Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° decreet : het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
2° bevoegde administratie : [1 [4 de subentiteit van het Departement Omgeving, bevoegd voor milieueffectrapportage]4]1
3° de productiecapaciteit : de jaarlijkse of dagelijkse effectieve productiecapaciteit van de installaties, rekening houdend met onder andere de eigenschappen van de inrichtingen zoals de opslagcapaciteiten, de werkuren, het aantal werknemers, de werkregeling (personeelsbezetting) en rekening houdend met de bij de vergunning aan te vragen capaciteit;
4° bijzonder beschermde gebieden : als bijzonder beschermde gebieden met betrekking tot dit besluit worden de volgende gebieden beschouwd :
a. de speciale beschermingszones overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
b. een gebied aangeduid overeenkomstig de Conventie van Ramsar inzake watergebieden van internationale betekenis;
c. een beschermd duingebied of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied zoals aangegeven ter uitvoering van het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen;
d. natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
e. bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, overstromingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
f. een beschermd [3 cultuurhistorisch]3 landschap, stads- of dorpsgezicht, monument of archeologische [3 site]3;
g. de waterwingebieden en bijhorende beschermingszones type I en II vastgesteld ter uitvoering van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;
h. het Vlaams Ecologisch Netwerk overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
i. een volgens een plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan vastgesteld erfgoedlandschap.
[2 5° project-m.e.r.-screeningsnota : een document waarin van een voorgenomen project wordt aangegeven of er aanzienlijke effecten voor mens en milieu te verwachten zijn.]2
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
10 DECEMBER 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-02-2005 en tekstbijwerking tot 27-02-2024)
Titre
10 DECEMBRE 2004. - Arrêté du Gouvernement flamand établissant les catégories de projets soumises à l'évaluation des incidences sur l'environnement (TRADUCTION). (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 17-02-2005 et mise à jour au 27-02-2024)
Informations sur le document
Numac: 2005035170
Datum: 2004-12-10
Info du document
Numac: 2005035170
Date: 2004-12-10
Tekst (8)
Texte (8)
Article 1. Pour l'application du présent arrêté, on entend par :
1° décret : le décretl du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement
2° administration compétente : [1 [4 la sous-entité du Département de l'Environnement, compétente pour l'évaluation des incidences sur l'environnement ]4]1
3° capacité de production : la capacité de production effective annuelle ou journalière des installations, compte tenu des autres caractéristiques des établissements telles que les capacités de stockage, le heures de travail, le nombre de travailleurs, le régime de travail (effectif du personnel) et eu égard à la capacité à demander dans l'autorisation;
4° zones spécialement protégées : sont considérées comme des zones spécialement protégées dans le cadre du présent arrêté, les zones suivantes :
a. les zones de protection spéciales conformément au décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et l'environnement naturel;
b. une zone désignée conformément à la Convention de Ramsar relative aux zones humides d'importance internationale;
c. une zone dunaire protégée ou une zone agricole importante pour la zone dunaire, telle qu'indiquée en exécution du décret du 14 juillet 1993 portant les mesures de protection des dunes côtières;
d. les zones naturelles, zones naturelles de valeur scientifique et les zones y assimilées, qui figurent sur les plans d'aménagement et les plans d'exécution spatiaux d'application dans le cadre de l'aménagement du territoire;
e. les zones forestières, zones de vallées, zones de sources, zones inondables, zones agricoles d'intérêt écologique ou de valeur écologique et les zones y assimilées, qui figurent sur les plans d'aménagement et les plans d'exécution spatiaux d'application dans le cadre de l'aménagement du territoire;
f. un paysage [3 culturo-historique]3, site urbain ou rural, monument ou [3 site]3 archéologique protégés;
g. les zones de captage d'eau et les zones de protection connexes des types Ier et II, fixées en exécution du décret du 24 janvier 1984 portant des mesures en matière de gestion des eaux souterraines;
h. le Réseau écologique flamand, conformément au décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et l'environnement naturel;
i. un site patrimonial fixé suivant un plan d'aménagement ou un plan d'exécution spatial.
[2 5° une note de screening EIE du projet : un document dans lequel il mentionné d'un projet envisagé si des effets considérables pour l'homme et l'environnement sont à attendre.]2
1° décret : le décretl du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement
2° administration compétente : [1 [4 la sous-entité du Département de l'Environnement, compétente pour l'évaluation des incidences sur l'environnement ]4]1
3° capacité de production : la capacité de production effective annuelle ou journalière des installations, compte tenu des autres caractéristiques des établissements telles que les capacités de stockage, le heures de travail, le nombre de travailleurs, le régime de travail (effectif du personnel) et eu égard à la capacité à demander dans l'autorisation;
4° zones spécialement protégées : sont considérées comme des zones spécialement protégées dans le cadre du présent arrêté, les zones suivantes :
a. les zones de protection spéciales conformément au décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et l'environnement naturel;
b. une zone désignée conformément à la Convention de Ramsar relative aux zones humides d'importance internationale;
c. une zone dunaire protégée ou une zone agricole importante pour la zone dunaire, telle qu'indiquée en exécution du décret du 14 juillet 1993 portant les mesures de protection des dunes côtières;
d. les zones naturelles, zones naturelles de valeur scientifique et les zones y assimilées, qui figurent sur les plans d'aménagement et les plans d'exécution spatiaux d'application dans le cadre de l'aménagement du territoire;
e. les zones forestières, zones de vallées, zones de sources, zones inondables, zones agricoles d'intérêt écologique ou de valeur écologique et les zones y assimilées, qui figurent sur les plans d'aménagement et les plans d'exécution spatiaux d'application dans le cadre de l'aménagement du territoire;
f. un paysage [3 culturo-historique]3, site urbain ou rural, monument ou [3 site]3 archéologique protégés;
g. les zones de captage d'eau et les zones de protection connexes des types Ier et II, fixées en exécution du décret du 24 janvier 1984 portant des mesures en matière de gestion des eaux souterraines;
h. le Réseau écologique flamand, conformément au décret du 21 octobre 1997 concernant la conservation de la nature et l'environnement naturel;
i. un site patrimonial fixé suivant un plan d'aménagement ou un plan d'exécution spatial.
[2 5° une note de screening EIE du projet : un document dans lequel il mentionné d'un projet envisagé si des effets considérables pour l'homme et l'environnement sont à attendre.]2
Art.2. § 1. De categorieën van projecten waarvoor overeenkomstig [1 artikel 4.3.2, § 1, § 2, § 2bis, § 3 en § 3bis, van het decreet al dan niet]1 een project-MER moet worden opgesteld, zijn vermeld in [1 bijlage I, bijlage II en bijlage III]1 van dit besluit.
§ 2. Voor de categorieën van projecten vervat in bijlage II bij dit besluit kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij de bevoegde administratie.
§ 3. De bevoegde administratie beslist geval per geval over deze verzoeken tot ontheffing. Ze beslist op basis van de selectiecriteria die zijn vastgesteld in bijlage II van het decreet.
§ 4. De administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen bedoeld in artikel 4.3.2, § 4, 2de lid, en artikel 4.3.4, § 4, 3° van het decreet zijn deze die ingevolge de toepasselijke vergunningenwetgeving om advies moeten worden gevraagd over de desbetreffende vergunningsaanvraag.
§ 5. De milieueffectbeoordeling voor de categorieën van projecten vermeld in de rubrieken 2, b) en 3 van bijlage I, en de rubrieken 2, d), tweede streepje en 3, g) van bijlage II, mag geen betrekking hebben op de verwachte effecten op het leefmilieu die verband houden met de bescherming tegen ioniserende stralingen.
[1 § 6. Voor de categorieën van projecten, vermeld in bijlage III bij dit besluit, kan de initiatiefnemer een project-m.e.r.-screeningsnota indienen bij de overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, kan een modelformulier vaststellen voor de opmaak van de project-m.e.r.-screeningsnota, vermeld in het eerste lid. In dat modelformulier worden alle gegevens opgevraagd over de kenmerken van het voorgenomen project, de locatie van het project, de gebieden waarop het project van invloed kan zijn en de kenmerken van de mogelijke milieueffecten, die nodig zijn om te besluiten of er aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn van een voorgenomen project.
§ 7. De overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag beslist geval per geval over die project-m.e.r.-screeningsnota's. Ze beslist op basis van de selectiecriteria, vermeld in bijlage II van het decreet.
§ 8. Wanneer een project onder de toepassing valt van verschillende bijlagen bij dit besluit, dan geldt voor dit project de procedure van de bijlage met het laagste nummer.]1
§ 2. Voor de categorieën van projecten vervat in bijlage II bij dit besluit kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij de bevoegde administratie.
§ 3. De bevoegde administratie beslist geval per geval over deze verzoeken tot ontheffing. Ze beslist op basis van de selectiecriteria die zijn vastgesteld in bijlage II van het decreet.
§ 4. De administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen bedoeld in artikel 4.3.2, § 4, 2de lid, en artikel 4.3.4, § 4, 3° van het decreet zijn deze die ingevolge de toepasselijke vergunningenwetgeving om advies moeten worden gevraagd over de desbetreffende vergunningsaanvraag.
§ 5. De milieueffectbeoordeling voor de categorieën van projecten vermeld in de rubrieken 2, b) en 3 van bijlage I, en de rubrieken 2, d), tweede streepje en 3, g) van bijlage II, mag geen betrekking hebben op de verwachte effecten op het leefmilieu die verband houden met de bescherming tegen ioniserende stralingen.
[1 § 6. Voor de categorieën van projecten, vermeld in bijlage III bij dit besluit, kan de initiatiefnemer een project-m.e.r.-screeningsnota indienen bij de overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, kan een modelformulier vaststellen voor de opmaak van de project-m.e.r.-screeningsnota, vermeld in het eerste lid. In dat modelformulier worden alle gegevens opgevraagd over de kenmerken van het voorgenomen project, de locatie van het project, de gebieden waarop het project van invloed kan zijn en de kenmerken van de mogelijke milieueffecten, die nodig zijn om te besluiten of er aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn van een voorgenomen project.
§ 7. De overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag beslist geval per geval over die project-m.e.r.-screeningsnota's. Ze beslist op basis van de selectiecriteria, vermeld in bijlage II van het decreet.
§ 8. Wanneer een project onder de toepassing valt van verschillende bijlagen bij dit besluit, dan geldt voor dit project de procedure van de bijlage met het laagste nummer.]1
Modifications
Art.2. § 1er. Les catégories de projets devant faire l'objet d'un projet d'évaluation d'incidences conformément à l'[1 article 4.3.2. § 1er, § 2, § 2bis, § 3 et § 3 bis]1, figurent aux [1 annexe Ire, annexe II et annexe III]1 du présent arrêté.
§ 2. Pour les catégories de projets reprises à l'annexe II du présent arrêté, l'initiateur peut présenter une demande motivée de dispense auprès de l'administration compétente.
§ 3. L'administration compétente décide au cas par cas sur ces demandes de dispense. Elle décide sur la base des critères de sélection repris à l'annexe II du décret.
§ 4. Les administrations, institutions publiques et pouvoirs publics, visés à l'article 4.3.2, § 4, alinéa 2, et à l'article 4.3.4, § 4, 3° du décret sont ceux dont l'avis doit être demandé sur la demande d'autorisation en question, en vertu de la législation applicable en la matière.
§ 5. L'évaluation des incidences sur l'environnement pour les catégories de projets énumérées aux rubriques 2, b) et 3 de l'annexe Ire et aux rubriques 2, d), deuxième tiret et 3, g) de l'annexe II, ne peut porter sur les effets escomptés sur l'environnement relativement à la protection contre les radiations ionisantes.
[1 § 6. Pour les catégories de projets, mentionnées dans l'annexe IIII auprès du présent arrêté, l'initiateur peut introduire une note de screening EIE du projet auprès de l'autorité qui décide de la recevabilité et de la complétude de la demande d'autorisation.
Le Ministre flamand chargé de l'environnement et de la politique des eaux, peut fixer un formulaire modèle en vue de la rédaction de la note de screening EIE du projet, visée à l'alinéa premier. Dans ce formulaire modèle sont demandées toutes les données relatives aux caractéristiques du projet envisagé, à la localisation du projet, aux zones sur lesquelles le projet peut avoir des effets et aux caractéristiques des incidences environnementales possibles qui sont nécessaires afin de pouvoir décider si des incidences environnementales considérables sont à attendre suit à un projet envisagé.
§ 7. L'autorité qui décide de la recevabilité et de la complétude de la demande d'autorisation décide cas par cas de ces notes de screening EIE du projet. Elle décide sur la base des critères de sélection, mentionnés dans l'annexe II du décret.
§ 8. Lorsqu'un projet ressort de l'application des différentes annexes du présent arrêté, la procédure de l'annexe ayant le numéro le plus bas s'applique au projet en question.]1
§ 2. Pour les catégories de projets reprises à l'annexe II du présent arrêté, l'initiateur peut présenter une demande motivée de dispense auprès de l'administration compétente.
§ 3. L'administration compétente décide au cas par cas sur ces demandes de dispense. Elle décide sur la base des critères de sélection repris à l'annexe II du décret.
§ 4. Les administrations, institutions publiques et pouvoirs publics, visés à l'article 4.3.2, § 4, alinéa 2, et à l'article 4.3.4, § 4, 3° du décret sont ceux dont l'avis doit être demandé sur la demande d'autorisation en question, en vertu de la législation applicable en la matière.
§ 5. L'évaluation des incidences sur l'environnement pour les catégories de projets énumérées aux rubriques 2, b) et 3 de l'annexe Ire et aux rubriques 2, d), deuxième tiret et 3, g) de l'annexe II, ne peut porter sur les effets escomptés sur l'environnement relativement à la protection contre les radiations ionisantes.
[1 § 6. Pour les catégories de projets, mentionnées dans l'annexe IIII auprès du présent arrêté, l'initiateur peut introduire une note de screening EIE du projet auprès de l'autorité qui décide de la recevabilité et de la complétude de la demande d'autorisation.
Le Ministre flamand chargé de l'environnement et de la politique des eaux, peut fixer un formulaire modèle en vue de la rédaction de la note de screening EIE du projet, visée à l'alinéa premier. Dans ce formulaire modèle sont demandées toutes les données relatives aux caractéristiques du projet envisagé, à la localisation du projet, aux zones sur lesquelles le projet peut avoir des effets et aux caractéristiques des incidences environnementales possibles qui sont nécessaires afin de pouvoir décider si des incidences environnementales considérables sont à attendre suit à un projet envisagé.
§ 7. L'autorité qui décide de la recevabilité et de la complétude de la demande d'autorisation décide cas par cas de ces notes de screening EIE du projet. Elle décide sur la base des critères de sélection, mentionnés dans l'annexe II du décret.
§ 8. Lorsqu'un projet ressort de l'application des différentes annexes du présent arrêté, la procédure de l'annexe ayant le numéro le plus bas s'applique au projet en question.]1
Modifications
Art.3. § 1. De volgende bepalingen worden opgeheven :
1° Artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 19bis, 19ter en 20 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieueffectrapportage van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 27 april 1994, 25 januari 1995, 24 mei 1995, 4 februari 1997 en 10 maart 1998;
2° Artikelen 1, 2, 3, 4, 13, 14, 15, 16, 17, 17bis, 17ter en 18 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende bepaling voor het Vlaamse Gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieueffectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag om bouwvergunning, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 25 januari 1995, 4 februari 1997 en 10 maart 1998.
§ 2. Overeenkomstig artikel 9 van het decreet van 18 december 2002 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage, is de verplichting tot het uitvoeren van een project-m.e.r. overeenkomstig artikel 4.3.2, § 2, tweede lid van het decreet, niet van toepassing op de inrichtingen met een lopende [1 omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit]1 die vervalt uiterlijk dertig maanden na de inwerkingtreding van dit besluit en voor zover :
1. de inrichting niet viel onder de toepassing van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieueffectrapportage van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen;
2. de vergunningsaanvraag geen verandering van het project bevat waarvoor een project-MER kan worden opgelegd overeenkomstig de bepalingen van bijlage II bij dit besluit;
3. de vergunningsaanvraag wordt aangevuld met een bondige beschrijving en beoordeling van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project overeenkomstig de in artikel 4.3.7, § 1, 2°, b), opgesomde aspecten.
1° Artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 19bis, 19ter en 20 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieueffectrapportage van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 27 april 1994, 25 januari 1995, 24 mei 1995, 4 februari 1997 en 10 maart 1998;
2° Artikelen 1, 2, 3, 4, 13, 14, 15, 16, 17, 17bis, 17ter en 18 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende bepaling voor het Vlaamse Gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieueffectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag om bouwvergunning, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 25 januari 1995, 4 februari 1997 en 10 maart 1998.
§ 2. Overeenkomstig artikel 9 van het decreet van 18 december 2002 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage, is de verplichting tot het uitvoeren van een project-m.e.r. overeenkomstig artikel 4.3.2, § 2, tweede lid van het decreet, niet van toepassing op de inrichtingen met een lopende [1 omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit]1 die vervalt uiterlijk dertig maanden na de inwerkingtreding van dit besluit en voor zover :
1. de inrichting niet viel onder de toepassing van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende organisatie van de milieueffectrapportage van bepaalde categorieën van hinderlijke inrichtingen;
2. de vergunningsaanvraag geen verandering van het project bevat waarvoor een project-MER kan worden opgelegd overeenkomstig de bepalingen van bijlage II bij dit besluit;
3. de vergunningsaanvraag wordt aangevuld met een bondige beschrijving en beoordeling van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project overeenkomstig de in artikel 4.3.7, § 1, 2°, b), opgesomde aspecten.
Modifications
Art.3. § 1er. Les dispositions suivantes sont abrogées :
1° Les articles 1er, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 19bis, 19ter en 20 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 mars 1989 portant organisation de l'évaluation des incidences sur l'environnement de certaines catégories d'établissements incommodants, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 27 avril 1994, 25 janvier 1995, 24 mai 1995, 4 février 1997 et 10 mars 1998;
2° Les articles 1er, 2, 3, 4, 13, 14, 15, 16, 17, 17bis, 17ter en 18 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 mars 1989 fixant pour la Région flamande les catégories de travaux et d'actes autres que des établissements incommodants pour lesquelles la demande de permis de bâtir doit contenir une évaluation des incidences sur l'environnement, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 25 janvier 1995, 4 février 1997 et 10 mars 1998;
§ 2. Conformément à l'article 9 du décret du 18 décembre 2002 complétant le décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement par un titre relatif à l'évaluation des incidences sur l'environnement et la sécurité, l'obligation de réaliser un projet d'évaluation d'incidences, conformément à l'article 4.3.2, § 2, alinéa 2 du décret, n'est pas applicable aux établissements titulaires d'[1 un permis d'environnement pour l'exploitation de l'établissement classé ou de l'activité classée]1 en cours qui expire au plus tard trente mois après l'entrée en vigueur du présent arrêté et dans la mesure où :
1. l'établissement ne relevait pas de l'application de l'article 3 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 mars 1989 portant organisation de l'évaluation des incidences sur l'environnement de certaines catégories d'établissements incommodants;
2. la demande d'autorisation ne contient aucune modification du projet devant faire l'objet d'un projet d'évaluation d'incidences, conformément aux dispositions de l'annexe II du présent arrêté;
3. la demande d'autorisation est complétée par une description et évaluation succinctes des incidences présumées importantes sur l'environnement du projet, conformément aux aspects énumérés à l'article 4.3.7, § 1er, 2°, b).
1° Les articles 1er, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 19bis, 19ter en 20 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 mars 1989 portant organisation de l'évaluation des incidences sur l'environnement de certaines catégories d'établissements incommodants, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 27 avril 1994, 25 janvier 1995, 24 mai 1995, 4 février 1997 et 10 mars 1998;
2° Les articles 1er, 2, 3, 4, 13, 14, 15, 16, 17, 17bis, 17ter en 18 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 mars 1989 fixant pour la Région flamande les catégories de travaux et d'actes autres que des établissements incommodants pour lesquelles la demande de permis de bâtir doit contenir une évaluation des incidences sur l'environnement, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 25 janvier 1995, 4 février 1997 et 10 mars 1998;
§ 2. Conformément à l'article 9 du décret du 18 décembre 2002 complétant le décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement par un titre relatif à l'évaluation des incidences sur l'environnement et la sécurité, l'obligation de réaliser un projet d'évaluation d'incidences, conformément à l'article 4.3.2, § 2, alinéa 2 du décret, n'est pas applicable aux établissements titulaires d'[1 un permis d'environnement pour l'exploitation de l'établissement classé ou de l'activité classée]1 en cours qui expire au plus tard trente mois après l'entrée en vigueur du présent arrêté et dans la mesure où :
1. l'établissement ne relevait pas de l'application de l'article 3 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 23 mars 1989 portant organisation de l'évaluation des incidences sur l'environnement de certaines catégories d'établissements incommodants;
2. la demande d'autorisation ne contient aucune modification du projet devant faire l'objet d'un projet d'évaluation d'incidences, conformément aux dispositions de l'annexe II du présent arrêté;
3. la demande d'autorisation est complétée par une description et évaluation succinctes des incidences présumées importantes sur l'environnement du projet, conformément aux aspects énumérés à l'article 4.3.7, § 1er, 2°, b).
Modifications
Art.4. De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, en de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.4. Le Ministre flamand des Finances et du Budget et de l'Aménagement du Territoire et le Ministre flamand des Travaux publics, de l'Energie, de l'Environnement et de la Nature sont chargés de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N1. Bijlage I. - De categorieën van projecten die overeenkomstig artikel 4.3.2, § 1 van het decreet aan de project-m.e.r. worden onderworpen en waarvoor een project-MER moet worden opgesteld.
Art. N1. Annexe I. - Les catégories de projets qui sont soumises à un projet d'évaluation d'incidences, conformément à l'article 4.3.2, § 1er du décret, et pour lesquelles un projet d'évaluation d'incidences doit être établi.
| 1 | Raffinaderijen van ruwe aardolie (met uitzondering van de bedrijven die |
| uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie vervaardigen), alsmede | |
| installaties voor de vergassing en vloeibaarmaking van ten minste 500 | |
| ton steenkool of bitumineuze schisten per dag. | |
| 2 | a) Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een |
| warmtevermogen van ten minste 300 megawatt. | |
| b) Kerncentrales en andere kernreactoren, met inbegrip van de | |
| ontmanteling of buitengebruikstelling van dergelijke centrales of | |
| reactoren (1) (met uitzondering van onderzoeksinstallaties voor de | |
| productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een | |
| constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kW). | |
| ( (1) Kerncentrales en andere kernreactoren houden op zulke | |
| installaties te zijn wanneer alle splijtstoffen en ander | |
| radioactief besmette elementen permanent van de plaats van de | |
| installatie zijn verwijderd. ) | |
| 3 | a) Installaties voor de opwerking van bestraalde splijtstoffen. |
| b) Installaties die ontworpen zijn : | |
| - voor de productie of de verrijking van splijtstoffen, | |
| - voor de behandeling van bestraalde splijtstoffen of hoog radioactief | |
| afval, | |
| - voor de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen, | |
| - uitsluitend voor de definitieve verwijdering van radioactief afval, | |
| - uitsluitend voor de (voor meer dan tien jaar geplande) opslag van | |
| bestraalde splijtstoffen of radioactief afval op een andere plaats | |
| dan het productieterrein. | |
| 4 | a) Geintegreerde hoogovenbedrijven voor de productie van ruwijzer en |
| staal. | |
| b) Installaties voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, | |
| concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische | |
| of elektrolytische procedes. | |
| 5 | Installaties voor de winning van asbest, alsmede voor de behandeling en |
| de verwerking van asbest en asbesthoudende producten : voor producten | |
| van asbestcement, met een jaarproductie van meer dan 20.000 ton | |
| eindproducten, voor remvoeringen, met een jaarproductie van meer dan | |
| 50 ton eindproducten, alsmede - voor andere toepassingsmogelijkheden | |
| van asbest - met een gebruik van meer dan 200 ton per jaar. | |
| 6 | Geintegreerde chemische installaties, dat wil zeggen installaties voor |
| de fabricage op industriele schaal van stoffen door chemische | |
| omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en | |
| functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van : | |
| - organische basischemicalien; | |
| - anorganische basischemicalien; | |
| - fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of | |
| samengestelde meststoffen); | |
| - basisproducten voor gewasbescherming en van biociden; | |
| - farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procede; | |
| - explosieven. | |
| 7 | Aanleg van spoorlijnen voor spoorverkeer over een lengte van 10 km of |
| meer. | |
| 8 | Aanleg van vliegvelden (2) met een start - en landingsbaan van ten |
| minste 2.100 meter. | |
| ( (2) Onder '' vliegvelden '' is te verstaan de vliegvelden die | |
| beantwoorden aan de definitie van het verdrag van Chicago van | |
| 1944 tot oprichting van de Internationale burgerluchtvaart- | |
| organisatie (bijlage 14). ) | |
| 9 | Aanleg van autosnelwegen en autowegen (3), met inbegrip van de |
| hoofdwegen. | |
| ( (3) Onder ''autowegen'' is te verstaan de wegen die beantwoorden aan | |
| de definities van ''de Europese Overeenkomst inzake | |
| internationale hoofdverkeerswegen'' van 15 november 1975. ) | |
| 10 | Aanleg van nieuwe wegen met vier of meer rijstroken, of verlegging |
| en/of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot | |
| wegen met vier of meer rijstroken, indien de nieuwe weg, of het | |
| verlegde en/of verbrede weggedeelte een ononderbroken lengte van 10 km | |
| of meer heeft. | |
| 11 | Aanleg van waterwegen en havens voor de binnenscheepvaart voor schepen |
| van meer dan 1.350 ton. | |
| 12 | Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen |
| pieren voor lossen en laden (met uitzondering van pieren voor | |
| veerboten) die schepen van meer dan 1.350 ton kunnen ontvangen. | |
| 13 | Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd |
| in punt D10 van [2 artikel 4.2.1 VLAREMA ]2 , de chemische behandeling, zoals | |
| gedefinieerd in punt D9 van [2 artikel 4.2.1 VLAREMA]2 of het storten van | |
| gevaarlijke afvalstoffen. | |
| 14 | Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd |
| in punt D10 van [2 artikel 4.2.1 VLAREMA]2 , of chemische behandeling, zoals | |
| gedefinieerd in punt D9 van [2 artikel 4.2.1 VLAREMA]2 , van ongevaarlijke | |
| afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag. | |
| 15 | Werkzaamheden voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van |
| grondwater wanneer het jaarlijkse volume onttrokken of aangevuld water | |
| 10 miljoen m3 of meer bedraagt. | |
| 16 | a) Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden |
| wanneer deze overbrenging ten doel heeft eventuele waterschaarste te | |
| voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water meer bedraagt dan | |
| 100 miljoen m3 per jaar. | |
| b) In alle andere gevallen, projecten voor de overbrenging van water | |
| tussen stroomgebieden wanneer het meerjarig gemiddelde jaardebiet | |
| van het bekken waaraan het water wordt onttrokken meer bedraagt dan | |
| 2.000 miljoen m3 en de hoeveelheid overgebracht water 5 % van dit | |
| debiet overschrijdt. | |
| In beide gevallen is overbrenging van via leidingen aangevoerd | |
| drinkwater uitgesloten. | |
| 17 | Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van meer dan |
| 150.000 inwonerequivalenten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6, | |
| van Richtlijn 91/271/EEG (4). | |
| ( (4) PB nr. L 135 van 30.5.1991, blz. 40. Richtlijn laatstelijk | |
| gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994. ) | |
| 18 | Commerciele winning van aardolie en aardgas wanneer de gewonnen |
| hoeveelheid meer dan 500 ton aardolie per dag of meer dan 500.000 m3 | |
| aardgas per dag bedraagt. | |
| 19 | Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of permanent opslaan |
| van water, met inbegrip van waterspaarbekkens voor | |
| drinkwatervoorziening, wanneer een nieuwe of extra hoeveelheid water | |
| van meer dan 10 miljoen m3 wordt gestuwd of opgeslagen, en voor de | |
| aanleg van een waterbekken wanneer de oppervlakte 50 ha of meer | |
| bedraagt. | |
| 20 | [1 Pijpleidingen met een diameter van meer dan 800 mm en een lengte van meer dan 40 km : |
| a) voor het vervoer van gas, olie of chemicaliën; | |
| b) voor het vervoer van koolstofdioxidestromen voor geologische opslag, inclusief de desbetreffende pompstations.]1 | |
| 21 | Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer |
| dan : | |
| a) 85.000 plaatsen voor mesthoenders (ander gevogelte dan leg kippen); | |
| of | |
| b) 60 000 plaatsen voor hennen (legkippen); of | |
| c) 3.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg); of | |
| d) 900 plaatsen voor zeugen. | |
| 22 | Industriele installaties voor : |
| a) de fabricage van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen; of | |
| b) de fabricage van papier en karton met een productiecapaciteit van | |
| meer dan 200 ton per dag | |
| 23 | Steengroeven en dagbouwmijnen, met inbegrip van ontginningen van |
| oppervlaktedelfstoffen of grind, met een terreinoppervlakte van meer | |
| dan 10 hectare, of turfwinning met een terreinoppervlakte van meer dan | |
| 150 hectare. | |
| 24 | Aanleg van bovengrondse hoogspanningsleidingen van 150 kV of meer en |
| langer dan 15 km. | |
| 25 | Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische |
| producten met een capaciteit van 200.000 ton of meer. | |
| 26 | [1 Opslaglocaties overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond.]1 |
| [1 27 | Installaties voor het afvangen van koolstofdioxidestromen met het oog op de geologische opslag overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, afkomstig van onder deze bijlage vallende installaties, of als de totale jaarlijkse afvang van koolstofdioxide 1,5 megaton of meer bedraagt. |
| 28 | [2 a) Wijziging of uitbreiding van de in bijlage I, II of III opgenomen projecten, wanneer die wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de in bijlage I genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan. b) Wijziging of uitbreiding van de in bijlage I, II of III opgenomen projecten, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot een overschrijding van de in bijlage I genoemde drempelwaarden (niet in rubriek 28, a) opgenomen wijziging of uitbreiding). Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage I voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de reeds vergunde en de nog te vergunnen activiteiten (= project) ofwel als de verschillende uitbreidingen samen, sinds de laatst verleende ontheffing of goedgekeurd MER (voor zover deze bestaan), groter zijn dan de drempelwaarde van bijlage I.]2 |
| [1 29. Permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen.]1 | |
| (2)<BVR 2013-03-01/23, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 29-04-2013> | |
b) Wijziging of uitbreiding van de in bijlage I, II of III opgenomen projecten, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot een overschrijding van de in bijlage I genoemde drempelwaarden (niet in rubriek 28, a) opgenomen wijziging of uitbreiding). Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage I voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de reeds vergunde en de nog te vergunnen activiteiten (= project) ofwel als de verschillende uitbreidingen samen, sinds de laatst verleende ontheffing of goedgekeurd MER (voor zover deze bestaan), groter zijn dan de drempelwaarde van bijlage I.]2[1 29. Permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen.]1(2)
| 1 | Raffineries de pétrole brut (à l'exclusion des entreprises fabriquant |
| uniquement des lubrifiants à partir de pétrole brut) ainsi que les | |
| installations de gazéification et de liquéfaction d'au moins 500 | |
| tonnes de charbon ou de schiste bitumineux par jour. | |
| 2 | a) Centrales thermiques et autres installations de combustion d'une |
| puissance calorifique d'au moins 300 MW. | |
| b) Centrales nucléaires et autres réacteurs nucléaires, y compris le | |
| démantèlement ou le déclassement de ces centrales ou réacteurs1 (à | |
| l'exception des installations de recherche pour la production et la | |
| transformation des matières fissiles et fertiles, dont la puissance | |
| maximale ne dépasse pas 1 kW de durée permanente thermique). | |
| 3 | a) Installations pour le retraitement de combustibles nucléaires |
| irradiés | |
| b) Installations destinées : | |
| - à la production ou à l'enrichissement de combustibles nucléaires, | |
| - au traitement de combustibles nucléaires irradiés ou de déchets | |
| hautement radioactifs, | |
| - à l'élimination définitive de combustibles nucléaires irradiés, | |
| - exclusivement à élimination définitive de déchets radioactifs, | |
| - exclusivement au stockage (prévu pour plus de dix ans) de | |
| combustibles nucléaires irradiés ou de déchets radioactifs dans un | |
| site différent du site de production. | |
| 4 | a) Usines intégrées de première fusion de la fonte et de l'acier. |
| b) Installations destinées à la production de métaux bruts non ferreux | |
| à partir de minerais, de concentrés de minerai ou de matières | |
| premières secondaires selon des procédés métallurgiques, chimiques ou | |
| électrolytiques. | |
| 5 | Installations destinées à l'extraction de l'amiante ainsi qu'au |
| traitement et à la transformation de l'amiante et de produits | |
| contenant de l'amiante : pour les produits en amiante-ciment, une | |
| production annuelle de plus de 20.000 tonnes de produits finis; pour | |
| les garnitures de friction, une production annuelle de plus de 50 | |
| tonnes de produits finis; pour les autres utilisations de l'amiante, | |
| une utilisation de plus de 200 tonnes par an. | |
| 6 | Installations chimiques intégrées, à savoir les installations prévues |
| pour la fabrication à l'échelle industrielle de substances par | |
| transformation chimique, où plusieurs unités sont juxtaposées et | |
| fonctionnellement liées entre elles, et qui sont destinées à la | |
| fabrication; | |
| - de produits chimiques organiques de base; | |
| - de produits chimiques inorganiques de base; | |
| - d'engrais à base de phosphore, d'azote ou de potassium (engrais | |
| simples ou composés); | |
| - de produits de base phytosanitaires et de biocides; | |
| - de produits pharmaceutiques de base selon un procédé chimique ou | |
| biologique; | |
| - d'explosifs. | |
| 7 | Construction de voies pour le trafic ferroviaire sur une distance de 10 |
| km ou plus. | |
| 8 | Construction d'aéroports2 dont la piste de décollage et d'atterrissage |
| a une longueur d'au moins 2.100 mètres. | |
| 9 | Construction d'autoroutes et de voies rapides3, y compris les voies |
| principales. | |
| 10 | Construction d'une nouvelle route à quatre voies ou plus, ou alignement |
| et/ou élargissement d'une route existante à deux voies ou moins pour | |
| en faire une route à quatre voies ou plus, lorsque la nouvelle route | |
| ou la section de route alignée et/ou élargie doit avoir une longueur | |
| ininterrompue d'au moins 10 kilomètres. | |
| 11 | Construction de voies navigables et ports de navigation intérieure |
| permettant l'accès de bateaux de plus de 1.350 tonnes. | |
| 12 | Ports de commerce, quais de chargement et de déchargement reliés à la |
| terre et avant-ports (à l'exclusion des quais pour transbordeurs) | |
| accessibles aux bateaux de plus de 1.350 tonnes. | |
| 13 | Installations élimination des déchets dangereux par incinération, |
| telle que définie au point D10 de [2 l'article 4.2.1 VLAREMA]2 , | |
| traitement chimique, tel que défini au point D 9 de [2 l'article 4.2.1 VLAREMA]2 , | |
| ou mise en décharge. | |
| 14 | Installations élimination des déchets non dangereux par incinération, |
| telle que définie au point D10 de [2 l'article 4.2.1 VLAREMA]2 , | |
| traitement chimique, tel que défini au point D 9 de [2 l'article 4.2.1 VLAREMA]2 , | |
| ou mise en décharge, d'une capacité de plus de 100 tonnes par | |
| jour. | |
| 15 | Dispositifs de captage ou de recharge artificielle des eaux |
| souterraines lorsque le volume annuel d'eaux à capter ou à recharger | |
| atteint ou dépasse 10 millions de mètres cubes. | |
| 16 | a) Ouvrages servant au transvasement de ressources hydrauliques entre |
| bassins fluviaux lorsque cette opération vise à prévenir | |
| d'éventuelles pénuries d'eau et que le volume annuel des eaux | |
| transvasées dépasse 100 hectomètres cubes par an. | |
| b) Dans tous les autres cas, ouvrages servant au transvasement de | |
| ressources hydrauliques entre bassins fluviaux lorsque le débit | |
| annuel moyen, sur plusieurs années, du bassin de prélèvement dépasse | |
| 2 000 hectomètres cubes et que le volume des eaux transvasées | |
| dépasse 5 % de ce débit | |
| Dans les deux cas, les transvasements d'eau potable amenée par | |
| canalisation sont exclus. | |
| 17 | Installations de traitement des eaux résiduaires d'une capacité |
| supérieure à 150 000 équivalents-habitants, tel que défini a l'article | |
| 2 point 6 de la directive 91/271/CEE4. | |
| 18 | Extraction de pétrole et de gaz naturel à des fins commerciales, |
| lorsque les quantités extraites dépassent quotidiennement 500 tonnes | |
| de pétrole et 500.000 mètres cubes de gaz. | |
| 19 | Barrages et autres installations destinées à retenir les eaux ou à les |
| stocker de façon permanente lorsque le nouveau volume d'eau ou un | |
| volume supplémentaire d'eau à retenir ou à stocker dépasse 10 | |
| hectomètres cubes, et à la construction d'un bassin lorsque la | |
| superficie dépasse 50 ha ou plus. | |
| 20 | [1 Canalisations d'un diamètre supérieur à 800 millimètres et d'une longueur supérieure à 40 kilomètres : |
| a) pour le transport de gaz, de pétrole ou de produits chimiques; | |
| b) pour le transport de flux de dioxydes de carbone en vue de leur stockage géologique, y compris les stations de pompage y afférentes.]1 | |
| 21 | Installations destinées à l'élevage intensif de volailles ou de porcs |
| disposant de plus de: | |
| a) 85 000 emplacements pour poulets, (autres que poules pondeuses); ou | |
| b) 60 000 emplacements pour poules (poules pondeuses); ou c) 3.000 | |
| emplacements pour porcs de production (de plus de 20 kilogrammes); | |
| ou | |
| d) 900 emplacements pour truies. | |
| 22 | Installations industrielles destinées à : |
| a) la fabrication de pâte à papier à partir de bois ou d'autres | |
| matières fibreuses; ou | |
| b) la fabrication de papier et de carton, d'une capacité de production | |
| supérieure à 200 tonnes par jour. | |
| 23 | Carrières et exploitations minières à ciel ouvert, y compris les |
| minerais de surface ou du gravier, lorsque la surface du site dépasse | |
| 10 hectares ou, pour les tourbières, 150 hectares. | |
| 24 | Construction de lignes aériennes de transport d'énergie électrique |
| d'une tension de 150 kV ou plus et d'une longueur de plus de 15 | |
| kilomètres | |
| 25 | Installations de stockage de pétrole, de produits pétrochimiques ou de |
| produits chimiques, d'une capacité de 200 000 tonnes ou plus. | |
| 26 | [1 Sites de stockage conformes au décret du 8 mai 2009 concernant le sous-sol profond.]1 |
| [1 27 | Installations pour le captage de flux de dioxydes de carbone en vue de leur stockage géologique conformes au décret du 8 mai 2009 concernant le sous-sol profond, en provenance d'installations reprises dans la présente annexe, ou lorsque le captage annuel total de dioxydes de carbone s'élève à 1,5 mégatonnes ou plus. |
| 28 | [2 a) Modification ou extension des projets repris dans les annexes Ire, II ou III, lorsque cette modification en soi répond aux valeurs seuils citées dans l'annexe Ire, pour autant que ces dernières existent. b) Modification ou extension des projets repris dans l'annexe Ire, II ou III pour lesquels une autorisation a déjà été délivrée, qui ont été exécutés ou qui sont en cours d'exécution, lorsque cette modification ou extension donne lieu à une transgression des valeurs seuil citées dans l'annexe Ire (modification ou extension pas reprise dans l'annexe Ire ou la rubrique 28.a). Il est question de cette transgression de la valeur seuil, soit si la valeur seuil de l'annexe Ire a été transgressée pour la première fois en joignant les activités déjà autorisées et celles qui sont encore à autoriser (= projet), soit si les différentes extensions sont conjointement supérieures à la valeur seuil de l'annexe Ire depuis la dernière dispense accordée ou depuis la dernière EIE approuvée (pour autant qu'ils existent).]2 |
| (1)<AGF 2011-07-15/41, art. 25, 003; En vigueur : 06-09-2011> | |
| (2)<AGF 2013-03-01/23, art. 17, 004; En vigueur : 29-04-2013> | |
b) Modification ou extension des projets repris dans l'annexe Ire, II ou III pour lesquels une autorisation a déjà été délivrée, qui ont été exécutés ou qui sont en cours d'exécution, lorsque cette modification ou extension donne lieu à une transgression des valeurs seuil citées dans l'annexe Ire (modification ou extension pas reprise dans l'annexe Ire ou la rubrique 28.a). Il est question de cette transgression de la valeur seuil, soit si la valeur seuil de l'annexe Ire a été transgressée pour la première fois en joignant les activités déjà autorisées et celles qui sont encore à autoriser (= projet), soit si les différentes extensions sont conjointement supérieures à la valeur seuil de l'annexe Ire depuis la dernière dispense accordée ou depuis la dernière EIE approuvée (pour autant qu'ils existent).]2(1)
Art. N2. Bijlage II. - [1 De categorieën van projecten waarvoor overeenkomstig artikel 4.3.2, § 2 en § 3, van het decreet een project-MER of een gemotiveerd verzoek tot ontheffing moet worden opgesteld.]1
Art. N2. Annexe II. - [1 Les catégories de projets pour lesquels 4.3.2, § 2 et § 3, du décret une EIE du projet ou demande motivée de dispense doit être être établi.]1
| 1 | landbouw, bosbouw en aquacultuur |
| a) [3 ...]3 | |
| b) Projecten voor het gebruik van niet in cultuur gebrachte gronden of | |
| semi-natuurlijke gebieden voor intensieve landbouw voor zover de | |
| oppervlakte 15 ha of meer bedraagt en gelegen is in een bijzonder | |
| beschermd gebied. | |
| c) | |
| ° Waterbeheersingsprojecten voor landbouwdoeleinden namelijk : | |
| - een irrigatieproject van 100 ha en meer; of - een | |
| droogleggingsproject van 50 ha of meer; of - een droogleggingsproject | |
| van 15 ha of meer, dat een aanzienlijke verlaging van de freatische | |
| grondwatertafel in een bijzonder beschermd gebied tot gevolg kan | |
| hebben. | |
| [3 ...]3 | |
| d) | |
| ° Eerste bebossing voor zover de oppervlakte 10 ha of meer bedraagt. | |
| ° Ontbossing met het oog op de omschakeling naar een ander bodemgebruik | |
| voorzover de oppervlakte 3 ha of meer bedraagt en voorzover artikel | |
| 87 van het Bosdecreet niet van toepassing is. | |
| e) Intensieve veeteeltbedrijven : | |
| ° Stal met 60.000 tot 85.000 plaatsen voor ander gevogelte dan | |
| legkippen of met 40.000 tot 60.000 plaatsen voor legkippen, en geheel | |
| of gedeeltelijk gelegen in een ander gebied dan ''agrarisch gebied in | |
| de ruime zin''. | |
| ° Stal met 2.000 tot 3.000 plaatsen voor varkens andere dan zeugen en | |
| geheel of gedeeltelijk gelegen in een ander gebied dan ''agrarisch | |
| gebied in de ruime zin''. | |
| ° Stal met 2.500 plaatsen of meer voor mestkalveren. | |
| ° Stal met 1.000 tot 2.500 plaatsen voor mestkalveren en geheel of | |
| gedeeltelijk gelegen in een ander gebied dan ''agrarisch gebied in de | |
| ruime zin''. | |
| ° Gemengde inrichting voor gevogelte als de verhouding van het aantal | |
| plaatsen voor legkippen t.o.v. de drempel 60.000 + het aantal | |
| plaatsen voor ander gevogelte dan legkippen, struisvogels of | |
| struisvogelachtigen t.o.v. de drempel /85.000 groter dan 1 is. | |
| ° Gemengde inrichting voor varkens van meer dan 20 kg als de verhouding | |
| van het aantal plaatsen voor zeugen t.o.v. de drempel van 900 + het | |
| aantal plaatsen voor varkens andere dan zeugen t.o.v. de drempel van | |
| 3.000 groter dan 1 is. | |
| ° Stal met 1.000 plaatsen of meer voor struisvogels en | |
| struisvogelachtigen. | |
| f) Intensieve aquacultuur van vis met een productiecapaciteit van 1.000 | |
| ton levend gewicht per jaar of meer. | |
| g) Landwinning uit zee. | |
| 2 | Extractieve bedrijven |
| a) Ontginningen in gebieden die volgens de plannen van aanleg of | |
| ruimtelijke uitvoeringsplannen bestemd zijn om oppervlakte- | |
| delfstoffen of grind te ontginnen en die een ontginbare oppervlakte | |
| hebben van 10 ha of meer. | |
| b) Ondergrondse mijnbouw. | |
| c) Winning van mineralen door afbaggering van de zee- of rivierbodem | |
| met een volume van 100.000 m3 per jaar of meer of die een | |
| aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd | |
| gebied. | |
| d) [2 Diepboringen, met name]2 | |
| - geothermische boringen vanaf een diepte van 500 m, | |
| - boringen in verband met de opslag van kernafval vanaf een diepte van | |
| 100 m, - boringen voor watervoorziening vanaf een diepte van 500m, | |
| met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit | |
| van de grond. | |
| e) [1 Oppervlakte-installaties van bedrijven voor de winning van ertsen, van bitumineuze schisten en van koolwaterstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond.]1 | |
| 3 | Energiebedrijven |
| a) Industriele installaties voor de productie van elektriciteit, stoom | |
| of warm water met uitzondering van kernenergiecentrales, met een | |
| warmtevermogen van 100 tot 300 megawatt. | |
| b) | |
| [2 ...]2 | |
| ° Industriele installaties voor het transport van elektrische energie | |
| via bovengrondse leidingen van 150 kV of meer over een lengte van | |
| 5 km tot 15 km, of die over een ononderbroken lengte van 1 km of meer | |
| in een bijzonder beschermd gebied zijn gelegen. | |
| ° Aanleg van ondergrondse hoogspanningsleidingen van 150 kV of meer | |
| die : | |
| - over een ononderbroken lengte van 1 km of meer in een bijzonder | |
| beschermd gebied zijn gelegen, of | |
| - over een lengte van 10 km of meer en voor zover ze niet gelegen zijn | |
| binnen de rooilijnen van een openbare weg of binnen een leidingstraat | |
| aangeduid op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan. | |
| c) Bovengrondse opslag van aardgas met een opslagcapaciteit van | |
| 100.000 m3 of meer. | |
| d) Ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen met een | |
| opslagcapaciteit van 500.000 m3 of meer. | |
| e) Bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen met een oppervlakte | |
| van 25 ha of meer. | |
| f) Inrichtingen voor het industrieel briketteren van steenkool en | |
| bruinkool met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of | |
| meer. | |
| g) Installaties voor de behandeling en de opslag van radioactief afval | |
| voor langer dan drie jaar (niet onder bijlage I vallende projecten). | |
| h) Installaties voor de productie van hydro-elektrische energie met een | |
| (elektrisch) vermogen van 5 megawatt of meer. | |
| i) Installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van | |
| windenergie voorzover de activiteit betrekking heeft : | |
| - op 20 windturbines of meer, of | |
| - op 4 windturbines of meer, die een aanzienlijke invloed hebben of | |
| kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied. | |
| [1 j) Installaties voor het afvangen van koolstofdioxidestromen met het oog op geologische opslag overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, afkomstig van installaties die niet onder bijlage I vallen.]1 | |
| 4 | Productie en verwerking van metalen |
| a) Installaties voor de productie van ruwijzer of staal (primaire of | |
| secundaire smelting), met inbegrip van continugieten, met een | |
| productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer. | |
| b) Installaties voor verwerking van ferrometalen door : | |
| - warmwalsen, | |
| - koudwalsen van vlakke platen, - smeden met hamers, | |
| - het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal, | |
| als de productiecapaciteit 100.000 ton per jaar of meer bedraagt. | |
| c) Smelterijen van ferrometalen met een productiecapaciteit van 20 ton | |
| per dag of meer. | |
| d) Installaties voor het smelten (met inbegrip van het legeren), het | |
| (vorm)gieten, walsen (koud- en warmwalsen), het trekken van non- | |
| ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, - inclusief | |
| terugwinningsproducten (affineren, vormgieten enz.) -met een | |
| productiecapaciteit van 50.000 ton per jaar of meer. | |
| e) Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen, plastic | |
| materiaal en kunststoffen met een elektrolytisch of chemisch | |
| procede, met gebruik van procesbaden met een individuele inhoud van | |
| 100 m3 of meer of een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar | |
| of meer. | |
| f) Automobielfabrieken en -assemblagebedrijven en fabrieken van | |
| automobielmotoren met een productiecapaciteit van 100.000 stuks per | |
| jaar of meer. | |
| g) Scheepswerven met een oppervlakte van 5 ha of meer. | |
| h) Installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen, als er | |
| motoren met een stuwkracht van 500 kN of meer of met een vermogen | |
| van 10 MW of meer getest worden, of als de oppervlakte 5 ha of meer | |
| bedraagt. | |
| i) Inrichtingen voor het vervaardigen van spoorwegmaterieel met een | |
| oppervlakte van 1 ha of meer, of voor het herstellen ervan met een | |
| oppervlakte van 5 ha of meer. | |
| j) Inrichtingen voor het vervormen van metalen (uitstampen) door middel | |
| van springstoffen. | |
| k) Installaties voor het roosten en sinteren van ertsen. | |
| 5 | minerale industrie |
| a) Cokesovenbedrijven (droge distillatie van steenkool). | |
| b) Installaties voor de vervaardiging van cement als de | |
| productiecapaciteit 150.000 ton per jaar of meer bedraagt. | |
| c) Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van | |
| asbestproducten : | |
| - producten van asbestcement, met een productie van 10.000 tot 20.000 | |
| ton eindproducten per jaar, | |
| - remvoeringen, met een productie van 25 tot 50 ton eindproducten per | |
| jaar, - andere toepassingsmogelijkheden van asbest met een gebruik | |
| van 100 tot 200 ton per jaar. | |
| d) Installaties voor het vervaardigen en behandelen van glas (met | |
| inbegrip van glasvezels en de productie van glaswol) of voor het | |
| smelten van minerale stoffen (met inbegrip van mineraalvezels) met | |
| een productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer. | |
| e) Fabricage van keramische producten door middel van bakken, namelijk | |
| dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of | |
| porselein met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of | |
| meer. | |
| 6 | Chemische industrie |
| a) Chemische industrie voor de behandeling van tussenproducten en | |
| vervaardiging van chemicalien : | |
| ° Chemische installaties, voor de productie van organische chemicalien | |
| met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer. | |
| ° Chemische installaties voor de productie van kunstmeststoffen met een | |
| productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer. | |
| ° Chemische installaties, voor de productie van anorganische | |
| chemicalien met een productiecapaciteit van 250.000 ton per jaar of | |
| meer. | |
| b) Chemische industrie voor de productie van bestrijdingsmiddelen en | |
| farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en | |
| ° Inrichtingen voor de productie van bestrijdingsmiddelen met een | |
| productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar. | |
| ° Inrichtingen voor de productie van farmaceutische stoffen met een | |
| productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer. | |
| ° Inrichtingen voor de productie van elastomeren, verven,vernissen of | |
| peroxiden met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of | |
| meer. | |
| c) Opslagruimten voor aardolie, petrochemische en chemische producten : | |
| ° Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische | |
| producten met een opslagcapaciteit van 100.000 ton tot 200.000 ton. | |
| d) Petrochemische installaties of vervolgfabrieken voor het kraken of | |
| vergassen van nafta, gasolie, LPG of andere aardoliefracties met een | |
| verwerkingscapaciteit van 500.000 ton per jaar of meer. | |
| 7 | Voedings - en genotmiddelenindustrie |
| a) Inrichtingen voor het vervaardigen van plantaardige of dierlijke | |
| olien en vetten met een productiecapaciteit van 60.000 ton per jaar | |
| of meer. | |
| b) Inrichtingen voor het conserveren van dierlijke en/of plantaardige | |
| producten met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of | |
| meer. | |
| c) Zuivelfabrieken met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar | |
| of meer. | |
| d) | |
| ° Bierbrouwerijen met een productiecapaciteit van 75 miljoen liter | |
| per jaar of meer. | |
| ° Mouterijen met een productiecapaciteit van 60.000 ton per jaar of | |
| meer. | |
| e) | |
| ° Suikerwarenfabrieken met een productiecapaciteit van 90.000 ton per | |
| jaar of meer. | |
| ° Siroop- of frisdrankenfabrieken met een productiecapaciteit van 75 | |
| miljoen liter per jaar of meer. | |
| f) Installaties voor het slachten van dieren met een | |
| verwerkingscapaciteit van 30.000 ton levend gewicht per jaar of meer. | |
| g) Zetmeelfabrieken met een productiecapaciteit van 100.000 ton per | |
| jaar of meer. | |
| h) Vismeel- en visoliefabrieken met een productiecapaciteit van 10.000 | |
| ton per jaar of meer. | |
| i) Suikerfabrieken met een productiecapaciteit van 500 ton per dag of | |
| meer. | |
| 8 | Textiel- Leder- Hout en Papierindustrie |
| a) Industriele installaties voor de fabricage van papier en karton met | |
| een productiecapaciteit van 100 tot 200 ton per dag. | |
| b) Installaties voor de voorbehandeling (zoals wassen, bleken, | |
| merceriseren) of het verven van vezels of textiel met een | |
| productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer. | |
| c) Installaties voor het looien van huiden met een productiecapaciteit | |
| van 1.000 ton per jaar of meer. | |
| d) Installaties voor het produceren en bewerken van celstof met een | |
| productiecapaciteit van 100 ton per dag en meer. | |
| e) Houtvezelplaat -, spaanderplaat -, duplex-, triplex- en | |
| multiplexfabrieken met een productiecapaciteit van 200 ton per dag | |
| en meer. | |
| 9 | Rubberverwerkende industrie |
| Inrichtingen voor het vervaardigen en behandelen van producten op basis | |
| van elastomeren met een verwerkingscapaciteit van 100.000 ton per jaar | |
| of meer | |
| 10 | Infrastructuurprojecten |
| a) Industrieterreinontwikkeling met een oppervlakte van 50 ha of meer. | |
| b) Stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van | |
| winkelcentra en parkeerterreinen, - met betrekking tot de bouw van | |
| 1000 of meer woongelegenheden, of | |
| - met een brutovloeroppervlakte van 5.000 m2 handelsruimte of meer, of | |
| - met een verkeersgenererende werking van pieken van 1000 of meer | |
| personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur. | |
| c) | |
| ° Aanleg van spoorwegen met een lengte van 1 tot 10 km, of een | |
| ononderbroken lengte van 1 km of meer gelegen in een bijzonder | |
| beschermd gebied. | |
| ° Aanleg van faciliteiten voor de overlading tussen [2 vervoerswijzen]2 | |
| en van [2 overladingsstations]2 met een oppervlakte van 5 ha of meer. | |
| d) Aanleg van vliegvelden, met een start- en landingsbaan van 800 tot | |
| 2.100 meter | |
| e) | |
| ° Aanleg van wegen met 4 of meer rijstroken over een lengte van 1 km | |
| tot 10 km. | |
| ° Aanleg van wegen met 2 of meer rijstroken over een lengte van 10 km | |
| of meer. | |
| ° Aanleg van verharde wegen die over een ononderbroken lengte van 1 km | |
| of meer in een bijzonder beschermd gebied zijn gelegen. | |
| f) Aanleg van havens en haveninstallaties, met inbegrip van | |
| visserijhavens, waaronder de aanleg van dokken en sluizen. | |
| g) Aanleg van waterwegen. | |
| h) [3 ° Werken op of langs niet-kunstmatige bevaarbare waterlopen, namelijk : | |
| 1) verbreden of verdiepen van de vaargeul; | |
| 2) aanleg van stuwen. | |
| ° Werken ter beperking van overstromingen, namelijk : | |
| 1) aanleg van overstromingsgebieden met een volumecapaciteit van 250.000 m3 of meer; | |
| 2) aanleg van dijken met een lengte van 500 m of meer.]3 | |
| i) Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of voor de lange | |
| termijn opslaan van water met een oppervlakte van 15 ha of meer of | |
| met een nuttige inhoud van 1 miljoen m3 of meer. | |
| j) Aanleg van infrastructuur voor trams, boven- en ondergrondse | |
| spoorwegen, zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies, welke | |
| uitsluitend of overwegend voor personenvervoer zijn bestemd met een | |
| lengte van 1 km of meer. | |
| k) [2 k) Aanleg in open sleuf van buisleidingen en aanleg van randvoorzieningen behorend bij die buisleidingen die niet gelegen zijn binnen de rooilijnen van een openbare weg, en waarbij een van de volgende voorwaarden vervuld is : 1) ten minste 2000 m2 van de randvoorziening ligt in een bijzonder beschermd gebied; 2) de buisleiding heeft een ononderbroken lengte van 1 km of meer in een bijzonder beschermd gebied; 3) de buisleiding heeft een lengte van 10 km of meer.]2 | |
| l) Aanleg van aquaducten over een lengte van 10 km, of meer of die over | |
| een ononderbroken lengte van 1km of meer gelegen zijn in een | |
| bijzonder beschermd gebied. | |
| m) [2 ...]2 | |
| n) Kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust | |
| kunnen wijzigen door de aanleg van onder meer dijken, pieren, | |
| havenhoofden, havendammen, en andere kustverdedigingswerken, met | |
| uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken. | |
| o) Werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater : | |
| [5 Onttrekken van grondwater, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontrinigd grondwater in dezelfe watervoerende laag, als het netton onttrokken débiet 2500 m3 par dag of meer bedraagt. | |
| Kunstmatige aanvullingen van grondwater als het debiet 2500 m3 per dag of meer bedraagt.]5 | |
| Onttrekken van grondwater als de capaciteit 1.000 m3 per dag of meer | |
| bedraagt en de activiteit gelegen is in of een aanzienlijke invloed | |
| kan hebben op een gebied zoals aangeduid in uitvoering van het decreet | |
| houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen van 14 juli | |
| 1993 of als de activiteit een betekenisvolle aantasting van de | |
| natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan | |
| veroorzaken. | |
| p) Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden als | |
| deze overbrenging tot doel heeft eventuele waterschaarste te | |
| voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water 75 miljoen m3 of meer | |
| per jaar bedraagt en het project niet de overbrenging van drinkwater | |
| via leidingen betreft. | |
| 11 | [1...]1 |
| ° Verwerking van niet-gevaarlijke afvalstoffen in een | |
| verbrandingsinstallatie, met uitzondering van biomassa-afval, met een | |
| capaciteit van 50 ton per dag tot en met 100 ton per dag. | |
| ° Stortplaatsen van categorie 1 en 2 voor niet-gevaarlijke afval- | |
| stoffen. | |
| ° Inrichtingen voor de opslag en fysisch-chemische behandeling van | |
| gevaarlijke afvalstoffen voorzover de ermee samenhangende opslag | |
| volgens de criteria van [4 rubriek 17.3 van de indelingslijst zoals vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid ]4 | |
| is ingedeeld in klasse 1. | |
| c) | |
| ° Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van 50.000 tot | |
| 150.000 inwonersequivalenten. | |
| ° Rioolwaterzuiveringsinstallaties en kleinschalige | |
| waterzuiveringsinstallaties (KWZI) met een capaciteit van 500 | |
| inwonersequivalenten of meer, gelegen in een bijzonder beschermd | |
| gebied. | |
| d) Slibstortplaatsen met een stortcapaciteit van 250.000 m3 of meer. | |
| e) Monostortplaatsen voor baggerspecie of ruimingsspecie, afkomstig van | |
| de oppervlaktewateren van het openbaar hydrografisch net met een | |
| stortcapaciteit van 250.000 m3 of meer. | |
| f) Opslag van schroot met inbegrip van autowrakken als de | |
| opslagcapaciteit 10.000 ton of meer of 10.000 voertuigwrakken of | |
| meer bedraagt. | |
| g) Testbanken voor motoren, turbines of reactoren als motoren met een | |
| stuwkracht van 500 kN of meer of met een vermogen van 10 MW of meer | |
| getest worden. | |
| h) Installaties voor de vervaardiging van kunstmatige minerale vezels | |
| met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer. | |
| i) Installaties voor de terugwinning of vernietiging van explosieve | |
| stoffen. | |
| j) Vilderijen met een capaciteit van 30.000 ton verwerkt gewicht per | |
| jaar of meer. | |
| k) Inrichtingen bestemd voor de destructie van kadavers [3 met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag]3. | |
| l) Installaties voor mestbewerking of -verwerking met een | |
| verwerkingscapaciteit van 100.000 ton of meer dierlijke mest per | |
| jaar. | |
| 12 | Toerisme en recreatie |
| a) Vakantiedorpen, hotelcomplexen buiten stedelijke zones, permanente | |
| kampeer- en caravanterreinen, themaparken, skihellingen, skiliften | |
| en kabelspoorwegen, met bijhorende voorzieningen, - met een | |
| terreinoppervlakte van 5 ha of meer, of | |
| - met een verkeersgenererende werking van pieken van 1000 of meer | |
| personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur. | |
| b) Jachthavens : | |
| ° Aanleg met 250 of meer vaste ligplaatsen. ° Aanleg met 100 of meer | |
| vaste ligplaatsen in of met een betekenisvolle invloed op een | |
| bijzonder beschermd gebied. | |
| c) Aanleg van golfterreinen van 9 holes of meer. | |
| 13 | [2 WIJZIGINGEN EN UITBREIDINGEN VAN PROJECTEN a) Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de in bijlage II genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan (niet in bijlage I opgenomen wijziging of uitbreiding). b) Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot een overschrijding van de in bijlage II genoemde drempelwaarden (niet in bijlage I of in rubriek 13. a) van bijlage II opgenomen wijziging of uitbreiding). Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage II voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de reeds vergunde en de nog te vergunnen activiteiten (= project) ofwel als de verschillende uitbreidingen samen, sinds de laatst verleende ontheffing of goedgekeurd MER (voor zover deze bestaan), groter zijn dan de drempelwaarde van bijlage II.]2 |
| 14 | Proefprojecten |
| Projecten van bijlage I die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor | |
| het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die | |
| niet langer dan twee jaar worden gebruikt. | |
| (1)<BVR 2011-07-15/41, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 06-09-2011> | |
| (2)<BVR 2013-03-01/23, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 29-04-2013> | |
| (3)<BVR 2016-03-18/19, art. 190, 006; Inwerkingtreding : 05-09-2016> | |
| (4)<BVR 2015-11-27/29, art. 599, 007; Inwerkingtreding : 23-02-2017> | |
| (5)<BVR 2014-05-16/35, art. 572, 008; Inwerkingtreding : 04-10-2014> | |
1) ten minste 2000 m2 van de randvoorziening ligt in een bijzonder beschermd gebied;
2) de buisleiding heeft een ononderbroken lengte van 1 km of meer in een bijzonder beschermd gebied;
3) de buisleiding heeft een lengte van 10 km of meer.]2l) Aanleg van aquaducten over een lengte van 10 km, of meer of die overeen ononderbroken lengte van 1km of meer gelegen zijn in eenbijzonder beschermd gebied.m) [2 ...]2n) Kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kustkunnen wijzigen door de aanleg van onder meer dijken, pieren,havenhoofden, havendammen, en andere kustverdedigingswerken, metuitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken.o) Werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater :[5 Onttrekken van grondwater, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontrinigd grondwater in dezelfe watervoerende laag, als het netton onttrokken débiet 2500 m3 par dag of meer bedraagt.Kunstmatige aanvullingen van grondwater als het debiet 2500 m3 per dag of meer bedraagt.]5Onttrekken van grondwater als de capaciteit 1.000 m3 per dag of meerbedraagt en de activiteit gelegen is in of een aanzienlijke invloedkan hebben op een gebied zoals aangeduid in uitvoering van het decreethoudende maatregelen ter bescherming van de kustduinen van 14 juli1993 of als de activiteit een betekenisvolle aantasting van denatuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kanveroorzaken.p) Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden alsdeze overbrenging tot doel heeft eventuele waterschaarste tevoorkomen en de hoeveelheid overgebracht water 75 miljoen m3 of meerper jaar bedraagt en het project niet de overbrenging van drinkwatervia leidingen betreft.11[1 ...]1° Verwerking van niet-gevaarlijke afvalstoffen in eenverbrandingsinstallatie, met uitzondering van biomassa-afval, met eencapaciteit van 50 ton per dag tot en met 100 ton per dag.° Stortplaatsen van categorie 1 en 2 voor niet-gevaarlijke afval-stoffen.° Inrichtingen voor de opslag en fysisch-chemische behandeling vangevaarlijke afvalstoffen voorzover de ermee samenhangende opslagvolgens de criteria van [4 rubriek 17.3 van de indelingslijst zoals vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid ]4is ingedeeld in klasse 1.c)° Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van 50.000 tot150.000 inwonersequivalenten.° Rioolwaterzuiveringsinstallaties en kleinschaligewaterzuiveringsinstallaties (KWZI) met een capaciteit van 500inwonersequivalenten of meer, gelegen in een bijzonder beschermdgebied.d) Slibstortplaatsen met een stortcapaciteit van 250.000 m3 of meer.e) Monostortplaatsen voor baggerspecie of ruimingsspecie, afkomstig vande oppervlaktewateren van het openbaar hydrografisch net met eenstortcapaciteit van 250.000 m3 of meer.f) Opslag van schroot met inbegrip van autowrakken als deopslagcapaciteit 10.000 ton of meer of 10.000 voertuigwrakken ofmeer bedraagt.g) Testbanken voor motoren, turbines of reactoren als motoren met eenstuwkracht van 500 kN of meer of met een vermogen van 10 MW of meergetest worden.h) Installaties voor de vervaardiging van kunstmatige minerale vezelsmet een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.i) Installaties voor de terugwinning of vernietiging van explosievestoffen.j) Vilderijen met een capaciteit van 30.000 ton verwerkt gewicht perjaar of meer.k) Inrichtingen bestemd voor de destructie van kadavers [3 met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag]3.l) Installaties voor mestbewerking of -verwerking met eenverwerkingscapaciteit van 100.000 ton of meer dierlijke mest perjaar.12Toerisme en recreatiea) Vakantiedorpen, hotelcomplexen buiten stedelijke zones, permanentekampeer- en caravanterreinen, themaparken, skihellingen, skiliftenen kabelspoorwegen, met bijhorende voorzieningen, - met eenterreinoppervlakte van 5 ha of meer, of- met een verkeersgenererende werking van pieken van 1000 of meerpersonenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur.b) Jachthavens :° Aanleg met 250 of meer vaste ligplaatsen. ° Aanleg met 100 of meervaste ligplaatsen in of met een betekenisvolle invloed op eenbijzonder beschermd gebied.c) Aanleg van golfterreinen van 9 holes of meer.13[2 WIJZIGINGEN EN UITBREIDINGEN VAN PROJECTEN
a) Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de in bijlage II genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan (niet in bijlage I opgenomen wijziging of uitbreiding).
b) Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot een overschrijding van de in bijlage II genoemde drempelwaarden (niet in bijlage I of in rubriek 13. a) van bijlage II opgenomen wijziging of uitbreiding). Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage II voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de reeds vergunde en de nog te vergunnen activiteiten (= project) ofwel als de verschillende uitbreidingen samen, sinds de laatst verleende ontheffing of goedgekeurd MER (voor zover deze bestaan), groter zijn dan de drempelwaarde van bijlage II.]214ProefprojectenProjecten van bijlage I die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voorhet ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en dieniet langer dan twee jaar worden gebruikt.(1)
| 1 | AGRICULTURE, SYLVICULTURE ET AQUACULTURE |
| a) [3 ...]3 | |
| b) Projets d'affectation de terres incultes ou d'étendues | |
| semi-naturelles à l'exploitation agricole intensive, dans la mesure | |
| où la superficie est de 15 ha ou plus et est située dans une zone | |
| spécialement protégée. | |
| c) | |
| ° Projets d'hydraulique agricole, a savoir : | |
| - un projet d'irrigation de 100 ha et plus; ou | |
| - un projet de drainage de 50 ha ou plus; ou | |
| - un projet de drainage de 15 ha ou plus qui peut donner lieu à un | |
| abaissement notable de la nappe phréatique dans une zone spécialement | |
| protégée | |
| [3 ...]3 | |
| d) | |
| ° Premier boisement dans la mesure où la superficie est supérieure à | |
| 100 ha ou plus; | |
| ° Déboisement en vue de la reconversion des sols, dans la mesure où la | |
| superficie est de 3 ha ou plus et pour autant que l'article 87 du | |
| Décret forestier n'est pas applicable. | |
| e) Installations d'élevage intensif : | |
| ° Etable comptant 60.000 à 85.000 emplacements pour volailles autres | |
| que des poules pondeuses ou comptant 40.000 a 60.000 emplacements | |
| pour poules pondeuses, située en tout ou en partie dans une zone | |
| autre qu'une ''zone agricole au sens large''. | |
| ° Etable comptant 2.000 à 3.000 emplacements pour porcs autres que des | |
| truies et située en tout ou en partie dans une zone autre qu'une | |
| ''zone agricole au sens large''. | |
| ° Etable comptant 2.500 emplacements ou plus pour veaux à l'engrais. | |
| ° Etable comptant 1.000 à 2.500 emplacements pour veaux à l'engrais et | |
| située en tout ou en partie dans une zone autre qu'une ''zone agricole | |
| au sens large''. | |
| ° Installation mixte pour volaille si la proportion du nombre | |
| d'emplacements pour poules pondeuses par rapport au seuil 60.000 + le | |
| nombre d'emplacements pour volailles autres que des poules pondeuses, | |
| autruches ou struthioniformes par rapport au seuil /85.000, est | |
| supérieure à 1. ° Installation mixte pour porcs de plus de 20 kg si | |
| la proportion du nombre d'emplacements pour truies par rapport au | |
| seuil de 900 + le nombre d'emplacements pour porcs autres que truies | |
| par rapport au seuil de 3.000, est supérieure à 1. | |
| ° Etable comptant 1 000 emplacements ou plus pour autruches et | |
| struthioniformes. | |
| f) Pisciculture intensive avec une capacité de production de 1.000 | |
| tonnes poids vif par an ou plus. | |
| g) Récupération de territoires sur la mer. | |
| 2 | INDUSTRIE EXTRACTIVE |
| a) Exploitations dans des zones destinées à l'extraction de minerais de | |
| surface ou de gravier, suivant les plans aménagement ou les plans | |
| exécution spatiaux, et dont la superficie exploitable est de 10 ha | |
| ou plus. | |
| b) Exploitation minière souterraine. | |
| c) Extraction de minéraux par dragage marin ou fluvial avec un volume | |
| annuel de 100.000 m3 ou plus ou qui peut avoir des effets notables | |
| sur une zone spécialement protégée | |
| d) [2 Forages profonds, à savoir]2 : | |
| - les forages géothermiques à partir d'une profondeur de 500 m, | |
| - les forages pour le stockage des déchets nucléaires à partir d'une | |
| profondeur de 100 m, | |
| - les forages pour l'approvisionnement en eau à partir d'une profondeur | |
| de 500m, | |
| à l'exception des forages pour étudier la stabilité des sols. | |
| e) [1 Installations industrielles de surface pour l'exploitation de minérais, schistes bitumineux et hydrocarbures tels que définis à l'article 2, 2° du décret du 8 mai 2009 concernant le sous-sol profond.]1 | |
| 3 | INDUSTRIE DE L'ENERGIE |
| a) Installations industrielles destinées à la production énergie | |
| électrique, de vapeur et d'eau chaude, à l'exception des centrales | |
| énergie nucléaire, d'un puissance calorifique de 100 à 300 MW. | |
| b) | |
| [2 ...]2 | |
| ° Installations industrielles | |
| destinées au transport énergie électrique par lignes aériennes de | |
| 150 kV ou plus ou sur une longueur de 5 à 15 km, ou qui sont situées | |
| dans une zone spécialement protégée sur une longueur ininterrompue de | |
| 1 km ou plus. | |
| ° Construction de lignes à haute tension de 150 kV ou plus qui : | |
| - sont situées dans une zone spécialement protégée sur une longueur | |
| ininterrompue de 1 km ou plus, ou - sur une longueur de 10 km ou plus | |
| et dans la mesure où elles sont alignées dans une voie publique ou | |
| une allée de canalisations figurant sur un plan aménagement ou un | |
| plan exécution spatial. | |
| c) Stockage aérien de gaz naturel d'une capacité de stockage de | |
| 100.000 m3 ou plus. | |
| d) Stockage souterrain de gaz combustibles d'une capacité de stockage | |
| de 500.000 m3 ou plus. | |
| e) Stockage aérien de combustibles fossiles d'une capacité de stockage | |
| de 25 ha ou plus. | |
| f) Installations pour l'agglomération industrielle de houille et de | |
| lignite d'une capacité de production de 100.000 tonnes par an ou | |
| plus. | |
| g) Installations pour le traitement et le stockage de déchets | |
| radioactifs durant plus de trois ans (autres que celles visées à | |
| l'annexe Ire) | |
| h) Installations destinées à la production énergie hydroélectrique | |
| d'une puissance (électrique) de 5 MW ou plus. | |
| i) Installations destinées à l'exploitation de énergie éolienne pour | |
| la production énergie, dans la mesure où cette activité concerne : | |
| - 20 turbines éoliennes ou plus; ou | |
| - 4 turbines éoliennes qui ont ou peuvent avoir des effets notables sur | |
| une zone spécialement protégée | |
| [1 j) installations pour le captage de flux de dioxydes de carbone en vue de leur stockage géologique conforme au décret du 8 mai 2009 concernant le sous-sol profond, en provenance d'installations qui ne sont pas reprises dans l'annexe Ire.]1 | |
| 4 | PRODUCTION ET TRAVAIL DES METAUX |
| a) Installations destinées à la production de fonte ou d'acier (fusion | |
| primaire ou secondaire), y compris les équipements pour coulée | |
| continue, d'une capacité de production de 100.000 tonnes par an ou | |
| plus. | |
| b) Installations destinées à la transformation des métaux ferreux : | |
| - laminage à chaud, | |
| - laminage à froid de tôles, | |
| - forgeage à l'aide de marteaux; - application de couches de protection | |
| de métal en fusion si la capacité de production est de 100.000 tonnes | |
| par an ou plus. | |
| c) Fonderies de métaux ferreux d'une capacité de production de 20 | |
| tonnes par jour ou plus. | |
| d) Installations de fusion (y compris l'alliage), de fonte (par | |
| moulage), de laminage (à chaud et à froid), et d'étirage de métaux | |
| non ferreux, à l'exclusion des métaux précieux, y compris les | |
| produits de Récupération (affinage, moulage en fonderie, etc.) d'une | |
| capacité de production de 50.000 tonnes par an ou plus. | |
| e) Installations de traitement de surface de métaux et matières | |
| plastiques utilisant un procédé électrolytiques ou chimique | |
| impliquant l'utilisation de bains d'un contenu individuel de 100 m3 | |
| ou plus ou une capacité de production de 100.000 tonnes par an ou | |
| plus. | |
| f) Construction et assemblage de véhicules automobiles et construction | |
| de moteurs pour ceux-ci, d'une capacité de production de 100.000 | |
| tonnes par an ou plus. | |
| g) Chantiers navals d'une superficie de 5 ha ou plus. | |
| h) Installations pour la construction et la réparation d'aéronefs, si | |
| des moteurs d'une force de propulsion de 500 kN ou plus ou d'une | |
| puissance de 10 MW ou plus sont testés, ou si la superficie est de | |
| 5 ha ou plus. | |
| i) Installations pour la fabrication de matériel ferroviaire d'une | |
| superficie de 1 ha ou plus ou pour sa réparation d'une superficie de | |
| 5 ha ou plus. | |
| j) Installations pour la déformation de métaux (emboutissage) par | |
| explosifs. | |
| k) Installations de calcination et de frittage de minerais métalliques. | |
| 5 | INDUSTRIE MINERALE |
| a) Cokeries (distillation sèche du charbon). | |
| b) Installations destinées à la production de ciment si la capacité de | |
| production est de 150.000 tonnes par an ou plus. | |
| c) Installations destinées à la production d'amiante et à la | |
| fabrication de produits à base d'amiante : | |
| - produits à base de ciment d'amiante d'une production de 10.000 à | |
| 20.000 tonnes de produits finaux par an, | |
| - garnitures de frein d'une production de 25 à 50 tonnes de produits | |
| finaux par an, | |
| - autres valorisations d'amiante d'une production de 100 à 200 tonnes | |
| par an. | |
| d) Installations destinées à la fabrication du verre ( y compris de | |
| fibres de verre et de laine de verre) ou à la fusion de matières | |
| minérales (y compris celles destinées à la production de fibres | |
| minérales), d'une capacité de production de 30.000 tonnes par an ou | |
| plus. | |
| e) Fabrication de produits céramiques par cuisson, notamment de tuiles, | |
| de briques, de briques réfractaires, de carrelages, de grès ou de | |
| porcelaines, d'une capacité de production de 100.000 tonnes par an | |
| ou plus. | |
| 6 | INDUSTRIE CHIMIQUE |
| a) Traitement de produits intermédiaires et fabrication de produits | |
| chimiques. | |
| ° Installations chimiques pour la production de produits chimiques | |
| organiques d'une capacité de production de 100.000 tonnes par an ou | |
| plus. | |
| ° Installations chimiques pour la production d'engrais chimiques | |
| d'une capacité de production de 100.000 tonnes par an ou plus. | |
| ° Installations chimiques pour la production de produits chimiques | |
| inorganiques d'une capacité de production de 250.000 tonnes par an | |
| ou plus. | |
| b) Fabrication de pesticides et de produits pharmaceutiques, de | |
| peintures et de vernis, d'élastomères et de peroxydes. | |
| ° Installations pour la production de pesticides d'une capacité de | |
| production de 30.000 tonnes par ou plus. | |
| ° Installations pour la production de matières pharmaceutiques d'une | |
| capacité de production de 30.000 tonnes par ou plus. | |
| ° Installations pour la production élastomères, de peintures, de | |
| vernis ou de peroxydes d'une capacité de production de 100.000 tonnes | |
| par ou plus. | |
| c) Installations de stockage de pétrole, de produits pétrochimiques et | |
| chimiques : | |
| ° Installations de stockage de pétrole, de produits pétrochimiques ou | |
| de produits chimiques, d'une capacité de stockage de 100.000 à | |
| 200 000 tonnes. | |
| d) Installations pétrochimiques ou complémentaires pour le craquage ou | |
| la gazéification de naphte, gasoil, LPG ou autres fractions | |
| pétrolières d'une capacité de transformation de 500.000 tonnes par | |
| ou plus. | |
| 7 | industrie alimentaire |
| a) Installations pour la fabrication de corps gras végétaux et animaux | |
| d'une capacité de production de 60.000 tonnes par an ou plus. | |
| b) Installations pour la conservation de produits animaux et végétaux | |
| d'une capacité de production de 100.000 tonnes par an ou plus. | |
| c) Laiteries d'une capacité de production de 100.000 tonnes par an ou | |
| plus. | |
| d) | |
| ° Brasseries d'une capacité de production de 75 millions de litres par | |
| an ou plus. | |
| ° Malteries d'une capacité de production de 60.000 tonnes par an ou | |
| plus. | |
| e) | |
| ° Confiseries d'une capacité de production de 90.000 tonnes par an ou | |
| plus. | |
| ° Siroperies ou usines de boissons rafraîchissantes d'une capacité de | |
| production de 75 millions de litres par an ou plus. | |
| f) Installations destinées à l'abattage d'animaux d'une capacité de | |
| transformation de 30.000 tonnes de poids vif par an ou plus. | |
| g) Féculeries d'une capacité de production de 100. 000 tonnes par an ou | |
| plus. | |
| h) Usines de farine de poisson et d'huile de poisson d'une capacité de | |
| production de 100.000 tonnes par an ou plus. | |
| i) Sucreries d'une capacité de production de 500 tonnes par an ou plus. | |
| 8 | industrie textile, du cuir, du bois et du papier |
| a) Installations industrielles destinées à la fabrication de papier et | |
| de carton d'une capacité de production de 100 à 200 tonnes par jour. | |
| b) Usines destinées au prétraitement (opérations de lavage, de | |
| blanchiment, de mercerisation) ou à la teinture de fibres ou de | |
| textiles d'une capacité de production de 30.000 tonnes par an ou | |
| plus. | |
| c) Usines destinées au tannage des peaux d'une capacité de production | |
| de 1.000 tonnes par an ou plus. | |
| d) Installations de production et de traitement de la cellulose d'une | |
| capacité de production de 100 tonnes par jour et plus. | |
| e) Usines de panneaux de fibres de bois, d'aggloméré, de duplex, de | |
| triplex et de multiplex d'une capacité de production de 200 tonnes | |
| par jour et plus. | |
| 9 | INDUSTRIE DU CAOUTCHOUC |
| Installations pour la fabrication et le traitement de produits à base | |
| élastomères d'une capacité de production de 100.000 tonnes par an ou | |
| plus. | |
| 10 | PROJETS D'INFRASTRUCTURE |
| a) Travaux aménagement de zones industrielles d'une superficie de | |
| 50 ha ou plus. | |
| b) Travaux aménagement urbain, y compris la construction de centres | |
| commerciaux et de parkings, | |
| - relatifs à la construction de 1.000 unités de logement ou plus, ou | |
| - ayant une superficie brute du sol de 5.000 m2 d'espace commercial ou | |
| plus, ou | |
| - occasionnant un trafic avec des pointes de 1.000 équivalents-voitures | |
| ou plus par tranche horaire de 2 heures. | |
| c) | |
| ° Construction de voies ferrées d'une longueur de 1 à 10 km ou d'une | |
| longueur ininterrompue de 1 km ou plus dans une zone spécialement | |
| protégée | |
| ° Construction de [2 modes de transport]2 et de | |
| [2 plate-formes intermodales]2 d'une superficie de 5 ha ou plus. | |
| d) Construction d'aérodromes dont la piste de décollage et | |
| d'atterrissage a une longueur de 800 à 2 100 mètres | |
| e) | |
| ° Construction de routes à 4 bandes ou plus d'une longueur de 1 à | |
| 10 km. | |
| ° Construction de routes à 2 bandes ou plus d'une longueur de 10 km ou | |
| plus. | |
| ° Construction de routes revêtues qui sont situées dans une zone | |
| spécialement protégée sur une longueur ininterrompue de 1 km ou plus. | |
| f) Construction de ports et d'installations portuaires, y compris de | |
| ports de pêche, ainsi que la construction de docks et d'écluses. | |
| g) Construction de voies d'eau. | |
| h) [3 Ouvrages sur ou le long des cours d'eau navigables non artificiels, à savoir : | |
| 1) l'élargissement ou l'approfondissement du chenal ; | |
| 2) la construction de barrages. | |
| ° Ouvrages en vue de limiter les inondations, à savoir : | |
| 1) aménagement de zones inondables d'une capacité volumique de 250,000 mo ou plus ; | |
| 2) aménagement de digues d'une longueur de 500 m ou plus.]3 | |
| i) Barrages et autres installations destinés à retenir les eaux ou à | |
| les stocker d'une manière durable d'une superficie de 15 ha ou plus | |
| ou d'une capacité utile de 1 millions m3 ou plus. | |
| j) Construction d'infrastructure pour tramways, métros aériens et | |
| souterrains, lignes suspendues et lignes analogues de type | |
| particulier servant exclusivement ou principalement au transport des | |
| personnes, d'une longueur de 1 km ou plus. | |
| k) [2 Aménagement de canalisations tubulaires dans une tranchée ouverte et aménagement des équipements secondaires appartenant aux canalisations tubulaires qui ne sont pas situées dans l'alignement d'une voie publique et dont au moins une des conditions suivantes est remplie : 1) au moins 2000 m2 de l'équipement secondaire se situe dans une zone spécialement protégée; 2) la canalisation tubulaire a une longueur ininterrompue de 1 km ou plus dans une zone spécialement protégée; 3) la canalisation tubulaire a une longueur de 10 km ou plus.]2 | |
| 13. MODIFICATIONS ET EXTENSIONS DE PROJETS | |
| l) Installation d'aqueducs sur une distance de 10 km ou plus ou qui | |
| sont situés dans une zone spécialement protégée sur une distance de | |
| 1 km ou plus. | |
| m) [2 ...]2 | |
| n) Ouvrages côtiers destinés a combattre l'érosion et travaux maritimes | |
| susceptibles de modifier la côte par la construction, par exemple, | |
| de digues, de moles, de jetées et d'autres ouvrages de défense | |
| contre la mer, à l'exclusion des travaux de maintien, d'entretien et | |
| de reconstruction de ces ouvrages. | |
| o) Dispositifs de captage ou de recharge artificielle des eaux | |
| souterraines : | |
| [5 Captage d'eaux souterraines, y compris de repompages d'eau souterraine non polluées et non traitée dans le même aquifère si le débit extrait net s'élève à 2500 m3 par jour ou plus. | |
| Recharges artificielles d'eaux souterraines si le débit s'élève à 2500 m3 par jour ou plus.]5 | |
| Captage d'eau souterraine si [5 le débit]5 est de 1.000 m3 par jour ou | |
| plus et si activité est située dans ou peut avoir des effets | |
| notables sur une zone telle qu'indiquée en exécution du décret du 14 | |
| juillet 1993 portant les mesures de protection des dunes côtières ou | |
| si activité peut engendrer une dépréciation significative des | |
| caractéristiques naturelles d'une zone spécialement protégée | |
| p) Projets servant au transvasement des ressources hydrauliques entre | |
| bassins fluviaux, si celui-ci a pour but de prévenir une éventuelle | |
| pénurie d'eau et si la quantité d'eau transvasée est de 75 millions | |
| m3 par an ou plus et le projet ne concerne pas le transvasement | |
| d'eau potable par des conduites. | |
| 11 | AUTRES PROJETS |
| a) Pistes permanentes de courses et d'essais pour véhicules motorisés | |
| d'une superficie de 5 ha ou plus. | |
| b) Installations élimination des déchets : | |
| ° Traitement des déchets non dangereux dans un incinérateur, à | |
| l'exception de la biomasse, d'une capacité de 50 à 100 tonnes | |
| incluses par jour. ° Décharges des catégories 1 et 2 pour déchets non | |
| dangereux. | |
| Installations pour le stockage et le traitement physico-chimiques des | |
| déchets dangereux dans la mesure ou le stockage y afférent fait partie | |
| de la classe 1 suivant les critères de la [4 rubrique 17.3 de la liste de classification visée à l'article 5.2.1, § 1er, | |
| du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement ]4 | |
| c) Installations d'épuration des eaux résiduaires d'une capacité de | |
| 50.000 a 150.000 équivalents-habitants. | |
| Installations épuration des eaux résiduaires et installations | |
| épuration d'eau à petite échelle (KWZI) d'une capacité de 500 | |
| équivalents-habitants ou plus, situées dans une zone spécialement | |
| protégée | |
| d) Sites de dépôt de boues d'une capacité de 250.000 m3 ou plus. | |
| e) Monodecharges pour boues de dragage ou boues de curage provenant des | |
| eaux de surface du réseau hydrographique public d'une capacité de | |
| 250.000 m3 ou plus. | |
| f) Stockage de ferrailles, y compris les ferrailles provenant de | |
| véhicules, d'une capacité de stockage de 10.000 tonnes ou plus ou | |
| 10.000 épaves de véhicules ou plus. | |
| g) Bancs d'essai pour moteurs, turbines ou réacteurs s'ils concernent | |
| des moteurs ayant une force de propulsion de 500 kN ou plus ou une | |
| puissance de 10 MW ou plus. | |
| h) Installations destinées à la fabrication de fibres minérales | |
| artificielles d'une capacité de production de 100.000 tonnes par an | |
| ou plus. | |
| i) Installations destinées à la Récupération ou à la destruction de | |
| substances explosives. | |
| j) Ateliers d'équarrissage d'une capacité de 30.000 tonnes de poids | |
| transformé par an ou plus. | |
| k) Installations pour la destructions de carcasses [3 d'une capacité de traitement supérieure à 10 tonnes par jour]3. | |
| l) Installations pour le traitement ou la transformation d'engrais | |
| d'une capacité de 100.000 tonnes d'effluents élevage ou plus par | |
| an. | |
| 12 | Tourisme et loisirs |
| a) Villages de vacances, complexes hôteliers à l'extérieur des zones | |
| urbaines, terrains de camping et de caravaning permanents, parcs | |
| d'attraction à thème, pistes de ski, remontées mécaniques et | |
| téléphériques et aménagements associés, | |
| - d'une superficie de 5 ha ou plus, ou | |
| occasionnant un trafic avec des pointes de 1.000 équivalents-voitures | |
| ou plus par tranche horaire de 2 heures. | |
| b) Ports de plaisance : | |
| ° 250 emplacements fixes ou plus. | |
| ° 100 emplacements fixes ou plus situés dans ou ayant des effets | |
| notables sur une zone spécialement protégée | |
| c) Aménagement de terrains de golfs comptant 9 holes ou plus. | |
| 13 | [2 MODIFICATIONS ET EXTENSIONS DE PROJETS a) Modification ou extension des projets de l'annexe Ire, II ou III pour lesquels une autorisation a déjà été délivrée, qui ont été exécutés ou qui sont en cours d'exécution, lorsque cette modification ou extension en soi répond aux valeurs seuils citées dans l'annexe II, pour autant que ces dernières existent (modification ou extension pas reprise dans l'annexe Ire). b) Modification ou extension des projets de l'annexe Ire, II ou III pour lesquels une autorisation a déjà été délivrée, qui ont été exécutés ou qui sont en cours d'exécution, lorsque cette modification ou extension donne lieu à une transgression des valeurs seuils citées dans l'annexe II (modification ou extension non reprise dans l'annexe Ire ou la rubrique 13.a) de l'annexe II). Il est question de cette transgression de la valeur seuil, soit si la valeur seuil de l'annexe II a été transgressée pour la première fois en joignant les activités déjà autorisées et celles qui sont encore à autoriser (= projet), soit si les différentes extensions sont conjointement supérieures à la valeur seuil de l'annexe II depuis la dernière dispense accordée ou depuis la dernière EIE approuvée (pour autant qu'elles existent).]2 |
| 14 | PROJETS D'ESSAI |
| Projets visés à l'annexe Ire qui servent exclusivement ou | |
| essentiellement à la mise au point et à l'essai de nouvelles méthodes | |
| ou produits et qui ne sont pas utilisés pendant plus de deux ans. | |
| (1)<AGF 2011-07-15/41, art. 26, 003; En vigueur : 06-09-2011> | |
| (2)<AGF 2013-03-01/23, art. 18, 004; En vigueur : 29-04-2013> | |
| (3)<AGF 2016-03-18/19, art. 190, 006; En vigueur : 05-09-2016> | |
| (4)<AGF 2015-11-27/29, art. 599, 007; En vigueur : 23-02-2017> | |
| (5)<AGF 2014-05-16/35, art. 572, 008; En vigueur : 04-10-2014> | |
1) au moins 2000 m2 de l'équipement secondaire se situe dans une zone spécialement protégée;
2) la canalisation tubulaire a une longueur ininterrompue de 1 km ou plus dans une zone spécialement protégée;
3) la canalisation tubulaire a une longueur de 10 km ou plus.]213. MODIFICATIONS ET EXTENSIONS DE PROJETSl) Installation d'aqueducs sur une distance de 10 km ou plus ou quisont situés dans une zone spécialement protégée sur une distance de1 km ou plus.m) [2 ...]2n) Ouvrages côtiers destinés a combattre l'érosion et travaux maritimessusceptibles de modifier la côte par la construction, par exemple,de digues, de moles, de jetées et d'autres ouvrages de défensecontre la mer, à l'exclusion des travaux de maintien, d'entretien etde reconstruction de ces ouvrages.o) Dispositifs de captage ou de recharge artificielle des eauxsouterraines :[5 Captage d'eaux souterraines, y compris de repompages d'eau souterraine non polluées et non traitée dans le même aquifère si le débit extrait net s'élève à 2500 m3 par jour ou plus.Recharges artificielles d'eaux souterraines si le débit s'élève à 2500 m3 par jour ou plus.]5Captage d'eau souterraine si [5 le débit]5 est de 1.000 m3 par jour ouplus et si activité est située dans ou peut avoir des effetsnotables sur une zone telle qu'indiquée en exécution du décret du 14juillet 1993 portant les mesures de protection des dunes côtières ousi activité peut engendrer une dépréciation significative descaractéristiques naturelles d'une zone spécialement protégéep) Projets servant au transvasement des ressources hydrauliques entrebassins fluviaux, si celui-ci a pour but de prévenir une éventuellepénurie d'eau et si la quantité d'eau transvasée est de 75 millionsm3 par an ou plus et le projet ne concerne pas le transvasementd'eau potable par des conduites.11AUTRES PROJETSa) Pistes permanentes de courses et d'essais pour véhicules motorisésd'une superficie de 5 ha ou plus.b) Installations élimination des déchets :° Traitement des déchets non dangereux dans un incinérateur, àl'exception de la biomasse, d'une capacité de 50 à 100 tonnesincluses par jour. ° Décharges des catégories 1 et 2 pour déchets nondangereux.Installations pour le stockage et le traitement physico-chimiques desdéchets dangereux dans la mesure ou le stockage y afférent fait partiede la classe 1 suivant les critères de la [4 rubrique 17.3 de la liste de classification visée à l'article 5.2.1, § 1er,du décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l'environnement ]4c) Installations d'épuration des eaux résiduaires d'une capacité de50.000 a 150.000 équivalents-habitants.Installations épuration des eaux résiduaires et installationsépuration d'eau à petite échelle (KWZI) d'une capacité de 500équivalents-habitants ou plus, situées dans une zone spécialementprotégéed) Sites de dépôt de boues d'une capacité de 250.000 m3 ou plus.e) Monodecharges pour boues de dragage ou boues de curage provenant deseaux de surface du réseau hydrographique public d'une capacité de250.000 m3 ou plus.f) Stockage de ferrailles, y compris les ferrailles provenant devéhicules, d'une capacité de stockage de 10.000 tonnes ou plus ou10.000 épaves de véhicules ou plus.g) Bancs d'essai pour moteurs, turbines ou réacteurs s'ils concernentdes moteurs ayant une force de propulsion de 500 kN ou plus ou unepuissance de 10 MW ou plus.h) Installations destinées à la fabrication de fibres minéralesartificielles d'une capacité de production de 100.000 tonnes par anou plus.i) Installations destinées à la Récupération ou à la destruction desubstances explosives.j) Ateliers d'équarrissage d'une capacité de 30.000 tonnes de poidstransformé par an ou plus.k) Installations pour la destructions de carcasses [3 d'une capacité de traitement supérieure à 10 tonnes par jour]3.l) Installations pour le traitement ou la transformation d'engraisd'une capacité de 100.000 tonnes d'effluents élevage ou plus paran.12Tourisme et loisirsa) Villages de vacances, complexes hôteliers à l'extérieur des zonesurbaines, terrains de camping et de caravaning permanents, parcsd'attraction à thème, pistes de ski, remontées mécaniques ettéléphériques et aménagements associés,- d'une superficie de 5 ha ou plus, ouoccasionnant un trafic avec des pointes de 1.000 équivalents-voituresou plus par tranche horaire de 2 heures.b) Ports de plaisance :° 250 emplacements fixes ou plus.° 100 emplacements fixes ou plus situés dans ou ayant des effetsnotables sur une zone spécialement protégéec) Aménagement de terrains de golfs comptant 9 holes ou plus.13[2 MODIFICATIONS ET EXTENSIONS DE PROJETS
a) Modification ou extension des projets de l'annexe Ire, II ou III pour lesquels une autorisation a déjà été délivrée, qui ont été exécutés ou qui sont en cours d'exécution, lorsque cette modification ou extension en soi répond aux valeurs seuils citées dans l'annexe II, pour autant que ces dernières existent (modification ou extension pas reprise dans l'annexe Ire).
b) Modification ou extension des projets de l'annexe Ire, II ou III pour lesquels une autorisation a déjà été délivrée, qui ont été exécutés ou qui sont en cours d'exécution, lorsque cette modification ou extension donne lieu à une transgression des valeurs seuils citées dans l'annexe II (modification ou extension non reprise dans l'annexe Ire ou la rubrique 13.a) de l'annexe II). Il est question de cette transgression de la valeur seuil, soit si la valeur seuil de l'annexe II a été transgressée pour la première fois en joignant les activités déjà autorisées et celles qui sont encore à autoriser (= projet), soit si les différentes extensions sont conjointement supérieures à la valeur seuil de l'annexe II depuis la dernière dispense accordée ou depuis la dernière EIE approuvée (pour autant qu'elles existent).]214PROJETS D'ESSAIProjets visés à l'annexe Ire qui servent exclusivement ouessentiellement à la mise au point et à l'essai de nouvelles méthodesou produits et qui ne sont pas utilisés pendant plus de deux ans.(1)
Modifications
Modifications
Art. N3. [1 Bijlage III. - De categorieën van projecten waarvoor overeenkomstig artikel 4.3.2, § 2bis en § 3bis, van het decreet een project-MER of een project-m.e.r.-screeningsnota moet worden opgesteld
Art. N3. [1 Annexe III. - Les catégories de projets pour lesquelles conformément à l'article 4.3.2, § 2 et § 3, du décret une EIE d'un projet ou une note de screening d'EIE d'un projet doit être rédigée
1. Landbouw, bosbouw en aquacultuur
a) ruilverkavelingsprojecten [2 ...]2
b) projecten voor het gebruik van niet in cultuur gebrachte gronden of seminatuurlijke gebieden voor intensieve landbouw (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
c) waterbeheersingsprojecten voor landbouwdoeleinden, met inbegrip van irrigatie- en droogleggingsprojecten (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
d) eerste bebossing en ontbossing met het oog op omschakeling naar een ander bodemgebruik (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
e) intensieve veeteeltbedrijven (projecten die niet in bijlage I of II zijn opgenomen)
f) intensieve aquacultuur van vis (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
2. Extractieve bedrijven
a) steengroeven, dagbouwmijnen, met inbegrip van ontginningen van oppervlaktedelfstoffen of grind, en turfwinningen (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
b) winning van mineralen door afbaggering van de zee- of rivierbodem
c) diepboringen, voor zover ze geen betrekking hebben op de verwachte effecten op het leefmilieu die verband houden met de bescherming tegen ioniserende straling, met name :
- geothermische boringen;
- boringen in verband met de opslag van kernafval;
- boringen voor watervoorziening
met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond
3. Energiebedrijven
a) industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water met uitzondering van kernenergiecentrales (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
b) industriële installaties voor het transport van gas, stoom en warm water; transport van elektrische energie via bovengrondse leidingen (projecten die niet onder bijlage I of bijlage II vallen)
c) bovengrondse opslag van aardgas
d) ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen
e) bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen
f) industrieel briketteren van steenkool en bruinkool
g) installaties voor de behandeling en de opslag van radioactief afval, voor zover ze geen betrekking hebben op de verwachte effecten op het leefmilieu die verband houden met de bescherming tegen ioniserende straling (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
h) installaties voor de productie van hydro-elektrische energie (projecten die niet onder bijlage II vallen)
i) installaties voor de winning van windenergie voor de energieproductie (windturbineparken) (projecten die niet onder bijlage II vallen)
4. Productie en verwerking van metalen
a) installaties voor de productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van continugieten (projecten die niet onder bijlage II vallen)
b) installaties voor de verwerking van ferrometalen door :
i) warmwalsen;
ii) smeden met hamers;
iii) het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal
(projecten die niet onder bijlage II vallen)
c) smelterijen van ferrometalen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
d) installaties voor het smelten, met inbegrip van het legeren, van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten enzovoort) (projecten die niet onder bijlage II vallen)
e) installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé (projecten die niet onder bijlage II vallen)
f) automobielfabrieken en -assemblagebedrijven en fabrieken van automobielmotoren (projecten die niet onder bijlage II vallen)
g) scheepswerven (projecten die niet onder bijlage II vallen)
h) installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen
i) spoorwegmaterieelfabrieken (projecten die niet onder bijlage II vallen)
j) uitstampen door middel van springstoffen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
5. Minerale industrie
a) installaties voor de vervaardiging van cement (projecten die niet onder bijlage II vallen)
b) installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
c) installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van glasvezels (projecten die niet onder bijlage II vallen)
d) installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels (projecten die niet onder bijlage II vallen)
e) fabricage van keramische producten door middel van bakken, namelijk dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein (projecten die niet onder bijlage II vallen)
6. Chemische industrie (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
a) behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën
b) productie van bestrijdingsmiddelen en farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en peroxiden
c) opslagruimten voor aardolie, petrochemische en chemische producten [4 bij inrichtingen behorend tot de chemische industrie]4
7. Voedings- en genotmiddelenindustrie (projecten die niet onder bijlage II vallen)
a) vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten
b) conservenfabrieken voor dierlijke en plantaardige producten
c) zuivelfabrieken
d) bierbrouwerijen en mouterijen
e) suikerwaren- en siroop- of frisdrankfabrieken
f) installaties voor het slachten van dieren
g) zetmeelfabrieken
h) vismeel- en visoliefabrieken
i) suikerfabrieken
8. Textiel-, leder-, hout- en papierindustrie
a) industriële installaties voor de fabricage van papier en karton (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
b) installaties voor de voorbehandeling (zoals wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel (projecten die niet onder bijlage II vallen)
c) installaties voor het looien van huiden (projecten die niet onder bijlage II vallen)
d) installaties voor het produceren en bewerken van celstof (projecten die niet onder bijlage II vallen)
9. Rubberverwerkende industrie (projecten die niet onder bijlage II vallen)
vervaardiging en behandeling van producten op basis van elastomeren
10. Infrastructuurprojecten
a) industrieterreinontwikkeling (projecten die niet onder bijlage II vallen)
b) stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
c) aanleg van spoorwegen en faciliteiten voor de overlading tussen vervoerswijzen en van overladingsstations (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
d) aanleg van vliegvelden (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
e) aanleg van wegen (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
f) stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of voor de lange termijn opslaan van water (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
g) trams, boven- en ondergrondse spoorwegen, zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies, welke uitsluitend of overwegend voor personenvervoer zijn bestemd (projecten die niet onder bijlage II vallen)
h) aanleg van olie- en gaspijpleidinginstallaties (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
i) aanleg van aquaducten over lange afstand (projecten die niet onder bijlage II vallen)
j) werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II
k) projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II
[3 l) Werken inzake kanalisering en ter beperking van overstromingen (flood relief werken) (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)]3
11. Andere projecten
[5 ...]5
b) installaties voor de verwijdering van afval (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
c) rioolwaterzuiveringsinstallaties (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
d) slibstortplaatsen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
e) opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken (projecten die niet onder bijlage II vallen)
f) testbanken voor motoren, turbines of reactoren (projecten die niet onder bijlage II vallen)
g) installaties voor de vervaardiging van kunstmatige minerale vezels (projecten die niet onder bijlage II vallen)
h) vilderijen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
12. Toerisme en recreatie
a) skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
b) jachthavens (projecten die niet onder bijlage II vallen)
c) vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones, met bijbehorende voorzieningen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
d) permanente kampeer- en caravanterreinen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
e) themaparken (projecten die niet onder bijlage II vallen)
13. Wijziging of uitbreiding van projecten
wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III waarvoor reeds een vergunning is afgegeven en die zijn of worden uitgevoerd (niet in bijlage I of II opgenomen wijziging of uitbreiding).]1
a) ruilverkavelingsprojecten [2 ...]2
b) projecten voor het gebruik van niet in cultuur gebrachte gronden of seminatuurlijke gebieden voor intensieve landbouw (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
c) waterbeheersingsprojecten voor landbouwdoeleinden, met inbegrip van irrigatie- en droogleggingsprojecten (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
d) eerste bebossing en ontbossing met het oog op omschakeling naar een ander bodemgebruik (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
e) intensieve veeteeltbedrijven (projecten die niet in bijlage I of II zijn opgenomen)
f) intensieve aquacultuur van vis (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)
2. Extractieve bedrijven
a) steengroeven, dagbouwmijnen, met inbegrip van ontginningen van oppervlaktedelfstoffen of grind, en turfwinningen (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
b) winning van mineralen door afbaggering van de zee- of rivierbodem
c) diepboringen, voor zover ze geen betrekking hebben op de verwachte effecten op het leefmilieu die verband houden met de bescherming tegen ioniserende straling, met name :
- geothermische boringen;
- boringen in verband met de opslag van kernafval;
- boringen voor watervoorziening
met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond
3. Energiebedrijven
a) industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water met uitzondering van kernenergiecentrales (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
b) industriële installaties voor het transport van gas, stoom en warm water; transport van elektrische energie via bovengrondse leidingen (projecten die niet onder bijlage I of bijlage II vallen)
c) bovengrondse opslag van aardgas
d) ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen
e) bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen
f) industrieel briketteren van steenkool en bruinkool
g) installaties voor de behandeling en de opslag van radioactief afval, voor zover ze geen betrekking hebben op de verwachte effecten op het leefmilieu die verband houden met de bescherming tegen ioniserende straling (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
h) installaties voor de productie van hydro-elektrische energie (projecten die niet onder bijlage II vallen)
i) installaties voor de winning van windenergie voor de energieproductie (windturbineparken) (projecten die niet onder bijlage II vallen)
4. Productie en verwerking van metalen
a) installaties voor de productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van continugieten (projecten die niet onder bijlage II vallen)
b) installaties voor de verwerking van ferrometalen door :
i) warmwalsen;
ii) smeden met hamers;
iii) het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal
(projecten die niet onder bijlage II vallen)
c) smelterijen van ferrometalen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
d) installaties voor het smelten, met inbegrip van het legeren, van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten enzovoort) (projecten die niet onder bijlage II vallen)
e) installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé (projecten die niet onder bijlage II vallen)
f) automobielfabrieken en -assemblagebedrijven en fabrieken van automobielmotoren (projecten die niet onder bijlage II vallen)
g) scheepswerven (projecten die niet onder bijlage II vallen)
h) installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen
i) spoorwegmaterieelfabrieken (projecten die niet onder bijlage II vallen)
j) uitstampen door middel van springstoffen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
5. Minerale industrie
a) installaties voor de vervaardiging van cement (projecten die niet onder bijlage II vallen)
b) installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
c) installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van glasvezels (projecten die niet onder bijlage II vallen)
d) installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels (projecten die niet onder bijlage II vallen)
e) fabricage van keramische producten door middel van bakken, namelijk dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein (projecten die niet onder bijlage II vallen)
6. Chemische industrie (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
a) behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën
b) productie van bestrijdingsmiddelen en farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en peroxiden
c) opslagruimten voor aardolie, petrochemische en chemische producten [4 bij inrichtingen behorend tot de chemische industrie]4
7. Voedings- en genotmiddelenindustrie (projecten die niet onder bijlage II vallen)
a) vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten
b) conservenfabrieken voor dierlijke en plantaardige producten
c) zuivelfabrieken
d) bierbrouwerijen en mouterijen
e) suikerwaren- en siroop- of frisdrankfabrieken
f) installaties voor het slachten van dieren
g) zetmeelfabrieken
h) vismeel- en visoliefabrieken
i) suikerfabrieken
8. Textiel-, leder-, hout- en papierindustrie
a) industriële installaties voor de fabricage van papier en karton (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
b) installaties voor de voorbehandeling (zoals wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel (projecten die niet onder bijlage II vallen)
c) installaties voor het looien van huiden (projecten die niet onder bijlage II vallen)
d) installaties voor het produceren en bewerken van celstof (projecten die niet onder bijlage II vallen)
9. Rubberverwerkende industrie (projecten die niet onder bijlage II vallen)
vervaardiging en behandeling van producten op basis van elastomeren
10. Infrastructuurprojecten
a) industrieterreinontwikkeling (projecten die niet onder bijlage II vallen)
b) stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
c) aanleg van spoorwegen en faciliteiten voor de overlading tussen vervoerswijzen en van overladingsstations (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
d) aanleg van vliegvelden (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
e) aanleg van wegen (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
f) stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of voor de lange termijn opslaan van water (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
g) trams, boven- en ondergrondse spoorwegen, zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies, welke uitsluitend of overwegend voor personenvervoer zijn bestemd (projecten die niet onder bijlage II vallen)
h) aanleg van olie- en gaspijpleidinginstallaties (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
i) aanleg van aquaducten over lange afstand (projecten die niet onder bijlage II vallen)
j) werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II
k) projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II
[3 l) Werken inzake kanalisering en ter beperking van overstromingen (flood relief werken) (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)]3
11. Andere projecten
[5 ...]5
b) installaties voor de verwijdering van afval (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
c) rioolwaterzuiveringsinstallaties (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)
d) slibstortplaatsen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
e) opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken (projecten die niet onder bijlage II vallen)
f) testbanken voor motoren, turbines of reactoren (projecten die niet onder bijlage II vallen)
g) installaties voor de vervaardiging van kunstmatige minerale vezels (projecten die niet onder bijlage II vallen)
h) vilderijen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
12. Toerisme en recreatie
a) skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
b) jachthavens (projecten die niet onder bijlage II vallen)
c) vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones, met bijbehorende voorzieningen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
d) permanente kampeer- en caravanterreinen (projecten die niet onder bijlage II vallen)
e) themaparken (projecten die niet onder bijlage II vallen)
13. Wijziging of uitbreiding van projecten
wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III waarvoor reeds een vergunning is afgegeven en die zijn of worden uitgevoerd (niet in bijlage I of II opgenomen wijziging of uitbreiding).]1
Modifications
1. Agriculture, sylviculture et aquaculture
a) projets de remembrement [2 ...]2
b) projets d'affectation de terres incultes ou d'étendues semi-naturelles à l'exploitation agricole intensive (projets non repris dans l'annexe II)
c) projets de gestion des eaux à des fins agricoles, y compris les projets d'irrigation et d'assèchement (projets non repris dans l'annexe II)
d) premier boisement ou déboisement en vue de la conversion vers une autre utilisation du sol (projets non repris dans l'annexe II)
e) installations d'élevage intensif (projets non repris dans l'annexe Ire ou II)
f) aquaculture intensive de poissons (projets non repris dans l'annexe II)
2. Industrie extractive
a) carrières et exploitations minières à ciel ouvert, y compris l'extraction de minerais de surface ou du gravier, et tourbières (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
b) extraction de minéraux par dragage du fonds marin ou fluvial
c) forages profonds, pour autant qu'ils ne portent pas sur les effets escomptés sur l'environnement qui ont trait à la protection contre les radiations ionisantes, notamment :
- forages géothermiques;
- forages relatifs au stockage des déchets nucléaires;
- forages pour l'approvisionnement en eau
à l'exception des forages pour étudier la stabilité des sols
3. Industrie de l'énergie
a) installations industrielles destinées à la production d'énergie électrique, de vapeur et d'eau chaude, à l'exception des centrales d'énergie nucléaire (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
b) installations industrielles destinées au transport de gaz, de vapeur et d'eau chaude transport d'énergie électrique par lignes aériennes (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
c) stockage aérien de gaz naturel
d) stockage souterrain de combustibles gazeux
e) stockage aérien de combustibles fossiles
f) agglomération industrielle de houille et de lignite
g) installations de traitement et de stockage de déchets nucléaires, pour autant qu'ils ne portent pas sur les effets escomptés sur l'environnement qui ont trait à la protection contre les radiations ionisantes (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
g) installations destinées à la production d'énergie hydroélectrique (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
i) installations destinées à l'exploitation de l'énergie éolienne pour la production d'énergie (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
4. Production et usinage de métaux
a) installations destinées à la production de fonte ou d'acier (fusion primaire ou secondaire), y compris la coulée continue (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
b) installations destinées à la transformation des métaux ferreux :
i) laminage à chaud;
ii) forgeage à l'aide de marteaux;
iii) application de couches de protection de métal en fusion
(projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
c) fonderies de métaux ferreux (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
d) Installations de fusion, y compris l'alliage, de métaux non ferreux, à l'exclusion des métaux précieux, y compris les produits de récupération (affinage, moulage en fonderie, etc.) (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
e) installations de traitement de surface de métaux et matières plastiques utilisant un procédé électrolytique (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
f) construction et assemblage de véhicules automobiles et usines de construction de moteurs pour automobiles (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
g) chantiers navals (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
h) installations pour la construction et la réparation d'aéronefs
i) installations pour la fabrication de matériel ferroviaire (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
j) installations pour l'estampage à l'aide d'explosifs (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
5. Industrie minérale
a) installations destinées à la production de ciment (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
b) installations destinées à la production d'amiante et à la fabrication de produits à base d'amiante (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
c) installations destinées à la fabrication du verre, y compris de fibres de verre (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
d) installations destinées à la fonte de produit minéraux, y compris les installations pour la fabrication de fibres minérales (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
e) fabrication de produits céramiques par cuisson, notamment de tuiles, de briques, de briques réfractaires, de carrelages, de grès ou de porcelaines (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
6. Industrie chimique (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
a) traitement de produits intermédiaires et fabrication de produits chimiques
b) fabrication de pesticides et de produits pharmaceutiques, de peintures et de vernis, d'élastomères et de peroxydes
c) installations de stockage de pétrole, de produits pétrochimiques et chimiques [4 dans le cas d'établissements appartenant l'industrie chimique]4
7. Industrie alimentaire (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
a) fabrication de corps gras végétaux et animaux
b) installations pour la conservation de produits animaux et végétaux
c) laiteries
d) brasseries et malteries
e) confiseries, siroperies ou usines de boissons rafraîchissantes
f) installations destinées à l'abattage d'animaux
g) féculeries
h) usines de farine et d'huile de poisson
i) sucreries
8. Industrie textile, du cuir, du bois et du papier
a) Installations industrielles destinées à la fabrication de papier et de carton (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
b) usines destinées au prétraitement (opérations de lavage, de blanchiment, de mercerisation) ou à la teinture de fibres ou de textiles (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
c) installations destinées au tannage des peaux (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
d) installations de production et de traitement de la cellulose (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
9. industrie du caoutchouc (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
fabrication et le traitement de produits à base d'élastomères
10. Projets d'infrastructure
a) développement de zones industrielles (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
b) projets de développement urbain, y compris la construction de centres commerciaux et de parkings (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
c) construction de voies ferroviaires et de facilités intermodales et de terminaux intermodaux (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
d) construction d'aérodromes (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
e) construction de routes (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
f) barrages et autres installations destinés à retenir les eaux ou à les stocker d'une manière durable (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
g) tramways, métros aériens et souterrains, lignes suspendues et lignes analogues de type particulier servant exclusivement ou principalement au transport des personnes (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
h) construction d'oléoducs et de gazoducs (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
i) construction d'aqueducs sur longue distance (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
j) dispositifs de captage ou de recharge artificielle des eaux souterraines qui ne sont pas repris dans l'annexe Ire ou II
k) projets servant au transvasement des ressources hydrauliques entre bassins fluviaux qui ne sont pas repris dans l'annexe Ire ou II
[3 l) Travaux de canalisation et d'atténuation des inondations (flood relief) (projets qui ne figurent pas à l'annexe II)]3
11. Autres projets
a) pistes permanentes de courses et d'essais pour véhicules motorisés (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
b) installations d'élimination des déchets (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
c) installations d'épuration des eaux d'égouts (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
c) décharges de boues (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
e) stockage de ferrailles, y compris les ferrailles provenant de véhicules (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
f) bancs d'essai pour moteurs, turbines ou réacteurs (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
g) installations destinées à la fabrication de fibres minérales artificielles (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
h) ateliers d'équarrissage (projets non repris dans l'annexe II)
12. Tourisme et loisirs
a) pistes de ski, remontées mécaniques, téléphériques et aménagements associés (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
b) ports de plaisance (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
c) villages de vacances et complexes hôteliers à l'extérieur des zones urbaines et aménagements associés (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
d) terrains de camping et de caravaning permanents (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
e) parcs d'attraction à thème(projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
13. Modification ou extension de projets
Toute modification ou extension des projets figurant à l'annexe Ire, II ou III, déjà autorisés, réalisés ou en cours de réalisation (modification ou extension non reprise dans l'annexe Ire ou II).]1
a) projets de remembrement [2 ...]2
b) projets d'affectation de terres incultes ou d'étendues semi-naturelles à l'exploitation agricole intensive (projets non repris dans l'annexe II)
c) projets de gestion des eaux à des fins agricoles, y compris les projets d'irrigation et d'assèchement (projets non repris dans l'annexe II)
d) premier boisement ou déboisement en vue de la conversion vers une autre utilisation du sol (projets non repris dans l'annexe II)
e) installations d'élevage intensif (projets non repris dans l'annexe Ire ou II)
f) aquaculture intensive de poissons (projets non repris dans l'annexe II)
2. Industrie extractive
a) carrières et exploitations minières à ciel ouvert, y compris l'extraction de minerais de surface ou du gravier, et tourbières (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
b) extraction de minéraux par dragage du fonds marin ou fluvial
c) forages profonds, pour autant qu'ils ne portent pas sur les effets escomptés sur l'environnement qui ont trait à la protection contre les radiations ionisantes, notamment :
- forages géothermiques;
- forages relatifs au stockage des déchets nucléaires;
- forages pour l'approvisionnement en eau
à l'exception des forages pour étudier la stabilité des sols
3. Industrie de l'énergie
a) installations industrielles destinées à la production d'énergie électrique, de vapeur et d'eau chaude, à l'exception des centrales d'énergie nucléaire (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
b) installations industrielles destinées au transport de gaz, de vapeur et d'eau chaude transport d'énergie électrique par lignes aériennes (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
c) stockage aérien de gaz naturel
d) stockage souterrain de combustibles gazeux
e) stockage aérien de combustibles fossiles
f) agglomération industrielle de houille et de lignite
g) installations de traitement et de stockage de déchets nucléaires, pour autant qu'ils ne portent pas sur les effets escomptés sur l'environnement qui ont trait à la protection contre les radiations ionisantes (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
g) installations destinées à la production d'énergie hydroélectrique (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
i) installations destinées à l'exploitation de l'énergie éolienne pour la production d'énergie (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
4. Production et usinage de métaux
a) installations destinées à la production de fonte ou d'acier (fusion primaire ou secondaire), y compris la coulée continue (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
b) installations destinées à la transformation des métaux ferreux :
i) laminage à chaud;
ii) forgeage à l'aide de marteaux;
iii) application de couches de protection de métal en fusion
(projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
c) fonderies de métaux ferreux (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
d) Installations de fusion, y compris l'alliage, de métaux non ferreux, à l'exclusion des métaux précieux, y compris les produits de récupération (affinage, moulage en fonderie, etc.) (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
e) installations de traitement de surface de métaux et matières plastiques utilisant un procédé électrolytique (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
f) construction et assemblage de véhicules automobiles et usines de construction de moteurs pour automobiles (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
g) chantiers navals (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
h) installations pour la construction et la réparation d'aéronefs
i) installations pour la fabrication de matériel ferroviaire (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
j) installations pour l'estampage à l'aide d'explosifs (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
5. Industrie minérale
a) installations destinées à la production de ciment (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
b) installations destinées à la production d'amiante et à la fabrication de produits à base d'amiante (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
c) installations destinées à la fabrication du verre, y compris de fibres de verre (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
d) installations destinées à la fonte de produit minéraux, y compris les installations pour la fabrication de fibres minérales (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
e) fabrication de produits céramiques par cuisson, notamment de tuiles, de briques, de briques réfractaires, de carrelages, de grès ou de porcelaines (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
6. Industrie chimique (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
a) traitement de produits intermédiaires et fabrication de produits chimiques
b) fabrication de pesticides et de produits pharmaceutiques, de peintures et de vernis, d'élastomères et de peroxydes
c) installations de stockage de pétrole, de produits pétrochimiques et chimiques [4 dans le cas d'établissements appartenant l'industrie chimique]4
7. Industrie alimentaire (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
a) fabrication de corps gras végétaux et animaux
b) installations pour la conservation de produits animaux et végétaux
c) laiteries
d) brasseries et malteries
e) confiseries, siroperies ou usines de boissons rafraîchissantes
f) installations destinées à l'abattage d'animaux
g) féculeries
h) usines de farine et d'huile de poisson
i) sucreries
8. Industrie textile, du cuir, du bois et du papier
a) Installations industrielles destinées à la fabrication de papier et de carton (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
b) usines destinées au prétraitement (opérations de lavage, de blanchiment, de mercerisation) ou à la teinture de fibres ou de textiles (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
c) installations destinées au tannage des peaux (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
d) installations de production et de traitement de la cellulose (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
9. industrie du caoutchouc (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
fabrication et le traitement de produits à base d'élastomères
10. Projets d'infrastructure
a) développement de zones industrielles (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
b) projets de développement urbain, y compris la construction de centres commerciaux et de parkings (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
c) construction de voies ferroviaires et de facilités intermodales et de terminaux intermodaux (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
d) construction d'aérodromes (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
e) construction de routes (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
f) barrages et autres installations destinés à retenir les eaux ou à les stocker d'une manière durable (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
g) tramways, métros aériens et souterrains, lignes suspendues et lignes analogues de type particulier servant exclusivement ou principalement au transport des personnes (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
h) construction d'oléoducs et de gazoducs (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
i) construction d'aqueducs sur longue distance (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
j) dispositifs de captage ou de recharge artificielle des eaux souterraines qui ne sont pas repris dans l'annexe Ire ou II
k) projets servant au transvasement des ressources hydrauliques entre bassins fluviaux qui ne sont pas repris dans l'annexe Ire ou II
[3 l) Travaux de canalisation et d'atténuation des inondations (flood relief) (projets qui ne figurent pas à l'annexe II)]3
11. Autres projets
a) pistes permanentes de courses et d'essais pour véhicules motorisés (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
b) installations d'élimination des déchets (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
c) installations d'épuration des eaux d'égouts (projets qui ne ressortent pas de l'annexe Ire ou II)
c) décharges de boues (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
e) stockage de ferrailles, y compris les ferrailles provenant de véhicules (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
f) bancs d'essai pour moteurs, turbines ou réacteurs (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
g) installations destinées à la fabrication de fibres minérales artificielles (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
h) ateliers d'équarrissage (projets non repris dans l'annexe II)
12. Tourisme et loisirs
a) pistes de ski, remontées mécaniques, téléphériques et aménagements associés (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
b) ports de plaisance (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
c) villages de vacances et complexes hôteliers à l'extérieur des zones urbaines et aménagements associés (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
d) terrains de camping et de caravaning permanents (projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
e) parcs d'attraction à thème(projets qui ne ressortent pas de l'annexe II)
13. Modification ou extension de projets
Toute modification ou extension des projets figurant à l'annexe Ire, II ou III, déjà autorisés, réalisés ou en cours de réalisation (modification ou extension non reprise dans l'annexe Ire ou II).]1