Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
3 JUNI 2004. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de nadere regels voor de toepassing van het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 2004 betreffende de zoogkoeienpremie en het extensiveringsbedrag voor zoogkoeien (VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-10-2004 en tekstbijwerking tot 22-08-2006).
Titre
3 JUIN 2004. - Arrêté ministériel fixant les modalités d'application de l'arrêté du Gouvernement wallon du 3 juin 2004 relatif à la prime à la vache allaitante et au paiement à l'extensification pour les vaches allaitantes. (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 06-10-2004 et mise à jour au 22-08-2006).
Informations sur le document
Info du document
Tekst (19)
Texte (19)
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen.
CHAPITRE Ier. - Définitions.
Artikel 1. _ Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° " besluit van de Waalse regering " : besluit van de Waalse Regering van 3 juni 2004 betreffende de zoogkoeienpremie en het extensiveringsbedrag voor zoogkoeien;
  2° " landbouwactiviteit als hoofdactiviteit " : landbouwberoepsactiviteit van een natuurlijke persoon die uit betrokken bedrijf een belastbaar netto-inkomen haalt dat 50 p.c. hoger is dan het belastbaar nettobedrag van diens jaarlijkse globale inkomen afkomstig van de beroepsactiviteit en die er meer dan 50 pct. van de totale duur van zijn jaarlijkse arbeidstijd aan besteedt;
  3° " landbouwer in hoofdberoep " : de natuurlijke persoon die een landbouwactiviteit uitoefent in hoofdberoep;
  4° " veebeslag " : het geheel van runderen zoals omschreven in artikel 1, punt 7°, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de runderen;
  5° " Sanitel " : geautomatiseerd systeem voor de behandeling van de gegevens betreffende de identificatie en de registraie van runderen;
  6° " paspoort " : het document bedoeld in artikel 16 van voornoemd koninklijk besluit van 8 augustus 1997;
  7° " oppervlaktesteunaanvraag " : de jaarlijkse aanvraag voor de betaling ten titel van de steunregelingen bedoeld in artikel 1, § 1, punt a) en punt b), iii), van verordening (EEG) nr. 3508/92 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen;
  8° " oppervlakteaangifte " : aangifte van de producent waarin hij alle percelen die hij beheert, aangeeft en hun oppervlakten, ongeacht de speculaties, overeenkomstig artikel 4, § 1, van verordening nr. 2419/2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 3508/92 als voornoemd;
  9° " bestuur " : de Afdeling Landbouwsteun van het Directoraat-generaal Landbouw;
  10° " bevoegde buitendienst " : de buitendienst van het bestuur die de oppervlaktesteunaanvraag van de betrokken producent behandelt;
  (11° "landbouwactiviteit in bijberoep" : landbouwberoepsactiviteit van een natuurlijke persoon die uit het betrokken bedrijf een belastbaar netto-inkomen afkomstig van die activiteit haalt zonder echter een landbouwactiviteit in hoofdberoep uit te oefenen, die onderworpen is aan de toepassing van de BTW en die aangesloten is op een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandige beroepen als zelfstandige in bijberoep, in de hoedanigheid van landbouwer, tuinbouwer en/of fokker, binnen het betrokken bedrijf.)
Article 1. Pour l'application du présent arrêté on entend par :
  1° " arrêté du Gouvernement wallon " : l'arrêté du Gouvernement wallon du 3 juin 2004 relatif à la prime à la vache allaitante et au paiement à l'extensification pour les vaches allaitantes;
  2° " activité agricole à titre principal " : activité professionnelle agricole d'une personne physique qui obtient de l'exploitation considérée un revenu net imposable supérieur à 50 % du montant net imposable de son revenu global annuel issu de l'activité professionnelle et qui y consacre plus de 50 % de la durée totale de son temps de travail annuel;
  3° " agriculteur à titre principal " : la personne physique qui exerce une activité agricole à titre principal;
  4° " troupeau " : l'ensemble des bovins tel que défini à l'article 1er, point 7°, de l'arrêté royal du 8 août 1997 relatif à l'identification, l'enregistrement et aux modalités d'application de l'épidémiosurveillance des bovins;
  5° " Sanitel " : système automatisé de traitement des données concernant l'identification et l'enregistrement des bovins;
  6° " passeport " : le document visé à l'article 16 de l'arrêté royal du 8 août 1997 précité;
  7° " demande d'aide à la surface " : la demande annuelle de paiement au titre des régimes d'aides visés à l'article 1er, § 1er, point a) et point b) iii), du règlement (CEE) n° 3508/92 du Conseil établissant un système intégré de gestion et de contrôle relatif à certains régimes d'aides communautaires;
  8° " déclaration de superficies " : déclaration du producteur indiquant toutes les parcelles agricoles qu'il gère et leurs superficies, quelles que soient les spéculations, conformément à l'article 4, § 1er, du règlement n° 2419/2001 portant modalités d'application du système intégré de gestion et de contrôle relatif à certains régimes d'aides communautaires établis par le règlement (CEE) n° 3508/92 précité;
  9° " administration " : la Division des aides à l'agriculture de la Direction générale de l'Agriculture;
  10° " service extérieur compétent " : le service extérieur de l'administration qui traite la demande d'aide à la surface du producteur concerné;
  (11° "activité agricole à titre complémentaire" : activité professionnelle agricole d'une personne physique qui obtient de l'exploitation considérée un revenu net imposable issu de cette activité, sans toutefois exercer une activité agricole à titre principal, qui est assujettie à l'application de la T.V.A. et qui est affiliée à une caisse d'assurances sociales pour travailleurs indépendants comme indépendant à titre complémentaire, en qualité d'agriculteur, horticulteur et/ou d'éleveur, au sein de l'exploitation considérée.)
HOOFDSTUK II. - Zoogkoeienpremie.
CHAPITRE II. - Prime à la vache allaitante.
Art.2. § 1. Overeenkomstig artikel 1, § 4, van het besluit van de Waalse Regering komt een vrouwelijk rund pas in aanmerking voor de premie als op het tijdstip dat de aanvraag wordt ingediend, voldaan is aan volgende voorwaarden :
  1° het vrouwelijk rund moet minstens één keer gekalfd hebben en als moeder van een kalf in Sanitel geregistreerd zijn of, in geval van een vaars, minstens acht maanden oud zijn;
  2° het vrouwelijk rund behoort tot een vleesras of is verkregen door kruising met een vleesras en in Sanitel is geregistreerd als zijnde van een vleesrastype of een gemengd rastype;
  3° het vrouwelijk rund mag nog niet eerder premiegerechtigd zijn bevonden in een premieaanvraag van een andere producent voor dezelfde campagne;
  4° het vrouwelijk rund behoort tot een zoogkoeienbeslag dat wordt gebruikt voor het opfokken van kalveren voor de vleesproductie. Behalve uitzonderlijke gevallen kan een veebeslag pas als een beslag van vrouwelijke runderen worden beschouwd dat bestemd is voor het fokken van kalveren voor de vleesproductie als volgende voorwaarden zijn vervuld tijdens het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt ingediend :
  a) in dat veebeslag bedraagt het aantal geboortes van kalveren van het vleesras of gemengd ras, geregistreerd in Sanitel, minstens :
  1) 70 % van het aantal zoogkoeien waarvoor de producent de premie heeft aangevraagd indien hij de premie aanvraagt voor veertien runderen of meer;
  2) 60 % van het aantal zoogkoeien waarvoor de producent de premie heeft aangevraagd indien hij de premie aanvraagt voor minder dan veertien en meer dan zeven runderen;
  3) 50 % van het aantal zoogkoeien waarvoor de producent de premie heeft aangevraagd indien hij de premie aanvraagt voor zeven runderen of minder;
  b) minstens 50 % van het aantal kalveren berekend volgens punt a) gehouden worden in het veebeslag tijdens een minimumperiode van drie maanden;
  5° als een aangekochte zoogkoe of vaars waarvoor de premie werd aangevraagd het bedrijf verlaat, om welke reden dan ook, zonder minstens één keer op dit bedrijf te hebben gekalfd, dient dit door de premieaanvrager, behoudens uitzonderlijke gemotiveerde gevallen, binnen de tien werkdagen die volgen op het vertrek aan de bevoegde dienst te worden gemeld. Desgevallend wordt geen premie toegekend voor het rund in kwestie, maar wordt ook geen sanctie toegepast in de zin van artikel 38 van verordening (EG) nr. 2419/2001.
  De runderen die gebruikt worden als vervangingsdieren gedurende de aanhoudingsperiode dienen te voldoen aan de voorwaarden verwoord in het eerste lid.
  Een vrouwelijk rund dat beantwoordt aan bovenvermelde voorwaarden wordt zoogkoe genoemd in de zin van dit besluit.
  § 2. Wil de producent in aanmerking komen voor de zoogkoeienpremie, dienen alle runderen van zijn bedrijf geïdentificeerd en geregistreerd te worden overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997.
  In het geval waarin runderen van meerdere premiegerechtigde producenten aan een gemeenschappelijk Sanitel-veebeslag behoren, wordt de zoogkoeienpremie en het extensiveringsbedrag voor zoogkoeien enkel toegekend indien voor de indiening van de aanvraag de relatie " rund-productie-eenheid " in Sanitel geregistreerd is voor elk rund van de producent en indien die relatie geactualiseerd wordt op permanente en conforme wijze.
  § 3. Overeenkomstig artikel 2, §§ 2 en 4, van het besluit van de Waalse Regering wordt de zoogkoeienpremie aan de producenten toegekend, ongeacht of ze melk of zuivelproducten leveren en ze al dan niet beschikken over een individuele referentiehoeveelheid melk van meer dan 120 000 kilogram.
Art.2. § 1er. En application de l'article 1er, § 4, de l'arrêté du Gouvernement wallon, un bovin femelle n'entre en considération pour la prime que si, au moment de l'introduction de la demande, les conditions suivantes sont satisfaites :
  1° le bovin femelle doit avoir vêlé au moins une fois et être mentionné comme mère d'un veau dans Sanitel ou, en cas de génisse, avoir au moins huit mois;
  2° le bovin femelle doit appartenir à une race à orientation viandeuse ou résulter du croisement avec une telle race et être enregistré dans Sanitel comme étant de type racial viandeux ou mixte;
  3° le bovin femelle ne peut pas avoir été éligible dans la demande de prime d'un autre producteur durant la même campagne;
  4° le bovin femelle doit appartenir à un troupeau de bovins femelles destiné à l'élevage de veaux pour la production de viande. Sauf cas exceptionnels, un troupeau ne peut être considéré comme un troupeau de bovins femelles destiné à l'élevage de veaux pour la production de viande, que si, pendant l'année calendrier durant laquelle la demande est introduite, les conditions suivantes sont remplies :
  a) dans ce troupeau, le nombre de naissance de veaux de type racial viandeux ou mixte enregistrés dans Sanitel s'élève au minimum à :
  1) 70 % du nombre de vaches allaitantes pour lequel le producteur a demandé la prime, s'il demande la prime pour 14 bovins ou plus;
  2) 60 % du nombre de vaches allaitantes pour lequel le producteur a demandé la prime, s'il demande la prime pour moins de 14 bovins et plus de 7 bovins;
  3) 50 % du nombre de vaches allaitantes pour lequel le producteur a demandé la prime, s'il demande la prime pour 7 bovins ou moins;
  b) au moins 50 % du nombre de veaux déterminé selon le point a) sont détenus dans le troupeau pendant une période minimale de trois mois.
  5° en cas de bovin femelle acheté, celui-ci doit, sauf cas exceptionnels, vêler au moins une fois dans l'exploitation du demandeur de prime et être enregistré dans Sanitel comme mère du veau considéré. Si un bovin femelle acheté retenu dans la demande de prime quitte l'exploitation, quelle qu'en soit la raison, sans avoir vêlé au moins une fois durant son séjour dans l'exploitation, aucune prime n'est octroyée pour le bovin en question. En outre, le producteur doit communiquer à l'administration la sortie du bovin concerné dans les dix jours suivant cette sortie, sous peine d'application des sanctions prévues à l'article 38 du règlement (CE) n° 2419/2001 précité.
  Les bovins qui sont utilisés comme animaux de remplacement durant la période de rétention doivent satisfaire aux conditions stipulées au premier alinéa.
  Un bovin femelle qui satisfait aux conditions susmentionnées est appelé vache allaitante au sens du présent arrêté.
  § 2. Pour que le producteur puisse bénéficier de la prime à la vache allaitante, tous les bovins de son exploitation doivent être identifiés et enregistrés conformément aux dispositions de l'arrêté royal du 8 août 1997.
  Dans le cas où des bovins de plusieurs producteurs éligibles appartiennent à un troupeau Sanitel commun, la prime à la vache allaitante et le paiement à l'extensification pour les vaches allaitantes ne sont octroyés que si, avant l'introduction de la demande, la relation " bovin-unité de production " est enregistrée dans Sanitel pour chaque bovin du producteur et si cette relation est actualisée de manière permanente et conforme.
  § 3. En application de l'article 2, §§ 2 et 4, de l'arrêté du Gouvernement wallon, la prime à la vache allaitante est octroyée aux producteurs, qu'ils livrent ou non du lait ou des produits laitiers et qu'ils disposent ou non d'une quantité de référence individuelle de lait de plus de 120 000 kilogrammes.
Art.3. § 1. Overeenkomstig artikel 3, § 1, van het besluit van de Waalse Regering worden de rechten op de zoogkoeienpremie toegekend aan de producenten die ze aanvragen en die aan volgende voorwaarden beantwoorden :
  1° landbouwer (in hoofd- of bijberoep) zijn. Indien de producent die het landbouwbedrijf uitbaat een rechtspersoon is, dient aan die voorwaarden te zijn voldaan voor de jaren 2003 en 2004 door de afgevaardigd bestuurder of beheerder of minstens door één van de afgevaardigd bestuurders of beheerders van die rechtspersoon, en vanaf het jaar 2005, door de afgevaardigd bestuurder of beheerder of door elkeen van de afgevaardigd bestuurders of beheerders van die rechtspersoon. Indien de producent die het beheert een groepering vormt van natuurlijke personen, dient aan die voorwaarde te worden voldaan, voor de jaren 2003 en 2004, door minstens één van die personen, en vanaf het jaar 2005, door elkeen van die personen. Indien de groepering evenwel gevormd wordt door twee echtgenoten, kan aan die voorwaarde ook door slechts één van beiden voldaan worden;
  2° (...)
  3° beschikken over het geheel van zijn rechten in de streek en over minstens één recht op de premie voor het betrokken jaar;
  4° geen rechten op de premie overgedragen hebben tijdens het betrokken jaar, evenals tijdens de twee voorgaande jaren.
  Om rechten op de premie uit de reserve te bekomen, dient de producent het formulier in te vullen betreffende de aanvraag tot toekenning of hertoewijzing van rechten op de premie en, bij de eerste aanvraag die wordt ingediend door de betrokken producent, bij zijn aanvraag volgende documenten voegen :
  - een uittreksel van de geboorteakte van de natuurlijke persoon die het recht opent op de toekenning van rechten onder de natuurlijke personen of, in voorkomend geval, onder de afgevaardigd bestuurders of beheerders, die betrokken bedrijf beheren;
  - een afschrift van het laatste aanslagbiljet met de berekeningsnota en de landbouwbijlage van de belastingaangifte, betreffende de inkomens van de natuurlijke persoon die het recht opent op de toekenning van rechten onder de natuurlijke personen of, in voorkomend geval, onder de afgevaardigd bestuurders of beheerders die betrokken bedrijf beheren. Indien de producent zich evenwel binnen de twee jaar vóór 1 januari van het jaar van de aanvraag van de rechten vestigt, dienen die documenten vervangen te worden door een attest van de sociale verzekeringskas waaruit de hoedanigheid van landbouwer in hoofdberoep blijkt van de natuurlijke persoon die het recht opent op rechten onder de natuurlijke personen of, in voorkomend geval, onder de afgevaardigd bestuurders of beheerders die betrokken bedrijf beheren.
  Die rechten worden toegekend aan de producenten in een identieke hoeveelheid, binnen de perken van hun aanvraag tot toekenning van rechten op de premie. Het toe te kennen aandeel van de reserve wordt, in voorkomend geval, verminderd met de noodzakelijk hoeveelheid die nodig is om de totale hoeveelheid op te gebruiken van de rechten die vrijgemaakt zijn in het fonds van de rechten op de zoogkoeienpremie voor het betrokken jaar, overeenkomstig artikel 4, § 2, b), van het besluit van de Waalse Regering.
  § 2. Het minimumpercentage van gebruik van de rechten op de premie bedoeld in artikel 3, § 2, van het besluit van de Waalse Regering wordt vastgesteld op 90 %. Enkel de rechten die overeenkomen met de vrouwelijke runderen die voor de premie weerhouden zijn, dienen beschouwd te worden als gebruikte rechten, behalve in behoorlijk verantwoorde uitzonderlijke gevallen.
Art.3. § 1er. En application de l'article 3, § 1er, de l'arrêté du Gouvernement wallon, les droits à la prime à la vache allaitante sont octroyés aux producteurs qui en font la demande et qui répondent aux conditions suivantes :
  1° être agriculteur à titre principal (ou à titre complémentaire). Lorsque le producteur gérant l'exploitation est une personne morale, cette condition doit être satisfaite, pour les années 2003 et 2004, par l'administrateur délégué ou gérant ou par au moins l'un des administrateurs délégués ou gérants de cette personne morale, et à partir de l'année 2005, par l'administrateur délégué ou gérant ou par chacun des administrateurs délégués ou gérants de cette personne morale. Lorsque le producteur gérant l'exploitation est un groupement de personnes physiques, cette condition doit être satisfaite, pour les années 2003 et 2004, par au moins l'une de ces personnes, et à partir de l'année 2005, par chacune de ces personnes. Toutefois, lorsque le groupement est constitué de deux époux, cette condition peut n'être satisfaite que par l'un des deux;
  2° (...)
  3° disposer de l'entièreté de ses droits dans la région et d'au moins un droit à la prime pour l'année concernée;
  4 ° ne pas avoir transféré de droits à la prime pendant l'année concernée ainsi que pendant les deux années précédentes.
  Afin d'obtenir des droits à la prime provenant de la réserve, le producteur doit compléter le formulaire de demande d'octroi ou de réallocation de droits à la prime et, lors de la première demande introduite par le producteur concerné, accompagner sa demande des documents suivants :
  - un extrait d'acte de naissance de la personne physique qui ouvre le droit à l'octroi de droits parmi les personnes physiques ou, le cas échéant, parmi les administrateurs délégués ou gérants, qui gèrent l'exploitation considérée;
  - une copie du dernier avertissement extrait de rôle, avec la note de calcul et l'annexe agricole de la déclaration fiscale, relatif aux revenus de la personne physique qui ouvre le droit à l'octroi de droits parmi les personnes physiques ou, le cas échéant, parmi les administrateurs délégués ou gérants, qui gèrent l'exploitation considérée. Toutefois, si le producteur s'est installé dans les deux ans qui précèdent le 1er janvier de l'année de la demande de droits, ces documents doivent être remplacés par une attestation de la caisse d'assurance sociale certifiant la qualité d'agriculteur à titre principal de la personne physique qui ouvre le droit à l'octroi de droits parmi les personnes physiques ou, le cas échéant, parmi les administrateurs délégués ou gérants, qui gèrent l'exploitation considérée.
  Ces droits sont octroyés aux producteurs, en quantité identique, dans la limite de leur demande d'octroi de droits à la prime. Toutefois, la part de la réserve à octroyer est, le cas échéant, diminuée de la quantité nécessaire à épuiser la quantité totale des droits libérés au fonds des droits à la prime à la vache allaitante pour l'année considérée, conformément à l'article 4, § 2, point b), de l'arrêté du Gouvernement wallon.
  § 2. Le pourcentage minimal d'utilisation des droits à la prime prévu à l'article 3, § 2, de l'arrêté du Gouvernement wallon est fixé à 90 %. Seuls les droits correspondant aux bovins femelles retenus pour la prime sont à considérer comme des droits utilisés, sauf dans des cas exceptionnels dûment justifiés.
Art.4. § 1. Overeenkomstig artikel 4, § 2, punt a), en onverminderd de gevallen bepaald bij de artikelen 22 en 23 van verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees met betrekking tot de premieregelingen kan een producent zijn rechten op de premie overdragen aan een andere producent tegen volgende voorwaarden :
  - het overdraagbare minimumaantal bedraagt één recht;
  - behalve bij een totale overdracht van zijn rechten op de premie moet de producent-overlater minstens één recht behouden;
  - de producent-overnemer dient de beschikken na de overdracht over minimum één recht op de premie;
  - de totaliteit van de rechten en van het bedrijf van de producent-overnemer en de producent-overlater dienen in de streek gevestigd te zijn.
  (De aanvragen om overdracht van premierechten dienen ingediend te worden middels een officieel formulier dat beschikbaar is bij de bevoegde buitendienst van het bestuur. Zij dienen bij aangetekend schrijven aan die dienst te worden gestuurd of er tegen ontvangstbericht neergelegd te worden, tijdens de periode van 1 februari tot en met 28 februari van het betrokken jaar. Evenwel voor het jaar 2006 wordt die periode vastgesteld van 20 maart tot 14 april inbegrepen. De datum van de poststempel op de omslag of de datum van het ontvangstbericht wordt beschouwd als de indieningsdatum.)
  Dat formulier dient ondertekend te worden door de producent-overlater en de producent-overnemer tegelijk.
  Het percentage van de over te dragen rechten die voor de reserve weerhouden wordt, wordt vastgesteld op 1 pct.
  § 2. (Overeenkomstig artikel 4, § 2, punt b), van het besluit van de Waalse Regering worden de premierechten uit het fonds van de rechten op de zoogkoeienpremie herverdeeld aan de producenten die dat aanvragen en die beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in artikel 3, § 1.
  De premierechten uit het fonds van de rechten op de zoogkoeienpremie worden herverdeeld aan de producenten binnen de perken van hun aanvraag om rechten op de premie, verminderd met de hoeveelheid die toegekend wordt aan de producent overeenkomstig artikel 3, § 1. Daarnaast krijgt elke producent die in rekening genomen wordt bij uitputting van de totale hoeveelheid van de rechten vrijgemaakt in het fonds van de rechten op de zoogkoeienpremie, een hoeveelheid die als volgt bepaald wordt :
  1° voor 2003 krijgt elke producent een hoeveelheid die in verhouding staat tot zijn aanvraag; die aanvraag wordt evenwel, indien ze hoger is dan tien rechten, beperkt tot tien rechten indien het aantal rechten op de premie waarover de producent beschikt lager is dan twintig rechten en ze wordt beperkt tot de helft van het aantal premierechten waarover de producent beschikt indien het aantal premierechten waarover hij beschikt hoger is dan of gelijk is aan twintig rechten;
  2° voor 2004 en 2005 krijgt elke producent een identieke hoeveelheid;
  3° vanaf het jaar 2006 wordt de herverdeelde hoeveelheid verdubbeld indien de producent de twee volgende voorwaarden vervult :
  a) binnen de tien voorafgaande jaren beheerde de producent geen ander bedrijf, noch persoonlijk noch als beheerder van een rechtspersoon, noch als lid van een groepering;
  b) de producent is minder dan 45 jaar oud op 1 januari van het betrokken jaar. Wanneer de producent die het bedrijf beheert, bestaat uit een groepering van natuurlijke personen, wordt enkel de jongste natuurlijke persoon die de voorwaarde van landbouwer in hoofd- of bijberoep vervult, in aanmerking genomen. Wanneer de producent die het bedrijf beheert, bestaat uit een rechtspersoon beheerd door verschillende afgevaardigde bestuurders of beheerders, wordt enkel de leeftijd van de jongste afgevaardigde bestuurder of beheerder die de voorwaarde van landbouwer in hoofd- of bijberoep vervult, in aanmerking genomen.
  De premierechten uit het fonds van de rechten op de zoogkoeienpremie worden herverdeeld aan de producenten tegen betaling van het bedrag van een gelijkwaardige vergoeding per eenheid rechten, op 100 % van de som van de basispremie en de bijkomende zoogkoeienpremie. Die vergoeding dient betaald te worden door de producent-verkrijger binnen een termijn van één maand volgend op de datum van kennisgeving aan de producent-verkrijger door het bestuur van het resultaat van de herverdeling. De premierechten worden vrijgemaakt tegen de toekenning per eenheid rechten aan de producent-overdrager van een vergoeding gelijk aan 100 % van de som van de basispremie en de bijkomende zoogkoeienpremie. Het aantal rechten dat in overweging wordt genomen voor de berekening van die vergoeding wordt verminderd met een percentage dat gelijk is aan het percentage bedoeld in § 1, vierde lid.
  In 2004 en 2005 wordt het coëfficiënt van 100 % bedoeld in vorig lid vastgesteld op 60 %. Vanaf het jaar 2006 wordt het coëfficiënt van 100 % bedoeld in vorig lid vastgesteld op 120 %.)
Art.4. § 1er. En application de l'article 4, § 2, point a), et sans préjudice des cas prévus par les articles 22 et 23 du règlement (CE) n° 2342/1999 de la Commission du 28 octobre 1999 établissant modalités d'application du règlement (CE) n° 1254/1999 du Conseil portant organisation commune des marchés dans le secteur de la viande bovine en ce qui concerne le régime des primes, un producteur peut transférer ses droits à la prime à un autre producteur aux conditions suivantes :
  - le nombre minimum pouvant être transféré est d'un droit;
  - sauf en cas de transfert total de ses droits à la prime, le producteur cédant doit au minimum conserver un droit;
  - le producteur-preneur doit disposer après le transfert, d'au minimum un droit à la prime;
  - la totalité des droits et de l'exploitation du producteur-preneur et du producteur-cédant doivent être situés dans la région.
  (Les demandes de transfert de droits à la prime doivent être introduites au moyen d'un formulaire officiel disponible auprès du service extérieur compétent de l'administration. Elles doivent soit être envoyées par lettre recommandée à ce service, soit y être déposées contre récépissé, au cours de la période du 1er février au 28 février de l'année concernée. Toutefois, pour l'année 2006, cette période est fixée du 20 mars 2006 au 14 avril 2006 inclus. La date du cachet de la poste sur l'enveloppe ou la date du récépissé est considérée comme la date d'introduction.)
  Ce formulaire doit être signé conjointement par le producteur-cédant et par le producteur-preneur.
  Le pourcentage des droits à transférer, qui est retenu pour la réserve, est fixé à 1 %.
  § 2. (En application de l'article 4, § 2, point b), de l'arrêté du Gouvernement wallon, les droits à la prime provenant du fonds des droits à la prime à la vache allaitante sont réalloués aux producteurs qui en font la demande et qui répondent aux conditions prévues à l'article 3, § 1er.
  Les droits à la prime à la vache allaitante provenant du fonds des droits à la prime à la vache allaitante sont réalloués aux producteurs dans la limite de leur demande de droits à la prime diminuée de la quantité octroyée au producteur en application de l'article 3, § 1er. En outre, en cas d'épuisement de la quantité totale de droits libérés au fonds des droits à la prime à la vache allaitante pour l'année considérée, chaque producteur qui entre en ligne de compte reçoit une quantité déterminée comme suit :
  1° pour 2003, chaque producteur obtient une quantité proportionnelle à sa demande; toutefois, si la demande est supérieure à dix droits, cette demande est limitée à dix droits lorsque le nombre de droits à la prime dont dispose le producteur est inférieur à vingt droits et cette demande est limitée à la moitié du nombre de droits à la prime dont dispose le producteur lorsque le nombre de droits à la prime dont il dispose est supérieur ou égal à vingt droits;
  2° pour 2004 et 2005, chaque producteur obtient une quantité identique;
  3° à partir de l'année 2006, la quantité réallouée au producteur est doublée si le producteur remplit les deux conditions suivantes :
  a) le producteur ne gérait, dans les dix ans qui précèdent, aucune exploitation ni à titre personnel, ni comme gérant d'une personne morale, ni comme membre d'un groupement;
  b) le producteur est âgé de moins de 45 ans au 1er janvier de l'année concernée. Lorsque le producteur gérant l'exploitation est un groupement de personnes physiques, seule peut être prise en compte la personne physique la plus jeune qui remplit la condition d'agriculteur à titre principal ou complémentaire. Lorsque le producteur gérant l'exploitation est une personne morale gérée par plusieurs administrateurs délégués ou gérants, seul peut être pris en compte l'âge du plus jeune administrateur délégué ou gérant qui remplit la condition d'agriculteur à titre principal ou complémentaire.
  Les droits à la prime à la vache allaitante provenant du fonds des droits à la prime à la vache allaitante, sont réalloués aux producteurs contre le paiement du montant d'une indemnité équivalente, par unité de droit, à 100 % de la somme de la prime de base et de la prime complémentaire à la vache allaitante. Cette indemnité doit être payée par le producteur-attributaire dans un délai d'un mois suivant la date de la notification au producteur-attributaire, par l'administration, du résultat de la réallocation. Les droits à la prime sont libérés contre l'octroi, par unité de droit, au producteur-cédant, d'une indemnité équivalente à 100 % de la somme de la prime de base et de la prime complémentaire à la vache allaitante. Le nombre de droits pris en considération pour le calcul de cette indemnité est diminué d'un pourcentage égal à celui visé au 1er paragraphe, 4e alinéa.
  En 2004 et 2005, le coefficient de 100 % visé à l'alinéa précédent est fixé à 60 %. A partir de 2006, le coefficient de 100 % visé à l'alinéa précédent est fixé à 120 %.)
Art.5. § 1. Overeenkomstig artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering dient de producent, om in aanmerking te kunnen komen voor de zoogkoeienpremie, een premieaanvraag indienen in de periode gaande van 1 mei tot 30 september van het betrokken jaar middels een officieel formulier. Dat formulier wordt van ambtswege aan elke producent die over rechten op de premie beschikt, gestuurd.
  De producent bedoeld in het eerste lid die geen formulier gekregen heeft, kan er zich een duplicaat van verschaffen bij de bevoegde buitendienst.
  § 2. Het aanvraagformulier wordt in tweevoudig exemplaar aan de producent overgemaakt. Het afschrift is voor hem bestemd. Het origineel, behoorlijk ingevuld en ondertekend, dient bij aangetekend schrijven worden ingediend bij de bevoegde buitendienst of dient er rechtstreeks tegen ontvangstbewijs te worden neergelegd. De datum van de poststempel op de omslag of de datum van het ontvangstbewijs wordt als de datum van indiening van de aanvraag beschouwd.
  § 3. Er wordt per producent en per jaar slechts één aanvraag toegelaten.
  § 4. Op diens aanvraagformulier dient de producent het aantal zoogkoeien en vaarzen aan te geven waarvoor hij de premie wenst te verkrijgen.
  § 5. Om de aanhoudingsplaats aan te geven, zoals bepaald in artikel 10 van verordening (EG) nr. 2419/2001 zoals voornoemd, dient de producent voor elke zoogkoe waarvoor hij de premie aanvraagt, aan te geven in welke productie-eenheid die zoogkoe zich zal bevinden tijdens de volledige aanhoudingsperiode. In het geval waarin aangegeven zoogkoeien zich tijdens de betrokken aanhoudingsperiode eveneens op andere gronden zouden bevinden dan die aangegeven in de oppervlakteaangifte van hetzelfde jaar, dient de producent daar het bestuur op voorhand over te verwittigen, zoniet worden de runderen als afwezig van het bedrijf beschouwd onverminderd andere eventuele straffen.
  Indien een producent officieel de machtiging gekregen heeft in afwijking van artikel 31, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 om zoogkoeien te houden waarvoor hij de premie aanvraagt in een beslag waarvoor de identitificatiedocumenten de naam van de betrokken verantwoordelijke en het juiste adres van het verslag niet vermelden, dient hij bij zijn aanvraag een afschrift van die machtiging te voegen die gedagtekend en ondertekend is door het Federale Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. Die afwijking kan enkel in overweging worden genomen indien de twee productie-eenheden waartussen de bewegingen toegelaten zijn zonder een beroep hoeven te doen op de gebruikelijke aankoopprocedures, door dezelfde producent worden uitgebaat.
  § 6. Drie weken na de indiening van de aanvraag wordt er een bericht van ontvangst gericht aan de producent, waarop alle identificatiegegevens van zijn bedrijf, de aanhoudingsplaatsen van de runderen zoals op de formulieren aangegeven, evenals de nummers van de runderen van het bedrijf weerhouden als premiegerechtigde zoogkoeien en vaarzen en de nummers van de andere runderen die aanwezig zijn op het bedrijf, vermeld staan. Te rekenen van het versturen van dat bericht van ontvangst beschikt de producent over tien dagen om eventuele wijzigingen aan te brengen aan zijn aanvraag. Bij uitblijven van een reactie van de producent binnen voornoemde termijn worden de gegevens vermeld op dat bericht van ontvangst beschouwd als aanvaard door de producent.
  § 7. De aanvrager moet gedurende de aanhoudingsperiode de bevoegde buitendienst schriftelijk binnen de tien werkdagen volgend op het gebeurde elke vermindering zonder vervanging van het aangegeven aantal zoogkoeien of elke overschrijding van het voorgeschreven maximumaantal vaarzen of elke vermindering van het aantal vaarzen tot onder het voorgeschreven minimumaantal vaarzen zoals bepaald bij verordening (EG) nr. 1254/1999 zoals voornoemd, artikel 6, § 2, mededelen. Elke vermindering of elke overschrijding dient door bewijzen verantwoord te worden.
Art.5. § 1er. En application de l'article 5 de l'arrêté du Gouvernement wallon, pour pouvoir bénéficier de la prime à la vache allaitante, le producteur doit introduire une demande de prime dans la période allant du 1er mai au 30 septembre de l'année concernée au moyen d'un formulaire officiel. Ce formulaire est envoyé d'office à tout producteur disposant de droits à la prime.
  Le producteur visé au premier alinéa n'ayant pas reçu de formulaire peut se procurer un duplicata auprès du service extérieur compétent.
  § 2. Le formulaire de demande est transmis au producteur en double exemplaire. La copie lui est destinée. L'original dûment complété et signé doit être introduit sous pli recommandé auprès du service extérieur compétent, ou doit y être déposé directement contre récépissé. La date du cachet de la poste sur l'enveloppe ou la date du récépissé est considérée comme la date d'introduction de la demande.
  § 3. Une seule demande est autorisée par producteur et par an.
  § 4. Sur son formulaire de demande, le producteur doit indiquer le nombre de vaches allaitantes et de génisses pour lesquelles il souhaite obtenir la prime.
  § 5. Afin de déclarer l'endroit de rétention, comme prévu à l'article 10 du règlement (CE) n° 2419/2001 précité, le producteur doit, pour chaque vache allaitante pour laquelle il demande la prime, déclarer dans quelle unité de production se trouvera cette vache allaitante durant la période de rétention complète. Au cas où des vaches allaitantes déclarées se trouveraient, durant la période de rétention considérée, également sur d'autres terres que celles déclarées dans la déclaration de superficie de la même année, le producteur doit en avertir préalablement l'administration, faute de quoi les bovins seront considérés comme absents de l'exploitation, sans préjudice d'autres sanctions éventuelles.
  Lorsqu'un producteur a officiellement reçu l'autorisation, par dérogation à l'article 31, 2e alinéa, de l'arrêté royal du 8 août 1997, de détenir les vaches allaitantes pour lesquelles il demande la prime dans un troupeau pour lequel les documents d'identification ne mentionnent pas le nom du responsable concerné et l'adresse correcte du troupeau, il doit ajouter à sa demande une copie de cette autorisation datée et signée par l'Agence fédérale pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire. Cette dérogation ne peut être prise en compte que si les deux unités de production entre lesquelles les mouvements sont autorisés sans avoir recours aux procédures habituelles d'achat, sont exploitées par le même producteur.
  § 6. Trois semaines après l'introduction de la demande, un accusé de réception est envoyé au producteur, reprenant toutes les données d'identification de son exploitation, les lieux de rétention des bovins tels que déclarés sur son formulaire, ainsi que les numéros des bovins de l'exploitation retenus comme vaches allaitantes et comme génisses primées, et les numéro des autres bovins présents sur l'exploitation. A dater de l'envoi de cet accusé de réception, le producteur dispose de dix jours afin d'apporter d'éventuelles modifications à sa demande. En absence de réaction du producteur dans le délai précité, les données reprises sur cet accusé de réception sont considérées comme acceptées par le producteur.
  § 7. Le demandeur doit, durant toute la période de rétention, communiquer au service extérieur compétent, par écrit et dans les dix jours ouvrables qui suivent l'événement, toute diminution sans remplacement du nombre déclaré de vaches allaitantes ou tout dépassement du nombre maximal de génisses prescrit ou toute diminution du nombre de génisses en dessous du nombre minimal de génisses prescrit, comme prévu par le règlement (CE) n° 1254/1999 précité, article 6, § 2. Chaque diminution ou tout dépassement doit être justifié par des preuves.
Art.6. § 1. Behalve in de gevallen bepaald bij artikel 9 van verordening (EG) nr. 2419/2001 zoals voornoemd, dient de producent jaarlijks de voederoppervlaktes van zijn bedrijf aan te geven in zijn oppervlakteaangifte, volgens de bepalingen van de steunregeling voor de producenten van sommige akkergewassen zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen.
  De aangegeven voederoppervlaktes dienen beschikbaar te zijn voor het fokken van de zoogkoeien die tot het eigen beslag behoren tijdens een minimumperiode van zeven maanden te rekenen van 1 januari van het betrokken jaar.
  (NOTA : Artikel 6, § 1 is niet meer van toepassing na 1 januari 2005; zie MB 2006-07-11/43, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2005)
  § 2. Het aantal zoogkoeien dat nodig is voor de productie van de referentiehoeveelheden melk toegewezen aan de producent op 31 maart van het jaar waarvoor de premie is aangevraagd, wordt bepaald middels het theoretisch gemiddelde melkrendement per koe zoals bepaald bij verordening (EG) nr. 2342/1999 zoals voornoemd of middels het daadwerkelijk gemiddelde melkrendement (van het melkveebeslag) van het bedrijf, vastgesteld voor het jaar dat aan de premieaanvraag voorafgaat.
  In voorkomend geval machtigt de producent de overeenkomstig het ministerieel besluit van 27 februari 1991 betreffende de verbetering van het rundveeras erkende vereniging om dat rendement aan het bestuur mede te delen. Bij ontstentenis dient het bestuur na te gaan bij de bovenvermelde erkende vereniging of de gegevens van de melkcontrole die hem door de producent zijn medegedeeld, juist zijn.
  § 3. De individuele referentiehoeveelheid melk die het voorwerp heeft uitgemaakt van de tijdelijke afstand overeenkomstig artikel 4 van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2002 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten wordt toegevoegd aan de individuele referentiehoeveelheid bedoeld in § 2 van de producent-overnemer en, omgekeerd, afgetrokken van de referentiehoeveelheid van de producent-overlater.
  § 4. De individuele referentiehoeveelheid die in aanmerking komt is evenwel de hoeveelheid op 1 april van het lopende kalenderjaar in volgende gevallen :
  - indien de producent overdrager of overnemer is van een referentiehoeveelheid tijdens de periode die eindigt op 31 maart van het lopende kalenderjaar maar met uitwerking op de eerstvolgende 1e april overeenkomstig de artikelen 1.15, 1.16, 5, 9, 10 en 14 van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2002;
  - indien de producent overdrager of verkrijger is van een referentiehoeveelheid tijdens de periode die eindigt op 31 maart van het lopende kalenderjaar maar met uitwerking op de eerstvolgende 1e april, overeenkomstig artikel 15 van het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2002.
Art.6. § 1er. Sauf dans les cas prévus par l'article 9 du règlement (CE) n° 2419/2001 précité, le producteur doit déclarer chaque année les superficies fourragères de son exploitation dans sa déclaration de superficies, selon les dispositions du régime de soutien aux producteurs de certaines cultures arables tel que prévu par l'arrêté royal du 19 décembre 2001 instituant un régime de soutien aux producteurs de certaines cultures arables.
  Les superficies fourragères déclarées doivent être disponibles pour l'élevage des vaches allaitantes qui appartiennent à son propre troupeau pendant une période minimale de sept mois à partir du 1er janvier de l'année concernée.
  (NOTE : L'article 6, § 1er n'est plus d'application après le 1er janvier 2005; voir AM 2006-07-11/43, art. 4, 002; En vigueur : 01-01-2005)
  § 2. Le nombre de vaches laitières nécessaires à la production des quantités de référence de lait attribuées au producteur au 31 mars de l'année pour laquelle la prime est demandée, est déterminé au moyen du rendement laitier moyen théorique par vache tel que fixé par le règlement (CE) n° 2342/1999 précité ou au moyen du rendement laitier moyen réel (du troupeau laitier) de l'exploitation établi pour l'année précédant la demande de prime.
  Le cas échéant, le producteur autorise l'association agréée en application de l'arrêté ministériel du 27 février 1991 relatif à l'amélioration de l'espèce bovine à communiquer ce rendement à l'administration. A défaut, il appartient à l'administration de vérifier auprès de l'association agréée susmentionnée l'exactitude des données de contrôle laitier lui communiquées par le producteur.
  § 3. La quantité de référence individuelle de lait ayant fait l'objet de cession temporaire conformément à l'article 4 de l'arrêté du Gouvernement wallon du 19 décembre 2002 relatif à l'application du prélèvement supplémentaire dans le secteur du lait et des produits laitiers, est ajoutée à la quantité de référence individuelle, visée au § 2, du producteur-cessionnaire et inversement déduite de la quantité de référence du producteur-cédant.
  § 4. Toutefois, la quantité de référence individuelle éligible est celle au 1er avril de l'année civile en cours dans les cas suivants :
  - lorsque le producteur est cédant ou cessionnaire d'une quantité de référence durant la période qui se termine le 31 mars de l'année civile en cours mais avec effet au 1er avril suivant, en application des articles 1.15, 1.16, 5, 9, 10 et 14 de l'arrêté du Gouvernement wallon du 19 décembre 2002;
  - lorsque le producteur est cédant ou attributaire d'une quantité de référence durant la période qui se termine le 31 mars de l'année civile en cours mais avec effet au 1er avril suivant, en application de l'article 15 de l'arrêté du Gouvernement wallon du 19 décembre 2002.
HOOFDSTUK III. - Extensiveringsbedrag.
CHAPITRE III. - Paiement à l'extensification.
Art.7. Overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Waalse Regering moet de producent, om het extensiveringsbedrag te verkrijgen, op de oppervlaktesteunaanvraag bepaald bij het koninklijk besluit van 19 december 2001 het daartoe voorziene vakje aankruisen.
  (NOTA : Artikel 7 is niet meer van toepassing na 1 januari 2005; zie MB 2006-07-11/43, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2005)
Art.7. En application de l'article 8 de l'arrêté du Gouvernement wallon, pour obtenir le paiement à l'extensification, le producteur doit, sur la demande d'aide à la surface prévue par l'arrêté royal du 19 décembre 2001, cocher la case réservée à cet effet.
  (NOTE : L'article 7 n'est plus d'application après le 1er janvier 2005; voir AM 2006-07-11/43, art. 4, 002; En vigueur : 01-01-2005)
Art.8. Het aantal eenheden grote runderen wordt bepaald door het bestuur op grond van minstens vijf tellingen verwezenlijkt op toevallig bepaalde data, op grond van de samenstelling van het veebeslag of, in voorkomend geval, van de verschillende veebeslagen van de producent, volgens de gegevens van Sanitel. De producent wordt periodiek ingelicht door het bestuur over de uitslagen van die tellingen.
  (NOTA : Artikel 8 is niet meer van toepassing na 1 januari 2005; zie MB 2006-07-11/43, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2005)
Art.8. Le nombre d'unités de gros bovins est déterminé par l'administration sur base d'au moins cinq comptages effectués à des dates déterminées au hasard, de la composition du troupeau ou, le cas échéant, des différents troupeaux du producteur, selon les données de Sanitel. Le producteur est informé périodiquement par l'administration des résultats de ces comptages.
  (NOTE : L'article 8 n'est plus d'application après le 1er janvier 2005; voir AM 2006-07-11/43, art. 4, 002; En vigueur : 01-01-2005)
Art.9. Voor de berekening van het extensiveringsbedrag worden enkel de weerhouden oppervlaktes van de volgende voedergewassen die vermeld zijn in de oppervlaktesteunaanvraag onder de code P, in rekening gebracht :
  - vaste en tijdelijke weides; andere voedergewassen : voederbieten;
  - rupsklaver;
  - gewone klaver.
  Daarnaast dient minstens 50 pct. van de totale oppervlakte te bestaan uit weides die minstens één keer als weidegrond dienen voor runderen en/of schaapachtigen.
  (NOTA : Artikel 9 is niet meer van toepassing na 1 januari 2005; zie MB 2006-07-11/43, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2005)
Art.9. Pour le calcul du paiement à l'extensification, seule la superficie retenue des cultures fourragères suivantes qui ont été mentionnées dans la demande d'aide à la surface sous le code P, sont prises en compte :
  - prairies permanentes et temporaires; autres cultures fourragères : betteraves fourragères;
  - luzerne;
  - trèfles.
  En outre, au moins 50 % de la superficie totale doit être composée de prairies qui sont pâturées au moins une fois par des bovins et/ou des ovins.
  (NOTE : L'article 9 n'est plus d'application après le 1er janvier 2005; voir AM 2006-07-11/43, art. 4, 002; En vigueur : 01-01-2005)
HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE IV. - Dispositions générales.
Art.10. De betaling wordt geweigerd aan de producenten die op kunstmatige manier de voorwaarden tot stand hebben gebracht om één van de in dit besluit vermelde premies te verkrijgen.
Art.10. Le paiement sera refusé aux producteurs qui ont créé artificiellement les conditions pour obtenir l'une des primes concernées par le présent arrêté.
Art.11. Het nagaan van de inachtneming door de producent van de verplichtingen van de zoogkoeienpremieregeling en van het extensiveringsbedrag wordt verricht door de personeelsleden van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest.
Art.11. Le contrôle du respect par le producteur des obligations du régime de la prime à la vache allaitante et du paiement à l'extensification est effectué par les agents de la Direction générale de l'Agriculture du Ministère de la Région wallonne.
Art.12. Het bestuur wordt belast met de betaling van de premies en met de inning van de onverschuldigd betaalde bedragen.
Art.12. L'administration est chargée du paiement des primes ainsi que du recouvrement des montants indûment payés.
Art.13. Bij bedragen die onverschuldigd betaald worden ten gevolge van de niet-naleving van de verbintenissen en/of ten gevolge van een valse aangifte van de producent en die teruggeïnd dienen te worden, worden die onverschuldigde bedragen vermeerder met een intrest tegen de wettelijke rentevoet.
  Ongeacht de steunregeling die door het bestuur beheerd wordt, kan het bestuur bij een onverschuldigd gestort bedrag of bij een bijkomende heffing, een compensatie verrichten met elk ander in dit besluit bedoeld steunbedrag dat aan de producent verschuldigd is.
Art.13. En cas de montants versés indûment suite à un non-respect des engagements et/ou à une fausse déclaration du producteur et devant être recouvrés, ces montants indus sont majorés d'un intérêt au taux légal.
  Quel que soit le régime d'aides géré par l'administration, en cas de montant indûment versé ou de prélèvement supplémentaire, l'administration peut opérer une compensation avec tout montant d'aide visé par le présent arrêté, dû au producteur.
Art.14. Op straffe van uitsluiting moet het beroep tegen de beslissingen getroffen overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering en diens toepassingsmodaliteiten op straffe van nietigheid bij aangetekend schrijven worden ingediend bij het bestuur binnen één maand volgend op de mededeling van de beslissing.
  De indiening van een beroep is van generlei invloed op de opschorting van een eventuele aanvraag tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen.
Art.14. Sous peine de forclusion, le recours contre les décisions prises en application de l'arrêté du Gouvernement wallon et de ses modalités d'application doit être introduit, sous peine de nullité, par lettre recommandée auprès de l'administration endéans le mois qui suit la communication de la decision.
  L'introduction d'un recours n'a aucune influence sur la suspension d'une éventuelle demande de remboursement des montants indûment payés.
Art. 15. Dit besluit heeft uitwerking op 1 januari 2003.
  Namen, 3 juni 2004.
  J. HAPPART.
Art. 15. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2003.
  Namur, le 3 juin 2004.
  J. HAPPART.