december 1986, 28 maart 1988 en 8 november 1998, wordt opgeheven
Art.31. L'article 5 de l'arrêté royal du 15 octobre 1935 portant règlement général des voies navigables du Royaume, modifié par l'arrêté du Régent du 6 juillet 1948 et par les arrêtés royaux des 25 mars 1964,15 septembre 1978, 3 octobre 1986, 19 décembre 1986, 28 mars 1988 et 8 novembre 1998, est abrogé.
Art.32. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2007.
Art.32. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er juillet 2007.
Art.33. Onze Minister bevoegd voor het Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.33. Notre Ministre qui a le Transport dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N3. Bijlage III. - Model van verklaring inzake de minimumbemanning.
  (Model niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 16-03-2007, p. 14745-14746).
Art. N3. Annexe III. - Modèle d'attestation en matière d'équipage minimum.
  (Modele non repris pour motifs techniques. Voir M.B. 16-03-2007, p. 14743-14744).
Art. N4. Bijlage IV. - Minimum bemanning van motorschepen en duwboten.
  (Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 16-03-2007, p. 14748).
Art. N4. Annexe IV. - Equipage minimum des automoteurs et des pousseurs.
  (Tableau non repris pour motifs techniques. Voir M.B. 16-03-2007, p. 14747).
Art.N4_VLAAMS_GEWEST.    Bijlage IV. - Minimum bemanning van motorschepen en duwboten.  (Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 16-03-2007, p. 14748).
  Wijziging bij :
  
   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 24-10-2025, p. 81524)
Art.N4 _REGION_FLAMANDE.    Annexe IV. - Equipage minimum des automoteurs et des pousseurs.  (Tableau non repris pour motifs techniques. Voir M.B. 16-03-2007, p. 14747).
  Modifié par :
  
   (Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 24-10-2025, p. 81608)
Art. N5. Bijlage V. - Minimum bemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellen.
  (Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 16-03-2007, p. 14750).
Art. N5. Annexe V. - Equipage minimum des convois rigides et autres.
  (Tableau non repris pour motifs techniques. Voir M.B. 16-03-2007, p. 14749).
Art.N5_VLAAMS_GEWEST.    Bijlage V. - Minimum bemanning van hechte samenstellen en andere hechte samenstellen.  (Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 16-03-2007, p. 14750).
  Wijziging bij :
  
   (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 24-10-2025, p. 81526)
Art.N5 _REGION_FLAMANDE.    Annexe V. - Equipage minimum des convois rigides et autres.  (Tableau non repris pour motifs techniques. Voir M.B. 16-03-2007, p. 14749).
  Modifié par :
  
   (Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 24-10-2025, p. 81610)
Art. N6. [1 BIJLAGE VI. - Minimumbemanning van sleepboten
  (Voor de bijlage, zie KB 2011-11-30/05, art. N2)]1

  
Art. N6. [1 ANNEXE VI. - Equipage minimum des remorqueurs
  (Annexe non reprise, voir AR 2011-11-30/05, art. N2)]1

  
Art.N6_VLAAMS_GEWEST.    [1 BIJLAGE VI. - Minimumbemanning van sleepboten  (Voor de bijlage, zie KB 2011-11-30/05, art. N2)]1  
Art.N6 _REGION_FLAMANDE.    [1 ANNEXE VI. - Equipage minimum des remorqueurs  (Annexe non reprise, voir AR 2011-11-30/05, art. N2)]1  
Art. N7. [1 BIJLAGE VII. - Minimumbemanning van schepen voor dagtochten
  (Voor de bijlage, zie KB 2011-11-30/05, art. N3)]1

  
Art. N7. [1 ANNEXE VII. - Equipage minimum des bateaux d'excursions journalières
  (Annexe non reprise, voir AR 2011-11-30/05, art. N3)]1

  
Art.N7_VLAAMS_GEWEST.    [1 BIJLAGE VII. - Minimumbemanning van schepen voor dagtochten  (Voor de bijlage, zie KB 2011-11-30/05, art. N3)]1  
Art. N8. [1 BIJLAGE VIII. - Minimumbemanning van hotelschepen
  (Voor de bijlage, zie KB 2011-11-30/05, art. N4)]1

  
Art.N8 _REGION_FLAMANDE.    [1 ANNEXE VIII. - Equipage minimum des bateaux à cabines  (Annexe non reprise, voir AR 2011-11-30/05, art. N4)]1  
Art.N8_VLAAMS_GEWEST.    [1 BIJLAGE VIII. - Minimumbemanning van hotelschepen  (Voor de bijlage, zie KB 2011-11-30/05, art. N4)]1  
Art. N9 _REGION_FLAMANDE.    [1 Annexe IX. Connaissances professionnelles complémentaires obligatoires pour l'obtention du certificat passagers pour bateaux de promenade urbaine tel que visé à l'article 25/4.  1. Connaissances sommaires des prescriptions techniques concernant la stabilité des bateaux à passagers en cas d'avarie, le compartimentage étanche, le plan du plus grand enfoncement.  2. Premiers secours en cas d'accidents.  3. Prévention des incendies et dispositifs de lutte contre l'incendie.  4. Utilisation des moyens et du matériel de sauvetage.  5. Mesures à prendre pour la protection des passagers en général, et notamment en cas d'évacuation, d'avarie, d'abordage, d'échouage, d'incendie, d'explosion et autres situations de panique.  6. Connaissance des consignes de sécurité (issues de secours, passerelle, utilisation du gouvernail de secours). ]1  
Art. N9_VLAAMS_GEWEST.    [1 BIJLAGE IX. - Verplichte aanvullende vakkennis voor het behalen van het getuigschrift passagiers voor stadsrondvaartboten als vermeld in artikel 25/4.
  1. Summiere kennis van de technische voorschriften met betrekking tot de stabiliteit van passagiersschepen in geval van averij, waterdichte schotten, niveau van de grootste diepgang.
  2. EHBO.
  3. Brandpreventie en brandbestrijdingsinrichtingen.
  4. Omgaan met reddingsmiddelen en -materieel.
  5. Maatregelen voor de bescherming van passagiers in het algemeen en met name in geval van evacuatie, averij, aanvaring, standing, brand, explosie of andere panieksituaties.
  6. Kennis van de veiligheidsvoorschriften (nooduitgangen, valreep, gebruik van het noodroer).]1
Art. N9 _REGION_FLAMANDE.
   [1 Annexe IX. Connaissances professionnelles complémentaires obligatoires pour l'obtention du certificat passagers pour bateaux de promenade urbaine tel que visé à l'article 25/4.
  1. Connaissances sommaires des prescriptions techniques concernant la stabilité des bateaux à passagers en cas d'avarie, le compartimentage étanche, le plan du plus grand enfoncement.
  2. Premiers secours en cas d'accidents.
  3. Prévention des incendies et dispositifs de lutte contre l'incendie.
  4. Utilisation des moyens et du matériel de sauvetage.
  5. Mesures à prendre pour la protection des passagers en général, et notamment en cas d'évacuation, d'avarie, d'abordage, d'échouage, d'incendie, d'explosion et autres situations de panique.
  6. Connaissance des consignes de sécurité (issues de secours, passerelle, utilisation du gouvernail de secours). ]1