| NL (wetwijzer.be) | FR (lisloi.be)

Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)
Retour

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
22 DECEMBER 2006. - Decreet houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Mestdecreet) (aangehaald als het Mestdecreet)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-12-2006 en tekstbijwerking tot 10-01-2025)
Titre
22 DECEMBRE 2006. - Décret concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles. (Traduction) (cité comme : décret relatif aux engrais)(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 29-12-2006 et mise à jour au 10-01-2025)
Informations sur le document
Numac: 2006037097
Datum: 2006-12-22
Info du document
Numac: 2006037097
Date: 2006-12-22
Table des matières
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. HOOFDSTUK II. - De vaststelling van de verontre... Afdeling I. - De vaststelling van de verontrein... Afdeling II. - De aanwijzing van de kwetsbare z... HOOFDSTUK III. - Maatregelen van bijlage II en ... Afdeling I. - Periodes die niet geschikt zijn v... Afdeling II. - De capaciteit van de opslagtanks... Afdeling III. - De beperking van het op of in d... Onderafdeling I. - Algemene bepalingen. Onderafdeling II. - Beperking van het op of in ... Onderafdeling III. - Gebiedsgerichte maatregele... Onderafdeling IV. - Het op of in de bodem breng... Onderafdeling V. - Het op of in de bodem brenge... Onderafdeling VI. - Het op of in de bodem breng... Onderafdeling VII. - Methoden voor het op of in... HOOFDSTUK IV. - De aangifte en de berekening va... Afdeling I. - De aangifte. Afdeling II. - De berekening van de productie v... Afdeling III. - De berekening van de bedrijfsma... HOOFDSTUK V. - De mestverwerking. HOOFDSTUK VI. - De ontwikkelingsmogelijkheden v... Afdeling I. - De nutriëntenemissierechten. Afdeling II. - Bedrijfsontwikkeling door overna... Afdeling III. [1Annulering van niet-ingevulde n... HOOFDSTUK VII. - Gebiedsgericht beleid. HOOFDSTUK VIII. - Het flankerend beleid. Afdeling I. - Beheersovereenkomsten. Afdeling II. - Steunmaatregelen. HOOFDSTUK IX. - Realisatierapportage. HOOFDSTUK X. [1 "Hoofdstuk X. Organisatorische ... HOOFDSTUK XI. - De afzet en het vervoer van mes... Afdeling I. - Afzet. Afdeling II. - Het mestvervoer. HOOFDSTUK XII. - Handhaving. Afdeling I. - [1 Algemene bepalingen]1 Afdeling Ibis. [1 (Voorheen Afdeling I)]1 - Toe... Afdeling II. - De administratieve geldboeten. Afdeling III. - Strafbepalingen. HOOFDSTUK XIII. - Slotbepalingen. BIJLAGE.
Table des matières
CHAPITRE Ier. - Dispositions générales. Art.5. Conformément à l'article 3, alinéa 1, de... Section Ire. - La constatation d'eaux polluées ... Art.7. § 1er. Le présent décret et ses arrêtés ... Art.8.[1 § 1. L'épandage d'engrais du type I su... Section II. - La capacité des tanks de stockage... Art.10. Le stockage de lisier peut être organis... Art.12.[1 § 1er. Les engrais ne peuvent être ép... Sous-section II. - Restrictions de l'épandage d... Art.14.[1 § 1er. La Région flamande est réparti... Art.17.[1 1er. Les normes d'épandage de phospha... Sous-section V. - Epandage d'engrais sur les so... Sous-section V. - Epandage d'engrais sur les so... Sous-section VI. - Epandage d'engrais à proximi... CHAPITRE IV. - La déclaration et le calcul de l... Art.23.§ 1er. [5 Les personnes suivantes doiven... Art.24.§ 1.[5 Comme mentionné à l'article 23, §... Art.26.§ 1er. L'agriculteur qui opte pour le sy... Section III. - Le calcul de l'excédent de lisie... CHAPITRE VI. - Possibilités de développement de... Art.30.§ 1er. Les teneurs en éléments nutrition... Art.31.§ 1. Les droits d'émission d'éléments nu... Section III. [1Annulation des droits d'émission... Section III. [1Annulation des droits d'émission... Art.39. Le Gouvernement flamand peut décider qu... Art.42.[1 Dans la zone vulnérable "eaux", visée... Section Ire. - Contrats de gestion. CHAPITRE IX. - Rapport de réalisation. CHAPITRE X. [1 Dispositions organisationnelles ]1 CHAPITRE X. [1 Dispositions organisationnelles ]1 Art.47.§ 1er. [3 § 1er. L'agriculteur doit écou... Section II. - Transport des engrais. Art.49.[1 § 1er. L'article 48 ne s'applique pas... Art. 60bis. Section Ibis. - [1 (Antérieurement Section Ire)... Art.62.[1 § 1er. La "Mestbank" peut procéder à ... Art.71.[1 § 1er. Sera puni d'un emprisonnement ... Art.74. L'article 1erbis, § 2, 2°, du décret du... Art. N2. [1 Annexe 2. " Carte des zones d'écoul...
Tekst (140)
Texte (138)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE Ier. - Dispositions générales.
Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Article 1. Le présent décret règle une compétence régionale.
Art.2. Dit decreet heeft tot doel de bescherming van het leefmilieu door de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten en fosfaten uit agrarische bronnen te verminderen, verdere verontreiniging van die aard te voorkomen, bij te dragen tot de realisatie van een goede toestand van de watersystemen en de beperking van de luchtverontreiniging als gevolg van de productie en het gebruik van meststoffen.
  Dit doel wordt ondermeer gerealiseerd door bepalingen inzake de productie, de verhandeling, het gebruik, de bewerking en de verwerking van meststoffen, en dit zowel in het kader van de goede landbouwpraktijken als in het kader van de zorg voor de goede kwaliteit van het water en de bodem.
  [1 [3 Dit decreet bevat de maatregelen uitgewerkt met het oog op het behalen van de doelstellingen in het kader van de Nitraatrichtlijn en de aan het mestbeleid gerelateerde doelstellingen van de kaderrichtlijn Water en van de Drinkwaterrichtlijn. Afhankelijk van het resultaat van de analyse, die zal worden gemaakt om de afstand tot het doel van de kaderrichtlijn Water en de doelstellingen van de Drinkwaterrichtlijn in te schatten, kunnen er bijkomende maatregelen voor de diffuse vervuiling door fosfor of stikstof uit landbouwbronnen opgenomen worden in dit decreet]3.]2
  

Modifications

[1]  <DVR 2011-05-06/01, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 13-05-2011>
[2]  <DVR 2015-06-12/15, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[3]  <DVR 2024-12-20/42, art. 4, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art.2. Le présent décret a pour objectif de protéger l'environnement en réduisant la pollution de l'eau provoquée par ou découlant de nitrates ou de phosphates de sources agricoles, en prévenant les pollutions de ce type, en contribuant à la mise en place d'un bon système d'écoulement des eaux et à la limitation de la pollution de l'air comme conséquence de la production et de l'utilisation d'engrais.
  Cet objectif est notamment visé par des dispositions concernant la production, la manipulation, l'utilisation, le traitement et la transformation des engrais, aussi bien dans le cadre des bonnes pratiques agricoles que dans un souci de qualité de l'eau et du sol.
  [1 Le présent décret dispose des mesures élaborées afin d'atteindre les objectifs énoncés dans la directive sur les nitrates et ceux afférents à la politique relative aux engrais de la directive-cadre sur l'eau.]1 [2 En fonction du résultat de l'analyse, qui sera effectuée pour estimer l'écart par rapport à l'objectif de la directive-cadre sur l'eau, des mesures supplémentaires pour la pollution diffuse par le phosphore à partir de sources agricoles peuvent être intégrées au présent décret.]2
  

Modifications

[1]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 2, 008; En vigueur : 13-05-2011>
[2]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 2, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[1]pas en version françaiseArt.3.[1 § 1er. Pour l'application du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, les définitions suivantes sont utilisées. Elles sont rangées par ordre thématique.
§ 2. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème de "la législation et la qualité de l'eau". Il s'agit des définitions suivantes :
[4]reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[4 1° zone d'écoulement : une unité géographique basée sur la région d'écoulement des masses d'eau flamandes. Les différentes zones d'écoulement sont indiquées sur la carte, jointe en annexe 2 du présent décret ;<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span>
[4]reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[4 1°/1<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span> eutrophisation : l'enrichissement de l'eau en composés azotés et phosphorés, provoquant un développement accéléré des algues et des végétaux d'espèces supérieures qui perturbe l'équilibre entre les différents organismes dans l'écosystème aquatique et entraîne une dégradation de la qualité de l'eau ;
[4][4 1° /2 type de zone 0: type de zone 0 tel que visé à l'article 14, § 1, alinéa 4, 1° ;
1° /3 type de zone 1: type de zone 1 tel que visé à l'article 14, § 1, alinéa 4, 2° ;
1° /4 type de zone 2: type de zone 2 tel que visé à l'article 14, § 1, alinéa 4, 3° ;
1° /5 type de zone 3: type de zone 3 tel que visé à l'article 14, § 1, alinéa 4, 4° ;
2° eaux souterraines : toutes les eaux se trouvant sous la surface du sol dans la zone de saturation et en contact direct avec le sol ou le sous-sol ;
[5][5 2° /1 Zone soumise à la directive Habitats : les zones, telles que visées à l'article 2, 43°, c), du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
2° /2 Zone d'espaces verts soumise à la directive Habitats : zone soumise à la directive Habitats qui, selon les plans d'exécution spatiale définitivement adoptés en application du Code flamand de l'Aménagement du Territoire, se situe dans l'une des zones suivantes :
a) les zones désignées dans les plans provinciaux ou communaux d'exécution spatiale dans la catégorie " réserve et nature ", visée à l'article 2.2.6, § 2, alinéa 2, 7°, du Code flamand de l'Aménagement du Territoire, ou dans la catégorie " bois ", visée à l'article 2.2.6, § 2, alinéa 2, 5°, du Code flamand de l'Aménagement du Territoire ;
b) les zones désignées dans les plans régionaux, provinciaux ou communaux d'exécution spatiale dans la catégorie " autres espaces verts ", visée à l'article 2.2.6, § 2, alinéa 2, 6°, du Code flamand de l'Aménagement du Territoire, pour autant qu'il ne s'agisse pas d'une zone agricole d'intérêt écologique ou d'une zone agricole naturelle d'imbrication en surimpression ;
3° directive-cadre sur l'eau : la directive du Parlement européen et du Conseil du 23 octobre 2000 (2000/60/CE) établissant un cadre pour une politique communautaire dans le domaine de l'eau ;
4° zone d'eaux vulnérable : une zone désignée conformément à l'article 3, alinéa 2 de la directive sur les nitrates ;
5° Directive sur les nitrates : la directive du Conseil du 12 décembre 1991 (91/676/CEE) concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles ;
6° règlement n° 1013/2006 : le Règlement (CE) n° 1013/2006 du Parlement européen et du Conseil du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets ;
7° règlement n° 1069/2009 : le Règlement (CE) n° 1069/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 établissant des règles sanitaires applicables aux sous-produits animaux et produits dérivés non destinés à la consommation humaine et abrogeant le Règlement (CE) n° 1774/2002 (règlement sous-produits animaux) ;
8° zone VHA : unité sous-hydrographique représentant la zone de captage d'une voie d'eau ou d'une partie d'une voie d'eau. La définition des limites des zones VHA est e.a. basée sur l'écoulement via les eaux de surface, le relief et sur des superficies similaires de ces zones et est reprise dans le "Vlaamse Hydrografische Atlas" (VHA) ;
9° pollution du milieu aquatique : le déversement direct ou indirect de composés azotés ou phosphorés provenant de sources agricoles dans le milieu aquatique, susceptible de mettre en péril la santé humaine, de causer un préjudice à la vie et aux écosystèmes aquatiques, de porter atteinte aux possibilités de récréation ou d'entraver toute autre utilisation légitime des eaux ;
10° eaux douces : eaux d'origine naturelle à faible teneur en sels, généralement considérées comme propres au captage et au traitement en vue de la préparation d'eau alimentaire.
§ 3. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème de "l'entreprise agricole". Il s'agit des définitions suivantes :
1° entreprise : l'entreprise visée à l'article 2, 13° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
[4]reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[4 1° /1 entreprise qui applique la production biologique : entreprise qui applique la production biologique conformément au règlement (CE) n° 834/2007 du Conseil du 28 juin 2007 relatif à la production biologique et à l'étiquetage des produits biologiques et abrogeant le règlement (CEE) n° 2092/91 ou à partir du 1er janvier 2021 conformément au règlement (CE) 2018/848 du Parlement européen et du Conseil du 30 mai 2018 relatif à la production biologique et à l'étiquetage des produits biologiques et abrogeant le règlement (CE) n° 834/2007 du Conseil ;<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span>
2° exploitant : l'exploitant visé à l'article 2, 8° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
3° exploitation : l'exploitation visée à l'article 2, 9° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
4° milieu de culture : tout matériel (sous forme solide ou liquide) autre que de la surface agricole utilisé ou destiné à être utilisé comme terre nourricière aux plantes ;
5° agriculteur : l'agriculteur visé à l'article 2, 7° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
6° surface agricole : la surface agricole visée à l'article 2, 12° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
7° surfaces agricoles appartenant à l'entreprise : les terres arables qui, le 1er janvier, appartiennent aux exploitations qui font partie de l'entreprise. Le Gouvernement flamand peut, par dérogation à cette disposition, établir un autre critère pour définir les surfaces agricoles appartenant à l'entreprise ;
8° demande unique : la demande unique, visée à l'article 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 février 2007 contenant des dispositions relatives à la création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de surfaces agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
§ 4. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème du "stockage, du traitement, de la transformation et de l'échange d'effluents". Il s'agit des définitions suivantes :
1° transformer : manipulation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, dont les éléments nutritionnels présents dans les effluents d'élevage ou les autres engrais sont épandus sur surfaces agricoles flamandes ;
2° unité de transformation : une installation où sont transformés des effluents d'élevage ou d'autres engrais ;
3° transporteur d'engrais agréé : un transporteur d'engrais agréé par la "Mestbank", tel que visé à l'article 48, § 1er ;
4° expéditeur agréé : un fournisseur d'engrais agréé par la "Mestbank", tel que visé à l'article 60 ;
5° exporter : transporter des effluents d'élevage ou d'autres engrais vers une destination située hors de la Région flamande ;
[4]6° [4 point d'apport du lisier :
lieu de stockage permanent pour les effluents d'élevage ou autres engrais, répondant aux deux conditions suivantes :
a) les engrais proviennent de :
1. soit un agriculteur ou un exploitant, excepté l'agriculteur qui est également l'exploitant du point d'apport du lisier ;
2. soit plusieurs agriculteurs ou exploitants ;
b) les engrais sont destinés à :
1. soit un agriculteur ou un exploitant, excepté l'agriculteur qui est également l'exploitant du point d'apport du lisier ou l'agriculteur qui est le seul a avoir acheminé de l'engrais au point d'apport concerné ;
2. soit plusieurs agriculteurs ou exploitants ;
7° transporteur d'engrais : toute personne physique ou morale qui transporte des effluents d'élevage ou d'autres engrais ;
8° producteur d'autres engrais : toute personne physique ou personne morale qui produit d'autres engrais ;
9° échanger : la livraison d'engrais à un transporteur d'engrais, à un exploitant d'un point d'apport, à un exploitant d'une unité de transformation ou d'une unité de traitement ou à un agriculteur, ainsi que l'offre ou le transport à cette fin ;
10° traiter :
a) exporter du fumier de volaille ou du fumier de cheval ;
b) l'exportation d'effluents d'élevage autres que le fumier de volaille ou le fumier de cheval, sur la base d'une autorisation explicite et préalable de l'autorité compétente du pays ou de la région de destination ;
c) la manipulation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, de sorte que l'azote et le phosphore présents dans les effluents d'élevage ou les autres engrais subissent une des manipulations suivantes :
1) l'azote n'est pas épandu sur des surfaces agricoles situées en Région flamande, à l'exception des jardins, parcs et parterres ;
2) l'azote est transformé en gaz d'azote ;
3) l'azote est transformé en engrais chimiques ;
11° unité de traitement: une installation où sont traités des effluents d'élevage ou d'autres engrais.
§ 5. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème des "engrais et le mode d'épandage des engrais". Il s'agit des définitions suivantes :
1° autres engrais : tous les fertilisants qui ne sont ni des effluents d'élevage ni des engrais chimiques. Ces engrais contiennent entre autres des flux de purge et des boues de stations d'épuration de l'eau ;
2° pauvre en azote ammoniacal : une teneur en azote ammoniacal qui est inférieure à 20 % de la teneur totale en azote de l'engrais ;
[4]3° reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[4 compost fermier : produit obtenu à travers un processus de compostage au cours duquel les produits résiduels organiques de l'entreprise, mélangés ou non de fumier, sont compostés. Le compostage a lieu dans une entreprise, soit avec des produits résiduels organiques de l'entreprise ou avec du fumier produit dans l'entreprise, soit avec des produits résiduels organiques ou du fumier provenant tous deux de l'entreprise concernée ou de maximum deux autres entreprises avec lesquelles l'entreprise concernée collabore dans le cadre d'un processus de compostage. Des matières en bois et des produits de fauche issus de la conservation de la nature peuvent également être employés pour le compostage. Le résultat du compostage est utilisé sur les surfaces agricoles appartenant à l'entreprise de l'exploitation concernée ou, en cas de collaboration entre entreprises, à une ou plusieurs des entreprises avec laquelle l'entreprise collabore dans le cadre du compostage ;<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span>
4° champost : compost résiduel de la culture de champignons obtenu après la récolte :
5° effluents d'élevage : les excréments du bétail ou un mélange de litières et d'excréments de bétail, ainsi que leurs produits, y compris le champost et les déchets de piscicultures ;
6° eau d'écoulement : eau d'alimentation superflue issue de la culture de plantes sur milieux de culture ;
7° terres gorgées d'eau : un terrain où le sol est saturé en eau à une profondeur de moins de 20 centimètres au-dessous du niveau du sol au moment de l'épandage ;
[3]8° reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[3 effluents : les engrais provenant du traitement biologique d'effluents d'élevage ou d'autres engrais par un processus de nitrification ou de dénitrification, à l'exception des boues issues du traitement biologique ;<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span>
9° compost GFT et végétal certifiés : compost GFT ou végétal possédant une attestation de contrôle VLACO ou pour lequel il est démontré que la qualité est similaire à celle du compost GFT ou végétal disposant d'une attestation de contrôle VLACO. Le Gouvernement flamand peut imposer des modalités relatives à la manière dont il peut être démontré que la qualité du compost GFT ou végétal est similaire à la qualité du compost GFT ou végétal disposant d'une attestation de contrôle VLACO ;
10° incorporation au sol d'engrais : l'opération consistant à couvrir l'engrais de sol après son épandage ou à le mélanger intensivement avec le sol de sorte que l'engrais n'apparaît plus à la surface :
11° engrais chimiques : tout engrais résultant de processus industriels, y compris le (NH4)2 SO4 des eaux de purge ;
12° engrais : chaque substance contenant un ou plusieurs composés azotés ou phosphorés qui est utilisée sur les terres pour stimuler la croissance des cultures, y compris les effluents d'élevage, les déchets de la pisciculture et les boues d'épuration ;
13° engrais du type 1 : fumier, champost ou tout autre engrais à diffusion lente ;
14° engrais du type 2 : tous les engrais autres que les engrais du type 1 ou les engrais du type 3 ;
15° engrais du type 3 : tous les engrais visés au tableau 1er, au 27°, d'une teneur en azote actif de 100 % ;
16° épandage : l'apport au sol d'engrais par projection à la surface du sol, injection, enfouissement ou brassage avec les couches superficielles du sol ;
17° flux de purge : eaux d'écoulement qui ne sont pas réutilisées comme eau alimentaire ;
18° eaux de purge : liquide qui n'est pas réutilisé comme eau de nettoyage dans un système de nettoyage d'air épurant l'air de l'ammoniac présent (NH3) généré dans une étable ou lors du traitement ou de la transformation d'effluents d'élevage ;
19° fumier : un mélange de litières et d'excréments de bovins, de chevaux, de moutons, de chèvres ou de porcs, ayant une teneur en matière sèche du mélange de 20 pour cent au minimum, ce mélange d'excréments solides étant le résultat de la mise à l'abri du bétail dans des étables pourvues de litières ou de la transformation d'effluents d'élevage avec de la paille. Les mélanges de d'excréments de volaille ne sont pas considérés comme du fumier, quelle qu'en soit la teneur en matières sèches ou leur origine ;
[2]20° pente raide : des terres arables présentant une reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[2 pente<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span> de plus de 8 % ;
21° composé azoté : toute substance contenant de l'azote, à l'exception de l'azote moléculaire gazéifié ;
[4]22° engrais à diffusion lente : reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[4 composte fermier,<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span> compost GFT et compost végétal reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[2 certifiés<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span> ou effluents d'élevage transformés et autres engrais contenant de l'azote sous une forme telle que seule une partie limitée de l'azote total est diffusée pendant l'année d'épandage. Le Gouvernement flamand fixe les modalités relatives à la définition des engrais à diffusion lente et relatives au mode dont cette diffusion lente peut être démontrée ;
23° autres engrais solides : compost GFT et compost végétal certifiés et autres engrais d'une teneur en matière sèche d'au minimum 20 % ;
24° effluents d'élevage solides : champost, fumier, fraction solide après la séparation d'effluents d'élevage ou d'effluents d'élevage ayant une teneur en matière sèche d'au minimum 20 % ;
25° autres engrais liquides : d'autres engrais qui ne sont pas d'autres engrais solides ;
26° effluents d'élevage liquides : effluents d'élevage autres que les effluents d'élevage solides et autres que les excréments naturels du bétail en pâturage ;
27° azote actif : azote sous la forme d'azote nitré ou d'azote ammoniacal ou azote organique à diffusion rapide. Afin de déterminer la teneur en nutriments, exprimée en kg de N actif d'un engrais, la teneur totale en azote de l'engrais concerné doit être multipliée par le pourcentage correspondant d'azote actif par rapport à la teneur totale en azote. Le pourcentage correspondant d'azote actif par rapport à la teneur totale en azote a été repris au tableau 1er, étant entendu que pour les engrais à diffusion lente autres que le compost GFT et le compost végétal certifiés, le pourcentage d'azote actif par rapport à la teneur totale en azote, s'élève à 30 %.
Tableau 1 : Pourcentages d'azote actif selon le type d'engrais
-
Type d'engrais Pourcentage d'azote actif par rapport à la teneur totale en azote
Engrais chimiques, flux de purge et effluents 100 %
Effluents d'élevage liquides et autres engrais à l'exception de :  
1° flux de purge
   2° effluents 		60 %
Effluents d'élevage solides et compost fermier 30 %
Déjections naturelles de bétail en pâturage 20 %
Compost GFT et compost végétal certifiés 15 %

  § 6. Les définitions reprises sous ce paragraphe se rapportent au thème des "différents types de cultures et de fertilisations". Il s'agit des définitions suivantes :
   1° champs : surfaces agricoles qui ne sont pas des prairies et qui sont utilisées pour les cultures agricoles ou horticoles au sens large, telles que les cultures arables, fruitières, maraîchères, ornementales et des plaques de gazon ;
   2° culture permanente : une culture permanente, telle que visée à l'article 4, alinéa premier, g) du règlement n° 1307/2013 du Parlement européen et du Conseil du 17 décembre 2013 établissant les règles relatives aux paiements directs en faveur des agriculteurs au titre des régimes de soutien relevant de la politique agricole commune et abrogeant le Règlement (CE) n° 637/2008 du Conseil et le Règlement (CE) n° 73/2009 du Conseil ;
   3° jachère : recouvrement spontané ou champs non ensemencés ;
  [2 3° /1 capacité de fixation de phosphates : la capacité du sol de fixer des phosphates oxalates extractibles, exprimés en mmol P par kg de terre séchée à l'air ;]2
   4° degré de saturation en phosphates : la quantité de phosphates oxalates extractibles dans un sol, exprimée en pourcentage de la capacité de fixation ;
  [4 4° /1 prairies semi-naturelles : les prairies suivantes :
   a) Ha : pelouse silicicole à agrostis ou prairies sur sols secs, acides et très pauvres en éléments nutritifs ;
   b) Hc : prairie humide peu ou non fertilisée dite " prairie de fauche à populage " ;
   c) Hd : pelouse calcaire dunale ;
   d) Hf : prairie humide sauvage à reine des prés ;
   e) Hj : prairies humides à détrempées avec colonie de joncs ;
   f) Hk : pelouse calcaire (pelouses sur sols secs, riches en minéraux mais pauvres en N et P) ;
   g) Hm : prairie humide non fertilisée à molinie, dite " prairies bleues ", prairies humides à tourbeuses sur sols sablonneux très pauvres en éléments nutritifs ;
   h) Hn: pelouse silicicole à nard ou pelouses rases ;
   i) Hu : prairie mésophile de fauche ;
   j) Hv : pelouse calaminaire ;
   4° /2 prairies potentiellement importantes : les prairies suivantes :
   a) Hp+K : pâture comptant de petits éléments paysagers de valeur riches en prairies, marais ou zones humides, p. ex. : Hp + Mr, Hp + Kn, Hp + Hc, Hp + K(Ae), Hp + K(Hc), Hp + K(Mr) ;
   b) Hp+ faune : surimpression ;
   c) Prairies Hp sur sols argileux et limoneux, relativement humides dans des vallées à haute priorité écologique (Hpriv) ;
   d) Hpr: complexe de prairies avec réseau dense de fossés et/ou micro-relief ;]4
   5° prairies Hp*, Hpr*, Hpr+Da, Hr : les prairies et herbages suivants :
   a) Hp* : prairie permanente riche en espèces ;
   b) Hpr* : prairie riche en espèces avec réseau dense de fossés et/ou microrelief ;
   c) Hpr+Da : prairies saumâtres avec dans les dépressions une végétation conditionnée par le milieu salin ;
   d) Hr : prairie mésophile rudéralisée déserte ;
   6° prairies Hpr*+Da : prairies saumâtres riches en especes avec réseau dense de fossés et/ou microrelief avec dans les dépressions une végétation conditionnée par le milieu salin ;
   7° prairies Hpr* avec éléments de Mr, Mc, Hu, Hc : prairie riche en espèces avec réseau dense de fossés et/ou microrelief avec éléments de végétation marécageuse ou [4 prairies qui sont semi-naturelles]4 ;
   8° légumes du groupe I : chou-fleur, céleri vert, chou blanc, chou frisé, chou pointu, poireau, brocoli, chou romanesco, chou rouge, chou de Milan, artichaut, chou de Chine, rhubarbe, céleri à couper ou autres choux à l'exception de choux fourragers et choux de Bruxelles. Le Gouvernement flamand peut [2 modifier ]2 la liste précitée ;
   9° légumes du groupe II : épinards, courgettes, laitue, céleri-rave, persil, ciboulette, basilic, cornichons, citrouilles, fenouil tubéreux, chou-rave, paksoi ou d'autres légumes qui ne resortissent pas à un groupe de culture, autre que les légumes du groupe II, visé au tableau à l'article 13, § 2, alinéa premier. Le Gouvernement flamand peut [2 modifier]2 la liste précitée ;
   10° légumes du groupe III : carottes, navets, rutabaga, betterave rouge, panais, radis noir à l'exception de radis oléifère, radis, raifort, scorsonères, persil à grosse racine, asperges, pois, haricots, aneth, cerfeuil, thym ou autres herbes aromatiques à l'exception du persil, de la ciboulette et du basilic.
   Le Gouvernement flamand peut modifier la liste précitée ;
   11° [4 ...]4
   12° culture principale : la culture qui est présente sur la parcelle au 31 mai d'une année ou, en l'absence d'une culture à cette date, la culture suivante qui est ensemencée sur la parcelle ;
   13° parcelle domiciliaire : parcelle cadastrale ou parcelles cadastrales situées dans les zones, visées à l'article 41bis pour autant qu'elles appartiennent à l'entreprise, à l'habitation autorisée, à l'étable ou aux étables de l'entreprise et qu'elles forment avec l'habitation autorisée, l'étable ou les étables un ensemble spatial ininterrompu. La délimitation de la parcelle domiciliaire s'effectue sur la base d'un usage spécifique clairement reconnaissable ou sur la base d'un élément clairement reconnaissable dans le paysage ;
   14° herbages intensifs : prairies ne relevant pas des définitions visées [4 aux points 4° /1, 4° /2, 5°, 6° et 7°]4 ;
  [4 14° /1 culture suivante à faible risque : une culture suivante qui n'est pas une culture spécifique et établie après une culture principale non sensible aux nitrates ;]4
   15° maïs précédé d'une récolte d'herbe ou de seigle fourrager : une combinaison de cultures dans le cadre de laquelle une culture principale de maïs sur la même parcelle est précédée, au cours de la même année, d'une culture précédente de prairie qui est uniquement fauchée ou une culture précédente de seigle fourrager. La culture précédente de prairie qui est uniquement fauchée ne peut être fauchée avant le 1er avril. La culture précédente de seigle fourrager ne peut être récoltée avant le 15 mars. L'herbe coupée ou le seigle fourrager récolté doit ensuite être enlevé de la parcelle ;
   16° culture suivante : la culture qui est cultivée après la culture principale sur la même parcelle et durant la même année ;
  [4 16° /1 culture non sensible aux nitrates : une culture telle que visée à l'article 124 de l'arrêté ministériel du 3 avril 2015 relatif à l'octroi de subventions à des contrats de gestion en application du Règlement (UE) n° 1305/2013 du Parlement européen et du Conseil du 17 décembre 2013 relatif au soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural, à l'exception du maïs grain ;]4
   17° valeur seuil des résidus de nitrate : la valeur seuil des résidus de nitrate telle que visée à l'article [4 15]4, § 1er, alinéa deux ;
   18° phosphate disponible pour les plantes : la quantité de phosphate extractible à travers une solution tamponnée d'acide acétique d'ammonium de lactate, exprimée en mg de P par 100 g de terre séchée à l'air ;
   19° [4 ...]4
   20° culture spécifique : fruits, culture ornementale ou arboriculture, fraises, légumes du groupe I, légumes du groupe II, légumes du groupe III, chou de Bruxelles ou plaques de gazon. Le Gouvernement flamand peut modifier la liste précitée ;
   21° culture à faible besoin d'azote : chicorée, échalotes, oignons, lin, chicon ou fruits, à l'exception des fraises. Le Gouvernement flamand peut compléter la liste précitée ;
   22° culture piège : un couvert végétal de la liste des cultures, telle qu'applicable dans la politique agricole commune, non légumineuse, un mélange de tels couverts végétaux ou un mélange d'herbe et de trèfle. Le Gouvernement flamand peut modifier cette liste de cultures et établir des modalités ;
   23° culture précédente: la culture qui est cultivée avant la culture principale sur la même parcelle et durant la même année ;
   § 7. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème des "caractéristiques du sol". Il s'agit des définitions suivantes :
   1° région agricole : région agricole telle que définie dans l'arrêté royal du 24 février 1951 fixant la délimitation des régions agricoles du Royaume ;
   2° classe texturale P : classe texturale légèrement limoneux, comme indiqué dans le triangle textural belge ;
   3° classe texturale S : classe texturale sable glaiseux, comme indiqué dans le triangle textural belge ;
   4° classe texturale Z : classe texturale sablonneuse, comme indiquée dans le triangle textural belge
   5° sols sablonneux : les surfaces agricoles situées dans la région agricole Région Sablonneuse flamande ou la Campine, à l'exception des surfaces agricoles se situant à la fois dans la province du Brabant flamand et dans la région agricole Région sablonneuse flamande. Par dérogation à la disposition précédente, une parcelle de surface agricole n'est pas considérée comme un sol sablonneux si l'agriculteur démontre par le biais d'une analyse texturale de la parcelle concernée que la classe texturale de cette parcelle n'est pas P, S ou Z. Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités suivant lesquelles les agriculteurs peuvent démontrer que leurs parcelles ne sont pas des sols sablonneux ;
   6° terres sablonneuses acides : un sol ayant une classe texturale P, S ou Z et un pH-KCl de 6 au maximum ;
   7° sols argileux lourds : toutes les surfaces agricoles situées dans la région agricole des Polders et les surfaces agricoles situées dans une zone délimitée par le Gouvernement flamand, pour lesquelles l'agriculteur démontre qu'ils affichent des caractéristiques de sol comparables. Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives à ce qu'il convient d'entendre par caractéristiques de sols comparables et à la manière dont les agriculteurs de la zone délimitée peuvent démontrer que les sols agricoles affichent des caractéristiques de sols comparables.
   § 8. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème de la "production animale". Il s'agit des définitions suivantes :
   1° catégorie d'animaux : un sous-classement d'une espèce animale comme indiqué dans le tableau à l'article 27 ;
   2° espèce animale : ensemble d'animaux comme mentionné dans le tableau à l'article 27. On y distingue les espèces animales suivantes :
   a) bovins ;
   b) porcs ;
   c) volaille ;
   d) chevaux ;
   e) autres ;
   3° densité moyenne du bétail : le nombre moyen d'animaux présents sur base annuelle ;
   4° UGB : unité de gros bétail : un facteur de conversion agricole pour les animaux. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités et fixe les règles de conversion pour chaque catégorie d'animaux ;
   5° bétail : tous les animaux figurant sur la liste prévue à l'article 27 du présent décret, élevés à des fins d'usage ou de rapport ;
   § 9. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent à d'autres aspects du présent décret. Il s'agit des définitions suivantes :
   [4 1° un envoi sécurisé : l'un des modes de signification suivants :
   a) une lettre recommandée ;
   b) une remise contre récépissé ;
   c) tout autre mode de signification autorisé par le Gouvernement flamand permettant d'établir la date de notification avec certitude. Pour la communication effectuée en exécution du présent décret et ses arrêtés d'exécution, le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités dont un envoi par le biais d'un guichet internet mis à disposition par la Mestbank si un envoi sécurisé peut être considéré ;]4
   [4 1° /1]4 laboratoire agréé : un laboratoire agréé en vertu de l'article 62, § 7 ;
   2° "Mestbank" : La section "Mestbank" de la "Vlaamse Landmaatschappij" créée par décret du 21 décembre 1988 ;
   3° Décret sur les Engrais : le décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais ;
  [4 3° /1 résidu de nitrates : la quantité d'azote nitrique mesurée dans un sol entre le 1er octobre et le 15 novembre sur une profondeur comprise entre 0 et 90 cm et exprimée en kg d'azote nitrique par hectare. Cette quantité est déterminée conformément au livre des méthodes tel que mentionné à l'article 61, § 8 ;]4
   4° positionnement en ligne : un système qui permet de déterminer automatiquement la localisation d'infrastructures ou de personnes et qui relaie cette information en direct ;
   5° année de production : l'année au cours de laquelle les engrais sont produits, utilisés ou importés ;
  [4 5° /1 évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise : évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise conformément à l'article 15, § 4 à § 9 ;]4
   6° groupe de qualité de l'eau : un lien de collaboration durable entre agriculteurs visant dans la [4 zone d'écoulement]4 concernée, dans des [4 zones d'écoulement]4 ou dans des parties de [4 zones d'écoulement]4, à permettre la réalisation des objectifs du présent décret.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 3, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 73, 013; En vigueur : 08-01-2016>
[3]  <DCFL 2017-06-30/08, art. 70, 015; En vigueur : 17-07-2017>
[4]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 3, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[5]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 70, 024; En vigueur : 23-02-2024>
[6]pas en françaisArt.4.§ 1er. [6 La "Vlaamse Landmaatschappij" (Société terrienne flamande) est chargée des tâches suivantes :
1° tâches de soutien :
a) dans le cadre d'une administration conviviale et proactive, informer les agriculteurs et les horticulteurs sur leur production d'engrais et sur l'utilisation d'engrais dans leur entreprise. Cet accompagnement sous forme de partenariat vise à atteindre les objectifs environnementaux ;
b) fournir des renseignements sur la production d'effluents d'élevage et sur l'épandage sur ou dans le sol, sur le transport, le stockage, la transformation et le traitement d'engrais ;
c) servir d'intermédiaire lors des opérations d'échange, d'enlèvement, de transport, de stockage, de transformation ou de traitement des effluents d'élevage ;
d) encourager la demande d'une utilisation écologique des engrais. A cet effet et à des fins de développement d'infrastructures supplémentaires pour le stockage du lisier et d'encouragement de l'utilisation d'applications informatiques en ligne dans le cadre du guichet Internet pour le lisier, la "Vlaamse Landmaatschappij" peut allouer des subventions à entre autres des agriculteurs et des transporteurs de lisier, conformément aux règles européennes concernant l'aide d'Etat ;
e) effectuer, faire effectuer et encourager la recherche scientifique appliquée en vue d'une réduction justifiée sur le plan écologique, technologique et économique de l'excédent d'engrais, d'une fertilisation correcte, de la relation entre fertilisation, sol, air et eau et de la transformation et le traitement du lisier, et aussi en soutien de la politique concernant les normes et le contrôle ;
f) livrer des avis au Gouvernement flamand sur toutes les matières liées à la production d'effluents d'élevage et à l'utilisation, à la transformation, au traitement et au stockage des engrais ;
g) délivrer des certificats de traitement du lisier comme stipulé à l'article 29 et enregistrer le transfert de ces certificats de traitement d'effluents ;
h) attribuer des droits d'émission d'éléments nutritionnels aux agriculteurs, enregistrer la notification de transfert des droits d'émission d'éléments nutritionnels et acter l'annulation des droits d'émission d'éléments nutritionnels ;
i) informer les agriculteurs sur les échanges de lisier enregistrés par la "Mestbank" ;
2° tâches de contrôle :
a) l'enregistrement des données fournies, notamment pour déterminer les excédents d'engrais, ainsi que l'enregistrement des données concernant le transport d'engrais ;
b) le développement et la gestion d'une base de données liée à la problématique du lisier et le développement d'un guichet Internet pour les engrais ;
c) l'agrément de transporteurs de lisier ;
d) la surveillance et le contrôle du respect des dispositions du présent décret ;
e) l'intervention par la "Mestbank" en tant qu'autorité compétente pour la Région flamande dans le cadre du Règlement n° 1013/2006, pour ce qui concerne le transport entrant et sortant d'effluents d'élevage ;
f) l'exécution par la "Mestbank" des tâches et des compétences, dans le cadre du règlement n° 1069/2009 et comme indiqué au Chapitre II de la Convention du 16 janvier 2014 entre l'Etat fédéral et les Régions sur les sous-produits animaux non destinés à la consommation humaine, pour ce qui concerne les engrais ;
g) l'imposition et le recouvrement des amendes administratives, visées dans le présent décret ;
h) la réalisation d'une surveillance des laboratoires agréés en vertu de l'article 61, § 7.
3° tâches d'accompagnement :
a) l'accompagnement spécifique à l'entreprise relatif à l'usage optimal, d'un point de vue environnemental et agricole, d'engrais au niveau de l'entreprise et l'application de techniques et d'avis de fertilisation en fonction de la qualité de l'eau et du sol. Cet accompagnement s'effectue sur une base volontaire à la demande de l'agriculteur ;
b) la mise à disposition de et l'accompagnement en ce qui concerne des outils techniques et des tableurs pour le management de la fertilisation au niveau de l'entreprise, en particulier pour ce qui est de la gestion des éléments nutritifs et du sol ;
c) la mise à disposition d'information et la sensibilisation à grande échelle sur les aspects d'une fertilisation judicieuse dans le but d'obtenir ou de conserver une bonne qualité de l'eau et du sol.
[5]§ 2. La Mestbank est chargée d'octroyer des agréments, dans le cadre de l'ordonnance reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[5 n° 1069/2009<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span>, aux installations qui traitent ou manipulent des engrais. Le Gouvernement flamand fixe d'autres règles portant sur les conditions des ces agréments, et donc sur la manière dont ces agréments sont demandés, accordés, suspendus et peuvent être partiellement ou intégralement retirés.
[3]reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[3 ...<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span>
[1]reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[1 § 3. Le Gouvernement flamand peut charger la reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[6 Vlaamse Landmaatschappij<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span> de missions supplémentaires dans le cadre des objectifs du présent décret.<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span>
[4][4 § 4. Aux fins de l'exercice de ses tâches, telles que visées au § 1er, la reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[6 Vlaamse Landmaatschappij<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span> peut, conformément aux reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[7 dispositions du règlement relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span>, échanger avec ou demander aux autorités administratives, services ou d'autres tiers des données nécessaires à l'exécution de ces tâches.
Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives, notamment, à la nature des données pouvant être échangées ou demandées, à la forme et la manière dont ces données sont traitées et échangées.
[6]reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight"><span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap">[6 § 5. Par dérogation aux dispositions du présent décret et pour certaines obligations dans le cadre du présent décret, comme e.a. la tenue de registres ou pour certaines formes de communication entre la "Vlaamse Landmaatschappij" et les citoyens concernés, qui a lieu dans le cadre du présent décret, le Gouvernement flamand peut arrêter que ces obligations ou cette communication peut ou doit se faire par e-mail, un guichet Internet ou une autre forme d'échange de données.<span class="ref-marker inline-block whitespace-nowrap"></span></span>
----------
[1]  <DCFL 2008-12-12/72, art. 63, 003; En vigueur : 14-02-2009>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 132, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[3]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 133, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[4]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 4, 008; En vigueur : 13-05-2011>
[5]  <DCFL 2014-02-28/11, art. 53, 010; En vigueur : 04-04-2014>
[6]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 4, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[7]  <DCFL 2018-06-08/04, art. 178, 017; En vigueur : 25-05-2018>
Art. 3. [1 § 1. Voor de toepassing van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten gelden de hierna opgenomen definities. Deze zijn thematisch gerangschikt.
   § 2. [6 § 2. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "wetgeving en de waterkwaliteit". Het betreft de volgende definities:
   1° afstroomzone: een geografische eenheid, gebaseerd op het afstroomgebied van de Vlaamse waterlichamen;
   2° algemene verordening gegevensbescherming: verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
   3° Drinkwaterrichtlijn: richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water;
   4° eutrofiëring: een verrijking van het water door stikstof- of fosforverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;
   5° gebiedstype 0: gebiedstype 0 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 1° ;
   6° gebiedstype 1: gebiedstype 1 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 2° ;
   7° gebiedstype 2: gebiedstype 2 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 3° ;
   8° gebiedstype 3: gebiedstype 3 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 4° ;
   9° grondwater: al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met bodem of ondergrond staat;
   10° Habitatrichtlijngebied: de gebieden, vermeld in artikel 2, 43°, c), van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
   11° groen Habitatrichtlijngebied: Habitatrichtlijngebied dat volgens ruimtelijke uitvoeringsplannen die definitief vastgesteld zijn met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, in een van de volgende gebieden ligt:
   a) de gebieden die op provinciale of gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen aangewezen zijn onder de categorie "reservaat en natuur", vermeld in artikel 2.2.6, § 2, tweede lid, 7°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, of de categorie "bos", vermeld in artikel 2.2.6, § 2, tweede lid, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
   b) de gebieden die op gewestelijke, provinciale of gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen aangewezen zijn onder de categorie "overig groen", vermeld in artikel 2.2.6, § 2, tweede lid, 6°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, voor zover het geen agrarisch gebied met ecologisch belang of agrarisch gebied met overdruk natuurverweving, betreft;
   12° kaderrichtlijn Water: de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 (2000/60/EG) tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid;
   13° kwetsbare zone water: een overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de Nitraatrichtlijn aangewezen stuk land;
   14° Nitraatrichtlijn: de richtlijn van de Raad van 12 december 1991 (91/676/EEG) inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
   15° VEN: het Vlaams Ecologisch Netwerk als vermeld in artikel 17 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
   16° verordening nr. 1013/2006: de verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen;
   17° verordening nr. 1069/2009: de verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten);
   18° VHA-zone: subhydrografische eenheid, die de captatiezone van een waterloop of deel van een waterloop voorstelt. De ligging van de grenzen van de VHA-zones is onder andere gebaseerd op de afwatering via oppervlaktewater, reliëf en op vergelijkbare oppervlaktes van deze zones en is opgenomen in de Vlaamse Hydrografische Atlas (VHA);
   19° waterverontreiniging: het direct of indirect lozen van stikstof- of fosforverbindingen uit agrarische bronnen in het aquatisch milieu ten gevolge waarvan de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht, het leven en de aquatische ecosystemen kunnen worden geschaad, de mogelijkheden tot recreatie kunnen worden aangetast of een ander rechtmatig gebruik van het water kan worden gehinderd;
   20° zoet water: van nature voorkomend water met een laag gehalte aan zouten, dat in veel gevallen aanvaard wordt als zijnde geschikt voor onttrekking en behandeling voor de bereiding van drinkwater]6.
   § 3. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "landbouwbedrijf". Het betreft de volgende definities:
   1° bedrijf: bedrijf als vermeld in artikel 2, 13°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
  [4 1° /1 bedrijf dat de biologische productie toepast: bedrijf dat de biologische productie toepast overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 of vanaf 1 januari 2021 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad;]4
  [6 1° /2 bioperceel: een tot een bedrijf dat de biologische productie toepast behorend perceel landbouwgrond dat onder controle staat van een controleorgaan biologische productie en etikettering biologische producten als vermeld in artikel 1, 14°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en dat niet gedeclasseerd i]6
   2° exploitant: exploitant als vermeld in artikel 2, 8°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
   3° exploitatie: exploitatie als vermeld in artikel 2, 9°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
  [6 3° /1 gewestgrensoverschrijdend bedrijf: de exploitatie waar dieren als vermeld in artikel 27, § 1, worden gehouden en die landbouwactiviteiten uitoefent op het grondgebied van het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest, waarbij de afstand in vogelvlucht:
   a) van de exploitatie en van de percelen waarop mest wordt uitgereden, tot de gewestgrens minder dan 25 kilometer bedraagt;
   b) tussen de exploitatie enerzijds en de percelen anderzijds niet groter mag zijn dan 40 kilometer;]6
   4° groeimedium: materiaal in vaste of vloeibare vorm niet zijnde landbouwgrond dat wordt gebruikt of bestemd is om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;
   5° landbouwer: landbouwer als vermeld in artikel 2, 7°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
   6° landbouwgrond: landbouwgrond als vermeld in artikel 2, 12°, van het decreet van 22 december 2006 tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
   7° tot het bedrijf behorende landbouwgronden: de landbouwgronden [6 waarvoor door een exploitant van een exploitatie die deel uitmaakt van het bedrijf voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7, eerste lid, van het ministerieel besluit van 23 juni 2023 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voor wat de rechtstreekse betalingen betreft]6. De Vlaamse Regering kan, in afwijking hiervan, een ander criterium vaststellen voor het bepalen van de tot het bedrijf behorende landbouwgronden;
   8° verzamelaanvraag: de verzamelaanvraag als vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het mestbeleid en het landbouwbeleid.
   § 4. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "het opslaan, verwerken, bewerken en verhandelen van mest". Het betreft de volgende definities:
   1° bewerken: het behandelen van dierlijke mest of andere meststoffen, waarna de nutriënten vervat in de dierlijke mest of andere meststoffen op Vlaamse landbouwgrond worden opgebracht;
   2° bewerkingseenheid: een inrichting waar dierlijke mest of andere meststoffen bewerkt wordt;
   3° erkende mestvoerder: een door de Mestbank erkende mestvoerder als vermeld in artikel 48, § 1;
   4° erkend verzender: een door de Mestbank erkende aanbieder van meststoffen als vermeld in artikel 60;
   5° exporteren: dierlijke mest of andere meststoffen vervoeren naar een bestemming buiten het Vlaamse Gewest;
   6° [4 mestverzamelpunt:
   permanente opslagplaats van dierlijke mest of andere meststoffen, die voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
   a) de meststoffen zijn afkomstig van:
   1. hetzij één landbouwer of uitbater, uitgezonderd de landbouwer die tevens de uitbater is van de betreffende opslagplaats;
   2. hetzij meerdere landbouwers of uitbaters;
   b) de meststoffen zijn bestemd voor:
   1. hetzij één landbouwer of uitbater, uitgezonderd de landbouwer die tevens de uitbater is van de betreffende opslagplaats of de landbouwer die als enige mest heeft aangevoerd naar de betreffende opslagplaats;
   2. hetzij meerdere landbouwers of uitbaters;]4
   7° mestvoerder: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die dierlijke mest of andere meststoffen vervoert;
   8° producent van andere meststoffen: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die andere meststoffen produceert;
   9° verhandelen: het afleveren van meststoffen aan een mestvoerder, aan een uitbater van een mestverzamelpunt, aan een uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid of aan een landbouwer, alsmede het met het oog daarop aanbieden of vervoeren ervan;
   10° verwerken:
   a) het exporteren van pluimveemest of paardenmest;
   b) het exporteren van andere dierlijke mest dan pluimveemest of paardenmest, op basis van een expliciete en voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van het land of de regio van bestemming;
   c) het behandelen van dierlijke mest of andere meststoffen, waarna de stikstof en de fosfor, die aanwezig is in de dierlijke mest of in de andere meststoffen, een van de volgende behandelingen ondergaat:
   1) de stikstof wordt niet opgebracht op landbouwgrond in het Vlaamse Gewest, behalve in tuinen, parken en plantsoenen;
   2) de stikstof wordt behandeld tot stikstofgas;
   3) de stikstof wordt behandeld tot kunstmest;
   11° verwerkingseenheid: een inrichting waar dierlijke mest of andere meststoffen verwerkt wordt.
   § 5. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de meststoffen en de wijze van toediening van meststoffen". Het betreft de volgende definities:
   1° andere meststoffen: alle meststoffen die noch kunstmest, noch dierlijke mest zijn. Deze meststoffen omvatten onder meer spuistroom en zuiveringsslib;
   2° arm aan ammoniakale stikstof: een gehalte aan ammoniakale stikstof dat lager is dan 20 % van het totale stikstofgehalte van de meststof;
   3° [4 boerderijcompost: product ontstaan uit een composteringsproces waarbij organische restproducten, al dan niet vermengd met stalmest, gecomposteerd worden. De compostering gebeurt op een bedrijf, met hetzij bedrijfseigen organische restproducten of met op het bedrijf geproduceerde stalmest, hetzij met organische restproducten of stalmest, die beiden afkomstig zijn van het betrokken bedrijf of van maximaal twee andere bedrijven, waarmee het betrokken bedrijf samenwerkt in het kader van een compostering. Bij de compostering kan ook houtig materiaal en maaisel afkomstig van natuurbeheer gebruikt worden. Het resultaat van de compostering wordt gebruikt op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden van het bedrijf in kwestie of, in geval van een samenwerking tussen bedrijven, van een of meerdere van de bedrijven waarmee in het kader van de compostering samengewerkt wordt;]4
   4° champost: afgeoogste champignoncompost die overblijft na het telen van champignons;
   5° dierlijke mest: excrementen van vee of een mengsel van strooisel en excrementen van vee, alsook producten daarvan, met inbegrip van champost en van afval van visteeltbedrijven;
   6° drainwater: overtollig voedingswater afkomstig van de teelt van planten op groeimediums;
   7° drassig land: een plaats waar de grond op het ogenblik van de bemesting op minder dan twintig centimeter onder het maaiveld met water verzadigd is;
   8° [3 effluenten: de meststoffen die ontstaan zijn uit de biologische behandeling door middel van nitrificatie en denitrificatie van dierlijke mest of andere meststoffen, met uitzondering van het ontstane slib van de biologische verwerking;]3
   9° gecertificeerde gft- en groencompost: gft- of groencompost die beschikt over een VLACO-keuringsattest of waarvan aangetoond wordt dat de kwaliteit gelijkwaardig is aan de kwaliteit van gft- of groencompost die beschikt over een VLACO-keuringsattest. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop aangetoond kan worden dat de kwaliteit van gft- of groencompost gelijkwaardig is aan de kwaliteit van gft- of groencompost die beschikt over een VLACO-keuringsattest;
   10° inwerken van mest: de werkzaamheid waarbij mest na het uitspreiden ervan ofwel door grond wordt bedekt ofwel intensief met de grond wordt vermengd zodat de mest niet langer als zodanig op de grondoppervlakte ligt;
   11° kunstmest: elke met een industrieel proces vervaardigde meststof, met inbegrip van het (NH4)2 SO4 uit spuiwater;
   12° meststof: elke één of meer stikstof- of fosforverbindingen bevattende stof die op het land wordt gebruikt ter bevordering van de gewasgroei, met inbegrip van dierlijke mest, afval van visteeltbedrijven en zuiveringsslib;
   13° meststoffen type 1: stalmest, champost of traagwerkende meststof;
   14° meststoffen type 2: alle meststoffen andere dan meststoffen type 1 of meststoffen type 3;
   15° meststoffen type 3: alle mestsoorten, vermeld in tabel 1, in 27°, met 100 % werkzame stikstof;
   16° op of in de bodem brengen: het toevoegen van meststoffen aan het land door verspreiding op het bodemoppervlak, injectie in de bodem, onderwerken of vermenging met de oppervlaktelagen;
   17° spuistroom: drainwater dat niet hergebruikt wordt als voedingswater;
   18° spuiwater: vloeistof die niet hergebruikt wordt als waswater in een luchtwassysteem dat lucht reinigt van de aanwezige ammoniak (NH3) die ontstaat in een stal, of bij verwerking of bewerking van dierlijke mest;
   19° stalmest: mengsel van stro [6 , houtkrullen, vlaslemen of miscanthus]6 en uitwerpselen van runderen, paarden, schapen, geiten of varkens, met een drogestofgehalte van het mengsel van minimum 20 %, en waarbij het mengsel als vaste mest is ontstaan door het huisvesten van deze dieren in ingestrooide stallen of door het bewerken van dierlijke mest met stro [6 , houtkrullen, vlaslemen of miscanthus]6. Mengsels met uitwerpselen van pluimvee worden niet beschouwd als stalmest, ongeacht het drogestofgehalte of de ontstaanswijze;
   20° steile helling: landbouwgronden met een [2 hellingsgraad]2 van meer dan 8 %;
   21° stikstofverbinding: elke stikstof bevattende stof, uitgezonderd gasvormige moleculaire stikstof;
   22° traagwerkende meststoffen: [4 boerderijcompost,]4 [2 gecertificeerde]2 gft- en groencompost of bewerkte dierlijke mest en andere meststoffen die stikstof in dusdanige vorm bevatten dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast om te bepalen welke meststoffen als traagwerkende meststof beschouwd worden en aangaande de wijze waarop aangetoond wordt dat een meststof een traagwerkende meststof is;
   23° vaste andere meststoffen: gecertificeerde gft- en groencompost en andere meststoffen met een drogestofgehalte van minimum 20 %;
   24° vaste dierlijke mest: champost, stalmest, vaste fractie na het scheiden van dierlijke mest of dierlijke mest met een drogestofgehalte van minimum 20 %;
   25° vloeibare andere meststoffen: andere meststoffen die geen vaste andere meststoffen zijn;
   26° vloeibare dierlijke mest: dierlijke mest die geen vaste dierlijke mest is en geen dierlijke mest is die is opgebracht door bemesting door begrazing van vee;
   27° werkzame stikstof: stikstof onder de vorm van nitraatstikstof of ammoniumstikstof of snel vrijkomende organische stikstof. Voor het bepalen hoeveel nutriënten, uitgedrukt in kg werkzame N, een meststof bevat, moet de totale inhoud aan stikstof van de meststof in kwestie vermenigvuldigd worden met het overeenkomstige percentage werkzame stikstof ten opzichte van de totale inhoud aan stikstof. Het overeenkomstige percentage werkzame stikstof ten opzichte van de totale inhoud aan stikstof is vermeld in tabel 1, met dien verstande dat voor traagwerkende meststoffen andere dan gecertificeerde gft- en groencompost [6 en boerderijcompost]6, het percentage werkzame stikstof ten opzichte van de totale inhoud aan stikstof, 30 % is.
   Tabel 1. Percentages werkzame stikstof volgens mestsoort
Art. 3. [1 § 1er. Pour l'application du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, les définitions suivantes sont utilisées. Elles sont rangées par ordre thématique.
   § 2. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème de "la législation et la qualité de l'eau". Il s'agit des définitions suivantes :
  [4 1° zone d'écoulement : une unité géographique basée sur la région d'écoulement des masses d'eau flamandes. Les différentes zones d'écoulement sont indiquées sur la carte, jointe en annexe 2 du présent décret ;]4
  [4 1°/1]4 eutrophisation : l'enrichissement de l'eau en composés azotés et phosphorés, provoquant un développement accéléré des algues et des végétaux d'espèces supérieures qui perturbe l'équilibre entre les différents organismes dans l'écosystème aquatique et entraîne une dégradation de la qualité de l'eau ;
  [4 1° /2 type de zone 0: type de zone 0 tel que visé à l'article 14, § 1, alinéa 4, 1° ;
   1° /3 type de zone 1: type de zone 1 tel que visé à l'article 14, § 1, alinéa 4, 2° ;
   1° /4 type de zone 2: type de zone 2 tel que visé à l'article 14, § 1, alinéa 4, 3° ;
   1° /5 type de zone 3: type de zone 3 tel que visé à l'article 14, § 1, alinéa 4, 4° ;]4
   2° eaux souterraines : toutes les eaux se trouvant sous la surface du sol dans la zone de saturation et en contact direct avec le sol ou le sous-sol ;
  [5 2° /1 Zone soumise à la directive Habitats : les zones, telles que visées à l'article 2, 43°, c), du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel ;
   2° /2 Zone d'espaces verts soumise à la directive Habitats : zone soumise à la directive Habitats qui, selon les plans d'exécution spatiale définitivement adoptés en application du Code flamand de l'Aménagement du Territoire, se situe dans l'une des zones suivantes :
   a) les zones désignées dans les plans provinciaux ou communaux d'exécution spatiale dans la catégorie " réserve et nature ", visée à l'article 2.2.6, § 2, alinéa 2, 7°, du Code flamand de l'Aménagement du Territoire, ou dans la catégorie " bois ", visée à l'article 2.2.6, § 2, alinéa 2, 5°, du Code flamand de l'Aménagement du Territoire ;
   b) les zones désignées dans les plans régionaux, provinciaux ou communaux d'exécution spatiale dans la catégorie " autres espaces verts ", visée à l'article 2.2.6, § 2, alinéa 2, 6°, du Code flamand de l'Aménagement du Territoire, pour autant qu'il ne s'agisse pas d'une zone agricole d'intérêt écologique ou d'une zone agricole naturelle d'imbrication en surimpression ;]5
   3° directive-cadre sur l'eau : la directive du Parlement européen et du Conseil du 23 octobre 2000 (2000/60/CE) établissant un cadre pour une politique communautaire dans le domaine de l'eau ;
   4° zone d'eaux vulnérable : une zone désignée conformément à l'article 3, alinéa 2 de la directive sur les nitrates ;
   5° Directive sur les nitrates : la directive du Conseil du 12 décembre 1991 (91/676/CEE) concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles ;
   6° règlement n° 1013/2006 : le Règlement (CE) n° 1013/2006 du Parlement européen et du Conseil du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets ;
   7° règlement n° 1069/2009 : le Règlement (CE) n° 1069/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 établissant des règles sanitaires applicables aux sous-produits animaux et produits dérivés non destinés à la consommation humaine et abrogeant le Règlement (CE) n° 1774/2002 (règlement sous-produits animaux) ;
   8° zone VHA : unité sous-hydrographique représentant la zone de captage d'une voie d'eau ou d'une partie d'une voie d'eau. La définition des limites des zones VHA est e.a. basée sur l'écoulement via les eaux de surface, le relief et sur des superficies similaires de ces zones et est reprise dans le "Vlaamse Hydrografische Atlas" (VHA) ;
   9° pollution du milieu aquatique : le déversement direct ou indirect de composés azotés ou phosphorés provenant de sources agricoles dans le milieu aquatique, susceptible de mettre en péril la santé humaine, de causer un préjudice à la vie et aux écosystèmes aquatiques, de porter atteinte aux possibilités de récréation ou d'entraver toute autre utilisation légitime des eaux ;
   10° eaux douces : eaux d'origine naturelle à faible teneur en sels, généralement considérées comme propres au captage et au traitement en vue de la préparation d'eau alimentaire.
   § 3. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème de "l'entreprise agricole". Il s'agit des définitions suivantes :
   1° entreprise : l'entreprise visée à l'article 2, 13° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
  [4 1° /1 entreprise qui applique la production biologique : entreprise qui applique la production biologique conformément au règlement (CE) n° 834/2007 du Conseil du 28 juin 2007 relatif à la production biologique et à l'étiquetage des produits biologiques et abrogeant le règlement (CEE) n° 2092/91 ou à partir du 1er janvier 2021 conformément au règlement (CE) 2018/848 du Parlement européen et du Conseil du 30 mai 2018 relatif à la production biologique et à l'étiquetage des produits biologiques et abrogeant le règlement (CE) n° 834/2007 du Conseil ;]4
   2° exploitant : l'exploitant visé à l'article 2, 8° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
   3° exploitation : l'exploitation visée à l'article 2, 9° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
   4° milieu de culture : tout matériel (sous forme solide ou liquide) autre que de la surface agricole utilisé ou destiné à être utilisé comme terre nourricière aux plantes ;
   5° agriculteur : l'agriculteur visé à l'article 2, 7° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
   6° surface agricole : la surface agricole visée à l'article 2, 12° du décret du 22 décembre 2006 portant création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de terres agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
   7° surfaces agricoles appartenant à l'entreprise : les terres arables qui, le 1er janvier, appartiennent aux exploitations qui font partie de l'entreprise. Le Gouvernement flamand peut, par dérogation à cette disposition, établir un autre critère pour définir les surfaces agricoles appartenant à l'entreprise ;
   8° demande unique : la demande unique, visée à l'article 4 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 février 2007 contenant des dispositions relatives à la création d'une identification commune d'agriculteurs, d'exploitations et de surfaces agricoles dans le cadre de la politique relative aux engrais et de la politique de l'agriculture ;
   § 4. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème du "stockage, du traitement, de la transformation et de l'échange d'effluents". Il s'agit des définitions suivantes :
   1° transformer : manipulation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, dont les éléments nutritionnels présents dans les effluents d'élevage ou les autres engrais sont épandus sur surfaces agricoles flamandes ;
   2° unité de transformation : une installation où sont transformés des effluents d'élevage ou d'autres engrais ;
   3° transporteur d'engrais agréé : un transporteur d'engrais agréé par la "Mestbank", tel que visé à l'article 48, § 1er ;
   4° expéditeur agréé : un fournisseur d'engrais agréé par la "Mestbank", tel que visé à l'article 60 ;
   5° exporter : transporter des effluents d'élevage ou d'autres engrais vers une destination située hors de la Région flamande ;
   6° [4 point d'apport du lisier :
   lieu de stockage permanent pour les effluents d'élevage ou autres engrais, répondant aux deux conditions suivantes :
   a) les engrais proviennent de :
   1. soit un agriculteur ou un exploitant, excepté l'agriculteur qui est également l'exploitant du point d'apport du lisier ;
   2. soit plusieurs agriculteurs ou exploitants ;
   b) les engrais sont destinés à :
   1. soit un agriculteur ou un exploitant, excepté l'agriculteur qui est également l'exploitant du point d'apport du lisier ou l'agriculteur qui est le seul a avoir acheminé de l'engrais au point d'apport concerné ;
   2. soit plusieurs agriculteurs ou exploitants ;]4
   7° transporteur d'engrais : toute personne physique ou morale qui transporte des effluents d'élevage ou d'autres engrais ;
   8° producteur d'autres engrais : toute personne physique ou personne morale qui produit d'autres engrais ;
   9° échanger : la livraison d'engrais à un transporteur d'engrais, à un exploitant d'un point d'apport, à un exploitant d'une unité de transformation ou d'une unité de traitement ou à un agriculteur, ainsi que l'offre ou le transport à cette fin ;
   10° traiter :
   a) exporter du fumier de volaille ou du fumier de cheval ;
   b) l'exportation d'effluents d'élevage autres que le fumier de volaille ou le fumier de cheval, sur la base d'une autorisation explicite et préalable de l'autorité compétente du pays ou de la région de destination ;
   c) la manipulation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, de sorte que l'azote et le phosphore présents dans les effluents d'élevage ou les autres engrais subissent une des manipulations suivantes :
   1) l'azote n'est pas épandu sur des surfaces agricoles situées en Région flamande, à l'exception des jardins, parcs et parterres ;
   2) l'azote est transformé en gaz d'azote ;
   3) l'azote est transformé en engrais chimiques ;
   11° unité de traitement: une installation où sont traités des effluents d'élevage ou d'autres engrais.
   § 5. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème des "engrais et le mode d'épandage des engrais". Il s'agit des définitions suivantes :
   1° autres engrais : tous les fertilisants qui ne sont ni des effluents d'élevage ni des engrais chimiques. Ces engrais contiennent entre autres des flux de purge et des boues de stations d'épuration de l'eau ;
   2° pauvre en azote ammoniacal : une teneur en azote ammoniacal qui est inférieure à 20 % de la teneur totale en azote de l'engrais ;
   3° [4 compost fermier : produit obtenu à travers un processus de compostage au cours duquel les produits résiduels organiques de l'entreprise, mélangés ou non de fumier, sont compostés. Le compostage a lieu dans une entreprise, soit avec des produits résiduels organiques de l'entreprise ou avec du fumier produit dans l'entreprise, soit avec des produits résiduels organiques ou du fumier provenant tous deux de l'entreprise concernée ou de maximum deux autres entreprises avec lesquelles l'entreprise concernée collabore dans le cadre d'un processus de compostage. Des matières en bois et des produits de fauche issus de la conservation de la nature peuvent également être employés pour le compostage. Le résultat du compostage est utilisé sur les surfaces agricoles appartenant à l'entreprise de l'exploitation concernée ou, en cas de collaboration entre entreprises, à une ou plusieurs des entreprises avec laquelle l'entreprise collabore dans le cadre du compostage ;]4
   4° champost : compost résiduel de la culture de champignons obtenu après la récolte :
   5° effluents d'élevage : les excréments du bétail ou un mélange de litières et d'excréments de bétail, ainsi que leurs produits, y compris le champost et les déchets de piscicultures ;
   6° eau d'écoulement : eau d'alimentation superflue issue de la culture de plantes sur milieux de culture ;
   7° terres gorgées d'eau : un terrain où le sol est saturé en eau à une profondeur de moins de 20 centimètres au-dessous du niveau du sol au moment de l'épandage ;
   8° [3 effluents : les engrais provenant du traitement biologique d'effluents d'élevage ou d'autres engrais par un processus de nitrification ou de dénitrification, à l'exception des boues issues du traitement biologique ;]3
   9° compost GFT et végétal certifiés : compost GFT ou végétal possédant une attestation de contrôle VLACO ou pour lequel il est démontré que la qualité est similaire à celle du compost GFT ou végétal disposant d'une attestation de contrôle VLACO. Le Gouvernement flamand peut imposer des modalités relatives à la manière dont il peut être démontré que la qualité du compost GFT ou végétal est similaire à la qualité du compost GFT ou végétal disposant d'une attestation de contrôle VLACO ;
   10° incorporation au sol d'engrais : l'opération consistant à couvrir l'engrais de sol après son épandage ou à le mélanger intensivement avec le sol de sorte que l'engrais n'apparaît plus à la surface :
   11° engrais chimiques : tout engrais résultant de processus industriels, y compris le (NH4)2 SO4 des eaux de purge ;
   12° engrais : chaque substance contenant un ou plusieurs composés azotés ou phosphorés qui est utilisée sur les terres pour stimuler la croissance des cultures, y compris les effluents d'élevage, les déchets de la pisciculture et les boues d'épuration ;
   13° engrais du type 1 : fumier, champost ou tout autre engrais à diffusion lente ;
   14° engrais du type 2 : tous les engrais autres que les engrais du type 1 ou les engrais du type 3 ;
   15° engrais du type 3 : tous les engrais visés au tableau 1er, au 27°, d'une teneur en azote actif de 100 % ;
   16° épandage : l'apport au sol d'engrais par projection à la surface du sol, injection, enfouissement ou brassage avec les couches superficielles du sol ;
   17° flux de purge : eaux d'écoulement qui ne sont pas réutilisées comme eau alimentaire ;
   18° eaux de purge : liquide qui n'est pas réutilisé comme eau de nettoyage dans un système de nettoyage d'air épurant l'air de l'ammoniac présent (NH3) généré dans une étable ou lors du traitement ou de la transformation d'effluents d'élevage ;
   19° fumier : un mélange de litières et d'excréments de bovins, de chevaux, de moutons, de chèvres ou de porcs, ayant une teneur en matière sèche du mélange de 20 pour cent au minimum, ce mélange d'excréments solides étant le résultat de la mise à l'abri du bétail dans des étables pourvues de litières ou de la transformation d'effluents d'élevage avec de la paille. Les mélanges de d'excréments de volaille ne sont pas considérés comme du fumier, quelle qu'en soit la teneur en matières sèches ou leur origine ;
   20° pente raide : des terres arables présentant une [2 pente]2 de plus de 8 % ;
   21° composé azoté : toute substance contenant de l'azote, à l'exception de l'azote moléculaire gazéifié ;
   22° engrais à diffusion lente : [4 composte fermier,]4 compost GFT et compost végétal [2 certifiés]2 ou effluents d'élevage transformés et autres engrais contenant de l'azote sous une forme telle que seule une partie limitée de l'azote total est diffusée pendant l'année d'épandage. Le Gouvernement flamand fixe les modalités relatives à la définition des engrais à diffusion lente et relatives au mode dont cette diffusion lente peut être démontrée ;
   23° autres engrais solides : compost GFT et compost végétal certifiés et autres engrais d'une teneur en matière sèche d'au minimum 20 % ;
   24° effluents d'élevage solides : champost, fumier, fraction solide après la séparation d'effluents d'élevage ou d'effluents d'élevage ayant une teneur en matière sèche d'au minimum 20 % ;
   25° autres engrais liquides : d'autres engrais qui ne sont pas d'autres engrais solides ;
   26° effluents d'élevage liquides : effluents d'élevage autres que les effluents d'élevage solides et autres que les excréments naturels du bétail en pâturage ;
   27° azote actif : azote sous la forme d'azote nitré ou d'azote ammoniacal ou azote organique à diffusion rapide. Afin de déterminer la teneur en nutriments, exprimée en kg de N actif d'un engrais, la teneur totale en azote de l'engrais concerné doit être multipliée par le pourcentage correspondant d'azote actif par rapport à la teneur totale en azote. Le pourcentage correspondant d'azote actif par rapport à la teneur totale en azote a été repris au tableau 1er, étant entendu que pour les engrais à diffusion lente autres que le compost GFT et le compost végétal certifiés, le pourcentage d'azote actif par rapport à la teneur totale en azote, s'élève à 30 %.
   Tableau 1 : Pourcentages d'azote actif selon le type d'engrais
Mestsoort Percentage werkzame stikstof
   ten opzichte van de totale inhoud
   aan stikstof
Kunstmest, spuistroom en effluenten 100 %
Vloeibare dierlijke mest en andere meststoffen uitgezonderd:  
1° spuistroom;  
2° effluenten. 60 %
Vaste dierlijke mest en boerderijcompost 30 %
Bemesting door begrazing van vee 20 %
Gecertificeerde gft- en groencompost 15 %
Mestsoort Percentage werkzame stikstof
   ten opzichte van de totale inhoud
   aan stikstofKunstmest, spuistroom en effluenten 100 %Vloeibare dierlijke mest en andere meststoffen uitgezonderd: 1° spuistroom; 2° effluenten. 60 %Vaste dierlijke mest en boerderijcompost 30 %Bemesting door begrazing van vee 20 %Gecertificeerde gft- en groencompost 15 %
Type d'engrais Pourcentage d'azote actif par rapport à la teneur totale en azote
Engrais chimiques, flux de purge et effluents 100 %
Effluents d'élevage liquides et autres engrais à l'exception de :  
1° flux de purge
   2° effluents 		60 %
Effluents d'élevage solides et compost fermier 30 %
Déjections naturelles de bétail en pâturage 20 %
Compost GFT et compost végétal certifiés 15 %
Type d'engrais Pourcentage d'azote actif par rapport à la teneur totale en azoteEngrais chimiques, flux de purge et effluents 100 %Effluents d'élevage liquides et autres engrais à l'exception de : 1° flux de purge
   2° effluents 60 %Effluents d'élevage solides et compost fermier 30 %Déjections naturelles de bétail en pâturage 20 %Compost GFT et compost végétal certifiés 15 %
  § 6. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de verschillende soorten teelten en bemesting". Het betreft de volgende definities:
   1° akkers: landbouwgronden, die geen grasland zijn en gebruikt worden voor land- of tuinbouwteelten in ruime zin zoals akkerbouw, fruitteelt, groententeelt, sierteelt of graszodenteelt;
   2° blijvende teelt: een blijvende teelt als vermeld in artikel 4, eerste lid, g), van verordening nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;
   3° braak: spontane bedekking of niet ingezaaide akkers;
  [2 3° /1 fosfaatbindend vermogen: de capaciteit van een bodem om oxalaat extraheerbaar fosfaat te fixeren, uitgedrukt in mmol P per kg luchtdroge grond;]2
   4° fosfaatverzadigingsgraad: de hoeveelheid oxalaat extraheerbaar fosfaat in een bodem, uitgedrukt als percentueel aandeel van het fosfaatbindend vermogen;
  [4 4° /1 graslanden die halfnatuurlijk zijn: de volgende graslanden:
   a) Ha: struisgrasvegetatie op zure bodem of graslanden van droge, zeer voedselarme zure gronden;
   b) Hc: vochtig, niet tot weinig bemest grasland, genoemd "dotterbloemhooilanden";
   c) Hd: kalkrijk duingrasland;
   d) Hf: natte ruigte met moerasspirea;
   e) Hj: vochtige tot natte graslanden met hoge abundantie van Juncus spec;
   f) Hk: kalkgrasland of grasland van droge, mineralenrijke maar stikstof- en fosforarme gronden;
   g) Hm: onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland, genoemd "blauwgraslanden", vochtige tot venige graslanden van zeer voedselarme zandgronden;
   h) Hn: zure borstelgrasvegetatie of heischrale graslanden;
   i) Hu: mesofiel hooiland;
   j) Hv: zinkgrasland;
   4° /2 graslanden die potentieel belangrijk zijn: de volgende graslanden:
   a) Hp+K: cultuurgrasland met waardevolle kleine landschapselementen in de grasland-, moeras- of waterrijke sfeer, bijvoorbeeld Hp+Mr, Hp+Kn, Hp+Hc, Hp+K(Ae), Hp+K(Hc), Hp+K(Mr);
   b) Hp+ fauna: overdruk;
   c) Hp-graslanden op lemige en kleiige, relatief vochtige bodems in valleien met een hoge ecologische prioriteit (Hpriv);
   d) Hpr: weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf;]4
   5° graslanden Hp*, Hpr*, Hpr+Da, Hr: de volgende gras- en weilanden:
   a) Hp*: soortenrijk permanent cultuurgrasland;
   b) Hpr*: soortenrijk weiland [3 met]3 veel sloten en/of microreliëf;
   c) Hpr+Da: zilte graslanden met in de depressies vegetaties gebonden aan zilte invloed;
   d) Hr: geruderaliseerd, verlaten mesofiel grasland;
   6° graslanden Hpr*+Da: de soortenrijk zilte graslanden met veel sloten en/of microreliëf en met in de depressies vegetaties gebonden aan zilte invloed;
   7° graslanden Hpr* met elementen van Mr, Mc, Hu, Hc: soortenrijk weiland met veel sloten en/of microreliëf met elementen van moerassige vegetaties of [4 graslanden die halfnatuurlijk zijn]4;
   8° groenten van groep I: bloemkool, groene selder, witte kool, boerenkool, spitskool, prei, broccoli, romanescokool, rodekool, savooikool, artisjok, Chinese kool, rabarber, bladselder of andere kolen met uitzondering van voederkool en spruitkool. De Vlaamse Regering kan deze lijst [2 wijzigen]2;
   9° groenten van groep II: spinazie, courgettes, sla, knolselder, peterselie, bieslook, basilicum, augurken, pompoenen, knolvenkel, koolrabi, paksoi, of andere groenten die niet vallen onder een teeltgroep, andere dan groenten van groep II, vermeld in de tabel in artikel 13, § 2, eerste lid. De Vlaamse Regering kan deze lijst [2 wijzigen]2;
   10° groenten van groep III: wortelen, rapen, koolraap, rode biet, pastinaak, rammenas met uitzondering van bladrammenas, radijs, mierikswortel, schorseneren, wortelpeterselie, asperges, erwten, bonen, dille, kervel, tijm, of andere kruiden met uitzondering van peterselie, bieslook en basilicum.
   De Vlaamse Regering kan deze lijst wijzigen;
   11° [4 ...]4
   12°[6 hoofdteelt: de hoofdteelt, vermeld in artikel 1, 25°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; ]6;
   13° huiskavel: kadastraal perceel of kadastrale percelen gelegen in de gebieden, bedoeld in artikel 41bis in zoverre tot het bedrijf behorend of die ofwel behoren bij de vergunde woning ofwel behoren bij de stal of stallen van het bedrijf en met de vergunde woning, stal of stallen een ononderbroken ruimtelijk geheel vormen. De begrenzing van de huiskavel vindt plaats op basis van een duidelijk herkenbaar specifiek gebruik of op basis van een in het landschap duidelijk herkenbaar element;
   14° intensief grasland: grasland dat niet valt onder de definities, bedoeld [4 in punt 4° /1, 4° /2, 5°, 6° en 7°]4 ;
  [4 14° /1 laag-risico nateelt: een nateelt die geen specifieke teelt is en verbouwd wordt na een hoofdteelt die een niet-nitraatgevoelige teelt is;]4
   15° maïs voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge: een teeltcombinatie waarbij op hetzelfde perceel in hetzelfde jaar een hoofdteelt maïs voorafgegaan wordt door een voorteelt grasland dat enkel gemaaid wordt of een voorteelt snijrogge. De voorteelt grasland dat enkel gemaaid wordt mag niet vóór 1 april gemaaid worden. De voorteelt snijrogge, mag niet vóór 15 maart geoogst worden. Het gemaaide gras of de geoogste snijrogge moet vervolgens van het perceel verwijderd worden;
   16° nateelt: de teelt die na de hoofdteelt op hetzelfde perceel en in hetzelfde jaar verbouwd wordt;
  [4 [6 16° /1 niet-nitraatgevoelige teelt: een teelt die behoort tot de groep van graangewassen, oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen, vlas, bieten, grasland, klaver, luzerne, spruitkool, cichorei, witloof, mengsels van vlinderbloemigen en overige vanggewassen. De Vlaamse Regering kan deze lijst wijzigen]6;]4
  [6 16° /2 nitraatgevoelige teelt: elke teelt die geen niet-nitraatgevoelige teelt is;]6
   17° nitraatresidudrempelwaarde: de nitraatresidudrempelwaarde als vermeld in artikel [4 15]4, § 1, tweede lid;
   18° plantbeschikbare fosfaat: de hoeveelheid fosfaat extraheerbaar met een gebufferde oplossing van ammoniumlactaatazijnzuur, uitgedrukt in mg P per 100 g luchtdroge grond;
   19° [4 ...]4
   20° specifieke teelt: fruit, sierteelt of boomkweek, aardbeien, groenten van groep I, groenten van groep II, groenten van groep III, spruitkool of graszoden. De Vlaamse Regering kan deze lijst wijzigen;
   21° teelt met lage stikstofbehoefte: cichorei, sjalotten, ui, vlas, witloof of fruit met uitzondering van aardbeien. De Vlaamse Regering kan deze lijst aanvullen;
   22°[6 vanggewas: bladrammenas, boekweit, festulolium, gele mosterd, gras in onderzaai, grasklaver, graskruidenmengsel, grasland, graszoden, incarnaatklaver, Japanse haver, komkommerkruid, luzerne, nootzoetraapzaad, nyger, phacelia, rode klaver, sareptamosterd, snijrogge, sorghum, tagetes, voederkool (bladkool), winterhaver, winterraapzaad, witte klaver, zaaizaadgrassen, zomerhaver, zomerraapzaad, zwaardherik evenals alle mengsels die voor minimaal 75% bestaan uit een of meerdere van deze teelten. De Vlaamse Regering kan deze teeltenlijst wijzigen en nadere regels bepalen]6;
   23° [6 voorteelt: de voorteelt, vermeld in artikel 1, 45°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid]6.
   § 7. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de bodemeigenschappen". Het betreft de volgende definities:
   1° landbouwstreek: landbouwstreek als vermeld in het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk;
   2° textuurklasse P: textuurklasse Licht Zandleem als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;
   3° textuurklasse S: textuurklasse Lemig Zand als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;
   4° textuurklasse Z: textuurklasse Zand als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;
   5° zandgronden: de landbouwgronden die gelegen zijn in de landbouwstreek Vlaamse Zandstreek of de landbouwstreek Kempen, met uitzondering van de landbouwgronden die zowel gelegen zijn in de provincie Vlaams-Brabant als in de landbouwstreek Vlaamse Zandstreek. In afwijking hiervan wordt een perceel landbouwgrond niet aanzien als een zandgrond, als de landbouwer door een textuuranalyse van het betreffende perceel aantoont dat de textuurklasse van dat perceel niet textuurklasse P, S of Z is. De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels aangaande de wijze waarop landbouwers kunnen aantonen dat percelen geen zandgronden zijn;
   6° zure zandgrond: een bodem met een textuurklasse P, S of Z en een pH-KCl van maximum 6;
   7° zware kleigronden: al de landbouwgronden die gelegen zijn in de landbouwstreek Polders en de landbouwgronden gelegen in een door de Vlaamse Regering afgebakend gebied, waarvan de landbouwer aantoont dat deze vergelijkbare bodemkarakteristieken hebben. De Vlaamse Regering stelt nadere regels aangaande wat onder vergelijkbare bodemkarakteristieken wordt verstaan en aangaande de wijze waarop landbouwers uit het afgebakende gebied kunnen aantonen dat landbouwgronden vergelijkbare bodemkarakteristieken hebben.
   § 8. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan het thema "de dierlijke productie". Het betreft de volgende definities:
   1° diercategorie: een onderverdeling van een diersoort als vermeld in de tabel in artikel 27;
   2° diersoort: verzameling van dieren als vermeld in de tabel in artikel 27. Hierbij worden de volgende diersoorten onderscheiden:
   a) rundvee;
   b) varkens;
   c) pluimvee;
   d) paarden;
   e) andere;
   3° gemiddelde veebezetting: het gemiddeld aantal dieren dat op jaarbasis aanwezig is;
   4° GVE: grootvee-eenheid: een landbouwkundige omrekeningsfactor voor dieren. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, en stelt voor elke diercategorie de omrekeningsregels vast;
   5° vee: alle voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren die voorkomen op de lijst in artikel 27.
   § 9. De onder deze paragraaf vermelde definities zijn gerelateerd aan andere aspecten van dit decreet. Het betreft de volgende definities:
   [4 1° een beveiligde zending: een van de hiernavolgende betekeningswijzen:
   a) een aangetekend schrijven;
   b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
   c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld. Voor de communicatie die gebeurt in uitvoering van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, kan de Vlaamse Regering de voorwaarden bepalen waaronder een verzending via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket als een beveiligde zending beschouwd kan worden;]4
   [4 1° /1 wordt]4 erkend laboratorium: een laboratorium dat krachtens artikel 61, § 7, erkend is;
  [6 1° /2 gebiedscoalitie: lokaal samenwerkingsverband, dat zich bij voorkeur richt op gebieden in de gebiedstypes 2 en 3 of in de gebieden, vermeld in artikel 16, 17, 41bis of 41ter, en waarin een intensieve samenwerking wordt opgestart met alle in het betreffende gebied actieve actoren, met het oog op onder meer het onderzoeken van nieuwe maatregelen en het maken van afspraken over de synchronisatie van maatregelen die de realisatie van de doelstellingen van dit decreet kunnen verbeteren;]6
  [6 1° /3 gekwalificeerde adviesinstantie: een adviesinstantie die voldoet aan de voorwaarden en kwaliteitseisen, vermeld in artikel 61, § 9]6
   2° Mestbank: de afdeling Mestbank van de bij decreet van 21 december 1988 opgerichte Vlaamse Landmaatschappij;
   3° Meststoffendecreet: het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;
  [4 3° /1 nitraatresidu: de hoeveelheid nitraatstikstof gemeten in een bodem tussen 1 oktober en 15 november over een diepte van 0 tot 90 cm en uitgedrukt in kg nitraatstikstof per hectare. Deze hoeveelheid wordt bepaald volgens het methodenboek, vermeld in artikel 61, § 8;]4
   4° onlinepositiebepaling: een systeem dat op een geautomatiseerde wijze een plaatsbepaling van voorwerpen of personen verricht en deze informatie onmiddellijk ter beschikking stelt;
  [6 4° /1 opvolgingsorgaan: commissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende bij het mestbeleid betrokken middenveldorganisaties, zoals de landbouworganisaties en de milieuorganisaties, en de betrokken Vlaamse administraties, onder het voorzitterschap van een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister van Omgeving, en waarbinnen overleg gepleegd wordt aangaande de uitwerking van het mestbeleid in Vlaanderen. De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels;]6
   5° productiejaar: het jaar waarin de meststoffen werden geproduceerd, gebruikt of ingevoerd;
  [4 5° /1 nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau: een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15, § 4 tot en met § 9;]4
   6° [6 ...]6
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2015-12-18/24, art. 73, 013; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
[3]  <DVR 2017-06-30/08, art. 70, 015; Inwerkingtreding : 17-07-2017>
[4]  <DVR 2019-05-24/05, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[5]  <DVR 2024-01-26/27, art. 70, 024; Inwerkingtreding : 23-02-2024>
[6]  <DVR 2024-12-20/42, art. 5, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
  § 6. Les définitions reprises sous ce paragraphe se rapportent au thème des "différents types de cultures et de fertilisations". Il s'agit des définitions suivantes :
   1° champs : surfaces agricoles qui ne sont pas des prairies et qui sont utilisées pour les cultures agricoles ou horticoles au sens large, telles que les cultures arables, fruitières, maraîchères, ornementales et des plaques de gazon ;
   2° culture permanente : une culture permanente, telle que visée à l'article 4, alinéa premier, g) du règlement n° 1307/2013 du Parlement européen et du Conseil du 17 décembre 2013 établissant les règles relatives aux paiements directs en faveur des agriculteurs au titre des régimes de soutien relevant de la politique agricole commune et abrogeant le Règlement (CE) n° 637/2008 du Conseil et le Règlement (CE) n° 73/2009 du Conseil ;
   3° jachère : recouvrement spontané ou champs non ensemencés ;
  [2 3° /1 capacité de fixation de phosphates : la capacité du sol de fixer des phosphates oxalates extractibles, exprimés en mmol P par kg de terre séchée à l'air ;]2
   4° degré de saturation en phosphates : la quantité de phosphates oxalates extractibles dans un sol, exprimée en pourcentage de la capacité de fixation ;
  [4 4° /1 prairies semi-naturelles : les prairies suivantes :
   a) Ha : pelouse silicicole à agrostis ou prairies sur sols secs, acides et très pauvres en éléments nutritifs ;
   b) Hc : prairie humide peu ou non fertilisée dite " prairie de fauche à populage " ;
   c) Hd : pelouse calcaire dunale ;
   d) Hf : prairie humide sauvage à reine des prés ;
   e) Hj : prairies humides à détrempées avec colonie de joncs ;
   f) Hk : pelouse calcaire (pelouses sur sols secs, riches en minéraux mais pauvres en N et P) ;
   g) Hm : prairie humide non fertilisée à molinie, dite " prairies bleues ", prairies humides à tourbeuses sur sols sablonneux très pauvres en éléments nutritifs ;
   h) Hn: pelouse silicicole à nard ou pelouses rases ;
   i) Hu : prairie mésophile de fauche ;
   j) Hv : pelouse calaminaire ;
   4° /2 prairies potentiellement importantes : les prairies suivantes :
   a) Hp+K : pâture comptant de petits éléments paysagers de valeur riches en prairies, marais ou zones humides, p. ex. : Hp + Mr, Hp + Kn, Hp + Hc, Hp + K(Ae), Hp + K(Hc), Hp + K(Mr) ;
   b) Hp+ faune : surimpression ;
   c) Prairies Hp sur sols argileux et limoneux, relativement humides dans des vallées à haute priorité écologique (Hpriv) ;
   d) Hpr: complexe de prairies avec réseau dense de fossés et/ou micro-relief ;]4
   5° prairies Hp*, Hpr*, Hpr+Da, Hr : les prairies et herbages suivants :
   a) Hp* : prairie permanente riche en espèces ;
   b) Hpr* : prairie riche en espèces avec réseau dense de fossés et/ou microrelief ;
   c) Hpr+Da : prairies saumâtres avec dans les dépressions une végétation conditionnée par le milieu salin ;
   d) Hr : prairie mésophile rudéralisée déserte ;
   6° prairies Hpr*+Da : prairies saumâtres riches en especes avec réseau dense de fossés et/ou microrelief avec dans les dépressions une végétation conditionnée par le milieu salin ;
   7° prairies Hpr* avec éléments de Mr, Mc, Hu, Hc : prairie riche en espèces avec réseau dense de fossés et/ou microrelief avec éléments de végétation marécageuse ou [4 prairies qui sont semi-naturelles]4 ;
   8° légumes du groupe I : chou-fleur, céleri vert, chou blanc, chou frisé, chou pointu, poireau, brocoli, chou romanesco, chou rouge, chou de Milan, artichaut, chou de Chine, rhubarbe, céleri à couper ou autres choux à l'exception de choux fourragers et choux de Bruxelles. Le Gouvernement flamand peut [2 modifier ]2 la liste précitée ;
   9° légumes du groupe II : épinards, courgettes, laitue, céleri-rave, persil, ciboulette, basilic, cornichons, citrouilles, fenouil tubéreux, chou-rave, paksoi ou d'autres légumes qui ne resortissent pas à un groupe de culture, autre que les légumes du groupe II, visé au tableau à l'article 13, § 2, alinéa premier. Le Gouvernement flamand peut [2 modifier]2 la liste précitée ;
   10° légumes du groupe III : carottes, navets, rutabaga, betterave rouge, panais, radis noir à l'exception de radis oléifère, radis, raifort, scorsonères, persil à grosse racine, asperges, pois, haricots, aneth, cerfeuil, thym ou autres herbes aromatiques à l'exception du persil, de la ciboulette et du basilic.
   Le Gouvernement flamand peut modifier la liste précitée ;
   11° [4 ...]4
   12° culture principale : la culture qui est présente sur la parcelle au 31 mai d'une année ou, en l'absence d'une culture à cette date, la culture suivante qui est ensemencée sur la parcelle ;
   13° parcelle domiciliaire : parcelle cadastrale ou parcelles cadastrales situées dans les zones, visées à l'article 41bis pour autant qu'elles appartiennent à l'entreprise, à l'habitation autorisée, à l'étable ou aux étables de l'entreprise et qu'elles forment avec l'habitation autorisée, l'étable ou les étables un ensemble spatial ininterrompu. La délimitation de la parcelle domiciliaire s'effectue sur la base d'un usage spécifique clairement reconnaissable ou sur la base d'un élément clairement reconnaissable dans le paysage ;
   14° herbages intensifs : prairies ne relevant pas des définitions visées [4 aux points 4° /1, 4° /2, 5°, 6° et 7°]4 ;
  [4 14° /1 culture suivante à faible risque : une culture suivante qui n'est pas une culture spécifique et établie après une culture principale non sensible aux nitrates ;]4
   15° maïs précédé d'une récolte d'herbe ou de seigle fourrager : une combinaison de cultures dans le cadre de laquelle une culture principale de maïs sur la même parcelle est précédée, au cours de la même année, d'une culture précédente de prairie qui est uniquement fauchée ou une culture précédente de seigle fourrager. La culture précédente de prairie qui est uniquement fauchée ne peut être fauchée avant le 1er avril. La culture précédente de seigle fourrager ne peut être récoltée avant le 15 mars. L'herbe coupée ou le seigle fourrager récolté doit ensuite être enlevé de la parcelle ;
   16° culture suivante : la culture qui est cultivée après la culture principale sur la même parcelle et durant la même année ;
  [4 16° /1 culture non sensible aux nitrates : une culture telle que visée à l'article 124 de l'arrêté ministériel du 3 avril 2015 relatif à l'octroi de subventions à des contrats de gestion en application du Règlement (UE) n° 1305/2013 du Parlement européen et du Conseil du 17 décembre 2013 relatif au soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural, à l'exception du maïs grain ;]4
   17° valeur seuil des résidus de nitrate : la valeur seuil des résidus de nitrate telle que visée à l'article [4 15]4, § 1er, alinéa deux ;
   18° phosphate disponible pour les plantes : la quantité de phosphate extractible à travers une solution tamponnée d'acide acétique d'ammonium de lactate, exprimée en mg de P par 100 g de terre séchée à l'air ;
   19° [4 ...]4
   20° culture spécifique : fruits, culture ornementale ou arboriculture, fraises, légumes du groupe I, légumes du groupe II, légumes du groupe III, chou de Bruxelles ou plaques de gazon. Le Gouvernement flamand peut modifier la liste précitée ;
   21° culture à faible besoin d'azote : chicorée, échalotes, oignons, lin, chicon ou fruits, à l'exception des fraises. Le Gouvernement flamand peut compléter la liste précitée ;
   22° culture piège : un couvert végétal de la liste des cultures, telle qu'applicable dans la politique agricole commune, non légumineuse, un mélange de tels couverts végétaux ou un mélange d'herbe et de trèfle. Le Gouvernement flamand peut modifier cette liste de cultures et établir des modalités ;
   23° culture précédente: la culture qui est cultivée avant la culture principale sur la même parcelle et durant la même année ;
   § 7. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème des "caractéristiques du sol". Il s'agit des définitions suivantes :
   1° région agricole : région agricole telle que définie dans l'arrêté royal du 24 février 1951 fixant la délimitation des régions agricoles du Royaume ;
   2° classe texturale P : classe texturale légèrement limoneux, comme indiqué dans le triangle textural belge ;
   3° classe texturale S : classe texturale sable glaiseux, comme indiqué dans le triangle textural belge ;
   4° classe texturale Z : classe texturale sablonneuse, comme indiquée dans le triangle textural belge
   5° sols sablonneux : les surfaces agricoles situées dans la région agricole Région Sablonneuse flamande ou la Campine, à l'exception des surfaces agricoles se situant à la fois dans la province du Brabant flamand et dans la région agricole Région sablonneuse flamande. Par dérogation à la disposition précédente, une parcelle de surface agricole n'est pas considérée comme un sol sablonneux si l'agriculteur démontre par le biais d'une analyse texturale de la parcelle concernée que la classe texturale de cette parcelle n'est pas P, S ou Z. Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités suivant lesquelles les agriculteurs peuvent démontrer que leurs parcelles ne sont pas des sols sablonneux ;
   6° terres sablonneuses acides : un sol ayant une classe texturale P, S ou Z et un pH-KCl de 6 au maximum ;
   7° sols argileux lourds : toutes les surfaces agricoles situées dans la région agricole des Polders et les surfaces agricoles situées dans une zone délimitée par le Gouvernement flamand, pour lesquelles l'agriculteur démontre qu'ils affichent des caractéristiques de sol comparables. Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives à ce qu'il convient d'entendre par caractéristiques de sols comparables et à la manière dont les agriculteurs de la zone délimitée peuvent démontrer que les sols agricoles affichent des caractéristiques de sols comparables.
   § 8. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent au thème de la "production animale". Il s'agit des définitions suivantes :
   1° catégorie d'animaux : un sous-classement d'une espèce animale comme indiqué dans le tableau à l'article 27 ;
   2° espèce animale : ensemble d'animaux comme mentionné dans le tableau à l'article 27. On y distingue les espèces animales suivantes :
   a) bovins ;
   b) porcs ;
   c) volaille ;
   d) chevaux ;
   e) autres ;
   3° densité moyenne du bétail : le nombre moyen d'animaux présents sur base annuelle ;
   4° UGB : unité de gros bétail : un facteur de conversion agricole pour les animaux. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités et fixe les règles de conversion pour chaque catégorie d'animaux ;
   5° bétail : tous les animaux figurant sur la liste prévue à l'article 27 du présent décret, élevés à des fins d'usage ou de rapport ;
   § 9. Les définitions reprises sous le présent paragraphe se rapportent à d'autres aspects du présent décret. Il s'agit des définitions suivantes :
   [4 1° un envoi sécurisé : l'un des modes de signification suivants :
   a) une lettre recommandée ;
   b) une remise contre récépissé ;
   c) tout autre mode de signification autorisé par le Gouvernement flamand permettant d'établir la date de notification avec certitude. Pour la communication effectuée en exécution du présent décret et ses arrêtés d'exécution, le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités dont un envoi par le biais d'un guichet internet mis à disposition par la Mestbank si un envoi sécurisé peut être considéré ;]4
   [4 1° /1]4 laboratoire agréé : un laboratoire agréé en vertu de l'article 62, § 7 ;
   2° "Mestbank" : La section "Mestbank" de la "Vlaamse Landmaatschappij" créée par décret du 21 décembre 1988 ;
   3° Décret sur les Engrais : le décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais ;
  [4 3° /1 résidu de nitrates : la quantité d'azote nitrique mesurée dans un sol entre le 1er octobre et le 15 novembre sur une profondeur comprise entre 0 et 90 cm et exprimée en kg d'azote nitrique par hectare. Cette quantité est déterminée conformément au livre des méthodes tel que mentionné à l'article 61, § 8 ;]4
   4° positionnement en ligne : un système qui permet de déterminer automatiquement la localisation d'infrastructures ou de personnes et qui relaie cette information en direct ;
   5° année de production : l'année au cours de laquelle les engrais sont produits, utilisés ou importés ;
  [4 5° /1 évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise : évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise conformément à l'article 15, § 4 à § 9 ;]4
   6° groupe de qualité de l'eau : un lien de collaboration durable entre agriculteurs visant dans la [4 zone d'écoulement]4 concernée, dans des [4 zones d'écoulement]4 ou dans des parties de [4 zones d'écoulement]4, à permettre la réalisation des objectifs du présent décret.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 3, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 73, 013; En vigueur : 08-01-2016>
[3]  <DCFL 2017-06-30/08, art. 70, 015; En vigueur : 17-07-2017>
[4]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 3, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[5]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 70, 024; En vigueur : 23-02-2024>
[6]pas en français
Art.4. § 1. [6 De Vlaamse Landmaatschappij wordt belast met volgende taken:
   1° ondersteunende taken:
   a) in het kader van een klantvriendelijke en oplossingsgerichte administratie, het informeren van land- en tuinbouwers over hun mestproductie en over het gebruik van meststoffen op hun bedrijf. Deze begeleiding wordt gedaan in een partnerschap met het oog op het bereiken van de milieudoelstellingen;
   b) het geven van voorlichting over de productie van dierlijke mest en over de opbrenging op of in de bodem, het vervoer, de opslag, de bewerking en de verwerking van meststoffen;
   c) het bemiddelen in de verhandeling, het afnemen, het vervoer, de opslag, het bewerken of het verwerken van dierlijke mest;
   d) het stimuleren van de vraag naar een ecologisch verantwoord gebruik van meststoffen. De Vlaamse Landmaatschappij kan hiertoe, evenals voor de ontwikkeling van bijkomende infrastructuur voor mestopslag en voor het stimuleren van het gebruik van online-informaticatoepassingen in het kader van het mestinternetloket, overeenkomstig de Europese regels inzake staatsteun, toelagen verlenen onder meer aan landbouwers en mestvoerders;
   e) het verrichten, laten verrichten en stimuleren van toegepast wetenschappelijk onderzoek met het oog op een ecologisch, technologisch en economisch verantwoorde vermindering van het mestoverschot, oordeelkundige bemesting, de relatie tussen bemesting, bodem, lucht en water en de mestbewerking en ook ter ondersteuning van het beleid inzake normering en controle;
   f) het verstrekken van adviezen aan de Vlaamse Regering over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de productie van dierlijke mest en op het gebruik, de bewerking, de verwerking en de opslag van meststoffen;
   g) het uitreiken van mestverwerkingscertificaten als vermeld in artikel 29 en het registreren van de overdracht van deze mestverwerkingscertificaten;
   h) de toewijzing van nutriëntenemissierechten aan landbouwers, de registratie van de melding van overdracht van nutriëntenemissierechten en de aktename van de annulatie van nutriëntenemissierechten;
   i) het informeren van landbouwers over de door de Mestbank geregistreerde mestverhandelingen;
  [8 j) het ondersteunen van gebiedscoalities; ]8
   2° controletaken:
   a) het registreren van de aangegeven gegevens, onder meer ter bepaling van de mestoverschotten evenals het registreren van de gegevens aangaande het mestvervoer;
   b) de uitbouw en het beheer van een databank met betrekking tot de mestproblematiek en de uitbouw van een mestinternetloket;
   c) het erkennen van mestvoerders;
   d) het toezicht op en de controle van de naleving van de bepalingen van dit decreet;
   e) het optreden door de Mestbank als bevoegde autoriteit voor het Vlaamse Gewest in het kader van de verordening nr. 1013/2006, wat de in- en uitvoer van dierlijke mest betreft;
   f) het uitoefenen door de Mestbank van de taken en bevoegdheden, in het kader van de verordening nr. 1069/2009 en als vermeld in hoofdstuk II van de Overeenkomst van 16 januari 2014 tussen de Federale Staat en de Gewesten inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, wat meststoffen betreft;
   g) het opleggen en het innen van de administratieve geldboetes, vermeld in dit decreet;
   h) het uitoefenen van toezicht op de krachtens artikel 61, § 7, erkende laboratoria;
   3° begeleidende taken:
   a) bedrijfsspecifieke begeleiding met betrekking tot het milieu- en landbouwkundig optimaal gebruik van meststoffen op bedrijfsniveau en het toepassen van bemestingstechnieken en -adviezen, in functie van water- en bodemkwaliteit. Deze begeleiding gebeurt vrijwillig op vraag van de landbouwer;
   b) het aanreiken van en het begeleiden rond technische tools en rekenprogramma's voor een bemestingsmanagement op bedrijfsniveau, inzonderheid met betrekking tot nutriënten- en bodembeheer;
   c) breed informeren en sensibiliseren rond aspecten van oordeelkundige bemesting teneinde een goede water- en bodemkwaliteit te bekomen of te behouden.]6
  § 2. De Mestbank is belast met het verlenen van erkenningen, in het kader van de verordening [5 nr. 1069/2009]5, aan installaties die meststoffen bewerken of verwerken. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor deze erkenningen, en aangaande de manier waarop deze erkenningen worden aangevraagd, verleend, geschorst en geheel of gedeeltelijk kunnen worden ingetrokken.
  [3 ...]3
  [1 § 3. De Vlaamse Regering kan de [6 Vlaamse Landmaatschappij]6 met bijkomende taken belasten in het kader van de doelstellingen van dit decreet.]1
  [4 § 4. De [6 Vlaamse Landmaatschappij]6 kan voor de uitoefening van haar taken, als vermeld in § 1, in overeenstemming met [7 de bepalingen van de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens]7s, met administratieve overheden, diensten of andere derden gegevens uitwisselen of opvragen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van deze taken.
   De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast, onder meer met betrekking tot de aard van de gegevens die uitgewisseld of opgevraagd kunnen worden, tot de vorm waarin en de wijze waarop deze gegevens worden verwerkt en uitgewisseld.]4
  [6 § 5. De Vlaamse Regering kan, in afwijking van de bepalingen van dit decreet, voor bepaalde verplichtingen in het kader van dit decreet, zoals onder meer het bijhouden van registers, of voor bepaalde vormen van communicatie tussen de Vlaamse Landmaatschappij en de betrokken burgers, die gebeurt in het kader van dit decreet, bepalen dat deze verplichtingen of deze communicatie mag of moet gebeuren via e-mail, een internetloket of een andere vorm van gegevensuitwisseling.]6
  [8 § 6. Alle documenten die opgemaakt worden in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006 en alle bewijsstukken worden door de betrokkene vijf kalenderjaren bewaard en ter inzage gehouden, vanaf 1 januari die volgt op de datum waarop het document of bewijsstuk is opgemaakt.]8
  

Modifications

[1]  <DVR 2008-12-12/72, art. 63, 003; Inwerkingtreding : 14-02-2009>
[2]  <DVR 2010-12-23/39, art. 132, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
[3]  <DVR 2010-12-23/39, art. 133, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
[4]  <DVR 2011-05-06/01, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 13-05-2011>
[5]  <DVR 2014-02-28/11, art. 53, 010; Inwerkingtreding : 04-04-2014>
[6]  <DVR 2015-06-12/15, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[7]  <DVR 2018-06-08/04, art. 178, 017; Inwerkingtreding : 25-05-2018>
[8]  <DVR 2024-12-20/42, art. 7, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 4. § 1er. [6 La "Vlaamse Landmaatschappij" (Société terrienne flamande) est chargée des tâches suivantes :
   1° tâches de soutien :
   a) dans le cadre d'une administration conviviale et proactive, informer les agriculteurs et les horticulteurs sur leur production d'engrais et sur l'utilisation d'engrais dans leur entreprise. Cet accompagnement sous forme de partenariat vise à atteindre les objectifs environnementaux ;
   b) fournir des renseignements sur la production d'effluents d'élevage et sur l'épandage sur ou dans le sol, sur le transport, le stockage, la transformation et le traitement d'engrais ;
   c) servir d'intermédiaire lors des opérations d'échange, d'enlèvement, de transport, de stockage, de transformation ou de traitement des effluents d'élevage ;
   d) encourager la demande d'une utilisation écologique des engrais. A cet effet et à des fins de développement d'infrastructures supplémentaires pour le stockage du lisier et d'encouragement de l'utilisation d'applications informatiques en ligne dans le cadre du guichet Internet pour le lisier, la "Vlaamse Landmaatschappij" peut allouer des subventions à entre autres des agriculteurs et des transporteurs de lisier, conformément aux règles européennes concernant l'aide d'Etat ;
   e) effectuer, faire effectuer et encourager la recherche scientifique appliquée en vue d'une réduction justifiée sur le plan écologique, technologique et économique de l'excédent d'engrais, d'une fertilisation correcte, de la relation entre fertilisation, sol, air et eau et de la transformation et le traitement du lisier, et aussi en soutien de la politique concernant les normes et le contrôle ;
   f) livrer des avis au Gouvernement flamand sur toutes les matières liées à la production d'effluents d'élevage et à l'utilisation, à la transformation, au traitement et au stockage des engrais ;
   g) délivrer des certificats de traitement du lisier comme stipulé à l'article 29 et enregistrer le transfert de ces certificats de traitement d'effluents ;
   h) attribuer des droits d'émission d'éléments nutritionnels aux agriculteurs, enregistrer la notification de transfert des droits d'émission d'éléments nutritionnels et acter l'annulation des droits d'émission d'éléments nutritionnels ;
   i) informer les agriculteurs sur les échanges de lisier enregistrés par la "Mestbank" ;
   2° tâches de contrôle :
   a) l'enregistrement des données fournies, notamment pour déterminer les excédents d'engrais, ainsi que l'enregistrement des données concernant le transport d'engrais ;
   b) le développement et la gestion d'une base de données liée à la problématique du lisier et le développement d'un guichet Internet pour les engrais ;
   c) l'agrément de transporteurs de lisier ;
   d) la surveillance et le contrôle du respect des dispositions du présent décret ;
   e) l'intervention par la "Mestbank" en tant qu'autorité compétente pour la Région flamande dans le cadre du Règlement n° 1013/2006, pour ce qui concerne le transport entrant et sortant d'effluents d'élevage ;
   f) l'exécution par la "Mestbank" des tâches et des compétences, dans le cadre du règlement n° 1069/2009 et comme indiqué au Chapitre II de la Convention du 16 janvier 2014 entre l'Etat fédéral et les Régions sur les sous-produits animaux non destinés à la consommation humaine, pour ce qui concerne les engrais ;
   g) l'imposition et le recouvrement des amendes administratives, visées dans le présent décret ;
   h) la réalisation d'une surveillance des laboratoires agréés en vertu de l'article 61, § 7.
   3° tâches d'accompagnement :
   a) l'accompagnement spécifique à l'entreprise relatif à l'usage optimal, d'un point de vue environnemental et agricole, d'engrais au niveau de l'entreprise et l'application de techniques et d'avis de fertilisation en fonction de la qualité de l'eau et du sol. Cet accompagnement s'effectue sur une base volontaire à la demande de l'agriculteur ;
   b) la mise à disposition de et l'accompagnement en ce qui concerne des outils techniques et des tableurs pour le management de la fertilisation au niveau de l'entreprise, en particulier pour ce qui est de la gestion des éléments nutritifs et du sol ;
   c) la mise à disposition d'information et la sensibilisation à grande échelle sur les aspects d'une fertilisation judicieuse dans le but d'obtenir ou de conserver une bonne qualité de l'eau et du sol.]6
  § 2. La Mestbank est chargée d'octroyer des agréments, dans le cadre de l'ordonnance [5 n° 1069/2009]5, aux installations qui traitent ou manipulent des engrais. Le Gouvernement flamand fixe d'autres règles portant sur les conditions des ces agréments, et donc sur la manière dont ces agréments sont demandés, accordés, suspendus et peuvent être partiellement ou intégralement retirés.
  [3 ...]3
  [1 § 3. Le Gouvernement flamand peut charger la [6 Vlaamse Landmaatschappij]6 de missions supplémentaires dans le cadre des objectifs du présent décret.]1
  [4 § 4. Aux fins de l'exercice de ses tâches, telles que visées au § 1er, la [6 Vlaamse Landmaatschappij]6 peut, conformément aux [7 dispositions du règlement relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel]7, échanger avec ou demander aux autorités administratives, services ou d'autres tiers des données nécessaires à l'exécution de ces tâches.
   Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives, notamment, à la nature des données pouvant être échangées ou demandées, à la forme et la manière dont ces données sont traitées et échangées.]4
  [6 § 5. Par dérogation aux dispositions du présent décret et pour certaines obligations dans le cadre du présent décret, comme e.a. la tenue de registres ou pour certaines formes de communication entre la "Vlaamse Landmaatschappij" et les citoyens concernés, qui a lieu dans le cadre du présent décret, le Gouvernement flamand peut arrêter que ces obligations ou cette communication peut ou doit se faire par e-mail, un guichet Internet ou une autre forme d'échange de données.]6
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-12/72, art. 63, 003; En vigueur : 14-02-2009>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 132, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[3]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 133, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[4]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 4, 008; En vigueur : 13-05-2011>
[5]  <DCFL 2014-02-28/11, art. 53, 010; En vigueur : 04-04-2014>
[6]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 4, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[7]  <DCFL 2018-06-08/04, art. 178, 017; En vigueur : 25-05-2018>
Art.4bis. [1 1. De Vlaamse Landmaatschappij is de verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming, voor de persoonsgegevens die worden verwerkt voor de volgende doeleinden:
Art.5. Conformément à l'article 3, alinéa 1, de la directive nitrates, toutes les eaux de la Région flamande ont été renseignées comme des eaux influencées par la pollution ou qui pourraient être influencées si des mesures ne sont pas prises, conformément à l'article 5 de la directive nitrates.
HOOFDSTUK II. - De vaststelling van de verontreinigde en potentieel verontreinigde wateren en de aanwijzing van de kwetsbare zones water.
Section Ire. - La constatation d'eaux polluées et potentiellement polluées.
Afdeling I. - De vaststelling van de verontreinigde en potentieel verontreinigde wateren.
Art. 5. Conformément à l'article 3, alinéa 1, de la directive nitrates, toutes les eaux de la Région flamande ont été renseignées comme des eaux influencées par la pollution ou qui pourraient être influencées si des mesures ne sont pas prises, conformément à l'article 5 de la directive nitrates.
Art.5. Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de nitraatrichtlijn worden alle wateren in het Vlaamse Gewest aangeduid als wateren die door verontreiniging worden beïnvloed of zouden kunnen worden beïnvloed indien de maatregelen overeenkomstig artikel 5 van de nitraatrichtlijn achterwege blijven.
Art.7. § 1er. Le présent décret et ses arrêtés d'exécution comportent pour la zone classée sensible " eaux " le programme d'action visant :
Afdeling II. - De aanwijzing van de kwetsbare zones water.
Art. 6. L'ensemble du territoire de la Région flamande a été classé comme zone vulnérable " eaux ".
Art.6. Het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest wordt als kwetsbare zone water aangeduid.
  In afwijking van het eerste lid wordt door de Vlaamse Regering wanneer zulks dienstig is, doch ten minste om de vier jaar, de aanduiding van het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest als kwetsbare zone water opnieuw bezien en zo nodig herzien, teneinde rekening te houden met veranderingen en met bij de inwerkingtreding van dit decreet onvoorziene factoren.
Art. 7. § 1er. Le présent décret et ses arrêtés d'exécution comportent pour la zone classée sensible " eaux " le programme d'action visant :
  1° une réduction de la pollution aquatique provoquée par ou liée à des nitrates de sources agricoles;
  2° la prévention de nouvelles pollutions de cette nature.
  § 2. Pour apprécier l'efficacité des programmes d'action, le Gouvernement flamand dresse des programmes de contrôle adéquats et les exécute.
  § 3. Le Gouvernement flamand peut, conformément à la directive nitrates, arrêter de nouvelles règles concernant :
  1° la mise sur pied de programmes d'action;
  2° la mise sur pied et l'exécution de programmes de contrôle;
  3° la mise sur pied d'un ou plusieurs codes de bonnes pratiques agricoles;
  4° la mise sur pied d'un programme comportant une formation et des explications pour les agriculteurs, pour favoriser l'application du (des) code(s) de bonnes pratiques agricoles;
  5° l'information qui doit être communiquée à la Commission européenne, ainsi que la manière dont cela doit se dérouler.
Art.7. § 1. Dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten bevatten voor de aangewezen kwetsbare zone water het actieprogramma met het oog op :
Art.8.[1 § 1. L'épandage d'engrais du type I sur des surfaces agricoles couvertes de façon non permanente est interdit du [3 1]3 novembre au 15 janvier inclus.
HOOFDSTUK III. - Maatregelen van bijlage II en bijlage III van de nitraatrichtlijn.
Section II. - La capacité des tanks de stockage des effluents d'élevage et autres mesures de prévention de pollution de l'eau.
Afdeling I. - Periodes die niet geschikt zijn voor het op of in de bodem brengen van meststoffen.
Art. 8.[1 § 1. L'épandage d'engrais du type I sur des surfaces agricoles couvertes de façon non permanente est interdit du [3 1]3 novembre au 15 janvier inclus.
Art.8.[1 § 1. Het op of in de bodem brengen van meststoffen type 1 op niet permanent overkapte landbouwgronden is verboden vanaf [3 1]3 november tot en met 15 januari.
Art.10. Le stockage de lisier peut être organisé de la manière suivante :
Afdeling II. - De capaciteit van de opslagtanks voor dierlijke mest en andere maatregelen ter voorkoming van waterverontreiniging.
Art. 9.§ 1er. Une exploitation [1 dispose]1 d'une capacité de stockage de lisier pour le stockage des effluents d'élevage :
Art.9. § 1. Een bedrijf [1 beschikt]1 over een mestopslagcapaciteit voor de opslag van dierlijke mest :
  1° van ten minste 9 maanden voor dieren die steeds op stal staan;
  2° van ten minste 6 maanden voor dieren met buitenloop;
  3° van ten minste 3 maanden voor stalmest.
  De verplichting geldt niet indien de landbouwer kan aantonen dat elke hoeveelheid mest boven de werkelijke opslagcapaciteit op een voor het leefmilieu onschadelijke wijze zal worden verwijderd.
  Voor pluimvee waarvan de mest in de stal blijft en afgevoerd wordt na elke ronde geldt deze verplichting niet.
  De minimale opslagcapaciteit uitgedrukt in m3 wordt door de Vlaamse Regering bepaald in volume-eenheden naargelang de diersoort en het staltype.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, in overeenstemming met de bepalingen van bijlage II van de nitraatrichtlijn.
  § 2. Landbouwers die voor de teelt onder [3 permanente of niet]3 permanente overkapping gebruik maken van een groeimedium, dienen [1 ...]1 te beschikken over een opslagcapaciteit minstens overeenstemmend met de spuistroom geproduceerd gedurende 6 maanden.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, in overeenstemming met de bepalingen van bijlage II van de nitraatrichtlijn.
  De verplichting geldt niet indien de landbouwer kan aantonen dat elke hoeveelheid spuistroom boven de werkelijke opslagcapaciteit op een voor het leefmilieu onschadelijke wijze zal worden verwijderd.
  [2 § 3. Voor elk perceel waarop planten geteeld worden in trays of containers of via een andere teeltwijze waarbij planten in open lucht doch niet in volle grond geteeld worden, beschikt de landbouwer tegen 1 januari 2021 over een firstflushsysteem met een minimale opslagcapaciteit van 100 m3 per betrokken hectare.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen en kan de opslagcapaciteit aanpassen op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek.]2
  [3 De Vlaamse Regering kan, in afwijking van het eerste lid, toestaan dat er in plaats van een firstflushsysteem een ander systeem of andere techniek wordt toegepast, als op basis van wetenschappelijk onderzoek zou blijken dat, in het licht van de doelstellingen van dit decreet als vermeld in artikel 2, dit ander systeem of deze andere techniek minstens een even goed resultaat bereikt als een firstflushsysteem. De Vlaamse Regering kan hierbij een onderscheid maken tussen verschillende teelten of teeltmethodes.]3
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2019-05-24/05, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[3]  <DVR 2024-12-20/42, art. 10, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 10. Le stockage de lisier peut être organisé de la manière suivante :
  1° par des accords avec les agriculteurs qui disposent de capacités de stockage de lisier suffisantes;
  2° par la création d'infrastructures permettant de stocker les effluents d'élevage ou les eaux d'écoulement, individuellement ou sur la base d'un accord de coopération;
  3° par des accords avec des unités de traitement du lisier, où l'on a la garantie que la quantité d'effluents d'élevage ou d'eaux d'écoulement qui sera stockée sera réellement traitée;
  4° en traitant soi-même le lisier et en fournissant la preuve de ce traitement.
  Le Gouvernement flamand peut arrêter d'autres modalités en la matière.
Art.10. De mestopslag kan op de volgende wijze gerealiseerd worden :
  1° door overeenkomsten met landbouwers, die over voldoende mestopslagcapaciteit beschikken;
  2° door het plaatsen van inrichtingen, waarin dierlijke mest of spuistroom, kan opgeslagen worden, individueel of op basis van een samenwerkingsovereenkomst;
  3° door overeenkomsten met mestverwerkingseenheden, waarbij gewaarborgd wordt dat de hoeveelheid dierlijke mest of spuistroom, die zou moeten opgeslagen worden verwerkt wordt;
  4° door zelf de mest of spuistroom te verwerken en daarvan het bewijs te leveren.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
Art. 11. Le Gouvernement flamand arrête les règles de construction des bâtiments, infrastructures ou installations destinés à la transformation ou au traitement des effluents d'élevage, ou au stockage des effluents d'élevage, d'eaux d'écoulement ou de matières végétales telles que du fourrage ensilé, dans le but de prévenir la pollution de l'air par évaporation des composés azotés et la pollution de l'eau provoquée par l'écoulement ou la dispersion dans les eaux de surface et les eaux souterraines de liquides qui contiennent des effluents d'élevage, des eaux usées ou des eaux d'écoulement de matériaux végétaux stockés tels que le fourrage ensilé.
Art.11. De Vlaamse Regering stelt de bouwvoorschriften van de gebouwen, inrichtingen of installaties die bestemd zijn voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest, of voor de opslag van dierlijke mest, spuistroom of plantaardig materiaal zoals kuilvoeder, vast met het oog op het voorkomen van luchtverontreiniging door vervluchtiging van stikstofverbindingen en van waterverontreiniging veroorzaakt door het wegstromen en weglekken in grond- en oppervlaktewater van vloeistoffen die dierlijke mest, spuistroom of afvalwater van opgeslagen plantaardig materiaal zoals kuilvoeder bevatten.
Art.12.[1 § 1er. Les engrais ne peuvent être épandus que sur des surfaces agricoles ou milieux de culture et ne peuvent pas être écoulés ou déversés dans les égouts publics, les eaux de surface, les eaux souterraines, sur les voies publiques, les accotements ni sur aucun autre endroit hors des surfaces agricoles ou milieux de culture. Les engrais doivent être épandus sur les surfaces agricoles ou milieux de culture dans le respect de l'environnement conformément aux codes de bonnes pratiques agricoles.
Afdeling III. - De beperking van het op of in de bodem brengen van meststoffen overeenkomstig de goede landbouwpraktijken en rekening houdend met de kenmerken van de betrokken kwetsbare zone water.
Sous-section II. - Restrictions de l'épandage d'engrais.
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.13.[1 § 1er. La quantité d'éléments nutritionnels en provenance d'engrais qui peut être épandue par année sur les surfaces agricoles, en ce compris les excrétions des animaux au cours du pâturage, doit être limitée de manière à limiter la pollution par des nitrates de sources agricoles dans les eaux de surface et les eaux souterraines à moins de 50 mg de nitrate par litre et à prévenir l'eutrophisation des plans naturels d'eaux douces, d'autres masses d'eaux douces, d'estuaires, d'eaux côtières et d'eaux maritimes, et toute pollution de cette nature.
Art.12.[1 § 1. Meststoffen mogen enkel opgebracht worden op landbouwgrond of groeimedium en mogen niet geloosd of gestort worden in openbare rioleringen, in oppervlaktewateren, in grondwater, op openbare wegen, op bermen en op alle andere plaatsen die geen landbouwgrond of groeimedium zijn. De meststoffen moeten op landbouwgrond of op groeimedium op een milieukundig verantwoorde manier opgebracht worden overeenkomstig de codes van goede landbouwpraktijken.
Art.14.[1 § 1er. La Région flamande est répartie en quatre types de zone en fonction des données de la qualité de l'eau. Pour la répartition en types de zone, les zones d'écoulement des masses d'eau flamandes sont utilisées en tant qu'unité géographique. Chaque zone d'écoulement est répartie dans l'un des quatre types de zone sur la base des critères énoncés aux paragraphes 1 et 2.
Onderafdeling II. - Beperking van het op of in de bodem brengen van meststoffen.
Art. 13.[1 § 1er. La quantité d'éléments nutritionnels en provenance d'engrais qui peut être épandue par année sur les surfaces agricoles, en ce compris les excrétions des animaux au cours du pâturage, doit être limitée de manière à limiter la pollution par des nitrates de sources agricoles dans les eaux de surface et les eaux souterraines à moins de 50 mg de nitrate par litre et à prévenir l'eutrophisation des plans naturels d'eaux douces, d'autres masses d'eaux douces, d'estuaires, d'eaux côtières et d'eaux maritimes, et toute pollution de cette nature.
Art. 13. [1 § 1. De hoeveelheid nutriënten die met meststoffen per jaar op landbouwgrond mag opgebracht worden, met inbegrip van de uitscheiding door dieren bij begrazing, moet zodanig beperkt worden dat de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen zowel in grond- als in oppervlaktewater kleiner blijft dan 50 mg nitraat per liter en de eutrofiëring van natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa's, estuaria, kustwater en zeewater vermeden wordt en verdere verontreiniging van die aard voorkomen wordt.
   De hoeveelheid nutriënten die met meststoffen mag opgebracht worden, met inbegrip van de rechtstreekse uitscheiding door dieren bij begrazing, moet rekening houden met de bodemvoorraad en de mineralisatie.
   Per jaar mag op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond maximaal een hoeveelheid nutriënten opgebracht worden, die overeenkomt met de som van de maximale hoeveelheid nutriënten die op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
   § 2. De stikstofbemestingsnormen, uitgedrukt respectievelijk in kg N uit dierlijke mest per hectare en per jaar en in kg werkzame N per hectare en per jaar voor teelten op zandgronden of op niet-zandgronden worden vermeld in onderstaande tabel:
   Tabel 2. Stikstofbemestingsnormen voor teeltgroepen
Art. 14. [1 § 1er. La Région flamande est répartie en quatre types de zone en fonction des données de la qualité de l'eau. Pour la répartition en types de zone, les zones d'écoulement des masses d'eau flamandes sont utilisées en tant qu'unité géographique. Chaque zone d'écoulement est répartie dans l'un des quatre types de zone sur la base des critères énoncés aux paragraphes 1 et 2.
   En ce qui concerne les eaux de surface, sur la base des mesures du réseau de mesure du MAP des eaux de surfaces en zone agricole, exploité par la Société flamande de l'Environnement, pour les années d'hiver 2015-2016, 2016-2017 et 2017-2018, toutes les zones d'écoulement sont réparties dans l'une des quatre catégories ci-dessous, à savoir :
   1° catégorie 0 : zones d'écoulement où la concentration moyenne de nitrates dans les eaux de surface est inférieure ou égale à 18 mg de nitrates par litre ;
   2° catégorie 1 : zones d'écoulement où la concentration moyenne de nitrates dans les eaux de surface est supérieure à 18 mg de nitrates par litre et inférieure ou égale à 25 mg de nitrates par litre ;
   3° catégorie 2 : zones d'écoulement où la concentration moyenne de nitrates dans les eaux de surface est supérieure à 25 mg de nitrates par litre et inférieure ou égale à 30 mg de nitrates par litre ;
   4° catégorie 3 : zones d'écoulement où la concentration moyenne de nitrates dans les eaux de surface est supérieure à 30 mg de nitrates par litre.
   En ce qui concerne les eaux souterraines, toutes les zones d'écoulement sont réparties dans l'une des quatre classes suivantes. Pour la répartition des zones d'écoulement sur la base de la qualité des eaux souterraines, il est tenu compte des résultats semestriels de la mesure du taux de nitrates au niveau du premier filtre des puits du réseau de mesure des eaux souterraines phréatiques en zone agricole, exploité par la Société flamande de l'Environnement. Sur la base de l'état des eaux souterraines tel que déterminé en fonction des mesures des années calendaires 2015, 2016 et 2017 et de l'évaluation des tendances de la qualité des eaux souterraines telle que déterminée sur la base des données des 8 dernières campagnes de mesure, à savoir les campagnes de mesure menées lors des années calendaires 2014, 2015, 2016 et 2017, toutes les zones d'écoulement sont réparties dans l'une des quatre classes suivantes, à savoir :
   1° classe 0 : zones d'écoulement où la concentration de nitrates moyenne dans les eaux souterraines est :
   a) soit inférieure ou égale à 40 mg de nitrates par litre ;
   b) soit supérieure à 40 mg de nitrates par litre et inférieure ou égale à 50 mg de nitrates par litre et où l'évaluation des tendances n'indique pas une tendance à la hausse ;
   2° classe 1 : zones d'écoulement où la concentration de nitrates moyenne dans les eaux souterraines est :
   a) soit supérieure à 40 mg de nitrates par litre et inférieure ou égale à 50 mg de nitrates par litre et où l'évaluation des tendances indique une tendance à la hausse ;
   b) soit supérieure à 50 mg de nitrates par litre et où l'évaluation des tendances n'indique pas une tendance à la hausse significative ;
   3° classe 2 : zones d'écoulement où la concentration de nitrates moyenne dans les eaux souterraines est supérieure à 50 mg de nitrates par litre et inférieure ou égale à 60 mg de nitrates par litre et où l'évaluation des tendances indique une tendance à la hausse significative ;
   4° classe 3 : zones d'écoulement où la concentration de nitrates moyenne dans les eaux souterraines est supérieure à 60 mg de nitrates par litre où l'évaluation des tendances indique une tendance à la hausse significative.
   Sur la base de la répartition en catégories, conformément à l'alinéa 2 et à la répartition en classes conformément à l'alinéa 3, toutes les zones d'écoulement sont réparties dans l'un des quatre types de zone suivants, à savoir :
   1° type de zone 0 : zones d'écoulement réparties pour les eaux de surface dans la catégorie 0 et pour les eaux souterraines dans la classe 0, à l'exception des zones d'écoulement où le 90e percentile de l'ensemble des points de mesure du MAP d'eau de surface dans la zone d'écoulement dans les trois années d'hiver concernées est supérieur à 44,3 mg de nitrates par litre ;
   2° type de zone 1 :
   a) zones d'écoulement réparties pour les eaux de surface dans la catégorie 1 et pour les eaux souterraines dans la classe 0 ;
   b) zones d'écoulement réparties pour les eaux de surface dans la catégorie 0 et pour les eaux souterraines dans la classe 1 ;
   c) zones d'écoulement réparties pour les eaux souterraines dans la classe 0 et pour les eaux de surface dans la catégorie 0 et où le 90e percentile de l'ensemble des points de mesure du MAP d'eau de surface dans la zone d'écoulement dans les trois années d'hiver concernées est supérieur à 44,3 mg de nitrates par litre ;
   3° type de zone 2 :
   a) zones d'écoulement réparties pour les eaux de surface dans la catégorie 2 et pour les eaux souterraines dans la classe 0 ;
   b) zones d'écoulement réparties pour les eaux de surface dans la catégorie 1 et pour les eaux souterraines dans la classe 1 ;
   c) zones d'écoulement réparties pour les eaux souterraines dans la classe 2 et qui ne sont pas réparties dans la catégorie 3 pour les eaux de surface ;
   4° type de zone 3 :
   a) zones d'écoulement réparties pour les eaux de surface dans la catégorie 2 et qui ne sont pas réparties dans la classe 0 pour les eaux souterraines ;
   b) zones d'écoulement réparties pour les eaux de surface dans la catégorie 3 ;
   c) zones d'écoulement réparties pour les eaux souterraines dans la classe 3.
   Pour l'application du présent paragraphe, on entend par :
   1° une tendance à la hausse pour les eaux souterraines : une augmentation de la concentration de nitrates moyenne dans les eaux souterraines de plus de 3 mg de nitrates par litre sur une période de quatre ans déterminée sur la base des mesures des années calendaires 2014, 2015, 2016 et 2017 ;
   2° une tendance à la hausse significative pour les eaux souterraines: le coefficient de détermination de la régression linéaire, déterminé sur la base des mesures des années calendaires 2014, 2015, 2016 et 2017 est supérieur à 0,5.
   Pour la répartition des zones d'écoulement en types de zone, à partir de l'année 2019, la répartition telle que figurant dans la liste jointe en annexe 4 du présent décret sera d'application.
   § 2. La répartition en catégories conformément au paragraphe 1, alinéa 2, en classes conformément au paragraphe 1, alinéa 3 et en types de zone conformément au paragraphe 1, alinéa 4, est évaluée tous les deux ans selon les critères suivants :
   1° en ce qui concerne les eaux de surface, sur la base des critères tels que visés au paragraphe 1, alinéa 2, étant entendu que :
   a) les mesures sur la base desquelles l'évaluation et la répartition en catégories seront effectuées, y compris l'évaluation visée au point b), seront les mesures des deux dernières années d'hiver à ce moment ;
   b) une zone d'écoulement où la concentration de nitrates moyenne dans les eaux de surface est supérieure à 14 mg de nitrates par litre et inférieure ou égale à 18 mg de nitrates par litre et où la concentration de nitrates moyenne dans les eaux de surface sur la base des mesures des deux dernières années d'hiver a augmenté de plus de 2 mg de nitrates par litre au cours de la période complète de deux ans, est répartie pour les eaux de surface dans la catégorie 1 ;
   2° pour ce qui concerne les eaux souterraines, sur la base des critères visés au paragraphe 1, alinéa 3, étant entendu que les mesures sur la base desquelles l'évaluation et la répartition en catégories seront effectuées sont, pour déterminer la concentration de nitrates moyenne, les mesures des deux dernières années calendaires à ce moment et pour l'évaluation des tendances les mesures des quatre dernières années calendaires à ce moment.
   Le Gouvernement flamand peut déterminer les modalités et procède dans le cadre de l'évaluation bisannuelle visée à l'alinéa 1er à une nouvelle répartition des zones d'écoulement en types de zone qui s'appliquera par dérogation à la répartition visée dans la liste jointe en tant qu'annexe 4 du présent décret.
   § 3. L'agriculteur s'assure sur toutes ses surfaces agricoles appartenant à l'entreprise non situées en type de zone 0, qui ne sont pas des sols argileux lourds et dont la culture principale a été récoltée au plus tard le 31 août, qu'une culture piège est toujours ensemencée au plus tard le 15 septembre, hormis sur les parcelles sur lesquelles une culture suivante est ensemencée.
   La culture piège, telle que visée à l'alinéa 1er, est maintenue au moins jusqu'aux dates suivantes :
   1° sur les sols argileux lourds : maintenir au moins jusqu'au 15 octobre inclus ;
   2° sur les parcelles situées dans la région agricole " Région limoneuse ", qui ne sont pas des sols argileux lourds : maintenir au moins jusqu'au 30 novembre inclus ;
   3° sur les parcelles, autres que celles visées aux points 1° et 2° : maintenir au moins jusqu'au 31 janvier inclus de l'année suivante.
   § 4. Dans les types de zone 2 et 3, les mesures suivantes s'appliquent :
   1° la fertilisation est uniquement autorisée sur les parcelles où l'agriculteur dont l'entreprise détient le sol en question cultive également la culture principale sur la parcelle en question ;
   2° la fertilisation autorisée, exprimée en kg de N actif, pouvant être épandue en application du présent décret et des contrats de gestions d'application est :
   a) réduite de 5% en 2019 sur les parcelles situées en type de zone 3 ;
   b) réduite de 5% en 2020 sur les parcelles situées en type de zone 2 ;
   c) réduite de 10% en 2020 sur les parcelles situées en type de zone 3 ;
   d) réduite de 5% en 2021 sur les parcelles situées en type de zone 2 ;
   e) réduite de 15% en 2021 sur les parcelles situées en type de zone 3 ;
   f) réduite de 10% à partir de 2022 sur les parcelles situées en type de zone 2 ;
   g) réduite de 20% à partir de 2022 sur les parcelles situées en type de zone 3 ;
   3° le pourcentage de la superficie sur laquelle est cultivée une culture piège ou une culture suivante à faible risque est :
   a) en 2019, pour les zones d'écoulement situées en type de zone 2, au moins égal au pourcentage de référence de l'agriculteur concerné ;
   b) en 2019, pour les zones d'écoulement situées en type de zone 3, au moins le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné augmenté de 5% ;
   c) en 2020, pour les zones d'écoulement situées en type de zone 2, au moins le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné augmenté de 5% ;
   d) en 2020, pour les zones d'écoulement situées en type de zone 3, au moins le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné augmenté de 10% ;
   e) en 2021, pour les zones d'écoulement situées en type de zone 2, au moins le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné augmenté de 5% ;
   f) en 2021, pour les zones d'écoulement situées en type de zone 3, au moins le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné augmenté de 15% ;
   g) à partir de 2022, pour les zones d'écoulement situées en type de zone 2, au moins le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné augmenté de 10% ;
   h) à partir de 2022, pour les zones d'écoulement situées en type de zone 3, au moins le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné augmenté de 20% ;
   4° à partir du 1er août d'une année calendaire donnée, le transport d'effluents d'élevage liquides vers une parcelle située en type de zone 2 ou 3 sur laquelle est établie une culture qui n'est pas une culture permanente ou une prairie, est effectué conformément à l'article 48.
   Le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné, conformément à l'alinéa 1er, 3°, est déterminé sur la base des données issues de la demande unique, telles que connues au 1er janvier 2019, pour les années calendaires 2016, 2017 et 2018.
   Pour les années calendaires 2016, 2017 et 2018, une superficie de référence, exprimée en pour cent, est calculée comme suit pour chaque agriculteur :
   1° la superficie de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, exprimée en hectare, est tout d'abord déterminée pour chaque année calendaire concernée. Elle doit répondre à l'ensemble des conditions suivantes :
   a) elle concerne des surfaces agricoles situées en type de zone 2 ou 3, conformément à la répartition telle que mentionnée à l'annexe 4 ;
   b) elle ne concerne pas des surfaces agricoles sur lesquelles la culture est réalisée sous couverture, à l'aide de produits activant la croissance ou en containers ;
   c) la culture principale établie sur les surfaces agricoles concernées n'est pas une culture permanente, une culture pluriannuelle ou une prairie permanente ;
   d) elle ne concerne pas des surfaces non agricoles pâturées avec un contrat d'utilisation, des parcs de jardins familiaux, une piste d'atterrissage non praticable, une zone de sécurité ou un aérodrome ;
   2° ensuite, le nombre d'hectares qui remplit l'une des conditions suivantes est déterminé à partir du nombre d'hectares tel que mentionné au point 1° :
   a) elle concerne une parcelle de surfaces agricoles sur laquelle la culture principale est une prairie et sur laquelle aucune culture précédente ou culture suivante autre qu'une prairie n'est établie ;
   b) elle concerne une parcelle de surfaces agricoles sur laquelle la culture principale est une culture non sensible aux nitrates suivie par une culture suivante. La culture en question n'est pas une culture piège ou une culture spécifique ;
   c) elle concerne une parcelle de surfaces agricoles sur laquelle une culture piège est établie en tant que seule culture suivante après une culture principale non tardive ;
   d) elle concerne une parcelle de surfaces agricoles sur laquelle une culture piège est établie en tant que seule culture suivante après une culture principale de maïs, de pommes de terre non hâtives ou de plants de pommes de terre ;
   3° enfin, on détermine le pourcentage d'hectares, visé au point 1°, auquel correspond le nombre d'hectares, visé au point 2°.
   On calcule la moyenne de la superficie de référence, exprimée en pour cent, pour un agriculteur concerné, pour l'année calendaire 2016, de la superficie de référence, exprimée en pour cent, pour un agriculteur concerné, pour l'année calendaire 2017 et de la superficie de référence exprimée en pour cent, pour un agriculteur concerné, pour l'année calendaire 2018, calculée conformément à l'alinéa 3. Cette moyenne sert de pourcentage de référence de l'agriculteur concerné tel que visé à l'alinéa 1er, 3°, étant entendu que :
   1° si aucune superficie de référence, exprimée en pour cent, ne peut être établie conformément à l'alinéa 3, pour l'agriculteur concerné pour l'année calendaire 2016, 2017 ou 2018, alors :
   a) si, pour deux des années en question, une superficie de référence, exprimée en pour cent, peut être établie conformément à l'alinéa 3, le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné, visé à l'alinéa 1er, 3°, défini comme la moyenne de la superficie de référence, exprimée en pour cent, pour l'agriculteur concerné, pour les deux années en question, est calculé conformément à l'alinéa 3 ;
   b) si, pour uniquement l'une des années en question, une superficie de référence, exprimée en pour cent, peut être établie conformément à l'alinéa 3, le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné, visé à l'alinéa 1er, point 3°, assimilé à la superficie de référence, exprimée en pour cent, pour l'agriculteur concerné, pour cette année en question, est défini conformément à l'alinéa 3 ;
   2° si aucune superficie de référence, exprimée en pour cent, ne peut être calculée conformément à l'alinéa 3 pour l'agriculteur concerné pour aucune des années calendaires 2016, 2017 ou 2018, le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné est calculé annuellement comme suit :
   a) pour chaque zone d'écoulement, située en type de zone 2 ou 3, dans laquelle, au cours de l'année concernée, sont situées une ou plusieurs parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, la superficie de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, exprimée en hectares, qui satisfait à toutes les conditions énoncées à l'alinéa 3, 1 °, a), b), c) et d), est déterminée ;
   b) pour chaque zone d'écoulement, le nombre d'hectares, établi conformément au point a), est multiplié par le pourcentage de référence repris pour la zone d'écoulement concernée dans le tableau, joint en annexe 3 du présent décret ;
   c) le nombre d'hectares, établi conformément au point a), pour chaque zone d'écoulement est ajouté ;
   d) le nombre d'hectares, établi conformément au point b), pour chaque zone d'écoulement est ajouté ;
   e) enfin, le pourcentage du nombre d'hectares, visé au point c) auquel correspond le nombre d'hectares, visé au point d), est établi. Ce pourcentage sert de pourcentage de référence de l'agriculteur concerné au cours de l'année calendaire en question.
   Si le pourcentage de référence d'un agriculteur, calculé conformément à l'alinéa 4, est inférieur à 20%, le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné, par dérogation à l'alinéa 4, s'élève à 20%.
   Pour l'application du présent paragraphe, on entend par :
   1° culture pluriannuelle : une culture telle que visée à l'article 84, § 13, b), ou rhubarbe ;
   2° pâturage permanent : pâturage permanent tel que visé à l'article 4, alinéa 1er, h) du règlement n° 1307/2013 du Parlement européen et du Conseil du 17 décembre 2013 établissant les règles relatives aux paiements directs en faveur des agriculteurs au titre des régimes de soutien relevant de la politique agricole commune et abrogeant le Règlement (CE) n° 637/2008 du Conseil et le Règlement (CE) n° 73/2009 du Conseil ;
   3° une culture principale non tardive : une culture principale appartenant à l'une des cultures suivantes :
   a) froment d'hiver ;
   b) triticale ;
   c) une céréale à l'exception de l'avoine japonais, du sarrasin, du sorgho, du quinoa, du millet, de l'alpiste, du seigle fourrager et du sorgho du Soudan ;
   d) une culture de lin oléagineux qui n'est pas du lin textile ;
   e) du lin textile destiné à la production de fibres ;
   f) colza d'hiver ;
   g) colza de printemps ;
   h) oignons ;
   i) pommes de terre hâtives ;
   j) pommes de terre primeur ;
   k) pois ;
   l) épinards ;
   m) carottes hâtives ;
   n) tabac.
   Le Gouvernement flamand peut fixer d'autres modalités concernant la méthode de calcul du pourcentage de référence d'un agriculteur et peut établir une méthode de calcul divergente du pourcentage de référence pour les agriculteurs dont la structure d'exploitation est modifiée ou dans le cadre de l'évaluation bisannuelle des types de zone tels que visés au paragraphe 2.
   § 5. Un agriculteur peut être exonéré de l'application d'une ou de plusieurs des mesures telles que visées au paragraphe 4, alinéa 1er, 2°, 3° et 4°, s'il applique une ou plusieurs mesures équivalentes, figurant dans la liste des mesures équivalentes.
   Une mesure équivalente est une mesure d'atténuation alternative à l'origine :
   1° seule ou combinée à d'autres mesures équivalentes, d'une réduction des pertes d'azote au moins comparable à la réduction provoquée par la mesure, visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 2° ou 3°, pour laquelle il souhaite être exonéré ;
   2° seule ou combinée à d'autres mesures équivalentes, d'un suivi de la fertilisation au moyen d'effluents d'élevage liquides au moins comparable au suivi provoqué par la mesure, visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 4°, pour laquelle il souhaite être exonéré.
   Après avoir reçu l'avis de la commission d'évaluation des mesures équivalentes, une liste des mesures équivalentes possibles est établie. Cette liste comprendra pour chaque mesure y figurant :
   1° une description plus détaillée de la mesure ;
   2° le cas échéant les conditions annexes à respecter afin que la mesure concernée puisse être considérée comme une mesure équivalente ;
   3° le poids de la mesure en question est mentionné, à savoir la mesure ou partie de mesure telle que visée au paragraphe 4 pour laquelle l'agriculteur est exonéré et pendant quelle période, moyennant le respect de la mesure équivalente en question.
   Préalablement à l'inscription d'une mesure sur la liste des mesures équivalentes, sur la base des connaissances scientifiques les plus récentes, la commission d'évaluation des mesures équivalentes rendra un avis au ministre flamand compétent pour l'environnement en ce qui concerne l'effet de la mesure concernée sur la réduction des pertes d'azote, le cas échéant en ce qui concerne les conditions annexes qui doivent être applicables afin qu'une mesure puisse être considérée comme une mesure équivalente et en ce qui concerne le poids qui est attaché à la mesure en question.
   La commission d'évaluation des mesures équivalentes est composée de plusieurs experts du domaine de la fertilisation, des sols, de l'eau, de l'environnement et de l'agriculture. Les membres de la commission d'évaluation des mesures équivalentes sont nommés par le ministre flamand compétent pour l'environnement. La commission est composée comme suit :
   1° cinq représentants de l'institution scientifique, dont au moins un représentant d'une université ou d'un institut de recherche étranger et au moins un représentant de l'institut de recherche pour l'agriculture et la pêche ;
   2° deux représentants de la Société flamande terrienne, dont un assume la fonction de secrétaire de la commission ;
   3° un représentant de la Société flamande de l'Environnement ;
   4° deux représentants du Département Agriculture et Pêche du Ministère flamand de l'Agriculture et de la Pêche ;
   5° un représentant du Département de l'Environnement et de l'Aménagement du Territoire du Ministère flamand de l'Aménagement du Territoire.
   Le ministre flamand qui a l'environnement dans ses attributions nomme :
   1° un président parmi les membres visés à l'alinéa 5, 1° ;
   2° un membre effectif et un suppléant pour chaque membre.
   Tout intéressé peut soumettre pour avis et expliquer une ou plusieurs mesures à la commission des mesures équivalentes. La commission des mesures équivalentes entend l'intéressé qui soumet pour avis les mesures concernées, ainsi que, le cas échéant, des experts en ce qui concerne les mesures soumises pour avis.
   La commission des mesures équivalentes établit un règlement d'ordre intérieur.
   L'agriculteur qui souhaite appliquer des mesures équivalentes telles que visées à l'alinéa 1er doit en introduire la demande auprès de la Mestbank. La demande doit être introduite au plus tard le 15 février de l'année X auprès de la Mestbank via le guichet internet mis à disposition par la Mestbank. L'agriculteur signale dans sa demande les mesures équivalentes telles que figurant dans la liste, conformément à l'alinéa 3, qu'il souhaite appliquer au cours de l'année concernée et les mesures telles que visées au paragraphe 4 pour lesquelles il souhaite être exonéré.
   La demande d'application des mesures équivalentes, conformément à l'alinéa 9, doit respecter les conditions suivantes :
   1° si au cours de l'année X-1 l'agriculteur était exonéré de l'application de l'une ou de plusieurs des mesures telles que visées au paragraphe 4, sur la base d'une exonération, telle que visée à l'alinéa 1er, l'agriculteur doit alors avoir correctement appliqué les mesures équivalentes qu'il a dû appliquer en exécution de cette exonération pour l'année X-1 ;
   2° au cours de l'année X, l'agriculteur concerné a satisfait dans les délais à son obligation de déclaration visée à l'article 23 ;
   3° au cours de l'année X, l'agriculteur ne relève pas du champ d'application du paragraphe 9 ;
   4° la ou les mesures équivalentes mentionnées par l'agriculteur dans sa demande, telle que visée à l'alinéa 9 :
   a) doivent, compte tenu du poids de la/des mesures en question, conformément à l'alinéa 3, être au moins équivalentes à la mesure, telle que visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 2°, 3° ou 4°, pour laquelle l'agriculteur souhaite être exonéré ;
   b) ne peuvent pas être en contradiction avec les obligations que l'agriculteur concerné est tenu de respecter, en exécution du présent décret ou d'un audit conformément à l'article 62.
   La Mestbank évalue les demandes reçues et signale à l'agriculteur si sa demande est valable au plus tard le 31 mars par le biais du guichet internet mis à disposition par la Mestbank. Une demande telle que visée à l'alinéa 9 n'est pas valable s'il n'est pas satisfait à une ou plusieurs des conditions telles que visées à l'alinéa 10. Si la demande, telle que visée à l'alinéa 9, concerne plusieurs mesures, telles que visées au paragraphe 4, la Mestbank évalue pour chaque mesure telle que visée au paragraphe 4 pour laquelle l'agriculteur souhaite être exonéré si la demande est valable. L'agriculteur peut introduire un recours contre cette décision au plus tard le 30 avril. Le recours doit être adressé au chef de division de la Mestbank par envoi sécurisé. Le chef de division de la Mestbank prend une décision dans les 90 jours suivant la date d'expédition de l'envoi sécurisé. La décision est notifiée à l'auteur du recours via le guichet internet mis à disposition par la Mestbank. L'introduction d'un recours ne suspend pas la décision attaquée.
   Le Gouvernement flamand détermine les modalités d'application du présent paragraphe, y compris :
   1° les modalités de fonctionnement de la commission d'évaluation des mesures équivalentes et le contenu minimum de son règlement d'ordre intérieur ;
   2° la prise en charge des frais de déplacement de ses membres et le montant des jetons de présence octroyés aux membres ;
   3° la manière dont la liste des mesures équivalentes est établie, déterminée et évaluée.
   § 6. Une exploitation, à laquelle appartient une surface agricole, peut introduire une demande d'exonération des mesures, visées au paragraphe 4, alinéa 1er, 2°, 3° et 4°, à condition de procéder à une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'exploitation.
   La demande d'exonération visée à alinéa 1er doit remplir les conditions suivantes :
   1° l'agriculteur a procédé au cours de l'année X-1 à une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'exploitation dont le résultat est positif conformément à l'article 15, § 9 ;
   2° au cours de l'année X-1 :
   a) aucune infraction n'a été commise soit par l'agriculteur concerné, soit dans l'exploitation concernée, soit sur les surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, aux dispositions des articles 8, 12, 13, 20, 21 ou 22 du présent décret, à l'article 5.9.2.1, 5.9.2.2, 5.9.2.3, 5.9.2.4, 5.9.8.5, 5.28.2.2 ou 5.28.2.3 du titre II du Vlarem, ou à l'article 1.3.2.2, § 1, 1° et 3°, du décret du 18 juillet 2003 relatif à la politique intégrée de l'eau, coordonné le 15 juin 2018 ;
   b) l'agriculteur concerné n'a pas été assujetti à une mesure, à une correction, à une autre composition d'engrais, à une restriction de l'écoulement, à un traitement supplémentaire des engrais ou à une réduction, tels que visés à l'article 62 ni à une amende administrative, telle que visée à l'article 63, [2 § 1er, § 3]2, ou § 5 ;
   3° [2 au cours de l'année X, soit l'agriculteur concerné a satisfait dans les délais à son obligation de déclaration, visée à l'article 23, soit une amende administrative, visée à l'article 63, § 6, a été infligée à l'agriculteur concerné, pour laquelle le report d'un montant de 200 euros a été converti de plein droit en une annulation, conformément à l'article 63, § 6, alinéa 4]2 ;
   4° au cours de l'année X, l'agriculteur ne relève pas du champ d'application du paragraphe 9.
   L'agriculteur qui souhaite obtenir une exonération telle que visée à l'alinéa 1er en introduit la demande auprès de la Mestbank. La demande doit être introduite au plus tard le 15 février de l'année X auprès de la Mestbank via le guichet internet mis à disposition par la Mestbank. L'agriculteur qui au cours de l'année X-1 n'est pas encore soumis à l'obligation de procéder à une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'exploitation et qui au cours de l'année X souhaite demander une exonération telle que visée à l'alinéa 1er le notifie à la Mestbank, au plus tard le 1er juin de l'année X-1, via le guichet internet mis à disposition par la Mestbank. Un agriculteur peut retirer cette notification jusqu'au 1er juin de l'année X-1 au plus tard. Tout agriculteur qui, au 2 juin de l'année X-1, dispose d'une notification non retirée est contraint de procéder à l'évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'exploitation. Cette évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'exploitation est menée conformément à l'article 15.
   Par dérogation à l'alinéa 2, 1°, et à l'alinéa 3, un agriculteur est réputé de plein droit introduire une demande d'exonération telle que visée à l'alinéa 1er pour l'année X s'il satisfait aux deux conditions suivantes :
   1° au cours de l'année X-1 l'agriculteur était exonéré des mesures, visées au paragraphe 4, alinéa 1er, 2°, 3° et 4°, sur la base d'une demande telle que visée dans le présent paragraphe ;
   2° au cours de l'année X-1 l'agriculteur n'a pas procédé à une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'exploitation, dont le résultat n'est pas positif conformément à l'article 15, § 9.
   Un agriculteur peut retirer sa demande d'exonération telle que visée à l'alinéa 1er jusqu'au 15 février de l'année X au plus tard.
   Pour chaque demande déclarée valable, la Mestbank indique la parcelle de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise sur laquelle l'agriculteur doit faire déterminer le niveau de résidus de nitrates. L'agriculteur dont la demande a été déclarée valable est tenu de faire déterminer le niveau de résidus de nitrates sur la parcelle indiquée par la Mestbank.
   Par dérogation à l'alinéa 6, un agriculteur est tenu au cours de l'année X de faire déterminer le niveau de résidus de nitrates au niveau de l'exploitation s'il relève de l'une des deux situations suivantes :
   1° la différence de superficie entre les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, exprimée en hectare, au cours de l'année Y et la superficie de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, exprimée en hectare, au cours de l'année X, est supérieure à 25% ou à 10 hectares. Pour l'application de cette condition, l'année Y est la dernière année au cours de laquelle l'intéressé a fait procéder à une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'exploitation, dont le résultat était positif conformément à l'article 15, § 9 ;
   2° ou si les trois conditions ci-dessous sont remplies :
   a) au cours de l'année X-1, l'agriculteur était exonéré des mesures, telles que visées au paragraphe 4, alinéa 1er, 2°, 3° et 4°, sur la base d'une demande, telle que visée dans le présent paragraphe, et était tenu en exécution de sa demande, telle que visée dans le présent paragraphe, de déterminer le niveau de résidus de nitrates uniquement sur une des parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise ;
   b) au cours de l'année X-1 l'agriculteur n'a pas fait déterminer le niveau de résidus de nitrates au niveau de l'entreprise ;
   c) le résultat de l'évaluation des résidus de nitrates sur la parcelle de surfaces agricoles appartenant à son entreprise indiquée par la Mestbank telle que visée au point a) était supérieur au premier seuil correspondant tel que visé à l'article 15, § 1.
   Un agriculteur dont la demande est déclarée valable est exonéré pour l'année X des mesures telles que visées au paragraphe 4, alinéa 1er, 2°, 3° et 4°.
   La Mestbank évalue les demandes reçues et signale à l'agriculteur si sa demande est valable au plus tard le 31 mars par le biais du guichet internet mis à disposition par la Mestbank. Une demande telle que visée à l'alinéa 3 ou 4 n'est pas valable s'il n'est pas satisfait à une ou plusieurs des conditions telles que visées à l'alinéa 2. L'agriculteur peut introduire un recours contre cette décision au plus tard le 30 avril. Le recours doit être adressé au chef de division de la Mestbank par envoi sécurisé. Le chef de division de la Mestbank prend une décision dans les 90 jours suivant la date d'expédition de l'envoi sécurisé. La décision est notifiée à l'auteur du recours via le guichet internet mis à disposition par la Mestbank. L'introduction d'un recours ne suspend pas la décision attaquée.
   Dans les régions où une évaluation intermédiaire, telle que visée au paragraphe 2, révèle une diminution de la qualité de l'eau, le Gouvernement flamand peut restreindre l'application de ce paragraphe ou y lier des conditions supplémentaires.
  [3 Dans le cadre de la conversion d'un agriculteur constitué de plusieurs exploitants en un ou plusieurs nouveaux agriculteurs constitué(s) d'un seul exploitant, l'exploitant de chaque nouvel agriculteur faisant partie de l'agriculteur constitué de plusieurs exploitants, chaque nouvel agriculteur a, au cours de l'année X de la conversion, aux fins de l'application du présent paragraphe, le même statut juridique que celui qu'aurait eu l'agriculteur constitué de plusieurs exploitants s'il n'avait pas été converti. La détermination du statut juridique correspondant du nouvel agriculteur pour l'année X+1 et les années suivantes est effectuée conformément au présent article. Aux fins de l'application de l'alinéa 7, la différence de superficie est calculée entre les parcelles agricoles de l'agriculteur constitué de plusieurs exploitants appartenant à l'entreprise, exprimées en hectares, au cours de l'année Y et les parcelles agricoles du nouvel agriculteur appartenant à l'entreprise, exprimées en hectares, au cours de l'année X.]3
   § 7. Pour l'application de la mesure, visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 2°, :
   1° la fertilisation autorisée, exprimée en kg de N actif, pouvant être épandue en application des articles 12, 13, 16, 17, 41bis, § 1 à § 8 inclus, et 41ter, du présent décret et des contrats de gestion applicables, est déterminée pour chaque parcelle de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise ;
   2° la quantité d'engrais pouvant être épandue au niveau de l'exploitation sur les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise est ensuite réduite conformément au paragraphe 4, alinéa 1er, 2°, et au paragraphe 9. Pour cela :
   a) la fertilisation autorisée, exprimée en kg de N actif, déterminée conformément au point 1°, pour les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise situées en type de zone 2 est diminuée du pourcentage correspondant tel que visé au paragraphe 4, alinéa 1er, 2°. Par dérogation à ce point, dans le cas visé au paragraphe 9, 1°, la fertilisation autorisée, exprimée en kg de N actif, déterminée conformément au point 1°, pour les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise situées en type de zone 2 est diminuée de la baisse applicable pour l'exploitation en question au 1er janvier 2019, conformément à l'article 14, § 7 ou § 8, de ce décret, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 18 décembre 2015 ;
   b) la fertilisation autorisée, exprimée en kg de N actif, déterminée conformément au point 1°, pour les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise situées en type de zone 3 est diminuée du pourcentage correspondant tel que visé au paragraphe 4, alinéa 1er, 2°. Par dérogation à ce point, dans le cas visé au paragraphe 9, 2°, la fertilisation autorisée, exprimée en kg de N actif, déterminée conformément au point 1°, pour les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise situées en type de zone 3 est diminuée de la baisse applicable pour l'exploitation en question au 1er janvier 2019, conformément à l'article 14, § 7 ou § 8, de ce décret, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 18 décembre 2015 ;
   3° enfin, après l'application des points 1° et 2°, la quantité d'engrais pouvant être épandue sur les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise peut encore être ajustée le cas échéant sur la base d'un contrat d'utilisation conformément à l'article 41bis, § 9, ou sur la base d'une mesure ou d'une réduction telle que visée à l'article 62.
   § 8. L'évaluation destinée à établir si l'obligation de cultiver une culture piège ou une culture suivante à faible risque telle que visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 3° est remplie est effectuée conformément au cadre d'évaluation inclus dans le présent paragraphe.
   En vue de déterminer si l'obligation de cultiver une culture piège ou une culture suivante à faible risque, telle que visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 3° est remplie, il est vérifié si l'agriculteur a cultivé une culture piège ou une culture suivante à faible risque sur un pourcentage suffisamment important de ses surfaces agricoles appartenant à l'entreprise. Pour cela, la superficie réalisée est comparée à la superficie but de l'agriculteur concerné. Un agriculteur a rempli l'obligation, telle que visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 3°, pour une année particulière si au cours de l'année concernée sa superficie réalisée est au moins aussi grande que sa superficie but.
   La superficie but d'un agriculteur au cours d'une année particulière est déterminée à la fois pour le type de zone 2 et 3 en multipliant le pourcentage de référence de l'agriculteur concerné, déterminé conformément au paragraphe 4 et augmenté conformément au paragraphe 4, alinéa 1er, 3°, par la superficie, exprimée en hectare, des parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, respectivement situées en type de zone 2 et 3. Le résultat du type de zone 2 et du type de zone 3 est ensuite additionné. Le cas échéant, si le résultat de cette somme est supérieur à 80% de la superficie des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise situées en type de zone 2 ou 3, exprimée en hectares, le résultat de cette somme est écrêté à exactement 80% de la superficie des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise situées en type de zone 2 ou 3, exprimée en hectares. Le résultat de cette somme, le cas échéant après écrêtement, est :
   1° le cas échéant, diminué du nombre d'hectares, inclus dans une déclaration déclarée valable, telle que visée à l'alinéa 9, dans laquelle l'agriculteur concerné est désigné comme agriculteur acquéreur ;
   2° le cas échéant, augmenté du nombre d'hectares, inclus dans une déclaration déclarée valable, telle que visée à l'alinéa 9, dans laquelle l'agriculteur concerné est désigné comme agriculteur fournisseur ;
   3° le cas échéant, augmenté du nombre d'hectares situés en type de zone 2 ou 3, n'ayant pas, au cours de l'année calendaire précédente, satisfait à l'obligation, telle que visée dans le présent paragraphe ou au paragraphe 9, et pour lesquels une amende administrative, calculée conformément à l'article 63, § 14, alinéa 2, a été imposée.
   La superficie d'un agriculteur réalisée au cours d'une année particulière est obtenue par l'addition des chiffres suivants :
   1° la superficie des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, exprimée en hectare, et située en type de zone 2 ou 3, sur laquelle une culture piège a été semée au plus tard le 15 septembre ou sur laquelle une culture suivante à faible risque a été semée après une culture principale non sensible aux nitrates ;
   2° la superficie des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, exprimée en hectare, satisfaisant à l'ensemble des conditions suivantes :
   a) une culture principale de maïs ou de pommes de terre non hâtives a été semée sur les parcelles concernées ;
   b) les parcelles concernées sont situées en type de zone 2 ou 3 ;
   c) une culture piège a été semée au plus tard le 15 octobre sur les parcelles concernées ;
   En vue de satisfaire à son obligation, telle que visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 3°, un agriculteur peut faire appel à un autre agriculteur afin de remplir une partie de son obligation. L'agriculteur acquéreur et l'agriculteur fournisseur concluent pour cela un contrat et le signalent à la Mestbank.
   Un contrat tel que visé à l'alinéa 5 doit satisfaire aux cinq conditions suivantes afin d'être valable :
   1° au cours de l'année X, aucun des agriculteurs concernés ne tombe sous le champ d'application des paragraphes 5, 6 ou 9 ;
   2° au cours de l'année concernée, aucun des agriculteurs concernés n'est lié par un contrat confirmé et non retiré pour le même type de zone ;
   3° au cours de l'année X-1, l'agriculteur fournisseur ne tombait pas sous le champ d'application des paragraphes 5, 6 ou 9 et a, au cours de l'année X-1, satisfait à son obligation, telle que visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 3° ;
   4° aucun écrêtement n'a été effectué conformément à l'alinéa 3 pour déterminer la superficie but de l'agriculteur fournisseur concerné ;
   5° le contrat mentionne le type de zone sur lequel il porte. Tant l'agriculteur fournisseur que l'agriculteur acquéreur doivent disposer d'au moins une parcelle de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise située dans le type de zone concerné.
   Les agriculteurs qui souhaitent avoir recours à un contrat pour l'évaluation destinée à vérifier leur conformité à l'obligation de semer une culture piège ou une culture suivante à faible risque, telle que visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 3°, sont tenus de le notifier à la Mestbank. La notification doit être introduite au plus tard le 15 février de l'année X auprès de la Mestbank via le guichet internet mis à disposition par la Mestbank par l'un des agriculteurs concernés et doit ensuite être confirmée par l'autre agriculteur concerné via le guichet internet. Chaque agriculteur concerné peut retirer sa notification jusqu'au 15 février au plus tard de l'année X via le guichet internet mis à disposition par la Mestbank.
   La notification, telle que visée à l'alinéa 7, mentionne par type de zone le nombre d'hectares de culture piège du premier agriculteur qui sera complété par la culture piège qui sera cultivée par l'autre agriculteur dans le type de zone correspondant.
   La Mestbank évalue les notifications reçues et signale à chaque agriculteur concerné si sa notification est valable au plus tard le 31 mars par le biais du guichet internet mis à disposition par la Mestbank. Une notification, telle que visée au paragraphe 7, n'est pas valable si, sur la base des données dont dispose la Mestbank :
   1° il n'est pas satisfait à une ou plusieurs des conditions telles que visées à l'alinéa 6 ;
   2° la notification introduite par l'un des agriculteurs concernés n'a pas été confirmée par l'autre agriculteur concerné via le guichet internet ;
   3° la notification a été retirée par au moins l'un des agriculteurs concernés.
   Si la notification est déclarée valable conformément à l'alinéa 9, la superficie but de l'agriculteur acquéreur est diminuée du nombre d'hectares mentionné dans la notification telle que visée à l'alinéa 8 et la superficie but de l'agriculteur fournisseur est augmentée du nombre d'hectares mentionné dans la notification telle que visée à l'alinéa 8.
   La Mestbank affiche sur le guichet internet mis à disposition par elle si la notification visée à l'alinéa 7 est valable. L'agriculteur peut introduire un recours contre cette décision au plus tard le 30 avril. Le recours doit être adressé au chef de division de la Mestbank par envoi sécurisé. Le chef de division de la Mestbank prend une décision dans les 90 jours à compter de la date d'expédition de l'envoi sécurisé. La décision est notifiée à l'auteur du recours via le guichet internet mis à disposition par la Mestbank. L'introduction d'un recours ne suspend pas la décision attaquée.
   Pour l'application de ce paragraphe :
   1° lors de la détermination de la superficie réalisée et de la superficie but d'un agriculteur, il n'est pas tenu compte des surfaces agricoles recouvertes en permanence ou sur lesquelles une culture permanente est établie ;
   2° lors de la détermination de la superficie réalisée d'un agriculteur, il est uniquement tenu compte des surfaces agricoles sur lesquelles la culture piège est maintenue au minimum durant la période telle que visée au paragraphe 3, alinéa 2.
   Pour l'application du présent paragraphe, on entend par :
   1° un agriculteur acquéreur : un agriculteur qui, en vue de satisfaire à son obligation, telle que visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 3°, fait appel à un autre agriculteur afin de remplir une partie de son obligation ;
   2° un agriculteur fournisseur : un agriculteur qui, pour un autre agriculteur, satisfait à une partie ou à l'ensemble de l'obligation, telle que visée au paragraphe 4, alinéa 1er, 3°.
   § 9. Par dérogation au paragraphe 4, pour une exploitation qui, le 1er janvier 2019, conformément à l'article 14, § 7 du présent décret, modifié en dernier lieu par le décret du 12 juin 2015, ou conformément à l'article 14, paragraphe 8 du présent décret, modifié en dernier lieu par le décret du 18 décembre 2015, était soumise à une limitation de la fertilisation autorisée, la quantité d'azote actif pouvant être appliquée annuellement sur les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise est limitée au pourcentage applicable à l'exploitation concernée au 1er janvier 2019, conformément à l'article 14, § 7, du présent décret, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 12 juin 2015, ou conformément à l'article 14, paragraphe 8 du présent décret, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 18 décembre 2015.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, à partir de l'année civile 2021, pour une exploitation qui, le 1er janvier 2019, conformément à l'article 14, § 7 du présent décret, modifié en dernier lieu par le décret du 12 juin 2015, est qualifiée en tant qu'entreprise non située dans une zone prioritaire appliquant des mesures de catégorie 2, la quantité d'azote actif pouvant être appliquée sur les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise situées en type de zone 3 est limitée au pourcentage, tel que visé au paragraphe 4, alinéa 1er, 2°.
   Sans préjudice de l'application du paragraphe 4, pour une exploitation qui, le 1er janvier 2019, conformément à l'article 14, § 8 du présent décret, modifié en dernier lieu par le décret du 18 décembre 2015, était tenue de semer un certain pourcentage de cultures pièges, cette obligation s'applique également à l'année calendaire 2019 et aux années calendaires suivantes, étant entendu que si, au cours d'une année calendaire donnée, les superficies de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise sont :
   1° situées en type de zone 2, le pourcentage de la superficie sur laquelle doit être cultivée une culture piège ou une culture suivante à faible risque, conformément au paragraphe 4, alinéa 1er, 3°, est supérieur au pourcentage qui était applicable pour l'exploitation en question au 1er janvier 2019, conformément à l'article 14, § 8, du présent décret, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 18 décembre 2015, le pourcentage de la superficie sur laquelle doit être cultivée une culture piège ou une culture suivante à faible risque, conformément au paragraphe 4, alinéa 1er, point 3°, s'applique ;
   2° situées en type de zone 3, le pourcentage de la superficie sur laquelle doit être cultivée une culture piège ou une culture suivante à faible risque, conformément au paragraphe 4, alinéa 1er, point 3°, est supérieur au pourcentage qui était applicable pour l'exploitation en question au 1er janvier 2019, conformément à l'article 14, § 8, du présent décret, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 18 décembre 2015, le pourcentage de la superficie sur laquelle doit être cultivée une culture piège ou une culture suivante à faible risque, conformément au paragraphe 4, alinéa 1er, point 3°, s'applique.
   Aux fins de l'application du présent paragraphe, le paragraphe 3, alinéa 2, et le paragraphe 7 sont applicables par analogie.
   Si une exploitation procède à une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'exploitation au cours de l'année X, dont le résultat est positif, tel que visé à l'article 15, § 9, elle ne relève plus du champ d'application du présent paragraphe à partir de l'année civile X+1.
   § 10. Les mesures, telles que visées aux paragraphes 3, 4 et 9, s'appliquent de plein droit. L'évaluation du respect des mesures, telles que visées dans le présent article, est effectuée par la Mestbank. Celle-ci signale le résultat de cette évaluation via le guichet internet qu'elle met à disposition. L'agriculteur peut introduire un recours contre ce résultat pour le 15 mars de l'année concernée au plus tard. Par dérogation à cette disposition, si le résultat de cette évaluation n'est pas encore indiqué sur le guichet internet mis à disposition par la Mestbank le 15 février d'une année donnée pour une exploitation donnée, le délai pour introduire un recours est prolongé pour l'agriculteur concerné jusqu'au trentième jour après que le résultat de cette évaluation pour son exploitation a été publié sur le guichet internet. Le recours doit être adressé au chef de division de la Mestbank par envoi sécurisé.
   Le chef de division de la Mestbank prend une décision dans les 90 jours à compter de la date d'expédition de l'envoi sécurisé, tel que visé à l'alinéa 1er. La décision est notifiée à l'auteur du recours via le guichet internet mis à disposition par la Mestbank. L'introduction d'un recours ne suspend pas la décision attaquée.
   § 11. Aux fins de l'application du présent article, un sous-semis d'herbe pour une culture principale de maïs est également considéré comme une culture piège, à condition que l'herbe cultivée en tant que sous-semis soit maintenue après la récolte du maïs au moins pour la période spécifiée au paragraphe 3, alinéa 2.
   Aux fins de l'application du présent article, on entend par année d'hiver la période du 1er juillet de l'année X-1 au 30 juin de l'année X.
   Le Gouvernement flamand peut déterminer les modalités d'exécution du présent article.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 8, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[2]  <DCFL 2024-03-29/23, art. 2, 023; En vigueur : 23-04-2024>
[3]  <DCFL 2024-03-29/28, art. 8, 025; En vigueur : 01-01-2024>
TeeltgroepOp niet-zandgronden 
 kg Nkgkg Nkg
 uit dierlijkewerkzameuit dierlijkewerkzame
 mest/haN/hamest/haN/ha
[1 niet-intensief grasland dat enkel gemaaid wordt]1170300170310
[1 Intensief grasland dat enkel gemaaid wordt, met inbegrip van de graszodenteelt170375170385]1
Grasland dat niet enkel gemaaid wordt170235170245
Wintertarwe of triticale100160100175
Wintergerst of andere granen100110100125
Suikerbieten170135170150
Voederbieten170235170260
Aardappelen170190170210
Maïs170135170150
Groente van groep I170225170250
Groente van groep II170160170180
Groente van groep III170115170125
Sierteelt en boomkweek170160170180
Aardbeien170160170160
Spruitkool170225170250
Teelten met lage stikstofbehoefte125115125125
Leguminosen met uitzondering van erwten en bonen1207012575
Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas170130170145
(1)<DVR 2019-05-24/05, art. 7, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
TeeltgroepOp niet-zandgrondenkg Nkgkg Nkguit dierlijkewerkzameuit dierlijkewerkzamemest/haN/hamest/haN/ha[1 niet-intensief grasland dat enkel gemaaid wordt]1170300170310[1 Intensief grasland dat enkel gemaaid wordt, met inbegrip van de graszodenteelt170375170385]1Grasland dat niet enkel gemaaid wordt170235170245Wintertarwe of triticale100160100175Wintergerst of andere granen100110100125Suikerbieten170135170150Voederbieten170235170260Aardappelen170190170210Maïs170135170150Groente van groep I170225170250Groente van groep II170160170180Groente van groep III170115170125Sierteelt en boomkweek170160170180Aardbeien170160170160Spruitkool170225170250Teelten met lage stikstofbehoefte125115125125Leguminosen met uitzondering van erwten en bonen1207012575Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas170130170145(1)<DVR 2019-05-24/05, art. 7, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
-
  In afwijking van het eerste lid kunnen voor de teeltcombinaties, vermeld in de onderstaande tabel, de stikstofbemestingsnormen, uitgedrukt respectievelijk in kg N uit dierlijke mest per hectare en per jaar en in kg werkzame N per hectare en per jaar op zandgronden of op niet-zandgronden, verhoogd worden tot de hoeveelheden vermeld in onderstaande tabel:
-
   Tabel 3. Stikstofbemestingsnormen voor teeltcombinaties
-
Teeltcombinatie Op zandgronden Op niet-zandgronden
 kg N kg kg N kg
 uit dierlijke werkzame uit dierlijke werkzame
 mest/ha N/ha mest/ha N/ha
Wintertarwe gevolgd door een nateelt of triticale gevolgd door een nateelt 170 180 170 195
Wintergerst gevolgd door een nateelt of andere granen gevolgd door een nateelt 170 130 170 145
Maïs voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge 170 200 170 230
2 teelten groenten van groep I 170 315 170 350
Een groente van groep I en een groente van groep II 170 270 170 300
Een groente van groep I en een groente van groep III 170 250 170 275
2 teelten groenten van groep II 170 250 170 275
Een groente van groep II en een groente van groep III 170 205 170 225
2 teelten groenten van groep III 170 180 170 200
3 teelten groenten waarvan minstens een groente van groep II 170 250 170 275
3 teelten groenten waarvan geen enkele een groente van groep II 170 180 170 200
Teeltcombinatie Op zandgronden Op niet-zandgrondenkg N kg kg N kguit dierlijke werkzame uit dierlijke werkzamemest/ha N/ha mest/ha N/haWintertarwe gevolgd door een nateelt of triticale gevolgd door een nateelt 170 180 170 195Wintergerst gevolgd door een nateelt of andere granen gevolgd door een nateelt 170 130 170 145Maïs voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge 170 200 170 2302 teelten groenten van groep I 170 315 170 350Een groente van groep I en een groente van groep II 170 270 170 300Een groente van groep I en een groente van groep III 170 250 170 2752 teelten groenten van groep II 170 250 170 275Een groente van groep II en een groente van groep III 170 205 170 2252 teelten groenten van groep III 170 180 170 2003 teelten groenten waarvan minstens een groente van groep II 170 250 170 2753 teelten groenten waarvan geen enkele een groente van groep II 170 180 170 200
-
  § 3. Landbouwgronden worden ingedeeld in vier klassen, afhankelijk van de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem uitgedrukt in mg P per 100 gr luchtdroge grond. Voor de indeling in klassen maakt men een onderscheid tussen akkers en grasland. Voor elk van de verschillende klassen worden de volgende criteria onderscheiden:
-
KlassePlantbeschikbare fosfaat in akker
   (mg P per 100 g luchtdroge grond)		Plantbeschikbare fosfaat in grasland
   (mg P per 100 g luchtdroge grond)
Ikleiner dan of gelijk aan 12kleiner dan of gelijk aan 19
IIgroter dan 12 en kleiner dan of gelijk aan 18groter dan 19 en kleiner dan of gelijk aan 25
IIIgroter dan 18 en kleiner dan of gelijk aan 40groter dan 25 en kleiner dan [1 of gelijk aan]1 50
IVgroter dan 40groter dan 50
(1)<DVR 2015-12-18/24, art. 76, 013; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
KlassePlantbeschikbare fosfaat in akker
   (mg P per 100 g luchtdroge grond)Plantbeschikbare fosfaat in grasland
   (mg P per 100 g luchtdroge grond)Ikleiner dan of gelijk aan 12kleiner dan of gelijk aan 19IIgroter dan 12 en kleiner dan of gelijk aan 18groter dan 19 en kleiner dan of gelijk aan 25IIIgroter dan 18 en kleiner dan of gelijk aan 40groter dan 25 en kleiner dan [1 of gelijk aan]1 50IVgroter dan 40groter dan 50(1)<DVR 2015-12-18/24, art. 76, 013; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
-
  De hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem wordt bepaald via een bodemanalyse, uitgevoerd door een erkend laboratorium als vermeld in artikel 61, § 7, in opdracht van de Mestbank of van de betrokken landbouwer. De bodemanalyse moet de X-Y-coördinaten vermelden van het perceel dat geanalyseerd is.
   De bodemanalyse wordt aan de Mestbank overgemaakt via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket. De bodemanalyse is op het moment dat ze overgemaakt wordt aan de Mestbank maximaal vijf jaar oud. Voor bodemanalyses uitgevoerd in het kalenderjaar 2017 of later, wordt enkel rekening gehouden met de analyseresultaten van de monsternemingen die voorafgaand zijn aangemeld bij de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Het erkend laboratorium bezorgt van elke aangemelde monsterneming de analyseresultaten aan de Mestbank.
   De kosten van de bodemanalyse zijn ten laste van de overheid, als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
   1° de bodemanalyse is uitgevoerd in het kalenderjaar 2015 of later;
   2° op basis van de bodemanalyse wordt het perceel in klasse I of II als vermeld in het eerste lid, ingedeeld;
   3° het perceel wordt, in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse is uitgevoerd, op basis van de betreffende bodemanalyse, ingedeeld in een klasse die lager is dan de klasse waarin het, zonder deze bodemanalyse, ingedeeld zou zijn.
   De Vlaamse Regering stelt nadere regels en kan onder meer de kosten van de bodemanalyse forfaitair bepalen.
   Op basis van de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem, die op basis van de bodemanalyse is bepaald, en op basis van de hoofdteelt die in het jaar waarin de bodemanalyse is uitgevoerd, op het perceel werd geteeld, wordt het perceel in één van de vier klassen als vermeld in het eerste lid, ingedeeld. Als voor eenzelfde perceel er meerdere bodemanalyses ter bepaling van de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat zijn uitgevoerd, gebeurt de indeling in één van de vier klassen op basis van de meest recente analyse.
  [3 De indeling in één van de vier klassen volgt op het jaar waarin de bodemanalyse [5 aan de Mestbank werd overgemaakt]5.]3
   De indeling in één van de vier klassen vervalt, uiterlijk op 1 januari van het zesde jaar volgend op het jaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in één van de vier klassen is gebeurd, uitgevoerd werd.
   In afwijking van het achtste lid, wordt, als een perceel op basis van de bodemanalyse was ingedeeld in klasse I als vermeld in het eerste lid, dat perceel:
   1° in het zesde tot en met het tiende kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in klasse I is gebeurd, uitgevoerd werd, ingedeeld in klasse II als vermeld in het eerste lid;
   2° in het elfde tot en met het vijftiende kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in klasse I is gebeurd, uitgevoerd werd, ingedeeld in klasse III als vermeld in het eerste lid.
   In afwijking van het achtste lid, wordt, als een perceel op basis van de bodemanalyse was ingedeeld in klasse II als vermeld in het eerste lid, dat perceel in het zesde tot en met het tiende kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse, op basis waarvan de indeling in klasse II is gebeurd, uitgevoerd werd, ingedeeld in klasse III als vermeld in het eerste lid.
   Landbouwgronden die niet ingedeeld zijn in een klasse, op basis van een bodemanalyse, worden in de jaren 2015 en 2016 als klasse III beschouwd en vanaf het jaar 2017 als klasse IV beschouwd.
   De fosfaatbemestingsnormen, uitgedrukt in kg P2O5 per hectare en per jaar voor teelten en teeltcombinaties worden vermeld in de onderstaande tabel:
   Tabel 4. Fosfaatbemestingsnormen
-
Teeltgroep of teeltcombinatie Toegestane hoeveelheid,
   uitgedrukt in kg
   P2O5 per ha en
   per jaar voor
   klasse I
   gronden 		Toegestane hoeveelheid,
   uitgedrukt in kg
   P2O5 per ha en
   per jaar voor
   klasse II
   gronden 		Toegestane hoeveelheid,
   uitgedrukt in kg
   P2O5 per ha en
   per jaar voor
   klasse III
   gronden 		Toegestane hoeveelheid,
   uitgedrukt in kg
   P2O5 per ha en
   per jaar voor
   klasse IV
   gronden
Grasland dat enkel gemaaid wordt, met inbegrip van graszodenteelt 115 95 90 70
Grasland dat niet enkel gemaaid wordt 115 95 90 70
Wintertarwe of triticale 95 75 70 55
Wintergerst of andere granen 95 75 70 55
Suikerbieten 85 65 55 45
Voederbieten 85 65 55 45
Aardappelen 95 75 70 55
Maïs voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge 115 95 90 70
Maïs niet voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge 100 80 70 55
Groente van groep I 85 65 55 45
Groente van groep II 85 65 55 45
Groente van groep III 85 65 55 45
Sierteelt en boomkweek 85 65 55 45
Aardbeien 85 65 55 45
Spruitkool 85 65 55 45
Teelten met lage stikstofbehoefte 85 65 55 45
Leguminosen met uitzondering van erwten en bonen 85 65 55 45
Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas 85 65 55 45
Teeltgroep of teeltcombinatie Toegestane hoeveelheid,
   uitgedrukt in kg
   P2O5 per ha en
   per jaar voor
   klasse I
   gronden Toegestane hoeveelheid,
   uitgedrukt in kg
   P2O5 per ha en
   per jaar voor
   klasse II
   gronden Toegestane hoeveelheid,
   uitgedrukt in kg
   P2O5 per ha en
   per jaar voor
   klasse III
   gronden Toegestane hoeveelheid,
   uitgedrukt in kg
   P2O5 per ha en
   per jaar voor
   klasse IV
   grondenGrasland dat enkel gemaaid wordt, met inbegrip van graszodenteelt 115 95 90 70Grasland dat niet enkel gemaaid wordt 115 95 90 70Wintertarwe of triticale 95 75 70 55Wintergerst of andere granen 95 75 70 55Suikerbieten 85 65 55 45Voederbieten 85 65 55 45Aardappelen 95 75 70 55Maïs voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge 115 95 90 70Maïs niet voorafgegaan door een snede gras of door een snede snijrogge 100 80 70 55Groente van groep I 85 65 55 45Groente van groep II 85 65 55 45Groente van groep III 85 65 55 45Sierteelt en boomkweek 85 65 55 45Aardbeien 85 65 55 45Spruitkool 85 65 55 45Teelten met lage stikstofbehoefte 85 65 55 45Leguminosen met uitzondering van erwten en bonen 85 65 55 45Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas 85 65 55 45
-
  § 4. De Vlaamse Regering kan, in afwijking van dit artikel, en ter uitvoering van een besluit van de Europese Commissie tot verlening van een door de lidstaat België op grond van de Nitraatrichtlijn gevraagde derogatie, de stikstofbemestingsnormen voor dierlijke mest wijzigen onder de voorwaarden bepaald in de beschikking van de Commissie. Deze voorwaarden kunnen afwijken van de bepalingen van dit decreet.
   § 5. Als de landbouwer gecertificeerde gft- of groencompost [5 of boerderijcompost]5 op een perceel gebruikt, wordt, in afwijking van de bepalingen van dit decreet, slechts 50 % van de hoeveelheid P2O5, afkomstig van de gecertificeerde gft-[5 of boerderijcompost]5, als opgebracht beschouwd.
   Op landbouwgronden die [4 behoren tot een bedrijf dat de biologische productie toepast of tot een circulair stalmestbedrijf of die]4, overeenkomstig paragraaf 3, als klasse I of klasse II zijn ingedeeld, wordt in afwijking van de bepalingen van dit decreet, slechts 50 % van de hoeveelheid P2O5, afkomstig van stalmest [5 ...]5, als opgebracht beschouwd.
  [4 Een circulair stalmestbedrijf als vermeld in het tweede lid is hetzij een bedrijf waarvan de dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5, voor minimaal 90% uit stalmest bestaat en waar minimaal 90% van de geproduceerde stalmest, uitgedrukt in kg P2O5, op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden opgebracht wordt, hetzij een samenwerking van twee bedrijven waarvan de gezamenlijke dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5, voor minimaal 90% uit stalmest bestaat en waar minimaal 90% van de geproduceerde stalmest, uitgedrukt in kg P2O5, op de tot beide bedrijven behorende landbouwgronden opgebracht wordt.
   Een samenwerking als vermeld in het derde lid wordt uiterlijk op 15 februari van het jaar X door een van de betrokken landbouwers aan de Mestbank gemeld via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Uiterlijk op 15 februari van het jaar X moet de gemelde samenwerking door de andere betrokken landbouwer bevestigd zijn via het internetloket. Elk van de betrokken landbouwers kan tot uiterlijk 15 februari van het jaar X de melding intrekken via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
  [5 Voor het bepalen van de dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5 van een bedrijf of van een samenwerking van bedrijven als vermeld in het derde lid wordt enkel rekening gehouden met de dierlijke mestproductie die in stallen gebeurt en wordt geen rekening gehouden met de dierlijke mestproductie die door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing opgebracht wordt.]5
   De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen en kan aan het gebruik van boerderijcompost die het resultaat is van een samenwerking tussen verschillende bedrijven, extra voorwaarden verbinden.]4
   § 6. [4 ...]4
   § 7. Voor percelen waarop in volle grond sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld, geldt de toegelaten stikstofbemestingsnorm, vermeld in paragraaf 2, enkel als de landbouwer tot wiens bedrijf er percelen landbouwgrond behoren waarop sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld, een voldoende aantal stikstofanalyses met bijhorend bemestingsadvies laat uitvoeren.
   Als de landbouwer tot wiens bedrijf er percelen landbouwgrond behoren waarop sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld, in een bepaald jaar, niet de nodige stikstofanalyses met bijhorend bemestingsadvies laat uitvoeren, wordt voor de betreffende landbouwer het volgende jaar, de toegelaten stikstofbemestingsnorm, vermeld in paragraaf 2, met 20 % verminderd, voor percelen waarop in dat volgende jaar sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien worden geteeld. In afwijking hiervan wordt, voor percelen waarop in dat volgende jaar een teeltcombinatie geteeld wordt waarbij minstens één van de teelten van deze teeltcombinatie sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II, of aardbeien betreft [2 en waarbij de toegelaten stikstofbemestingsnorm die op basis van deze teeltcombinatie mag opgebracht worden, hoger is dan de stikstofbemestingsnorm van de betrokken hoofdteelt]2, de toegelaten stikstofbemestingsnorm, vermeld in paragraaf 2, verminderd tot de hoeveelheid die op basis van tabel 2, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, op dat perceel mag opgebracht worden op basis van de hoofdteelt die op dat perceel geteeld wordt.
  [2 Om als een stikstofanalyses met bijhorend bemestingsadvies, als vermeld in het eerste en het tweede lid, aangemerkt te worden, moet de analyse betrekking hebben op een tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond waarop in het jaar van de analyse sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien, geteeld wordt.
   De toepassing van de verminderingen, als vermeld in het tweede lid, gebeurt van rechtswege. De Mestbank vermeldt op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket of de vermindering, als vermeld in het tweede lid, van toepassing is. De landbouwer kan hiertegen bezwaar indienen uiterlijk op 15 maart van het betrokken jaar. In afwijking hiervan wordt, als de toepassing van de vermindering voor een bepaald bedrijf pas na 15 februari van een bepaald jaar op het internetloket vermeld wordt, voor de betrokken landbouwer de termijn om bezwaar in te dienen verlengd tot de dertigste dag nadat de toepassing van de vermindering voor zijn bedrijf op het internetloket vermeld werd. Het bezwaar moet [4 per beveiligde zending]4 gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank. Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de [4 verzending van de beveiligde zending]4. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.]2
   De Vlaamse Regering bepaalt hoeveel staalnames met bijhorend bemestingsadvies een voldoende aantal zijn als vermeld in het eerste lid, en kan, in afwijking van deze paragraaf, een regeling uitwerken waarbij landbouwers kunnen kiezen om zich te laten begeleiden in plaats van een voldoende aantal stikstofanalyses met bijhorend bemestingsadvies te laten uitvoeren. De Vlaamse Regering kan bepalen dat deze paragraaf niet van toepassing is voor bepaalde, door de Vlaamse Regering aan te duiden, specifieke teeltmethodes.
  [4 Deze paragraaf vindt geen toepassing voor percelen gelegen in gebiedstype 0.]4
   § 8. Voor de toepassing van dit artikel wordt, voor het bepalen van de stikstofbemestingsnorm van een perceel:
   1° een teeltcombinatie van een hoofdteelt die niet behoort tot de teeltgroep groente van groep I, groente van groep II of groente van groep III, met een nateelt of voorteelt die behoort tot de teeltgroep groente van groep I, gelijkgesteld met een teeltcombinatie van twee teelten behorende tot de teeltgroep groente van groep I;
   2° een teeltcombinatie van een hoofdteelt die niet behoort tot de teeltgroep groente van groep I, groente van groep II of groente van groep III, met een nateelt of voorteelt die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groente van groep II of aardbeien, gelijkgesteld met een teeltcombinatie van een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep I en een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep II;
   3° een teeltcombinatie van een hoofdteelt die niet behoort tot de teeltgroep groente van groep I, groente van groep II of groente van groep III, met een nateelt of voorteelt die behoort tot de teeltgroep groente van groep III, gelijkgesteld met een teeltcombinatie van een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep I en een teelt behorende tot de teeltgroep groente van groep III.
   De gelijkstelling, vermeld in het eerste lid, geldt niet voor percelen landbouwgrond waar de bemesting beperkt wordt, in toepassing van paragraaf 7, tweede lid.
   Als op een perceel, een hoofdteelt die behoort tot de teeltgroep "wintertarwe of triticale" of "wintergerst of andere granen" gevolgd wordt door een teelt behorende tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groente van groep I, groente van groep II, groente van groep III of aardbeien, geldt de regeling vermeld in deze paragraaf en zijn de stikstofbemestingsnormen voor de hoofdteeltcombinaties "wintertarwe gevolgd door een nateelt of triticale gevolgd door een nateelt" en voor "wintergerst gevolgd door een nateelt of andere granen gevolgd door een nateelt" niet van toepassing. In afwijking hiervan geldt voor een dergelijk perceel dat de stikstofbemestingsnormen voor de hoofdteeltcombinaties "wintertarwe gevolgd door een nateelt of triticale gevolgd door een nateelt" en voor "wintergerst gevolgd door een nateelt of andere granen gevolgd door een nateelt" van toepassing zijn in het jaar waarin er voor de landbouwer tot wiens bedrijf het betreffende perceel behoort, een bemestingsbeperking als vermeld in paragraaf 7, tweede lid, van toepassing is.
   § 9. [5 Het is verboden om in een bepaald jaar meststoffen op te brengen op percelen landbouwgrond die gedurende dat volledige jaar braak liggen of waar de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel landbouwgrond in kwestie behoort, niet ook de hoofdteelt verbouwt op het perceel in kwestie.
   Op een individueel perceel landbouwgrond mag op jaarbasis een hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg werkzame stikstof per hectare, opgebracht worden, die maximaal gelijk is aan 125% van de hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg werkzame stikstof per hectare, die op dat perceel mag opgebracht worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
   Op een individueel perceel landbouwgrond mag op jaarbasis een hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg stikstof uit dierlijke mest per hectare, opgebracht worden, die maximaal gelijk is aan 150% van de hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg stikstof uit dierlijke mest per hectare, die op dat perceel mag opgebracht worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
   In afwijking hiervan mag, als in een bepaald jaar op een individueel perceel landbouwgrond al de opgebrachte dierlijke mest vaste dierlijke mest betreft, in voorkomend geval met inbegrip van boerderijcompost die stalmest bevat, of meststoffen opgebracht via rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, op jaarbasis een hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg stikstof uit dierlijke mest per hectare, opgebracht worden, die maximaal het dubbele is van de hoeveelheid stikstof, uitgedrukt in kg stikstof uit dierlijke mest per hectare, die op dat perceel mag opgebracht worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.]5
   § 10. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
   De Vlaamse Regering kan de teelt of teelten bepalen die onder een bepaalde teeltgroep of teeltcombinatie vallen. De Vlaamse Regering kan hierbij een onderscheid maken op basis van de teeltmethode of de bijkomende bestemmingen. De op een perceel toegelaten hoeveelheid meststoffen wordt bepaald op basis van de teeltgroep waartoe de hoofdteelt, die op dat perceel wordt verbouwd, behoort.
   De Vlaamse Regering kan bepalen dat voor de teelt op groeimedium die gebeurt op niet permanent overkapte landbouwgronden, onder bepaalde voorwaarden, afgeweken kan worden van de bemestingsnormen voor kunstmest, vermeld in dit artikel.
   De Vlaamse Regering kan, in afwijking van paragraaf 3, derde lid, een andere werkwijze opleggen voor de bepaling van het perceel dat geanalyseerd wordt.
   De Vlaamse Regering kan bepalen dat op landbouwgronden die permanent overkapt zijn, er, in afwijking van dit artikel, kunstmest opgebracht mag worden tot de hoeveelheden opgenomen in de bemestingsadviezen, opgemaakt voor de percelen landbouwgrond in kwestie.
   De Vlaamse Regering kan bepalen dat op landbouwgronden met een beperkte oppervlakte, er onder bepaalde voorwaarden mag afgeweken worden van de bepalingen van paragraaf 3.
   De Vlaamse Regering kan bepalen dat onder welbepaalde voorwaarden voor wetenschappelijke proefnemingen de toelating gegeven kan worden om af te wijken van de bemestingsnormen, vermeld in dit decreet.]1
  [4 ...]4
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 8, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2015-12-18/24, art. 76, 013; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
[3]  <DVR 2017-06-30/08, art. 71, 015; Inwerkingtreding : 17-07-2017>
[4]  <DVR 2019-05-24/05, art. 7, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[5]  <DVR 2024-12-20/42, art. 11, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
-
Art.14. [1 § 1. Het Vlaamse Gewest wordt onderverdeeld in vier gebiedstypes in functie van de gegevens aangaande de waterkwaliteit. Voor de indeling in gebiedstypes worden de afstroomzones van de Vlaamse waterlichamen gebruikt als geografische eenheid. Elke afstroomzone wordt ingedeeld in één van de vier gebiedstypes, op basis van de criteria, vermeld in paragraaf 1 en 2.
   Voor oppervlaktewater worden, op basis van de metingen in het MAP-meetnet oppervlaktewater in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij, van de winterjaren 2015-2016, 2016-2017 en 2017-2018 alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande categorieën, met name:
   1° categorie 0: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater lager is of gelijk is aan 18 mg nitraat per liter;
   2° categorie 1: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 18 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 25 mg nitraat per liter;
   3° categorie 2: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 25 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 30 mg nitraat per liter;
   4° categorie 3: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 30 mg nitraat per liter.
   Voor grondwater worden alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande klassen. Voor de indeling van de afstroomzones op basis van de kwaliteit van het grondwater wordt rekening gehouden met de halfjaarlijkse nitraatmeet-resultaten op het niveau van de eerste filter van de putten van het freatisch grondwatermeetnet in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij. Op basis van de toestand van het grondwater zoals bepaald op basis van de metingen van de kalenderjaren 2015, 2016 en 2017 en van de trendbeoordeling van de kwaliteit van het grondwater zoals beoordeeld op basis van de data van de 8 recentste meetcampagnes, zijnde de meetcampagnes in de kalenderjaren 2014, 2015, 2016 en 2017, worden alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande klassen, met name:
   1° klasse 0: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater:
   a) hetzij lager is of gelijk is aan 40 mg nitraat per liter;
   b) hetzij hoger is dan 40 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 50 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling niet wijst op een stijgende trend;
   2° klasse 1: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater:
   a) hetzij hoger is dan 40 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 50 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling wijst op een stijgende trend;
   b) hetzij hoger is dan 50 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling niet wijst op een beduidend stijgende trend;
   3° klasse 2: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater hoger is dan 50 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 60 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling wijst op een beduidend stijgende trend;
   4° klasse 3: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater hoger is dan 60 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling wijst op een beduidend stijgende trend.
   Op basis van de indeling in categorieën als vermeld in het tweede lid en de indeling in klassen als vermeld in het derde lid worden alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande gebiedstypes, met name:
   1° gebiedstype 0: afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 0 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0, met uitzondering van de afstroomzones waar de 90ste percentielwaarde van alle MAP-meetpunten oppervlaktewater in de betrokken afstroomzone in de drie betrokken winterjaren hoger is dan 44,3 mg nitraat per liter;
   2° gebiedstype 1:
   a) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 1 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0;
   b) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 0 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 1;
   c) afstroomzones die voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0 en voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 0 en waar de 90ste percentielwaarde van alle MAP-meetpunten oppervlaktewater in de betrokken afstroomzone in de drie betrokken winterjaren hoger is dan 44,3 mg nitraat per liter;
   3° gebiedstype 2:
   a) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 2 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0;
   b) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 1 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 1;
   c) afstroomzones die voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 2 en voor oppervlaktewater niet ingedeeld zijn in categorie 3;
   4° gebiedstype 3:
   a) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 2 en voor grondwater niet ingedeeld zijn in klasse 0;
   b) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 3;
   c) afstroomzones die voor grondwater ingedeeld zijn klasse 3.
   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
   1° een stijgende trend voor grondwater: een stijging van de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater met meer dan 3 mg nitraat per liter over een periode van vier jaar bepaald op basis van de metingen van de kalenderjaren 2014, 2015, 2016 en 2017;
   2° een beduidend stijgende trend voor grondwater: de determinatiecoëfficiënt van de lineaire regressie, bepaald op basis van de metingen van de kalenderjaren 2014, 2015, 2016 en 2017 is hoger dan 0,5.
   Voor de indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, vanaf het jaar 2019, geldt de indeling als vermeld in de lijst die als bijlage 4 bij dit decreet is gevoegd.
   § 2. De indeling in categorieën als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, in klassen als vermeld in paragraaf 1, derde lid, en in gebiedstypes als vermeld in paragraaf 1, vierde lid, wordt tweejaarlijks geëvalueerd, overeenkomstig de volgende criteria:
   1° voor wat betreft oppervlaktewater, op basis van de criteria, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, met dien verstande dat:
   a) de metingen op basis waarvan de beoordeling en indeling in categorieën zal gebeuren, met inbegrip van de beoordeling, vermeld in punt b), de metingen van de op dat moment twee recentste winterjaren zullen zijn;
   b) een afstroomzone waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 14 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 18 mg nitraat per liter en waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater op basis van de metingen van de twee meest recente winterjaren over de volledige periode van twee jaar met meer dan 2 mg nitraat per liter gestegen is, voor oppervlaktewater ingedeeld wordt in categorie 1;
   2° voor wat betreft grondwater, op basis van de criteria, vermeld in paragraaf 1, derde lid, met dien verstande dat de metingen op basis waarvan de beoordeling en indeling in klassen zal gebeuren, zijn, voor het bepalen van de gemiddelde nitraatconcentratie, de metingen van de op dat moment twee recentste kalenderjaren, en voor de trendbeoordeling de metingen van de op dat moment vier recentste kalenderjaren.
   De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen en maakt, naar aanleiding van een tweejaarlijkse evaluatie als vermeld in het eerste lid een nieuwe indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, die zal gelden in afwijking van de indeling als vermeld in de lijst die als bijlage 4 bij dit decreet is gevoegd.
   § 3. De landbouwer zorgt op al zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond die niet gelegen zijn in gebiedstype 0, die geen zware kleigrond zijn, en waarvan de hoofdteelt uiterlijk op 31 augustus werd geoogst, dat er steeds uiterlijk op 15 september een vanggewas ingezaaid wordt behalve op de percelen waar een nateelt wordt ingezaaid.
   Het vanggewas, vermeld in het eerste lid, wordt minstens tot de volgende data aangehouden:
   1° op de zware kleigronden: minstens aanhouden tot en met 15 oktober;
   2° op percelen gelegen in de landbouwstreek `de Leemstreek', die geen zware kleigronden zijn: minstens aanhouden tot en met 30 november;
   3° op percelen, andere dan punten 1° en 2° : minstens aanhouden tot en met 31 januari van het volgende jaar.
   § 4.[4 In gebiedstype 1, gebiedstype 2 en gebiedstype 3 gelden de volgende maatregelen:
   1° de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, die mag opgebracht worden met toepassing van dit decreet en de van toepassing zijnde beheerovereenkomsten, agromilieu- en klimaatmaatregelen of ecoregelingen die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken, wordt:
   a) op percelen gelegen in gebiedstype 1, waar als hoofdteelt een nitraat-gevoelige teelt werd verbouwd, met 5% verminderd;
   b) op percelen gelegen in gebiedstype 2, waar als hoofdteelt een niet-nitraatgevoelige teelt werd verbouwd, met 10% verminderd;
   c) op percelen gelegen in gebiedstype 2, waar als hoofdteelt een nitraat-gevoelige teelt werd verbouwd, met 20% verminderd;
   d) op percelen gelegen in gebiedstype 3, waar als hoofdteelt een niet-nitraatgevoelige teelt werd verbouwd, met 20% verminderd;
   e) op percelen gelegen in gebiedstype 3, waar als hoofdteelt een nitraatgevoelige teelt werd verbouwd, met 30% verminderd;
   2° vanaf 1 juli van een bepaald kalenderjaar gebeurt elk vervoer van vloeibare dierlijke mest naar een perceel gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 waarop een teelt wordt verbouwd die geen blijvende teelt en geen grasland is, overeenkomstig artikel 48]4.
   § 5.[4 Een bedrijf waartoe landbouwgrond behoort, verkrijgt een vrijstelling van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, mits de volgende voorwaarden vervuld zijn:
   1° de landbouwer liet in het jaar X-1 een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren waarvan het resultaat positief is als vermeld in artikel 15, § 9;
   2° in het jaar X-1 is:
   a) hetzij door de betrokken landbouwer, hetzij op het betrokken bedrijf of op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, geen overtreding van de bepalingen van artikel 8, 12, 13, 20, 21 of 22 van dit decreet, van artikel 5.9.2.1, 5.9.2.2, 5.9.2.3, 5.9.2.4, 5.9.8.5, 5.28.2.2 of 5.28.2.3 van titel II van het Vlarem, of van artikel 1.3.2.2, § 1, 1° en 3°, of § 1/1, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, begaan;
   b) aan de betrokken landbouwer geen maatregel, correctie, andere mestsamenstelling, beperking van de afvoer, bijkomende mestverwerking of reductie als vermeld in artikel 62 opgelegd, en is geen administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 1, § 3 of § 5, opgelegd;
   c) in het jaar X werd hetzij door de betrokken landbouwer tijdig voldaan aan zijn aangifteplicht als vermeld in artikel 23, hetzij aan de betrokken landbouwer een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 6, opgelegd, waarvoor het uitstel ten belope van 200 euro van rechtswege omgezet is in een opheffing, overeenkomstig artikel 63, § 6, vierde lid.
   De Mestbank kan een landbouwer die over een vrijstelling beschikt, opleggen om een nitraatresidubepaling op bedrijfsniveau te laten uitvoeren.
   Een vrijstelling als vermeld in het eerste lid vervalt:
   1° als aan een of meerdere van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 2° of 3°, niet voldaan is;
   2° als aan de landbouwer opgelegd was een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uit te voeren, en de landbouwer hetzij geen nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau liet uitvoeren, hetzij een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau liet uitvoeren waarvan het resultaat niet positief is als vermeld in artikel 15, § 9.
   De Mestbank beoordeelt de vrijstellingen en vermeldt op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of een vrijstelling wordt verleend. De landbouwer kan hiertegen bezwaar indienen uiterlijk op 15 maart van het betrokken jaar. In afwijking hiervan wordt, als voor een bepaald bedrijf op 15 februari van een bepaald jaar de beoordeling van de vrijstelling nog niet vermeld is op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, voor de betrokken landbouwer de termijn om bezwaar in te dienen verlengd tot de dertigste dag nadat de beoordeling van de vrijstelling voor zijn bedrijf op het internetloket vermeld werd.
   De Vlaamse Regering kan in gebieden waar bij een tussentijdse evaluatie als vermeld in paragraaf 2 blijkt dat de waterkwaliteit achteruitgaat, de toepassing van deze paragraaf beperken of kan extra voorwaarden aan de toepassing van deze paragraaf verbinden.
   In het kader van de omvorming van een landbouwer met meerdere exploitanten naar een of meer nieuwe landbouwers met één exploitant, waarbij de exploitant van elke nieuwe landbouwer deel uitmaakt van de landbouwer met meerdere exploitanten, bevindt elke nieuwe landbouwer zich in het jaar X van de omvorming, voor de toepassing van deze paragraaf, in dezelfde rechtstoestand als de rechtstoestand waarin de landbouwer met meerdere exploitanten zich zou bevinden als die niet zou zijn omgevormd. Het bepalen van de betreffende rechtstoestand van de nieuwe landbouwer voor het jaar X+1 en de daaropvolgende jaren gebeurt conform dit artikel. Voor de toepassing van het zevende lid wordt het verschil in oppervlakte berekend tussen de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond van de landbouwer met meerdere exploitanten, uitgedrukt in hectare, in het jaar Y en de tot het bedrijf behorende landbouwgronden van de nieuwe landbouwer, uitgedrukt in hectare, in het jaar X]4.
   § 6. [4 Voor de toepassing van de maatregel, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 1°, wordt:
   1° voor elk van de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, bepaald die mag opgebracht worden met toepassing van artikel 12, 13, 16, 17, 41bis, § 1 tot en met § 8, en 41ter, van dit decreet, de van toepassing zijnde beheerovereenkomsten, agromilieu- en klimaatmaatregelen of ecoregelingen die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken en met de beperkingen aangaande het op of in de bodem brengen van meststoffen in de nabijheid van waterlopen, overeenkomstig artikel 1.3.2.1 en 1.3.2.2 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018;
   2° vervolgens de hoeveelheid meststoffen die op bedrijfsniveau op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, verminderd overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 1°. Voor het toepassen van deze vermindering wordt:
   a) enkel rekening gehouden met percelen gelegen in gebiedstype 1, gebiedstype 2 of gebiedstype 3;
   b) geen rekening gehouden met percelen landbouwgrond waarop de teelt gebeurt onder overkapping, op groeimedium of in containers;
   c) geen rekening gehouden met percelen landbouwgrond waarop de biologische productiemethode wordt toegepast of die in omschakeling zijn naar de biologische productiemethode en die behoren tot een bedrijf dat de biologische productiemethode toepast;
   d) geen rekening gehouden met percelen waarop als hoofdteelt een meerjarige, houtige fruitteelt wordt verbouwd;
   3° ten slotte, na toepassing van 1° en 2°, in voorkomend geval de hoeveelheid meststoffen die op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, nog aangepast op basis van een gebruiksovereenkomst als vermeld in artikel 41bis, § 9, of op basis van een maatregel of reductie als vermeld in artikel 62]4.
   § 7.[4 De oplegging van de maatregelen, vermeld in paragraaf 3 en 4 gebeurt van rechtswege. De beoordeling van de naleving van de maatregelen, vermeld in dit artikel, gebeurt door de Mestbank. De Mestbank vermeldt het resultaat van deze beoordeling via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer kan tegen het resultaat van deze beoordeling bezwaar indienen uiterlijk op 15 maart van het betrokken jaar. In afwijking hiervan wordt, als voor een bepaald bedrijf op 15 februari van een bepaald jaar het resultaat van deze beoordeling nog niet vermeld wordt op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, voor de betrokken landbouwer de termijn om bezwaar in te dienen verlengd tot de dertigste dag nadat het resultaat van deze beoordeling voor zijn bedrijf op het internetloket vermeld werd. Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
   Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen negentig dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet]4.
   § 8. [4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder winterjaar verstaan de periode van 1 juli van het jaar X-1 tot 30 juni van het jaar X.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen betreffende de uitvoering van dit artikel.]4
   § 9.[4 ...]4
   § 10.[4 ...]4
   § 11.[4 ...]4
  

Modifications

[1]  <DVR 2019-05-24/05, art. 8, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[2]  <DVR 2024-03-29/23, art. 2, 023; Inwerkingtreding : 23-04-2024>
[3]  <DVR 2024-03-29/28, art. 8, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
[4]  <DVR 2024-12-20/42, art. 12, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 15. [1 § 1er. Sans préjudice des dispositions visées à l'article 13 et aux articles 61 à 72 inclus, des valeurs seuils des résidus de nitrates sont établies.
   Les 11 types suivants de valeurs seuils des résidus de nitrates sont distingués :
-
Type de résidus de nitrates Type de culture Type de sol En type de zone 2 et 3 En type de zone 0 et 1
   première valeur seuil deuxième valeur seuil première valeur seuil deuxième valeur seuil
  
1 Graminées Sablonneux ou Non sablonneux 60 170 80 200
2 Maïs Sablonneux 65 130 80 160
3 Maïs Non sablonneux 75 150 85 170
4 Céréales Sablonneux 65 145 80 180
5 Céréales Non sablonneux 75 165 80 180
6 Pommes de terre Sablonneux ou Non sablonneux 85 155 90 165
7 Cultures spécifiques Sablonneux ou Non sablonneux 85 190 90 200
8 Betteraves sucrières et betteraves fourragères Sablonneux 60 135 80 180
9 Betteraves sucrières et betteraves fourragères Non sablonneux 70 155 80 180
10 Autres cultures, y compris celle du chou fourrager et du radis oléifère Sablonneux 65 135 80 180
11 Autres cultures, y compris celle du chou fourrager et du radis oléifère Non sablonneux 75 155 80 180
Type de résidus de nitrates Type de culture Type de sol En type de zone 2 et 3 En type de zone 0 et 1première valeur seuil deuxième valeur seuil première valeur seuil deuxième valeur seuil
1 Graminées Sablonneux ou Non sablonneux 60 170 80 2002 Maïs Sablonneux 65 130 80 1603 Maïs Non sablonneux 75 150 85 1704 Céréales Sablonneux 65 145 80 1805 Céréales Non sablonneux 75 165 80 1806 Pommes de terre Sablonneux ou Non sablonneux 85 155 90 1657 Cultures spécifiques Sablonneux ou Non sablonneux 85 190 90 2008 Betteraves sucrières et betteraves fourragères Sablonneux 60 135 80 1809 Betteraves sucrières et betteraves fourragères Non sablonneux 70 155 80 18010 Autres cultures, y compris celle du chou fourrager et du radis oléifère Sablonneux 65 135 80 18011 Autres cultures, y compris celle du chou fourrager et du radis oléifère Non sablonneux 75 155 80 180
Le type de culture, tel que visé dans le tableau de l'alinéa 2, concerne la culture principale qui, conformément à la demande unique, sera cultivée sur la parcelle concernée, à moins que la culture principale ne soit suivie durant cette année par une culture spécifique ou par la culture de pommes de terre. Pour l'application du tableau, visé à l'alinéa 2, il sera, le cas échéant, tenu compte de la culture spécifique ou de la culture de pommes de terre qui sera cultivée sur cette parcelle en tant que culture suivante.
   Les échantillons pour les évaluations de résidus de nitrates, prélevés en application du présent décret, sont réalisés dans la période du 1er octobre jusqu'au 15 novembre inclus. Les évaluations de résidus de nitrates sont réalisées par un laboratoire agréé, tel que visé à l'article 61, § 7, conformément aux dispositions du livre des méthodes visé à l'article 61, § 8.
   § 2. La Mestbank peut soumettre les parcelles de surfaces agricoles situées en Région flamande à une évaluation annuelle des résidus de nitrates.
   La Mestbank détermine les parcelles de surfaces agricoles pour lesquelles les résidus de nitrates doivent être évalués et sélectionne principalement les parcelles situées en dehors du type de zone 0 ou situées en type de zone 0 situées dans la zone d'écoulement d'un point de mesure du réseau de mesurage des eaux souterraines phréatiques, exploité par la Société flamande de l'environnement, ou du point de mesure du réseau de mesure du MAP des eaux de surfaces en zone agricole, exploité par la Société flamande de l'Environnement, où le seuil de 50 mg de nitrates par litre a été dépassé.
   La Mestbank veille à ce que l'agriculteur à l'entreprise duquel la parcelle concernée appartient, soit informé au moins une semaine avant le prélèvement de l'échantillon de la date et de la parcelle sur laquelle l'échantillon sera prélevé. En cas de litige concernant cette notification, l'agriculteur ne peut pas invoquer la nullité du résultat de l'évaluation des résidus de nitrates effectuée.
   A sa demande et à ses frais, l'agriculteur peut charger un laboratoire agréé de son choix d'exécuter une évaluation des résidus de nitrates sur la parcelle sur laquelle une évaluation des résidus de nitrates est effectuée sur l'ordre de la Mestbank, comme visé à l'alinéa 1er. Le cas échéant, le résultat le plus faible des évaluations de résidus de nitrates est pris en considération. Cette évaluation des résidus de nitrates doit s'effectuer dans la période du 1er octobre au 15 novembre inclus dans la même année que l'évaluation des résidus de nitrates réalisée à la demande de la Mestbank.
   Sans préjudice des évaluations des résidus de nitrates imposées en exécution de l'article 14, § 6, la Mestbank peut obliger un agriculteur à faire effectuer une évaluation des résidus de nitrates sur une ou plusieurs parcelles de surfaces agricoles appartenant à son entreprise par un laboratoire agréé à la demande et aux frais de l'agriculteur concerné. La Mestbank peut imposer l'obligation de faire effectuer une ou plusieurs évaluations des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise aux agriculteurs suivants :
   1° les agriculteurs se servant sur leur entreprise des possibilités découlant de la mise en oeuvre d'une décision de la Commission européenne accordant une dérogation demandée par l'Etat belge en application de la directive sur les nitrates ;
   2° les agriculteurs astreints à une ou plusieurs amendes administratives ou condamnations pénales à la suite de la violation d'une ou de plusieurs dispositions du présent décret ;
   3° les agriculteurs dont l'entreprise ne dispose pas d'une capacité suffisante de stockage des engrais, telle que visée à l'article 9 ;
   4° les agriculteurs soumis à une mesure, à une correction, à une autre composition d'engrais, à une restriction de l'écoulement, à un traitement supplémentaire des engrais ou à une réduction, tels que visés à l'article 62, ou à une ou plusieurs amendes administratives, telles que visées à l'article 63, § 1 à 3 inclus, ou § 5.
   § 3. Si au cours d'une année X, une concentration de résidus de nitrates est mesurée sur une parcelle de surface agricole appartenant à l'entreprise située en type de zone 0 qui est supérieure à la première valeur seuil de résidus de nitrates correspondante, mais inférieure à la deuxième valeur seuil de résidus de nitrates correspondante, l'agriculteur concerné doit faire effectuer à sa demande et à ses frais une évaluation des résidus de nitrates sur une parcelle S désignée par la Mestbank durant l'année X+1. Si les résidus de nitrates de la parcelle de surface agricole ont été évalués à plusieurs reprises durant l'année X, le résultat le plus bas de l'évaluation des résidus de nitrates est pris en considération.
   Si au cours de l'année X+1, lors de l'évaluation des résidus de nitrates, une concentration de résidus de nitrates est mesurée sur la parcelle S, telle que visée à l'alinéa 1er, qui est supérieure à la première valeur seuil de résidus de nitrates correspondante, l'agriculteur concerné doit faire effectuer à sa demande et à ses frais une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise durant l'année X+2.
   L'agriculteur fait effectuer à sa demande et à ses frais une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise durant l'année X+1 si, au cours de l'année X, sur une parcelle de surface agricole appartenant à son entreprise :
   1° non située en type de zone 0, un niveau de résidus de nitrates supérieur à la première valeur seuil de résidus de nitrates correspondante est mesuré ;
   2° un niveau de résidus de nitrates supérieur à la deuxième valeur seuil de résidus de nitrates correspondante est mesuré.
   Le présent paragraphe ne s'applique pas lorsqu'une évaluation des résidus de nitrates doit avoir lieu dans une entreprise, à l'échelle de l'entreprise, au cours d'une année donnée.
   § 4. Pour la mise en oeuvre d'une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise, des évaluations de résidus de nitrates doivent être effectuées sur un nombre minimal de parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise durant une année donnée. Les résultats des évaluations des résidus de nitrates qui ont été effectuées durant cette année sont ensuite confrontés aux valeurs seuils moyennes pondérées.
   Les dispositions des paragraphes 4 à 14 s'appliquent à toutes les évaluations des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise qui doivent être effectuées en exécution du présent décret.
   § 5. Une entreprise qui effectue une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise durant une année donnée fait évaluer au cours de cette année :
   1° les résidus de nitrates sur au minimum trois parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise. Pour les entreprises ayant moins de trois parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, il suffit d'évaluer les résidus de nitrates sur toutes les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise ;
   2° les résidus de nitrates par type de résidus de nitrates, tel que visé dans le tableau du § 1, alinéa 2, qui s'applique à l'entreprise concernée durant l'année concernée, sur au minimum une parcelle.
   Une exploitation qui effectue une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise durant une année donnée fait effectuer, au cours de cette année, un certain nombre d'évaluations de résidus de nitrates qui est au minimum égal à la racine carrée du nombre d'hectares de surface agricole appartenant à l'entreprise pendant l'année concernée. Si le résultat de la racine carrée n'est pas un nombre entier, le nombre est arrondi à l'unité inférieure.
   § 6. La Mestbank désigne les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise sur lesquelles les résidus de nitrates doivent être évalués et en informe l'agriculteur via le guichet internet qu'elle met à disposition.
   Pour l'appréciation de l'évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise, il est uniquement tenu compte des résultats des parcelles désignées par la Mestbank et des résultats des évaluations des résidus de nitrates que la Mestbank a fait effectuer sur les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise. Lorsque, chez un agriculteur, les résidus de nitrates ont été évalués sur toutes ses parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, par dérogation à cette disposition, il est tenu compte, pour l'appréciation de l'évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise, des résultats de toutes les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise.
   Lorsque plusieurs évaluations des résidus de nitrates sont effectuées sur une parcelle désignée par la Mestbank, il est tenu compte du résultat moyen de ces évaluations des résidus de nitrates lors de l'appréciation.
   § 7. Pour l'appréciation des évaluations des résidus de nitrates effectuées, la moyenne pondérée des évaluations des résidus de nitrates est comparée à la moyenne pondérée de la première valeur seuil de résidus de nitrates de l'exploitation concernée au cours de l'année concernée et à la moyenne pondérée de la deuxième valeur seuil de résidus de nitrates de l'exploitation concernée au cours de l'année concernée.
   Pour chaque type de résidus de nitrates, indépendamment du type de zone applicable à l'entreprise concernée durant l'année concernée, le nombre d'hectares sur lequel le type de résidus de nitrates est applicable, indépendamment de la zone type, est calculé jusqu'à deux décimales. Ce nombre est multiplié par le résultat de l'évaluation des résidus de nitrates effectuée sur une parcelle sur laquelle ce type de résidus de nitrates est applicable indépendamment du type de zone. Lorsque pour un seul type de résidus de nitrates, des évaluations des résidus de nitrates ont été effectuées sur plusieurs parcelles sur lesquelles ce type de résidus de nitrates s'applique, la moyenne des évaluations des résidus de nitrates des différentes parcelles est d'abord calculée avant de la multiplier par le nombre d'hectares concernés. Après avoir effectué la multiplication pour chacun des types de résidus de nitrates applicables sur l'entreprise concernée dans l'année concernée, les nombres ainsi obtenus sont additionnés et ensuite divisés par le nombre d'hectares de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise durant l'année concernée. Le résultat de cette division est la moyenne pondérée des évaluations des résidus de nitrates, telle que visée à l'alinéa 1er.
   Pour chaque type de résidus de nitrates applicable à l'entreprise concernée dans l'année concernée, on calcule jusqu'à deux décimales le nombre d'hectares, d'une part, des parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise situées en type de zone 0 ou 1 sur lesquelles ce type de résidus de nitrates est applicable, et, d'autre part, des parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise situées en type de zone 2 ou 3 sur lesquelles ce type de résidus de nitrates est applicable. Chacun de ces deux nombres est multiplié par la première valeur seuil des résidus de nitrates correspondante pour le type de résidus de nitrates concerné et pour les types de zone concernés. Après avoir effectué les deux multiplications pour chacun des types de résidus de nitrates applicables sur l'entreprise concernée dans l'année concernée, les nombres ainsi obtenus sont additionnés et ensuite divisés par le nombre d'hectares de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise dans l'année concernée. Le résultat de cette division est la moyenne pondérée de la première valeur seuil des résidus de nitrates de l'entreprise concernée dans l'année concernée, telle que visée à l'alinéa 1er.
   Pour chaque type de résidus de nitrates applicable à l'entreprise concernée dans l'année concernée, on calcule jusqu'à deux décimales le nombre d'hectares, d'une part, des parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise situées en type de zone 0 ou 1 sur lesquelles ce type de résidus de nitrates est applicable, et, d'autre part, des parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise situées en type de zone 2 ou 3 sur lesquelles ce type de résidus de nitrates est applicable. Chacun de ces deux nombres est multiplié par la deuxième valeur seuil des résidus de nitrates correspondante pour le type de résidus de nitrates concerné et pour les types de zone concernés. Après avoir effectué les deux multiplications pour chacun des types de résidus de nitrates applicables sur l'entreprise concernée dans l'année concernée, les nombres ainsi obtenus sont additionnés et ensuite divisés par le nombre d'hectares de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise dans l'année concernée. Le résultat de cette division est la moyenne pondérée de la deuxième valeur seuil des résidus de nitrates de l'entreprise concernée dans l'année concernée, telle que visée à l'alinéa 1er.
   Lorsque pour un type de résidus de nitrates, indépendamment du type de zone, applicable à l'entreprise concernée au cours de l'année concernée, aucun résultat d'une évaluation des résidus de nitrates effectuée sur une parcelle sur laquelle s'applique ce type de résidus de nitrates, indépendamment du type de zone, n'est disponible, il n'est pas tenu compte du nombre d'hectares jusqu'à deux décimales sur lequel ce type de résidus de nitrates s'applique pour le calcul de la moyenne pondérée des évaluations des résidus de nitrates et de la moyenne pondérée de la première et de la deuxième valeur seuil des résidus de nitrates pour l'entreprise concernée.
   § 8. Un agriculteur qui, conformément aux dispositions du présent article, devait évaluer les résidus de nitrates sur une parcelle désignée par la Mestbank et qui ne l'a pas fait effectuer ou qui a empêché la réalisation d'une évaluation des résidus de nitrates qui ne s'inscrit pas dans le cadre d'une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise, est tenu de faire effectuer une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise au cours de l'année calendaire suivante.
   Un agriculteur qui, conformément aux dispositions du présent article, devait faire évaluer les résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise et qui ne l'a pas fait ou qui a empêché la réalisation d'une évaluation des résidus de nitrates qui s'inscrit dans le cadre d'une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise, est, pour l'application du présent article, assimilé à un agriculteur dont le résultat de l'évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise révèle que la moyenne pondérée des évaluations de résidus de nitrates est supérieure à la moyenne pondérée de la deuxième valeur seuil de résidus de nitrates de l'exploitation.
   § 9. Le résultat de l'évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise, effectuée au cours d'une année donnée, est positif si la moyenne pondérée des résidus de nitrates évalués au cours de cette année est inférieure ou égale à la moyenne pondérée de la première valeur seuil de résidus de nitrates de l'entreprise, déterminée sur la base des valeurs seuils de résidus de nitrates en type de zone 3, conformément au paragraphe 1, alinéa 2.
   Pour calculer la moyenne pondérée de la première valeur seuil de résidus de nitrates de l'entreprise, déterminée sur la base des valeurs seuils de résidus de nitrates en type de zone 3, conformément au premier alinéa, on calcule, pour chaque type de résidus de nitrates applicable à l'entreprise concernée durant l'année concernée, le nombre d'hectares jusqu'à deux décimales sur lequel le type de résidus de nitrates est applicable. Ce nombre est multiplié par la première valeur seuil des résidus de nitrates correspondante pour le type de résidus de nitrates concerné pour les parcelles situées en type de zone 3. Après avoir effectué la multiplication pour chacun des types de résidus de nitrates applicables sur l'entreprise concernée dans l'année concernée, les nombres ainsi obtenus sont additionnés et ensuite divisés par le nombre d'hectares de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise durant l'année concernée. Le résultat de cette division est la moyenne pondérée de la première valeur seuil des résidus de nitrates de l'exploitation, déterminée sur la base des valeurs seuils de résidus de nitrates en type de zone 3, tel que visé à l'alinéa 1er.
   § 10. Si le résultat de l'évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise, effectuée durant l'année X, indique que la moyenne pondérée des évaluations de résidus de nitrates est supérieure à la moyenne pondérée de la première valeur seuil des résidus de nitrates de l'entreprise et inférieure ou égale à la moyenne pondérée de la deuxième valeur seuil des résidus de nitrates de l'entreprise, l'entreprise concernée doit au cours de l'année X+1 respecter les mesures suivantes :
   1° effectuer une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise ;
   2° tenir un plan de fertilisation pour l'ensemble des parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise ;
   3° tenir des fiches de culture pour toutes les cultures cultivées durant l'année X+1 dans l'entreprise.
   § 11. Si le résultat de l'évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise, effectuée durant l'année X, indique que la moyenne pondérée des évaluations de résidus de nitrates est supérieure à la moyenne pondérée de la deuxième valeur seuil des résidus de nitrates de l'entreprise ou s'il apparaît que le résultat de l'évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise, effectuée durant l'année X et l'année X-1, est toujours supérieur à la moyenne pondérée de la première valeur seuil des résidus de nitrates de l'entreprise, l'entreprise concernée doit, au cours de l'année X+1, respecter les mesures suivantes :
   1° effectuer une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise ;
   2° tenir un plan de fertilisation pour l'ensemble des parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise ;
   3° tenir des fiches de culture pour toutes les cultures cultivées durant l'année X+1 dans l'entreprise ;
   4° pas de dérogation possible au cours de l'année X+1 ;
   5° l'agriculteur se fait accompagner par une instance de conseil agréée et en suit les conseils, étant entendu que les conseils et leur suivi ne peuvent déroger aux dispositions du présent décret.
   § 12. L'évaluation des résultats de l'évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise et les conséquences, telles que visée aux paragraphes 10 et 11, ont lieu de plein droit. La Mestbank indique l'évaluation des résultats et les conséquences imposées via le guichet internet qu'elle met à disposition. L'agriculteur peut introduire un recours contre cette évaluation et les conséquences imposées pour le 15 mars de l'année concernée au plus tard. Par dérogation à cette disposition, si l'évaluation et les conséquences ne sont pas encore indiquées sur le guichet internet mis à disposition par la Mestbank le 15 février d'une année donnée pour une entreprise donnée, le délai pour présenter un recours est prolongé pour l'agriculteur concerné jusqu'au trentième jour après que l'évaluation et les conséquences pour son exploitation ont été publiés sur le guichet internet.
   Le recours doit être adressé au chef de division de la Mestbank par envoi sécurisé.
   Le chef de division de la Mestbank prend une décision dans les 90 jours à compter de la date d'expédition de l'envoi sécurisé, tel que visé à l'alinéa 1er. La décision est notifiée à l'auteur du recours via le guichet internet mis à disposition par la Mestbank. L'introduction d'un recours ne suspend pas la décision attaquée.
   § 13. Pour l'application du présent article, il est tenu compte de toutes les évaluations des résidus de nitrates effectuées en exécution du présent décret ou d'une autre législation, sur une parcelle ou sur des parcelles sur lesquelles, en application des articles 14 et 15, une évaluation des résidus de nitrates est effectuée ou doit être effectuée.
   Le laboratoire agréé qui effectue une évaluation des résidus de nitrates, en application du présent article, en informe la Mestbank au plus tard le jour ouvrable avant le prélèvement d'échantillons via l'application web mise à la disposition par la Mestbank.
   § 14. Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités pour l'application du présent article, entre autres en ce qui concerne la manière dont les résultats des évaluations des résidus de nitrates doivent être transmis à la Mestbank.
   Le Gouvernement flamand peut établir que, lors d'un transfert, d'une reprise, d'une scission ou d'une modification de la structure d'une entreprise, les conséquences, telles que visées aux paragraphes 10 et 11, soient imposées aux deux entreprises ou à l'une des deux entreprises.
   Pour l'application du présent article, le Gouvernement flamand peut élaborer un régime dérogatoire pour les agriculteurs qui effectuent encore tardivement certaines modifications dans la demande unique qui se rapporte à l'année calendaire en question.]1
  [2 Dans le cadre de la conversion d'un agriculteur constitué de plusieurs exploitants en un ou plusieurs nouveaux agriculteurs constitué(s) d'un seul exploitant, l'exploitant de chaque nouvel agriculteur faisant partie de l'agriculteur constitué de plusieurs exploitants, chaque nouvel agriculteur a, au cours de l'année X de la conversion, aux fins de l'application du présent article, le même statut juridique que celui qu'aurait eu l'agriculteur constitué de plusieurs exploitants s'il n'avait pas été converti. La détermination du statut juridique correspondant du nouvel agriculteur pour l'année X+1 et les années suivantes est effectuée conformément au présent article. ]2
  

Modifications

[1]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 9, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[2]  <DCFL 2024-03-29/28, art. 9, 025; En vigueur : 01-01-2024>
Art.14bis. [1 . § 1. Een landbouwer kan een verlaging krijgen van de bemestingsvermindering, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 1°, als hij een of meerdere goede bodem-, teelt- en bemestingspraktijken naleeft.
Art.17.[1 1er. Les normes d'épandage de phosphate pour les surfaces agricoles situées dans des zones saturées en phosphate est de 40 kg de P2O5 par hectare et par an.
Art. 15. [1 § 1. [3 Onverminderd de bepalingen van artikel 13 en 61 tot en met 72 worden nitraatresidudrempelwaarden vastgesteld.
   De volgende elf types nitraatresidudrempelwaarden worden onderscheiden:
Art.18. § 1. [4 Sur les surfaces agricoles complètement situées dans plusieurs zones qui, conformément aux dispositions du présent décret, doivent être traitées différemment, y compris sur le plan des règles de fertilisation, des normes de fertilisation, de la période de fertilisation autorisée, des valeurs de résidus de nitrates et des mesures applicables, les dispositions les plus strictes des zones concernées s'appliquent pour les règles de fertilisation, les restrictions concernant l'anhydride phosphorique, l'azote, l'azote d'effluents d'élevage, l'azote d'autres engrais et l'azote d'engrais chimiques, pour la période de fertilisation autorisée, pour les valeurs et les mesures de résidus de nitrate applicables et pour la détermination de la possibilité d'écoulement sur les surfaces agricoles appartenant à l'entreprise.
   Sur les surfaces agricoles qui sont situées en partie dans plusieurs zones qui, conformément aux dispositions du présent décret, doivent être traitées différemment, y compris sur le plan des règles de fertilisation, des normes de fertilisation, de la période de fertilisation autorisée, des valeurs de résidus de nitrates et des mesures applicables, les dispositions applicables à la plus grande partie de la parcelle s'appliquent à l'ensemble de la parcelle pour les règles de fertilisation, les restrictions concernant l'anhydride phosphorique, l'azote, l'azote d'effluents d'élevage, l'azote d'autres engrais et l'azote d'engrais chimiques, pour la période de fertilisation autorisée, pour les valeurs et les mesures de résidus de nitrate applicables et pour la détermination de la possibilité d'écoulement sur la surface de terres agricoles appartenant à l'exploitation.
   Pour l'application du présent décret, notamment en ce qui concerne les règles de fertilisation, les normes de fertilisation, la période de fertilisation autorisée, les valeurs de résidus de nitrates et les mesures applicables, et la détermination de la possibilité d'écoulement sur les surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, il n'est pas tenu compte des modifications apportées par l'agriculteur, après le 30 juin d'une année calendaire donnée, à la demande unique qui se rapporte à l'année calendaire en question. Par dérogation à ce qui précède, les modifications de la culture suivante tiennent compte des modifications apportées par l'agriculteur, jusqu'au 31 octobre d'une année calendaire donnée, à la demande unique qui se rapporte à l'année calendaire en question.
   Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités plus détaillées.]4
  § 2. En cas de nouvelles délimitations [2 ...]2 de zones saturées en phosphates, visées à l'article 17, les nouvelles normes de fertilisation s'appliqueront à partir du 1er janvier de l'année qui suit la date d'entrée en vigueur de la nouvelle délimitation.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-19/25, art. 6, 004; En vigueur : 12-03-2009>
[2]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 11, 008; En vigueur : 13-05-2011>
[3]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 12, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[4]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 10, 019; En vigueur : 01-01-2019>
Nitraat residu type Teelttype Bodemtype In gebiedstype 2 en 3 In gebiedstype 0 en 1
   eerste drempelwaarde tweede drempelwaarde eerste drempelwaarde tweede drempelwaarde
  
1 Gras Zand of Niet-zand 60 85 80 115
2 Maïs Zand 65 95 80 115
3 Maïs Niet-zand 75 105 85 120
4 Granen Zand 65 95 80 115
5 Granen Niet-zand 75 105 80 115
6 Aardappelen Zand of Niet-zand 85 120 90 130
7 Specifieke teelten Zand of Niet-zand 85 120 90 130
8 Suikerbieten en voederbieten Zand 60 85 80 115
9 Suikerbieten en voederbieten Niet-zand 70 100 80 115
10 Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas Zand 65 95 80 115
11 Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas Niet-zand 75 105 80 115
Nitraat residu type Teelttype Bodemtype In gebiedstype 2 en 3 In gebiedstype 0 en 1 eerste drempelwaarde tweede drempelwaarde eerste drempelwaarde tweede drempelwaarde
1 Gras Zand of Niet-zand 60 85 80 115 2 Maïs Zand 65 95 80 115 3 Maïs Niet-zand 75 105 85 120 4 Granen Zand 65 95 80 115 5 Granen Niet-zand 75 105 80 115 6 Aardappelen Zand of Niet-zand 85 120 90 130 7 Specifieke teelten Zand of Niet-zand 85 120 90 130 8 Suikerbieten en voederbieten Zand 60 85 80 115 9 Suikerbieten en voederbieten Niet-zand 70 100 80 115 10 Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas Zand 65 95 80 115 11 Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas Niet-zand 75 105 80 115
Het teelttype als vermeld in de tabel in het tweede lid betreft de hoofdteelt die op het betrokken perceel, overeenkomstig de verzamelaanvraag, geteeld zal worden, tenzij de hoofdteelt in dat jaar wordt gevolgd door een specifieke teelt of door de teelt van aardappelen. In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de tabel, vermeld in het tweede lid, rekening gehouden met de specifieke teelt of de teelt van aardappelen, die op dat perceel als nateelt uitgevoerd zal worden]3.
   § 2. [4 De Mestbank kan jaarlijks het nitraatresidu laten bepalen op percelen landbouwgrond gelegen in het Vlaamse Gewest.
   De Mestbank bepaalt de percelen landbouwgrond waarvan het nitraatresidu bepaald moet worden en selecteert hierbij vooral percelen gelegen buiten gebiedstype 0 of percelen gelegen binnen gebiedstype 0 die in de afstroomzone liggen van een meetput van het freatisch grondwatermeetnet in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij, of van het meetpunt voor oppervlaktewater van het MAP-meetnet oppervlaktewater in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij, waar de drempel van 50 mg nitraat per liter werd overschreden.
   De Mestbank zorgt ervoor dat de landbouwer tot wiens bedrijf het betreffende perceel behoort minstens een week voor de bemonstering in kennis wordt gesteld van de dag waarop de bemonstering zal uitgevoerd worden en van het perceel waarop de nitraatresidubepaling zal gebeuren via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
   De landbouwer die in een bepaald kalenderjaar nog niet verplicht is om een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uit te voeren, maar dit wenst te doen, meldt dit aan de Mestbank, uiterlijk op 31 mei, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Een landbouwer kan deze melding tot uiterlijk 31 mei intrekken. Elke landbouwer die op 1 juni een niet-ingetrokken melding heeft, is verplicht om dat kalenderjaar de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uit te voeren.
   Onverminderd de nitraatresidubepalingen, opgelegd in uitvoering het vierde lid, kan de Mestbank een landbouwer opleggen in opdracht en op kosten van de landbouwer in kwestie door een erkend laboratorium een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau te laten uitvoeren, met dien verstande dat de Mestbank er voor zorgt dat een landbouwer die de maatregelen als vermeld in paragraaf 11 moet toepassen, minstens elke vijf jaar een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau laat uitvoeren]4
   De Mestb.
   § 3. [4 Voor percelen met een hoog koolstofgehalte werkt de Vlaamse Regering, in afwijking van paragraaf 1, een regeling uit.
   De Vlaamse Regering bepaalt hierbij de wijze waarop het hoge koolstofgehalte vastgesteld moet worden en wat het effect van het hoge koolstofgehalte is, op de nitraatresidudrempelwaarden, vermeld in paragraaf 1.
   De Vlaamse Regering kan hierbij een onderscheid maken tussen onder meer bepaalde teelten en bepaalde bodemtexture]4.
   Als in het jaar X+1 bij de nitraatresidubepaling op het perceel S als vermeld in het eerste lid een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde moet de betrokken landbouwer in het jaar X+2 in zijn opdracht en op zijn kosten een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, laten uitvoeren.
   Een landbouwer laat in het jaar X+1 in zijn opdracht en op zijn kosten een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren, als in het jaar X op een tot zijn bedrijf behorend perceel landbouwgrond:
   1° dat niet gelegen is in gebiedstype 0 een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde;
   2° een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde.
   Als in een bepaald jaar op een bedrijf een nitraatresiduevaluatie op bedrijfs-niveau moet gebeuren, is deze paragraaf niet van toepassing.
   § 4. Voor het uitvoeren van een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau moeten er in een bepaald jaar op een minimaal aantal tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond nitraatresidubepalingen uitgevoerd worden. De resultaten van de in dat jaar uitgevoerde nitraatresidubepalingen worden vervolgens getoetst aan de gewogen gemiddelde drempelwaarden.
   De bepalingen van paragraaf 4 tot en met [4 15]4 zijn van toepassing op alle nitraatresiduevaluaties op bedrijfsniveau die uitgevoerd moeten worden in uitvoering van dit decreet.
   § 5. Een bedrijf dat in een bepaald jaar een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoert, laat in dat jaar:
   1° op minimaal drie tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond het nitraatresidu bepalen. Voor bedrijven met minder dan drie tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond volstaat het om het nitraatresidu te bepalen op alle tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond;
   2° minimaal op één perceel het nitraatresidu bepalen per nitraatresidutype als vermeld in de tabel in paragraaf 1, tweede lid, dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is.
   Een bedrijf dat in een bepaald jaar een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoert, laat in dat jaar een aantal nitraatresidubepalingen uitvoeren dat minimaal gelijk is aan de vierkantswortel van het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffend jaar tot het bedrijf behoren. Als het resultaat van de vierkantswortel geen geheel getal is, wordt er afgerond naar het lagere gehele getal.
   § 6. De Mestbank duidt de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond aan waarvan het nitraatresidu moet bepaald worden en brengt de landbouwer hiervan op de hoogte via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
   Voor het beoordelen van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau wordt enkel rekening gehouden met de resultaten van de door de Mestbank aangeduide percelen en met de resultaten van de nitraatresidubepalingen die de Mestbank heeft laten uitvoeren op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond. Als bij een landbouwer het nitraatresidu is bepaald van al zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond wordt in afwijking hiervan, voor het beoordelen van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, rekening gehouden met de resultaten van al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond.
   Als op een door de Mestbank aangeduid perceel meerdere nitraatresidubepalingen uitgevoerd worden, wordt met het gemiddelde resultaat van deze nitraat-residubepalingen rekening gehouden bij de evaluatie.
   § 7. Voor de beoordeling van de uitgevoerde nitraatresidubepalingen wordt het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen vergeleken met de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar en met de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar.
   Voor elk nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is, wordt het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald waarop dat nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is. Dit getal wordt vermenigvuldigd met het resultaat van de nitraatresidubepaling uitgevoerd op een perceel waarop dit nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is. Als voor één nitraatresidutype er nitraatresidubepalingen zijn uitgevoerd op meerdere percelen waarop dit nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is, wordt eerst het gemiddelde bepaald van de nitraatresidumetingen van de verschillende percelen, alvorens dit te vermenigvuldigen met het aantal betrokken hectares. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de vermenigvuldiging is gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen als vermeld in het eerste lid.
   Voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, wordt het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald, van enerzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 0 of gebiedstype 1, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is en van anderzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is. Elk van beide getallen wordt vermenigvuldigd met de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken nitraatresidutype en voor de betrokken gebiedstypes. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn de beide vermenigvuldigingen zijn gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar als vermeld in het eerste lid.
   Voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, wordt het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald van enerzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 0 of gebiedstype 1, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is en van anderzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is. Elk van beide getallen wordt vermenigvuldigd met de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken nitraatresidutype en voor de betrokken gebiedstypes. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de beide vermenig-vuldigingen zijn gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar als vermeld in het eerste lid.
   Als er voor een nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is, geen resultaat van een nitraatresidubepaling uitgevoerd op een perceel waarop dit nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is, beschikbaar is, wordt voor het bepalen van het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen en van de gewogen gemiddelde eerste en tweede nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken bedrijf, geen rekening gehouden met het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma waarop dat nitraatresidutype van toepassing is.
   § 8.[4 Een landbouwer die, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau moest laten uitvoeren en die niet heeft laten uitvoeren of die de uitvoering van een nitraatresidubepaling die kadert in een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau heeft gehinderd, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld met een landbouwer waarbij uit het resultaat van de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau blijkt dat het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen groter is dan de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf of, in geval er in het betreffende kalenderjaar sprake was van weersomstandigheden als vermeld in artikel 64, § 7, dat de overschrijding groter was dan de, overeenkomstig artikel 64, § 7, verhoogde overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde]4.
   § 9. Het resultaat van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in een bepaald jaar, is positief als het gewogen gemiddelde van de in dat jaar bepaalde nitraatresidu's kleiner dan of gelijk is aan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, bepaald op basis van de nitraatresidudrempelwaardes in gebiedstype 3 als vermeld in paragraaf 1, tweede lid.
   Voor het bepalen van de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, bepaald op basis van de nitraatresidudrempelwaardes in gebiedstype 3 als vermeld in het eerste lid wordt, voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald waarop dat nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is. Dit getal wordt vermenigvuldigd met de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken nitraatresidutype voor percelen gelegen in gebiedstype 3. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de vermenigvuldiging is gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, bepaald op basis van de nitraatresidudrempelwaardes in gebiedstype 3 als vermeld in het eerste lid.
   § 10.[4 Als uit het resultaat van de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het jaar X, blijkt dat het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen groter is dan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf en kleiner dan of gelijk aan de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, moet het betreffende bedrijf, vanaf het jaar X+1 de volgende maatregelen naleven:
   1° een bemestingsplan bijhouden voor al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond;
   2° teeltfiches bijhouden voor alle teelten die in het betrokken jaar op het bedrijf verbouwd worden.
   De maatregelen, vermeld in het eerste lid, vervallen op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de landbouwer een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau liet uitvoeren waarvan het resultaat positief is als vermeld in paragraaf 9 en uiterlijk op 1 januari van het vijfde jaar volgend op het laatste jaar waarin, voor het bedrijf in kwestie, opgelegd was een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uit te voeren]4.
   § 11. [4 Er worden vanaf het jaar X+1 maatregelen opgelegd aan een bedrijf waarvoor:
   1° hetzij uit het resultaat van de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het jaar X, blijkt dat het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen groter is dan de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf;
   2° hetzij voldaan is aan de twee volgende voorwaarden:
   a) uit het resultaat van de nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het jaar X, blijkt dat het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen groter is dan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf;
   b) uit het resultaat van een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het jaar X-1, het jaar X-2, het jaar X-3 of het jaar X-4, blijkt dat het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen groter is dan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf.
   De bedrijven, vermeld in het eerste lid, moeten vanaf het jaar X+1 de volgende maatregelen naleven:
   1° een bemestingsplan bijhouden voor al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond;
   2° teeltfiches bijhouden voor alle teelten die op het bedrijf verbouwd worden; 3° zich laten begeleiden door een gekwalificeerde adviesinstantie. Het bedrijf volgt de adviezen van de gekwalificeerde adviesinstantie op, met dien verstande dat de adviezen en de opvolging van deze adviezen niet mogen afwijken van de bepalingen van dit decreet;
   4° het betreffende bedrijf kan geen gebruik maken van de mogelijkheid, vermeld in artikel 14bis om een verlaging te krijgen van de bemestingsvermindering, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 1°.
   De maatregel, vermeld in het tweede lid, 4°, wordt enkel opgelegd aan bedrijven als vermeld in het eerste lid, 1°, en op voorwaarde dat, als in het kalenderjaar X er sprake was van weersomstandigheden als vermeld in artikel 64, § 7, de overschrijding groter was dan de, overeenkomstig artikel 64, § 7, verhoogde overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaardes.
   De maatregelen, vermeld in het tweede lid, vervallen op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de landbouwer een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau liet uitvoeren waarvan het resultaat positief is als vermeld in paragraaf 9 en uiterlijk op 1 januari van het vijfde jaar volgend op het laatste jaar waarin voor het bedrijf in kwestie opgelegd was een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau uit te voere]4.
   § 12. De beoordeling van de resultaten van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau en het opleggen van de gevolgen, vermeld in paragraaf 10 en paragraaf 11, gebeurt van rechtswege. De Mestbank vermeldt de beoordeling van de resultaten en de opgelegde gevolgen op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer kan tegen deze beoordeling en de opgelegde gevolgen bezwaar indienen uiterlijk op 15 maart van het betrokken jaar. In afwijking hiervan wordt, als voor een bepaald bedrijf op 15 februari van een bepaald jaar de beoordeling en de gevolgen nog niet vermeld worden op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, voor de betrokken landbouwer de termijn om bezwaar in te dienen verlengd tot de dertigste dag nadat de beoordeling en de gevolgen voor zijn bedrijf op het internetloket vermeld werden.
   Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
   Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
   § 13. Voor de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met alle nitraatresidubepalingen die, in uitvoering van dit decreet of een andere wetgeving, uitgevoerd zijn op een perceel of op percelen waarop in toepassing van de artikelen 14 en 15 een nitraatresidubepaling wordt genomen of moet worden genomen.
   Het erkend laboratorium dat een nitraatresidubepaling uitvoert in toepassing van dit artikel stelt de Mestbank, uiterlijk de werkdag voor de bemonstering, hiervan in kennis, via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie.
   § 14. De Vlaamse Regering kan nadere regels voor de toepassing van dit artikel stellen, onder meer met betrekking tot de wijze waarop de resultaten van de nitraatresidubepalingen aan de Mestbank overgemaakt moeten worden.
   De Vlaamse Regering kan bepalen dat bij een overdracht, een overname, een opsplitsing of een wijziging van de bedrijfsstructuur van een bedrijf de gevolgen, vermeld in paragraaf 10 en paragraaf 11, aan beide bedrijven of aan één van beide bedrijven opgelegd worden.
   Voor de toepassing van dit artikel kan de Vlaamse Regering een afwijkende regeling uitwerken voor landbouwers die laattijdig nog bepaalde aanpassingen doorvoeren in de verzamelaanvraag die betrekking heeft op het betreffende kalenderjaar.]1
  [2 In het kader van de omvorming van een landbouwer met meerdere exploitanten naar een of meer nieuwe landbouwers met щщn exploitant, waarbij de exploitant van elke nieuwe landbouwer deel uitmaakt van de landbouwer met meerdere exploitanten, bevindt elke nieuwe landbouwer zich in het jaar X van de omvorming, voor de toepassing van dit artikel, in dezelfde rechtstoestand als de rechtstoestand waarin de landbouwer met meerdere exploitanten zich zou bevinden als die niet zou zijn omgevormd. Het bepalen van de betreffende rechtstoestand van de nieuwe landbouwer voor het jaar X+1 en de daaropvolgende jaren gebeurt conform dit artikel.]2
  [4 § 15. De Vlaamse Regering kan voor percelen waarop gelijktijdig meerdere teelten verbouwd worden nader bepalen aan welk teelttype als vermeld in de tabel, vermeld in paragraaf 1, dergelijke percelen toegewezen moeten worden.
   In afwijking van dit artikel kan de Vlaamse Regering voor biologische bedrijven en zelfplukbedrijven waarvan de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond minder dan 5 hectare bedraagt en waar meer dan drie nitraatresidutypes van toepassing zijn, de bepalingen aangaande het uitvoeren en beoordelen van een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau wijzigen.]4
  

Modifications

[1]  <DVR 2019-05-24/05, art. 9, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[2]  <DVR 2024-03-29/28, art. 9, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
[3]  <DVR 2024-12-20/42, art. 14, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2026>
[4]  <DVR 2024-12-20/42, art. 15, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
-
Onderafdeling III. - Gebiedsgerichte maatregelen aangaande het op of in de bodem brengen van meststoffen.
Art. 17.[1 1er. Les normes d'épandage de phosphate pour les surfaces agricoles situées dans des zones saturées en phosphate est de 40 kg de P2O5 par hectare et par an.
Art.16. In de beschermingszone type I van de waterwingebieden afgebakend in toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer is het op of in de bodem brengen van meststoffen verboden.
Art. 18. § 1. [4 Sur les surfaces agricoles complètement situées dans plusieurs zones qui, conformément aux dispositions du présent décret, doivent être traitées différemment, y compris sur le plan des règles de fertilisation, des normes de fertilisation, de la période de fertilisation autorisée, des valeurs de résidus de nitrates et des mesures applicables, les dispositions les plus strictes des zones concernées s'appliquent pour les règles de fertilisation, les restrictions concernant l'anhydride phosphorique, l'azote, l'azote d'effluents d'élevage, l'azote d'autres engrais et l'azote d'engrais chimiques, pour la période de fertilisation autorisée, pour les valeurs et les mesures de résidus de nitrate applicables et pour la détermination de la possibilité d'écoulement sur les surfaces agricoles appartenant à l'entreprise.
   Sur les surfaces agricoles qui sont situées en partie dans plusieurs zones qui, conformément aux dispositions du présent décret, doivent être traitées différemment, y compris sur le plan des règles de fertilisation, des normes de fertilisation, de la période de fertilisation autorisée, des valeurs de résidus de nitrates et des mesures applicables, les dispositions applicables à la plus grande partie de la parcelle s'appliquent à l'ensemble de la parcelle pour les règles de fertilisation, les restrictions concernant l'anhydride phosphorique, l'azote, l'azote d'effluents d'élevage, l'azote d'autres engrais et l'azote d'engrais chimiques, pour la période de fertilisation autorisée, pour les valeurs et les mesures de résidus de nitrate applicables et pour la détermination de la possibilité d'écoulement sur la surface de terres agricoles appartenant à l'exploitation.
   Pour l'application du présent décret, notamment en ce qui concerne les règles de fertilisation, les normes de fertilisation, la période de fertilisation autorisée, les valeurs de résidus de nitrates et les mesures applicables, et la détermination de la possibilité d'écoulement sur les surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, il n'est pas tenu compte des modifications apportées par l'agriculteur, après le 30 juin d'une année calendaire donnée, à la demande unique qui se rapporte à l'année calendaire en question. Par dérogation à ce qui précède, les modifications de la culture suivante tiennent compte des modifications apportées par l'agriculteur, jusqu'au 31 octobre d'une année calendaire donnée, à la demande unique qui se rapporte à l'année calendaire en question.
   Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités plus détaillées.]4
  § 2. En cas de nouvelles délimitations [2 ...]2 de zones saturées en phosphates, visées à l'article 17, les nouvelles normes de fertilisation s'appliqueront à partir du 1er janvier de l'année qui suit la date d'entrée en vigueur de la nouvelle délimitation.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-19/25, art. 6, 004; En vigueur : 12-03-2009>
[2]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 11, 008; En vigueur : 13-05-2011>
[3]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 12, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[4]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 10, 019; En vigueur : 01-01-2019>
Art.17.[1 § 1. De fosfaatbemestingsnorm voor landbouwgronden gelegen in fosfaatverzadigde gebieden bedraagt 40 kg P2O5 per hectare en per jaar.
Sous-section V. - Epandage d'engrais sur les sols détrempés, inondés, gelés ou couverts de neige.
Art.18. § 1. [4 Op landbouwgronden die volledig gelegen zijn in meerdere gebieden die, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, verschillend behandeld dienen te worden, onder meer op het gebied van de van toepassing zijnde bemestingsregels, bemestingsnormen, toegestane bemestingsperiode, nitraatresiduwaarden en maatregelen, gelden voor de van toepassing zijnde bemestingsregels, voor de beperkingen voor difosforpentoxide, stikstof, stikstof uit dierlijke mest, stikstof uit andere meststoffen en stikstof uit kunstmest, voor de toegestane bemestingsperiode, voor de van toepassing zijnde nitraatresiduwaarden en maatregelen en voor het bepalen van de afzetmogelijkheid op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond afzonderlijk de strengste bepalingen van de overeenkomstige gebieden.
   Op landbouwgronden die voor een deel gelegen zijn in meerdere gebieden die, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, verschillend behandeld dienen te worden, onder meer op het gebied van de van toepassing zijnde bemestings-regels, bemestingsnormen, toegestane bemestingsperiode, nitraatresiduwaarden en maatregelen, worden voor de van toepassing zijnde bemestingsregels, voor de beperkingen voor difosforpentoxide, stikstof, stikstof uit dierlijke mest, stikstof uit andere meststoffen en stikstof uit kunstmest, voor de toegestane bemestingsperiode en voor de van toepassing zijnde nitraatresiduwaarden en maatregelen en voor het bepalen van de afzetmogelijkheid op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond de bepalingen die van toepassing zijn op het grootste gedeelte van het perceel van toepassing op het volledige perceel.
   Voor de toepassing van dit decreet, onder meer voor wat betreft de van toepassing zijnde bemestingsregels, bemestingsnormen, toegestane bemestingsperiode, nitraatresiduwaarden en maatregelen, en het bepalen van de afzetmogelijkheid op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, wordt geen rekening gehouden met wijzigingen die de landbouwer na 30 juni van een bepaald kalenderjaar aanbrengt aan de verzamelaanvraag die betrekking heeft op dat kalenderjaar. In afwijking hiervan wordt met wijzigingen van de nateelt rekening gehouden met wijzigingen die de landbouwer tot en met 31 oktober van een bepaald kalenderjaar aanbrengt aan de verzamelaanvraag die betrekking heeft op dat kalenderjaar.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.]4 [5 De Vlaamse Regering kan, in afwijking van het derde lid, voor alle of bepaalde aspecten in toepassing van dit decreet, de datum van 30 juni verlaten, en kan hieraan bepaalde voorwaarden koppelen]5
  § 2. Bij nieuwe afbakeningen [2 ...]2 van fosfaatverzadigde gebieden, vermeld in artikel 17, gelden de overeenkomstige bemestingsnormen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op de datum van inwerkingtreding van de nieuwe afbakening.
  

Modifications

[1]  <DVR 2008-12-19/25, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2009>
[2]  <DVR 2011-05-06/01, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 13-05-2011>
[3]  <DVR 2015-06-12/15, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[4]  <DVR 2019-05-24/05, art. 10, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[5]  <DVR 2024-12-20/42, art. 16, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 19. [1 Sur les sols situés sur des pentes raides, les engrais doivent être épandus sur ou dans le sol de la manière suivante :
   1° sur les pentes raides cultivées, il est obligatoire pour l'épandage sur ou dans le sol d'effluents d'élevage liquides ou d'autres engrais liquides d'avoir recours à l'injection en surface ou l'injection profonde;
   2° sur les pentes raides non cultivées l'injection profonde ou l'enfouissement direct en continu est obligatoire pour l'épandage sur ou dans le sol d'effluents d'élevage, d'autres engrais et des engrais chimiques. Par dérogation à cette disposition, les effluents d'élevage solides, d'autres engrais solides et des engrais chimiques sous forme solide doivent être enfouis dans l'heure qui suit l'épandage.
   L'épandage sur ou dans le sol d'engrais, à l'exception des déjections directes au cours du pâturage, est interdit sur les parcelles de surface agricole présentant une [2 pente]2 de plus de ou égal à 15 %.
   Le Gouvernement flamand peut arrêter des modalités.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 13, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 79, 013; En vigueur : 08-01-2016>
Onderafdeling IV. - Het op of in de bodem brengen van meststoffen op steile hellingen.
Sous-section V. - Epandage d'engrais sur les sols détrempés, inondés, gelés ou couverts de neige.
Art.19. [1 Op steile hellingen moeten meststoffen op de volgende wijze op of in de bodem gebracht worden:
   1° op beteelde steile hellingen is voor het op of in de bodem brengen van vloeibare dierlijke mest of vloeibare andere meststoffen, zode-injectie of mestinjectie verplicht;
   2° op niet-beteelde steile hellingen is voor het op of in de bodem brengen van dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest, mestinjectie of directe onderwerking in één werkgang verplicht. In afwijking hiervan moeten vaste dierlijke mest, vaste andere meststoffen en kunstmest in vaste vorm binnen het uur na de aanwending ondergewerkt worden.
   Het op of in de bodem brengen van meststoffen, met uitzondering van rechtstreekse uitscheiding door begrazing, is verboden op percelen landbouwgrond met een [2 hellingsgraad]2 hoger dan of gelijk aan 15 %.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen.]1
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2015-12-18/24, art. 79, 013; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
Art.21. Il est interdit d'épandre de l'engrais, à l'exception de la fertilisation par évacuation directe par pâturage :
  1° jusqu'à 5 mètres vers l'intérieur des terres, à partir du bord supérieur du talus de la masse d'eau de surface;
  2° jusqu'à 10 mètres vers l'intérieur des terres, à partir du bord supérieur du talus de la masse d'eau de surface dans le Réseau écologique flamand;
  3° jusqu'à 10 dix mètres vers l'intérieur des terres, à partir du bord supérieur du talus de la masse d'eau de surface [1 lorsqu'une pente raide]1 est adjacente à la masse d'eau de surface.
  Les masses d'eau de surface, visées au premier alinéa, sont les eaux de surfaces navigables et les eaux de surface non navigables des première, deuxième et troisième catégories, définies sur la base de la loi du 28 décembre 1967 concernant les masses d'eau de surface non navigables.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 137, 007; En vigueur : 28-02-2011>
pas de version française
Onderafdeling V. - Het op of in de bodem brengen van meststoffen op drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt land.
Sous-section VI. - Epandage d'engrais à proximité des cours d'eau.
Art.20. Het is verboden meststoffen op of in de bodem te brengen op drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt land.
Art.22. § 1. [5 En cas de fertilisation, les engrais épandus ne peuvent pas ruisseler.
   [8 En ce qui concerne l'épandage, l'engrais animal et les autres engrais sont appliqués à faibles émissions comme suit :
   1° par injection en surface, enfouisseur ou patin d'injection sur les prairies. Les engrais peuvent également être appliqués par incorporation directe après épandage sur les prairies qui seront retournées ;
   2° par injection d'engrais, enfouisseur, patin d'injection ou système à pendillards à tubes traînés sur les terres agricoles cultivées qui ne sont pas des prairies ;
   3° par injection d'engrais ou par incorporation directe de l'engrais après épandage sur les terres agricoles non cultivées. ;
   L'engrais chimique à base d'urée est appliqué comme suit :
   1° par incorporation directe après épandage ;
   2° par injection ;
   3° par adjonction d'inhibiteurs d'uréase dans son application ;
   4° par des méthodes alternatives, à déterminer par le Gouvernement flamand, après avis des instances visées dans la partie 2, chapitre 2.17 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er juin 1995 fixant les dispositions générales et sectorielles en matière d'hygiène de l'environnement, qui se révèlent au moins aussi efficaces que les méthodes visées aux points 1°, 2° et 3° pour l'épandage à faibles émissions d'engrais chimiques à base d'urée.
   L'incorporation directe après épandage, telle que visée aux alinéas 2 et 5, est exécutée selon l'une des méthodes suivantes :
   1° épandage et incorporation des engrais en un seul passage ;
   2° épandage et incorporation des engrais par diverses combinaisons de transport, dans le respect des conditions suivantes :
   a) dès le début de l'épandage des engrais, une deuxième combinaison de transport chargée d'incorporer les engrais répandus est déjà présente sur la même parcelle ;
   b) l'incorporation des engrais répandus commencera au plus tard aussitôt après que la première citerne de la combinaison de transport en charge de l'épandage des engrais, est vide ;
   c) l'incorporation des engrais répandus prendra fin uniquement après incorporation de l'ensemble des engrais répandus. " ;
   3° l'alinéa 6 existant, qui devient l'alinéa 8, est remplacé par ce qui suit :
   " Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités d'exécution du présent article, préciser les techniques de fertilisation visées au présent paragraphe, déterminer la quantité minimale d'inhibiteurs d'uréase à utiliser et assortir de conditions supplémentaires le recours à la dérogation visée à l'alinéa 3, 2°. ]8.
  § 2. [5 ...]5
  [2 § 3. Le Gouvernement flamand peut arrêter que, dans des conditions bien déterminées, l'autorisation à déroger des paragraphes précédents peut être donnée pour les prélèvements d'échantillons scientifiques.]2
  

Modifications

[2]  <DCFL 2008-12-19/25, art. 7, 004; En vigueur : 01-01-2007>
[5]  <DCFL 2014-02-28/11, art. 59, 010; En vigueur : 04-04-2014>
[6]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 14, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[7]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 11, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[8]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 71, 024; En vigueur : 23-02-2024>
Onderafdeling VI. - Het op of in de bodem brengen van meststoffen in de nabijheid van waterlopen.
CHAPITRE IV. - La déclaration et le calcul de la production d'effluents d'élevage.
Art.21. [3 Het op of in de bodem brengen van meststoffen in de nabijheid van waterlopen:
   1° is verboden binnen de gebieden, vermeld in artikel 1.3.2.2, § 1, 1°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018;
   2° is verboden op de beschermingsstroken, vermeld in artikel 1.3.2.2 van voormeld decreet;
   3° gebeurt, in het geval van een oeverzone, vastgelegd in een goedgekeurd oeverzoneproject als vermeld in artikel 1.3.2.1 van voormeld decreet, overeenkomstig de bepalingen die in het oeverzoneproject in kwestie bepaald zijn]3
  

Modifications

[1]  <DVR 2010-12-23/39, art. 137, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
[2]  <DVR 2014-02-28/11, art. 58, 010; Inwerkingtreding : 04-04-2014>
[3]  <DVR 2024-12-20/42, art. 17, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art. 22. § 1. [5 En cas de fertilisation, les engrais épandus ne peuvent pas ruisseler.
   [8 En ce qui concerne l'épandage, l'engrais animal et les autres engrais sont appliqués à faibles émissions comme suit :
   1° par injection en surface, enfouisseur ou patin d'injection sur les prairies. Les engrais peuvent également être appliqués par incorporation directe après épandage sur les prairies qui seront retournées ;
   2° par injection d'engrais, enfouisseur, patin d'injection ou système à pendillards à tubes traînés sur les terres agricoles cultivées qui ne sont pas des prairies ;
   3° par injection d'engrais ou par incorporation directe de l'engrais après épandage sur les terres agricoles non cultivées. ;
   L'engrais chimique à base d'urée est appliqué comme suit :
   1° par incorporation directe après épandage ;
   2° par injection ;
   3° par adjonction d'inhibiteurs d'uréase dans son application ;
   4° par des méthodes alternatives, à déterminer par le Gouvernement flamand, après avis des instances visées dans la partie 2, chapitre 2.17 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 1er juin 1995 fixant les dispositions générales et sectorielles en matière d'hygiène de l'environnement, qui se révèlent au moins aussi efficaces que les méthodes visées aux points 1°, 2° et 3° pour l'épandage à faibles émissions d'engrais chimiques à base d'urée.
   L'incorporation directe après épandage, telle que visée aux alinéas 2 et 5, est exécutée selon l'une des méthodes suivantes :
   1° épandage et incorporation des engrais en un seul passage ;
   2° épandage et incorporation des engrais par diverses combinaisons de transport, dans le respect des conditions suivantes :
   a) dès le début de l'épandage des engrais, une deuxième combinaison de transport chargée d'incorporer les engrais répandus est déjà présente sur la même parcelle ;
   b) l'incorporation des engrais répandus commencera au plus tard aussitôt après que la première citerne de la combinaison de transport en charge de l'épandage des engrais, est vide ;
   c) l'incorporation des engrais répandus prendra fin uniquement après incorporation de l'ensemble des engrais répandus. " ;
   3° l'alinéa 6 existant, qui devient l'alinéa 8, est remplacé par ce qui suit :
   " Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités d'exécution du présent article, préciser les techniques de fertilisation visées au présent paragraphe, déterminer la quantité minimale d'inhibiteurs d'uréase à utiliser et assortir de conditions supplémentaires le recours à la dérogation visée à l'alinéa 3, 2°. ]8.
  § 2. [5 ...]5
  [2 § 3. Le Gouvernement flamand peut arrêter que, dans des conditions bien déterminées, l'autorisation à déroger des paragraphes précédents peut être donnée pour les prélèvements d'échantillons scientifiques.]2
  

Modifications

[2]  <DCFL 2008-12-19/25, art. 7, 004; En vigueur : 01-01-2007>
[5]  <DCFL 2014-02-28/11, art. 59, 010; En vigueur : 04-04-2014>
[6]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 14, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[7]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 11, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[8]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 71, 024; En vigueur : 23-02-2024>
Onderafdeling VII. - Methoden voor het op of in de bodem brengen van meststoffen.
Art.23.§ 1er. [5 Les personnes suivantes doivent faire une déclaration chaque année, en application de ce décret :
Art.22.§ 1. [5 Bij bemesting mogen de opgebrachte meststoffen niet afspoelen.
Art.24.§ 1.[5 Comme mentionné à l'article 23, § 1er, chaque agriculteur qui détient des animaux est tenu de tenir à jour un registre au niveau de l'étable pour son cheptel.
HOOFDSTUK IV. - De aangifte en de berekening van de productie van dierlijke mest.
Art. 23.§ 1er. [5 Les personnes suivantes doivent faire une déclaration chaque année, en application de ce décret :
Afdeling I. - De aangifte.
Art. 24.§ 1.[5 Comme mentionné à l'article 23, § 1er, chaque agriculteur qui détient des animaux est tenu de tenir à jour un registre au niveau de l'étable pour son cheptel.
Art.23.[5 § 1. De volgende personen doen elk jaar, met toepassing van dit decreet, een aangifte:
Art.26.§ 1er. L'agriculteur qui opte pour le système du bilan nutritif doit le faire savoir à la Mestbank par le biais de documents probants joints à l'occasion de la déclaration mentionnée à l'article 23, relatifs à l'année de production sur laquelle porte la déclaration et ainsi que lors d'un contrôle pour l'année de production en cours.
Art.24. § 1. [5 Elke landbouwer als vermeld in artikel 23, Ї 1, die dieren houdt, is ertoe gehouden een register op stalniveau bij te houden voor de veestapel.
   Het register, vermeld in het eerste lid, wordt gebruikt om de gemiddelde veebezetting te bepalen. Voor dieren van de diersoort rundvee, vermeld in artikel 27, Ї 1, 1А, wordt de gemiddelde veebezetting bepaald op basis van de cijfergegevens over de dierenaantallen, vermeld in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw.
   In afwijking van het eerste en tweede lid kan de Vlaamse Regering bepalen dat er geen register of maar een beperkt register bijgehouden hoeft te worden of dat voor het bepalen van de gemiddelde veebezetting andere informatiebronnen dan louter het register, vermeld in het eerste lid, gebruikt worden.]5.]3
  § 2. Eenieder die minstens 10 000 kg N per jaar, uit kunstmest produceert, verdeelt, importeert of exporteert en deze levert aan verdelers of landbouwers, is ertoe gehouden een register bij te houden met betrekking tot de hoeveelheden en soorten meststoffen, inzonderheid hun gehalte aan N en P2O5 die hij importeert, exporteert, verdeelt of levert aan landbouwers [6 of andere gebruikers]6.
  [4 Uiterlijk vanaf 1 juli 2020 moet het bijhouden van het register, vermeld in deze paragraaf, op een digitale wijze gebeuren waarbij de geregistreerde gegevens geautomatiseerd doorgestuurd worden naar de Mestbank. De Vlaamse Regering kan hiervoor de nadere regels bepalen en zal, als dit digitaal bijhouden en doorsturen niet uiterlijk vanaf 1 juli 2020 gerealiseerd kan worden, extra maatregelen nemen.]4
  [2 ...]2
  § 3. [6 Elke uitbater van een mestverzamelpunt en elke uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid met een bewerkings- of verwerkingscapaciteit voor dierlijke mest of andere meststoffen van meer dan 300 kg P2O5 per jaar dient een register bij te houden met betrekking tot de in zijn uitbating verhandelde dierlijke mest en andere meststoffen en met betrekking tot alle producten die in de bewerkings- of verwerkingsinstallatie mee bewerkt of verwerkt worden]6.
  [4 Vanaf 1 januari 2020 gebruikt de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid debietmeters ter staving van de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register dat een uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid moet bijhouden als vermeld in het eerste lid. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels hieromtrent en bepaalt waar en hoeveel debietmeters er geplaatst moeten worden, op welke wijze de informatie van de debietmeters geregistreerd wordt, hoe de informatie van de debietmeters doorgegeven wordt aan de Mestbank.
   De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaronder een uitbating in afwijking van het tweede lid niet over debietmeters moet beschikken.]4
  § 4. De in dit artikel bedoelde registers moeten gedurende vijf jaar op de plaats van uitbating ter inzage worden gehouden van de met het toezicht op de naleving van dit decreet belaste ambtenaren.
  § 5.De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de in dit artikel bedoelde registers, en kan eveneens het bijhouden van een bemestingsregister opleggen. [3 De Vlaamse Regering kan de verplichting tot het bijhouden van de in dit artikel bedoelde registers, beperken tot bepaalde types registerplichtigen als vermeld in dit decreet.]3
  [4 § 6. Elke landbouwer die percelen landbouwgrond gebruikt, houdt een register bij met betrekking tot de hoeveelheid kunstmest die hij op zijn bedrijf ontvangt [6 , overdraagt aan een derde]6 en gebruikt. Het gebruik van de kunstmest wordt geregistreerd op perceelsniveau.
   Uiterlijk vanaf 1 juli 2020 moet het bijhouden van het register, vermeld in deze paragraaf, op een digitale wijze gebeuren waarbij de geregistreerde gegevens geautomatiseerd doorgestuurd worden naar de Mestbank. De Vlaamse Regering kan hiervoor de nadere regels bepalen en zal, als dit digitaal bijhouden en doorsturen niet uiterlijk vanaf 1 juli 2020 gerealiseerd kan worden, extra maatregelen nemen.]4
  [5 Ї 7. Elke uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid als vermeld in artikel 23, Ї 1, eerste lid, 3А, registreert per NH3-emissiepunt de ammoniakemissies van zijn uitbating. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid zorgt ervoor dat er op zijn uitbating voldoende meetapparatuur aanwezig is om een correcte registratie van de ammoniakemissie van zijn uitbating per NH3-emissiepunt toe te laten.
   De uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid bezorgt een overzicht van de NH3-emissiepunten op zijn uitbating aan de Mestbank. Dat overzicht bevat minstens de volgende gegevens:
   1А een plan met aanduiding van de aanwezige gebouwen en constructies, en met vermelding, per gebouw of constructie, van alle aanwezige emissiepunten;
   2А per emissiepunt, vermeld in punt 1А, de volgende gegevens:
   a) de x- en y-coördinaten;
   b) de vermelding of de luchtaanvoer naar het emissiepunt in kwestie op natuurlijke of op mechanische wijze gebeurt, waarbij voor punten waar de luchtaanvoer op mechanische wijze gebeurt, ook per punt de volgende gegevens vermeld worden:
   1) de vermelding of de uitstoot van het punt in kwestie verticaal of horizontaal georiënteerd is;
   2) de diameter van het emissiepunt in kwestie, bij uitstoot;
   3) het debiet van het emissiepunt in kwestie;
   c) de hoogte van het emissiepunt in kwestie, bij uitstoot;
   d) de temperatuur van de geыmitteerde lucht. Als de temperatuur van de geыmitteerde lucht kan variыren, de minimale en de maximale temperatuur van de geыmitteerde lucht;
   e) de meetapparatuur waarmee de NH3-emissie van het emissiepunt in kwestie bepaald zal worden, de exacte locatie waar de meetapparatuur geplaatst is, en de wijze waarop, op basis van de resultaten van meetapparatuur, de ammoniakemissie van dat emissiepunt bepaald zal worden.
   Bij elke wijziging van de uitbating bezorgt de uitbater aan de Mestbank een nieuw overzicht als vermeld in het tweede lid.
   De Mestbank kijkt na of op basis van de gegevens, vermeld in het overzicht, alle NH3-emissiepunten van de uitbating opgenomen zijn, zodat de ammoniakemissie van de volledige uitbating geregistreerd wordt, en of de vermelde meetapparatuur afdoende is om de ammoniakemissie per NH3-emissiepunt te bepalen. Als de gegevens, vermeld in het overzicht, onvoldoende zijn, kan de Mestbank de ontbrekende emissiepunten aanduiden of bepalen dat er ontbrekende meetapparatuur geplaatst moet worden.
   De Mestbank kent voor elk NH3-emissiepunt een identificatienummer toe.
   De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de toepassing van deze paragraaf en kan extra eisen bepalen voor de meetapparatuur die gebruikt moet worden om de NH3-emissie te bepalen. De Vlaamse Regering kan daarbij bepalen dat de gegevens van die meetapparatuur op automatische wijze aan de Mestbank bezorgd moeten worden, en kan de voorwaarden bepalen waaronder de NH3-emissie van een emissiepunt niet bepaald hoeft te worden op basis van meetapparatuur. De Vlaamse Regering kan nader bepalen op welke wijze het overzicht, vermeld in het tweede lid, aan de Mestbank bezorgd moet worden, en op welke wijze bezwaar kan ingediend worden tegen de beoordeling en in voorkomend geval de aanduiding van ontbrekende emissiepunten of bepaling van ontbrekende meetapparatuur als vermeld in het vierde lid.]5
  

Modifications

[1]  <DVR 2008-12-19/25, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
[2]  <DVR 2014-02-28/11, art. 61, 010; Inwerkingtreding : 04-04-2014>
[3]  <DVR 2015-06-12/15, art. 16, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[4]  <DVR 2019-05-24/05, art. 13, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[5]  <DVR 2024-01-26/27, art. 73, 024; Inwerkingtreding : 23-02-2024>
[6]  <DVR 2024-12-20/42, art. 20, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art.27. § 1er. Lorsque l'agriculteur opte pour le système forfaitaire visé à l'article 25, on part des normes d'effluents forfaitaires suivantes par animal et par an :
-
Type d'animalEffluents P2O5Effluents N
 (kg/animal, an)(kg/animal, an)
1° BOVINS :  
a) Cheptel laitier :  
Vaches laitières avec une production laitière de maximum 4 000 kg lait/an2681
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 000 à maximum 4 250 kg lait/an26,583
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 250 à maximum 4 500 kg lait/an2785
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 500 à maximum 4 750 kg lait/an27,587
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 750 à maximum 5 000 kg lait/an2889
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 000 à maximum 5 250 kg lait/an28,591
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 250 à maximum 5 500 kg lait/an2993
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 500 à maximum 5 750 kg lait/an29,595
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 750 à maximum 6 000 kg lait/an3097
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 6 000 à maximum 6 250 kg lait/an3199
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 6 250 à maximum 6 500 kg lait/an31,5101
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 6 500 à maximum 6 750 kg lait/an32,5103
Vaches laitières avec une33105
production laitière de plus de  
6 750 a maximum 7 000 kg lait/an  
Vaches laitières avec une34107
production laitière de plus de  
7 000 a maximum 7 250 kg lait/an  
Vaches laitières avec une34,5109
production laitière de plus de  
7 250 a maximum 7 500 kg lait/an  
Vaches laitières avec une35,5111
production laitière de plus de  
7 500 a maximum 7 750 kg lait/an  
Vaches laitières avec une36113
production laitière de plus de  
7 750 a maximum 8 000 kg lait/an  
Vaches laitières avec une37115
production laitière de plus de  
8 000 a maximum 8 250 kg lait/an  
Vaches laitières avec une37,5117
production laitière de plus de  
8 250 kg a maximum  
8 500 kg lait/an  
Vaches laitières avec une38,5119
production laitière de plus de  
8 500 a maximum 8 750 kg lait/an  
Vaches laitières avec une39121
production laitière de plus de  
8 750 a maximum 9 000 kg lait/an  
Vaches laitières avec une40123
production laitière de plus de  
9 000 a maximum 9 250 kg lait/an  
Vaches laitières avec une40,5125
production laitière de plus de  
9 250 a maximum 9 500 kg lait/an  
Vaches laitières avec une41,5127
production laitière de plus de  
9 500 kg a maximum  
9 750 kg lait/an  
Vaches laitières avec une42129
production laitière de plus  
de 9 750 a maximum  
10 000 kg lait/an  
Vaches laitières avec une43131
production laitière de plus de  
10 000 kg lait/an  
Bétail de remplacement de1033
moins de 1 an  
Bétail de remplacement de19,258
1 an a 2 ans  
b) Bétail d'engrais :  
Vaches d'allaitement[4 25]465
Veaux d'engrais3,610,5
Bovins de moins d'un an722,3
Bovins de 1 an a moins de 2 ans19,258
c) Autres bovins29,577
[6 2° PORCS :  
Porcelets ayant un poids de 7 à 20 kg1,092,18
Verrats13,1925,19
Truies, y compris les porcelets ayant un poids inférieur à 7 kg13,1925,19
Autres porcs :  
de 20 a 110 kg4,5112,26
de 110 kg ou plus13,1925,19]6
3° VOLAILLE :  
[3 a) Races pondeuses :  
Poules pondeuses0,450,81
Animaux (grands-)parents0,450,81
Volailles d'élevage pondeuses0,180,34
b) Races viandeuses :  
Coquelets0,260,61
Animaux parents coquelets0,691,31
Poules d'élevage d'animaux parents coquelets0,260,52
c) Autruches :  
Autruches d'élevage9,818
Autruches d'abattage4,58,6
Autruches (de 0 à 3 mois)1,73,5
d) Dindons :  
Dindons d'abattage1,051,70
Animaux parents dindons1,472
e) Autres volailles0,190,24]3
4° CHEVAUX :  
Chevaux (> 600 kg)3065
Chevaux et poneys (200-600 kg)2150
Chevaux et poneys (< 200 kg)1235
5° AUTRES :  
[5 a) Lapins :  
Entreprises fermées (par lapine)3,917,22
Engraissage (par animal)0,3680,621
[1 Reproduction (par animal adulte)]11,6193,06]5
b) Chèvres et moutons :  
Chèvres et moutons de moins1,724,36
de 1 an  
Chèvres et moutons de plus de 1 an4,1410,5
c) Visons :  
[3 Entreprises fermées (par femelle)1,32,3
Engraissage (par animal)0,40,7
Reproduction (par animal adulte)0,50,9]3
(1)<DCFL 2008-12-19/25, art. 10, 004; En vigueur : 12-03-2009>
(2)<AGF 2009-04-03/37, art. 8, 005; En vigueur : 01-01-2009>
(3)<DCFL 2011-05-06/01, art. 14, 008; En vigueur : 01-01-2011>
(4)<DCFL 2015-06-12/15, art. 18, 012; En vigueur : 01-01-2015>
(5)<AGF 2017-12-22/45, art. 1, 016; En vigueur : 01-01-2018>
(6)<AGF 2021-05-21/28, art. 1, 020; En vigueur : 01-01-2021>

  [2 alinéa 2 abrogé]2
  § 2. [2 ...]2
  § 3.[4 Le Gouvernement flamand peut compléter ou modifier la liste visée au paragraphe 1er.]4
  § 4. Le Gouvernement flamand peut fixer des règles plus précises, entre autres en ce qui concerne la fixation du contenu minéral des différents types d'effluents d'élevage, l'analyse des engrais traités et l'excédent de lisier animal de l'exploitation, en ce qui concerne la fixation du nombre de kg de lait produit par an, ainsi que définir plus en détails les catégories animales reprises au § 1er.
  § 5. Le Gouvernement flamand fixe les pertes d'azote de l'étable, du stockage et du transport pour la conversion du taux brut d'azote dans les affluents d'élevage en un taux net d'azote du lisier animal au moment du déversement. Ce taux net est également appelé la norme nette forfaitaire de contenu azoté.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-12/72, art. 70, 003; En vigueur : 01-01-2007>
[2]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 14, 008; En vigueur : 01-01-2011>
[4]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 18, 012; En vigueur : 01-01-2015>
Afdeling II. - De berekening van de productie van dierlijke mest.
Art. 26.§ 1er. L'agriculteur qui opte pour le système du bilan nutritif doit le faire savoir à la Mestbank par le biais de documents probants joints à l'occasion de la déclaration mentionnée à l'article 23, relatifs à l'année de production sur laquelle porte la déclaration et ainsi que lors d'un contrôle pour l'année de production en cours.
Art.25. Voor de berekening van de productie van dierlijke mest heeft de landbouwer de keuze tussen :
  1° het forfaitaire stelsel, waarbij de landbouwer de forfaitaire uitscheidingshoeveelheden, vermeld in artikel 27, in rekening brengt;
  2° het nutriëntenbalansstelsel. In dit geval mag de landbouwer de reële uitscheidingshoeveelheden, vermeld in artikel 26, in rekening brengen.
  In afwijking van het eerste lid moeten landbouwers wiens bedrijf een gemiddelde veebezetting van meer dan 200 dieren van de diercategorie andere varkens, heeft, gebruik maken van een nutriëntenbalansstelsel, voor alle op het bedrijf gehouden dieren van de diersoort 2° VARKENS.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
Art. 27. § 1er. Lorsque l'agriculteur opte pour le système forfaitaire visé à l'article 25, on part des normes d'effluents forfaitaires suivantes par animal et par an :
-
Type d'animalEffluents P2O5Effluents N
 (kg/animal, an)(kg/animal, an)
1° BOVINS :  
a) Cheptel laitier :  
Vaches laitières avec une production laitière de maximum 4 000 kg lait/an2681
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 000 à maximum 4 250 kg lait/an26,583
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 250 à maximum 4 500 kg lait/an2785
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 500 à maximum 4 750 kg lait/an27,587
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 750 à maximum 5 000 kg lait/an2889
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 000 à maximum 5 250 kg lait/an28,591
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 250 à maximum 5 500 kg lait/an2993
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 500 à maximum 5 750 kg lait/an29,595
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 750 à maximum 6 000 kg lait/an3097
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 6 000 à maximum 6 250 kg lait/an3199
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 6 250 à maximum 6 500 kg lait/an31,5101
Vaches laitières avec une production laitière de plus de 6 500 à maximum 6 750 kg lait/an32,5103
Vaches laitières avec une33105
production laitière de plus de  
6 750 a maximum 7 000 kg lait/an  
Vaches laitières avec une34107
production laitière de plus de  
7 000 a maximum 7 250 kg lait/an  
Vaches laitières avec une34,5109
production laitière de plus de  
7 250 a maximum 7 500 kg lait/an  
Vaches laitières avec une35,5111
production laitière de plus de  
7 500 a maximum 7 750 kg lait/an  
Vaches laitières avec une36113
production laitière de plus de  
7 750 a maximum 8 000 kg lait/an  
Vaches laitières avec une37115
production laitière de plus de  
8 000 a maximum 8 250 kg lait/an  
Vaches laitières avec une37,5117
production laitière de plus de  
8 250 kg a maximum  
8 500 kg lait/an  
Vaches laitières avec une38,5119
production laitière de plus de  
8 500 a maximum 8 750 kg lait/an  
Vaches laitières avec une39121
production laitière de plus de  
8 750 a maximum 9 000 kg lait/an  
Vaches laitières avec une40123
production laitière de plus de  
9 000 a maximum 9 250 kg lait/an  
Vaches laitières avec une40,5125
production laitière de plus de  
9 250 a maximum 9 500 kg lait/an  
Vaches laitières avec une41,5127
production laitière de plus de  
9 500 kg a maximum  
9 750 kg lait/an  
Vaches laitières avec une42129
production laitière de plus  
de 9 750 a maximum  
10 000 kg lait/an  
Vaches laitières avec une43131
production laitière de plus de  
10 000 kg lait/an  
Bétail de remplacement de1033
moins de 1 an  
Bétail de remplacement de19,258
1 an a 2 ans  
b) Bétail d'engrais :  
Vaches d'allaitement[4 25]465
Veaux d'engrais3,610,5
Bovins de moins d'un an722,3
Bovins de 1 an a moins de 2 ans19,258
c) Autres bovins29,577
[6 2° PORCS :  
Porcelets ayant un poids de 7 à 20 kg1,092,18
Verrats13,1925,19
Truies, y compris les porcelets ayant un poids inférieur à 7 kg13,1925,19
Autres porcs :  
de 20 a 110 kg4,5112,26
de 110 kg ou plus13,1925,19]6
3° VOLAILLE :  
[3 a) Races pondeuses :  
Poules pondeuses0,450,81
Animaux (grands-)parents0,450,81
Volailles d'élevage pondeuses0,180,34
b) Races viandeuses :  
Coquelets0,260,61
Animaux parents coquelets0,691,31
Poules d'élevage d'animaux parents coquelets0,260,52
c) Autruches :  
Autruches d'élevage9,818
Autruches d'abattage4,58,6
Autruches (de 0 à 3 mois)1,73,5
d) Dindons :  
Dindons d'abattage1,051,70
Animaux parents dindons1,472
e) Autres volailles0,190,24]3
4° CHEVAUX :  
Chevaux (> 600 kg)3065
Chevaux et poneys (200-600 kg)2150
Chevaux et poneys (< 200 kg)1235
5° AUTRES :  
[5 a) Lapins :  
Entreprises fermées (par lapine)3,917,22
Engraissage (par animal)0,3680,621
[1 Reproduction (par animal adulte)]11,6193,06]5
b) Chèvres et moutons :  
Chèvres et moutons de moins1,724,36
de 1 an  
Chèvres et moutons de plus de 1 an4,1410,5
c) Visons :  
[3 Entreprises fermées (par femelle)1,32,3
Engraissage (par animal)0,40,7
Reproduction (par animal adulte)0,50,9]3
(1)<DCFL 2008-12-19/25, art. 10, 004; En vigueur : 12-03-2009>
(2)<AGF 2009-04-03/37, art. 8, 005; En vigueur : 01-01-2009>
(3)<DCFL 2011-05-06/01, art. 14, 008; En vigueur : 01-01-2011>
(4)<DCFL 2015-06-12/15, art. 18, 012; En vigueur : 01-01-2015>
(5)<AGF 2017-12-22/45, art. 1, 016; En vigueur : 01-01-2018>
(6)<AGF 2021-05-21/28, art. 1, 020; En vigueur : 01-01-2021>
Type d'animalEffluents P2O5Effluents N(kg/animal, an)(kg/animal, an)1° BOVINS :a) Cheptel laitier :Vaches laitières avec une production laitière de maximum 4 000 kg lait/an2681Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 000 à maximum 4 250 kg lait/an26,583Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 250 à maximum 4 500 kg lait/an2785Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 500 à maximum 4 750 kg lait/an27,587Vaches laitières avec une production laitière de plus de 4 750 à maximum 5 000 kg lait/an2889Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 000 à maximum 5 250 kg lait/an28,591Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 250 à maximum 5 500 kg lait/an2993Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 500 à maximum 5 750 kg lait/an29,595Vaches laitières avec une production laitière de plus de 5 750 à maximum 6 000 kg lait/an3097Vaches laitières avec une production laitière de plus de 6 000 à maximum 6 250 kg lait/an3199Vaches laitières avec une production laitière de plus de 6 250 à maximum 6 500 kg lait/an31,5101Vaches laitières avec une production laitière de plus de 6 500 à maximum 6 750 kg lait/an32,5103Vaches laitières avec une33105production laitière de plus de6 750 a maximum 7 000 kg lait/anVaches laitières avec une34107production laitière de plus de7 000 a maximum 7 250 kg lait/anVaches laitières avec une34,5109production laitière de plus de7 250 a maximum 7 500 kg lait/anVaches laitières avec une35,5111production laitière de plus de7 500 a maximum 7 750 kg lait/anVaches laitières avec une36113production laitière de plus de7 750 a maximum 8 000 kg lait/anVaches laitières avec une37115production laitière de plus de8 000 a maximum 8 250 kg lait/anVaches laitières avec une37,5117production laitière de plus de8 250 kg a maximum8 500 kg lait/anVaches laitières avec une38,5119production laitière de plus de8 500 a maximum 8 750 kg lait/anVaches laitières avec une39121production laitière de plus de8 750 a maximum 9 000 kg lait/anVaches laitières avec une40123production laitière de plus de9 000 a maximum 9 250 kg lait/anVaches laitières avec une40,5125production laitière de plus de9 250 a maximum 9 500 kg lait/anVaches laitières avec une41,5127production laitière de plus de9 500 kg a maximum9 750 kg lait/anVaches laitières avec une42129production laitière de plusde 9 750 a maximum10 000 kg lait/anVaches laitières avec une43131production laitière de plus de10 000 kg lait/anBétail de remplacement de1033moins de 1 anBétail de remplacement de19,2581 an a 2 ansb) Bétail d'engrais :Vaches d'allaitement[4 25]465Veaux d'engrais3,610,5Bovins de moins d'un an722,3Bovins de 1 an a moins de 2 ans19,258c) Autres bovins29,577[6 2° PORCS :Porcelets ayant un poids de 7 à 20 kg1,092,18Verrats13,1925,19Truies, y compris les porcelets ayant un poids inférieur à 7 kg13,1925,19Autres porcs :de 20 a 110 kg4,5112,26de 110 kg ou plus13,1925,19]63° VOLAILLE :[3 a) Races pondeuses :Poules pondeuses0,450,81Animaux (grands-)parents0,450,81Volailles d'élevage pondeuses0,180,34b) Races viandeuses :Coquelets0,260,61Animaux parents coquelets0,691,31Poules d'élevage d'animaux parents coquelets0,260,52c) Autruches :Autruches d'élevage9,818Autruches d'abattage4,58,6Autruches (de 0 à 3 mois)1,73,5d) Dindons :Dindons d'abattage1,051,70Animaux parents dindons1,472e) Autres volailles0,190,24]34° CHEVAUX :Chevaux (> 600 kg)3065Chevaux et poneys (200-600 kg)2150Chevaux et poneys (< 200 kg)12355° AUTRES :[5 a) Lapins :Entreprises fermées (par lapine)3,917,22Engraissage (par animal)0,3680,621[1 Reproduction (par animal adulte)]11,6193,06]5b) Chèvres et moutons :Chèvres et moutons de moins1,724,36de 1 anChèvres et moutons de plus de 1 an4,1410,5c) Visons :[3 Entreprises fermées (par femelle)1,32,3Engraissage (par animal)0,40,7Reproduction (par animal adulte)0,50,9]3(1)(2)(3)(4)(5)(6)
-
  [2 alinéa 2 abrogé]2
  § 2. [2 ...]2
  § 3.[4 Le Gouvernement flamand peut compléter ou modifier la liste visée au paragraphe 1er.]4
  § 4. Le Gouvernement flamand peut fixer des règles plus précises, entre autres en ce qui concerne la fixation du contenu minéral des différents types d'effluents d'élevage, l'analyse des engrais traités et l'excédent de lisier animal de l'exploitation, en ce qui concerne la fixation du nombre de kg de lait produit par an, ainsi que définir plus en détails les catégories animales reprises au § 1er.
  § 5. Le Gouvernement flamand fixe les pertes d'azote de l'étable, du stockage et du transport pour la conversion du taux brut d'azote dans les affluents d'élevage en un taux net d'azote du lisier animal au moment du déversement. Ce taux net est également appelé la norme nette forfaitaire de contenu azoté.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-12/72, art. 70, 003; En vigueur : 01-01-2007>
[2]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 14, 008; En vigueur : 01-01-2011>
[4]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 18, 012; En vigueur : 01-01-2015>
Art.26.§ 1. De landbouwer die opteert voor het nutriëntenbalansstelsel moet dat kenbaar maken aan de Mestbank aan de hand van de bijgevoegde stavingsstukken naar aanleiding van de aangifte, vermeld in artikel 23, betreffende het productiejaar waarop de aangifte betrekking heeft en naar aanleiding van een controle voor het lopende productiejaar.
Section III. - Le calcul de l'excédent de lisier d'exploitation.
Art. 27. § 1. Wanneer de landbouwer kiest [voor het forfaitair stelsel, vermeld in artikel 25, wordt uitgegaan van de volgende forfaitaire uitscheidingsnormen per dier en per jaar :
Art. 28. [1 § 1er. Si l'agriculteur a choisi le régime forfaitaire, conformément aux dispositions de l'article 25, l'excédent d'effluents pour une année calendaire donnée pour une entreprise est calculée comme la somme des excédents d'effluents des différentes exploitations appartenant à l'entreprise. Il est également tenu compte dans ce calcul des excédents d'effluents négatifs des exploitations.
   L'excédent d'effluents d'une exploitation spécifique :
   1° exprimé en kg de P2O5 est calculé comme le résultat de la soustraction de la quantité de P2O5 issu d'effluents d'élevage produite sur l'exploitation par la quantité de P2O5 issu d'effluents d'élevage qui pouvait être épandue sur la surfaces agricoles de l'exploitation sur la base des données dans la [2 déclaration, visée à l'article 23,]2 pour cette année calendaire, comme mentionné au présent décret. La quantité de P2O5 issue d'effluents d'élevage, produite sur l'exploitation, est le résultat de la multiplication de la densité moyenne du bétail dans l'exploitation au cours de cette année calendaire par la production correspondante par animal, calculée conformément à l'article 27, exprimée en kg de P2O5. Lors du calcul de la quantité de P2O5 issu d'effluents d'élevage qui pouvait être épandue sur les surfaces agricoles de l'exploitation pour cette année calendaire sur la base des données dans la [2 déclaration, visée à l'article 23,]2, comme mentionné dans le présent décret, il est également tenu compte de contrats de gestion qui limitent la quantité d'engrais qui peuvent être épandus sur une parcelle ;
   2° exprimé en kg de N est calculé comme le résultat de la soustraction de la quantité nette de N issu d'effluents d'élevage produite sur l'exploitation par la quantité de N issu d'effluents d'élevage qui pouvait être épandue sur les surfaces agricoles de l'exploitation sur la base des données dans la [2 déclaration, visée à l'article 23,]2 pour cette année calendaire, comme mentionné au présent décret. La quantité nette de N issu d'effluents d'élevage produite sur l'exploitation est le résultat de la soustraction de la quantité de N issu d'effluents d'élevage, produite sur l'exploitation par les pertes d'azote, calculées conformément à l'article 27, § 5. La quantité de N issu d'effluents d'élevage produite sur l'exploitation est le résultat de la multiplication de la densité moyenne du bétail dans l'exploitation au cours de cette année calendaire par la production par animal correspondante, calculée conformément à l'article 27, exprimée en kg de N. Lors du calcul de la quantité de N issu d'effluents d'élevage qui pouvait être épandue sur les surfaces agricoles de l'exploitation pour cette année calendaire sur la base des données dans la [2 déclaration, visée à l'article 23,]2, comme mentionné dans le présent décret, il est également tenu compte de contrats de gestion qui limitent la quantité d'engrais qui peuvent être épandus sur une parcelle.
   Si au cours d'une année calendaire spécifique une exploitation avec ses terres qui en font partie, est remise, l'agriculteur cédant et l'agriculteur repreneur peuvent convenir que l'entreprise de l'agriculteur cédant et l'entreprise de l'agriculteur repreneur sont considérées comme une seule entreprise commune pour ladite année calendaire afin de:
   1° régler le transport d'engrais ;
   2° établir le nombre de kg de lait produit par vache laitière par an ;
   3° imposer l'amende administrative, visée à l'article 63, § 1er et les peines, visées à l'article 71, § 2, 1° et 2°.
   L'agriculteur cédant et l'agriculteur repreneur peuvent convenir que l'un d'eux est responsable pour l'entreprise commune. A défaut d'une telle disposition, ils sont tous les deux solidairement responsables de l'entreprise commune.
  [3 Si, au cours d'une année calendrier donnée, une exploitation ou une entreprise est remise avec les terres qui en font partie, le cédant et le repreneur peuvent convenir que, pour le calcul de l'excédent d'engrais de cette année calendrier, une certaine partie des possibilités d'épandage d'effluents d'élevage sur les terres remises soit prise en compte dans l'entreprise du cédant et une certaine partie soit prise en compte dans l'entreprise du repreneur.]3
   Le Gouvernement flamand peut fixer des modalités et peut élargir les situations dans lesquelles deux entreprises choisissent d'être considérées comme une seule entreprise commune, telle que visée à l'alinéa trois, 1° à 3° inclus.
   § 2. Si l'agriculteur a opté pour le régime de bilan nutritif, l'excédent d'effluents d'une entreprise pour une année calendaire spécifique est calculée conformément à la méthode visée au paragraphe 1er, étant entendu que les réelles quantités de déjection, calculées conformément à l'article 26 ou les réelles pertes d'azote sont dans ce cas prises en compte.
   Le Gouvernement flamand peut fixer des modalités.
   § 3. Chaque année, la "Mestbank" établit un bilan d'engrais pour les éléments nutritifs N et P2O5 pour chaque entreprise sur la base du calcul, tel que visé à l'article 62bis.
   Le Gouvernement flamand peut fixer des modalités.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 19, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 80, 013; En vigueur : 08-01-2016>
[3]  <DCFL 2017-06-30/08, art. 74, 015; En vigueur : 17-07-2017>
DiersoortP2O5-uitscheidingN-uitscheiding
 (kg/dier, jaar)(kg/dier, jaar)
1° RUNDVEE :  
a) Melkvee :  
Melkkoeien met een2681
melkproductie van maximaal  
4 000 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie26,583
hoger dan 4 000 tot  
maximaal 4 250 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie2785
hoger dan 4 250 tot maximaal  
4 500 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie27,587
hoger dan 4 500 tot maximaal  
4 750 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie2889
hoger dan 4 750 tot maximaal  
5 000 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie28,591
hoger dan 5 000 tot maximaal  
5 250 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie2993
hoger dan 5 250 tot  
maximaal 5 500 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie29,595
hoger dan 5 500 tot  
maximaal 5 750 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie3097
hoger dan 5 750 tot maximaal  
6 000 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie3199
hoger dan 6 000 tot maximaal  
6 250 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie31,5101
hoger dan 6 250 tot maximaal  
6 500 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie32,5103
hoger dan 6 500 tot  
maximaal 6 750 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie33105
hoger dan 6 750 tot  
maximaal 7 000 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie34107
hoger dan 7 000 tot  
maximaal 7 250 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie34,5109
hoger dan 7 250 tot  
maximaal 7 500 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie35,5111
hoger dan 7 500 tot  
maximaal 7 750 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie36113
hoger dan 7 750 tot  
maximaal 8 000 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie37115
hoger dan 8 000 tot  
maximaal 8 250 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie37,5117
hoger dan 8 250 kg tot  
maximaal 8 500 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie38,5119
hoger dan 8 500 tot  
maximaal 8 750 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie39121
hoger dan 8 750 tot  
maximaal 9 000 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie40123
hoger dan 9 000 tot  
maximaal 9 250 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie40,5125
hoger dan 9 250 tot  
maximaal 9 500 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie41,5127
hoger dan 9 500 kg tot  
maximaal 9 750 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie42129
hoger dan 9 750 tot  
maximaal 10 000 kg melk/jaar  
Melkkoeien met een melkproductie43131
hoger dan 10 000 kg melk/jaar  
Vervangingsvee jonger dan 1 jaar1033
Vervangingsvee van19,258
1 jaar tot 2 jaar  
b) Mestvee :  
Zoogkoeien[4 25]465
Mestkalveren3,610,5
Runderen jonger dan 1 jaar722,3
Runderen van 1 jaar tot jonger19,258
dan 2jaar  
c) Andere runderen29,577
[6 2° VARKENS :  
Biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg1,092,18
Beren13,1925,19
Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg13,1925,19
Andere varkens :  
van 20 tot 110 kg4,5112,26
van 110 kg en meer13,1925,19]6
3° PLUIMVEE :  
[3 a) Legrassen : 
  
Legkippen0,450,81
  
(Groot)ouderdieren0,450,81
  
Opfokpoeljen van legkippen0,180,34
  
b) Vleesrassen :
  		  
Slachtkuikens0,260,61
  
Slachtkuikenouderdieren0,691,31
  
Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren0,260,52
  
c) Struisvogels : 
  
Struisvogels fokdieren9,818
  
Struisvogels slachtdieren4,58,6
  
Struisvogels (van 0 tot 3 maand)1,73,5
  
d) Kalkoenen : 
  
Kalkoenen slachtdieren1,051,70
  
Kalkoenen ouderdieren1,472
  
e) Ander pluimvee0,190,24]3
4° PAARDEN :  
Paarden (> 600 kg)3065
Paarden en pony's (200-600 kg)2150
Paarden en pony's (< 200 kg)1235
5° ANDERE :  
[5 a) Konijnen :  
Gesloten bedrijven(per vrouwelijk konijn)3,917,22
Vetmesterij (per dier)0,3680,621
[1 Kwekerij (per volwassen dier)]11,6193,06]5
b) Geiten en schapen :  
Geiten en schapen jonger1,724,36
dan 1 jaar  
Geiten en schapen ouder dan 1 jaar4,1410,5
c) Nertsen :  
[3 Gesloten bedrijven (per moederdier)1,32,3
Vetmesterij (per dier)0,40,7
Kwekerij (per volwassen dier)0,50,9]3
(1)<DVR 2008-12-19/25, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2009>  
(2)<BVR 2009-04-03/37, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2009>  
(3)<DVR 2011-05-06/01, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2011>  
(4)<DVR 2015-06-12/15, art. 18, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(5)<BVR 2017-12-22/45, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(6)<BVR 2021-05-21/28, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
DiersoortP2O5-uitscheidingN-uitscheiding(kg/dier, jaar)(kg/dier, jaar)1° RUNDVEE :a) Melkvee :Melkkoeien met een2681melkproductie van maximaal4 000 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie26,583hoger dan 4 000 totmaximaal 4 250 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie2785hoger dan 4 250 tot maximaal4 500 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie27,587hoger dan 4 500 tot maximaal4 750 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie2889hoger dan 4 750 tot maximaal5 000 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie28,591hoger dan 5 000 tot maximaal5 250 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie2993hoger dan 5 250 totmaximaal 5 500 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie29,595hoger dan 5 500 totmaximaal 5 750 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie3097hoger dan 5 750 tot maximaal6 000 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie3199hoger dan 6 000 tot maximaal6 250 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie31,5101hoger dan 6 250 tot maximaal6 500 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie32,5103hoger dan 6 500 totmaximaal 6 750 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie33105hoger dan 6 750 totmaximaal 7 000 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie34107hoger dan 7 000 totmaximaal 7 250 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie34,5109hoger dan 7 250 totmaximaal 7 500 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie35,5111hoger dan 7 500 totmaximaal 7 750 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie36113hoger dan 7 750 totmaximaal 8 000 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie37115hoger dan 8 000 totmaximaal 8 250 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie37,5117hoger dan 8 250 kg totmaximaal 8 500 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie38,5119hoger dan 8 500 totmaximaal 8 750 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie39121hoger dan 8 750 totmaximaal 9 000 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie40123hoger dan 9 000 totmaximaal 9 250 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie40,5125hoger dan 9 250 totmaximaal 9 500 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie41,5127hoger dan 9 500 kg totmaximaal 9 750 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie42129hoger dan 9 750 totmaximaal 10 000 kg melk/jaarMelkkoeien met een melkproductie43131hoger dan 10 000 kg melk/jaarVervangingsvee jonger dan 1 jaar1033Vervangingsvee van19,2581 jaar tot 2 jaarb) Mestvee :Zoogkoeien[4 25]465Mestkalveren3,610,5Runderen jonger dan 1 jaar722,3Runderen van 1 jaar tot jonger19,258dan 2jaarc) Andere runderen29,577[6 2° VARKENS :Biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg1,092,18Beren13,1925,19Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg13,1925,19Andere varkens :van 20 tot 110 kg4,5112,26van 110 kg en meer13,1925,19]63° PLUIMVEE :[3 a) Legrassen :
Legkippen0,450,81
(Groot)ouderdieren0,450,81
Opfokpoeljen van legkippen0,180,34
b) Vleesrassen :
Slachtkuikens0,260,61
Slachtkuikenouderdieren0,691,31
Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren0,260,52
c) Struisvogels :
Struisvogels fokdieren9,818
Struisvogels slachtdieren4,58,6
Struisvogels (van 0 tot 3 maand)1,73,5
d) Kalkoenen :
Kalkoenen slachtdieren1,051,70
Kalkoenen ouderdieren1,472
e) Ander pluimvee0,190,24]34° PAARDEN :Paarden (> 600 kg)3065Paarden en pony's (200-600 kg)2150Paarden en pony's (< 200 kg)12355° ANDERE :[5 a) Konijnen :Gesloten bedrijven(per vrouwelijk konijn)3,917,22Vetmesterij (per dier)0,3680,621[1 Kwekerij (per volwassen dier)]11,6193,06]5b) Geiten en schapen :Geiten en schapen jonger1,724,36dan 1 jaarGeiten en schapen ouder dan 1 jaar4,1410,5c) Nertsen :[3 Gesloten bedrijven (per moederdier)1,32,3Vetmesterij (per dier)0,40,7Kwekerij (per volwassen dier)0,50,9]3(1)<DVR 2008-12-19/25, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2009>(2)(3)<DVR 2011-05-06/01, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2011>(4)<DVR 2015-06-12/15, art. 18, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>(5)(6)
-
  [2 lid 2 opgeheven]2
  § 2. [2 ...]2
  § 3. [4 De Vlaamse Regering kan de lijst, vermeld in paragraaf 1, aanvullen of wijzigen.]4
  § 4. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, onder meer met betrekking tot het vaststellen van de mineraleninhoud van de verschillende soorten dierlijke mest, met betrekking tot de analyse van verhandelde meststoffen en van het bedrijfsmatige dierlijke mestoverschot en met betrekking tot het vaststellen van het aantal kg geproduceerde melk per jaar, en kan de diercategorieën, vermeld in § 1, nader definiëren.
  § 5. De Vlaamse Regering stelt de stikstofverliezen uit de stal, de opslag en het vervoer vast voor de omrekening van het bruto-gehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding naar het netto-gehalte van stikstof in de dierlijke mest op het ogenblik van de afzet. Dit netto-gehalte wordt de forfaitaire netto-inhoudsnorm stikstof genoemd.
  

Modifications

[1]  <DVR 2008-12-12/72, art. 70, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
[2]  <DVR 2011-05-06/01, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
[4]  <DVR 2014-02-28/11, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 04-04-2014>
-
Afdeling III. - De berekening van de bedrijfsmatige mestoverschotten.
CHAPITRE VI. - Possibilités de développement des entreprises.
Art.28. [1 § 1. Als de landbouwer overeenkomstig de bepalingen van artikel 25, heeft geopteerd voor het forfaitaire stelsel, wordt voor een bepaald kalenderjaar, voor een bedrijf het mestoverschot bepaald als de som van de mestoverschotten van de verschillende exploitaties die tot het bedrijf behoren. Hierbij houdt men eveneens rekening met de negatieve mestoverschotten van de exploitaties.
   Het mestoverschot van een bepaalde exploitatie:
   1° uitgedrukt in kg P2O5, wordt bepaald als de op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest, verminderd met de hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de [2 aangifte, vermeld in artikel 23,]2 voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet. De op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest, is het product van de gemiddelde veebezetting in de exploitatie gedurende dat kalenderjaar met de overeenkomstige productie per dier, berekend overeenkomstig artikel 27, uitgedrukt in kg P2O5. Bij het bepalen van de hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de [2 aangifte, vermeld in artikel 23,]2 voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet, wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken.
   2° uitgedrukt in kg N, wordt bepaald als de netto op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest, verminderd met de hoeveelheid N uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de [2 aangifte, vermeld in artikel 23,]2 voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet. De netto op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest, is de op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest, verminderd met de stikstofverliezen, bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5. De op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid N uit dierlijke mest is het product van de gemiddelde veebezetting in de exploitatie gedurende dat kalenderjaar met de overeenkomstige productie per dier, berekend overeenkomstig artikel 27, uitgedrukt in kg N. Bij het bepalen van de hoeveelheid N uit dierlijke mest die op basis van de gegevens in de [2 aangifte, vermeld in artikel 23,]2 voor dat kalenderjaar op de oppervlakte landbouwgronden van de exploitatie, mocht worden opgebracht als vermeld in dit decreet, wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken.
   Als in de loop van een bepaald kalenderjaar een exploitatie overgelaten wordt met bijhorende gronden kunnen de overlatende landbouwer en de overnemende landbouwer overeenkomen dat voor dat kalenderjaar het bedrijf van de overlatende landbouwer en het bedrijf van de overnemende landbouwer als één gemeenschappelijk bedrijf worden beschouwd om:
   1° het vervoer van meststoffen vast te leggen;
   2° het aantal kg geproduceerde melk per jaar per melkkoe vast te stellen;
   3° de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 1, en de straffen, vermeld in artikel 71, § 2, 1° en 2°, op te leggen.
   De overnemende en de overlatende landbouwer kunnen bepalen dat een van hen aansprakelijk is voor het gemeenschappelijk bedrijf. Bij gebrek aan een dergelijke bepaling zijn zij allebei hoofdelijk aansprakelijk voor het gemeenschappelijk bedrijf.
  [3 Als in de loop van een bepaald kalenderjaar een exploitatie of bedrijf met bijbehorende gronden overgelaten wordt, kunnen de overlater en overnemer overeenkomen dat voor de berekening van het mestoverschot van dat kalenderjaar een bepaald deel van de mogelijkheden tot opbrenging van dierlijke mest op de overgelaten gronden in het bedrijf van de overlater in rekening wordt gebracht en een bepaald deel in het bedrijf van de overnemer in rekening wordt gebracht.]3
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen en kan de situaties waarvoor twee bedrijven kiezen om als één gemeenschappelijk bedrijf te worden beschouwd als vermeld in het derde lid, 1° tot en met 3°, uitbreiden.
   § 2. Als de landbouwer heeft geopteerd voor het nutriëntenbalansstelsel, wordt het mestoverschot van een bedrijf voor een bepaald kalenderjaar berekend overeenkomstig de methode bepaald in paragraaf 1, met dien verstande dat nu de reële uitscheidingshoeveelheden, bepaald overeenkomstig artikel 26, of de reële stikstofverliezen in rekening worden gebracht.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
   § 3. De Mestbank maakt jaarlijks, voor elk bedrijf, voor de nutriënten N en P2O5, een mestbalans op, op basis van de berekening als vermeld in artikel 62bis.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.]1
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2015-12-18/24, art. 80, 013; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
[3]  <DVR 2017-06-30/08, art. 74, 015; Inwerkingtreding : 17-07-2017>
Art. 29. [1 1er. Une obligation de traitement d'effluents, calculée en fonction de l'impact de production communal d'effluents d'élevage, exprimé en kg de N par hectare, de la commune ou des communes où l'entreprise est située en entier ou en partie.
   Le Gouvernement flamand établit l'impact de production communal sur la base de la production nette d'azote issu d'effluents d'élevage et des débouchés des effluents d'élevage.
   § 2. L'entreprise traite un pourcentage de l'excédent net d'azote, calculé conformément à l'article 28, § 1er, 2° ou § 2. [2 Pour le calcul de l'excédent d'azote net, il n'est pas tenu compte de la production supplémentaire qui doit être complètement transformée en vertu de l'article 35, premier alinéa, 2°.]2
   Le pourcentage à traiter dans une année spécifique est de 0,60 % par tranche complète de 1 000 kg d'excédent d'azote net de l'entreprise pour cette année, majoré des pourcentages suivants :
   1° dans des communes ayant un impact de production communal qui est inférieur ou égal à 170 kg de N par hectare : 10 % ;
   2° dans les communes ayant un impact de production communal qui est supérieur à 170 kg d'azote par hectare et inférieur ou égal à 340 kg d'azote par hectare : 20 % ;
   3° dans les communes ayant un impact de production communal qui est supérieur à 340 kg d'azote par hectare : 30 %.
   Le pourcentage à traiter dans une année spécifique est d'au maximum 60 % de l'excédent d'azote net de l'entreprise pour cette année.
   Si la quantité à traiter par entreprise est de moins de 5000 kg d'azote net, l'entreprise est dispensée de cette obligation.
   Aux entreprises situées dans plus d'une commune, une obligation de traitement globale s'applique, qui est calculée sur la base de la moyenne pondérée de l'obligation de traitement, conformément à la production d'effluents d'élevage dans chaque commune et sur la base de l'obligation de traitement d'effluents en vigueur dans cette commune.
   Le Gouvernement flamand peut fixer des modalités.
   § 3. Pour le traitement d'azote, un système de certificats de traitement d'effluents est établi.
   La "Mestbank" octroie des certificats de traitement d'effluents à des unités de traitement pour la quantité d'azote issu d'effluents d'élevage qu'elles ont traitée.
   La "Mestbank" octroie également des certificats de traitement d'effluents à des entreprises qui exportent leur production d'effluents d'élevage en entier ou en partie et à des points d'apport qui exportent des effluents d'élevage stockés dans leur point d'apport d'effluents. Il n'y a pas d'octroi de certificats de traitement d'effluents pour l'exportation d'effluents à partir d'une entreprise spécifique vers des surfaces agricoles appartenant à la même entreprise et qui sont pris en compte pour le calcul de l'excédent de lisier d'exploitation, visé à l'article 28.
   Les certificats de traitement d'effluents, tels que visés aux alinéas deux et trois sont uniquement octroyés pour le traitement ou l'exportation d'effluents d'élevage produits sur une exploitation située en Région flamande.
   Les certificats de traitement d'effluents octroyés par la "Mestbank", tels que visés aux alinéas deux et trois sont transférables. Ces transferts de certificats de traitement d'effluents sont enregistrés auprès de la "Mestbank".
   Le Gouvernement flamand en arrête les modalités.
   § 4. Pour satisfaire à l'obligation de traitement d'effluents, visée au paragraphe 2, dans une année de production spécifique, l'entreprise doit obtenir des certificats de traitement d'effluents. ces certificats de traitement d'effluents doivent être délivrés pour des effluents qui ont été traités dans l'année de production concernée. Les certificats de traitement d'effluents peuvent provenir pour au maximum 5 000 kg d'azote net de fumier de volaille produit par une autre entreprise.
   Le Gouvernement flamand peut, par dérogation à l'alinéa premier, arrêter que dans certains cas, des certificats de traitement d'effluents peuvent être utilisés qui ont été délivrés pour des effluents traités après cette année de production.
   Le Gouvernement flamand en arrête les modalités.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 20, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 81, 013; En vigueur : 08-01-2016>
HOOFDSTUK V. - De mestverwerking.
Art.30.§ 1er. Les teneurs en éléments nutritionnels, mentionnées aux articles 33bis et 33ter du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais sont remplacées par des droits d'émission d'éléments nutritionnels. Ce remplacement se fait de telle manière que le nombre total d'animaux au niveau flamand n'augmente pas sans porter préjudice aux droits octroyés aux entreprises individuelles.
Art.29.[1 § 1. Er wordt een mestverwerkingsplicht opgelegd, die berekend wordt in functie van de gemeentelijke productiedruk van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N per hectare, van de gemeente of gemeenten waar het bedrijf, geheel of gedeeltelijk, gelegen is.
Art.31.§ 1. Les droits d'émission d'éléments nutritionnels sont partiellement ou totalement cessibles au départ de droits d'émission d'éléments nutritionnels fixés par le Gouvernement flamand.
HOOFDSTUK VI. - De ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven.
Art. 30.§ 1er. Les teneurs en éléments nutritionnels, mentionnées aux articles 33bis et 33ter du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais sont remplacées par des droits d'émission d'éléments nutritionnels. Ce remplacement se fait de telle manière que le nombre total d'animaux au niveau flamand n'augmente pas sans porter préjudice aux droits octroyés aux entreprises individuelles.
Afdeling I. - De nutriëntenemissierechten.
Art. 31.§ 1. Les droits d'émission d'éléments nutritionnels sont partiellement ou totalement cessibles au départ de droits d'émission d'éléments nutritionnels fixés par le Gouvernement flamand.
Art. 30. § 1. De nutriëntenhaltes, vermeld in de artikelen 33bis en 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, worden vervangen door de nutriëntenemissierechten. Deze vervanging gebeurt op zo'n manier dat het totaal aantal dieren op Vlaams niveau niet aangroeit zonder afbreuk te doen aan de aan individuele bedrijven toegekende rechten.
  § 2. De nutriëntenemissierechten beperken het aantal dieren van elke diersoort die op een bedrijf mogen worden gehouden, tot het aantal dieren van die bepaalde diersoort dat overeenkomt met het aantal dieren van die diersoort, vermeld op het berekeningsblad van de nutriëntenhalte.
  De Vlaamse Regering kan afwijkingen vaststellen op de wijze waarop de nutriëntenemissierechten worden berekend ondermeer indien de soorten dieren vermeld op het berekeningsblad van de nutriëntenhalte niet meer overeenkomen met de naderhand daadwerkelijk gehouden soorten dieren, of indien een deel van de nutriëntenhalte enkel is uitgedrukt in kg P2O5 en kg N.
  De Mestbank wijst ambtshalve de nutriëntenemissierechten uitgedrukt in NER-D toe aan de betrokken landbouwers. De door de Mestbank op grond van dit artikel toegewezen nutriëntenemissierechten gelden vanaf 1 januari 2007.
  Voor de omzetting van de nutriëntenhalte in [3 nutriëntenemissierechten]3 uitgedrukt in NER-D maakt de Mestbank gebruik van de tabel in de bij dit decreet gevoegde [3 bijlage 1]3.
  Hiertoe wijst de Mestbank eerst de nutriëntenhaltes toe aan de verschillende landbouwers, door de som te nemen van de nutriëntenhaltes van de verschillende exploitaties die deel uitmaken van het bedrijf van een betrokken landbouwer. Onder de nutriëntenhalte van een exploitatie wordt verstaan de nutriëntenhalte die op basis van artikel 33bis en 33ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, toegekend is voor een inrichting of deel van een inrichting, als vermeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, die gelegen is op dezelfde plaats als de exploitatie.
  Wanneer de producent, als vermeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, meent dat de nutriëntenhaltes van zijn inrichting of deel van een inrichting aan een andere landbouwer moeten worden toegewezen, dan kan hij bij de Mestbank bezwaar indienen tegen de toewijzing. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
  § 3. Voor de daaropvolgende berekeningen en omzettingen wordt uitgegaan van volgende waarden per dier uitgedrukt in NER-D gespecificeerd naar de betrokken diercategorie.
Art. 32. L'agriculteur peut demander au Gouvernement flamand la révision du calcul des droits d'émission d'éléments nutritionnels attribués [2 ...]2]1 .
  Le Gouvernement flamand peut fixer des règles plus précises à propos du présent article.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-12/72, art. 76, 003; En vigueur : 14-02-2009>
[2]  <DCFL 2021-06-18/11, art. 28, 022; En vigueur : 01-06-2023>
DiersoortWaardeNutrientenemissierechten
1° RUNDVEE :  
a) Melkvee :  
Melkkoeien ongeacht127,00NER-DR
de melkproductie  
Vervangingsvee jonger dan 1 jaar43,00NER-DR
Vervangingsvee van73,00NER-DR
1 jaar tot 2 jaar  
b) Mestvee :  
Zoogkoeien127,00NER-DR
Mestkalveren14,10NER-DR
Runderen jonger dan 1 jaar31,70NER-DR
Runderen van83,00NER-DR
1 jaar tot jonger dan 2 jaar  
c) Andere runderen106,50NER-DR
2° VARKENS :  
Biggen met een gewicht van4,48NER-DV
7 tot 20 kg  
Beren38,50NER-DV
Zeugen inclusief biggen met een38,50NER-DV
gewicht kleiner dan 7 kg  
Andere varkens :  
van 20 tot 110 kg18,33NER-DV
(tweefazig of driefazig)  
van 110 kg en meer38,50NER-DV
3° PLUIMVEE :  
a) Legrassen :  
Legkippen1,18NER-DP
[inclusief (groot)ouderdieren]  
Opfokpoeljen van legkippen0,57NER-DP
b) Vleesrassen :  
Slachtkuikens0,91NER-DP
Slachtkuikenouderdieren1,91NER-DP
Opfokpoeljen van0,74NER-DP
slachtkuikenouderdieren  
c) Struisvogels :  
Struisvogels fokdieren27,80NER-DP
Struisvogels slachtdieren13,10NER-DP
Struisvogels (van 0 tot 3 maand)5,20NER-DP
d) Kalkoenen :  
Kalkoenen slachtdieren2,99NER-DP
Kalkoenen ouderdieren3,47NER-DP
e) Ander pluimvee0,43NER-DP
4° PAARDEN :  
Paarden (> 600 kg)95,00NER-DA
Paarden en pony's (200-600 kg)71,00NER-DA
Paarden en pony's (< 200 kg)47,00NER-DA
5° ANDERE :  
a) Konijnen :  
Gesloten bedrijven (per12,18NER-DA
vrouwelijk konijn)  
Vetmesterij (per dier)1,11NER-DA
[1 Kwekerij (per volwassen dier)]15,03NER-DA
b) Geiten en schapen :  
Geiten en schapen jonger6,08NER-DA
dan 1 jaar  
Geiten en schapen ouder14,64NER-DA
dan 1 jaar  
c) Nertsen :  
Gesloten bedrijven (per moederdier)4,82NER-DA
Vetmesterij (per dier)1,56NER-DA
[1 Kwekerij (per volwassen dier)]11,78NER-DA
(1)<DVR 2008-12-19/25, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2009>
DiersoortWaardeNutrientenemissierechten1° RUNDVEE :a) Melkvee :Melkkoeien ongeacht127,00NER-DRde melkproductieVervangingsvee jonger dan 1 jaar43,00NER-DRVervangingsvee van73,00NER-DR1 jaar tot 2 jaarb) Mestvee :Zoogkoeien127,00NER-DRMestkalveren14,10NER-DRRunderen jonger dan 1 jaar31,70NER-DRRunderen van83,00NER-DR1 jaar tot jonger dan 2 jaarc) Andere runderen106,50NER-DR2° VARKENS :Biggen met een gewicht van4,48NER-DV7 tot 20 kgBeren38,50NER-DVZeugen inclusief biggen met een38,50NER-DVgewicht kleiner dan 7 kgAndere varkens :van 20 tot 110 kg18,33NER-DV(tweefazig of driefazig)van 110 kg en meer38,50NER-DV3° PLUIMVEE :a) Legrassen :Legkippen1,18NER-DP[inclusief (groot)ouderdieren]Opfokpoeljen van legkippen0,57NER-DPb) Vleesrassen :Slachtkuikens0,91NER-DPSlachtkuikenouderdieren1,91NER-DPOpfokpoeljen van0,74NER-DPslachtkuikenouderdierenc) Struisvogels :Struisvogels fokdieren27,80NER-DPStruisvogels slachtdieren13,10NER-DPStruisvogels (van 0 tot 3 maand)5,20NER-DPd) Kalkoenen :Kalkoenen slachtdieren2,99NER-DPKalkoenen ouderdieren3,47NER-DPe) Ander pluimvee0,43NER-DP4° PAARDEN :Paarden (> 600 kg)95,00NER-DAPaarden en pony's (200-600 kg)71,00NER-DAPaarden en pony's (< 200 kg)47,00NER-DA5° ANDERE :a) Konijnen :Gesloten bedrijven (per12,18NER-DAvrouwelijk konijn)Vetmesterij (per dier)1,11NER-DA[1 Kwekerij (per volwassen dier)]15,03NER-DAb) Geiten en schapen :Geiten en schapen jonger6,08NER-DAdan 1 jaarGeiten en schapen ouder14,64NER-DAdan 1 jaarc) Nertsen :Gesloten bedrijven (per moederdier)4,82NER-DAVetmesterij (per dier)1,56NER-DA[1 Kwekerij (per volwassen dier)]11,78NER-DA(1)<DVR 2008-12-19/25, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2009>
-
  De Vlaamse Regering kan deze lijst aanvullen of wijzigen.
  § 4. Het gemiddeld aantal dieren op een bedrijf uitgedrukt in NER-D en berekend overeenkomstig het bepaalde in § 3 mag op jaarbasis niet hoger zijn dan de toegekende nutriëntenemissierechten en het aantal dieren op bedrijfsniveau uitgedrukt in NER-D en berekend overeenkomstig het bepaalde in § 3 mag op geen enkel ogenblik meer bedragen dan een door de Vlaamse Regering per diersoort te bepalen percentage van de toegekende nutriëntenemissierechten.
  § 5. Binnen de perken van de nutriëntenemissierechten heeft de landbouwer de vrijheid de diersoort te houden die hij verkiest of binnen dezelfde diersoort wijzigingen door te voeren.
  § 6. De omzetting naar een andere diersoort of wijziging binnen dezelfde diersoort gebeurt op basis van een door de Vlaamse Regering vastgestelde omrekeningstabel.
  [1 ...]1
  § 7. [1 De Mestbank kan tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, toewijzen aan een landbouwer voor het houden van dieren voor doeleinden in het kader van natuurbeheer, wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, en beheer van onroerende goederen in opdracht van openbare besturen. De tijdelijke nutriëntenemissierechten zijn niet overdraagbaar.
   De tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D worden berekend in functie van het aantal dieren nodig voor het verwezenlijken van de doelstelling vermenigvuldigd met de waarde bepaald in de tabel van § 3.
   Voor zover aan de landbouwer voor de in het eerste lid vermelde doeleinden een nutriëntenhalte of nutriëntenemissierechten werden toegekend, worden deze door de Mestbank omgezet in tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, die niet overdraagbaar zijn.
   Indien de dieren niet meer gehouden worden in functie van de aangegeven doelstelling of indien de landbouwer zijn activiteiten in het kader van de doelstelling gestaakt heeft, wordt het deel van de tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend in toepassing van § 7, uitgedrukt in TNER-D, door de Mestbank geannuleerd.
   Indien dieren worden gehouden zonder TNER-D of waarvoor de TNER-D geannuleerd werden, wordt aan de landbouwer de geldboete opgelegd voorzien in artikel 63, § 4.]1
  [2 De Vlaamse Regering kan bepalen dat er ook tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, toegewezen kunnen worden voor dieren die opgevangen worden in dierenasielen, voor dieren die gehouden worden in kinderboerderijen, voor dieren die gehouden worden met het oog op het verlenen van zorg in zorgboerderijen of andere zorginstellingen, of voor dieren die gehouden worden met het oog op het nastreven van sociale of andere doeleinden van algemeen nut. De Vlaamse Regering kan de extra voorwaarden daarvoor bepalen. De Vlaamse Regering kan bepalen dat bij de berekening van het aantal tijdelijke nutriëntenemissierechten dat toegekend zal worden, er alleen voor een gedeelte van de gehouden dieren tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend zullen worden als de gehouden dieren, naast de doeleinden, vermeld in dit lid, ook gehouden worden om economische of andere redenen.]2
  [1 § 8. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot dit artikel en kan afwijkingen bepalen voor landbouwers van wie het bedrijf een productie aan dierlijke mest heeft kleiner dan 300 kg P2O5, als vermeld in artikel 23, § 1, 1°.]1
  

Modifications

[1]  <DVR 2008-12-12/72, art. 74, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
[2]  <DVR 2017-06-30/08, art. 75, 015; Inwerkingtreding : 17-07-2017>
[3]  <DVR 2019-05-24/05, art. 14, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
-
Art.31. § 1. De nutriëntenemissierechten zijn geheel of gedeeltelijk overdraagbaar vanaf een door de Vlaamse Regering vast te stellen aantal nutriëntenemissierechten.
  § 2. [1 De overdrager moet de mestproductie die op het bedrijf voor de drie gekende aan de overname voorafgaande kalenderjaren werd geproduceerd overeenkomstig de bepalingen van dit decreet hebben afgezet.]1 Is dit niet het geval dan worden de overgedragen nutriëntenemissierechten proportioneel geannuleerd ten belope van de niet correct afgezette mestproductie.
  Ingeval de overdrager beschikt over ingevulde nutrientenemissierechten en over niet-ingevulde nutrientenemissierechten wordt de annulering van de in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, voorziene 25 % als volgt doorgevoerd :
  1° de volledige nutriëntenemissierechten worden in aanmerking genomen in voorkomend geval na de proportionele annulering op grond van het eerste lid;
  2° daarvan wordt 25 % geannuleerd;
  3° ten slotte, indien er bij de over te dragen nutriëntenemissierechten nog een deel niet ingevuld zijn wordt ook dit deel geannuleerd. [1 De niet-ingevulde nutriëntenemissierechten worden bepaald op grond van de invulling van de nutriëntenemissierechten gedurende de laatste drie gekende kalenderjaren voorafgaand aan de datum waarop de overname van de nutriënten-emissierechten ingaat, ongeacht een mogelijke overdracht van de nutriëntenemissierechten tussen landbouwers tijdens deze drie kalenderjaren. Een annulatie wegens niet-ingevulde nutriëntenemissierechten op grond van een gegeven kalenderjaar, kan niet leiden tot een verdere annulatie na overdracht op grond van eenzelfde kalenderjaar.]1
  § 3. [1 ...]1
  (NOTA : Zie DVR 2010-12-23/39, art. 142, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011)
  § 4. De overdracht wordt gemeld aan de Mestbank die akte neemt van deze overdracht en in voorkomend geval van de annulatie van het percentage nutriëntenemissierechten.
  § 5. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot dit artikel.
  [2 De Vlaamse Regering kan bepalen in welke gevallen een overgang van nutriыntenemissierechten van een landbouwer naar een andere landbouwer niet beschouwd wordt als een overdracht van nutriыntenemissierechten als vermeld in dit artikel.]2
  

Modifications

[1]  <DVR 2008-12-12/72, art. 75, 003; Inwerkingtreding : 14-02-2009>
[2]  <DVR 2024-03-29/28, art. 10, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.34. § 1er. [7 Le développement de l'entreprise est possible grâce à :
   1° la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants avec l'annulation de 25 % des droits d'émission de nutriments repris ;
   2° la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants sans annulation dans le cadre d'une transmission familiale.
   Par transmission familiale, tel que mentionné à l'alinéa 1er, 2°, est entendu le transfert de droits d'émission d'éléments fertilisants d'un agriculteur à un autre, lorsque la relation entre l'agriculteur cédant et l'agriculteur repreneur relève de l'un des cas suivants :
   1° l'agriculteur repreneur est le ou la conjoint(e) de l'agriculteur cédant ;
   2° l'agriculteur repreneur est un parent ou un proche de l'agriculteur cédant en ligne directe ;
   3° l'agriculteur repreneur est une société de personnes dotée de la personnalité juridique qui remplit les deux conditions suivantes :
   a) au moins 80 % des parts de la société de personnes dotée de la personnalité juridique sont détenues par l'agriculteur cédant, son ou sa conjoint(e) ou un parent ou un proche en ligne directe de l'agriculteur cédant ;
   b) chaque gérant, associé commandité ou administrateur de la société de personnes est l'agriculteur cédant, son ou sa conjoint(e) ou un parent ou un proche en ligne directe de l'agriculteur cédant ;
   4° l'agriculteur repreneur est, dans le cas où l'agriculteur cédant est une société de personnes dotée de la personnalité juridique, une personne physique qui remplit les deux conditions suivantes :
   a) au moins 80 % des parts de la société de personnes dotée de la personnalité juridique étaient toujours détenues par l'agriculteur cédant, son ou sa conjoint(e) ou un parent ou un proche en ligne directe de l'agriculteur repreneur au cours des trois années précédant le transfert ;
   b) chaque gérant, associé commandité ou administrateur de l'agriculteur cédant était l'agriculteur repreneur, son ou sa conjoint(e) ou un parent ou un proche en ligne directe de l'agriculteur repreneur au cours des trois années précédant le transfert ;
   5° tant l'agriculteur repreneur que l'agriculteur cédant sont une société de personnes dotée de la personnalité juridique, et les deux conditions suivantes sont remplis :
   a) au moins 80 % des parts de l'agriculteur cédant étaient toujours détenues par l'agriculteur repreneur, l'un de ses actionnaires, le ou la conjoint(e) ou un parent ou un proche en ligne directe de l'un des actionnaires de l'agriculteur reprenant au cours des trois années précédant le transfert ;
   b) chaque gérant, associé commandité ou administrateur de l'agriculteur repreneur était impliqué auprès de l'agriculteur cédant au cours des trois années précédant le transfert par l'exercice d'une fonction ou d'une succession de différentes fonctions, soit en tant que gérant, associé commandité ou administrateur de l'agriculteur cédant, soit en tant que conjoint(e) ou parent ou proche en ligne directe d'un gérant, d'un associé commandité ou d'un administrateur de l'agriculteur cédant.
   Si un nouveau transfert de droits d'émission d'éléments fertilisants survient dans les cinq ans suivant un transfert, telle que visée à l'alinéa 1er, 2°, il ne peut se faire qu'en vertu de l'alinéa 1er, 1°, sauf si un lien de sang ou de parenté, tel que visé à l'alinéa 2, unit le deuxième agriculteur repreneur tant au premier qu'au deuxième agriculteur cédant.
   Si l'une des deux conditions visées à l'alinéa 2, 3°, a) ou b), respectivement 5°, a) ou b), n'est plus remplie au cours des cinq ans qui suivent un transfert où l'agriculteur repreneur est une société de personnes telle que visée à l'alinéa 2, 3° ou 5°, une annulation de 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants repris est d'office effectuée. L'annulation prend effet le premier jour du troisième mois qui suit l'envoi de la lettre de notification de la Banque d'engrais par courrier sécurisé. Par dérogation aux dispositions de la phrase précédente, si ces droits d'émission d'éléments fertilisants font l'objet d'un nouveau transfert au cours de cette période, l'annulation prend effet le jour du nouveau transfert. L'annulation des droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés associée à l'annulation de 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants est déterminée sur la base de l'utilisation des droits d'émission d'éléments fertilisants au cours des trois dernières années calendriers connues précédant la date de reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants.
   Si l'agriculteur est une société, tout changement d'associé, d'actionnaire ou d'administrateur de la société que représente l'agriculteur est considéré comme une reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, entraînant l'annulation de 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants de l'agriculteur, comme stipulé à l'alinéa 1er, 1°, à moins que la relation entre la société avant le changement et la société après le changement ne satisfasse aux conditions mentionnées à l'alinéa 2, 5°.
   Si l'agriculteur repreneur est un groupement de plusieurs personnes, chacune des personnes appartenant au groupement doit soit être l'agriculteur cédant lui-même, soit relever de l'un des cas mentionnés à l'alinéa 2, 1° à 5°.
   Si l'agriculteur cédant consiste en un groupement de plusieurs personnes, la condition mentionnée à l'alinéa 2 est remplie si l'agriculteur repreneur est une personne appartenant au groupement de plusieurs personnes qui constitue l'agriculteur cédant, ou si une relation qui relève de l'un des cas mentionnés à l'alinéa 2, 1° à 5° unit l'agriculteur repreneur à l'une des personnes appartenant au groupement qui constitue l'agriculteur cédant.
   Une demande au titre du présent article est déclarée non fondée s'il est constaté qu'à la date du transfert ou au cours de la période comprise entre la date de transfert et la date de l'acte de transfert définitif, l'une des conditions spécifiées dans la présente section n'a pas été remplie.
   Si une modification d'une fonction de gérant, d'associé commandité ou d'administrateur, ou une cession d'actions survient après un transfert, tel que mentionné à l'alinéa 2, 3° ou 5°, ou à l'alinéa 5, l'agriculteur informera la Banque d'engrais par courrier sécurisé d'une telle attribution d'une fonction de gérant, associé commandité ou administrateur, ou d'un tel transfert d'actions. La notification ne peut être valablement effectuée que dans les nonante jours suivant l'attribution de la fonction ou le transfert des actions.
   Le Gouvernement flamand peut préciser les règles relatives à cet article.]7.
  § 2. Une augmentation de la production de lisier ou une nouvelle de production de lisier est exclue pour les entreprises pour lesquelles une indemnité de cessation a été obtenue partiellement ou totalement dans le cadre du décret du 9 mars 2001 réglant la cessation volontaire, complète et définitive de la production de lisier provenant d'un ou plusieurs types d'animaux.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-12/72, art. 77, 003; En vigueur : 14-02-2009>
[2]  <DCFL 2013-03-01/19, art. 43, 009; En vigueur : 25-04-2013>
[3]  <DCFL 2014-02-28/11, art. 64, 010; En vigueur : 04-04-2014>
[4]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 21,1°, 012; En vigueur : 01-01-2015, à l'exception de l'article 21,2° qui entre en vigueur le 1 janvier 2016>
[5]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 82, 013; En vigueur : 08-01-2016>
[6]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 15, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[7]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 74, 024; En vigueur : 23-02-2024>
Art.32.De landbouwer kan aan de Vlaamse Regering de herziening vragen van de berekening van de toegewezen nutriëntenemissierechten [2 ...]2.
Section III. [1Annulation des droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés]1
Art.33. Ingeval in een exploitatie de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten, op vrijwillige basis volledig en definitief wordt stopgezet overeenkomstig de voorwaarden en regels, bedoeld in het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van één of meerdere diersoorten, en de uitvoeringsbesluiten ervan, wordt het voor de betreffende diersoort toegekende aandeel in de nutriëntenemissierechten van rechtswege geannuleerd.
  De Vlaamse Regering kan nadere voorwaarden en regels vaststellen met betrekking tot de annulatie van het toegekende aandeel van de nutriëntenemissierechten.
Art. 34. § 1er. [7 Le développement de l'entreprise est possible grâce à :
   1° la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants avec l'annulation de 25 % des droits d'émission de nutriments repris ;
   2° la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants sans annulation dans le cadre d'une transmission familiale.
   Par transmission familiale, tel que mentionné à l'alinéa 1er, 2°, est entendu le transfert de droits d'émission d'éléments fertilisants d'un agriculteur à un autre, lorsque la relation entre l'agriculteur cédant et l'agriculteur repreneur relève de l'un des cas suivants :
   1° l'agriculteur repreneur est le ou la conjoint(e) de l'agriculteur cédant ;
   2° l'agriculteur repreneur est un parent ou un proche de l'agriculteur cédant en ligne directe ;
   3° l'agriculteur repreneur est une société de personnes dotée de la personnalité juridique qui remplit les deux conditions suivantes :
   a) au moins 80 % des parts de la société de personnes dotée de la personnalité juridique sont détenues par l'agriculteur cédant, son ou sa conjoint(e) ou un parent ou un proche en ligne directe de l'agriculteur cédant ;
   b) chaque gérant, associé commandité ou administrateur de la société de personnes est l'agriculteur cédant, son ou sa conjoint(e) ou un parent ou un proche en ligne directe de l'agriculteur cédant ;
   4° l'agriculteur repreneur est, dans le cas où l'agriculteur cédant est une société de personnes dotée de la personnalité juridique, une personne physique qui remplit les deux conditions suivantes :
   a) au moins 80 % des parts de la société de personnes dotée de la personnalité juridique étaient toujours détenues par l'agriculteur cédant, son ou sa conjoint(e) ou un parent ou un proche en ligne directe de l'agriculteur repreneur au cours des trois années précédant le transfert ;
   b) chaque gérant, associé commandité ou administrateur de l'agriculteur cédant était l'agriculteur repreneur, son ou sa conjoint(e) ou un parent ou un proche en ligne directe de l'agriculteur repreneur au cours des trois années précédant le transfert ;
   5° tant l'agriculteur repreneur que l'agriculteur cédant sont une société de personnes dotée de la personnalité juridique, et les deux conditions suivantes sont remplis :
   a) au moins 80 % des parts de l'agriculteur cédant étaient toujours détenues par l'agriculteur repreneur, l'un de ses actionnaires, le ou la conjoint(e) ou un parent ou un proche en ligne directe de l'un des actionnaires de l'agriculteur reprenant au cours des trois années précédant le transfert ;
   b) chaque gérant, associé commandité ou administrateur de l'agriculteur repreneur était impliqué auprès de l'agriculteur cédant au cours des trois années précédant le transfert par l'exercice d'une fonction ou d'une succession de différentes fonctions, soit en tant que gérant, associé commandité ou administrateur de l'agriculteur cédant, soit en tant que conjoint(e) ou parent ou proche en ligne directe d'un gérant, d'un associé commandité ou d'un administrateur de l'agriculteur cédant.
   Si un nouveau transfert de droits d'émission d'éléments fertilisants survient dans les cinq ans suivant un transfert, telle que visée à l'alinéa 1er, 2°, il ne peut se faire qu'en vertu de l'alinéa 1er, 1°, sauf si un lien de sang ou de parenté, tel que visé à l'alinéa 2, unit le deuxième agriculteur repreneur tant au premier qu'au deuxième agriculteur cédant.
   Si l'une des deux conditions visées à l'alinéa 2, 3°, a) ou b), respectivement 5°, a) ou b), n'est plus remplie au cours des cinq ans qui suivent un transfert où l'agriculteur repreneur est une société de personnes telle que visée à l'alinéa 2, 3° ou 5°, une annulation de 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants repris est d'office effectuée. L'annulation prend effet le premier jour du troisième mois qui suit l'envoi de la lettre de notification de la Banque d'engrais par courrier sécurisé. Par dérogation aux dispositions de la phrase précédente, si ces droits d'émission d'éléments fertilisants font l'objet d'un nouveau transfert au cours de cette période, l'annulation prend effet le jour du nouveau transfert. L'annulation des droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés associée à l'annulation de 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants est déterminée sur la base de l'utilisation des droits d'émission d'éléments fertilisants au cours des trois dernières années calendriers connues précédant la date de reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants.
   Si l'agriculteur est une société, tout changement d'associé, d'actionnaire ou d'administrateur de la société que représente l'agriculteur est considéré comme une reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants, entraînant l'annulation de 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants de l'agriculteur, comme stipulé à l'alinéa 1er, 1°, à moins que la relation entre la société avant le changement et la société après le changement ne satisfasse aux conditions mentionnées à l'alinéa 2, 5°.
   Si l'agriculteur repreneur est un groupement de plusieurs personnes, chacune des personnes appartenant au groupement doit soit être l'agriculteur cédant lui-même, soit relever de l'un des cas mentionnés à l'alinéa 2, 1° à 5°.
   Si l'agriculteur cédant consiste en un groupement de plusieurs personnes, la condition mentionnée à l'alinéa 2 est remplie si l'agriculteur repreneur est une personne appartenant au groupement de plusieurs personnes qui constitue l'agriculteur cédant, ou si une relation qui relève de l'un des cas mentionnés à l'alinéa 2, 1° à 5° unit l'agriculteur repreneur à l'une des personnes appartenant au groupement qui constitue l'agriculteur cédant.
   Une demande au titre du présent article est déclarée non fondée s'il est constaté qu'à la date du transfert ou au cours de la période comprise entre la date de transfert et la date de l'acte de transfert définitif, l'une des conditions spécifiées dans la présente section n'a pas été remplie.
   Si une modification d'une fonction de gérant, d'associé commandité ou d'administrateur, ou une cession d'actions survient après un transfert, tel que mentionné à l'alinéa 2, 3° ou 5°, ou à l'alinéa 5, l'agriculteur informera la Banque d'engrais par courrier sécurisé d'une telle attribution d'une fonction de gérant, associé commandité ou administrateur, ou d'un tel transfert d'actions. La notification ne peut être valablement effectuée que dans les nonante jours suivant l'attribution de la fonction ou le transfert des actions.
   Le Gouvernement flamand peut préciser les règles relatives à cet article.]7.
  § 2. Une augmentation de la production de lisier ou une nouvelle de production de lisier est exclue pour les entreprises pour lesquelles une indemnité de cessation a été obtenue partiellement ou totalement dans le cadre du décret du 9 mars 2001 réglant la cessation volontaire, complète et définitive de la production de lisier provenant d'un ou plusieurs types d'animaux.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-12/72, art. 77, 003; En vigueur : 14-02-2009>
[2]  <DCFL 2013-03-01/19, art. 43, 009; En vigueur : 25-04-2013>
[3]  <DCFL 2014-02-28/11, art. 64, 010; En vigueur : 04-04-2014>
[4]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 21,1°, 012; En vigueur : 01-01-2015, à l'exception de l'article 21,2° qui entre en vigueur le 1 janvier 2016>
[5]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 82, 013; En vigueur : 08-01-2016>
[6]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 15, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[7]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 74, 024; En vigueur : 23-02-2024>
Afdeling II. - Bedrijfsontwikkeling door overname van nutriëntenemissierechten.
Section III. [1Annulation des droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés]1
Art.34. § 1.[7 Ї 1. Bedrijfsontwikkeling is mogelijk door:
   1А de overname van nutriыntenemissierechten met annulering van 25% van de overgenomen nutriыntenemissierechten;
   2А de overname van nutriыntenemissierechten zonder annulering in het kader van een familiale overdracht.
   Onder een familiale overdracht als vermeld in het eerste lid, 2А, wordt begrepen een overdracht van nutriыntenemissierechten van een landbouwer naar een landbouwer, waarbij de relatie tussen de overlatende en de overnemende landbouwer, onder een van de volgende gevallen valt:
   1А de overnemende landbouwer is de echtgenoot of echtgenote van de overlatende landbouwer;
   2А de overnemende landbouwer is een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
   3А de overnemende landbouwer is een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid die voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
   a) minstens 80% van de aandelen van de personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid is eigendom van de overlatende landbouwer, van diens echtgenoot of van een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
   b) elke zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder van de personenvennootschap, is de overlatende landbouwer, diens echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
   4А de overnemende landbouwer is, in het geval de overlatende landbouwer een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid betreft, een natuurlijke persoon die voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
   a) de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht waren minstens 80% van de aandelen van de overlatende landbouwer, steeds eigendom van de overnemende landbouwer, van diens echtgenoot of van een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overnemende landbouwer;
   b) de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht, was elke zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder van de overlatende landbouwer hetzij de overnemende landbouwer, hetzij diens echtgenoot, hetzij een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overnemende landbouwer;
   5А zowel de overnemende als de overlatende landbouwer zijn een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, en er is voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
   a) de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht waren minstens 80% van de aandelen van de overlatende landbouwer, steeds eigendom van de overnemende landbouwer, van een aandeelhouder van de overnemende landbouwer, of van een echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van een aandeelhouder van de overnemende landbouwer;
   b) elke zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder van de overnemende landbouwer, was de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht, door щщn functie of door een opeenvolging van verschillende functies, hetzij als zaakvoerder, beherend vennoot of bestuurder van de overlatende landbouwer, hetzij als een echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van een zaakvoerder, beherend vennoot of bestuurder van de overlatende landbouwer, bij de overlatende landbouwer betrokken.
   Als binnen de vijf jaar na een overdracht als vermeld in het eerste lid, 2А, een nieuwe overdracht van nutriыntenemissierechten gebeurt, kan dit enkel op grond van het eerste lid, 1А, behoudens in het geval de tweede overnemende landbouwer zowel met de eerste overlatende landbouwer als met de tweede overlatende landbouwer, een relatie als vermeld in het tweede lid heeft.
   Als binnen de vijf jaar na een overdracht waarbij de overnemende landbouwer een personenvennootschap is als vermeld in het tweede lid, 3А of 5А, niet langer voldaan is aan een van de twee voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 3А, a) of b), respectievelijk 5А, a) of b), wordt alsnog ambtshalve een annulering van 25% van de overgenomen nutriыntenemissierechten doorgevoerd. De annulering gaat in op de eerste dag van de derde maand die volgt op de via beveiligde zending verzonden kennisgevingsbrief van de Mestbank. Als deze nutriыntenemissierechten tijdens die tijdspanne verder worden overgedragen, dan gaat, in afwijking van de bepalingen van de vorige zin, de annulering in op de dag van de verdere overdracht. De annulering van de niet-ingevulde nutriыntenemissierechten die gepaard gaat met de annulering met 25% van de nutriыntenemissierechten, wordt bepaald op grond van de invulling van de nutriыntenemissierechten gedurende de laatste drie gekende kalenderjaren die voorafgaan aan de datum van de overname van de nutriыntenemissierechten.
   Als de landbouwer bestaat uit een vennootschap wordt elke wijziging van de vennoten, aandeelhouders of bestuurders van de vennootschap waaruit de landbouwer bestaat, beschouwd als een overname van nutriыntenemissierechten, waarbij 25% van de nutriыntenemissierechten van de landbouwer geannuleerd wordt als vermeld in het eerste lid, 1А, tenzij de relatie tussen de vennootschap voor de wijziging en de vennootschap na de wijziging, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 5А.
   Als de overnemende landbouwer bestaat uit een groepering van meerdere personen, moet elk van de personen die deel uitmaken van de groepering, hetzij zelf de overlatende landbouwer zijn, hetzij onder een van de gevallen als vermeld in het tweede lid, 1А tot en met 5А, vallen.
   Als de overlatende landbouwer bestaat uit een groepering van meerdere personen, is aan de voorwaarde, vermeld in het tweede lid, voldaan als hetzij de overnemende landbouwer een persoon is die deel uitmaakt van de groepering van meerdere personen waaruit de overlatende landbouwer bestaat, hetzij de overnemende landbouwer met щщn van de personen die deel uitmaakt van de groepering waaruit de overlatende landbouwer bestaat, een relatie heeft die valt onder een van de gevallen als vermeld in het tweede lid, 1А tot en met 5А.
   Een aanvraag op grond van dit artikel wordt ongegrond verklaard als blijkt dat op de overdrachtsdatum of in de tijdsspanne tussen de overdrachtsdatum en de datum van de definitieve akteneming van de overdracht, niet voldaan is aan een van de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf.
   Als na een overdracht als vermeld in het tweede lid, 3А of 5А, of het vijfde lid, er een wijziging van een functie van zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder of een aandelenoverdracht gebeurt, brengt de landbouwer met een beveiligde zending de Mestbank op de hoogte van de toewijzing van een functie van zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder, of van een aandelenoverdracht. De melding kan alleen geldig worden gedaan binnen de negentig dagen na de toewijzing van de functie en binnen de negentig dagen na de overdracht van de aandelen.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot dit artikel.]7
  § 2. Een verhoging van de mestproductie of een nieuwe mestproductie is uitgesloten voor bedrijven waarvoor geheel of gedeeltelijk een stopzettingsvergoeding werd bekomen in het kader van het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van één of meerdere diersoorten.
  

Modifications

[1]  <DVR 2008-12-12/72, art. 77, 003; Inwerkingtreding : 14-02-2009>
[2]  <DVR 2013-03-01/19, art. 43, 009; Inwerkingtreding : 25-04-2013>
[3]  <DVR 2014-02-28/11, art. 64, 010; Inwerkingtreding : 04-04-2014>
[4]  <DVR 2015-06-12/15, art. 21,1°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015, met uitzondering van artikel 21,2°, dat in werking treedt op 1 januari 2016>
[5]  <DVR 2015-12-18/24, art. 82, 013; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
[6]  <DVR 2019-05-24/05, art. 15, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[7]  <DVR 2024-01-26/27, art. 74, 024; Inwerkingtreding : 23-02-2024>
Art. 35. [1 § 1er. Les droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés d'une entreprise sont annulés de plein droit au 1er janvier 2024.
   Les droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés, visés à l'alinéa 1er, est déterminé sur la base de la moyenne d'utilisation des droits d'émission d'éléments fertilisants durant les années calendrier 2020, 2021 et 2022. Le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants utilisés, exprimé en nombre de NER-D, est déterminé pour chacune des trois années susmentionnées. La moyenne de ces trois nombres est ensuite prise en compte. La moyenne susmentionnée, exprimée en nombre de NER-D, correspond à l'utilisation moyenne. L'utilisation moyenne, exprimée en nombre de NER-D, est ensuite majorée de 10 %.
   Par dérogation à l'alinéa 2, les droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés pour les agriculteurs qui ont détenu des animaux de la catégorie " poules pondeuses " au cours des années civiles 2020, 2021 ou 2022, sont déterminés comme suit :
   1° l'utilisation maximale des droits d'émission d'éléments fertilisants pour la catégorie " poules pondeuses " est déterminée au cours des années calendrier 2020, 2021 et 2022. Le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants utilisés par les poules pondeuses, exprimés en nombre de NER-D, est déterminé pour chacune de ces trois années. Ce chiffre maximal, exprimé en nombre de NER-D, représente les droits d'émission de fertilisants utilisés par les poules pondeuses ;
   2° si l'agriculteur en question détenait également des animaux d'une autre catégorie d'animal que la catégorie " poules pondeuses " au cours des années civiles 2020, 2021 ou 2022, les droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés sont calculés conformément à l'alinéa 2 pour tous les animaux d'une autre catégorie que celle des poules pondeuses ;
   3° enfin, la somme des résultats des points 1° et 2° est effectuée. Le résultat de cette somme représente les droits d'émission d'éléments fertilisants utilisés.
   Si le résultat du calcul mentionné aux alinéas 2 ou 3 est inférieur au nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants dont dispose l'entreprise au 31 décembre 2023, la Banque d'engrais annule les droits d'émission d'éléments fertilisants à hauteur de la différence entre le résultat du calcul mentionné aux alinéas 2 ou 3 et le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants dont dispose l'entreprise au 31 décembre 2023.
   § 2. Pour l'application du présent article, les droits d'émission d'éléments fertilisants moyennant le traitement du fumier (NER-MVW) ou les droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires (TNER-D) dont dispose l'entreprise ne sont, le cas échéant, pas pris en compte.
   Pour l'application du présent article, les droits d'émission d'éléments fertilisants dont dispose l'entreprise depuis le 1er janvier 2017 ne sont, le cas échéant, pas pris en compte.
   § 3. La Banque d'engrais mentionne le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants annulés de plein droit, au plus tard le 1er septembre 2024, dans le guichet Internet qu'elle met à disposition. L'agriculteur peut s'y opposer au plus tard le 1er octobre 2024.
   Si l'utilisation moyenne des droits d'émission d'éléments fertilisants, exprimée en nombre de NER-D, a été inférieure de plus de 10 % à la normale au cours des années calendrier en question, mentionné au paragraphe 1er, alinéa 2 et 3, en raison d'un cas de force majeure, l'agriculteur peut, avant le 1er octobre 2024, introduire une demande auprès de la Banque d'engrais afin que pour l'annulation des droits d'émission d'éléments fertilisants qui n'ont pas été utilisés :
   1° elle ne tienne pas compte de l'année ou des années au cours de laquelle ou desquelles l'utilisation moyenne des droits d'émission d'éléments fertilisants, exprimée en nombre de NER-D, a été inférieure de plus de 10 % à la normale en raison d'un cas de force majeure, si ce dernier est survenu au cours de l'une ou de deux des trois années calendrier en question, mentionnée(s) au paragraphe 1er, alinéas 2 et 3 ;
   2° elle tienne compte de l'utilisation moyenne des droits d'émission d'éléments fertilisants, exprimée en nombre de NER-D, en 2019 si le cas de force majeure, donnant lieu à une utilisation moyenne des droits d'émission d'éléments fertilisants inférieure de plus de 10 % à la normale, est survenu au cours des trois années calendrier en question, mentionnées au paragraphe 1er, alinéas 2 et 3.
   Au plus tard le 1er octobre 2024, l'agriculteur peut proposer à la Banque d'engrais un autre calcul pour l'annulation des droits d'émission d'éléments fertilisants non utilisés si des investissements ont été réalisés sur l'une des exploitations appartenant à l'entreprise depuis le 1er janvier 2017 dans les espaces réservés aux animaux qui y sont présents, à condition que ces investissements aient été réalisés dans le cadre d'un permis d'environnement en vigueur. L'autre calcul proposé tient compte des investissements réalisés à partir du 1er janvier 2017 dans les espaces réservés aux animaux présents sur l'exploitation, et s'inscrivant dans le cadre d'un permis d'environnement valable.
   L'objection visée à l'alinéa 1er, et les demandes mentionnées aux alinéas 2 et 3, sont transmises au chef de division de la Banque d'engrais par envoi sécurisé.
   Le chef de division de la Banque d'engrais prend une décision dans les six mois à partir de l'envoi du courrier sécurisé, mentionné à l'alinéa 4. L'auteur de l'objection visée à l'alinéa 1er, ou de la demande mentionnée à l'alinéa 2 et 3, est informé de la décision susmentionnée par le biais du guichet Internet que la Banque d'engrais met à disposition. L'introduction de l'objection ou de la demande susmentionnée ne suspend pas la décision contestée.
   § 4. L'agriculteur perçoit une indemnité de 1 euro par droit d'émission d'éléments fertilisants initial annulé de plein droit. L'indemnité susmentionnée ne sera accordée que si l'agriculteur détenait, au 31 décembre 2023, davantage de droits d'émission d'éléments fertilisants qu'au 1er janvier 2007.
   Le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants initiaux pour lesquels une indemnité est octroyée est déterminé en opérant d'abord la différence entre le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants dont dispose l'agriculteur au 31 décembre 2023 et le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants dont il disposait au 1er janvier 2007.
   Le résultat du calcul susmentionné représente la croissance des droits d'émission d'éléments fertilisants (NER).Le nombre de droits d'émission d'éléments fertilisants initiaux pour lesquels une indemnité est octroyée est obtenu en multipliant le nombre total de droits d'émission d'éléments fertilisants à annuler par le rapport entre la croissance des droits d'émission d'éléments fertilisants et le total des droits d'émission d'éléments fertilisants dont dispose l'agriculteur au 31 décembre 2023.
   § 5. Le Gouvernement flamand peut préciser les modalités relatives à la détermination des droits d'émission d'éléments fertilisants à annuler, à l'évaluation des cas de force majeure, tel que mentionné au paragraphe 3, et au calcul et à l'octroi de l'indemnité, tels que mentionnés au paragraphe 4.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 76, 024; En vigueur : 23-02-2024>
Afdeling III. [1Annulering van niet-ingevulde nutriыntenemissierechten]1
Art. 36.
Art.35. [1 Ї 1. De niet-ingevulde nutriыntenemissierechten van een bedrijf worden van rechtswege geannuleerd op 1 januari 2024.
   De niet-ingevulde nutriыntenemissierechten, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald op grond van het gemiddelde van de invulling van de nutriыntenemissierechten gedurende de kalenderjaren 2020, 2021 en 2022. Voor elk van de voormelde drie jaren wordt het aantal ingevulde nutriыntenemissierechten, uitgedrukt in aantal NER-D, bepaald. Vervolgens wordt het gemiddelde van die drie getallen genomen. Het voormelde gemiddelde dat wordt uitgedrukt in aantal NER-D, is de gemiddelde invulling. De gemiddelde invulling, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, wordt vervolgens met 10% verhoogd.
   In afwijking van het tweede lid worden voor landbouwers die in de kalenderjaren 2020, 2021 of 2022 dieren van de diercategorie legkippen hielden, de niet-ingevulde nutriыntenemissierechten als volgt bepaald:
   1А voor de diercategorie legkippen wordt het hoogste van de invulling van de nutrientenemissierechten gedurende de kalenderjaren 2020, 2021 en 2022 bepaald. Voor elk van die drie jaren wordt het aantal ingevulde nutriыntenemissierechten, uitgedrukt in aantal NER-D, door legkippen, bepaald. Dat hoogste getal, uitgedrukt in aantal NER-D, geeft de ingevulde nutriыntenemissierechten door legkippen weer;
   2А als door de landbouwer in kwestie in de kalenderjaren 2020, 2021 of 2022 ook dieren van een andere diercategorie dan van de diercategorie legkippen gehouden werden, worden de niet-ingevulde nutriыntenemissierechten berekend overeenkomstig het tweede lid voor al de dieren van de andere diercategorieыn dan de diercategorie legkippen;
   3А ten slotte wordt de som genomen van het resultaat van punt 1А en 2А. Het resultaat van die som geeft de ingevulde nutriыntenemissierechten weer.
   Als het resultaat van de berekening, vermeld in het tweede of het derde lid, lager is dan het aantal nutriыntenemissierechten waarover het bedrijf op 31 december 2023 beschikte, annuleert de Mestbank de nutriыntenemissierechten voor het verschil tussen het resultaat van de berekening, vermeld in het tweede of het derde lid, en het aantal nutriыntenemissierechten waarover het bedrijf op 31 december 2023 beschikte.
   Ї 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt, in voorkomend geval, geen rekening gehouden met de NER-MVW of de TNER-D waarover het bedrijf beschikt.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt, in voorkomend geval, geen rekening gehouden met de nutriыntenemissierechten die een bedrijf sinds 1 januari 2017 heeft verworven.
   Ї 3. De Mestbank vermeldt het aantal nutriыntenemissierechten dat van rechtswege geannuleerd is, uiterlijk op 1 september 2024, in het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt. De landbouwer kan daartegen bezwaar indienen uiterlijk op 1 oktober 2024.
   Als de gemiddelde invulling van de nutriыntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, in de kalenderjaren in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid, door overmacht meer dan 10% lager was dan normaal, kan de landbouwer uiterlijk op 1 oktober 2024, bij de Mestbank een verzoek indienen om voor de annulering van de niet-ingevulde nutriыntenemissierechten:
   1А geen rekening te houden met het jaar of de jaren waarin de gemiddelde invulling van de nutriыntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, door overmacht meer dan 10% lager was dan normaal als de situatie van overmacht, waardoor de gemiddelde invulling van de nutriыntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, meer dan 10% lager was dan normaal, zich voordeed in een of twee van de kalenderjaren in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid;
   2А rekening te houden met de gemiddelde invulling van de nutriыntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, in 2019 als de situatie van overmacht, waardoor de gemiddelde invulling van de nutriыntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, meer dan 10% lager was dan normaal, zich voordeed in alle drie van de kalenderjaren in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid.
   De landbouwer kan uiterlijk op 1 oktober 2024, aan de Mestbank een andere berekening voor de annulering van de niet-ingevulde nutriыntenemissierechten voorstellen als er op een van de exploitaties die tot het bedrijf behoren, sinds 1 januari 2017 investeringen gedaan zijn in de dierplaatsen die op de exploitatie aanwezig zijn, op voorwaarde dat die investeringen gedaan zijn binnen het kader van een geldige omgevingsvergunning. De voorgestelde andere berekening houdt rekening met de investeringen die sinds 1 januari 2017 gedaan zijn in de dierplaatsen die op de exploitatie aanwezig zijn, en blijft binnen het kader van een geldige omgevingsvergunning.
   Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, en de verzoeken, vermeld in het tweede en derde lid, worden met een beveiligde zending bezorgd aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
   Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen zes maanden vanaf de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het vierde lid. De indiener van het bezwaar, vermeld in het eerste lid, of van het verzoek, vermeld in het tweede en derde lid, wordt via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte gebracht van de voormelde beslissing. De indiening van het voormelde bezwaar of voormelde verzoek schorst de aangevochten beslissing niet.
   Ї 4. De landbouwer krijgt een vergoeding van 1 euro per initieel nutriыntenemissierecht dat van rechtswege geannuleerd wordt. De voormelde vergoeding wordt alleen toegekend als de landbouwer op 31 december 2023 over meer nutriыntenemissierechten beschikte dan op 1 januari 2007.
   Het aantal initiыle nutriыntenemissierechten waarvoor een vergoeding wordt toegekend, wordt bepaald door eerst het verschil te maken tussen het aantal nutriыntenemissierechten waarover de landbouwer op 31 december 2023 beschikte, en het aantal nutriыntenemissierechten waarover de landbouwer op 1 januari 2007 beschikte. Het resultaat van de voormelde berekening is de NER-groei.
   Het aantal initiыle nutriыntenemissierechten waarvoor een vergoeding wordt gegeven, wordt bekomen door het totale aantal te annuleren nutriыntenemissierechten te vermenigvuldigen met de verhouding tussen de NER-groei en het totaal aan nutriыntenemissierechten waarover de landbouwer op 31 december 2023 beschikte.
   Ї 5. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor het bepalen van de te annuleren nutriыntenemissierechten, voor de beoordeling van de situaties van overmacht als vermeld in paragraaf 3 en voor de berekening en toekenning van de vergoeding, vermeld in paragraaf 4.]1
  

Modifications

[1]  <DVR 2024-01-26/27, art. 76, 024; Inwerkingtreding : 23-02-2024>
Art.38. En fonction de la qualité de l'eau, le Gouvernement flamand peut renforcer les dispositions prohibitives relatives au dépôt d'engrais sur ou dans le sol dans certaines [1 zones d'écoulement]1 ou des parties de celles-ci.
  [1 Il est vérifié au plus tard le 1er juillet 2020 si les résultats de l'évaluation de la qualité de l'eau correspondent aux objectifs européens et flamands en matière de qualité de l'eau, tels que figurant notamment dans le sixième programme lisier pour la période comprise entre 2019 et 2022.
   S'il s'avère que les objectifs imposés ne sont pas atteints, le Gouvernement flamand prendra des mesures supplémentaires afin de les respecter.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 16, 019; En vigueur : 01-01-2019>
Art.36.
Art.39. Le Gouvernement flamand peut décider qu'en cas de reprise de droits d'émission d'éléments nutritionnels relatifs à des espèces animales déterminées le passage à d'autres espèces animales devant être déterminées par ses soins est impossible.
Art.37.   Opgeheven art. 2 van 15 JULI 2022. - Decreet tot wijziging van het Mestdecreet, wat het invoeren van de mogelijkheid om adviescommissies op te richten en de afschaffing van de nutriëntenemissierechten-MVW betreft
Art.40. [1 § 1]1Le Gouvernement flamand peut établir un règlement sur l'acquisition de droits d'émission d'éléments nutritionnels. L'achat de droits d'émission d'éléments nutritionnels peut s'effectuer par région en fonction des résultats environnementaux.
  [1 § 2. Si en 2026, l'enquête mentionnée à l'article 55 révèle que l'un ou plusieurs des objectifs visés à l'article 55, alinéa 1er, du décret du 26 janvier 2024 sur l'approche programmatique de l'azote, n'a(ont) pas été atteint(s), l'Agence flamande terrienne rachètera les droits d'émission d'éléments fertilisants. Le rachat des droits d'émission d'éléments fertilisants s'effectuera jusqu'au 31 décembre 2027 inclus sur une base volontaire. Après le 1er janvier 2028, un régime de rachat obligatoire des droits d'émission d'éléments fertilisants pourra également être introduit. Les entreprises pour lesquelles la réduction d'ammoniac pour les animaux des espèces bovines énumérées dans le tableau de l'article 27, § 1er, 1°, par rapport à la situation de référence 2021, a déjà diminué de 15 % sont exemptées du rachat forcé des droits d'émission d'éléments fertilisants.
   Le rachat des droits d'émission d'éléments fertilisants concerne les agriculteurs qui disposent de droits d'émission d'éléments fertilisants utilisés.
   Le Gouvernement flamand précise les modalités de rachat des droits d'émission d'éléments fertilisants, mentionné dans le présent paragraphe, et peut en outre :
   1° stipuler que le rachat des droits d'émission d'éléments fertilisants peut se faire par zone ;
   2° stipuler que le rachat des droits d'émission d'éléments fertilisants s'adresse entièrement ou partiellement à certains types d'exploitations ou que certains types d'exploitations soient entièrement ou partiellement exemptés du rachat des droits d'émission d'éléments fertilisants ;
   3° stipuler que le rachat de droits d'émission d'éléments fertilisants vise, en tout ou en partie, les droits d'émission d'éléments fertilisants avec lesquels des animaux appartenant à l'une ou plusieurs des catégories désignées ont été détenus au cours des années précédant leur rachat ;
   4° exempter certains types d'entreprises d'un rachat forcé des droits d'émission d'éléments fertilisants ;
   5° préciser les modalités relatives à l'indemnité qui sera versée aux agriculteurs auxquels les droits d'émission d'éléments fertilisants ont été achetés ;
   6° préciser les modalités relatives à l'indemnité qui sera versée aux agriculteurs auxquels les droits d'émission d'éléments fertilisants ont été achetés.
   § 3. Une base de données sur l'azote pour les agriculteurs débutants, ci-après dénommée " SDS ", sera créée à la Banque d'engrais si les régimes de rachat des droits d'émission d'éléments fertilisants se sont avérés efficaces et que les droits d'émission d'éléments fertilisants disponibles limitent les possibilités de développement pour les agriculteurs débutants.
   Le Gouvernement flamand évalue si les conditions visées à l'alinéa 1er sont remplies. Si les conditions visées à l'alinéa 1er sont remplies, le Gouvernement flamand créera le SDS, étant entendu qu'il le sera au plus tôt le 1er janvier 2026.
   Si le Gouvernement flamand décide de créer le SDS, la moitié des droits d'émission d'éléments fertilisants annulés en vertu de l'article 31, § 2, alinéa 2, 2°, y sera placée dès sa création.
   Le Gouvernement flamand est en train d'élaborer un régime d'attribution de droits d'émission d'éléments fertilisants aux agriculteurs débutants, placés dans le SDS, par le bien d'une politique des groupes cibles.
   Le Gouvernement flamand précise les modalités relatives à la création, à la gestion et au fonctionnement du SDS, ainsi qu'à l'attribution des droits d'émission d'éléments fertilisants aux agriculteurs débutants depuis le SDS, et peut en outre :
   1° préciser ce qui est entendu par agriculteur débutant ;
   2° limiter l'attribution de droits d'émission d'éléments fertilisants depuis le SDS à certains types d'agriculteurs ou à des exploitations situées dans certaines zones ;
   3° imposer des conditions à l'utilisation des droits d'émission d'éléments fertilisants attribués depuis le SDS ;
   4° limiter l'attribution de droits d'émission d'éléments fertilisants depuis le SDS dans le temps ;
   5° instaurer une indemnité pour l'attribution de droits d'émission d'éléments fertilisants depuis le SDS.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 77, 024; En vigueur : 23-02-2024>
HOOFDSTUK VII. - Gebiedsgericht beleid.
Art. 39. Le Gouvernement flamand peut décider qu'en cas de reprise de droits d'émission d'éléments nutritionnels relatifs à des espèces animales déterminées le passage à d'autres espèces animales devant être déterminées par ses soins est impossible.
Art.38. De Vlaamse Regering kan in bepaalde [1 afstroomzones]1 of delen ervan in functie van de waterkwaliteit de verbodsbepalingen betreffende het op of in de bodem brengen van meststoffen verstrengen.
  [1 Er wordt uiterlijk op 1 juli 2020 nagegaan of de resultaten van de waterkwaliteit in overeenstemming zijn met de Europese en Vlaamse waterkwaliteitsdoelstellingen, zoals onder andere opgenomen in het zesde mestactieplan, voor de periode 2019 tot en met 2022.
   Als blijkt dat de vooropgestelde doelstellingen niet gehaald worden, neemt de Vlaamse Regering extra maatregelen om in overeenstemming te zijn met de vooropgestelde doelstellingen.]1
  

Modifications

[1]  <DVR 2019-05-24/05, art. 16, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 41bis. [1 § 1er. [2 En vue de la conservation et du renforcement des richesses naturelles, toute forme de fertilisation est interdite sur les terres arables situées dans des zones forestières, des [4 zones, indiquées sur les plans d'exécution spatiale régionaux et relevant de la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature "]4 établis en application [3 du Code flamand de l'aménagement du territoire]3, à l'exclusion de la fertilisation par évacuation directe en pâturage, étant entendu qu'une charge de deux unités de gros bétail (UGB) par ha peut être autorisée sur base annuelle. Cette interdiction de fertilisation vaut :
   1° dans les zones spatiales désignées avant le 1er janvier 2009, à partir du 1er janvier 2009;
   2° dans les zones spatiales désignées après le 1er janvier 2009 :
   a) si le plan d'exécution spatial régional prévoit une entrée en vigueur en phases à partir du 1er janvier de l'année à partir de laquelle l'affectation [4 qui relève de la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature "]4 doit être réalisée;
   b) si le plan d'exécution spatial régional ne prévoit pas une entrée en vigueur en phases à partir du 1er janvier de l'année suivant la date de la fixation définitive du plan d'exécution spatial régional concerné.]2
  Dans l'attente de l'établissement [6 plans visés au paragraphe 5]6, et par dérogation à l'alinéa premier, une fertilisation supplémentaire d'au maximum 100 kg d'azote provenant d'engrais chimiques par ha et par an peut être autorisée sur les [8 herbages qui sont potentiellement importants]8, à la condition qu'elle fait l'objet d'un contrat de gestion entre l'agriculteur intéressé et la " Vlaamse Landmaatschappij " (Société terrienne flamande), après avis de la " Agentschap Natuur en Bos " (Agence de la Nature et des Forêts). Ce contrat de gestion peut subordonner la période d'épandage des engrais chimiques à des conditions supplémentaires.
  [6 [9 Sans préjudice de l'application de l'alinéa 1er et de l'article 41ter, toute forme d'épandage est interdite, à l'exclusion de la fertilisation par déjections directes au cours du pâturage, à raison de deux unités de gros bétail (UGB) autorisés par hectare sur une base annuelle, et ce en vue de la conservation et du renforcement des valeurs naturelles sur des terres agricoles dans des zones d'espaces verts soumises à la directive Habitats. L'interdiction d'épandage s'applique :
   1° aux zones spatiales désignées avant le 1er janvier 2028, à partir du 1er janvier 2028. Par dérogation à cette règle, les plans d'exécution spatiaux prévoyant une entrée en vigueur échelonnée sur la base de laquelle l'affectation visée à l'article 3, § 2, 2° /2 doit être réalisée le 1er janvier 2029 ou ultérieurement, sont assujettis à l'interdiction d'épandage, laquelle s'applique à partir du 1er janvier de l'année à laquelle l'affectation visée à l'article 3, § 2, 2° /2 doit être réalisée.
   2° aux zones spatiales désignées après le 1er janvier 2028 :
   a) si le plan d'exécution spatial prévoit une entrée en vigueur échelonnée, à partir du 1er janvier de l'année à partir de laquelle l'affectation visée à l'article 3, § 2, 2° /2 doit être réalisée ;
   b) si le plan d'exécution spatial prévoit pas une entrée en vigueur échelonnée, à partir du 1er janvier de l'année qui suit la date d'adoption définitive du plan d'exécution spatial en question ;
   Lorsque les parcelles sur lesquelles s'applique une interdiction d'épandage, telle que visée aux alinéas 1er ou 3, ne sont pas couvertes de prairie en tant que culture principale ou en tant que culture successive, la parcelle concernée est assujettie à la norme de fertilisation " zéro " pour l'application du présent décret. La Banque d'engrais stocke dans sa base de données l'inventaire spatial numérique des terres agricoles dans les zones mentionnées aux alinéas 1er et 3.]9
   Le Gouvernement flamand peut déterminer des modalités.
   § 2.[9 Par dérogation au paragraphe 1er, les entreprises sont exemptées de l'interdiction d'épandage des terres agricoles situées dans les zones qui :
   1° conformément à la déclaration sur le matériel cartographique de 2008 pour les zones spatiales désignées avant le 1er janvier 2009, faisaient partie des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, pour autant qu'il s'agisse de champs ou de prairies à culture intensive ;
   2° conformément à la déclaration sur le matériel cartographique de l'année précédant celle l'adoption définitive du plan régional d'exécution spatiale pour les zones spatiales désignées après le 1er janvier 2009, mais avant le 1er janvier 2027, faisaient partie des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, pour autant qu'il s'agisse de champs ou de prairies à culture intensive ;
   3° conformément à la déclaration sur le matériel cartographique de l'année précédant celle l'adoption définitive du plan régional d'exécution spatiale pour les zones spatiales désignées après le 1er janvier 2027, faisaient partie des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, pour autant qu'il s'agisse de champs ou de prairies à culture intensive, et pour autant que les parcelles ne sont pas situées dans une zone soumise à la directive Habitats. ]9.
   Dans le cas de cette dispense s'appliquent les normes de fertilisation telles que visées à l'article 13, [4 ...]4.
   § 3. La Mestbank notifie :
   - pour les terres agricoles situées dans les zones désignées avant le 1er janvier 2009 dans les nonante jours après le 1er janvier 2009;
   - pour les terres agricoles situées dans les zones désignées après le 1er janvier 2009 dans les [2 soixante]2 jours de l'établissement définitif du plan d'exécution spatial régional aux agriculteurs les terres agricoles considérées comme herbages relevant de l'application des définitions, visées à l'article 3, [7 § 6, 5°, 6°, 7°, 11° et 19]7°.
   Les agriculteurs peuvent adresser par [8 envoi sécurisé]8 à la Mestbank dans les trente jours de la réception de la notification une demande de correction. La Mestbank statue dans les soixante jours de la réception de la demande de correction après avis de la Commission de Vérification. [2 La " Mestbank " ou la commission de Vérification peut prolonger le délai de soixante jours s'il paraît que pour le traitement de la demande de correction une visite de la parcelle concernée ou des parcelles concernées est indiquée. la visite des lieux doit se faire dans une période ou la végétation est reconnaissable. Dans le cas d'une prolongation du délai de soixante jours, il n'y a pas d'interdiction de fertilisation jusqu'au 31 décembre de l'année calendaire pendant laquelle la " Mestbank " a pris sa décision sur la demande de correction. La décision de la " Mestbank " doit être prise :
   1° avant le 31 décembre 2010 si plan d'exécution spatial régional concerné est définitivement fixé avant le 31 décembre 2009;
   2° avant le 31 décembre de l'année suivant la l'année de la fixation définitive du plan d'exécution spatial régional concerné si plan d'exécution spatial régional concerné est définitivement fixé après le 31 décembre 2009.]2
   La Commission de Vérification est composée de :
   1° deux représentants de la Mestbank assurant respectivement la présidence et le secrétariat; le secrétaire n'a pas droit de vote;
   2° un représentant du [7 Département Agriculture et Pêche du Ministère flamand de l'Agriculture et de la Pêche]7;
   3° un représentant de la " Agentschap voor Natuur en Bos ";
   4° un expert MER désigné par la Mestbank, reconnu dans la discipline faune et flore.
   Le Gouvernement flamand arrête des modalités relatives à l'inventarisation, à la notification, à la demande de correction ainsi qu'à la création et au fonctionnement de la Commission de Vérification.
   § 4. [2 En cas de cession d'une parcelle de terre agricole à laquelle s'applique une dispense, cette dernière échoit.
   En dérogation à l'alinéa premier, la dispense reste valable si le droit d'utilisation est cédé au conjoint ou au partenaire cohabitant légal de l'utilisateur.
   En dérogation à l'alinéa premier, la dispense reste valable si le droit d'utilisation de la parcelle de terre agricole est cédé à un agriculteur dont chaque personne faisant partie de cet agriculteur :
   a) soit fait lui-même partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée;
   b) soit est le conjoint ou le partenaire cohabitant légal d'une personne qui elle-même fait partie de l'agriculteur qui a cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée;
   En dérogation à l'alinéa premier, la dispense est cédée une seule fois au nouvel utilisateur s'il s'agit d'une cession appartenant un des types suivants de cessions :
   1° le droit d'utilisation de la parcelle agricole est cédée aux descendants ou enfants adoptés d'une personne faisant partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée, aux descendants ou enfants adoptés du conjoint ou du partenaire cohabitant légal de cette personne ou aux conjoints ou cohabitants légaux des descendants ou enfants adoptés précités;
   2° le droit d'utilisation de la parcelle agricole est cédée d'une personne physique faisant partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée à une personne morale dont cette personne physique est gérant, associé commandité ou administrateur;
   3° le droit d'utilisation de la parcelle agricole est cédée d'une personne physique faisant partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée à une personne morale dont son conjoint ou partenaire cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptés ou les descendants ou enfants adoptés de son conjoint ou partenaire cohabitant légal, ou le conjoint ou partenaire cohabitant légal des descendants ou enfants adoptés précités sont gérant, associé commandité ou administrateur;
   4° le droit d'utilisation de la parcelle agricole est cédée à un agriculteur dont chaque personne faisant partie de cet agriculteur :
   a) soit fait lui-même partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée;
   b) soit est le conjoint ou le partenaire cohabitant légal d'une personne qui elle-même fait partie de l'agriculteur qui a cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée;
   c) soit a un lien conforme, tel que visé aux points 1° à 3° compris, avec une personne fait partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée.
   Après la cession, telle que visée à l'alinéa quatre, 2°, la dispense déchoit dès que l'utilisateur ayant utilisé la parcelle avant la cession, termine son mandat de gérant, associé commandité ou administrateur. La dispense ne déchoit cependant pas s'il est succédé en tant qu'administrateur, associé commandité ou gérant par son conjoint ou partenaire cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptés ou par les descendants ou enfants adoptés de son conjoint ou partenaire cohabitant légal ou par le conjoint ou le partenaire cohabitant légal des descendants ou enfants adoptés précités. Dans ce dernier cas la dispense prend fin quand le mandat de gérant, associé commandité ou administrateur du successeur du gérant, associé commandité ou administrateur est terminé.
   Après une cession, telle que visée à l'alinéa quatre, 3°, la dispense déchoit dès que le mandat d'administrateur, associé commandité ou gérant des personnes visées à l'alinéa quatre, 3°, est terminé.
   En dérogation aux alinéas précédents, la dispense est une seule fois cédée si le droit d'utilisation de la terre agricole est, après la cession telle que visée à l'alinéa quatre, 2° ou 3°, à nouveau cédée à la personne physique qui était le cédant original de la terre agricole à la personne morale.
   Lorsqu'une dispense de l'interdiction d'épandage d'engrais visée au § 2 est donnée à une personne morale, cette dispense prend fin dès que le mandat de l'un des gérants, des associés commandités ou des administrateurs comme gérant, associé commandité ou administrateur est terminé. La dispense ne déchoit cependant pas s'il est succédé en tant que gérant, associé commandité ou administrateur par son conjoint ou partenaire cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptés ou par les descendants ou enfants adoptés de son conjoint ou partenaire cohabitant légal ou par le conjoint ou le partenaire cohabitant légal des descendants ou enfants adoptés précités. Dans ce dernier cas la dispense prend fin quand le mandat de gérant, associé commandité ou administrateur du successeur du gérant, associé commandité ou administrateur est terminé.
   La cession de l'utilisation est notifié lors de la déclaration, telle que visée à l'article 23, § 5.
   Pour l'application du présent paragraphe, il faut entendre par :
   1° cession : la cession du droit d'utilisation sur une parcelle, à l'exception de la cession du droit d'utilisation par suite d'un bail saisonnier;
   2° faire partie d'un agriculteur : gérer comme personne ou comme membre d'un groupement de personnes une exploitation de l'agriculteur. Une personne morale n'est pas considérée comme étant un groupement de personnes.]2
  [10 Par dérogation à l'alinéa 1er, la dispense reste valable si, dans le cadre de la conversion d'un agriculteur constitué de plusieurs exploitants en un ou plusieurs nouveaux agriculteurs constitué(s) d'un seul exploitant, l'exploitant de chaque nouvel agriculteur faisant partie de l'agriculteur constitué de plusieurs exploitants, le droit d'usage de la parcelle agricole est transféré de l'agriculteur constitué de plusieurs exploitants à l'un des nouveaux agriculteurs constitué d'un seul exploitant.]10
   § 5. [6 § 5. Dans les plans conformes à l'article 48 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel il est possible d'accorder une dispense modulée à l'interdiction de fertilisation visée au § 1er, en vue de la conservation, du rétablissement et du développement de la nature et du milieu naturel et ce, au maximum jusqu'aux normes de fertilisation, visées à l'article 13.
   Dans ces plans directeurs, les normes de fertilisation peuvent être renforcées de manière modulée afin d'encourager des démarches ultérieures en matière de conservation, de rétablissement et de développement de la nature et du milieu naturel moyennant indemnisation des pertes de revenus.]6
   § 6. [9 Une dispense de l'interdiction visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, est octroyée pour la parcelle domiciliaire existant au moment de l'adoption définitive du plan d'exécution spatial.
   Une dispense de l'interdiction visée au paragraphe 1er, alinéa 3, est octroyée :
   1° pour les plans d'exécution spatiaux définitivement adoptés avant le 1er janvier 2023 : sur les parcelles appartenant à l'entreprise au 1er janvier 2022 et faisant partie de la parcelle domiciliaire ;
   2° pour les plans d'exécution spatiaux définitivement adoptés après le 1er janvier 2023 : sur les parcelles appartenant à l'entreprise qui font partie de la parcelle domiciliaire au moment de l'adoption définitive du plan d'exécution spatial]9.
   § 7. [6 [9 Sans préjudice de l'application du paragraphe 4, les exemptions visées au paragraphe 2 expirent sur les terres agricoles situées dans la zone soumise à la directive Habitats le 1er janvier 2028.
   Sur les terres agricoles situées dans la zone soumise à la directive Habitats, la possibilité d'autoriser un épandage supplémentaire pouvant aller jusqu'à 100 kg d'azote issus d'engrais chimiques, tel que mentionné au paragraphe 1er, alinéa 2, ne s'applique plus au moment où l'interdiction d'épandage pour laquelle une indemnité compensatoire, telle que mentionnée au paragraphe 10, alinéa 2, est obtenue, prend effet, et ce au plus tard le 1er janvier 2028.]9]6
   § 8. [2 [4 Si un plan d'exécution spatiale régional désigne une zone dans la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature ", tandis que cette zone relevait déjà de la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature " dans un plan d'aménagement ou dans un plan d'exécution spatiale régional précédent,]4 :
   1° aucune nouvelle dispense, telle que visée au § 2, n'est accordée pour les terres agricoles située dans cette zone;
   2° la dispense existante de ces terres agricoles est conservée pour les terres agricoles située dans cette zone et cette dispense peut être cédée, conformément aux dispositions du § 4, à condition qu'il soit tenu compte d'éventuelles cessions antérieures de cette dispense en vue de déterminer les possibilités de cession, conformément au § 4;
   3° le § 3 ne s'applique pas.]2
  [2 § 9. Si en vue de la réalisation des objectifs de conservation de la nature un projet d'aménagement est réalisé dans une zone qui est désignée [4 qui relève de la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature "]4 par le plan d'exécution spatial régional, l'épandage d'engrais peut, en dérogation au présent article, peut temporairement être réglé jusqu'à la fin du projet d'aménagement au moyen d'un contrat d'utilisation établi par l'Agence de la Nature et des Forêts, la SA Voies navigables et Canal maritime ou par une autre instance de l'autorités flamande, avec l'agriculteur concerné.
   Cette possibilité s'applique exclusivement aux projets d'aménagement dont la réalisation est nécessaire pour des raisons obligatoires d'intérêt public et laquelle a en outre trait :
   1° soit à des projets d'aménagement ayant trait à une zone qui est désignée comme zone forestière, zone naturelle, zone de développement de la nature ou réserve naturelle ou zone comparable par le plan d'exécution spatial régional tandis que cette zone [4 qui ne relevait pas de la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature "]4 dans le plan de secteur ou dans un plan d'exécution spatial régional précédent;
   2° soit à l'échange de terrains en exécution d'un projet d'aménagement.
   Ce contrat d'utilisation :
   1° a toujours trait à des terrains dont l'instance public précitée est propriétaire ou deviendra propriétaire sur la base d'un arrêté d'expropriation définitif en exécution du plan d'exécution spatial approuvé par le Gouvernement flamand;
   2° cadre dans la réalisation en phases d'un projet d'aménagement en exécution pour lequel le Gouvernement flamand ou le Ministre flamand a prévu la possibilité de conclure des contrats d'utilisation avec les agriculteurs concernés;
   3° doit immédiatement être transmis par instance public précitée à la " Mestbank ";
   4° fixe l'année calendaire ou les années calendaires auxquelles il a trait;
   5° contient une indication, sur du matériel cartographique, de la parcelle ou des parcelle auxquelles le contrat d'utilisation a trait. Un contrat d'utilisation ne peut jamais avoir trait à une parcelle à laquelle s'appliquait déjà une interdiction de fertilisation, conformément au présent article ou conformément à l'article 15ter du décret du 23 janvier 1991 en matière de protection de l'environnement contre la pollution par les engrais.
   En cas d'échange de terrains, un contrat d'exécution n'est autorisé que si avant l'échange aucune interdiction de fertilisation ne s'appliquait aux deux terrains concernés par l'échange.
   6° fixe les normes de fertilisation qui s'appliqueront à la parcelle concernée ou aux parcelles concernées. Ces normes de fertilisation ne peuvent cependant pas être supérieures aux normes de fertilisation qui s'appliquent à la parcelle concernée ou aux parcelles concernées conformément aux articles 13, 16, 17 ou 18;
   7° est explicitement approuvé par l'Agence de la Nature et des Forêts. A cet effet, l'Agence de la Nature et des Forêts évalue entre autres si le contrat est compatible avec les objectifs de conservation de la nature de la zone concernée.
   Pour l'application du présent article, est entendu par arrêté d'expropriation définitive, un arrêté d'expropriation pour lequel le délai d'introduction d'une demande auprès du conseil d'Etat est échu et contre lequel aucune demande n'est en suspend.
   Le Gouvernement flamand peut fixer les modalités relatives au contenu et au mode d'établissement du contrat d'utilisation, visée à l'alinéa trois et relatives au mode duquel et aux délais pendant lesquels ce contrat d'utilisation doit être transmis à la " Mestbank ".]2
  [9 § 10. Dans les limites des crédits budgétaires disponibles et conformément aux règles européennes relatives aux aides d'Etat, il existe une politique d'accompagnement pour l'interdiction d'épandage, mentionnée dans le présent article et à l'article 41ter qui ont été prolongés ou plus rapidement mis en oeuvre par le décret du 26 janvier 2024 sur l'approche programmatique de l'azote.
   La politique d'accompagnement, visée à l'alinéa 1er, consiste en :
   1° une indemnité compensatoire de :
   a) 15 000 euros par hectare pour les parcelles où l'interdiction d'épandage prend effet le 1er janvier 2024 ;
   b) 14 375 euros par hectare pour les parcelles où l'interdiction d'épandage prend effet le 1er janvier 2025 ;
   c) 13 750 euros par hectare pour les parcelles où l'interdiction d'épandage prend effet le 1er janvier 2026 ;
   d) 13 125 euros par hectare pour les parcelles où l'interdiction d'épandage prend effet le 1er janvier 2027 ;
   e) 12 500 euros par hectare pour les parcelles où l'interdiction d'épandage prend effet le 1er janvier 2028 ;
   2° une indemnité supplémentaire pour les investissements réalisés dans des terrains ;
   3° une politique d'accompagnement spécifique pour les agriculteurs dont plus de 20 % des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise faisant l'objet d'une mise en oeuvre prolongée ou accélérée de l'interdiction d'épandage, telle que visée à l'alinéa 1er, en raison de laquelle la viabilité de l'entreprise est gravement menacée.
   Eu égard à la politique d'accompagnement visée à l'alinéa 2, 3°, les instruments visés dans la partie 2 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale peuvent être mis en oeuvre. Le Gouvernement flamand établira à cet effet une note d'aménagement, conformément aux dispositions de la partie 4, titre 2, du même décret.
   L'indemnité supplémentaire relative aux investissements réalisés dans des terrains, telle que visée à l'alinéa 2, 2°, porte :
   1° soit sur de nouveaux investissements dans des terrains nécessaires au développement d'activités similaires telles que celles effectuées sur les terres agricoles appartenant à l'entreprise faisant l'objet d'une mise en oeuvre prolongée ou accélérée de l'interdiction d'épandage, telle que visée à l'alinéa 1er ;
   2° soit sur des investissements dans des terrains non amortis qui ne sont plus utilisables en raison de l'introduction du régime de fertilisation zéro et qui ne peuvent être réaffectés.
   Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives à l'exécution du présent paragraphe et détermine, eu égard à la politique d'accompagnement visée dans le présent paragraphe :
   1° les modalités, spécifiées par mesure de la politique d'accompagnement, qui doivent être remplies pour avoir accès à la politique d'accompagnement ;
   2° les modalités relatives à la demande, au suivi et à l'octroi de la politique d'accompagnement.]9
  

Modifications

[1]  <Inséré par DCFL 2008-12-19/25, art. 20, 004; En vigueur : 01-01-2007>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 145, 007; En vigueur : 01-01-2007>
[3]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 15, 008; En vigueur : 13-05-2011>
[4]  <DCFL 2014-02-28/11, art. 66, 010; En vigueur : 04-04-2014>
[5]  <DCFL 2014-05-09/10, art. 102, 011; En vigueur : 17-07-2014>
[6]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 23, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[7]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 83, 013; En vigueur : 08-01-2016>
[8]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 17, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[9]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 78, 024; En vigueur : 23-02-2024>
[10]  <DCFL 2024-03-29/28, art. 11, 025; En vigueur : 01-01-2024>
Art.39. De Vlaamse Regering kan vaststellen dat ingeval van overname van nutriëntenemissierechten die betrekking hebben op bepaalde diersoorten de omzetting naar andere door de Vlaamse Regering te bepalen diersoorten niet mogelijk is.
  Dieren, die worden gehouden in strijd met dit artikel en zijn uitvoeringsbepalingen, worden geacht te zijn gehouden zonder toegekende nutriëntenemissierechten.
Art. 41ter. [1 § 1er.[5 En vue de la conservation et du renforcement des valeurs naturelles, toute forme d'épandage est interdite sur les prairies à culture non intensive dans les zones forestières, tel qu'indiqué sur les plans fixés en application du décret relatif à l'aménagement du territoire, coordonné le 22 octobre 1996, et sur les terres agricoles dans les zones naturelles, zones de développement de la nature ou réserves naturelles, tel qu'indiqué sur les plans fixés en application du décret relatif à l'aménagement du territoire, coordonné le 22 octobre 1996, à l'exclusion de la fertilisation par déjections directes au cours du pâturage, à raison de deux unités de gros bétail (UGB) autorisées par hectare sur une base annuelle.
   Sans préjudice de l'application de l'alinéa 1er, en vue de la conservation et du renforcement des valeurs naturelles, à compter du 1er janvier 2028, toute forme de fertilisation est interdite, à l'exclusion de la fertilisation par déjections directes au cours du pâturage, à raison de deux unités de gros bétail (UGB) autorisés par hectare sur une base annuelle, sur les terres relevant de la directive Habitats désignées comme zones forestières, zones vertes, zones de parcs ou zone d'isolement, conformément à l'article 2, alinéa 3, points 4.2 à 4.5 de l'arrêté royal du 28 décembre 1972 relatif à la présentation et à la mise en oeuvre des projets de plans et des plans de secteur, sur les plans établis en vertu du décret relatif à l'aménagement du territoire, coordonné le 22 octobre 1996.
   Lorsque les parcelles sur lesquelles s'applique une interdiction d'épandage, telle que visée à l'alinéa 1er, ne sont pas couvertes de prairie en tant que culture principale ou en tant que culture suivante, la parcelle concernée est assujettie à la norme de fertilisation " zéro " pour l'application du présent décret.]5.
   § 2. Une dispense de l'interdiction, visée au paragraphe 1er,[5 alinéa 1er,]5 est octroyée pour les parcelles qui bénéficiaient d'une dispense au 1er janvier 2015, en exécution de l'article 15ter, § 2 du décret sur les engrais. Ces dispenses peuvent une seule fois être transférées, conformément aux dispositions de l'article 41bis, § 4, étant entendu qu'il est tenu compe, pour l'évaluation de la transférabilité des dispenses, de transferts des dispenses qui ont eu lieu dans le passé, en application de l'article 15ter du décret sur les engrais.
   § 3. [2 [3 Pour les terres agricoles situées dans des zones naturelles, des zones de développement de la nature ou des réserves naturelles, telles que désignées sur les plans établis en application du décret relatif à l'aménagement du territoire, coordonné le 22 octobre 1996, une dispense]3 de l'interdiction, visée au paragraphe 1er,[5 alinéa 1er,]5 est octroyée pour les parcelles qui sont une parcelle domiciliaire, comme visé à l'article 15ter, § 7, du Décret sur les engrais, tel que modifié pour la dernière fois par le décret du 23 décembre 2010.]2
  {XXXXXXXX}
   § 4. Dans les plans conformes à l'article 48 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel il est possible d'accorder une dispense modulée à l'interdiction de fertilisation visée au paragraphe 1er au maximum jusqu'aux normes de fertilisation, visées à l'article 13.
   Dans ces plans les normes de fertilisation peuvent être renforcées de manière modulée afin d'encourager des démarches ultérieures en matière de conservation, de rétablissement et de développement de la nature et du milieu naturel moyennant indemnisation des pertes de revenus.]1
  [5 § 5. Sans préjudice de l'application de l'article 41bis, § 4, sur les terres agricoles dans la zone couverte par la directive Habitats, les exemptions mentionnées au paragraphe 2 expirent le 1er janvier 2028. ]5
  

Modifications

[1]  <Inséré par DCFL 2015-06-12/15, art. 24, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 84, 013; En vigueur : 08-01-2016>
[3]  <DCFL 2017-06-30/08, art. 76, 015; En vigueur : 17-07-2017>
[4]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 18, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[5]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 79, 024; En vigueur : 23-02-2024>
Art.40. [1 § 1]1 De Vlaamse Regering kan een regeling voor het opkopen van nutriëntenemissierechten vaststellen. Het opkopen van nutriëntenemissierechten kan gebiedsgericht in functie van milieuresultaten plaatsvinden.
  [1 § 2 Als in 2026, bij het onderzoek, vermeld in artikel 55, blijkt dat een of meer van de doelstellingen, vermeld in artikel 55, eerste lid, van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, niet gehaald zijn, zal de VLM nutriыntenemissierechten opkopen. Het opkopen van nutriыntenemissierechten zal tot en met 31 december 2027 op vrijwillige basis gebeuren. Na 1 januari 2028 kan ook een regeling voor gedwongen opkoop van nutriыntenemissierechten ingevoerd worden. Bedrijven waarvoor de ammoniakreductie voor de dieren van de diersoort rundvee, vermeld in de tabel in artikel 27, Ї 1, 1А, ten opzichte van de referentiesituatie 2021, al met 15% gedaald is, worden vrijgesteld van een gedwongen opkoop van nutriыntenemissierechten.
   De opkoop van nutriыntenemissierechten heeft betrekking op landbouwers die beschikken over ingevulde nutriыntenemissierechten.
   De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels over de opkoop van nutriыntenemissierechten, vermeld in deze paragraaf, en kan daarbij:
   1А bepalen dat het opkopen van nutriыntenemissierechten gebiedsgericht kan gebeuren;
   2А bepalen dat het opkopen van nutriыntenemissierechten geheel of gedeeltelijk gericht zal zijn op bepaalde types van bedrijven of dat bepaalde types van bedrijven geheel of gedeeltelijk vrijgesteld zullen zijn van het opkopen van nutriыntenemissierechten;
   3А bepalen dat het opkopen van nutriыntenemissierechten geheel of gedeeltelijk gericht zal zijn op nutriыntenemissierechten waarmee in de jaren die voorafgaan aan de opkoop van de nutriыntenemissierechten, dieren van een of meer aangeduide diercategorieыn gehouden werden;
   4А bepaalde types van bedrijven vrijstellen van een gedwongen opkoop van nutriыntenemissierechten;
   5А de nadere regels bepalen voor de vergoedingen die betaald zullen worden aan de landbouwers van wie nutriыntenemissierechten opgekocht werden;
   6А de nadere regels bepalen voor landbouwers van wie nutriыntenemissierechten opgekocht worden en die zowel over ingevulde als over niet-ingevulde nutriыntenemissierechten beschikken.
   Ї 3. Er wordt bij de Mestbank een Stikstofdatabank voor Starters, hierna SDS te noemen, opgericht als de opkoopregelingen van nutriыntenemissierechten succesvol gebleken zijn waardoor de beschikbare nutriыntenemissierechten de ontwikkelingsmogelijkheden voor startende landbouwers beperken.
   De Vlaamse Regering beoordeelt of voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. Als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, zal de Vlaamse Regering de SDS oprichten, met dien verstande dat de SDS ten vroegste op 1 januari 2026 opgericht wordt.
   Als de Vlaamse Regering beslist de SDS op te richten, wordt in de SDS de helft van de nutriыntenemissierechten geplaatst die met toepassing van artikel 31, Ї 2, tweede lid, 2А, geannuleerd worden, vanaf het moment van de oprichting van de SDS.
   De Vlaamse Regering werkt een regeling uit om de nutriыntenemissierechten, geplaatst in de SDS, toe te wijzen aan startende landbouwers via een gericht doelgroepenbeleid.
   De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de oprichting, het beheer en de werking van de SDS en voor de toewijzing van nutriыntenemissierechten vanuit de SDS aan startende landbouwers en kan daarbij:
   1А nader bepalen wat onder een startende landbouwer verstaan wordt;
   2А de toewijzing van nutriыntenemissierechten vanuit de SDS beperken tot bepaalde types van landbouwers of tot landbouwbedrijven die in bepaalde gebieden gevestigd zijn;
   3А voorwaarden opleggen aan het gebruik van nutriыntenemissierechten die vanuit de SDS toegewezen zijn;
   4А de toewijzing van nutriыntenemissierechten vanuit de SDS beperken in de tijd;
   5А een vergoeding invoeren voor de toewijzing van nutriыntenemissierechten uit de SDS.]1
  

Modifications

[1]  <DVR 2024-01-26/27, art. 77, 024; Inwerkingtreding : 23-02-2024>
Art. 41bis. [1 § 1er. [2 En vue de la conservation et du renforcement des richesses naturelles, toute forme de fertilisation est interdite sur les terres arables situées dans des zones forestières, des [4 zones, indiquées sur les plans d'exécution spatiale régionaux et relevant de la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature "]4 établis en application [3 du Code flamand de l'aménagement du territoire]3, à l'exclusion de la fertilisation par évacuation directe en pâturage, étant entendu qu'une charge de deux unités de gros bétail (UGB) par ha peut être autorisée sur base annuelle. Cette interdiction de fertilisation vaut :
   1° dans les zones spatiales désignées avant le 1er janvier 2009, à partir du 1er janvier 2009;
   2° dans les zones spatiales désignées après le 1er janvier 2009 :
   a) si le plan d'exécution spatial régional prévoit une entrée en vigueur en phases à partir du 1er janvier de l'année à partir de laquelle l'affectation [4 qui relève de la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature "]4 doit être réalisée;
   b) si le plan d'exécution spatial régional ne prévoit pas une entrée en vigueur en phases à partir du 1er janvier de l'année suivant la date de la fixation définitive du plan d'exécution spatial régional concerné.]2
  Dans l'attente de l'établissement [6 plans visés au paragraphe 5]6, et par dérogation à l'alinéa premier, une fertilisation supplémentaire d'au maximum 100 kg d'azote provenant d'engrais chimiques par ha et par an peut être autorisée sur les [8 herbages qui sont potentiellement importants]8, à la condition qu'elle fait l'objet d'un contrat de gestion entre l'agriculteur intéressé et la " Vlaamse Landmaatschappij " (Société terrienne flamande), après avis de la " Agentschap Natuur en Bos " (Agence de la Nature et des Forêts). Ce contrat de gestion peut subordonner la période d'épandage des engrais chimiques à des conditions supplémentaires.
  [6 [9 Sans préjudice de l'application de l'alinéa 1er et de l'article 41ter, toute forme d'épandage est interdite, à l'exclusion de la fertilisation par déjections directes au cours du pâturage, à raison de deux unités de gros bétail (UGB) autorisés par hectare sur une base annuelle, et ce en vue de la conservation et du renforcement des valeurs naturelles sur des terres agricoles dans des zones d'espaces verts soumises à la directive Habitats. L'interdiction d'épandage s'applique :
   1° aux zones spatiales désignées avant le 1er janvier 2028, à partir du 1er janvier 2028. Par dérogation à cette règle, les plans d'exécution spatiaux prévoyant une entrée en vigueur échelonnée sur la base de laquelle l'affectation visée à l'article 3, § 2, 2° /2 doit être réalisée le 1er janvier 2029 ou ultérieurement, sont assujettis à l'interdiction d'épandage, laquelle s'applique à partir du 1er janvier de l'année à laquelle l'affectation visée à l'article 3, § 2, 2° /2 doit être réalisée.
   2° aux zones spatiales désignées après le 1er janvier 2028 :
   a) si le plan d'exécution spatial prévoit une entrée en vigueur échelonnée, à partir du 1er janvier de l'année à partir de laquelle l'affectation visée à l'article 3, § 2, 2° /2 doit être réalisée ;
   b) si le plan d'exécution spatial prévoit pas une entrée en vigueur échelonnée, à partir du 1er janvier de l'année qui suit la date d'adoption définitive du plan d'exécution spatial en question ;
   Lorsque les parcelles sur lesquelles s'applique une interdiction d'épandage, telle que visée aux alinéas 1er ou 3, ne sont pas couvertes de prairie en tant que culture principale ou en tant que culture successive, la parcelle concernée est assujettie à la norme de fertilisation " zéro " pour l'application du présent décret. La Banque d'engrais stocke dans sa base de données l'inventaire spatial numérique des terres agricoles dans les zones mentionnées aux alinéas 1er et 3.]9
   Le Gouvernement flamand peut déterminer des modalités.
   § 2.[9 Par dérogation au paragraphe 1er, les entreprises sont exemptées de l'interdiction d'épandage des terres agricoles situées dans les zones qui :
   1° conformément à la déclaration sur le matériel cartographique de 2008 pour les zones spatiales désignées avant le 1er janvier 2009, faisaient partie des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, pour autant qu'il s'agisse de champs ou de prairies à culture intensive ;
   2° conformément à la déclaration sur le matériel cartographique de l'année précédant celle l'adoption définitive du plan régional d'exécution spatiale pour les zones spatiales désignées après le 1er janvier 2009, mais avant le 1er janvier 2027, faisaient partie des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, pour autant qu'il s'agisse de champs ou de prairies à culture intensive ;
   3° conformément à la déclaration sur le matériel cartographique de l'année précédant celle l'adoption définitive du plan régional d'exécution spatiale pour les zones spatiales désignées après le 1er janvier 2027, faisaient partie des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, pour autant qu'il s'agisse de champs ou de prairies à culture intensive, et pour autant que les parcelles ne sont pas situées dans une zone soumise à la directive Habitats. ]9.
   Dans le cas de cette dispense s'appliquent les normes de fertilisation telles que visées à l'article 13, [4 ...]4.
   § 3. La Mestbank notifie :
   - pour les terres agricoles situées dans les zones désignées avant le 1er janvier 2009 dans les nonante jours après le 1er janvier 2009;
   - pour les terres agricoles situées dans les zones désignées après le 1er janvier 2009 dans les [2 soixante]2 jours de l'établissement définitif du plan d'exécution spatial régional aux agriculteurs les terres agricoles considérées comme herbages relevant de l'application des définitions, visées à l'article 3, [7 § 6, 5°, 6°, 7°, 11° et 19]7°.
   Les agriculteurs peuvent adresser par [8 envoi sécurisé]8 à la Mestbank dans les trente jours de la réception de la notification une demande de correction. La Mestbank statue dans les soixante jours de la réception de la demande de correction après avis de la Commission de Vérification. [2 La " Mestbank " ou la commission de Vérification peut prolonger le délai de soixante jours s'il paraît que pour le traitement de la demande de correction une visite de la parcelle concernée ou des parcelles concernées est indiquée. la visite des lieux doit se faire dans une période ou la végétation est reconnaissable. Dans le cas d'une prolongation du délai de soixante jours, il n'y a pas d'interdiction de fertilisation jusqu'au 31 décembre de l'année calendaire pendant laquelle la " Mestbank " a pris sa décision sur la demande de correction. La décision de la " Mestbank " doit être prise :
   1° avant le 31 décembre 2010 si plan d'exécution spatial régional concerné est définitivement fixé avant le 31 décembre 2009;
   2° avant le 31 décembre de l'année suivant la l'année de la fixation définitive du plan d'exécution spatial régional concerné si plan d'exécution spatial régional concerné est définitivement fixé après le 31 décembre 2009.]2
   La Commission de Vérification est composée de :
   1° deux représentants de la Mestbank assurant respectivement la présidence et le secrétariat; le secrétaire n'a pas droit de vote;
   2° un représentant du [7 Département Agriculture et Pêche du Ministère flamand de l'Agriculture et de la Pêche]7;
   3° un représentant de la " Agentschap voor Natuur en Bos ";
   4° un expert MER désigné par la Mestbank, reconnu dans la discipline faune et flore.
   Le Gouvernement flamand arrête des modalités relatives à l'inventarisation, à la notification, à la demande de correction ainsi qu'à la création et au fonctionnement de la Commission de Vérification.
   § 4. [2 En cas de cession d'une parcelle de terre agricole à laquelle s'applique une dispense, cette dernière échoit.
   En dérogation à l'alinéa premier, la dispense reste valable si le droit d'utilisation est cédé au conjoint ou au partenaire cohabitant légal de l'utilisateur.
   En dérogation à l'alinéa premier, la dispense reste valable si le droit d'utilisation de la parcelle de terre agricole est cédé à un agriculteur dont chaque personne faisant partie de cet agriculteur :
   a) soit fait lui-même partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée;
   b) soit est le conjoint ou le partenaire cohabitant légal d'une personne qui elle-même fait partie de l'agriculteur qui a cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée;
   En dérogation à l'alinéa premier, la dispense est cédée une seule fois au nouvel utilisateur s'il s'agit d'une cession appartenant un des types suivants de cessions :
   1° le droit d'utilisation de la parcelle agricole est cédée aux descendants ou enfants adoptés d'une personne faisant partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée, aux descendants ou enfants adoptés du conjoint ou du partenaire cohabitant légal de cette personne ou aux conjoints ou cohabitants légaux des descendants ou enfants adoptés précités;
   2° le droit d'utilisation de la parcelle agricole est cédée d'une personne physique faisant partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée à une personne morale dont cette personne physique est gérant, associé commandité ou administrateur;
   3° le droit d'utilisation de la parcelle agricole est cédée d'une personne physique faisant partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée à une personne morale dont son conjoint ou partenaire cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptés ou les descendants ou enfants adoptés de son conjoint ou partenaire cohabitant légal, ou le conjoint ou partenaire cohabitant légal des descendants ou enfants adoptés précités sont gérant, associé commandité ou administrateur;
   4° le droit d'utilisation de la parcelle agricole est cédée à un agriculteur dont chaque personne faisant partie de cet agriculteur :
   a) soit fait lui-même partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée;
   b) soit est le conjoint ou le partenaire cohabitant légal d'une personne qui elle-même fait partie de l'agriculteur qui a cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée;
   c) soit a un lien conforme, tel que visé aux points 1° à 3° compris, avec une personne fait partie de l'agriculteur ayant cédé le droit d'utilisation de la parcelle concernée.
   Après la cession, telle que visée à l'alinéa quatre, 2°, la dispense déchoit dès que l'utilisateur ayant utilisé la parcelle avant la cession, termine son mandat de gérant, associé commandité ou administrateur. La dispense ne déchoit cependant pas s'il est succédé en tant qu'administrateur, associé commandité ou gérant par son conjoint ou partenaire cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptés ou par les descendants ou enfants adoptés de son conjoint ou partenaire cohabitant légal ou par le conjoint ou le partenaire cohabitant légal des descendants ou enfants adoptés précités. Dans ce dernier cas la dispense prend fin quand le mandat de gérant, associé commandité ou administrateur du successeur du gérant, associé commandité ou administrateur est terminé.
   Après une cession, telle que visée à l'alinéa quatre, 3°, la dispense déchoit dès que le mandat d'administrateur, associé commandité ou gérant des personnes visées à l'alinéa quatre, 3°, est terminé.
   En dérogation aux alinéas précédents, la dispense est une seule fois cédée si le droit d'utilisation de la terre agricole est, après la cession telle que visée à l'alinéa quatre, 2° ou 3°, à nouveau cédée à la personne physique qui était le cédant original de la terre agricole à la personne morale.
   Lorsqu'une dispense de l'interdiction d'épandage d'engrais visée au § 2 est donnée à une personne morale, cette dispense prend fin dès que le mandat de l'un des gérants, des associés commandités ou des administrateurs comme gérant, associé commandité ou administrateur est terminé. La dispense ne déchoit cependant pas s'il est succédé en tant que gérant, associé commandité ou administrateur par son conjoint ou partenaire cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptés ou par les descendants ou enfants adoptés de son conjoint ou partenaire cohabitant légal ou par le conjoint ou le partenaire cohabitant légal des descendants ou enfants adoptés précités. Dans ce dernier cas la dispense prend fin quand le mandat de gérant, associé commandité ou administrateur du successeur du gérant, associé commandité ou administrateur est terminé.
   La cession de l'utilisation est notifié lors de la déclaration, telle que visée à l'article 23, § 5.
   Pour l'application du présent paragraphe, il faut entendre par :
   1° cession : la cession du droit d'utilisation sur une parcelle, à l'exception de la cession du droit d'utilisation par suite d'un bail saisonnier;
   2° faire partie d'un agriculteur : gérer comme personne ou comme membre d'un groupement de personnes une exploitation de l'agriculteur. Une personne morale n'est pas considérée comme étant un groupement de personnes.]2
  [10 Par dérogation à l'alinéa 1er, la dispense reste valable si, dans le cadre de la conversion d'un agriculteur constitué de plusieurs exploitants en un ou plusieurs nouveaux agriculteurs constitué(s) d'un seul exploitant, l'exploitant de chaque nouvel agriculteur faisant partie de l'agriculteur constitué de plusieurs exploitants, le droit d'usage de la parcelle agricole est transféré de l'agriculteur constitué de plusieurs exploitants à l'un des nouveaux agriculteurs constitué d'un seul exploitant.]10
   § 5. [6 § 5. Dans les plans conformes à l'article 48 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel il est possible d'accorder une dispense modulée à l'interdiction de fertilisation visée au § 1er, en vue de la conservation, du rétablissement et du développement de la nature et du milieu naturel et ce, au maximum jusqu'aux normes de fertilisation, visées à l'article 13.
   Dans ces plans directeurs, les normes de fertilisation peuvent être renforcées de manière modulée afin d'encourager des démarches ultérieures en matière de conservation, de rétablissement et de développement de la nature et du milieu naturel moyennant indemnisation des pertes de revenus.]6
   § 6. [9 Une dispense de l'interdiction visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, est octroyée pour la parcelle domiciliaire existant au moment de l'adoption définitive du plan d'exécution spatial.
   Une dispense de l'interdiction visée au paragraphe 1er, alinéa 3, est octroyée :
   1° pour les plans d'exécution spatiaux définitivement adoptés avant le 1er janvier 2023 : sur les parcelles appartenant à l'entreprise au 1er janvier 2022 et faisant partie de la parcelle domiciliaire ;
   2° pour les plans d'exécution spatiaux définitivement adoptés après le 1er janvier 2023 : sur les parcelles appartenant à l'entreprise qui font partie de la parcelle domiciliaire au moment de l'adoption définitive du plan d'exécution spatial]9.
   § 7. [6 [9 Sans préjudice de l'application du paragraphe 4, les exemptions visées au paragraphe 2 expirent sur les terres agricoles situées dans la zone soumise à la directive Habitats le 1er janvier 2028.
   Sur les terres agricoles situées dans la zone soumise à la directive Habitats, la possibilité d'autoriser un épandage supplémentaire pouvant aller jusqu'à 100 kg d'azote issus d'engrais chimiques, tel que mentionné au paragraphe 1er, alinéa 2, ne s'applique plus au moment où l'interdiction d'épandage pour laquelle une indemnité compensatoire, telle que mentionnée au paragraphe 10, alinéa 2, est obtenue, prend effet, et ce au plus tard le 1er janvier 2028.]9]6
   § 8. [2 [4 Si un plan d'exécution spatiale régional désigne une zone dans la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature ", tandis que cette zone relevait déjà de la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature " dans un plan d'aménagement ou dans un plan d'exécution spatiale régional précédent,]4 :
   1° aucune nouvelle dispense, telle que visée au § 2, n'est accordée pour les terres agricoles située dans cette zone;
   2° la dispense existante de ces terres agricoles est conservée pour les terres agricoles située dans cette zone et cette dispense peut être cédée, conformément aux dispositions du § 4, à condition qu'il soit tenu compte d'éventuelles cessions antérieures de cette dispense en vue de déterminer les possibilités de cession, conformément au § 4;
   3° le § 3 ne s'applique pas.]2
  [2 § 9. Si en vue de la réalisation des objectifs de conservation de la nature un projet d'aménagement est réalisé dans une zone qui est désignée [4 qui relève de la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature "]4 par le plan d'exécution spatial régional, l'épandage d'engrais peut, en dérogation au présent article, peut temporairement être réglé jusqu'à la fin du projet d'aménagement au moyen d'un contrat d'utilisation établi par l'Agence de la Nature et des Forêts, la SA Voies navigables et Canal maritime ou par une autre instance de l'autorités flamande, avec l'agriculteur concerné.
   Cette possibilité s'applique exclusivement aux projets d'aménagement dont la réalisation est nécessaire pour des raisons obligatoires d'intérêt public et laquelle a en outre trait :
   1° soit à des projets d'aménagement ayant trait à une zone qui est désignée comme zone forestière, zone naturelle, zone de développement de la nature ou réserve naturelle ou zone comparable par le plan d'exécution spatial régional tandis que cette zone [4 qui ne relevait pas de la catégorie d'indication de zone " bois " ou " réserve et nature "]4 dans le plan de secteur ou dans un plan d'exécution spatial régional précédent;
   2° soit à l'échange de terrains en exécution d'un projet d'aménagement.
   Ce contrat d'utilisation :
   1° a toujours trait à des terrains dont l'instance public précitée est propriétaire ou deviendra propriétaire sur la base d'un arrêté d'expropriation définitif en exécution du plan d'exécution spatial approuvé par le Gouvernement flamand;
   2° cadre dans la réalisation en phases d'un projet d'aménagement en exécution pour lequel le Gouvernement flamand ou le Ministre flamand a prévu la possibilité de conclure des contrats d'utilisation avec les agriculteurs concernés;
   3° doit immédiatement être transmis par instance public précitée à la " Mestbank ";
   4° fixe l'année calendaire ou les années calendaires auxquelles il a trait;
   5° contient une indication, sur du matériel cartographique, de la parcelle ou des parcelle auxquelles le contrat d'utilisation a trait. Un contrat d'utilisation ne peut jamais avoir trait à une parcelle à laquelle s'appliquait déjà une interdiction de fertilisation, conformément au présent article ou conformément à l'article 15ter du décret du 23 janvier 1991 en matière de protection de l'environnement contre la pollution par les engrais.
   En cas d'échange de terrains, un contrat d'exécution n'est autorisé que si avant l'échange aucune interdiction de fertilisation ne s'appliquait aux deux terrains concernés par l'échange.
   6° fixe les normes de fertilisation qui s'appliqueront à la parcelle concernée ou aux parcelles concernées. Ces normes de fertilisation ne peuvent cependant pas être supérieures aux normes de fertilisation qui s'appliquent à la parcelle concernée ou aux parcelles concernées conformément aux articles 13, 16, 17 ou 18;
   7° est explicitement approuvé par l'Agence de la Nature et des Forêts. A cet effet, l'Agence de la Nature et des Forêts évalue entre autres si le contrat est compatible avec les objectifs de conservation de la nature de la zone concernée.
   Pour l'application du présent article, est entendu par arrêté d'expropriation définitive, un arrêté d'expropriation pour lequel le délai d'introduction d'une demande auprès du conseil d'Etat est échu et contre lequel aucune demande n'est en suspend.
   Le Gouvernement flamand peut fixer les modalités relatives au contenu et au mode d'établissement du contrat d'utilisation, visée à l'alinéa trois et relatives au mode duquel et aux délais pendant lesquels ce contrat d'utilisation doit être transmis à la " Mestbank ".]2
  [9 § 10. Dans les limites des crédits budgétaires disponibles et conformément aux règles européennes relatives aux aides d'Etat, il existe une politique d'accompagnement pour l'interdiction d'épandage, mentionnée dans le présent article et à l'article 41ter qui ont été prolongés ou plus rapidement mis en oeuvre par le décret du 26 janvier 2024 sur l'approche programmatique de l'azote.
   La politique d'accompagnement, visée à l'alinéa 1er, consiste en :
   1° une indemnité compensatoire de :
   a) 15 000 euros par hectare pour les parcelles où l'interdiction d'épandage prend effet le 1er janvier 2024 ;
   b) 14 375 euros par hectare pour les parcelles où l'interdiction d'épandage prend effet le 1er janvier 2025 ;
   c) 13 750 euros par hectare pour les parcelles où l'interdiction d'épandage prend effet le 1er janvier 2026 ;
   d) 13 125 euros par hectare pour les parcelles où l'interdiction d'épandage prend effet le 1er janvier 2027 ;
   e) 12 500 euros par hectare pour les parcelles où l'interdiction d'épandage prend effet le 1er janvier 2028 ;
   2° une indemnité supplémentaire pour les investissements réalisés dans des terrains ;
   3° une politique d'accompagnement spécifique pour les agriculteurs dont plus de 20 % des surfaces agricoles appartenant à l'entreprise faisant l'objet d'une mise en oeuvre prolongée ou accélérée de l'interdiction d'épandage, telle que visée à l'alinéa 1er, en raison de laquelle la viabilité de l'entreprise est gravement menacée.
   Eu égard à la politique d'accompagnement visée à l'alinéa 2, 3°, les instruments visés dans la partie 2 du décret du 28 mars 2014 relatif à la rénovation rurale peuvent être mis en oeuvre. Le Gouvernement flamand établira à cet effet une note d'aménagement, conformément aux dispositions de la partie 4, titre 2, du même décret.
   L'indemnité supplémentaire relative aux investissements réalisés dans des terrains, telle que visée à l'alinéa 2, 2°, porte :
   1° soit sur de nouveaux investissements dans des terrains nécessaires au développement d'activités similaires telles que celles effectuées sur les terres agricoles appartenant à l'entreprise faisant l'objet d'une mise en oeuvre prolongée ou accélérée de l'interdiction d'épandage, telle que visée à l'alinéa 1er ;
   2° soit sur des investissements dans des terrains non amortis qui ne sont plus utilisables en raison de l'introduction du régime de fertilisation zéro et qui ne peuvent être réaffectés.
   Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives à l'exécution du présent paragraphe et détermine, eu égard à la politique d'accompagnement visée dans le présent paragraphe :
   1° les modalités, spécifiées par mesure de la politique d'accompagnement, qui doivent être remplies pour avoir accès à la politique d'accompagnement ;
   2° les modalités relatives à la demande, au suivi et à l'octroi de la politique d'accompagnement.]9
  

Modifications

[1]  <Inséré par DCFL 2008-12-19/25, art. 20, 004; En vigueur : 01-01-2007>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 145, 007; En vigueur : 01-01-2007>
[3]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 15, 008; En vigueur : 13-05-2011>
[4]  <DCFL 2014-02-28/11, art. 66, 010; En vigueur : 04-04-2014>
[5]  <DCFL 2014-05-09/10, art. 102, 011; En vigueur : 17-07-2014>
[6]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 23, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[7]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 83, 013; En vigueur : 08-01-2016>
[8]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 17, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[9]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 78, 024; En vigueur : 23-02-2024>
[10]  <DCFL 2024-03-29/28, art. 11, 025; En vigueur : 01-01-2024>
Art.41. De Vlaamse Regering kan, in functie van de nitraat- en fosfaatconcentratie in de oppervlaktewateren en in het grondwater, de afzet van dierlijke mest en van mestoverschotten door invoer, of de vestiging of uitbreiding van veeteeltbedrijven, in bepaalde gemeenten regelen of beperken.
Art. 41ter. [1 § 1er.[5 En vue de la conservation et du renforcement des valeurs naturelles, toute forme d'épandage est interdite sur les prairies à culture non intensive dans les zones forestières, tel qu'indiqué sur les plans fixés en application du décret relatif à l'aménagement du territoire, coordonné le 22 octobre 1996, et sur les terres agricoles dans les zones naturelles, zones de développement de la nature ou réserves naturelles, tel qu'indiqué sur les plans fixés en application du décret relatif à l'aménagement du territoire, coordonné le 22 octobre 1996, à l'exclusion de la fertilisation par déjections directes au cours du pâturage, à raison de deux unités de gros bétail (UGB) autorisées par hectare sur une base annuelle.
   Sans préjudice de l'application de l'alinéa 1er, en vue de la conservation et du renforcement des valeurs naturelles, à compter du 1er janvier 2028, toute forme de fertilisation est interdite, à l'exclusion de la fertilisation par déjections directes au cours du pâturage, à raison de deux unités de gros bétail (UGB) autorisés par hectare sur une base annuelle, sur les terres relevant de la directive Habitats désignées comme zones forestières, zones vertes, zones de parcs ou zone d'isolement, conformément à l'article 2, alinéa 3, points 4.2 à 4.5 de l'arrêté royal du 28 décembre 1972 relatif à la présentation et à la mise en oeuvre des projets de plans et des plans de secteur, sur les plans établis en vertu du décret relatif à l'aménagement du territoire, coordonné le 22 octobre 1996.
   Lorsque les parcelles sur lesquelles s'applique une interdiction d'épandage, telle que visée à l'alinéa 1er, ne sont pas couvertes de prairie en tant que culture principale ou en tant que culture suivante, la parcelle concernée est assujettie à la norme de fertilisation " zéro " pour l'application du présent décret.]5.
   § 2. Une dispense de l'interdiction, visée au paragraphe 1er,[5 alinéa 1er,]5 est octroyée pour les parcelles qui bénéficiaient d'une dispense au 1er janvier 2015, en exécution de l'article 15ter, § 2 du décret sur les engrais. Ces dispenses peuvent une seule fois être transférées, conformément aux dispositions de l'article 41bis, § 4, étant entendu qu'il est tenu compe, pour l'évaluation de la transférabilité des dispenses, de transferts des dispenses qui ont eu lieu dans le passé, en application de l'article 15ter du décret sur les engrais.
   § 3. [2 [3 Pour les terres agricoles situées dans des zones naturelles, des zones de développement de la nature ou des réserves naturelles, telles que désignées sur les plans établis en application du décret relatif à l'aménagement du territoire, coordonné le 22 octobre 1996, une dispense]3 de l'interdiction, visée au paragraphe 1er,[5 alinéa 1er,]5 est octroyée pour les parcelles qui sont une parcelle domiciliaire, comme visé à l'article 15ter, § 7, du Décret sur les engrais, tel que modifié pour la dernière fois par le décret du 23 décembre 2010.]2
  {XXXXXXXX}
   § 4. Dans les plans conformes à l'article 48 du décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et le milieu naturel il est possible d'accorder une dispense modulée à l'interdiction de fertilisation visée au paragraphe 1er au maximum jusqu'aux normes de fertilisation, visées à l'article 13.
   Dans ces plans les normes de fertilisation peuvent être renforcées de manière modulée afin d'encourager des démarches ultérieures en matière de conservation, de rétablissement et de développement de la nature et du milieu naturel moyennant indemnisation des pertes de revenus.]1
  [5 § 5. Sans préjudice de l'application de l'article 41bis, § 4, sur les terres agricoles dans la zone couverte par la directive Habitats, les exemptions mentionnées au paragraphe 2 expirent le 1er janvier 2028. ]5
  

Modifications

[1]  <Inséré par DCFL 2015-06-12/15, art. 24, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 84, 013; En vigueur : 08-01-2016>
[3]  <DCFL 2017-06-30/08, art. 76, 015; En vigueur : 17-07-2017>
[4]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 18, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[5]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 79, 024; En vigueur : 23-02-2024>
Art. 41bis.[1 § 1. [2 Met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden is op landbouwgronden gelegen in [4 gebieden, aangewezen op gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en sorterend onder de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur"]4, definitief vastgesteld met toepassing van [3 de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening]3, elke vorm van bemesting verboden met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten. Dit bemestingsverbod geldt :
Art.42.[1 Dans la zone vulnérable "eaux", visée à l'article 6, le Gouvernement flamand peut conclure des contrats de gestion avec des agriculteurs en vue d'encourager des mesures ultérieures visant à améliorer la qualité de l'environnement. Les contrats de gestion axés sur l'amélioration de la qualité de l'eau sont visés dans ce contexte.
Art. 41ter.[1 § 1.[5 Met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden is op niet-intensieve graslanden in bosgebieden, zoals aangeduid op de plannen, vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoіrdineerd op 22 oktober 1996, en op landbouwgronden in natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden of natuurreservaten, zoals aangeduid op de plannen die vastgesteld zijn met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoіrdineerd op 22 oktober 1996, elke vorm van bemesting verboden, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten.
Section Ire. - Contrats de gestion.
HOOFDSTUK VIII. - Het flankerend beleid.
Art. 42.[1 Dans la zone vulnérable "eaux", visée à l'article 6, le Gouvernement flamand peut conclure des contrats de gestion avec des agriculteurs en vue d'encourager des mesures ultérieures visant à améliorer la qualité de l'environnement. Les contrats de gestion axés sur l'amélioration de la qualité de l'eau sont visés dans ce contexte.
Afdeling I. - Beheersovereenkomsten.
CHAPITRE IX. - Rapport de réalisation.
Art.42. [1 In de kwetsbare zone water, vermeld in artikel 6, kan de Vlaamse Regering beheerovereenkomsten met landbouwers sluiten ter stimulering van verdere maatregelen ter verbetering van de milieukwaliteit. Het betreft de beheerovereenkomsten gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit.
   Deze maatregelen betreffen maatregelen die verder gaan dan de dwingende voorschriften, vermeld in artikel 28, derde lid, van de verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad.
   Binnen de perimeter van de speciale beschermingszones aangewezen door de Vlaamse Regering in toepassing van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand en van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna en binnen de kwetsbare zone water kan de Vlaamse Regering beheerovereenkomsten sluiten ter stimulering van bemestingspraktijken die een positieve impact hebben op de milieukwaliteit.
   De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast.]1
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 25, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.44. [1 § 1er. La "Vlaamse Landmaatschappij" établit un rapport numérique annuel donnant un état des lieux de l'année calendaire écoulée pour ce qui concerne :
   1° les droits d'émission d'éléments fertilisants au niveau de la Région flamande ;
   2° la mise en oeuvre des droits d'émission d'éléments fertilisants au niveau de la Région flamande ;
   3° l'approche d'élements fertilisants à la source ;
   4° la capacité de traitement d'effluents d'élevage et autres engrais ;
   5° la quantité d'effluents d'élevage qui a été traitée ;
   6° l'exportation d'effluents d'élevage ;
   7° les contrôles effectués ;
   8° l'accompagnement effectué ;
   9° l'imposition et la perception des amendes ;
   10° la qualité des eaux de surface et des eaux souterraines [2 , où des évolutions sont rapportées et évaluées selon les objectifs tirés des plans d'action successifs ;]2 ;
   11° l'évolution des valeurs mesurées de résidus de nitrates dans les surfaces agricoles ;
   12° l'évolution des émissions d'ammoniac et des dépôts d'ammoniac.
   Chaque année, le rapport, visé à l'alinéa premier, est soumis au ministre flamand compétent de l'environnement au 15 octobre de l'année concernée au plus tard, après quoi le ministre donne l'approbation de publier le rapport sur le site web de la 'Vlaamse Landmaatschappij".
  Le Gouvernement flamand peut fixer des modalités.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 26, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 19, 019; En vigueur : 01-01-2019>
Afdeling II. - Steunmaatregelen.
CHAPITRE X. [1 Dispositions organisationnelles ]1
Art.43. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering, overeenkomstig de Europese regels inzake staatssteun, stimulerende maatregelen nemen betreffende :
  1° de uitbouw en de werking van mestverwerkingsinstallaties;
  2° de vergroting van de mestopslagcapaciteit;
  3° de uitbouw van de mestbewerking;
  4° de opslag van drainwater in de tuinbouw;
  5° het ondersteunen van waterkwaliteitsgroepen;
  6° de opleiding, vorming en begeleiding van landen tuinbouwers om de toepassing van de codes van goede landbouwpraktijken te bevorderen;
  7° het wetenschappelijk onderzoek betreffende :
  a) de mestbewerking en de mestverwerking;
  b) de oordeelkundige bemesting;
  c) de relatie bemesting-bodemoppervlaktewater en grondwater;
  d) de uitscheiding van nutriënten door de dier soorten, vermeld in artikel 27;
  8° het laten uitvoeren van bodem- en mestanalyses;
  9° het vragen en opvolgen van bemestingsadviezen;
  10° het gebruik van dierlijke mest.
Art. 44. [1 § 1er. La "Vlaamse Landmaatschappij" établit un rapport numérique annuel donnant un état des lieux de l'année calendaire écoulée pour ce qui concerne :
   1° les droits d'émission d'éléments fertilisants au niveau de la Région flamande ;
   2° la mise en oeuvre des droits d'émission d'éléments fertilisants au niveau de la Région flamande ;
   3° l'approche d'élements fertilisants à la source ;
   4° la capacité de traitement d'effluents d'élevage et autres engrais ;
   5° la quantité d'effluents d'élevage qui a été traitée ;
   6° l'exportation d'effluents d'élevage ;
   7° les contrôles effectués ;
   8° l'accompagnement effectué ;
   9° l'imposition et la perception des amendes ;
   10° la qualité des eaux de surface et des eaux souterraines [2 , où des évolutions sont rapportées et évaluées selon les objectifs tirés des plans d'action successifs ;]2 ;
   11° l'évolution des valeurs mesurées de résidus de nitrates dans les surfaces agricoles ;
   12° l'évolution des émissions d'ammoniac et des dépôts d'ammoniac.
   Chaque année, le rapport, visé à l'alinéa premier, est soumis au ministre flamand compétent de l'environnement au 15 octobre de l'année concernée au plus tard, après quoi le ministre donne l'approbation de publier le rapport sur le site web de la 'Vlaamse Landmaatschappij".
  Le Gouvernement flamand peut fixer des modalités.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 26, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 19, 019; En vigueur : 01-01-2019>
HOOFDSTUK IX. - Realisatierapportage.
CHAPITRE X. [1 Dispositions organisationnelles ]1
Art.44. [1 § 1. De Vlaamse Landmaatschappij maakt jaarlijks een digitaal rapport op dat een stand van zaken geeft van het voorbije kalenderjaar voor wat betreft:
   1° de nutriëntenemissierechten op niveau van het Vlaamse Gewest;
   2° de invulling van de nutriëntenemissierechten op niveau van het Vlaamse Gewest;
   3° de nutriëntenaanpak aan de bron;
   4° de verwerkingscapaciteit van dierlijke mest en andere meststoffen;
   5° de hoeveelheid dierlijke mest die verwerkt is geworden;
   6° de export van dierlijke mest;
   7° de uitgevoerde controles;
   8° de uitgevoerde begeleiding;
   9° de oplegging en inning van de boetes;
   10° de kwaliteit van het oppervlakte- en het grondwater [2 , waarbij evoluties gerapporteerd en geëvalueerd worden volgens de doelstellingen-kaders uit de achtereenvolgende actieplannen]2;
   11° de evolutie van de gemeten nitraatresiduwaarden in de landbouwgronden;
   12° de evolutie van de ammoniakemissies en de ammoniakdeposities.
   Het rapport, vermeld in het eerste lid, wordt jaarlijks te laatste op 15 oktober van het betreffende jaar aan de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu voorgelegd, waarna de minister de goedkeuring geeft om het rapport te publiceren op de website van de Vlaamse Landmaatschappij.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.]1
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 26, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2019-05-24/05, art. 19, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 45. [1 Le Gouvernement flamand peut créer une ou plusieurs commissions chargées d'enquêter et de donner des conseils sur les pratiques de culture et de fertilisation durables et sur les questions relatives aux effets environnementaux, y compris les émissions, les effets spatiaux et les effets sur le climat et la biodiversité, causés par les activités agricoles ou para-agricoles, telles que l'élevage d'animaux, la culture de plantes et la production, l'utilisation, le traitement, la transformation, le stockage et le transport de fertilisants. Ces questions concernent notamment les méthodes, techniques et autres mesures visant à éviter, réduire ou compenser les effets environnementaux.
   Le Gouvernement flamand peut modaliser les tâches, le fonctionnement, la composition, les jetons de présence et, le cas échéant, les indemnités des membres externes de la ou des commissions visées à l'alinéa 1er. ]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2022-07-15/05, art. 4, 021; En vigueur : 28-07-2022>
HOOFDSTUK X. [1 "Hoofdstuk X. Organisatorische bepalingen ]1
Art. 46.
Art.45.[1 De Vlaamse Regering kan een of meer commissies oprichten die onderzoek doen naar en advies geven over duurzame teelt- en bemestingspraktijken, en over aangelegenheden die betrekking hebben op omgevingseffecten, met inbegrip van emissies, ruimtelijke effecten en effecten op het klimaat en de biodiversiteit, die veroorzaakt worden door agrarische of para-agrarische activiteiten, zoals het houden van dieren, het telen van planten en de productie, het gebruik, de bewerking, de verwerking, de opslag en het transport van meststoffen. Die aangelegenheden omvatten onder meer methodes, technieken en andere maatregelen om omgevingseffecten te vermijden, te beperken of te verhelpen.
Art.47.§ 1er. [3 § 1er. L'agriculteur doit écouler les engrais dans le respect de l'environnement et conformément aux dispositions du présent décret et de ses arrêtés d'exécution.
Art.46.
Section II. - Transport des engrais.
HOOFDSTUK XI. - De afzet en het vervoer van meststoffen.
Art. 47.§ 1er. [3 § 1er. L'agriculteur doit écouler les engrais dans le respect de l'environnement et conformément aux dispositions du présent décret et de ses arrêtés d'exécution.
Afdeling I. - Afzet.
Art.49.[1 § 1er. L'article 48 ne s'applique pas au transport d'effluents d'élevage [3 ou autres engrais]3 pour autant que les trois conditions suivantes soient réunies :
Art.47. § 1. [3 De landbouwer moet de meststoffen op een milieukundig verantwoorde wijze en overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten afzetten.
   In het kader van haar knipperlichtfunctie geeft de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket aan de betrokken personen een overzicht van de verschillende bij de Mestbank geregistreerde mestverhandelingen. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
   De exploitant kan een aantal van zijn dieren gedurende een bepaalde periode op landbouwgronden van een andere exploitant laten grazen. In dat geval moet er een overeenkomst, het inscharingscontract, opgemaakt worden tussen beide exploitanten. Dit inscharingscontract geldt als bewijs van mestafzet ten gunste van de exploitant, wiens dieren op landbouwgronden van een andere exploitant grazen en als bewijs van mestafname voor de exploitant, die op zijn landbouwgronden dieren van een andere exploitant laat grazen. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast.]3
  § 2. Indien de landbouwer niet bij machte is om de op zijn bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest overeenkomstig dit decreet af te zetten heeft hij ondermeer de keuze om :
  1° ofwel de exploitatie geheel of gedeeltelijk een tijdlang stop te zetten zonder dat dit het verval van de [4 omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit]4 tot gevolg heeft op voorwaarde van melding aan de Mestbank van zowel de tijdelijke stopzetting als de herneming van de exploitatie.
  Indien echter de exploitatie gedurende 5 jaar is stopgezet en niet hernomen, worden de dienovereenkomstige nutriëntenemissierechten van rechtswege geannuleerd;
  2° ofwel in voorkomend geval beroep te doen op de stopzettingsregeling, vermeld in het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest afkomstig van één of meerdere diersoorten.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen, ondermeer met betrekking tot de wijze waarop de melding, vermeld in 1°, dient te gebeuren.
  § 3. Alle landbouwers dienen ervoor te zorgen dat op de gronden die zij in gebruik hebben de bemestingregels, vermeld in dit decreet, nageleefd worden.
  § 4. De producenten van andere meststoffen, de uitbaters van een mestverzamelpunt, een bewerkings- of een verwerkingseenheid zijn ertoe gehouden de in hun bedrijf geproduceerde, verhandelde of overgedragen dierlijke mest en andere meststoffen af te zetten of te exporteren overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten.
  [2 § 5. De landbouwer die meststoffen vanuit zijn exploitatie overbrengt naar een naast gelegen mestverwerker, zonder dat deze meststoffen over de openbare weg vervoerd worden, moet hiervoor een overdrachtsdocument opmaken en overmaken aan de Mestbank.
   De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels, onder meer wat betreft de inhoud van dit overdrachtsdocument en de wijze waarop dit overgemaakt moet worden aan de Mestbank.]2
  

Modifications

[1]  <DVR 2010-12-23/39, art. 146, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
[2]  <DVR 2011-05-06/01, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 13-05-2011>
[3]  <DVR 2015-06-12/15, art. 28, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[4]  <DVR 2014-04-25/M4, art. 250, 014; Inwerkingtreding : 23-02-2017>
Art. 48. § 1er. Seuls les transporteurs d'engrais reconnus par la Mestbank sont habilités à transporter des effluents d'élevage [1 ...]1 ou d'autres engrais.
  Le Gouvernement flamand fixe les critères et conditions de cette reconnaissance.
  Le Gouvernement flamand peut également requérir une participation financière du demandeur de la reconnaissance afin de couvrir les frais administratifs.
  La Mestbank peut procéder à la suspension ou à l'annulation de la reconnaissance de transporteurs d'engrais en cas d'infraction ou de négligence de ces derniers à l'égard des dispositions du présent décret.
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités en la matière[6 ...]6.
  § 2. Pour chaque transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, le transporteur reconnu est tenu de rédiger un document d'écoulement dont le contenu, la forme et l'utilisation sont définis par le Gouvernement flamand.
  [3 ...]3
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités en la matière.
  § 3. Préalablement à la réalisation de tout transport, le transporteur reconnu est tenu de le notifier à la Mestbank via le guichet Internet mis à disposition par celle-ci à cet effet. Sauf annulation expresse effectuée par le transporteur reconnu via le guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, tout transport notifié doit se traduire par une réelle exécution.
  Tout transport effectué par un transporteur reconnu doit être confirmé par ses soins [2 au plus tard le septième jour]2 suivant le jour où le transport a été effectué via le guichet interne mis à disposition par la Mestbank.
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités concernant la notification, l'annulation et la confirmation.
  En dérogation à ce paragraphe, le Gouvernement flamand peut décider qu'en présence de circonstances exceptionnelles la notification, la confirmation ou l'annulation ne doivent pas être effectuées via le guichet mis à disposition par la Mestbank, et fixe les modalités en la matière.
  [4 Pour chaque transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais, le transporteur d'engrais agréé doit utiliser un système de positionnement en ligne. [5 Les données du système de positionnement en ligne sont transmises à la "Mestbank" par le prestataire de services AGR-GPS.]5
   Le Gouvernement flamand stipule les modalités, entre autres en ce qui concerne la manière dont le système de positionnement en ligne doit être utilisé.]4
  § 4. Le Gouvernement flamand fixe les modalités en matière de contrôle du transport.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-12/72, art. 79, 003; En vigueur : 14-02-2009>
[2]  <DCFL 2008-12-19/25, art. 13, 004; En vigueur : 01-01-2007>
[3]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 147, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[4]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 18, 008; En vigueur : 01-01-2012>
[5]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 29, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[6]  <DCFL 2021-06-18/11, art. 29, 022; En vigueur : 01-06-2023>
Afdeling II. - Het mestvervoer.
Art. 49.[1 § 1er. L'article 48 ne s'applique pas au transport d'effluents d'élevage [3 ou autres engrais]3 pour autant que les trois conditions suivantes soient réunies :
Art.48. § 1. Het vervoer van dierlijke mest [1 ...]1 of van andere meststoffen mag enkel gebeuren door daartoe door de Mestbank erkende mestvoerders.
  De Vlaamse Regering stelt de criteria en de voorwaarden voor de erkenning vast.
  De Vlaamse Regering kan tevens een bedrag aan de aanvrager van de erkenning opleggen ter delging van de administratieve kosten.
  De Mestbank kan de erkenning van mestvoerders, die de bepalingen van dit decreet overtreden of verzuimen na te leven, schorsen of intrekken.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen[6 ...]6.
  § 2. Voor elk vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen moet de erkende mestvoerder een mestafzetdocument, waarvan de inhoud, de vorm en het gebruik door de Vlaamse Regering worden bepaald, opmaken.
  [3 ...]3
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
  § 3. Elk vervoer door een erkende mestvoerder moet vooraf, door de erkende mestvoerder, aan de Mestbank worden gemeld, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Behoudens uitdrukkelijke afmelding, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, door de erkende mestvoerder, moet elk gemeld transport ook effectief worden uitgevoerd.
  Elk vervoer door een erkende mestvoerder moet [2 uiterlijk de zevende dag]2 volgend op de dag waarop het transport plaatsvond, nagemeld worden, door de erkende mestvoerder, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
  De Vlaamse Regering kan met betrekking tot de melding, de afmelding en de namelding nadere regels vaststellen.
  De Vlaamse Regering kan, in afwijking van deze paragraaf, bepalen dat in uitzonderlijke omstandigheden de melding, de namelding of de afmelding niet dient te gebeuren via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, en stelt nadere regels vast.
  [4 Voor elk vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen moet de erkend mestvoerder gebruik maken van een systeem van onlinepositiebepaling. [5 De gegevens van het systeem van onlinepositiebepaling worden door de AGR-GPS-dienstverlener aan de Mestbank overgemaakt.]5
   De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast, onder meer betreffende de wijze waarop het systeem van onlinepositiebepaling gebruikt moet worden.]4
  § 4. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de controle van het vervoer.
  

Modifications

[1]  <DVR 2008-12-12/72, art. 79, 003; Inwerkingtreding : 14-02-2009>
[2]  <DVR 2008-12-19/25, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
[3]  <DVR 2010-12-23/39, art. 147, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
[4]  <DVR 2011-05-06/01, art. 18, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
[5]  <DVR 2015-06-12/15, art. 29, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[6]  <DVR 2021-06-18/11, art. 29, 022; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
Art. 50. [1 § 1er.]1 L'article 48 ne s'applique pas au transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais pour autant que les trois conditions suivantes soient réunies :
  1° l'origine et la destination du transport se situent sur le territoire de la Région flamande;
  2° le transport est effectué par un transporteur d'engrais qui n'est pas reconnu par la Mestbank et qui ne roule pas pour le compte d'un transporteur reconnu;
  3° le transport s'effectue à l'aide d'un moyen de transport dont la charge utile est inférieure à 500 kg. Le Gouvernement flamand peut fixer une valeur limite par agriculteur concernant la quantité annuelle maximale d'engrais pouvant être transportée de cette manière au départ et à destination de cet agriculteur.
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités en la matière.
  [1 § 2. L'article 48 ne s'applique pas au transport de compost vert, de compost GFT [3 autres engrais séchés provenant d'une installation d'échauffement, ]3 ou de produits animaux traités qui répondent aux exigences microbiologiques du[4 règlement n° 1069/2009 ou produits finaux hygiénisés provenant d'installations agréées conformément au règlement n° 1069/2009 ]4, pour autant que les quatre conditions suivantes soient réunies :
   1° origine et destination du transport sont situées au sein du territoire de la Région flamande;
   2° les engrais sont destinés à être déposés dans des jardins, des parcs ou des jardins publics;
   3° le transport est fait par un transporteur d'engrais qui n'est ni agréé par la Mestbank, ni effectue le transport pour le compte d'un transporteur d'engrais agréé;
   4° le transport est fait avec un moyen de transport d'une capacité de chargement utile inférieure à 3 500 kg. Le Gouvernement flamand peut fixer une valeur limite pour la quantité maximale d'engrais par an pouvant être expédiée de cette manière par offreur ou reçue par preneur [2 ou il s'agit uniquement de marchandises emballées par emballages d'au maximum 50 kg]2.
   Le Gouvernement flamand peut déterminer les modalités à cet effet.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-19/25, art. 20, 004; En vigueur : 01-01-2007>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 148, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[3]  <DCFL 2013-03-01/19, art. 45, 009; En vigueur : 25-04-2013>
[4]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 31, 012; En vigueur : 01-01-2015>
Art.49. [1 § 1. Artikel 48 is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke mest [3 of andere meststoffen]3 voor zover tegelijk aan de volgende voorwaarden voldaan wordt :
   1° de oorsprong en de bestemming van het vervoer zijn gelegen binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
   2° het vervoer gebeurt door een mestvoerder die noch door de Mestbank erkend is, noch in opdracht rijdt van een erkend mestvoerder;
   3° het vervoer behoort tot één van de volgende types :
   a) het vervoer van dierlijke mest [3 of andere meststoffen]3 vanuit een bepaalde exploitatie naar de landbouwgronden van dezelfde exploitatie [5 of het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een bepaalde exploitatie naar landbouwgronden van een andere exploitatie op voorwaarde dat beide exploitaties deel uitmaken van hetzelfde bedrijf en dat bedrijf maximaal drie verschillende exploitaties heeft]5;
   b) het vervoer van dierlijke mest vanuit een exploitatie naar [5 een opslag van]5 een andere exploitatie, op voorwaarde dat beide exploitaties deel uitmaken van hetzelfde bedrijf en dit bedrijf maximaal drie verschillende exploitaties heeft;
   c) het vervoer van dierlijke mest geproduceerd op een exploitatie gelegen in een bepaalde gemeente naar een andere exploitatie, die gelegen is in dezelfde gemeente of in een aangrenzende gemeente;
   d) het vervoer van champost geproduceerd op een uitbating gelegen in een bepaalde gemeente naar een exploitatie die gelegen is in dezelfde gemeente of in een aangrenzende gemeente;
   e) het vervoer van spuistroom geproduceerd op een exploitatie gelegen in een bepaalde gemeente naar een exploitatie die gelegen is in dezelfde gemeente of in een aangrenzende gemeente;
   f) vervoer van dierlijke mest geproduceerd op een exploitatie gelegen in een bepaalde gemeente naar een verwerkingseenheid gelegen in dezelfde gemeente of in een aangrenzende gemeente, waarbij elk transport bij aankomst op de verwerkingseenheid gewogen wordt;
   g) vervoer van effluent geproduceerd op een verwerkingseenheid gelegen in een bepaalde gemeente naar een exploitatie gelegen in dezelfde gemeente of in een aangrenzende gemeente, waarbij elk transport bij vertrek op de verwerkingseenheid gewogen wordt.
   In de gevallen vermeld in het eerste lid, b), c), d), e), f), en g), dient tevens te worden voldaan aan de volgende voorwaarden :
   1° het verhandelen van dierlijke mest of spuistroom heeft vooraf het voorwerp uitgemaakt van een schriftelijke overeenkomst tussen de betrokken partijen. De Vlaamse Regering stelt de inhoud van die overeenkomst vast;
   2° [6 deze schriftelijke overeenkomst werd voorafgaandelijk aan het vervoer bij de Mestbank geregistreerd via de door de Mestbank ter beschikking gestelde internetapplicatie;]6
   3° [6 tijdens elk vervoer legt de bestuurder van het transportmiddel het bewijs van de registratie, vermeld in punt 2°, op eenvoudig verzoek van de met toezicht belaste ambtenaar voor;]6
   4° indien de overeenkomst niet of niet volledig wordt uitgevoerd, dient dit steeds te worden gemeld aan de Mestbank;
   5° het vervoer gebeurt door de aanbieder of de afnemer met een trekkend voertuig waarvan hij eigenaar is. [6 In geval van een transport van vloeibare dierlijke mest, is het trekkend voertuig in kwestie uitgerust met een AGR-GPS-systeem. Tijdens elk transport van vloeibare dierlijke mest wordt het AGR-GPS-systeem gebruikt, zodat de traceerbaarheid van de betreffende transporten gewaarborgd is]6;
   6° elk vervoer [2 als vermeld in het eerste lid, f) en g),]2 dat uitgevoerd wordt in het kader van de schriftelijke overeenkomst moet uiterlijk [3 de dag]3 voorafgaand aan het vervoer door de aanbieder of de afnemer aan de Mestbank gemeld worden;
  [6 7° de schriftelijke overeenkomst vermeldt de periode gedurende dewelke het vervoer zal uitgevoerd worden. Deze periode is steeds gelegen binnen één kalenderjaar en is maximaal drie maanden lang.]6
  [6 Als de bestemming van een vervoer als vermeld in het eerste lid landbouwgrond is, moeten de landbouwgronden, waarnaar de meststoffen vervoerd worden, behoren tot het bedrijf van de landbouwer die de meststoffen ontvangt.
   In afwijking van het eerste en het tweede lid gebeurt vanaf 1 augustus van elk kalenderjaar het vervoer van vloeibare dierlijke mest naar een perceel, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop een teelt wordt verbouwd die geen blijvende teelt en geen grasland is, overeenkomstig artikel 48.
   De afwijking, vermeld in het vierde lid, geldt niet voor exploitaties die behoren tot een bedrijf dat hetzij een equivalente maatregel toepast, voor de maatregel vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, hetzij over een vrijstelling als vermeld in artikel 14, § 6, beschikt.
   In afwijking van het tweede lid, 5°, dient het trekkend voertuig niet uitgerust te zijn met een AGR-GPS-systeem, als de afnemer van de meststoffen geen percelen landbouwgrond heeft die gelegen zijn in gebiedstype 2 of gebiedstype 3.]6
   In afwijking van het eerste en het tweede lid, kan de Mestbank aan een aanbieder of afnemer die met toepassing van het eerste lid, 3°, a), b), c), d), e), f), en g), dierlijke mest of andere meststoffen vervoert of laat vervoeren en aan wie één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen werden opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van dit decreet [4 of aan wie na een doorlichting als vermeld in artikel 62, één of meerdere maatregelen opgelegd worden als vermeld in artikel 62]4 voor het vervoer van deze dierlijke mest of andere meststoffen de verplichting opleggen dit vervoer te laten uitvoeren door een erkende mestvoerder.
   De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast en bepaalt de voorwaarden waaraan de weging, als vermeld in het eerste lid, 3°, f), en g), moet voldoen.]1 [6 De Vlaamse Regering kan de nadere regels stellen aangaande de wijze waarop landbouwers hun trekkende voertuigen met AGR-GPS moeten laten registreren bij de Mestbank en de nadere regels aangaande de wijze waarop het AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden.]6
  [4 De Vlaamse Regering kan, in afwijking van het eerste lid, 3°, c) tot en met g), voor één of meerdere van de gevallen, vermeld in het eerste lid, 3°, c) tot en met g), een ander afstandscriterium bepalen.]4
  [4 De Vlaamse Regering kan de types van vervoer als vermeld in het eerste lid, 3°, uitbreiden met het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een exploitatie naar een andere exploitatie en bepaalt de voorwaarden die nageleefd moeten worden opdat dit type van vervoer niet uitgevoerd moet worden door een erkende mestvoerder. Voor dit type van vervoer zijn de beide exploitaties gelegen in dezelfde gemeente of een aangrenzende gemeente, tenzij de Vlaamse Regering een ander afstandscriterium bepaalt. De Vlaamse Regering kan deze uitbreiding beperken tot bepaalde soorten dierlijke mest of andere meststoffen.]4
  

Modifications

[1]  <DVR 2011-05-06/01, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
[2]  <DVR 2013-03-01/19, art. 44, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
[3]  <DVR 2014-02-28/11, art. 67, 010; Inwerkingtreding : 04-04-2014>
[4]  <DVR 2015-06-12/15, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[5]  <DVR 2017-06-30/08, art. 77, 015; Inwerkingtreding : 17-07-2017>
[6]  <DVR 2019-05-24/05, art. 20, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 51. Le Gouvernement flamand peut accorder des dérogations aux dispositions de l'article 48 pour le transport d'effluents d'élevage ou autres engrais selon des conditions définies par ses soins, pour autant que les trois conditions suivantes soient réunies :
  1° l'origine et la destination du transport se situent sur le territoire de la Région flamande;
  2° le transport est effectué par un transporteur d'engrais reconnu ou pour le compte d'un transporteur d'engrais reconnu;
  3° le transport appartient à l'une des catégories mentionnées à l'article 49, paragraphe 1er, point 3°.
Art.50. [1 § 1.]1 Artikel 48 is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen voor zover tegelijk aan de volgende drie voorwaarden voldaan wordt :
  1° de oorsprong en de bestemming van het vervoer zijn gelegen binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
  2° het vervoer gebeurt door een mestvoerder die noch door de Mestbank erkend is, noch in opdracht rijdt van een erkend mestvoerder;
  3° het vervoer gebeurt met een transportmiddel waarvan het nuttig laadvermogen lager is dan 500 kg. De Vlaamse Regering kan een grenswaarde vaststellen voor wat betreft de maximale mesthoeveelheid die op deze wijze jaarlijks per landbouwer mag worden afgevoerd of aangevoerd.
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
  [1 § 2. Artikel 48 is niet van toepassing op het vervoer van groencompost, gft-compost [3 , gedroogde andere meststof afkomstig van een vergistingsinstallatie]3 of bewerkte dierlijke producten die voldoen aan de microbiologische vereisten van [4 verordening nr. 1069/2009 of gehygiëniseerde eindproducten afkomstig uit installaties die erkend zijn overeenkomstig verordening nr. 1069/2009]4] voor zover tegelijk aan de volgende vier voorwaarden voldaan wordt :
   1° de oorsprong en de bestemming van het vervoer zijn gelegen binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
   2° de meststoffen zijn bestemd om afgezet te worden in tuinen, parken of plantsoenen;
   3° het vervoer gebeurt door een mestvoerder die noch door de Mestbank erkend is, noch in opdracht rijdt van een erkend mestvoerder;
   4° het vervoer gebeurt met een transportmiddel waarvan het nuttig laadvermogen lager is dan 3 500 kg. De Vlaamse Regering kan een grenswaarde vaststellen voor wat betreft de maximale mesthoeveelheid die op deze wijze jaarlijks per aanbieder mag worden afgevoerd of per afnemer mag worden aangevoerd [2 of het betreft enkel verpakte goederen die maximaal per 50 kg verpakt zijn]2.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.]1
  

Modifications

[1]  <DVR 2008-12-19/25, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
[2]  <DVR 2010-12-23/39, art. 148, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
[3]  <DVR 2013-03-01/19, art. 45, 009; Inwerkingtreding : 25-04-2013>
[4]  <DVR 2015-06-12/15, art. 31, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.54. La Mestbank peut interdire le transport si elle constate que la vente ou le transport des effluents d'élevage ou d'autres engrais sont contraires aux dispositions du présent décret et à ses modalités d'exécution, au [3 Règlement n° 1069/2009]3, au règlement concernant le lieu de destination concernant les transports d'engrais dont le lieu de destination se situe hors de la Région flamande ou au [1 Règlement n° 1013/2006]1. La Mestbank informe le transporteur d'engrais concerné de cette interdiction de transport et motive toujours cette décision.
  [2 [3 Si la "Mestbank" présume que les dispositions du présent décret ne sont pas correctement respectées sur une entreprise, un point d'apport du lisier, une unité de traitement ou de transformation ou que les engrais sont utilisés de façon non judicieuse, elle peut imposer que tout apport ou écoulement d'effluents d'élevage ou d'autres engrais vers cette entreprise, ce point d'apport du lisier, cette unité de traitement ou cette unité de transformation est interdit, sauf après autorisation préalable et écrite de la "Mestbank.]3]2
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités d'imposition de cette interdiction de transport.
  La non imposition d'une interdiction de transport par la Mestbank pour un transport donné d'engrais ne tient pas lieu de confirmation de la part de la Mestbank que ledit transport est exécuté conformément aux dispositions susmentionnées. Le transporteur d'engrais est toujours tenu d'effectuer le transport et la vente des effluents d'élevage ou autres engrais conformément aux dispositions du présent décret et de ses modalités d'exécution, au règlement (CE) n° 1774/2002 du Parlement européen et du Conseil du 3 octobre 2002 établissant des règles applicables aux sous-produits animaux non destinés à la consommation humaine, au règlement concernant le lieu de destination concernant les transports d'engrais dont le lieu de destination se situe hors de la Région flamande ou au [1 Règlement n° 1013/2006]1.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 132, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 149, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[3]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 32, 012; En vigueur : 01-01-2015>
Art.51. De Vlaamse Regering kan onder de door haar te bepalen voorwaarden voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, afwijkingen toestaan op de bepalingen van artikel 48 voor zover tegelijk aan de volgende drie voorwaarden voldaan wordt :
  1° de oorsprong en de bestemming van het vervoer zijn gelegen binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest;
  2° het vervoer gebeurt door een erkend mestvoerder of in opdracht van een erkend mestvoerder;
  3° het vervoer behoort tot een van de types, vermeld in artikel 49, eerste lid, 3°.
Art.55. § 1er. Tout transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais qui ne tombe pas dans le champ d'application du [1 Règlement n° 1013/2006]1 peut uniquement s'effectuer moyennant autorisation préalable de la Mestbank.
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités concernant cette autorisation préalable. Le Gouvernement flamand peut également prélever une participation financière afin de couvrir les frais administratifs liés a une telle démarche.
  § 2. Toute exportation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais qui ne tombe pas dans le champ d'application du [1 Règlement n° 1013/2006]1, peut être soumise par le Gouvernement flamand à l'autorisation préalable de la Mestbank.
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités concernant cette autorisation préalable. Le Gouvernement flamand peut également prélever une participation financière afin de couvrir les frais administratifs liés à une telle démarche.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 132, 007; En vigueur : 01-01-2010>
Art.52. De Vlaamse Regering kan onder de door haar te bepalen voorwaarden, voor het vervoer van dierlijke mest of andere meststoffen, afwijkingen toestaan op de bepalingen van artikel 48 voor zover tegelijk aan de volgende twee voorwaarden voldaan wordt :
  1° het betreft uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen uit het Vlaamse Gewest, of invoer van dierlijke mest of andere meststoffen in het Vlaamse Gewest;
  2° het vervoer behoort tot een van de volgende twee types :
  a) de invoer of uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen vanuit een bepaald bedrijf naar landbouwgronden die behoren tot dat zelfde bedrijf;
  b) de invoer of uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen die valt onder het toepassingsgebied van de [1 Verordening nr. 1013/2006]1. De Vlaamse Regering kan tevens een bedrag opleggen ter delging van de administratieve kosten die hiermee gepaard gaan.
  

Modifications

[1]  <DVR 2010-12-23/39, art. 132, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art. 54. La Mestbank peut interdire le transport si elle constate que la vente ou le transport des effluents d'élevage ou d'autres engrais sont contraires aux dispositions du présent décret et à ses modalités d'exécution, au [3 Règlement n° 1069/2009]3, au règlement concernant le lieu de destination concernant les transports d'engrais dont le lieu de destination se situe hors de la Région flamande ou au [1 Règlement n° 1013/2006]1. La Mestbank informe le transporteur d'engrais concerné de cette interdiction de transport et motive toujours cette décision.
  [2 [3 Si la "Mestbank" présume que les dispositions du présent décret ne sont pas correctement respectées sur une entreprise, un point d'apport du lisier, une unité de traitement ou de transformation ou que les engrais sont utilisés de façon non judicieuse, elle peut imposer que tout apport ou écoulement d'effluents d'élevage ou d'autres engrais vers cette entreprise, ce point d'apport du lisier, cette unité de traitement ou cette unité de transformation est interdit, sauf après autorisation préalable et écrite de la "Mestbank.]3]2
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités d'imposition de cette interdiction de transport.
  La non imposition d'une interdiction de transport par la Mestbank pour un transport donné d'engrais ne tient pas lieu de confirmation de la part de la Mestbank que ledit transport est exécuté conformément aux dispositions susmentionnées. Le transporteur d'engrais est toujours tenu d'effectuer le transport et la vente des effluents d'élevage ou autres engrais conformément aux dispositions du présent décret et de ses modalités d'exécution, au règlement (CE) n° 1774/2002 du Parlement européen et du Conseil du 3 octobre 2002 établissant des règles applicables aux sous-produits animaux non destinés à la consommation humaine, au règlement concernant le lieu de destination concernant les transports d'engrais dont le lieu de destination se situe hors de la Région flamande ou au [1 Règlement n° 1013/2006]1.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 132, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 149, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[3]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 32, 012; En vigueur : 01-01-2015>
Art.53. De Vlaamse Regering kan door een met redenen omklede beslissing individuele of collectieve afwijkingen toestaan voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling in geval van algemene of bijzondere maatregelen die genomen zijn met toepassing van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 ter voorkoming en bestrijding van dierenziekten, voor het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest of delen ervan.
Art. 55. § 1er. Tout transport d'effluents d'élevage ou d'autres engrais qui ne tombe pas dans le champ d'application du [1 Règlement n° 1013/2006]1 peut uniquement s'effectuer moyennant autorisation préalable de la Mestbank.
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités concernant cette autorisation préalable. Le Gouvernement flamand peut également prélever une participation financière afin de couvrir les frais administratifs liés a une telle démarche.
  § 2. Toute exportation d'effluents d'élevage ou d'autres engrais qui ne tombe pas dans le champ d'application du [1 Règlement n° 1013/2006]1, peut être soumise par le Gouvernement flamand à l'autorisation préalable de la Mestbank.
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités concernant cette autorisation préalable. Le Gouvernement flamand peut également prélever une participation financière afin de couvrir les frais administratifs liés à une telle démarche.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 132, 007; En vigueur : 01-01-2010>
Art.54. De Mestbank kan het transport verbieden als zij vaststelt dat de dierlijke mest of andere meststoffen zullen worden afgezet of vervoerd in strijd met de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, van de[3 verordening nr. 1069/2009]3, van de regelgeving van de plaats van bestemming voor wat betreft mesttransporten waarvan de plaats van bestemming buiten het Vlaamse Gewest is gelegen of van de [1 Verordening nr. 1013/2006]1. Dit transportverbod wordt door de Mestbank ter kennis gebracht van de betrokken mestvoerder en wordt steeds gemotiveerd.
  [2 [3 ] Als de Mestbank vermoedt dat op een bedrijf, mestverzamelpunt, bewerkingseenheid of verwerkingseenheid de bepalingen van dit decreet niet correct nageleefd worden of dat de meststoffen op een onoordeelkundige wijze gebruikt worden, kan ze opleggen dat elke aanvoer of afvoer van dierlijke mest of andere meststoffen naar dat bedrijf, mestverzamelpunt, bewerkingseenheid of verwerkingseenheid verboden is, behalve na voorafgaande en schriftelijke toestemming van de Mestbank.]3]2
  De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen omtrent de wijze waarop dit transportverbod wordt opgelegd.
  Het niet opleggen van een transportverbod door de Mestbank voor een bepaald transport van meststoffen, houdt geen bevestiging in van de Mestbank dat het transport wel overeenkomstig hoger genoemde bepalingen werd uitgevoerd. De mestvoerder is steeds gehouden de dierlijke mest of andere meststoffen te vervoeren en af te zetten overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, van de [3 verordening nr. 1069/2009]3, van de regelgeving van de plaats van bestemming voor wat betreft mesttransporten waarvan de plaats van bestemming buiten het Vlaamse Gewest is gelegen of van de [1 Verordening nr. 1013/2006]1.
  

Modifications

[1]  <DVR 2010-12-23/39, art. 132, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
[2]  <DVR 2010-12-23/39, art. 149, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
[3]  <DVR 2015-06-12/15, art. 32, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 56. Le Gouvernement flamand fixe les modalités concernant le transport d'engrais qui tombent dans le champ d'application du [1 règlement n° 1069/2009]1 Le Gouvernement flamand peut porter dérogation aux dispositions du présent chapitre lors de la fixation des modalités en la matière.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 33, 012; En vigueur : 01-01-2015>
Art.55. § 1. Invoer van dierlijke mest of andere meststoffen, die niet valt onder het toepassingsgebied van [1 Verordening nr. 1013/2006]1, kan slechts gebeuren mits voorafgaande toestemming van de Mestbank.
  De Vlaamse Regering stelt de nadere regels aangaande deze voorafgaande toestemming vast. De Vlaamse Regering kan tevens een bedrag opleggen ter delging van de administratieve kosten die hiermee gepaard gaan.
  § 2. Uitvoer van dierlijke mest of andere meststoffen, die niet valt onder het toepassingsgebied van [1 Verordening nr. 1013/2006]1, kan door de Vlaamse Regering onderworpen worden aan de voorafgaande toestemming van de Mestbank.
  De Vlaamse Regering stelt de nadere regels aangaande deze voorafgaande toestemming vast. De Vlaamse Regering kan tevens een bedrag opleggen ter delging van de administratieve kosten die hiermee gepaard gaan.
  

Modifications

[1]  <DVR 2010-12-23/39, art. 132, 132; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
Art.59. [1 Les documents devant toujours accompagner tout transport d'engrais tels que mentionnés dans la présente section doivent indiquer la quantité d'engrais transportée en kilogrammes ainsi que la teneur en azote et en phosphore de l'engrais transporté.
  [2 La détermination de la teneur en azote et en phosphore des engrais peut s'effectuer de différentes façons. On peut faire appel aux indices forfaitaires de la teneur en azote et en phosphore. On peut se baser sur les résultats des analyses d'une ou de plusieurs analyses d'engrais effectuées par un laboratoire agréé au titre de l'article 61, § 7, dont la date d'échantillonnage se situe dans une période de trois mois maximum avant la date du transport. Si le document devant accompagner le transport d'engrais concerne des transports pouvant être effectués au cours d'une certaine période et si, pour déterminer la teneur en azote et en phosphore des engrais, on utilise une ou plusieurs analyses d'engrais effectuées par un laboratoire agréé au titre de l'article 61, § 7, la période durant laquelle les transports peuvent être effectués comme indiqué sur le document en question s'achève au plus tard trois mois suivant la date à laquelle l'échantillon a été prélevé concernant l'analyse d'engrais en question ou, dans le cas de plusieurs analyses d'engrais, à laquelle la première analyse d'engrais a été effectuée.]2
   Par dérogation à l'alinéa premier, il peut être mentionné sur le document qui est toujours joint au transport d'engrais, que la teneur en azote et en phosphore des engrais transportés sera communiqué à un moment ultérieur si la teneur en azote et en phosphore des engrais est fixée sur la base d'une analyse des engrais concernés effectuée par un laboratoire agréé en vertu de l'article 61, § 7, dont les résultats n'étaient pas encore connus au moment du transport.
   Le Gouvernement flamand peut, dans le cadre de la détermination de la composition des engrais, autoriser d'autres méthodes pour la détermination de la composition des engrais. Le Gouvernement flamand fixe les modalités pour l'application du présent article, y compris un règlement pour la détermination des chiffres de la composition forfaitaire et peut, dans certaines circonstances ou pour certains fournisseurs ou repreneurs d'engrais rendre une ou plusieurs des possibilités susmentionnées pour la détermination de la composition des engrais transportés obligatoires et les assujettir à des conditions. Le Gouvernement flamand peut arrêter que les résultats d'analyse qui s'écartent outre mesure des chiffres de la composition forfaitaire ne peuvent pas être utilisés ou ne peuvent être utilisés que sous certaines conditions. Le Gouvernement flamand peut prévoir la possibilité d'utiliser une composition d'engrais forfaitaire au niveau de l'entreprise et peut en fixer les modalités.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 34, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 21, 019; En vigueur : 01-01-2019>
Art.56. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot het vervoer van meststoffen dat valt onder het toepassingsgebied van [1 verordening nr. 1069/2009]1. De Vlaamse Regering kan bij het vaststellen van nadere regels afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk.
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 33, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art.60. § 1er. En dérogation à l'article 48, les fournisseurs d'engrais déterminés peuvent déposer une demande auprès de la Mestbank afin d'échapper à l'obligation de faire appel à un transporteur d'engrais reconnu pour le transport d'engrais déterminés.
  Le fournisseur d'engrais est tenu d'associer tout transport tel que mentionné au premier paragraphe à un document d'expédition dont le contenu, la forme et l'utilisation sont définis par le Gouvernement flamand.
  Ce document d'expédition réparti en trois volets doit toujours accompagner le transport. Chaque volet doit être signé par chaque partie concernée par le transport. Au plus tard [1 soixante]1 jours à compter de la date de transport, chaque partie concernée par le transport, en l'occurrence le fournisseur d'engrais, l'acheteur d'engrais et le transporteur d'engrais doit disposer d'un volet signé du document d'expédition.
  [1 Le règlement visé au présent article ne peut être utilisé que par les fournisseurs d'engrais agréés à cet effet par la Mestbank.
   Le Gouvernement flamand arrête les critères et conditions d'agrément.
   Le Gouvernement flamand peut également imposer au demandeur de l'agrément une somme pour couvrir les frais administratifs.
   La Mestbank peut suspendre ou retirer l'agrément des fournisseurs qui contreviennent aux dispositions du présent décret ou qui omettent de les respecter.
  [3 ...]3]1
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités en la matière et détermine quels engrais ne sont pas soumis à l'obligation de transport par un transporteur reconnu.
  § 2. Préalablement à la réalisation de tout transport tel que mentionné au § 1, le fournisseur d'engrais est tenu de le notifier a la Mestbank via le guichet Internet mis à disposition par celle-ci à cet effet. Sauf annulation expresse effectuée par le fournisseur d'engrais via le guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, tout transport notifié doit se traduire par une réelle exécution.
  Tout transport tel que mentionné au § 1 effectué par le fournisseur d'engrais doit être confirmé par ses soins au plus tard [2 le septième jour]2 suivant le jour où le transport a été effectué via le guichet interne mis à disposition par la Mestbank.
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités concernant la notification, l'annulation et la confirmation.
  En dérogation au présent article, le Gouvernement flamand peut décider qu'en présence de circonstances exceptionnelles la notification, la confirmation ou l'annulation ne doivent pas être effectuées via le guichet mis à disposition par la Mestbank, et fixe les modalités en la matière.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-19/25, art. 14, 004; En vigueur : 01-01-2007>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 151, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[3]  <DCFL 2021-06-18/11, art. 30, 022; En vigueur : 01-06-2023>
Art.57. De Vlaamse Regering kan voor de afzet van mestoverschotten die uitsluitend bestaan uit een effluent na bewerking of verwerking van dierlijke mest, andere regels stellen op basis van de samenstelling van de dierlijke mest waarvan het effluent de bewerkingsrest of verwerkingsrest is.
Art. 59. [1 Les documents devant toujours accompagner tout transport d'engrais tels que mentionnés dans la présente section doivent indiquer la quantité d'engrais transportée en kilogrammes ainsi que la teneur en azote et en phosphore de l'engrais transporté.
  [2 La détermination de la teneur en azote et en phosphore des engrais peut s'effectuer de différentes façons. On peut faire appel aux indices forfaitaires de la teneur en azote et en phosphore. On peut se baser sur les résultats des analyses d'une ou de plusieurs analyses d'engrais effectuées par un laboratoire agréé au titre de l'article 61, § 7, dont la date d'échantillonnage se situe dans une période de trois mois maximum avant la date du transport. Si le document devant accompagner le transport d'engrais concerne des transports pouvant être effectués au cours d'une certaine période et si, pour déterminer la teneur en azote et en phosphore des engrais, on utilise une ou plusieurs analyses d'engrais effectuées par un laboratoire agréé au titre de l'article 61, § 7, la période durant laquelle les transports peuvent être effectués comme indiqué sur le document en question s'achève au plus tard trois mois suivant la date à laquelle l'échantillon a été prélevé concernant l'analyse d'engrais en question ou, dans le cas de plusieurs analyses d'engrais, à laquelle la première analyse d'engrais a été effectuée.]2
   Par dérogation à l'alinéa premier, il peut être mentionné sur le document qui est toujours joint au transport d'engrais, que la teneur en azote et en phosphore des engrais transportés sera communiqué à un moment ultérieur si la teneur en azote et en phosphore des engrais est fixée sur la base d'une analyse des engrais concernés effectuée par un laboratoire agréé en vertu de l'article 61, § 7, dont les résultats n'étaient pas encore connus au moment du transport.
   Le Gouvernement flamand peut, dans le cadre de la détermination de la composition des engrais, autoriser d'autres méthodes pour la détermination de la composition des engrais. Le Gouvernement flamand fixe les modalités pour l'application du présent article, y compris un règlement pour la détermination des chiffres de la composition forfaitaire et peut, dans certaines circonstances ou pour certains fournisseurs ou repreneurs d'engrais rendre une ou plusieurs des possibilités susmentionnées pour la détermination de la composition des engrais transportés obligatoires et les assujettir à des conditions. Le Gouvernement flamand peut arrêter que les résultats d'analyse qui s'écartent outre mesure des chiffres de la composition forfaitaire ne peuvent pas être utilisés ou ne peuvent être utilisés que sous certaines conditions. Le Gouvernement flamand peut prévoir la possibilité d'utiliser une composition d'engrais forfaitaire au niveau de l'entreprise et peut en fixer les modalités.]1
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 34, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 21, 019; En vigueur : 01-01-2019>
Art.58. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor het vervoer, de afzet en het gebruik van spuistroom en spuiwater.
Art. 60. § 1er. En dérogation à l'article 48, les fournisseurs d'engrais déterminés peuvent déposer une demande auprès de la Mestbank afin d'échapper à l'obligation de faire appel à un transporteur d'engrais reconnu pour le transport d'engrais déterminés.
  Le fournisseur d'engrais est tenu d'associer tout transport tel que mentionné au premier paragraphe à un document d'expédition dont le contenu, la forme et l'utilisation sont définis par le Gouvernement flamand.
  Ce document d'expédition réparti en trois volets doit toujours accompagner le transport. Chaque volet doit être signé par chaque partie concernée par le transport. Au plus tard [1 soixante]1 jours à compter de la date de transport, chaque partie concernée par le transport, en l'occurrence le fournisseur d'engrais, l'acheteur d'engrais et le transporteur d'engrais doit disposer d'un volet signé du document d'expédition.
  [1 Le règlement visé au présent article ne peut être utilisé que par les fournisseurs d'engrais agréés à cet effet par la Mestbank.
   Le Gouvernement flamand arrête les critères et conditions d'agrément.
   Le Gouvernement flamand peut également imposer au demandeur de l'agrément une somme pour couvrir les frais administratifs.
   La Mestbank peut suspendre ou retirer l'agrément des fournisseurs qui contreviennent aux dispositions du présent décret ou qui omettent de les respecter.
  [3 ...]3]1
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités en la matière et détermine quels engrais ne sont pas soumis à l'obligation de transport par un transporteur reconnu.
  § 2. Préalablement à la réalisation de tout transport tel que mentionné au § 1, le fournisseur d'engrais est tenu de le notifier a la Mestbank via le guichet Internet mis à disposition par celle-ci à cet effet. Sauf annulation expresse effectuée par le fournisseur d'engrais via le guichet Internet mis à disposition par la Mestbank, tout transport notifié doit se traduire par une réelle exécution.
  Tout transport tel que mentionné au § 1 effectué par le fournisseur d'engrais doit être confirmé par ses soins au plus tard [2 le septième jour]2 suivant le jour où le transport a été effectué via le guichet interne mis à disposition par la Mestbank.
  Le Gouvernement flamand fixe les modalités concernant la notification, l'annulation et la confirmation.
  En dérogation au présent article, le Gouvernement flamand peut décider qu'en présence de circonstances exceptionnelles la notification, la confirmation ou l'annulation ne doivent pas être effectuées via le guichet mis à disposition par la Mestbank, et fixe les modalités en la matière.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-19/25, art. 14, 004; En vigueur : 01-01-2007>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 151, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[3]  <DCFL 2021-06-18/11, art. 30, 022; En vigueur : 01-06-2023>
Art.59.[1 Op de documenten die het transport van meststoffen steeds moeten vergezellen, vermeld in deze afdeling, dient meegedeeld te worden hoeveel kilogram meststoffen er vervoerd worden en wat de stikstof- en fosforsamenstelling van de vervoerde meststoffen is.
Art. 60bis.
Art.60.§ 1. In afwijking van artikel 48, kunnen aanbieders van bepaalde meststoffen, een aanvraag indienen bij de Mestbank, om voor het vervoer van bepaalde meststoffen geen beroep te moeten doen op een erkende mestvoerder.
Section Ibis. - [1 (Antérieurement Section Ire)]1 Surveillance
HOOFDSTUK XII. - Handhaving.
Art.61.[1 § 1er. [3 Le titre XVI du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement s'applique au maintien du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, y compris les obligations qui sont imposées en vertu de celle-ci]3.
Afdeling I. - [1 Algemene bepalingen]1
Art.62.[1 § 1er. La "Mestbank" peut procéder à un audit auprès de tout un chacun exerçant des activités qui tombent sous le champ d'application du présent décret.
Art. 60bis. Opgeheven art. 35 van 12 JUNI 2015. - Decreet tot wijziging van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen
Art. 61. [1 § 1er. [3 Le titre XVI du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement s'applique au maintien du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, y compris les obligations qui sont imposées en vertu de celle-ci]3.
   § 2. [3 Par dérogation au paragraphe 1er, mais sans préjudice du chapitre 2, sections 1re et 2, du Décret-cadre Maintien flamand du 14 juillet 2023, les infractions, visées à l'article 63, sont constatées et sanctionnées conformément au présent décret]3.
   § 3. Les contrôleurs, qui sont désignés, [3 ...]3, pour contrôler le Décret sur les engrais et ses arrêtés d'exécution, sont compétents, en cas d'infraction, pour dresser des procès-verbaux qui font foi jusqu'à preuve du contraire.
   § 4. Lorsque les surveillants visés au § 3, constatent que le présent décret ou ses arrêtés d'exécution risquent d'être enfreints, ils peuvent donner tous les conseils qu'ils jugent utiles en vue de leur prévention.
   § 5. Si les surveillants visés au § 3 constatent une infraction à ce décret ou à ses arrêtés d'exécution pendant l'exercice de leur mission de surveillance, ils peuvent sommer le contrevenant présumé ainsi que toutes les autres personnes éventuellement concernées de prendre les mesures nécessaires afin de mettre fin à cette infraction, de réparer leurs conséquences entièrement ou partiellement ou d'en prévenir la répétition.
   § 6. Les contrôleurs, visés au § 3, peuvent donner un ordre au contrevenant présumé de prendre des mesures pour mettre fin à l'infraction, pour en annuler les conséquences ou pour prévenir une répétition.
   [2 Les contrôleurs mentionnés au paragraphe 3 peuvent, outre l'ordre tel que visé à l'alinéa 1er, également imposer une astreinte dans le cas où les mesures indiquées dans l'ordre ne sont pas respectées. L'astreinte peut être infligée par unité de temps et par infraction ainsi que par mesure distincte imposée. Les dispositions [3 du Décret-cadre Maintien flamand du 14 juillet 2023]3 sont applicables par analogie.]2
   § 7. Tous les échantillonnages et analyses, effectués en exécution du présent décret, doivent s'effectuer par des laboratoires agréés à cet effet. Le Gouvernement flamand arrête les modalités relatives aux conditions d'agrément des laboratoires et à la façon dont cet agrément est demandé, accordé et dont il peut être entièrement ou partiellement retiré ou suspendu. Le Gouvernement flamand peut également imposer au demandeur de l'agrément une somme pour en couvrir les frais.
   § 8. Les échantillonnages et analyses dans le cadre du présent décret doivent s'effectuer conformément au "livre des méthodes reprenant les procédures d'échantillonnage et d'analyse des engrais, sols et aliments pour animaux dans le cadre du décret sur les engrais" géré par la "Mestbank". Le Gouvernement flamand peut fixer les modalités relatives au mode dont les échantillonnages et analyses, effectués en application du présent décret, doivent se être effectués.
   Le Gouvernement flamand peut arrêter qu'un laboratoire agréé qui effectue un échantillonnage ou une analyse dans le cadre du présent décret, en notifie la "Mestbank" au plus tard le jour ouvrable avant l'échantillonnage ou l'analyse via l'application web mise à la disposition par la "Mestbank.]1
   [2 § 9. A partir d'une date à déterminer par le Gouvernement flamand et au plus tard à partir du 1er janvier 2021, les conseils de fertilisation donnés en exécution du présent décret proviennent d'instances d'avis certifiées. Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités concernant les conditions de certification des instances d'avis et la manière dont cette certification peut être demandée, délivrée et partiellement ou entièrement retirée ou suspendue. Le Gouvernement flamand peut aussi imposer un montant à l'instance qui introduit la demande de certification pour couvrir les frais.]2
  

Modifications

[1]  <Rétabli par DCFL 2015-06-12/15, art. 36, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 22, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[3]  <DCFL 2024-04-26/52, art. 51, 026; En vigueur : 01-04-2026>
Afdeling Ibis. [1 (Voorheen Afdeling I)]1 - Toezicht
Art. 62bis.[1 § 1er. La "Mestbank" vérifie, dans le cadre d'un audit, visé à l'article 62, si la personne concernée a écoulé les fertilisants, exprimés en azote actif, en azote d'effluents d'élevage et en phosphate conformément aux dispositions du présent décret.
Art.61. [1 § 1. [3 Titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid is van toepassing op de handhaving van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan, met inbegrip van de verplichtingen die op grond daarvan worden opgelegd.]3.
   § 2. [3 In afwijking van paragraaf 1, maar met behoud van hoofdstuk 2, afdeling 1 en 2, van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023, worden de inbreuken, vermeld in artikel 63, vastgesteld en gesanctioneerd conform dit decreet]3.
   § 3. De toezichthouders, die [3 ...]3 aangewezen zijn om toezicht te houden op het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten, zijn bevoegd om in geval van overtreding proces-verbaal met bewijswaarde tot het tegendeel bewezen is, op te stellen.
   § 4. Als de in § 3 vermelde toezichthouders vaststellen dat dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten dreigt overtreden te worden, kunnen zij alle raadgevingen geven die zij nuttig achten om dat te voorkomen.
   § 5. Als de in § 3 vermelde toezichthouders bij de uitoefening van hun toezichtopdracht een overtreding op dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten vaststellen, kunnen zij de vermoedelijke overtreder en eventuele andere betrokkenen aanmanen om de nodige maatregelen te nemen om deze overtreding te beëindigen, de gevolgen ervan geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of een herhaling ervan te voorkomen.
   § 6. De in § 3 vermelde toezichthouders kunnen een bevel geven aan de vermoedelijke overtreder om maatregelen te nemen om de overtreding te beëindigen, de gevolgen ervan ongedaan te maken of herhaling te voorkomen.
  [2 De in paragraaf 3 vermelde toezichthouders kunnen samen met het bevel als vermeld in het eerste lid ook een dwangsom opleggen voor in het geval de maatregelen, opgenomen in het bevel, niet nageleefd worden. De dwangsom kan worden opgelegd per tijdseenheid en per schending, alsook per onderscheiden opgelegde maatregel. De bepalingen van [3 het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023]3 zijn van overeenkomstige toepassing.]2
   § 7. Alle staalnames en analyses, die ter uitvoering van dit decreet verricht worden, moeten gebeuren door daartoe erkende laboratoria. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor de erkenning van laboratoria en de manier waarop deze erkenning wordt aangevraagd, verleend en geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven of geschorst. De Vlaamse Regering kan ook een bedrag aan de aanvrager van de erkenning opleggen ter delging van de kosten.
   § 8. De staalnames en de analyses in het kader van dit decreet moeten gebeuren overeenkomstig het door de Mestbank beheerde "methodenboek met bemonsterings- en analysemethodes voor meststoffen, bodem en diervoeders in het kader van het Mestdecreet". De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de wijze waarop de staalnames en de analyses, die ter uitvoering van dit decreet verricht worden, moeten uitgevoerd worden.
   De Vlaamse Regering kan bepalen dat een erkend laboratorium dat een staalname of een analyse uitvoert, in het kader van dit decreet, de Mestbank uiterlijk de werkdag voor de staalname of de analyse hiervan in kennis stelt via een door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie.]1
  [2 § 9. Vanaf een door de Vlaamse Regering te bepalen datum en uiterlijk vanaf 1 januari 2021 zijn de bemestingsadviezen die in uitvoering van dit decreet worden gegeven, afkomstig van daartoe gecertificeerde adviesinstanties. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor de certificering van de adviesinstanties en de manier waarop deze certificering wordt aangevraagd, verleend en geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven of geschorst. De Vlaamse Regering kan ook een bedrag aan de aanvrager van de certificering opleggen ter delging van de kosten.]2
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 36, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2019-05-24/05, art. 22, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[3]  <DVR 2024-04-26/52, art. 51, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2026>
Art. 62ter. [1 Les dispositions de la présente section s'appliquent aux personnes visées à l'article 61, § 2.]1
  

Modifications

[1]  <Inséré par DCFL 2015-06-12/15, art. 39, 012; En vigueur : 01-01-2015>
Art.62. [1 § 1. De Mestbank kan bij eenieder die activiteiten uitoefent die vallen onder het toepassingsgebied van dit decreet, een doorlichting uitvoeren.
   De Mestbank kan bij de uitvoering van deze doorlichting maatregelen opleggen aan betrokkenen, onder meer om een betere opvolging te krijgen van de activiteiten van betrokkenen, om de meststoffen op een meer oordeelkundige manier te gebruiken of om de naleving van het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten te verzekeren. [4 Als de Mestbank het voornemen heeft om in het kader van een doorlichting maatregelen op te leggen, informeert de Mestbank, voorafgaandelijk aan het opleggen van de maatregelen, de betrokkene van haar voornemen, waarna de betrokkene zijn eventuele opmerkingen over de voorgenomen maatregelen kan meedelen.]4
   De Mestbank kan de betrokkene uitnodigen om de voorlopige resultaten van de doorlichting en in voorkomend geval de voorgenomen maatregelen, te bespreken. De Mestbank beslist vervolgens, in voorkomend geval rekening houdend met de aspecten die tijdens de bespreking met betrokkene werden aangehaald [4 en met de opmerkingen die de betrokkene over de voorgenomen maatregelen heeft meegedeeld, vermeld in het tweede lid,]4 welke maatregelen worden opgelegd.
   § 2. Als de Mestbank, in het kader van een doorlichting, vermoedt dat de gegevens, vermeld op de aangifte, vermeld in artikel 23, of vermeld op de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen, niet correct zijn, kan ze de betrokkene hiermee confronteren en extra stavingsstukken en gegevens vragen bij de betrokkene of bij derden die over nuttige gegevens beschikken.
   De Mestbank kan, op basis van al de bekomen gegevens, de aangiftegegevens, zoals onder meer de gemiddelde veebezetting, of de gegevens, vermeld op de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen, corrigeren.
  [3 Als de Mestbank de gemiddelde veebezetting als vermeld in het tweede lid corrigeert, wordt, per diercategorie, voor het bepalen van de uitscheiding van de dieren die de landbouwer te weinig had aangegeven, gebruikgemaakt van het forfaitaire stelsel, vermeld in artikel 27.]3
   § 3. Als de Mestbank, in het kader van een doorlichting, vermoedt dat voor een exploitatie of een uitbating, in de aangifte, vermeld in artikel 23, of op een van de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen, een mestsamenstelling wordt vermeld die niet representatief is, kan de Mestbank een andere mestsamenstelling opleggen voor één of meerdere van de volgende gevallen:
   1° voor toepassing in de aangifte, vermeld in artikel 23;
   2° voor toepassing op alle of bepaalde van de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, die de aanvoer of afvoer naar de betreffende exploitatie of uitbating regelen. Deze andere mestsamenstelling kan enkel naar de toekomst uitwerking hebben;
   3° voor de gehele of gedeeltelijke herrekening van de aanvoer of de afvoer.
   § 4. Als de Mestbank, in het kader van een doorlichting, op basis van de gegevens, vermeld op de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, vaststelt dat er vanuit een bepaalde exploitatie of uitbating voor een bepaalde mestsoort meer afvoer is van deze mestsoort dan er op basis van de gegevens uit de aangifte, vermeld in artikel 23, en uit de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, aanwezig is op deze exploitatie of uitbating, dan kan de afvoer van deze mestsoort voor de betreffende exploitatie of uitbating beperkt worden tot de hoeveelheid die op deze exploitatie of uitbating aanwezig was.
   Voor het bepalen van de hoeveelheid die van een bepaalde mestsoort op een exploitatie of uitbating aanwezig was, wordt rekening gehouden met de hoeveelheden van deze mestsoort die, op basis van de gegevens uit de aangifte, vermeld in artikel 23, en uit de documenten, vermeld in hoofdstuk XI, in voorkomend geval na aanpassing van de gegevens overeenkomstig paragraaf 3 of 4, naar de betrokken exploitatie of uitbating aangevoerd werden en op de betrokken exploitatie of uitbating geproduceerd of opgeslagen werden.
   § 5. De Mestbank kan een bijkomende mestverwerkingsplicht opleggen, aan het bedrijf waarvoor in het kader van een doorlichting is gebleken dat in de aangifte, vermeld in artikel 23, een te lage gemiddelde veebezetting is vermeld. De bijkomende mestverwerkingsplicht is van toepassing in het jaar volgend op het jaar waarin het bedrijf een administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, heeft gekregen, die onder meer het gevolg was van het vermelden van een te lage gemiddelde veebezetting in de aangifte.
   Als er een bijkomende mestverwerkingsplicht opgelegd wordt, moet het bedrijf 125 % verwerken van de netto dierlijke stikstofproductie die niet aangegeven werd.
   Om aan deze bijkomende mestverwerkingsplicht te voldoen, moet het bedrijf mestverwerkingscertificaten verkrijgen. Deze mestverwerkingscertificaten zijn afgeleverd voor mest die in dat productiejaar verwerkt werd. De verwerking moet gebeuren met dierlijke mest, geproduceerd op het eigen bedrijf, tenzij de volledige bedrijfseigen productie reeds verwerkt wordt. In voorkomend geval mag de verwerking betrekking hebben op dierlijke mest afkomstig van een ander bedrijf.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
   § 6. Als een bedrijf, na een doorlichting, een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, opgelegd heeft gekregen, en binnen de vijf jaar na de oplegging van deze boete, na een nieuwe doorlichting, terug een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, opgelegd krijgt voor haar activiteiten in een ander jaar, kunnen één of meerdere van de volgende maatregelen opgelegd worden:
   1° een gehele of gedeeltelijke reductie van de nutriëntenemissierechten waarover de betrokken landbouwer beschikt;
   2° een gehele of gedeeltelijke reductie van de hoeveelheid nutriënten die op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
   De reducties, vermeld in het eerste lid, zijn hetzij tijdelijk, voor één of meerdere kalenderjaren, hetzij permanent. De hoogte van de reducties, de keuze om één van beide of beide reducties tegelijk op te leggen, en de beslissing aangaande het permanente of tijdelijke karakter van de reducties, gebeurt proportioneel, rekening houdend met de ernst van de betreffende inbreuken als vermeld in het eerste lid.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.
   § 7. De betrokkene wordt met een [3 beveiligde zending]3 op de hoogte gebracht van het opleggen van maatregelen als vermeld in paragraaf 1, van het corrigeren van de [2 gegevens]2 als vermeld in paragraaf 2, van het opleggen van een andere mestsamenstelling als vermeld in paragraaf 3, van het opleggen van een beperking van de afvoer als vermeld in paragraaf 4, van het opleggen van een bijkomende mestverwerking als vermeld in paragraaf 5, en van het opleggen van een reductie, vermeld in paragraaf 6.
  [3 Binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving via de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, kan de betrokkene per beveiligde zending bezwaar indienen. Dit bezwaar is gericht aan de ambtenaren, vermeld in artikel 67, § 1.]3
   De behandeling van dit bezwaar gebeurt overeenkomstig de bepalingen van artikel 67, § 2 en § 3.
   De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
  [4 Tegen de beslissing over het bezwaar kan op straffe van verval binnen zestig dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing beroep aangetekend worden bij de rechtbank van eerste aanleg, zetelend zoals in kortgeding, die oordeelt met volle rechtsmacht. Dat beroep schorst de aangevochten beslissing niet.]4
   § 8. De Vlaamse Regering kan een regeling uitwerken zodat bij een overdracht, een overname, een opsplitsing of een wijziging van de bedrijfsstructuur van een bedrijf of een uitbating, waaraan maatregelen, vermeld in paragraaf 1, een bijkomende mestverwerkingsplicht, vermeld in paragraaf 5, of een reductie, vermeld in paragraaf 6, zijn opgelegd, deze maatregelen, bijkomende mestverwerkingsplicht of reducties, ofwel aan beide bedrijven of uitbatingen toegekend worden, ofwel verdeeld worden tussen beide bedrijven of uitbatingen.
   § 9. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.]1
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 37, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2017-06-30/08, art. 78, 015; Inwerkingtreding : 17-07-2017>
[3]  <DVR 2019-05-24/05, art. 23, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[4]  <DVR 2024-03-29/23, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 23-04-2024>
Art.63. [1 § 1er. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à chaque agriculteur qui n'a pas écoulé les fertilisants conformément aux dispositions du présent décret.
   Le nombre de fertilisants qui n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du présent décret, est la somme du nombre de kg d'azote qui n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 1° et du nombre de kg de P2O5 que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 2°.
   La hauteur de l'amende administrative varie selon le type de lisier qui n'a pas été écoulé correctement. L'amende administrative s'élève à :
   1° 5 euros pour chaque kg de P2O5 ou N en provenance de lisiers bovins produit sur l'entreprise que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret ;
   2° 2 euros pour chaque kg de P2O5 ou N en provenance de lisiers bovins produit sur l'entreprise que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret ;
   3° 3 euros pour chaque kg de P2O5 ou N en provenance de lisiers porcins produit sur l'entreprise que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret ;
   4° 0,4 euros pour chaque kg de P2O5 ou N en provenance de fumier de volaille produit sur l'entreprise que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret ;
   5° 2,5 euros pour chaque kg de P2O5 ou N en provenance d'autres engrais que ceux visés sous 1° à 4° inclus, produit sur l'entreprise, que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret ;
   6° 2 euros pour chaque kg de P2O5 ou N non produit sur l'entreprise que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret.
   Lorsqu'il ne ressort pas clairement de l'audit quel type de lisier, tel que visé à l'alinéa trois, n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du présent décret, la partie du nombre de kg d'azote qui n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 1° et la partie du nombre de kg de P2O5 que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 2°, dont il n'est pas clair de quel type d'engrais, tel que visé à l'alinéa trois, elles proviennent, sont assignées à un ou à plusieurs des types d'engrais, tels que visés à l'alinéa trois.
   Pour l'assignation à un type d'engrais, tel que visé à l'alinéa trois, un bilan est dressé pour chaque type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 1° à 5° inclus, pour respectivement le N et le P2O5, dans lequel la production calculée d'effluents d'élevage, exprimée en respectivement kg de P2O5 et en kg de N, de ce type d'engrais est [3 augmentée]3 de la différence d'entreposage, exprimée respectivement en kg de P2O5 et en kg de N, de ce type d'engrais, et de l'apport net de ce type d'engrais, exprimé respectivement en kg de P2O5 et en kg de N, étant entendu que l'apport net est de zéro au maximum. Ainsi, on obtient deux bilans lisiers bovins, deux bilans lisiers bovins - effluents autres que des lisiers, deux bilans lisiers porcins, deux bilans fumier de volaille et deux bilans d'autres engrais, exprimés en respectivement kg de P2O5 et en kg de N. Lorsque le résultat d'un bilan est inférieur à zéro, il est assimilé à zéro. [3 La différence d'entreposage et l'apport net sont déterminés conformément à l'article 62bis.]3
   La partie du nombre de kg d'azote qui n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 1° et la partie du nombre de kg de P2O5 que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 2°, dont il n'est pas clair de quel type d'engrais, tel que visé à l'alinéa trois, elles proviennent, sont assignées à un ou à plusieurs des types d'engrais, tels que visés à l'alinéa trois, dans l'ordre suivant :
   1° d'abord au type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 1°, pour le nombre de kg de P2O5, respectivement kg de N, qui est le résultat du bilan de lisiers bovins. Le cas échéant, le nombre de kg de P2O5, respectivement de kg de N, qui est le résultat du bilan de lisiers bovins, est réduit avec le nombre de kg de lisiers bovins, exprimés en kg de P2O5 respectivement en kg de N, que l'audit avait révélé comme n'ayant pas été écoulés correctement ;
   2° ensuite au type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 3°, pour le nombre de kg de P2O5, respectivement kg de N, qui est le résultat du bilan de lisiers porcins. Le cas échéant, le nombre de kg de P2O5, respectivement de kg de N, qui est le résultat du bilan de lisiers porcins, est réduit avec le nombre de kg de lisiers porcins, exprimés en kg de P2O5 respectivement en kg de N, que l'audit avait révélé comme n'ayant pas été écoulés correctement ;
   3° ensuite au type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 5°, pour le nombre de kg de P2O5, respectivement kg de N, qui est le résultat du bilan d'autres lisiers. Le cas échéant, le nombre de kg de P2O5, respectivement de kg de N, qui est le résultat du bilan d'autres lisiers, est réduit avec le nombre de kg de lisiers, autres que ceux visés à l'alinéa trois, 1° à 4° inclus, exprimés en kg de P2O5 respectivement en kg de N, que l'audit avait révélé comme n'ayant pas été écoulés correctement ;
   4° ensuite au type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 2°, pour le nombre de kg de P2O5, respectivement kg de N, qui est le résultat du bilan lisiers bovins-effluents autres que des lisiers. Le cas échéant, le nombre de kg de P2O5, respectivement de kg de N, qui est le résultat du bilan lisiers bovins-effluents autres que des lisiers, est réduit avec le nombre de kg de lisiers bovins-effluents autres que des lisiers, exprimés en kg de P2O5 respectivement en kg de N, que l'audit avait révélé comme n'ayant pas été écoulés correctement ;
   5° enfin au type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 5°, pour le nombre de kg de P2O5, respectivement kg de N, qui est le résultat du bilan de fumier de volaille. Le cas échéant, le nombre de kg de P2O5, respectivement de kg de N, qui est le résultat du bilan de fumier de volaille, est réduit avec le nombre de kg de fumier de volaille, exprimé en kg de P2O5 respectivement en kg de N, que l'audit avait révélé comme n'ayant pas été écoulé correctement ;
   Si après l'assignation, visée à l'alinéa six, 5°, le nombre de fertilisants qui n'a pas été écoulés conformément au présent décret, comme visé à l'alinéa deux, n'a pas encore été entièrement assigné à un ou à plusieurs types d'engrais, tels que visés à l'alinéa trois, le nombre de kg de P2O5 respectivement de kg de N qui n'a pas encore été assigné, est assigné au type d'engrais visé à l'alinéa trois, 6°.
   En cas de répétition d'une infraction dans les 5 années suivant l'imposition par [4 envoi sécurisé]4, telle que visée à l'article 64, § 1er, deuxième alinéa, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative, calculé conformément au présent paragraphe, est [5 augmenté de 50 %]5.
   § 2. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à chaque agriculteur qui élève en moyenne et sur une base annuelle plus d'animaux sur son entreprise que ne l'autorisent les droits d'émission d'éléments fertilisants accordés et les droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires pour cette espèce animale sur une base annuelle, pour les animaux pour lesquels l'agriculteur ne dispose pas de droits d'émission d'éléments fertilisants.
   L'amende administrative est calculée selon la formule suivante :
   NER-D2 - NER-D1 x 1 euro = AGNER-D1 ;
   où :
   NER-D2 = la somme des produits du nombre d'animaux élevés par catégorie d'animaux multipliée par les valeurs NER-D et TNER-D par catégorie d'animaux du tableau prévu à l'article 30, § 3 ;
   NER-D1 = la somme du NER-D et du TNER-D accordés à l'agriculteur sur la base des articles 30, 32, 34 et 36, diminuée de la somme des droits d'émission d'éléments fertilisants annulés ou réduits conformément aux articles 29, 31, 34, 37, 40, 47 et 62 ;
   AGNER-D1 = l'amende administrative.
   En cas de répétition d'une infraction, telle que visée à l'alinéa premier, dans les cinq années suivant l'imposition par [4 envoi sécurisé]4, telle que visée à l'article 64, § 1er, alinéa deux, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative s'élève à :
   NER-D2 - NER-D1 x 2 euros = AGNER-D2 ;
   AGNER-D2 = l'amende administrative pour une deuxième infraction ou une infraction suivante.
   L'agriculteur peut demander la suspension du recouvrement de l'amende conformément à la procédure telle que visée aux articles 67 et 68. Il doit à cette fin s'engager, en vue de remettre son bilan d'exploitation à l'équilibre dans une période de deux années, à diminuer son cheptel dans l'année de production suivante de sorte que les droits d'émission d'éléments fertilisants en excès soient compensés sur les deux années de production. L'amende reste dans ce cas suspendue jusqu'à ce que la "Mestbank" ait vérifié s'il a été satisfait à cet engagement.
   Si cet engagement ne semble pas être rempli, l'amende administrative s'assimile à l'AGNER-D2 sur la base du NER-D avec lequel les droits d'émission d'éléments fertilisants ont été dépassés sur la période des deux années de production consécutives. En outre, l'agriculteur ne peut plus solliciter la procédure de suspension du paiement de l'amende telle que visée à l'alinéa quatre pour l'année de production pour laquelle il s'était engagé à diminuer le cheptel.
   Si cet engagement semble être rempli, l'amende imposée est définitivement supprimée.
   En cas de répétition d'une infraction, telle que visée à l'alinéa premier, dans les cinq années suivant l'imposition par [4 envoi sécurisé]4, telle que visée à l'article 64, § 1er, alinéa deux, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, l'amende supprimée définitivement est toutefois prise en considération et l'amende administrative est par conséquent égale à AGNER-D2.
   § 3. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à l'entreprise qui ne satisfait pas à l'obligation de traitement du lisier, visée à l'article 29, au traitement de 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants, tel que visé à l'article 34, § 1er, 1°, alinéa deux [6 tel que modifié en dernier lieu par le décret du 24 mai 2019,]6 ou à l'obligation supplémentaire de traitement du lisier, visée à l'article 62, § 5.
   Cette amende administrative est de 2 euros par kg d'azote, qui n'a pas été traité conformément à l'article 29.
   En cas de constatation d'une deuxième infraction et d'une infraction suivante dans les cinq années après l'année dans laquelle une infraction antérieure, telle que visée à l'alinéa premier, a été commise, l'amende administrative est de 4 euros par kg d'azote.
   § 4. A charge du producteur, du distributeur, de l'importateur ou de l'exportateur d'autres engrais, de l'exploitant d'un point d'apport du lisier, d'une unité de traitement ou de transformation, du transporteur d'engrais agréé ou du producteur, du distributeur, de l'importateur ou de l'exportateur d'engrais chimiques, qui n'ont pas écoulé ou exporté les engrais produits, vendus ou transférés par leurs soins conformément aux dispositions du présent décret et des ses arrêtés d'exécution, il est imposé une amende administrative de 5 euros par kg de N et de 5 euros par kg de P2O5, qui selon le calcul, réalisé conformément à l'article 62bis, § 12 n'ont pas été écoulés conformément aux dispositions du présent décret.
   En cas de répétition d'une infraction dans les 5 années suivant l'imposition par [4 [4 envoi sécurisé]4]4, telle que visée à l'article 64, § 1er, deuxième alinéa, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative, calculé conformément aux alinéas précédents, est [5 augmenté de 50 %]5.
   § 5. [4 Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à toute personne chez qui il a été constaté lors d'un constat sur les lieux qu'elle épand ou fait épandre plus d'engrais sur une parcelle que la quantité autorisée conformément aux dispositions du présent décret.
   L'amende administrative s'élève à 600 euros, multipliés par le nombre d'hectares de surfaces agricoles sur lesquelles plus d'engrais ont été épandus que la quantité autorisée conformément aux dispositions du présent décret, étant entendu que l'amende administrative s'élève toujours à 600 euros au minimum.
   Par dérogation à l'alinéa 2 et dans le cas où l'on a seulement épandu ou fait épandre sur la parcelle plus d'engrais que la quantité autorisée conformément aux articles 16, 41bis et 41ter du présent décret, l'amende administrative est calculée en multipliant par 300 le nombre d'hectares de surfaces agricoles sur lesquelles plus d'engrais ont été épandus que la quantité autorisée conformément aux dispositions des articles 16, 41bis et 41ter, étant entendu que l'amende administrative s'élève toujours à 300 euros au minimum.
   Les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont [5 augmenté de 50 %]5 si dans les 5 ans précédant l'imposition, par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, une amende administrative a été imposée pour avoir épandu ou fait épandre plus d'engrais que la quantité autorisée conformément aux dispositions du présent décret.]4
   § 6. [4 Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à tout déclarant, tel que visé à l'article 23, qui n'a pas introduit la déclaration ou qui a dépassé le délai.
   Le montant de l'amende administrative s'élève à 250 euros, dont 200 euros avec report. Le report, d'un montant de 200 euros, prend fin de plein droit si le déclarant n'a pas respecté l'une des deux conditions ci-dessous :
   1° le déclarant a introduit la déclaration dans le délai, tel que visé à l'alinéa 3 ;
   2° les 50 euros imposés sans report ont été payés dans le délai, tel que visé à l'alinéa 3.
   Afin d'éviter que le report d'un montant de 200 euros ne vienne à échéance, le déclarant doit avoir introduit la déclaration au plus tard le 15 avril de l'année de déclaration concernée, étant entendu que :
   1° si l'amende concerne l'omission d'introduire la demande unique, la déclaration doit être introduite au plus tard le 21 mai de l'année de production concernée ;
   2° si le délai dont dispose le déclarant pour introduire la déclaration est inférieur à quinze jours civils, à partir de la notification de l'amende administrative par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, le délai est alors prolongé jusqu'au quinzième jour calendrier à compter de la date de notification de l'amende administrative par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2.
   Si le déclarant a satisfait aux conditions, telles que visées aux alinéas 2 et 3, le report de 200 euros est converti de plein droit en annulation et l'amende administrative est limitée aux 50 euros infligés sans report.
   L'amende administrative est imposée par déclaration non introduite ou au-delà du délai, étant entendu que la demande unique est considérée comme une déclaration distincte.
   Si dans les cinq ans précédant l'imposition par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe, une amende administrative a été infligée au déclarant concerné en application du présent décret pour introduction tardive, erronée ou pour l'absence d'introduction de la déclaration, l'amende administrative s'élève à 500 euros et est entièrement infligée sans report.]4
   § 7. [4 Sans préjudice des articles 71 et 72, une amende administrative est infligée à tout déclarant, tel que visé à l'article 23, qui a introduit la déclaration de manière erronée.
   L'amende administrative s'élève à 250 euros par donnée de la déclaration indiquée de manière erronée dans la déclaration ou qui n'a erronément pas été mentionnée dans la déclaration, étant entendu que l'amende administrative s'élève à maximum 1.000 euros par déclaration et que la demande unique est considérée comme une déclaration distincte.
   Les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont [5 augmenté de 50 %]5 si dans les 5 ans précédant l'imposition, par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, une amende administrative a été imposée au déclarant concerné en application du présent décret pour introduction tardive, erronée ou pour l'absence d'introduction de la déclaration.]4
   § 8. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à l'agriculteur, visé à l'article 26, alinéa deux, qui n'applique pas le régime de bilan nutritif, tel que visé à l'article 26, pour une ou pour plusieurs exploitations et pour une ou pour plusieurs catégories d'animaux de l'espèce animale porcs ou qui l'applique mais ne peut pas produire le bilan d'éléments fertilisants et les pièces justificatives afférentes à ce bilan.
   L'amende administrative s'élève à 1 euro, multiplié par la densité moyenne du bétail du nombre d'animaux de l'espèce animale porcs, qui ont été élevés sur l'exploitation ou les exploitations concernées durant cette année.
   En cas de répétition d'une infraction dans les 5 années suivant l'imposition par [4 envoi sécurisé]4, telle que visée à l'article 64, § 1er, deuxième alinéa, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative s'élève à 2 euros, multipliés avec la densité moyenne du bétail du nombre d'animaux de l'espèce animale porcs, qui ont été élevés sur l'exploitation ou les exploitations concernées durant cette année.
   § 9. [4 Une amende administrative est imposée à charge de tout personne qui, en application du présent décret et ses arrêtés d'exécution, doit faire procéder à un prélèvement d'échantillon ou à une analyse et qui ne fait pas procéder ou ne fait pas procéder correctement à ce prélèvement d'échantillon ou à cette analyse.
   L'amende administrative s'élève à :
   1° 150 euros par évaluation des résidus de nitrates non effectuée ou non effectuée correctement ;
   2° 250 euros par prélèvement d'échantillon ou analyse, autre qu'une évaluation des résidus de nitrates, non effectué ou non effectué correctement.
   Les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont [5 augmenté de 50 %]5 si dans les 5 ans précédant l'imposition, par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, une amende administrative a été imposée en application du présent décret pour ne pas avoir fait procéder ou fait procéder correctement à un prélèvement d'échantillon ou à une analyse.]4
   § 10. [4 Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative :
   1° de 250 euros est infligée à toute personne qui ne tient pas ou tient de façon incorrecte un registre, tel que visé à l'article 24, § 1, § 5 ou § 6 ;
   2° de 250 euros est infligée à l'exploitant d'un point de rassemblement d'engrais, qui ne tient pas ou tient de façon incorrecte un registre, tel que visé à l'article 24, § 3 ;
   3° de 2.500 euros est infligée à l'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation qui ne tient pas ou tient de façon incorrecte un registre, tel que visé à l'article 24, § 3, ou dont le registre, conformément aux dispositions de l'article 24, § 3, alinéa 2, n'a pas été étayé ou pas correctement étayé ;
   4° de 2.500 euros est infligée à toute personne qui ne tient pas ou tient de façon incorrecte un registre, tel que visé à l'article 24, § 2 ;
   5° de 250 euros est infligée à toute personne qui ne tient pas ou ne tient pas correctement les bilans et les pièces justificatives y afférentes, telles que visés à l'article 26, § 3 ;
   6° de 250 euros est infligée par pièce justificative, autre qu'une pièce justificative telle que visée au point 4° de la déclaration, telle que visée à l'article 23, ou d'un registre, tel que visé à l'article 24 non tenu ou non tenu correctement, étant entendu qu'en ce qui concerne les pièces justificatives relatives à une déclaration, l'amende administrative s'élève au maximum à 1.000 euros par déclaration et que la demande unique est considérée comme une déclaration distincte.
   Les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont [5 augmenté de 50 %]5 si dans les 5 ans précédant l'imposition, par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, une amende administrative a été imposée en application du présent décret pour ne pas avoir conservé ou ne pas avoir conservé correctement une ou plusieurs pièces justificatives telles que visées à l'alinéa 1er.]4
   § 11.[6 Sans préjudice des articles 71 et 72, une amende administrative est infligée à tout agriculteur qui ne procède pas à une notification valable telle que visée à l'article 34, § 1er, alinéa 9.
   L'amende administrative visée à l'alinéa 1er est calculée selon la formule suivante :
   X : [(le nombre de NER-Dred multiplié par 2) multiplié par M] et divisé par 365 ;
   où :
   X = le montant de l'amende administrative, exprimé en euros ;
   NER-Dred : le nombre NER-D qui aurait été réduit par l'application de l'article 34, § 1er, si la notification visée à l'article 34, § 1er, alinéa 9, avait été faite ;
   M : le nombre de jours calendrier entre la date du changement d'associés, d'actionnaires ou de directeurs et la date à laquelle la Banque d'engrais a effectivement annulé les droits d'émission d'éléments fertilisants repris. " ;
   3° il est ajouté un paragraphe 18, rédigé comme suit :
   " § 18. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est infligée à tout exploitant d'une unité de traitement qui ne s'acquitte pas des obligations visées à l'article 24, § 7.
   Le montant de l'amende s'élève à :
   1° 10 000 euros par année calendaire pour laquelle la Banque d'engrais ne dispose pas d'un aperçu correct tel que visé à l'article 24, § 7, alinéa 2 ;
   2° 5 000 euros par année calendaire pour laquelle l'exploitant de l'unité de traitement ne dispose pas de relevés corrects des émissions d'ammoniac de son exploitation, majorés de 2 500 euros par année calendrier et par dispositif de mesure manquant ou ne fonctionnant pas correctement.
   En cas de récidive dans les cinq ans suivant l'imposition, par envoi sécurisé tel que visé à l'article 64, § 1er, alinéa 2, de l'amende administrative prévue au présent paragraphe, l'amende administrative calculée conformément à l'alinéa 2 est doublée.]6.
   § 12. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à tout un chacun qui, soit en tant que fournisseur, soit en tant que receveur, soit en tant que transporteur, soit en tant que prestataire de services AGR-GPS, soit dans n'importe quelle autre capacité, est associé à un transport d'engrais et est l'auteur d'une grave infraction aux dispositions reprises dans le Décret sur les engrais et ses arrêtés d'exécution relatives à la transportation et à l'utilisation d'engrais.
   Les personnes suivantes commettent une grave infraction aux dispositions reprises dans le Décret sur les engrais et ses arrêtés d'exécution relatives à la transportation et à l'utilisation d'engrais, visées à l'alinéa premier :
   1° les deux exploitants associés à une mise en pension pour laquelle aucun contrat de mise en pension, tel que visé à l'article 47, § 1er, n'a été établi ;
   2° le transporteur d'engrais agréé qui fait une notification fautive du transport après le transport ou une décommande fautive ou qui, au soixantième jour après le jour où, conformément aux dispositions du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, une notification postérieure ou une décommande d'un transport doit au plus tard avoir eu lieu, n'a pas encore effectué de notification postérieure ou de décommande ;
   3° l'expéditeur agréé qui fait une notification fautive du transport après le transport ou une décommande fautive ou qui, au soixantième jour après le jour où, conformément aux dispositions du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, une notification postérieure ou une décommande d'un transport doit au plus tard avoir eu lieu, n'a pas encore effectué de notification postérieure ou de décommande ;
   4° l'agriculteur qui fait une notification fautive d'un transport, visé à l'article 52, 2°, a) après le transport ou une décommande fautive ou qui, au soixantième jour après le jour où, conformément aux dispositions du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, une notification postérieure ou une décommande d'un transport doit au plus tard avoir eu lieu, n'a pas encore effectué de notification postérieure ou de décommande ;
   5° le fournisseur et le preneur d'un transport, tel que visé à l'article 49, § 1er, alinéa premier, f) et g), qui fait une notification fautive d'un transport, après le transport ou une décommande fautive ou qui, au soixantième jour après le jour où, conformément aux dispositions du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, une notification postérieure ou une décommande d'un transport doit au plus tard avoir eu lieu, n'a pas encore effectué de notification postérieure ou de décommande ;
   6° le transporteur d'engrais qui transporte des engrais sans que les documents requis par le présent décret et ses arrêtés d'exécution aient été établis ou sans que le transport ait été notifié à la "Mestbank" avant le transport ;
   7° le fournisseur et le preneur d'un transport, tel que visé à l'article 49, § 1er, alinéa premier, b) jusqu'à g) compris, pour lequel les documents requis par le présent décret et ses arrêtés d'exécution n'ont pas été établis ou pour lequel l'accord, visé à l'article 49, § 1er, alinéa deux, 1° n'a pas été notifié à la "Mestbank" préalablement au transport ;
   8° l'expéditeur agréé qui offre des engrais sans que les documents requis par le présent décret et ses arrêtés d'exécution aient été établis ou sans que le transport ait été notifié à la "Mestbank" avant le transport ;
   9° le fournisseur ou le preneur, qui ne ressortit pas au champ d'application de 7° ou 8°, qui offre ou reçoit des engrais et qui au moment de l'offre ou de la réception savait ou était censé savoir que les documents requis par le présent décret et ses arrêtés d'exécution n'avaient pas été établis ou que le transport n'avait pas été notifié à la "Mestbank" préalablement au transport ;
   10° le transporteur d'engrais agréé qui effectue un transport pour lequel un système de positionnement en ligne doit être utilisé et lors duquel :
   a) soit aucun système de positionnement en ligne n'est utilisé ;
   b) soit le système de positionnement en ligne n'est pas utilisé ou n'est pas utilisé correctement au détriment de la traçabilité du transport [4 via un système de positionnement en ligne]4 ;
   11° le prestataire de services AGR-GPS qui ne transmet pas ou ne transmet pas correctement les données du système de positionnement en ligne à la "Mestbank" ;
   12° le fournisseur respectivement le preneur qui était obligé d'appliquer une méthode spécifique pour la détermination de la composition des engrais offerts respectivement pris, comme mentionné à l'article 59 et à charge de qui un document de transport sur lequel il est mentionné, soit comme fournisseur, soit comme preneur, démontre que la composition d'engrais mentionnée n'a pas été déterminée sur la base de cette méthode ;
   13° le transporteur d'engrais qui effectue un transport qui savait ou était censé savoir que pour ce transport la composition d'engrais devait être déterminée sur la base d'une méthode spécifique et qui détermine la composition d'engrais visée non pas sur la base de cette méthode, comme l'indique le document de transport concerné ;
   14° le fournisseur ou le preneur qui fait mentionner sur un document de transport sur lequel il est mentionné soit comme fournisseur, soit comme preneur, une composition d'engrais basée sur une analyse non valide ;
   15° le transporteur d'engrais qui effectue un transport dont le document de transport annexe mentionne une composition d'engrais basée sur une analyse, dont il savait ou était censé savoir qu'elle n'était pas valide ;
   16° le fournisseur et le preneur d'un transport, tel que visé à l'article 49, § 1er, alinéa premier, b) à g) compris, qui transportent ou font transporter des engrais au moyen d'un véhicule tracteur dont ni le fournisseur ni le preneur sont le propriétaire;
  [3 17° le transporteur d'engrais qui transporte des engrais sans disposer d'un agrément en tant que transporteur d'engrais agréé alors que le transport en question doit être exécuté par un transporteur d'engrais agréé ;
   18° le transporteur d'engrais agréé qui transporte des engrais dans un véhicule non repris dans son agrément;]3
  [4 19° le fournisseur qui transfère des engrais de son exploitation à un transformateur d'engrais à proximité et qui n'a pas établi ou pas établi correctement ou qui n'a pas remis à temps à la Mestbank le document de transfert, tel que visé à l'article 47, § 5 ;
   20° le fournisseur et le preneur d'un transport qui, conformément à l'article 49, § 1, alinéa 2, 5°, doit être effectué à l'aide d'un véhicule tracteur équipé d'un système AGR-GPS et dans lequel le système AGR-GPS doit être utilisé durant le transport, et qui soit ne transportent pas ou ne font pas transporter les engrais à l'aide d'un véhicule tracteur équipé d'un système AGR-GPS, soit n'utilisent pas ou n'utilisent pas correctement, ou ne font pas utiliser, le système AGR-GPS pendant le transport.]4
  [5 Aux fins du présent paragraphe, la défaillance du système AGR-GPS n'est pas assimilée au fait de ne pas utiliser, de ne pas utiliser correctement ou de ne pas faire utiliser correctement, visés à l'alinéa 2, 20°.]5
  [4 Cette amende administrative s'élève à 100 euros par chargement et par infraction commise, telle que visée à l'alinéa 2, étant entendu que :
   1° pour les infractions visées à l'alinéa 2, 1°, 6° à 9°, 10°, a), 16°, 19° et 20° inclus, l'amende administrative s'élève à 400 euros par document ;
   2° l'amende administrative par document de transport est limitée au maximum à 400 euros.]4
  [3 Par dérogation à l'alinéa 3, l'amende administrative s'élève, par chargement et par infraction, à :
   1° 2500 euros pour l'infraction visée à l'alinéa 2, 17° ;
   2° 800 euros pour l'infraction visée à l'alinéa 2, 18°.]3
   En cas de répétition d'une infraction dans les 5 années suivant l'imposition de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative, calculé conformément [3 aux alinéas 3 et 4]3, est [5 augmenté de 50 %]5.
   § 13. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à tout un chacun qui, soit en tant que fournisseur, soit en tant que receveur, soit en tant que transporteur, soit en tant que prestataire de services AGR-GPS, soit dans n'importe quelle autre capacité, est associé à un transport d'engrais et est l'auteur dans cette capacité d'une infraction légère aux dispositions reprises dans le Décret sur les engrais et ses arrêtés d'exécution relatives à la transportation et à l'utilisation d'engrais.
   Toute infraction aux dispositions reprises dans le Décret sur les engrais et ses arrêtés d'exécution relatives à la transportation et à l'utilisation d'engrais, qui n'est pas mentionnée au paragraphe 12, alinéa deux, est considérée comme une infraction légère aux dispositions reprises dans le Décret sur les engrais et ses arrêtés d'exécution relatives à la transportation et à l'utilisation d'engrais.
   Cette amende administrative s'élève à 50 euros par chargement et par infraction commise, telle que visée à l'alinéa premier, étant donné que l'amende administrative par document de transport est limitée à au maximum 200 euros.
   En cas de répétition d'une infraction dans les deux années suivant l'imposition de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative, calculé conformément à l'alinéa trois, est [5 augmenté de 50 %]5.]1
  [4 § 14. Sans préjudice des dispositions de l'article 71 et 72, une amende administrative est infligée à l'agriculteur qui, pendant une année calendaire donnée, doit semer des cultures pièges et les maintenir durant une certaine période, conformément à l'article 14, § 3, § 8 ou § 9, et qui n'a pas ou pas totalement respecté cette disposition [5 et à l'agriculteur qui dans une année civile donnée, sous réserve du respect d'une ou plusieurs mesures équivalentes, visées à l'article 14, § 5, est exempté de la mesure, visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, et ne respecte pas les mesures équivalentes en question.]5
   L'amende administrative, telle que visée à l'alinéa 1er, s'élève à 250 euros par hectare, pour le nombre d'hectares pour lesquels, au cours d'une année calendaire donnée, l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 3, § 4, alinéa 1er, 3°, ou § 9, n'a pas été respectée. [5 Pour l'agriculteur qui, au cours d'une année civile donnée, sous réserve du respect d'une ou plusieurs mesures équivalentes visées à l'article 14, § 5, est exempté de la mesure visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, et ne respecte pas les mesures équivalentes en question, le nombre d'hectares pour lesquels l'obligation visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, n'est pas respectée au cours d'une année civile donnée est calculé en réduisant le poids de la mesure visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, par le poids des mesures équivalentes que l'agriculteur a correctement appliquées.Le résultat est ensuite divisé par le poids attribué à 1 hectare de culture dérobée dans le cadre de l'obligation visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°. Le résultat de cette division est le nombre d'hectares pour lesquels l'obligation visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3° n'a pas été respectée au cours d'une année civile donnée. ]5
   Si dans les cinq ans précédant l'imposition par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe, une amende administrative a été infligée à l'agriculteur en application du présent décret pour manque ou insuffisance d'ensemencement ou de maintien d'une culture piège ou pour non-respect de mesures équivalentes, l'amende administrative, par dérogation à l'alinéa 2, est calculée en multipliant le nombre Z par :
   1° 250 euros par hectare, pour le nombre d'hectares situés en type de zone 1, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 3, n'a pas été respectée ;
   2° 500 euros par hectare, pour la première tranche du nombre d'hectares situés en type de zone 2 et 3, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée ;
   3° 750 euros par hectare, pour la deuxième tranche du nombre d'hectares situés en type de zone 2 et 3, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée ;
   4° 1.500 euros par hectare, pour la troisième tranche du nombre d'hectares situés en type de zone 2 et 3, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée.
   Aux fins de l'application du présent paragraphe, on entend par nombre Z : le nombre de fois où une amende administrative a été infligée à l'agriculteur concerné, en application du présent décret, pour manque ou insuffisance d'ensemencement ou de maintien d'une culture piège ou pour non-respect de mesures équivalentes, pendant les cinq ans précédant l'imposition de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe.
   Pour l'application de l'alinéa 3, le nombre d'hectares, situés en type de zone 2 ou 3, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, est calculé en soustrayant de la superficie but de l'agriculteur concerné pendant l'année concernée, exprimée en hectare, conformément à l'article 14, § 8, la superficie réalisée de l'agriculteur en question pendant l'année en question, telle que visée à l'article 14, § 8, alinéa 8. Le nombre d'hectares situés en type de zone 2 ou 3 pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, est ensuite attribué comme suit à une ou plusieurs tranches telles que visées à l'alinéa 3 :
   1° tout d'abord à la première tranche, pour un nombre d'hectares au maximum égal à 15% de la superficie but de l'agriculteur concerné pendant l'année concernée, exprimée en hectare tel que visé à l'article 14, § 8 ;
   2° si, après l'attribution, telle que visée au point 1°, tous les hectares situés en type de zone 2 ou 3 pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, n'ont pas été attribués, les hectares restants, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, sont ensuite attribués à la deuxième tranche, pour un nombre d'hectares au maximum égal à 20% de la superficie but de l'agriculteur concerné pendant l'année concernée, exprimée en hectare tel que visé à l'article 14, § 8 ;
   3° si, après les attributions, telles que visées aux points 1° et 2°, tous les hectares situés en type de zone 2 ou 3 pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, n'ont pas été attribués, les hectares restants, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, sont ensuite attribués à la troisième tranche.
  [5 Aux fins de l'alinéa 3, pour l'agriculteur qui, au cours d'une année civile donnée, sous réserve du respect d'une ou plusieurs mesures équivalentes visées à l'article 14, § 5, est exempté de la mesure visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, et ne respecte pas les mesures équivalentes en question, le nombre d'hectares, situés dans les types de zone 2 ou 3, pour lesquels l'obligation visée à l'article 14, § 8, n'est pas respectée, est calculé en réduisant pour l'agriculteur en question le poids de la mesure visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, par le poids des mesures équivalentes que l'agriculteur a correctement appliquées. Le résultat est ensuite divisé par le poids attribué à 1 hectare de culture dérobée dans le cadre de l'obligation visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°. Le résultat de cette division est le nombre d'hectares situés en type de zone 2 ou 3, pour lesquels l'obligation visée à l'article 14, § 8, n'est pas respectée. Le nombre d'hectares situés en type de zone 2 ou 3 pour lesquels l'obligation visée à l'article 14, § 8, n'est pas respectée est ensuite attribué à une ou plusieurs tranches, visées à l'alinéa 3, selon le système d'attribution visé à l'alinéa 5, 1°, 2° et 3°. ]5
   § 15. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est infligée à l'agriculteur qui, au cours d'une année calendaire donnée, moyennant le respect d'une ou plusieurs mesures équivalentes, telles que visées à l'article 14, § 5, est exonéré d'une mesure, conformément à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 2°, 3° et 4°, et ne respecte pas les mesures équivalentes en question.
   L'amende administrative, telle que visée à l'alinéa 1er, est calculée comme suit :
   1° si sur la base de la mesure ou des mesures équivalente(s) non respectée(s), une exonération de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 2°, a été accordée : 5 euros par kg de N actif que l'agriculteur concerné aurait pu épandre en moins pendant l'année calendaire en question si la fertilisation autorisée sur son exploitation au cours de l'année civile en question avait diminué, conformément à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 2° ;
   2° [5 ...]5 ;
   3° si sur la base de la mesure ou des mesures équivalente(s) non respectée(s), une exonération de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 4°, a été accordée : 1.000 euros.
   Si dans les cinq ans précédant l'imposition par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe, une amende administrative a été infligée au déclarant concerné en application du présent décret pour manque ou insuffisance d'ensemencement ou de maintien d'une culture piège ou pour non-respect de mesures équivalentes, les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont multipliés par le nombre Z. Le nombre Z est le nombre de fois où une amende administrative a été infligée au déclarant concerné par manque ou insuffisance d'ensemencement ou de maintien d'une culture piège ou pour non-respect de mesures équivalentes pendant les cinq ans précédant l'imposition de l'amende administrative, plus un.
   § 16. Une amende administrative est infligée à tout agriculteur qui n'a pas respecté ou n'a pas respecté correctement les mesures qui lui sont imposées en application de l'article 15, § 10 et § 11.
   L'amende administrative s'élève à :
   1° 300 euros pour tout plan de fertilisation, tel que mentionné à l'article 15, § 10, 2°, et § 11, 2°, non établi ou non correctement établi ;
   2° 250 euros pour toute fiche de culture, telle que mentionnée à l'article 15, § 10, 3°, et § 11, 3°, non établie ou non correctement établie ;
   3° 1.500 euros pour tout agriculteur qui ne se fait pas accompagner par une instance de conseil certifiée telle que visée à l'article 15, § 11, 5° ;
   4° 500 euros pour chaque avis non respecté donné par l'instance de conseil certifiée telle que visée à l'article 15, § 11, 5°.
   Les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont [5 augmenté de 50 %]5 si, dans les cinq ans précédant l'imposition par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe, une amende administrative a été infligée à l'intéressé pour ne pas avoir respecté ou ne pas avoir respecté correctement les mesures qui lui sont imposées en application de l'article 15, § 10 et § 11.
   § 17. Une amende administrative est infligée à toute personne qui n'a pas respecté ou n'a pas respecté correctement une mesure imposée en exécution de l'article 62, § 1, à l'exception d'une mesure concernant le fait de procéder ou de faire procéder à une analyse.
   L'amende administrative s'élève à 500 euros à chaque fois qu'une mesure, imposée en exécution de l'article 62, § 1, n'est pas respectée ou pas correctement respectée. Lorsqu'une mesure, imposée en exécution de l'article 62, § 1, doit être appliquée sur un nombre déterminé d'hectares, l'amende s'élève à 500 euros, multipliés par le nombre d'hectares sur lesquels la mesure n'est pas appliquée, étant entendu que l'amende s'élève au minimum à 500 euros.
   En cas de répétition de l'infraction dans les 5 ans suivant l'imposition via l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe, l'amende administrative calculée conformément à l'alinéa 2 est [5 augmenté de 50 %]5.]4
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 40, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 86, 013; En vigueur : 08-01-2016>
[3]  <DCFL 2017-06-30/08, art. 79, 015; En vigueur : 17-07-2017>
[4]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 25, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[5]  <DCFL 2024-03-29/23, art. 4, 023; En vigueur : 23-04-2024>
[6]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 80, 024; En vigueur : 23-02-2024>
Afdeling II. - De administratieve geldboeten.
Art.64.[1 § 1er. [2 Les amendes administratives, telles que visées dans le présent décret, sont infligées par les fonctionnaires désignés par le Gouvernement flamand. Les amendes administratives, telles que visées à l'article 63, § 5, § 7 à § 10, § 12 et § 13, sont infligées avant le 31 décembre de l'année suivant l'année de production au cours de laquelle l'infraction a été constatée si le déclarant concerné a introduit sa déclaration, telle que visée à l'article 23, dans le délai et correctement pour l'année de production à laquelle se rapporte l'infraction.]2
Art. 62bis. [1 § 1. De Mestbank gaat in het kader van een doorlichting, vermeld in artikel 62, na of de betrokkene de nutriënten uitgedrukt in werkzame stikstof, stikstof uit dierlijke mest en fosfaat, heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
   Ze houdt hierbij, in voorkomend geval, rekening met de toepassing van een correctie, een andere mestsamenstelling, een beperking van de afvoer, een bijkomende mestverwerking of een reductie als vermeld in artikel 62.
   § 2. Voor een landbouwer wordt de hoeveelheid werkzame stikstof die niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend door de som te maken van de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in paragraaf 3, de netto andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in paragraaf 8, en de netto kunstmest, uitgedrukt in kg werkzame N. Deze som wordt vervolgens verminderd met de afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg werkzame N.
   De netto kunstmest, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in het eerste lid, is de hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg N, die de landbouwer op basis van zijn aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar, gebruikt heeft.
   De afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg werkzame N als vermeld in het eerste lid, is de hoeveelheid werkzame N die op basis van de gegevens in de [2 aangifte, vermeld in artikel 23,]2 voor dat productiejaar op de oppervlakte landbouwgronden van het bedrijf, mocht worden opgebracht, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. Hierbij wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken.
   § 3. Voor het berekenen van de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N, worden eerst de netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 4, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 5, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 6, en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 7, bepaald.
   Als de netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, allen een positief getal zijn, bedraagt de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N, de som van de netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 100 %, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 60 %, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 30 % en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, vermenigvuldigd met 20 %.
   Als de netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N of de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, een negatief getal is, en de som van deze vier getallen, eveneens een negatief getal is, dan bedraagt de netto dierlijke mest nul.
   Als de netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N of de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, een negatief getal is, terwijl de som van deze vier getallen, een positief getal is, dan wordt eerst het negatieve getal of de negatieve getallen verrekend. De verrekening gebeurt als volgt:
   1° als de netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N;
   2° als de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N;
   3° als de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N;
   4° als de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, negatief is, dan wordt dit getal eerst in mindering gebracht op de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat negatief is, dan wordt het resultaat vervolgens in mindering gebracht op de netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N. Als het resultaat nog steeds negatief is, dan wordt het resultaat ten slotte in mindering gebracht op de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N.
   Na verrekening van de negatieve getallen wordt er vervolgens omgerekend naar werkzame stikstof. Dit gebeurt door het resterende getal of de resterende getallen te vermenigvuldigen met de overeenkomstige percentages aan werkzame stikstof, zijnde 20 % voor de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, 30 % voor de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, 60 % voor de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, en 100 % voor de netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2. Het resultaat van deze vermenigvuldiging of van deze vermenigvuldigingen wordt vervolgens opgeteld en dit resultaat is de netto dierlijke mest, uitgedrukt in kg werkzame N.
   § 4. De netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N, worden berekend overeenkomstig deze paragraaf.
   De netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N, de netto aangevoerde [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N en het opslagverschil [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N.
   De netto geproduceerde [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N, is de hoeveelheid [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N, die overeenkomstig de aangifte, vermeld in artikel 23, op het bedrijf werd geproduceerd door het bewerken of verwerken van dierlijke mest.
   De netto aangevoerde [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2 in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2 in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60.
   Het opslagverschil van [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2 is de hoeveelheid [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
   § 5. De netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, wordt berekend overeenkomstig deze paragraaf.
   De netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto aangevoerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en het opslagverschil vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N.
   De netto geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, is de som van de geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van elk van de diercategorieën, vermeld in artikel 27, § 1, waarvan de betrokken landbouwer in het betrokken jaar dieren heeft gehouden.
   De geproduceerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door de geproduceerde dierlijke mest in stallen, uitgedrukt in kg N, van de betrokken diercategorie te vermenigvuldigen met het percentage van deze productie dat overeenkomstig de gegevens, vermeld in de aangifte als vermeld in artikel 23, gebeurd is onder de vorm van vloeibare dierlijke mest.
   De netto aangevoerde vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van vloeibare dierlijke mest andere dan [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2 in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van vloeibare dierlijke mest andere dan [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2 in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60 hetzij via het verwerken in dat productiejaar van vloeibare dierlijke mest andere dan [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2 op het eigen bedrijf, vermeld in artikel 29 en volgende, en eveneens verminderd met de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, bekomen na het bewerken van vloeibare dierlijke mest andere dan [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2 op het eigen bedrijf als vermeld op de aangifte, vermeld in artikel 23.
   Het opslagverschil van vloeibare dierlijke mest andere dan [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2 is de hoeveelheid vloeibare dierlijke mest andere dan [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid vloeibare dierlijke mest andere dan [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
  [2 De geproduceerde dierlijke mest in stallen, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door eerst de gemiddelde veebezetting van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar te vermenigvuldigen met de overeenkomstige productie per dier, als vermeld in artikel 26 of 27, en met het percentage van de tijd dat de dieren van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar in een stal hebben doorgebracht. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt vervolgens verminderd met de stikstofverliezen bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5.]2
   § 6. De netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, wordt berekend overeenkomstig deze paragraaf.
   De netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, de netto aangevoerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en het opslagverschil vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N.
   De netto geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, is de som van de geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van elk van de diercategorieën, vermeld in artikel 27, § 1, waarvan de betrokken landbouwer in het betrokken jaar dieren heeft gehouden.
   De geproduceerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door de geproduceerde dierlijke mest in stallen, uitgedrukt in kg N, van de betrokken diercategorie te vermenigvuldigen met het percentage van deze productie dat overeenkomstig de gegevens, vermeld in de aangifte als vermeld in artikel 23, gebeurd is onder de vorm van vaste dierlijke mest.
   De netto aangevoerde vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van vaste dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, bekomen na het bewerken van vloeibare dierlijke mest op het eigen bedrijf als vermeld op de aangifte vermeld in artikel 23, en verminderd met de totale afvoer van vaste dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60 hetzij via het verwerken in dat productiejaar van vaste dierlijke mest op het eigen bedrijf, vermeld in artikel 29 en volgende.
   Het opslagverschil van vaste dierlijke mest is de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
  [2 De geproduceerde dierlijke mest in stallen, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door eerst de gemiddelde veebezetting van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar te vermenigvuldigen met de overeenkomstige productie per dier, als vermeld in artikel 26 of 27, en met het percentage van de tijd dat de dieren van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar in een stal hebben doorgebracht. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt vervolgens verminderd met de stikstofverliezen bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5.]2
   § 7. De netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, wordt berekend overeenkomstig deze paragraaf.
   De netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N is de som van de netto geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N en de netto aangevoerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N.
   De netto geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, is de som van de geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, van elk van de diercategorieën, vermeld in artikel 27, § 1, waarvan de betrokken landbouwer in het betrokken jaar dieren heeft gehouden.
   De geproduceerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, van een diercategorie, wordt berekend door de gemiddelde veebezetting van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar te vermenigvuldigen met het overeenkomstige uitscheidingscijfer, in voorkomend geval verminderd met de overeenkomstige stikstofverliezen bepaald overeenkomstig artikel 27, § 5, en met het percentage van de tijd dat de dieren van de betrokken diercategorie in het betrokken jaar grazend hebben doorgebracht, overeenkomstig de aangifte als vermeld in artikel 23.
   De netto aangevoerde bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N, is de ontvangen dierlijke mest door inscharingscontracten als vermeld in artikel 47, § 1, tweede lid, verminderd met de afgevoerde dierlijke mest door inscharingscontracten als vermeld in artikel 47, § 1, tweede lid.
  [2 ...]2
   § 8. De netto andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N, worden berekend overeenkomstig deze paragraaf.
   De netto andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N is de som van de netto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N [2 , de netto effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N]2 de netto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg werkzame N en de netto [2 traagwerkende]2 andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N.
   Rest andere meststoffen zijn alle andere meststoffen met uitzondering van gecertificeerde gft- en groencompost en met uitzondering van [2 traagwerkende]2 andere meststoffen.
   De netto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N, wordt berekend door de bruto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N te vermenigvuldigen met 60 %. Dit getal is minstens nul.
   De bruto rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de som van de netto-aanvoer van rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N, en van het opslagverschil van rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N.
   De nettoaanvoer van rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van rest andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de productie van andere meststoffen op het bedrijf, overeenkomstig de aangifte als vermeld in artikel 23 verminderd met de totale afvoer van rest andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van rest andere meststoffen op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende.
   Het opslagverschil van rest andere meststoffen is de hoeveelheid rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid rest andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
   De netto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg werkzame N, wordt berekend door de bruto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N te vermenigvuldigen met 15 %. Dit getal is minstens nul.
   De bruto gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N is de som van de nettoaanvoer van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N, en van het opslagverschil van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N.
   De nettoaanvoer van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van gecertificeerde gft- en groencompost in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van gecertificeerde gft- en groencompost in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van gecertificeerde gft- en groencompost op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende.
   Het opslagverschil van gecertificeerde gft- en groencompost is de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
   De netto [2 traagwerkende]2 andere meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N, wordt berekend door de bruto [2 traagwerkende]2 andere meststoffen, uitgedrukt in kg N te vermenigvuldigen met 30 %. Dit getal is minstens nul.
   De bruto [2 traagwerkende]2 andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de som van de nettoaanvoer van [2 traagwerkende]2 andere meststoffen, uitgedrukt in kg N, en van het opslagverschil van [2 traagwerkende]2 andere meststoffen, uitgedrukt in kg N.
   De nettoaanvoer van [2 traagwerkende]2 andere meststoffen, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van [2 traagwerkende]2 andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N via documenten als vermeld in artikel 47 tot en met 60, vermeerderd met de productie van andere meststoffen op het bedrijf, overeenkomstig de aangifte als vermeld in artikel 23, verminderd met de totale afvoer van [2 traagwerkende]2[2 traagwerkende]2 andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N hetzij via documenten als vermeld in artikel 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van [2 traagwerkende]2 andere meststoffen op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende.
   Het opslagverschil van [2 traagwerkende]2 andere meststoffen is de hoeveelheid [2 traagwerkende]2 andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid [2 traagwerkende]2 andere meststoffen, uitgedrukt in kg N die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.
  [2 De netto effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de som van de netto aangevoerde effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N en het opslagverschil van effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N.
   De netto aangevoerde effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N is de totale aanvoer van effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest in dat productiejaar, uitgedrukt in kg N, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60.
   Het opslagverschil van effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest is de hoeveelheid effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die op het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid effluenten die niet afkomstig zijn van dierlijke mest, uitgedrukt in kg N die op het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar.]2
   § 9. Het aantal kg stikstof uit dierlijke mest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet is de som van de netto [2 effluenten die afkomstig zijn van dierlijke mest]2 als vermeld in paragraaf 4, de netto vloeibare dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 5, de netto vaste dierlijke mest, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 6, en de netto bemesting door begrazing van vee, uitgedrukt in kg N als vermeld in paragraaf 7, verminderd met de afzetmogelijkheid van dierlijke mest op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg N.
   De afzetmogelijkheid van dierlijke mest op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg N, is de hoeveelheid N uit dierlijke mest, die op basis van de gegevens in de [2 aangifte, vermeld in artikel 23,]2 voor dat productiejaar op de oppervlakte landbouwgronden van het bedrijf, mocht worden opgebracht, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. Hierbij wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken.
   § 10. Het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, is de som van de dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5, de nettoaanvoer van dierlijke mest en andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, de gebruikte hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg P2O5, het opslagverschil van dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5, en het opslagverschil van andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, verminderd met de afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg P2O5.
   Als een landbouwer gecertificeerde gft- en groencompost gebruikt, wordt het resultaat van de berekening, vermeld in het eerste lid, verminderd met de helft van het nettogebruik van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5. Het nettogebruik van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5, is de som van de totale aanvoer in dat productiejaar van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer in dat productiejaar van gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar en verminderd met de hoeveelheid gecertificeerde gft- en groencompost, uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar. Dit getal is minstens nul.
   Als een landbouwer stalmest of boerderijcompost gebruikt, wordt het resultaat van de berekening, vermeld in het eerste lid, in voorkomend geval na een vermindering als vermeld in het tweede lid, verminderd met de helft van het netto-gebruik van stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5. Het nettogebruik van stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5, is de som van de totale productie van stalmest en boerderijcompost, op het eigen bedrijf, overeenkomstig de gegevens van de aangifte als vermeld in artikel 23, de totale aanvoer in dat productiejaar van stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5, via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van stalmest en boerderijcompost in dat productiejaar, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, vermeerderd met de hoeveelheid stalmest en boerderijcompost, uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar en verminderd met de hoeveelheid stalmest en boerderijcompost uitgedrukt in kg P2O5, die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar. Dit getal is minstens nul en maximaal gelijk aan het aantal kg P2O5 die overeenkomstig de bepalingen van dit decreet op basis van de gegevens in de [2 aangifte, vermeld in artikel 23,]2 voor dat productiejaar mocht worden opgebracht, op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden, die overeenkomstig artikel 13, § 3, als klasse I of klasse II ingedeeld zijn. [3 In afwijking hiervan is, voor een circulair stalmestbedrijf als vermeld in artikel 13, § 5, of voor een bedrijf dat de biologische productie toepast, dit getal maximaal gelijk aan het aantal kg P2O5 die overeenkomstig de bepalingen van dit decreet op basis van de gegevens in de aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar mocht worden opgebracht, op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden.]3
   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
   1° de berekende dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5: de in dat productiejaar, op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid P2O5 uit dierlijke mest, berekend overeenkomstig artikel 28;
   2° nettoaanvoer van dierlijke mest en andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5: de totale aanvoer van dierlijke mest en andere meststoffen in dat productiejaar, uitgedrukt in kg P2O5 via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, verminderd met de totale afvoer van dierlijke mest en andere meststoffen in dat productiejaar uitgedrukt in kg P2O5 hetzij via documenten als vermeld in de artikelen 47 tot en met 60, hetzij via het verwerken in dat productiejaar van dierlijke mest en andere meststoffen op het eigen bedrijf als vermeld in artikel 29 en volgende;
   3° het opslagverschil van dierlijke mest: de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar;
   4° het opslagverschil van andere meststoffen: de hoeveelheid andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van dat productiejaar verminderd met de hoeveelheid andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 die in het bedrijf gestockeerd was op 1 januari van het volgende productiejaar;
   5° de gebruikte hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg P2O5: de hoeveelheid kunstmest, uitgedrukt in kg P2O5, die de landbouwer op basis van zijn aangifte als vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar, gebruikt heeft;
   6° afzetmogelijkheid op eigen landbouwgronden, uitgedrukt in kg P2O5: de hoeveelheid P2O5 die op basis van de gegevens in de verzamelaanvraag voor dat productiejaar op de oppervlakte landbouwgronden van het bedrijf, mocht worden opgebracht, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. Hierbij wordt eveneens rekening gehouden met beheerovereenkomsten die de hoeveelheid meststoffen die op een perceel mag opgebracht worden, beperken.
   § 11. Het aantal nutriënten dat een landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, is de som van:
   1° het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. Dit getal is minstens nul. Dit aantal is het hoogste van twee aantallen, zijnde:
   a) het aantal kg werkzame stikstof die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig paragraaf 2, eerste lid;
   b) het aantal kg stikstof uit dierlijke mest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig paragraaf 9;
   2° het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig paragraaf 10. Dit getal is minstens nul.
   § 12. Als de doorlichting betrekking heeft op een persoon die geen landbouwer is, wordt het aantal nutriënten, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald die niet zijn afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
   Voor de berekening van het aantal nutriënten, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die niet zijn afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, zijn de bepalingen van de paragrafen 1 tot en met 11, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:
   1° voor een producent, verdeler, importeur of exporteur van andere meststoffen, ook de hoeveelheid geproduceerde, verdeelde, geïmporteerde of geëxporteerde, andere meststoffen in rekening worden gebracht;
   2° voor een uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, ook de hoeveelheid bewerkte of verwerkte meststoffen in rekening worden gebracht;
   3° voor een producent, verdeler, importeur of exporteur van kunstmest, ook de hoeveelheid geproduceerde, verdeelde, geïmporteerde of geëxporteerde, kunstmest in rekening wordt gebracht;]1
  [3 4° het aantal nutriënten, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5 die niet zijn afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend wordt over een periode van een kalenderjaar of over een kortere periode.]3
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 38, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2015-12-18/24, art. 85, 013; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
[3]  <DVR 2019-05-24/05, art. 24, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 63. [1 § 1er. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à chaque agriculteur qui n'a pas écoulé les fertilisants conformément aux dispositions du présent décret.
   Le nombre de fertilisants qui n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du présent décret, est la somme du nombre de kg d'azote qui n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 1° et du nombre de kg de P2O5 que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 2°.
   La hauteur de l'amende administrative varie selon le type de lisier qui n'a pas été écoulé correctement. L'amende administrative s'élève à :
   1° 5 euros pour chaque kg de P2O5 ou N en provenance de lisiers bovins produit sur l'entreprise que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret ;
   2° 2 euros pour chaque kg de P2O5 ou N en provenance de lisiers bovins produit sur l'entreprise que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret ;
   3° 3 euros pour chaque kg de P2O5 ou N en provenance de lisiers porcins produit sur l'entreprise que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret ;
   4° 0,4 euros pour chaque kg de P2O5 ou N en provenance de fumier de volaille produit sur l'entreprise que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret ;
   5° 2,5 euros pour chaque kg de P2O5 ou N en provenance d'autres engrais que ceux visés sous 1° à 4° inclus, produit sur l'entreprise, que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret ;
   6° 2 euros pour chaque kg de P2O5 ou N non produit sur l'entreprise que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret.
   Lorsqu'il ne ressort pas clairement de l'audit quel type de lisier, tel que visé à l'alinéa trois, n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du présent décret, la partie du nombre de kg d'azote qui n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 1° et la partie du nombre de kg de P2O5 que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 2°, dont il n'est pas clair de quel type d'engrais, tel que visé à l'alinéa trois, elles proviennent, sont assignées à un ou à plusieurs des types d'engrais, tels que visés à l'alinéa trois.
   Pour l'assignation à un type d'engrais, tel que visé à l'alinéa trois, un bilan est dressé pour chaque type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 1° à 5° inclus, pour respectivement le N et le P2O5, dans lequel la production calculée d'effluents d'élevage, exprimée en respectivement kg de P2O5 et en kg de N, de ce type d'engrais est [3 augmentée]3 de la différence d'entreposage, exprimée respectivement en kg de P2O5 et en kg de N, de ce type d'engrais, et de l'apport net de ce type d'engrais, exprimé respectivement en kg de P2O5 et en kg de N, étant entendu que l'apport net est de zéro au maximum. Ainsi, on obtient deux bilans lisiers bovins, deux bilans lisiers bovins - effluents autres que des lisiers, deux bilans lisiers porcins, deux bilans fumier de volaille et deux bilans d'autres engrais, exprimés en respectivement kg de P2O5 et en kg de N. Lorsque le résultat d'un bilan est inférieur à zéro, il est assimilé à zéro. [3 La différence d'entreposage et l'apport net sont déterminés conformément à l'article 62bis.]3
   La partie du nombre de kg d'azote qui n'a pas été écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 1° et la partie du nombre de kg de P2O5 que l'agriculteur n'a pas écoulé conformément aux dispositions du présent décret, visées à l'article 62bis, § 11, 2°, dont il n'est pas clair de quel type d'engrais, tel que visé à l'alinéa trois, elles proviennent, sont assignées à un ou à plusieurs des types d'engrais, tels que visés à l'alinéa trois, dans l'ordre suivant :
   1° d'abord au type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 1°, pour le nombre de kg de P2O5, respectivement kg de N, qui est le résultat du bilan de lisiers bovins. Le cas échéant, le nombre de kg de P2O5, respectivement de kg de N, qui est le résultat du bilan de lisiers bovins, est réduit avec le nombre de kg de lisiers bovins, exprimés en kg de P2O5 respectivement en kg de N, que l'audit avait révélé comme n'ayant pas été écoulés correctement ;
   2° ensuite au type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 3°, pour le nombre de kg de P2O5, respectivement kg de N, qui est le résultat du bilan de lisiers porcins. Le cas échéant, le nombre de kg de P2O5, respectivement de kg de N, qui est le résultat du bilan de lisiers porcins, est réduit avec le nombre de kg de lisiers porcins, exprimés en kg de P2O5 respectivement en kg de N, que l'audit avait révélé comme n'ayant pas été écoulés correctement ;
   3° ensuite au type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 5°, pour le nombre de kg de P2O5, respectivement kg de N, qui est le résultat du bilan d'autres lisiers. Le cas échéant, le nombre de kg de P2O5, respectivement de kg de N, qui est le résultat du bilan d'autres lisiers, est réduit avec le nombre de kg de lisiers, autres que ceux visés à l'alinéa trois, 1° à 4° inclus, exprimés en kg de P2O5 respectivement en kg de N, que l'audit avait révélé comme n'ayant pas été écoulés correctement ;
   4° ensuite au type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 2°, pour le nombre de kg de P2O5, respectivement kg de N, qui est le résultat du bilan lisiers bovins-effluents autres que des lisiers. Le cas échéant, le nombre de kg de P2O5, respectivement de kg de N, qui est le résultat du bilan lisiers bovins-effluents autres que des lisiers, est réduit avec le nombre de kg de lisiers bovins-effluents autres que des lisiers, exprimés en kg de P2O5 respectivement en kg de N, que l'audit avait révélé comme n'ayant pas été écoulés correctement ;
   5° enfin au type d'engrais, visé à l'alinéa trois, 5°, pour le nombre de kg de P2O5, respectivement kg de N, qui est le résultat du bilan de fumier de volaille. Le cas échéant, le nombre de kg de P2O5, respectivement de kg de N, qui est le résultat du bilan de fumier de volaille, est réduit avec le nombre de kg de fumier de volaille, exprimé en kg de P2O5 respectivement en kg de N, que l'audit avait révélé comme n'ayant pas été écoulé correctement ;
   Si après l'assignation, visée à l'alinéa six, 5°, le nombre de fertilisants qui n'a pas été écoulés conformément au présent décret, comme visé à l'alinéa deux, n'a pas encore été entièrement assigné à un ou à plusieurs types d'engrais, tels que visés à l'alinéa trois, le nombre de kg de P2O5 respectivement de kg de N qui n'a pas encore été assigné, est assigné au type d'engrais visé à l'alinéa trois, 6°.
   En cas de répétition d'une infraction dans les 5 années suivant l'imposition par [4 envoi sécurisé]4, telle que visée à l'article 64, § 1er, deuxième alinéa, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative, calculé conformément au présent paragraphe, est [5 augmenté de 50 %]5.
   § 2. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à chaque agriculteur qui élève en moyenne et sur une base annuelle plus d'animaux sur son entreprise que ne l'autorisent les droits d'émission d'éléments fertilisants accordés et les droits d'émission d'éléments fertilisants temporaires pour cette espèce animale sur une base annuelle, pour les animaux pour lesquels l'agriculteur ne dispose pas de droits d'émission d'éléments fertilisants.
   L'amende administrative est calculée selon la formule suivante :
   NER-D2 - NER-D1 x 1 euro = AGNER-D1 ;
   où :
   NER-D2 = la somme des produits du nombre d'animaux élevés par catégorie d'animaux multipliée par les valeurs NER-D et TNER-D par catégorie d'animaux du tableau prévu à l'article 30, § 3 ;
   NER-D1 = la somme du NER-D et du TNER-D accordés à l'agriculteur sur la base des articles 30, 32, 34 et 36, diminuée de la somme des droits d'émission d'éléments fertilisants annulés ou réduits conformément aux articles 29, 31, 34, 37, 40, 47 et 62 ;
   AGNER-D1 = l'amende administrative.
   En cas de répétition d'une infraction, telle que visée à l'alinéa premier, dans les cinq années suivant l'imposition par [4 envoi sécurisé]4, telle que visée à l'article 64, § 1er, alinéa deux, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative s'élève à :
   NER-D2 - NER-D1 x 2 euros = AGNER-D2 ;
   AGNER-D2 = l'amende administrative pour une deuxième infraction ou une infraction suivante.
   L'agriculteur peut demander la suspension du recouvrement de l'amende conformément à la procédure telle que visée aux articles 67 et 68. Il doit à cette fin s'engager, en vue de remettre son bilan d'exploitation à l'équilibre dans une période de deux années, à diminuer son cheptel dans l'année de production suivante de sorte que les droits d'émission d'éléments fertilisants en excès soient compensés sur les deux années de production. L'amende reste dans ce cas suspendue jusqu'à ce que la "Mestbank" ait vérifié s'il a été satisfait à cet engagement.
   Si cet engagement ne semble pas être rempli, l'amende administrative s'assimile à l'AGNER-D2 sur la base du NER-D avec lequel les droits d'émission d'éléments fertilisants ont été dépassés sur la période des deux années de production consécutives. En outre, l'agriculteur ne peut plus solliciter la procédure de suspension du paiement de l'amende telle que visée à l'alinéa quatre pour l'année de production pour laquelle il s'était engagé à diminuer le cheptel.
   Si cet engagement semble être rempli, l'amende imposée est définitivement supprimée.
   En cas de répétition d'une infraction, telle que visée à l'alinéa premier, dans les cinq années suivant l'imposition par [4 envoi sécurisé]4, telle que visée à l'article 64, § 1er, alinéa deux, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, l'amende supprimée définitivement est toutefois prise en considération et l'amende administrative est par conséquent égale à AGNER-D2.
   § 3. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à l'entreprise qui ne satisfait pas à l'obligation de traitement du lisier, visée à l'article 29, au traitement de 25 % des droits d'émission d'éléments fertilisants, tel que visé à l'article 34, § 1er, 1°, alinéa deux [6 tel que modifié en dernier lieu par le décret du 24 mai 2019,]6 ou à l'obligation supplémentaire de traitement du lisier, visée à l'article 62, § 5.
   Cette amende administrative est de 2 euros par kg d'azote, qui n'a pas été traité conformément à l'article 29.
   En cas de constatation d'une deuxième infraction et d'une infraction suivante dans les cinq années après l'année dans laquelle une infraction antérieure, telle que visée à l'alinéa premier, a été commise, l'amende administrative est de 4 euros par kg d'azote.
   § 4. A charge du producteur, du distributeur, de l'importateur ou de l'exportateur d'autres engrais, de l'exploitant d'un point d'apport du lisier, d'une unité de traitement ou de transformation, du transporteur d'engrais agréé ou du producteur, du distributeur, de l'importateur ou de l'exportateur d'engrais chimiques, qui n'ont pas écoulé ou exporté les engrais produits, vendus ou transférés par leurs soins conformément aux dispositions du présent décret et des ses arrêtés d'exécution, il est imposé une amende administrative de 5 euros par kg de N et de 5 euros par kg de P2O5, qui selon le calcul, réalisé conformément à l'article 62bis, § 12 n'ont pas été écoulés conformément aux dispositions du présent décret.
   En cas de répétition d'une infraction dans les 5 années suivant l'imposition par [4 [4 envoi sécurisé]4]4, telle que visée à l'article 64, § 1er, deuxième alinéa, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative, calculé conformément aux alinéas précédents, est [5 augmenté de 50 %]5.
   § 5. [4 Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à toute personne chez qui il a été constaté lors d'un constat sur les lieux qu'elle épand ou fait épandre plus d'engrais sur une parcelle que la quantité autorisée conformément aux dispositions du présent décret.
   L'amende administrative s'élève à 600 euros, multipliés par le nombre d'hectares de surfaces agricoles sur lesquelles plus d'engrais ont été épandus que la quantité autorisée conformément aux dispositions du présent décret, étant entendu que l'amende administrative s'élève toujours à 600 euros au minimum.
   Par dérogation à l'alinéa 2 et dans le cas où l'on a seulement épandu ou fait épandre sur la parcelle plus d'engrais que la quantité autorisée conformément aux articles 16, 41bis et 41ter du présent décret, l'amende administrative est calculée en multipliant par 300 le nombre d'hectares de surfaces agricoles sur lesquelles plus d'engrais ont été épandus que la quantité autorisée conformément aux dispositions des articles 16, 41bis et 41ter, étant entendu que l'amende administrative s'élève toujours à 300 euros au minimum.
   Les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont [5 augmenté de 50 %]5 si dans les 5 ans précédant l'imposition, par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, une amende administrative a été imposée pour avoir épandu ou fait épandre plus d'engrais que la quantité autorisée conformément aux dispositions du présent décret.]4
   § 6. [4 Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à tout déclarant, tel que visé à l'article 23, qui n'a pas introduit la déclaration ou qui a dépassé le délai.
   Le montant de l'amende administrative s'élève à 250 euros, dont 200 euros avec report. Le report, d'un montant de 200 euros, prend fin de plein droit si le déclarant n'a pas respecté l'une des deux conditions ci-dessous :
   1° le déclarant a introduit la déclaration dans le délai, tel que visé à l'alinéa 3 ;
   2° les 50 euros imposés sans report ont été payés dans le délai, tel que visé à l'alinéa 3.
   Afin d'éviter que le report d'un montant de 200 euros ne vienne à échéance, le déclarant doit avoir introduit la déclaration au plus tard le 15 avril de l'année de déclaration concernée, étant entendu que :
   1° si l'amende concerne l'omission d'introduire la demande unique, la déclaration doit être introduite au plus tard le 21 mai de l'année de production concernée ;
   2° si le délai dont dispose le déclarant pour introduire la déclaration est inférieur à quinze jours civils, à partir de la notification de l'amende administrative par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, le délai est alors prolongé jusqu'au quinzième jour calendrier à compter de la date de notification de l'amende administrative par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2.
   Si le déclarant a satisfait aux conditions, telles que visées aux alinéas 2 et 3, le report de 200 euros est converti de plein droit en annulation et l'amende administrative est limitée aux 50 euros infligés sans report.
   L'amende administrative est imposée par déclaration non introduite ou au-delà du délai, étant entendu que la demande unique est considérée comme une déclaration distincte.
   Si dans les cinq ans précédant l'imposition par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe, une amende administrative a été infligée au déclarant concerné en application du présent décret pour introduction tardive, erronée ou pour l'absence d'introduction de la déclaration, l'amende administrative s'élève à 500 euros et est entièrement infligée sans report.]4
   § 7. [4 Sans préjudice des articles 71 et 72, une amende administrative est infligée à tout déclarant, tel que visé à l'article 23, qui a introduit la déclaration de manière erronée.
   L'amende administrative s'élève à 250 euros par donnée de la déclaration indiquée de manière erronée dans la déclaration ou qui n'a erronément pas été mentionnée dans la déclaration, étant entendu que l'amende administrative s'élève à maximum 1.000 euros par déclaration et que la demande unique est considérée comme une déclaration distincte.
   Les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont [5 augmenté de 50 %]5 si dans les 5 ans précédant l'imposition, par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, une amende administrative a été imposée au déclarant concerné en application du présent décret pour introduction tardive, erronée ou pour l'absence d'introduction de la déclaration.]4
   § 8. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à l'agriculteur, visé à l'article 26, alinéa deux, qui n'applique pas le régime de bilan nutritif, tel que visé à l'article 26, pour une ou pour plusieurs exploitations et pour une ou pour plusieurs catégories d'animaux de l'espèce animale porcs ou qui l'applique mais ne peut pas produire le bilan d'éléments fertilisants et les pièces justificatives afférentes à ce bilan.
   L'amende administrative s'élève à 1 euro, multiplié par la densité moyenne du bétail du nombre d'animaux de l'espèce animale porcs, qui ont été élevés sur l'exploitation ou les exploitations concernées durant cette année.
   En cas de répétition d'une infraction dans les 5 années suivant l'imposition par [4 envoi sécurisé]4, telle que visée à l'article 64, § 1er, deuxième alinéa, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative s'élève à 2 euros, multipliés avec la densité moyenne du bétail du nombre d'animaux de l'espèce animale porcs, qui ont été élevés sur l'exploitation ou les exploitations concernées durant cette année.
   § 9. [4 Une amende administrative est imposée à charge de tout personne qui, en application du présent décret et ses arrêtés d'exécution, doit faire procéder à un prélèvement d'échantillon ou à une analyse et qui ne fait pas procéder ou ne fait pas procéder correctement à ce prélèvement d'échantillon ou à cette analyse.
   L'amende administrative s'élève à :
   1° 150 euros par évaluation des résidus de nitrates non effectuée ou non effectuée correctement ;
   2° 250 euros par prélèvement d'échantillon ou analyse, autre qu'une évaluation des résidus de nitrates, non effectué ou non effectué correctement.
   Les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont [5 augmenté de 50 %]5 si dans les 5 ans précédant l'imposition, par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, une amende administrative a été imposée en application du présent décret pour ne pas avoir fait procéder ou fait procéder correctement à un prélèvement d'échantillon ou à une analyse.]4
   § 10. [4 Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative :
   1° de 250 euros est infligée à toute personne qui ne tient pas ou tient de façon incorrecte un registre, tel que visé à l'article 24, § 1, § 5 ou § 6 ;
   2° de 250 euros est infligée à l'exploitant d'un point de rassemblement d'engrais, qui ne tient pas ou tient de façon incorrecte un registre, tel que visé à l'article 24, § 3 ;
   3° de 2.500 euros est infligée à l'exploitant d'une unité de traitement ou de transformation qui ne tient pas ou tient de façon incorrecte un registre, tel que visé à l'article 24, § 3, ou dont le registre, conformément aux dispositions de l'article 24, § 3, alinéa 2, n'a pas été étayé ou pas correctement étayé ;
   4° de 2.500 euros est infligée à toute personne qui ne tient pas ou tient de façon incorrecte un registre, tel que visé à l'article 24, § 2 ;
   5° de 250 euros est infligée à toute personne qui ne tient pas ou ne tient pas correctement les bilans et les pièces justificatives y afférentes, telles que visés à l'article 26, § 3 ;
   6° de 250 euros est infligée par pièce justificative, autre qu'une pièce justificative telle que visée au point 4° de la déclaration, telle que visée à l'article 23, ou d'un registre, tel que visé à l'article 24 non tenu ou non tenu correctement, étant entendu qu'en ce qui concerne les pièces justificatives relatives à une déclaration, l'amende administrative s'élève au maximum à 1.000 euros par déclaration et que la demande unique est considérée comme une déclaration distincte.
   Les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont [5 augmenté de 50 %]5 si dans les 5 ans précédant l'imposition, par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, une amende administrative a été imposée en application du présent décret pour ne pas avoir conservé ou ne pas avoir conservé correctement une ou plusieurs pièces justificatives telles que visées à l'alinéa 1er.]4
   § 11.[6 Sans préjudice des articles 71 et 72, une amende administrative est infligée à tout agriculteur qui ne procède pas à une notification valable telle que visée à l'article 34, § 1er, alinéa 9.
   L'amende administrative visée à l'alinéa 1er est calculée selon la formule suivante :
   X : [(le nombre de NER-Dred multiplié par 2) multiplié par M] et divisé par 365 ;
   où :
   X = le montant de l'amende administrative, exprimé en euros ;
   NER-Dred : le nombre NER-D qui aurait été réduit par l'application de l'article 34, § 1er, si la notification visée à l'article 34, § 1er, alinéa 9, avait été faite ;
   M : le nombre de jours calendrier entre la date du changement d'associés, d'actionnaires ou de directeurs et la date à laquelle la Banque d'engrais a effectivement annulé les droits d'émission d'éléments fertilisants repris. " ;
   3° il est ajouté un paragraphe 18, rédigé comme suit :
   " § 18. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est infligée à tout exploitant d'une unité de traitement qui ne s'acquitte pas des obligations visées à l'article 24, § 7.
   Le montant de l'amende s'élève à :
   1° 10 000 euros par année calendaire pour laquelle la Banque d'engrais ne dispose pas d'un aperçu correct tel que visé à l'article 24, § 7, alinéa 2 ;
   2° 5 000 euros par année calendaire pour laquelle l'exploitant de l'unité de traitement ne dispose pas de relevés corrects des émissions d'ammoniac de son exploitation, majorés de 2 500 euros par année calendrier et par dispositif de mesure manquant ou ne fonctionnant pas correctement.
   En cas de récidive dans les cinq ans suivant l'imposition, par envoi sécurisé tel que visé à l'article 64, § 1er, alinéa 2, de l'amende administrative prévue au présent paragraphe, l'amende administrative calculée conformément à l'alinéa 2 est doublée.]6.
   § 12. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à tout un chacun qui, soit en tant que fournisseur, soit en tant que receveur, soit en tant que transporteur, soit en tant que prestataire de services AGR-GPS, soit dans n'importe quelle autre capacité, est associé à un transport d'engrais et est l'auteur d'une grave infraction aux dispositions reprises dans le Décret sur les engrais et ses arrêtés d'exécution relatives à la transportation et à l'utilisation d'engrais.
   Les personnes suivantes commettent une grave infraction aux dispositions reprises dans le Décret sur les engrais et ses arrêtés d'exécution relatives à la transportation et à l'utilisation d'engrais, visées à l'alinéa premier :
   1° les deux exploitants associés à une mise en pension pour laquelle aucun contrat de mise en pension, tel que visé à l'article 47, § 1er, n'a été établi ;
   2° le transporteur d'engrais agréé qui fait une notification fautive du transport après le transport ou une décommande fautive ou qui, au soixantième jour après le jour où, conformément aux dispositions du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, une notification postérieure ou une décommande d'un transport doit au plus tard avoir eu lieu, n'a pas encore effectué de notification postérieure ou de décommande ;
   3° l'expéditeur agréé qui fait une notification fautive du transport après le transport ou une décommande fautive ou qui, au soixantième jour après le jour où, conformément aux dispositions du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, une notification postérieure ou une décommande d'un transport doit au plus tard avoir eu lieu, n'a pas encore effectué de notification postérieure ou de décommande ;
   4° l'agriculteur qui fait une notification fautive d'un transport, visé à l'article 52, 2°, a) après le transport ou une décommande fautive ou qui, au soixantième jour après le jour où, conformément aux dispositions du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, une notification postérieure ou une décommande d'un transport doit au plus tard avoir eu lieu, n'a pas encore effectué de notification postérieure ou de décommande ;
   5° le fournisseur et le preneur d'un transport, tel que visé à l'article 49, § 1er, alinéa premier, f) et g), qui fait une notification fautive d'un transport, après le transport ou une décommande fautive ou qui, au soixantième jour après le jour où, conformément aux dispositions du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, une notification postérieure ou une décommande d'un transport doit au plus tard avoir eu lieu, n'a pas encore effectué de notification postérieure ou de décommande ;
   6° le transporteur d'engrais qui transporte des engrais sans que les documents requis par le présent décret et ses arrêtés d'exécution aient été établis ou sans que le transport ait été notifié à la "Mestbank" avant le transport ;
   7° le fournisseur et le preneur d'un transport, tel que visé à l'article 49, § 1er, alinéa premier, b) jusqu'à g) compris, pour lequel les documents requis par le présent décret et ses arrêtés d'exécution n'ont pas été établis ou pour lequel l'accord, visé à l'article 49, § 1er, alinéa deux, 1° n'a pas été notifié à la "Mestbank" préalablement au transport ;
   8° l'expéditeur agréé qui offre des engrais sans que les documents requis par le présent décret et ses arrêtés d'exécution aient été établis ou sans que le transport ait été notifié à la "Mestbank" avant le transport ;
   9° le fournisseur ou le preneur, qui ne ressortit pas au champ d'application de 7° ou 8°, qui offre ou reçoit des engrais et qui au moment de l'offre ou de la réception savait ou était censé savoir que les documents requis par le présent décret et ses arrêtés d'exécution n'avaient pas été établis ou que le transport n'avait pas été notifié à la "Mestbank" préalablement au transport ;
   10° le transporteur d'engrais agréé qui effectue un transport pour lequel un système de positionnement en ligne doit être utilisé et lors duquel :
   a) soit aucun système de positionnement en ligne n'est utilisé ;
   b) soit le système de positionnement en ligne n'est pas utilisé ou n'est pas utilisé correctement au détriment de la traçabilité du transport [4 via un système de positionnement en ligne]4 ;
   11° le prestataire de services AGR-GPS qui ne transmet pas ou ne transmet pas correctement les données du système de positionnement en ligne à la "Mestbank" ;
   12° le fournisseur respectivement le preneur qui était obligé d'appliquer une méthode spécifique pour la détermination de la composition des engrais offerts respectivement pris, comme mentionné à l'article 59 et à charge de qui un document de transport sur lequel il est mentionné, soit comme fournisseur, soit comme preneur, démontre que la composition d'engrais mentionnée n'a pas été déterminée sur la base de cette méthode ;
   13° le transporteur d'engrais qui effectue un transport qui savait ou était censé savoir que pour ce transport la composition d'engrais devait être déterminée sur la base d'une méthode spécifique et qui détermine la composition d'engrais visée non pas sur la base de cette méthode, comme l'indique le document de transport concerné ;
   14° le fournisseur ou le preneur qui fait mentionner sur un document de transport sur lequel il est mentionné soit comme fournisseur, soit comme preneur, une composition d'engrais basée sur une analyse non valide ;
   15° le transporteur d'engrais qui effectue un transport dont le document de transport annexe mentionne une composition d'engrais basée sur une analyse, dont il savait ou était censé savoir qu'elle n'était pas valide ;
   16° le fournisseur et le preneur d'un transport, tel que visé à l'article 49, § 1er, alinéa premier, b) à g) compris, qui transportent ou font transporter des engrais au moyen d'un véhicule tracteur dont ni le fournisseur ni le preneur sont le propriétaire;
  [3 17° le transporteur d'engrais qui transporte des engrais sans disposer d'un agrément en tant que transporteur d'engrais agréé alors que le transport en question doit être exécuté par un transporteur d'engrais agréé ;
   18° le transporteur d'engrais agréé qui transporte des engrais dans un véhicule non repris dans son agrément;]3
  [4 19° le fournisseur qui transfère des engrais de son exploitation à un transformateur d'engrais à proximité et qui n'a pas établi ou pas établi correctement ou qui n'a pas remis à temps à la Mestbank le document de transfert, tel que visé à l'article 47, § 5 ;
   20° le fournisseur et le preneur d'un transport qui, conformément à l'article 49, § 1, alinéa 2, 5°, doit être effectué à l'aide d'un véhicule tracteur équipé d'un système AGR-GPS et dans lequel le système AGR-GPS doit être utilisé durant le transport, et qui soit ne transportent pas ou ne font pas transporter les engrais à l'aide d'un véhicule tracteur équipé d'un système AGR-GPS, soit n'utilisent pas ou n'utilisent pas correctement, ou ne font pas utiliser, le système AGR-GPS pendant le transport.]4
  [5 Aux fins du présent paragraphe, la défaillance du système AGR-GPS n'est pas assimilée au fait de ne pas utiliser, de ne pas utiliser correctement ou de ne pas faire utiliser correctement, visés à l'alinéa 2, 20°.]5
  [4 Cette amende administrative s'élève à 100 euros par chargement et par infraction commise, telle que visée à l'alinéa 2, étant entendu que :
   1° pour les infractions visées à l'alinéa 2, 1°, 6° à 9°, 10°, a), 16°, 19° et 20° inclus, l'amende administrative s'élève à 400 euros par document ;
   2° l'amende administrative par document de transport est limitée au maximum à 400 euros.]4
  [3 Par dérogation à l'alinéa 3, l'amende administrative s'élève, par chargement et par infraction, à :
   1° 2500 euros pour l'infraction visée à l'alinéa 2, 17° ;
   2° 800 euros pour l'infraction visée à l'alinéa 2, 18°.]3
   En cas de répétition d'une infraction dans les 5 années suivant l'imposition de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative, calculé conformément [3 aux alinéas 3 et 4]3, est [5 augmenté de 50 %]5.
   § 13. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est imposée à tout un chacun qui, soit en tant que fournisseur, soit en tant que receveur, soit en tant que transporteur, soit en tant que prestataire de services AGR-GPS, soit dans n'importe quelle autre capacité, est associé à un transport d'engrais et est l'auteur dans cette capacité d'une infraction légère aux dispositions reprises dans le Décret sur les engrais et ses arrêtés d'exécution relatives à la transportation et à l'utilisation d'engrais.
   Toute infraction aux dispositions reprises dans le Décret sur les engrais et ses arrêtés d'exécution relatives à la transportation et à l'utilisation d'engrais, qui n'est pas mentionnée au paragraphe 12, alinéa deux, est considérée comme une infraction légère aux dispositions reprises dans le Décret sur les engrais et ses arrêtés d'exécution relatives à la transportation et à l'utilisation d'engrais.
   Cette amende administrative s'élève à 50 euros par chargement et par infraction commise, telle que visée à l'alinéa premier, étant donné que l'amende administrative par document de transport est limitée à au maximum 200 euros.
   En cas de répétition d'une infraction dans les deux années suivant l'imposition de l'amende administrative telle que définie au présent paragraphe, le montant de l'amende administrative, calculé conformément à l'alinéa trois, est [5 augmenté de 50 %]5.]1
  [4 § 14. Sans préjudice des dispositions de l'article 71 et 72, une amende administrative est infligée à l'agriculteur qui, pendant une année calendaire donnée, doit semer des cultures pièges et les maintenir durant une certaine période, conformément à l'article 14, § 3, § 8 ou § 9, et qui n'a pas ou pas totalement respecté cette disposition [5 et à l'agriculteur qui dans une année civile donnée, sous réserve du respect d'une ou plusieurs mesures équivalentes, visées à l'article 14, § 5, est exempté de la mesure, visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, et ne respecte pas les mesures équivalentes en question.]5
   L'amende administrative, telle que visée à l'alinéa 1er, s'élève à 250 euros par hectare, pour le nombre d'hectares pour lesquels, au cours d'une année calendaire donnée, l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 3, § 4, alinéa 1er, 3°, ou § 9, n'a pas été respectée. [5 Pour l'agriculteur qui, au cours d'une année civile donnée, sous réserve du respect d'une ou plusieurs mesures équivalentes visées à l'article 14, § 5, est exempté de la mesure visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, et ne respecte pas les mesures équivalentes en question, le nombre d'hectares pour lesquels l'obligation visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, n'est pas respectée au cours d'une année civile donnée est calculé en réduisant le poids de la mesure visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, par le poids des mesures équivalentes que l'agriculteur a correctement appliquées.Le résultat est ensuite divisé par le poids attribué à 1 hectare de culture dérobée dans le cadre de l'obligation visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°. Le résultat de cette division est le nombre d'hectares pour lesquels l'obligation visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3° n'a pas été respectée au cours d'une année civile donnée. ]5
   Si dans les cinq ans précédant l'imposition par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe, une amende administrative a été infligée à l'agriculteur en application du présent décret pour manque ou insuffisance d'ensemencement ou de maintien d'une culture piège ou pour non-respect de mesures équivalentes, l'amende administrative, par dérogation à l'alinéa 2, est calculée en multipliant le nombre Z par :
   1° 250 euros par hectare, pour le nombre d'hectares situés en type de zone 1, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 3, n'a pas été respectée ;
   2° 500 euros par hectare, pour la première tranche du nombre d'hectares situés en type de zone 2 et 3, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée ;
   3° 750 euros par hectare, pour la deuxième tranche du nombre d'hectares situés en type de zone 2 et 3, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée ;
   4° 1.500 euros par hectare, pour la troisième tranche du nombre d'hectares situés en type de zone 2 et 3, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée.
   Aux fins de l'application du présent paragraphe, on entend par nombre Z : le nombre de fois où une amende administrative a été infligée à l'agriculteur concerné, en application du présent décret, pour manque ou insuffisance d'ensemencement ou de maintien d'une culture piège ou pour non-respect de mesures équivalentes, pendant les cinq ans précédant l'imposition de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe.
   Pour l'application de l'alinéa 3, le nombre d'hectares, situés en type de zone 2 ou 3, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, est calculé en soustrayant de la superficie but de l'agriculteur concerné pendant l'année concernée, exprimée en hectare, conformément à l'article 14, § 8, la superficie réalisée de l'agriculteur en question pendant l'année en question, telle que visée à l'article 14, § 8, alinéa 8. Le nombre d'hectares situés en type de zone 2 ou 3 pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, est ensuite attribué comme suit à une ou plusieurs tranches telles que visées à l'alinéa 3 :
   1° tout d'abord à la première tranche, pour un nombre d'hectares au maximum égal à 15% de la superficie but de l'agriculteur concerné pendant l'année concernée, exprimée en hectare tel que visé à l'article 14, § 8 ;
   2° si, après l'attribution, telle que visée au point 1°, tous les hectares situés en type de zone 2 ou 3 pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, n'ont pas été attribués, les hectares restants, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, sont ensuite attribués à la deuxième tranche, pour un nombre d'hectares au maximum égal à 20% de la superficie but de l'agriculteur concerné pendant l'année concernée, exprimée en hectare tel que visé à l'article 14, § 8 ;
   3° si, après les attributions, telles que visées aux points 1° et 2°, tous les hectares situés en type de zone 2 ou 3 pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, n'ont pas été attribués, les hectares restants, pour lesquels l'obligation, telle que visée à l'article 14, § 8, n'a pas été respectée, sont ensuite attribués à la troisième tranche.
  [5 Aux fins de l'alinéa 3, pour l'agriculteur qui, au cours d'une année civile donnée, sous réserve du respect d'une ou plusieurs mesures équivalentes visées à l'article 14, § 5, est exempté de la mesure visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, et ne respecte pas les mesures équivalentes en question, le nombre d'hectares, situés dans les types de zone 2 ou 3, pour lesquels l'obligation visée à l'article 14, § 8, n'est pas respectée, est calculé en réduisant pour l'agriculteur en question le poids de la mesure visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, par le poids des mesures équivalentes que l'agriculteur a correctement appliquées. Le résultat est ensuite divisé par le poids attribué à 1 hectare de culture dérobée dans le cadre de l'obligation visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°. Le résultat de cette division est le nombre d'hectares situés en type de zone 2 ou 3, pour lesquels l'obligation visée à l'article 14, § 8, n'est pas respectée. Le nombre d'hectares situés en type de zone 2 ou 3 pour lesquels l'obligation visée à l'article 14, § 8, n'est pas respectée est ensuite attribué à une ou plusieurs tranches, visées à l'alinéa 3, selon le système d'attribution visé à l'alinéa 5, 1°, 2° et 3°. ]5
   § 15. Sans préjudice des dispositions des articles 71 et 72, une amende administrative est infligée à l'agriculteur qui, au cours d'une année calendaire donnée, moyennant le respect d'une ou plusieurs mesures équivalentes, telles que visées à l'article 14, § 5, est exonéré d'une mesure, conformément à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 2°, 3° et 4°, et ne respecte pas les mesures équivalentes en question.
   L'amende administrative, telle que visée à l'alinéa 1er, est calculée comme suit :
   1° si sur la base de la mesure ou des mesures équivalente(s) non respectée(s), une exonération de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 2°, a été accordée : 5 euros par kg de N actif que l'agriculteur concerné aurait pu épandre en moins pendant l'année calendaire en question si la fertilisation autorisée sur son exploitation au cours de l'année civile en question avait diminué, conformément à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 2° ;
   2° [5 ...]5 ;
   3° si sur la base de la mesure ou des mesures équivalente(s) non respectée(s), une exonération de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 4°, a été accordée : 1.000 euros.
   Si dans les cinq ans précédant l'imposition par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe, une amende administrative a été infligée au déclarant concerné en application du présent décret pour manque ou insuffisance d'ensemencement ou de maintien d'une culture piège ou pour non-respect de mesures équivalentes, les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont multipliés par le nombre Z. Le nombre Z est le nombre de fois où une amende administrative a été infligée au déclarant concerné par manque ou insuffisance d'ensemencement ou de maintien d'une culture piège ou pour non-respect de mesures équivalentes pendant les cinq ans précédant l'imposition de l'amende administrative, plus un.
   § 16. Une amende administrative est infligée à tout agriculteur qui n'a pas respecté ou n'a pas respecté correctement les mesures qui lui sont imposées en application de l'article 15, § 10 et § 11.
   L'amende administrative s'élève à :
   1° 300 euros pour tout plan de fertilisation, tel que mentionné à l'article 15, § 10, 2°, et § 11, 2°, non établi ou non correctement établi ;
   2° 250 euros pour toute fiche de culture, telle que mentionnée à l'article 15, § 10, 3°, et § 11, 3°, non établie ou non correctement établie ;
   3° 1.500 euros pour tout agriculteur qui ne se fait pas accompagner par une instance de conseil certifiée telle que visée à l'article 15, § 11, 5° ;
   4° 500 euros pour chaque avis non respecté donné par l'instance de conseil certifiée telle que visée à l'article 15, § 11, 5°.
   Les montants, tels que visés au présent paragraphe, sont [5 augmenté de 50 %]5 si, dans les cinq ans précédant l'imposition par l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe, une amende administrative a été infligée à l'intéressé pour ne pas avoir respecté ou ne pas avoir respecté correctement les mesures qui lui sont imposées en application de l'article 15, § 10 et § 11.
   § 17. Une amende administrative est infligée à toute personne qui n'a pas respecté ou n'a pas respecté correctement une mesure imposée en exécution de l'article 62, § 1, à l'exception d'une mesure concernant le fait de procéder ou de faire procéder à une analyse.
   L'amende administrative s'élève à 500 euros à chaque fois qu'une mesure, imposée en exécution de l'article 62, § 1, n'est pas respectée ou pas correctement respectée. Lorsqu'une mesure, imposée en exécution de l'article 62, § 1, doit être appliquée sur un nombre déterminé d'hectares, l'amende s'élève à 500 euros, multipliés par le nombre d'hectares sur lesquels la mesure n'est pas appliquée, étant entendu que l'amende s'élève au minimum à 500 euros.
   En cas de répétition de l'infraction dans les 5 ans suivant l'imposition via l'envoi sécurisé, tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2, de l'amende administrative, telle que visée au présent paragraphe, l'amende administrative calculée conformément à l'alinéa 2 est [5 augmenté de 50 %]5.]4
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 40, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2015-12-18/24, art. 86, 013; En vigueur : 08-01-2016>
[3]  <DCFL 2017-06-30/08, art. 79, 015; En vigueur : 17-07-2017>
[4]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 25, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[5]  <DCFL 2024-03-29/23, art. 4, 023; En vigueur : 23-04-2024>
[6]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 80, 024; En vigueur : 23-02-2024>
Art. 62ter. [1 De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de personen, vermeld in artikel 61, § 2.]1
  

Modifications

[1]  <Ingevoegd bij DVR 2015-06-12/15, art. 39, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 64. [1 § 1er. [2 Les amendes administratives, telles que visées dans le présent décret, sont infligées par les fonctionnaires désignés par le Gouvernement flamand. Les amendes administratives, telles que visées à l'article 63, § 5, § 7 à § 10, § 12 et § 13, sont infligées avant le 31 décembre de l'année suivant l'année de production au cours de laquelle l'infraction a été constatée si le déclarant concerné a introduit sa déclaration, telle que visée à l'article 23, dans le délai et correctement pour l'année de production à laquelle se rapporte l'infraction.]2
   La personne concernée est informée de la décision d'imposition d'une amende administrative par [2 envoi sécurisé]2.
   Le Gouvernement flamand en arrête les modalités.
   § 2. Les amendes administratives, visées dans le présent décret, sont recouvrées par la "Mestbank" pour le compte du Minafonds. Les rapports des amendes administratives sont intégralement affectés au bénéfice d'agriculteurs, plus particulièrement dans le cadre du présent décret.
   § 3. Si l'amende administrative est imposée à un agriculteur qui est constitué de deux ou de plusieurs exploitants, chacun de ces exploitants est solidairement tenu au paiement de la dette entière. Lorsque l'exploitant est à son tour constitué de deux ou de plusieurs personnes physiques ou morales, chacune de ces personnes est solidairement tenue au paiement de la dette entière.
   § 4. Lors de l'imposition de l'amende administrative, les fonctionnaires, visés au paragraphe 1er, tiennent compte, le cas échéant, de la peine que le juge pénal a préalablement imposée pour le fait concerné.
   § 5. Lors de l'imposition d'une amende administrative, le fonctionnaire, visé au paragraphe 1er, peut proposer à la personne ou aux personnes à qui l'amende administrative est imposée, de rendre l'amende en partie ou en entier caduque à condition qu'une ou plusieurs mesures ou un ou plusieurs paquets de mesure sont observés.
   Le fonctionnaire mentionne :
   1° les mesures ou les paquets de mesure qui doivent être observés ;
   2° pour chacune des mesures ou pour chacun des paquets de mesures, visés au 1°, le délai endéans lequel l'observation doit s'effectuer ;
   3° pour chacune des mesures ou chacun des paquets de mesures, visés au 1°, la partie de l'amende qui deviendra caduque lors de l'observation de la mesure ou du paquet de mesures.
   Lorsque la personne ou les personnes à qui l'amende administrative est imposée, acceptent la proposition, visée à l'alinéa premier, le recouvrement est suspendu pour la partie de l'amende qui peut devenir caduque lorsque les mesures ou les paquets de mesures proposés sont observés.
   Lorsqu'il est constaté qu'une mesure ou un paquet de mesures ne sont pas observés correctement, la suspension du recouvrement, visé à l'alinéa trois, deviendra en partie ou en entier caduque.
   Lorsqu'il est constaté qu'une mesure ou un paquet de mesures ont été observés correctement, la partie correspondante de l'amende deviendra caduque.
   Le Gouvernement flamand peut déterminer des modalités.]1
  [3 § 6. Par dérogation à l'article 63, la personne concernée qui a commis une infraction administrative mineure et isolée ne reçoit pas d'amende administrative mais un avertissement.
   Aux fins du présent paragraphe, les infractions suivantes sont considérées comme des infractions administratives mineures :
   1° une pièce justificative de la déclaration ou du registre a été établie mais n'a pas, ou n'a pas été correctement conservée au sens de l'article 63, § 10, à condition que les données de la déclaration ou du registre, qui devaient être justifiées par les pièces justificatives en question, aient été déclarées et enregistrées en temps utile et de manière correcte ;
   2° la tenue incorrecte d'un registre tel que visé à l'article 24, § 1er ;
   3° une infraction mineure dans le cadre du transport, telle que visée à l'article 63, § 13 ;
   4° le fait de ne pas disposer d'un aperçu correct, tel que visé à l'article 63, § 18, alinéa 2, 1°, à condition que l'exploitant de l'unité de traitement ou de transformation remette un aperçu correct, tel que visé à l'article 24, § 7, à la Mestbank au plus tard 2 mois après avoir reçu l'avertissement visé à l'alinéa 1er.
   Afin qu'il puisse être question d'une infraction administrative mineure et isolée telle que visée à l'alinéa 1er, pour laquelle un avertissement est donné, l'agriculteur ne doit pas avoir commis d'infraction similaire au cours des trois années précédant l'infraction. ]3
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 41, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 26, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[3]  <DCFL 2024-03-29/23, art. 5, 023; En vigueur : 23-04-2024>
Art.63. [1 § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan elke landbouwer, die de nutriënten niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
   Het aantal nutriënten dat niet is afgezet overeenkomstig dit decreet, is de som van het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 1°, en het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 2°.
   De hoogte van de administratieve geldboete verschilt naargelang de soort mest die niet correct is afgezet. De administratieve geldboete bedraagt:
   1° 5 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit rundermengmest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
   2° 2 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit rundermest andere dan rundermengmest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
   3° 3 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit varkensmest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
   4° 0,4 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N uit pluimveemest die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
   5° 2,5 euro voor elke op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N, andere dan deze vermeld onder 1° tot en met 4°, die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
   6° 2 euro voor elke niet op het bedrijf geproduceerde kg P2O5 of N, die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
   Als uit de doorlichting niet duidelijk is geworden, welke soort mest als vermeld in het derde lid, niet afgezet is overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, wordt het gedeelte van het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 1°, en het gedeelte van het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 2°, waarvoor niet duidelijk is op welke soort mest als vermeld in het derde lid, het betrekking heeft, toegewezen aan een of meerdere van de soorten mest als vermeld in het derde lid.
   Voor het toewijzen aan een soort mest als vermeld in het derde lid, wordt voor elke mestsoort, vermeld in het derde lid, 1° tot en met 5°, een balans gemaakt, voor respectievelijk N en P2O5, door de berekende dierlijke mestproductie, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5 en in kg N, van deze mestsoort, te [3 vermeerderen]3 met het opslagverschil, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5 en in kg N, van deze mestsoort en de nettoaanvoer van deze mestsoort, uitgedrukt respectievelijk in kg P2O5 en in kg N, met dien verstande dat de nettoaanvoer maximaal nul is. Men bekomt zo twee rundermengmestbalansen, twee rundermest-andere dan mengmestbalansen, twee varkensmestbalansen, twee pluimveemestbalansen en twee andere-mestbalansen, die uitgedrukt zijn respectievelijk in kg P2O5 en in kg N. Als het resultaat van een balans lager is dan nul, wordt het tot nul herleid. [3 Het opslagverschil en de nettoaanvoer worden bepaald conform artikel 62bis.]3
   Het gedeelte van het aantal kg stikstof dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 1°, en het gedeelte van het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet als vermeld in artikel 62bis, § 11, 2°, waarvoor niet duidelijk is op welke soort mest als vermeld in het derde lid, het betrekking heeft, wordt in de volgende volgorde, aan een of meerdere van de soorten mest als vermeld in het derde lid, toegewezen:
   1° eerst aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 1°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermengmestbalans. In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermengmestbalans verminderd met het aantal kg rundermengmest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet;
   2° dan aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 3°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de varkensmestbalans. In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de varkensmestbalans verminderd met het aantal kg varkensmest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet;
   3° daarna aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 5°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de andere-mestbalans. In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de andere-mestbalans verminderd met het aantal kg mest, andere dan deze vermeld in het derde lid, 1° tot en met 4°, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet;
   4° vervolgens aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 2°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermest-andere dan mengmestbalans. In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de rundermest-andere dan mengmestbalans verminderd met het aantal kg rundermest-andere dan mengmest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet;
   5° ten slotte aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 5°, voor het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de pluimveemestbalans. In voorkomend geval wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N, dat het resultaat is van de pluimveemestbalans verminderd met het aantal kg pluimveemest, uitgedrukt in kg P2O5 respectievelijk kg N, waarvan bij de doorlichting al was gebleken dat deze niet correct was afgezet.
   Als na de toewijzing, vermeld in het zesde lid, 5°, het aantal nutriënten dat niet is afgezet overeenkomstig dit decreet als vermeld in het tweede lid, nog niet volledig is toegewezen aan één of meerdere mestsoorten als vermeld in het derde lid, wordt het aantal kg P2O5 respectievelijk kg N dat nog niet is toegewezen, toegewezen aan de mestsoort, vermeld in het derde lid, 6°.
   Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via [4 de beveiligde zending]4, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt het bedrag van de administratieve geldboete, berekend overeenkomstig deze paragraaf, [5 met 50% verhoogd]5.
   § 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt aan elke landbouwer die op zijn bedrijf op jaarbasis gemiddeld meer dieren houdt dan de toegekende nutriëntenemissierechten en tijdelijke nutriëntenemissierechten op jaarbasis voor die diersoort gemiddeld toelaten te houden, een administratieve geldboete opgelegd voor de dieren waarvoor de landbouwer niet beschikt over nutriëntenemissierechten.
   De administratieve geldboete wordt berekend volgens de volgende formule:
   NER-D2 - NER-D1 x 1 euro = AGNER-D1;
   waarbij:
   NER-D2 = de som van de producten van het aantal gehouden dieren per diercategorie vermenigvuldigd met de waarden NER-D en TNER-D per diercategorie van de tabel voorzien in artikel 30, § 3;
   NER-D1 = de som van de aan de landbouwer op basis van de artikelen 30, 32, 34 en 36 toegekende NER-D en TNER-D verminderd met de som van de overeenkomstig de artikelen 29, 31, 34, 37, 40, 47 en 62, geannuleerde of gereduceerde nutriëntenemissierechten;
   AGNER-D1 = de administratieve geldboete.
   Bij herhaling van een overtreding als vermeld in het eerste lid binnen de 5 jaar na het opleggen, via [4 de beveiligde zending]4, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, bedraagt de administratieve geldboete:
   NER-D2 - NER-D1 x 2 euro = AGNER-D2;
   AGNER-D2 = de administratieve geldboete voor een tweede of volgende overtreding.
   De landbouwer kan opschorting van inning van de geldboete vragen, volgens de procedure als vermeld in de artikelen 67 en 68. Hiertoe dient hij zich te verbinden om, ten einde de bedrijfsbalans over een periode van twee jaar in evenwicht te brengen, in het daaropvolgende productiejaar de te houden veestapel te verminderen zodanig dat over de twee productiejaren heen de overschreden nutriëntenemissierechten gecompenseerd zijn. De geldboete blijft in dit geval opgeschort totdat door de Mestbank is nagegaan of aan deze verbintenis is voldaan.
   In geval aan deze verbintenis niet blijkt voldaan te zijn, is de administratieve geldboete AGNER-D2 op grond van de NER-D waarmee over de periode van de twee opeenvolgende productiejaren heen bekeken, de nutriëntenemissierechten zijn overschreden. Bovendien kan de landbouwer de procedure van de opschorting van de betaling van de geldboete zoals bedoeld in het vierde lid niet meer aanvragen voor het productiejaar waarvoor hij zich had verbonden de veestapel te verminderen.
   In geval aan deze verbintenis wel blijkt voldaan te zijn, wordt de vastgestelde boete definitief kwijtgescholden.
   Bij herhaling van een overtreding als vermeld in het eerste lid binnen de 5 jaar na het opleggen, via het [4 de beveiligde zending]4, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, houdt men echter rekening met de definitief kwijtgescholden boete, en bedraagt de administratieve geldboete bijgevolg AGNER-D2.
   § 3. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt aan het bedrijf dat niet voldoet aan de mestverwerkingplicht, vermeld in artikel 29, aan de verwerking van de 25 % nutriëntenemissierechten als vermeld in artikel 34, § 1, 1°, tweede lid,[6 zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019,]6
   of aan de bijkomende mestverwerkingsplicht, vermeld in artikel 62, § 5, een administratieve geldboete opgelegd.
   Deze administratieve geldboete bedraagt 2 euro per kg stikstof, die niet is verwerkt overeenkomstig artikel 29.
   Bij de vaststelling van een tweede en volgende overtreding, binnen de vijf jaren na het jaar waarin een eerdere overtreding werd begaan als vermeld in het eerste lid, bedraagt de administratieve geldboete 4 euro per kg stikstof.
   § 4. Lastens de producent, verdeler, importeur of exporteur van andere meststoffen, de uitbater van een mestverzamelpunt, een bewerkings- of een verwerkingseenheid, de erkende mestvoerder of de producent, verdeler, importeur of exporteur van kunstmest, die de door hen geproduceerde, verhandelde of overgedragen meststoffen niet afgezet of geëxporteerd hebben overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten wordt een administratieve geldboete opgelegd van 5 euro per kg N en 5 euro per kg P2O5, waarvan op basis van de berekening, opgemaakt overeenkomstig artikel 62bis, § 12, niet blijkt dat deze afgezet is overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
   Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via het [4 de beveiligde zending]4, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt de administratieve geldboete berekend overeenkomstig de voorgaande leden, [5 met 50% verhoogd]5.
   § 5. [4 Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan eenieder bij wie tijdens een doorlichting wordt vastgesteld dat hij op een perceel meer meststoffen opbrengt of laat opbrengen dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
   De administratieve geldboete bedraagt 600 euro vermenigvuldigd met het aantal hectares landbouwgrond waarop er meer meststoffen opgebracht zijn dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, met dien verstande dat de administratieve geldboete steeds minimaal 600 euro bedraagt.
   In afwijking van het tweede lid wordt, als men enkel meer heeft opgebracht of heeft laten opbrengen dan op dat perceel toegelaten overeenkomstig artikel 16, 41bis en 41ter van dit decreet, de administratieve geldboete berekend door het aantal hectares landbouwgrond waarop er meer meststoffen opgebracht zijn dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, 41bis en 41ter, te vermenigvuldigen met 300, met dien verstande dat de administratieve geldboete steeds minimaal 300 euro bedraagt.
   De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden [5 met 50% verhoogd]5 als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, een administratieve geldboete opgelegd is wegens het opbrengen of laten opbrengen van meer meststoffen dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.]4
   § 6. [4 Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan elke aangifteplichtige als vermeld in artikel 23 die de aangifte niet of te laat heeft ingediend.
   De administratieve geldboete bedraagt 250 euro, waarvan 200 euro met uitstel. Het uitstel ten belope van 200 euro komt van rechtswege te vervallen als de aangifteplichtige aan één van de volgende twee voorwaarden niet heeft voldaan:
   1° de aangifteplichtige heeft de aangifte alsnog ingediend binnen de termijn, vermeld in het derde lid;
   2° de 50 euro opgelegd zonder uitstel werd betaald binnen de termijn, vermeld in het derde lid.
   Opdat het uitstel ten belope van 200 euro niet komt te vervallen, moet de aangifteplichtige de aangifte uiterlijk op 15 april van het betrokken aangiftejaar alsnog ingediend hebben, met dien verstande dat:
   1° als de boete betrekking heeft op het niet indienen van de verzamelaanvraag, de aangifte uiterlijk op 21 mei van het betrokken productiejaar moet ingediend zijn;
   2° als de termijn waarover de aangifteplichtige beschikt om de aangifte alsnog in te dienen, korter is dan vijftien kalenderdagen, vanaf de kennisgeving van de administratieve geldboete, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, dan wordt de termijn verlengd tot de vijftiende kalenderdag vanaf de kennisgeving van de administratieve geldboete via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid.
   Als de aangifteplichtige voldaan heeft aan de voorwaarden, vermeld in het tweede en het derde lid, wordt het uitstel ten belope van 200 euro van rechtswege omgezet in een opheffing en is de administratieve geldboete beperkt tot de 50 euro die opgelegd werd zonder uitstel.
   De administratieve geldboete wordt opgelegd per aangifte die niet of niet tijdig werd ingediend, met dien verstande dat de verzamelaanvraag als een afzonderlijke aangifte wordt beschouwd.
   Als aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet, niet tijdig of foutief indienen van de aangifte bedraagt de administratieve geldboete 500 euro, volledig opgelegd zonder uitstel.]4
   § 7. [4 Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan elke aangifteplichtige als vermeld in artikel 23 die de aangifte foutief heeft ingediend.
   De administratieve geldboete bedraagt 250 euro per aangiftegegeven dat in de aangifte foutief werd aangeduid of dat verkeerdelijk niet vermeld werd in de aangifte, met dien verstande dat de administratieve geldboete maximaal 1000 euro per aangifte bedraagt en de verzamelaanvraag als een afzonderlijke aangifte wordt beschouwd.
   De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden [5 met 50% verhoogd]5 als aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet, niet tijdig of foutief indienen van de aangifte.]4
   § 8. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt aan de landbouwer, vermeld in artikel 26, tweede lid, die voor een of meerdere exploitaties, en voor een of meerdere diercategorieën van de diersoort varkens, het nutriëntenbalansstelsel als vermeld in artikel 26, niet toepast of die het toepast en de nutriëntenbalans en de bijhorende stavingsstukken van deze balans niet kan voorleggen, een administratieve geldboete opgelegd.
   De administratieve geldboete bedraagt 1 euro, vermenigvuldigd met de gemiddelde veebezetting van het aantal dieren van de diersoort varkens, die op de betrokken exploitatie of de betrokken exploitaties gedurende dat jaar werden gehouden.
   Bij herhaling van een overtreding binnen de 5 jaar na het opleggen, via [4 de beveiligde zending]4, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, bedraagt de administratieve geldboete 2 euro, vermenigvuldigd met de gemiddelde veebezetting van het aantal dieren van de diersoort varkens, die op de betrokken exploitatie of de betrokken exploitaties gedurende dat jaar werden gehouden.
   § 9. [4 Lastens eenieder die in uitvoering van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten een staalname of analyse moet laten uitvoeren en deze staalname of analyse niet of niet correct laat uitvoeren, wordt een administratieve geldboete opgelegd.
   De administratieve geldboete bedraagt:
   1° 150 euro per nitraatresidubepaling die niet of niet correct werd uitgevoerd;
   2° 250 euro per staalname of analyse, andere dan een nitraatresidubepaling, die niet of niet correct werd uitgevoerd.
   De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden [5 met 50% verhoogd]5 als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of niet correct laten uitvoeren van een staalname of analyse.]4
   § 10. [4 Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd:
   1° van 250 euro aan eenieder die een register als vermeld in artikel 24, § 1, § 5 of § 6, niet of foutief bijhoudt;
   2° van 250 euro aan de uitbater van een mestverzamelpunt, die een register als vermeld in artikel 24, § 3, niet of foutief bijhoudt;
   3° van 2500 euro aan de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid die een register als vermeld in artikel 24, § 3, niet of foutief bijhoudt, of waarvan de staving van het register, overeenkomstig de bepalingen van artikel 24, § 3, tweede lid, niet of niet correct is gebeurd;
   4° van 2500 euro aan eenieder die een register als vermeld in artikel 24, § 2, niet of foutief bijhoudt;
   5° van 250 euro aan eenieder die de balansen en de bijhorende stavingsstukken, vermeld in artikel 26, § 3, niet of foutief bijhoudt;
   6° van 250 euro per stavingsstuk, ander dan een stavingsstuk, vermeld onder punt 4°, van de aangifte als vermeld in artikel 23 of van een register als vermeld in artikel 24 dat niet of foutief is bijgehouden, met dien verstande dat voor stavingsstukken die betrekking hebben op een aangifte, de administratieve geldboete maximaal 1000 euro per aangifte bedraagt en de verzamelaanvraag als een afzonderlijke aangifte wordt beschouwd.
   De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden [5 met 50% verhoogd]5 als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of foutief bijhouden van een of meerdere stukken als vermeld in het eerste lid.]4
   § 11. [6 Onverminderd artikel 71 en 72 wordt aan iedere landbouwer die geen geldige melding doet als vermeld in artikel 34, Ї 1, negende lid, een administratieve geldboete opgelegd.
   De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, wordt berekend volgens de volgende formule:
   X: [(het aantal NER-Dred vermenigvuldigd met 2) vermenigvuldigd met M] en gedeeld door 365;
   waarbij:
   X = het bedrag van de administratieve geldboete, uitgedrukt in euro;
   NER-Dred: het aantal NER-D dat met toepassing van artikel 34, Ї 1, zou gereduceerd worden indien de melding, vermeld in artikel 34, Ї 1, negende lid, zou gedaan zijn geweest;
   M: het aantal kalenderdagen tussen de datum van de wijziging van de vennoten, aandeelhouders of bestuurders en de datum waarop de Mestbank de overgenomen nutriëntenemissierechten effectief heeft geannuleerd.]6.
   § 12. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan eenieder die hetzij als aanbieder, hetzij als ontvanger, hetzij als vervoerder, hetzij als AGR-GPS dienstverlener, hetzij in enige andere hoedanigheid betrokken is bij een transport van meststoffen, en een zware overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen begaat.
   De volgende personen begaan een zware overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen als vermeld in het eerste lid:
   1° de twee exploitanten die betrokken zijn bij een inscharing waarvoor geen inscharingscontract als vermeld in artikel 47, § 1, werd opgemaakt;
   2° de erkende mestvoerder die een transport foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;
   3° de erkend verzender die een transport foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;
   4° de landbouwer die een transport, vermeld in artikel 52, 2°, a), foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;
   5° de aanbieder en de afnemer van een vervoer als vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, f) en g), die een transport foutief nameldt of afmeldt of die op de zestigste dag na de dag waarop er, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, uiterlijk een namelding of afmelding van een transport moet gebeurd zijn, nog geen namelding of afmelding gedaan heeft;
   6° de mestvoerder die meststoffen vervoert zonder dat de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten opgemaakt zijn of zonder dat het transport voorafgaandelijk aan het transport aan de Mestbank gemeld is;
   7° de aanbieder en de afnemer van een vervoer als vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, b) tot en met g), waarvoor de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten niet opgemaakt zijn of waarvoor de overeenkomst, vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, 1°, niet voorafgaandelijk aan het transport aan de Mestbank gemeld is;
   8° de erkend verzender die meststoffen aanbiedt zonder dat de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten opgemaakt zijn of zonder dat het transport voorafgaandelijk aan het transport aan de Mestbank gemeld is;
   9° de aanbieder of de afnemer, die niet valt onder het toepassingsgebied van 7° of 8°, die meststoffen aanbiedt of ontvangt en die op het moment van het aanbieden of ontvangen wist of behoorde te weten dat de in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten vereiste documenten niet opgemaakt zijn of dat het transport niet aan de Mestbank gemeld is voorafgaandelijk aan het transport;
   10° de erkende mestvoerder die een transport uitvoert waarvoor een systeem van onlinepositiebepaling moet gebruikt worden en waarbij:
   a) hetzij geen systeem van onlinepositiebepaling gebruikt wordt;
   b) hetzij het systeem van onlinepositiebepaling niet of niet correct gebruikt wordt, waardoor de traceerbaarheid van het transport [4 via een systeem van onlinepositiebepaling]4 niet langer gewaarborgd is;
   11° de AGR-GPS-dienstverlener die de gegevens van het systeem van online-positiebepaling niet of incorrect aan de Mestbank overmaakt;
   12° de aanbieder respectievelijk de afnemer die verplicht was om een bepaalde methode voor het bepalen van de samenstelling van de aangeboden respectievelijk afgenomen meststoffen toe te passen als vermeld in artikel 59, en waarbij op een transportdocument waarop hij als aanbieder, respectievelijk afnemer, vermeld is, de vermelde mestsamenstelling niet op basis van deze methode bepaald is;
   13° de mestvoerder die een transport uitvoert waarvan hij wist of behoorde te weten dat voor dat transport de mestsamenstelling op basis van een bepaalde methode bepaald moest worden en die op het betrokken transportdocument de vermelde mestsamenstelling niet op basis van deze methode bepaalt;
   14° de aanbieder of de afnemer die op een transportdocument waarop hij als aanbieder, respectievelijk afnemer, vermeld is, een mestsamenstelling laat vermelden die gebaseerd is op een niet-geldige analyse;
   15° de mestvoerder die een transport uitvoert waarbij op het bijhorende transportdocument een mestsamenstelling vermeld wordt, gebaseerd op een analyse, waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze analyse niet geldig was;
   16° de aanbieder en de afnemer van een vervoer als vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, b) tot en met g), die meststoffen vervoeren of laten vervoeren met een trekkend voertuig waarvan noch de aanbieder, noch de afnemer, eigenaar is;
  [3 17° de mestvoerder die meststoffen vervoert zonder dat hij beschikt over een erkenning als erkende mestvoerder, terwijl het betreffende transport uitgevoerd moet worden door een erkende mestvoerder;
   18° de erkende mestvoerder die meststoffen vervoert in een voertuig dat niet opgenomen is in zijn erkenning;]3
  [4 19° de aanbieder die meststoffen vanuit zijn exploitatie overbrengt naar een naastgelegen mestverwerker en het overdrachtsdocument, vermeld in artikel 47, § 5, niet of niet correct heeft opgemaakt of niet tijdig aan de Mestbank heeft overgemaakt;
   20° de aanbieder en de afnemer van een transport dat, overeenkomstig artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, moet gebeuren met een trekkend voertuig dat uitgerust is met een AGR-GPS-systeem en waarbij het AGR-GPS-systeem tijdens het transport moet gebruikt worden, en die hetzij de meststoffen niet vervoert of laat vervoeren met een trekkend voertuig dat uitgerust is met een AGR-GPS-systeem, hetzij het AGR-GPS-systeem niet of niet correct gebruikt of laat gebruiken tijdens het transport.]4
  [5 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt het falen van het AGR-GPS- systeem, niet beschouwd als het niet of niet correct gebruiken of laten gebruiken als vermeld in het tweede lid, 20А.]5
  [4 Deze administratieve geldboete bedraagt 100 euro per vracht en per overtreding als vermeld in het tweede lid die werd begaan, met dien verstande dat:
   1° voor overtredingen als vermeld in het tweede lid, 1°, 6° tot en met 9°, 10°, a), 16°, 19° en 20°, de administratieve geldboete 400 euro bedraagt per document;
   2° de administratieve geldboete per transportdocument begrensd wordt tot maximaal 400 euro.]4
  [3 In afwijking van het derde lid bedraagt de administratieve geldboete per vracht en per overtreding:
   1° 2500 euro voor de overtreding, vermeld in het tweede lid, 17° ;
   2° 800 euro voor de overtreding, vermeld in het tweede lid, 18°.]3
   Bij herhaling van een overtreding binnen de vijf jaar na het opleggen van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt het bedrag van de administratieve geldboete, berekend overeenkomstig het derde [3 en het vierde]3 lid, [5 met 50% verhoogd]5.
   § 13. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan eenieder die hetzij als aanbieder, hetzij als ontvanger, hetzij als vervoerder, hetzij als AGR-GPS-dienstverlener, hetzij in enige andere hoedanigheid betrokken is bij een transport van meststoffen, en die in deze hoedanigheid een lichte overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen begaat.
   Elke overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen, die niet vermeld is in paragraaf 12, tweede lid, wordt als een lichte overtreding op de in het Mestdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten opgenomen bepalingen rond het vervoer en het gebruik van meststoffen als vermeld in het eerste lid, beschouwd.
   Deze administratieve geldboete bedraagt 50 euro per vracht en per overtreding als vermeld in het eerste lid die werd begaan, met dien verstande dat de administratieve geldboete per transportdocument, begrensd wordt tot maximaal 200 euro.
   Bij herhaling van een overtreding binnen de twee jaar na het opleggen van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt het bedrag van de administratieve geldboete, berekend overeenkomstig het derde lid, [5 met 50% verhoogd]5.]1
  [4 § 14. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de landbouwer die in een bepaald kalenderjaar vanggewassen moet inzaaien en gedurende een bepaalde periode moet aanhouden, overeenkomstig artikel 14, § 3, § 8 of § 9, en dit niet of niet volledig heeft gedaan [5 en aan de landbouwer, die in een bepaald kalenderjaar, mits de naleving van щщn of meerdere equivalente maatregelen als vermeld in artikel 14, Ї 5, vrijgesteld is van de maatregel, vermeld in artikel 14, Ї 4, eerste lid, 3А, en de equivalente maatregelen in kwestie niet naleeft]5.
   De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, bedraagt 250 euro per hectare, voor het aantal hectares waarvoor in een bepaald kalenderjaar niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 3, § 4, eerste lid, 3°, of § 9. [5 Voor de landbouwer die in een bepaald kalenderjaar, mits de naleving van щщn of meerdere equivalente maatregelen als vermeld in artikel 14, Ї 5, vrijgesteld is van de maatregel, vermeld in artikel 14, Ї 4, eerste lid, 3А, en de equivalente maatregelen in kwestie niet naleeft, wordt het aantal hectares waarvoor in een bepaald kalenderjaar niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, Ї 4, eerste lid, 3А, bepaald door het gewicht van de maatregel, vermeld in artikel 14, Ї 4, eerste lid, 3А, te verminderen met het gewicht van de equivalente maatregelen die de landbouwer correct heeft toegepast. Het resultaat hiervan wordt vervolgens gedeeld met het gewicht dat in het kader van de verplichting, vermeld in artikel 14, Ї 4, eerste lid, 3А, aan 1 hectare vanggewas, wordt toegekend. Het resultaat van deze deling is het aantal hectares waarvoor in een bepaald kalenderjaar niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, Ї 4, eerste lid, 3А.]5
   Als een landbouwer in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen, wordt de administratieve geldboete, in afwijking van het tweede lid, berekend door het getal Z te vermenigvuldigen met:
   1° 250 euro per hectare, voor het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 1, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 3;
   2° 500 euro per hectare, voor de eerste schijf van het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 en 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8;
   3° 750 euro per hectare, voor de tweede schijf van het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 en 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8;
   4° 1500 euro per hectare, voor de derde schijf van het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 en 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8.
   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder het getal Z: het aantal keren dat aan de betrokken landbouwer in de vijf jaren voor het opleggen van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen.
   Voor de toepassing van het derde lid wordt het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting vermeld in artikel 14, § 8, berekend door het doelareaal van de betrokken landbouwer in het betreffende jaar, uitgedrukt in hectare als vermeld in artikel 14, § 8, te verminderen met het gerealiseerd areaal van de landbouwer in kwestie in het jaar in kwestie als vermeld in artikel 14, § 8, achtste lid. Het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, wordt vervolgens als volgt aan één of meerdere schijven als vermeld in het derde lid toegewezen:
   1° eerst aan de eerste schijf, voor een aantal hectares, dat maximaal gelijk is aan 15% van het doelareaal van de betrokken landbouwer, in het betreffende jaar, uitgedrukt in hectare als vermeld in artikel 14, § 8;
   2° als, na de toewijzing, vermeld in punt 1°, niet alle hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, zijn toegewezen, worden de resterende hectares, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, vervolgens toegewezen aan de tweede schijf, voor een aantal hectares, dat maximaal gelijk is aan 20% van het doelareaal van de betrokken landbouwer in het betreffende jaar, uitgedrukt in hectare als vermeld in artikel 14, § 8;
   3° als, na de toewijzingen, vermeld in punt 1° en punt 2°, niet alle hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, zijn toegewezen, worden de resterende hectares waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, vervolgens toegewezen aan de derde schijf.
  [5 Voor de toepassing van het derde lid wordt voor de landbouwer, die in een bepaald kalenderjaar, mits de naleving van щщn of meerdere equivalente maatregelen als vermeld in artikel 14, Ї 5, vrijgesteld is van de maatregel, vermeld in artikel 14, Ї 4, eerste lid, 3А, en de equivalente maatregelen in kwestie niet naleeft, het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, Ї 8, berekend door voor de betrokken landbouwer het gewicht van de maatregel, vermeld in artikel 14, Ї 4, eerste lid, 3А, te verminderen met het gewicht van de equivalente maatregelen die de landbouwer correct heeft toegepast. Het resultaat hiervan wordt vervolgens gedeeld met het gewicht dat in het kader van de verplichting, vermeld in artikel 14, Ї 4, eerste lid, 3А, aan 1 hectare vanggewas, wordt toegekend. Het resultaat van deze deling is het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, Ї 8. Het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, Ї 8, wordt vervolgens aan щщn of meerdere schijven als vermeld in het derde lid toegewezen, volgens het toewijzingssysteem, vermeld in het vijfde lid, 1А, 2А en 3А.]5
   § 15. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de landbouwer, die in een bepaald kalenderjaar, mits de naleving van één of meerdere equivalente maatregelen als vermeld in artikel 14, § 5, vrijgesteld is van een maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°, en de equivalente maatregelen in kwestie niet naleeft.
   De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, wordt als volgt berekend:
   1° als op basis van de equivalente maatregel of maatregelen die niet nageleefd zijn een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 2°, werd bekomen: 5 euro per kg werkzame N die de betrokken landbouwer in het kalenderjaar in kwestie minder had mogen opbrengen als de op zijn bedrijf toegelaten bemesting in het kalenderjaar in kwestie verminderd was geworden, overeenkomstig artikel 14, § 4, eerste lid, 2° ;
   2° [5 ...]5;
   3° als op basis van de equivalente maatregel of maatregelen die niet nageleefd zijn een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, werd bekomen: 1000 euro.
   Als aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen, worden de bedragen, vermeld in deze paragraaf, vermenigvuldigd met het getal Z. Het getal Z is één plus het aantal keren dat aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen van de administratieve geldboete een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen.
   § 16. Lastens elke landbouwer die de maatregelen, hem opgelegd in uitvoering van artikel 15, § 10 en § 11, niet of niet correct heeft nageleefd, wordt een administratieve geldboete opgelegd.
   De administratieve geldboete bedraagt:
   1° 300 euro voor elk bemestingsplan als vermeld in artikel 15, § 10, 2°, en § 11, 2°, dat niet of niet correct is opgemaakt;
   2° 250 euro voor elke teeltfiche als vermeld in artikel 15, § 10, 3°, en § 11, 3°, dat niet of niet correct is opgemaakt;
   3° 1500 euro voor elke landbouwer die zich niet laat begeleiden door een gecertificeerde adviesinstantie als vermeld in artikel 15, § 11, 5° ;
   4° 500 euro voor elk advies van de gecertificeerde adviesinstantie als vermeld in artikel 15, § 11, 5°, dat niet opgevolgd wordt.
   De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden [5 met 50% verhoogd]5 als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of niet correct naleven van de maatregelen, hem opgelegd in uitvoering van artikel 15, § 10 en § 11.
   § 17. Lastens eenieder die een maatregel, met uitzondering van een maatregel die het uitvoeren of laten uitvoeren van een analyse betreft, hem opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, niet of niet correct heeft nageleefd, wordt een administratieve geldboete opgelegd.
   De administratieve geldboete bedraagt 500 euro per keer dat een maatregel, opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, die niet of niet correct is nageleefd. Als een maatregel, opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, moet toegepast worden op een bepaald aantal hectares, bedraagt de boete 500 euro, vermenigvuldigd met het aantal hectares, waarop de maatregel niet is toegepast, met dien verstande dat de boete minstens 500 euro bedraagt.
   Bij herhaling van een overtreding binnen de vijf jaar na het opleggen via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt de administratieve geldboete berekend, overeenkomstig het tweede lid, [5 met 50% verhoogd]5.]4
  [6 Ї 18. Met behoud van de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, die de verplichtingen, vermeld in artikel 24, Ї 7, niet naleeft.
   De geldboete bedraagt:
   1А 10.000 euro per kalenderjaar waarin de Mestbank niet beschikt over een correct overzicht als vermeld in artikel 24, Ї 7, tweede lid;
   2А 5000 euro per kalenderjaar waarvoor de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid geen correcte registratie heeft van de ammoniakemissie van zijn uitbating, verhoogd met 2500 euro per kalenderjaar en per ontbrekend of niet-correct werkend meetapparaat.
   Bij herhaling van een overtreding binnen vijf jaar na het opleggen bij beveiligde zending als vermeld in artikel 64, Ї 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt de administratieve geldboete die overeenkomstig het tweede lid berekend is, verdubbeld.]6
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 40, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2015-12-18/24, art. 86, 013; Inwerkingtreding : 08-01-2016>
[3]  <DVR 2017-06-30/08, art. 79, 015; Inwerkingtreding : 17-07-2017>
[4]  <DVR 2019-05-24/05, art. 25, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[5]  <DVR 2024-03-29/23, art. 4, 023; Inwerkingtreding : 23-04-2024>
[6]  <DVR 2024-01-26/27, art. 80, 024; Inwerkingtreding : 23-02-2024>
Art.67. § 1er. [4 Les demandes visées à l'article 66 doivent être adressées aux fonctionnaires désignés à cet égard par le Gouvernement flamand dans un délai de trente jours calendriers à partir de la date de notification de l'amende administrative via l'envoi sécurisé tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2.]4
  § 2. [4 Les fonctionnaires désignés par le Gouvernement flamand prennent une décision dans les six mois, à partir de la date de notification de la demande, via l'envoi sécurisé, tel que visé au paragraphe 1.
   La décision des fonctionnaires compétents est notifiée par envoi sécurisé à l'auteur de la requête.
  [5 Les fonctionnaires désignés par le Gouvernement flamand peuvent réduire le montant de l'amende administrative imposée en cas de circonstances atténuantes. ]5
   Le fonctionnaire compétent peut, par envoi sécurisé motivé adressé à l'auteur de la requête, prolonger une seule fois le délai susmentionné d'une période de six mois.]4
  § 3. A défaut de prise de décision par les fonctionnaires désignés dans le délai tel que défini au § 2, la demande est réputée acceptée.
  [3 § 4. Dans sa décision, visée au paragraphe 2, le fonctionnaire, visé à l'article 66, peut proposer de rendre l'amende caduque en entier ou en partie à condition qu'une ou plusieurs mesures ou un ou plusieurs paquets de mesures soient observés. [5 En cas d'infraction administrative mineure, le fonctionnaire visé à l'article 66 peut décider, dans sa décision visée au paragraphe 2, d'annuler la totalité de l'amende et d'émettre un avertissement à la place.]5
   Le fonctionnaire mentionne :
   1° les mesures ou les paquets de mesure qui doivent être observés ;
   2° pour chacune des mesures ou pour chacun des paquets de mesures, visés au 1°, le délai endéans lequel l'observation doit s'effectuer ;
   3° pour chacune des mesures ou chacun des paquets de mesures, visés au 1°, la partie de l'amende qui deviendra caduque lors de l'observation de la mesure ou du paquet de mesures.
   Lorsque la personne ou les personnes à qui l'amende administrative est imposée, acceptent la proposition, visée à l'alinéa premier, le recouvrement est suspendu pour la partie de l'amende qui peut devenir caduque lorsque les mesures ou les paquets de mesures proposés sont observés.
   Lorsqu'il est constaté qu'une mesure ou un paquet de mesures ne sont pas observés correctement, la suspension du recouvrement, visé à l'alinéa trois, deviendra en partie ou en entier caduque.
   Lorsqu'il est constaté qu'une mesure ou un paquet de mesures ont été observés correctement, la partie correspondante de l'amende deviendra caduque.
   Le Gouvernement flamand peut déterminer des modalités.]3
  [5 § 5. La décision visée au paragraphe 2 peut faire l'objet d'un recours dans les soixante jours de la notification de la décision, sous peine de déchéance, devant le tribunal de première instance, qui statue de pleine juridiction. Ce recours suspend la décision. ]5
  

Modifications

[1]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 155, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 156, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[3]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 43, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[4]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 28, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[5]  <DCFL 2024-03-29/23, art. 6, 023; En vigueur : 23-04-2024>
Art.64. [1 § 1. [2 De administratieve geldboetes, vermeld in dit decreet, worden opgelegd door de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren. De administratieve geldboetes, vermeld in artikel 63, § 5, § 7 tot en met § 10, § 12 en § 13, worden opgelegd voor 31 december van het jaar volgend op het productiejaar waarin de overtreding werd vastgesteld als de betrokken aangifteplichtige zijn aangifte als vermeld in artikel 23 tijdig en correct heeft ingediend voor het productiejaar waarop de overtreding betrekking heeft.]2
   De betrokkene wordt van de beslissing tot het opleggen van de administratieve geldboete in kennis gesteld bij [2 beveiligde zending]2.
   De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast.
   § 2. De administratieve geldboetes, vermeld in dit decreet, worden geïnd door de Mestbank voor orde van het Minafonds. De opbrengst van de administratieve geldboetes wordt integraal aangewend voor landbouwers, meer bepaald in het kader van dit decreet.
   § 3. Als de administratieve geldboete wordt opgelegd aan een landbouwer die uit twee of meer exploitanten bestaat, dan zijn elk van deze exploitanten hoofdelijk gehouden tot het betalen van de gehele schuld. Als de exploitant op zijn beurt bestaat uit twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen, dan zijn elk van deze personen hoofdelijk gehouden tot het betalen van de gehele schuld.
   § 4. De ambtenaren, vermeld in paragraaf 1, houden bij de oplegging van de administratieve geldboete desgevallend rekening met de straf die de strafrechter voorafgaandelijk voor het feit in kwestie heeft opgelegd.
   § 5. Bij de oplegging van een administratieve geldboete, kan de ambtenaar, vermeld in paragraaf 1, aan de persoon of personen aan wie de administratieve geldboete wordt opgelegd, voorstellen om de gehele of de gedeeltelijke boete te laten vervallen mits de naleving van één of meerdere maatregelen of maatregelenpakketten.
   De ambtenaar vermeldt:
   1° de maatregelen of maatregelenpakketten die nageleefd moeten worden;
   2° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, de termijn waarbinnen de naleving moet geschieden;
   3° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, het gedeelte van de boete dat komt te vervallen bij naleving van de maatregel of het maatregelpakket.
   Als de persoon of personen aan wie de administratieve geldboete wordt opgelegd, ingaan op een voorstel, vermeld in het eerste lid, wordt de inning geschorst voor het gedeelte van de boete dat kan komen te vervallen, als de voorgestelde maatregelen of maatregelenpakketten worden nageleefd.
   Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket niet correct wordt nageleefd, komt de schorsing van de inning, vermeld in het derde lid, geheel of gedeeltelijk te vervallen.
   Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket correct is nageleefd, komt het overeenkomstige gedeelde van de boete te vervallen.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen. ]1
  [3 § 6. In afwijking van artikel 63 wordt geen administratieve geldboete, maar een waarschuwing gegeven aan de betrokkene, die een eenmalige, lichte administratieve overtreding heeft begaan.
   Voor de toepassing van deze paragraaf, worden de volgende overtredingen beschouwd als een lichte administratieve overtreding:
   1А een stavingsstuk bij de aangifte of het register, dat opgemaakt werd maar niet of niet correct bijgehouden werd als vermeld in artikel 63, Ї 10, op voorwaarde dat de gegevens in de aangifte of het register, die door de betreffende stavingsstukken gestaafd dienden te worden, tijdig en correct aangegeven en geregistreerd werden;
   2А het foutief bijhouden van een register als vermeld in artikel 24, Ї 1;
   3А een lichte overtreding in het kader van vervoer, als vermeld in artikel 63, Ї 13;
   4А het niet beschikken over een correct overzicht, als vermeld in artikel 63, Ї 18, tweede lid, 1А, op voorwaarde dat de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid uiterlijk 2 maand na de ontvangst van de waarschuwing, vermeld in het eerste lid, alsnog een correct overzicht, als vermeld in artikel 24, Ї 7, aan de Mestbank overmaakt.
   Opdat er sprake kan zijn van een eenmalige, lichte administratieve overtreding als vermeld in het eerste lid, waarvoor een waarschuwing gegeven wordt, mag de landbouwer in de drie jaar voorafgaandelijk aan het begaan van de overtreding, geen soortgelijke overtreding hebben begaan.]3
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 41, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2019-05-24/05, art. 26, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[3]  <DVR 2024-03-29/23, art. 5, 023; Inwerkingtreding : 23-04-2024>
Art.68. § 1er. Faute de paiement de l'amende administrative et ses accessoires, le fonctionnaire chargé du recouvrement délivre un commandement.
  Ce commandement est visé et déclaré exécutoire par le fonctionnaire désigné à cet effet par le Gouvernement flamand.
  § 2. La signification du commandement se fait par exploit d'huissier ou par [1 envoi sécurisé]1.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 29, 019; En vigueur : 01-01-2019>
Art.65. [1 Een administratieve geldboete vervalt vijf jaar na de vaststelling van de overtreding. De vaststelling van de overtreding gebeurt op het moment van de betekening van het dwangbevel, vermeld in artikel 68.]1
  De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 42, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
Art. 67. § 1er. [4 Les demandes visées à l'article 66 doivent être adressées aux fonctionnaires désignés à cet égard par le Gouvernement flamand dans un délai de trente jours calendriers à partir de la date de notification de l'amende administrative via l'envoi sécurisé tel que visé à l'article 64, § 1, alinéa 2.]4
  § 2. [4 Les fonctionnaires désignés par le Gouvernement flamand prennent une décision dans les six mois, à partir de la date de notification de la demande, via l'envoi sécurisé, tel que visé au paragraphe 1.
   La décision des fonctionnaires compétents est notifiée par envoi sécurisé à l'auteur de la requête.
  [5 Les fonctionnaires désignés par le Gouvernement flamand peuvent réduire le montant de l'amende administrative imposée en cas de circonstances atténuantes. ]5
   Le fonctionnaire compétent peut, par envoi sécurisé motivé adressé à l'auteur de la requête, prolonger une seule fois le délai susmentionné d'une période de six mois.]4
  § 3. A défaut de prise de décision par les fonctionnaires désignés dans le délai tel que défini au § 2, la demande est réputée acceptée.
  [3 § 4. Dans sa décision, visée au paragraphe 2, le fonctionnaire, visé à l'article 66, peut proposer de rendre l'amende caduque en entier ou en partie à condition qu'une ou plusieurs mesures ou un ou plusieurs paquets de mesures soient observés. [5 En cas d'infraction administrative mineure, le fonctionnaire visé à l'article 66 peut décider, dans sa décision visée au paragraphe 2, d'annuler la totalité de l'amende et d'émettre un avertissement à la place.]5
   Le fonctionnaire mentionne :
   1° les mesures ou les paquets de mesure qui doivent être observés ;
   2° pour chacune des mesures ou pour chacun des paquets de mesures, visés au 1°, le délai endéans lequel l'observation doit s'effectuer ;
   3° pour chacune des mesures ou chacun des paquets de mesures, visés au 1°, la partie de l'amende qui deviendra caduque lors de l'observation de la mesure ou du paquet de mesures.
   Lorsque la personne ou les personnes à qui l'amende administrative est imposée, acceptent la proposition, visée à l'alinéa premier, le recouvrement est suspendu pour la partie de l'amende qui peut devenir caduque lorsque les mesures ou les paquets de mesures proposés sont observés.
   Lorsqu'il est constaté qu'une mesure ou un paquet de mesures ne sont pas observés correctement, la suspension du recouvrement, visé à l'alinéa trois, deviendra en partie ou en entier caduque.
   Lorsqu'il est constaté qu'une mesure ou un paquet de mesures ont été observés correctement, la partie correspondante de l'amende deviendra caduque.
   Le Gouvernement flamand peut déterminer des modalités.]3
  [5 § 5. La décision visée au paragraphe 2 peut faire l'objet d'un recours dans les soixante jours de la notification de la décision, sous peine de déchéance, devant le tribunal de première instance, qui statue de pleine juridiction. Ce recours suspend la décision. ]5
  

Modifications

[1]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 155, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 156, 007; En vigueur : 28-02-2011>
[3]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 43, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[4]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 28, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[5]  <DCFL 2024-03-29/23, art. 6, 023; En vigueur : 23-04-2024>
Art.66. De ambtenaren daartoe aangewezen door de Vlaamse Regering beslissen over de gemotiveerde verzoeken om kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling van de in dit decreet bedoelde administratieve geldboeten die de betrokkene per [1 beveiligde zending]1 tot hen richt.
  

Modifications

[1]  <DVR 2019-05-24/05, art. 27, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.70. § 1er. [1 Sur la base de la contrainte déclarée exécutoire et pour assurer le paiement des amendes administratives, visées dans le présent décret, et des frais y afférents et des autres frais et compensations découlant du présent décret, la "Vlaamse Landmaatschappij" bénéficie d'un privilège général sur tous les biens mobiliers de la personne concernée et peut grever d'une hypothèque légale tous les biens de la personne concernée susceptibles d'en faire l'objet et situés ou enregistrés en Région flamande.]1
  § 2. Le privilège visé au § 1 prend rang immédiatement après les privilèges mentionnés aux articles 19 et 20 de la loi du 16 décembre 1851 et à l'article 23 du [2 Code des privilèges maritimes déterminés et des dispositions diverses]2.
  § 3. Le rang de l'hypothèque légale est déterminé par la date de l'inscription en vertu du commandement déclaré exécutoire et signifié.
  § 4. L'inscription a lieu à la requête du fonctionnaire visé à l'article 68, § 1, deuxième paragraphe.
  L'inscription a lieu nonobstant opposition, contestation ou recours, sur présentation d'une copie certifiée conforme par le fonctionnaire et mentionnant la date de la signification.
  [1 Le fonctionnaire, visé à l'article 68, § 1er, alinéa deux, est autorisé à délivrer une mainlevée sur une hypothèque enregistrée ou à la radier.]1
  § 5. L'article [2 XX.113 du Code de droit économique]2 n'est pas d'application concernant l'hypothèse légale en matière d'amende administrative due pour laquelle un commandement a été délivré et dont la signification a intéressé est effectuée avant le jugement déclaratif de faillite.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 44, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 30, 019; En vigueur : 01-01-2019>
Art.67. § 1. [4 De in artikel 66 bedoelde verzoeken dienen gericht te worden aan de daartoe door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving van de administratieve geldboete, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid.]4
  § 2. [4 De door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren nemen een beslissing binnen zes maanden, te rekenen vanaf de kennisgeving van het verzoek, via de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 1.
   De beslissing van de bevoegde ambtenaren wordt bij beveiligde zending ter kennis gebracht van de indiener van het verzoekschrift.
  [5 De door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren kunnen bij verzachtende omstandigheden het bedrag van de opgelegde administratieve geldboete verminderen.]5
   Bij met redenen omklede beveiligde zending, gericht aan de indiener van het verzoekschrift, kan de bevoegde ambtenaar de voormelde termijn eenmalig verlengen met een periode van zes maanden.]4
  § 3. Bij gebreke aan een beslissing door de bevoegde ambtenaren, binnen de in § 2 gestelde termijn, wordt het verzoekschrift geacht te zijn ingewilligd.
  [3 § 4. In zijn beslissing, vermeld in paragraaf 2, kan de ambtenaar, vermeld in artikel 66, voorstellen om de gehele of de gedeeltelijke boete te laten vervallen mits de naleving van één of meerdere maatregelen of maatregelenpakketten. [5 De ambtenaar, vermeld in artikel 66, kan bij lichte administratieve overtredingen in zijn beslissing, vermeld in paragraaf 2, beslissen om de gehele boete te laten vervallen en in plaats daarvan een waarschuwing te geven.]5
   De ambtenaar vermeldt:
   1° de maatregelen of maatregelenpakketten die nageleefd moeten worden;
   2° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, de termijn waarbinnen de naleving moet geschieden;
   3° voor elk van de maatregelen of maatregelenpakketten, vermeld in 1°, het gedeelte van de boete dat komt te vervallen bij naleving van de maatregel of het maatregelpakket.
   Als de persoon of personen aan wie de administratieve geldboete wordt opgelegd, ingaan op een voorstel, vermeld in het eerste lid, wordt de inning geschorst voor het gedeelte van de boete dat kan komen te vervallen, als de voorgestelde maatregelen of maatregelenpakketten worden nageleefd.
   Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket niet correct wordt nageleefd, komt de schorsing van de inning, vermeld in het derde lid, geheel of gedeeltelijk te vervallen.
   Als wordt vastgesteld dat een maatregel of maatregelenpakket correct is nageleefd, komt het overeenkomstige gedeelde van de boete te vervallen.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen.]3
  [5 § 5. Tegen de beslissing, vermeld in paragraaf 2, kan op straffe van verval binnen zestig dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing beroep aangetekend worden bij de rechtbank van eerste aanleg, die oordeelt met volle rechtsmacht. Dat beroep schorst de beslissing.]5
  

Modifications

[1]  <DVR 2010-12-23/39, art. 155, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
[2]  <DVR 2010-12-23/39, art. 156, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
[3]  <DVR 2015-06-12/15, art. 43, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[4]  <DVR 2019-05-24/05, art. 28, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[5]  <DVR 2024-03-29/23, art. 6, 023; Inwerkingtreding : 23-04-2024>
Art. 69. § 1er. Le commandement relève des dispositions de la partie V du Code judiciaire portant saisie conservatoire et moyens d'exécution.
  § 2. Dans un délai de 30 jours suivant la signification du commandement, l'intéressé peut faire opposition motivée par exploit d'huissier, portant citation de la Région flamande, auprès du tribunal de première instance de l'arrondissement du lieu du fonctionnaire qui a délivré un commandement.
  A cet effet, la Région flamande élit domicile auprès de la Mestbank.
  § 3. Cette opposition suspend l'exécution du commandement.
  § 4. Le fonctionnaire chargé du recouvrement peut introduire, avant l'arbitrage définitif du litige visé au § 2, une procédure en référé auprès du président du tribunal saisi du litige en première instance, afin de faire condamner le redevable au paiement d'une provision sur le montant réclamé par contrainte.
Art.68. § 1. Bij gebreke aan voldoening van de administratieve geldboete en toebehoren, wordt door de met de invordering belaste ambtenaar een dwangbevel uitgevaardigd.
  Dit dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de daartoe door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaar.
  § 2. De betekening van het dwangbevel gebeurt bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij [1 beveiligde zending]1.
  

Modifications

[1]  <DVR 2019-05-24/05, art. 29, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 70. § 1er. [1 Sur la base de la contrainte déclarée exécutoire et pour assurer le paiement des amendes administratives, visées dans le présent décret, et des frais y afférents et des autres frais et compensations découlant du présent décret, la "Vlaamse Landmaatschappij" bénéficie d'un privilège général sur tous les biens mobiliers de la personne concernée et peut grever d'une hypothèque légale tous les biens de la personne concernée susceptibles d'en faire l'objet et situés ou enregistrés en Région flamande.]1
  § 2. Le privilège visé au § 1 prend rang immédiatement après les privilèges mentionnés aux articles 19 et 20 de la loi du 16 décembre 1851 et à l'article 23 du [2 Code des privilèges maritimes déterminés et des dispositions diverses]2.
  § 3. Le rang de l'hypothèque légale est déterminé par la date de l'inscription en vertu du commandement déclaré exécutoire et signifié.
  § 4. L'inscription a lieu à la requête du fonctionnaire visé à l'article 68, § 1, deuxième paragraphe.
  L'inscription a lieu nonobstant opposition, contestation ou recours, sur présentation d'une copie certifiée conforme par le fonctionnaire et mentionnant la date de la signification.
  [1 Le fonctionnaire, visé à l'article 68, § 1er, alinéa deux, est autorisé à délivrer une mainlevée sur une hypothèque enregistrée ou à la radier.]1
  § 5. L'article [2 XX.113 du Code de droit économique]2 n'est pas d'application concernant l'hypothèse légale en matière d'amende administrative due pour laquelle un commandement a été délivré et dont la signification a intéressé est effectuée avant le jugement déclaratif de faillite.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 44, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[2]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 30, 019; En vigueur : 01-01-2019>
Art.69. § 1. Op het dwangbevel zijn de bepalingen toepasselijk van deel V van het Gerechtelijk Wetboek houdende bewarend beslag en middelen tot tenuitvoerlegging.
Art.71.[1 § 1er. Sera puni d'un emprisonnement d'un mois à une année et d'une amende de cent euros à cent mille euros ou de l'une de ces peines :
Art.70. § 1. [1 Op grond van het uitvoerbaar verklaard dwangbevel en tot zekerheid van de voldoening van de administratieve geldboeten, vermeld in dit decreet, de bijhorende kosten en de andere kosten en vergoedingen die voortvloeien uit dit decreet, heeft de Vlaamse Landmaatschappij een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van betrokkene en kan het een wettelijke hypotheek nemen op al de daarvoor vatbare en in het Vlaamse Gewest gelegen of geregistreerde goederen van betrokkene.]1
  § 2. Het voorrecht bedoeld in § 1 neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten die vermeld zijn in de artikelen 19 en 20 van de wet van 16 december 1851 en in artikel 23 van [2 het Wetboek van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen]2.
  § 3. De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die genomen wordt krachtens het uitvoerbaar verklaarde en betekende dwangbevel.
  § 4. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaar, bedoeld in artikel 68, § 1, tweede lid.
  De inschrijving heeft plaats, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, op voorlegging van een afschrift van het dwangbevel dat door die ambtenaar eensluidend wordt verklaard en dat melding maakt van de betekening ervan.
  [1 De ambtenaar, vermeld in artikel 68, § 1, tweede lid, is bevoegd om een ingeschreven hypotheek te laten handlichten of doorhalen.]1
  § 5. Artikel [2 XX.113 van het Wetboek van Economisch Recht]2, is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek inzake de verschuldigde administratieve geldboete waarvoor een dwangbevel werd uitgevaardigd en waarvan betekening aan betrokkene is gedaan voor het vonnis van faillietverklaring.
  

Modifications

[1]  <DVR 2015-06-12/15, art. 44, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[2]  <DVR 2019-05-24/05, art. 30, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 70bis. [1 Les dispositions de la présente section s'appliquent aux personnes visées à l'article [2 61]2, § 2.]1
  

Modifications

[1]  <Inséré par DCFL 2009-04-30/87, art. 143, 006; En vigueur : 25-06-2009>
[2]  <DCFL 2017-06-30/08, art. 80, 015; En vigueur : 17-07-2017>
Afdeling III. - Strafbepalingen.
Art. 71.[1 § 1er. Sera puni d'un emprisonnement d'un mois à une année et d'une amende de cent euros à cent mille euros ou de l'une de ces peines :
Art. 70bis. [1 De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de personen, vermeld in artikel [2 61]2, § 2.]1
  

Modifications

[1]  <Ingevoegd bij DVR 2009-04-30/87, art. 143, 006; Inwerkingtreding : 25-06-2009>
[2]  <DVR 2017-06-30/08, art. 80, 015; Inwerkingtreding : 17-07-2017>
Art.73. Le texte suivant est ajouté à l'article 28, § 1er, 3°, du décret du 28 juin 1985 relatif à l'autorisation écologique :
  " sauf les dispositions mentionnées sous la rubrique 9. Les animaux mentionnés dans la liste jointe en annexe 1 de la décision du Gouvernement flamand du 6 février 1991 fixant l'établissement du règlement flamand concernant l'autorisation écologique, qui, en application de l'article 47, § 2, du décret relatif aux engrais du 22 décembre 2006 doivent avoir cessé leurs activités complètement ou partiellement pendant une durée maximale de 5 ans ".
Art.71.[1 § 1. Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van honderd euro tot honderdduizend euro of met een van die straffen, wordt gestraft:
Art.74. L'article 1erbis, § 2, 2°, du décret du 21 décembre 1988 portant création de la Société flamande terrienne, inséré par décret du 7 mai 2004, est abrogé.
Art.72. De werkgever is burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de gerechtskosten, waartoe zijn aangestelden of lasthebbers zijn veroordeeld.
Art. 73. Le texte suivant est ajouté à l'article 28, § 1er, 3°, du décret du 28 juin 1985 relatif à l'autorisation écologique :
  " sauf les dispositions mentionnées sous la rubrique 9. Les animaux mentionnés dans la liste jointe en annexe 1 de la décision du Gouvernement flamand du 6 février 1991 fixant l'établissement du règlement flamand concernant l'autorisation écologique, qui, en application de l'article 47, § 2, du décret relatif aux engrais du 22 décembre 2006 doivent avoir cessé leurs activités complètement ou partiellement pendant une durée maximale de 5 ans ".
HOOFDSTUK XIII. - Slotbepalingen.
Art.76. Les modifications suivantes sont apportées à l'article 6, § 1, du même décret, remplacé par le décret du 7 mai 2004 :
Art.73. Aan artikel 28, § 1, 3°, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning wordt de volgende tekst toegevoegd :
  " uitgezonderd de inrichtingen, vermeld onder de rubriek 9. Dieren van de lijst die als bijlage 1 gevoegd is bij het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende de vaststelling van het Vlaamse Reglement betreffende de milieuvergunning, die in toepassing van artikel 47, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006 hun activiteiten gedurende maximaal 5 jaar geheel of gedeeltelijk stopgezet hebben. ".
Art.77. Les modifications suivantes sont apportées à l'article 5, § 2, 1°, du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, remplacé par le décret du 11 mai 1999 :
  1° les termes " pendant une période déterminée " sont insérés entres les termes " les animaux qui ont reçu " et les termes " exclusivement des aliments ";
  2° les termes " pendant une période déterminée " sont insérés entres les termes " leurs parties qui " et les termes " font exclusivement usage des aliments précités ";
  3° les termes " et ce, durant toute l'année civile " sont supprimés;
  4° les termes " pendant la période en question " sont insérés entres les termes " les animaux en question " et les termes " ont exclusivement reçu les aliments ".
Art.74. Artikel 1bis, § 2, 2°, van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, ingevoegd bij het decreet van 7 mei 2004, wordt opgeheven.
Art.78. A l'article 33bis, § 2, (5), deuxième paragraphe du même décret, inséré par le décret du 11 mai 1999 et modifié par les décrets du 3 mars 2000, du 8 décembre 2000, du 9 mars 2001, du 28 mars 2003 et du 22 avril 2005, la phrase " la partie de la teneur en éléments nutritionnels qui est attribuée aux espèces animales faisant l'objet d'un recalcul, peut uniquement être utilisée pour la production provenant de ces espèces animales " est abrogée à compter du 1er janvier 2005.
Art.75. In artikel 5 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 mei 2004, wordt het woord " Meststoffendecreet " vervangen door de woorden " Mestdecreet van 22 december 2006. "
Art. 77. Les modifications suivantes sont apportées à l'article 5, § 2, 1°, du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, remplacé par le décret du 11 mai 1999 :
  1° les termes " pendant une période déterminée " sont insérés entres les termes " les animaux qui ont reçu " et les termes " exclusivement des aliments ";
  2° les termes " pendant une période déterminée " sont insérés entres les termes " leurs parties qui " et les termes " font exclusivement usage des aliments précités ";
  3° les termes " et ce, durant toute l'année civile " sont supprimés;
  4° les termes " pendant la période en question " sont insérés entres les termes " les animaux en question " et les termes " ont exclusivement reçu les aliments ".
Art.76. In artikel 6, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het woord " Meststoffendecreet " wordt telkens vervangen door de woorden " Mestdecreet van 22 december 2006 ";
  2° het 7° en het 9° worden opgeheven.
Art. 78. A l'article 33bis, § 2, (5), deuxième paragraphe du même décret, inséré par le décret du 11 mai 1999 et modifié par les décrets du 3 mars 2000, du 8 décembre 2000, du 9 mars 2001, du 28 mars 2003 et du 22 avril 2005, la phrase " la partie de la teneur en éléments nutritionnels qui est attribuée aux espèces animales faisant l'objet d'un recalcul, peut uniquement être utilisée pour la production provenant de ces espèces animales " est abrogée à compter du 1er janvier 2005.
Art.77. In artikel 5, § 2, 1°, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, vervangen bij het decreet van 11 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° tussen de woorden " de dieren die " en de woorden " uitsluitend met voeders " worden de woorden " gedurende een bepaalde periode " ingevoegd;
  2° tussen de woorden " delen hiervan die " en de woorden " uitsluitend voormelde voeders " worden de woorden " gedurende een bepaalde periode " ingevoegd;
  3° worden de woorden " en dit gedurende het volledige kalenderjaar " geschrapt;
  4° tussen de woorden " dat bedoelde dieren " en de woorden " uitsluitend met het voeder " worden de woorden " gedurende de beschouwde periode " ingevoegd.
Art. 79. Les modifications suivantes sont apportées à l'article 33ter, § 1er, du même décret, inséré par le décret du 11 mai 1999 et modifié par les décrets du 3 mars 2000, du 8 décembre 2000, du 9 mars 2001, du 28 mars 2003 et du 22 avril 2005 :
  1° au point 1°, les termes " jusqu'au 31 décembre 2006 inclus " sont remplacés par les termes " jusqu'au 31 décembre 2007 inclus ";
  2° les alinéas a) et b) du point 1° sont abrogés;
  3° le point 2° est abrogé.
Art.78. In artikel 33bis, § 2, (5), tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 3 maart 2000, 8 december 2000, 9 maart 2001, 28 maart 2003 en 22 april 2005, wordt de zin " Het deel van de nutriëntenhalte dat toegekend werd voor diersoorten waarvoor een herberekening werd toegestaan, mag enkel gebruikt worden voor de productie afkomstig van deze diersoorten " opgeheven met ingang van 1 januari 2005.
Art.82. Aux fins d'application de l'article 31, § 2, le décret visé pour des années calendaires 2004, 2005 et 2006 pour lesquels l'écoulement d'engrais doit s'être effectué conformément aux dispositions du décret est le décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais.
Art.79. In artikel 33ter, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 3 maart 2000, 8 december 2000, 9 maart 2001, 28 maart 2003 en 22 april 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1 in 1°, worden de woorden " tot en met 31 december 2006 " vervangen door de woorden " tot en met 31 december 2007 ";
  2° in 1° worden a) en b) opgeheven;
  3° het 2° wordt opgeheven.
Art.83. § 1er. Tous les prélèvements et amendes administratives prévus dans le décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais tel que modifié restent percevables, si leur justification date d'une année calendaire antérieure à l'entrée en vigueur du présent décret, en prenant en considération la justification telle que prévue par le décret susmentionné du 23 janvier 1991, et sont réglés conformément aux procédures de calcul, d'encaissement de perception et de recours telles que prévues dans le décret susmentionné du 23 janvier 1991.
  § 2. Sans préjudice du premier paragraphe, l'amende administrative telle que visée à l'article 25, § 3, du décret susmentionné du 23 janvier 1991, reste imposable si sa justification concerne l'année calendaire 2007.
  § 3. La déclaration pour l'année de production 2006 doit être effectuée conformément aux dispositions de l'article 3 du même décret du 23 janvier 1991, et par les personnes qui y sont citées, compte tenu de toutes les dispositions et modalités d'exécution de ce décret qui ont trait à un devoir de déclaration.
  [1 § 4. Pour tous les agriculteurs qui, au cours de 2004, 2005, ou 2006, ont repris une exploitation et n'ont pas encore reçu une teneur en éléments nutritionnels tandis que le cédant disposait pour ces animaux d'une teneur en éléments nutritionnels, la teneur en éléments nutritionnels, telle que visée à l'article 33 bis du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, convertie en droits d'émission d'éléments nutritionnels, est transférée à condition qu'ils ont fait ou font établir l'acte de la reprise du permis d'environnement par l'autorité délivrante et à condition que ces cessionnaires ont produit des animaux dans l'exploitation en 2004, 2005, 2006 ou 2007 et les ont notifiés à temps à la Mestbank. Le transfert a effet rétroactif jusqu'à la date convenue par le cédant et le cessionnaire.
   Les producteurs qui peuvent faire un appel à l'application du premier alinéa et à qui la redevance complémentaire a été imposée pour la production d'effluents d'élevage s'élevant au-delà de la teneur en éléments nutritionnels, peuvent réclamer la redevance complémentaire déjà payée ou demander la remise de la redevance complémentaire imposée dans la mesure où ils n'ont pas produit plus que la teneur en éléments nutritionnels visée au premier alinéa sans disposer à cet effet d'une teneur en éléments nutritionnels ou des droits d'émission complémentaires d'éléments nutritionnels.
   Dans ce but, ils introduisent une demande, par lettre recommandée, adressée au fonctionnaire désigné par le Gouvernement flamand pour la perception et le recouvrement de la redevance complémentaire.
   Le fonctionnaire prend une décision sur cette réclamation ou demande de remise dans les trois mois après le dépôt à la poste de la demande de remise. A défaut d'une décision du fonctionnaire dans le délai de trois mois, la demande est censée être acceptée. Le producteur peut introduire un recours auprès du Ministre chargé de l'Environnement contre la décision du fonctionnaire dans les trois mois de la date du dépôt à la poste de la décision. Le Ministre décide du recours dans les 60 jours.
   Le Gouvernement flamand peut déterminer des modalités.]1
  [1 § 5. Pour obtenir une remise et non-perception de la redevance complémentaire différée, les producteurs, visés au décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, tel que modifié, qui, en exécution de l'article 40bis du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, tel que modifie, ont obtenu un report de la redevance pour le traitement du lisier, et l'année calendaire dans laquelle il convient d'évaluer si la redevance différée doit être annulée ou non perçue ou non, conformément à l'article 40bis du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, tel que modifié, étant l'année 2007 ou 2008, doivent :
   1° dans l'année calendaire dans laquelle il convient d'évaluer si la redevance complémentaire différée doit être annulée et non perçue ou non, appartenir à un groupe d'entreprises qui a satisfait a l'obligation de traitement du lisier, conformément à l'article 29;
   2° posséder un nombre supplémentaire de certificats de traitement du lisier dans l'année calendaire dans laquelle il convient d'évaluer si la redevance complémentaire différée doit être annulée et non perçue ou non.
   Le Gouvernement flamand arrête les modalités et détermine entre autres combien de certificats de traitement du lisier on doit posséder supplémentairement afin d'obtenir une annulation et non perception de la redevance complémentaire différée.]1
  [1 § 6. Aux producteurs, tels que visés au décret du 23 janvier 1991 relatif a la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, qui disposaient d'une teneur en éléments nutritionnels au 31 décembre 2006, mais qui depuis l'entrée en vigueur du présent décret n'exercent plus des activités agricoles, et par conséquent, ne sont plus des agriculteurs, sont attribués par mesure transitoire des droits d'émission d'éléments nutritionnels selon les dispositions de l'article 30, à condition qu'il soit satisfait à la condition suivante : dans les années de production 2004, 2005 ou 2006, le producteur a tenu des animaux, qu'il a déclarés à temps.
   Ces droits d'émission d'éléments nutritionnels attribués par mesure transitoire à l'ancien producteur doivent être transférés, conformément aux dispositions de l'article 31, à un agriculteur le 31 décembre 2009 au plus tard. S'ils ne sont pas transférés à un agriculteur le 31 décembre 2009, ces droits d'émission d'éléments nutritionnels attribués par mesure transitoire sont annulés par la Mestbank.]1
  [2 § 7. Les producteurs tels que visés au décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, tel que modifié, peuvent obtenir une prolongation du sursis, accordé conformément à l'article 40bis, du décret précité, ainsi qu'un nouveau sursis de la redevance complémentaire sur le traitement de lisier, telle que visée à l'article 21, § 6, 2°, du décret précité, s'ils répondent à une des conditions suivantes :
   1° le producteur a obtenu l'autorisation écologique et le permis de bâtir ou l'autorisation urbanistique pour une installation de traitement de lisier ou une installation de transformation d'engrais après le 31 décembre 2002;
   2° le producteur a conclu un contrat avec un tiers qui a obtenu l'autorisation écologique et le permis de bâtir ou l'autorisation urbanistique pour une installation de transformation de lisier ou une installation de traitement de lisier après le 31 décembre 2002.
   Un sursis peut être accordé aux producteurs tels que visés à l'alinéa premier pour la deuxième et troisième année calendaire suivant l'année calendaire pendant laquelle la dernière autorisation nécessaire a été accordée pour l'installation concernée, si :
   1° l'installation concernée n'était pas encore opérationnelle pendant ces années calendaires;
   2° un sursis a déjà été accordé au producteur conformément à l'article 40bis du décret précité, sur la base de l'installation concernée, sauf s'ils n'étaient pas sujet à l'obligation de traitement ou qu'ils avaient déjà payé la redevance complémentaire pour l'année calendaire pendant laquelle la dernière autorisation nécessaire a été accordée pour l'installation concernée et pour l'année calendaire suivante.
   La somme des volumes d'engrais contractés sur base annuelle pour l'installation concernée ne peut jamais être supérieure à la capacité autorisée sur base annuelle.
   Une redevance complémentaire pour laquelle un sursis a été accordé en application de l'article 40bis du décret précité ou en exécution des alinéas premier et deux, peut être annulée en non perçue si le producteur concerné démontre qu'il a traité un quantité supérieure à son obligation de transformation d'engrais pendant une certaine année calendaire et supérieure à l'obligation de transformation d'engrais du groupe d'entreprises auquel il appartient. Cette transformation supplémentaire doit avoir lieu pendant la deuxième année calendaire pendant laquelle la dernière autorisation nécessaire a été accordée pour l'installation concernée ou pendant l'installation concernée devient opérationnelle. Si la dernière autorisation nécessaire a été accordée en 2003 à l'installation concernée et si cette installation n'est pas encore opérationnelle en 2007, la transformation doit avoir lieu au plus tard en 2007. Si la dernière autorisation nécessaire a été accordée en 2004 ou plus tard à l'installation concernée et si cette installation n'est pas encore opérationnelle en 2008, la transformation doit avoir lieu au plus tard pendant l'année calendaire 2008.
   Une producteur qui en application de l'article 40bis du décret précité a obtenu un sursis de la redevance complémentaire sur la traitement de lisier pour deux années consécutives, peut également demander une seule fois à la " Mestbank " pour la plus ancienne des deux redevance complémentaires concernées de considérer l'année calendaire suivant la plus récente des deux redevance complémentaires concernées comme étant l'année calendaire pendant laquelle un plus grande quantité doit être traitée pour obtenir une abrogation et non perception de la redevance complémentaire concernée.
   Si l'année calendaire pour laquelle il doit être évalué si une redevance complémentaire différée doit être annulée et non perçue ou non, est l'année calendaire 2006 ou une année précédente, l'annulation et la non perception de la redevance complémentaire sont évaluées conformément à l'arrêté d'exécution relatif à l'article 40bis du décret précité.
   Si l'année calendaire pour laquelle il convient d'évaluer si une redevance complémentaire différée doit être abrogée et perçue ou non, est l'année calendaire 2007 ou l'année calendaire 2008, le producteur concerné doit :
   1° pour cette année calendaire, appartenir à un groupe d'entreprises qui a respecté l'obligation de traitement de lisier, conformément à l'article 29;
   2° posséder un nombre supplémentaire de certificats de traitement du lisier dans l'année calendaire dans laquelle il convient d'évaluer si la redevance complémentaire différée doit être annulée et non perçue ou non.
   Le producteur voulant obtenir un sursis ou qui veut prolonger un sursis existant, introduit une demande à cette effet auprès de la " Mestbank ". S'il paraît qu'un redevance complémentaire déjà entièrement ou partiellement payée est annulée et plus perçue, conformément au présent article, les montants déjà payés par le producteur sont remboursés par la " Mestbank ".
   Pour l'application du présent paragraphe, le opérationnalité d'un installation est constatée conformément à l'article 40bis du décret précité et son arrêté d'exécution.
   Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités relatives à la fixation des années calendaires pour le sursis et pour l'annulation et la non perception, relatives aux nombres de certificats de traitement de lisier que l'on doit supplémentairement posséder afin d'obtenir une annulation et une non perception de la redevance complémentaire différée et relatives au mode duquel la demande, visée à l'alinéa huit, est introduite et traitée.
   § 8. Les amendes administratives, imposées en exécution de l'article 14, § 4, sur la base de la définition du résidu de nitrates exécutée pendant l'année calendaire 2007, sont retirées d'office. La " Mestbank " remboursera les agriculteurs qui ont déjà payé l'amende.]2
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-12/72, art. 84, 003; En vigueur : 01-01-2007>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 157, 007; En vigueur : 28-02-2011>
Art.80. Hetzelfde decreet wordt opgeheven met uitzondering van :
  1° artikel 2, 49°, 50°, 51°, 52°, 53°, 54°, 56°, 57°, en de artikelen 15bis en 15ter;
  2° artikel 33ter en haar bestaande reglementaire uitvoeringsbepalingen, die worden opgeheven vanaf 31 december 2007.
Art.84. [1 § 1er.]1 Un certificat attestant qu'une parcelle n'est pas saturée en phosphate, délivré sur la base de l'article 15quater, § 4 du même décret du 23 janvier [4 1991]4, a les mêmes conséquences juridiques qu'un certificat délivré sur la base de l'article 17, § 5.
  [1 § 2. Les parcelles situées dans des terres sablonneuses, dont l'agriculteur, en exécution de l'article 13, § 2, tel qu'il était en vigueur au 31 décembre 2010, a déjà démontré au moyen d'une analyse de texture de la parcelle concernée que la classe texturale de cette parcelle n'est pas la classe texturale P, S ou Z, ne sont pas considérées comme des terres sablonneuses, par dérogation à l'article 3, 72°.
   § 3. Les mesures suivantes sont imposées en 2012 aux agriculteurs qui se sont vus imposer des mesures dans l'année calendaire 2011, en exécution de l'article 38, et qui n'ont pas totalement respecté les mesures imposées en 2011 :
   1° les mesures mentionnées à l'article 14, § 4, si l'agriculteur s'est vu imposer en 2011 les mesures telles que mentionnées à l'article 2, § 1er, de l'arrêté ministériel du 11 février 2011 fixant des règles d'interdiction plus sévères en exécution de l'article 38 du décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
   2° les mesures mentionnées à l'article 14, § 5, si l'agriculteur s'est vu imposer en 2011 les mesures telles que mentionnées à l'article 2, § 2, de l'arrêté ministériel du 11 février 2011 fixant des règles d'interdiction plus sévères en exécution de l'article 38 du décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
   3° les mesures mentionnées à l'article 14, § 6, si l'agriculteur s'est vu imposer en 2011 les mesures telles que mentionnées à l'article 2, § 3, de l'arrêté ministériel du 11 février 2011 fixant des règles d'interdiction plus sévères en exécution de l'article 38 du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006.
   § 4. Le Gouvernement flamand peut prévoir des dérogations à l'article 8 pour une période jusqu'au 1er septembre 2011, s'il s'avère que les agriculteurs ne sont pas en mesure d'exécuter les modifications qui ont été apportées en 2011 au présent décret.]1
  [2 § 5.[7 La reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants soumis à un traitement de lisier, visée à l'article 34, paragraphe 1er, alinéa 1er, 1°, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 12 juin 2015, et la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants soumis à l'obligation de déclaration de l'article 34, paragraphe 1er, alinéa 3, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 24 mai 2019, sont réalisées et évaluées sur la base des dispositions de l'article 34 et de ses arrêtés d'exécution tels qu'en vigueur au 1er janvier 2023.]7
   § 6.[7 § 6. Par dérogation à l'article 22, § 1er, alinéa 2, 1°, la technique du tuyau traînant peut également être appliquée dans les prairies jusqu'au 1er janvier 2028.]7.]2
  [3 § 7. Dans l'attente d'un arrêt par le Gouvernement flamand des modalités pour identifier les engrais à diffusion lente et pour démontrer qu'un engrais est un engrais à diffusion lente, tel que visé à l'article 3, § 5, [4 22]4°, sont considérés comme des engrais à diffusion lente, les autres engrais et les effluents d'élevage traités contenant de l'azote d'une telle teneur que seule une partie limitée de l'azote total est diffusée dans l'année d'épandage, telle que visée à l'article 8, § 4 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014.
   § 8. Dans l'attente d'une définition par le Gouvernement flamand des engrais à faible teneur en azote, tels que visés à l'article 8, § 4, alinéa trois, sont considérés comme des engrais de type 3 à faible teneur en azote, les autres engrais et les effluents d'élevage traités dont la teneur en azote est basse, comme visé à l'article 8, § 4 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014, étant entendu qu'il faut veiller, lors de l'utilisation de ces engrais, que la quantité épandue soit conforme aux dispositions de l'article 8, § 4, alinéa trois du présent décret.
   § 9. Pour l'application de l'article 8, § 4, alinéa trois, le 15 novembre doit être lu comme étant le 31 décembre pour l'année 2015.
   § 10. Par dérogation à l'article 13, § 1er et § 2, les agriculteurs peuvent pour l'année 2015 encore opter pour un système de normes d'épandage, basées sur la quantité totale d'azote épandu, telle que visée à l'article 13, § 1er, alinéa cinq, 1° du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014. Un agriculteur qui opte pour ce système doit limiter sa fertilisation azotée dans l'année 2015 aux quantités, visées à l'article 13, § 2, du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014, étant entendu que pour la définition des quantités autorisées, la culture ornementale et l'arboriculture sont considérées comme des légumes ressortissant au groupe II et que les fraises sur sols sablonneux ou sur sols non-sablonneux sont considérées comme des légumes ressortissant au groupe II, cultivés sur des sols sablonneux.
   L'agriculteur qui choisit pour l'année 2015 le système de normes d'épandage, basées sur la quantité totale d'azote épandu, le notifie dans l'année 2016 dans la déclaration, visée à l'article 23.
   Pour le calcul de l'amende administrative, visée à l'article 63, § 1er pour l'année calendaire 2015 à charge de l'agriculteur qui choisit pour l'année 2015 le système de normes d'épandage, basées sur la quantité totale d'azote épandu, telle que visée à l'article 13, § 1er, alinéa cinq, 1° du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014, le nombre d'éléments fertilisants qui n'a pas été épandu conformément aux dispositions du présent décret, est calculé comme la somme du nombre de kg de N qui n'a pas été épandu conformément aux dispositions du présent décret, calculé conformément aux dispositions de l'article 63, § 1er du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014, et le nombre de kg de P2O5 que l'agriculteur n'a pas épandu conformément aux dispositions du présent décret, calculé conformément aux dispositions de l'article 63, § 2du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014.
   § 11. Par dérogation à l'article 13, § 3, alinéa deux, la quantité de phosphate dans le sol disponible pour les plantes peut aussi être déterminée sur la base d'une analyse du sol qui a été réalisée avant le 1er août 2015 et qui permet d'identifier la parcelle analysée de manière univoque, en dépit de l'absence des coordonnées X-Y.
   § 12. Par dérogation à l'article 13, § 3, alinéa trois et dans l'attente de l'adaptation du guichet Internet mis à la disposition par la "Mestbank", les analyses du sol, visées à l'article 13, § 3, peuvent être transmises à la "Mestbank" par une autre voie.
   § 13. [5 Dans l'attente d'une définition par le Gouvernement flamand du nombre de prélèvement d'échantillons qui doivent au minimum être effectués et du nombre de conseils de fertilisation afférents qui doivent au minimum être donnés au cours d'une année précise pour qu'il y ait un nombre suffisant d'échantillonnages, tels que visés à l'article 13, § 7, alinéa 1er, le nombre de prélèvements d'échantillons et de conseils de fertilisation afférents qui doivent au minimum être effectués ou donnés au cours d'une année précise est calculé comme la somme, arrondie à l'unité supérieure, des deux nombres suivants :
   1° un sixième du nombre d'hectares de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, non situés en type de zone 0, et sur lesquels au cours de l'année donnée, conformément à la demande unique :
   a) soit une culture permanente, appartenant à la catégorie culture ornementale ou arboriculture, légumes de groupe I ou légumes de groupe II, est cultivée ;
   b) soit l'une des cultures suivantes est cultivée : artichauts, arboriculture de plants forestiers, plants fruitiers, plantes d'ornement ou autres plants ou arbres et buissons d'ornement ;
   2° la moitié du nombre d'hectares de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise non situées en type de zone 0 et sur lesquelles, conformément à la demande unique, une culture autre qu'une culture visée au point 1 est cultivée.
   Le nombre d'hectares de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise non situées en type de zone 0 et sur lesquelles sont cultivées, au cours d'une année donnée, conformément à la demande unique, une culture telle que mentionnée à l'alinéa 1er, 1°, et une culture telle que mentionnée à l'alinéa 1er, 2°, est seulement pris en compte pour déterminer le nombre, tel que visé à l'alinéa 1er, 2°.
   Lorsque la somme, visée à l'alinéa 1er, est supérieure au nombre de parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise non situées en type de zone 0 et sur lesquelles est cultivée une culture appartenant à la catégorie culture ornementale ou arboriculture, légumes de groupe I ou légumes de groupe II ou fraises, le nombre de prélèvements d'échantillons et de conseils de fertilisation afférents est limité au nombre de parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise non situées en type de zone 0 et sur lesquelles est cultivée une culture appartenant à la catégorie culture ornementale ou arboriculture, légumes de groupe I ou légumes de groupe II ou fraises.]5
   § 14. Pour l'année 2015 les zones prioritaires, telles que visées à l'article 14, § 1er, alinéa quatre, sont les zones prioritaires indiquées sur la carte reprise comme annexe à l'arrêté du Gouvernement flamand du 10 février 2012 fixant la valeur seuil des résidus de nitrates, visée à l'article 14, § 1er, alinéa cinq, du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006.
   § 15. Par dérogation à l'article 14, § 5, alinéa deux, les demandes de dispense pour l'année 2015 doivent être rentrées auprès de la "Mestbank" au plus tard le 1 août.
   § 16. Dans l'année 2015, la mesure visée à l'article 14, § 6, 2° ne s'applique pas.
   § 17. Dans l'attente d'un arrêt par le Gouvernement flamand des modalités relatives au plan de fertilisation, tel que visé à l'article 14, § 7, [4 6°]4 et § 8, alinéa premier, [4 6°]4, le plan de fertilisation qui doit être tenu est un plan de fertilisation, tel que visé à l'article 14, § 4, alinéa premier, 3° du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014.
   § 18. Dans l'année 2015 une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise, telle que visée à l'article 15, doit être effectuée par :
   1° l'agriculteur qui s'est vu imposer dans l'année 2015 des mesures, telles que visées à l'article 14, § 4, § 5 ou § 6 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014 ;
   2° l'agriculteur qui s'est vu imposer dans l'année 2015 des mesures telles que visées à l'article 14, § 3 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014 et dont l'entreprise, de par sa situation est considérée comme une entreprise située en zone prioritaire, conformément aux dispositions de l'article 14, § 4, alinéa deux, 1°.
   Dans l'année 2015 une évaluation des résidus de nitrates doit être effectuée sur une parcelle de surfaces agricoles désignée par la "Mestbank" par l'agriculteur qui s'est vu imposer dans l'année 2015 des mesures telles que visées à l'article 14, § 3 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014 et dont l'entreprise, de par sa situation est considérée comme une entreprise située en zone prioritaire, conformément aux dispositions de l'article 14, § 4, alinéa deux, 1°.
   § 19. Les parcelles pourvues d'une attestation, telle que visée à l'article 17, § 6, du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014, sont subdivisées à la classe IV, telle que visée à l'article 13, § 3, à moins qu'elles ne disposent d'une analyse sur la base de laquelle elles peuvent être subdivisées dans une classe plus inférieure, en application de l'article 13, § 3.
   § 20. Pour l'année calendaire 2015 ou une année calendaire antérieure, l'obligation de traitement d'engrais, visée à l'article 29, est imposée à des groupes d'entreprise, tels que visés à l'article 29 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014 et en cas de non-observation à cette obligation de traitement d'engrais une amende administrative, telle que visée à l'article 63, § 21 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014 sera imposée au groupe d'entreprises.
   § 21. Pour les faits, commis dans l'année calendaire 2015 ou une année calendaire antérieure, les amendes administratives sont imposées sur la base des dispositions du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014.
   Par dérogation à ces dispositions des attitudes ou faits se rapportant à l'année 2015 et ressortissant au champ d'application de l'article 63, § 1er, § 2, § 4, § 7, § 8 et § 9 sont imposés sur la base des dispositions du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 12 juin 2015 modifiant le décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.]3
  [5 § 22. Aux fins de l'application de l'article 14, § 6, une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'exploitation réalisée au cours de l'année calendaire 2018 qui, conformément aux valeurs seuils des résidus de nitrates pour les entreprises situées en zones prioritaires, est évaluée comme appartenant à la catégorie zéro, telle que visée à l'article 15 du présent décret, tel que modifié en dernier par le décret du 30 juin 2017, est considérée comme une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise dont le résultat était positif, conformément à l'article 15, § 9.
   Un agriculteur qui, conformément à l'article 14, § 5, du présent décret, tel que modifié en dernier par le décret du 30 juin 2017, a été considéré en 2019 comme un agriculteur exonéré de la qualification d'entreprise située en zone prioritaire, est supposé de plein droit demander une exonération, telle que visée à l'article 14, § 6, pour l'année 2019.
   Par dérogation à l'article 14, § 6, l'agriculteur peut introduire ou retirer une demande d'exonération pour l'année 2019 au plus tard jusqu'au 31 mai.
   Par dérogation à l'article 14, § 6, alinéa 6, un agriculteur est tenu, au cours de l'année 2019, de faire déterminer le niveau de résidus de nitrates à l'échelle de l'exploitation s'il relève de l'une des deux situations suivantes :
   1° la différence de superficie entre les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, exprimées en hectare, au cours de l'année Y et les surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, exprimées en hectare, au cours de l'année X, est supérieure à 25% ou à 10 hectares. Pour l'application de cette condition, l'année Y est la dernière année au cours de laquelle l'intéressé a fait procéder à une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'exploitation qui, conformément aux valeurs seuils des résidus de nitrates pour les entreprises situées en zones prioritaires, a été évaluée comme appartenant à la catégorie, zéro, conformément à l'article 15 du présent décret, tel que modifié en dernier par le décret du 30 juin 2017 ;
   2° soit les deux conditions suivantes sont remplies :
   a) l'agriculteur a été considéré en 2018 comme un agriculteur exonéré de la qualification d'entreprise située en zone prioritaire, conformément à l'article 14, § 5, du présent décret, tel que modifié en dernier par le décret du 30 juin 2017 ;
   b) en 2018, des résidus de nitrates supérieurs à la première valeur seuil correspondante, telle que mentionnée à l'article 14, § 1, remplacé par le décret du 12 juin 2015, ont été mesurés sur l'une des parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, sauf si ces résidus de nitrates ont été mesurés dans le cadre d'une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'exploitation.
   § 23. Un agriculteur qui, conformément aux articles 14 et 15 du présent décret, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 30 juin 2017, au cours de l'année calendaire 2019, a dû faire déterminer les résidus de nitrates sur une parcelle ou faire effectuer une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'exploitation, reste soumis à cette obligation, étant entendu que l'évaluation des résultats des mesures de résidus de nitrates effectuées et, le cas échéant, l'imposition des conséquences liées à la non-application des mesures de résidus de nitrates imposées, sont conformes aux dispositions du présent décret, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 6 mai 2011 portant modification du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
   § 24. En attendant que le Gouvernement flamand fixe les modalités de répartition en types de zone, à l'occasion de l'évaluation bisannuelle, telle que visée à l'article 14, § 2, la répartition des zones d'écoulement en types de zone se fonde sur la répartition, telle que visée dans la liste jointe en tant qu'annexe 4 au présent décret.
   § 25. Par dérogation à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, un agriculteur est, au cours de l'année 2019, exonéré de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, si en 2019 sur chaque parcelle de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, située en type de zone 2 ou 3, sur laquelle est cultivé un légume du groupe I, II ou III, la fertilisation est effectuée sous accompagnement d'un centre de pratique agréé et conformément aux dispositions du rapport intitulé " Het documenteren en milieukundig bijstellen van het KNS en andere bemestingsadviessystemen in de tuinbouw met het oog op een ruimere toepassing in de tuinbouw zoals voorzien in het Actieprogramma 2011-2014 " disponible sur le site web de la Société flamande terrienne.
   Un agriculteur qui souhaite avoir recours à la possibilité, telle que visée à l'alinéa 1er, le signale au plus tard le 31 mai 2019 à la Mestbank par envoi sécurisé.
   Dans le cadre de l'accompagnement, tel que visé à l'alinéa 1er, l'agriculteur respecte également les conditions suivantes :
   1° l'agriculteur s'assure que la quantité d'engrais, exprimée en kg de N actif, épandue sur une parcelle avant l'ensemencement ou la plantation, s'élève au maximum à 50% de la quantité de N actif pouvant être épandue sur la parcelle concernée au cours de l'année en question, conformément aux dispositions du présent décret ;
   2° l'agriculteur s'assure que la quantité d'engrais, exprimée en kg de N actif, épandue sur une parcelle avant l'ensemencement ou la plantation d'une culture particulière, s'élève au maximum à 50% de la quantité de N actif pouvant être épandue pour la culture en question, conformément au rapport tel que visé à l'alinéa 1er ;
   3° si plusieurs cultures spécifiques sont cultivées consécutivement sur une parcelle, l'agriculteur n'est plus autorisé, après la récolte d'une première culture sur la parcelle concernée, à épandre d'engrais sauf si après la récolte d'une culture précédente un échantillon est prélevé sur la parcelle concernée et qu'un avis de fertilisation est émis, dont ressort la nécessité d'épandre à nouveau de l'engrais pour la prochaine culture. Le cas échéant, la quantité d'engrais que l'agriculteur peut encore épandre est limitée à la quantité telle que visée dans l'avis de fertilisation, étant entendu que la quantité d'engrais totale pouvant être épandue sur la parcelle en question doit correspondre aux dispositions du présent décret ;
   4° afin d'étayer l'accompagnement, l'agriculteur conserve toutes les pièces justificatives et tient pour chaque parcelle un registre de culture et de fertilisation dans lequel il inscrit les opérations réalisées sur la parcelle en question, notamment la fertilisation effectuée, les plantations ou ensemencements et les traitements du sol, ainsi que les dates auxquelles un échantillonnage a été réalisé sur la parcelle concernée, et les résultats de l'analyse du sol menée.
   Aux fins de l'application du présent paragraphe, il convient d'entendre par centre de pratique agréé, tel que visé à l'alinéa 1er, un centre de pratique, tel que visé à l'article 2, 1°, de l'arrêté ministériel du 15 octobre 2007 portant exécution de l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 avril 2007 relatif à l'aide aux investissements dans le secteur d'encadrement de l'agriculture et de l'horticulture.
   Un agriculteur qui, au cours de l'année 2019, utilise la possibilité, telle que visée à l'alinéa 1er, et ne respecte pas les conditions, telles que visées au présent paragraphe, est considéré pour le calcul de l'amende administrative, telle que visée à l'article 63, § 15, comme un agriculteur qui, conformément à l'article 14, § 5, a obtenu une exonération de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, et n'a pas respecté les mesures équivalentes concernées.
   § 26. Par dérogation à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 4°, un agriculteur qui, au cours de l'année 2019, applique des techniques d'agriculture de précision pour la fertilisation de ses parcelles, situées en type de zone 2 ou 3, est exonéré de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 4°.
   Afin qu'une technique agricole soit considérée comme une technique d'agriculture de précision, telle que visée à l'alinéa 1er, toutes les conditions suivantes doivent être remplies :
   1° le moyen de transport avec lequel la fertilisation est effectuée doit être équipé d'un système de positionnement sur la base d'un GPS, de capteurs de culture et d'un système permettant de déterminer la dose d'engrais précisément épandue ;
   2° lors de chaque opération de fertilisation, les systèmes et capteurs, tels que visés au point 1°, doivent être opérationnels ;
   3° les données des systèmes et capteurs, tels que visés au point 1°, sont automatiquement enregistrées et stockées de manière univoque, de sorte à pouvoir les présenter sur simple demande.
   Un agriculteur qui souhaite utiliser la possibilité, telle que visée à l'alinéa 1er, le signale au plus tard le 31 mai 2019 à la Mestbank, via un envoi sécurisé, et indique les données et les caractéristiques du moyen de transport avec lequel la technique d'agriculture de précision est appliquée.
   Un agriculteur qui, au cours de l'année 2019, utilise la possibilité, telle que visée à l'alinéa 1er, et ne respecte pas les conditions, telles que visées au présent paragraphe, est considéré, pour le calcul de l'amende administrative, telle que visée à l'article 63, § 15, comme un agriculteur qui, conformément à l'article 14, § 5, a obtenu une exonération de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 4°, et n'a pas respecté la mesure équivalente.
   § 27. Par dérogation à l'article 14, § 8, alinéa 7, l'agriculteur peut, pour l'année 2019, introduire ou retirer une déclaration jusqu'au 31 mai au plus tard.]5
  [6 § 28. Les droits d'émission de nutriments-TDE détenus par les agriculteurs au 2 mars 2022 sont maintenus, et sont évalués et, le cas échéant, annulés en vertu des articles 35, 36 et 37 et de leurs arrêtés d'exécution, tels qu'en vigueur au 1er janvier 2022.
   § 29. Par dérogation aux articles 35, 36 et 37 et à leurs arrêtés d'exécution, tels qu'en vigueur au 1er janvier 2022, et au paragraphe 28, les droits d'émission de nutriments-TDE qui seraient annulés du fait que l'exploitation n'a pas traité ou fait traiter suffisamment d'engrais de l'exploitation même, ne sont pas annulés mais suspendus si les conditions suivantes sont simultanément remplies :
   1° au plus tard le 1er novembre de l'année civile concernée, l'exploitation a notifié à la banque d'engrais, via le guichet internet mis à disposition par la banque d'engrais, qu'elle a détenu moins d'animaux au cours de cette année civile, de sorte que la production propre d'effluents d'élevage au cours de cette année civile sera insuffisante pour satisfaire à l'obligation de traitement des effluents dans le cadre des droits d'émission de nutriments-TDE ;
   2° l'exploitation a introduit la demande de développement d'exploitation après traitement avéré d'effluents au moins deux années civiles avant l'année civile en question ;
   3° pour l'année civile en question, l'exploitation a traité ou fait traiter la totalité de sa propre production d'effluents d'élevage de l'espèce animale visée par l'extension et dispose des certificats de traitement d'effluents correspondants ;
   4° si l'exploitation, outre l'espèce animale visée par l'extension, a également détenu des animaux d'une autre espèce animale au cours de l'année civile en question, l'exploitation a traité ou fait traiter sa propre production d'effluents d'élevage d'animaux d'une autre espèce pour cette année civile et elle dispose des certificats de traitement d'effluents correspondants, de sorte que l'exploitation a traité 25 pour cent de l'extension. Si la propre production d'effluents d'élevage est inférieure à 25 pour cent de l'extension totale, il suffit que l'exploitation traite ou fait traiter la totalité de la propre production d'effluents d'élevage pour l'année civile en question et qu'elle dispose des certificats de traitement d'effluents correspondants.
   Dans la notification visée à l'alinéa 1er, 1°, l'agriculteur indique à quelle demande de droits d'émission de nutriments-TDE a trait sa notification.
   Pour une exploitation qui remplit les conditions énoncées à l'alinéa 1er, les droits d'émission de nutriments-TDE pour l'année civile en question sont temporairement suspendus de plein droit en ce qui concerne la partie des droits d'émission de nutriments-TDE pour laquelle l'exploitation ne produit pas séparément d'effluents d'élevage provenant de l'espèce animale visée par l'extension.
   L'exploitation peut effectuer une notification telle que visée à l'alinéa 1er, 1° au titre d'une année civile au maximum au cours d'une période de quatre années civiles.
   Ce règlement et ses effets seront évalués deux ans après l'entrée en vigueur de la présente disposition. ]6
  

Modifications

[1]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 24, 008; En vigueur : 13-05-2011>
[2]  <DCFL 2014-02-28/11, art. 70, 010; En vigueur : 04-04-2014>
[3]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 46, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[4]  <DCFL 2017-06-30/08, art. 81, 015; En vigueur : 17-07-2017>
[5]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 32, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[6]  <DCFL 2022-07-15/05, art. 5, 021; En vigueur : 28-07-2022>
[7]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 81, 024; En vigueur : 23-02-2024>
Art.81. Opgeheven art. 83 van 12 DECEMBER 2008. - Decreet houdende diverse bepalingen inzake energie, leefmilieu, openbare werken, landbouw en visserij
Art. 83. § 1er. Tous les prélèvements et amendes administratives prévus dans le décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais tel que modifié restent percevables, si leur justification date d'une année calendaire antérieure à l'entrée en vigueur du présent décret, en prenant en considération la justification telle que prévue par le décret susmentionné du 23 janvier 1991, et sont réglés conformément aux procédures de calcul, d'encaissement de perception et de recours telles que prévues dans le décret susmentionné du 23 janvier 1991.
  § 2. Sans préjudice du premier paragraphe, l'amende administrative telle que visée à l'article 25, § 3, du décret susmentionné du 23 janvier 1991, reste imposable si sa justification concerne l'année calendaire 2007.
  § 3. La déclaration pour l'année de production 2006 doit être effectuée conformément aux dispositions de l'article 3 du même décret du 23 janvier 1991, et par les personnes qui y sont citées, compte tenu de toutes les dispositions et modalités d'exécution de ce décret qui ont trait à un devoir de déclaration.
  [1 § 4. Pour tous les agriculteurs qui, au cours de 2004, 2005, ou 2006, ont repris une exploitation et n'ont pas encore reçu une teneur en éléments nutritionnels tandis que le cédant disposait pour ces animaux d'une teneur en éléments nutritionnels, la teneur en éléments nutritionnels, telle que visée à l'article 33 bis du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, convertie en droits d'émission d'éléments nutritionnels, est transférée à condition qu'ils ont fait ou font établir l'acte de la reprise du permis d'environnement par l'autorité délivrante et à condition que ces cessionnaires ont produit des animaux dans l'exploitation en 2004, 2005, 2006 ou 2007 et les ont notifiés à temps à la Mestbank. Le transfert a effet rétroactif jusqu'à la date convenue par le cédant et le cessionnaire.
   Les producteurs qui peuvent faire un appel à l'application du premier alinéa et à qui la redevance complémentaire a été imposée pour la production d'effluents d'élevage s'élevant au-delà de la teneur en éléments nutritionnels, peuvent réclamer la redevance complémentaire déjà payée ou demander la remise de la redevance complémentaire imposée dans la mesure où ils n'ont pas produit plus que la teneur en éléments nutritionnels visée au premier alinéa sans disposer à cet effet d'une teneur en éléments nutritionnels ou des droits d'émission complémentaires d'éléments nutritionnels.
   Dans ce but, ils introduisent une demande, par lettre recommandée, adressée au fonctionnaire désigné par le Gouvernement flamand pour la perception et le recouvrement de la redevance complémentaire.
   Le fonctionnaire prend une décision sur cette réclamation ou demande de remise dans les trois mois après le dépôt à la poste de la demande de remise. A défaut d'une décision du fonctionnaire dans le délai de trois mois, la demande est censée être acceptée. Le producteur peut introduire un recours auprès du Ministre chargé de l'Environnement contre la décision du fonctionnaire dans les trois mois de la date du dépôt à la poste de la décision. Le Ministre décide du recours dans les 60 jours.
   Le Gouvernement flamand peut déterminer des modalités.]1
  [1 § 5. Pour obtenir une remise et non-perception de la redevance complémentaire différée, les producteurs, visés au décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, tel que modifié, qui, en exécution de l'article 40bis du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, tel que modifie, ont obtenu un report de la redevance pour le traitement du lisier, et l'année calendaire dans laquelle il convient d'évaluer si la redevance différée doit être annulée ou non perçue ou non, conformément à l'article 40bis du décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, tel que modifié, étant l'année 2007 ou 2008, doivent :
   1° dans l'année calendaire dans laquelle il convient d'évaluer si la redevance complémentaire différée doit être annulée et non perçue ou non, appartenir à un groupe d'entreprises qui a satisfait a l'obligation de traitement du lisier, conformément à l'article 29;
   2° posséder un nombre supplémentaire de certificats de traitement du lisier dans l'année calendaire dans laquelle il convient d'évaluer si la redevance complémentaire différée doit être annulée et non perçue ou non.
   Le Gouvernement flamand arrête les modalités et détermine entre autres combien de certificats de traitement du lisier on doit posséder supplémentairement afin d'obtenir une annulation et non perception de la redevance complémentaire différée.]1
  [1 § 6. Aux producteurs, tels que visés au décret du 23 janvier 1991 relatif a la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, qui disposaient d'une teneur en éléments nutritionnels au 31 décembre 2006, mais qui depuis l'entrée en vigueur du présent décret n'exercent plus des activités agricoles, et par conséquent, ne sont plus des agriculteurs, sont attribués par mesure transitoire des droits d'émission d'éléments nutritionnels selon les dispositions de l'article 30, à condition qu'il soit satisfait à la condition suivante : dans les années de production 2004, 2005 ou 2006, le producteur a tenu des animaux, qu'il a déclarés à temps.
   Ces droits d'émission d'éléments nutritionnels attribués par mesure transitoire à l'ancien producteur doivent être transférés, conformément aux dispositions de l'article 31, à un agriculteur le 31 décembre 2009 au plus tard. S'ils ne sont pas transférés à un agriculteur le 31 décembre 2009, ces droits d'émission d'éléments nutritionnels attribués par mesure transitoire sont annulés par la Mestbank.]1
  [2 § 7. Les producteurs tels que visés au décret du 23 janvier 1991 relatif à la protection de l'environnement contre la pollution due aux engrais, tel que modifié, peuvent obtenir une prolongation du sursis, accordé conformément à l'article 40bis, du décret précité, ainsi qu'un nouveau sursis de la redevance complémentaire sur le traitement de lisier, telle que visée à l'article 21, § 6, 2°, du décret précité, s'ils répondent à une des conditions suivantes :
   1° le producteur a obtenu l'autorisation écologique et le permis de bâtir ou l'autorisation urbanistique pour une installation de traitement de lisier ou une installation de transformation d'engrais après le 31 décembre 2002;
   2° le producteur a conclu un contrat avec un tiers qui a obtenu l'autorisation écologique et le permis de bâtir ou l'autorisation urbanistique pour une installation de transformation de lisier ou une installation de traitement de lisier après le 31 décembre 2002.
   Un sursis peut être accordé aux producteurs tels que visés à l'alinéa premier pour la deuxième et troisième année calendaire suivant l'année calendaire pendant laquelle la dernière autorisation nécessaire a été accordée pour l'installation concernée, si :
   1° l'installation concernée n'était pas encore opérationnelle pendant ces années calendaires;
   2° un sursis a déjà été accordé au producteur conformément à l'article 40bis du décret précité, sur la base de l'installation concernée, sauf s'ils n'étaient pas sujet à l'obligation de traitement ou qu'ils avaient déjà payé la redevance complémentaire pour l'année calendaire pendant laquelle la dernière autorisation nécessaire a été accordée pour l'installation concernée et pour l'année calendaire suivante.
   La somme des volumes d'engrais contractés sur base annuelle pour l'installation concernée ne peut jamais être supérieure à la capacité autorisée sur base annuelle.
   Une redevance complémentaire pour laquelle un sursis a été accordé en application de l'article 40bis du décret précité ou en exécution des alinéas premier et deux, peut être annulée en non perçue si le producteur concerné démontre qu'il a traité un quantité supérieure à son obligation de transformation d'engrais pendant une certaine année calendaire et supérieure à l'obligation de transformation d'engrais du groupe d'entreprises auquel il appartient. Cette transformation supplémentaire doit avoir lieu pendant la deuxième année calendaire pendant laquelle la dernière autorisation nécessaire a été accordée pour l'installation concernée ou pendant l'installation concernée devient opérationnelle. Si la dernière autorisation nécessaire a été accordée en 2003 à l'installation concernée et si cette installation n'est pas encore opérationnelle en 2007, la transformation doit avoir lieu au plus tard en 2007. Si la dernière autorisation nécessaire a été accordée en 2004 ou plus tard à l'installation concernée et si cette installation n'est pas encore opérationnelle en 2008, la transformation doit avoir lieu au plus tard pendant l'année calendaire 2008.
   Une producteur qui en application de l'article 40bis du décret précité a obtenu un sursis de la redevance complémentaire sur la traitement de lisier pour deux années consécutives, peut également demander une seule fois à la " Mestbank " pour la plus ancienne des deux redevance complémentaires concernées de considérer l'année calendaire suivant la plus récente des deux redevance complémentaires concernées comme étant l'année calendaire pendant laquelle un plus grande quantité doit être traitée pour obtenir une abrogation et non perception de la redevance complémentaire concernée.
   Si l'année calendaire pour laquelle il doit être évalué si une redevance complémentaire différée doit être annulée et non perçue ou non, est l'année calendaire 2006 ou une année précédente, l'annulation et la non perception de la redevance complémentaire sont évaluées conformément à l'arrêté d'exécution relatif à l'article 40bis du décret précité.
   Si l'année calendaire pour laquelle il convient d'évaluer si une redevance complémentaire différée doit être abrogée et perçue ou non, est l'année calendaire 2007 ou l'année calendaire 2008, le producteur concerné doit :
   1° pour cette année calendaire, appartenir à un groupe d'entreprises qui a respecté l'obligation de traitement de lisier, conformément à l'article 29;
   2° posséder un nombre supplémentaire de certificats de traitement du lisier dans l'année calendaire dans laquelle il convient d'évaluer si la redevance complémentaire différée doit être annulée et non perçue ou non.
   Le producteur voulant obtenir un sursis ou qui veut prolonger un sursis existant, introduit une demande à cette effet auprès de la " Mestbank ". S'il paraît qu'un redevance complémentaire déjà entièrement ou partiellement payée est annulée et plus perçue, conformément au présent article, les montants déjà payés par le producteur sont remboursés par la " Mestbank ".
   Pour l'application du présent paragraphe, le opérationnalité d'un installation est constatée conformément à l'article 40bis du décret précité et son arrêté d'exécution.
   Le Gouvernement flamand peut arrêter les modalités relatives à la fixation des années calendaires pour le sursis et pour l'annulation et la non perception, relatives aux nombres de certificats de traitement de lisier que l'on doit supplémentairement posséder afin d'obtenir une annulation et une non perception de la redevance complémentaire différée et relatives au mode duquel la demande, visée à l'alinéa huit, est introduite et traitée.
   § 8. Les amendes administratives, imposées en exécution de l'article 14, § 4, sur la base de la définition du résidu de nitrates exécutée pendant l'année calendaire 2007, sont retirées d'office. La " Mestbank " remboursera les agriculteurs qui ont déjà payé l'amende.]2
  

Modifications

[1]  <DCFL 2008-12-12/72, art. 84, 003; En vigueur : 01-01-2007>
[2]  <DCFL 2010-12-23/39, art. 157, 007; En vigueur : 28-02-2011>
Art.82. Voor de toepassing van artikel 31, § 2, wordt voor de vaststelling van de kalenderjaren 2004, 2005 en 2006 waarvoor de mestafzet overeenkomstig de bepalingen van het decreet moet zijn gebeurd, het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, bedoeld.
Art. 84. [1 § 1er.]1 Un certificat attestant qu'une parcelle n'est pas saturée en phosphate, délivré sur la base de l'article 15quater, § 4 du même décret du 23 janvier [4 1991]4, a les mêmes conséquences juridiques qu'un certificat délivré sur la base de l'article 17, § 5.
  [1 § 2. Les parcelles situées dans des terres sablonneuses, dont l'agriculteur, en exécution de l'article 13, § 2, tel qu'il était en vigueur au 31 décembre 2010, a déjà démontré au moyen d'une analyse de texture de la parcelle concernée que la classe texturale de cette parcelle n'est pas la classe texturale P, S ou Z, ne sont pas considérées comme des terres sablonneuses, par dérogation à l'article 3, 72°.
   § 3. Les mesures suivantes sont imposées en 2012 aux agriculteurs qui se sont vus imposer des mesures dans l'année calendaire 2011, en exécution de l'article 38, et qui n'ont pas totalement respecté les mesures imposées en 2011 :
   1° les mesures mentionnées à l'article 14, § 4, si l'agriculteur s'est vu imposer en 2011 les mesures telles que mentionnées à l'article 2, § 1er, de l'arrêté ministériel du 11 février 2011 fixant des règles d'interdiction plus sévères en exécution de l'article 38 du décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
   2° les mesures mentionnées à l'article 14, § 5, si l'agriculteur s'est vu imposer en 2011 les mesures telles que mentionnées à l'article 2, § 2, de l'arrêté ministériel du 11 février 2011 fixant des règles d'interdiction plus sévères en exécution de l'article 38 du décret sur les engrais du 22 décembre 2006;
   3° les mesures mentionnées à l'article 14, § 6, si l'agriculteur s'est vu imposer en 2011 les mesures telles que mentionnées à l'article 2, § 3, de l'arrêté ministériel du 11 février 2011 fixant des règles d'interdiction plus sévères en exécution de l'article 38 du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006.
   § 4. Le Gouvernement flamand peut prévoir des dérogations à l'article 8 pour une période jusqu'au 1er septembre 2011, s'il s'avère que les agriculteurs ne sont pas en mesure d'exécuter les modifications qui ont été apportées en 2011 au présent décret.]1
  [2 § 5.[7 La reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants soumis à un traitement de lisier, visée à l'article 34, paragraphe 1er, alinéa 1er, 1°, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 12 juin 2015, et la reprise des droits d'émission d'éléments fertilisants soumis à l'obligation de déclaration de l'article 34, paragraphe 1er, alinéa 3, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 24 mai 2019, sont réalisées et évaluées sur la base des dispositions de l'article 34 et de ses arrêtés d'exécution tels qu'en vigueur au 1er janvier 2023.]7
   § 6.[7 § 6. Par dérogation à l'article 22, § 1er, alinéa 2, 1°, la technique du tuyau traînant peut également être appliquée dans les prairies jusqu'au 1er janvier 2028.]7.]2
  [3 § 7. Dans l'attente d'un arrêt par le Gouvernement flamand des modalités pour identifier les engrais à diffusion lente et pour démontrer qu'un engrais est un engrais à diffusion lente, tel que visé à l'article 3, § 5, [4 22]4°, sont considérés comme des engrais à diffusion lente, les autres engrais et les effluents d'élevage traités contenant de l'azote d'une telle teneur que seule une partie limitée de l'azote total est diffusée dans l'année d'épandage, telle que visée à l'article 8, § 4 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014.
   § 8. Dans l'attente d'une définition par le Gouvernement flamand des engrais à faible teneur en azote, tels que visés à l'article 8, § 4, alinéa trois, sont considérés comme des engrais de type 3 à faible teneur en azote, les autres engrais et les effluents d'élevage traités dont la teneur en azote est basse, comme visé à l'article 8, § 4 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014, étant entendu qu'il faut veiller, lors de l'utilisation de ces engrais, que la quantité épandue soit conforme aux dispositions de l'article 8, § 4, alinéa trois du présent décret.
   § 9. Pour l'application de l'article 8, § 4, alinéa trois, le 15 novembre doit être lu comme étant le 31 décembre pour l'année 2015.
   § 10. Par dérogation à l'article 13, § 1er et § 2, les agriculteurs peuvent pour l'année 2015 encore opter pour un système de normes d'épandage, basées sur la quantité totale d'azote épandu, telle que visée à l'article 13, § 1er, alinéa cinq, 1° du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014. Un agriculteur qui opte pour ce système doit limiter sa fertilisation azotée dans l'année 2015 aux quantités, visées à l'article 13, § 2, du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014, étant entendu que pour la définition des quantités autorisées, la culture ornementale et l'arboriculture sont considérées comme des légumes ressortissant au groupe II et que les fraises sur sols sablonneux ou sur sols non-sablonneux sont considérées comme des légumes ressortissant au groupe II, cultivés sur des sols sablonneux.
   L'agriculteur qui choisit pour l'année 2015 le système de normes d'épandage, basées sur la quantité totale d'azote épandu, le notifie dans l'année 2016 dans la déclaration, visée à l'article 23.
   Pour le calcul de l'amende administrative, visée à l'article 63, § 1er pour l'année calendaire 2015 à charge de l'agriculteur qui choisit pour l'année 2015 le système de normes d'épandage, basées sur la quantité totale d'azote épandu, telle que visée à l'article 13, § 1er, alinéa cinq, 1° du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014, le nombre d'éléments fertilisants qui n'a pas été épandu conformément aux dispositions du présent décret, est calculé comme la somme du nombre de kg de N qui n'a pas été épandu conformément aux dispositions du présent décret, calculé conformément aux dispositions de l'article 63, § 1er du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014, et le nombre de kg de P2O5 que l'agriculteur n'a pas épandu conformément aux dispositions du présent décret, calculé conformément aux dispositions de l'article 63, § 2du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014.
   § 11. Par dérogation à l'article 13, § 3, alinéa deux, la quantité de phosphate dans le sol disponible pour les plantes peut aussi être déterminée sur la base d'une analyse du sol qui a été réalisée avant le 1er août 2015 et qui permet d'identifier la parcelle analysée de manière univoque, en dépit de l'absence des coordonnées X-Y.
   § 12. Par dérogation à l'article 13, § 3, alinéa trois et dans l'attente de l'adaptation du guichet Internet mis à la disposition par la "Mestbank", les analyses du sol, visées à l'article 13, § 3, peuvent être transmises à la "Mestbank" par une autre voie.
   § 13. [5 Dans l'attente d'une définition par le Gouvernement flamand du nombre de prélèvement d'échantillons qui doivent au minimum être effectués et du nombre de conseils de fertilisation afférents qui doivent au minimum être donnés au cours d'une année précise pour qu'il y ait un nombre suffisant d'échantillonnages, tels que visés à l'article 13, § 7, alinéa 1er, le nombre de prélèvements d'échantillons et de conseils de fertilisation afférents qui doivent au minimum être effectués ou donnés au cours d'une année précise est calculé comme la somme, arrondie à l'unité supérieure, des deux nombres suivants :
   1° un sixième du nombre d'hectares de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, non situés en type de zone 0, et sur lesquels au cours de l'année donnée, conformément à la demande unique :
   a) soit une culture permanente, appartenant à la catégorie culture ornementale ou arboriculture, légumes de groupe I ou légumes de groupe II, est cultivée ;
   b) soit l'une des cultures suivantes est cultivée : artichauts, arboriculture de plants forestiers, plants fruitiers, plantes d'ornement ou autres plants ou arbres et buissons d'ornement ;
   2° la moitié du nombre d'hectares de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise non situées en type de zone 0 et sur lesquelles, conformément à la demande unique, une culture autre qu'une culture visée au point 1 est cultivée.
   Le nombre d'hectares de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise non situées en type de zone 0 et sur lesquelles sont cultivées, au cours d'une année donnée, conformément à la demande unique, une culture telle que mentionnée à l'alinéa 1er, 1°, et une culture telle que mentionnée à l'alinéa 1er, 2°, est seulement pris en compte pour déterminer le nombre, tel que visé à l'alinéa 1er, 2°.
   Lorsque la somme, visée à l'alinéa 1er, est supérieure au nombre de parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise non situées en type de zone 0 et sur lesquelles est cultivée une culture appartenant à la catégorie culture ornementale ou arboriculture, légumes de groupe I ou légumes de groupe II ou fraises, le nombre de prélèvements d'échantillons et de conseils de fertilisation afférents est limité au nombre de parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise non situées en type de zone 0 et sur lesquelles est cultivée une culture appartenant à la catégorie culture ornementale ou arboriculture, légumes de groupe I ou légumes de groupe II ou fraises.]5
   § 14. Pour l'année 2015 les zones prioritaires, telles que visées à l'article 14, § 1er, alinéa quatre, sont les zones prioritaires indiquées sur la carte reprise comme annexe à l'arrêté du Gouvernement flamand du 10 février 2012 fixant la valeur seuil des résidus de nitrates, visée à l'article 14, § 1er, alinéa cinq, du Décret sur les Engrais du 22 décembre 2006.
   § 15. Par dérogation à l'article 14, § 5, alinéa deux, les demandes de dispense pour l'année 2015 doivent être rentrées auprès de la "Mestbank" au plus tard le 1 août.
   § 16. Dans l'année 2015, la mesure visée à l'article 14, § 6, 2° ne s'applique pas.
   § 17. Dans l'attente d'un arrêt par le Gouvernement flamand des modalités relatives au plan de fertilisation, tel que visé à l'article 14, § 7, [4 6°]4 et § 8, alinéa premier, [4 6°]4, le plan de fertilisation qui doit être tenu est un plan de fertilisation, tel que visé à l'article 14, § 4, alinéa premier, 3° du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014.
   § 18. Dans l'année 2015 une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'entreprise, telle que visée à l'article 15, doit être effectuée par :
   1° l'agriculteur qui s'est vu imposer dans l'année 2015 des mesures, telles que visées à l'article 14, § 4, § 5 ou § 6 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014 ;
   2° l'agriculteur qui s'est vu imposer dans l'année 2015 des mesures telles que visées à l'article 14, § 3 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014 et dont l'entreprise, de par sa situation est considérée comme une entreprise située en zone prioritaire, conformément aux dispositions de l'article 14, § 4, alinéa deux, 1°.
   Dans l'année 2015 une évaluation des résidus de nitrates doit être effectuée sur une parcelle de surfaces agricoles désignée par la "Mestbank" par l'agriculteur qui s'est vu imposer dans l'année 2015 des mesures telles que visées à l'article 14, § 3 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014 et dont l'entreprise, de par sa situation est considérée comme une entreprise située en zone prioritaire, conformément aux dispositions de l'article 14, § 4, alinéa deux, 1°.
   § 19. Les parcelles pourvues d'une attestation, telle que visée à l'article 17, § 6, du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014, sont subdivisées à la classe IV, telle que visée à l'article 13, § 3, à moins qu'elles ne disposent d'une analyse sur la base de laquelle elles peuvent être subdivisées dans une classe plus inférieure, en application de l'article 13, § 3.
   § 20. Pour l'année calendaire 2015 ou une année calendaire antérieure, l'obligation de traitement d'engrais, visée à l'article 29, est imposée à des groupes d'entreprise, tels que visés à l'article 29 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014 et en cas de non-observation à cette obligation de traitement d'engrais une amende administrative, telle que visée à l'article 63, § 21 du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014 sera imposée au groupe d'entreprises.
   § 21. Pour les faits, commis dans l'année calendaire 2015 ou une année calendaire antérieure, les amendes administratives sont imposées sur la base des dispositions du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 28 février 2014.
   Par dérogation à ces dispositions des attitudes ou faits se rapportant à l'année 2015 et ressortissant au champ d'application de l'article 63, § 1er, § 2, § 4, § 7, § 8 et § 9 sont imposés sur la base des dispositions du présent décret, tel qu'il a été modifié en dernier lieu par le décret du 12 juin 2015 modifiant le décret du 22 décembre 2006 concernant la protection des eaux contre la pollution par les nitrates à partir de sources agricoles.]3
  [5 § 22. Aux fins de l'application de l'article 14, § 6, une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'exploitation réalisée au cours de l'année calendaire 2018 qui, conformément aux valeurs seuils des résidus de nitrates pour les entreprises situées en zones prioritaires, est évaluée comme appartenant à la catégorie zéro, telle que visée à l'article 15 du présent décret, tel que modifié en dernier par le décret du 30 juin 2017, est considérée comme une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'entreprise dont le résultat était positif, conformément à l'article 15, § 9.
   Un agriculteur qui, conformément à l'article 14, § 5, du présent décret, tel que modifié en dernier par le décret du 30 juin 2017, a été considéré en 2019 comme un agriculteur exonéré de la qualification d'entreprise située en zone prioritaire, est supposé de plein droit demander une exonération, telle que visée à l'article 14, § 6, pour l'année 2019.
   Par dérogation à l'article 14, § 6, l'agriculteur peut introduire ou retirer une demande d'exonération pour l'année 2019 au plus tard jusqu'au 31 mai.
   Par dérogation à l'article 14, § 6, alinéa 6, un agriculteur est tenu, au cours de l'année 2019, de faire déterminer le niveau de résidus de nitrates à l'échelle de l'exploitation s'il relève de l'une des deux situations suivantes :
   1° la différence de superficie entre les parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, exprimées en hectare, au cours de l'année Y et les surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, exprimées en hectare, au cours de l'année X, est supérieure à 25% ou à 10 hectares. Pour l'application de cette condition, l'année Y est la dernière année au cours de laquelle l'intéressé a fait procéder à une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'exploitation qui, conformément aux valeurs seuils des résidus de nitrates pour les entreprises situées en zones prioritaires, a été évaluée comme appartenant à la catégorie, zéro, conformément à l'article 15 du présent décret, tel que modifié en dernier par le décret du 30 juin 2017 ;
   2° soit les deux conditions suivantes sont remplies :
   a) l'agriculteur a été considéré en 2018 comme un agriculteur exonéré de la qualification d'entreprise située en zone prioritaire, conformément à l'article 14, § 5, du présent décret, tel que modifié en dernier par le décret du 30 juin 2017 ;
   b) en 2018, des résidus de nitrates supérieurs à la première valeur seuil correspondante, telle que mentionnée à l'article 14, § 1, remplacé par le décret du 12 juin 2015, ont été mesurés sur l'une des parcelles de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, sauf si ces résidus de nitrates ont été mesurés dans le cadre d'une évaluation des résidus de nitrates au niveau de l'exploitation.
   § 23. Un agriculteur qui, conformément aux articles 14 et 15 du présent décret, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 30 juin 2017, au cours de l'année calendaire 2019, a dû faire déterminer les résidus de nitrates sur une parcelle ou faire effectuer une évaluation des résidus de nitrates à l'échelle de l'exploitation, reste soumis à cette obligation, étant entendu que l'évaluation des résultats des mesures de résidus de nitrates effectuées et, le cas échéant, l'imposition des conséquences liées à la non-application des mesures de résidus de nitrates imposées, sont conformes aux dispositions du présent décret, tel que modifié en dernier lieu par le décret du 6 mai 2011 portant modification du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
   § 24. En attendant que le Gouvernement flamand fixe les modalités de répartition en types de zone, à l'occasion de l'évaluation bisannuelle, telle que visée à l'article 14, § 2, la répartition des zones d'écoulement en types de zone se fonde sur la répartition, telle que visée dans la liste jointe en tant qu'annexe 4 au présent décret.
   § 25. Par dérogation à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, un agriculteur est, au cours de l'année 2019, exonéré de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, si en 2019 sur chaque parcelle de surfaces agricoles appartenant à l'entreprise, située en type de zone 2 ou 3, sur laquelle est cultivé un légume du groupe I, II ou III, la fertilisation est effectuée sous accompagnement d'un centre de pratique agréé et conformément aux dispositions du rapport intitulé " Het documenteren en milieukundig bijstellen van het KNS en andere bemestingsadviessystemen in de tuinbouw met het oog op een ruimere toepassing in de tuinbouw zoals voorzien in het Actieprogramma 2011-2014 " disponible sur le site web de la Société flamande terrienne.
   Un agriculteur qui souhaite avoir recours à la possibilité, telle que visée à l'alinéa 1er, le signale au plus tard le 31 mai 2019 à la Mestbank par envoi sécurisé.
   Dans le cadre de l'accompagnement, tel que visé à l'alinéa 1er, l'agriculteur respecte également les conditions suivantes :
   1° l'agriculteur s'assure que la quantité d'engrais, exprimée en kg de N actif, épandue sur une parcelle avant l'ensemencement ou la plantation, s'élève au maximum à 50% de la quantité de N actif pouvant être épandue sur la parcelle concernée au cours de l'année en question, conformément aux dispositions du présent décret ;
   2° l'agriculteur s'assure que la quantité d'engrais, exprimée en kg de N actif, épandue sur une parcelle avant l'ensemencement ou la plantation d'une culture particulière, s'élève au maximum à 50% de la quantité de N actif pouvant être épandue pour la culture en question, conformément au rapport tel que visé à l'alinéa 1er ;
   3° si plusieurs cultures spécifiques sont cultivées consécutivement sur une parcelle, l'agriculteur n'est plus autorisé, après la récolte d'une première culture sur la parcelle concernée, à épandre d'engrais sauf si après la récolte d'une culture précédente un échantillon est prélevé sur la parcelle concernée et qu'un avis de fertilisation est émis, dont ressort la nécessité d'épandre à nouveau de l'engrais pour la prochaine culture. Le cas échéant, la quantité d'engrais que l'agriculteur peut encore épandre est limitée à la quantité telle que visée dans l'avis de fertilisation, étant entendu que la quantité d'engrais totale pouvant être épandue sur la parcelle en question doit correspondre aux dispositions du présent décret ;
   4° afin d'étayer l'accompagnement, l'agriculteur conserve toutes les pièces justificatives et tient pour chaque parcelle un registre de culture et de fertilisation dans lequel il inscrit les opérations réalisées sur la parcelle en question, notamment la fertilisation effectuée, les plantations ou ensemencements et les traitements du sol, ainsi que les dates auxquelles un échantillonnage a été réalisé sur la parcelle concernée, et les résultats de l'analyse du sol menée.
   Aux fins de l'application du présent paragraphe, il convient d'entendre par centre de pratique agréé, tel que visé à l'alinéa 1er, un centre de pratique, tel que visé à l'article 2, 1°, de l'arrêté ministériel du 15 octobre 2007 portant exécution de l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 avril 2007 relatif à l'aide aux investissements dans le secteur d'encadrement de l'agriculture et de l'horticulture.
   Un agriculteur qui, au cours de l'année 2019, utilise la possibilité, telle que visée à l'alinéa 1er, et ne respecte pas les conditions, telles que visées au présent paragraphe, est considéré pour le calcul de l'amende administrative, telle que visée à l'article 63, § 15, comme un agriculteur qui, conformément à l'article 14, § 5, a obtenu une exonération de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 3°, et n'a pas respecté les mesures équivalentes concernées.
   § 26. Par dérogation à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 4°, un agriculteur qui, au cours de l'année 2019, applique des techniques d'agriculture de précision pour la fertilisation de ses parcelles, situées en type de zone 2 ou 3, est exonéré de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 4°.
   Afin qu'une technique agricole soit considérée comme une technique d'agriculture de précision, telle que visée à l'alinéa 1er, toutes les conditions suivantes doivent être remplies :
   1° le moyen de transport avec lequel la fertilisation est effectuée doit être équipé d'un système de positionnement sur la base d'un GPS, de capteurs de culture et d'un système permettant de déterminer la dose d'engrais précisément épandue ;
   2° lors de chaque opération de fertilisation, les systèmes et capteurs, tels que visés au point 1°, doivent être opérationnels ;
   3° les données des systèmes et capteurs, tels que visés au point 1°, sont automatiquement enregistrées et stockées de manière univoque, de sorte à pouvoir les présenter sur simple demande.
   Un agriculteur qui souhaite utiliser la possibilité, telle que visée à l'alinéa 1er, le signale au plus tard le 31 mai 2019 à la Mestbank, via un envoi sécurisé, et indique les données et les caractéristiques du moyen de transport avec lequel la technique d'agriculture de précision est appliquée.
   Un agriculteur qui, au cours de l'année 2019, utilise la possibilité, telle que visée à l'alinéa 1er, et ne respecte pas les conditions, telles que visées au présent paragraphe, est considéré, pour le calcul de l'amende administrative, telle que visée à l'article 63, § 15, comme un agriculteur qui, conformément à l'article 14, § 5, a obtenu une exonération de la mesure, telle que visée à l'article 14, § 4, alinéa 1er, 4°, et n'a pas respecté la mesure équivalente.
   § 27. Par dérogation à l'article 14, § 8, alinéa 7, l'agriculteur peut, pour l'année 2019, introduire ou retirer une déclaration jusqu'au 31 mai au plus tard.]5
  [6 § 28. Les droits d'émission de nutriments-TDE détenus par les agriculteurs au 2 mars 2022 sont maintenus, et sont évalués et, le cas échéant, annulés en vertu des articles 35, 36 et 37 et de leurs arrêtés d'exécution, tels qu'en vigueur au 1er janvier 2022.
   § 29. Par dérogation aux articles 35, 36 et 37 et à leurs arrêtés d'exécution, tels qu'en vigueur au 1er janvier 2022, et au paragraphe 28, les droits d'émission de nutriments-TDE qui seraient annulés du fait que l'exploitation n'a pas traité ou fait traiter suffisamment d'engrais de l'exploitation même, ne sont pas annulés mais suspendus si les conditions suivantes sont simultanément remplies :
   1° au plus tard le 1er novembre de l'année civile concernée, l'exploitation a notifié à la banque d'engrais, via le guichet internet mis à disposition par la banque d'engrais, qu'elle a détenu moins d'animaux au cours de cette année civile, de sorte que la production propre d'effluents d'élevage au cours de cette année civile sera insuffisante pour satisfaire à l'obligation de traitement des effluents dans le cadre des droits d'émission de nutriments-TDE ;
   2° l'exploitation a introduit la demande de développement d'exploitation après traitement avéré d'effluents au moins deux années civiles avant l'année civile en question ;
   3° pour l'année civile en question, l'exploitation a traité ou fait traiter la totalité de sa propre production d'effluents d'élevage de l'espèce animale visée par l'extension et dispose des certificats de traitement d'effluents correspondants ;
   4° si l'exploitation, outre l'espèce animale visée par l'extension, a également détenu des animaux d'une autre espèce animale au cours de l'année civile en question, l'exploitation a traité ou fait traiter sa propre production d'effluents d'élevage d'animaux d'une autre espèce pour cette année civile et elle dispose des certificats de traitement d'effluents correspondants, de sorte que l'exploitation a traité 25 pour cent de l'extension. Si la propre production d'effluents d'élevage est inférieure à 25 pour cent de l'extension totale, il suffit que l'exploitation traite ou fait traiter la totalité de la propre production d'effluents d'élevage pour l'année civile en question et qu'elle dispose des certificats de traitement d'effluents correspondants.
   Dans la notification visée à l'alinéa 1er, 1°, l'agriculteur indique à quelle demande de droits d'émission de nutriments-TDE a trait sa notification.
   Pour une exploitation qui remplit les conditions énoncées à l'alinéa 1er, les droits d'émission de nutriments-TDE pour l'année civile en question sont temporairement suspendus de plein droit en ce qui concerne la partie des droits d'émission de nutriments-TDE pour laquelle l'exploitation ne produit pas séparément d'effluents d'élevage provenant de l'espèce animale visée par l'extension.
   L'exploitation peut effectuer une notification telle que visée à l'alinéa 1er, 1° au titre d'une année civile au maximum au cours d'une période de quatre années civiles.
   Ce règlement et ses effets seront évalués deux ans après l'entrée en vigueur de la présente disposition. ]6
  

Modifications

[1]  <DCFL 2011-05-06/01, art. 24, 008; En vigueur : 13-05-2011>
[2]  <DCFL 2014-02-28/11, art. 70, 010; En vigueur : 04-04-2014>
[3]  <DCFL 2015-06-12/15, art. 46, 012; En vigueur : 01-01-2015>
[4]  <DCFL 2017-06-30/08, art. 81, 015; En vigueur : 17-07-2017>
[5]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 32, 019; En vigueur : 01-01-2019>
[6]  <DCFL 2022-07-15/05, art. 5, 021; En vigueur : 28-07-2022>
[7]  <DCFL 2024-01-26/27, art. 81, 024; En vigueur : 23-02-2024>
Art.83. § 1. Alle heffingen en administratieve geldboetes voorzien in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd blijven, indien hun grondslag betrekking heeft op een kalenderjaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit decreet, inbaar rekening houdend met de grondslag zoals voorzien door het hoger vermeld decreet van 23 januari 1991 en worden afgehandeld volgens de procedures van berekening, inning, invordering en beroep zoals voorzien in het hoger vermeld decreet van 23 januari 1991.
  § 2. Onverminderd de eerste paragraaf geldt voor de administratieve geldboete als bedoeld in artikel 25, § 3 van hoger vermeld decreet van 23 januari 1991, dat deze boete oplegbaar blijft indien haar grondslag betrekking heeft op het kalenderjaar 2007.
  § 3. De aangifte voor het productiejaar 2006 dient te gebeuren overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van hetzelfde decreet van 23 januari 1991, en door de personen daarin vernoemd, rekening houdend met alle bepalingen en uitvoeringsbepalingen van dat decreet die betrekking hebben op de aangifteplicht.
  [1 § 4. Aan landbouwers, die in de loop van 2004, 2005 of 2006 een inrichting hebben overgenomen en nog geen nutriëntenhalte hadden toegekend gekregen terwijl de overlater voor die dieren beschikte over een nutriëntenhalte, wordt alsnog de nutriëntenhalte als bedoeld in artikel 33bis van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, omgezet in nutriëntenemissierechten overgedragen op voorwaarde dat ze de overname van de milieuvergunning lieten of laten acteren door de vergunningverlenende overheid en op voorwaarde dat deze overnemers dieren hebben geproduceerd op de inrichting in 2004, 2005, 2006 of 2007 en die tijdig hebben aangegeven aan de Mestbank. De overdracht gebeurt met terugwerkende kracht tot de datum zoals overeengekomen door overlater en overnemer.
   Producenten die een beroep kunnen doen op de toepassing van het eerste lid en aan wie de superheffing werd opgelegd voor het produceren van meer dierlijke mest dan de nutriëntenhalte, kunnen de betaalde superheffing terugvorderen of de kwijtschelding vragen van de opgelegde superheffing in de mate dat ze niet meer geproduceerd hebben dan de in het eerste lid bedoelde nutriëntenhalte zonder daartoe over een bijkomende nutriëntenhalte of bijkomende nutriëntenemissierechten te beschikken.
   Zij dienen daartoe per aangetekend schrijven een verzoekschrift in bij de ambtenaar door de Vlaamse Regering aangewezen voor de inning en de invordering van de superheffing.
   De ambtenaar neemt binnen de drie maanden na afgifte ter post van het verzoekschrift een beslissing betreffende deze terugvordering of vraag tot kwijtschelding. Bij gebreke van beslissing van de ambtenaar binnen de termijn van drie maanden wordt het verzoek geacht ingewilligd te zijn. De producent kan bij de minister bevoegd voor het leefmilieu beroep aantekenen tegen de beslissing van de ambtenaar binnen de drie maanden na afgifte ter post van de beslissing. De minister beslist binnen de 60 dagen over het beroep.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen.]1
  [1 § 5. Producenten, als vermeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd, die in uitvoering van artikel 40bis van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd, een uitstel van superheffing mestverwerking hebben gekregen, en waarbij het kalenderjaar waarin, overeenkomstig artikel 40bis van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd, beoordeeld dient te worden of de uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en niet geïnd wordt, het kalenderjaar 2007 of 2008 is, dienen, om een opheffing en niet-inning van de uitgestelde superheffing te bekomen :
   1° in het kalenderjaar waarin beoordeeld dient te worden of de uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en niet geïnd wordt, te behoren tot een bedrijfsgroep die voldaan heeft aan de mestverwerkingsplicht, overeenkomstig artikel 29;
   2° een extra hoeveelheid mestverwerkingscertificaten te bezitten, die betrekking heeft op het kalenderjaar waarin beoordeeld dient te worden of de uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en niet geïnd wordt.
   De Vlaamse Regering stelt nadere regels en bepaalt ondermeer hoeveel mestverwerkingscertificaten men extra moet bezitten om een opheffing en niet-inning van de uitgestelde superheffing te bekomen.]1
  [1 § 6. Aan producenten als vermeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen die op 31 december 2006 beschikten over een nutriëntenhalte, maar sedert het in voege treden van onderhavig decreet geen landbouwactiviteiten meer uitoefenen en derhalve geen landbouwer zijn, worden bij wijze van overgangsmaatregel nutriëntenemissierechten toegekend volgens de regels van artikel 30, mits voldaan is aan volgende voorwaarde : er werden in de productiejaren 2004, 2005 of 2006 dieren gehouden door de producent die tijdig werden aangegeven.
   Deze bij wijze van overgangsmaatregel aan de vroegere producent toegekende nutriëntenemissierechten dienen ten laatste op 31 december 2009 volgens de regels van artikel 31 te worden overgedragen aan een landbouwer. Indien deze op 31 december 2009 niet zijn overgedragen aan een landbouwer worden deze bij wijze van overgangsmaatregel toegekende nutriëntenemissierechten geannuleerd door de Mestbank.]1
  [2 § 7. Producenten als vermeld in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals gewijzigd, kunnen een verlenging van het uitstel, toegekend overeenkomstig artikel 40bis, van voormeld decreet, evenals nieuw uitstel van de superheffing mestverwerking, als vermeld in artikel 21, § 6, 2°, van voormeld decreet, krijgen, als ze aan een van volgende voorwaarden voldoen :
   1° de producent heeft de milieuvergunning en de bouwvergunning of stedenbouwkundige vergunning voor een mestverwerkingsinstallatie of een mestbewerkingsinstallatie verkregen na 31 december 2002;
   2° de producent heeft een contract gesloten met een derde die de milieuvergunning en de bouwvergunning of stedenbouwkundige vergunning voor een mestverwerkingsinstallatie of een mestbewerkingsinstallatie heeft verkregen na 31 december 2002.
   Aan producenten als vermeld in het eerste lid kan uitstel verleend worden voor het tweede en het derde kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de laatste nodige vergunning voor de betrokken installatie is verleend, als :
   1° de betrokken installatie in die kalenderjaren nog niet operationeel was;
   2° de betrokken producent overeenkomstig artikel 40bis, van voormeld decreet, al een uitstel is verleend, op basis van de betrokken installatie, tenzij ze niet verwerkingsplichtig waren of de superheffing hebben betaald voor het kalenderjaar waarin de laatste nodige vergunning voor de betrokken installatie is verleend en het daaropvolgende kalenderjaar.
   De som van de gecontracteerde mestvolumes op jaarbasis voor de betrokken installatie kan nooit hoger zijn dan de vergunde capaciteit op jaarbasis.
   Een superheffing waarvoor in uitvoering van artikel 40bis van voormeld decreet of in uitvoering van het eerste en het tweede lid, uitstel is verleend, kan opgeheven en niet geïnd worden als de betrokken producent aantoont dat hij in een bepaald kalenderjaar meer heeft verwerkt dan zijn mestverwerkingsplicht en dan de mestverwerkingsplicht van de bedrijfsgroep waartoe hij behoort. Die extra verwerking moet plaatsvinden in het tweede kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de laatste nodige vergunning voor de betrokken installatie is verleend of in het kalenderjaar waarin de betrokken installatie operationeel wordt. Als aan de betrokken installatie de laatste nodige vergunning is verleend in 2003 en deze installatie nog niet operationeel is in 2007, moet de verwerking ten laatste plaatsvinden in 2007. Als aan de betrokken installatie de laatste nodige vergunning is verleend in 2004 of later en deze installatie is nog niet operationeel in 2008 moet de verwerking ten laatste plaatsvinden in het kalenderjaar 2008.
   Een producent die in uitvoering van artikel 40bis van voormeld decreet, voor twee opeenvolgende jaren, uitstel van de superheffing mestverwerking heeft verkregen, kan ook één maal aan de Mestbank vragen om voor de oudste van de twee betrokken superheffingen, het kalenderjaar volgend op het jaar van de jongste van de twee betrokken superheffingen in aanmerking te nemen als het kalenderjaar waarin meer verwerkt moet worden om een opheffing en niet-inning van de betrokken superheffing te bekomen.
   Als het kalenderjaar waarin beoordeeld moet worden of een uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en geïnd wordt, het kalenderjaar 2006 of een vorig kalenderjaar is, worden de opheffing en de niet-inning van de superheffing mestverwerking beoordeeld, overeenkomstig het uitvoeringsbesluit bij artikel 40bis van voormeld decreet.
   Als het kalenderjaar waarin beoordeeld moet worden of een uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en geïnd wordt, het kalenderjaar 2007 of het kalenderjaar 2008 is, moet de betrokken producent :
   1° voor dat kalenderjaar behoren tot een bedrijfsgroep die voldaan heeft aan de mestverwerkingsplicht, overeenkomstig artikel 29;
   2° een extra hoeveelheid mestverwerkingscertificaten bezitten die betrekking hebben op het kalenderjaar waarin beoordeeld moet worden of de uitgestelde superheffing al of niet opgeheven en geïnd wordt.
   De producent die een uitstel wil verkrijgen of die een bestaand uitstel wil verlengen, dient hiervoor een aanvraag in bij de Mestbank. Als blijkt dat een reeds geheel of gedeeltelijk betaalde superheffing, overeenkomstig dit artikel, opgeheven en niet meer geïnd wordt, dan worden de door de producent reeds betaalde bedragen door de Mestbank teruggestort.
   Voor de toepassing van deze paragraaf, wordt het operationeel zijn van een installatie bepaald overeenkomstig artikel 40bis van voormeld decreet en zijn uitvoeringsbesluit.
   De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het bepalen van de kalenderjaren voor uitstel en voor opheffing en niet inning, met betrekking tot het aantal mestverwerkingscertificaten dat men extra moet bezitten om een opheffing en niet-inning van de uitgestelde superheffing te bekomen en met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag, vermeld in het achtste lid, ingediend en afgehandeld wordt.
   § 8. De administratieve geldboetes, opgelegd ter uitvoering van artikel 14, § 4, op basis van een nitraatresidubepaling uitgevoerd in het kalenderjaar 2007, worden van rechtswege ingetrokken. Landbouwers die de boete reeds betaald hebben, krijgen ze door de Mestbank teruggestort.]2
  

Modifications

[1]  <DVR 2008-12-12/72, art. 84, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
[2]  <DVR 2010-12-23/39, art. 157, 007; Inwerkingtreding : 28-02-2011>
Art. 85.   Abrogé art. 82 van 30 JUNI 2017. - Decreet houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw
Art.84. [1 § 1.]1 Een attest waaruit blijkt dat een perceel niet fosfaatverzadigd is, afgeleverd op grond van artikel 15quater, § 4 van hetzelfde decreet van 23 januari [4 1991]4, heeft dezelfde rechtsgevolgen als een attest afgeleverd op grond van artikel 17, § 5.
  [1 § 2. Percelen gelegen in zandgronden, waarvan de landbouwer, in uitvoering van artikel 13, § 2, zoals het gold op 31 december 2010, door een textuuranalyse van het betreffende perceel reeds aangetoond heeft dat de textuurklasse van dat perceel niet textuurklasse P, S of Z is, worden in afwijking van artikel 3, 72°, niet aanzien als zandgrond.
   § 3. Aan landbouwers die in het kalenderjaar 2011 maatregelen opgelegd kregen, in uitvoering van artikel 38, en de opgelegde maatregelen in 2011 niet volledig hebben nageleefd, worden in 2012 de volgende maatregelen opgelegd :
   1° de maatregelen vermeld in artikel 14, § 4, als de landbouwer in 2011 de maatregelen, als vermeld in artikel 2, § 1, van het ministerieel besluit van 11 februari 2011 tot nadere bepaling van de strengere verbodsbepalingen ter uitvoering van artikel 38 van het Mestdecreet van 22 december 2006, opgelegd kreeg;
   2° de maatregelen vermeld in artikel 14, § 5, als de landbouwer in 2011, de maatregelen, als vermeld in artikel 2, § 2, van het ministerieel besluit van 11 februari 2011 tot nadere bepaling van de strengere verbodsbepalingen ter uitvoering van artikel 38 van het Mestdecreet van 22 december 2006, opgelegd kreeg;
   3° de maatregelen vermeld in artikel 14, § 6, als de landbouwer in 2011, de maatregelen, als vermeld in artikel 2, § 3, van het ministerieel besluit van 11 februari 2011 tot nadere bepaling van de strengere verbodsbepalingen ter uitvoering van artikel 38 van het Mestdecreet van 22 december 2006, opgelegd kreeg.
   § 4. De Vlaamse Regering kan voor een periode tot en met 1 september 2011, afwijkingen voorzien op artikel 8, als blijkt dat de landbouwers niet bij machte zijn om de wijzigingen die aan dit decreet in 2011 zijn ingevoerd, uit te voeren.]1
  [2 § 5.[7 De overname van nutriыntenemissierechten mits verwerking van mest, vermeld in artikel 34, Ї 1, eerste lid, 1А, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015, en de overname van nutriыntenemissierechten waarop de meldingsplicht van artikel 34, Ї 1, derde lid, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, van toepassing is, worden uitgevoerd en beoordeeld op basis van de bepalingen van artikel 34 en de uitvoeringsbesluiten ervan zoals die van kracht zijn op 1 januari 2023.]7.
   § 6.[7 In afwijking van artikel 22, Ї 1, tweede lid, 1А, kan er tot 1 januari 2028 op grasland ook gebruikgemaakt worden van een sleepslangtechniek.]7]2
  [3 § 7. In afwachting van een vaststelling door de Vlaamse Regering van de nadere regels om vast te stellen welke meststoffen als traagwerkende meststof beschouwd worden en aangaande de wijze waarop aangetoond wordt dat een meststof een traagwerkende meststof is als vermeld in artikel 3, § 5, [4 22°]4, worden als traagwerkende meststof beschouwd, de andere meststoffen en bewerkte dierlijke mest die stikstof in dusdanige vorm bevatten, dat slechts een beperkt gedeelte van de totale stikstof vrijkomt in het jaar van opbrenging als vermeld in artikel 8, § 4, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014.
   § 8. In afwachting van een bepaling door de Vlaamse Regering van de meststoffen die een meststof zijn waarvan de stikstofinhoud laag is als vermeld in artikel 8, § 4, derde lid, worden als meststoffen type 3 waarvan de stikstofinhoud laag is beschouwd, de andere meststoffen en bewerkte dierlijke mest waarvan de stikstofinhoud laag is als vermeld in artikel 8, § 4, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, met dien verstande dat bij het gebruik van deze meststoffen, er moet op toegezien worden dat de opgebrachte hoeveelheid in overeenstemming is met de bepalingen van artikel 8, § 4, derde lid, van dit decreet.
   § 9. Voor het jaar 2015 wordt voor de toepassing van artikel 8, § 4, derde lid, 15 november gelezen als 31 december.
   § 10. In afwijking van artikel 13, § 1 en § 2, kunnen landbouwers in het jaar 2015 nog opteren voor een systeem van bemestingsnormen, gebaseerd op de totale opgebrachte hoeveelheid stikstof als vermeld in artikel 13, § 1, vijfde lid, 1°, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014. Een landbouwer die hiervoor opteert moet in het jaar 2015 zijn stikstofbemesting beperken tot de hoeveelheden, vermeld in artikel 13, § 2, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, met dien verstande dat voor het bepalen van de toegelaten hoeveelheden, sierteelt en boomkweek als een groente van groep II en dat aardbeien op zandgronden of op niet-zandgronden, aanzien worden als een groente van groep II op zandgronden.
   De landbouwer die voor het jaar 2015 kiest voor het systeem van bemestingsnormen, gebaseerd op de totale opgebrachte hoeveelheid stikstof, deelt dit in het jaar 2016 mee bij de aangifte, vermeld in artikel 23.
   Voor de landbouwer die in het jaar 2015 kiest voor het systeem van bemestingsnormen, gebaseerd op de totale opgebrachte hoeveelheid stikstof als vermeld in artikel 13, § 1, vijfde lid, 1°, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, wordt voor de berekening van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 1, voor het kalenderjaar 2015, het aantal nutriënten dat niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, bepaald als de som van het aantal kg N die niet is afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 63, § 1, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, en het aantal kg P2O5 die de landbouwer niet heeft afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 63, § 2, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014.
   § 11. In afwijking van artikel 13, § 3, tweede lid, kan de hoeveelheid plantbeschikbare fosfaat in de bodem ook bepaald worden op basis van een bodemanalyse die uitgevoerd is vóór 1 augustus 2015 en waarbij, hoewel de X-Y-coördinaten niet vermeld zijn, het geanalyseerde perceel toch op een eenduidige manier geïdentificeerd kan worden.
   § 12. In afwijking van artikel 13, § 3, derde lid, worden, in afwachting van de aanpassing van het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, mogen de bodemanalyses, vermeld in artikel 13, § 3, op een andere wijze aan de Mestbank overgemaakt worden.
   § 13. [5 In afwachting van een bepaling door de Vlaamse Regering van het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies dat in een bepaald jaar minimaal uitgevoerd moet worden opdat er een voldoende aantal staalnames als vermeld in artikel 13, § 7, eerste lid, zou zijn, wordt het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies dat in een bepaald jaar minimaal uitgevoerd moet worden bepaald als de som, afgerond naar het hogere geheel getal, van de volgende twee getallen:
   1° één zesde van het aantal hectares landbouwgrond dat tot het bedrijf behoort, dat niet gelegen is in gebiedstype 0 en waarop in het betreffende jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag:
   a) hetzij een blijvende teelt wordt geteeld die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II;
   b) hetzij een van de volgende teelten wordt geteeld: artisjokken, boomkweek van bosplanten, fruitplanten, sierplanten of andere planten of sierbomen en sierstruiken;
   2° de helft van het aantal hectares landbouwgrond dat tot het bedrijf behoort dat niet gelegen is in gebiedstype 0 en waarop in het betreffende jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag, een teelt wordt geteeld die geen teelt is als vermeld in 1°.
   Het aantal hectares tot het bedrijf behorende landbouwgronden die niet gelegen zijn in gebiedstype 0 en waarop in een bepaald jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag, zowel een teelt wordt geteeld als vermeld in het eerste lid, 1°, als een teelt als vermeld in het eerste lid, 2°, wordt enkel meegerekend voor het bepalen van het getal, vermeld in het eerste lid, 2°.
   Als de som, vermeld in het eerste lid, groter is dan het aantal percelen tot het bedrijf behorende landbouwgronden die niet gelegen zijn in gebiedstype 0 en waarop een teelt wordt geteeld die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien, dan wordt het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies beperkt tot het aantal percelen tot het bedrijf behorende landbouwgronden die niet gelegen zijn in gebiedstype 0 en waarop een teelt wordt geteeld die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien.]5
   § 14. Voor het jaar 2015 zijn de focusgebieden als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, de focusgebieden, aangeduid op de kaart die als bijlage opgenomen is bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2012 tot bepaling van de nitraatresidudrempelwaarde, vermeld in artikel 14, § 1, vijfde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
   § 15. In afwijking van artikel 14, § 5, tweede lid, moeten de aanvragen tot vrijstelling in het jaar 2015 uiterlijk op 1 augustus bij de Mestbank ingediend worden.
   § 16. In het jaar 2015 is de maatregel, vermeld in artikel 14, § 6, 2°, niet van toepassing.
   § 17. In afwachting van een vaststelling door de Vlaamse Regering van de nadere regels aangaande het bemestingsplan als vermeld in artikel 14, § 7, [4 6°]4, en § 8, eerste lid, [4 6°]4, is het bemestingsplan dat bijgehouden moet worden, een bemestingsplan als vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014.
   § 18. In het jaar 2015 moet een [5 nitraatresiduevaluatie]5 op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15 uitgevoerd worden door:
   1° de landbouwer die in het jaar 2015 maatregelen als vermeld in artikel 14, § 4, § 5 of § 6, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd kreeg;
   2° de landbouwer die in het jaar 2015 maatregelen als vermeld in artikel 14, § 3, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd kreeg, en in het jaar 2015 omwille van zijn ligging, beschouwd wordt als een focusbedrijf, overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, § 4, tweede lid, 1°.
   In het jaar 2015 moet een [5 nitraatresiduevaluatie]5 uitgevoerd worden op één door de Mestbank aangeduid perceel landbouwgrond door de landbouwer die in het jaar 2015 maatregelen als vermeld in artikel 14, § 3, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd kreeg, en in het jaar 2015 omwille van zijn ligging, niet beschouwd wordt als een focusbedrijf, overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, § 4, tweede lid, 1°.
   § 19. Percelen die beschikken over een attest als vermeld in artikel 17, § 6, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, worden ingedeeld in klasse IV als vermeld in artikel 13, § 3, tenzij ze beschikken over een analyse op basis waarvan ze, in toepassing van artikel 13, § 3, in een lagere klasse ingedeeld worden.
   § 20. Voor het kalenderjaar 2015 of een eerder kalenderjaar wordt de mestverwerkingsplicht, vermeld in artikel 29, opgelegd aan bedrijfsgroepen als vermeld in artikel 29 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, en wordt, bij het niet voldoen aan deze mestverwerkingsplicht, aan de bedrijfsgroep een administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 21, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014, opgelegd.
   § 21. Voor feiten, gepleegd in het kalenderjaar 2015 of een eerder kalenderjaar, worden de administratieve geldboetes opgelegd op basis van de bepalingen van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 28 februari 2014.
   In afwijking hiervan worden gedragingen of feiten die betrekking hebben op het jaar 2015 en die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 63, § 1, § 2, § 4, § 7, § 8 en § 9, opgelegd op basis van de bepalingen van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 12 juni 2015 tot wijziging van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.]3
  [5 § 22. Voor de toepassing van artikel 14, § 6, wordt een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het kalenderjaar 2018 die, overeenkomstig de nitraatresidudrempelwaarden voor focusbedrijven, als categorie nul is beoordeeld, overeenkomstig artikel 15 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017, beschouwd als een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau waarvan het resultaat positief was als vermeld in artikel 15, § 9.
   Een landbouwer die, overeenkomstig artikel 14, § 5, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017, in 2019 beschouwd werd als een landbouwer met een vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf wordt van rechtswege geacht een vrijstelling als vermeld in artikel 14, § 6, te vragen voor het jaar 2019.
   In afwijking van artikel 14, § 6, kan de landbouwer voor het jaar 2019, tot uiterlijk 31 mei een aanvraag tot vrijstelling indienen of intrekken.
   In afwijking van artikel 14, § 6, zesde lid, moet een landbouwer in het jaar 2019 een nitraatresidubepaling op bedrijfsniveau laten uitvoeren als hij onder één van de volgende twee situaties valt:
   1° het verschil in oppervlakte, tussen de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, in het jaar Y en de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, uitgedrukt in hectare, in het jaar X, bedraagt meer dan 25% of meer dan 10 hectare. Voor de toepassing van deze voorwaarde is het jaar Y, het laatste jaar waarin betrokkene een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau liet uitvoeren, die overeenkomstig de nitraatresidudrempelwaarden voor focusbedrijven, als categorie nul werd beoordeeld, overeenkomstig artikel 15 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017;
   2° ofwel zijn de volgende twee voorwaarden vervuld:
   a) de landbouwer werd in 2018 beschouwd als een landbouwer met een vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf, overeenkomstig artikel 14, § 5, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017;
   b) in 2018 werd op een tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond een nitraatresidu gemeten dat hoger was dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde, vermeld in artikel 14, § 1, zoals vervangen door het decreet van 12 juni 2015, behoudens indien het nitraatresidu gemeten werd in het kader van een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau.
   § 23. Een landbouwer die, overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017, in het kalenderjaar 2019 het nitraatresidu op één perceel moest laten bepalen of een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau moest laten uitvoeren, behoudt deze verplichting, met dien verstande dat de beoordeling van de resultaten van de uitgevoerde nitraatresidumetingen en in voorkomend geval de oplegging van de gevolgen van het niet uitvoeren van de opgelegde nitraatresidumetingen, gebeurt overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 6 mei 2011 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006.
   § 24. In afwachting dat de Vlaamse Regering nader heeft bepaald op welke wijze de indeling in gebiedstypes, naar aanleiding van een tweejaarlijkse evaluatie als vermeld in artikel 14, § 2, moet gebeuren, geldt voor de indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, de indeling als vermeld in de lijst die als bijlage 4 bij dit decreet is gevoegd.
   § 25. In afwijking van artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, is een landbouwer in het jaar 2019 vrijgesteld van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, als in 2019 op elk van de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III wordt verbouwd, de bemesting gebeurt onder begeleiding van een erkend praktijkcentrum en overeenkomstig de bepalingen van het rapport `Het documenteren en milieukundig bijstellen van het KNS en andere bemestingsadviessystemen in de tuinbouw met het oog op een ruimere toepassing in de tuinbouw zoals voorzien in het Actieprogramma 2011-2014', zoals beschikbaar op de website van de Vlaamse Landmaatschappij.
   Een landbouwer die gebruik wil maken van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, meldt dit uiterlijk op 31 mei 2019 aan de Mestbank via een beveiligde zending.
   In het kader van de begeleiding, vermeld in het eerste lid, leeft de landbouwer ook de volgende voorwaarden na:
   1° de landbouwer zorgt dat de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N die op een perceel opgebracht wordt voor het zaaien of planten, maximaal 50% bedraagt van de hoeveelheid werkzame N die op het betreffende perceel in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
   2° de landbouwer zorgt dat de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N die op een perceel opgebracht wordt voor het zaaien of planten van een bepaalde teelt, maximaal 50% bedraagt van de hoeveelheid werkzame N die overeenkomstig het rapport, vermeld in het eerste lid, voor de teelt in kwestie opgebracht kan worden;
   3° als op een perceel meerdere specifieke teelten na elkaar verbouwd worden, mogen er, na het oogsten van een eerste teelt op het betreffende perceel, geen meststoffen meer opgebracht worden behoudens als er na de oogst van een voorgaande teelt een staalname op het betreffende perceel wordt uitgevoerd en er een bijhorend bemestingsadvies wordt opgemaakt waaruit blijkt dat het voor de volgende teelt noodzakelijk is om nog meststoffen op te brengen. In voorkomend geval wordt de hoeveelheid meststoffen die nog opgebracht mag worden, beperkt tot de hoeveelheid, vermeld in het bemestingsadvies, met dien verstande dat de hoeveelheid meststoffen die in totaal op het betreffende perceel wordt opgebracht in overeenstemming moet zijn met de bepalingen van dit decreet;
   4° ter staving van de begeleiding houdt de landbouwer alle stavingsstukken bij en houdt hij per perceel een teelt- en bemestingsregister bij waarin hij de bewerkingen op het perceel in kwestie noteert, zoals de uitgevoerde bemesting, de plant- of inzaaiwerkzaamheden en de bodembewerkingen, evenals de data waarop er een staalname op het betreffende perceel werd uitgevoerd, en de resultaten van de uitgevoerde bodemanalyse.
   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder een erkend praktijkcentrum als vermeld in het eerste lid een praktijkcentrum als vermeld in artikel 2, 1°, van het ministerieel besluit van 15 oktober 2007 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 april 2007 betreffende steun aan investeringen in de omkaderingssector van land- en tuinbouw.
   Een landbouwer die in het jaar 2019 gebruikmaakt van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, en de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, niet naleeft, wordt voor de berekening van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 15, beschouwd als een landbouwer die overeenkomstig artikel 14, § 5, een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, heeft bekomen en de betrokken equivalente maatregelen niet heeft nageleefd.
   § 26. In afwijking van artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, is een landbouwer die in het jaar 2019 precisielandbouwtechnieken toepast voor de bemesting van zijn percelen, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, vrijgesteld van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°.
   Opdat een landbouwtechniek aanzien wordt als een precisielandbouwtechniek als vermeld in het eerste lid is aan al de volgende voorwaarden voldaan:
   1° het transportmiddel waarmee de bemesting wordt uitgevoerd, is uitgerust met een positiebepalingssysteem op basis van GPS, gewassensoren en een systeem dat de exact toegediende dosis meststoffen bepaalt;
   2° bij elke bemesting die uitgevoerd wordt, zijn de systemen en sensoren, vermeld in punt 1°, operationeel;
   3° de gegevens van de systemen en sensoren, vermeld in punt 1°, worden automatisch geregistreerd en op eenduidige wijze opgeslagen, zodat deze op eenvoudig verzoek voorgelegd kunnen worden.
   Een landbouwer die gebruik wil maken van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, meldt dit uiterlijk op 31 mei 2019 aan de Mestbank, via een beveiligde zending, en vermeldt hierbij de gegevens en karakteristieken van het transportmiddel waarbij de precisielandbouwtechniek wordt uitgevoerd.
   Een landbouwer die in het jaar 2019 gebruikmaakt van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, en de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf niet naleeft, wordt voor de berekening van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 15, beschouwd als een landbouwer die overeenkomstig artikel 14, § 5, een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, heeft bekomen en de betrokken equivalente maatregelen niet heeft nageleefd.
   § 27. In afwijking van artikel 14, § 8, zevende lid, kan de landbouwer voor het jaar 2019 tot uiterlijk 31 mei een melding indienen of intrekken.]5
  [6 § 28. De nutriëntenemissierechten-MVW waarover landbouwers op 2 maart 2022 beschikken, blijven behouden en worden beoordeeld en in voorkomend geval geannuleerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 35, 36 en 37 en de uitvoeringsbesluiten ervan, zoals die van kracht zijn op 1 januari 2022.
   § 29. In afwijking van artikel 35, 36 en 37 en de uitvoeringsbesluiten ervan, zoals die van kracht zijn op 1 januari 2022, en in afwijking van paragraaf 28 worden de nutriëntenemissierechten-MVW die geannuleerd zouden worden omdat het bedrijf niet voldoende bedrijfseigen mest heeft verwerkt of laten verwerken, niet geannuleerd maar geschorst als tegelijk voldaan is aan de volgende voorwaarden:
   1° het bedrijf heeft uiterlijk op 1 november van het kalenderjaar in kwestie aan de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket gemeld dat het in dat kalenderjaar minder dieren heeft gehouden, waardoor de bedrijfseigen productie van dierlijke mest in dat kalenderjaar onvoldoende zal zijn om te voldoen aan de mestverwerkingsplicht met betrekking tot de nutriëntenemissierechten-MVW;
   2° het bedrijf heeft de aanvraag voor bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking minstens twee kalenderjaren vóór het kalenderjaar in kwestie ingediend;
   3° het bedrijf heeft voor het kalenderjaar in kwestie de volledige bedrijfseigen productie van dierlijke mest voor de diersoort waarop de uitbreiding betrekking heeft, verwerkt of laten verwerken en beschikt daarvoor ook over de overeenkomstige mestverwerkingscertificaten;
   4° als het bedrijf, naast de diersoort waarop de uitbreiding betrekking heeft, in het kalenderjaar in kwestie nog dieren van een andere diersoort heeft gehouden, heeft het bedrijf voor dat kalenderjaar de bedrijfseigen productie van dierlijke mest die afkomstig is van dieren van een andere diersoort, verwerkt of laten verwerken en beschikt het daarvoor ook over de overeenkomstige mestverwerkingscertificaten zodat het bedrijf 25 procent van de uitbreiding verwerkt heeft. Als de bedrijfseigen productie van dierlijke mest kleiner is dan 25 procent van de volledige uitbreiding, is het voldoende dat het bedrijf voor het kalenderjaar in kwestie de volledige bedrijfseigen productie van dierlijke mest verwerkt of laat verwerken en daarvoor over de overeenkomstige mestverwerkingscertificaten beschikt.
   In de melding, vermeld in het eerste lid, 1°, noteert de landbouwer op welke aanvraag van nutriëntenemissierechten-MVW zijn melding betrekking heeft.
   Voor een bedrijf dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, worden de nutriëntenemissierechten-MVW voor het kalenderjaar in kwestie van rechtswege tijdelijk geschorst voor het gedeelte van de nutriëntenemissierechten-MVW waarvoor het bedrijf geen bedrijfseigen productie van dierlijke mest heeft die afkomstig is van de diersoort waarop de uitbreiding betrekking heeft.
   Een bedrijf kan maximaal voor één kalenderjaar gedurende een periode van vier kalenderjaren een melding als vermeld in het eerste lid, 1°, doen.
   Deze regeling en de effecten ervan zullen worden geëvalueerd twee jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling.]6
  

Modifications

[1]  <DVR 2011-05-06/01, art. 24, 008; Inwerkingtreding : 13-05-2011>
[2]  <DVR 2014-02-28/11, art. 70, 010; Inwerkingtreding : 04-04-2014>
[3]  <DVR 2015-06-12/15, art. 46, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
[4]  <DVR 2017-06-30/08, art. 81, 015; Inwerkingtreding : 17-07-2017>
[5]  <DVR 2019-05-24/05, art. 32, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
[6]  <DVR 2022-07-15/05, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 28-07-2022>
[7]  <DVR 2024-01-26/27, art. 81, 024; Inwerkingtreding : 23-02-2024>
Art.88. § 1er. Les dispositions du présent décret entrent en vigueur le 1er janvier 2007, à l'exception de :
  1° l'article 30, § 6, l'article 31, les articles 34 à 37 inclus, qui entrent en vigueur à la date déterminée par le Gouvernement flamand, au plus tard le 1er janvier 2008;
  2° l'article 77, qui entre en vigueur au 1er juin 2006.
  (NOTE : Entrée en vigueur des art. 30, § 6, 31, 34 fixée au 01-01-2007 et des art. 35 à 37 inclus fixée au 31-10-2007 par AGF 2007-09-07/55, art. 31)
  § 2. Les dispositions réglementaires tombant dans le champ d'application du présent décret et qui ne sont pas en contradiction avec le présent décret restent en vigueur jusqu'à ce qu'elles soient modifiées, abrogées ou remplacées par des modalités d'exécution du présent decret.
  Les infractions aux dispositions réglementaires visées au premier paragraphe survenues après l'entrée en vigueur du présent décret sont sanctionnées par les peines prévues dans le présent décret.
Art.85.   Opgeheven art. 82 van 30 JUNI 2017. - Decreet houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw
Art. 87. Le présent décret est nommé : le décret relatif aux engrais.
Art.86.   Opgeheven art. 82 van 30 JUNI 2017. - Decreet houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw
Art. N. [1 Annexe 1.]1 - Tableau de calcul des animaux mentionnés sur la feuille de calcul de la teneur en éléments nutritionnels selon les droits d'émission d'éléments nutritionnels NER-D, tels que mentionnés à l'article 30, § 2.
-
Catégorie d'animaux conforme à la feuille
  de calcul		ValeurDroits d'émission
  éléments nutritionnels
Bovins < 1 an43,00NER-DR
Bovins 1 - 2 ans83,00NER-DR
Vaches laitieres127,00NER-DR
Veaux a l'engrais14,10NER-DR
Autres bovins127,00NER-DR
Compensation porcelets17,92NER-DV
Compensation truies d'élevage5,90NER-DV
Porcelets (< 10 semaines)4,48NER-DV
Verrat & truie (aucun porcelet)38,50NER-DV
Truies (porcelets compris)38,50NER-DV
Autres porcins18,33NER-DV
Poules pondeuses (+ reproducteurs)1,18NER-DP
Poulets de chair0,91NER-DP
Poulets d'élevage0,57NER-DP
Autres volailles0,43NER-DP
Dindons - animaux reproducteurs3,47NER-DP
Dindons - animaux de boucherie2,99NER-DP
Autruches 0-3 mois5,20NER-DP
Autruches animaux de boucherie (3-14 mois)13,10NER-DP
Autruches animaux reproducteurs > 14 mois27,80NER-DP
Poulets de chair parentaux1,91NER-DP
Poulets élevage de poulets de chair parentaux0,74NER-DP
Chevaux95,00NER-DA
Moutons < 1 an6,08NER-DA
Moutons > 1 an14,64NER-DA
Chèvres14,64NER-DA
Visons et lapins4,82NER-DA

  Aux fins d'application de ce tableau, les animaux mentionnés sur la feuille de calcul de la teneur en éléments nutritionnels, ainsi que la partie des teneurs en éléments nutritionnels qui est uniquement exprimée en kg P2O5 et kg N, sont convertis en droits d'émission éléments nutritionnels NER-D spécifiés par espèce animale, soit NER-DR, NER-DV, NER-DP et NER-DA, qui sont respectivement calculés en multipliant la catégorie d'animaux indiquée sur la feuille de calcul par la valeur correspondante telle qu'indiquée dans le tableau de conversion ci-dessus, ce après quoi les valeurs ainsi obtenues sont additionnées par espèce animale.
  

Modifications

[1]  <DCFL 2019-05-24/05, art. 33, 019; En vigueur : 01-01-2019>
Art.87. Dit decreet wordt aangehaald als : het Mestdecreet.
Art. N2. [1 Annexe 2. " Carte des zones d'écoulement, telles que visées à l'article 3, § 2, 1°"]1
Art.88. § 1. De bepalingen van dit decreet treden in werking op 1 januari 2007, met uitzondering van :
  1° artikelen 30, § 6, 31, en 34 tot en met 37, die in werking treden op de data, die door de Vlaamse Regering worden bepaald, en ten laatste op 1 januari 2008;
  2° artikel 77, dat in werking treedt op 1 juni 2006.
  (NOTA : Inwerkingtreding van art. 30, § 6, 31, 34 vastgesteld op 01-01-2007 en art. 35 tot en met 37 vastgesteld op 31-10-2007 door BVR 2007-09-07/55, art. 31)
  § 2. De bestaande reglementaire bepalingen die onder het toepassingsgebied van dit decreet vallen en die niet strijdig zijn met dit decreet, blijven van kracht totdat ze worden gewijzigd, opgeheven of vervangen door besluiten genomen ter uitvoering van dit decreet.
  Overtredingen op de in het eerste lid bedoelde reglementaire bepalingen na het van kracht worden van dit decreet worden gestraft met straffen bepaald bij dit decreet.
Art. N3. [1 Annexe 3
   Indication du pourcentage de référence des plantes cultivées sur chaque zone d'écoulement, telle que visée à l'article 14, § 4 "
-
Code A0 Type de zone Pourcentage de référence
A0_G_L107_113 Type de zone 2 40%
A0_G_L107_116 Type de zone 2 38%
A0_G_L107_123 Type de zone 0 11%
A0_G_L107_34 Type de zone 0 48%
A0_G_L107_403 Type de zone 0 50%
A0_G_L107_600 Type de zone 1 59%
A0_G_L107_601 Type de zone 1 64%
A0_G_L107_741 Type de zone 2 85%
A0_G_L107_859 Type de zone 0 65%
A0_G_L107_891 Type de zone 2 61%
A0_G_L107_892 Type de zone 0 45%
A0_G_L107_893 Type de zone 3 76%
A0_G_L110_1100 Type de zone 0 65%
A0_G_L111_1022 Type de zone 1 51%
A0_G_L111_1030 Type de zone 0 45%
A0_G_L111_1086 Type de zone 1 73%
A0_G_L111_1092 Type de zone 2 51%
A0_G_L111_1102 Type de zone 1 90%
A0_G_L111_1104 Type de zone 1 41 %
A0_G_L217_0461 Type de zone 0 57%
A0_G_L217_0491 Type de zone 0 76%
A0_G_L217_0961 Type de zone 0 31%
A0_G_L217_1461 Type de zone 0 48%
A0_G_L217_1491 Type de zone 0 77%
A0_G_L217_1961 Type de zone 0 54%
A0_G_L217_1991 Type de zone 0 100%
A0_G_L217_1993 Type de zone 0 97%
A0_G_L217_2461 Type de zone 3 41 %
A0_G_L217_2462 Type de zone 1 34%
A0_G_L217_2495 Type de zone 0 100%
A0_G_L217_2961 Type de zone 0 35%
A0_G_L217_2962 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_2963 Type de zone 0 60%
A0_G_L217_2964 Type de zone 0 51%
A0_G_L217_2992 Type de zone 0 45%
A0_G_L217_3461 Type de zone 0 43%
A0_G_L217_3462 Type de zone 0 53%
A0_G_L217_3463 Type de zone 0 46%
A0_G_L217_3491 Type de zone 0 40%
A0_G_L217_3493 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_3961 Type de zone 0 32%
A0_G_L217_3962 Type de zone 0 47%
A0_G_L217_3963 Type de zone 0 36%
A0_G_L217_3964 Type de zone 0 40%
A0_G_L217_3965 Type de zone 1 47%
A0_G_L217_3994 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_3997 Type de zone 0 36%
A0_G_L217_3998 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_4461 Type de zone 0 64%
A0_G_L217_4462 Type de zone 0 58%
A0_G_L217_4462 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_4991 Type de zone 0 100%
A0_G_L217_4992 Type de zone 0 36%
A0_G_L217_5461 Type de zone 0 43%
A0_G_L217_5462 Type de zone 1 42%
A0_G_L217_5463 Type de zone 1 55%
A0_G_L217_5464 Type de zone 0 74%
A0_G_L217_5465 Type de zone 1 48%
A0_G_L217_5466 Type de zone 2 55%
A0_G_L217_5467 Type de zone 0 99%
A0_G_L217_5468 Type de zone 2 88%
A0_G_L219_1962 Type de zone 3 88%
A0_G_L219_5469 Type de zone 1 89%
A0_G_L217_5476 Type de zone 0 37%
A0_G_L217_5477 Type de zone 0 50%
A0_G_L217_5478 Type de zone 0 44%
A0_G_L217_5479 Type de zone 0 68%
A0_G_L217_5486 Type de zone 0 52%
A0_G_L217_5487 Type de zone 0 69%
A0_G_L217_5495 Type de zone 0 70%
A0_G_L217_5498 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_5499 Type de zone 0 57%
A0_VL05_102 Type de zone 0 73%
A0_VL05_103 Type de zone 1 54%
A0_VL05_104 Type de zone 3 53%
A0_VL05_105 Type de zone 2 47%
A0_VL05_106 Type de zone 0 42%
A0_VL05_108 Type de zone 2 48%
A0_VL05_110 Type de zone 1 61%
A0_VL05_113 Type de zone 1 42%
A0_VL05_114 Type de zone 0 49%
A0_VL05_115 Type de zone 3 49%
A0_VL05_116 Type de zone 2 51%
A0_VL05_118 Type de zone 1 50%
A0_VL05_119 Type de zone 0 0%
A0_VL05_12 Type de zone 3 42%
A0_VL05_121 Type de zone 0 76%
A0_VL05_122 Type de zone 0 62%
A0_VL05_124 Type de zone 0 58%
A0_VL05_129 Type de zone 0 77%
A0_VL05_130 Type de zone 1 67%
A0_VL05_131 Type de zone 0 61%
A0_VL05_134 Type de zone 0 49%
A0_VL05_135 Type de zone 2 63%
A0_VL05_136 Type de zone 3 74%
A0_VL05_137 Type de zone 1 69%
A0_VL05_138 Type de zone 1 61%
A0_VL05_139 Type de zone 0 53%
A0_VL05_14 Type de zone 2 53%
A0_VL05_140 Type de zone 0 55%
A0_VL05_141 Type de zone 3 70%
A0_VL05_146 Type de zone 2 71%
A0_VL05_148 Type de zone 1 83%
A0_VL05_149 Type de zone 1 63%
A0_VL05_150 Type de zone 2 44%
A0_VL05_152 Type de zone 1 68%
A0_VL05_153 Type de zone 1 48%
A0_VL05_158 Type de zone 3 47%
A0_VL05_159 Type de zone 1 49%
A0_VL05_163 Type de zone 0 63%
A0_VL05_166 Type de zone 2 37%
A0_VL05_167 Type de zone 0 50%
A0_VL05_17 Type de zone 1 48%
A0_VL05_170 Type de zone 0 76%
A0_VL05_171 Type de zone 0 50%
A0_VL05_175 Type de zone 0 50%
A0_VL05_177 Type de zone 0 46%
A0_VL05_18 Type de zone 2 58%
A0_VL05_180 Type de zone 3 31%
A0_VL05_182 Type de zone 0 48%
A0_VL05_188 Type de zone 0 0%
A0_VL05_189 Type de zone 0 0%
A0_VL05_191 Type de zone 0 0%
A0_VL05_192 Type de zone 0 0%
A0_VL05_193 Type de zone 0 0%
A0_VL05_194 Type de zone 0 0%
A0_VL05_195 Type de zone 0 0%
A0_VL05_196 Type de zone 0 0%
A0_VL05_197 Type de zone 0 0%
A0_VL05_198 Type de zone 0 0%
A0_VL05_199 Type de zone 0 0%
A0_VL05_2 Type de zone 3 40%
A0_VL05_20 Type de zone 0 47%
A0_VL05_200 Type de zone 0 100%
A0_VL05_201 Type de zone 0 0%
A0_VL05_202 Type de zone 0 0%
A0_VL05_21 Type de zone 1 60%
A0_VL05_22 Type de zone 0 44%
A0_VL05_23 Type de zone 0 100%
A0_VL05_24 Type de zone 0 48%
A0_VL05_25 Type de zone 1 45%
A0_VL05_26 Type de zone 0 44%
A0_VL05_28 Type de zone 0 67%
A0_VL05_3 Type de zone 3 41 %
A0_VL05_30 Type de zone 1 40%
A0_VL05_31 Type de zone 0 46%
A0_VL05_32 Type de zone 1 46%
A0_VL05_34 Type de zone 0 41 %
A0_VL05_36 Type de zone 0 57%
A0_VL05_38 Type de zone 1 38%
A0_VL05_4 Type de zone 2 38%
A0_VL05_44 Type de zone 2 37%
A0_VL05_45 Type de zone 2 44%
A0_VL05_46 Type de zone 2 45%
A0_VL05_47 Type de zone 2 37%
A0_VL05_5 Type de zone 2 41 %
A0_VL05_50 Type de zone 2 44%
A0_VL05_51 Type de zone 2 31%
A0_VL05_52 Type de zone 3 46%
A0_VL05_53 Type de zone 3 42%
A0_VL05_58 Type de zone 2 45%
A0_VL05_6 Type de zone 0 59%
A0_VL05_61 Type de zone 0 16%
A0_VL05_62 Type de zone 3 40%
A0_VL05_64 Type de zone 0 40%
A0_VL05_67 Type de zone 1 48%
A0_VL05_70 Type de zone 0 38%
A0_VL05_73 Type de zone 0 43%
A0_VL05_74 Type de zone 0 47%
A0_VL05_75 Type de zone 0 35%
A0_VL05_77 Type de zone 3 52%
A0_VL05_81 Type de zone 0 45%
A0_VL05_85 Type de zone 0 46%
A0_VL05_86 Type de zone 0 0%
A0_VL05_87 Type de zone 3 54%
A0_VL05_89 Type de zone 0 55%
A0_VL05_90 Type de zone 1 52%
A0_VL05_93 Type de zone 1 48%
A0_VL05_94 Type de zone 0 46%
A0_VL05_97 Type de zone 0 60%
A0_VL05_98 Type de zone 3 52%
A0_VL05_99 Type de zone 0 61%
A0_VL08_125 Type de zone 0 63%
A0_VL08_132 Type de zone 0 66%
A0_VL08_157 Type de zone 1 67%
A0_VL08_16 Type de zone 0 50%
A0_VL08_162 Type de zone 0 84%
A0_VL08_164 Type de zone 0 52%
A0_VL08_172 Type de zone 0 49%
A0_VL08_173 Type de zone 0 55%
A0_VL08_176 Type de zone 0 39%
A0_VL08_178 Type de zone 0 100%
A0_VL08_179 Type de zone 0 60%
A0_VL08_27 Type de zone 1 51%
A0_VL08_39 Type de zone 1 54%
A0_VL08_41 Type de zone 1 45%
A0_VL08_55 Type de zone 0 27%
A0_VL08_7 Type de zone 3 45%
A0_VL08_71 Type de zone 0 39%
A0_VL08_72 Type de zone 0 48%
A0_VL08_8 Type de zone 1 40%
A0_VL08_80 Type de zone 0 49%
A0_VL08_82 Type de zone 0 44%
A0_VL08_92 Type de zone 0 51%
A0_VL08_95 Type de zone 1 41 %
A0_VL09_78 Type de zone 3 61%
A0_VL11_1 Type de zone 3 38%
A0_VL11_10 Type de zone 3 32%
A0_VL11_107 Type de zone 2 57%
A0_VL11_109 Type de zone 2 50%
A0_VL11_11 Type de zone 2 49%
A0_VL11_117 Type de zone 0 63%
A0_VL11_120 Type de zone 0 68%
A0_VL11_123 Type de zone 0 61%
A0_VL11_126 Type de zone 0 59%
A0_VL11_127 Type de zone 0 65%
A0_VL11_128 Type de zone 1 60%
A0_VL11_13 Type de zone 0 52%
A0_VL11_133 Type de zone 3 69%
A0_VL11_145 Type de zone 3 76%
A0_VL11_155 Type de zone 0 0%
A0_VL11_165 Type de zone 0 64%
A0_VL11_181 Type de zone 3 45%
A0_VL11_19 Type de zone 0 55%
A0_VL11_203 Type de zone 0 52%
A0_VL11_205 Type de zone 0 52%
A0_VL11_207 Type de zone 1 50%
A0_VL11_33 Type de zone 3 43%
A0_VL11_37 Type de zone 0 41 %
A0_VL11_40 Type de zone 2 47%
A0_VL11_59 Type de zone 2 42%
A0_VL11_63 Type de zone 2 46%
A0_VL11_76 Type de zone 1 49%
A0_VL11_79 Type de zone 1 53%
A0_VL11_83 Type de zone 0 61%
A0_VL11_84 Type de zone 2 65%
A0_VL11_88 Type de zone 3 56%
A0_VL11_91 Type de zone 1 47%
A0_VL11_96 Type de zone 3 49%
A0_VL17_147 Type de zone 1 72%
A0_VL17_15 Type de zone 0 58%
A0_VL17_151 Type de zone 1 54%
A0_VL17_154 Type de zone 0 62%
A0_VL17_156 Type de zone 0 49%
A0_VL17_160 Type de zone 1 59%
A0_VL17_161 Type de zone 0 65%
A0_VL17_168 Type de zone 0 58%
A0_VL17_169 Type de zone 0 34%
A0_VL17_174 Type de zone 0 50%
A0_VL17_183 Type de zone 3 57%
A0_VL17_184 Type de zone 0 0%
A0_VL17_185 Type de zone 0 0%
A0_VL17_186 Type de zone 0 44%
A0_VL17_187 Type de zone 0 51%
A0_VL17_190 Type de zone 0 62%
A0_VL17_204 Type de zone 3 41 %
A0_VL17_206 Type de zone 1 45%
A0_VL17_29 Type de zone 1 67%
A0_VL17_35 Type de zone 0 78%
A0_VL17_42 Type de zone 0 47%
A0_VL17_43 Type de zone 0 47%
A0_VL17_48 Type de zone 3 39%
A0_VL17_49 Type de zone 1 38%
A0_VL17_54 Type de zone 0 51%
A0_VL17_60 Type de zone 1 52%
A0_VL17_66 Type de zone 0 46%
A0_VL17_9 Type de zone 0 62%
]1
  

Modifications

[1]  <Inséré par DCFL 2019-05-24/05, art. 33, 019; En vigueur : 01-01-2019>
BIJLAGE.
Art. N4.[1 Annexe 4
Art. N. [1 Bijlage 1]1 - Omrekeningstabel van de dieren vermeld op het berekeningsblad nutriëntenhalte naar nutriëntenemissierechten NER-D, als vermeld in artikel 30, § 2.
Art. N3. [1 Annexe 3
   Indication du pourcentage de référence des plantes cultivées sur chaque zone d'écoulement, telle que visée à l'article 14, § 4 "
Diercategorie conform berekeningsbladWaardeNutrienten
  emissierechten
Runderen < 1 jaar43,00NER-DR
Runderen 1 - 2 jaar83,00NER-DR
Melkkoeien127,00NER-DR
Mestkalveren14,10NER-DR
Andere Runderen127,00NER-DR
Compensatie biggen17,92NER-DV
Compensatie opfokzeugen5,90NER-DV
Biggen (< 10 weken)4,48NER-DV
Beer & zeug (geen biggen)38,50NER-DV
Zeugen (inclusief biggen)38,50NER-DV
Andere varkens18,33NER-DV
Leghennen (+ moederdieren)1,18NER-DP
Slachtkuikens0,91NER-DP
Opfokpoeljen0,57NER-DP
Ander pluimvee0,43NER-DP
Kalkoenen - ouderdieren3,47NER-DP
Kalkoenen - slachtdieren2,99NER-DP
Struisvogels 0-3 maanden5,20NER-DP
Struisvogels slachtdieren (3-14 maanden)13,10NER-DP
Struisvogels fokdieren > 14 maanden27,80NER-DP
Slachtkuikenouderdieren1,91NER-DP
Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren0,74NER-DP
Paarden95,00NER-DA
Schapen < 1 jaar6,08NER-DA
Schapen > 1 jaar14,64NER-DA
Geiten14,64NER-DA
Nertsen en konijnen4,82NER-DA
Diercategorie conform berekeningsbladWaardeNutrienten
  emissierechtenRunderen < 1 jaar43,00NER-DRRunderen 1 - 2 jaar83,00NER-DRMelkkoeien127,00NER-DRMestkalveren14,10NER-DRAndere Runderen127,00NER-DRCompensatie biggen17,92NER-DVCompensatie opfokzeugen5,90NER-DVBiggen (< 10 weken)4,48NER-DVBeer & zeug (geen biggen)38,50NER-DVZeugen (inclusief biggen)38,50NER-DVAndere varkens18,33NER-DVLeghennen (+ moederdieren)1,18NER-DPSlachtkuikens0,91NER-DPOpfokpoeljen0,57NER-DPAnder pluimvee0,43NER-DPKalkoenen - ouderdieren3,47NER-DPKalkoenen - slachtdieren2,99NER-DPStruisvogels 0-3 maanden5,20NER-DPStruisvogels slachtdieren (3-14 maanden)13,10NER-DPStruisvogels fokdieren > 14 maanden27,80NER-DPSlachtkuikenouderdieren1,91NER-DPOpfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren0,74NER-DPPaarden95,00NER-DASchapen < 1 jaar6,08NER-DASchapen > 1 jaar14,64NER-DAGeiten14,64NER-DANertsen en konijnen4,82NER-DA
Code A0 Type de zone Pourcentage de référence
A0_G_L107_113 Type de zone 2 40%
A0_G_L107_116 Type de zone 2 38%
A0_G_L107_123 Type de zone 0 11%
A0_G_L107_34 Type de zone 0 48%
A0_G_L107_403 Type de zone 0 50%
A0_G_L107_600 Type de zone 1 59%
A0_G_L107_601 Type de zone 1 64%
A0_G_L107_741 Type de zone 2 85%
A0_G_L107_859 Type de zone 0 65%
A0_G_L107_891 Type de zone 2 61%
A0_G_L107_892 Type de zone 0 45%
A0_G_L107_893 Type de zone 3 76%
A0_G_L110_1100 Type de zone 0 65%
A0_G_L111_1022 Type de zone 1 51%
A0_G_L111_1030 Type de zone 0 45%
A0_G_L111_1086 Type de zone 1 73%
A0_G_L111_1092 Type de zone 2 51%
A0_G_L111_1102 Type de zone 1 90%
A0_G_L111_1104 Type de zone 1 41 %
A0_G_L217_0461 Type de zone 0 57%
A0_G_L217_0491 Type de zone 0 76%
A0_G_L217_0961 Type de zone 0 31%
A0_G_L217_1461 Type de zone 0 48%
A0_G_L217_1491 Type de zone 0 77%
A0_G_L217_1961 Type de zone 0 54%
A0_G_L217_1991 Type de zone 0 100%
A0_G_L217_1993 Type de zone 0 97%
A0_G_L217_2461 Type de zone 3 41 %
A0_G_L217_2462 Type de zone 1 34%
A0_G_L217_2495 Type de zone 0 100%
A0_G_L217_2961 Type de zone 0 35%
A0_G_L217_2962 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_2963 Type de zone 0 60%
A0_G_L217_2964 Type de zone 0 51%
A0_G_L217_2992 Type de zone 0 45%
A0_G_L217_3461 Type de zone 0 43%
A0_G_L217_3462 Type de zone 0 53%
A0_G_L217_3463 Type de zone 0 46%
A0_G_L217_3491 Type de zone 0 40%
A0_G_L217_3493 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_3961 Type de zone 0 32%
A0_G_L217_3962 Type de zone 0 47%
A0_G_L217_3963 Type de zone 0 36%
A0_G_L217_3964 Type de zone 0 40%
A0_G_L217_3965 Type de zone 1 47%
A0_G_L217_3994 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_3997 Type de zone 0 36%
A0_G_L217_3998 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_4461 Type de zone 0 64%
A0_G_L217_4462 Type de zone 0 58%
A0_G_L217_4462 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_4991 Type de zone 0 100%
A0_G_L217_4992 Type de zone 0 36%
A0_G_L217_5461 Type de zone 0 43%
A0_G_L217_5462 Type de zone 1 42%
A0_G_L217_5463 Type de zone 1 55%
A0_G_L217_5464 Type de zone 0 74%
A0_G_L217_5465 Type de zone 1 48%
A0_G_L217_5466 Type de zone 2 55%
A0_G_L217_5467 Type de zone 0 99%
A0_G_L217_5468 Type de zone 2 88%
A0_G_L219_1962 Type de zone 3 88%
A0_G_L219_5469 Type de zone 1 89%
A0_G_L217_5476 Type de zone 0 37%
A0_G_L217_5477 Type de zone 0 50%
A0_G_L217_5478 Type de zone 0 44%
A0_G_L217_5479 Type de zone 0 68%
A0_G_L217_5486 Type de zone 0 52%
A0_G_L217_5487 Type de zone 0 69%
A0_G_L217_5495 Type de zone 0 70%
A0_G_L217_5498 Type de zone 0 0%
A0_G_L217_5499 Type de zone 0 57%
A0_VL05_102 Type de zone 0 73%
A0_VL05_103 Type de zone 1 54%
A0_VL05_104 Type de zone 3 53%
A0_VL05_105 Type de zone 2 47%
A0_VL05_106 Type de zone 0 42%
A0_VL05_108 Type de zone 2 48%
A0_VL05_110 Type de zone 1 61%
A0_VL05_113 Type de zone 1 42%
A0_VL05_114 Type de zone 0 49%
A0_VL05_115 Type de zone 3 49%
A0_VL05_116 Type de zone 2 51%
A0_VL05_118 Type de zone 1 50%
A0_VL05_119 Type de zone 0 0%
A0_VL05_12 Type de zone 3 42%
A0_VL05_121 Type de zone 0 76%
A0_VL05_122 Type de zone 0 62%
A0_VL05_124 Type de zone 0 58%
A0_VL05_129 Type de zone 0 77%
A0_VL05_130 Type de zone 1 67%
A0_VL05_131 Type de zone 0 61%
A0_VL05_134 Type de zone 0 49%
A0_VL05_135 Type de zone 2 63%
A0_VL05_136 Type de zone 3 74%
A0_VL05_137 Type de zone 1 69%
A0_VL05_138 Type de zone 1 61%
A0_VL05_139 Type de zone 0 53%
A0_VL05_14 Type de zone 2 53%
A0_VL05_140 Type de zone 0 55%
A0_VL05_141 Type de zone 3 70%
A0_VL05_146 Type de zone 2 71%
A0_VL05_148 Type de zone 1 83%
A0_VL05_149 Type de zone 1 63%
A0_VL05_150 Type de zone 2 44%
A0_VL05_152 Type de zone 1 68%
A0_VL05_153 Type de zone 1 48%
A0_VL05_158 Type de zone 3 47%
A0_VL05_159 Type de zone 1 49%
A0_VL05_163 Type de zone 0 63%
A0_VL05_166 Type de zone 2 37%
A0_VL05_167 Type de zone 0 50%
A0_VL05_17 Type de zone 1 48%
A0_VL05_170 Type de zone 0 76%
A0_VL05_171 Type de zone 0 50%
A0_VL05_175 Type de zone 0 50%
A0_VL05_177 Type de zone 0 46%
A0_VL05_18 Type de zone 2 58%
A0_VL05_180 Type de zone 3 31%
A0_VL05_182 Type de zone 0 48%
A0_VL05_188 Type de zone 0 0%
A0_VL05_189 Type de zone 0 0%
A0_VL05_191 Type de zone 0 0%
A0_VL05_192 Type de zone 0 0%
A0_VL05_193 Type de zone 0 0%
A0_VL05_194 Type de zone 0 0%
A0_VL05_195 Type de zone 0 0%
A0_VL05_196 Type de zone 0 0%
A0_VL05_197 Type de zone 0 0%
A0_VL05_198 Type de zone 0 0%
A0_VL05_199 Type de zone 0 0%
A0_VL05_2 Type de zone 3 40%
A0_VL05_20 Type de zone 0 47%
A0_VL05_200 Type de zone 0 100%
A0_VL05_201 Type de zone 0 0%
A0_VL05_202 Type de zone 0 0%
A0_VL05_21 Type de zone 1 60%
A0_VL05_22 Type de zone 0 44%
A0_VL05_23 Type de zone 0 100%
A0_VL05_24 Type de zone 0 48%
A0_VL05_25 Type de zone 1 45%
A0_VL05_26 Type de zone 0 44%
A0_VL05_28 Type de zone 0 67%
A0_VL05_3 Type de zone 3 41 %
A0_VL05_30 Type de zone 1 40%
A0_VL05_31 Type de zone 0 46%
A0_VL05_32 Type de zone 1 46%
A0_VL05_34 Type de zone 0 41 %
A0_VL05_36 Type de zone 0 57%
A0_VL05_38 Type de zone 1 38%
A0_VL05_4 Type de zone 2 38%
A0_VL05_44 Type de zone 2 37%
A0_VL05_45 Type de zone 2 44%
A0_VL05_46 Type de zone 2 45%
A0_VL05_47 Type de zone 2 37%
A0_VL05_5 Type de zone 2 41 %
A0_VL05_50 Type de zone 2 44%
A0_VL05_51 Type de zone 2 31%
A0_VL05_52 Type de zone 3 46%
A0_VL05_53 Type de zone 3 42%
A0_VL05_58 Type de zone 2 45%
A0_VL05_6 Type de zone 0 59%
A0_VL05_61 Type de zone 0 16%
A0_VL05_62 Type de zone 3 40%
A0_VL05_64 Type de zone 0 40%
A0_VL05_67 Type de zone 1 48%
A0_VL05_70 Type de zone 0 38%
A0_VL05_73 Type de zone 0 43%
A0_VL05_74 Type de zone 0 47%
A0_VL05_75 Type de zone 0 35%
A0_VL05_77 Type de zone 3 52%
A0_VL05_81 Type de zone 0 45%
A0_VL05_85 Type de zone 0 46%
A0_VL05_86 Type de zone 0 0%
A0_VL05_87 Type de zone 3 54%
A0_VL05_89 Type de zone 0 55%
A0_VL05_90 Type de zone 1 52%
A0_VL05_93 Type de zone 1 48%
A0_VL05_94 Type de zone 0 46%
A0_VL05_97 Type de zone 0 60%
A0_VL05_98 Type de zone 3 52%
A0_VL05_99 Type de zone 0 61%
A0_VL08_125 Type de zone 0 63%
A0_VL08_132 Type de zone 0 66%
A0_VL08_157 Type de zone 1 67%
A0_VL08_16 Type de zone 0 50%
A0_VL08_162 Type de zone 0 84%
A0_VL08_164 Type de zone 0 52%
A0_VL08_172 Type de zone 0 49%
A0_VL08_173 Type de zone 0 55%
A0_VL08_176 Type de zone 0 39%
A0_VL08_178 Type de zone 0 100%
A0_VL08_179 Type de zone 0 60%
A0_VL08_27 Type de zone 1 51%
A0_VL08_39 Type de zone 1 54%
A0_VL08_41 Type de zone 1 45%
A0_VL08_55 Type de zone 0 27%
A0_VL08_7 Type de zone 3 45%
A0_VL08_71 Type de zone 0 39%
A0_VL08_72 Type de zone 0 48%
A0_VL08_8 Type de zone 1 40%
A0_VL08_80 Type de zone 0 49%
A0_VL08_82 Type de zone 0 44%
A0_VL08_92 Type de zone 0 51%
A0_VL08_95 Type de zone 1 41 %
A0_VL09_78 Type de zone 3 61%
A0_VL11_1 Type de zone 3 38%
A0_VL11_10 Type de zone 3 32%
A0_VL11_107 Type de zone 2 57%
A0_VL11_109 Type de zone 2 50%
A0_VL11_11 Type de zone 2 49%
A0_VL11_117 Type de zone 0 63%
A0_VL11_120 Type de zone 0 68%
A0_VL11_123 Type de zone 0 61%
A0_VL11_126 Type de zone 0 59%
A0_VL11_127 Type de zone 0 65%
A0_VL11_128 Type de zone 1 60%
A0_VL11_13 Type de zone 0 52%
A0_VL11_133 Type de zone 3 69%
A0_VL11_145 Type de zone 3 76%
A0_VL11_155 Type de zone 0 0%
A0_VL11_165 Type de zone 0 64%
A0_VL11_181 Type de zone 3 45%
A0_VL11_19 Type de zone 0 55%
A0_VL11_203 Type de zone 0 52%
A0_VL11_205 Type de zone 0 52%
A0_VL11_207 Type de zone 1 50%
A0_VL11_33 Type de zone 3 43%
A0_VL11_37 Type de zone 0 41 %
A0_VL11_40 Type de zone 2 47%
A0_VL11_59 Type de zone 2 42%
A0_VL11_63 Type de zone 2 46%
A0_VL11_76 Type de zone 1 49%
A0_VL11_79 Type de zone 1 53%
A0_VL11_83 Type de zone 0 61%
A0_VL11_84 Type de zone 2 65%
A0_VL11_88 Type de zone 3 56%
A0_VL11_91 Type de zone 1 47%
A0_VL11_96 Type de zone 3 49%
A0_VL17_147 Type de zone 1 72%
A0_VL17_15 Type de zone 0 58%
A0_VL17_151 Type de zone 1 54%
A0_VL17_154 Type de zone 0 62%
A0_VL17_156 Type de zone 0 49%
A0_VL17_160 Type de zone 1 59%
A0_VL17_161 Type de zone 0 65%
A0_VL17_168 Type de zone 0 58%
A0_VL17_169 Type de zone 0 34%
A0_VL17_174 Type de zone 0 50%
A0_VL17_183 Type de zone 3 57%
A0_VL17_184 Type de zone 0 0%
A0_VL17_185 Type de zone 0 0%
A0_VL17_186 Type de zone 0 44%
A0_VL17_187 Type de zone 0 51%
A0_VL17_190 Type de zone 0 62%
A0_VL17_204 Type de zone 3 41 %
A0_VL17_206 Type de zone 1 45%
A0_VL17_29 Type de zone 1 67%
A0_VL17_35 Type de zone 0 78%
A0_VL17_42 Type de zone 0 47%
A0_VL17_43 Type de zone 0 47%
A0_VL17_48 Type de zone 3 39%
A0_VL17_49 Type de zone 1 38%
A0_VL17_54 Type de zone 0 51%
A0_VL17_60 Type de zone 1 52%
A0_VL17_66 Type de zone 0 46%
A0_VL17_9 Type de zone 0 62%
Code A0 Type de zone Pourcentage de référenceA0_G_L107_113 Type de zone 2 40%A0_G_L107_116 Type de zone 2 38%A0_G_L107_123 Type de zone 0 11%A0_G_L107_34 Type de zone 0 48%A0_G_L107_403 Type de zone 0 50%A0_G_L107_600 Type de zone 1 59%A0_G_L107_601 Type de zone 1 64%A0_G_L107_741 Type de zone 2 85%A0_G_L107_859 Type de zone 0 65%A0_G_L107_891 Type de zone 2 61%A0_G_L107_892 Type de zone 0 45%A0_G_L107_893 Type de zone 3 76%A0_G_L110_1100 Type de zone 0 65%A0_G_L111_1022 Type de zone 1 51%A0_G_L111_1030 Type de zone 0 45%A0_G_L111_1086 Type de zone 1 73%A0_G_L111_1092 Type de zone 2 51%A0_G_L111_1102 Type de zone 1 90%A0_G_L111_1104 Type de zone 1 41 %A0_G_L217_0461 Type de zone 0 57%A0_G_L217_0491 Type de zone 0 76%A0_G_L217_0961 Type de zone 0 31%A0_G_L217_1461 Type de zone 0 48%A0_G_L217_1491 Type de zone 0 77%A0_G_L217_1961 Type de zone 0 54%A0_G_L217_1991 Type de zone 0 100%A0_G_L217_1993 Type de zone 0 97%A0_G_L217_2461 Type de zone 3 41 %A0_G_L217_2462 Type de zone 1 34%A0_G_L217_2495 Type de zone 0 100%A0_G_L217_2961 Type de zone 0 35%A0_G_L217_2962 Type de zone 0 0%A0_G_L217_2963 Type de zone 0 60%A0_G_L217_2964 Type de zone 0 51%A0_G_L217_2992 Type de zone 0 45%A0_G_L217_3461 Type de zone 0 43%A0_G_L217_3462 Type de zone 0 53%A0_G_L217_3463 Type de zone 0 46%A0_G_L217_3491 Type de zone 0 40%A0_G_L217_3493 Type de zone 0 0%A0_G_L217_3961 Type de zone 0 32%A0_G_L217_3962 Type de zone 0 47%A0_G_L217_3963 Type de zone 0 36%A0_G_L217_3964 Type de zone 0 40%A0_G_L217_3965 Type de zone 1 47%A0_G_L217_3994 Type de zone 0 0%A0_G_L217_3997 Type de zone 0 36%A0_G_L217_3998 Type de zone 0 0%A0_G_L217_4461 Type de zone 0 64%A0_G_L217_4462 Type de zone 0 58%A0_G_L217_4462 Type de zone 0 0%A0_G_L217_4991 Type de zone 0 100%A0_G_L217_4992 Type de zone 0 36%A0_G_L217_5461 Type de zone 0 43%A0_G_L217_5462 Type de zone 1 42%A0_G_L217_5463 Type de zone 1 55%A0_G_L217_5464 Type de zone 0 74%A0_G_L217_5465 Type de zone 1 48%A0_G_L217_5466 Type de zone 2 55%A0_G_L217_5467 Type de zone 0 99%A0_G_L217_5468 Type de zone 2 88%A0_G_L219_1962 Type de zone 3 88%A0_G_L219_5469 Type de zone 1 89%A0_G_L217_5476 Type de zone 0 37%A0_G_L217_5477 Type de zone 0 50%A0_G_L217_5478 Type de zone 0 44%A0_G_L217_5479 Type de zone 0 68%A0_G_L217_5486 Type de zone 0 52%A0_G_L217_5487 Type de zone 0 69%A0_G_L217_5495 Type de zone 0 70%A0_G_L217_5498 Type de zone 0 0%A0_G_L217_5499 Type de zone 0 57%A0_VL05_102 Type de zone 0 73%A0_VL05_103 Type de zone 1 54%A0_VL05_104 Type de zone 3 53%A0_VL05_105 Type de zone 2 47%A0_VL05_106 Type de zone 0 42%A0_VL05_108 Type de zone 2 48%A0_VL05_110 Type de zone 1 61%A0_VL05_113 Type de zone 1 42%A0_VL05_114 Type de zone 0 49%A0_VL05_115 Type de zone 3 49%A0_VL05_116 Type de zone 2 51%A0_VL05_118 Type de zone 1 50%A0_VL05_119 Type de zone 0 0%A0_VL05_12 Type de zone 3 42%A0_VL05_121 Type de zone 0 76%A0_VL05_122 Type de zone 0 62%A0_VL05_124 Type de zone 0 58%A0_VL05_129 Type de zone 0 77%A0_VL05_130 Type de zone 1 67%A0_VL05_131 Type de zone 0 61%A0_VL05_134 Type de zone 0 49%A0_VL05_135 Type de zone 2 63%A0_VL05_136 Type de zone 3 74%A0_VL05_137 Type de zone 1 69%A0_VL05_138 Type de zone 1 61%A0_VL05_139 Type de zone 0 53%A0_VL05_14 Type de zone 2 53%A0_VL05_140 Type de zone 0 55%A0_VL05_141 Type de zone 3 70%A0_VL05_146 Type de zone 2 71%A0_VL05_148 Type de zone 1 83%A0_VL05_149 Type de zone 1 63%A0_VL05_150 Type de zone 2 44%A0_VL05_152 Type de zone 1 68%A0_VL05_153 Type de zone 1 48%A0_VL05_158 Type de zone 3 47%A0_VL05_159 Type de zone 1 49%A0_VL05_163 Type de zone 0 63%A0_VL05_166 Type de zone 2 37%A0_VL05_167 Type de zone 0 50%A0_VL05_17 Type de zone 1 48%A0_VL05_170 Type de zone 0 76%A0_VL05_171 Type de zone 0 50%A0_VL05_175 Type de zone 0 50%A0_VL05_177 Type de zone 0 46%A0_VL05_18 Type de zone 2 58%A0_VL05_180 Type de zone 3 31%A0_VL05_182 Type de zone 0 48%A0_VL05_188 Type de zone 0 0%A0_VL05_189 Type de zone 0 0%A0_VL05_191 Type de zone 0 0%A0_VL05_192 Type de zone 0 0%A0_VL05_193 Type de zone 0 0%A0_VL05_194 Type de zone 0 0%A0_VL05_195 Type de zone 0 0%A0_VL05_196 Type de zone 0 0%A0_VL05_197 Type de zone 0 0%A0_VL05_198 Type de zone 0 0%A0_VL05_199 Type de zone 0 0%A0_VL05_2 Type de zone 3 40%A0_VL05_20 Type de zone 0 47%A0_VL05_200 Type de zone 0 100%A0_VL05_201 Type de zone 0 0%A0_VL05_202 Type de zone 0 0%A0_VL05_21 Type de zone 1 60%A0_VL05_22 Type de zone 0 44%A0_VL05_23 Type de zone 0 100%A0_VL05_24 Type de zone 0 48%A0_VL05_25 Type de zone 1 45%A0_VL05_26 Type de zone 0 44%A0_VL05_28 Type de zone 0 67%A0_VL05_3 Type de zone 3 41 %A0_VL05_30 Type de zone 1 40%A0_VL05_31 Type de zone 0 46%A0_VL05_32 Type de zone 1 46%A0_VL05_34 Type de zone 0 41 %A0_VL05_36 Type de zone 0 57%A0_VL05_38 Type de zone 1 38%A0_VL05_4 Type de zone 2 38%A0_VL05_44 Type de zone 2 37%A0_VL05_45 Type de zone 2 44%A0_VL05_46 Type de zone 2 45%A0_VL05_47 Type de zone 2 37%A0_VL05_5 Type de zone 2 41 %A0_VL05_50 Type de zone 2 44%A0_VL05_51 Type de zone 2 31%A0_VL05_52 Type de zone 3 46%A0_VL05_53 Type de zone 3 42%A0_VL05_58 Type de zone 2 45%A0_VL05_6 Type de zone 0 59%A0_VL05_61 Type de zone 0 16%A0_VL05_62 Type de zone 3 40%A0_VL05_64 Type de zone 0 40%A0_VL05_67 Type de zone 1 48%A0_VL05_70 Type de zone 0 38%A0_VL05_73 Type de zone 0 43%A0_VL05_74 Type de zone 0 47%A0_VL05_75 Type de zone 0 35%A0_VL05_77 Type de zone 3 52%A0_VL05_81 Type de zone 0 45%A0_VL05_85 Type de zone 0 46%A0_VL05_86 Type de zone 0 0%A0_VL05_87 Type de zone 3 54%A0_VL05_89 Type de zone 0 55%A0_VL05_90 Type de zone 1 52%A0_VL05_93 Type de zone 1 48%A0_VL05_94 Type de zone 0 46%A0_VL05_97 Type de zone 0 60%A0_VL05_98 Type de zone 3 52%A0_VL05_99 Type de zone 0 61%A0_VL08_125 Type de zone 0 63%A0_VL08_132 Type de zone 0 66%A0_VL08_157 Type de zone 1 67%A0_VL08_16 Type de zone 0 50%A0_VL08_162 Type de zone 0 84%A0_VL08_164 Type de zone 0 52%A0_VL08_172 Type de zone 0 49%A0_VL08_173 Type de zone 0 55%A0_VL08_176 Type de zone 0 39%A0_VL08_178 Type de zone 0 100%A0_VL08_179 Type de zone 0 60%A0_VL08_27 Type de zone 1 51%A0_VL08_39 Type de zone 1 54%A0_VL08_41 Type de zone 1 45%A0_VL08_55 Type de zone 0 27%A0_VL08_7 Type de zone 3 45%A0_VL08_71 Type de zone 0 39%A0_VL08_72 Type de zone 0 48%A0_VL08_8 Type de zone 1 40%A0_VL08_80 Type de zone 0 49%A0_VL08_82 Type de zone 0 44%A0_VL08_92 Type de zone 0 51%A0_VL08_95 Type de zone 1 41 %A0_VL09_78 Type de zone 3 61%A0_VL11_1 Type de zone 3 38%A0_VL11_10 Type de zone 3 32%A0_VL11_107 Type de zone 2 57%A0_VL11_109 Type de zone 2 50%A0_VL11_11 Type de zone 2 49%A0_VL11_117 Type de zone 0 63%A0_VL11_120 Type de zone 0 68%A0_VL11_123 Type de zone 0 61%A0_VL11_126 Type de zone 0 59%A0_VL11_127 Type de zone 0 65%A0_VL11_128 Type de zone 1 60%A0_VL11_13 Type de zone 0 52%A0_VL11_133 Type de zone 3 69%A0_VL11_145 Type de zone 3 76%A0_VL11_155 Type de zone 0 0%A0_VL11_165 Type de zone 0 64%A0_VL11_181 Type de zone 3 45%A0_VL11_19 Type de zone 0 55%A0_VL11_203 Type de zone 0 52%A0_VL11_205 Type de zone 0 52%A0_VL11_207 Type de zone 1 50%A0_VL11_33 Type de zone 3 43%A0_VL11_37 Type de zone 0 41 %A0_VL11_40 Type de zone 2 47%A0_VL11_59 Type de zone 2 42%A0_VL11_63 Type de zone 2 46%A0_VL11_76 Type de zone 1 49%A0_VL11_79 Type de zone 1 53%A0_VL11_83 Type de zone 0 61%A0_VL11_84 Type de zone 2 65%A0_VL11_88 Type de zone 3 56%A0_VL11_91 Type de zone 1 47%A0_VL11_96 Type de zone 3 49%A0_VL17_147 Type de zone 1 72%A0_VL17_15 Type de zone 0 58%A0_VL17_151 Type de zone 1 54%A0_VL17_154 Type de zone 0 62%A0_VL17_156 Type de zone 0 49%A0_VL17_160 Type de zone 1 59%A0_VL17_161 Type de zone 0 65%A0_VL17_168 Type de zone 0 58%A0_VL17_169 Type de zone 0 34%A0_VL17_174 Type de zone 0 50%A0_VL17_183 Type de zone 3 57%A0_VL17_184 Type de zone 0 0%A0_VL17_185 Type de zone 0 0%A0_VL17_186 Type de zone 0 44%A0_VL17_187 Type de zone 0 51%A0_VL17_190 Type de zone 0 62%A0_VL17_204 Type de zone 3 41 %A0_VL17_206 Type de zone 1 45%A0_VL17_29 Type de zone 1 67%A0_VL17_35 Type de zone 0 78%A0_VL17_42 Type de zone 0 47%A0_VL17_43 Type de zone 0 47%A0_VL17_48 Type de zone 3 39%A0_VL17_49 Type de zone 1 38%A0_VL17_54 Type de zone 0 51%A0_VL17_60 Type de zone 1 52%A0_VL17_66 Type de zone 0 46%A0_VL17_9 Type de zone 0 62%
]1
  

Modifications

[1]  <Inséré par DCFL 2019-05-24/05, art. 33, 019; En vigueur : 01-01-2019>
  Voor de toepassing van deze tabel, worden de op het berekeningsblad van de nutriëntenhalte vermelde dieren evenals het deel van de nutriëntenhalte dat enkel is uitgedrukt in kg P2O5 en kg N, omgezet in nutriëntenemissierechten NRD-D gespecificeerd volgens diersoort, zijnde NER-DR, NER-DV, BER-DP en NER-DA, die respectievelijk worden berekend door de op het berekeningsblad vermelde diercategorie te vermenigvuldigen met de overeenkomstige waarde als vermeld in bovenstaande omrekeningstabel, waarna de aldus bekomen waarden gesommeerd worden per diersoort.
  

Modifications

[1]  <DVR 2019-05-24/05, art. 33, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
-
Art. N2. [1 Bijlage 2. Kaart van de afstroomzones, vermeld in artikel 3, § 2, 1°]1
Art. N4. [1 Annexe 4
  Indication de la répartition des zones d'écoulement en types de zone, conformément à l'article 14, § 1 "
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 30-07-2019, p. 74461)
  

Modifications

[1]  <Ingevoegd bij DVR 2019-05-24/05, art. 33, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Zone d'écoulement Type de zone
A0_G_L107_113 Type de zone 2
A0_G_L107_116 Type de zone 2
A0_G_L107_123 Type de zone 0
A0_G_L107_34 Type de zone 0
A0_G_L107_403 Type de zone 0
A0_G_L107_600 Type de zone 1
A0_G_L107_601 Type de zone 1
A0_G_L107_741 Type de zone 2
A0_G_L107_859 Type de zone 0
A0_G_L107_891 Type de zone 2
A0_G_L107_892 Type de zone 0
A0_G_L107_893 Type de zone 3
A0_G_L110_1100 Type de zone 0
A0_G_L111_1022 Type de zone 1
A0_G_L111_1030 Type de zone 0
A0_G_L111_1086 Type de zone 1
A0_G_L111_1092 Type de zone 2
A0_G_L111_1102 Type de zone 1
A0_G_L111_1104 Type de zone 1
A0_G_L217_0461 Type de zone 0
A0_G_L217_0491 Type de zone 0
A0_G_L217_0961 Type de zone 0
A0_G_L217_1461 Type de zone 0
A0_G_L217_1491 Type de zone 0
A0_G_L217_1961 Type de zone 0
A0_G_L217_1991 Type de zone 0
A0_G_L217_1993 Type de zone 0
A0_G_L217_2461 Type de zone 3
A0_G_L217_2462 Type de zone 1
A0_G_L217_2495 Type de zone 0
A0_G_L217_2961 Type de zone 0
A0_G_L217_2962 Type de zone 0
A0_G_L217_2963 Type de zone 0
A0_G_L217_2964 Type de zone 0
A0_G_L217_2992 Type de zone 0
A0_G_L217_3461 Type de zone 0
A0_G_L217_3462 Type de zone 0
A0_G_L217_3463 Type de zone 0
A0_G_L217_3491 Type de zone 0
A0_G_L217_3493 Type de zone 0
A0_G_L217_3961 Type de zone 0
A0_G_L217_3962 Type de zone 0
A0_G_L217_3963 Type de zone 0
A0_G_L217_3964 Type de zone 0
A0_G_L217_3965 Type de zone 1
A0_G_L217_3994 Type de zone 0
A0_G_L217_3997 Type de zone 0
A0_G_L217_3998 Type de zone 0
A0_G_L217_4461 Type de zone 0
A0_G_L217_4462 Type de zone 0
A0_G_L217_4991 Type de zone 0
A0_G_L217_4992 Type de zone 0
A0_G_L217_5461 Type de zone 0
A0_G_L217_5462 Type de zone 1
A0_G_L217_5463 Type de zone 1
A0_G_L217_5464 Type de zone 0
A0_G_L217_5465 Type de zone 1
A0_G_L217_5466 Type de zone 2
A0_G_L217_5467 Type de zone 0
A0_G_L217_5468 Type de zone 2
A0_G_L219_1962 Type de zone 3
A0_G_L219_5469 Type de zone 1
A0_G_L217_5476 Type de zone 0
A0_G_L217_5477 Type de zone 0
A0_G_L217_5478 Type de zone 0
A0_G_L217_5479 Type de zone 0
A0_G_L217_5486 Type de zone 0
A0_G_L217_5487 Type de zone 0
A0_G_L217_5495 Type de zone 0
A0_G_L217_5498 Type de zone 0
A0_G_L217_5499 Type de zone 0
A0_VL05_102 Type de zone 0
A0_VL05_103 Type de zone 1
A0_VL05_104 Type de zone 3
A0_VL05_105 Type de zone 2
A0_VL05_106 Type de zone 0
A0_VL05_108 Type de zone 2
A0_VL05_110 Type de zone 1
A0_VL05_113 Type de zone 1
A0_VL05_114 Type de zone 0
A0_VL05_115 Type de zone 3
A0_VL05_116 Type de zone 2
A0_VL05_118 Type de zone 1
A0_VL05_119 Type de zone 0
A0_VL05_12 Type de zone 3
A0_VL05_121 Type de zone 0
A0_VL05_122 Type de zone 0
A0_VL05_124 Type de zone 0
A0_VL05_129 Type de zone 0
A0_VL05_130 Type de zone 1
A0_VL05_131 Type de zone 0
A0_VL05_134 Type de zone 0
A0_VL05_135 Type de zone 2
A0_VL05_136 Type de zone 3
A0_VL05_137 Type de zone 1
A0_VL05_138 Type de zone 1
A0_VL05_139 Type de zone 0
A0_VL05_14 Type de zone 2
A0_VL05_140 Type de zone 0
A0_VL05_141 Type de zone 3
A0_VL05_146 Type de zone 2
A0_VL05_148 Type de zone 1
A0_VL05_149 Type de zone 1
A0_VL05_150 Type de zone 2
A0_VL05_152 Type de zone 1
A0_VL05_153 Type de zone 1
A0_VL05_158 Type de zone 3
A0_VL05_159 Type de zone 1
A0_VL05_163 Type de zone 0
A0_VL05_166 Type de zone 2
A0_VL05_167 Type de zone 0
A0_VL05_17 Type de zone 1
A0_VL05_170 Type de zone 0
A0_VL05_171 Type de zone 0
A0_VL05_175 Type de zone 0
A0_VL05_177 Type de zone 0
A0_VL05_18 Type de zone 2
A0_VL05_180 Type de zone 3
A0_VL05_182 Type de zone 0
A0_VL05_188 Type de zone 0
A0_VL05_189 Type de zone 0
A0_VL05_191 Type de zone 0
A0_VL05_192 Type de zone 0
A0_VL05_193 Type de zone 0
A0_VL05_194 Type de zone 0
A0_VL05_195 Type de zone 0
A0_VL05_196 Type de zone 0
A0_VL05_197 Type de zone 0
A0_VL05_198 Type de zone 0
A0_VL05_199 Type de zone 0
A0_VL05_2 Type de zone 3
A0_VL05_20 Type de zone 0
A0_VL05_200 Type de zone 0
A0_VL05_201 Type de zone 0
A0_VL05_202 Type de zone 0
A0_VL05_21 Type de zone 1
A0_VL05_22 Type de zone 0
A0_VL05_23 Type de zone 0
A0_VL05_24 Type de zone 0
A0_VL05_25 Type de zone 1
A0_VL05_26 Type de zone 0
A0_VL05_28 Type de zone 0
A0_VL05_3 Type de zone 3
A0_VL05_30 Type de zone 1
A0_VL05_31 Type de zone 0
A0_VL05_32 Type de zone 1
A0_VL05_34 Type de zone 0
A0_VL05_36 Type de zone 0
A0_VL05_38 Type de zone 1
A0_VL05_4 Type de zone 2
A0_VL05_44 Type de zone 2
A0_VL05_45 Type de zone 2
A0_VL05_46 Type de zone 2
A0_VL05_47 Type de zone 2
A0_VL05_5 Type de zone 2
A0_VL05_50 Type de zone 2
A0_VL05_51 Type de zone 2
A0_VL05_52 Type de zone 3
A0_VL05_53 Type de zone 3
A0_VL05_58 Type de zone 2
A0_VL05_6 Type de zone 0
A0_VL05_61 Type de zone 0
A0_VL05_62 Type de zone 3
A0_VL05_64 Type de zone 0
A0_VL05_67 Type de zone 1
A0_VL05_70 Type de zone 0
A0_VL05_73 Type de zone 0
A0_VL05_74 Type de zone 0
A0_VL05_75 Type de zone 0
A0_VL05_77 Type de zone 3
A0_VL05_81 Type de zone 0
A0_VL05_85 Type de zone 0
A0_VL05_86 Type de zone 0
A0_VL05_87 Type de zone 3
A0_VL05_89 Type de zone 0
A0_VL05_90 Type de zone 1
A0_VL05_93 Type de zone 1
A0_VL05_94 Type de zone 0
A0_VL05_97 Type de zone 0
A0_VL05_98 Type de zone 3
A0_VL05_99 Type de zone 0
A0_VL08_125 Type de zone 0
A0_VL08_132 Type de zone 0
A0_VL08_157 Type de zone 1
A0_VL08_16 Type de zone 0
A0_VL08_162 Type de zone 0
A0_VL08_164 Type de zone 0
A0_VL08_172 Type de zone 0
A0_VL08_173 Type de zone 0
A0_VL08_176 Type de zone 0
A0_VL08_178 Type de zone 0
A0_VL08_179 Type de zone 0
A0_VL08_27 Type de zone 1
A0_VL08_39 Type de zone 1
A0_VL08_41 Type de zone 1
A0_VL08_55 Type de zone 0
A0_VL08_7 Type de zone 3
A0_VL08_71 Type de zone 0
A0_VL08_72 Type de zone 0
A0_VL08_8 Type de zone 1
A0_VL08_80 Type de zone 0
A0_VL08_82 Type de zone 0
A0_VL08_92 Type de zone 0
A0_VL08_95 Type de zone 1
A0_VL09_78 Type de zone 3
A0_VL11_1 Type de zone 3
A0_VL11_10 Type de zone 3
A0_VL11_107 Type de zone 2
A0_VL11_109 Type de zone 2
A0_VL11_11 Type de zone 2
A0_VL11_117 Type de zone 0
A0_VL11_120 Type de zone 0
A0_VL11_123 Type de zone 0
A0_VL11_126 Type de zone 0
A0_VL11_127 Type de zone 0
A0_VL11_128 Type de zone 1
A0_VL11_13 Type de zone 0
A0_VL11_133 Type de zone 3
A0_VL11_145 Type de zone 3
A0_VL11_155 Type de zone 0
A0_VL11_165 Type de zone 0
A0_VL11_181 Type de zone 3
A0_VL11_19 Type de zone 0
A0_VL11_203 Type de zone 0
A0_VL11_205 Type de zone 0
A0_VL11_207 Type de zone 1
A0_VL11_33 Type de zone 3
A0_VL11_37 Type de zone 0
A0_VL11_40 Type de zone 2
A0_VL11_59 Type de zone 2
A0_VL11_63 Type de zone 2
A0_VL11_76 Type de zone 1
A0_VL11_79 Type de zone 1
A0_VL11_83 Type de zone 0
A0_VL11_84 Type de zone 2
A0_VL11_88 Type de zone 3
A0_VL11_91 Type de zone 1
A0_VL11_96 Type de zone 3
A0_VL17_147 Type de zone 1
A0_VL17_15 Type de zone 0
A0_VL17_151 Type de zone 1
A0_VL17_154 Type de zone 0
A0_VL17_156 Type de zone 0
A0_VL17_160 Type de zone 1
A0_VL17_161 Type de zone 0
A0_VL17_168 Type de zone 0
A0_VL17_169 Type de zone 0
A0_VL17_174 Type de zone 0
A0_VL17_183 Type de zone 3
A0_VL17_184 Type de zone 0
A0_VL17_185 Type de zone 0
A0_VL17_186 Type de zone 0
A0_VL17_187 Type de zone 0
A0_VL17_190 Type de zone 0
A0_VL17_204 Type de zone 3
A0_VL17_206 Type de zone 1
A0_VL17_29 Type de zone 1
A0_VL17_35 Type de zone 0
A0_VL17_42 Type de zone 0
A0_VL17_43 Type de zone 0
A0_VL17_48 Type de zone 3
A0_VL17_49 Type de zone 1
A0_VL17_54 Type de zone 0
A0_VL17_60 Type de zone 1
A0_VL17_66 Type de zone 0
A0_VL17_9 Type de zone 0
Zone d'écoulement Type de zoneA0_G_L107_113 Type de zone 2A0_G_L107_116 Type de zone 2A0_G_L107_123 Type de zone 0A0_G_L107_34 Type de zone 0A0_G_L107_403 Type de zone 0A0_G_L107_600 Type de zone 1A0_G_L107_601 Type de zone 1A0_G_L107_741 Type de zone 2A0_G_L107_859 Type de zone 0A0_G_L107_891 Type de zone 2A0_G_L107_892 Type de zone 0A0_G_L107_893 Type de zone 3A0_G_L110_1100 Type de zone 0A0_G_L111_1022 Type de zone 1A0_G_L111_1030 Type de zone 0A0_G_L111_1086 Type de zone 1A0_G_L111_1092 Type de zone 2A0_G_L111_1102 Type de zone 1A0_G_L111_1104 Type de zone 1A0_G_L217_0461 Type de zone 0A0_G_L217_0491 Type de zone 0A0_G_L217_0961 Type de zone 0A0_G_L217_1461 Type de zone 0A0_G_L217_1491 Type de zone 0A0_G_L217_1961 Type de zone 0A0_G_L217_1991 Type de zone 0A0_G_L217_1993 Type de zone 0A0_G_L217_2461 Type de zone 3A0_G_L217_2462 Type de zone 1A0_G_L217_2495 Type de zone 0A0_G_L217_2961 Type de zone 0A0_G_L217_2962 Type de zone 0A0_G_L217_2963 Type de zone 0A0_G_L217_2964 Type de zone 0A0_G_L217_2992 Type de zone 0A0_G_L217_3461 Type de zone 0A0_G_L217_3462 Type de zone 0A0_G_L217_3463 Type de zone 0A0_G_L217_3491 Type de zone 0A0_G_L217_3493 Type de zone 0A0_G_L217_3961 Type de zone 0A0_G_L217_3962 Type de zone 0A0_G_L217_3963 Type de zone 0A0_G_L217_3964 Type de zone 0A0_G_L217_3965 Type de zone 1A0_G_L217_3994 Type de zone 0A0_G_L217_3997 Type de zone 0A0_G_L217_3998 Type de zone 0A0_G_L217_4461 Type de zone 0A0_G_L217_4462 Type de zone 0A0_G_L217_4991 Type de zone 0A0_G_L217_4992 Type de zone 0A0_G_L217_5461 Type de zone 0A0_G_L217_5462 Type de zone 1A0_G_L217_5463 Type de zone 1A0_G_L217_5464 Type de zone 0A0_G_L217_5465 Type de zone 1A0_G_L217_5466 Type de zone 2A0_G_L217_5467 Type de zone 0A0_G_L217_5468 Type de zone 2A0_G_L219_1962 Type de zone 3A0_G_L219_5469 Type de zone 1A0_G_L217_5476 Type de zone 0A0_G_L217_5477 Type de zone 0A0_G_L217_5478 Type de zone 0A0_G_L217_5479 Type de zone 0A0_G_L217_5486 Type de zone 0A0_G_L217_5487 Type de zone 0A0_G_L217_5495 Type de zone 0A0_G_L217_5498 Type de zone 0A0_G_L217_5499 Type de zone 0A0_VL05_102 Type de zone 0A0_VL05_103 Type de zone 1A0_VL05_104 Type de zone 3A0_VL05_105 Type de zone 2A0_VL05_106 Type de zone 0A0_VL05_108 Type de zone 2A0_VL05_110 Type de zone 1A0_VL05_113 Type de zone 1A0_VL05_114 Type de zone 0A0_VL05_115 Type de zone 3A0_VL05_116 Type de zone 2A0_VL05_118 Type de zone 1A0_VL05_119 Type de zone 0A0_VL05_12 Type de zone 3A0_VL05_121 Type de zone 0A0_VL05_122 Type de zone 0A0_VL05_124 Type de zone 0A0_VL05_129 Type de zone 0A0_VL05_130 Type de zone 1A0_VL05_131 Type de zone 0A0_VL05_134 Type de zone 0A0_VL05_135 Type de zone 2A0_VL05_136 Type de zone 3A0_VL05_137 Type de zone 1A0_VL05_138 Type de zone 1A0_VL05_139 Type de zone 0A0_VL05_14 Type de zone 2A0_VL05_140 Type de zone 0A0_VL05_141 Type de zone 3A0_VL05_146 Type de zone 2A0_VL05_148 Type de zone 1A0_VL05_149 Type de zone 1A0_VL05_150 Type de zone 2A0_VL05_152 Type de zone 1A0_VL05_153 Type de zone 1A0_VL05_158 Type de zone 3A0_VL05_159 Type de zone 1A0_VL05_163 Type de zone 0A0_VL05_166 Type de zone 2A0_VL05_167 Type de zone 0A0_VL05_17 Type de zone 1A0_VL05_170 Type de zone 0A0_VL05_171 Type de zone 0A0_VL05_175 Type de zone 0A0_VL05_177 Type de zone 0A0_VL05_18 Type de zone 2A0_VL05_180 Type de zone 3A0_VL05_182 Type de zone 0A0_VL05_188 Type de zone 0A0_VL05_189 Type de zone 0A0_VL05_191 Type de zone 0A0_VL05_192 Type de zone 0A0_VL05_193 Type de zone 0A0_VL05_194 Type de zone 0A0_VL05_195 Type de zone 0A0_VL05_196 Type de zone 0A0_VL05_197 Type de zone 0A0_VL05_198 Type de zone 0A0_VL05_199 Type de zone 0A0_VL05_2 Type de zone 3A0_VL05_20 Type de zone 0A0_VL05_200 Type de zone 0A0_VL05_201 Type de zone 0A0_VL05_202 Type de zone 0A0_VL05_21 Type de zone 1A0_VL05_22 Type de zone 0A0_VL05_23 Type de zone 0A0_VL05_24 Type de zone 0A0_VL05_25 Type de zone 1A0_VL05_26 Type de zone 0A0_VL05_28 Type de zone 0A0_VL05_3 Type de zone 3A0_VL05_30 Type de zone 1A0_VL05_31 Type de zone 0A0_VL05_32 Type de zone 1A0_VL05_34 Type de zone 0A0_VL05_36 Type de zone 0A0_VL05_38 Type de zone 1A0_VL05_4 Type de zone 2A0_VL05_44 Type de zone 2A0_VL05_45 Type de zone 2A0_VL05_46 Type de zone 2A0_VL05_47 Type de zone 2A0_VL05_5 Type de zone 2A0_VL05_50 Type de zone 2A0_VL05_51 Type de zone 2A0_VL05_52 Type de zone 3A0_VL05_53 Type de zone 3A0_VL05_58 Type de zone 2A0_VL05_6 Type de zone 0A0_VL05_61 Type de zone 0A0_VL05_62 Type de zone 3A0_VL05_64 Type de zone 0A0_VL05_67 Type de zone 1A0_VL05_70 Type de zone 0A0_VL05_73 Type de zone 0A0_VL05_74 Type de zone 0A0_VL05_75 Type de zone 0A0_VL05_77 Type de zone 3A0_VL05_81 Type de zone 0A0_VL05_85 Type de zone 0A0_VL05_86 Type de zone 0A0_VL05_87 Type de zone 3A0_VL05_89 Type de zone 0A0_VL05_90 Type de zone 1A0_VL05_93 Type de zone 1A0_VL05_94 Type de zone 0A0_VL05_97 Type de zone 0A0_VL05_98 Type de zone 3A0_VL05_99 Type de zone 0A0_VL08_125 Type de zone 0A0_VL08_132 Type de zone 0A0_VL08_157 Type de zone 1A0_VL08_16 Type de zone 0A0_VL08_162 Type de zone 0A0_VL08_164 Type de zone 0A0_VL08_172 Type de zone 0A0_VL08_173 Type de zone 0A0_VL08_176 Type de zone 0A0_VL08_178 Type de zone 0A0_VL08_179 Type de zone 0A0_VL08_27 Type de zone 1A0_VL08_39 Type de zone 1A0_VL08_41 Type de zone 1A0_VL08_55 Type de zone 0A0_VL08_7 Type de zone 3A0_VL08_71 Type de zone 0A0_VL08_72 Type de zone 0A0_VL08_8 Type de zone 1A0_VL08_80 Type de zone 0A0_VL08_82 Type de zone 0A0_VL08_92 Type de zone 0A0_VL08_95 Type de zone 1A0_VL09_78 Type de zone 3A0_VL11_1 Type de zone 3A0_VL11_10 Type de zone 3A0_VL11_107 Type de zone 2A0_VL11_109 Type de zone 2A0_VL11_11 Type de zone 2A0_VL11_117 Type de zone 0A0_VL11_120 Type de zone 0A0_VL11_123 Type de zone 0A0_VL11_126 Type de zone 0A0_VL11_127 Type de zone 0A0_VL11_128 Type de zone 1A0_VL11_13 Type de zone 0A0_VL11_133 Type de zone 3A0_VL11_145 Type de zone 3A0_VL11_155 Type de zone 0A0_VL11_165 Type de zone 0A0_VL11_181 Type de zone 3A0_VL11_19 Type de zone 0A0_VL11_203 Type de zone 0A0_VL11_205 Type de zone 0A0_VL11_207 Type de zone 1A0_VL11_33 Type de zone 3A0_VL11_37 Type de zone 0A0_VL11_40 Type de zone 2A0_VL11_59 Type de zone 2A0_VL11_63 Type de zone 2A0_VL11_76 Type de zone 1A0_VL11_79 Type de zone 1A0_VL11_83 Type de zone 0A0_VL11_84 Type de zone 2A0_VL11_88 Type de zone 3A0_VL11_91 Type de zone 1A0_VL11_96 Type de zone 3A0_VL17_147 Type de zone 1A0_VL17_15 Type de zone 0A0_VL17_151 Type de zone 1A0_VL17_154 Type de zone 0A0_VL17_156 Type de zone 0A0_VL17_160 Type de zone 1A0_VL17_161 Type de zone 0A0_VL17_168 Type de zone 0A0_VL17_169 Type de zone 0A0_VL17_174 Type de zone 0A0_VL17_183 Type de zone 3A0_VL17_184 Type de zone 0A0_VL17_185 Type de zone 0A0_VL17_186 Type de zone 0A0_VL17_187 Type de zone 0A0_VL17_190 Type de zone 0A0_VL17_204 Type de zone 3A0_VL17_206 Type de zone 1A0_VL17_29 Type de zone 1A0_VL17_35 Type de zone 0A0_VL17_42 Type de zone 0A0_VL17_43 Type de zone 0A0_VL17_48 Type de zone 3A0_VL17_49 Type de zone 1A0_VL17_54 Type de zone 0A0_VL17_60 Type de zone 1A0_VL17_66 Type de zone 0A0_VL17_9 Type de zone 0
]1
  

Modifications

[1]  <Inséré par DCFL 2019-05-24/05, art. 33, 019; En vigueur : 01-01-2019>
Art. N3. [1 Bijlage 3.
  Opgave van het referentiepercentage van gewassen per afstroomzone als vermeld in artikel 14, § 4"
-
A0-code Gebiedstype Referentie percentage
A0_G_L107_113 Gebiedstype 2 40%
A0_G_L107_116 Gebiedstype 2 38%
A0_G_L107_123 Gebiedstype 0 11%
A0_G_L107_34 Gebiedstype 0 48%
A0_G_L107_403 Gebiedstype 0 50%
A0_G_L107_600 Gebiedstype 1 59%
A0_G_L107_601 Gebiedstype 1 64%
A0_G_L107_741 Gebiedstype 2 85%
A0_G_L107_859 Gebiedstype 0 65%
A0_G_L107_891 Gebiedstype 2 61%
A0_G_L107_892 Gebiedstype 0 45%
A0_G_L107_893 Gebiedstype 3 76%
A0_G_L110_1100 Gebiedstype 0 65%
A0_G_L111_1022 Gebiedstype 1 51%
A0_G_L111_1030 Gebiedstype 0 45%
A0_G_L111_1086 Gebiedstype 1 73%
A0_G_L111_1092 Gebiedstype 2 51%
A0_G_L111_1102 Gebiedstype 1 90%
A0_G_L111_1104 Gebiedstype 1 41%
A0_G_L217_0461 Gebiedstype 0 57%
A0_G_L217_0491 Gebiedstype 0 76%
A0_G_L217_0961 Gebiedstype 0 31%
A0_G_L217_1461 Gebiedstype 0 48%
A0_G_L217_1491 Gebiedstype 0 77%
A0_G_L217_1961 Gebiedstype 0 54%
A0_G_L217_1991 Gebiedstype 0 100%
A0_G_L217_1993 Gebiedstype 0 97%
A0_G_L217_2461 Gebiedstype 3 41%
A0_G_L217_2462 Gebiedstype 1 34%
A0_G_L217_2495 Gebiedstype 0 100%
A0_G_L217_2961 Gebiedstype 0 35%
A0_G_L217_2962 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_2963 Gebiedstype 0 60%
A0_G_L217_2964 Gebiedstype 0 51%
A0_G_L217_2992 Gebiedstype 0 45%
A0_G_L217_3461 Gebiedstype 0 43%
A0_G_L217_3462 Gebiedstype 0 53%
A0_G_L217_3463 Gebiedstype 0 46%
A0_G_L217_3491 Gebiedstype 0 40%
A0_G_L217_3493 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_3961 Gebiedstype 0 32%
A0_G_L217_3962 Gebiedstype 0 47%
A0_G_L217_3963 Gebiedstype 0 36%
A0_G_L217_3964 Gebiedstype 0 40%
A0_G_L217_3965 Gebiedstype 1 47%
A0_G_L217_3994 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_3997 Gebiedstype 0 36%
A0_G_L217_3998 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_4461 Gebiedstype 0 64%
A0_G_L217_4462 Gebiedstype 0 58%
A0_G_L217_4462 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_4991 Gebiedstype 0 100%
A0_G_L217_4992 Gebiedstype 0 36%
A0_G_L217_5461 Gebiedstype 0 43%
A0_G_L217_5462 Gebiedstype 1 42%
A0_G_L217_5463 Gebiedstype 1 55%
A0_G_L217_5464 Gebiedstype 0 74%
A0_G_L217_5465 Gebiedstype 1 48%
A0_G_L217_5466 Gebiedstype 2 55%
A0_G_L217_5467 Gebiedstype 0 99%
A0_G_L217_5468 Gebiedstype 2 88%
A0_G_L219_1962 Gebiedstype 3 88%
A0_G_L219_5469 Gebiedstype 1 89%
A0_G_L217_5476 Gebiedstype 0 37%
A0_G_L217_5477 Gebiedstype 0 50%
A0_G_L217_5478 Gebiedstype 0 44%
A0_G_L217_5479 Gebiedstype 0 68%
A0_G_L217_5486 Gebiedstype 0 52%
A0_G_L217_5487 Gebiedstype 0 69%
A0_G_L217_5495 Gebiedstype 0 70%
A0_G_L217_5498 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_5499 Gebiedstype 0 57%
A0_VL05_102 Gebiedstype 0 73%
A0_VL05_103 Gebiedstype 1 54%
A0_VL05_104 Gebiedstype 3 53%
A0_VL05_105 Gebiedstype 2 47%
A0_VL05_106 Gebiedstype 0 42%
A0_VL05_108 Gebiedstype 2 48%
A0_VL05_110 Gebiedstype 1 61%
A0_VL05_113 Gebiedstype 1 42%
A0_VL05_114 Gebiedstype 0 49%
A0_VL05_115 Gebiedstype 3 49%
A0_VL05_116 Gebiedstype 2 51%
A0_VL05_118 Gebiedstype 1 50%
A0_VL05_119 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_12 Gebiedstype 3 42%
A0_VL05_121 Gebiedstype 0 76%
A0_VL05_122 Gebiedstype 0 62%
A0_VL05_124 Gebiedstype 0 58%
A0_VL05_129 Gebiedstype 0 77%
A0_VL05_130 Gebiedstype 1 67%
A0_VL05_131 Gebiedstype 0 61%
A0_VL05_134 Gebiedstype 0 49%
A0_VL05_135 Gebiedstype 2 63%
A0_VL05_136 Gebiedstype 3 74%
A0_VL05_137 Gebiedstype 1 69%
A0_VL05_138 Gebiedstype 1 61%
A0_VL05_139 Gebiedstype 0 53%
A0_VL05_14 Gebiedstype 2 53%
A0_VL05_140 Gebiedstype 0 55%
A0_VL05_141 Gebiedstype 3 70%
A0_VL05_146 Gebiedstype 2 71%
A0_VL05_148 Gebiedstype 1 83%
A0_VL05_149 Gebiedstype 1 63%
A0_VL05_150 Gebiedstype 2 44%
A0_VL05_152 Gebiedstype 1 68%
A0_VL05_153 Gebiedstype 1 48%
A0_VL05_158 Gebiedstype 3 47%
A0_VL05_159 Gebiedstype 1 49%
A0_VL05_163 Gebiedstype 0 63%
A0_VL05_166 Gebiedstype 2 37%
A0_VL05_167 Gebiedstype 0 50%
A0_VL05_17 Gebiedstype 1 48%
A0_VL05_170 Gebiedstype 0 76%
A0_VL05_171 Gebiedstype 0 50%
A0_VL05_175 Gebiedstype 0 50%
A0_VL05_177 Gebiedstype 0 46%
A0_VL05_18 Gebiedstype 2 58%
A0_VL05_180 Gebiedstype 3 31%
A0_VL05_182 Gebiedstype 0 48%
A0_VL05_188 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_189 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_191 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_192 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_193 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_194 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_195 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_196 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_197 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_198 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_199 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_2 Gebiedstype 3 40%
A0_VL05_20 Gebiedstype 0 47%
A0_VL05_200 Gebiedstype 0 100%
A0_VL05_201 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_202 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_21 Gebiedstype 1 60%
A0_VL05_22 Gebiedstype 0 44%
A0_VL05_23 Gebiedstype 0 100%
A0_VL05_24 Gebiedstype 0 48%
A0_VL05_25 Gebiedstype 1 45%
A0_VL05_26 Gebiedstype 0 44%
A0_VL05_28 Gebiedstype 0 67%
A0_VL05_3 Gebiedstype 3 41%
A0_VL05_30 Gebiedstype 1 40%
A0_VL05_31 Gebiedstype 0 46%
A0_VL05_32 Gebiedstype 1 46%
A0_VL05_34 Gebiedstype 0 41%
A0_VL05_36 Gebiedstype 0 57%
A0_VL05_38 Gebiedstype 1 38%
A0_VL05_4 Gebiedstype 2 38%
A0_VL05_44 Gebiedstype 2 37%
A0_VL05_45 Gebiedstype 2 44%
A0_VL05_46 Gebiedstype 2 45%
A0_VL05_47 Gebiedstype 2 37%
A0_VL05_5 Gebiedstype 2 41%
A0_VL05_50 Gebiedstype 2 44%
A0_VL05_51 Gebiedstype 2 31%
A0_VL05_52 Gebiedstype 3 46%
A0_VL05_53 Gebiedstype 3 42%
A0_VL05_58 Gebiedstype 2 45%
A0_VL05_6 Gebiedstype 0 59%
A0_VL05_61 Gebiedstype 0 16%
A0_VL05_62 Gebiedstype 3 40%
A0_VL05_64 Gebiedstype 0 40%
A0_VL05_67 Gebiedstype 1 48%
A0_VL05_70 Gebiedstype 0 38%
A0_VL05_73 Gebiedstype 0 43%
A0_VL05_74 Gebiedstype 0 47%
A0_VL05_75 Gebiedstype 0 35%
A0_VL05_77 Gebiedstype 3 52%
A0_VL05_81 Gebiedstype 0 45%
A0_VL05_85 Gebiedstype 0 46%
A0_VL05_86 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_87 Gebiedstype 3 54%
A0_VL05_89 Gebiedstype 0 55%
A0_VL05_90 Gebiedstype 1 52%
A0_VL05_93 Gebiedstype 1 48%
A0_VL05_94 Gebiedstype 0 46%
A0_VL05_97 Gebiedstype 0 60%
A0_VL05_98 Gebiedstype 3 52%
A0_VL05_99 Gebiedstype 0 61%
A0_VL08_125 Gebiedstype 0 63%
A0_VL08_132 Gebiedstype 0 66%
A0_VL08_157 Gebiedstype 1 67%
A0_VL08_16 Gebiedstype 0 50%
A0_VL08_162 Gebiedstype 0 84%
A0_VL08_164 Gebiedstype 0 52%
A0_VL08_172 Gebiedstype 0 49%
A0_VL08_173 Gebiedstype 0 55%
A0_VL08_176 Gebiedstype 0 39%
A0_VL08_178 Gebiedstype 0 100%
A0_VL08_179 Gebiedstype 0 60%
A0_VL08_27 Gebiedstype 1 51%
A0_VL08_39 Gebiedstype 1 54%
A0_VL08_41 Gebiedstype 1 45%
A0_VL08_55 Gebiedstype 0 27%
A0_VL08_7 Gebiedstype 3 45%
A0_VL08_71 Gebiedstype 0 39%
A0_VL08_72 Gebiedstype 0 48%
A0_VL08_8 Gebiedstype 1 40%
A0_VL08_80 Gebiedstype 0 49%
A0_VL08_82 Gebiedstype 0 44%
A0_VL08_92 Gebiedstype 0 51%
A0_VL08_95 Gebiedstype 1 41%
A0_VL09_78 Gebiedstype 3 61%
A0_VL11_1 Gebiedstype 3 38%
A0_VL11_10 Gebiedstype 3 32%
A0_VL11_107 Gebiedstype 2 57%
A0_VL11_109 Gebiedstype 2 50%
A0_VL11_11 Gebiedstype 2 49%
A0_VL11_117 Gebiedstype 0 63%
A0_VL11_120 Gebiedstype 0 68%
A0_VL11_123 Gebiedstype 0 61%
A0_VL11_126 Gebiedstype 0 59%
A0_VL11_127 Gebiedstype 0 65%
A0_VL11_128 Gebiedstype 1 60%
A0_VL11_13 Gebiedstype 0 52%
A0_VL11_133 Gebiedstype 3 69%
A0_VL11_145 Gebiedstype 3 76%
A0_VL11_155 Gebiedstype 0 0%
A0_VL11_165 Gebiedstype 0 64%
A0_VL11_181 Gebiedstype 3 45%
A0_VL11_19 Gebiedstype 0 55%
A0_VL11_203 Gebiedstype 0 52%
A0_VL11_205 Gebiedstype 0 52%
A0_VL11_207 Gebiedstype 1 50%
A0_VL11_33 Gebiedstype 3 43%
A0_VL11_37 Gebiedstype 0 41%
A0_VL11_40 Gebiedstype 2 47%
A0_VL11_59 Gebiedstype 2 42%
A0_VL11_63 Gebiedstype 2 46%
A0_VL11_76 Gebiedstype 1 49%
A0_VL11_79 Gebiedstype 1 53%
A0_VL11_83 Gebiedstype 0 61%
A0_VL11_84 Gebiedstype 2 65%
A0_VL11_88 Gebiedstype 3 56%
A0_VL11_91 Gebiedstype 1 47%
A0_VL11_96 Gebiedstype 3 49%
A0_VL17_147 Gebiedstype 1 72%
A0_VL17_15 Gebiedstype 0 58%
A0_VL17_151 Gebiedstype 1 54%
A0_VL17_154 Gebiedstype 0 62%
A0_VL17_156 Gebiedstype 0 49%
A0_VL17_160 Gebiedstype 1 59%
A0_VL17_161 Gebiedstype 0 65%
A0_VL17_168 Gebiedstype 0 58%
A0_VL17_169 Gebiedstype 0 34%
A0_VL17_174 Gebiedstype 0 50%
A0_VL17_183 Gebiedstype 3 57%
A0_VL17_184 Gebiedstype 0 0%
A0_VL17_185 Gebiedstype 0 0%
A0_VL17_186 Gebiedstype 0 44%
A0_VL17_187 Gebiedstype 0 51%
A0_VL17_190 Gebiedstype 0 62%
A0_VL17_204 Gebiedstype 3 41%
A0_VL17_206 Gebiedstype 1 45%
A0_VL17_29 Gebiedstype 1 67%
A0_VL17_35 Gebiedstype 0 78%
A0_VL17_42 Gebiedstype 0 47%
A0_VL17_43 Gebiedstype 0 47%
A0_VL17_48 Gebiedstype 3 39%
A0_VL17_49 Gebiedstype 1 38%
A0_VL17_54 Gebiedstype 0 51%
A0_VL17_60 Gebiedstype 1 52%
A0_VL17_66 Gebiedstype 0 46%
A0_VL17_9 Gebiedstype 0 62%
A0-code Gebiedstype Referentie percentageA0_G_L107_113 Gebiedstype 2 40%A0_G_L107_116 Gebiedstype 2 38%A0_G_L107_123 Gebiedstype 0 11%A0_G_L107_34 Gebiedstype 0 48%A0_G_L107_403 Gebiedstype 0 50%A0_G_L107_600 Gebiedstype 1 59%A0_G_L107_601 Gebiedstype 1 64%A0_G_L107_741 Gebiedstype 2 85%A0_G_L107_859 Gebiedstype 0 65%A0_G_L107_891 Gebiedstype 2 61%A0_G_L107_892 Gebiedstype 0 45%A0_G_L107_893 Gebiedstype 3 76%A0_G_L110_1100 Gebiedstype 0 65%A0_G_L111_1022 Gebiedstype 1 51%A0_G_L111_1030 Gebiedstype 0 45%A0_G_L111_1086 Gebiedstype 1 73%A0_G_L111_1092 Gebiedstype 2 51%A0_G_L111_1102 Gebiedstype 1 90%A0_G_L111_1104 Gebiedstype 1 41%A0_G_L217_0461 Gebiedstype 0 57%A0_G_L217_0491 Gebiedstype 0 76%A0_G_L217_0961 Gebiedstype 0 31%A0_G_L217_1461 Gebiedstype 0 48%A0_G_L217_1491 Gebiedstype 0 77%A0_G_L217_1961 Gebiedstype 0 54%A0_G_L217_1991 Gebiedstype 0 100%A0_G_L217_1993 Gebiedstype 0 97%A0_G_L217_2461 Gebiedstype 3 41%A0_G_L217_2462 Gebiedstype 1 34%A0_G_L217_2495 Gebiedstype 0 100%A0_G_L217_2961 Gebiedstype 0 35%A0_G_L217_2962 Gebiedstype 0 0%A0_G_L217_2963 Gebiedstype 0 60%A0_G_L217_2964 Gebiedstype 0 51%A0_G_L217_2992 Gebiedstype 0 45%A0_G_L217_3461 Gebiedstype 0 43%A0_G_L217_3462 Gebiedstype 0 53%A0_G_L217_3463 Gebiedstype 0 46%A0_G_L217_3491 Gebiedstype 0 40%A0_G_L217_3493 Gebiedstype 0 0%A0_G_L217_3961 Gebiedstype 0 32%A0_G_L217_3962 Gebiedstype 0 47%A0_G_L217_3963 Gebiedstype 0 36%A0_G_L217_3964 Gebiedstype 0 40%A0_G_L217_3965 Gebiedstype 1 47%A0_G_L217_3994 Gebiedstype 0 0%A0_G_L217_3997 Gebiedstype 0 36%A0_G_L217_3998 Gebiedstype 0 0%A0_G_L217_4461 Gebiedstype 0 64%A0_G_L217_4462 Gebiedstype 0 58%A0_G_L217_4462 Gebiedstype 0 0%A0_G_L217_4991 Gebiedstype 0 100%A0_G_L217_4992 Gebiedstype 0 36%A0_G_L217_5461 Gebiedstype 0 43%A0_G_L217_5462 Gebiedstype 1 42%A0_G_L217_5463 Gebiedstype 1 55%A0_G_L217_5464 Gebiedstype 0 74%A0_G_L217_5465 Gebiedstype 1 48%A0_G_L217_5466 Gebiedstype 2 55%A0_G_L217_5467 Gebiedstype 0 99%A0_G_L217_5468 Gebiedstype 2 88%A0_G_L219_1962 Gebiedstype 3 88%A0_G_L219_5469 Gebiedstype 1 89%A0_G_L217_5476 Gebiedstype 0 37%A0_G_L217_5477 Gebiedstype 0 50%A0_G_L217_5478 Gebiedstype 0 44%A0_G_L217_5479 Gebiedstype 0 68%A0_G_L217_5486 Gebiedstype 0 52%A0_G_L217_5487 Gebiedstype 0 69%A0_G_L217_5495 Gebiedstype 0 70%A0_G_L217_5498 Gebiedstype 0 0%A0_G_L217_5499 Gebiedstype 0 57%A0_VL05_102 Gebiedstype 0 73%A0_VL05_103 Gebiedstype 1 54%A0_VL05_104 Gebiedstype 3 53%A0_VL05_105 Gebiedstype 2 47%A0_VL05_106 Gebiedstype 0 42%A0_VL05_108 Gebiedstype 2 48%A0_VL05_110 Gebiedstype 1 61%A0_VL05_113 Gebiedstype 1 42%A0_VL05_114 Gebiedstype 0 49%A0_VL05_115 Gebiedstype 3 49%A0_VL05_116 Gebiedstype 2 51%A0_VL05_118 Gebiedstype 1 50%A0_VL05_119 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_12 Gebiedstype 3 42%A0_VL05_121 Gebiedstype 0 76%A0_VL05_122 Gebiedstype 0 62%A0_VL05_124 Gebiedstype 0 58%A0_VL05_129 Gebiedstype 0 77%A0_VL05_130 Gebiedstype 1 67%A0_VL05_131 Gebiedstype 0 61%A0_VL05_134 Gebiedstype 0 49%A0_VL05_135 Gebiedstype 2 63%A0_VL05_136 Gebiedstype 3 74%A0_VL05_137 Gebiedstype 1 69%A0_VL05_138 Gebiedstype 1 61%A0_VL05_139 Gebiedstype 0 53%A0_VL05_14 Gebiedstype 2 53%A0_VL05_140 Gebiedstype 0 55%A0_VL05_141 Gebiedstype 3 70%A0_VL05_146 Gebiedstype 2 71%A0_VL05_148 Gebiedstype 1 83%A0_VL05_149 Gebiedstype 1 63%A0_VL05_150 Gebiedstype 2 44%A0_VL05_152 Gebiedstype 1 68%A0_VL05_153 Gebiedstype 1 48%A0_VL05_158 Gebiedstype 3 47%A0_VL05_159 Gebiedstype 1 49%A0_VL05_163 Gebiedstype 0 63%A0_VL05_166 Gebiedstype 2 37%A0_VL05_167 Gebiedstype 0 50%A0_VL05_17 Gebiedstype 1 48%A0_VL05_170 Gebiedstype 0 76%A0_VL05_171 Gebiedstype 0 50%A0_VL05_175 Gebiedstype 0 50%A0_VL05_177 Gebiedstype 0 46%A0_VL05_18 Gebiedstype 2 58%A0_VL05_180 Gebiedstype 3 31%A0_VL05_182 Gebiedstype 0 48%A0_VL05_188 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_189 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_191 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_192 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_193 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_194 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_195 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_196 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_197 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_198 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_199 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_2 Gebiedstype 3 40%A0_VL05_20 Gebiedstype 0 47%A0_VL05_200 Gebiedstype 0 100%A0_VL05_201 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_202 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_21 Gebiedstype 1 60%A0_VL05_22 Gebiedstype 0 44%A0_VL05_23 Gebiedstype 0 100%A0_VL05_24 Gebiedstype 0 48%A0_VL05_25 Gebiedstype 1 45%A0_VL05_26 Gebiedstype 0 44%A0_VL05_28 Gebiedstype 0 67%A0_VL05_3 Gebiedstype 3 41%A0_VL05_30 Gebiedstype 1 40%A0_VL05_31 Gebiedstype 0 46%A0_VL05_32 Gebiedstype 1 46%A0_VL05_34 Gebiedstype 0 41%A0_VL05_36 Gebiedstype 0 57%A0_VL05_38 Gebiedstype 1 38%A0_VL05_4 Gebiedstype 2 38%A0_VL05_44 Gebiedstype 2 37%A0_VL05_45 Gebiedstype 2 44%A0_VL05_46 Gebiedstype 2 45%A0_VL05_47 Gebiedstype 2 37%A0_VL05_5 Gebiedstype 2 41%A0_VL05_50 Gebiedstype 2 44%A0_VL05_51 Gebiedstype 2 31%A0_VL05_52 Gebiedstype 3 46%A0_VL05_53 Gebiedstype 3 42%A0_VL05_58 Gebiedstype 2 45%A0_VL05_6 Gebiedstype 0 59%A0_VL05_61 Gebiedstype 0 16%A0_VL05_62 Gebiedstype 3 40%A0_VL05_64 Gebiedstype 0 40%A0_VL05_67 Gebiedstype 1 48%A0_VL05_70 Gebiedstype 0 38%A0_VL05_73 Gebiedstype 0 43%A0_VL05_74 Gebiedstype 0 47%A0_VL05_75 Gebiedstype 0 35%A0_VL05_77 Gebiedstype 3 52%A0_VL05_81 Gebiedstype 0 45%A0_VL05_85 Gebiedstype 0 46%A0_VL05_86 Gebiedstype 0 0%A0_VL05_87 Gebiedstype 3 54%A0_VL05_89 Gebiedstype 0 55%A0_VL05_90 Gebiedstype 1 52%A0_VL05_93 Gebiedstype 1 48%A0_VL05_94 Gebiedstype 0 46%A0_VL05_97 Gebiedstype 0 60%A0_VL05_98 Gebiedstype 3 52%A0_VL05_99 Gebiedstype 0 61%A0_VL08_125 Gebiedstype 0 63%A0_VL08_132 Gebiedstype 0 66%A0_VL08_157 Gebiedstype 1 67%A0_VL08_16 Gebiedstype 0 50%A0_VL08_162 Gebiedstype 0 84%A0_VL08_164 Gebiedstype 0 52%A0_VL08_172 Gebiedstype 0 49%A0_VL08_173 Gebiedstype 0 55%A0_VL08_176 Gebiedstype 0 39%A0_VL08_178 Gebiedstype 0 100%A0_VL08_179 Gebiedstype 0 60%A0_VL08_27 Gebiedstype 1 51%A0_VL08_39 Gebiedstype 1 54%A0_VL08_41 Gebiedstype 1 45%A0_VL08_55 Gebiedstype 0 27%A0_VL08_7 Gebiedstype 3 45%A0_VL08_71 Gebiedstype 0 39%A0_VL08_72 Gebiedstype 0 48%A0_VL08_8 Gebiedstype 1 40%A0_VL08_80 Gebiedstype 0 49%A0_VL08_82 Gebiedstype 0 44%A0_VL08_92 Gebiedstype 0 51%A0_VL08_95 Gebiedstype 1 41%A0_VL09_78 Gebiedstype 3 61%A0_VL11_1 Gebiedstype 3 38%A0_VL11_10 Gebiedstype 3 32%A0_VL11_107 Gebiedstype 2 57%A0_VL11_109 Gebiedstype 2 50%A0_VL11_11 Gebiedstype 2 49%A0_VL11_117 Gebiedstype 0 63%A0_VL11_120 Gebiedstype 0 68%A0_VL11_123 Gebiedstype 0 61%A0_VL11_126 Gebiedstype 0 59%A0_VL11_127 Gebiedstype 0 65%A0_VL11_128 Gebiedstype 1 60%A0_VL11_13 Gebiedstype 0 52%A0_VL11_133 Gebiedstype 3 69%A0_VL11_145 Gebiedstype 3 76%A0_VL11_155 Gebiedstype 0 0%A0_VL11_165 Gebiedstype 0 64%A0_VL11_181 Gebiedstype 3 45%A0_VL11_19 Gebiedstype 0 55%A0_VL11_203 Gebiedstype 0 52%A0_VL11_205 Gebiedstype 0 52%A0_VL11_207 Gebiedstype 1 50%A0_VL11_33 Gebiedstype 3 43%A0_VL11_37 Gebiedstype 0 41%A0_VL11_40 Gebiedstype 2 47%A0_VL11_59 Gebiedstype 2 42%A0_VL11_63 Gebiedstype 2 46%A0_VL11_76 Gebiedstype 1 49%A0_VL11_79 Gebiedstype 1 53%A0_VL11_83 Gebiedstype 0 61%A0_VL11_84 Gebiedstype 2 65%A0_VL11_88 Gebiedstype 3 56%A0_VL11_91 Gebiedstype 1 47%A0_VL11_96 Gebiedstype 3 49%A0_VL17_147 Gebiedstype 1 72%A0_VL17_15 Gebiedstype 0 58%A0_VL17_151 Gebiedstype 1 54%A0_VL17_154 Gebiedstype 0 62%A0_VL17_156 Gebiedstype 0 49%A0_VL17_160 Gebiedstype 1 59%A0_VL17_161 Gebiedstype 0 65%A0_VL17_168 Gebiedstype 0 58%A0_VL17_169 Gebiedstype 0 34%A0_VL17_174 Gebiedstype 0 50%A0_VL17_183 Gebiedstype 3 57%A0_VL17_184 Gebiedstype 0 0%A0_VL17_185 Gebiedstype 0 0%A0_VL17_186 Gebiedstype 0 44%A0_VL17_187 Gebiedstype 0 51%A0_VL17_190 Gebiedstype 0 62%A0_VL17_204 Gebiedstype 3 41%A0_VL17_206 Gebiedstype 1 45%A0_VL17_29 Gebiedstype 1 67%A0_VL17_35 Gebiedstype 0 78%A0_VL17_42 Gebiedstype 0 47%A0_VL17_43 Gebiedstype 0 47%A0_VL17_48 Gebiedstype 3 39%A0_VL17_49 Gebiedstype 1 38%A0_VL17_54 Gebiedstype 0 51%A0_VL17_60 Gebiedstype 1 52%A0_VL17_66 Gebiedstype 0 46%A0_VL17_9 Gebiedstype 0 62%
]1
  

Modifications

[1]  <Ingevoegd bij DVR 2019-05-24/05, art. 33, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
-
Art. N4. [1 Bijlage 4.
  Aanduiding van de indeling van de afstroomzones in gebiedstypes als vermeld in artikel 14, § 1"
-
Afstroomzone Gebiedstype
A0_G_L107_113 Gebiedstype 2
A0_G_L107_116 Gebiedstype 2
A0_G_L107_123 Gebiedstype 0
A0_G_L107_34 Gebiedstype 0
A0_G_L107_403 Gebiedstype 0
A0_G_L107_600 Gebiedstype 1
A0_G_L107_601 Gebiedstype 1
A0_G_L107_741 Gebiedstype 2
A0_G_L107_859 Gebiedstype 0
A0_G_L107_891 Gebiedstype 2
A0_G_L107_892 Gebiedstype 0
A0_G_L107_893 Gebiedstype 3
A0_G_L110_1100 Gebiedstype 0
A0_G_L111_1022 Gebiedstype 1
A0_G_L111_1030 Gebiedstype 0
A0_G_L111_1086 Gebiedstype 1
A0_G_L111_1092 Gebiedstype 2
A0_G_L111_1102 Gebiedstype 1
A0_G_L111_1104 Gebiedstype 1
A0_G_L217_0461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_0491 Gebiedstype 0
A0_G_L217_0961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1491 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1991 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1993 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2461 Gebiedstype 3
A0_G_L217_2462 Gebiedstype 1
A0_G_L217_2495 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2962 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2963 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2964 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2992 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3462 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3463 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3491 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3493 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3962 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3963 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3964 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3965 Gebiedstype 1
A0_G_L217_3994 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3997 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3998 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4462 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4991 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4992 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5462 Gebiedstype 1
A0_G_L217_5463 Gebiedstype 1
A0_G_L217_5464 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5465 Gebiedstype 1
A0_G_L217_5466 Gebiedstype 2
A0_G_L217_5467 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5468 Gebiedstype 2
A0_G_L219_1962 Gebiedstype 3
A0_G_L219_5469 Gebiedstype 1
A0_G_L217_5476 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5477 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5478 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5479 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5486 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5487 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5495 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5498 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5499 Gebiedstype 0
A0_VL05_102 Gebiedstype 0
A0_VL05_103 Gebiedstype 1
A0_VL05_104 Gebiedstype 3
A0_VL05_105 Gebiedstype 2
A0_VL05_106 Gebiedstype 0
A0_VL05_108 Gebiedstype 2
A0_VL05_110 Gebiedstype 1
A0_VL05_113 Gebiedstype 1
A0_VL05_114 Gebiedstype 0
A0_VL05_115 Gebiedstype 3
A0_VL05_116 Gebiedstype 2
A0_VL05_118 Gebiedstype 1
A0_VL05_119 Gebiedstype 0
A0_VL05_12 Gebiedstype 3
A0_VL05_121 Gebiedstype 0
A0_VL05_122 Gebiedstype 0
A0_VL05_124 Gebiedstype 0
A0_VL05_129 Gebiedstype 0
A0_VL05_130 Gebiedstype 1
A0_VL05_131 Gebiedstype 0
A0_VL05_134 Gebiedstype 0
A0_VL05_135 Gebiedstype 2
A0_VL05_136 Gebiedstype 3
A0_VL05_137 Gebiedstype 1
A0_VL05_138 Gebiedstype 1
A0_VL05_139 Gebiedstype 0
A0_VL05_14 Gebiedstype 2
A0_VL05_140 Gebiedstype 0
A0_VL05_141 Gebiedstype 3
A0_VL05_146 Gebiedstype 2
A0_VL05_148 Gebiedstype 1
A0_VL05_149 Gebiedstype 1
A0_VL05_150 Gebiedstype 2
A0_VL05_152 Gebiedstype 1
A0_VL05_153 Gebiedstype 1
A0_VL05_158 Gebiedstype 3
A0_VL05_159 Gebiedstype 1
A0_VL05_163 Gebiedstype 0
A0_VL05_166 Gebiedstype 2
A0_VL05_167 Gebiedstype 0
A0_VL05_17 Gebiedstype 1
A0_VL05_170 Gebiedstype 0
A0_VL05_171 Gebiedstype 0
A0_VL05_175 Gebiedstype 0
A0_VL05_177 Gebiedstype 0
A0_VL05_18 Gebiedstype 2
A0_VL05_180 Gebiedstype 3
A0_VL05_182 Gebiedstype 0
A0_VL05_188 Gebiedstype 0
A0_VL05_189 Gebiedstype 0
A0_VL05_191 Gebiedstype 0
A0_VL05_192 Gebiedstype 0
A0_VL05_193 Gebiedstype 0
A0_VL05_194 Gebiedstype 0
A0_VL05_195 Gebiedstype 0
A0_VL05_196 Gebiedstype 0
A0_VL05_197 Gebiedstype 0
A0_VL05_198 Gebiedstype 0
A0_VL05_199 Gebiedstype 0
A0_VL05_2 Gebiedstype 3
A0_VL05_20 Gebiedstype 0
A0_VL05_200 Gebiedstype 0
A0_VL05_201 Gebiedstype 0
A0_VL05_202 Gebiedstype 0
A0_VL05_21 Gebiedstype 1
A0_VL05_22 Gebiedstype 0
A0_VL05_23 Gebiedstype 0
A0_VL05_24 Gebiedstype 0
A0_VL05_25 Gebiedstype 1
A0_VL05_26 Gebiedstype 0
A0_VL05_28 Gebiedstype 0
A0_VL05_3 Gebiedstype 3
A0_VL05_30 Gebiedstype 1
A0_VL05_31 Gebiedstype 0
A0_VL05_32 Gebiedstype 1
A0_VL05_34 Gebiedstype 0
A0_VL05_36 Gebiedstype 0
A0_VL05_38 Gebiedstype 1
A0_VL05_4 Gebiedstype 2
A0_VL05_44 Gebiedstype 2
A0_VL05_45 Gebiedstype 2
A0_VL05_46 Gebiedstype 2
A0_VL05_47 Gebiedstype 2
A0_VL05_5 Gebiedstype 2
A0_VL05_50 Gebiedstype 2
A0_VL05_51 Gebiedstype 2
A0_VL05_52 Gebiedstype 3
A0_VL05_53 Gebiedstype 3
A0_VL05_58 Gebiedstype 2
A0_VL05_6 Gebiedstype 0
A0_VL05_61 Gebiedstype 0
A0_VL05_62 Gebiedstype 3
A0_VL05_64 Gebiedstype 0
A0_VL05_67 Gebiedstype 1
A0_VL05_70 Gebiedstype 0
A0_VL05_73 Gebiedstype 0
A0_VL05_74 Gebiedstype 0
A0_VL05_75 Gebiedstype 0
A0_VL05_77 Gebiedstype 3
A0_VL05_81 Gebiedstype 0
A0_VL05_85 Gebiedstype 0
A0_VL05_86 Gebiedstype 0
A0_VL05_87 Gebiedstype 3
A0_VL05_89 Gebiedstype 0
A0_VL05_90 Gebiedstype 1
A0_VL05_93 Gebiedstype 1
A0_VL05_94 Gebiedstype 0
A0_VL05_97 Gebiedstype 0
A0_VL05_98 Gebiedstype 3
A0_VL05_99 Gebiedstype 0
A0_VL08_125 Gebiedstype 0
A0_VL08_132 Gebiedstype 0
A0_VL08_157 Gebiedstype 1
A0_VL08_16 Gebiedstype 0
A0_VL08_162 Gebiedstype 0
A0_VL08_164 Gebiedstype 0
A0_VL08_172 Gebiedstype 0
A0_VL08_173 Gebiedstype 0
A0_VL08_176 Gebiedstype 0
A0_VL08_178 Gebiedstype 0
A0_VL08_179 Gebiedstype 0
A0_VL08_27 Gebiedstype 1
A0_VL08_39 Gebiedstype 1
A0_VL08_41 Gebiedstype 1
A0_VL08_55 Gebiedstype 0
A0_VL08_7 Gebiedstype 3
A0_VL08_71 Gebiedstype 0
A0_VL08_72 Gebiedstype 0
A0_VL08_8 Gebiedstype 1
A0_VL08_80 Gebiedstype 0
A0_VL08_82 Gebiedstype 0
A0_VL08_92 Gebiedstype 0
A0_VL08_95 Gebiedstype 1
A0_VL09_78 Gebiedstype 3
A0_VL11_1 Gebiedstype 3
A0_VL11_10 Gebiedstype 3
A0_VL11_107 Gebiedstype 2
A0_VL11_109 Gebiedstype 2
A0_VL11_11 Gebiedstype 2
A0_VL11_117 Gebiedstype 0
A0_VL11_120 Gebiedstype 0
A0_VL11_123 Gebiedstype 0
A0_VL11_126 Gebiedstype 0
A0_VL11_127 Gebiedstype 0
A0_VL11_128 Gebiedstype 1
A0_VL11_13 Gebiedstype 0
A0_VL11_133 Gebiedstype 3
A0_VL11_145 Gebiedstype 3
A0_VL11_155 Gebiedstype 0
A0_VL11_165 Gebiedstype 0
A0_VL11_181 Gebiedstype 3
A0_VL11_19 Gebiedstype 0
A0_VL11_203 Gebiedstype 0
A0_VL11_205 Gebiedstype 0
A0_VL11_207 Gebiedstype 1
A0_VL11_33 Gebiedstype 3
A0_VL11_37 Gebiedstype 0
A0_VL11_40 Gebiedstype 2
A0_VL11_59 Gebiedstype 2
A0_VL11_63 Gebiedstype 2
A0_VL11_76 Gebiedstype 1
A0_VL11_79 Gebiedstype 1
A0_VL11_83 Gebiedstype 0
A0_VL11_84 Gebiedstype 2
A0_VL11_88 Gebiedstype 3
A0_VL11_91 Gebiedstype 1
A0_VL11_96 Gebiedstype 3
A0_VL17_147 Gebiedstype 1
A0_VL17_15 Gebiedstype 0
A0_VL17_151 Gebiedstype 1
A0_VL17_154 Gebiedstype 0
A0_VL17_156 Gebiedstype 0
A0_VL17_160 Gebiedstype 1
A0_VL17_161 Gebiedstype 0
A0_VL17_168 Gebiedstype 0
A0_VL17_169 Gebiedstype 0
A0_VL17_174 Gebiedstype 0
A0_VL17_183 Gebiedstype 3
A0_VL17_184 Gebiedstype 0
A0_VL17_185 Gebiedstype 0
A0_VL17_186 Gebiedstype 0
A0_VL17_187 Gebiedstype 0
A0_VL17_190 Gebiedstype 0
A0_VL17_204 Gebiedstype 3
A0_VL17_206 Gebiedstype 1
A0_VL17_29 Gebiedstype 1
A0_VL17_35 Gebiedstype 0
A0_VL17_42 Gebiedstype 0
A0_VL17_43 Gebiedstype 0
A0_VL17_48 Gebiedstype 3
A0_VL17_49 Gebiedstype 1
A0_VL17_54 Gebiedstype 0
A0_VL17_60 Gebiedstype 1
A0_VL17_66 Gebiedstype 0
A0_VL17_9 Gebiedstype 0
Afstroomzone GebiedstypeA0_G_L107_113 Gebiedstype 2A0_G_L107_116 Gebiedstype 2A0_G_L107_123 Gebiedstype 0A0_G_L107_34 Gebiedstype 0A0_G_L107_403 Gebiedstype 0A0_G_L107_600 Gebiedstype 1A0_G_L107_601 Gebiedstype 1A0_G_L107_741 Gebiedstype 2A0_G_L107_859 Gebiedstype 0A0_G_L107_891 Gebiedstype 2A0_G_L107_892 Gebiedstype 0A0_G_L107_893 Gebiedstype 3A0_G_L110_1100 Gebiedstype 0A0_G_L111_1022 Gebiedstype 1A0_G_L111_1030 Gebiedstype 0A0_G_L111_1086 Gebiedstype 1A0_G_L111_1092 Gebiedstype 2A0_G_L111_1102 Gebiedstype 1A0_G_L111_1104 Gebiedstype 1A0_G_L217_0461 Gebiedstype 0A0_G_L217_0491 Gebiedstype 0A0_G_L217_0961 Gebiedstype 0A0_G_L217_1461 Gebiedstype 0A0_G_L217_1491 Gebiedstype 0A0_G_L217_1961 Gebiedstype 0A0_G_L217_1991 Gebiedstype 0A0_G_L217_1993 Gebiedstype 0A0_G_L217_2461 Gebiedstype 3A0_G_L217_2462 Gebiedstype 1A0_G_L217_2495 Gebiedstype 0A0_G_L217_2961 Gebiedstype 0A0_G_L217_2962 Gebiedstype 0A0_G_L217_2963 Gebiedstype 0A0_G_L217_2964 Gebiedstype 0A0_G_L217_2992 Gebiedstype 0A0_G_L217_3461 Gebiedstype 0A0_G_L217_3462 Gebiedstype 0A0_G_L217_3463 Gebiedstype 0A0_G_L217_3491 Gebiedstype 0A0_G_L217_3493 Gebiedstype 0A0_G_L217_3961 Gebiedstype 0A0_G_L217_3962 Gebiedstype 0A0_G_L217_3963 Gebiedstype 0A0_G_L217_3964 Gebiedstype 0A0_G_L217_3965 Gebiedstype 1A0_G_L217_3994 Gebiedstype 0A0_G_L217_3997 Gebiedstype 0A0_G_L217_3998 Gebiedstype 0A0_G_L217_4461 Gebiedstype 0A0_G_L217_4462 Gebiedstype 0A0_G_L217_4991 Gebiedstype 0A0_G_L217_4992 Gebiedstype 0A0_G_L217_5461 Gebiedstype 0A0_G_L217_5462 Gebiedstype 1A0_G_L217_5463 Gebiedstype 1A0_G_L217_5464 Gebiedstype 0A0_G_L217_5465 Gebiedstype 1A0_G_L217_5466 Gebiedstype 2A0_G_L217_5467 Gebiedstype 0A0_G_L217_5468 Gebiedstype 2A0_G_L219_1962 Gebiedstype 3A0_G_L219_5469 Gebiedstype 1A0_G_L217_5476 Gebiedstype 0A0_G_L217_5477 Gebiedstype 0A0_G_L217_5478 Gebiedstype 0A0_G_L217_5479 Gebiedstype 0A0_G_L217_5486 Gebiedstype 0A0_G_L217_5487 Gebiedstype 0A0_G_L217_5495 Gebiedstype 0A0_G_L217_5498 Gebiedstype 0A0_G_L217_5499 Gebiedstype 0A0_VL05_102 Gebiedstype 0A0_VL05_103 Gebiedstype 1A0_VL05_104 Gebiedstype 3A0_VL05_105 Gebiedstype 2A0_VL05_106 Gebiedstype 0A0_VL05_108 Gebiedstype 2A0_VL05_110 Gebiedstype 1A0_VL05_113 Gebiedstype 1A0_VL05_114 Gebiedstype 0A0_VL05_115 Gebiedstype 3A0_VL05_116 Gebiedstype 2A0_VL05_118 Gebiedstype 1A0_VL05_119 Gebiedstype 0A0_VL05_12 Gebiedstype 3A0_VL05_121 Gebiedstype 0A0_VL05_122 Gebiedstype 0A0_VL05_124 Gebiedstype 0A0_VL05_129 Gebiedstype 0A0_VL05_130 Gebiedstype 1A0_VL05_131 Gebiedstype 0A0_VL05_134 Gebiedstype 0A0_VL05_135 Gebiedstype 2A0_VL05_136 Gebiedstype 3A0_VL05_137 Gebiedstype 1A0_VL05_138 Gebiedstype 1A0_VL05_139 Gebiedstype 0A0_VL05_14 Gebiedstype 2A0_VL05_140 Gebiedstype 0A0_VL05_141 Gebiedstype 3A0_VL05_146 Gebiedstype 2A0_VL05_148 Gebiedstype 1A0_VL05_149 Gebiedstype 1A0_VL05_150 Gebiedstype 2A0_VL05_152 Gebiedstype 1A0_VL05_153 Gebiedstype 1A0_VL05_158 Gebiedstype 3A0_VL05_159 Gebiedstype 1A0_VL05_163 Gebiedstype 0A0_VL05_166 Gebiedstype 2A0_VL05_167 Gebiedstype 0A0_VL05_17 Gebiedstype 1A0_VL05_170 Gebiedstype 0A0_VL05_171 Gebiedstype 0A0_VL05_175 Gebiedstype 0A0_VL05_177 Gebiedstype 0A0_VL05_18 Gebiedstype 2A0_VL05_180 Gebiedstype 3A0_VL05_182 Gebiedstype 0A0_VL05_188 Gebiedstype 0A0_VL05_189 Gebiedstype 0A0_VL05_191 Gebiedstype 0A0_VL05_192 Gebiedstype 0A0_VL05_193 Gebiedstype 0A0_VL05_194 Gebiedstype 0A0_VL05_195 Gebiedstype 0A0_VL05_196 Gebiedstype 0A0_VL05_197 Gebiedstype 0A0_VL05_198 Gebiedstype 0A0_VL05_199 Gebiedstype 0A0_VL05_2 Gebiedstype 3A0_VL05_20 Gebiedstype 0A0_VL05_200 Gebiedstype 0A0_VL05_201 Gebiedstype 0A0_VL05_202 Gebiedstype 0A0_VL05_21 Gebiedstype 1A0_VL05_22 Gebiedstype 0A0_VL05_23 Gebiedstype 0A0_VL05_24 Gebiedstype 0A0_VL05_25 Gebiedstype 1A0_VL05_26 Gebiedstype 0A0_VL05_28 Gebiedstype 0A0_VL05_3 Gebiedstype 3A0_VL05_30 Gebiedstype 1A0_VL05_31 Gebiedstype 0A0_VL05_32 Gebiedstype 1A0_VL05_34 Gebiedstype 0A0_VL05_36 Gebiedstype 0A0_VL05_38 Gebiedstype 1A0_VL05_4 Gebiedstype 2A0_VL05_44 Gebiedstype 2A0_VL05_45 Gebiedstype 2A0_VL05_46 Gebiedstype 2A0_VL05_47 Gebiedstype 2A0_VL05_5 Gebiedstype 2A0_VL05_50 Gebiedstype 2A0_VL05_51 Gebiedstype 2A0_VL05_52 Gebiedstype 3A0_VL05_53 Gebiedstype 3A0_VL05_58 Gebiedstype 2A0_VL05_6 Gebiedstype 0A0_VL05_61 Gebiedstype 0A0_VL05_62 Gebiedstype 3A0_VL05_64 Gebiedstype 0A0_VL05_67 Gebiedstype 1A0_VL05_70 Gebiedstype 0A0_VL05_73 Gebiedstype 0A0_VL05_74 Gebiedstype 0A0_VL05_75 Gebiedstype 0A0_VL05_77 Gebiedstype 3A0_VL05_81 Gebiedstype 0A0_VL05_85 Gebiedstype 0A0_VL05_86 Gebiedstype 0A0_VL05_87 Gebiedstype 3A0_VL05_89 Gebiedstype 0A0_VL05_90 Gebiedstype 1A0_VL05_93 Gebiedstype 1A0_VL05_94 Gebiedstype 0A0_VL05_97 Gebiedstype 0A0_VL05_98 Gebiedstype 3A0_VL05_99 Gebiedstype 0A0_VL08_125 Gebiedstype 0A0_VL08_132 Gebiedstype 0A0_VL08_157 Gebiedstype 1A0_VL08_16 Gebiedstype 0A0_VL08_162 Gebiedstype 0A0_VL08_164 Gebiedstype 0A0_VL08_172 Gebiedstype 0A0_VL08_173 Gebiedstype 0A0_VL08_176 Gebiedstype 0A0_VL08_178 Gebiedstype 0A0_VL08_179 Gebiedstype 0A0_VL08_27 Gebiedstype 1A0_VL08_39 Gebiedstype 1A0_VL08_41 Gebiedstype 1A0_VL08_55 Gebiedstype 0A0_VL08_7 Gebiedstype 3A0_VL08_71 Gebiedstype 0A0_VL08_72 Gebiedstype 0A0_VL08_8 Gebiedstype 1A0_VL08_80 Gebiedstype 0A0_VL08_82 Gebiedstype 0A0_VL08_92 Gebiedstype 0A0_VL08_95 Gebiedstype 1A0_VL09_78 Gebiedstype 3A0_VL11_1 Gebiedstype 3A0_VL11_10 Gebiedstype 3A0_VL11_107 Gebiedstype 2A0_VL11_109 Gebiedstype 2A0_VL11_11 Gebiedstype 2A0_VL11_117 Gebiedstype 0A0_VL11_120 Gebiedstype 0A0_VL11_123 Gebiedstype 0A0_VL11_126 Gebiedstype 0A0_VL11_127 Gebiedstype 0A0_VL11_128 Gebiedstype 1A0_VL11_13 Gebiedstype 0A0_VL11_133 Gebiedstype 3A0_VL11_145 Gebiedstype 3A0_VL11_155 Gebiedstype 0A0_VL11_165 Gebiedstype 0A0_VL11_181 Gebiedstype 3A0_VL11_19 Gebiedstype 0A0_VL11_203 Gebiedstype 0A0_VL11_205 Gebiedstype 0A0_VL11_207 Gebiedstype 1A0_VL11_33 Gebiedstype 3A0_VL11_37 Gebiedstype 0A0_VL11_40 Gebiedstype 2A0_VL11_59 Gebiedstype 2A0_VL11_63 Gebiedstype 2A0_VL11_76 Gebiedstype 1A0_VL11_79 Gebiedstype 1A0_VL11_83 Gebiedstype 0A0_VL11_84 Gebiedstype 2A0_VL11_88 Gebiedstype 3A0_VL11_91 Gebiedstype 1A0_VL11_96 Gebiedstype 3A0_VL17_147 Gebiedstype 1A0_VL17_15 Gebiedstype 0A0_VL17_151 Gebiedstype 1A0_VL17_154 Gebiedstype 0A0_VL17_156 Gebiedstype 0A0_VL17_160 Gebiedstype 1A0_VL17_161 Gebiedstype 0A0_VL17_168 Gebiedstype 0A0_VL17_169 Gebiedstype 0A0_VL17_174 Gebiedstype 0A0_VL17_183 Gebiedstype 3A0_VL17_184 Gebiedstype 0A0_VL17_185 Gebiedstype 0A0_VL17_186 Gebiedstype 0A0_VL17_187 Gebiedstype 0A0_VL17_190 Gebiedstype 0A0_VL17_204 Gebiedstype 3A0_VL17_206 Gebiedstype 1A0_VL17_29 Gebiedstype 1A0_VL17_35 Gebiedstype 0A0_VL17_42 Gebiedstype 0A0_VL17_43 Gebiedstype 0A0_VL17_48 Gebiedstype 3A0_VL17_49 Gebiedstype 1A0_VL17_54 Gebiedstype 0A0_VL17_60 Gebiedstype 1A0_VL17_66 Gebiedstype 0A0_VL17_9 Gebiedstype 0
]1
  

Modifications

[1]  <Ingevoegd bij DVR 2019-05-24/05, art. 33, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
-