Artikel 1. In het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen wordt een artikel 21bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Art. 21bis. § 1. Een dienst ontvangt een subsidie als die dienst toetreedt tot een samenwerkingsverband met andere diensten. Elke dienst kiest zelf zijn samenwerkingsverband. Diensten van eenzelfde organiserend bestuur kunnen eveneens een samenwerkingsverband vormen. Elke dienst stelt de subsidie integraal ter beschikking van het samenwerkingsverband.
§ 2. Een samenwerkingsverband telt minstens dertig erkende schijven, op basis van de erkende capaciteit van elke dienst op 31 december van het voorafgaande jaar.
§ 3. Het samenwerkingsverband zet de subsidie exclusief in ter ondersteuning van de deelnemende diensten en bepaalt de wijze waarop de subsidie besteed wordt.
§ 4. Het samenwerkingsverband heeft een medewerker die minstens halftijds specifiek voor het samenwerkingsverband werkt.
§ 5. De subsidie bedraagt 641 euro per erkende schijf en wordt uitbetaald voor 1 april van elk jaar. In 2006 als startjaar wordt de volledige subsidie betaald als het samenwerkingsverband uiterlijk op 30 juni 2006 start; als het samenwerkingsverband start tussen 1 juli 2006 en 30 september 2006, wordt drie vierde van de subsidie betaald, en als het samenwerkingsverband start tussen 1 oktober 2006 en 31 december 2006, wordt twee vierde van de subsidie betaald.
§ 6. K&G legt de verdere administratieve richtlijnen vast. "
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
30 JUNI 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen.
Titre
30 JUIN 2006. - Arrêté du Gouvernement flamand modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 février 2001 fixant les conditions d'agrément et de subventionnement des garderies et des services pour familles d'accueil (TRADUCTION).
Informations sur le document
Numac: 2006036359
Datum: 2006-06-30
Info du document
Numac: 2006036359
Date: 2006-06-30
Tekst (5)
Texte (5)
Article 1. Dans l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 février 2001 fixant les conditions d'agrément et de subventionnement des garderies et des services pour familles d'accueil, est inséré un article 21, rédigé comme suit :
" Art. 21bis. § 1er. Il est alloué une subvention à un service si ce dernier s'associe à une structure de coopération avec d'autres services. Chaque service choisit lui-même sa structure de coopération. Les services d'un même pouvoir organisateur peuvent également constituer une structure de coopération. Chaque service met la subvention intégralement à la disposition de la structure de coopération.
§ 2. Une structure de coopération compte au moins trente tranches agréées, sur la base de la capacité agréée de chaque service au 31 décembre de l'année précédente.
§ 3. La structure de coopération affecte la subvention exclusivement à l'aide des services participants et fixe les modalités d'affectation de la subvention.
§ 4. La structure de coopération occupe un collaborateur qui travaille au moins à mi-temps pour la structure de coopération.
§ 5. La subvention est de 641 euros par tranche agréée et est payée avant le 1er avril de chaque année. L'année de début étant 2006, la subvention intégrale est payée lorsque la structure de coopération démarre au plus tard le 30 juin 2006, les trois-quarts de la subvention sont payés lorsque la structure de coopération démarre entre le 1er juillet 2006 et le 30 septembre 2006 et les deux quarts de la subvention sont payés lorsque la structure de coopération démarre entre le 1er octobre 2006 et le 31 décembre 2006.
§ 6. Kind & Gezin arrête les directives administratives en la matière. "
" Art. 21bis. § 1er. Il est alloué une subvention à un service si ce dernier s'associe à une structure de coopération avec d'autres services. Chaque service choisit lui-même sa structure de coopération. Les services d'un même pouvoir organisateur peuvent également constituer une structure de coopération. Chaque service met la subvention intégralement à la disposition de la structure de coopération.
§ 2. Une structure de coopération compte au moins trente tranches agréées, sur la base de la capacité agréée de chaque service au 31 décembre de l'année précédente.
§ 3. La structure de coopération affecte la subvention exclusivement à l'aide des services participants et fixe les modalités d'affectation de la subvention.
§ 4. La structure de coopération occupe un collaborateur qui travaille au moins à mi-temps pour la structure de coopération.
§ 5. La subvention est de 641 euros par tranche agréée et est payée avant le 1er avril de chaque année. L'année de début étant 2006, la subvention intégrale est payée lorsque la structure de coopération démarre au plus tard le 30 juin 2006, les trois-quarts de la subvention sont payés lorsque la structure de coopération démarre entre le 1er juillet 2006 et le 30 septembre 2006 et les deux quarts de la subvention sont payés lorsque la structure de coopération démarre entre le 1er octobre 2006 et le 31 décembre 2006.
§ 6. Kind & Gezin arrête les directives administratives en la matière. "
Art.2. Artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2005, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 23. § 1. Als, berekend over één kalenderjaar, de plaatsingsdagen de minimumnorm van 2 800 per schijf van minstens zeven opvanggezinnen niet bereiken, wordt de subsidiëring, voorzover ze bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar verminderd tot op het niveau waarvoor de minimumnorm wel wordt gehaald. Als het om een dienst met de minimumcapaciteit gaat die de minimumnorm niet haalt, wordt de subsidiëring, voor zover ze bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, eveneens met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar geschorst.
§ 2. De diensten waarvan de subsidiëring werd verminderd, worden opnieuw hoger gesubsidieerd als ze aantonen dat hun bezetting gedurende vier kwartalen een hogere subsidie toelaat.
§ 3. De diensten waarvan de subsidiëring werd geschorst, worden opnieuw gesubsidieerd als ze aantonen dat gedurende vier kwartalen de geldende minimumnormen werden vervuld.
§ 4. De regeling, vermeld in § 1, is niet van toepassing op nieuw erkende diensten, gedurende het kalenderjaar waarin de erkenning ingaat. Dat geldt eveneens voor de reeds erende diensten waarvan de erkenningscijfers worden verhoogd met betrekking tot de verhoogde capaciteit.
§ 5. De ingevolge het bepaalde in § 1 toegepaste schorsing of vermindering doet geen afbreuk aan de capaciteit, toegekend bij de erkenning.
§ 6. Als de dienst er binnen een periode van één jaar evenwel niet in slaagt aan de eisen voor hersubsidiëring te voldoen, zoals bepaald in § 2 en § 3, vervalt de erkenning (voor diensten met de minimumcapaciteit), of wordt de erkende capaciteit verminderd.
§ 7. Als gedurende twee opeenvolgende kwartalen het aantal aangesloten opvanggezinnen kleiner is dan minimaal vereist is volgens de erkenning, wordt de subsidiëring, voor zover ze bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, geschorst of verminderd, met ingang van het tweede kwartaal waarop het tekort werd vastgesteld, tot op het niveau waarvoor het vereiste minimumaantal opvanggezinnen wel wordt gehaald.
De diensten waarvan de subsidiëring aldus werd geschorst of verminderd worden opnieuw gesubsidieerd met ingang van het kwartaal waarin opnieuw het vereiste minimumaantal opvanggezinnen wordt gehaald.
§ 8. Voor de toepassing van § 7 geldt als opvanggezin hetzij een opvanggezin dat in een kwartaal minstens één opvangprestatie heeft verricht, hetzij een opvanggezin dat na een kwartaal waarin het minstens één opvangprestatie heeft verricht, maximaal gedurende drie opeenvolgende kwartalen geen opvangprestatie heeft verricht en waarvan de aansluiting bij de dienst niet is beëindigd.
§ 9. Vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 ontvangen diensten waarvan de subsidie, gekoppeld aan de gemiddelde leeftijd, werd verminderd of geschorst, zoals bepaald in § 7, een bedrag pro rata van de subsidie als het aantal aangesloten opvanggezinnen op kwartaalbasis boven het niveau ligt waarop de subsidie wordt betaald. Die regeling is evenwel niet van toepassing als er voor de schijven in kwestie gelijktijdig sprake is van een vermindering van subsidiëring op basis van § 1. "
" Art. 23. § 1. Als, berekend over één kalenderjaar, de plaatsingsdagen de minimumnorm van 2 800 per schijf van minstens zeven opvanggezinnen niet bereiken, wordt de subsidiëring, voorzover ze bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar verminderd tot op het niveau waarvoor de minimumnorm wel wordt gehaald. Als het om een dienst met de minimumcapaciteit gaat die de minimumnorm niet haalt, wordt de subsidiëring, voor zover ze bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, eveneens met ingang van het tweede kwartaal van het volgende kalenderjaar geschorst.
§ 2. De diensten waarvan de subsidiëring werd verminderd, worden opnieuw hoger gesubsidieerd als ze aantonen dat hun bezetting gedurende vier kwartalen een hogere subsidie toelaat.
§ 3. De diensten waarvan de subsidiëring werd geschorst, worden opnieuw gesubsidieerd als ze aantonen dat gedurende vier kwartalen de geldende minimumnormen werden vervuld.
§ 4. De regeling, vermeld in § 1, is niet van toepassing op nieuw erkende diensten, gedurende het kalenderjaar waarin de erkenning ingaat. Dat geldt eveneens voor de reeds erende diensten waarvan de erkenningscijfers worden verhoogd met betrekking tot de verhoogde capaciteit.
§ 5. De ingevolge het bepaalde in § 1 toegepaste schorsing of vermindering doet geen afbreuk aan de capaciteit, toegekend bij de erkenning.
§ 6. Als de dienst er binnen een periode van één jaar evenwel niet in slaagt aan de eisen voor hersubsidiëring te voldoen, zoals bepaald in § 2 en § 3, vervalt de erkenning (voor diensten met de minimumcapaciteit), of wordt de erkende capaciteit verminderd.
§ 7. Als gedurende twee opeenvolgende kwartalen het aantal aangesloten opvanggezinnen kleiner is dan minimaal vereist is volgens de erkenning, wordt de subsidiëring, voor zover ze bepaald wordt door de gemiddelde leeftijd van het personeel, geschorst of verminderd, met ingang van het tweede kwartaal waarop het tekort werd vastgesteld, tot op het niveau waarvoor het vereiste minimumaantal opvanggezinnen wel wordt gehaald.
De diensten waarvan de subsidiëring aldus werd geschorst of verminderd worden opnieuw gesubsidieerd met ingang van het kwartaal waarin opnieuw het vereiste minimumaantal opvanggezinnen wordt gehaald.
§ 8. Voor de toepassing van § 7 geldt als opvanggezin hetzij een opvanggezin dat in een kwartaal minstens één opvangprestatie heeft verricht, hetzij een opvanggezin dat na een kwartaal waarin het minstens één opvangprestatie heeft verricht, maximaal gedurende drie opeenvolgende kwartalen geen opvangprestatie heeft verricht en waarvan de aansluiting bij de dienst niet is beëindigd.
§ 9. Vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 ontvangen diensten waarvan de subsidie, gekoppeld aan de gemiddelde leeftijd, werd verminderd of geschorst, zoals bepaald in § 7, een bedrag pro rata van de subsidie als het aantal aangesloten opvanggezinnen op kwartaalbasis boven het niveau ligt waarop de subsidie wordt betaald. Die regeling is evenwel niet van toepassing als er voor de schijven in kwestie gelijktijdig sprake is van een vermindering van subsidiëring op basis van § 1. "
Art.2. L'article 23 du même arrêté, modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand du 20 mai 2005, est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 23. § 1er. Si les jours de placement, calculés sur une seule année calendaire, n'atteignent pas la norme minimum de 2 800 par tranche d'au moins sept familles d'accueil, le subventionnement, dans la mesure où il est déterminé par l'âge moyen du personnel, est réduit à partir du deuxième trimestre de l'année calendaire suivante, jusqu'au niveau pour lequel la norme minimum est atteinte. S'il s'agit d'un service à capacité minimum qui n'atteint pas la norme minimum, le subventionnement, dans la mesure où il est déterminé par l'âge moyen du personnel, est également suspendu à partir du deuxième trimestre de l'année calendaire suivante.
§ 2. Les services faisant l'objet d'une réduction de subventions, peuvent à nouveau bénéficier d'une subvention plus élevée si leur occupation pendant quatre trimestre permet de majorer la subvention.
§ 3. Les services faisant l'objet d'une suspension de subventions, peuvent à nouveau bénéficier des subventions s'ils démontrent qu'ils respectent les normes minimums en vigueur pendant quatre trimestres.
§ 4. Le régime visé au § 1er, n'est pas applicable aux services nouvellement agréés pendant l'année calendaire durant laquelle l'agrément prend effet. Cela vaut également pour les services déjà agréés dont les chiffres d'agrément sont majorés par rapport à la capacité accrue.
§ 5. La réduction ou suspension appliquée en vertu du § 1er, ne porte pas atteinte à la capacité accordée à l'agrément.
§ 6. Si, toutefois, le service ne parvient pas à remplir les exigences de la reprise du subventionnement dans une période d'un an, telle que prévue aux §§ 2 et 3, l'agrément prend fin (pour les services à capacité minimum) ou la capacité agréée est réduite.
§ 7. Si pendant deux trimestres successifs, le nombre de familles d'accueil affiliées est inférieur au minimum requis suivant l'agrément, le subventionnement, dans la mesure où il est déterminé par l'âge moyen du personnel, est réduit ou suspendu à partir du deuxième trimestre dans lequel le déficit a été constaté, jusqu'au niveau pour lequel le nombre minimum requis de familles d'accueil est atteint.
Les services dont les subventions ont été réduites ou suspendues sont à nouveau subventionnés à partir du trimestre dans lequel le nombre minimum requis de familles d'accueil est à nouveau atteint.
§ 8. Vaut comme famille d'accueil en application du § 7, soit la famille d'accueil qui pendant un trimestre a effectué au moins une prestation d'accueil, soit la famille d'accueil qui, après le trimestre pendant lequel elle a effectué au moins une prestation d'accueil, n'a pas effectué de prestation d'accueil pendant au maximum trois trimestres consécutifs et dont l'affiliation auprès du service n'a pas pris fin.
§ 9. Du 1er janvier 2006 au 31 décembre 2006 inclus, les services dont la subvention, liée à l'âge moyen, a été réduite ou suspendue, telle que stipulée au § 7, reçoivent un montant au prorata de cette subvention lorsque le nombre de familles d'accueil affiliées sur base trimestrielle est supérieur au niveau sur base duquel la subvention est payée. Ce régime ne s'applique cependant pas lorsqu'il est simultanément question pour les tranches concernées d'une réduction de la subvention sur la base du § 1er. "
" Art. 23. § 1er. Si les jours de placement, calculés sur une seule année calendaire, n'atteignent pas la norme minimum de 2 800 par tranche d'au moins sept familles d'accueil, le subventionnement, dans la mesure où il est déterminé par l'âge moyen du personnel, est réduit à partir du deuxième trimestre de l'année calendaire suivante, jusqu'au niveau pour lequel la norme minimum est atteinte. S'il s'agit d'un service à capacité minimum qui n'atteint pas la norme minimum, le subventionnement, dans la mesure où il est déterminé par l'âge moyen du personnel, est également suspendu à partir du deuxième trimestre de l'année calendaire suivante.
§ 2. Les services faisant l'objet d'une réduction de subventions, peuvent à nouveau bénéficier d'une subvention plus élevée si leur occupation pendant quatre trimestre permet de majorer la subvention.
§ 3. Les services faisant l'objet d'une suspension de subventions, peuvent à nouveau bénéficier des subventions s'ils démontrent qu'ils respectent les normes minimums en vigueur pendant quatre trimestres.
§ 4. Le régime visé au § 1er, n'est pas applicable aux services nouvellement agréés pendant l'année calendaire durant laquelle l'agrément prend effet. Cela vaut également pour les services déjà agréés dont les chiffres d'agrément sont majorés par rapport à la capacité accrue.
§ 5. La réduction ou suspension appliquée en vertu du § 1er, ne porte pas atteinte à la capacité accordée à l'agrément.
§ 6. Si, toutefois, le service ne parvient pas à remplir les exigences de la reprise du subventionnement dans une période d'un an, telle que prévue aux §§ 2 et 3, l'agrément prend fin (pour les services à capacité minimum) ou la capacité agréée est réduite.
§ 7. Si pendant deux trimestres successifs, le nombre de familles d'accueil affiliées est inférieur au minimum requis suivant l'agrément, le subventionnement, dans la mesure où il est déterminé par l'âge moyen du personnel, est réduit ou suspendu à partir du deuxième trimestre dans lequel le déficit a été constaté, jusqu'au niveau pour lequel le nombre minimum requis de familles d'accueil est atteint.
Les services dont les subventions ont été réduites ou suspendues sont à nouveau subventionnés à partir du trimestre dans lequel le nombre minimum requis de familles d'accueil est à nouveau atteint.
§ 8. Vaut comme famille d'accueil en application du § 7, soit la famille d'accueil qui pendant un trimestre a effectué au moins une prestation d'accueil, soit la famille d'accueil qui, après le trimestre pendant lequel elle a effectué au moins une prestation d'accueil, n'a pas effectué de prestation d'accueil pendant au maximum trois trimestres consécutifs et dont l'affiliation auprès du service n'a pas pris fin.
§ 9. Du 1er janvier 2006 au 31 décembre 2006 inclus, les services dont la subvention, liée à l'âge moyen, a été réduite ou suspendue, telle que stipulée au § 7, reçoivent un montant au prorata de cette subvention lorsque le nombre de familles d'accueil affiliées sur base trimestrielle est supérieur au niveau sur base duquel la subvention est payée. Ce régime ne s'applique cependant pas lorsqu'il est simultanément question pour les tranches concernées d'une réduction de la subvention sur la base du § 1er. "
Art.3. Artikel 28bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 28bis. Elke dienst ontvangt in 2006 aanvullend een éénmalige en bijzondere subsidie van 2.500 euro bedoeld voor de basisuitrusting en de verdere informatisering van de werking van de dienst in het kader van e-governement. "
" Art. 28bis. Elke dienst ontvangt in 2006 aanvullend een éénmalige en bijzondere subsidie van 2.500 euro bedoeld voor de basisuitrusting en de verdere informatisering van de werking van de dienst in het kader van e-governement. "
Art.3. L'article 28bis du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 13 décembre 2002, est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 28bis. Chaque service perçoit en 2006 à titre complémentaire une subvention unique et spéciale de 2.500 euros pour l'équipement de base et l'informatisation accrue du fonctionnement du service dans le cadre de l'e-gouvernance. "
" Art. 28bis. Chaque service perçoit en 2006 à titre complémentaire une subvention unique et spéciale de 2.500 euros pour l'équipement de base et l'informatisation accrue du fonctionnement du service dans le cadre de l'e-gouvernance. "
Art.4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
Art.4. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2006.
Art. 5. De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 30 juni 2006.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Y. LETERME
De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin,
I. VERVOTTE.
Brussel, 30 juni 2006.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Y. LETERME
De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin,
I. VERVOTTE.
Art. 5. Le Ministre flamand qui a l'Assistance aux Personnes dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
Bruxelles, le 30 juin 2006.
Le Ministre-Président du Gouvernement flamand,
Y. LETERME
La Ministre flamande du Bien-Etre, de la Santé publique et de La Famille,
I. VERVOTTE.
Bruxelles, le 30 juin 2006.
Le Ministre-Président du Gouvernement flamand,
Y. LETERME
La Ministre flamande du Bien-Etre, de la Santé publique et de La Famille,
I. VERVOTTE.