Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
14 FEBRUARI 2003. - Decreet betreffende het onderwijs XIV. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-07-2003 en tekstbijwerking tot 13-02-2017)
Titre
14 FEVRIER 2003. - Décret relatif à l'enseignement XIV. (TRADUCTION) (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 01-07-2003 et mise à jour au 13-02-2017)
Informations sur le document
Info du document
Table des matières
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling. HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs. HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs. Afdeling 1. - Wet van 19 juli 1971 betreffende ... Afdeling 2. - Wet van 29 juni 1983 betreffende ... Afdeling 3. - Decreet van 31 juli 1990 betreffe... Afdeling 4. - Decreet van 14 juli 1998 houdende... Afdeling 5. - Inwerkingtreding. HOOFDSTUK IV. - Permanente vorming. Afdeling 1. - Deeltijds kunstonderwijs. Afdeling 2. - Volwassenenonderwijs. Afdeling 3. - Zelfgestuurd leren. Afdeling 4. - Basiseducatie. HOOFDSTUK V. - Tertiair onderwijs. Afdeling 1. - Hogescholen. Onderafdeling 1. - Het decreet van 13 juli 1994... Onderafdeling 2. - Diverse bepalingen. Afdeling 2. - Universiteiten. Onderafdeling 1. - Overdracht van examencijfers. Onderafdeling 2. - Implementatie tUL-verdrag. Onderafdeling 3. - Bijzondere universitaire ins... Onderafdeling 4. - Wijziging basisbedragen werk... Onderafdeling 5. - Inwerkingtredingsbepalingen. HOOFDSTUK VI. - Centra voor leerlingenbegeleiding. HOOFDSTUK VII. - Decreet inspectie en begeleiding. HOOFDSTUK VIII. - Nascholing. HOOFDSTUK IX. - Rechtspositie. Afdeling 1. - Decreet van 27 maart 1991 betreff... Afdeling 2. - Decreet van 27 maart 1991 betreff... Afdeling 3. - Inwerkingtredingsbepaling. HOOFDSTUK X. - Autonome bepalingen. Afdeling 1. - Diensten met onderwijsbehoeften. Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen. Onderafdeling 2. - Subsidiëring. Onderafdeling 3. - Werking. Onderdeel 1. - Organisatie. Onderdeel 2. - Pedagogische personeelsleden. Onderdeel 3. - Onderwijsaanbod. Onderafdeling 4. - Toezicht. Onderafdeling 5. - Wijzigingsbepalingen. Onderafdeling 6. - Inwerkingtreding. Afdeling 2. - Kinderdagverblijven van het gemee... Afdeling 3. - Begrippenkader. Onderafdeling 1. - Algemeen. Onderafdeling 2. - Studiebewijzen. Onderafdeling 3. - Structuuronderdelen. Afdeling 4. - Coördinatie. Afdeling 5. - Bekwaamheidsbewijzen. Onderafdeling 1. - Omschrijving. Onderafdeling 2. - Slotbepalingen. Onderafdeling 3. - Inwerkingtredingsbepaling. Afdeling 6. - Informatisering. Onderafdeling 1. - Toelageregeling. Onderafdeling 2. - ICT-coördinatoren. Onderafdeling 3. - Inwerkingtredingsbepaling. Afdeling 7. - Overige bepalingen. HOOFDSTUK XI. - Andere bepalingen. Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 29 mei 1... Afdeling 2. - Wijziging van het decreet van 5 j... Afdeling 3. - Wijziging van het decreet van 9 a... Afdeling 4. - Wijziging van het decreet van 8 j... Afdeling 5. - Wijziging van het decreet van 18 ... Afdeling 6. - Wijziging van het decreet van 28 ... Afdeling 7. - Wijziging van het decreet van 5 j... Afdeling 8. - Wijziging van het bijzonder decre... Afdeling 9. - Inwerkingtredingsbepaling.
Table des matières
CHAPITRE I. - Disposition introductive. CHAPITRE II. - Enseignement fondamental. CHAPITRE III. - Enseignement secondaire. Section 1. - Loi du 19 juillet 1971 relative à ... Section 2. - Loi du 29 juin 1983 concernant l'o... Section 3. - Décret du 31 juillet 1990 relatif ... Section 4. - Décret du 14 juillet 1998 contenan... Section 5. - Entrée en vigueur. CHAPITRE IV. - Formation permanente. Section 1. - Enseignement artistique à temps pa... Section 2. - Education des adultes. Section 3. - Apprentissage autogéré. Section 4. - Education de base. CHAPITRE V. - Enseignement tertiaire. Section 1. - Instituts supérieurs. Sous-section 1er. - Le décret du 13 juillet 199... Sous-section 2. - Dispositions diverses. Section 2. - Universités. Sous-section 1. - Report de cotes d'examens. Sous-section 2. - Implémentation Traité tUL. Sous-section 3. - Instituts universitaires spéc... Sous-section 4. - Modification des montants de ... Sous-section 5. - Dispositions d'entrée en vigu... CHAPITRE VI. - Centres d'encadrement des élèves. CHAPITRE VII. - Décret sur l'inspection et l'en... CHAPITRE VIII. - Formation continuée. CHAPITRE IX. - Statut. Section 1. - Décret du 27 mars 1991 relatif au ... Section 2. - Décret du 27 mars 1991 relatif au ... Section 3. - Disposition d'entrée en vigueur. CHAPITRE X. - Dispositions autonomes. Section I. - Services présentant des besoins en... Sous-section 1. - Dispositions générales. Sous-section 2. - Octroi de subventions. Sous-section 3. - Fonctionnement. Subdivision 1re- Organisation. Subdivision 2. - Personnels pédagogiques. Subdivision 3. - Offre d'enseignement. Sous-section 4. - Contrôle. Sous-section 5. - Dispositions modificatives. Sous-section 6. - Entrée en vigueur. Section 2. - Garderies de l'enseignement commun... Section 3. - Cadre de définitions. Sous-section 1. - Généralités. Sous-section 2. - Titres. Sous-section 3. - Subdivisions structurelles. Section 4. - Coordination. Section 5. - Titres de capacité. Sous-section 1. - Définition. Sous-section 2. - Dispositions finales. Sous-section 3. - Disposition d'entrée en vigueur. Section 6. - Informatisation. Sous-section 1. - Régime d'octroi. Sous-section 2. - Coordinateurs TIC. Sous-section 3. - Disposition d'entrée en vigueur. Section 7. - Autres dispositions. CHAPITRE XI. - Autres dispositions. Section 1. - Modification de la loi du 29 mai 1... Section 2. - Modification du décret du 5 juille... Section 3. - Modification du décret du 9 avril ... Section 4. - Modification du décret du 8 juille... Section 5. - Modification du décret du 18 janvi... Section 6. - Modification du décret du 28 juin ... Section 7. - Modification du décret du 5 juille... Section 8. - Modification du décret spécial du ... Section 9. - Disposition d'entrée en vigueur.
Tekst (398)
Texte (398)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling.
CHAPITRE I. - Disposition introductive.
Artikel 1.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Article 1.1. Le présent décret règle une matière communautaire.
HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs.
CHAPITRE II. - Enseignement fondamental.
Art. 2.1. In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° 1° wordt vervangen door wat volgt :
  " 1° aanvullende lestijden : lestijden toegekend voor godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing, lichamelijke opvoeding in het kleuteronderwijs en voor specifieke behoeften bepaald door de regering; ";
  2° 10° wordt vervangen door wat volgt :
  " 10° POV : Provinciaal Onderwijs Vlaanderen; ";
  3° er wordt een 43°bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " 43°bis plage : lestijden of uren buiten het lestijden- en urenpakket die zich situeren boven het minimum maar binnen het maximum van de hoofdopdracht; ";
  4° in 44°, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "twee jaar en zes maanden";
  5° 54° wordt vervangen door wat volgt :
  " 54° urenpakket :
  a) in gewoon onderwijs : het aantal uren toegekend aan een school om de gefinancierde of gesubsidieerde formatie voor kinderverzorgers in het kleuteronderwijs te bepalen;
  b) in het buitengewoon onderwijs : het aantal uren toegekend aan een school om de gefinancierde of gesubsidieerde formatie voor het paramedisch, medisch, psychologisch, orthopedagogisch en sociaal personeel te bepalen. Dit pakket bestaat uit uren volgens de richtgetallen en aanvullende uren. "
Art. 2.1. A l'article 3 du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental sont apportées les modifications suivantes :
  1° le 1° est remplacé par la disposition suivante :
  " 1° périodes de cours complémentaires : périodes de cours attribuées pour les cours de religion, morale non confessionnelle, formation culturelle, éducation physique dans l'enseignement maternel et aux besoins spécifiques fixés par le Gouvernement; ";
  2° le 10° est remplacé par la disposition suivante :
  " 10° POV : Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (Enseignement provincial flamand); ";
  3° il est inséré un 43°bis, rédigé comme suit :
  " 43°bis plage : les périodes ou heures en dehors du capital-périodes et du capital-heures qui se situent entre le nombre minimum et le nombre maximum d'heures de la charge principale; ";
  4° dans le 44°, modifié par le décret du 14 juillet 1998, les mots "trois ans" sont remplacés par les mots "deux ans et six mois";
  5° le 54° est remplacé par la disposition suivante :
  " 54° capital-heures :
  a) dans l'enseignement ordinaire : le nombre d'heures attribuées à une école afin de fixer le cadre organique financé ou subventionné pour des puériculteurs/trices dans l'enseignement maternel;
  b) dans l'enseignement extraordinaire : le nombre d'heures attribuées à une école afin de fixer le cadre organique financé ou subventionné pour le personnel paramédical, médical, psychologique, orthopédagogique et social; Ce capital consiste en heures selon les indices et heures complémentaires. "
Art. 2.2. In artikel 5 van hetzelfde decreet worden de woorden "drie jaar" vervangen door de woorden "twee jaar en zes maanden".
Art. 2.2. Dans l'article 5 du même décret, les mots "trois ans" sont remplacés par les mots "deux ans et six mois".
Art. 2.3. Artikel 12 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 12. § 1. Om toegelaten te worden in het kleuteronderwijs moet een kind ten minste twee jaar en zes maanden zijn.
  § 2. Voor het gewoon kleuteronderwijs gelden voor kinderen tussen twee jaar en zes maanden en drie jaar de volgende instapdata :
  1° de eerste schooldag na de zomervakantie;
  2° de eerste schooldag na de herfstvakantie;
  3° de eerste schooldag na de kerstvakantie;
  4° de eerste schooldag van februari;
  5° de eerste schooldag na de krokusvakantie;
  6° de eerste schooldag na de paasvakantie. "
Art. 2.3. L'article 12 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 12. § 1er. Afin d'être admis à l'enseignement maternel, l'enfant doit avoir atteint l'âge de deux ans et six mois au moins.
  § 2. Pour l'enseignement maternel ordinaire, les dates d'entrée sont les suivantes pour des enfants entre deux ans et six mois et trois ans :
  1° le premier jour de classe après les vacances d'été;
  2° le premier jour de classe après le congé de Toussaint;
  3° le premier jour de classe après les vacances de Noël;
  4° le premier jour de classe du mois de février;
  5° le premier jour de classe après le congé de carnaval;
  6° le premier jour de classe après les vacances de Pâques;
Art. 2.4. Artikel 20 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 20. § 1. Een regelmatige leerling is een leerling die :
  1° voldoet aan de toelatingsvoorwaarden zoals bepaald in de artikelen 12, 13, 15, of 16 of die hiervan afwijkt bij toepassing van de artikelen 17, 18 of 19;
  2° slechts in één school is ingeschreven.
  § 2. In het lager onderwijs, of als leerplichtige in het kleuteronderwijs, moet de leerling daarenboven voldoen aan de volgende voorwaarden :
  1° aanwezig zijn, behoudens gewettigde afwezigheid;
  2° deelnemen aan alle onderwijsactiviteiten die voor hem of zijn leergroep worden georganiseerd, behoudens vrijstelling bedoeld in de artikelen 29 en 30.
  Voor de duur van een experiment inzake de controle op de inschrijvingen en de controle op het geregeld schoolbezoek zijn de bepalingen van dit punt niet van toepassing op leerlingen die ingeschreven zijn in scholen die deelnemen aan het experiment.
  § 3. In het kleuteronderwijs worden de leerlingen die voldoen aan de bepalingen van § 1 vanaf twee jaar en zes maanden beschouwd als regelmatige leerling. In het gewoon kleuteronderwijs geldt deze bepaling vanaf de data waarop de leerlingen overeenkomstig artikel 12, § 2, mogen instappen. "
Art. 2.4. L'article 20 du même décret, modifié par le décret du 13 juillet 2001, est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 20. § 1er. Un élève régulier est un élève qui :
  1° remplit les conditions d'admission telles que fixées aux articles 12, 13, 15 ou 16 ou qui y déroge en application des articles 17, 18 ou 19;
  2° est inscrit dans une seule école.
  § 2. Dans l'enseignement primaire, ou comme enfant scolarisable dans l'enseignement maternel, l'élève doit en outre remplir les conditions suivantes :
  1° être présent, sauf en cas d'absence justifiée;
  2° participer à toutes les activités d'enseignement qui sont organisées pour lui ou son groupe d'élèves, sauf en cas de dispense visée aux articles 29 et 30.
  Pour la durée d'une expérience au niveau du contrôle des inscriptions et du contrôle de la régularité de la fréquentation scolaire, les dispositions du présent point ne s'appliquent pas aux élèves inscrits auprès d'écoles qui participent à l'expérience.
  § 3. Dans l'enseignement maternel, les élèves qui répondent aux dispositions du § 1er sont considérés comme élève régulier à partir de l'âge de deux ans et six mois. Dans l'enseignement maternel ordinaire, cette disposition s'applique à partir des dates auxquelles les élèves peuvent entrer conformément à l'article 12, § 2. "
Art. 2.5. In artikel 25, § 1, derde lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "de artikelen 97 en 98" telkens vervangen door de woorden "artikel 97".
Art. 2.5. Dans l'article 25, § 1er, du même décret, les mots "des articles 97 et 98" sont chaque fois remplacés par les mots "de l'article 97".
Art. 2.6. In hetzelfde decreet wordt een artikel 26bis, 26ter en 26quater ingevoegd, die luiden als volgt :
  " Artikel 26bis. Ouders die opteren voor huisonderwijs zoals voorzien in artikel 25, § 1, verbinden zich ertoe onderwijs te verstrekken of te laten verstrekken dat beantwoordt aan volgende minimumeisen :
  1° het onderwijs is gericht op de ontplooiing van de volledige persoonlijkheid en de talenten van het kind en op de voorbereiding van het kind op een actief leven als volwassene;
  2° het onderwijs bevordert het respect voor de grondrechten van de mens en voor de culturele waarden van het kind zelf en van anderen.
  Artikel 26ter. § 1. De onderwijsinspectie is bevoegd om te controleren of het verstrekte huisonderwijs beantwoordt aan de doelstellingen omschreven in artikel 26bis.
  § 2. De ouders zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de controle op het huisonderwijs.
  § 3. Wanneer de controle van de onderwijsinspectie niet aanvaard wordt of wanneer de onderwijsinspectie bij twee opeenvolgende controles vaststelt dat het verstrekte onderwijs kennelijk niet beantwoordt aan de in artikel 26bis bedoelde doelstellingen, schrijven de ouders de leerling in in een school die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd is door de Vlaamse Gemeenschap.
  Artikel 26quater. De Vlaamse regering bepaalt de formele voorwaarden die moeten vervuld worden bij het organiseren van huisonderwijs. "
Art. 2.6. Dans le même décret, il est inséré un article 26bis, 26ter et 26quater, rédigés comme suit :
  " Article 26bis. Les parents qui optent pour l'enseignement à domicile tel que prévu à l'article 25, § 1er, s'engagent à dispenser ou à faire dispenser un enseignement qui répond aux exigences minimales suivantes :
  1° l'enseignement vise l'épanouissement de la personnalité de l'enfant et le développement de ses dons, ainsi que la préparation de l'enfant à une vie active en tant qu'adulte;
  2° l'enseignement favorise le respect des droits fondamentaux de l'homme et des valeurs culturelles de l'enfant même et des autres.
  Article 26ter. § 1er. L'inspection de l'enseignement est compétente pour contrôler si l'enseignement à domicile dispensé répond aux objectifs décrits à l'article 26bis.
  § 2. Les parents sont obligés d'apporter leur collaboration au contrôle de l'enseignement à domicile.
  § 3. Lorsque le contrôle de l'inspection de l'enseignement n'est pas accepté, ou lorsque l'inspection de l'enseignement constate, lors de deux contrôles successifs, que l'enseignement dispensé ne répond manifestement pas aux objectifs visés à l'article 26bis, les parents inscrivent l'élève dans une école agréée, financée ou subventionnée par la Communauté flamande.
  Article 26quater. Le Gouvernement flamand détermine les conditions formelles à remplir lors de l'organisation de l'enseignement à domicile. "
Art. 2.7. In artikel 29 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden "bij de eerste inschrijving" vervangen door de woorden "bij elke inschrijving";
  2° aan het derde lid wordt de volgende zin toegevoegd :
  " De lestijden waarvoor men is vrijgesteld mogen niet worden ingevuld met activiteiten die betrekking hebben op andere leergebieden. "
Art. 2.7. A l'article 29 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
  1° dans le premier alinéa, les mots "Lors de la première inscription" sont remplacés par les mots "Lors de chaque inscription";
  2° le troisième alinéa est complété par la phrase suivante :
  " Les périodes pour lesquelles on a obtenu une dispense, ne peuvent être occupées par des activités qui concernent d'autres disciplines. "
Art. 2.8. In artikel 41, § 2, van hetzelfde decreet wordt de eerste zin vervangen door wat volgt :
  " In de officiële scholen wordt het godsdienstonderwijs verstrekt door bedienaars van de betrokken godsdienst of door hun afgevaardigde. "
Art. 2.8. Dans l'article 41, § 2, du même décret, la première phrase est remplacée par la disposition suivante :
  " Dans les écoles officielles, l'enseignement de religion est donné par les ministres du culte concerné ou leur délégué. "
Art. 2.9. Artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 1997 en 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 44. § 1. De ontwikkelingsdoelen voor het gewoon kleuteronderwijs, eindtermen voor het gewoon lager onderwijs en ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs worden vastgelegd door het Vlaams Parlement bij wijze van bekrachtiging van een besluit van de Vlaamse regering, genomen op advies van de Vlaamse Onderwijsraad.
  De Vlaamse regering legt het besluit ten laatste één maand na de goedkeuring ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement.
  De eindtermen en ontwikkelingsdoelen hebben uitwerking vanaf de datum die het decreet aangeeft.
  § 2. De regering houdt hierbij rekening met wat volgt :
  1° Ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs zijn minimumdoelen op het vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die de overheid wenselijk acht voor die leerlingenpopulatie en die de school bij haar leerlingen moet nastreven.
  2° Eindtermen voor het lager onderwijs zijn minimumdoelen die de overheid noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie. Met minimumdoelen wordt bedoeld : een minimum aan kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes bestemd voor die leerlingenpopulatie.
  Eindtermen kunnen leergebiedgebonden of leergebiedoverschrijdend zijn.
  Elke school heeft de maatschappelijke opdracht de leergebiedgebonden eindtermen met betrekking tot kennis, inzicht en vaardigheden bij de leerlingen te bereiken. Het bereiken van de eindtermen zal worden afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie. De leergebiedgebonden eindtermen met betrekking tot attitudes dienen door elke school bij de leerlingen te worden nagestreefd.
  Leergebiedoverschrijdende eindtermen zijn minimumdoelen die niet specifiek behoren tot één leergebied, maar onder meer door middel van meer leergebieden of onderwijsprojecten worden nagestreefd. Elke school heeft de maatschappelijke opdracht de leergebiedoverschrijdende eindtermen bij de leerlingen na te streven. De school toont aan dat ze met een eigen planning aan de leergebiedoverschrijdende eindtermen werkt.
  3° Ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs zijn doelen op het vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die de overheid wenselijk acht voor zoveel mogelijk leerlingen van de leerlingenpopulatie. In samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding en zo mogelijk in overleg met de ouders en eventueel andere betrokkenen, kiest de klassenraad de ontwikkelingsdoelen die aan individuele leerlingen of groepen worden aangeboden en uitdrukkelijk nagestreefd.
  De ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs kunnen worden vastgelegd per type.
  4° Voor het onderwijs in een erkende godsdienst, een op die godsdienst berustende zedenleer, in de niet-confessionele zedenleer, de eigen cultuur en religie en de cultuurbeschouwing worden geen eindtermen of ontwikkelingsdoelen bepaald. "
Art. 2.9. L'article 44 du même décret, modifié par les décrets des 15 juillet 1997 et 14 juillet 1998, est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 44. § 1er. Les objectifs de développement pour l'enseignement maternel ordinaire, les objectifs finaux pour l'enseignement primaire ordinaire et les objectifs de développement pour l'enseignement fondamental extraordinaire sont fixés par le Parlement flamand, sous forme de validation d'un arrêté du Gouvernement flamand, rendue sur avis du "Vlaamse Onderwijsraad" (Conseil flamand de l'Enseignement).
  Au plus tard un mois après l'approbation de l'arrêté, le Gouvernement flamand le soumet au Parlement flamand pour validation.
  Les objectifs finaux et les objectifs de développement produisent leurs effets à la date indiquée par le décret.
  § 2. A cet effet, le Gouvernement tient compte de ce qui suit :
  1° Les objectifs de développement destinés à l'enseignement maternel sont des objectifs minimums au niveau de connaissances, notions, aptitudes et attitudes que l'autorité estime nécessaires pour cette population d'élèves et que l'école doit chercher à atteindre chez ses élèves.
  2° Les objectifs finaux destinés à l'enseignement primaire sont des objectifs minimums que l'autorité estime nécessaires et réalisables pour une certaine population d'élèves. Par objectifs minimums, il faut entendre : un minimum de connaissances, notions, aptitudes et attitudes destinées à cette population d'élèves.
  Les objectifs finaux peuvent être liés à une seule discipline ou être interdisciplinaires.
  Toute école a la mission sociétale d'atteindre chez les élèves les objectifs finaux liés à une seule discipline en ce qui concerne les connaissances, notions et aptitudes. Le fait d'avoir atteint ou non les objectifs finaux sera pondéré compte tenu du contexte scolaire et des caractéristiques de la population scolaire. Toute école doit chercher à atteindre chez les élèves les objectifs finaux comportementaux liés à une seule discipline.
  Les objectifs finaux interdisciplinaires sont des objectifs minimums qui n'appartiennent pas à une discipline, mais que l'école doit chercher à atteindre, entre autres par la voie de plusieurs disciplines ou de projets d'enseignement. Toute école a la mission sociétale de chercher à atteindre chez les élèves les objectifs finaux interdisciplinaires. L'école démontre qu'elle s'occupe des objectifs finaux interdisciplinaires au moyen d'un propre planning.
  3° Les objectifs de développement destinés à l'enseignement fondamental spécial sont des objectifs au niveau de connaissances, notions, aptitudes et attitudes que l'autorité estime nécessaires pour autant d'élèves que possible de la population d'élèves. En concertation avec le centre d'encadrement des élèves et, si possible, avec les parents et éventuellement avec d'autres personnes concernées, le conseil de classe choisit les objectifs de développement qui sont proposés à des élèves individuels ou à des groupes et que l'école cherche explicitement d'atteindre.
  Les objectifs de développement destinés à l'enseignement fondamental spécial peuvent être fixés par type.
  4° Aucun objectif final ou de développement n'est fixé pour l'enseignement d'une religion reconnue, d'une morale reposant sur cette religion, de la morale non confessionnelle, de la propre culture et religion et de formation culturelle. "
Art. 2.10. In artikel 44bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 3, eerste lid wordt tussen de woorden "het schooljaar waarin de" en de woorden "ontwikkelingsdoelen/eindtermen zullen gelden" het woord "vervangende" ingevoegd;
  2° er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 4. In afwijking van wat bepaald is in § 3, kan het schoolbestuur een afwijkingsaanvraag indienen binnen een termijn van één maand na de publicatie van een bekrachtigingsdecreet, indien deze publicatie gebeurt na 1 september van het schooljaar voorafgaand aan de inwerkingtreding.
  In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, is het schoolbestuur gebonden door de eindtermen en ontwikkelingsdoelen vanaf 1 september volgend op de bekrachtiging van de goedkeuring van de afwijkingsaanvraag. "
Art. 2.10. A l'article 44bis du même décret, inséré par le décret du 15 juillet 1997, sont apportées les modifications suivantes :
  1° dans le § 3, premier alinéa, les mots "de remplacement" sont insérés entre les mots "pendant laquelle les objectifs de développement/finaux" et "entrent en vigueur";
  2° il est ajouté un § 4, rédigé comme suit :
  " § 4. Par dérogation aux dispositions du § 3, l'autorité scolaire peut introduire une demande de dérogation, endéans un mois de la publication d'un décret de ratification, si cette publication a lieu après le 1er septembre de l'année scolaire précédent l'entrée en vigueur.
  Dans les cas visés au premier alinéa, l'autorité scolaire est liée par les objectifs finaux et objectifs de développement à partir du 1er septembre suivant la ratification de l'approbation de la demande de dérogation. "
Art. 2.11. Aan artikel 46 van hetzelfde decreet worden twee nieuwe leden toegevoegd, die luiden als volgt :
  " Bepaalde eindtermen of ontwikkelingsdoelen van het gewoon basisonderwijs of van andere types van het buitengewoon basisonderwijs kunnen door een beslissing van de klassenraad in een handelingsplan worden opgenomen.
  Het handelingsplan wordt opgemaakt door de klassenraad, in samenspraak met het CLB en indien mogelijk met de ouders. "
Art. 2.11. A l'article 46 du même décret, il est ajouté deux nouveaux alinéas, rédigés comme suit :
  " Certains objectifs finaux ou objectifs de développement de l'enseignement fondamental ordinaire ou d'autres types de l'enseignement fondamental spécial peuvent être repris, par une décision du conseil de classe, dans un plan d'action.
  Le plan d'action est établi par le conseil de classe, en concertation avec le CLB (centre d'encadrement des élèves) et, si possible, avec les parents. "
Art. 2.12. Artikelen 59 en 60 van hetzelfde decreet worden opgeheven.
Art. 2.12. Les articles 59 et 60 du même décret sont abrogés.
Art. 2.13. Aan artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 1 december 1998 en 23 juli 2001, waarvan de huidige tekst § 1 wordt, wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 2. Een officiële school beantwoordt onverminderd § 1 aan volgende erkenningsvoorwaarden :
  1° een open karakter hebben door open te staan voor alle leerlingen, ongeacht de ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerling;
  2° de leerplannen volgen van het gemeenschapsonderwijs, OVSG of POV, of eigen leerplannen ermee verenigbaar;
  3° een schoolwerkplan, schoolreglement en schoolboeken gebruiken in overeenstemming met het open karakter bedoeld in 1°;
  4° begeleid worden door de begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs, OVSG of POV;
  5° het godsdienstonderwijs of het onderwijs in de niet-confessionele zedenleer wordt door een leermeester gegeven. "
Art. 2.13. A l'article 62 du même décret, modifié par les décrets des 14 juillet 1998, 1er décembre 1998 et 23 juillet 2001, dont le texte actuel formera le § 1er, il est ajouté un § 2, rédigé comme suit :
  " § 2. Sans préjudice du § 1er, une école officielle remplit les conditions d'agrément suivantes :
  1° avoir un caractère ouvert en étant accessible à tous les élèves, quelles que soient les conceptions idéologiques, philosophiques ou religieuses des parents et de l'élève;
  2° suivre les programmes d'études de l'enseignement communautaire, de l'OVSG (enseignement dispensé par les villes et communes) ou du POV (enseignement dispensé par les provinces), ou ses propres programmes d'études équivalents;
  3° utiliser un plan de travail scolaire, un règlement d'école et des manuels correspondant au caractère ouvert visé au 1°;
  4° être encadrée par le service d'encadrement de l'Enseignement communautaire, de l'OVSG ou du POV;
  5° l'enseignement de religion ou de la morale non confessionnelle est donné par un maître. "
Art. 2.14. In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 worden de woorden "artikel 62" vervangen door de woorden "artikel 62, § 1";
  2° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3. De regering kan de erkenning van een school of een vestigingsplaats ervan opheffen op advies van een college van inspecteurs wanneer aan één of meer voorwaarden van artikel 62, § 2, niet meer volledig voldaan is.
  Het college wordt aangeduid door de regering en is samengesteld uit inspectieleden afkomstig uit het officieel onderwijs. De regering bepaalt, met inachtname van de hoorplicht, de werking en de organisatie van het college alsook de voorwaarden en de procedure voor de opheffing van de erkenning. Bedoeld besluit wordt aangenomen bij wijze van bekrachtiging van een gezamenlijk voorstel van de Vlaamse regering, de Raad van het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten van het officieel gesubsidieerd onderwijs. "
Art. 2.14. A l'article 64 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
  1° dans le § 1er, les mots "l'article 62" sont remplacés par les mots "l'article 62, § 1er";
  2° il est ajouté un § 3, rédigé comme suit :
  " § 3. Le Gouvernement peut supprimer l'agrément d'une école ou d'une implantation sur avis d'un collège d'inspecteurs lorsqu'il n'est plus satisfait à une ou plusieurs conditions de l'article 62, § 2.
  Le collège est désigné par le Gouvernement et se compose de membres de l'inspection de l'enseignement officiel. Le gouvernement définit, en tenant compte de l'obligation d'audition, le fonctionnement et l'organisation du collège ainsi que les conditions et la procédure selon laquelle l'agrément peut être supprimé. L'arrêté précité est adopté sous forme de validation d'une proposition commune du Gouvernement flamand, du " Raad van het Gemeenschapsonderwijs " (Conseil de l'Enseignement communautaire) et des associations représentatives de pouvoirs organisateurs de l'enseignement officiel subventionné. "
Art. 2.15. Aan artikel 64, § 1, van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd :
  " De regering en het college van inspecteurs houden terzake rekening met de bepalingen van artikel 44. "
Art. 2.15. A l'article 64, § 1er, du même décret, la phrase suivante est ajoutée :
  " Le Gouvernement et le collège d'inspecteurs tiennent compte en la matière des dispositions de l'article 44. "
Art. 2.16. In artikel 82bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1999 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 1. Het globale werkingsbudget van het gefinancierd en het gesubsidieerd basisonderwijs wordt gefaseerd verhoogd met 119,04 miljoen euro als volgt :
Art. 2.16. A l'article 82bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par les décrets des 22 décembre 1999 et 13 juillet 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  1° le § 1er est remplacé par la disposition suivante :
  " § 1er. L'augmentation à concurrence de 119,04 millions d'euros du budget de fonctionnement global de l'enseignement fondamental financé et subventionné est étalée comme suit :
BegrotingsjaarVerhoging van het krediet in miljoen euro
19985,33;
199941,45;
200061,08;
200171,32;
200282,08;
2003106,27;
2004110,36;
2005114,57;
2006119,04;
BegrotingsjaarVerhoging van het krediet in miljoen euro19985,33;199941,45;200061,08;200171,32;200282,08;2003106,27;2004110,36;2005114,57;2006119,04;
Année budgétaireAugmentation du crédit en millions d`euros
19985,33;
199941,45;
200061,08;
200171,32;
200282,08;
2003106,27;
2004110,36;
2005114,57;
2006119,04;
Année budgétaireAugmentation du crédit en millions d`euros19985,33;199941,45;200061,08;200171,32;200282,08;2003106,27;2004110,36;2005114,57;2006119,04;
  2° in § 2, eerste lid, worden de woorden "99,21 miljoen euro" vervangen door de woorden "119,04 miljoen euro".
  2° dans le § 2, premier alinéa, les mots "99,21 millions d'euros" sont remplacés par les mots "119,04 millions d'euros".
Art. 2.17. Artikel 97 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 97. Elke officiële school voor gewoon onderwijs kan de vrije keuze verzekeren indien zij begeleid wordt door een officieel CLB en indien de oudervereniging van de school aansluit bij het ondersteuningscentrum van ouderverenigingen van het officieel onderwijs. "
Art. 2.17. L'article 97 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 97. Chaque école officielle d'enseignement ordinaire peut garantir le libre choix si elle est encadrée par un CLB officiel et si l'association des parents de l'école adhère au centre de soutien des associations des parents de l'enseignement officiel. "
Art. 2.18. Artikel 98 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt opgeheven.
Art. 2.18. L'article 98 du même décret, modifié par le décret du 13 juillet 2001, est abrogé.
Art. 2.19. In artikel 100, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 oktober 2000, worden de woorden "per onderwijsniveau" geschrapt.
Art. 2.19. A l'article 100, § 1er, du même décret, modifié par le décret du 20 octobre 2000, les mots "par niveau d'enseignement" sont supprimés.
Art. 2.20. In hetzelfde decreet wordt vóór Afdeling 1 van Hoofdstuk IX een artikel 126bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 126bis. Personeelsleden kunnen niet belast worden met lestijden of uren buiten het lestijden- en urenpakket, behoudens indien deze in de plage gelegen zijn.
  Als een schoolbestuur dit verbod overtreedt, valt de bezoldiging ten laste van het schoolbestuur. "
Art. 2.20. Dans le même décret, avant la Section 1ère du Chapitre IX, il est inséré un article 126bis, rédigé comme suit :
  " Article 126bis. Des membres du personnel ne peuvent être chargés de périodes ou d'heures en dehors du capital-périodes et du capital-heures, sauf si elles se situent dans la plage.
  Lorsqu'une autorité scolaire contrevient à cette interdiction, la rémunération est à charge de l'autorité scolaire. "
Art. 2.21. Artikel 142 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 142. § 1. Het schoolbestuur of zijn afgevaardigde beslist, met toepassing van de reglementering inzake medezeggenschap, overleg en onderhandeling, over de aanwending van het lestijdenpakket, alsook over :
  1° de herverdeling, binnen eenzelfde school, van lestijden tussen de verschillende niveaus;
  2° de overdracht van lestijden naar een andere school van eenzelfde of een ander schoolbestuur, zonder dat de overdracht meer mag bedragen dan drie procent van het totale lestijdenpakket dat het lopende schooljaar wordt gefinancierd of gesubsidieerd voor de school die overdraagt.
  § 2. De overdracht van lestijden moet vóór 15 oktober van het lopende schooljaar gebeuren.
  § 3. Er kunnen geen lestijden overgedragen worden van een school of afdeling van het Nederlands taalstelsel naar een school of afdeling van het Frans taalstelsel of omgekeerd. "
Art. 2.21. L'article 142 du même décret, modifié par le décret du 14 juillet 1998, est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 142. § 1er. En application de la réglementation en matière de participation, de concertation et de négociation, l'autorité scolaire ou son délégué décide de l'utilisation du capital-périodes ainsi que :
  1° de la redistribution, au sein de la même école, de périodes de cours entre les différents niveaux;
  2° du transfert de périodes de cours vers une autre école relevant de la même ou d'une autre direction, sans que le transfert ne puisse dépasser trois pour cent de l'horaire total financé ou subventionné au cours de l'année scolaire pour l'école qui les transfère.
  § 2. Le transfert d'heures de cours doit se faire avant le 15 octobre de l'année scolaire en cours.
  § 3. Des heures de cours ne peuvent être transférés d'une école ou section du régime linguistique néerlandais vers une école ou section du régime francophone ou inversement. "
Art. 2.22. In hetzelfde decreet wordt in Onderafdeling A van Afdeling 3 van Hoofdstuk IX, een artikel 146ter ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 146ter. § 1. Het schoolbestuur of zijn afgevaardigde beslist, met toepassing van de reglementering inzake medezeggenschap, overleg en onderhandeling, over de aanwending van het afzonderlijk urenpakket, alsook over de overdracht van uren naar een andere school van eenzelfde of een ander schoolbestuur, zonder dat de overdracht meer mag bedragen dan drie procent van het totale afzonderlijke urenpakket kinderverzorger dat het lopende schooljaar wordt gefinancierd of gesubsidieerd voor de school die overdraagt.
  § 2. De beginselen bepaald in artikel 142, §§ 2 en 3, 143 en 144 zijn van overeenkomstige toepassing op deze overdracht. "
Art. 2.22. Dans le même décret, dans la Sous-section A de la Section 3 du Chapitre IX, il est inséré un article 146ter, rédigé comme suit :
  " Article 146ter. § 1er. En application de la réglementation en matière de participation, de concertation et de négociation, l'autorité scolaire ou son délégué décide de l'utilisation du capital-heures distinct ainsi que du transfert d'heures de cours vers une autre école relevant de la même ou d'une autre autorité scolaire, sans que le transfert ne puisse dépasser trois pour cent de l'horaire total financé ou subventionné au cours de l'année scolaire pour l'école qui les transfère.
  § 2. Les principes fixés aux articles 142, §§ 2 et 3, 143 et 144 s'appliquent par analogie à ce transfert. "
Art. 2.23. In hetzelfde decreet wordt in Onderafdeling B van Afdeling 3 van Hoofdstuk IX, een artikel 153bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 153bis. § 1. Het schoolbestuur of zijn afgevaardigde beslist, met toepassing van de reglementering inzake medezeggenschap, overleg en onderhandeling, over de aanwending van het urenpakket paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel alsook over de overdracht van uren naar een andere school voor buitengewoon basisonderwijs van eenzelfde of een ander schoolbestuur, zonder dat de overdracht meer mag bedragen dan drie procent van het totale afzonderlijke urenpakket paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel dat het lopende schooljaar wordt gefinancierd of gesubsidieerd voor de school die overdraagt.
  § 2. De beginselen bepaald in artikel 142, §§ 2 en 3, 143 en 144 zijn van overeenkomstige toepassing op deze overdracht. "
Art. 2.23. Dans le même décret, dans la Sous-section B de la Section 3 du Chapitre IX, il est inséré un article 153bis, rédigé comme suit :
  " Article 153bis. § 1er. En application de la réglementation en matière de participation, de concertation et de négociation, l'autorité scolaire ou son délégué décide de l'utilisation du capital-heures du personnel paramédical, médical, social, psychologique et orthopédagogique, ainsi que du transfert d'heures de cours à une autre école d'enseignement fondamental spécial relevant de la même ou d'une autre autorité scolaire, sans que le transfert ne puisse dépasser trois pour cent de la totalité du capital-heures distinct du personnel paramédical, médical, social, psychologique et orthopédagogique qui est financé ou subventionné au cours de l'année scolaire avant que l'école ne les transfère.
  § 2. Les principes fixés aux articles 142, §§ 2 et 3, 143 et 144 s'appliquent par analogie à ce transfert. "
Art. 2.24. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk XIIbis, bestaande uit artikel 173bis, ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " HOOFDSTUK XIIbis. - Bijzondere bepalingen voor gesubsidieerde officiële scholen
  Artikel 173bis. Een openbaar bestuur kan de onderwijsbevoegdheid van een gesubsidieerde officiële school slechts overdragen aan een schoolbestuur uit het vrij onderwijs, indien het in de nodige garanties voorziet opdat de keuze wordt aangeboden tussen onderricht in één der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.
  De regelen, bepaald in het eerste lid, betreffen de overdracht van onderwijsbevoegdheid die ingang vinden vanaf 1 september 2002. "
Art. 2.24. Dans le même décret, il est inséré un chapitre XIIbis, comprenant l'article 173bis, rédigé comme suit :
  " CHAPITRE XIIbis. - Dispositions particulières pour les écoles officielles subventionnées
  Article 173bis. Une administration publique ne peut transférer la compétence d'enseignement d'une école officielle subventionnée à une autorité scolaire de l'enseignement libre que si elle prévoit les garanties nécessaires afin qu'on offre le choix entre l'enseignement d'une des religions reconnues et la morale non confessionnelle.
  Les règles, fixées au premier alinéa, concernent le transfert de la compétence d'enseignement à partir du 1er septembre 2002. "
Art. 2.25. Artikelen 187 en 188 van hetzelfde decreet worden opgeheven.
Art. 2.25. Les articles 187 et 188 du même décret sont abrogés.
Art. 2.26. Artikel 191 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 191. Leerlingen die vóór 1 september 2003 op basis van de vigerende regelgeving inzake vrije keuze recht hebben op een tussenkomst in de kosten van het vervoer naar een bepaalde school, behouden dat recht totdat ze het lager onderwijs beëindigd hebben of van school veranderen. "
Art. 2.26. L'article 191 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 191. Les élèves ayant droit, avant le 1er septembre 2003, à une intervention dans les frais de transport vers une certaine école sur la base de la réglementation en vigueur relative au choix libre, gardent ce droit jusqu'au terme de l'enseignement primaire ou jusqu'au moment où ils changent d'école. "
Art. 2.27. Artikel 194 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt opgeheven.
Art. 2.27. L'article 194 du même décret, modifié par les décrets des 14 juillet 1998, 20 octobre 2000 et 13 juillet 2001, est abrogé.
Art. 2.28. In artikel 195, 5°, van hetzelfde decreet worden de woorden "1 september 2002" vervangen door de woorden "1 september 2003".
Art. 2.28. Dans l'article 195, 5°, du même décret, les mots "le 1 septembre 2002" sont remplacés par les mots "le 1er septembre 2003".
Art. 2.29. De bepalingen van dit hoofdstuk treden als volgt in werking :
  1° artikel II.19, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1997;
  2° artikel II.1, 1° en 5°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2001;
  3° artikel II.1, 2°, 3° en 4°, II.2, II.3, II.4, II.6, II.7, II.11, II.12, II.16, II.20, II.21, II.22, II.23, II.24, II.25, II.27 en II.28, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2002;
  4° artikel II.5, II.8, II.13, II.14, II.17, II.18 en II.26, die in werking treden op 1 september 2003;
  5° artikel II.9, II.10 en II.15, die in werking treden op 1 september 2004.
Art. 2.29. Les dispositions du présent chapitre entrent en vigueur comme suit :
  1° 2° l'article II.19, qui produit ses effets le 1er septembre 1997;
  2° 2° l'article II.1, 1° et 5°, qui produit ses effets le 1er septembre 2001;
  3° les articles II.1, 2°, 3° et 4°, II.2, II.3, II.4, II.6, II.7, II.11, II.12, II.16, II.20, II.21, II.22, II.23, II.24, II.25, II.27 et II.28, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2002;
  4° les articles II.5, II.8, II.13, II.14, II.17, II.18 et II.26, qui entrent en vigueur le 1er septembre 2003;
  5° les articles II.9, II.10 et II.15, qui entrent en vigueur le 1er septembre 2004.
HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs.
CHAPITRE III. - Enseignement secondaire.
Afdeling 1. - Wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen.
Section 1. - Loi du 19 juillet 1971 relative à l'octroi d'allocations d'études.
Art. 3.1. Artikel 9 van de wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van de studietoelagen wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 9. De Vlaamse regering bepaalt de criteria voor het vaststellen van het bedrag van de studietoelagen. Zij houdt daarbij rekening met :
  1° het gezinsinkomen. Zij onderscheidt daartoe meerdere inkomenscategorieën;
  2° het aantal personen ten laste van het gezinshoofd;
  3° het leerjaar van de leerling;
  4° het feit of de leerling extern of intern is.
  De bedragen mogen niet lager zijn dan de vigerende bedragen in het schooljaar 2001-2002. "
Art. 3.1. L'article 9 de la loi du 19 juillet 1971 relative à l'octroi d'allocations d'études est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 9. Le Gouvernement flamand établit les critères en vue de la détermination du montant des allocations d'études. A cet effet, il tient compte :
  1° des revenus du ménage. A cette fin, il distingue plusieurs catégories de revenus;
  2° le nombre de personnes à charge du chef de famille;
  3° l'année d'études de l'élève;
  4° le fait que l'élève est externe ou interne.
  Les montants ne peuvent être inférieurs aux montants en vigueur pendant l'année scolaire 2001-2002. "
Afdeling 2. - Wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht.
Section 2. - Loi du 29 juin 1983 concernant l'obligation scolaire.
Art. 3.2. In artikel 1 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht wordt § 6 vervangen door wat volgt :
  " § 6. Aan de leerplicht kan eveneens worden voldaan door het verstrekken van huisonderwijs.
  Huisonderwijs is onderwijs dat verstrekt wordt aan leerplichtigen van wie de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben, beslist hebben zelf dit onderwijs te organiseren en te bekostigen.
  De personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben die opteren voor huisonderwijs, verbinden zich ertoe onderwijs te verstrekken of te laten verstrekken dat beantwoordt aan volgende minimumeisen :
  1° het onderwijs is gericht op de ontplooiing van de volledige persoonlijkheid en de talenten van het kind en op de voorbereiding van het kind op een actief leven als volwassene;
  2° het onderwijs bevordert het respect voor de grondrechten van de mens en voor de culturele waarden van het kind zelf en van anderen.
  De onderwijsinspectie is bevoegd om te controleren of het verstrekte huisonderwijs beantwoordt aan de doelstellingen omschreven in het derde lid.
  De personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de controle op het huisonderwijs.
  Wanneer de controle van de onderwijsinspectie niet aanvaard wordt of wanneer de onderwijsinspectie bij twee opeenvolgende controles vaststelt dat het verstrekte onderwijs kennelijk niet beantwoordt aan de in het derde lid bedoelde doelstellingen, schrijven de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben de leerling in in een school die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd is door de Vlaamse Gemeenschap.
  De Vlaamse regering bepaalt de formele voorwaarden die moeten vervuld worden bij het organiseren van huisonderwijs. "
Art. 3.2. L'article 1er, § 6, de la loi du 29 juin 1983 concernant l'obligation scolaire est remplacé par la disposition suivante :
  " § 6. Il peut également être satisfait à l'obligation scolaire par la dispensation d'un enseignement à domicile.
  L'enseignement à domicile est l'enseignement dispensé aux enfants soumis à l'obligation scolaire dont les personnes exerçant l'autorité parentale ou assumant de droit ou de fait la garde du mineur, ont décidé d'organiser et de payer cet enseignement eux-mêmes.
  Les personnes exerçant l'autorité parentale ou assumant de droit ou de fait la garde du mineur, qui optent pour l'enseignement à domicile, s'engagent à dispenser ou à faire dispenser un enseignement qui répond aux exigences minimales suivante :
  1° l'enseignement vise l'épanouissement de la personnalité de l'enfant et le développement de ses dons, ainsi que la préparation de l'enfant à une vie active en tant qu'adulte;
  2° l'enseignement favorise le respect des droits fondamentaux de l'homme et des valeurs culturelles de l'enfant même et des autres.
  L'inspection de l'enseignement est compétente pour contrôler si l'enseignement à domicile dispensé répond aux objectifs décrits au troisième alinéa.
  Les personnes exerçant l'autorité parentale ou assumant de droit ou de fait la garde du mineur, sont obligés d'apporter leur collaboration au contrôle de l'enseignement à domicile.
  Lorsque le contrôle de l'inspection de l'enseignement n'est pas accepté, ou lorsque l'inspection de l'enseignement constate, lors de deux contrôles successifs, que l'enseignement dispensé ne répond manifestement pas aux objectifs visés au troisième alinéa, les personnes exerçant l'autorité parentale ou assumant de droit ou de fait la garde du mineur inscrivent l'élève dans une école agréée, financée ou subventionnée par la Communauté flamande.
  Le Gouvernement flamand détermine les conditions formelles à remplir lors de l'organisation de l'enseignement à domicile. "
Afdeling 3. - Decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II.
Section 3. - Décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II.
Art. 3.3. Artikel 47 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995 en vervangen door het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 47. Voor het buitengewoon secundair onderwijs :
  1° is de onderafdeling 3bis van toepassing op alle opleidingsvormen;
  2° is de onderafdeling 4 enkel van toepassing op opleidingsvorm 4, met uitzondering van de ziekenhuisscholen;
  3° is de onderafdeling 5 op geen enkele opleidingsvorm van toepassing;
  4° zijn de onderafdelingen 1, 2, 3 en 6 enkel van toepassing op opleidingsvorm 4. "
Art. 3.3. L'article 47 du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II, modifié par le décret du 19 avril 1995 et remplacé par le décret du 13 juillet 2001, est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 47. Pour l'enseignement secondaire spécial :
  1° la sous-section 3bis s'applique à toutes les formations;
  2° la sous-section 4 s'applique uniquement à la formation 4, à l'exception des écoles hospitalières;
  3° la sous-section 5 ne s'applique à aucune formation;
  4° les sous-sections 1, 2, 3 et 6 s'appliquent uniquement à la formation 4. "
Art. 3.4. Aan artikel 48 van hetzelfde decreet wordt een 10° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 10° betrokken personen : de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben of de meerderjarige leerling zelf. "
Art. 3.4. A l'article 48 du même décret, il est ajouté un 10°, rédigé comme suit :
  " 10° personnes concernées : les personnes exerçant l'autorité parentale ou assumant de droit ou de fait la garde du mineur, ou l'élève majeur même. "
Art. 3.5. In artikel 50, § 5, van hetzelfde decreet wordt 7°, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994, vervangen door wat volgt :
  " 7° onthaalonderwijs, zijnde een specifiek en tijdelijk onderwijsaanbod dat anderstalige nieuwkomers in staat stelt om in te stromen in het Nederlandstalig onderwijs. Dit onderwijsaanbod is gericht op taalvaardigheid en inburgering. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake de afbakening van de doelgroep, de organisatie en de financiering van dit onderwijsaanbod. "
Art. 3.5. L'article 50, § 5, 7°, du même décret, inséré par le décret du 21 décembre 1994, est remplacé par la disposition suivante :
  " 7° un enseignement d'accueil, soit une offre d'enseignement spécifique et temporaire qui permet aux primo-arrivants allophones d'entrer en l'enseignement néerlandophone. Cette offre d'enseignement vise les aptitudes linguistiques et l'intégration. Le Gouvernement flamand arrête les modalités quant à la délimitation du groupe cible, l'organisation et le financement de cette offre d'enseignement. "
Art. 3.6. In hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 3bis ingevoegd, bestaande uit artikel 52bis tot en met 52quater, die luidt als volgt :
  " Onderafdeling 3bis. - Cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer in het officieel onderwijs
  Artikel 52bis. In de officiële voltijds secundaire scholen, met uitzondering van de vierde graad, omvat het onderwijsaanbod wekelijks ten minste twee lesuren onderwijs in de erkende godsdiensten en in de op die godsdiensten berustende zedenleer en ten minste twee lesuren onderwijs in de niet-confessionele zedenleer.
  Artikel 52ter. § 1. Bij elke inschrijving van de leerling in het officieel voltijds secundair onderwijs, met uitzondering van de vierde graad, bepalen de betrokken personen, bij ondertekende verklaring, of de leerling een cursus in één der erkende godsdiensten of een cursus niet-confessionele zedenleer volgt. Deze keuze kunnen zij bij het begin van elk schooljaar wijzigen.
  Betrokken personen die op basis van hun religieuze of morele overtuiging bezwaren hebben tegen het volgen van één van de aangeboden cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer bekomen op aanvraag een vrijstelling.
  De Vlaamse regering legt het model van de ondertekende verklaring en de procedure tot het bekomen van de vrijstelling vast en bepaalt op welke wijze de lesuren waarvoor men is vrijgesteld moeten ingevuld worden. De lesuren waarvoor men is vrijgesteld mogen niet worden ingevuld met activiteiten die betrekking hebben op andere onderdelen van het leerprogramma.
  § 2. Is de leerling 12 jaar of ouder, dan gebeurt de keuze voor het onderricht in één der erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer, evenals de eventuele aanvraag tot vrijstelling in samenspraak met de leerling.
  Artikel 52quater. Het niet naleven van de bepalingen inzake vrijstelling van de keuze, zoals bedoeld in artikel 52ter, § 2, tweede lid, kan, na aanmaning, aanleiding geven tot sancties.
  De sanctie voor de in overtreding zijnde inrichtende macht kan een gedeeltelijke terugbetaling zijn van de werkingsmiddelen van de betrokken school. De terugvordering of inhouding kan echter niet meer bedragen dan 10 procent van deze werkingsmiddelen en kan er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn. De Vlaamse regering bepaalt de verdere regels voor de vaststelling van de overtreding en voor de toepassing van de sanctie en waarborgt de rechten van verdediging. "
Art. 3.6. Dans le même décret, il est inséré une sous-section 3bis, comprenant les articles 52bis à 52quater inclus, rédigée comme suit :
  " Sous-section 3bis. - Cours de religion ou de morale non confessionnelle dans l'enseignement officiel
  Article 52bis. Dans les écoles secondaires officielles à temps plein, à l'exception du quatrième degré, l'offre d'enseignement contient par semaine au moins deux heures d'enseignement des religions reconnues et de la morale reposant sur ces religions, et au moins deux heures d'enseignement de la morale non confessionnelle.
  Article 52ter. § 1er. Lors de chaque inscription de l'élève dans l'enseignement secondaire officiel à temps plein, à l'exception du quatrième degré, les personnes concernées déterminent, par déclaration signée, si l'élève suivra un cours d'une des religions reconnues ou un cours de morale non confessionnelle. Elles peuvent modifier ce choix au début de chaque année scolaire.
  Les personnes concernées qui, sur la base de leur conviction religieuse ou morale, voient des inconvénients à suivre un des cours offerts de religion ou de morale non confessionnelle, obtiennent une dispense sur demande.
  Le Gouvernement flamand établit le modèle de la déclaration signée et la procédure d'obtention de la dispense, et fixe la façon dont les heures de cours pour lesquelles on a obtenu une dispense, doivent être occupées. "Les heures de cours pour lesquelles on a obtenu une dispense, ne peuvent être occupées par des activités qui concernent d'autres subdivisions du programme d'études.
  § 2. Si l'élève a 12 ans ou plus, le choix de l'enseignement d'une des religions reconnues ou de morale non confessionnelle, ainsi que la demande éventuelle de dispense se feront en accord avec l'élève.
  Article 52quater. Le non-respect de ces dispositions relatives à la dispense de faire un choix, telle que visée à l'article 52ter, § 2, deuxième alinéa, peut donner lieu, après sommation, à des sanctions.
  La sanction pour le pouvoir organisateur en infraction peut consister en le remboursement partiel des moyens de fonctionnement de l'école concernée. Le recouvrement ou la retenue ne peut être supérieur à 10 pour cent de ces moyens de fonctionnement, et ne peut avoir pour conséquence, que la part dans les moyens de fonctionnement destinée aux affaires relatives aux personnels ne devienne, en chiffres absolus, inférieure au montant de la part si la mesure n'avait pas été prise. Le Gouvernement flamand détermine les modalités pour la constatation de l'infraction et pour l'application de la sanction, et garantit les droits de la défense. "
Art. 3.7. In artikel 57 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 8 juli 1996 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 3 worden de woorden "de toepassing van § 1, 2°, en § 3bis" vervangen door de woorden "de beperkingen gesteld door of krachtens dit decreet";
  2° er wordt een § 3ter toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3ter. Wanneer de onderwijsinspectie in een onderwijsinstelling een kennelijk onverantwoord gebruik van de vrije aanwending, bedoeld in § 3, eerste lid, vaststelt, ten nadele van volgende groepen :
  - het eerste leerjaar B en het beroepsvoorbereidend leerjaar, en/of
  - de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs, en/of
  - de derde graad van het beroepssecundair onderwijs,
  formuleert zij een omstandig en gemotiveerd advies ten behoeve van de Vlaamse regering. De Vlaamse regering kan de elementen van toetsing bepalen waarmee het advies dient rekening te houden.
  De Vlaamse regering kan op basis van dit advies ten aanzien van de betrokken onderwijsinstelling een norm bepalen, boven dewelke de in artikel 56, 1°, bedoelde uren-leraar, gegenereerd door de in het eerste lid bedoelde groepen, niet kunnen worden aangewend voor andere groepen. Zij kan daarbij evenwel bepalen dat deze norm kan worden overschreden binnen hetzelfde studiegebied. De Vlaamse regering bepaalt de nadere procedurele regelen ter zake, rekening houdend met de hoorplicht. "
Art. 3.7. A l'article 57 du même décret, modifié par les décrets des 19 avril 1995, 8 juillet 1996 et 13 juillet 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  1° dans le § 3, les mots "de l'application des §§ 1er, 2°, et 3bis" sont remplacés par les mots "des limitations imposées par le ou en vertu du présent décret";
  2° il est ajouté un § 3ter, rédigé comme suit :
  " § 3ter. Lorsque l'inspection de l'enseignement constate, dans établissement d'enseignement, une application manifestement injustifiable de l'utilisation libre visée au § 3, premier alinéa, au détriment des groupes suivants :
  - la première année B et l'année préparatoire à l'enseignement professionnel, et/ou
  - le deuxième degré de l'enseignement secondaire professionnel, et/ou
  - le troisième degré de l'enseignement secondaire professionnel,
  elle formule un avis circonstancié et motivé au bénéfice du Gouvernement flamand. Le Gouvernement peut déterminer les éléments de vérification dont l'avis doit tenir compte.
  Sur la base de cet avis, le Gouvernement flamand peut fixer une norme à l'égard de l'établissement d'enseignement concerné, au-dessus de laquelle les périodes-professeur visées à l'article 56, 1°, et générées par les groupes visés au premier alinéa, ne peuvent être utilisées pour d'autres groupes. Il peut toutefois stipuler que cette norme pourra être dépassée au sein de la même discipline. Le Gouvernement flamand détermine les modalités procédurales en la matière, compte tenu de l'obligation d'audition. "
Art. 3.8. In hetzelfde decreet wordt een artikel 57bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 57bis. Het aantal organiseerbare plage-uren wordt gereduceerd volgens het hierna beschreven scenario. Voor de toepassing van dit scenario wordt verstaan onder :
  a) aantal uren-leraar : de uren verkregen in toepassing van artikel 57, § 1, en, in voorkomend geval, in toepassing van artikel 71 of artikel 74, vermeerderd of verminderd met de uren-leraar ingevolge herverdeling van uren-leraar door de inrichtende macht van de onderwijsinstelling, door overname van uren-leraar van het voorgaande schooljaar, door overname van uren-leraar van een andere onderwijsinstelling, ingevolge fusie of door toetreding tot een scholengemeenschap;
  b) plage-uren : de uren boven het minimum maar binnen het maximum aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties van leraar of godsdienstleraar, ongeacht het feit of deze uren wel of niet worden geput uit de uren bedoeld onder a).
  Scholen die behoren tot een scholengemeenschap :
  a) schooljaar 2001-2002 : voor scholen die tijdens het schooljaar 2000-2001 t.o.v. hun aantal uren-leraar meer dan 2,63 % plage-uren hebben georganiseerd, mag tijdens het schooljaar 2001-2002 het % niet hoger liggen dan het % van het schooljaar 2000-2001;
  b) schooljaar 2002-2003 : t.o.v. de som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen mogen binnen de scholengemeenschap maximum 2,3 % plage-uren worden georganiseerd;
  c) schooljaar 2003-2004 : t.o.v. de som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen mogen binnen de scholengemeenschap maximum 1,8 % plage-uren worden georganiseerd;
  d) vanaf het schooljaar 2004-2005 : t.o.v. de som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen mogen binnen de scholengemeenschap maximum 1,3 % plage-uren worden georganiseerd.
  Scholen die niet behoren tot een scholengemeenschap :
  a) schooljaar 2001-2002 : voor scholen die tijdens het schooljaar 2000-2001 t.o.v. hun aantal uren-leraar meer dan 2,63 % plage-uren hebben georganiseerd, mag tijdens het schooljaar 2001-2002 het % niet hoger liggen dan het % van het schooljaar 2000-2001; voor scholen die tijdens het schooljaar 2000-2001 t.o.v. hun aantal uren-leraar niet meer dan 2,63 % plage-uren hebben georganiseerd, bedraagt tijdens het schooljaar 2001-2002 het maximum 2,63 %;
  b) vanaf het schooljaar 2002-2003 : het maximum %mag niet hoger liggen dan het % van het schooljaar 2001-2002.
  De scholengemeenschappen en de scholen informeren de bevoegde onderhandelingsorganen over de verdeling en aanwending van de plage-uren. "
Art. 3.8. Dans le même décret, il est inséré un article 57bis, rédigé comme suit :
  " Article 57bis. Le nombre d'heures de plage organisables est réduit selon le scénario décrit ci-dessous. Pour l'application du présent scénario, il faut entendre par :
  a) nombre de périodes-professeur : les périodes obtenues en application de l'article 57, § 1er, et le cas échéant en application de l'article 71 ou 74, augmentées ou diminuées des périodes-professeur à la suite de la redistribution de périodes-professeur par le pouvoir organisateur de l'établissement d'enseignement, à la suite de la reprise de périodes-professeur de l'année précédente ou d'un autre établissement d'enseignement, à la suite d'une fusion ou de l'adhérence à un centre d'enseignement;
  b) heures de plage : les heures qui se situent entre le nombre minimum et le nombre maximum d'heures requises pour une fonction à prestations complètes de professeur ou professeur de religion, malgré le fait que ces heures sont oui ou non puisées des heures visées sous a).
  Ecoles faisant partie d'un centre d'enseignement :
  a) année scolaire 2001-2002 : pour les écoles qui, pendant l'année scolaire 2000-2001, ont organisé plus de 2,63 % d'heures de plage par rapport à leur nombre de périodes-professeur, le % ne peut être supérieur, pendant l'année scolaire 2001-2002, au % de l'année scolaire 2000-2001;
  b) année scolaire 2002-2003 : par rapport à la somme des nombres de périodes-professeur des écoles individuelles, il ne peut être organisé que 2,3 % d'heures de plage au maximum au sein du centre d'enseignement;
  c) année scolaire 2003-2004 : par rapport à la somme des nombres de périodes-professeur des écoles individuelles, il ne peut être organisé que 1,8 % d'heures de plage au maximum au sein du centre d'enseignement;
  d) à partir de l'année scolaire 2004-2005 : par rapport à la somme des nombres de périodes-professeur des écoles individuelles, il ne peut être organisé que 1,3 % d'heures de plage au maximum au sein du centre d'enseignement.
  Ecoles ne faisant pas partie d'un centre d'enseignement :
  a) année scolaire 2001-2002 : pour les écoles qui, pendant l'année scolaire 2000-2001, ont organisé plus de 2,63 % d'heures de plage par rapport à leur nombre de périodes-professeur, le % ne peut être supérieur, pendant l'année scolaire 2001-2002, au % de l'année scolaire 2000-2001; pour les écoles qui, pendant l'année scolaire 2000-2001, n'ont pas organisé plus de 2,63 % d'heures de plage par rapport à leur nombre de périodes-professeur, le maximum s'élève à 2,63 % pendant l'année scolaire 2001-2002;
  b) à partir de l'année scolaire 2002-2003 : le % maximum ne peut être supérieur au % de l'année scolaire 2001-2002.
  Les centres d'enseignement et les écoles informent les organes de négociation compétents sur la répartition et l'utilisation des heures de plage. "
Art. 3.9. In hetzelfde decreet wordt een artikel 57ter ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 57ter. Bij toewijzing aan titularissen van het onderwijzend personeel of aan hun tijdelijke vervangers van opdrachten die niet gebaseerd zijn op het in artikel 57, § 3, bedoeld aantal uren-leraar, op andere gefinancierde of gesubsidieerde uren-leraar dan die bedoeld in artikel 57, § 3, of op plage-uren bedoeld in artikel 57bis, valt de bezoldiging ten laste van de inrichtende macht. "
Art. 3.9. Dans le même décret, il est inséré un article 57ter, rédigé comme suit :
  "Article 57ter. En cas d'attribution, aux titulaires du personnel enseignant ou à leurs remplaçants temporaires, de charges qui ne sont pas basées sur le nombre de périodes-professeur visé à l'article 57, § 3, sur d'autres périodes-professeur financées ou subventionnées que celles visées à l'article 57, § 3, ou sur les heures de plage visées à l'article 57bis, la rémunération est à charge du pouvoir organisateur. "
Art. 3.10. In artikel 58bis, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994 en vervangen bij het decreet van 14 juli 1998, wordt 3° vervangen door wat volgt :
  1° 3° wordt vervangen door wat volgt :
  " 3° het aantal instellingen dat na de fusie overblijft moet kleiner zijn dan het oorspronkelijk aantal instellingen en mag gedurende de eerste vier schooljaren na de fusie niet toenemen. Vrijwillige fusies die vóór 15 mei 2002 aan het departement werden meegedeeld, komen in aanmerking voor het extra aantal wekelijkse uren-leraar indien het aantal instellingen dat na de fusie overblijft kleiner is dan of gelijk is aan het oorspronkelijk aantal instellingen; ".
Art. 3.10. Dans l'article 58bis, § 1er, du même décret, inséré par le décret du 21 décembre 1994 et remplacé par le décret du 14 juillet 1998, le 3° est remplacé par la disposition suivante :
  1° le 3° est remplacé par la disposition suivante :
  " 3° le nombre d'établissements résultant de la fusion doit être inférieur au nombre initial d'établissements et ne peut pas augmenter pendant les quatre premières années scolaires après la fusion. Des fusions volontaires qui ont été communiquées au département avant le 15 mai 2002, entrent en ligne de compte pour le nombre supplémentaire de périodes-professeur hebdomadaires lorsque le nombre d'établissements après la fusion est inférieur ou égal au nombre initial d'établissements; ".
Art. 3.11. In artikel 66, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden "vijftien" en "negen" respectievelijk vervangen door de woorden "zestien" en "acht".
Art. 3.11. Dans l'article 66, § 2, du même décret, les mots "quinze" et "neuf" sont remplacés respectivement par les mots "seize" et "huit".
Afdeling 4. - Decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Section 4. - Décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental.
Art. 3.12. In artikel 2, 27°, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, worden de woorden "een op dezelfde datum" vervangen door de woorden "een op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren".
Art. 3.12. Dans l'article 2, 27°, du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, les mots "à la même date" sont remplacés par les mots "au 1er octobre des deux années scolaires précédentes".
Art. 3.13. In artikel 4, § 1, van hetzelfde decreet wordt het woord "kleding" vervangen door het woord "mode".
Art. 3.13. Dans l'article 4, § 1er, du même décret, le mot "kleding" est remplacé par le mot "mode".
Art. 3.14. In hetzelfde decreet wordt een artikel 8bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 8bis. De opties "militaire en sociale wetenschappen" en "militaire bewapeningstechnieken" van het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs zijn voorbehouden voor de onderwijsinstellingen van de Krijgsmacht. Op deze opties zijn de bepalingen van artikel 4, 5 en 6 niet van toepassing. "
Art. 3.14. Dans le même décret, il est inséré un article 8bis, rédigé comme suit :
  " Article 8bis. Les options "sciences sociales et militaires" et "techniques d'armement militaire" de la première et la deuxième année d'études du troisième degré de l'enseignement secondaire technique sont réservées aux établissements d'enseignement des Forces armées. Les dispositions des articles 4, 5 et 6 ne s'appliquent pas à ces options. "
Art. 3.15. In artikel 60 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan § 2, 2°, worden de volgende woorden toegevoegd : "in een niet-vacante betrekking";
  2° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3. Dit artikel is niet meer van toepassing op vrijwillige fusies die ingaan vanaf 1 september 2001. "
Art. 3.15. A l'article 60 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
  1° au § 2, 2°, les mots suivants sont ajoutés : "dans un emploi non vacant";
  2° il est ajouté un § 3, rédigé comme suit :
  " § 3. Le présent article ne s'applique plus aux fusions volontaires qui commencent à partir du 1er septembre 2001. "
Art. 3.16. Artikel 65 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 65. § 1. Scholengemeenschappen zijn samenwerkingsverbanden waarvan de werking geregeld wordt in hetzij de beslissing van de enige betrokken inrichtende macht, hetzij de overeenkomst tussen de verschillende betrokken inrichtende machten.
  Indien het gaat om samenwerkingsverbanden zonder beheersoverdracht, vallen de scholengemeenschappen onder de verantwoordelijkheid en het hiërarchisch toezicht van de betrokken inrichtende macht(en).
  Indien het gaat om samenwerkingsverbanden met beheersoverdracht, vallen de scholengemeenschappen onder de toezichtsvormen bepaald in het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs of de organieke regelgeving op de lokale besturen, respectievelijk de toezichtsvormen georganiseerd door de betrokken inrichtende macht(en).
  § 2. Beheersoverdracht is enkel mogelijk ten aanzien van de bevoegdheden bedoeld in artikel 71, 4°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°. "
Art. 3.16. L'article 65 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 65. § 1er. Des centres d'enseignement sont des structures de coopération dont le fonctionnement est réglé soit par la décision du seul pouvoir organisateur concerne, soit par la convention entre les différents pouvoirs organisateurs concernés.
  En cas de structures de coopération sans transfert de la gestion, les centres d'enseignement relèvent de la responsabilité et de la tutelle hiérarchique du/des pouvoir(s) organisateur(s) concerné(s).
  En cas de structures de coopération avec transfert de la gestion, les centres d'enseignement relèvent des formes de tutelle fixées dans le décret spécial du 14 juillet 1998 relatif à l'enseignement communautaire ou la réglementation organique sur les pouvoirs locaux, respectivement les formes de tutelle organisées par le(s) pouvoir(s) organisateur(s) concerné(s).
  § 2. Le transfert de la gestion n'est possible qu'à l'égard des compétences visées à l'article 71, 4°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° et 11°. "
Art. 3.17. In artikel 68 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt :
  " § 1. Een scholengemeenschap behoort tot één van de volgende contingenten :
  1° gemeenschapsonderwijs : maximum 40 scholengemeenschappen (waarvan één in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad);
  2° gesubsidieerd officieel onderwijs : maximum 15 scholengemeenschappen (waarvan één in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad);
  3° gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs : maximum 80 scholengemeenschappen (waarvan één in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad);
  4° gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs : maximum 5 scholengemeenschappen (waarvan één in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad). "
Art. 3.17. L'article 68, § 1er, du même décret, est remplacé par la disposition suivante :
  " § 1er. Un centre d'enseignement appartient à un des contingents suivants :
  1° enseignement communautaire : 40 centres d'enseignement au maximum (dont un dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale);
  2° enseignement officiel subventionné : 15 centres d'enseignement au maximum (dont un dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale);
  3° enseignement subventionné confessionnel libre : 80 centres d'enseignement au maximum (dont un dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale);
  4° enseignement subventionné non confessionnel libre : 5 centres d'enseignement au maximum (dont un dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale). "
Art. 3.18. Artikel 71 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 71. Een scholengemeenschap :
  1° maakt afspraken over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod, eventueel gespreid over de verschillende instellingen die de scholengemeenschap vormen;
  2° maakt afspraken over een objectieve leerlingenoriëntering en -begeleiding en werkt daartoe samen met één psycho-medisch-sociaal centrum of centrum voor leerlingenbegeleiding;
  3° maakt afspraken over het personeelsbeleid, meer bepaald over de criteria voor het aanwerven, functioneren en evalueren van personeelsleden;
  4° maakt afspraken/beslist over de verdeling van de extra uren-leraar over haar instellingen. De verdelingscriteria worden onderhandeld in het lokaal comité. Bij ontstentenis van een akkoord binnen de scholengemeenschap over de verdelingscriteria, worden de extra uren-leraar recht evenredig verdeeld volgens het aandeel dat het pakket uren-leraar van elke afzonderlijke instelling uitmaakt binnen de totaliteit van de pakketten uren-leraar van de diverse instellingen die tot de scholengemeenschap behoren;
  5° maakt afspraken over de vaststelling van de criteria en de aanwending van de wekelijkse uren-leraar die op het niveau van de scholengemeenschap kunnen worden samengevoegd;
  6° brengt advies uit inzake investeringen in schoolgebouwen en infrastructuur waarbij de inrichtende macht een beroep doet op de investeringsmiddelen van, naargelang van het geval, de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs of de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs;
  7° kan een samenwerkingsakkoord sluiten met een instelling voor buitengewoon secundair onderwijs; een instelling voor buitengewoon secundair onderwijs kan samenwerkingsakkoorden sluiten met verschillende scholengemeenschappen;
  8° kan een samenwerkingsakkoord sluiten met één of meer instellingen voor secundair onderwijs die niet tot een scholengemeenschap behoren en/of met één of meer scholen voor basisonderwijs, met één of meer instellingen van deeltijds kunstonderwijs en/of één of meer centra voor volwassenenonderwijs;
  9° maakt afspraken/beslist over de verdeling van de punten voor het ondersteunend personeel over haar instellingen op basis van criteria vastgelegd na onderhandeling in het lokaal comité, rekening houdend met Titel XI van dit decreet;
  10° oefent de bevoegdheden uit zoals bepaald in het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt;
  11° maakt afspraken/beslist over de aanwending van de punten voor ICT-coördinatie. "
Art. 3.18. L'article 71 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 71. Un centre d'enseignement :
  1° conclut des arrangements relatifs à l'organisation d'une offre d'enseignement rationnelle, éventuellement étalée sur les différents établissements qui constituent le centre d'enseignement;
  2° conclut des arrangements relatifs à une orientation et un encadrement objectifs des élèves, en collaboration avec un centre psycho-medico-social ou un centre d'encadrement des élèves;
  3° conclut des arrangements relatifs à la gestion du personnel, notamment les critères d'embauche, de fonctionnement et d'évaluation des personnels;
  4° conclut des arrangements/décide sur la répartition des périodes-professeur supplémentaires parmi ses établissements. Les critères de répartition sont négociés au sein du comité local. A défaut d'accord au sein du centre d'enseignement concernant les critères de répartition, les périodes-professeur supplémentaires sont réparties proportionnellement à la part du capital "périodes-professeur" de chaque établissement séparé dans la totalité des capitaux "périodes-professeur" des divers établissements qui font partie du centre d'enseignement;
  5° conclut des arrangements quant à l'établissement des critères et l'utilisation des périodes-professeur hebdomadaires pouvant être réunis au niveau du centre d'enseignement;
  6° émet des avis relatifs à des investissements en bâtiments scolaires et en infrastructure, pour lesquels le pouvoir organisateur fait appel aux moyens d'investissement de l'ARGO (Conseil autonome de l'enseignement communautaire) ou du DIGO (service des travaux d'infrastructure de l'enseignement subventionné), selon le cas;
  7° peut conclure un accord de coopération avec un établissement d'enseignement secondaire spécial; un établissement d'enseignement secondaire spécial peut conclure des accords de coopération avec différents centres d'enseignement;
  8° peut conclure un accord de coopération avec un ou plusieurs établissements d'enseignement secondaire ne faisant pas partie d'un centre d'enseignement, et/ou avec un ou plusieurs établissements d'enseignement fondamental, un ou plusieurs établissements d'enseignement artistique à temps partiel et/ou un ou plusieurs centres d'éducation des adultes;
  9° conclut des arrangements/décide sur la répartition des points pour le personnel d'appui parmi ses établissements sur la base de critères fixés après négociation au sein du comité local, en tenant compte du Titre XI du présent décret;
  10° exerce les compétences telles que fixées dans le décret du 8 juin 2000 portant des mesures urgentes relatives à la fonction d'enseignant;
  11° conclut des arrangements/décide sur l'utilisation des points pour la coordination TIC. "
Art. 3.19. Artikel 72 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 72. Inrichtende machten kunnen aan de scholengemeenschappen andere bevoegdheden toewijzen dan deze bepaald in artikel 71, tenzij dit bij wet, decreet of besluit wordt verboden. Voor wat betreft het gemeenschapsonderwijs gebeurt deze toewijzing op grond van artikel 4, § 2, van het bijzonder decreet.
  Indien bij de scholengemeenschap verschillende inrichtende machten zijn betrokken, dan zullen die de extra bevoegdheden bij schriftelijke overeenkomst vastleggen. "
Art. 3.19. L'article 72 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 72. Des pouvoirs organisateurs peuvent attribuer aux centres d'enseignement d'autres compétences que celles fixées à l'article 71, sauf si c'est interdit par loi, décret ou arrêté. En ce qui concerne l'enseignement communautaire, cette attribution se fait sur la base de l'article 4, § 2, du décret spécial.
  Si plusieurs pouvoirs organisateurs sont engagés dans le centre d'enseignement, c'est à eux qu'il incombe de fixer par convention écrite les compétences supplémentaires. "
Art. 3.20. In hetzelfde decreet wordt een artikel 73bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 73bis. § 1. In elke netoverschrijdende scholengemeenschap wordt een lokaal onderhandelingscomité van de scholengemeenschap opgericht, dat bevoegd is om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.
  § 2. Hiertoe duidt elk lokaal onderhandelings- of basisoverlegorgaan van de scholen van de scholengemeenschap en/of het afzonderlijk bijzonder comité bij elke inrichtende macht van het officieel gesubsidieerd onderwijs, één vertegenwoordiger per representatieve vakorganisatie en één vertegenwoordiger van de betrokken inrichtende machten. "
Art. 3.20. Dans le même décret, il est inséré un article 73bis, rédigé comme suit :
  " Article 73bis. § 1er. Au sein de chaque centre d'enseignement inter-caractère, il est créé un comité local de négociation du centre d'enseignement, compétent pour négocier les matières qui relèvent des compétences du centre d'enseignement.
  § 2. A cet effet, chaque organe local de négociation ou de concertation de base des écoles du centre d'enseignement et/ou le comité particulier distinct auprès de chaque pouvoir organisateur de l'enseignement officiel subventionné, désigne un représentant par organisation syndicale représentative et un représentant des pouvoirs organisateurs concernés. "
Art. 3.21. In artikel 74 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt :
  " § 2. Tot 15 november van het betrokken schooljaar kunnen door de betrokken inrichtende macht(en) tussen instellingen die niet behoren tot eenzelfde scholengemeenschap, uren-leraar worden overgedragen, zoals bepaald in artikel 88, mits :
  1° in overeenstemming met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt;
  2° onderhandeling in het lokaal comité. Indien er bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel worden uitgesproken, kan de overdracht evenwel enkel na akkoord in het lokaal comité;
  3° melding aan de betrokken scholengemeenschap waartoe de begunstigde instelling behoort. "
Art. 3.21. A l'article 74 du même décret, le § 2 est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. Jusqu'au 15 novembre de l'année scolaire concernée, le(s) pouvoir(s) organisateur(s) peut/peuvent transférer des périodes-professeur hebdomadaires entre des établissements ne pas appartenant au même centre d'enseignement, tel qu'il est prévu à l'article 88, à condition que :
  1° le transfert soit en accord avec les arrangements conclus au sein du centre d'enseignement;
  2° le transfert soit négocié dans le comité local. Si des mises en disponibilité complémentaires par défaut d'emploi sont prononcées dans la catégorie du personnel enseignant, le transfert n'est toutefois possible qu'après un accord obtenu au sein du comité local;
  3° le transfert soit communiqué au centre d'enseignement auquel appartient l'établissement bénéficiaire. "
Art. 3.22. Aan artikel 77 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 1. Zonder afbreuk te doen aan de principes dat een personeelslid wordt vast benoemd door de inrichtende macht en wordt geaffecteerd aan een instelling die behoort tot die inrichtende macht, kunnen :
  1° de leden van het bestuurspersoneel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet;
  2° de leden van het ondersteunend personeel van de instellingen die de scholengemeenschap vormen, voor de vervulling van opdrachten voor andere instellingen van de scholengemeenschap of voor de totaliteit van de scholengemeenschap worden ingezet. ";
  2° § 2 wordt opgeheven;
  3° in § 3, eerste lid, worden de woorden "op § 1, 2° en 3°" vervangen door de woorden "op § 1, 2°" en worden de woorden "en het administratief personeel" geschrapt.
Art. 3.22. A l'article 77 du même décret, modifié par le décret du 18 mai 1999, sont apportées les modifications suivantes :
  1° le § 1er est remplacé par la disposition suivante :
  " § 1er. Sans porter préjudice aux principes de la nomination à titre définitif d'un membre du personnel par le pouvoir organisateur et de son affectation auprès d'un établissement relevant de ce pouvoir organisateur :
  1° les membres du personnel directeur des établissements constituant le centre d'enseignement peuvent être affectés à des charges pour la totalité du centre d'enseignement;
  2° les membres du personnel d'appui des établissements constituant le centre d'enseignement, peuvent être affectés à des charges pour d'autres établissements du centre d'enseignement ou pour la totalité du centre d'enseignement. ";
  2° le § 2 est abrogé;
  3° dans le § 3, premier alinéa, les mots "au § 1er, 2° et 3°" sont remplacés par les mots "au § 1er, 2°", et les mots "et du personnel administratif" sont supprimés.
Art. 3.23. Artikel 77bis van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 3.23. L'article 77bis du même décret, inséré par le décret du 18 mai 1999, est abrogé.
Art. 3.24. Aan artikel 79 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 2 worden de woorden "artikel 98, 6°" vervangen door de woorden "artikel 98, § 7";
  2° § 2 wordt opgeheven.
Art. 3.24. A l'article 79 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
  1° dans le § 2, les mots "l'article 98, 6°" sont remplacés par les mots "l'article 98, § 7";
  2° le § 2 est abrogé.
Art. 3.25. Artikel 80 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 80. Aan de scholengemeenschappen wordt het volgend aantal extra wekelijkse uren-leraar toegekend :
  - schooljaar 2002-2003 : 7.000
  - schooljaar 2003-2004 : 14.000
  - vanaf het schooljaar 2004-2005 : 20.000.
  Deze extra uren-leraar worden aangewend om :
  1° het aantal plage-uren, bedoeld in artikel 57bis van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II te reduceren, en/of
  2° de werkdruk te verminderen door aanrekening van klassenraad, klassendirectie, splitsing van klassen, lerarenondersteuning, stagebegeleiding en leerlingenbegeleiding op het pakket uren-leraar.
  De verdeling van deze extra uren-leraar, die uitsluitend voor de instellingen van de scholengemeenschap zijn bestemd, gebeurt trapsgewijs als volgt : het aantal uren-leraar dat elke scholengemeenschap ontvangt is recht evenredig met het aandeel van de som van de pakketten uren-leraar van de instellingen die de scholengemeenschap vormen in de totaliteit van de pakketten uren-leraar van alle instellingen die tot een scholengemeenschap zijn toegetreden. Onder uren-leraar worden de organieke uren-leraar voor het voltijds secundair onderwijs, voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor het deeltijds secundair zeevisserijonderwijs verstaan.
  De scholengemeenschap verdeelt de extra uren-leraar op de wijze zoals bepaald in artikel 71, 4°.
  De scholengemeenschappen en de scholen informeren de bevoegde onderhandelingsorganen over de verdeling en aanwending van de extra wekelijkse uren-leraar. "
Art. 3.25. L'article 80 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 80. Le nombre suivant de périodes-professeur hebdomadaires supplémentaires sera octroyé aux centres d'enseignement :
  - année scolaire 2002-2003 : 7.000
  - année scolaire 2003-2004 : 14.000
  - à partir de l'année scolaire 2004-2005 : 20.000.
  Ces périodes-professeur supplémentaires seront utilisées :
  1° afin de réduire le nombre d'heures de plage visées à l'article 57bis du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II, et/ou
  2° afin de diminuer la pression du travail en imputant le conseil de classe, la direction de classe, la division de classes, le soutien des enseignants, l'encadrement de stage et l'encadrement des élèves au capital "périodes-professeur".
  La répartition de ces périodes-professeur supplémentaires, qui sont exclusivement destinées aux établissements du centre d'enseignement, se fait graduellement comme suit : le nombre de périodes-professeur que chaque centre d'enseignement reçoit, est directement proportionnel à la part de la somme des capitaux "périodes-professeur" des établissements constituant le centre d'enseignement dans la totalité des capitaux "périodes-professeur" de tous les établissements ayant adhéré à un centre d'enseignement. Par périodes-professeur, on entend les périodes-professeur organiques pour l'enseignement secondaire à temps plein, l'enseignement secondaire professionnel à temps partiel et l'enseignement secondaire de la pêche maritime à temps partiel.
  Le centre d'enseignement répartit les périodes-professeur supplémentaires de la façon fixée à l'article 71, 4°.
  Les centres d'enseignement et les écoles informent les organes de négociation compétents sur la répartition et l'utilisation des périodes-professeur supplémentaires hebdomadaires. "
Art. 3.26. In hetzelfde decreet wordt titel XI, bestaande uit artikel 93 tot 99, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, vervangen door wat volgt :
  " TITEL XI. - Ondersteunend personeel
  Afdeling 1. - Algemene bepalingen
  Artikel 93. Deze titel is van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs.
  Deze titel is niet van toepassing op de instellingen van het gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn.
  Artikel 94. § 1. De personeelscategorie "ondersteunend personeel" bestaat uit de volgende ambten :
  1° administratief medewerker;
  2° opvoeder.
  § 2. De personeelscategorie "administratief personeel" bestaat uit de volgende ambten :
  1° opsteller;
  2° klerk-typist;
  3° eerste opsteller;
  4° eerste klerk-typist.
  § 3. De personeelscategorie "opvoedend hulppersoneel" bestaat uit de volgende ambten :
  1° opvoeder-huismeester;
  2° directiesecretaris;
  3° secretaris-bibliothecaris;
  4° studiemeester-opvoeder.
  § 4. De ambten, bedoeld in § 1 tot en met § 3, worden per ambt toegekend hetzij aan één enkel personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met een halftijdse betrekking worden belast.
  Artikel 95. In een instelling moeten de personeelsleden van het ondersteunend personeel, het administratief personeel en/of het opvoedend hulppersoneel uit ten minste 50 % opvoeders en/of opvoedend hulppersoneel bestaan. "
  Afdeling 2. - Oprichten van betrekkingen
  Onderafdeling 1. - Vaststellen van puntenwaarde
  Artikel 96. De oprichting van betrekkingen in de ambten, bedoeld in artikel 94, § 1 tot en met § 3, is gebaseerd op volgend puntensysteem :
  1° aan elke instelling die niet de enige is binnen het betrokken onderwijsnet in de betrokken gemeente, wordt een aantal punten toegekend dat gelijk is aan de som van de producten van het aantal regelmatige leerlingen op de tellingsdatum, bedoeld in artikel 3, § 8, 1°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, toegevoegd bij het decreet van 31 juli 1990 en gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992 en 25 juni 1992, met het overeenkomstig aantal punten per leerling, zoals hierna bepaald :
  a) voor de 1e tot de 270e leerling : 0,92;
  b) voor de 271e tot de 400e leerling : 0,80;
  c) voor de 401e tot en met de 800e leerling : 0,73;
  d) voor de 801e tot en met de 1.000e leerling : 0,50;
  e) vanaf de 1.001e leerling : 0,39.
  Voor de instellingen met ten minste 271 leerlingen wordt evenwel het resultaat van het product, bedoeld in a), beschouwd als gelijk aan 250 punten;
  2° aan elke instelling die de enige is binnen het betrokken onderwijswet in de betrokken gemeente, wordt een aantal punten toegekend dat gelijk is aan :
  a) een forfaitair aantal punten afhankelijk van het aantal regelmatige leerlingen op de tellingsdatum, bedoeld in 1°, zoals hierna bepaald :
  - voor instellingen met maximum 97 leerlingen : 90;
  - voor instellingen met minimum 98 en maximum 172 leerlingen : 160;
  - voor instellingen met minimum 173 leerlingen : 250;
  b) voor een instelling met minimum 271 leerlingen wordt het forfaitair aantal punten, vastgesteld op 250 in a), vermeerderd met een aantal punten dat gelijk is aan de som van de producten van het aantal regelmatige leerlingen op de tellingsdatum, bedoeld in 1°, met het overeenkomstig aantal punten per leerling, zoals hierna bepaald :
  - voor de 271e tot en met de 400e leerling : 0,80;
  - voor de 401e tot en met de 800e leerling : 0,73;
  - voor de 801e tot en met de 1.000e leerling : 0,50;
  - vanaf de 1.001e leerling : 0,39;
  3° aan elke instelling wordt, bovenop het in 1° of 2°, naargelang van het geval, gestelde, een aantal punten toegekend dat gelijk is aan het product van het aantal leerlingen in het eerste leerjaar B, in het beroepsvoorbereidend leerjaar en in de leerjaren van de tweede en de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, met 0,14 punten;
  4° aan de centrale raad van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs wordt, ter uitvoering van de rekenplichtigheid, elk schooljaar een forfaitair aantal punten toegekend gelijk aan 5.330 punten. Met deze punten worden betrekkingen opgericht in een ambt van het ondersteunend personeel, rekening houdend met artikel 94, § 4, en artikel 97. De inrichtende macht is niet verplicht om op deze betrekkingen artikel 36bis, § 3, van het besluit van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage toe te passen.
  De inrichtende macht kan in deze betrekkingen een personeelslid vast benoemen. Op het ogenblik dat de instelling of vanaf 1 januari 2000 de scholengroep aan wie de punten zijn toegekend het personeelslid in dergelijke betrekking vast benoemt, blijven de punten toegekend aan die instelling of deze scholengroep.
  Artikel 97. § 1. Aan elk van de ambten, bedoeld in artikel 94, § 1 tot en met § 3, wordt per betrekking onderstaand aantal punten gekoppeld :
  1° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs secundair onderwijs : 63;
  2° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type en met weddenschaal 106 : 100;
  3° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type en met weddenschaal 158 : 82;
  4° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs : 120;
  5° opvoeder met bekwaamheidsbewijs secundair onderwijs : 63;
  6° opvoeder met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type en met weddenschaal 106 : 100;
  7° opvoeder met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type en met weddenschaal 158 : 82;
  8° opvoeder met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs : 120;
  9° opsteller en eerste opsteller : 63;
  10° klerk-typist en eerste klerk-typist : 57;
  11° opvoeder-huismeester : 100;
  12° directiesecretaris : 100;
  13° secretaris-bibliothecaris met weddenschaal 122 : 77;
  14° secretaris-bibliothecaris met weddenschaal 158 : 82;
  15° secretaris-bibliothecaris met weddenschaal 163 : 95;
  16° secretaris-bibliothecaris met weddenschaal 164 : 108;
  17° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 122 : 77;
  18° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 100 : 78;
  19° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 158 : 82;
  20° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 208 : 82;
  21° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 104 : 82;
  22° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 123 : 82;
  23° studiemeester-opvoeder met weddenschaal 126 : 82.
  § 2. Als in toepassing van artikel 94, § 4, een personeelslid met een halftijdse betrekking is belast, wordt het overeenkomstig § 1 berekend puntenaantal gehalveerd.
  § 3. De Vlaamse regering bepaalt wat onder de bekwaamheidsbewijzen, bedoeld in § 1, wordt verstaan.
  Onderafdeling 2. - Oprichten van betrekkingen
  Artikel 98. § 1. Met ingang van 1 september 1998 gebeurt elke aanstelling in een betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel.
  § 2. Met ingang van 1 september 1998 kunnen geen personeelsleden meer worden aangeworven en aangesteld in een vacante betrekking in de ambten van het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel.
  § 3. Tijdens het schooljaar 1998-1999 en rekening houdend met artikel 97, wendt een instelling het volgens artikel 96 berekend aantal punten aan voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in de ambten van het opvoedend hulppersoneel, het administratief personeel en het ondersteunend personeel.
  Heeft de instelling na voormelde verplichting nog punten over, dan kan zij deze punten vrij aanwenden :
  - voor de oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel;
  - voor de omvorming van betrekkingen in de ambten van het administratief personeel en/of het opvoedend hulppersoneel naar betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel;
  - voor de toekenning van de hogere weddenschaal 106 aan een personeelslid volgens artikel 55, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
  § 4. Vanaf het schooljaar 1999-2000 en rekening houdend met artikel 97, wendt een instelling het volgens artikel 96 berekend aantal punten aan voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in de ambten van het opvoedend hulppersoneel, het administratief personeel en het ondersteunend personeel.
  Heeft de instelling na voormelde verplichting nog punten over, dan kan zij deze punten vrij aanwenden :
  - voor de oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel;
  - voor de omvorming van betrekkingen in de ambten van het administratief personeel en/of het opvoedend hulppersoneel naar betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel;
  - voor de toekenning van de hogere weddenschaal 106 aan een personeelslid volgens artikel 55, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44, § 3, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs;
  - voor overdracht naar een andere instelling van de inrichtende macht voor zover die behoort tot dezelfde scholengemeenschap of naar een andere instelling van dezelfde scholengemeenschap zoals bedoeld in § 7.
  Voordat een tijdelijk personeelslid kan worden aangeworven in een vacante betrekking van een ambt van het ondersteunend personeel, moet de volgende rangorde worden uitgeput :
  1° de vacante betrekking moet in het kader van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie worden toegewezen aan de personeelsleden die in de instellingen van de inrichtende macht ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking;
  2° de vacante betrekking moet worden aangeboden aan de personeelsleden van het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel van andere instellingen van de betrokken inrichtende macht die toepassing maken van § 5. Deze personeelsleden zijn niet verplicht op dit aanbod in te gaan;
  3° de vacante betrekking moet worden aangeboden aan de personeelsleden aangesteld op basis van artikel 60. Deze personeelsleden zijn niet verplicht op dit aanbod in te gaan.
  Als de instelling behoort tot een scholengemeenschap moet voormelde volgorde eerst toegepast worden in de instellingen van de inrichtende macht die behoren tot eenzelfde scholengemeenschap. Vervolgens wordt dezelfde volgorde toegepast in alle instellingen die behoren tot eenzelfde scholengemeenschap.
  Als de instelling niet behoort tot een scholengemeenschap is voormelde volgorde beperkt tot de instellingen van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren.
  Tijdelijke personeelsleden die op grond van wat voorafgaat worden aangeworven in een vacante betrekking van het ondersteunend personeel, kunnen slechts worden vast benoemd als hun betrekkingen de som van enerzijds het aantal betrekkingen in de ambten van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel in stand gehouden op basis van § 5 en anderzijds het aantal betrekkingen van de personeelsleden bedoeld in artikel 60, binnen de instellingen van de scholengemeenschap overschrijden. Vaste benoeming kan enkel in het positieve verschil dat voormelde som oplevert.
  § 5. Tijdens de schooljaren 1998-1999 tot en met 2005-2006, en voorzover de instelling §§ 3 en 4 niet toepast, kan een instelling de personeelsleden die op 30 juni 1998 vast benoemd zijn of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in de ambten van de personeelscategorieën administratief personeel en opvoedend hulppersoneel in dienst houden in deze betrekkingen voorzover de betrekkingen kunnen worden instandgehouden volgens het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 61 van 20 juli 1982, 13 maart 1985 en nr. 449 van 20 augustus 1986, het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990, het decreet van 15 december 1993 en het besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 1996.
  § 6. In afwijking van §§ 1 en 2 kunnen tijdens de schooljaren 1998-1999 tot en met 2005-2006 toch personeelsleden in de ambten van het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel worden aangeworven in een vacante betrekking opgericht met toepassing van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 61 van 20 juli 1982, 13 maart 1985 en nr. 449 van 20 augustus 1986, het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990, het decreet van 15 december 1993 en het besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 1996, voorzover de betrokken instelling ontstaat uit een fusie van twee of meer instellingen of een herstructurering die resulteert in een gelijk of kleiner aantal instellingen.
  Deze bepaling geldt enkel voor zover alle instellingen voorafgaand aan de fusie of herstructurering toepassing maken van § 5.
  § 7. Vanaf het schooljaar 1999-2000 mogen de punten die een instelling na toepassing van artikel 36bis, § 3, van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage niet aanwendt, worden gevoegd bij de overblijvende punten van andere instellingen van dezelfde scholengemeenschap. Het resultaat geeft een aantal punten dat, als dit in overeenstemming is met de afspraken die binnen de scholengemeenschap zijn gemaakt, kan worden aangewend voor de oprichting en/of instandhouding van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel in één of meer instellingen van die scholengemeenschap, zoals bedoeld in artikel 79, § 2.
  In een betrekking die op basis van niet aangewende punten wordt opgericht, is geen vaste benoeming, mutatie of definitieve affectatie mogelijk.
  § 8. Vanaf het schooljaar 2006-2007 kunnen geen betrekkingen in de ambten van het administratief personeel en het opvoedend hulppersoneel meer worden in stand gehouden of opgericht met toepassing van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 61 van 20 juli 1982, 13 maart 1985 en nr. 449 van 20 augustus 1986, het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990, het decreet van 15 december 1993 en het besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 1996.
  Afdeling 3. - Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959.
  Artikel 99. In artikel 27, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1973 en 1 augustus 1985 en de decreten van 5 juli 1989 en 31 juli 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan het eerste lid worden de volgende woorden toegevoegd : "en van het ondersteunend personeel";
  2° in het tweede lid worden tussen de woorden "administratief personeel" en de woorden "die door" de woorden "en van het ondersteunend personeel" ingevoegd;
  3° in het vierde lid worden tussen de woorden "Het opvoedend hulppersoneel" en "van de scholen" de woorden "en het ondersteunend personeel" ingevoegd. "
Art. 3.26. Dans le même décret, le titre XI, comprenant les articles 93 à 99, modifié par le décret du 18 mai 1999, est remplacé par les dispositions suivantes :
  "TITRE XI. - Personnel d'appui
  Section 1re - Dispositions générales
  Article 93. Le présent titre s'applique à l'enseignement secondaire ordinaire à temps plein.
  Le présent titre ne s'applique pas aux établissements de l'Enseignement communautaire situés en Allemagne.
  Article 94. § 1er. La catégorie de personnel "personnel d'appui" se compose des fonctions suivantes :
  1° collaborateur administratif;
  2° éducateur.
  § 2. La catégorie de personnel "personnel administratif" se compose des fonctions suivantes :
  1° rédacteur;
  2° commis-dactylographe;
  3° rédacteur principal;
  4° commis-dactylographe principal.
  § 3. La catégorie de personnel "personnel auxiliaire d'éducation" se compose des fonctions suivantes :
  1° éducateur-économe;
  2° secrétaire de direction;
  3° secrétaire-bibliothécaire;
  4° surveillant-éducateur.
  § 4. Les fonctions visées aux §§ 1er à 3 inclus sont conférées par fonction, soit à un seul membre du personnel, soit à deux membres du personnel, chacun étant chargé d'un emploi à mi-temps.
  Article 95. Dans un établissement, les membres du personnel d'appui, du personnel administratif et/ou du personnel auxiliaire d'éducation doivent se composer pour 50 % au moins d'éducateurs et/ou de personnel auxiliaire d'éducation.
  Section 2. - Création d'emplois
  Sous-section 1re - Fixation de la valeur de point
  Article 96. La création d'emplois dans les fonctions visées à l'article 94, §§ 1er à 3 inclus, est basée sur le système de cotation suivant :
  1° à chaque établissement qui n'est pas le seul du réseau d'enseignement concerné dans la commune concernée, il est attribué un nombre de points égal à la somme des produits du nombre d'élèves réguliers à la date de comptage visée à l'article 3, § 8, 1°, de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement, ajouté par le décret du 31 juillet 1990 et modifié par les décrets des 9 avril 1992 et 25 juin 1992, le nombre de points correspondants par élève étant fixé ainsi qu'il suit :
  a) du 1er au 270e élève inclus : 0,92;
  b) du 271e au 400e élève inclus : 0,80;
  c) du 401e au 800e élève inclus : 0,73;
  d) du 801e au 1000e élève inclus : 0,50;
  e) à partir du 1001e élève : 0,39.
  Toutefois, pour les établissements comptant au moins 271 élèves, le résultat du produit visé au a) est considéré comme étant égal à 250 points;
  2° à chaque établissement qui est le seul du réseau d'enseignement concerné dans la commune concernée, il est attribué un nombre de points égal à :
  a) un nombre forfaitaire de points en fonction du nombre d'élèves réguliers à la date de comptage visée au 1°, tel que fixé ci-après :
  - pour les établissements comptant 97 élèves au maximum : 90;
  - pour les établissements comptant 98 élèves au minimum et 172 au maximum : 160;
  - pour les établissements comptant 173 élèves au minimum : 250;
  b) pour un établissement comptant 271 élèves au minimum, le nombre forfaitaire de points, fixé à 250 au a), est majoré d'un nombre de points qui égale la somme des produits du nombre d'élèves réguliers à la date de comptage visée au 1°, le nombre de points correspondants par élève étant fixé ainsi qu'il suit :
  - du 271e au 400e élève inclus : 0,80;
  - du 401e au 800e élève inclus : 0,73;
  - du 801e au 1000e élève inclus : 0,50;
  - à partir du 1001e élève : 0,39;
  3° il est attribué à chaque établissement, en plus de ce qui est stipulé au 1° ou 2°, suivant le cas, un nombre de points étant égal au produit du nombre d'élèves dans la première année B, dans l'année préparatoire à l'enseignement professionnel et dans les années des deuxième et troisième degrés de l'enseignement secondaire professionnel, par 0,14 points;
  4° en exécution de la comptabilité, il est attribué chaque année scolaire au conseil central de l'ARGO (Conseil autonome de l'enseignement communautaire) un nombre forfaitaire de points égal à 5.330 points. Ces points sont utilisés pour créer des emplois dans une fonction du personnel d'appui, en tenant compte de l'article 94, § 4, et de l'article 97. Le pouvoir organisateur n'est pas obligé d'appliquer à ces emplois l'article 36bis, § 3, de l'arrêté du 29 avril 1992 relatif à la répartition de fonctions, à la mise en disponibilité par défaut d'emploi, à la réaffectation, à la remise au travail et à l'attribution d'un traitement d'attente ou d'une subvention-traitement d'attente.
  Le pouvoir organisateur peut nommer un membre du personnel à titre définitif dans ces emplois. Au moment où l'établissement ou, a partir du 1er janvier 2000, le groupe d'écoles auquel les points sont attribués, nomme le membre du personnel à titre définitif dans un emploi pareil, les points restent attribués à cet établissement ou ce groupe d'écoles.
  Article 97. § 1er. A chacune des fonctions visées à l'article 94, §§ 1er à 3 inclus, est rattaché le nombre suivant de points par emploi :
  1° collaborateur administratif avec titre de l'enseignement secondaire : 63;
  2° collaborateur administratif avec titre de l'enseignement supérieur de type court et avec échelle de traitement 106 : 100;
  3° collaborateur administratif avec titre de l'enseignement supérieur de type court et avec échelle de traitement 158 : 82;
  4° collaborateur administratif avec titre de l'enseignement supérieur de type long ou de l'enseignement universitaire : 120;
  5° éducateur avec titre de l'enseignement secondaire : 63;
  6° éducateur avec titre de l'enseignement supérieur de type court et avec échelle de traitement 106 : 100;
  7° éducateur avec titre de l'enseignement supérieur de type court et avec échelle de traitement 158 : 82;
  8° éducateur avec titre de l'enseignement supérieur de type long ou de l'enseignement universitaire : 120;
  9° rédacteur et rédacteur principal : 63;
  10° commis-dactylographe et commis-dactylographe principal : 57;
  11° éducateur-économe : 100;
  12° secrétaire de direction : 100;
  13° secrétaire-bibliothécaire avec échelle de traitement 122 : 77;
  14° secrétaire-bibliothécaire avec échelle de traitement 158 : 82;
  15° secrétaire-bibliothécaire avec échelle de traitement 163 : 95;
  16° secrétaire-bibliothécaire avec échelle de traitement 164 : 108;
  17° surveillant-éducateur avec échelle de traitement 122 : 77;
  18° surveillant-éducateur avec echelle de traitement 100 : 78;
  19° surveillant-éducateur avec échelle de traitement 158 : 82;
  20° surveillant-éducateur avec échelle de traitement 208 : 82;
  21° surveillant-éducateur avec échelle de traitement 104 : 82;
  22° surveillant-éducateur avec échelle de traitement 123 : 82;
  23° surveillant-éducateur avec échelle de traitement 126 : 82.
  § 2. Si, en application de l'article 94, § 4, un membre du personnel est chargé d'un emploi à mi-temps, le nombre de points calculé conformément au § 1er, est partagé en deux.
  § 3. Le Gouvernement flamand détermine ce qu'il faut entendre par les titres visés au § 1er.
  Sous-section 2. - Création d'emplois
  Article 98. § 1er. A partir du 1er septembre 1998, chaque désignation dans un emploi se fait dans une fonction du personnel d'appui.
  § 2. A partir du 1er septembre 1998, aucun membre du personnel ne peut être engagé et désigné dans un emploi vacant dans les fonctions du personnel administratif et du personnel auxiliaire d'éducation.
  § 3. Pendant l'année scolaire 1998-1999, et compte tenu de l'article 97, un établissement utilise le nombre de points calculé conformément à l'article 96, pour le maintien d'emplois de membres du personnel nommés à titre définitif dans les fonctions du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel administratif et du personnel d'appui.
  Si, après l'obligation précitée, l'établissement dispose encore de points, il est libre d'utiliser ces points :
  - pour la création d'emplois dans les fonctions du personnel d'appui;
  - pour la transformation d'emplois dans les fonctions du personnel administratif et/ou du personnel auxiliaire d'éducation en des emplois dans les fonctions du personnel d'appui;
  - pour l'octroi d'une échelle de traitement 106 à un membre du personnel au sens de l'article 55, § 3, du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement communautaire et au sens de l'article 44, § 3, du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement subventionné.
  § 4. A partir de l'année scolaire 1999-2000, et compte tenu de l'article 97, un établissement utilise le nombre de points calculé conformément à l'article 96 pour le maintien d'emplois de membres du personnel nommés à titre définitif dans les fonctions du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel administratif et du personnel d'appui.
  Si, après l'obligation précitée, l'établissement dispose encore de points, il est libre d'utiliser ces points :
  - pour la création d'emplois dans les fonctions du personnel d'appui;
  - pour la transformation d'emplois dans les fonctions du personnel administratif et/ou du personnel auxiliaire d'éducation en des emplois dans les fonctions du personnel d'appui;
  - pour l'octroi d'une échelle de traitement 106 à un membre du personnel au sens de l'article 55, § 3, du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement communautaire et au sens de l'article 44, § 3, du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement subventionné;
  - pour le transfert à un autre établissement du pouvoir organisateur, à condition qu'il appartienne au même centre d'enseignement ou à un autre établissement du même centre d'enseignement tel que visé au § 7.
  Avant qu'un membre du personnel temporaire ne puisse être engagé dans un emploi vacant d'une fonction du personnel d'appui, l'ordre suivant doit être épuisé :
  1° dans le cadre de la réglementation en matière de mise en disponibilité par défaut d'emploi et de réaffectation, l'emploi vacant doit être attribué aux personnels mis en disponibilité par défaut d'emploi dans les établissements du pouvoir organisateur;
  2° l'emploi vacant doit être proposé aux membres du personnel administratif et du personnel auxiliaire d'appui d'autres établissements du pouvoir organisateur concerné auxquels s'applique le § 5. Ces membres du personnel ne sont pas obligés d'accepter cette offre;
  3° l'emploi vacant doit être offert aux personnels engagés sur la base de l'article 60. Ces membres du personnel ne sont pas obligés d'accepter cette offre.
  Si l'établissement appartient à un centre d'enseignement, l'ordre précité doit d'abord être suivi dans les établissements du pouvoir organisateur qui appartiennent au même centre d'enseignement. Ensuite, le même ordre doit être suivi dans tous les établissements appartenant au même centre d'enseignement.
  Si l'établissement n'appartient pas à un centre d'enseignement, l'ordre précité est limité aux établissements du pouvoir organisateur qui n'appartiennent pas à un centre d'enseignement.
  Les personnels temporaires engagés, en vertu des dispositions précédentes, dans un emploi vacant du personnel d'appui, ne peuvent être nommés à titre définitif que si leurs emplois dépassent, au sein des établissements du centre d'enseignement, la somme du nombre d'emplois dans les fonctions du personnel auxiliaire d'éducation et du personnel administratif, maintenus en vertu du § 5, d'une part et du nombre d'emplois des personnels visés à l'article 60 d'autre part. Une nomination à titre définitif n'est possible que dans la différence positive résultant de la somme précitée.
  § 5. Pendant les années scolaires 1998-1999 à 2005-2006 incluse, et pour autant que l'établissement n'applique pas les §§ 3 et 4, les personnels qui, au 30 juin 1998, sont nommés à titre définitif ou temporairement désignés dans un emploi vacant des fonctions des catégories de personnel "personnel administratif" et "personnel auxiliaire d'éducation" peuvent être maintenus en service dans ces emplois par l'établissement, pour autant que les emplois peuvent être maintenus en vertu de l'arrêté royal du 15 avril 1977 fixant les règles et les conditions de calcul du nombre d'emplois dans certaines fonctions du personnel auxiliaire d'éducation et du personnel administratif des établissements d'enseignement secondaire, modifié par l'arrêté royal n° 61 du 20 juillet 1982, l'arrêté royal du 13 mars 1985, l'arrêté royal n° 449 du 20 août 1986, l'arrêté du Gouvernement flamand du 31 juillet 1990, le décret du 15 décembre 1993 et l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mai 1996.
  § 6. Par dérogation aux §§ 1er et 2, il est cependant possible d'engager, pendant les années scolaires 1998-1999 à 2005-2006 incluse, des personnels dans les fonctions du personnel administratif et du personnel auxiliaire d'éducation à un emploi vacant créé par application de l'arrêté royal du 15 avril 1977 fixant les règles et les conditions de calcul du nombre d'emplois dans certaines fonctions du personnel auxiliaire d'éducation et du personnel administratif des établissements d'enseignement secondaire, modifié par l'arrêté royal n° 61 du 20 juillet 1982, l'arrêté royal du 13 mars 1985, l'arrêté royal n° 449 du 20 août 1986, l'arrêté du Gouvernement flamand du 31 juillet 1990, le décret du 15 décembre 1993 et l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mai 1996, pour autant que l'établissement concerne résulte d'une fusion de deux ou plusieurs établissements ou d'une restructuration aboutissant à un nombre égal ou inférieur d'établissements.
  Cette disposition n'est applicable que dans la mesure où tous les établissements appliquent le § 5 préalablement à la fusion ou la restructuration.
  § 7. A partir de l'année scolaire 1999-2000, les points qu'un établissement n'utilise pas après l'application de l'article 36bis, § 3, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 29 avril 1992 relatif à la répartition de fonctions, à la mise en disponibilité par défaut d'emploi, à la réaffectation, à la remise au travail et à l'attribution d'un traitement d'attente ou d'une subvention-traitement d'attente, sont ajoutés aux points restants d'autres établissements du même centre d'enseignement. Il en résulte, qu'un nombre de points peut être utilisé pour la création et/ou le maintien d'emplois dans les fonctions du personnel d'appui dans un ou plusieurs établissements du centre d'enseignement, conformément à l'article 79, § 2, à condition que ce soit en accord avec les arrangements conclus au sein dudit centre d'enseignement.
  Aucune nomination, mutation ou affectation définitive n'est possible dans un emploi créé sur la base de points non utilisés.
  § 8. A partir de l'année scolaire 2006-2007, aucun emploi ne peut plus être maintenu ou créé dans les fonctions du personnel administratif et du personnel auxiliaire d'éducation par application de l'arrêté royal du 15 avril 1977 fixant les règles et les conditions de calcul du nombre d'emplois dans certaines fonctions du personnel auxiliaire d'éducation et du personnel administratif des établissements d'enseignement secondaire, modifié par l'arrêté royal n° 61 du 20 juillet 1982, l'arrêté royal du 13 mars 1985, l'arrêté royal n° 449 du 20 août 1986, l'arrêté du Gouvernement flamand du 31 juillet 1990, le décret du 15 décembre 1993 et l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mai 1996.
  Section 3. - Modifications à la loi du 29 mai 1959
  Article 99. A l'article 27, § 1er, de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement, modifié par les lois du 11 juillet 1973 et du 1er août 1985 et les décrets des 5 juillet 1989 et 31 juillet 1990, les modifications suivantes sont apportées :
  1° le premier alinéa est complété par les mots suivants : "et du personnel d'appui";
  2° dans le deuxième alinéa, les mots "et du personnel d'appui" sont insérés entre les mots "du personnel administratif" et les mots "fixées par";
  3° dans le quatrième alinéa, les mots "et du personnel d'appui" sont insérés entre les mots "du personnel auxiliaire d'éducation" et les mots "des écoles".
Art. 3.27. In hetzelfde decreet wordt titel XI, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, vervangen door wat volgt :
  "TITEL XI. - Ondersteunend personeel.
  Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
  Artikel 93. § 1. Deze titel is van toepassing op het gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de instellingen van het Gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn.
  § 2. Deze titel is niet van toepassing op het ambt van bode-kamerbewaarder.
  Artikel 94. § 1. De personeelscategorie ondersteunend personeel bestaat uit de volgende wervingsambten :
  1° administratief medewerker;
  2° opvoeder.
  § 2. Een betrekking in een ambt bedoeld in § 1 wordt hetzij halftijds, hetzij voltijds opgericht.
  Een halftijdse betrekking wordt steeds toegekend aan één personeelslid.
  Een voltijdse betrekking wordt toegekend hetzij aan één personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met een halftijdse betrekking worden belast.
  Artikel 95. In een instelling moeten de personeelsleden van de categorie van het ondersteunend personeel uit tenminste 50 % opvoeders bestaan.
  Afdeling 2. - Oprichten van betrekkingen
  Onderafdeling 1. - Vaststellen van puntenwaarde
  Artikel 96. § 1. De oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel is gebaseerd op punten.
  § 2. Aan elke scholengemeenschap wordt elk schooljaar een aantal punten toegekend dat als volgt is samengesteld :
  1° de som van het aantal regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorgaande schooljaar van alle instellingen behorende tot de scholengemeenschap, vermenigvuldigd met 0,2971.
  Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal;
  2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van het betreffende schooljaar van de instellingen behorende tot de scholengemeenschap, berekend in uitvoering van de bepalingen van artikel 57 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995 en 8 juli 1996, vermenigvuldigd met 0,3025.
  Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal.
  De som van de resultaten van 1° en 2° vormt het aantal punten dat de scholengemeenschap elk schooljaar ontvangt.
  § 3. In afwijking van § 2 wordt aan de instelling die niet tot een scholengemeenschap behoort elk schooljaar een aantal punten toegekend dat als volgt is samengesteld :
  1° de som van het aantal regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorgaande schooljaar van de instelling vermenigvuldigd met 0,2857.
  Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal;
  2° de som van het aantal wekelijkse uren-leraar van het betreffende schooljaar van de instelling, berekend in uitvoering van de bepalingen van artikel 57 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995 en 8 juli 1996, vermenigvuldigd met 0,2651.
  Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt afgerond naar het dichtstbijliggende gehele getal.
  De som van de resultaten van 1° en 2° vormt het aantal punten dat de instelling die niet tot een scholengemeenschap behoort, elk schooljaar ontvangt.
  § 4. Aan de Raad van het Gemeenschapsonderwijs wordt, ter uitvoering van de rekenplichtigheid, elk schooljaar een forfaitair aantal punten toegekend gelijk aan 5330 punten. De Raad van het Gemeenschapsonderwijs verdeelt deze punten over de scholengroepen na onderhandeling in het daartoe bevoegde onderhandelingscomité.
  Met deze punten worden in de scholengroepen betrekkingen opgericht in het ambt van administratief medewerker, rekening houdend met artikel 94 en artikel 97.
  De scholengroep is niet verplicht om op deze betrekkingen artikel 36bis van het besluit van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage toe te passen.
  De scholengroep kan in deze betrekkingen een personeelslid vast benoemen. Op het ogenblik dat de scholengroep waaraan de punten zijn toegekend het personeelslid in dergelijke betrekking vast benoemt, blijven de punten toegekend aan deze scholengroep.
  De scholengroep deelt de vacantverklaring van voormelde betrekkingen mee aan de afgevaardigd bestuurder. Deze toetst de stabiliteit van de vacant verklaarde betrekkingen aan de mogelijke evolutie van de verdelingscriteria. In toepassing van artikel 43, § 1, 2°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs is de afgevaardigd bestuurder belast met het goedkeuringstoezicht terzake.
  § 5. In afwijking van § 1, en onverminderd artikel 15 van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende inrichting van het deeltijds beroepssecundair onderwijs, mag de instelling voor voltijds secundair onderwijs die als centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs fungeert, voor dit centrum maximum één voltijdse betrekking van opvoeder oprichten, overeenkomstig het aantal leerlingen vermeld in de eerste kolom, dat in het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs regelmatig is ingeschreven :
Art. 3.27. Dans le même décret, le titre XI, modifié par le décret du 18 mai 1999, est remplacé par ce qui suit :
  "TITRE XI. - Personnel d'appui
  Section 1re - Dispositions générales
  Article 93. § 1er. Le présent titre s'applique à l'enseignement secondaire ordinaire, à l'exception des établissements de l'Enseignement communautaire situés en Allemagne.
  § 2. Le présent titre ne s'applique pas à la fonction de messager-huissier.
  Article 94. § 1er. La catégorie de personnel "personnel d'appui" se compose des fonctions de recrutement suivantes :
  1° collaborateur administratif;
  2° éducateur.
  § 2. Un emploi dans une fonction visée au § 1er est créé soit à mi-temps, soit à temps plein.
  Un emploi à mi-temps est toujours conféré à un seul membre du personnel.
  Un emploi à temps plein est conféré soit à un seul membre du personnel, soit à deux membres du personnel chargés chacun d'un emploi à mi-temps.
  Article 95. Dans un établissement, les membres du personnel de la catégorie du personnel d'appui se composent pour 50 %au moins d'éducateurs.
  Section 2. - Création d'emplois
  Sous-section 1re - Fixation de la valeur de point
  Article 96. § 1er. La création d'emplois dans les fonctions du personnel d'appui est basée sur des points.
  § 2. Chaque année scolaire, il est accordé à chaque centre d'enseignement un nombre de points composés comme suit :
  1° la somme du nombre d'élèves réguliers au 1er février de l'année scolaire précédente de tous les établissements faisant partie du centre d'enseignement, multipliée par 0,2971.
  Le résultat de cette multiplication est arrondi à l'unité la plus proche;
  2° la somme du nombre de périodes-professeur hebdomadaires de l'année scolaire concernée des établissements appartenant au centre d'enseignement, calculé en exécution des dispositions de l'article 57 du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II, modifié par les décrets des 19 avril 1995 et 8 juillet 1996, multipliée par 0,3025.
  Le résultat de cette multiplication est arrondi à l'unité la plus proche.
  La somme des résultats des points 1° et 2° constitue le nombre de points que le centre d'enseignement reçoit chaque année scolaire.
  § 3. Par dérogation au § 2, il est accordé chaque année scolaire à l'établissement ne faisant pas partie d'un centre d'enseignement un nombre de points composés comme suit :
  1° la somme du nombre d'élèves réguliers au 1er février de l'année scolaire précédente de l'établissement, multipliée par 0,2857.
  Le résultat de cette multiplication est arrondi à l'unité la plus proche;
  2° la somme du nombre de périodes-professeur hebdomadaires de l'année scolaire concernée de l'établissement, calculé en exécution des dispositions de l'article 57 du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II, modifié par les décrets des 19 avril 1995 et 8 juillet 1996, multipliée par 0,2651.
  Le résultat de cette multiplication est arrondi à l'unité la plus proche.
  La somme des résultats des points 1° et 2° constitue le nombre de points que l'établissement n'appartenant pas à un centre d'enseignement reçoit chaque année scolaire.
  § 4. En exécution de la comptabilité, il est attribué chaque année scolaire au Conseil de l'Enseignement communautaire un nombre forfaitaire de points égal à 5330 points. Le Conseil de l'Enseignement communautaire répartit ces points entre les groupes d'écoles, après négociation au sein du comité de négociation compétent.
  Ces points sont utilisés pour créer au sein des groupes d'écoles des emplois dans la fonction de collaborateur administratif, tout en tenant compte des articles 94 et 97.
  Le groupe d'écoles n'est pas obligé d'appliquer à ces emplois l'article 36bis de l'arrêté du 29 avril 1992 relatif à la répartition de fonctions, à la mise en disponibilité par défaut d'emploi, à la réaffectation, à la remise au travail et à l'attribution d'un traitement d'attente ou d'une subvention-traitement d'attente.
  Le groupe d'écoles peut nommer un membre du personnel à titre définitif dans ces emplois. Au moment où le groupe d'écoles auquel les points sont attribués nomme le membre du personnel à titre définitif dans un emploi pareil, les points restent attribués à ce groupe d'écoles.
  Le groupe d'école communique la déclaration de la vacance pour les emplois précités à l'administrateur délégué. Celui-ci confronte la stabilité des emplois déclarés vacants à l'évolution possible des critères de répartition. Par application de l'article 43, § 1er, 2°, du décret spécial du 14 juillet 1998 relatif à l'Enseignement communautaire, l'administrateur délégué est chargé du contrôle d'approbation en la matière.
  § 5. Par dérogation au § 1er et sans préjudice de l'article 15 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 31 juillet 1990 portant organisation de l'enseignement secondaire professionnel à temps partiel, l'établissement d'enseignement secondaire à temps plein fonctionnant comme centre d'enseignement secondaire professionnel à temps partiel peut créer pour ce centre un (1) emploi à temps plein d'éducateur au maximum, conformément au nombre d'élèves mentionné dans la première colonne, inscrit comme élèves réguliers dans le centre d'enseignement secondaire professionnel à temps partiel :
Aantal leerlingen :Betrekkingen :
50 :een halftijdse betrekking van opvoeder;
100 :een voltijdse betrekking van opvoeder.
Aantal leerlingen :Betrekkingen :50 :een halftijdse betrekking van opvoeder;100 :een voltijdse betrekking van opvoeder.
Nombre d`élèves :Emplois :
50 :un emploi a mi-temps d`éducateur;
100 :un emploi a temps plein d`éducateur.
Nombre d`élèves :Emplois :50 :un emploi a mi-temps d`éducateur;100 :un emploi a temps plein d`éducateur.
Artikel 97. § 1. Aan elk ambt van het ondersteunend personeel wordt per betrekking onderstaand aantal punten gekoppeld :
  1° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs secundair onderwijs : 63;
  2° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type : 82;
  3° administratief medewerker met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs : 120;
  4° administratief medewerker met weddenschaal 200, 201 of 203 : 63;
  5° administratief medewerker met weddenschaal 122 : 63;
  6° administratief medewerker met weddenschaal 158 : 82;
  7° administratief medewerker met weddenschaal 106 : 82;
  8° administratief medewerker met weddenschaal 163 : 82;
  9° administratief medewerker met weddenschaal 164 : 82;
  10° administratief medewerker met weddenschaal 100 : 82;
  11° administratief medewerker met weddenschaal 208 : 82;
  12° administratief medewerker met weddenschaal 104 : 82;
  13° administratief medewerker met weddenschaal 123 : 82;
  14° administratief medewerker met weddenschaal 126 : 82;
  15° opvoeder met bekwaamheidsbewijs secundair onderwijs : 63;
  16° opvoeder met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type : 82;
  17° opvoeder met bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs : 120;
  18° opvoeder met weddenschaal 200, 201 of 203 : 63;
  19° opvoeder met weddenschaal 122 : 63;
  20° opvoeder met weddenschaal 158 : 82;
  21° opvoeder met weddenschaal 106 : 82;
  22° opvoeder met weddenschaal 163 : 82;
  23° opvoeder met weddenschaal 164 : 82;
  24° opvoeder met weddenschaal 100 : 82;
  25° opvoeder met weddenschaal 208 : 82;
  26° opvoeder met weddenschaal 104 : 82;
  27° opvoeder met weddenschaal 123 : 82;
  28° opvoeder met weddenschaal 126 : 82.
  § 2. Als in toepassing van artikel 94, § 2, een personeelslid met een halftijdse betrekking is belast, wordt het volgens § 1 berekend puntenaantal gehalveerd.
  § 3. Als een personeelslid wordt belast met een betrekking in uitvoering van een beslissing van de pensioencommissie van de administratieve gezondheidsdienst volgens artikel 5, § 1bis en § 1ter, van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-II, bedraagt de puntenwaarde van een voltijdse betrekking, in afwijking op § 1, steeds 63 punten.
  § 4. De Vlaamse regering bepaalt wat onder de bekwaamheidsbewijzen, bedoeld in § 1, wordt verstaan.
  § 5. De Vlaamse regering kan nadere maatregelen treffen met betrekking tot de weddenschalen en de daaraan verbonden puntenwaarden, bedoeld in § 1.
  § 6. Dit artikel is niet van toepassing op het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
  Onderafdeling 2. - Oprichten van betrekkingen
  Artikel 98. § 1. De scholengemeenschap kent elk schooljaar aan alle instellingen die tot de scholengemeenschap behoren, een aantal punten toe.
  § 2. In afwijking van § 1 kent de scholengemeenschap tijdens het schooljaar 2001-2002, rekening houdend met artikel 97, aan elke instelling die behoort tot de scholengemeenschap in principe voldoende punten toe voor de instandhouding van de betrekkingen in de ambten van het administratief personeel, het opvoedend hulppersoneel en het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni 2001 inrichtte op basis van het op dat ogenblik geldende puntensysteem, of kon inrichten op 30 juni 2001 indien zij gebruik zou hebben gemaakt van het op dat ogenblik geldende puntensysteem.
  Hierbij houdt de scholengemeenschap met volgende principes rekening :
  1° de betrekkingen in ambten van het administratief personeel, het opvoedend hulppersoneel en/of het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni 2001 inrichtte, worden op 1 september 2001 omgevormd naar betrekkingen van het ondersteunend personeel rekening houdend met artikel 97;
  2° de instelling die op 30 juni 2001 reeds het op dat ogenblik geldende puntensysteem toepaste, krijgt voldoende punten om, rekening houdend met artikel 97, de betrekkingen in stand te houden die zij had op 30 juni 2001;
  3° de instelling die op 30 juni 2001 het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 61 van 20 juli 1982, 13 maart 1985 en nr. 449 van 20 augustus 1986, het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990, het decreet van 15 december 1993 en het besluit van de Vlaamse regering van 9 mei 1996, toepaste, krijgt in principe voldoende punten om, rekening houdend met artikel 97, de betrekkingen in stand te houden die ze had op 30 juni 2001. Dit aantal punten kan evenwel nooit meer bedragen dan het aantal punten waar de instelling recht op had op 30 juni 2001 indien zij gebruik zou hebben gemaakt van het op dat ogenblik geldende puntensysteem.
  Heeft de scholengemeenschap onvoldoende punten om de hiervoor vermelde verplichtingen na te leven, dan moet zij de hiervoor vermelde verplichtingen niet naleven en verdeelt zij de beschikbare punten over haar instellingen.
  Heeft de scholengemeenschap na voormelde verplichtingen nog punten over, dan kan zij deze punten vrij toekennen aan één of meer instellingen die behoren tot de scholengemeenschap :
  - voor de ondersteuning van de scholengemeenschap, zoals bepaald in artikel 99;
  - voor de instandhouding of oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel;
  - voor de toekenning van een hogere weddenschaal aan een personeelslid volgens artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
  § 3. In afwijking van § 1 kent de scholengemeenschap tijdens de schooljaren 2002-2003 tot en met 2004-2005, rekening houdend met artikel 71, 9°, en 97, aan elke instelling die behoort tot de scholengemeenschap ten minste 80 % van het aantal punten toe dat nodig is voor de instandhouding van de betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni van het voorafgaande schooljaar inrichtte. Dit puntenaantal wordt steeds afgerond naar boven naar het aantal punten dat de instelling nodig heeft om de dichtstbijliggende betrekking in stand te houden. De berekening van voormelde 80 % en de eventuele afronding gebeuren steeds met inachtname van de regelgeving inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling.
  Heeft de scholengemeenschap onvoldoende punten om de hiervoor vermelde verplichtingen na te leven, dan moet zij de hiervoor vermelde verplichtingen niet naleven en verdeelt zij de beschikbare punten over haar instellingen.
  Heeft de scholengemeenschap na voormelde verplichtingen nog punten over, dan kan zij deze punten vrij toekennen aan één of meer instellingen die behoren tot de scholengemeenschap :
  - voor de ondersteuning van de scholengemeenschap, zoals bepaald in artikel 99;
  - voor de instandhouding of oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel;
  - voor de toekenning van een hogere weddenschaal aan een personeelslid volgens artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
  § 4. Vanaf het schooljaar 2005-2006, en rekening houdend met artikel 71, 9°, en artikel 97, verdeelt de scholengemeenschap het volgens artikel 96 berekend aantal punten over haar instellingen voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden en/of oprichting van betrekkingen voor tijdelijke personeelsleden in de ambten van het ondersteunend personeel.
  Heeft de scholengemeenschap hierna nog punten over, dan kan zij deze punten vrij toekennen aan één of meer instellingen die behoren tot de scholengemeenschap :
  - voor de ondersteuning van de scholengemeenschap, zoals bepaald in artikel 99;
  - voor de toekenning van een hogere weddenschaal aan een personeelslid volgens artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
  § 5. Een tijdelijk personeelslid kan slechts worden aangeworven in een betrekking van een ambt van het ondersteunend personeel of een personeelslid kan slechts worden herbenoemd in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal zoals bedoeld in §§ 2 tot 4, mits naleving van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis en reaffectatie.
  Een tijdelijk personeelslid dat op grond van wat voorafgaat wordt aangeworven in een vacante betrekking, kan slechts worden vast benoemd mits aan volgende voorwaarde is voldaan.
  Vaste benoeming in een vacante betrekking is slechts mogelijk voorzover binnen de instellingen van dezelfde scholengemeenschap de som van het aantal vacante betrekkingen in een ambt van het ondersteunend personeel de som van het aantal personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking, en gereaffecteerd zijn in een niet-vacante betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel, overschrijdt. Vaste benoeming kan enkel in het positieve verschil dat voormelde som oplevert.
  De personeelsleden van de scholengemeenschap die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel en die gereaffecteerd zijn in een vacante betrekking van het ondersteunend personeel, kunnen in afwijking van voorgaand lid wel worden vast benoemd in de vacante betrekking waarin zij zijn gereaffecteerd.
  De bepalingen inzake vaste benoeming zoals ze zijn vastgelegd in het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en in het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven onverminderd van toepassing.
  § 6. De Vlaamse regering legt voor het ondersteunend personeel de bepalingen vast inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling.
  § 7. De bepalingen van § 1 tot en met § 5 zijn niet van toepassing op het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
  Artikel 98bis. § 1. De instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap, wendt het volgens artikel 96 berekend aantal punten aan voor de instandhouding van betrekkingen van vastbenoemde personeelsleden in ambten van het ondersteunend personeel. Zij houdt daarbij steeds rekening met artikel 97.
  Heeft de instelling na voormelde verplichting nog punten over, dan kan zij deze punten vrij aanwenden :
  - voor de oprichting van betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel;
  - voor de toekenning van een hogere weddenschaal aan een personeelslid volgens artikel 55 van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en volgens artikel 44 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
  § 2. In afwijking van § 1 ontvangt de instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap tijdens het schooljaar 2001-2002 voldoende punten voor de instandhouding van de betrekkingen in de ambten van het administratief personeel, het opvoedend hulppersoneel en het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni 2001 inrichtte.
  Hierbij gelden volgende principes :
  1° de betrekkingen in ambten van het administratief personeel, het opvoedend hulppersoneel en het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni 2001 inrichtte, worden op 1 september 2001 omgevormd naar betrekkingen van het ondersteunend personeel rekening houdend met artikel 97;
  2° is het volgens artikel 96 berekend aantal punten kleiner dan het aantal punten waar de instelling op 1 september 2000 recht op had volgens het op dat ogenblik geldende puntensysteem, dan ontvangt de instelling het aantal punten waar ze op 1 september 2000 recht op had;
  3° volstaat het in 2° bedoelde aantal punten waar de instelling op 1 september 2000 recht op had, niet om de betrekkingen in stand te houden die de instelling op 30 juni 2001 inrichtte, dan ontvangt de instelling voldoende punten om deze betrekkingen, rekening houdend met 1°, in stand te houden tijdens het schooljaar 2001-2002.
  § 3. In afwijking van § 1 ontvangt de instelling die niet tot een scholengemeenschap behoort tijdens de schooljaren 2002-2003 tot en met 2004-2005, rekening houdend met artikel 97, in principe voldoende punten voor de instandhouding van de betrekkingen in de ambten van het ondersteunend personeel die de instelling op 30 juni van het voorafgaande schooljaar inrichtte.
  Is het volgens artikel 96 berekend aantal punten kleiner dan het aantal punten nodig om de betrekkingen in stand te houden die de instelling op 30 juni van het voorafgaande schooljaar inrichtte, dan ontvangt de instelling 90 % van het aantal punten nodig om deze betrekkingen, rekening houdend met 1°, in stand te houden. Dit puntenaantal wordt steeds afgerond naar boven naar het aantal punten dat de instelling nodig heeft om de dichtstbijliggende betrekking in stand te houden.
  § 4. Een tijdelijk personeelslid kan slechts worden aangeworven in een vacante betrekking van een ambt van het ondersteunend personeel of een personeelslid kan slechts worden herbenoemd in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal zoals bedoeld in § 1, mits naleving van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis en reaffectatie.
  Een tijdelijk personeelslid dat op grond van wat voorafgaat wordt aangeworven in een vacante betrekking, kan slechts worden vast benoemd mits aan volgende voorwaarde is voldaan.
  Vaste benoeming in een vacante betrekking is slechts mogelijk voorzover binnen de instellingen van dezelfde inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, de som van het aantal vacante betrekkingen in een ambt van het ondersteunend personeel de som van het aantal personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking, en gereaffecteerd zijn in een niet-vacante betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel, overschrijdt. Vaste benoeming kan enkel in het positieve verschil dat voormelde som oplevert.
  De personeelsleden van de instellingen van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking in een ambt van het ondersteunend personeel en die gereaffecteerd zijn in een vacante betrekking van het ondersteunend personeel, kunnen in afwijking van voorgaand lid wel worden vast benoemd in de vacante betrekking waarin zij zijn gereaffecteerd.
  De bepalingen inzake vaste benoeming zoals ze zijn vastgelegd in het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en in het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven onverminderd van toepassing.
  § 5. De Vlaamse regering legt voor het ondersteunend personeel de bepalingen vast inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling.
  § 6. De bepalingen van § 1 tot en met § 4 zijn niet van toepassing op het deeltijds beroepssecundair onderwijs.
  Artikel 99. § 1. Heeft de scholengemeenschap na toekenning van de punten aan elke instelling van de scholengemeenschap, zoals bepaald in artikel 98, §§ 2 tot 4, nog voldoende punten over dan kan zij een deel van deze punten aanwenden ter ondersteuning van de scholengemeenschap.
  § 2. De scholengemeenschap kan ter ondersteuning van de scholengemeenschap een aantal punten voorafnemen van haar puntenenveloppe.
  Voor het schooljaar 2001-2002 bedraagt deze voorafname maximum 5 % van de totale puntenenveloppe. Volstaat deze 5 % voorafname evenwel niet om een volledige betrekking op te richten, dan mag de scholengemeenschap deze 5 % overschrijden tot een maximum van 120 punten.
  Voor het schooljaar 2002-2003 bedraagt deze voorafname maximum 2 % van de totale puntenenveloppe. Volstaat deze 2 % voorafname evenwel niet om een volledige betrekking op te richten, dan mag de scholengemeenschap deze 2 % overschrijden tot een maximum van 120 punten.
  De Vlaamse regering kan vanaf het schooljaar 2003-2004 een hoger percentage vastleggen, ten hoogste gelijk aan 5 %. Zij kan daarbij de doelstellingen vastleggen waarvoor deze verhoogde voorafname wordt aangewend. Bedoeld besluit wordt aangenomen op eensluidend advies van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van inrichtende machten en de representatieve vakorganisaties.
  § 3. De scholengemeenschap kan deze punten aanwenden voor het oprichten van één of meer betrekkingen in ambten van het onderwijzend en/of bestuurspersoneel. Deze punten worden als volgt aangewend :
  - als een betrekking in een ambt van het onderwijzend personeel wordt opgericht, en het personeelslid dat erin wordt aangesteld heeft recht op weddenschaal 501, worden voor een voltijdse betrekking 120 punten in rekening gebracht. Voor een deeltijdse betrekking komt 1 uur leraar overeen met 6 punten;
  - als een betrekking in een ambt van het onderwijzend personeel wordt opgericht, en het personeelslid dat erin wordt aangesteld heeft recht op een andere weddenschaal dan weddenschaal 501, worden voor een voltijdse betrekking 82 punten in rekening gebracht. Voor een deeltijdse betrekking komt 1 uur leraar overeen met 4 punten;
  - als een betrekking in een ambt van het bestuurspersoneel wordt opgericht, worden voor een voltijdse betrekking 120 punten in rekening gebracht. Voor een halftijdse betrekking worden 60 punten in rekening gebracht.
  § 4. Het personeelslid dat in de betrekking bedoeld in § 3 wordt aangesteld, wordt steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid in een instelling van de scholengemeenschap. De bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven verder van toepassing, met uitzondering van volgende bepalingen :
  - de betrekking is niet onderworpen aan de reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. De inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het terbeschikkinggestelde personeelslid;
  - de inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, is niet verplicht om in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig artikel 21bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en artikel 23bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs;
  - de betrekking kan niet worden vacant verklaard. De inrichtende macht kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking. "
Article 97. § 1er. A chaque fonction du personnel d'appui est rattaché le nombre suivant de points par emploi :
  1° collaborateur administratif avec titre de l'enseignement secondaire : 63;
  2° collaborateur administratif avec titre de l'enseignement supérieur de type court : 82;
  3° collaborateur administratif avec titre de l'enseignement supérieur de type long ou de l'enseignement universitaire : 120;
  4° collaborateur administratif avec échelle de traitement 200, 201 ou 203 : 63;
  5° collaborateur administratif avec échelle de traitement 122 : 63;
  6° collaborateur administratif avec échelle de traitement 158 : 82;
  7° collaborateur administratif avec échelle de traitement 106 : 82;
  8° collaborateur administratif avec échelle de traitement 163 : 82;
  9° collaborateur administratif avec échelle de traitement 164 : 82;
  10° collaborateur administratif avec échelle de traitement 100 : 82;
  11° collaborateur administratif avec échelle de traitement 208 : 82;
  12° collaborateur administratif avec échelle de traitement 104 : 82;
  13° collaborateur administratif avec échelle de traitement 123 : 82;
  14° collaborateur administratif avec échelle de traitement 126 : 82;
  15° éducateur avec titre de l'enseignement secondaire : 63;
  16° éducateur avec titre de l'enseignement supérieur de type court : 82;
  17° éducateur avec titre de l'enseignement supérieur de type long ou de l'enseignement universitaire : 120;
  18° éducateur avec échelle de traitement 200, 201 ou 203 : 63;
  19° éducateur avec échelle de traitement 122 : 63;
  20° éducateur avec échelle de traitement 158 : 82;
  21° éducateur avec échelle de traitement 106 : 82;
  22° éducateur avec échelle de traitement 163 : 82;
  23° éducateur avec échelle de traitement 164 : 82;
  24° éducateur avec échelle de traitement 100 : 82;
  25° éducateur avec échelle de traitement 208 : 82;
  26° éducateur avec échelle de traitement 104 : 82;
  27° éducateur avec échelle de traitement 123 : 82;
  28° éducateur avec échelle de traitement 126 : 82.
  § 2. Si, en application de l'article 94, § 2, un membre du personnel est chargé d'un emploi à mi-temps, le nombre de points calculé conformément au § 1er, est diminué de moitié.
  § 3. Si un membre du personnel est chargé d'un emploi en exécution d'une décision de la commission des pensions du service de sante administratif conformément à l'article 5, §§ 1erbis et 1erter, du décret du 9 avril 1992 relatif à l'enseignement-III, le nombre de points rattaché à un emploi à temps plein s'élève à 63, par dérogation au § 1er.
  § 4. Le Gouvernement flamand détermine ce qu'il faut entendre par les titres visés au § 1er.
  § 5. Le Gouvernement flamand peut fixer des modalités relatives aux échelles de traitement et les valeurs de point y rattachées, visées au § 1er.
  § 6. Le présent article s'applique à l'enseignement secondaire professionnel à temps partiel.
  Sous-section 2. - Création d'emplois
  Article 98. § 1er. Chaque année scolaire, le centre d'enseignement accorde un nombre de points à tous les établissements appartenant au centre d'enseignement.
  § 2. Par dérogation au § 1er, le centre d'enseignement accorde, pendant l'année scolaire 2001-2002, compte tenu de l'article 97, a chaque établissement appartenant au centre d'enseignement en principe suffisamment de points pour le maintien des emplois dans les fonctions du personnel administratif, du personnel auxiliaire éducatif et du personnel d'appui prévus par l'établissement au 30 juin 2001 sur la base du système de cotation alors en vigueur ou que l'établissement aurait pu créer le 30 juin 2001 s'il avait utilisé le système de cotation alors en vigueur.
  A cet égard, le centre d'enseignement tient compte des principes suivants :
  1° au 1er septembre 2001, les emplois dans des fonctions du personnel administratif, du personnel auxiliaire d'éducation et/ou du personnel d'appui que l'établissement organisait le 30 juin 2001, sont transformés en des emplois du personnel d'appui, tout en tenant compte de l'article 97;
  2° l'établissement qui, au 30 juin 2001, appliquait déjà le système de cotation en vigueur à ce moment là, reçoit suffisamment de points pour maintenir les emplois existant au 30 juin 2001, tout en tenant compte de l'article 97;
  3° l'établissement qui, au 30 juin 2001, appliquait l'arrêté royal du 15 avril 1977 fixant les règles et les conditions de calcul du nombre d'emplois dans certaines fonctions du personnel auxiliaire d'éducation et du personnel administratif des établissements d'enseignement secondaire, modifié par l'arrêté royal n° 61 du 20 juillet 1982, l'arrêté royal du 13 mars 1985, l'arrêté royal n° 449 du 20 août 1986, l'arrêté du Gouvernement flamand du 31 juillet 1990, le décret du 15 décembre 1993 et l'arrêté du Gouvernement flamand du 9 mai 1996, reçoit en principe suffisamment de points pour maintenir les emplois qui existaient au 30 juin 2001, tout en tenant compte de l'article 97. Ce nombre de points ne peut toutefois jamais être supérieur au nombre de points auquel l'établissement aurait eu droit le 30 juin 2001, s'il avait utilisé le système de cotation en vigueur à ce moment là.
  Si le centre d'enseignement n'a pas suffisamment de points pour observer les obligations précitées, il n'est pas tenu de se conformer à celles-ci et peut répartir les points disponibles entres ses établissements.
  S'il lui reste encore des points après avoir observé les obligations précitées, le centre d'enseignement peut les attribuer librement à un ou plusieurs établissements appartenant au centre d'enseignement :
  - pour l'appui du centre d'enseignement, tel que visé à l'article 99;
  - pour le maintien ou la création d'emplois dans les fonctions du personnel d'appui;
  - pour l'octroi d'une échelle de traitement supérieure à un membre du personnel au sens de l'article 55 du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement communautaire et au sens de l'article 44 du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement subventionné.
  § 3. Par dérogation au § 1er, le centre d'enseignement attribue, pendant les années scolaires 2002-2003 à 2004-2005 incluse et compte tenu des articles 71, 9°, et 97, à chaque établissement appartenant au centre d'enseignement, au moins 80 % du nombre de points requis pour le maintien des emplois dans les fonctions du personnel d'appui prévus par l'établissement au 30 juin de l'année scolaire précédente. Ce nombre de points est toujours arrondi au nombre supérieur des points dont l'établissement a besoin pour maintenir l'emploi le plus proche. Le calcul des 80 % précités et l'arrondissement éventuel se font toujours compte tenu de la réglementation relative à la mise en disponibilité par défaut d'emploi, à la réaffectation et à la remise au travail.
  Si le centre d'enseignement n'a pas suffisamment de points pour observer les obligations précitées, il n'est pas tenu de se conformer à celles-ci et peut répartir les points disponibles entres ses établissements.
  S'il lui reste encore des points après avoir observé les obligations précitées, le centre d'enseignement peut les attribuer librement à un ou plusieurs établissements appartenant au centre d'enseignement :
  - pour l'appui du centre d'enseignement, tel que visé à l'article 99;
  - pour le maintien ou la création d'emplois dans les fonctions du personnel d'appui;
  - pour l'octroi d'une échelle de traitement supérieure à un membre du personnel au sens de l'article 55 du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement communautaire et au sens de l'article 44 du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement subventionné.
  § 4. A partir de l'année scolaire 2005-2006 et compte tenu des articles 71, 9°, et 97, le centre d'enseignement répartit le nombre de points calculé suivant l'article 96 entre ses établissements pour le maintien d'emplois de membres du personnel nommés à titre définitif et/ou la création d'emplois pour des membres du personnel temporaires dans les fonctions du personnel d'appui.
  S'il lui reste par après des points, le centre d'enseignement peut les attribuer librement a un ou plusieurs établissements appartenant au centre d'enseignement :
  - pour l'appui du centre d'enseignement, tel que visé à l'article 99;
  - pour l'octroi d'une échelle de traitement supérieure à un membre du personnel au sens de l'article 55 du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement communautaire et au sens de l'article 44 du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement subventionné.
  § 5. Un membre du personnel temporaire ne peut être engagé dans un emploi d'une fonction du personnel d'appui ou un membre du personnel ne peut être renommé dans la même fonction avec une échelle de traitement supérieure telle que visée aux §§ 2 à 4, que si la réglementation relative à la mise en disponibilité par défaut d'emploi et la réaffectation est respectée.
  Un membre du personnel engagé dans un emploi vacant en vertu de ce qui précède, ne peut être nommé à titre définitif que si la condition suivante est remplie.
  La nomination à titre définitif dans un emploi vacant n'est possible que si, au sein des établissements du même centre d'enseignement, la somme du nombre d'emplois vacants dans une fonction du personnel d'appui dépasse la somme du nombre de membres du personnel mis en disponibilité par défaut d'emploi et réaffectés dans un emploi non vacant d'une fonction du personnel d'appui. Une nomination à titre définitif n'est possible que dans la différence positive résultant de la somme précitée.
  Par dérogation à l'alinéa précédent, les membres du personnel du centre d'enseignement mis en disponibilité par défaut d'emploi dans une fonction du personnel d'appui et réaffectés dans un emploi vacant du personnel d'appui, peuvent néanmoins obtenir une nomination définitive dans l'emploi vacant dans lequel ils sont réaffectés.
  Les dispositions relatives à la nomination à titre définitif telles que fixées dans le décret relatif au statut des personnels de l'enseignement communautaire et dans le décret relatif au statut des personnels de l'enseignement subventionné, restent invariablement d'application.
  § 6. Le Gouvernement flamand fixe les dispositions relatives à la mise en disponibilité par défaut d'emploi, la réaffectation et la remise au travail pour le personnel d'appui.
  § 7. Les dispositions des §§ 1er à 5 inclus ne s'appliquent pas à l'enseignement secondaire professionnel à temps partiel.
  Article 98bis. § 1er. L'établissement qui n'appartient pas à un centre d'enseignement utilise le nombre de points calculé conformément à l'article 96 pour le maintien d'emplois de membres du personnel nommes à titre définitif dans des fonctions du personnel d'appui, toujours en tenant compte de l'article 97.
  Si, après l'obligation précitée, l'établissement dispose encore de points, il est libre d'utiliser ces points :
  - pour la création d'emplois dans les fonctions du personnel d'appui;
  - pour l'octroi d'une échelle de traitement supérieure à un membre du personnel au sens de l'article 55 du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement communautaire et au sens de l'article 44 du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement subventionné.
  § 2. Par dérogation au § 1er, l'établissement n'appartenant pas à un centre d'enseignement reçoit, pendant l'année scolaire 2001-2002, suffisamment de points pour le maintien des emplois dans les fonctions du personnel administratif, du personnel auxiliaire éducatif et du personnel d'appui organisé par l'établissement au 30 juin 2001.
  Les principes suivants s'appliquent à cet égard :
  1° au 1er septembre 2001, les emplois dans des fonctions du personnel administratif, du personnel auxiliaire d'éducation et du personnel d'appui que l'établissement organisait le 30 juin 2001, sont transformés en des emplois du personnel d'appui, tout en tenant compte de l'article 97;
  2° si le nombre de points calculé conformément a l'article 96 est inférieur au nombre de points auquel l'établissement avait droit au 1er septembre 2000 en vertu du système de cotation en vigueur à ce moment-là, l'établissement reçoit le nombre de points auquel il avait droit le 1er septembre 2000;
  3° si le nombre de points visé au point 2° auquel l'établissement avait droit le 1er septembre 2000 ne suffit pas pour maintenir les emplois que l'établissement organisait au 30 juin 2001, l'établissement reçoit suffisamment de points pour maintenir lesdits emplois pendant l'année scolaire 2001-2002, tout en tenant compte du point 1°.
  § 3. Par dérogation au § 1er, l'établissement n'appartenant pas à un centre d'enseignement reçoit, pendant les années scolaires 2002-2003 à 2004-2005 incluse et compte tenu de l'article 97, en principe suffisamment de points pour le maintien des emplois dans les fonctions du personnel d'appui prévus par l'établissement au 30 juin de l'année scolaire précédente.
  Si le nombre de points calculé conformément à l'article 96 est inférieur au nombre de points requis pour maintenir les emplois organisés par l'établissement au 30 juin de l'année scolaire précédente, l'établissement reçoit 90 % du nombre de points requis pour maintenir les emplois, tout en tenant compte du point 1°. Ce nombre de points est toujours arrondi au nombre supérieur des points dont l'établissement a besoin pour maintenir l'emploi le plus proche.
  § 4. Un membre du personnel temporaire ne peut être engagé dans un emploi vacant d'une fonction du personnel d'appui ou un membre du personnel ne peut être renommé dans la même fonction avec une échelle de traitement supérieure telle que visée au § 1er, que moyennant respect de la réglementation relative à la mise en disponibilité par défaut d'emploi et la réaffectation.
  Un membre du personnel temporaire engagé dans un emploi vacant en vertu de ce qui précède, ne peut être nommé à titre définitif que si la condition suivante est remplie.
  La nomination à titre définitif dans un emploi vacant n'est possible que si, au sein des établissements du même pouvoir organisateur qui n'appartiennent pas à un centre d'enseignement, la somme du nombre d'emplois vacants dans une fonction du personnel d'appui dépasse la somme du nombre de membres du personnel mis en disponibilité par défaut d'emploi et réaffectés dans un emploi non vacant d'une fonction du personnel d'appui. Une nomination à titre définitif n'est possible que dans la différence positive résultant de la somme précitée.
  Par dérogation à l'alinéa précédent, les membres du personnel du pouvoir organisateur n'appartenant pas à un centre d'enseignement qui sont mis en disponibilité par defaut d'emploi dans une fonction du personnel d'appui et réaffectés dans un emploi vacant du personnel d'appui, peuvent néanmoins obtenir une nomination définitive dans l'emploi vacant dans lequel ils sont réaffectés.
  Les dispositions relatives à la nomination à titre définitif telles que fixées dans le décret relatif au statut des personnels de l'enseignement communautaire et dans le décret relatif au statut des personnels de l'enseignement subventionné, restent invariablement d'application.
  § 5. Le Gouvernement flamand fixe les dispositions relatives à la mise en disponibilité par défaut d'emploi, la réaffectation et la remise au travail pour le personnel d'appui.
  § 6. Les dispositions des §§ 1er à 4 inclus ne s'appliquent pas a l'enseignement secondaire professionnel à temps partiel.
  Article 99. § 1er. S'il lui reste encore suffisamment de points après attribution des points à chaque établissement du centre d'enseignement tel qu'il est stipulé à l'article 98, §§ 2 à 4, le centre d'enseignement peut affecter une partie de ces points à l'appui du centre d'enseignement.
  § 2. Pour l'appui du centre d'enseignement, le centre d'enseignement peut prélever un nombre de points sur son enveloppe de points.
  Pour l'année scolaire 2001-2002, ce prélèvement ne peut dépasser les 5 % du total de l'enveloppe de points. Si, toutefois, ces 5 % ne suffissent pas pour créer un emploi à prestations complètes, le centre d'enseignement peut dépasser ces 5 % jusqu'à un maximum de 120 points.
  Pour l'année scolaire 2002-2003, ce prélèvement ne peut dépasser les 2 % du total de l'enveloppe de points. Si, toutefois, ces 2 % ne suffissent pas pour créer un emploi à prestations complètes, le centre d'enseignement peut dépasser ces 2 % jusqu'à un maximum de 120 points.
  A partir de l'année scolaire 2003-2004, le Gouvernement flamand peut fixer un pourcentage plus élevé, avec un maximum de 5 %. Le Gouvernement peut fixer les objectifs pour lesquels ce prélèvement rehaussé est utilisé. L'arrêté visé est adopté sur avis conforme du Conseil de l'Enseignement communautaire, des associations représentatives de pouvoirs organisateurs et des associations syndicales représentatives.
  § 3. Le centre d'enseignement peut utiliser ces points pour la création d'un ou de plusieurs emplois dans des fonctions du personnel enseignant et/ou directeur. Ces points sont utilisés comme suit :
  - s'il est créé un emploi dans une fonction du personnel enseignant, auquel est désigné un membre du personnel ayant droit à l'échelle de traitement 501, 120 points sont portés en compte pour un emploi à temps plein. Pour un emploi à temps partiel, 1 heure/enseignant correspond a 6 points;
  - s'il est créé un emploi dans une fonction du personnel enseignant, auquel est désigné un membre du personnel ayant droit à une échelle de traitement autre que l'échelle de traitement 501, 82 points sont portés en compte pour un emploi à temps plein. Pour un emploi à temps partiel, 1 heure/enseignant correspond à 4 points;
  - s'il est créé un emploi dans une fonction du personnel directeur, 120 points sont portés en compte pour un emploi à temps plein. Pour un emploi à mi-temps, 60 points sont portés en compte.
  § 4. Le membre du personnel qui est désigné à l'emploi visé au § 3, l'est toujours en qualité de membre du personnel temporaire auprès d'un établissement du centre d'enseignement. Les dispositions du décret relatif au statut des membres du personnel de l'Enseignement communautaire et du décret relatif au statut des membres du personnel de l'enseignement subventionné continuent à être applicables, à l'exception des dispositions suivantes :
  - l'emploi n'est pas régi par la réglementation relative à la mise en disponibilité par défaut d'emploi, à la réaffectation et à la remise au travail. Le pouvoir organisateur de l'établissement auquel l'emploi est attribué peut toutefois désigner, sur une base volontaire, un membre du personnel mis en disponibilité par défaut d'emploi. Cette désignation est considérée comme une réaffectation ou une remise au travail. Cette réaffectation ou remise au travail s'opère toujours avec le consentement du membre du personnel mis en disponibilité;
  - le pouvoir organisateur de l'établissement auquel l'emploi est attribué n'est pas obligé de désigner à cet emploi un membre du personnel ayant acquis le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue, conformément à l'article 21bis du décret relatif au statut des personnels de l'Enseignement communautaire et à l'article 23bis du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement subventionné;
  - l'emploi ne peut être déclaré vacant. Aucun membre du personnel ne peut être nommé à titre définitif, affecté ou muté dans cet emploi par le pouvoir organisateur. "
Art. 3.28. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 99bis toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 99bis. § 1. Naast het volgens artikel 96 berekend aantal punten, ontvangt de scholengemeenschap jaarlijks een forfaitaire puntenenveloppe van 120 punten.
  § 2. Naast de in § 1 bedoelde puntenenveloppe ontvangt de scholengemeenschap jaarlijks een bijkomende forfaitaire puntenenveloppe waarvan de grootte wordt bepaald door de som van het aantal regelmatige leerlingen op 1 februari van het voorgaande schooljaar van alle instellingen behorende tot de scholengemeenschap.
  Deze enveloppe is als volgt samengesteld :
  - wanneer de scholengemeenschap tussen 4.000 en 6.499 leerlingen telt, ontvangt ze 60 punten;
  - wanneer de scholengemeenschap tussen 6.500 en 7.999 leerlingen telt, ontvangt ze 120 punten;
  - wanneer de scholengemeenschap meer dan 8.000 leerlingen telt, ontvangt ze 180 punten.
  § 3. De scholengemeenschap wendt de in §§ 1 en 2 bedoelde punten naar keuze aan :
  1° voor het school- of klasvrij maken van het personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur;
  2° voor het school- of klasvrij maken van het personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend directeur;
  3° voor het school- of klasvrij maken van een ander personeelslid dan bedoeld in 1° en 2°;
  4° voor ondersteunend personeel.
  Behoort de scholengemeenschap alleen tot het gemeenschapsonderwijs, dan is zij verplicht om 120 punten aan te wenden om het personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur van de scholengroep waartoe zij behoort school- of klasvrij te maken. Indien een scholengroep meerdere scholengemeenschappen telt, draagt elke scholengemeenschap verhoudingsgewijs bij om dit puntenaantal te bereiken. Indien een scholengroep ten minste één netoverschrijdende scholengemeenschap telt, wordt in de overeenkomst van deze scholengemeenschap vastgelegd op welke wijze aan deze verhoudingsgewijze bijdrage wordt voldaan.
  Eens de scholengemeenschap haar keuze heeft bepaald, geldt deze keuze voor de duur waarvoor de scholengemeenschap is opgericht. In het geval de scholengemeenschap tijdens de periode waarvoor zij is opgericht niet langer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in § 2 en aldus geen recht meer heeft op een bijkomende forfaitaire enveloppe of haar bijkomende forfaitaire enveloppe kleiner wordt, kan zij haar keuze herzien.
  § 4. In afwijking op § 1 geldt deze bepaling voor de instellingen van het Gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn.
  Het personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur van de scholengroep wordt school- of klasvrij gemaakt.
  Dit personeelslid kan worden vervangen volgens de geldende reglementaire bepalingen.
  § 5. Als de scholengemeenschap kiest voor het school- of klasvrij maken van een personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur of van coördinerend directeur, worden 120 punten in rekening gebracht als het personeelslid voor een voltijdse opdracht wordt vrijgemaakt. Wordt het personeelslid voor een halftijdse opdracht school- of klasvrij gemaakt, dan worden 60 punten in rekening gebracht.
  Het personeelslid dat school- of klasvrij wordt gemaakt, kan worden vervangen volgens de geldende reglementaire bepalingen.
  § 6. Als de scholengemeenschap punten aanwendt voor het school- of klasvrij maken van een ander personeelslid of voor het ondersteunend personeel, kan zij één of meer betrekkingen oprichten in ambten van het onderwijzend personeel, het bestuurspersoneel of het ondersteunend personeel.
  Deze punten worden als volgt aangewend :
  a) als in toepassing van § 3, 3°, een betrekking in een ambt van het onderwijzend personeel wordt opgericht, en het personeelslid dat erin wordt aangesteld heeft recht op weddenschaal 501, worden voor een voltijdse betrekking 120 punten in rekening gebracht. Voor een deeltijdse betrekking komt 1 uur leraar overeen met 6 punten;
  b) als in toepassing van § 3, 3°, een betrekking in een ambt van het onderwijzend personeel wordt opgericht, en het personeelslid dat erin wordt aangesteld heeft recht op een andere weddenschaal dan weddenschaal 501, worden voor een voltijdse betrekking 82 punten in rekening gebracht. Voor een deeltijdse betrekking komt 1 uur leraar overeen met 4 punten;
  c) als in toepassing van § 3, 3°, een betrekking in een ambt van het bestuurspersoneel wordt opgericht, worden voor een voltijdse betrekking 120 punten in rekening gebracht. Voor een halftijdse betrekking worden 60 punten in rekening gebracht;
  d) als in toepassing van § 3, 4°, de scholengemeenschap beslist deze punten aan te wenden voor een ambt van het ondersteunend personeel, gelden de bepalingen van artikel 98.
  § 7. Het personeelslid dat wordt aangesteld in een betrekking bedoeld in § 6, wordt steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid in een instelling van de scholengemeenschap.
  De bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven verder van toepassing, met uitzondering van volgende bepalingen :
  - de betrekking is niet onderworpen aan de reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. De inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het terbeschikkinggestelde personeelslid;
  - de inrichtende macht van de instelling waaraan de betrekking wordt toegewezen, is niet verplicht om in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig artikel 21bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en artikel 23bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs;
  - de betrekking kan niet worden vacant verklaard. De inrichtende macht kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.
  § 8. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regeling van de administratieve en geldelijke toestand van de personeelsleden die worden aangesteld volgens de bepalingen van dit artikel. "
Art. 3.28. Au même décret est ajouté un article 99bis, rédigé comme suit :
  Art. 99bis. § 1er. Outre le nombre de points calculé conformément à l'article 96, le centre d'enseignement reçoit chaque année une enveloppe de points forfaitaire de 120 points.
  § 2. Outre l'enveloppe de points visée au § 1er, le centre d'enseignement reçoit annuellement une enveloppe de points forfaitaire supplémentaire, dont l'importance est déterminée par la somme du nombre d'élèves réguliers recensés au 1er février de l'année scolaire précédente de tous les établissements appartenant au centre d'enseignement.
  Cette enveloppe se compose comme suit :
  - si le centre d'enseignement compte entre 4 000 et 6 499 élèves, il reçoit 60 points;
  - si le centre d'enseignement compte entre 6 500 et 7 999 élèves, il reçoit 120 points;
  - si le centre d'enseignement compte plus de 8 000 élèves, il reçoit 180 points;
  § 3. Le centre d'enseignement est libre d'utiliser les points visés aux §§ 1er et 2 :
  1° pour dispenser le membre du personnel chargé du mandat de directeur général de sa charge d'enseignement;
  2° pour dispenser le membre du personnel charge du mandat de directeur coordonnateur de sa charge d'enseignement;
  3° pour dispenser un autre membre du personnel que celui visé aux points 1° et 2° de sa charge d'enseignement;
  4° pour la mise en oeuvre de personnel d'appui.
  Si le centre d'enseignement n'appartient qu'à l'enseignement communautaire, il est obligé d'utiliser 120 points pour dispenser le membre du personnel chargé du mandat de directeur général du groupe d'écoles auquel il appartient de sa charge d'enseignement. Si un groupe d'écoles comprend plusieurs centres d'enseignement, chaque centre d'enseignement contribue proportionnellement à atteindre ce nombre de points. Si un groupe d'école comprend au moins un (1) centre d'enseignement inter-caractère, il est stipulé dans la convention de ce centre d'enseignement, de quelle manière cette contribution proportionnelle sera réalisée.
  Une fois que le centre d'enseignement a opéré son choix, il y est lié pour toute la durée pour laquelle le centre d'enseignement a été créé. Si le centre d'enseignement ne remplit plus les conditions visées au § 2 pendant la période pour laquelle il a été créé et n'a, par conséquent, plus droit à une enveloppe forfaitaire supplémentaire ou si son enveloppe forfaitaire supplémentaire est réduite, il peut reconsidérer son choix.
  § 4. Par dérogation au § 1er, cette disposition s'applique aux établissements de l'Enseignement communautaire situés en Allemagne.
  Le membre du personnel chargé du mandat de directeur général du groupe d'écoles est dispensé de sa charge d'enseignement.
  Ledit membre du personnel peut être remplacé suivant les dispositions réglementaires en vigueur.
  § 5. Si le centre d'enseignement choisit de dispenser un membre du personnel chargé du mandat de directeur général ou de directeur coordonnateur de sa charge d'enseignement, 120 points sont portés en compte si le membre du personnel est libéré pour une charge à temps plein. Si le membre du personnel est dispensé pour la moitié de sa charge d'enseignement, 60 points sont portés en compte.
  Le membre du personnel qui est dispensé de sa charge d'enseignement peut être remplacé suivant les dispositions réglementaires en vigueur.
  § 6. Si le centre d'enseignement utilise des points pour dispenser un autre membre du personnel ou le personnel d'appui de sa charge d'enseignement, il peut créer un ou plusieurs emplois dans des fonctions du personnel enseignant, du personnel directeur ou du personnel d'appui.
  Ces points sont utilisés comme suit :
  a) si, par application du § 3, 3°, il est créé un emploi dans une fonction du personnel enseignant, auquel est désigné un membre du personnel ayant droit à l'échelle de traitement 501, 120 points sont portés en compte pour un emploi à temps plein. Pour un emploi à temps partiel, 1 heure/enseignant correspond à 6 points;
  b) si, par application du § 3, 3°, il est créé un emploi dans une fonction du personnel enseignant, auquel est désigné un membre du personnel ayant droit à une échelle de traitement autre que l'echelle 501, 82 points sont portés en compte pour un emploi à temps plein. Pour un emploi à temps partiel, 1 heure/enseignant correspond à 4 points;
  c) si, par application du § 3, 3°, il est crée un emploi dans une fonction du personnel directeur, 120 points sont portés en compte pour un emploi à temps plein. Pour un emploi à mi-temps, 60 points sont portés en compte;
  d) si, par application du § 3, 4°, le centre d'enseignement décide d'utiliser ces points pour une fonction du personnel d'appui, les dispositions de l'article 98 s'appliquent.
  § 7. Le membre du personnel qui est désigné à un emploi visé au § 6, l'est toujours en qualité de membre du personnel temporaire auprès d'un établissement du centre d'enseignement.
  Les dispositions du décret relatif au statut des personnels de l'Enseignement communautaire et du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement subventionné continuent à être applicables, à l'exception des dispositions suivantes :
  - l'emploi n'est pas régi par la réglementation relative à la mise en disponibilité par défaut d'emploi, à la réaffectation et à la remise au travail. Le pouvoir organisateur de l'établissement auquel l'emploi est attribué peut toutefois désigner, sur une base volontaire, un membre du personnel mis en disponibilité par défaut d'emploi. Cette désignation est considérée comme une réaffectation ou une remise au travail. Cette réaffectation ou remise au travail s'opère toujours avec le consentement du membre du personnel mis en disponibilité;
  - le pouvoir organisateur de l'établissement auquel l'emploi est attribué n'est pas obligé de designer à cet emploi un membre du personnel ayant acquis le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue, conformément à l'article 21bis du décret relatif au statut des personnels de l'Enseignement communautaire et à l'article 23bis du décret relatif au statut des personnels de l'enseignement subventionné;
  - l'emploi ne peut être déclaré vacant. Aucun membre du personnel ne peut être nommé à titre définitif, affecté ou muté dans cet emploi par le pouvoir organisateur.
  § 8. Le Gouvernement flamand fixe les modalités de la position administrative et pécuniaire des membres du personnel désignés conformément aux dispositions du présent article. "
Afdeling 5. - Inwerkingtreding.
Section 5. - Entrée en vigueur.
Art. 3.29. De artikelen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd :
  1° artikel III.24, 1° en III.26, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1998;
  2° artikel III.18, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juni 2001;
  3° artikel III.5, III.8, III.9, III.15, III.22, III.23, III.24, 2° en III.27, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2001;
  4° artikel III.10, dat uitwerking heeft met ingang van 15 mei 2002;
  5° artikel III.19 en III.20, die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2002.
Art. 3.29. Les articles du présent chapitre produisent leurs effets le 1er septembre 2002, à l'exception :
  1° des articles III.24, 1°, et III.26, qui produisent leurs effets le 1er septembre 1998;
  2° de l'article III.18, qui produit ses effets le 1er juin 2001;
  3° des articles III.5, III.8, III.9, III.15, III.22, III.23, III.24, 2°, et III.27, qui produisent leurs effets le 1er septembre 2001;
  4° de l'article III.10, qui produit ses effets le 15 mai 2002;
  5° des articles III.19 et III.20, qui produisent leurs effets le 1er juin 2002.
HOOFDSTUK IV. - Permanente vorming.
CHAPITRE IV. - Formation permanente.
Afdeling 1. - Deeltijds kunstonderwijs.
Section 1. - Enseignement artistique à temps partiel.
Art. 4.1. Artikel 100ter van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 100ter. Voor het schooljaar 2002-2003 bedraagt het inschrijvingsgeld :
  1° 158 euro;
  2° 91 euro als de leerling recht heeft op het verminderde inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100quater;
  3° 48 euro als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het schooljaar in kwestie;
  4° 31 euro als de leerling de leeftijd van 18 jaar niet bereikt heeft op 31 december van het betrokken schooljaar en recht heeft op het verminderde inschrijvingsgeld bedoeld in artikel 100quater.
  De inschrijvingsgelden voor het deeltijds kunstonderwijs worden jaarlijks met ingang van 1 september aangepast aan de evolutie van de index der consumptieprijzen. De basisindex is deze van de maand september 2002. De nieuwe index is die van de maand februari van het schooljaar dat voorafgaat aan het schooljaar waarin de nieuwe inschrijvingsgelden van toepassing zijn. Het bedrag wordt afgerond naar de hogere eenheid. "
Art. 4.1. L'article 100ter du décret du 31 juillet 1990 relatif à l'enseignement-II, inséré par le décret du 13 juillet 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 100ter. Pour l'année scolaire 2002-2003, le droit d'inscription s'élève à :
  1° 158 euros;
  2° 91 euros si l'élève a droit au droit d'inscription réduit visé à l'article 100quater;
  3° 48 euros si l'élève n'a pas atteint l'âge de 18 ans au 31 décembre de l'année scolaire concernée;
  4° 31 euros si l'élève n'a pas atteint l'âge de 18 ans au 31 décembre de l'année scolaire concernée et peut prétendre au droit d'inscription réduit visé à l'article 100quater.
  A partir du 1er septembre, le droit d'inscription est adapté annuellement à l'évolution de l'indice des prix à la consommation. L'indice de base est celui du mois de septembre 2002. Le nouvel indice est celui du mois de février de l'année scolaire qui précède l'année scolaire pendant laquelle le nouveau droit d'inscription s'applique. Le montant est arrondi à l'unité supérieure. "
Afdeling 2. - Volwassenenonderwijs.
Section 2. - Education des adultes.
Afdeling 3. - Zelfgestuurd leren.
Section 3. - Apprentissage autogéré.
Art. 4.17. In het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs wordt een artikel 94bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 94bis. De regering kan met betrekking tot het zelfgestuurd leren alle nuttige beslissingen nemen om aan onderwijs- en vormingsverstrekkers :
  - tegen vergoeding het exploitatierecht op cursussen te verlenen;
  - databanken en ondersteunende administratieve en technische systemen ter beschikking te stellen of te vervreemden.
  De regering oefent deze bevoegdheden uit binnen een model van publiek-publieke en/of publiek-private samenwerking waarin de rechten van de betrokken cursisten inzake inschrijvingsgelden en studievoortgang, evenals de rechten van de betrokken mentoren worden gewaarborgd. De samenwerking waarborgt tevens de kwaliteit van de aangeboden cursussen. "
Art. 4.17. Dans le décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives à l'éducation des adultes est inséré un article 94bis, rédigé comme suit :
  " Article 94bis. Dans le domaine de l'apprentissage autogéré, le Gouvernement peut prendre toute décision utile pour :
  - accorder aux enseignants et dispensateurs de formation, contre indemnité, le droit d'exploitation des manuels;
  - mettre des banques de données et des systèmes administratifs et techniques d'appui à la disposition des enseignants et dispensateurs de formation ou pour les aliéner.
  Le Gouvernement exerce ces compétences au sein d'un modèle de coopération publique/publique et/ou publique/privée, garantissant d'une part les droits des apprenants concernés pour ce qui est des droits d'inscription et du déroulement des études et d'autre part les droits des tuteurs concernés. La coopération garantit également la qualité des cours offerts. "
Afdeling 4. - Basiseducatie.
Section 4. - Education de base.
Art. 4.21. De artikelen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd :
  1° artikel IV.2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2000;
  2° artikel IV.17, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juni 2002;
  3° artikel IV.15, dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2002;
  4° artikelen IV.13 en IV.14, die in werking treden op 1 september 2003;
  5° artikel IV.19, 2°, dat in werking treedt op een door de Vlaamse regering vast te stellen datum.
  (NOTA : Inwerkingtreding van artikel 4.19, 2° vastgesteld op 01-09-2003 door BVR 2005-09-01/49, art. 12)
Art. 4.21. Les articles du présent chapitre produisent leurs effets le 1er septembre 2002, à l'exception :
  1° de l'article IV.2, qui produit ses effets le 1er septembre 2000;
  2° de l'article IV.17, qui produit ses effets le 1 juin 2002;
  3° de l'article IV.15, qui produit ses effets le 1 octobre 2002;
  4° des articles IV.13 et IV.14, qui entrent en vigueur le 1er septembre 2003;
  5° 5° de l'article IV.19, 2°, qui entre en vigueur à une date à fixer ultérieurement par le Gouvernement flamand.
  (NOTE : Entrée en vigueur de l'article 4.19, 2° fixée au 01-09-2003 par AGF 2005-07-15/33, art. 12)
HOOFDSTUK V. - Tertiair onderwijs.
CHAPITRE V. - Enseignement tertiaire.
Afdeling 1. - Hogescholen.
Section 1. - Instituts supérieurs.
Onderafdeling 1. - Het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.
Sous-section 1er. - Le décret du 13 juillet 1994 relatif aux instituts supérieurs en Communauté flamande.
Art. 5.1. In artikel 2 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, zoals gewijzigd door de decreten van 19 april 1995, 8 juli 1996, 14 juli 1998, 18 mei 1999, 20 oktober 2000 en 20 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° 15° wordt vervangen door wat volgt :
  " 15° overdracht : het overdragen van examencijfers binnen eenzelfde academiejaar of naar een daaropvolgend academiejaar; ";
  2° 16° wordt opgeheven.
Art. 5.1. A l'article 2 du décret du 13 juillet 1994 relatif aux instituts supérieurs en Communauté flamande, tel que modifie par les décrets des 19 avril 1995, 8 juillet 1996, 14 juillet 1998, 18 mai 1999, 20 octobre 2000 et 20 avril 2001, les modifications suivantes sont apportées :
  1° le 15° est remplacé par ce qui suit :
  " 15° report : transfert de cotes d'examens au sein d'une même année académique ou à une année académique suivante";
  2° le 16° est abrogé.
Art. 5.2. Aan artikel 4 van hetzelfde decreet wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 3° de hogescholen die uit de in 2° bedoelde hogescholen ontstaan bij fusie. "
Art. 5.2. A l'article 4 du même décret, un 3° est ajouté, libellé comme suit :
  " 3° les instituts supérieurs nés de la fusion des instituts supérieurs visés au 2°. "
Art. 5.3. In artikel 13 van hetzelfde decreet wordt een § 2bis ingevoegd, die luidt als volgt :
  " § 2bis. In geval van een fusie tussen een Vlaamse Autonome Hogeschool en officieel gesubsidieerde en/of vrij gesubsidieerde hogescholen, neemt de Vlaamse Autonome Hogeschool de onderwijsbevoegdheden en het grondgebied zoals bedoeld in artikel 2, 53°, van deze hogescholen over. "
Art. 5.3. A l'article 13 du même décret est inséré un § 2bis, libellé comme suit :
  " § 2bis. En cas de fusion entre un Institut supérieur autonome flamand et des instituts supérieurs officiels subventionnés et/ou des instituts supérieurs libres subventionnés, l'Institut supérieur autonome flamand reprend la capacité d'enseignement et le territoire, tel que visé à l'article 2, 53°, des instituts supérieurs qui ont fusionné. "
Art. 5.4. In artikel 41, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 20 april 2001, worden de woorden "overzetting en" geschrapt.
Art. 5.4. A l'article 41, § 1er, alinéa premier, du même décret, inséré par le décret du 20 avril 2001, les mots "une conversion de cotes d'examens et" sont supprimés.
Art. 5.5. Aan artikel 47 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 4. Bij wijze van overgangsmaatregel worden de examencijfers van 12 op 20 toegekend in het academiejaar 2001-2002 overgedragen naar de volgende drie academiejaren voorzover het opleidingsonderdeel nog opgenomen is in het betreffende jaarprogramma. ";
  2° artikel 47 wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 47. § 1. Aan de geëxamineerde wordt voor elk opleidingsonderdeel een examencijfer met een maximale waarde van 20 toegekend.
  De examencommissie kan bij de deliberatie op de verschillende opleidingsonderdelen een weging toepassen.
  § 2. Een examencijfer van 12 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, wordt overgedragen :
  1° naar een volgende deliberatieperiode van hetzelfde academiejaar;
  2° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan dezelfde instelling en voor hetzelfde jaarprogramma.
  Onverminderd het bepaalde in artikel 27, tweede zin, blijft deze overdracht van examencijfers drie opeenvolgende academiejaren geldig voorzover het opleidingsonderdeel nog opgenomen is in het betreffende jaarprogramma.
  § 3. Een examencijfer van 12 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, kan worden overgedragen :
  1° nadat de periode van drie opeenvolgende academiejaren zoals vermeld in § 2 is verstreken;
  2° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan dezelfde instelling voor een andere opleiding voor zover het opleidingsonderdeel is opgenomen in het betreffende jaarprogramma;
  3° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan een andere instelling voor zover het opleidingsonderdeel is opgenomen in het betreffende jaarprogramma.
  Het hogeschoolbestuur legt hiertoe nadere regels vast in de onderwijsregeling.
  § 4. In afwijking van het bepaalde in § 3 kan een examencijfer van 10 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, worden overgedragen onder de voorwaarden bepaald door het hogeschoolbestuur :
  1° naar een volgende deliberatieperiode van hetzelfde academiejaar;
  2° naar een volgend academiejaar voor onderwijs- en studieactiviteiten zoals werkcolleges, het redigeren van scripties en eindverhandelingen, het maken van werkstukken en proefontwerpen, het uitvoeren van onderzoeksopdrachten, het opstellen van seminariewerken, het uitvoeren van praktische oefeningen in laboratoria, het deelnemen aan veldwerk en excursies en het doorlopen van stages.
  Het hogeschoolbestuur legt hiertoe nadere regels vast in de onderwijsregeling.
  § 5. De geëxamineerde kan de overdracht van examencijfers weigeren binnen 30 kalenderdagen nadat het hogeschoolbestuur hem van de overdracht op de hoogte heeft gesteld.
  § 6. De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de Vlaamse Hogescholenraad, de voorwaarden waaronder bij overdracht van examencijfers naar een daaropvolgend academiejaar reeds opleidingsonderdelen van een studiejaar volgend op dat waarvoor men ingeschreven is, kunnen worden gevolgd en de daarbijhorende examens kunnen worden afgelegd.
  § 7. Bij wijze van overgangsmaatregel worden de examencijfers van 12 op 20 toegekend in het academiejaar 2001-2002 overgedragen naar de volgende drie academiejaren voorzover het opleidingsonderdeel nog opgenomen is in het betreffende jaarprogramma. "
Art. 5.5. A l'article 47 du même décret, les modifications suivantes sont apportées :
  1° un § 4 est inséré, libellé comme suit :
  " § 4. En guise de mesure transitoire, les cotes d'examens de 12 sur 20 accordées durant l'année académique 2001-2002 sont reportées aux trois années académiques suivantes pour autant que la subdivision de formation fasse toujours partie du programme annuel en question. ";
  2° l'article 47 est remplacé par ce qui suit :
  " Article 47. § 1er. Pour chaque subdivision de formation, l'étudiant se voit attribuer une cote d'examens d'une valeur maximale de 20.
  Lors de la délibération, la commission d'examen peut appliquer une pondération aux différentes subdivisions de formation.
  § 2. Une cote d'examens de 12 ou davantage attribuée à un étudiant, est reportée :
  1° à une autre période de délibération de la même année académique;
  2° à une année académique suivante pour laquelle une inscription a été prise auprès du même institut et pour le même programme annuel.
  Sans préjudice des dispositions de l'article 27, deuxième phrase, ce report de cotes d'examens reste valable durant trois années académiques consécutives, pour autant que la subdivision de formation fasse toujours partie du programme annuel en question.
  § 3. Une cote d'examens de 12 ou davantage attribuée à un étudiant, peut être reportée :
  1° après expiration de la période de trois années académiques consécutives, visée au § 2;
  2° à une année académique suivante pour laquelle une inscription a été prise auprès du même institut pour une autre formation à condition que la subdivision de formation fasse partie du programme annuel en question;
  3° à une année académique suivante pour laquelle une inscription a été prise auprès d'un autre institut pour autant que la subdivision de formation fasse partie du programme annuel en question.
  A cette fin, la direction de l'institut supérieur fixe les modalités nécessaires dans la réglementation des études.
  § 4. Par dérogation aux dispositions du § 3, une cote d'examens de 10 ou davantage attribuée à un étudiant, est reportée dans les conditions définies par l'administration des instituts supérieurs :
  1° à une autre période de délibération de la même année académique;
  2° à une année académique suivante pour des activités d'enseignement et d'étude telles que des travaux pratiques, la rédaction de mémoires (de fin d'études), l'élaboration d'ouvrages et de projets, la réalisation de missions de recherche, la rédaction d'ouvrages de séminaire, la mise en oeuvre d'exercices pratiques en laboratoire, la participation à des recherches sur le terrain et des excursions et l'exécution de stages.
  A cette fin, la direction de l'institut supérieur déterminera d'autres modalités dans la réglementation des études.
  § 5. L'étudiant peut refuser le report de cotes d'examens dans les 30 jours calendrier suivant la notification du report par la direction de l'institut supérieur.
  § 6. Après avis du " Vlaamse Hogescholenraad ", le Gouvernement flamand déterminera les conditions dans lesquelles, en cas de report de cotes d'examens à une année académique suivante, l'étudiant peut suivre des subdivisions de formation d'une année d'études suivant celle pour laquelle il est inscrit et présenter les examens correspondants.
  § 7. En guise de mesure transitoire, les cotes d'examens de 12 sur 20 accordées durant l'année académique 2001-2002 sont transférées aux trois années académiques suivantes pour autant que la subdivision de formation fasse toujours partie du programme annuel en question. "
Art. 5.6. Aan artikel 48 van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd : " Alleen wie overeenkomstig artikel 45, tweede lid, geslaagd is verklaard voor alle studiejaren, kan een diploma verwerven. "
Art. 5.6. La phrase suivante est ajoutée à l'article 48 du même décret : " Seul l'étudiant qui a été déclaré réussi pour toutes les années d'études conformément à l'article 45, deuxième alinéa, peut obtenir un diplôme. "
Art. 5.7. In artikel 55, 10°, van hetzelfde decreet worden de woorden "en overzetting" geschrapt.
Art. 5.7. A l'article 55, 10°, du même décret, les mots "ou la conversion " sont supprimés.
Art. 5.8. In artikel 92, § 1, van hetzelfde decreet wordt een 1°bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " 1°bis bij het einde van de aanstelling of van de benoeming van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt; ".
Art. 5.8. A l'article 92, § 1er, du même décret, est inséré un 1°bis, libellé comme suit :
  " 1°bis à la fin de la désignation ou de la nomination du titulaire de l'emploi ou du membre du personnel qui le remplace temporairement; ".
Art. 5.9. Aan artikel 124 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, waarvan de huidige tekst § 1 wordt, wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 2. Personeelsleden die reeds voor meer dan zes opeenvolgende jaren zijn aangesteld in een vacante betrekking worden tijdig, dat wil zeggen rekening houdend met een overeenkomstig artikel 92, § 2, berekende termijn, in kennis gesteld van het feit dat hun lopende aanstelling niet wordt hernieuwd.
  Worden de bepalingen van het eerste lid niet of slechts gedeeltelijk in acht genomen, dan wordt :
  1° de aanstelling hernieuwd voor de in het eerste lid bedoelde termijnen of voor het resterend gedeelte van die termijn, of
  2° een vergoeding uitbetaald die gelijk is aan het salaris dat overeenstemt met de duur van de overeenkomstig 1° in acht te nemen termijn. "
Art. 5.9. A l'article 124 du même décret, modifié par le décret du 18 mai 1999, dont le texte actuel devient le § 1er, est ajouté un § 2, libellé comme suit :
  " § 2. Les membres du personnel qui ont déjà été désignés pour plus de six années consécutives à un emploi vacant sont informés en temps utile, c'est-à-dire compte tenu d'un délai calculé conformément à l'article 92, § 2, du fait que leur désignation en cours ne sera pas renouvelée.
  Si les dispositions de l'alinéa premier ne sont pas respectées ou ne le sont que partiellement :
  1° la désignation est renouvelée pour les délais visés a l'alinéa premier ou pour la partie restante de ce délai, ou
  2° une indemnité sera versée, égale au salaire correspondant à la durée du délai à respecter conformément au 1°. "
Art. 5.10. In artikel 177 van hetzelfde decreet wordt § 2, ingevoegd bij het decreet van 8 juli 1996, vervangen door wat volgt :
  " § 2. Het percentage van de financierbaarheid wordt bepaald door de studieomvang die een student tijdens een academiejaar effectief volgt, ongeacht het studiejaar waartoe de opleidingsonderdelen die de student volgt, behoren.
  Een student die tijdens een academiejaar een opleidingsprogramma van ten minste 45 studiepunten volgt, wordt voor 100 procent gefinancierd.
  Een student die tijdens een academiejaar een opleidingsprogramma van minder dan 45 studiepunten en ten minste 30 studiepunten volgt, wordt voor 50 procent gefinancierd.
  Een student die tijdens een academiejaar een opleidingsprogramma van minder dan 30 studiepunten volgt, wordt niet gefinancierd. "
Art. 5.10. A l'article 177 du même décret, le § 2, inséré par le décret du 8 juillet 1996, est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. Le pourcentage d'admissibilité au financement est déterminé par le volume des études qu'un étudiant suit effectivement pendant une année académique, quelle que soit l'année d'études dont font partie les subdivisions de formation suivies par l'étudiant.
  Les étudiants qui suivent pendant une année académique un programme de formation d'au moins 45 points d'étude sont financés à 100 pour cent.
  Les étudiants qui suivent pendant une année académique un programme de formation de moins de 45 points d'étude et de 30 points d'étude au moins sont financés à 50 pour cent.
  Les étudiants qui suivent pendant une année académique un programme de formation de moins de 30 points d'étude ne sont pas financés. "
Art. 5.11. In artikel 179, 10°, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden "het bevallingsverlof en" en de woorden "met opvangverlof" de woorden "van de salariskosten van de benoemde en tijdelijk aangestelde personeelsleden" ingevoegd.
Art. 5.11. A l'article 179, 10°, du même décret, les mots "et des coûts salariaux des membres du personnel nommés et temporairement désignés" sont insérés entre les mots "en congé de maternité" et les mots "(et congé d'accueil... )".
Art. 5.12. In artikel 182, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 15 juli 1997 en 7 juli 1998, worden de volgende wijzingen aangebracht :
  1° 5° wordt vervangen door wat volgt :
  " 5° a) de personeelsleden benoemd in een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan die op 1 januari 1995 een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, zoals bedoeld in artikel 90, § 1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, genoten en ingeschakeld waren ter ondersteuning van de begeleidingsdiensten van het hoger onderwijs met volledig leerplan.
  b) de benoemde personeelsleden van de hogescholen die op 1 september 2002 binnen het contingent van de 0,1 % een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, zoals bedoeld in artikel 90, § 1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, genieten. Deze personeelsleden behouden dit verlof of deze terbeschikkingstelling op persoonlijke titel voor het volume op 1 september 2002 tot er een einde wordt gesteld aan dit verlof of terbeschikkingstelling of tot hun uitdiensttreding; ";
  2° 7° wordt opgeheven.
Art. 5.12. A l'article 182, § 1er, du même décret, modifié par les décrets des 19 avril 1995, 15 juillet 1997 et 7 juillet 1998, sont apportées les modifications suivantes :
  1° le 5° est remplacé par ce qui suit :
  " 5° a) les membres du personnel nommés dans un institut d'enseignement supérieur de plein exercice qui bénéficiaient, le 1er janvier 1995, d'un congé pour mission ou d'une mise en disponibilité pour mission spéciale, tels que visés à l'article 90, § 1er, du décret du 17 juillet 1991 relatif à l'inspection et aux services d'encadrement pédagogique, et auxquels on a fait appel pour apporter leur aide aux services d'encadrement pédagogique de l'enseignement supérieur de plein exercice;
  b) les membres du personnel nommés dans un institut d'enseignement supérieur qui bénéficient, le 1er septembre 2002, dans les limites du contingent de 1,1 %, d'un congé pour mission ou d'une mise en disponibilité pour mission spéciale, tels que visés à l'article 90, § 1er, du décret du 17 juillet 1991 relatif à l'inspection et aux services d'encadrement pédagogique. Ces membres du personnel maintiennent ce congé ou cette mise en disponibilité à titre personnel pour le volume en date du 1er septembre 2002 jusqu'à ce qu'il soit mis fin à ce congé ou cette mise en disponibilité ou jusqu'à la cessation de leurs fonctions; ";
  2° le 7° est abrogé.
Art. 5.13. Aan artikel 183 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " De hogescholen ontvangen vanaf het begrotingsjaar 2003 een uitkering gelijk aan de salariskosten van hun benoemde personeelsleden die tijdens het voorgaande begrotingsjaar met bevallingsverlof waren en van hun benoemde en tijdelijke personeelsleden die tijdens het voorgaande begrotingsjaar met opvangverlof voor adoptie of pleegvoogdij waren, voor wat de duur van dat bevallings-/opvangverlof betreft. "
Art. 5.13. A l'article 183 du même décret est ajouté un deuxième alinéa, libellé comme suit :
  " Les instituts supérieurs reçoivent à partir de l'année budgétaire 2003 une allocation égale aux coûts salariaux de leurs membres du personnel nommés qui étaient en congé de maternité l'année budgétaire précédente et de leurs membres du personnel nommés et temporaires qui étaient durant l'année budgétaire précédente en congé d'accueil pour adoption ou tutelle officieuse, et ce pour la durée du congé de maternité/d'accueil. "
Art. 5.14. Aan artikel 254 van hetzelfde decreet worden een tweede en een derde lid toegevoegd, die luiden als volgt :
  " Na hun totstandkoming kunnen Vlaamse Autonome Hogescholen een fusie aangaan met officieel gesubsidieerde en/of vrij gesubsidieerde hogescholen. Een fusie komt tot stand bij overeenkomst. Deze overeenkomst bepaalt de wijze van vertegenwoordiging van de inrichtende machten van de overgenomen hogescholen in de bestuursorganen van de Vlaamse Autonome Hogeschool, vanaf de eerstvolgende vernieuwing van haar raad van bestuur en binnen de perken van de samenstelling bedoeld in artikel 258bis.
  De artikelen 255, 4° tot 6°, en 258, §§ 1 tot 3, zijn niet van toepassing op de in vorig lid bedoelde fusie of overeenkomst. "
Art. 5.14. A l'article 254 du même décret sont ajoutés un alinéa deux et un alinéa trois, libellés comme suit :
  " Après leur création, les Instituts supérieurs autonomes flamands peuvent fusionner avec des instituts supérieurs officiels subventionnés et/ou des instituts supérieurs libres subventionnés. Toute fusion fait l'objet d'une convention. Celle-ci détermine les modalités de représentation des pouvoirs organisateurs des instituts supérieurs repris au sein des organes de gestion de l'Institut supérieur autonome flamand, à partir du suivant renouvellement de son conseil d'administration et dans les limites de la composition visées à l'article 258bis.
  Les articles 255, 4° à 6°, et 258, §§ 1er à 3, ne sont pas d'application à la fusion ou la convention visée à l'alinéa précédent. "
Art. 5.15. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 312sexies toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 312sexies. De opleiding tot lijnpiloot georganiseerd door een door het Belgisch Bestuur van de Luchtvaart erkende privé-instelling wordt gelijkgesteld met een basisopleiding van één cyclus in een hogeschool in de Vlaamse Gemeenschap. "
Art. 5.15. Au même décret est ajouté un article 312sexies, libellé comme suit :
  " Article 312sexies. La formation de pilote de ligne organisée par une institution privée agréée par l'Administration belge de la Navigation aérienne est assimilée à une formation de base d'un cycle dans un institut supérieur de la Communauté flamande. "
Art. 5.16. Aan artikel 315, § 1, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " De Vlaamse regering is ertoe gemachtigd om bij het bepalen van de verlofstelsels de bepalingen van dit decreet inzake de verlofstelsels en de voorwaarden waaronder personeelsleden zich in de stand non-activiteit kunnen bevinden te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen en/of te vervangen. "
Art. 5.16. A l'article 315, § 1er, du même décret est ajouté un deuxième alinéa, libellé comme suit :
  " Le Gouvernement flamand est habilité, lors de la fixation des régimes de congé, à modifier, abroger totalement ou partiellement et/ou remplacer les dispositions du présent décret relatives aux régimes de congé et les conditions dans lesquelles les membres du personnel peuvent se trouver dans le statut d'inactivité. "
Onderafdeling 2. - Diverse bepalingen.
Sous-section 2. - Dispositions diverses.
Art. 5.17. Artikelen 3, 4, 5 en 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 28 juli 1995 betreffende de organisatie van de examens in de hogescholen van de Vlaamse Gemeenschap worden opgeheven.
Art. 5.17. Les articles 3, 4, 5 et 7 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 28 juillet 1995 relatif à l'organisation des examens dans les instituts supérieurs de la Communauté flamande sont abrogés.
Art. 5.18. In artikel 6, § 1, van hetzelfde besluit van de Vlaamse regering worden de woorden "overzetting van examencijfers" vervangen door de woorden "overdracht van examencijfers naar een volgend academiejaar".
Art. 5.18. A l'article 6, § 1er, du même arrêté du Gouvernement flamand, les mots "la conversion des cotes d'examens" sont remplacés par les mots "le report des cotes d'examens à une année académique suivante".
Art. 5.19. Aan artikel 27, § 1, van het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt :
  " In afwijking van het eerste lid behouden de hieronder vermelde personeelsleden bij wijze van overgangsmaatregel hun oorspronkelijke salarisschaal tenzij zij in de hun nieuw toegekende salarisschaal, in de functionele loopbaan of door bevordering een hoger salaris krijgen :
  1° de kok die geconcordeerd wordt naar graad D1z met als salarisschaal D11z;
  2° de chef-kok die geconcordeerd wordt naar graad D2z met als salarisschaal D21z;
  3° de kok-onderrichter die geconcordeerd wordt naar graad C1z met als salarisschaal C11z;
  4° de opsteller en de administratief adjunct 2de klasse die geconcordeerd worden naar graad C1z met als salarisschaal C11z;
  5° de administratief adjunct die geconcordeerd wordt naar graad B1z met als salarisschaal B11z. "
Art. 5.19. A l'article 27, § 1er, du décret du 9 juin 1998 relatif à la " Hogere Zeevaartschool " est ajouté un deuxième alinéa, libellé comme suit :
  " Par dérogation à l'alinéa premier, les membres du personnel mentionnés ci-après maintiennent, a titre de mesure transitoire, leur échelle de traitement initiale à moins qu'ils ne bénéficient d'un traitement plus élevé dans leur nouvelle échelle de traitement telle qu'attribuée, dans leur carrière fonctionnelle ou suite à une promotion :
  1° le cuisinier qui est concordé au grade D1z avec comme échelle de traitement D11z;
  2° le chef-cuisinier qui est concorde au grade D2z avec comme échelle de traitement D21z;
  3° le cuisinier-instructeur qui est concordé au grade C1z avec comme échelle de traitement C11z;
  4° le rédacteur et l'adjoint administratif classe 2 qui sont concordés au grade C1z avec comme échelle de traitement C11z;
  5° l'adjoint administratif qui est concorde au grade B1z avec comme échelle de traitement B11z. "
Art. 5.20. In artikel 36, eerste streepje, van hetzelfde decreet de eerste zin vervangen door wat volgt :
  " Het aantal vastbenoemde personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, bedraagt ten hoogste 72 % van het aantal leden van het onderwijzend personeel uitgedrukt in voltijdse eenheden. "
Art. 5.20. A l'article 36, premier tiret, du même décret, la première phrase est remplacée par ce qui suit :
  " Le nombre de membres du personnel nommés exprimés en unités à temps plein ne peut excéder 72 % du nombre de membres du personnel enseignant exprimés en unités à temps plein. "
Art. 5.21. In artikel 4 van het decreet van 7 juli 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad wordt § 1 vervangen door wat volgt :
  " § 1. De algemene vergadering van de VLHORA bestaat uit de algemeen directeurs tenzij het hogeschoolbestuur tot een andere vaste afvaardiging beslist van alle in artikel 2 bedoelde hogescholen. De raad van beheer bestaat uit tien leden waarvan vijf behoren tot de hogescholen met een publiekrechtelijk karakter en vijf tot de hogescholen met een privaatrechtelijk karakter. "
Art. 5.21. A l'article 4 du décret du 7 juillet 1998 relatif à l'organisation du "Vlaamse Hogescholenraad" (Conseil des instituts supérieurs flamands), le § 1er est remplacé par ce qui suit :
  " § 1er. L'assemblée générale du VLHORA se compose des directeurs généraux, à moins que la direction de l'institut supérieur ne décide de déléguer un autre représentant permanent de tous les instituts supérieurs visés à l'article 2. Le conseil d'administration se compose de dix membres, dont cinq membres des instituts supérieurs de droit public et cinq membres des instituts supérieurs de droit privé. "
Art. 5.22. In artikel 10 van hetzelfde decreet worden de tweede en derde alinea vervangen door wat volgt :
  " Bedoelde overeenkomst bepaalt tenminste de duurtijd van de overeenkomst, de salarisschaal waarop het personeelslid recht heeft en de wijze van verrekening van de personeelskost aan de VLHORA.
  De personeelsleden kunnen bezoldigd worden met een niet-verworven salarisschaal. De bezoldiging van de secretaris-generaal van de VLHORA bestaat uit de salarisschaal van gewoon hoogleraar. De VLHORA bepaalt aan de hand van de vigerende salarisschalen de salarisschalen van de andere personeelsleden.
  De benoemde personeelsleden belast met een opdracht in de VLHORA behouden hun statutaire rechten als personeelslid van de hogeschool en blijven deel uitmaken van de personeelsformatie van deze hogeschool. Op het ogenblik dat de opdracht in de VLHORA een einde neemt, belast het hogeschoolbestuur hen met een opdracht en worden zij bezoldigd met de salarisschaal verbonden aan het ambt dat zij in de hogeschool bekleden. "
Art. 5.22. A l'article 10 du même décret, les alinéas deux et trois sont remplacés par ce qui suit :
  " La convention précitée détermine au moins la durée de la convention, l'échelle de traitement à laquelle le membre du personnel a droit et les modalités d'imputation du coût du personnel au VLHORA.
  Les membres du personnel peuvent être rémunérés sur la base d'une échelle de traitement non acquise. La rémunération du secrétaire général du VLHORA correspond à l'échelle de traitement d'un professeur ordinaire. Sur la base des échelles de traitement en vigueur, le VLHORA détermine les échelles de traitement des autres membres du personnel.
  Les membres du personnel nommés chargés d'une mission au sein du VLHORA gardent leurs droits statutaires en tant que membre du personnel de l'institut supérieur et continuent à faire partie du cadre organique de cet institut supérieur. Au moment où la mission au sein du VLHORA prend fin, la direction de l'institut supérieur les charge d'une mission et ils seront rémunérés de l'échelle de traitement rattachée à la fonction qu'ils exercent dans l'institut supérieur. "
Art. 5.23. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 oktober 2002, uitgezonderd :
  1° artikel V.2, V.3, V.14, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1995;
  2° artikel V.19, dat uitwerking heeft met ingang van (1 januari 1996);
  3° artikel V.5, 1°, dat uitwerking heeft met ingang van het academiejaar 2000-2001;
  4° artikel V.20, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2002;
  5° artikel V.5, 2°, dat in werking treedt met ingang van het academiejaar 2001-2002;
  6° artikel V.15, dat uitwerking heeft met ingang van het academiejaar 2002-2003;
  7° artikel V.11, V.12, V.13 en V.22, die in werking treden op 1 januari 2003;
  8° artikel V.16 en V.21, die in werking treden tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Art. 5.23. Les dispositions de la présente section entrent en vigueur le 1er octobre 2002, à l'exception :
  1° des articles V.2, V.3, V.14, qui produisent leurs effets à partir du 1er septembre 1995;
  2° de l'article V.19, qui produit ses effets à partir du (1er janvier 1996);
  3° de l'article V.5, 1°, qui produit ses effets à partir de l'année académique 2000-2001;
  4° de l'article V.20, qui produit ses effets à partir du 1er janvier 2002;
  5° de l'article V.5, 2°, qui entre en vigueur à partir de l'année académique 2001-2002;
  6° de l'article V.15, qui produit ses effets à partir de l'année académique 2002-2003;
  7° des articles V.11, V.12, V.13 et V.22, qui entrent en vigueur le 1er janvier 2003;
  8° des articles V.16 et V.21, qui entrent en vigueur dix après la publication au Moniteur belge.
Afdeling 2. - Universiteiten.
Section 2. - Universités.
Onderafdeling 1. - Overdracht van examencijfers.
Sous-section 1. - Report de cotes d'examens.
Art. 5.24. In artikel 35, achtste lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 5 april 1995, worden de woorden "53, tweede lid" vervangen door het woord "53".
Art. 5.24. A l'article 35, huitième alinéa, du décret du 12 juin 1991 relatif aux universités dans la Communauté flamande, inséré par le décret du 5 avril 1995, les mots "53, deuxième alinéa" sont remplacés par le mot "53".
Art. 5.25. In artikel 45, 5°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 27 januari 1993 en van 7 december 2001, worden de woorden "53, tweede lid" vervangen door het woord "53".
Art. 5.25. A l'article 45, 5°, du même décret, modifié par les décrets du 27 janvier 1993 et du 7 décembre 2001, les mots "53, alinéa 2" sont remplacés par le mot "53".
Art. 5.26. § 1. Artikel 53 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 53. § 1. De geëxamineerde kan zich in de loop van eenzelfde academiejaar maximaal tweemaal voor dezelfde examens of examengedeelten aanbieden.
  § 2. Aan de geëxamineerde wordt voor elk opleidingsonderdeel een examencijfer met een maximale waarde van 20 toegekend.
  De examencommissie kan bij de deliberatie op de verschillende opleidingsonderdelen een weging toepassen.
  § 3. Een examencijfer van 12 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, wordt overgedragen :
  1° naar een volgende deliberatieperiode van hetzelfde academiejaar;
  2° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan dezelfde instelling en voor hetzelfde jaarprogramma.
  Onverminderd het bepaalde in artikel 41, tweede lid, blijft deze overdracht van examencijfers drie opeenvolgende academiejaren geldig voorzover het opleidingsonderdeel nog opgenomen is in het betreffende jaarprogramma.
  § 4. Een examencijfer van 12 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, kan worden overgedragen :
  1° nadat de periode van drie opeenvolgende academiejaren zoals vermeld in § 3 is verstreken;
  2° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan dezelfde instelling voor een andere opleiding voorzover het opleidingsonderdeel is opgenomen in het betreffende jaarprogramma;
  3° naar een volgend academiejaar waarvoor een inschrijving genomen is aan een andere instelling voorzover het opleidingsonderdeel is opgenomen in het betreffende jaarprogramma.
  Het universiteitsbestuur legt hiertoe nadere regels vast in de onderwijsregeling.
  § 5. In afwijking van het bepaalde in § 4, kan een examencijfer van 10 of meer dat aan een geëxamineerde is toegekend, worden overgedragen onder de voorwaarden bepaald door het universiteitenbestuur :
  1° naar een volgende deliberatieperiode van hetzelfde academiejaar;
  2° naar een volgend academiejaar voor onderwijs- en studieactiviteiten zoals werkcolleges, het redigeren van scripties en eindverhandelingen, het maken van werkstukken en proefontwerpen, het uitvoeren van onderzoeksopdrachten, het opstellen van seminariewerken, het uitvoeren van praktische oefeningen in laboratoria, het deelnemen aan veldwerk en excursies en het doorlopen van stages.
  Het universiteitsbestuur legt hiertoe nadere regels vast in de onderwijsregeling.
  § 6. De geëxamineerde kan de overdracht van examencijfers weigeren binnen 30 kalenderdagen nadat het universiteitsbestuur hem van de overdracht op de hoogte heeft gesteld.
  § 7. De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de voorwaarden waaronder bij overdracht van examencijfers naar een daaropvolgend academiejaar reeds opleidingsonderdelen van een studiejaar volgend op dat waarvoor men ingeschreven is, kunnen worden gevolgd en de daarbij horende examens kunnen worden afgelegd.
  Het in het eerste lid bedoelde advies wordt geacht gegeven te zijn indien het niet binnen de door de Vlaamse regering bepaalde termijn wordt verstrekt. "
Art. 5.26. § 1er. L'article 53 du même décret, modifié par le décret du 21 décembre 1994, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 53. § 1er. Nul ne peut se présenter, au cours de la même année académique, plus de deux fois pour les mêmes examens ou épreuves.
  § 2. Pour chaque subdivision de formation, l'étudiant se voit attribuer une cote d'examens d'une valeur maximale de 20.
  Lors de la délibération, le jury peut appliquer une pondération aux différentes subdivisions de formation.
  § 3. Une cote d'examens de 12 ou davantage attribuée à un étudiant, est reportée :
  1° à une autre période de délibération de la même année académique;
  2° à une année académique suivante pour laquelle une inscription a été prise auprès du même institut et pour le même programme annuel.
  Sans préjudice des dispositions de l'article 41, deuxième alinéa, ce report de cotes d'examens reste valable durant trois années académiques consécutives, pour autant que la subdivision de formation fasse toujours partie du programme annuel en question.
  § 4. Une cote d'examens de 12 ou davantage attribuée à un étudiant, peut être reportée :
  1° après expiration de la période de trois années académiques consécutives, visée au § 3;
  2° à une année académique suivante pour laquelle une inscription a été prise auprès du même institut pour une autre formation à condition que la subdivision de formation fasse partie du programme annuel en question;
  3° à une année académique suivante pour laquelle une inscription a été prise auprès d'un autre institut pour autant que la subdivision de formation fasse partie du programme annuel en question.
  Les autorités universitaires fixent les modalités nécessaires dans la réglementation des études.
  § 5. Par dérogation aux dispositions du § 4, une cote d'examens de 10 ou davantage attribuée à un étudiant peut être reportée dans les conditions fixées par les autorités universitaires :
  1° à une autre période de délibération de la même année académique;
  2° à une année académique suivante pour les activités d'enseignement et d'études telles que des travaux pratiques, la rédaction de mémoires (de fin d'études), l'élaboration d'ouvrages et de projets, la réalisation de missions de recherche, la rédaction d'ouvrages de séminaire, la mise en oeuvre d'exercices pratiques en laboratoire, la participation à des recherches sur le terrain et des excursions et l'exécution de stages.
  Les autorités universitaires fixent les modalités nécessaires dans la réglementation des études.
  § 6. L'étudiant peut refuser le report de cotes d'examens dans les 30 jours calendrier après que les autorités universitaires l'ont informé du report.
  § 7. Après avis du " Vlaamse Interuniversitaire Raad ", le Gouvernement flamand déterminera les conditions dans lesquelles, en cas de report de cotes d'examens à une année académique suivante, l'étudiant peut déjà suivre des subdivisions de formation d'une année d'études suivant celle pour laquelle il est inscrit et présenter les examens correspondants.
  L'avis visé à l'alinéa premier est censé avoir été émis lorsqu'il n'est pas donné dans le délai fixé par le Gouvernement flamand. "
Art. 5.27. In artikel 135, derde lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 27 januari 1993, worden de woorden "bepaald krachtens artikel 53, tweede lid" vervangen door de woorden "bepaald in artikel 53".
Art. 5.27. A l'article 135, troisième alinéa, du même décret, modifié par le décret du 27 janvier 1993, les mots "de l'article 53, deuxième alinéa" sont remplacés par les mots "de l'article 53".
Art. 5.28. Hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 3 juni 1992 houdende vaststelling, voor de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, van de berekeningswijze van de studiepunten en van de minimale voorwaarden van overdracht van examencijfers en van de voorwaarden voor het aanvullen van een jaarprogramma met opleidingsonderdelen van een volgend jaarprogramma, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 2001, wordt opgeheven.
Art. 5.28. Le Chapitre III de l'arrêté du Gouvernement flamand du 3 juin 1992 fixant, pour les universités en Communauté flamande, le mode de calcul des points (unités capitalisables), les conditions minimales de report des cotes obtenues aux examens et les conditions auxquelles un programme annuel peut être complété par des subdivisions d'un programme annuel ultérieur, modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand du 6 juillet 2001, est abrogé.
Art. 5.29. Bij wijze van overgangsmaatregel worden de examencijfers van 12 op 20 toegekend in de academiejaren 2000-2001 en 2001-2002 overgedragen naar de volgende drie academiejaren voorzover het opleidingsonderdeel nog opgenomen is in het betreffende jaarprogramma.
Art. 5.29. A titre transitoire, les cotes d'examens de 12 sur 20 accordées durant les années académiques 2000-2001 et 2001-2002 sont reportées aux trois années académiques suivantes pour autant que la subdivision de formation fasse toujours partie du programme annuel en question.
Onderafdeling 2. - Implementatie tUL-verdrag.
Sous-section 2. - Implémentation Traité tUL.
Art. 5.30. In artikel 3, eerste lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 9 april 1992, wordt 2° vervangen door wat volgt :
  " 2° a) de transnationale Universiteit Limburg;
  b) het Limburgs Universitair Centrum; ".
Art. 5.30. A l'article 3, alinéa premier, du décret du 12 juin 1991 relatif aux universités dans la Communauté flamande, modifié par le décret du 9 avril 1992, le 2° est remplacé par ce qui suit :
  " 2° a) la "transnationale Universiteit Limburg ";
  b) le "Limburgs Universitair Centrum"; ".
Art. 5.31. In artikel 130 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 24 juli 1996, 14 juli 1998, 19 december 1998, 18 mei 1999, 22 december 1999, 30 juni 2000, 22 december 2000, 7 december 2001 en 21 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 3 wordt 2° vervangen door wat volgt :
  " 2° De Vlaamse universiteiten ontvangen voor de jaren, 2002, 2003 en 2004 extra bijdragen aan werkingsuitkeringen, uitgedrukt in duizend euro :
Art. 5.31. A l'article 130 du même décret, modifié par les décrets des 24 juillet 1996, 14 juillet 1998, 19 décembre 1998, 18 mai 1999, 22 décembre 1999, 30 juin 2000, 22 décembre 2000, 7 décembre 2001 et 21 décembre 2001, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au § 3, le 2° est remplacé par ce qui suit :
  " 2° Pour les années 2002, 2003 et 2004, les universités flamandes reçoivent des allocations de fonctionnement supplémentaires, exprimées en milliers d'euros :
  200220032004
  ---
1.Katholieke Universiteit Leuven3.9395.6007.122
2.Vrije Universiteit Brussel1.3191.9242.375
3.Universiteit Antwerpen1.9982.9453.765
4.Limburgs Universitair Centrum319476634
5.transnationale Universiteit Limburg105156209
6.Katholieke Universiteit Brussel112161196
7.Universiteit Gent8.78011.84714.616
200220032004---1.Katholieke Universiteit Leuven3.9395.6007.1222.Vrije Universiteit Brussel1.3191.9242.3753.Universiteit Antwerpen1.9982.9453.7654.Limburgs Universitair Centrum3194766345.transnationale Universiteit Limburg1051562096.Katholieke Universiteit Brussel1121611967.Universiteit Gent8.78011.84714.616
  200220032004
  ---
1.Katholieke Universiteit Leuven3.9395.6007.122
2.Vrije Universiteit Brussel1.3191.9242.375
3.Universiteit Antwerpen1.9982.9453.765
4.Limburgs Universitair Centrum319476634
5.transnationale Universiteit Limburg105156209
6.Katholieke Universiteit Brussel112161196
7.Universiteit Gent8.78011.84714.616
200220032004---1.Katholieke Universiteit Leuven3.9395.6007.1222.Vrije Universiteit Brussel1.3191.9242.3753.Universiteit Antwerpen1.9982.9453.7654.Limburgs Universitair Centrum3194766345.transnationale Universiteit Limburg1051562096.Katholieke Universiteit Brussel1121611967.Universiteit Gent8.78011.84714.616
  2° aan § 4 wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 3° Indien een universiteit de in 2° diploma's nog niet mocht uitreiken tijdens het voorlaatste en tweede voorlaatste academiejaar, wordt het gemiddelde aantal diploma's berekend op basis van het aantal afgesloten academiejaren waarin de betrokken universiteit dit wel mocht. "
  2° au § 4 est ajouté un 3°, libellé comme suit :
  " 3° Lorsqu'une université ne pouvait pas encore délivrer les diplômes visés au 2° pendant l'avant-dernière et la seconde avant-dernière année académique, la moyenne du nombre de diplômes est calculée sur la base du nombre d'années académiques clôturées durant lesquelles l'université en question y était habilitée. "
Art. 5.32. In artikel 130bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 27 januari 1993 en vervangen door het decreet van 7 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 wordt het bedrag "104.580 Bef" vervangen door "2593 euro".
  2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. 1° Naast de werkingstoelagen voorzien in artikel 130, §§ 1 tot 3, ontvangt de transnationale Universiteit Limburg in 2002, 2003 en 2004 voor de inrichting van de opleiding onderwijskunde en de derde en vierde studiejaren van de andere ingerichte opleidingen jaarlijks een bedrag dat wordt vastgesteld op basis van het aantal voor de ingerichte studiejaren bepaalde onderwijsbelastingseenheden vermenigvuldigd met tweemaal de basiseenheidsprijs per onderwijsbelastingseenheid zoals bedoeld in § 1.
  2° De onderwijsbelastingseenheden worden als volgt vastgesteld :
  Het aantal onderwijsbelastingseenheden is gelijk aan de som van de producten van het aantal financierbare studenten ingeschreven voor de hierboven vermelde opleidingen of voor het examen van doctor in iedere financieringsgroep enerzijds en het overeenkomstige punten gewicht anderzijds. De financieringsgroepen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 131. Het puntengewicht wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 135.
  Voor het vaststellen van het aantal financierbare eenheden komen alleen de studenten in aanmerking die in het academiejaar dat aanvangt in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 8 en 9 van het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend te Maastricht op 18 januari 2001 en goedgekeurd bij het decreet van 13 juli 2001 en de door de transnationale Universiteit Limburg vastgestelde reglementering terzake, regelmatig hebben ingeschreven met het oog op het volgen van de hierboven vermelde opleidingen. De inschrijvingen voor het examen van doctor worden in aanmerking genomen als financierbare eenheid voor het academiejaar volgende op het academiejaar tijdens hetwelk het proefschrift werd verdedigd.
  De maximale financieringsduur bedraagt voor de vierjarige en de vijfjarige opleidingen respectievelijk acht jaar en tien jaar voor een voltijds ingeschreven student en twaalf jaar en veertien jaar voor een deeltijds ingeschreven student.
  Met het oog op het vaststellen van de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap raamt de universiteit het aantal onderwijsbelastingseenheden voor het betrokken academiejaar. Zij deelt het geraamde cijfer ten laatste op 31 mei van het jaar dat het betrokken begrotingsjaar voorafgaat mee aan de administratie hoger onderwijs. Ten laatste op 31 januari van het betrokken begrotingsjaar deelt zij het definitief vastgestelde aantal onderwijsbelastingseenheden mee aan dezelfde administratie. Bij de budgetcontrole van het uitgaven decreet van de Vlaamse Gemeenschap wordt het definitieve financieringsbedrag vastgesteld. Voor het vaststellen van het aantal onderwijsbelastingseenheden van de bestaande opleidingen kan de universiteit zich baseren op het voorafgaandelijk vastgestelde cijfer. Voor de nieuwe opleidingen moet de universiteit een ad hoc raming vaststellen. ";
  3° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3. De in §§ 1 en 2 vermelde bedragen worden elk jaar afgenomen van de bedragen vermeld in artikel 130, § 5. "
Art. 5.32. A l'article 130bis du même décret, inséré par le décret du 27 janvier 1993 et remplacé par le décret du 7 décembre 2001, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au § 1er, le montant de "104.580 francs" est remplacé par "2.593 euros".
  2° le § 2 est remplace par ce qui suit :
  " § 2. 1° Outre les allocations de fonctionnement prévues à l'article 130, §§ 1er à 3, la " transnationale Universiteit Limburg " reçoit, annuellement en 2002, 2003 et 2004 pour l'organisation de la formation de didactique et les troisième et quatrième années d'études des autres formations organisées, un montant qui est fixé sur base du nombre d'unités de charge d'enseignement fixé pour les années d'études organisées multiplié par deux fois le prix unitaire de base par unité de charge d'enseignement telle que visée au § 1er.
  2° Les unités de charge d'enseignement sont fixées comme suit :
  Le nombre d'unités de charge d'enseignement est égal à la somme des produits du nombre d'étudiants admissibles au financement, inscrits pour les formations précitées ou pour l'examen de docteur dans chaque groupe de financement, d'une part, et la pondération correspondante, d'autre part. Les groupes de financement sont définis conformément a l'article 131. La pondération est fixée conformément à l'article 135.
  Pour la fixation du nombre d'unités admissibles au financement, entrent seuls en ligne de compte les étudiants qui se sont régulièrement inscrits en vue de suivre les formations précitées durant l'année académique qui débute dans l'année précédant l'année budgétaire, dans le respect des dispositions contenues aux articles 8 et 9 du traité entre la Communauté flamande et le Royaume des Pays-Bas relatif à la " transnationale Universiteit Limburg ", signé à Maastricht le 18 janvier 2001 et approuvé par le décret du 13 juillet 2001 et de la réglementation fixée en la matière par la " transnationale Universiteit Limburg ". Les inscriptions à l'examen de docteur sont prises en compte à titre d'unité admissible au financement pour l'année académique suivant l'année académique pendant laquelle le mémoire a été défendu.
  Pour les formations de quatre et de cinq ans, la durée maximale de financement est fixée à respectivement huit et dix années pour un étudiant inscrit à temps plein et respectivement douze et quatorze ans pour un étudiant inscrit à temps partiel.
  En vue de déterminer le budget des dépenses de la Communauté flamande, l'université fait une estimation du nombre d'unités de charge d'enseignement pour l'année académique concernée. Elle communique le chiffre ainsi estimé à l'administration de l'enseignement supérieur au plus tard le 31 mai de l'année précédant l'année budgétaire en question. Au plus tard le 31 janvier de l'année budgétaire en question elle communique le nombre d'unités de charge d'enseignement définitivement fixé à cette même administration. Lors du contrôle budgétaire relatif au décret sur les dépenses de la Communauté flamande, le montant définitif du financement sera fixé. Pour la fixation du nombre d'unités de charge d'enseignement des formations existantes, l'université peut se baser sur le chiffre fixé au préalable. Pour les nouvelles formations, l'université doit établir une estimation ad hoc. ";
  3° un § 3 est ajouté, libellé comme suit :
  " § 3. Les montants visés aux §§ 1er et 2 sont prélevés chaque année sur les montants mentionnés à l'article 130, § 5. "
Art. 5.33. In hetzelfde decreet wordt een artikel 132bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 132bis. In afwijking van artikel 132, 2°, wordt voor het vaststellen van de financierbare eenheden voor het bepalen van het in artikel 130bis, § 2, bedoelde bedrag alleen rekening gehouden met :
  1° de studenten die op het ogenblik van de inschrijving de Belgische nationaliteit bezitten;
  2° de studenten met een andere nationaliteit dan de Nederlandse en de Belgische, die pro rata toegerekend worden aan elk van de verdragsluitende partijen volgens de aantallen studenten die respectievelijk de Nederlandse en de Belgische nationaliteit bezitten. "
Art. 5.33. Dans le même décret est inséré un article 132bis, libellé comme suit :
  " Article 132bis. Par dérogation à l'article 132, 2°, il sera, lors de la fixation des unités admissibles au financement pour la fixation du montant visé à l'article 130bis, § 2, uniquement tenu compte :
  1° des étudiants possédant la nationalité belge au moment de l'inscription;
  2° des étudiants d'une nationalité autre que néerlandaise et belge, qui sont attribués au pro rata à chacune des parties signataires du traité selon le nombre d'étudiants possédant respectivement la nationalité néerlandaise et belge".
Art. 5.34. Aan artikel 137 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " In afwijking van het voorgaande stellen het Limburgs Universitair Centrum en de transnationale Universiteit Limburg een globaal investeringsplan vast voor de universitaire campus Diepenbeek-Hasselt. In dit investeringsplan wordt op een duidelijke wijze onderscheid gemaakt tussen de investeringsuitgaven die respectievelijk zijn bedoeld voor één van de beide universitaire instellingen. Anderzijds moet dit investeringsplan een geïntegreerd geheel vormen met het oog op de financiële en de budgettaire controle. De investeringskredieten ten bate van het Limburgs Universitair Centrum en de investeringskredieten ten bate van de transnationale Universiteit Limburg worden als één bedrag vastgesteld en gestort aan het Limburgs Universitair Centrum. "
Art. 5.34. A l'article 137 du même décret est ajouté un alinéa trois, libellé comme suit :
  " Par dérogation à ce qui précède, le "Limburgs Universitair Centrum" et la "transnationale Universiteit Limburg" établissent un plan global d'investissement pour le campus universitaire de Diepenbeek-Hasselt. Dans ce plan d'investissement, une distinction claire sera opérée entre les dépenses d'investissement qui visent respectivement l'une des deux institutions universitaires. D'autre part, ce plan d'investissement doit constituer un ensemble intégré en vue du contrôle financier et budgétaire. Les crédits d'investissement au profit du "Limburgs Universitair Centrum" et les crédits d'investissement au profit de la "transnationale Universiteit Limburg" sont fixés comme un seul montant et versés au "Limburgs Universitair Centrum. "
Art. 5.35. Aan artikel 140bis van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3. De sociale toelage bestemd voor de transnationale Universiteit Limburg draagt uitsluitend bij tot dekking van de personeelskosten, werkingskosten, uitrustingskosten en financiële kosten met betrekking tot de sociale voorzieningen voor studenten die gelegen zijn op de universitaire campus Diepenbeek-Hasselt en van de kosten die de verwerving, oprichting of uitbreiding, verbouwing, instandhouding en herstelling van onroerende goederen bestemd voor sociale voorzieningen voor studenten gelegen op de universitaire campus Diepenbeek-Hasselt. De sociale toelage ten bate van het Limburgs Universitair Centrum en de sociale toelage ten bate van de transnationale Universiteit Limburg worden als één bedrag vastgesteld en gestort aan het Limburgs Universitair Centrum. "
Art. 5.35. A l'article 140bis du même décret est ajouté un § 3, libellé comme suit :
  " § 3. La subvention sociale destinée à la "transnationale Universiteit Limburg" est affectée uniquement à la couverture des frais de personnel, de fonctionnement, et d'équipement et des frais financiers ayant trait aux structures sociales pour les étudiants situées sur le campus universitaire de Diepenbeek-Hasselt et des frais résultant de l'acquisition, la construction ou l'extension, la transformation, la conservation ou les réparations des biens immobiliers destinés aux structures sociales pour les étudiants situées sur le campus universitaire de Diepenbeek-Hasselt. La subvention sociale au profit du "Limburgs Universitair Centrum" et la subvention sociale au profit de la "transnationale Universiteit Limburg" sont fixées comme un seul montant et versées au "Limburgs Universitair Centrum". "
Art. 5.36. Aan artikel 140ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 2000 en 7 december 2001, wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 5. Voor het vaststellen van de evolutie van het aantal financierbare eenheden van het Limburgs Universitair Centrum worden de eenheden van het Limburgs Universitair Centrum vermeerderd met het aantal financierbare studenten die ingeschreven zijn aan de transnationale Universiteit Limburg met ingang van 1 februari 2002 en bepaald overeenkomstig de voorschriften van artikel 132bis. "
Art. 5.36. A l'article 140ter du même décret, inséré par le décret du 21 décembre 1994 et modifié par les décrets des 22 décembre 2000 et 7 décembre 2001, est ajouté un § 5, libellé comme suit :
  " § 5. Pour la fixation de l'évolution du nombre d'unités admissibles au financement du "Limburgs Universitair Centrum", les unités du "Limburgs Universitair Centrum" sont majorées du nombre d'étudiants admissibles au financement qui sont inscrits à la "transnationale Universiteit Limburg" a partir du 1er février 2002 et fixées conformément aux dispositions de l'article 132bis. "
Onderafdeling 3. - Bijzondere universitaire instellingen.
Sous-section 3. - Instituts universitaires spéciaux.
Art. 5.37. In artikel 169quater van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 20 april 2001 en gewijzigd bij het decreet van 7 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 2, eerste lid, wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. De Vlaamse Gemeenschap erkent de oprichting door de Confederale Universiteit Antwerpen (de Initiërende Universiteit) van het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer (IOB), de oprichting door de Vrije Universiteit Brussel (de Initiërende Universiteit) van het Instituut voor Europese Studies (IES) en de oprichting, door de Confederale Universiteit Antwerpen (de Initiërende Universiteit) van het Instituut voor Joodse Studies (IJoS). ";
  2° aan § 3 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " De opdracht van het IJoS is het uitbouwen van een interdisciplinair en internationaal ingebed studiecentrum met als voorwerp de studie van het jodendom in de breedste betekenis van de term en vanuit een veelheid aan benaderingen. ";
  3° in § 7 wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " De basissubsidie van de Vlaamse Gemeenschap aan de Confederale Universiteit Antwerpen in het kader van de opdracht zoals bepaald in § 3 van dit artikel wordt voor het IJoS vanaf het begrotingsjaar 2002 vastgelegd op 149.000 euro. ";
  4° § 8 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 8. Elke Initiërende Universiteit bedoeld in § 2 kan leden van haar academisch, administratief of technisch personeel belasten met een gedeeltelijke of volledige opdracht aan het bijzonder universitair instituut dat zij heeft opgericht en dat bij dit artikel werd erkend. Deze personeelsleden blijven zoals voorheen deel uitmaken van de Initiërende Universiteit en worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de bezettingsgraad. ";
  5° er wordt een § 9 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 9. De basissubsidie die de Vlaamse Gemeenschap beschikbaar stelt van het bijzonder universitair instituut worden voor de toepassing van de artikelen 158 tot en met 160 van dit decreet beschouwd als werkingsuitkering.
  De loonkosten voor in § 8 bedoelde personeelsleden worden vooraf genomen van de basissubsidie. Elk bijzonder universitair instituut kan het saldo aanwenden voor het dekken van werkingskosten en voor de aanwerving van personeelsleden buiten de personeelsformatie van de Initiërende Universiteit onder marktconforme voorwaarden, maar alleen in het kader van overeenkomsten van bepaalde duur van ten hoogste zes jaar. "
Art. 5.37. A l'article 169quater du décret du 12 juin 1991 relatif aux universités dans la Communauté flamande, inséré par le décret du 20 avril 2001 et modifié par le décret du 7 décembre 2001, les modifications suivantes sont apportées :
  1° le § 2, alinéa premier, est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. La Communauté flamande reconnaît la création de l' "Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en beheer", IOB (Institut pour la Politique et la Gestion de Développement) par la "Confederale Universiteit Antwerpen" (l'Université initiatrice), la création de l'Instituut voor Europese studies (IES - Institut des etudes européennes) par la Vrije Universiteit Brussel (l'Université initiatrice) et la création de l' "Instituut voor Joodse Studies (IjoS - Institut des études juives) par la "Confederale Universiteit Antwerpen" (l'Université initiatrice). ";
  2° un troisième alinéa est ajoute au § 3, libellé comme suit :
  " L'IJoS a pour mission de mettre en place un centre d'études interdisciplinaire à rayonnement international ayant pour objet la recherche sur le judaïsme au sens le plus large du terme et ce, à partir d'un éventail d'approches. ";
  3° au § 7, un nouvel alinéa est inséré entre les deuxième et troisième alinéas, libellé comme suit :
  " La subvention de base accordée par la Communauté flamande à la Confederale Universiteit Antwerpen dans le cadre de la mission visée au § 3 du présent article, est fixée pour l'IjoS à 149.000 euros à partir de l'année budgétaire 2002. ";
  4° le § 8 est remplacé par ce qui suit :
  " § 8. Chaque université initiatrice visée au § 2 peut charger les membres du personnel académique, administratif et technique d'une mission partielle ou totale auprès de l'institut universitaire spécial qu'elle a crée et qui a été reconnu en vertu du présent article. Ces membres du personnel continuent à faire partie de l'Université initiatrice et sont pris en compte pour la fixation du taux d'occupation. ";
  5° un § 9 est ajouté, libellé comme suit :
  " § 9. La subvention de base mise à disposition par la Communauté flamande à l'institut universitaire spécial est considérée pour l'application des articles 158 à 160 du présent décret comme une subvention de fonctionnement.
  Les coûts salariaux des membres du personnel visés au § 8 sont prélevés sur la subvention de base. Chaque institut universitaire spécial peut affecter le solde à la couverture des frais de fonctionnement et au recrutement de membres du personnel en dehors du cadre organique de l'Université initiatrice dans des conditions conformes au marché, mais uniquement dans le cadre de conventions à durée déterminée de six ans au maximum. "
Onderafdeling 4. - Wijziging basisbedragen werkingsuitkeringen.
Sous-section 4. - Modification des montants de base des subventions de fonctionnement.
Art. 5.38. Artikel 130, § 2, 1°, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, vervangen bij het decreet van 7 december 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " 1° Voor het jaar 2001 is het forfaitair bedrag, uitgedrukt in miljoen Belgische frank, voor elke universiteit vastgesteld als volgt :
Art. 5.38. L'article 130, § 2, 1°, du décret du 12 juin 1991 relatifs aux universités dans la Communauté flamande, remplacé par le décret du 7 décembre 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " 1° Pour l'année 2001, le montant forfaitaire, exprimé en millions de francs belges, est fixé comme suit pour chaque université :
  2001
  -
1.Katholieke Universiteit Leuven7.654,5
2.Vrije Universiteit Brussel2.668,9
3.Universiteit Antwerpen2.868,0
4.Limburgs Universitair Centrum692,9
5.Katholieke Universiteit Brussel177,4
6.Universiteit Gent5.994,9
2001-1.Katholieke Universiteit Leuven7.654,52.Vrije Universiteit Brussel2.668,93.Universiteit Antwerpen2.868,04.Limburgs Universitair Centrum692,95.Katholieke Universiteit Brussel177,46.Universiteit Gent5.994,9
  2001
  -
1.Katholieke Universiteit Leuven7.654,5
2.Vrije Universiteit Brussel2.668,9
3.Universiteit Antwerpen2.868,0
4.Limburgs Universitair Centrum692,9
5.Katholieke Universiteit Brussel177,4
6.Universiteit Gent5.994,9
2001-1.Katholieke Universiteit Leuven7.654,52.Vrije Universiteit Brussel2.668,93.Universiteit Antwerpen2.868,04.Limburgs Universitair Centrum692,95.Katholieke Universiteit Brussel177,46.Universiteit Gent5.994,9
Art. 5.39. Aan artikel 140ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 2000 en 7 december 2001, wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 5. Voor het jaar 2001 wordt het bedrag voor de sociale toelage, in afwijking van de §§ 1 tot 4, uitgedrukt in Belgische frank, vastgesteld als volgt :
Art. 5.39. A l'article 140ter du même décret, inséré par le décret du 21 décembre 1994 et modifié par les décrets des 22 décembre 2000 et 7 décembre 2001, un § 5 est ajouté, libellé comme suit :
  " § 5. Pour l'année 2001, le montant de la subvention sociale, par dérogation aux §§ 1er à 4, exprimé en francs belges, est fixé comme suit :
  2001
  -
1.Katholieke Universiteit Leuven180.828.500
2.Vrije Universiteit Brussel76.325.250
3.Universiteit Antwerpen85.143.000
4.Limburgs Universitair Centrum22.299.250
5.Katholieke Universiteit Brussel7.500.500
6.Universiteit Gent186.403.500
2001-1.Katholieke Universiteit Leuven180.828.5002.Vrije Universiteit Brussel76.325.2503.Universiteit Antwerpen85.143.0004.Limburgs Universitair Centrum22.299.2505.Katholieke Universiteit Brussel7.500.5006.Universiteit Gent186.403.500
  2001
  -
1.Katholieke Universiteit Leuven180.828.500
2.Vrije Universiteit Brussel76.325.250
3.Universiteit Antwerpen85.143.000
4.Limburgs Universitair Centrum22.299.250
5.Katholieke Universiteit Brussel7.500.500
6.Universiteit Gent186.403.500
2001-1.Katholieke Universiteit Leuven180.828.5002.Vrije Universiteit Brussel76.325.2503.Universiteit Antwerpen85.143.0004.Limburgs Universitair Centrum22.299.2505.Katholieke Universiteit Brussel7.500.5006.Universiteit Gent186.403.500
Art. 5.40. Artikel 169quater, § 7, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 april 2001 en gewijzigd bij het decreet van 7 december 2001, wordt gewijzigd als volgt :
  1° in het eerste lid worden de woorden "5 miljoen Belgische frank" vervangen door de woorden "5,4 miljoen Belgische frank";
  2° in het tweede lid worden de woorden "in 2001 vastgelegd op 25 miljoen Belgische frank" vervangen door de woorden "in 2001 vastgelegd op 25,2 miljoen Belgische frank".
Art. 5.40. L'article 169quater, § 7, du même décret, inséré par le décret du 20 avril 2001 et modifié par le décret du 7 décembre 2001, est modifié comme suit :
  1° à l'alinéa premier, les mots "5 millions de francs belges" sont remplacés par les mots "5,4 millions de francs belges";
  2° au deuxième alinéa, les mots "fixés en 2001 à 25 millions de francs belges" sont remplacés par les mots "fixés en 2001 à 25,2 millions de francs belges".
Art. 5.41. In artikel 15, § 2, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, gewijzigd bij het decreet 21 december 2001, wordt vóór de eerste zin de volgende zin ingevoegd :
  " De basissubsidie van de Vlaamse Gemeenschap aan het Instituut voor Tropische Geneeskunde wordt voor het begrotingsjaar 2001 vastgesteld op 313,9 miljoen Belgische frank. "
Art. 5.41. A l'article 15, § 2, du décret du 18 mai 1999 relatif à certains établissements d'intérêt public pour l'enseignement post-initial, la recherche et les services scientifiques, modifié par le décret du 21 décembre 2001, la phrase suivante est insérée avant la première phrase :
  " La subvention de base que la Communauté flamande alloue à l' "Instituut voor Tropische Geneeskunde" est fixée a 313,9 millions de francs belges pour l'année budgétaire 2001. "
Onderafdeling 5. - Inwerkingtredingsbepalingen.
Sous-section 5. - Dispositions d'entrée en vigueur.
Art. 5.42. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 januari 2004, uitgezonderd :
  1° artikel V.26 tot en met V.29, die uitwerking hebben met ingang van het academiejaar 2000-2001;
  2° artikel V.38 tot en met V.41, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2001;
  3° artikel V.30 tot en met V.37, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002.
Art. 5.42. Les dispositions de la présente section entrent en vigueur le 1er janvier 2004, à l'exception des :
  1° articles V.26 à V.29 inclus, qui produisent leurs effets à partir de l'année académique 2000-2001;
  2° articles V.38 à V.41 inclus, qui produisent leurs effets le 1er janvier 2001;
  3° articles V.30 à V.37 inclus, qui produisent leurs effets le 1er janvier 2002.
HOOFDSTUK VI. - Centra voor leerlingenbegeleiding.
CHAPITRE VI. - Centres d'encadrement des élèves.
Art. 6.1. In artikel 14 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Het centrum bepaalt op welke wijze het na 17 uur kan worden geconsulteerd. ";
  2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. De centra zijn gesloten tijdens de kerstvakantie en de paasvakantie, uitgezonderd twee dagen tijdens de kerstvakantie. Deze twee dagen worden voor een periode van ten minste één schooljaar gezamenlijk vastgelegd door de Raad voor het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van de besturen van de gesubsidieerde centra, na overleg of onderhandeling in het terzake bevoegde orgaan. Indien er geen akkoord bereikt wordt voor 1 mei voorafgaand aan het schooljaar, legt de regering zelf deze data vast. "
Art. 6.1. A l'article 14 du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves, les modifications suivantes sont apportées :
  1° un deuxième alinéa est ajouté au § 1er, libellé comme suit :
  " Le centre détermine les modalités selon lesquelles il peut être consulté après 17 h 00. ";
  2° le § 2 est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. Les centres sont fermés pendant les vacances de Noël et de Pâques, excepte deux jours pendant les vacances de Noël. Ces deux jours sont fixés pour une période d'au moins une année scolaire conjointement par le Conseil de l'Enseignement communautaire et les associations représentatives des directions des centres subventionnés, après concertation ou négociation au sein de l'organe compétent. Si aucun accord n'est intervenu avant le 1er mai précédant l'année scolaire, le Gouvernement fixe ces dates de sa propre initiative. "
Art. 6.2. Aan artikel 38 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Uiterlijk op 31 maart voorafgaand aan het schooljaar waarop het beleidsplan of beleidscontract ingaat, deelt elk centrum aan de bevoegde diensten van de Vlaamse regering mee met welke scholen het een beleidsplan of beleidscontract zal afsluiten of heeft afgesloten. ";
  2° in § 2 worden de woorden "1 september" vervangen door de woorden "31 december";
  3° in § 5 wordt tussen het woord "vorming" en het woord "beleidscontracten" de woorden "per lesplaats" ingevoegd. "
Art. 6.2. A l'article 38 du même décret, les modifications suivantes sont apportées :
  1° un deuxième alinéa est ajouté au § 1er, libellé comme suit :
  " Au plus tard le 31 mars précédant l'année scolaire durant laquelle le plan de gestion ou le contrat de gestion sort ses effets, chaque centre communiquera aux services compétents du Gouvernement flamand les écoles avec lesquelles un plan ou contrat de gestion sera conclu ou a été conclu. ";
  2° au § 2, les mots "1er septembre" sont remplacés par les mots "31 décembre";
  3° au § 5, les mots "par lieu des cours" sont insérés entre les mots "peut conclure" et les mots "des contrats de gestion".
Art. 6.3. Aan artikel 39, eerste lid, van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan 5° worden de volgende woorden toegevoegd : ", met inbegrip van de wijze waarop het centrum uitvoering geeft aan de artikelen 7 en 14 van dit decreet";
  2° er wordt een 10° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 10° de afspraken omtrent het gelijkekansenbeleid bedoeld in het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I, voorzover het centrum en de school hiervoor bijkomende omkaderingsgewichten, respectievelijk extra ondersteuning bekomen hebben. "
Art. 6.3. A l'article 39, alinéa premier, du même décret, les modifications suivantes sont apportées :
  1° les mots suivants sont ajoutés au 5° : ", en ce compris la façon dont le centre donne exécution aux articles 7 et 14 du présent décret ";
  2° un 10° est ajouté, libellé comme suit :
  " 10° les accords relatifs à la politique d'égalité des chances visés au décret du 28 juin 2002 relatif à l'égalité des chances dans l'enseignement -I, pour autant que le centre et l'école aient obtenu à cette fin des pondérations d'encadrement complémentaires, respectivement un soutien complémentaire. "
Art. 6.4. In artikel 58 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 2 worden de woorden ", centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs" geschrapt;
  2° in § 6 worden in de eerste zin de woorden ", centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs" en in de tweede zin de woorden ", voor deeltijds beroepssecundair onderwijs" geschrapt;
  3° er wordt een § 7 ingevoegd, die luidt als volgt :
  " § 7. Als de administratieve zetel van een school zoals bedoeld in artikel 57, wijzigt na het afsluiten van het beleidsplan of -contract, heeft dit geen gevolgen voor de vaststelling van het werkgebied. "
Art. 6.4. A l'article 58 du même décret, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au § 2, les mots ", des centres d'enseignement secondaire professionnel à temps partiel" sont supprimés;
  2° au § 6, à la première phrase, les mots ", des centres d'enseignement secondaire professionnel à temps partiel" et à la deuxième phrase, les mots ", d'enseignement secondaire professionnel à temps partiel" sont supprimés;
  3° un § 7 est inséré, libellé comme suit :
  " § 7. Une modification du siège administratif d'une école, tel que visé à l'article 57, après la conclusion du plan ou contrat de gestion, n'a pas de répercussions sur la délimitation de la zone d'action. "
Art. 6.5. In artikel 60 van hetzelfde decreet wordt het woord "schooljaar" vervangen door het woord "kalenderjaar".
Art. 6.5. A l'article 60 du même décret, le mot "année scolaire" est remplacé par le mot "année calendrier".
Art. 6.6. In artikel 65 van hetzelfde decreet wordt in de eerste zin het woord "laatste" vervangen door het woord "tweede" en wordt in de tweede zin het woord "schooljaar" vervangen door het woord "kalenderjaar".
Art. 6.6. A l'article 65 du même décret, à la première phrase, le mot "dernière" est remplacé par le mot "deuxième" et à la deuxième phrase, le mot "année scolaire" est remplacé par le mot "année calendrier".
Art. 6.7. Aan artikel 67 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Bij de berekening van het omkaderingsgewicht wordt geen rekening gehouden met de wijzigingen inzake beleidscontracten en beleidsplannen ingevolge de toepassing van artikel 38 gedurende de drie schooljaren waarvoor het omkaderingsgewicht wordt vastgesteld. "
Art. 6.7. A l'article 67 du même décret est ajouté un alinéa trois, libelle comme suit :
  " Lors du calcul de la pondération d'encadrement, il n'est pas tenu compte des modifications apportées aux contrats et plans de gestion suite à l'application de l'article 38 pendant les trois années scolaires pour lesquelles la pondération d'encadrement est fixée. "
Art. 6.8. In artikel 68 van hetzelfde decreet wordt het woord "schooljaar" vervangen door het woord "kalenderjaar".
Art. 6.8. A l'article 68 du même décret, le mot "année scolaire" est remplacé par le mot "année calendrier".
Art. 6.9. Artikel 70, § 2, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. Het totaal aantal lineair te verdelen omkaderingsgewichten, 'Sigma' o, wordt berekend als volgt :
  'Sigma' o = OG - 'Sigma' art71 - KL - PO - BSD
  waarbij :
  - OG = 2.779, zijnde het totaal aantal omkaderingsgewichten te verdelen overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
  - 'Sigma' art71 = de 315 extra-omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 71;
  - KL = de omkaderingsgewichten die aan de centra van het gemeenschapsonderwijs uitdovend worden toegewezen voor het aanwenden van de boventallige klerken bedoeld in artikel 187;
  - PO de omkaderingsgewichten die worden aangewend voor de permanente en netgebonden ondersteuning van de centra, bedoeld in artikel 89;
  - BSD = de 2 omkaderingsgewichten, bedoeld in artikel 188, bestemd voor de begeleiding van leerlingen in scholen gelegen in de BSD. "
Art. 6.9. L'article 70, § 2, du même décret est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. Le nombre total de pondérations d'encadrement à répartir de façon linéaire, 'Sigma' o, est calculé comme suit :
  'Sigma' o = OG - 'Sigma' art71 - KL - PO - BSD
  Dans cette formule,
  - OG = 2779, soit le nombre total de pondérations d'encadrement à répartir conformément aux dispositions du présent décret;
  - 'Sigma' art71 = les 315 pondérations supplémentaires d'encadrement visées à l'article 71;
  - KL = les pondérations d'encadrement attribuées à titre extinctif aux centres d'enseignement communautaire pour l'affectation des commis en surnombre visés à l'article 187;
  - PO = les pondérations d'encadrement utilisées pour l'appui permanent et propre au réseau des centres visés à l'article 89;
  - BSD = les 2 pondérations d'encadrement, visées à l'article 188, destinées à l'encadrement des élèves dans les écoles situées en Allemagne. "
Art. 6.10. In artikel 71 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 worden de woorden "300 extra" vervangen door de woorden "315 extra";
  2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. Een omkaderingsgewicht van 99 wordt verdeeld over de centra die leerlingen begeleiden die ingeschreven zijn in de scholen bedoeld in artikel VI.3. van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I. Van dat omkaderingsgewicht krijgt elk van die centra een gedeelte dat evenredig is met het gecumuleerde puntengewicht van die scholen, berekend overeenkomstig artikel VI.4. van hetzelfde decreet.
  Een omkaderingsgewicht van 36 wordt verdeeld over de centra die leerlingen begeleiden die ingeschreven zijn in de scholen bedoeld in artikel VI.13. van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I. Van dat omkaderingsgewicht krijgt elk van die centra een gedeelte dat evenredig is met het gecumuleerde puntengewicht van die scholen, berekend overeenkomstig artikel VI.14. van hetzelfde decreet.
  De regering bepaalt de nadere regels voor de toekenning van deze omkaderingsgewichten. Daarbij kan worden bepaald dat een centrum, om recht te hebben op het omkaderingsgewicht bedoeld in het eerste lid, minimum een bepaald omkaderingsgewicht moet bereiken. ";
  3° § 3 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 3. Indien na de uitvoering van de berekening bedoeld in § 2, de extra omkaderingsgewichten toegekend voor de begeleiding van scholen gelegen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, minder bedraagt dan 20, worden deze extra omkaderingsgewichten verhoogd tot 20. Deze verhoging wordt gefinancierd door een verhoudingsgewijze afname van de omkaderingsgewichten bedoeld in § 2, eerste en tweede lid. ";
  4° in § 4 worden de woorden "gelegen in het Vlaams Gewest" geschrapt.
Art. 6.10. A l'article 71 du même décret, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au § 1er, les mots "300 unités d'encadrement supplémentaires" sont remplacés par les mots "315 unités d'encadrement supplémentaires";
  2° le § 2 est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. Une pondération d'encadrement de 99 est répartie entre les centres encadrant des élèves inscrits dans les écoles visées à l'article VI.3. du décret du 28 juin 2002 relatif a l'égalité des chances dans l'enseignement-I. Chacun de ces centres obtient une part de cette pondération d'encadrement, proportionnelle à la pondération cumulée de ces écoles, calculée conformément à l'article VI.4. du même décret.
  Une pondération de 36 est répartie entre les centres encadrant des élèves qui sont inscrits dans les écoles visées à l'article VI.13. du décret du 28 juin 2002 relatif à l'égalité des chances dans l'enseignement-I. Chacun de ces centres obtient une part de cette pondération d'encadrement, proportionnelle à la pondération cumulée de ces écoles, calculée conformément a l'article VI.14. du même décret.
  Le Gouvernement détermine les modalités d'attribution de ces pondérations. Ces modalités peuvent notamment stipuler qu'un centre, pour avoir droit à la pondération visée à l'alinéa premier, doit atteindre au minimum une certaine pondération d'encadrement. ";
  3° le § 3 est remplacé par ce qui suit :
  " § 3. Lorsque, après exécution du calcul visé au § 2, les pondérations d'encadrement supplémentaires attribuées pour l'encadrement des écoles situées dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale, sont inférieures à 20, ces pondérations d'encadrement supplémentaires sont portées à 20. Cette majoration est financée par un prélèvement proportionnel sur les pondérations d'encadrement visées au § 2, premier et deuxième alinéas. ";
  4° au § 4, les mots "situés dans la Région flamande" sont supprimés.
Art. 6.11. Aan artikel 72, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd :
  " Een wijziging van de personeelsformatie mag niet leiden tot het bijkomend ter beschikking stellen van vastbenoemde personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking. De regering bepaalt hiervoor de nadere regels. "
Art. 6.11. A l'article 72, alinéa premier, du même décret, la phrase suivante est ajoutée :
  " Une modification du cadre organique ne peut pas aboutir à la mise en disponibilité complémentaire de membres du personnel nommés par défaut d'emploi. Le Gouvernement déterminera les modalités nécessaires. "
Art. 6.12. In artikel 78, § 1, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "38 uur" vervangen door de woorden "36 uur".
Art. 6.12. A l'article 78, § 1er, deuxième alinéa, du même décret, les mots "38 heures" sont remplacés par les mots "36 heures".
Art. 6.13. In artikel 81, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "23 werkdagen" vervangen door de woorden "21 werkdagen".
Art. 6.13. A l'article 81, alinéa premier, du même décret, les mots "23 jours ouvrables " sont remplacés par les mots "21 jours ouvrables".
Art. 6.14. Aan hoofdstuk VIII van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt een afdeling 8, bestaande uit artikel 81bis, toegevoegd, die luidt als volgt :
  "Afdeling 8. - Vorming van het personeel van de centra
  Art. 81bis. Elk centrum stelt jaarlijks een vormingsplan op. Elk voltijds personeelslid heeft recht op een door de Vlaamse regering te bepalen aantal vormingsdagen per schooljaar. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels inzake het vormingsplan en de organisatie van de vorming. "
Art. 6.14. Au chapitre VIII du même décret, modifié par le décret du 13 juillet 2001, est ajoutée une section 8, composée de l'article 81bis, libellée comme suit :
  "Section 8. - Formation du personnel des centres
  Art. 81bis. Chaque centre établit un plan annuel de formation. Chaque membre du personnel à temps plein a droit à un nombre de jours de formation par année scolaire, à fixer par le Gouvernement flamand. Celui-ci détermine les modalités relatives au plan de formation et à l'organisation de la formation. "
Art. 6.15. In hoofdstuk IX van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° artikelen 82 tot en met 84 vormen Afdeling 1, met als opschrift :
  " Tijdelijke projecten in de CLB's ";
  2° er wordt een Afdeling 2, bestaande uit artikel 84bis, ingevoegd, die luidt als volgt :
  "Afdeling 2. - Specifieke tijdelijke projecten
  Art. 84bis. § 1. De Vlaamse Gemeenschap richt, bij wijze van tijdelijk project, vanaf 1 januari 2003 één onafhankelijke informatiedienst, verder "informatiedienst" genoemd, op. Deze informatiedienst voert ten aanzien van alle onderwijszoekenden en binnen een afgebakende geografisch aaneengesloten regio, de opdrachten uit bedoeld in artikel 16, 1° tot en met 5°.
  § 2. Een stuurgroep, door de regering opgericht, begeleidt en evalueert de werking van de informatiedienst. De regering bepaalt de samenstelling en de werking van deze stuurgroep.
  § 3. Een intercommunaal samenwerkingsverband, een gemeentelijk of provinciaal bestuur, of een daarvan afhangend rechtspersoon, neemt de coördinatie, het administratief beheer en de bewaking van de voortgang van het tijdelijk project waar.
  § 4. Afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten kent de Vlaamse regering aan deze informatiedienst werkingsmiddelen toe voor de uitvoering van de opdracht bedoeld in § 1.
  Deze middelen kunnen worden aangewend voor werkingskosten en personeelskosten. De informatiedienst kan zelf personeelsleden contractueel aanwerven of personeelsleden rekruteren uit de centra.
  De Vlaamse regering bepaalt de gevolgen van dit project voor de personeelsleden.
  § 5. Dit project eindigt op 31 december 2005. "
Art. 6.15. Au chapitre IX du même décret, les modifications suivantes sont apportées :
  1° les articles 82 à 84 inclus constituent la Section 1re, intitulée :
  " Projets temporaires dans les CLB";
  2° une section 2, composée de l'article 84bis est insérée, libellée comme suit :
  "Section 2. - Projets temporaires spécifiques
  Art. 84bis. § 1er. En guise de projet temporaire, la Communauté flamande crée à partir du 1er janvier 2003 un service d'information indépendant, dénommé ci-après le "service d'information ". Ce service d'information accomplit toutes les missions visées à l'article 16, 1° à 5° inclus, à l'égard de tous les demandeurs d'enseignement et dans une région uniforme, géographiquement délimitée.
  § 2. Un comité directeur, créé par le Gouvernement est chargé de l'accompagnement et de l'évaluation du service d'information. Le Gouvernement détermine la composition et le fonctionnement de ce comité directeur.
  § 3. Un partenariat intercommunal, une administration communale ou provinciale, ou une personne morale qui en relève, assume la coordination, la gestion administrative et le contrôle du suivi du projet temporaire.
  § 4. En fonction des crédits budgétaires disponibles, le Gouvernement flamand attribue des moyens de fonctionnement à ce service d'information, en vue de l'exécution de la mission visée au § 1er.
  Ces moyens peuvent être affectés aux frais de fonctionnement et aux frais de personnel. Le service d'information peut lui-même recruter du personnel contractuel ou recruter des membres du personnel en service dans les centres.
  Le Gouvernement flamand détermine les conséquences de ce projet pour les membres du personnel.
  § 5. Ce projet prend fin le 31 décembre 2005. "
Art. 6.16. In hetzelfde decreet wordt het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk X vervangen door wat volgt :
  " Net- en disciplineoverstijgende samenwerking ".
Art. 6.16. Dans le même décret, l'intitulé de la section 2 du chapitre X est remplacé par ce qui suit :
  " Coopération intercaractère et interdisciplinaire ".
Art. 6.17. Artikel 88 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 88. § 1. De regering stelt jaarlijks maximaal 495.787 euro ter beschikking voor netoverstijgende en multidisciplinaire projecten. Met netoverstijgend wordt bedoeld dat de drie centrumnetten, bedoeld in artikel 2, 6°, voorzover ze aanwezig zijn in het werkgebied van het project, samenwerken.
  De Vlaamse regering bepaalt hiervoor de nadere regels.
  § 2. Elk centrum kan, na onderhandeling in het lokaal comité, driejaarlijks maximum 0,5 omkaderingsgewichten van het omkaderingsgewicht bedoeld in artikel 70, overdragen aan een netoverstijgend initiatief. In deze overgedragen omkaderingsgewichten is geen vaste benoeming mogelijk.
  Elk centrum mag eveneens het overeenstemmende werkingsbudget geheel of gedeeltelijk overdragen.
  De overdracht van omkaderingsgewichten mag er niet toe leiden dat een centrum zijn basisformatie bedoeld in artikel 74 niet meer kan realiseren. "
Art. 6.17. L'article 88 du même décret est remplacé par ce qui suit :
  " Article 88. § 1er. Chaque année, le Gouvernement accorde un montant maximum de 495.787 euros à des projets inter-caractère et multidisciplinaires. "Inter-caractère" signifie que les trois réseaux-centres, visés a l'article 2, 6°, coopèrent, pour autant qu'ils soient présent dans le rayon d'action du projet.
  Le Gouvernement flamand déterminera d'autres modalités.
  § 2. Après négociation au sein du comité local, chaque centre peut transférer tous les trois ans un maximum de 0,5 pondérations d'encadrement de la pondération d'encadrement visée à l'article 70, à une initiative inter-caractère. Aucune nomination définitive n'est possible dans ces pondérations d'encadrement transférées.
  Chaque centre peut en outre transférer entièrement ou partiellement le budget de fonctionnement correspondant.
  Le transfert de pondérations d'encadrement ne peut pas avoir pour effet qu'un centre ne puisse plus réaliser son cadre organique de base visé à l'article 74. "
Art. 6.18. In artikel 88 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt :
  " § 1. De regering stelt jaarlijks maximaal 495 787 euro ter beschikking voor een internettensamenwerkingscel. Binnen dit tijdelijk initiatief werken de drie centrumnetten, bedoeld in artikel 2, 6°, samen. Dit initiatief eindigt op 31 augustus 2006.
  Het initiatief beoogt :
  1° de coördinatie en de uitbouw van bestaande netoverschrijdende samenwerkingsprojecten;
  2° de ontwikkeling van nieuwe samenwerkingsprojecten.
  De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot :
  1° de aanwending van de middelen;
  2° de wijze waarop personeelsleden uit de centra kunnen tewerkgesteld worden binnen het initiatief;
  3° de wijze waarop externe deskundigen betrokken worden bij het initiatief;
  4° de aansturings- en opvolgingsmechanismen van het initiatief. "
Art. 6.18. A l'article 88 du même décret, le § 1er est remplacé par ce qui suit :
  " § 1er. Chaque année, le Gouvernement accorde un montant maximum de 495 787 euros à une cellule de coopération inter-caractère. Dans le cadre de cette initiative temporaire, les trois réseaux-centres, visés à l'article 2, 6°, coopèrent. Cette initiative prend fin le 31 août 2006.
  L'initiative vise :
  1° la coordination et la mise en place des projets de coopération inter-caractère existants;
  2° le développement de nouveaux projets de coopération.
  Le Gouvernement flamand détermine les modalités relatives :
  1° à l'affectation des moyens;
  2° aux modalités selon lesquelles les membres du personnel des centres peuvent être employés dans le cadre de l'initiative;
  3° aux modalités d'association d'experts externes à l'initiative;
  4° aux mécanismes de pilotage et de suivi de l'initiative. "
Art. 6.19. In artikel 89 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het tweede lid worden de woorden "drie, één en vier omkaderingsgewichten" vervangen door de woorden " 5,1 omkaderingsgewichten, 1,7 omkaderingsgewichten en 10,2 omkaderingsgewichten";
  2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt :
  " Naarmate de omkaderingsgewichten van de boventallige klerken bedoeld in artikel 187 en de omkaderingsgewichten bestemd voor de BSD niet meer worden aangewend, wordt 30 percent van deze vrijgekomen omkaderingsgewichten driejaarlijks verdeeld over de permanente ondersteuningscellen. De verdeling gebeurt a rato van het totale omkaderingsgewicht van alle centra van een centrumnet. ";
  3° het vierde lid wordt opgeheven.
Art. 6.19. A l'article 89 du même décret, modifié par le décret du 13 juillet 2001, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au deuxième alinéa, les mots "trois, une et quatre pondérations d'encadrement " sont remplacés par les mots "5,1 pondérations d'encadrement, 1,7 pondérations d'encadrement et 10,2 pondérations d'encadrement";
  2° l'alinéa trois est remplacé par ce qui suit :
  " Dans la mesure où les pondérations d'encadrement des commis en surnombre visés à l'article 187 et les pondérations d'encadrement destinées aux établissements d'enseignement situés en Allemagne ne sont plus utilisées, 30 pour cent des pondérations d'encadrement ainsi libérées sont répartis tous les trois ans entre les cellules permanentes d'appui. La répartition se fait au prorata de la pondération d'encadrement totale de tous les centres d'un réseau-centres. ";
  3° l'alinéa quatre est abrogé.
Art. 6.20. In artikel 90, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de tweede zin geschrapt.
Art. 6.20. A l'article 90, § 1er, alinéa premier, du même décret, la deuxième phrase est supprimée.
Art. 6.21. Artikel 91 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 91. Met de omkaderingsgewichten bedoeld in de artikelen 89 en 90, kunnen betrekkingen in alle ambten, inclusief de coördinatiefunctie bedoeld in artikel 76, gefinancierd of gesubsidieerd worden.
  In de omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 89 is een vaste benoeming mogelijk. In de overgedragen omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 90 is geen vaste benoeming mogelijk.
  Vastbenoemde personeelsleden en tijdelijke personeelsleden met een aanstelling van doorlopende duur, kunnen worden toegewezen aan de permanente ondersteuningscel en worden in hun centrum tijdelijk vervangen op basis van de toegekende en niet overgedragen omkaderingsgewichten. "
Art. 6.21. L'article 91 du même décret, modifié par le décret du 13 juillet 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 91. Les pondérations d'encadrement visées aux articles 89 et 90 peuvent servir à financer ou à subventionner des emplois dans toutes les fonctions, y compris la fonction de coordination visée à l'article 76.
  Aucune nomination à titre définitif n'est possible dans les pondérations d'encadrement visées à l'article 89. Aucune nomination à titre définitif n'est possible dans les pondérations d'encadrement transférées visées à l'article 90.
  Les personnels nommés à titre définitif et les membres du personnel temporaire bénéficiant d'une désignation à durée permanente, peuvent être affectés à la cellule permanente d'appui et seront temporairement remplacés dans leur centre, sur la base des pondérations d'encadrement attribuées et non transférées. "
Art. 6.22. Artikel 93 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 6.22. L'article 93 du même décret est abrogé.
Art. 6.23. In artikel 183 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 worden de woorden "31 augustus 2003" vervangen door de woorden "31 augustus 2002";
  2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. Tot en met 31 augustus 2003 worden geen ambten van consulent ingenomen en tot en met 31 augustus 2002 worden geen ambten van psycho-pedagogisch werker ingenomen. ";
  3° in § 3 worden de woorden "31 augustus 2003" vervangen door de woorden "31 augustus 2002".
Art. 6.23. A l'article 183 du même décret, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au § 1er, les mots "31 août 2003" sont remplacés par les mots "31 août 2002";
  2° le § 2 est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. Jusqu'au 31 août 2003 inclus, aucune fonction de conseil ne peut être assumée et jusqu'au 31 août 2002 inclus, aucune fonction d'auxiliaire psychopédagogique ne peut être assumée. ";
  3° au § 3, les mots "31 août 2003" sont remplacés par les mots "31 août 2002".
Art. 6.24. Aan artikel 192 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " De sociale anciënniteit van de personeelsleden van de MST-equipes wordt vanaf 1 september 2000 en ongeacht de geldelijke anciënniteit berekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
  Voor wat betreft de periode vóór 1 september 2000 gelden volgende bepalingen :
  1° bij de berekening van de sociale anciënniteit wordt enkel rekening gehouden met de geldelijke anciënniteit verworven in een gesubsidieerde MST-equipe;
  2° het aantal dagen ziekte- of gebrekkigheidsverlof per twaalf maanden sociale anciënniteit wordt bepaald op tien dagen, waarbij geen rekening wordt gehouden met het reeds genoten aantal dagen wegens ziekte of gebrekkigheid. "
Art. 6.24. A l'article 192 du même décret est ajouté un deuxième alinéa, libellé comme suit :
  " L'ancienneté sociale des personnels des équipes MST est calculée à partir du 1er septembre 2000 et quelle que soit l'ancienneté pécuniaire, conformément à l'arrêté royal du 15 janvier 1974 pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements.
  Pour ce qui concerne la période antérieure au 1er septembre 2000, les dispositions suivantes sont d'application :
  1° lors du calcul de l'ancienneté sociale, il sera uniquement tenu compte de l'ancienneté pecuniaire acquise au sein d'une équipe MST subventionnée;
  2° le nombre de jours de maladie ou d'incapacité par douze mois d'ancienneté sociale est fixée à dix jours, abstraction étant faite du nombre de jours déjà pris pour cause de maladie ou d'invalidité. "
Art. 6.25. In artikel 199, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de tweede en de derde zin geschrapt.
Art. 6.25. A l'article 199, deuxième alinéa, du même décret, modifié par le décret du 13 juillet 2001, les deuxième et troisième phrases sont supprimées.
Art. 6.26. De artikelen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2003, uitgezonderd :
  1° artikel VI.24, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2000;
  2° artikel VI.16 en VI.17, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2001;
  3° artikel VI.1, 2°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2001;
  4° artikel VI.5, VI.6 en VI.8, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002;
  5° artikel VI.1, 1°, VI.2, VI.3, VI.11, VI.13, VI.14 en VI.23, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2002;
  6° artikel VI.15, dat in werking treedt op 1 januari 2003;
  7° artikel VI.10, 4°, dat in werking treedt op 1 september 2006.
Art. 6.26. Les articles du présent chapitre entrent en vigueur le 1er septembre 2003, à l'exception :
  1° de l'article VI.24, qui produit ses effets le 1er septembre 2000;
  2° des articles VI.16 et VI.17, qui produisent leurs effets le 1er janvier 2001;
  3° de l'article VI.1, 2°, qui produit ses effets le 1er septembre 2001;
  4° des articles VI.5, VI.6 et VI.8, qui produisent leurs effets le 1er janvier 2002;
  5° des articles VI.1, 1°, VI.2, VI.3, VI.11, VI.13, VI.14 et VI.23, qui produisent leurs effets à partir du 1er septembre 2002;
  6° de l'article VI.15, qui entre en vigueur le 1er janvier 2003;
  7° de l'article VI.10, 4°, qui entre en vigueur le 1er septembre 2006.
HOOFDSTUK VII. - Decreet inspectie en begeleiding.
CHAPITRE VII. - Décret sur l'inspection et l'encadrement.
Art. 7.1. In artikel 9, § 2, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, zoals gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° tussen de woorden "verlof wegens" en het woord "opdracht" wordt telkens het woord "bijzondere" ingevoegd;
  2° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de hogescholen. "
Art. 7.1. A l'article 9, § 2, du décret du 17 juillet 1991, relatif à l'inspection, au D.V.O. (Dienst voor Onderwijsontwikkeling - Service d'Etudes) et aux services d'encadrement pédagogique tel que modifié par le décret du 18 mai 1999, les modifications suivantes sont apportées :
  1° le mot " spéciale " est chaque fois ajouté après les mots "congé pour mission";
  2° un cinquième alinéa est ajouté, libellé comme suit :
  " Ces dispositions ne s'appliquent pas aux personnels des instituts supérieurs. "
Art. 7.2. Artikel 89 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 89. § 1. De personeelsformatie van de begeleidingsdiensten wordt per vereniging zonder winstoogmerk of intercommunale en voor het Gemeenschapsonderwijs, per schooljaar vastgesteld, afzonderlijk voor :
  1° het basisonderwijs;
  2° het secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs;
  3° de centra.
  De berekening gebeurt op basis van het aantal organieke betrekkingen vastgesteld op 1 februari van het voorafgaande schooljaar in de onderwijsinstellingen en centra bedoeld in het eerste lid.
  Het aantal organieke betrekkingen van een onderwijsinstelling of van een centrum voor leerlingenbegeleiding is gelijk aan het geheel van organieke betrekkingen, omgerekend in voltijdse eenheden, waarop deze onderwijsinstelling of dit centrum recht heeft bij toepassing van de bestaande reglementering voor de personeelscategorieën bedoeld in :
  - artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het personeel van de pedagogische begeleidingsdienst en het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel;
  - artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.
  Per 425 aldus bekomen betrekkingen wordt in een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur voorzien. Bijkomend wordt per vereniging zonder winstoogmerk of intercommunale en voor het gemeenschapsonderwijs in een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur voor de centra voor leerlingenbegeleiding voorzien.
  § 2. Maximum drie vierde van de overeenkomstig § 1, eerste en derde lid, vastgestelde personeelsformatie van elke begeleidingsdienst kan worden ingenomen door personeelsleden die vast benoemd zijn in een betrekking van pedagogisch adviseur.
  § 3. Indien een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft op 10 voltijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur kan een voltijdse betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in een voltijdse betrekking van adviseur-coördinator. Per bijkomende schijf van 35 voltijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een begeleidingsdienst recht heeft, kan een betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in een bijkomende voltijdse betrekking van adviseur-coördinator.
  § 4. Personeelsleden die op 30 juni 2002 :
  1° ten minste zes jaar zijn aangesteld in een betrekking van pedagogisch adviseur; en
  2° ten minste de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt worden onverminderd gestelde benoemingspercentages ambtshalve vast benoemd in de zin van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, respectievelijk van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.
  Het aantal overeenkomstig het eerste lid ambtshalve benoemde personeelsleden wordt niet in rekening gebracht voor de berekening van het in § 2 bedoelde percentage voor wat betreft de benoemingen op 1 januari 2003, evenals de toelating tot de proeftijd op diezelfde datum en de eventueel daaruit voortvloeiende benoemingen. "
Art. 7.2. L'article 89 du même décret est remplacé par ce qui suit :
  " Article 89. § 1er. Le cadre organique des services d'encadrement est fixé par association sans but lucratif ou par intercommunale et pour l'Enseignement communautaire, par année scolaire, séparément pour :
  1° l'enseignement fondamental;
  2° l'enseignement secondaire, l'enseignement de promotion sociale et l'enseignement artistique à temps partiel;
  3° les centres.
  Le calcul se fait sur la base du nombre d'emplois organiques fixés le 1er février de l'année scolaire précédente dans les établissements d'enseignement et centres vises à l'alinéa premier.
  Le nombre d'emplois organiques d'un établissement d'enseignement ou d'un centre d'encadrement des élèves est égal à l'ensemble des emplois organiques, convertis en unités à temps plein, auxquels cet établissement d'enseignement ou ce centre a droit en application de la réglementation existante pour les catégories du personnel visées à :
  - l'article 2, § 1er, du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'Enseignement communautaire, à l'exception du personnel du service d'encadrement pédagogique et du personnel statutaire de maîtrise, gens de métier et de service;
  l'article 4, § 1er, du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'enseignement subventionné et des centres subventionnés d'encadrement des élèves.
  Par 425 emplois ainsi obtenus, il est prévu un emploi à mi-temps de conseiller pédagogique. A titre supplémentaire, il est prévu par association sans but lucratif ou intercommunale et pour l'enseignement communautaire, un emploi à mi-temps de conseiller pédagogique pour les centres d'encadrement des élèves.
  § 2. Au maximum trois quarts du cadre organique fixé conformément au § 1er, alinéas premier et trois, de chaque service d'encadrement peuvent être remplis par des membres du personnel qui sont nommés à titre définitif dans un emploi de conseiller pédagogique.
  § 3. Lorsqu'un service d'encadrement pédagogique a droit à 10 emplois à temps plein de conseiller pédagogique, un emploi à temps plein de conseiller pédagogique peut être converti en un emploi à temps plein de conseiller-coordinateur. Par tranche complémentaire de 35 emplois à temps plein de conseiller pédagogique auxquels un service d'encadrement a droit, un emploi de conseiller pédagogique peut être converti en un emploi supplémentaire à temps plein de conseiller-coordinateur.
  § 4. Les membres du personnel qui, en date du 30 juin 2002,
  1° sont désignés depuis six ans au moins dans un emploi de conseiller pédagogique; et
  2° qui ont au moins atteint l'âge de 58 ans, sont, sans préjudice des pourcentages de nominations fixés, nommés à titre définitif au sens du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'Enseignement communautaire, respectivement du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'enseignement subventionné et des centres subventionnés d'encadrement des élèves.
  Le nombre de membres du personnel nommés d'office conformément à l'alinéa premier n'est pas pris en compte pour le calcul du pourcentage visé au § 2 pour ce qui concerne les nominations en date du 1er janvier 2003, ainsi que l'admission au stage a cette même date et les nominations qui en découleraient le cas échéant. "
Art. 7.3. In hetzelfde decreet wordt het opschrift van hoofdstuk III van titel III vervangen door wat volgt :
  " Personeelsleden met een verlof wegens bijzondere opdracht in de pedagogische begeleidingsdiensten en nascholing ".
Art. 7.3. Dans le même décret, l'intitulé du chapitre III du titre III est remplacé par ce qui suit :
  " Membres du personnel en congé pour mission spéciale dans les services d'encadrement pédagogique et formation continuée ".
Art. 7.4. Artikel 90 van hetzelfde decreet, gewijzigd door de decreten van 18 december 1992, 1 december 1993, 28 april 1993, 21 december 1994, 19 april 1995, 20 juni 1996, 8 juli 1996, 25 februari 1997, 1 december 1998 en 13 april 1999, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 90. In het gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en centra en het gesubsidieerd vrij onderwijs en centra kan aan de personeelsleden een verlof wegens bijzondere opdracht toegekend worden. Het verlof geldt voor een begeleidingsopdracht in de respectievelijke begeleidingsdiensten en voor opdrachten van nascholing op initiatief van het Gemeenschapsonderwijs en van de representatieve groeperingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs.
  Dit verlof wegens bijzondere opdracht kan worden uitgeoefend in 128 voltijdse betrekkingen.
  Deze betrekkingen worden verdeeld over de verenigingen zonder winstoogmerk, de intercommunales en het gemeenschapsonderwijs a rato van het aandeel dat elk van deze rechtspersonen vertegenwoordigt in het totaal aantal organieke betrekkingen, vastgesteld op 1 februari van het voorafgaande schooljaar in de onderwijsinstellingen voor basisonderwijs, secundair onderwijs, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenonderwijs en in de centra.
  Het aantal organieke betrekkingen wordt berekend op de wijze bedoeld in artikel 89, § 1, derde lid. "
Art. 7.4. L'article 90 du même décret, modifié par les décrets des 18 décembre 1992, 1er décembre 1993, 28 avril 1993, 21 décembre 1994, 19 avril 1995, 20 juin 1996, 8 juillet 1996, 25 février 1997, 1er décembre 1998 et 13 avril 1999, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 90. Dans l'enseignement communautaire, l'enseignement et les centres officiels subventionnés et l'enseignement et les centres libres subventionnés, un congé pour mission spéciale peut être accordé aux membres du personnel. Le congé peut être pris pour une mission d'encadrement dans les services d'encadrement respectifs et pour des missions de formation continuée à l'initiative de l'Enseignement communautaire et des groupements représentatifs de pouvoirs organisateurs de l'enseignement subventionné.
  Ce congé pour mission spéciale peut s'exercer dans 128 emplois à temps plein.
  Ces emplois sont répartis entre les associations sans but lucratif, les intercommunales et l'enseignement communautaire au prorata de la quote-part de chacune de ces personnes morales dans le total d'emplois organiques, fixé le 1er février de l'année scolaire précédente dans les établissements d'enseignement pour l'enseignement fondamental, l'enseignement secondaire, l'enseignement artistique à temps partiel, l'éducation des adultes et dans les centres.
  Le nombre d'emplois organiques est calculé selon les modalités visées à l'article 89, § 1er, troisième alinéa. "
Art. 7.5. Artikel 91 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 7.5. L'article 91 du même décret est abrogé.
Art. 7.6. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2003, uitgezonderd :
  1° artikel VII.2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2002;
  2° artikel VII.1, 2°, dat in werking treedt op een door de Vlaamse regering te bepalen datum.
Art. 7.6. Les dispositions du présent chapitre entrent en vigueur le 1er septembre 2003, à l'exception :
  1° de l'article VII.2, qui produit ses effets le 1er septembre 2002;
  2° de l'article VII.1, 2°, qui entre en vigueur à une date à déterminer par le Gouvernement flamand.
HOOFDSTUK VIII. - Nascholing.
CHAPITRE VIII. - Formation continuée.
Art. 8.1. In artikel 43 van het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing worden de woorden "de Argo" vervangen door de woorden "het Gemeenschapsonderwijs".
Art. 8.1. A l'article 43 du décret du 16 avril 1996 relatif à la formation des enseignants et à la formation continuée, les mots "de l'Argo" sont remplacés par les mots "de l'Enseignement communautaire. ".
Art. 8.2. In artikel 46 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt :
  " § 1. Het aandeel in de middelen bedoeld in artikel 45, waarop elke school recht heeft, wordt berekend op basis van het aantal organieke betrekkingen in deze school op 1 februari van het voorafgaand begrotingsjaar, rekening houdend met het onderwijsniveau waarvoor de middelen krachtens de tabel in artikel 44, § 1, bestemd zijn.
  Het aantal organieke betrekkingen van een onderwijsinstelling of van een centrum voor leerlingenbegeleiding is gelijk aan het geheel van organieke betrekkingen, omgerekend in voltijdse eenheden, waarop deze onderwijsinstelling of dit centrum recht heeft bij toepassing van de bestaande reglementering voor de personeelscategorieën bedoeld in :
  - artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het personeel van de pedagogische begeleidingsdienst en het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel;
  - artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding. "
Art. 8.2. A l'article 46 du même décret, le § 1er est remplacé par ce qui suit :
  " § 1er. La quote-part des moyens visés à l'article 45 à laquelle toute école peut prétendre, est calculée sur la base du nombre d'emplois organiques dans cette école au 1er février de l'année budgétaire précédente, en tenant compte du niveau d'enseignement auquel les moyens sont destinés selon le tableau de l'article 44, § 1er.
  Le nombre d'emplois organiques d'un établissement d'enseignement ou d'un centre d'encadrement des élèves est l'ensemble d'emplois organiques, convertis en emplois à temps plein, auxquels cet établissement d'enseignement ou ce centre a droit par application de la réglementation existante pour les catégories du personnel visées :
  - à l'article 2, § 1er, du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'Enseignement communautaire, à l'exception du personnel du service d'encadrement pédagogique et du personnel statutaire de maîtrise, gens de métier et de service;
  - à l'article 4, § 1er, du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'enseignement subventionné et des centres subventionnés d'encadrement des élèves. "
Art. 8.3. In het opschrift van hoofdstuk III van titel IV van hetzelfde decreet worden de woorden "de Argo" vervangen door de woorden "het Gemeenschapsonderwijs".
Art. 8.3. Dans l'intitulé du chapitre III du titre IV du même décret, les mots "de l'Argo" sont remplacés par les mots "de l'Enseignement communautaire".
Art. 8.4. In artikel 50 van hetzelfde decreet worden de woorden "de Argo" vervangen door de woorden "het Gemeenschapsonderwijs" en worden de woorden "psycho-medisch-sociale centra" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding".
Art. 8.4. A l'article 50 du même décret, les mots "de l'Argo" sont remplacés par les mots "de l'Enseignement communautaire " et les mots "des centres psycho-médico-sociaux " sont remplacés par les mots "des centres d'encadrement des élèves ".
Art. 8.5. In artikel 51 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt :
  " § 1. De middelen bedoeld in artikel 50 worden verdeeld over het Gemeenschapsonderwijs en de bedoelde representatieve groeperingen a rato van het aandeel dat elk van deze rechtspersonen vertegenwoordigt in het geheel van organieke betrekkingen, dat bij toepassing van de bestaande reglementering op 1 februari van het voorafgaande schooljaar in de volgende instellingen wordt ingericht :
  - de onderwijsinstellingen van het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs;
  - de centra.
  Het aantal organieke betrekkingen wordt berekend op de wijze bedoeld in artikel 46, § 1, tweede lid. "
Art. 8.5. A l'article 51 du même décret, le § 1er est remplacé par ce qui suit :
  " § 1er. Les moyens visés à l'article 50 sont répartis entre l'Enseignement communautaire et les groupements représentatifs visés au prorata de la quote-part de chacune de ces personnes morales dans l'ensemble d'emplois organiques qui est fixe en application de la réglementation existante en date du 1er février de l'année scolaire précédente dans les établissements suivants :
  - les établissements de l'enseignement fondamental, l'enseignement secondaire, l'enseignement de promotion sociale et l'enseignement artistique à temps partiel;
  - les centres.
  Le nombre d'emplois organiques est calculé selon les modalités visées à l'article 46, § 1er, deuxième alinéa. "
Art. 8.6. De artikelen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002.
Art. 8.6. Les articles du présent chapitre produisent leurs effets a partir du 1er septembre 2002.
HOOFDSTUK IX. - Rechtspositie.
CHAPITRE IX. - Statut.
Afdeling 1. - Decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.
Section 1. - Décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'enseignement communautaire.
Art. 9.1. In artikel 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in 3° wordt het woord "CLB's" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente ondersteuningscel";
  2° er wordt een 30° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 30° raadsman : een advocaat, een personeelslid van een instelling of wat de werknemer betreft, een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie en wat de werkgever betreft, een vertegenwoordiger van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs. "
Art. 9.1. A l'article 3 du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'enseignement communautaire, modifié par les décrets des 1er décembre 1998 et 18 mai 1999, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au point 3°, les mots "CLB" sont remplaces par les mots "centres d'encadrement des élèves et, le cas échéant, leur cellule permanente d'appui";
  2° un point 30° est inséré, libellé comme suit :
  " 30° conseil : un avocat, un membre du personnel d'une institution ou, en ce qui concerne le travailleur, un représentant d'une organisation professionnelle agréée et, en ce qui concerne l'employeur, un représentant du Conseil de l'enseignement communautaire. "
Art. 9.2. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IIter, bestaande uit artikel 12ter, ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " HOOFDSTUK IIter. - Bijstand
  Artikel 12ter. Een personeelslid kan zich in de procedures, bepaald krachtens dit decreet, steeds laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman. "
Art. 9.2. Dans le même décret, un chapitre IIter, composé de l'article 12ter, est inséré, libellé comme suit :
  "CHAPITRE IIter. - Assistance
  Article 12ter. " Un membre du personnel peut toujours se faire assister ou représenter par un conseil dans les procédures, prévues en vertu de ce décret. "
Art. 9.3. Artikel 16 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 9.3. Article 16 du même décret est supprimé.
Art. 9.4. In artikel 17 van hetzelfde decreet wordt § 5 vervangen door wat volgt :
  " § 5. Onverminderd de bepalingen van dit decreet worden de godsdienstleerkrachten, de leermeesters niet-confessionele zedenleer en de leraars secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer door de directeur geworven, op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst, respectievelijk de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer. "
Art. 9.4. Dans l'article 17 du même décret le § 5 est remplacé par ce qui suit :
  "§ 5. Sans préjudice des dispositions du présent décret, le recrutement des professeurs de religion, des maîtres de morale non confessionnelle et des professeurs de l'enseignement secondaire chargés des cours de morale non confessionnelle est de la compétence du directeur sur la proposition de l'instance compétente du culte concerné, respectivement l'instance compétente de la morale non confessionnelle. "
Art. 9.5. In artikel 19, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, worden de woorden "15 mei" vervangen door de woorden "15 juni".
Art. 9.5. A l'article 19, § 1er, du même décret, modifié par le décret du 18 mai 1999, les mots "15 mai" sont remplacés par les mots "15 juin".
Art. 9.6. Artikel 21 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 21 december 1994, 14 juli 1998, 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 21. § 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden en de instellingen, met uitzondering van deze van het gewoon secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren.
  § 2. Een tijdelijke aanstelling in een instelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel.
  § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen van dezelfde scholengroep :
  1° gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;
  2° als laatste evaluatie geen beoordeling of evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen. Indien het personeelslid niet werd beoordeeld of geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn;
  3° niet werd ontslagen.
  Het recht geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen :
  1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren;
  2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
  Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 juni bij de raad van bestuur, kandideren met een ter post aangetekende brief. Als het personeelslid in één of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dit vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
  Het recht op tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
  § 4. De anciënniteit bedoeld in § 3 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties in één of meer instellingen die vanaf 1 april 1999 behoren tot dezelfde scholengroep.
  Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a, het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd.
  In afwijking van artikel 4, § 2, dient voor de vaststelling van het recht bedoeld in § 3 in het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs die dienstanciënniteit niet in hoofdambt verworven te zijn.
  § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  § 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in één of meer instellingen van de scholengroep.
  § 7. Het personeelslid dat in toepassing van artikel 61, 6°, werd afgedankt heeft op basis van prestaties geleverd voor de afdanking geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
  § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is.
  § 9. Wanneer de directeur over verscheidene vacatures beschikt, moet hij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
  § 10. Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen van dezelfde scholengroep een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voorzover van toepassing :
  1° in instellingen van dezelfde scholengroep, die niet tot een scholengemeenschap behoren;
  2° in instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
  § 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden.
  § 12. Behoudens andersluidende overeenkomst met de directeur en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.
  Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die binnen de scholengroep, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.
  De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht.
  § 13. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de directeur inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist.
  § 14. De directeur moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.
  Artikel 22, artikel 24, artikel 25 en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur.
  § 15. Wanneer een personeelslid wordt ontslagen vooraleer het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van de scholengroep, en het wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door de scholengroep die het ontslag heeft gegeven, of het blijft verder fungeren in een andere instelling van dezelfde scholengroep, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 3 geacht niet ontslagen te zijn geweest.
  § 16. Voor de toepassing van dit artikel worden ten aanzien van de personeelsleden van het vormingscentrum, de bevoegdheden van de directeur van het CLB uitgeoefend door de afgevaardigd bestuurder.
  § 17. Personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur in een CLB, kunnen met behoud van hun rechten op deze tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, tijdelijk worden tewerkgesteld in :
  1° een permanente ondersteuningscel, of
  2° de stuurgroep, of
  3° de internettensamenwerkingscel, of
  4° een tijdelijk project, omschreven in het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. "
Art. 9.6. L'article 21 du même décret, modifié par les décrets des 9 avril 1992, 21 décembre 1994, 14 juillet 1998, 18 mai 1999 et 20 octobre 2000, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 21. § 1er. Le présent article s'applique aux membres du personnel et aux établissements, à l'exception de ceux de l'enseignement secondaire ordinaire qui appartiennent à un centre d'enseignement.
  § 2. Une désignation temporaire dans une institution peut s'effectuer pour une durée déterminée ou pour une durée ininterrompue à un emploi vacant et/ou non vacant. La désignation temporaire à durée ininterrompue constitue un droit aux conditions du présent article.
  § 3. Un membre du personnel a droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue :
  1° s'il compte au moins, dans un ou plusieurs établissements du même groupe d'écoles, 720 jours d'ancienneté de service, étalés sur trois années scolaires au minimum, dont 600 ont été effectivement prestés. Sont assimilés à des jours effectivement prestés pour ce calcul : les samedis, dimanches, jours de congé légaux et vacances scolaires, dans la mesure où ceux-ci tombent dans la période de désignation;
  2° si sa dernière évaluation n'a pas porté comme conclusion finale la mention "insuffisant". Si le membre du personnel n'a pas été jugé ou évalué, cette condition est censée être remplie;
  3° s'il n'a pas été licencié.
  Ce droit s'applique dans l'ordre suivant aux emplois :
  1° dans les établissements du même groupe d'écoles qui n'appartiennent pas à un centre d'enseignement;
  2° dans les établissements du même groupe d'écoles qui appartiennent à un centre d'enseignement.
  Le membre du personnel désirant faire valoir son droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue doit, à cet effet, introduire sa candidature par lettre recommandée, avant le 15 juin, auprès du conseil d'administration, sous peine de perte de son droit pour l'année scolaire suivante. Si le membre du personnel a été effectivement désigné une première fois dans un ou plusieurs établissements du groupe d'écoles pour une durée ininterrompue dans une fonction pour laquelle il a acquis le droit, cela est considéré à partir de ce moment-là comme une candidature ininterrompue étalée sur les années scolaires pour cette fonction.
  Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue ne s'applique pas aux membres du personnel visés au Chapitre Vbis pour ce qui est du volume de leur charge à titre définitif, pour laquelle ils ont obtenu un congé afin d'assumer temporairement une autre charge.
  § 4. L'ancienneté visée au § 3 est fixée au 30 juin précédant l'année scolaire dans laquelle le membre du personnel fait valoir son droit à la désignation temporaire à durée ininterrompue.
  Pour l'application du présent article, l'ancienneté est calculée, par dérogation à l'article 4, sur la base de prestations effectuées dans un ou plusieurs établissements qui, à partir du 1er avril 1999, appartiennent au même groupe d'écoles.
  Pour calculer l'ancienneté visée au présent article, le nombre de jours de prestations n'est pas multiplié par 1,2, et ce par dérogation à l'article 4, § 1er, a.
  Par dérogation à l'article 4, § 2, cette ancienneté de service ne doit pas être acquise dans une fonction principale pour l'établissement du droit visé au § 3 dans l'enseignement de promotion sociale et dans l'enseignement artistique à temps partiel.
  § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue s'applique à la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 a été acquise et pour laquelle le membre du personnel possède le titre de compétence nécessaire ou censé être suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
  Si l'ancienneté visée au § 3 a été acquise dans une fonction d'enseignant, ce droit s'applique à cette fonction et pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel possède un titre requis par disposition organique ou par mesure transitoire.
  Si l'ancienneté visée au § 3 a été acquise dans une fonction d'enseignant pour une branche ou une spécialité pour laquelle le membre du personnel possède un titre censé être suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit s'applique également à cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi qu'à toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel possède un titre requis par disposition organique ou par mesure transitoire.
  § 6. Un membre du personnel qui, en vertu du § 5, a acquis le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue perd ce droit dans la fonction concernée s'il n'a pas rendu de services dans un ou plusieurs établissements du groupe d'écoles pendant cinq années scolaires successives.
  § 7. Le membre du personnel qui a été licencié en application de l'article 61, 6°, n'a pas droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue sur la base de prestations effectuées avant son licenciement.
  § 8. Un membre du personnel peut faire valoir son droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour toute vacance créée dans le courant de l'année scolaire, à condition qu'il ne soit pas encore désigné à un emploi à temps plein ou qu'il n'ait pas d'emploi à temps plein dont il est titulaire.
  § 9. Lorsque le directeur dispose de plusieurs postes vacants, il doit attribuer en priorité les postes définitivement vacants à des personnels pouvant faire valoir leur droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue.
  § 10. Les membres du personnel nommés à titre définitif qui exercent un emploi à prestations partielles en fonction principale, dans un ou plusieurs établissements appartenant à un même centre d'enseignement, ont priorité pour une désignation temporaire à durée ininterrompue suivant l'ordre fixé ci-après pour autant que cela s'applique :
  1° dans des établissements du même groupe d'écoles qui n'appartiennent pas à un centre d'enseignement;
  2° dans des établissements du même groupe d'écoles qui appartiennent à un centre d'enseignement.
  § 11. Les personnels ayant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue qui ne peuvent effectivement assumer leur emploi à cause d'une maladie, d'un accident de travail ou d'un congé de maternité conservent leur droit à une telle désignation. Ils peuvent être désignés et être remplacés en fonction des règles en vigueur pendant la durée de leur absence.
  § 12. Sauf convention contraire conclue avec le directeur et sous peine de perte de son droit à l'emploi offert, le membre du personnel qui fait valoir son droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue, doit accepter cet emploi dans son ensemble, tel qu'il est offert.
  Cette disposition ne s'applique pas aux personnels qui exercent un emploi à prestations incomplètes auprès du groupe d'écoles et qui désirent étendre cette charge.
  L'application du présent paragraphe ne peut conduire à un fractionnement pédagogiquement injustifiable de la charge à conférer.
  § 13. Lorsqu'un membre du personnel ayant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue conteste la désignation d'un autre membre du personnel, le directeur communique les documents administratifs du membre du personnel dont la désignation est contestée.
  § 14. Le directeur doit toujours motiver par écrit l'expiration d'une désignation temporaire à durée ininterrompue et en informer le membre du personnel.
  Les articles 22, 24, 25 et 26 ne s'appliquent pas aux personnels désignés pour une durée ininterrompue.
  § 15. Si un membre du personnel est licencié avant qu'il n'ait acquis son droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour un ou plusieurs établissements appartenant à un centre d'enseignement, et lorsque, après ce licenciement, ce même membre du personnel est recruté à nouveau par le groupe d'écoles qui l'a licencié ou qu'il continue à être occupé dans un autre établissement du même groupe d'écoles, ce membre du personnel est réputé ne pas être licencié pour l'application du § 3.
  § 16. Pour l'application de cet article, les compétences du directeur du CLB sont exercées par l'administrateur délégué à l'égard des membres du personnel du centre de formation.
  § 17. Les membres du personnel qui sont désignés temporairement pour une durée ininterrompue dans un CLB peuvent, tout en conservant leurs droits à cette désignation temporaire à durée ininterrompue, être employés dans :
  1° une cellule permanente d'appui ou
  2° le comité directeur ou
  3° la cellule de coopération inter-caractère ou
  4° un projet temporaire, tel que défini au décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves. "
Art. 9.7. In artikel 21bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt § 11 vervangen door wat volgt :
  " § 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. "
Art. 9.7. A l'article 21bis du même décret, inséré par le décret du 18 mai 1999 et modifié par les décrets des 20 octobre 2000 et 13 juillet 2001, le § 11 est remplacé par ce qui suit :
  " § 11. Les personnels ayant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue qui ne peuvent effectivement assumer leur emploi à cause d'une maladie, d'un accident de travail ou d'un congé de maternité conservent leur droit à une telle désignation. Ils peuvent être désignés et être remplacés en fonction des règles en vigueur pendant la durée de leur absence. "
Art. 9.8. Artikel 21bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 21bis. § 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden en de instellingen van het gewoon secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren.
  § 2. Een tijdelijke aanstelling in een instelling kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel.
  § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap :
  1° gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;
  2° als laatste evaluatie geen beoordeling of evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen. Indien het personeelslid niet werd beoordeeld of geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn;
  3° niet werd ontslagen.
  Het recht geldt in de volgende volgorde voor de betrekkingen :
  1° in de instellingen van dezelfde scholengemeenschap ongeacht het net;
  2° in de instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
  3° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
  Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur moet, op straffe van verlies van zijn recht voor het volgend schooljaar, vóór 15 juni bij de raad van bestuur, kandideren met een ter post aangetekende brief.
  Als het personeelslid in één of meer instellingen van de scholengroep een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dit vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
  Het recht op tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
  § 4. De anciënniteit bedoeld in § 3 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 4, berekend op basis van prestaties :
  - in één of meer instellingen die vanaf 1 september 1999 behoren tot dezelfde scholengemeenschap;
  - in één of meer instellingen die vanaf 1 april 1999 behoren tot dezelfde scholengroep.
  Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4, § 1, a, het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd.
  § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  § 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in één of meer instellingen van de scholengemeenschap.
  § 7. Het personeelslid dat in toepassing van artikel 61, 6°, werd afgedankt heeft op basis van prestaties geleverd voor de afdanking geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
  § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is.
  § 9. Wanneer de directeur over verscheidene vacatures beschikt, moet hij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
  § 10. Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen van de scholengemeenschap een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt hebben, komen prioritair en in de hieronder vermelde volgorde in aanmerking voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, voor zover van toepassing :
  1° in instellingen van dezelfde scholengemeenschap;
  2° in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
  3° in instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren.
  § 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden.
  § 12. Behoudens andersluidende overeenkomst met de directeur en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.
  Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die binnen de scholengemeenschap een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.
  De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht.
  § 13. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de directeur inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist.
  § 14. De directeur moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.
  Artikel 22, artikel 24, artikel 25 en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur.
  § 15. Wanneer een personeelslid wordt ontslagen vooraleer hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van de scholengemeenschap, en hij wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door een instelling van de betrokken scholengemeenschap of hij blijft verder fungeren in deze scholengemeenschap, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 3 geacht niet ontslagen te zijn geweest. "
Art. 9.8. L'article 21bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par les décrets des 18 mai 1999, 20 octobre 2000 et 13 juillet 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 21bis. § 1er. Le présent article s'applique aux membres du personnel et aux établissements de l'enseignement secondaire ordinaire qui appartiennent à un centre d'enseignement.
  § 2. Une désignation temporaire dans un établissement peut s'effectuer pour une durée déterminée ou pour une durée ininterrompue a un emploi vacant et/ou non vacant. La désignation temporaire à durée ininterrompue constitue un droit aux conditions du présent article.
  § 3. Un membre du personnel a droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue :
  1° s'il compte au moins, dans un ou plusieurs établissements du même groupe d'écoles, 720 jours d'ancienneté de service, étalés sur trois années scolaires au minimum, dont 600 ont été effectivement prestés. Sont assimilés à des jours effectivement prestés pour ce calcul : les samedis, dimanches, jours de congé légaux et vacances scolaires, dans la mesure où ceux-ci tombent dans la période de désignation;
  2° si sa dernière évaluation n'a pas porté comme conclusion finale la mention "insuffisant". Si le membre du personnel n'a pas été jugé ou évalué, cette condition est censée être remplie;
  3° s'il n'a pas été licencié.
  Ce droit s'applique dans l'ordre suivant aux emplois :
  1° dans les établissements du même centre d'enseignement, quel que soit le réseau;
  2° dans les établissements d'un autre centre d'enseignement du même groupe d'écoles;
  3° dans les établissements du même groupe d'écoles qui n'appartiennent pas à un centre d'enseignement.
  Le membre du personnel désirant faire valoir son droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue doit, à cet effet, introduire sa candidature par lettre recommandée, avant le 15 juin, auprès du Conseil d'administration, sous peine de perte de son droit pour l'année scolaire suivante.
  Si le membre du personnel a été effectivement désigné une première fois dans un ou plusieurs établissements du groupe d'écoles pour une durée ininterrompue dans un emploi pour lequel il a acquis le droit, cela est considéré à partir de ce moment-là comme une candidature ininterrompue étalée sur les années scolaires pour cet emploi.
  Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue ne s'applique pas aux membres du personnel vises au Chapitre Vbis pour ce qui est du volume de leur charge à titre définitif, pour laquelle ils ont obtenu un congé afin d'assumer temporairement une autre charge.
  § 4. L'ancienneté visée au § 3 est fixée au 30 juin précédant l'année scolaire dans laquelle le membre du personnel fait valoir son droit à la désignation temporaire à durée ininterrompue.
  Pour l'application du présent article, l'ancienneté est calculée, par dérogation à l'article 4, sur la base de prestations :
  - effectuées dans un ou plusieurs établissements qui, à partir du 1er septembre 1999, appartiennent au même centre d'enseignement;
  - effectuées dans un ou plusieurs établissements qui, à partir du 1er avril 1999, appartiennent au même groupe d'écoles.
  Pour calculer l'ancienneté visée au présent article, le nombre de jours de prestations n'est pas multiplié par 1,2, par dérogation a l'article 4, § 1er, a.
  § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue s'applique à la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 a été acquise et pour laquelle le membre du personnel possède le titre nécessaire ou censé être suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
  Si l'ancienneté visée au § 3 a été acquise dans une fonction d'enseignant, ce droit s'applique à cette fonction et à toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel possède un titre requis par disposition organique ou par mesure transitoire.
  Si l'ancienneté visée au § 3 a été acquise dans une fonction d'enseignant pour une branche ou spécialité pour laquelle le membre du personnel possède un titre censé être suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit s'applique également à cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi qu'à toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel possède un titre requis par disposition organique ou par mesure transitoire.
  § 6. Un membre du personnel qui, en vertu du § 5, a acquis le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue perd ce droit dans la fonction concernée s'il n'a pas rendu de services dans un ou plusieurs établissements du groupe d'écoles pendant cinq années scolaires successives.
  § 7. Le membre du personnel qui a été licencié en application de l'article 61, 6°, n'a pas droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue sur la base de prestations effectuées avant son licenciement.
  § 8. Un membre du personnel peut faire valoir son droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour toute vacance créée dans le courant de l'année scolaire, a condition qu'il ne soit pas encore désigné à un emploi à temps plein ou qu'il n'ait pas d'emploi à temps plein dont il est titulaire.
  § 9. Lorsque le directeur dispose de plusieurs postes vacants, il doit attribuer en priorité les postes définitivement vacants à des personnels pouvant faire valoir leur droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue.
  § 10. Les membres du personnel nommés à titre définitif qui exercent un emploi à prestations partielles en fonction principale, dans un ou plusieurs établissements appartenant à un même centre d'enseignement, ont priorité pour une désignation temporaire à durée ininterrompue suivant l'ordre fixé ci-après pour autant que cela s'applique :
  1° dans les établissements du même centre d'enseignement;
  2° dans les établissements d'un autre centre d'enseignement du même groupe d'écoles;
  3° dans les établissements du même groupe d'écoles qui appartiennent à un centre d'enseignement.
  § 11. Les personnels ayant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue qui ne peuvent effectivement assumer leur emploi à cause d'une maladie, d'un accident de travail ou d'un congé de maternité conservent leur droit à une telle désignation. Ils peuvent être désignés et être remplacés en fonction des règles en vigueur pendant la durée de leur absence.
  § 12. Sauf convention contraire conclue avec le directeur et sous peine de perte de son droit à l'emploi offert, le membre du personnel qui fait valoir son droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue, doit accepter cet emploi dans son ensemble, tel qu'il est offert.
  Cette disposition ne s'applique pas aux personnels qui exercent un emploi à prestations incomplètes auprès du centre d'enseignement et qui désirent étendre cette charge.
  L'application du présent paragraphe ne peut conduire à un fractionnement pédagogiquement injustifiable de la charge à conférer.
  § 13. Lorsqu'un membre du personnel ayant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue conteste la désignation d'un autre membre du personnel, le directeur communique les documents administratifs du membre du personnel dont la désignation est contestée.
  § 14. Le directeur doit toujours motiver par ecrit l'expiration d'une désignation temporaire à durée ininterrompue et en informer le membre du personnel.
  Les articles 22, 24, 25 et 26 ne s'appliquent pas aux personnels désignés pour une durée ininterrompue.
  § 15. Si un membre du personnel est licencié avant qu'il n'ait acquis son droit à une désignation temporaire de durée interrompue pour un ou plusieurs établissements appartenant à un centre d'enseignement, et lorsque, après ce licenciement, ce même membre du personnel est recruté à nouveau par un établissement du centre d'enseignement en question ou qu'il continue a être occupé dans ce centre d'enseignement, ce membre du personnel est réputé ne pas être licencié pour l'application du § 3. "
Art. 9.9. In artikel 21ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt § 12 vervangen door wat volgt :
  " § 12. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. "
Art. 9.9. A l'article 21ter du même décret, inséré par le décret du 18 mai 1999 et modifié par les décrets des 20 octobre 2000 et 13 juillet 2001, le § 12 est remplace par ce qui suit :
  " § 12. Les personnels ayant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue qui ne peuvent effectivement assumer leur emploi à cause d'une maladie, d'un accident de travail ou d'un congé de maternité conservent leur droit à une telle désignation. Ils peuvent être désignés et être remplacés en fonction des règles en vigueur pendant la durée de leur absence. "
Art. 9.10. Artikel 21ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt opgeheven.
Art. 9.10. A l'article 21ter du même décret, inséré par le décret du 18 mai 1999 et modifié par les décrets des 20 octobre 2000 et 13 juillet 2001, le § 12 est abrogé.
Art. 9.11. In artikel 22 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt § 4 opgeheven.
Art. 9.11. A l'article 22 du même décret, modifié par les décrets des 18 mai 1999 et 20 octobre 2000, le § 4 est abrogé.
Art. 9.12. In artikel 23 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 wordt aan e) de volgende zin toegevoegd : " Ze is evenwel niet van toepassing op de personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur. ";
  2° in § 1 wordt j) vervangen door wat volgt :
  " j) voor de personeelsleden die werden aangesteld met miskenning van de in artikel 21 of 21bis bedoelde voorrangsregels; ";
  3° de aanduiding "§ 1" wordt geschrapt;
  4° § 2 wordt opgeheven.
Art. 9.12. A l'article 23 du même décret, remplacé par le décret du 18 mai 1999, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au § 1, la phrase suivante est ajoutée sous e) : "Elle ne s'applique pas non plus aux membres du personnel qui sont désignés temporairement pour une durée ininterrompue. ";
  2° au § 1er, le point j) est remplacé par ce qui suit :
  " j) pour les personnels désignés en méconnaissance des règles de priorité prévues à l'article 21 ou 21bis; ";
  3° la mention "§ 1er" est supprimée;
  4° le § 2 est abrogé.
Art. 9.13. In artikel 24, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, worden de woorden "artikel 21, § 1 en artikel 21bis, § 4" vervangen door de woorden "artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3".
Art. 9.13. A l'article 24, § 2, du même décret, modifié par les décrets des 18 mai 1999 et 20 octobre 2000, les mots "article 21, § 1er, et article 21bis, § 4" sont remplacés par les mots "article 21, § 3, et article 21bis, § 3".
Art. 9.14. In artikel 26, § 2, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, worden de woorden "artikel 21, § 1, en artikel 21bis, § 4" vervangen door de woorden "artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3".
Art. 9.14. A l'article 26, § 2 du même décret, remplacé par le décret du 18 mai 1999, les mots "article 21, § 1er, et article 21bis, § 4" sont remplacés par les mots "article 21, § 3, et article 21bis, § 3".
Art. 9.15. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt een § 3bis ingevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3bis. In het basisonderwijs en deeltijds kunstonderwijs deelt de Raad van Bestuur voor het schooljaar 2003-2004 de vacante betrekkingen mee na 15 september 2003 en vóór 15 oktober 2003. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2003.
  De vacante betrekkingen die werden meegedeeld vóór 15 mei 2003 op basis van de toestand op 15 april 2003 hebben geen uitwerking. "
Art. 9.15. A l'article 28 du même décret, modifié par le décret du 18 mai 1999, un § 3bis est inséré, libellé comme suit :
  " § 3bis. Dans l'enseignement fondamental et l'enseignement artistique à temps partiel, le Conseil d'administration communique les postes vacants pour l'année scolaire 2003-2004 après le 15 septembre 2003 et avant le 15 octobre 2003. Les vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 septembre 2003.
  Les emplois vacants communiqués avant le 15 mai 2003 sur la base de la situation au 15 avril 2003 ne produisent pas d'effets. "
Art. 9.16. In artikel 28bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 2 worden de woorden "en de het bestuur van de scholengemeenschap" vervangen door de woorden ", en, voor wat betreft de instellingen van het gewoon secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren het bestuur van de scholengemeenschap,".
  2° een § 3 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3. In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur tijdens het schooljaar 2001-2002 de lijst van vacant verklaarde betrekkingen in de categorie van het ondersteunend personeel in het gewoon secundair onderwijs mee na 15 september 2001 en vóór 15 oktober 2001. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2001.
  De vacante betrekkingen in de categorie van het ondersteunend personeel, opvoedend hulppersoneel en administratief personeel in het gewoon secundair onderwijs die werden meegedeeld vóór 15 mei 2001 op basis van de toestand op 15 april 2001 hebben geen uitwerking. ";
  3° er wordt een § 4, § 5 en § 6 toegevoegd, die luiden als volgt :
  " § 4. In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur tijdens het schooljaar 2002-2003 de lijst van vacant verklaarde betrekkingen in de opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs mee na 15 november en vóór 15 december 2002. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 november 2002.
  De vacante betrekkingen in opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs die werden meegedeeld vóór 15 mei 2002 op basis van de toestand op 15 april 2002, hebben geen uitwerking.
  § 5. In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur in het gewoon secundair onderwijs de vacante betrekkingen in de vakken AV gedragswetenschappen en AV cultuurwetenschappen in de studierichting humane wetenschappen mee na 15 oktober en vóór 15 november 2002. Deze vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 oktober 2002.
  § 6. In afwijking van § 2 deelt de raad van bestuur in het gewoon secundair onderwijs de vacante betrekkingen in het vak AV sport mee na 15 oktober en vóór 15 november 2002. Deze vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 oktober 2002.
  De vacante betrekkingen in het vak TV en PV sport die in toepassing van artikel 28bis, § 2, werden vacant verklaard tijdens het schooljaar 2001-2002, hebben geen uitwerking ten aanzien van de overheid. "
Art. 9.16. A l'article 28bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par le décret du 18 mai 1999, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au § 2, les mots "et la direction du centre d'enseignement" sont remplacés par les mots ", et, en ce qui concerne les établissements de l'enseignement secondaire ordinaire qui appartiennent a une communauté d'écoles, la direction de la communauté d'écoles,".
  2° un § 3 est ajouté, libellé comme suit :
  " § 3. Par dérogation au § 2, le conseil d'administration communique la liste des postes déclarés vacants pour l'année scolaire 2001-2002 dans la catégorie du personnel d'appui dans l'enseignement secondaire ordinaire après le 15 septembre 2001 et avant le 15 octobre 2001. Les vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 septembre 2001.
  Les emplois vacants dans la catégorie du personnel d'appui, du personnel éducatif d'aide et du personnel administratif dans l'enseignement secondaire ordinaire communiqués avant le 15 mai 2001 sur la base de la situation au 15 avril 2001 ne produisent pas d'effets. ";
  3° un § 4, un § 5 et un § 6 sont ajoutés, libellés comme suit :
  " § 4. Par dérogation au § 2, le conseil d'administration communique la liste des postes déclarés vacants pour l'année scolaire 2002-2003 dans la forme d'enseignement 3 de l'enseignement secondaire spécial après le 15 novembre et avant le 15 décembre 2002. Les vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 novembre 2002.
  Les emplois vacants dans la forme d'enseignement 3 de l'enseignement secondaire spécial communiqués avant le 15 mai 2002 sur la base de la situation au 15 avril 2002 ne produisent pas d'effets.
  § 5. Par dérogation au § 2, le conseil d'administration communique les postes déclarés vacants dans les branches "AV gedragswetenschappen" (sciences comportementales) et "AV cultuurwetenschappen" (sciences culturelles) dans la discipline "humane wetenschappen" (sciences humaines) de l'enseignement secondaire ordinaire après le 15 octobre et avant le 15 novembre 2002. Ces vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 octobre 2002.
  § 6. Par dérogation au § 2, le conseil d'administration communique les postes déclarés vacants dans la branche "AV Sport" de l'enseignement secondaire ordinaire après le 15 octobre et avant le 15 novembre 2002. Ces vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 octobre 2002.
  Les emplois vacants dans la branche "TV en PV sport" qui sont déclarés vacantes en application de l'article 28bis, § 2 pendant l'année scolaire 2001-2002 ne produisent pas d'effets par rapport aux autorités. "
Art. 9.17. Aan artikel 28ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 december 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 13 juli 2001, wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3. In afwijking van § 2 kan de lijst van de vacante betrekkingen in 2001 worden openbaar gemaakt tot uiterlijk 15 oktober 2001. "
Art. 9.17. A l'article 28ter du même décret, inséré par le décret du 1er décembre 1998 et modifié par les décrets des 18 mai 1999 en 13 juillet 2001, un § 3 est ajouté, libellé comme suit :
  " § 3. Par dérogation au § 2, la liste des emplois vacants en 2001 peut être rendue publique jusqu'au 15 octobre 2001 au plus tard. "
Art. 9.18. In artikel 31 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, wordt § 2 vervangen door wat volgt :
  " § 2. Voor de affectatie of mutatie van een godsdienstleerkracht, een leermeester niet-confessionele zedenleer of een leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer is de instemming vereist van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst, respectievelijk de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer. "
Art. 9.18. A l'article 31 du même décret, modifié par le décret du 18 mai 1999, le § 2 est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. La réaffectation ou mutation d'un professeur de religion, d'un maître de morale non confessionnelle et d'un professeur de l'enseignement secondaire chargé des cours de morale non confessionnelle ne peut se faire qu'avec l'accord de l'instance compétente du culte concerné, respectivement l'instance compétente de la morale non confessionnelle. "
Art. 9.19. Artikel 34bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 9.19. L'article 34bis du même décret, inséré par le décret du 18 mai 1999, est abrogé.
Art. 9.20. Artikel 36 van hetzelfde decreet, gewijzigd door de decreten van 21 december 1994, 8 juli 1996 en 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 36. § 1. Een personeelslid kan in vast verband worden benoemd als hij op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de bepalingen van artikel 17, met uitzondering van § 1, 7°, en daarenboven :
  1° op 30 juni voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 720 dagen dienstanciënniteit telt, waarvan 360 dagen in het betrokken ambt. Als het een leraar betreft in het bezit van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs kan de raad van bestuur eisen dat, van de 720 dagen er 360 werden gepresteerd in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking. Voor het administratief, het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel, het personeel van de opvangcentra, de administratief medewerker in het gewoon secundair onderwijs en de personeelsleden van de CLB's moeten de bedoelde 720 dagen dienstanciënniteit bereikt zijn op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat;
  2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;
  3° lichamelijk geschikt is overeenkomstig de reglementering inzake controle die geldt voor de ambtenaren van de diensten van de Vlaamse regering;
  4° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
  Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
  Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van deze scholengemeenschap.
  Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 21, § 5, en artikel 21bis, § 5.
  De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing :
  - op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling;
  - op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk Vbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voor zover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking.
  5° als laatste evaluatie of beoordeling geen evaluatie of beoordeling met eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen. Als het personeelslid niet werd geëvalueerd of niet werd beoordeeld, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.
  De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend.
  In afwachting dat de Vlaamse regering uitvoering verleent aan het in 3° bepaalde blijven de bestaande reglementaire beschikkingen van kracht zoals ze bestaan op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet.
  § 2. Voor de berekening van de in § 1 bedoelde dienstanciënniteit wordt voor het meesters-, vak- en dienstpersoneel rekening gehouden met de diensten gepresteerd onder het contractuele stelsel. Voor benoemingen moet de raad van bestuur bij voorrang putten uit de contractuelen in dienst bij een instelling of een scholengroep. Voor deze contractuelen is evenwel een dienstanciënniteit van 1.400 dagen vereist. De anciënniteit wordt berekend overeenkomstig artikel 4.
  § 3. Wanneer het personeelslid na uitputting van de procedure bedoeld in § 1, 3°, definitief ontoelaatbaar wordt verklaard, wordt het ontslagen met een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naar gelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen in de werkloosheids- en de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijke te zijn aangesteld en geniet het de bruto-wedde van het ambt waarin het vast benoemd werd. "
Art. 9.20. L'article 36 du même décret, modifié par les décrets des 21 décembre 1994, 8 juillet 1996 et 18 mai 1999, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 36. § 1er. Un membre du personnel peut être nommé à titre définitif si, au moment de la nomination à titre définitif, il satisfait aux dispositions de l'article 17, à l'exception du § 1er, 7°, et si en outre :
  1° il compte, au 30 juin qui précède la date où la nomination prend cours, au moins 720 jours d'ancienneté de service dont 360 dans la fonction concernée. S'il s'agit d'un enseignant en possession d'un titre censé être suffisant, le conseil d'administration peut exiger que 360 jours sur les 720 aient été prestés dans la branche ou la spécialité de l'emploi déclaré vacant. Pour le personnel administratif, le personnel statutaire de maîtrise, gens de métier et de service, le personnel des centres d'accueil, le collaborateur administratif dans l'enseignement secondaire ordinaire et les membres du personnel des CLB doivent avoir acquis une ancienneté de service de 720 jours au 31 août qui précède la date où la nomination prend cours;
  2° il s'est porté candidat dans la forme et dans le délai prescrits par l'appel aux candidats;
  3° il est physiquement apte à exercer la fonction, conformément aux règles en matière de contrôle applicables aux fonctionnaires des services du Gouvernement flamand;
  4° il est désigné, au 31 décembre qui précède la nomination à titre définitif, pour une durée ininterrompue dans la fonction pour laquelle il s'est porté candidat.
  Si l'établissement dans lequel le membre du personnel est nommé pour une durée ininterrompue n'appartient pas à un centre d'enseignement, le membre du personnel remplit cette condition pour tous les établissements du groupe d'écoles qui n'appartiennent pas à un centre d'enseignement.
  Si l'établissement dans lequel le membre du personnel est nommé pour une durée ininterrompue appartient à un centre d'enseignement, le membre du personnel remplit cette condition pour tous les établissements de ce centre d'enseignement.
  Si le membre du personnel est nommé le 31 décembre pour une durée ininterrompue dans la fonction d'enseignant, cela vaut comme une nomination dans cette fonction pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel a acquis un droit à une nomination à durée ininterrompue, conformément aux dispositions des articles 21, § 5, et 21bis, § 5.
  La disposition de l'alinéa premier ne s'applique pas :
  - aux personnels ayant été désignés par voie de réaffectation ou de remise au travail;
  - aux personnels visés au Chapitre Vbis pour ce qui est du volume de leur charge à titre définitif, pour laquelle ils ont obtenu un congé afin d'assumer temporairement une autre charge. Ces personnels doivent, dans la mesure où ils exercent la fonction d'enseignant, avoir acquis une ancienneté de service de 360 jours dans la branche ou la spécialité de l'emploi déclaré vacant.
  5° sa dernière évaluation ne peut avoir porté comme conclusion finale la mention "insuffisant". Si le membre du personnel n'a pas été évalué ou jugé, cette condition est censée être remplie.
  La nomination n'est possible que si l'emploi est occupé en fonction principale.
  Aussi longtemps que le Gouvernement flamand n'a pas mis le point 3° à exécution, les dispositions réglementaires existantes restent en vigueur telles qu'elles sont d'application au moment de l'entrée en vigueur du présent décret.
  § 2. Pour le calcul de l'ancienneté de service visée au § 1er, du personnel de maîtrise, gens de métier et de service, il est tenu compte des services rendus sous régime contractuel. Il doit être puisé par priorité par le conseil d'administration dans les effectifs des contractuels en service auprès d'un établissement ou d'un groupe d'écoles. Pour ces contractuels, une ancienneté de service de 1 400 jours est toutefois exigée. L'ancienneté est calculée conformément à l'article 4.
  § 3. Lorsque le membre du personnel, après avoir épuisé la procédure visée au § 1er, 3°, s'est déclaré définitivement inapte, il est licencié moyennant un préavis dont la durée est fixée selon le nombre de jours de travail nécessaires pour avoir droit aux allocations de chômage et de maladie ou d'invalidité. Au cours du préavis, le membre du personnel est censé être désigné comme temporaire et jouit du traitement brut lié à la fonction dans laquelle il a été nommé à titre définitif. "
Art. 9.21. Artikel 36bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd door het decreet van 2 maart 1999, 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 36bis. § 1. De vastbenoemde personeelsleden die een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, hebben, met het oog op de uitbreiding van hun vaste benoeming voorrang op alle tijdelijke personeelsleden voor vacant verklaarde betrekkingen, op voorwaarde dat zij :
  1° ofwel in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de aangeboden prestaties en zij daarenboven in de scholengroep vast benoemd werden voor hetzelfde ambt;
  2° ofwel in het bezit zijn van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs en zij daarenboven in de scholengroep vast benoemd werden in hetzelfde ambt, en voor de leraren in dezelfde vakken of specialiteiten als de aangeboden prestaties.
  § 2. Indien een personeelslid vast benoemd is in instellingen die behoren tot een scholengemeenschap, dan geldt de voorrang in de volgende volgorde voor de betrekkingen :
  1° in instellingen van dezelfde scholengemeenschap, ongeacht het net;
  2° in instellingen van een andere scholengemeenschap van dezelfde scholengroep;
  3° in instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
  Indien een personeelslid vastbenoemd is in instellingen die niet tot een scholengemeenschap behoren, dan geldt de voorrang in de volgende volgorde voor de betrekkingen :
  1° in de instellingen van dezelfde scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren,
  2° in de instellingen van dezelfde scholengroep die tot een scholengemeenschap behoren. "
Art. 9.21. L'article 36bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifie par les décrets des 2 mars 1999, 18 mai 1999 et 20 octobre 2000, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 36bis. § 1er. Les personnels nommés à titre définitif qui occupent en fonction principale un emploi à prestations incomplètes, ont, en vue de l'extension de leur nomination à titre définitif, la priorité sur tous les personnels temporaires pour les emplois déclarés vacants, à condition :
  1° qu'ils soient soit porteurs du titre requis pour les prestations offertes et que, de plus, ils aient été nommés à titre définitif dans la même fonction auprès du même groupe d'écoles;
  2° qu'ils soient soit porteurs du titre requis pour les prestations offertes et que, de plus, ils aient été nommés à titre définitif dans la même fonction auprès du même groupe d'écoles; et pour les enseignants dans les mêmes branches ou spécialités que les prestations offertes.
  § 2. Les membres du personnel nommés à titre définitif dans des établissements appartenant à un même centre d'enseignement, ont priorité sur les fonctions suivant l'ordre fixé ci-après :
  1° dans les établissements du même centre d'enseignement, quel que soit le réseau;
  2° dans les établissements qui appartiennent à un centre d'enseignement du même groupe d'écoles;
  3° dans les établissements du même groupe d'écoles qui n'appartiennent pas à un centre d'enseignement.
  Les membres du personnel nommés à titre définitif dans des établissements n'appartenant pas à un même centre d'enseignement, ont priorité sur les fonctions suivant l'ordre fixé ci-après :
  1° dans les établissements du même groupe d'écoles qui n'appartiennent pas à un centre d'enseignement;
  2° dans les établissements d'un autre centre d'enseignement du même groupe d'écoles. "
Art. 9.22. Artikel 36ter van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt opgeheven.
Art. 9.22. L'article 36ter du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par les décrets des 18 mai 1999 et 20 octobre 2000, est abrogé.
Art. 9.23. Artikel 36quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 1 december 1998 en gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 9.23. L'article 36quater du même décret, inséré par le décret du 1er décembre 1998 et modifié par le décret du 18 mai 1999, est abrogé.
Art. 9.24. Artikel 36quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 1 december 1998 en gewijzigd door het decreet van 15 augustus 1999, wordt opgeheven.
Art. 9.24. L'article 36quinquies du même décret, inséré par le décret du 1er décembre 1998 et modifié par le décret du 15 août 1999, est abrogé.
Art. 9.25. In artikel 37 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 1. De vaste benoeming gebeurt door de raad van bestuur op voorstel van het instellingshoofd, en voor het vormingscentrum en de pedagogische begeleidingsdienst door de afgevaardigd bestuurder.
  Onverminderd de bepalingen van dit decreet, wordt een godsdienstleerkracht benoemd op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst, na advies van de directeur.
  Onverminderd de bepalingen van dit decreet, wordt een leermeester niet-confessionele zedenleer of leraar secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer benoemd op voordracht van de erkende vereniging van de niet-confessionele gemeenschap, zoals bedoeld in het decreet betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken van 1 december 1993, na advies van de directeur. ";
  2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. Bij ontstentenis van andere kandidaten wordt het personeelslid dat een vacant verklaarde betrekking waarneemt en de in artikel 36 gestelde voorwaarden vervult, behoudens gemotiveerde afwijzing, vast benoemd. "
Art. 9.25. A l'article 37 du même décret, modifié par le décret du 18 mai 1999, les modifications suivantes sont apportées :
  1° le § 1er est remplacé par ce qui suit :
  " § 1er. La nomination à titre définitif est effectuée par le conseil d'administration sur la proposition du chef d'établissement, et pour ce qui est du centre de formation et du Service d'Encadrement pédagogique par l'administrateur délégué.
  Sans préjudice des dispositions du présent décret, un maître ou professeur de religion est nommé sur la proposition de l'instance compétente du culte concerné après l'avis du directeur.
  Sans préjudice des dispositions du présent décret, un maître de morale non confessionnelle ou un enseignant de l'enseignement secondaire chargé de morale non confessionnelle est nommé sur la proposition de l'association agréée de la communauté non confessionnelle, telle que visée au décret du 1er décembre 1993 relatif à l'inspection et à l'encadrement des cours philosophiques, après l'avis du directeur. ";
  2° le § 2 est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. A défaut d'autres candidats, le membre du personnel qui occupe un emploi déclaré vacant et qui remplit les conditions requises à l'article 36, sera nommé à titre définitif, sauf refus dûment motivé. "
Art. 9.26. In artikel 39bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt § 2 opgeheven.
Art. 9.26. A l'article 39bis du même décret, inséré par le décret du 18 mai 1999, le § 2 est abrogé.
Art. 9.27. In hoofdstuk V van hetzelfde decreet wordt een artikel 41quater ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 41quater. § 1. Een volledige betrekking in een selectie- of bevorderingsambt wordt steeds toegekend hetzij aan één personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met een halftijdse betrekking worden belast.
  § 2. In afwijking van § 1 kan in het onderwijs voor sociale promotie en in het deeltijds kunstonderwijs een betrekking in een selectieambt worden toegekend aan één of meerdere personeelsleden en een betrekking in een bevorderingsambt aan één of twee personeelsleden. "
Art. 9.27. Au chapitre V du même décret est inséré un article 41quater, libellé comme suit :
  " Article 41quater. § 1er. Une fonction complète dans une fonction de sélection ou de promotion est toujours attribuée soit à un membre du personnel soit à deux membres du personnel, tous deux chargés d'une fonction à mi-temps.
  § 2. Par dérogation au § 1er, il peut être attribué, dans l'enseignement de promotion sociale et dans l'enseignement artistique à temps partiel, un emploi dans une fonction de sélection à un ou plusieurs membres du personnel et un emploi dans une fonction de promotion à un ou à deux membres du personnel. "
Art. 9.28. In artikel 55 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 2, eerste lid, worden de woorden "met een diploma secundair onderwijs" vervangen door de woorden "met recht op weddenschaal 202";
  2° § 3 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 3. In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de raad van bestuur een lid van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs dat vast benoemd is in deze categorie, de hogere weddenschaal 106 toekennen.
  Wanneer de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de raad van bestuur deze hogere weddenschaal toekennen aan één voltijdse betrekking van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.
  Wanneer de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de raad van bestuur deze hogere weddenschaal toekennen aan twee voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.
  Wanneer de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de raad van bestuur deze hogere weddenschaal toekennen aan drie voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs. ";
  3° er wordt een § 3bis ingevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3bis. In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en in afwijking op § 3, kan de raad van bestuur een personeelslid dat in het voltijds gewoon secundair onderwijs vast benoemd is in een ambt van het ondersteunend personeel en dat in toepassing van artikel 100quinquies werd geconcordeerd, vast benoemen in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal. Bij deze vaste benoeming moet steeds rekening worden gehouden met het diplomaniveau van het personeelslid. Het personeelslid hoeft zich geen kandidaat te stellen voor deze vaste benoeming.
  De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal, heeft tot gevolg dat de betrekking de puntenwaarde krijgt verbonden aan deze hogere weddenschaal, zoals bepaald in artikel 97 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
  De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal kan slechts plaatsvinden voor zover de verplichtingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling zijn nageleefd. "
Art. 9.28. A l'article 55 du même décret, modifié par les décrets des 14 juillet 1998 et 18 mai 1999, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au § 2, alinéa premier, les mots "avec un diplôme de l'enseignement secondaire " sont remplacés par les mots "avec droit à l'échelle de traitement 202";
  2° le § 3 est remplacé par ce qui suit :
  " § 3. Par dérogation aux dispositions du présent chapitre et sans qu'il doive faire acte de candidature, le conseil d'administration peut attribuer l'échelle de traitement 106 à un membre du personnel d'appui ou du personnel auxiliaire d'éducation dans l'enseignement artistique à temps partiel nomme à titre définitif dans cette catégorie.
  Lorsque l'établissement compte moins de 400 élèves, le conseil d'administration peut attribuer cette échelle de traitement supérieure à une fonction à temps plein du personnel d'appui ou du personnel auxiliaire d'éducation dans l'enseignement artistique à temps partiel.
  Lorsque l'établissement compte entre 400 et 900 élèves, le conseil d'administration peut attribuer cette échelle de traitement supérieure à deux fonctions à temps plein du personnel d'appui ou du personnel auxiliaire d'éducation dans l'enseignement artistique à temps partiel.
  Lorsque l'établissement compte plus de 900 élèves, le conseil d'administration peut attribuer cette échelle de traitement supérieure à trois fonctions à temps plein du personnel d'appui ou du personnel auxiliaire d'éducation dans l'enseignement artistique à temps partiel. ";
  3° un § 3bis est inséré, libellé comme suit :
  " § 3bis. Par dérogation aux dispositions de ce chapitre et par dérogation au § 3, le conseil d'administration peut nommer à titre définitif dans la même fonction avec une échelle de traitement supérieure un membre du personnel étant nommé à titre définitif dans une fonction de personnel d'appui dans l'enseignement secondaire ordinaire de plein exercice et étant concordé en application de l'article 100quinquies. Lors de cette nomination à titre définitif, il faut toujours tenir compte du diplôme du membre du personnel. Le membre du personnel ne doit pas poser sa candidature pour cette nomination à titre définitif.
  La nomination à titre définitif dans une même fonction avec une échelle de traitement supérieure a pour conséquence que la fonction obtient une pondération liée à cette échelle de traitement supérieure, tel que stipule à l'article 97 du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental.
  La nomination à titre définitif dans la même fonction avec une échelle de traitement supérieure peut seulement avoir lieu pour autant que les dispositions relatives à la réaffectation et à la remise au travail soient respectées. "
Art. 9.29. Artikel 55bis, § 7, van hetzelfde decreet, wordt vervangen door wat volgt :
  " § 7. In dit artikel wordt met tijdelijke aanstelling bedoeld, de tijdelijke aanstelling van bepaalde duur. "
Art. 9.29. L'article 55bis, § 7, du même décret, est remplacé par ce qui suit :
  " § 7. Dans le présent article, il faut entendre par désignation temporaire la désignation temporaire à durée déterminée. "
Art. 9.30. In artikel 56 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 1997, 14 juli 1998, 1 december 1998, 2 maart 1999 en 13 juli 2001, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 4 wordt aan de eerste zin de woorden "die de instelling overneemt" toegevoegd.
  2° in § 4 wordt de tweede zin vervangen door wat volgt :
  " De mededeling van de vacante betrekkingen met het oog op een vaste benoeming in de instelling die wordt overgenomen, wordt eveneens geacht gedaan te zijn bij de raad van bestuur die deze instelling overneemt. ";
  3° § 5 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 5. De personeelsleden die voor de overname recht hadden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, zoals bedoeld in artikel 21, § 3, of 21bis, § 3, behouden dit recht na de overname. "
Art. 9.30. A l'article 56 du même décret, modifié par les décrets des 15 juillet 1997, 14 juillet 1998, 1er décembre 1998, 2 mars 1999 et 13 juillet 2001, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au § 4, les mots " qui reprend l'établissement " sont ajoutés à la première phrase.
  2° au § 4, la deuxième phrase est remplacée par ce qui suit :
  " La communication des fonctions vacantes relatives à une nomination à titre définitif dans l'établissement qui est repris est également considérée comme étant faite auprès du Conseil d'administration qui reprend cet établissement ";
  3° le § 5 est remplacé par ce qui suit :
  " § 5. Les personnels qui, avant la reprise, pouvaient faire valoir leur droit à une désignation temporaire d'une durée ininterrompue telle que visée à l'article 21, § 3, ou 21bis, § 3, conservent ce droit après la reprise. "
Art. 9.31. Artikel 59bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 2 maart 1999, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 59bis. Artikel 59 geldt eveneens voor de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur. "
Art. 9.31. L'article 59bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par les décrets des 1er décembre 1998 et 2 mars 1999, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 59bis. L'article 59 s'applique également aux membres du personnel désignés temporairement pour une durée ininterrompue. "
Art. 9.32. Artikel 60bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 60bis. Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende personeelsleden :
  - de vastbenoemde personeelsleden;
  - de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur;
  - de vastbenoemde personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking en die zijn gereaffecteerd of wedertewerkgesteld. "
Art. 9.32. L'article 60bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par le décret du 13 juillet 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 60bis. Le présent chapitre s'applique aux membres du personnel suivants :
  - les membres du personnel nommés à titre définitif;
  - les membres du personnel qui sont désignés temporairement pour une durée ininterrompue;
  - les membres du personnel nommés à titre définitif qui sont mis en disponibilité par défaut d'emploi et qui sont réaffectés ou remis au travail. "
Art. 9.33. In hetzelfde decreet wordt een artikel 62bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 62bis. Indien het personeelslid terbeschikkinggesteld is wegens ontstentenis van betrekking en met toepassing van de geldende decretale en reglementaire bepalingen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, oefent de raad van bestuur bij wie het personeelslid een opdracht verricht voor die opdracht de tuchtmacht uit volgens de ter zake toepasselijke decretale en reglementaire bepalingen.
  De Vlaamse regering kan nadere modaliteiten bepalen volgens dewelke deze tuchtmacht wordt uitgeoefend. "
Art. 9.33. Dans le même décret, un article 62bis est inséré, libellé comme suit :
  " Article 62bis. Si le membre du personnel mis en disponibilité par défaut d'emploi est réaffecté ou remis au travail par application des dispositions décrétales et réglementaires en vigueur, le conseil d'administration auprès duquel le membre du personnel effectue une charge exerce le pouvoir disciplinaire pour cette charge, selon les dispositions décrétales et réglementaires applicables en la matière.
  Le Gouvernement flamand peut déterminer les modalités suivant lesquelles ce pouvoir disciplinaire doit être exercé. ".
Art. 9.34. In artikel 67, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt :
  " Het personeelslid behoort dan tot de groep bedoeld in artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3. "
Art. 9.34. A l'article 67, § 1er, du même décret, modifié par le décret du 18 mai 1999, le deuxième alinéa est remplace par ce qui suit :
  " Le membre du personnel appartient alors au groupe visé à l'article 21, § 3, et à l'article 21bis, § 3. "
Art. 9.35. In artikel 68, derde lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "artikel 21bis, § 4, 1° en artikel 21ter, § 5, 1° " vervangen door de woorden "artikel 21, § 3, 1°, en artikel 21bis, § 3, 1°".
Art. 9.35. A l'article 68, troisième alinéa, du même décret, les mots "article 21bis, § 4, 1° et article 21ter, § 5, 1°" sont remplacés par les mots "article 21, § 3, 1°, et article 21bis, § 3, 1°".
Art. 9.36. In hetzelfde decreet wordt een artikel 77ter ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 77ter. De personeelsleden die deelnemen aan de nascholingsactiviteiten zoals bedoeld in titel IV van het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing bevinden zich van rechtswege in de stand "dienstactiviteit" gedurende de periode van nascholing. Zij blijven alle voordelen genieten die zij in hun ambt genoten, met inbegrip van de weddenverhogingen en bijkomende vergoedingen. "
Art. 9.36. Dans le même décret, un article 77ter est inséré, libellé comme suit :
  " Article 77ter. Les membres du personnel qui participent à des activités de formation continuée telles que stipulées au titre IV du décret du 16 avril 1996 relatif à la formation des enseignants et à la formation continuée se trouvent de plein droit dans la position "d'activité de service " pendant la période de formation continuée. Ils bénéficient de tous les avantages dont ils bénéficiaient dans leur fonction, y compris les augmentations de traitement et les indemnités complémentaires. "
Art. 9.37. In hetzelfde decreet wordt een artikel 77quater ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 77quater. § 1. Personeelsleden kunnen een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht opnemen voor diensten of projecten met belang voor het onderwijs.
  Het betreft diensten of projecten die de werking van het onderwijs ten goede komen door deelname, ondersteuning en begeleiding te leveren inzake vernieuwingen of experimenten op onderwijsvlak, inzake het onderwijsbeleid of inzake het onderwijsonderzoek.
  § 2. Personeelsleden kunnen onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens bijzondere opdracht bekomen, zonder terugbetaling van het salaris, in het kader van de hiernavolgende diensten of projecten :
  1° de pedagogische begeleidingsdiensten en nascholing op initiatief van het Gemeenschapsonderwijs;
  2° de Europese scholen;
  3° de projecten waarbij er een vervanging is door gesubsidieerde contractuelen, die door het departement Onderwijs worden bezoldigd, of door personeelsleden bedoeld in artikel X.57 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV;
  4° de projecten die door het Gemeenschapsonderwijs en door één of meerdere representatieve groeperingen van inrichtende machten of door meerdere representatieve groeperingen van inrichtende machten worden uitgevoerd. Deze projecten worden geadviseerd door de Vlaamse Onderwijsraad;
  5° de functie van secretaris van een reaffectatiecommissie;
  6° de examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap;
  7° de Dienst voor Onderwijsontwikkeling;
  8° de projecten opgezet of erkend door de Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs;
  9° de projecten die kaderen in een door de Vlaamse Gemeenschap onderschreven Europese en bilaterale uitwisselingsprojecten;
  10° de door de Europese Unie ondersteunde Europese onderwijsprojecten;
  11° de Stichting voor de Vlaamse Schoolsport;
  12° de Ondersteuningscentra van ouderverenigingen;
  13° het begeleiden en ondersteunen van de inspraakstructuren in het onderwijs.
  De Vlaamse regering kan de in het eerste lid bedoelde lijst uitbreiden met initiatieven en projecten die een bijzonder belang voor het onderwijs vertonen.
  De Vlaamse regering stelt voor de verloven wegens bijzondere opdracht de nadere bepalingen op, ondermeer voor wat betreft de beslissende en/of adviserende instantie, evaluatie van de projecten en de bepaling van het totaal aantal.
  § 3. De personeelsleden kunnen onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens opdracht bekomen, mits een terugbetaling van het salaris, voor een dienst of project in het belang van het onderwijs.
  De Vlaamse regering bepaalt naast de in het eerste lid bedoelde voorwaarde :
  1° ten aanzien van de dienst/het project
  - de wijze waarop het verband tussen de betrokken dienst/project en het belang van het onderwijs moet worden aangetoond;
  - de wijze van evaluatie van de projecten;
  - voor welke diensten en projecten het verlof wegens opdracht beperkt wordt tot een bepaalde maximumduur;
  2° ten aanzien van het betrokken personeelslid
  - voor welke diensten en projecten het verlof wegens opdracht in hoofde van het personeelslid beperkt wordt tot een bepaalde maximumduur;
  - de gevolgen voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van het betrokken personeelslid;
  3° ten aanzien van de instelling waar het personeelslid vast benoemd is
  - de wijze waarop zij in het beslissingsproces wordt betrokken. "
Art. 9.37. Dans le même décret, un article 77quater est inséré, libellé comme suit :
  " Article 77quater. § 1er. Les membres du personnel peuvent prendre un congé pour une fonction spéciale ou un congé pour mission pour des services ou des projets relatifs à l'enseignement.
  Il s'agit de services ou de projets qui contribuent au fonctionnement de l'enseignement en fournissant une participation, un soutien et un accompagnement en matière de modernisations et d'expérimentations au niveau de l'enseignement, de la politique en matière d'enseignement ou de la recherche en la matière ou au niveau de l'étude de l'enseignement.
  § 2. Les membres du personnel peuvent, en vertu des conditions déterminées par le Gouvernement flamand, obtenir un congé pour mission spéciale, sans avoir droit au remboursement du salaire, dans le cadre des services ou des projets énumérés ci-dessous :
  1° les services d'encadrement pédagogique et la formation continuée à l'initiative de l'enseignement communautaire;
  2° les écoles européennes;
  3° les projets pour lesquels il y a un remplacement par des contractuels subventionnés qui sont rémunérés par le Département de l'Enseignement, ou par des membres du personnel visés à l'article X.57 du décret du 14 février 2003 relatif à l'enseignement XIV;
  4° les projets qui sont réalisés par l'Enseignement communautaire et par un ou plusieurs groupements représentatifs de pouvoirs organisateurs ou par plusieurs groupements représentatifs de pouvoirs organisateurs. Ces projets sont conseillés par le Conseil flamand de l'Enseignement;
  5° la fonction de secrétaire d'une commission de réaffectation;
  6° les jurys de la Communauté flamande;
  7° le Service d'Etudes;
  8° les projets lancés ou agréés par le Ministre flamand chargé de l'enseignement;
  9° les projets qui entrent dans le cadre de projets d'échanges européens et bilatéraux approuvés par la Communauté flamande;
  10° les projets éducatifs européens soutenus par l'Union européenne;
  11° la Fondation pour le sport scolaire;
  12° les centres d'appui des associations des parents d'élèves;
  13° l'accompagnement et le soutien des structures de participation dans l'enseignement.
  Le Gouvernement flamand peut élargir la liste mentionnée à l'alinéa premier par des initiatives et des projets qui témoignent d'un intérêt particulier pour l'enseignement.
  Le Gouvernement flamand établit les dispositions ultérieures pour les congés pour mission spéciale, entre autres en ce qui concerne l'instance décisionnelle et/ou consultative, l'évaluation des projets et la détermination du nombre total.
  § 3. Les membres du personnel peuvent obtenir, aux conditions déterminées par le Gouvernement flamand, un congé pour mission, moyennant un remboursement du salaire pour un service ou un projet dans l'intérêt de l'enseignement.
  Outre la condition mentionnée à l'alinéa premier, le Gouvernement flamand détermine :
  1° a propos du service/du projet :
  - la manière dont le rapport doit être démontré entre le service/projet concerné et l'intérêt de l'enseignement;
  - la méthode d'évaluation des projets;
  - pour quels services et projets le congé pour mission est limité à une durée maximale;
  2° par rapport au membre du personnel concerné :
  - pour quels services et projets le congé pour mission est limité à une durée maximale dans le chef du membre du personnel;
  - les conséquences pour le statut administratif et financier du membre du personnel concerné;
  3° par rapport à l'établissement dans lequel le membre du personnel est nommé à titre définitif :
  - la manière dont il est impliqué dans le processus décisionnel. "
Art. 9.38. In artikel 82, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997, wordt b) opgeheven.
Art. 9.38. A l'article 82, alinéa premier, du même décret, modifié par le décret du 15 juillet 1997, b) est abrogé.
Art. 9.39. In artikel 83, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° er wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 4° die ter beschikking werden gesteld wegens bijzondere opdracht met het oog op een opdracht in de Europese scholen.
  Deze personeelsleden kunnen ter beschikking gesteld blijven tot op het einde van het schooljaar waarin zij de leeftijd van zestig jaar bereiken; ";
  2° er wordt een 5° ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " 5° die volledig, halftijds of een vierde ter beschikking zijn gesteld in toepassing van de overgangsmaatregel zoals bepaald artikel 9quinquies van het besluit van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra.
  De terbeschikkingstelling zoals bedoeld in het eerste lid, kan ook aanvangen na of verder lopen dan het tijdstip waarop het personeelslid het recht heeft verkregen op een pensioen ten laste van de Schatkist. "
Art. 9.39. A l'article 83, § 2, du même décret, les modifications suivantes sont apportées :
  1° un 4° est inséré, libellé comme suit :
  " 4° qui ont été mis en disponibilité pour mission spéciale en vue d'une mission dans les écoles européennes.
  Ces membres du personnel peuvent être maintenus en disponibilité jusqu'à la fin de l'année scolaire au cours de laquelle ils atteignent l'âge de soixante ans; ";
  2° un 5° est inséré, libellé comme suit :
  " 5° qui sont mis à disposition à temps plein, à mi-temps ou à quart temps en application de la mesure transitoire telle que stipulée à l'article 9quinquies de l'arrêté du 11/2/2000 relatif à la mise en disponibilité complète pour convenance personnelle préalable à la pension de retraite pour les membres du personnel de l'enseignement et des centres psycho-médico-sociaux.
  La mise en disponibilité telle que définie à l'alinéa premier peut également débuter après ou durer plus longtemps que la période pour laquelle le membre du personnel a obtenu le droit à une pension de retraite à charge du Trésor. "
Art. 9.40. Artikel 90 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 28 april 1993, 21 december 1994, 19 april 1995 en 8 juli 1996, wordt opgeheven.
Art. 9.40. L'article 90 du même décret, modifié par les décrets des 28 avril 1993, 21 décembre 1994, 19 avril 1995 et 8 juillet 1996, est abrogé.
Art. 9.41. Artikel 90bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd door het decreet van 1 december 1998, 2 maart 1999, 18 mei 1999 en 13 juli 2001, wordt opgeheven.
Art. 9.41. L'article 90bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par les décrets des 1er décembre 1998, 2 mars 1999, 18 mai 1999 et 13 juillet 2001, est abrogé.
Art. 9.42. In artikel 91 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 worden de woorden "de artikelen 21, § 1, 1° en 2°, a) en 21bis, § 4" vervangen door de woorden "artikel 21, § 3, en artikel 21bis, § 3";
  2° er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 4. De diensten verworven vóór 1 september 2000 in een PMS-centrum van het Gemeenschapsonderwijs of in het Vormingscentrum van de PMS-centra van het Gemeenschapsonderwijs, worden voor de toepassing van artikel 21 en artikel 36, § 1, 1°, geacht verworven te zijn bij het CLB waar het personeelslid kandideert voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur en in het na concordantie overeenstemmende ambt met toepassing van artikel 182 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. ";
  3° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 5. Voor de toepassing van artikel 21 wordt de dienstanciënniteit van de tijdelijke personeelsleden die namens het Gemeenschapsonderwijs deel uitmaken van de stuurgroep bedoeld in de artikelen 199 tot en met 204 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, geacht te zijn verworven en effectief gepresteerd in het CLB of de CLB's waar het personeelslid werd toegewezen vanaf 1 september 2000. "
Art. 9.42. A l'article 91 du même décret, modifié par le décret du 18 mai 1999, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au § 1er, les mots "des articles 21, § 1er, 1° et 2°, a) et 21bis, § 4" sont remplacés par les mots "des articles 21, § 3, et 21bis, § 3";
  2° un § 4 est inséré, libellé comme suit :
  " § 4. Les services acquis avant le 1er septembre 2000 dans un centre PMS de l'Enseignement communautaire ou dans le centre de formation des centres PMS de l'Enseignement communautaire sont considérés, pour l'application des articles 21 et 36, § 1er, 1°, comme acquis auprès du centre d'encadrement des élèves où le membre du personnel a posé sa candidature pour une désignation temporaire à durée ininterrompue et dans la fonction correspondante après la concordance par application de l'article 182 du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves. ";
  3° un § 5 est inséré, libellé comme suit :
  " § 5. Pour l'application de l'article 21, l'ancienneté de service des membres du personnel temporaires qui, au nom de l'Enseignement communautaire, font partie du comité directeur visé aux articles 199 à 204 inclus du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves, est considérée comme acquise et prestée effectivement dans le(s) centre(s) d'encadrement des élèves où le membre du personnel a été désigné à partir du 1er septembre 2000. "
Art. 9.43. Artikel 92 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 28 april 1993, 21 december 1994, 8 juli 1996 en 18 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 9.43. L'article 92 du même décret, modifié par les décrets des 28 avril 1993, 21 décembre 1994, 8 juillet 1996 et 18 mai 1999, est abrogé.
Art. 9.44. Artikel 94bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 15 december 1993 en gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 9.44. L'article 94bis du même décret, inséré par le décret du 15 décembre 1993 et modifié par le décret du 18 mai 1999, est abrogé.
Art. 9.45. Artikel 100 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 9.45. L'article 100 du même décret est abrogé.
Art. 9.46. Artikel 100quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 100quater. In het gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van de instellingen van het Gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn, kunnen vanaf het schooljaar 2001-2002 geen personeelsleden meer tijdelijk worden aangesteld of worden vast benoemd in betrekkingen in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel. "
Art. 9.46. L'article 100quater du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par le décret du 18 mai 1999, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 100quater. Dans l'enseignement secondaire ordinaire, à l'exception des établissements de l'enseignement communautaire situés en Allemagne, aucun membre du personnel ne peut, à partir de l'année scolaire 2001-2002, être désigné temporairement ou nommé à titre définitif à des emplois de la catégorie du personnel auxiliaire d'éducation et du personnel administratif. "
Art. 9.47. Artikel 100quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 100quinquies. § 1. De personeelsleden die op 30 juni 2001 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het opvoedend hulppersoneel of in het ambt van opvoeder worden, mits inachtneming van Titel XI - Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, met ingang van 1 september 2001 geconcordeerd naar het ambt van opvoeder. Deze concordantie is persoonsgebonden.
  Deze concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid.
  § 2. De personeelsleden die op 30 juni 2001 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het administratief personeel of het ambt van administratief medewerker worden, mits inachtneming van Titel XI - Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, met ingang van 1 september 2001 geconcordeerd naar het ambt van administratief medewerker. Deze concordantie is persoonsgebonden.
  Deze concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid.
  § 3. Van de concordantie bedoeld in §§ 1 en 2 kan mits wederzijds akkoord tussen inrichtende macht en betrokken personeelslid worden afgeweken. Deze afwijking kan enkel op 1 september 2001 worden toegepast en deze concordantie is eveneens persoonsgebonden. Het personeelslid volgt vervolgens de geldelijke en administratieve rechtspositie die verbonden is aan het ambt waarnaar hij ingevolge deze afwijking wordt geconcordeerd.
  Bij toepassing van deze paragraaf moet de inrichtende macht steeds rekening houden met artikel 95 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
  § 4. Het personeelslid behoudt bij de concordantie steeds de weddenschaal die hij genoot op 30 juni 2001 en de daarmee overeenstemmende puntenwaarde, zoals bepaald in artikel 97 van voormeld decreet van 14 juli 1998.
  § 5. Het personeelslid dat op het ogenblik van de in § 1 en § 2 bedoelde concordantie in toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra, of in toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 14 september 1999 betreffende de bijzondere terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor sommige personeelsleden van het voltijds gewoon secundair onderwijs, ter beschikking gesteld is in een ambt van het opvoedend hulppersoneel of van het administratief personeel, wordt beschouwd als zijnde ambtshalve geconcordeerd zoals bedoeld in §§ 1 en 2. "
Art. 9.47. L'article 100quinquies du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 100quinquies. § 1er. A condition de satisfaire aux modalités du Titre XI - Personnel d'appui du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, les membres du personnel qui, au 30 juin 2001, sont nommés à titre définitif, mis en disponibilité par défaut d'emploi ou désignés à titre temporaire à un emploi vacant dans une fonction de la catégorie du personnel auxiliaire d'éducation ou dans la fonction d'éducateur, sont concordés à la fonction d'éducateur à partir du 1er septembre 2001. Cette concordance est liée à la personne.
  Cette concordance n'entraîne pas de conséquences pour le statut pécuniaire et administratif du membre du personnel.
  § 2. A condition de satisfaire aux modalités du Titre XI - Personnel d'appui du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, les membres du personnel qui, au 30 juin 2001, sont nommés à titre définitif, mis en disponibilité par défaut d'emploi ou désignés à titre temporaire à un emploi vacant dans une fonction de la catégorie du personnel administratif ou dans la fonction de collaborateur administratif, sont concordés à la fonction de collaborateur administratif à partir du 1er septembre 2001. Cette concordance est liée à la personne.
  Cette concordance n'entraîne pas de conséquences pour le statut pécuniaire et administratif du membre du personnel.
  § 3. Il peut être dérogé à la concordance visée aux §§ 1er et 2 moyennant l'accord mutuel entre le pouvoir organisateur et le membre du personnel concerné. Cette dérogation peut seulement être appliquée au 1er septembre 2001 et cette concordance est également liée a la personne. Le membre du personnel suit ensuite le statut pécuniaire et administratif lié à la fonction à laquelle il est concordé suite à cette dérogation.
  En application de ce paragraphe, le pouvoir organisateur doit toujours tenir compte de l'article 95 du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental.
  § 4. En cas de concordance, le membre du personnel conserve toujours l'échelle de traitement dont il bénéficiait au 30 juin 2001 et les pondérations y afférentes, conformément aux dispositions de l'article 97 du décret susmentionné du 14 juillet 1998.
  § 5. Le membre du personnel qui, au moment de la concordance visée aux §§ 1er et 2 par application de l'arrêté du Gouvernement flamand du 11 février 2000 relatif à la mise en disponibilité complète pour convenance personnelle préalable à la pension de retraite pour les membres du personnel de l'enseignement et des centres psycho-médico-sociaux, ou par application de l'arrêté du Gouvernement flamand du 14 septembre 1999 relatif à la mise en disponibilité spéciale pour convenances personnelles précédant la pension de retraite pour certains personnels de l'enseignement secondaire ordinaire a temps plein, est mis en disponibilité dans une fonction du personnel auxiliaire d'éducation ou dans une fonction du personnel administratif est considéré comme étant concordé d'office conformément aux dispositions des §§ 1er et 2. "
Art. 9.48. In artikel 100sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan § 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Deze paragraaf geldt voor zover de betrekking in stand wordt gehouden in toepassing van artikel 98, § 5 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. ";
  2° het artikel 100sexies wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 100sexies. § 1. Een tijdelijk personeelslid kan vrijwillig afstand doen van de in artikel 100quinquies vastgelegde concordantie. Deze vrijwillige afstand is eenmalig en is onomkeerbaar.
  § 2. De in artikel 100quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een tijdelijk personeelslid van rechtswege als het personeelslid gedurende een ononderbroken periode van twee kalenderjaren niet in het onderwijs is tewerkgesteld. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als onderbreking beschouwd : de vakantieperioden, de militaire dienst en de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van wedde(toelage) ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of sociale aard, de loopbaanonderbreking en de verloven zonder behoud van wedde(toelage) voor een maximumduur van 6 werkdagen per schooljaar.
  § 3. De in artikel 100quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een vastbenoemd personeelslid van rechtswege bij ontslag uit het onderwijs of ingevolge een bevordering in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van artikel 55. "
Art. 9.48. A l'article 100sexies du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par le décret du 18 mai 1999, les modifications suivantes sont apportées :
  1° un troisième alinéa est inséré au § 2, libelle comme suit :
  " Ce paragraphe est applicable pour autant que l'emploi soit maintenu par application de l'article 98, § 5, du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. ";
  2° l'article 100sexies est remplacé par ce qui suit :
  " Article 100sexies. § 1er. Un membre du personnel temporaire peut volontairement renoncer à la concordance fixée à l'article 100quinquies. Cette renonciation est unique et irréversible.
  § 2. La concordance fixée à l'article 100quinquies se termine de plein droit pour un membre du personnel temporaire si le membre du personnel n'a pas été employé dans l'enseignement pendant une période ininterrompue de deux années civiles. Pour l'application de cette disposition, ne sont pas considérés comme interruption : les périodes de vacances, le service militaire et les périodes de rappel sous les armes, les congés de maladie et d'accouchement, les congés d'allaitement, les congés de courte durée avec maintien du traitement à l'occasion de certains événements de nature familiale ou sociale, l'interruption de carrière sans maintien de traitement pour une durée maximale de six jours ouvrables par année scolaire.
  § 3. La concordance fixée à l'article 100quinquies se termine de plein droit pour un membre du personnel nommé à titre définitif lors de la démission de l'enseignement ou suite à une promotion dans une fonction du personnel auxiliaire d'éducation en application de l'article 55. "
Art. 9.49. Artikel 100septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 9.49. L'article 100septies du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par le décret du 18 mai 1999, est abrogé.
Art. 9.50. In artikel 103bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan het tweede streepje van § 3, 2°, worden de woorden "of van een diploma van onderwijzer of van kleuteronderwijzer" toegevoegd;
  2° in het derde streepje van § 3, 2°, worden de woorden "of voldoend geacht" geschrapt;
  3° § 4 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 4. De overgangsmaatregelen worden toegekend op 1 september 2001.
  De personeelsleden aangesteld vóór 1 september 2001, die voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden inzake bekwaamheidsbewijzen gesteld door de ministeriële omzendbrief OND/III/3/PL van 10 augustus 1993, die op 1 september 2001 niet in het bezit zijn van een bewijs van pedagogische bekwaamheid, worden geacht in het bezit te zijn van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, vanaf de maand volgende op het behalen van dit bewijs van pedagogische bekwaamheid, op voorwaarde dat het bewijs van pedagogische bekwaamheid behaald werd binnen de drie jaar na de eerste aanstelling. ";
  4° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 5. De vastbenoemde personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd.
  De tijdelijke personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze ononderbroken in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd, en gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als een onderbreking beschouwd : de vakantieperioden, de loopbaanonderbreking, de militaire dienst, de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van wedde(ntoelage) voor een maximumduur van zes werkdagen per schooljaar, alsmede een onderbreking van een doorlopende periode van maximum twee kalenderjaren en de periode waarin het ambt van inspecteur wordt uitgeoefend. "
Art. 9.50. A l'article 103bis du même décret, inséré par le décret du 13 juillet 2001, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au deuxième tiret du § 3, 2°, les mots "ou d'un diplôme d'instituteur(-trice) primaire ou d'instituteur(trice) préscolaire" sont ajoutés;
  2° au troisième tiret du § 3, 2°, les mots "ou jugé suffisant" sont supprimés;
  3° le § 4 est remplacé par ce qui suit :
  " § 4. Les mesures transitoires sont accordées le 1er septembre 2001.
  Les membres du personnel désignés avant le 1er septembre 2001, qui satisfont aux conditions de désignation en matière de titres de compétences fixées par la circulaire ministérielle OND/III/3/PL du 10 août 1993, qui au 1er septembre 2001 ne sont pas en possession d'un certificat d'aptitude pédagogique, sont censés être en possession d'un titre de capacité jugé suffisant, à partir du mois suivant l'obtention de ce certificat d'aptitude pédagogique, à condition que celui-ci ait été obtenu dans les trois ans suivant la première désignation. ";
  4° un § 5 est ajouté, libellé comme suit :
  " § 5. Les membres du personnel nommés à titre définitif conservent ces mesures transitoires aussi longtemps qu'ils restent en service dans l'enseignement, à l'exception de l'enseignement académique.
  Les membres du personnel temporaires conservent ces mesures transitoires aussi longtemps qu'ils restent en service de manière ininterrompue dans l'enseignement, à l'exception de l'enseignement académique, et sont financés ou subventionnés par la Communauté flamande. Ne sont pas considérés comme une interruption pour l'application de cette disposition, les périodes de vacances, l'interruption de carrière, le service militaire et les périodes de rappel sous les armes, les congés de maladie et d'accouchement, les congés d'allaitement, les congés de courte durée avec maintien du traitement pour une durée maximale de 6 jours ouvrables par année scolaire, ainsi qu'une interruption d'une durée ininterrompue de deux années calendaires au maximum et la période dans laquelle la fonction d'inspecteur est exercée. "
Art. 9.51. In artikel 103ter, § 3, 2°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 13 juli 2001, worden in het derde streepje de woorden "of voldoend geacht" geschrapt.
Art. 9.51. A l'article 103ter, § 3, 2°, du même décret, inséré par le décret du 13 juillet 2001, les mots "ou jugé suffisant" sont supprimés au troisième tiret.
Afdeling 2. - Decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.
Section 2. - Décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'enseignement subventionné et des centres subventionnes d'encadrement des élèves.
Art. 9.52. In artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 1 december 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 worden de woorden "- instellingen van het voorschools, lager en secundair onderwijs en van het hoger kunstonderwijs alsmede van het hoger onderwijs van het korte type en van de tweede en de derde graad, in welke vorm ook;
  " vervangen door de woorden "- scholen van het basisonderwijs, instellingen voor secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs en centra voor volwassenenonderwijs;
  ";
  2° in § 3 wordt de eerste zin vervangen door wat volgt :
  " Onverminderd de bepalingen van dit decreet worden de godsdienstleerkrachten door de inrichtende macht tijdelijk aangesteld of vast benoemd, op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst. ";
  3° in § 4 wordt de eerste zin vervangen door wat volgt :
  " Onverminderd de bepalingen van dit decreet worden de leermeesters niet-confessionele zedenleer en de leraars secundair onderwijs belast met niet-confessionele zedenleer door de inrichtende macht tijdelijk aangesteld of vast benoemd, op voordracht van de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer, zoals bedoeld in het decreet van 1 december 1993. "
Art. 9.52. A l'article 4 du décret du 27 mars 1991 relatif au statut de certains membres du personnel de l'enseignement subventionné et des centres subventionnés d'encadrement des élèves, modifié par les décrets des 14 juillet 1998, 1er décembre 1998 et 18 mai 1999, les modifications suivantes sont apportées :
  1° au § 1er, les mots "- établissements d'enseignement préscolaire, primaire et secondaire et d'enseignement artistique supérieur, ainsi que d'enseignement supérieur du type court et des deuxième et troisième degré, dispensé sous quelque forme que ce soit;
  " sont remplacés par les mots "- écoles de l'enseignement fondamental, établissements d'enseignement secondaire et d'enseignement artistique à temps partiel et centres d'éducation des adultes;
  ";
  2° au § 3, la première phrase est remplacée par ce qui suit :
  " Sans préjudice des dispositions du présent décret, les maîtres et professeurs de religion sont désignés à titre temporaire ou nommés à titre définitif par le pouvoir organisateur, sur la proposition de l'instance compétente du culte concerné. ";
  3° au § 4, la première phrase est remplacée par ce qui suit :
  " Sans préjudice des dispositions du présent décret, les maîtres de morale non confessionnelle et les enseignants de l'enseignement secondaire chargés de la morale non confessionnelle sont désignés à titre temporaire ou nommés à titre définitif par le pouvoir organisateur, sur la proposition de l'instance compétente de la morale non confessionnelle concernée, telle que visée au décret du 1er décembre 1993. "
Art. 9.53. In artikel 5 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994 en 1 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° 1° wordt vervangen door wat volgt :
  " 1° de instelling : de scholen van het basisonderwijs en de instellingen voor secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs, de centra voor volwassenenonderwijs, de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben en de internaten. Het internaat toegevoegd aan een onderwijsinstelling maakt deel uit van die instelling. ";
  2° in 2° wordt het woord "CLB's" vervangen door de woorden "centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente ondersteuningscellen";
  3° er wordt een 19° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 19° raadsman : een advocaat, een personeelslid van een instelling of wat de werknemer betreft, een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie en wat de werkgever betreft, een vertegenwoordiger van een overkoepelende vereniging van inrichtende machten. "
Art. 9.53. A l'article 5 du même décret, modifié par les décrets des 21 décembre 1994 et 1er décembre 1998, les modifications suivantes sont apportées :
  1° le point 1° est remplacé par la disposition suivante :
  " 1° l'établissement : les écoles de l'enseignement fondamental et les établissements d'enseignement secondaire et artistique à temps partiel, les centres d'éducation des d'adultes, les homes pour enfants dont les parents n'ont pas de résidence fixe et les internats. L'internat annexé à un établissement d'enseignement fait partie de cet établissement. ";
  2° au 2°, le mot "CLB" est remplacé par les mots "centres d'encadrement des élèves et le cas échéant, leurs cellules permanentes d'encadrement";
  3° il est ajouté un 19°, rédigé comme suit :
  " 19° conseiller : un avocat, un membre du personnel d'un établissement ou en ce qui concerne l'employé, un représentant d'une organisation syndicale agréée et en ce qui concerne l'employeur, un représentant d'une association coordinatrice des pouvoirs organisateurs. ".
Art. 9.54. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IIter, bestaande uit artikel 17ter, ingevoegd, dat luidt als volgt :
  "HOOFDSTUK IIter. - Bijstand
  Artikel 17ter. Een personeelslid kan zich in de procedures, bepaald krachtens dit decreet, steeds laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman. "
Art. 9.54. Dans le même décret, il est inséré un chapitre IIter, comprenant l'article 17ter, rédigé comme suit :
  " CHAPITRE IIter. - Assistance
  Article 17ter. Un membre du personnel peut toujours se faire assister ou se faire remplacer par un conseiller lors des procédures fixées en vertu du présent décret. "
Art. 9.55. In artikel 19, § 1, van hetzelfde decreet worden in het eerste lid tussen de woorden "de voorwaarden van" en "artikel 28" de woorden "artikel 73, § 1, 1°, 2° en 6°, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs of van" ingevoegd.
Art. 9.55. A l'article 19, § 1er, du même décret, les mots "article 73, § 1er, 1°, 2° et 6°, du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental ou de" sont insérés entre les mots "les conditions de" et "l'article 28".
Art. 9.56. In artikel 21, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan f) wordt de volgende zin toegevoegd :
  " Ze is evenwel niet van toepassing op de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur. ";
  2° i) wordt opgeheven.
Art. 9.56. A l'article 21, § 1er du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par les décrets des 1er décembre 1998 et 18 mai 1999, les modifications suivantes sont apportées :
  1° f) est complété par la phrase suivante :
  " Elle ne s'applique cependant pas aux membres du personnel qui sont temporairement désignes pour une durée ininterrompue. ";
  2° i) est abrogé.
Art. 9.57. In artikel 23 van hetzelfde decreet wordt § 12 vervangen door wat volgt :
  " § 12. Tijdelijke personeelsleden met voorrang op een tijdelijke aanstelling krachtens § 1 die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. "
Art. 9.57. A l'article 23 du même décret, le § 12 est remplacé par ce qui suit :
  " § 12. Les membres du personnel temporaires prioritaires pour l'attribution d'une désignation temporaire en vertu du § 1er et qui ne peuvent pas effectivement assumer leur emploi à cause d'une maladie, d'un accident de travail ou d'un congé de maternité, conservent leur droit à une telle désignation. Ils peuvent être désignés et remplacés pour la durée de leur absence suivant les règles en vigueur. "
Art. 9.58. Artikel 23 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 28 april 1993, 21 december 1994, 19 april 1995, 8 juli 1996, 14 juli 1998, 18 mei 1999 en 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 23. § 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden en op de instellingen en CLB's vermeld in artikel 4, § 1, met uitzondering van de instellingen van het gewoon secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren.
  § 2. Een tijdelijke aanstelling in een instelling of CLB kan gebeuren in een vacante en/of niet vacante betrekking voor een bepaalde of voor een doorlopende duur. De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel.
  § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht :
  1° gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voorzover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;
  2° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen. Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn;
  3° niet werd ontslagen.
  Het recht geldt voor betrekkingen in alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht waarbij het recht werd verworven.
  Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op dit recht moet, op straffe van verlies ervan voor het volgend schooljaar, vóór 15 juni bij deze inrichtende macht kandideren met een ter post aangetekende brief. Deze kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht werd verworven. Als het personeelslid in één of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dit vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
  Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
  § 4. De anciënniteit bedoeld in § 3 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 6 en rekening houdend met artikel 77, berekend op basis van prestaties in één of meer instellingen of CLB's die behoren tot dezelfde inrichtende macht.
  Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 6, § 1, a), het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd.
  In afwijking van artikel 6, § 2, dient voor de vaststelling van het recht bedoeld in § 3 in het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs die dienstanciënniteit niet in hoofdambt verworven te zijn.
  § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  § 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in één of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht.
  § 7. Het personeelslid dat in toepassing van artikel 64, 6°, werd ontslagen, heeft, op basis van prestaties geleverd vóór het ontslag, geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
  § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is.
  § 9. Wanneer een inrichtende macht over verscheidene vacatures beschikt, moet zij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
  § 10. Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen of CLB's van dezelfde inrichtende macht een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, komen voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur prioritair in aanmerking op personeelsleden die in de instellingen of CLB's van deze inrichtende macht nog geen vaste benoeming hebben.
  § 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden.
  § 12. Behoudens andersluidende overeenkomst met de inrichtende macht en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.
  Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die bij de betrokken inrichtende macht, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.
  De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht.
  § 13. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de inrichtende macht inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist.
  § 14. De inrichtende macht moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.
  Artikel 24, artikel 25 en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur.
  § 15. Wanneer een personeelslid wordt ontslagen vooraleer hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen of CLB's van de inrichtende macht, en hij wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door de inrichtende macht die het ontslag heeft gegeven, of hij blijft verder fungeren in een andere instelling of CLB van dezelfde inrichtende macht, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 3 geacht niet ontslagen te zijn geweest.
  § 16. Personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur in een CLB, kunnen met behoud van hun rechten op deze tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, tijdelijk worden tewerkgesteld in :
  1° een permanente ondersteuningscel, of
  2° de stuurgroep, of
  3° de internettensamenwerkingscel, of
  4° een tijdelijk project, omschreven in het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. "
Art. 9.58. L'article 23 du même décret, modifié par les décrets des 9 avril 1992, 28 avril 1993, 21 décembre 1994, 19 avril 1995, 8 juillet 1996, 14 juillet 1998, 18 mai 1999 et 13 juillet 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 23. § 1er. Le présent article s'applique aux membres du personnel et aux établissements et CLB mentionnés à l'article 4, § 1er, à l'exception des établissements de l'enseignement secondaire ordinaire qui appartiennent à un centre d'enseignement.
  § 2. Une désignation temporaire dans un établissement ou CLB peut se faire en un emploi vacant et/ou non vacant pour une durée déterminée ou pour une durée ininterrompue. La désignation temporaire à durée ininterrompue constitue un droit moyennant le respect des conditions du présent article.
  § 3. Un membre du personnel a droit à une désignation temporaire pour une durée ininterrompue lorsque dans un ou plusieurs établissements ou CLB du même pouvoir organisateur :
  1° il compte une ancienneté d'au moins 720 jours dont 600 effectivement prestés, repartis sur au moins trois années scolaires, pour laquelle sont également considérés comme étant des jours effectivement prestés : les samedis, dimanches, jours de congé légaux et vacances scolaires, pour autant que ceux-ci tombent dans la période de désignation;
  2° sa dernière évaluation ne portait pas la conclusion finale "insuffisant". Il est supposé avoir été répondu à cette condition lorsque le membre du personnel n'a pas été évalué;
  3° il n'a pas été licencié.
  Le droit s'applique aux emplois dans tous les établissements ou CLB du pouvoir organisateur auprès desquels le droit a été acquis.
  Le membre du personnel qui veut faire valoir ce droit doit introduire sa candidature auprès de ce pouvoir organisateur par lettre recommandée à la poste avant le 15 juin sous peine de perdre ce droit pour l'année scolaire suivante. Cette candidature vaut pour tous les emplois pour lesquels le droit a été acquis. Lorsque le membre du personnel est une première fois effectivement désigné pour une durée ininterrompue dans l'emploi pour lequel il a acquis le droit dans un ou plusieurs établissements ou CLB du pouvoir organisateur, cette désignation vaut à partir de ce moment comme une candidature permanente s'étalant sur les années scolaires.
  Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue ne vaut pas pour les membres du personnel visés au chapitre IVbis en ce qui concerne le volume de leur charge définitive pour laquelle ils ont obtenu un congé en vue d'exercer temporairement une autre charge.
  § 4. L'ancienneté visée au § 3 est fixée au 30 juin précédant l'année scolaire pendant laquelle le membre du personnel fait valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue.
  Pour l'application du présent article, l'ancienneté est calculée, par dérogation à l'article 6 et compte tenu de l'article 77, sur la base des prestations dans un ou plusieurs établissements ou CLB appartenant à un même pouvoir organisateur.
  En vue d'établir l'ancienneté visée au présent article, le nombre de jours prestés n'est pas multiplié par 1,2 par dérogation à l'article 6, § 1er, a).
  Par dérogation à l'article 6, § 2, cette ancienneté de service ne doit pas être acquise en fonction principale en vue de la constitution du droit visé au § 3 dans l'enseignement de promotion sociale et dans l'enseignement artistique à temps partiel.
  § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue vaut pour la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 est acquise et pour laquelle le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
  Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction de professeur, ce droit vaut pour cette fonction et pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou juge suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
  Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction de professeur pour une branche ou une spécialité pour laquelle le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit vaut alors pour cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi que pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
  § 6. Le membre du personnel qui, en vertu du § 5, a acquis le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue, perd ce droit à la fonction concernée lorsque ensuite il n'a pas servi dans un ou plusieurs établissements ou CLB du pouvoir organisateur pendant cinq années consécutives.
  § 7. Le membre du personnel qui a été licencié en application de l'article 64, 6°, n'a pas droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue sur la base de prestations fournies avant le licenciement.
  § 8. Un membre du personnel peut faire valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour chaque poste vacant qui se présente pendant l'année scolaire, à condition qu'il n'ait pas encore été désigné dans un emploi à temps plein ou qu'il n'exerce pas d'emploi à temps plein dont il est titulaire.
  § 9. Lorsqu'un pouvoir organisateur dispose de différents postes vacants, il doit attribuer par priorité des emplois définitivement vacants aux membres du personnel bénéficiant d'un droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue.
  § 10. Les membres du personnel nommés à titre définitif qui effectuent un emploi à prestations incomplètes en fonction principale dans un ou plusieurs établissements ou CLB, peuvent faire usage de leur droit de priorité pour une désignation temporaire à durée ininterrompue par rapport aux membres du personnel qui ne sont pas encore nommés à titre définitif dans les établissements ou les CLB de ce pouvoir organisateur.
  § 11. Les membres du personnel ayant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue qui ne peuvent pas effectuer leur emploi a cause de maladie, d'un accident de travail ou d'un congé de maternité, conservent leur droit à une telle désignation. Ils peuvent être désignés pour la durée de leur absence suivant les règles en vigueur. "
  § 12. Sauf convention contraire avec le pouvoir organisateur et sous peine de perdre son droit à l'emploi offert, le membre du personnel faisant valoir son droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue, doit accepter cet emploi dans son entièreté tel qu'il lui est proposé.
  La présente disposition ne s'applique pas aux membres du personnel qui exercent un emploi à prestations incomplètes auprès du pouvoir organisateur concerné et qui désirent étendre cette charge.
  L'application du présent paragraphe ne peut pas mener à un fractionnement pédagogique injustifiable de la charge à conférer.
  § 13. Lorsqu'un membre du personnel ayant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue conteste la désignation d'un autre membre du personnel, le pouvoir organisateur autorise la consultation des documents administratifs du membre du personnel dont il conteste la désignation.
  § 14. Le pouvoir organisateur doit toujours motiver par écrit la mise à fin d'une désignation temporaire à durée ininterrompue et la communiquer au membre du personnel.
  L'article 24, l'article 25 et l'article 26 ne s'appliquent pas aux membres du personnel désignés pour une durée ininterrompue.
  § 15. Lorsqu'un membre du personnel est licencié avant qu'il n'ait acquis le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue auprès d'un ou plusieurs établissements ou CLB du pouvoir organisateur, et lorsqu'il est à nouveau recruté après ce licenciement par le pouvoir organisateur l'ayant licencié, ou lorsqu'il continue à fonctionner auprès d'un autre établissement ou CLB du même pouvoir organisateur, ce membre du personnel est considéré comme ne pas avoir été licencie en ce qui concerne l'application du § 3.
  § 16. Les membres du personnel qui sont temporairement désignés pour une durée ininterrompue auprès d'un CLB, peuvent, tout en conservant leurs droits à la présente désignation temporaire à durée ininterrompue, être employés dans :
  1° une cellule permanente d'appui, ou
  2° un groupe directeur, ou
  3° une cellule de coopération inter-caractère, ou
  4° un projet temporaire, décrit dans le décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves.
Art. 9.59. In artikel 23bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt § 13 vervangen door wat volgt :
  " § 13. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. "
Art. 9.59. A l'article 23bis du même décret, inséré par le décret du 18 mai 1999 et modifié par les décrets des 20 octobre 2000 et 13 juillet 2001, le § 13 est remplacé par ce qui suit :
  " § 13. Les membres du personnel ayant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue qui ne peuvent pas effectivement assumer leur emploi à cause de maladie, d'un accident de travail ou d'un congé de maternité, conservent leur droit à une telle désignation. Ils peuvent être désignés et remplacés pour la durée de leur absence suivant les règles en vigueur. "
Art. 9.60. Artikel 23bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 23bis. § 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden en de instellingen van het gewoon secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren.
  § 2. De inrichtende macht stelt een tijdelijk personeelslid aan voor een bepaalde of voor een doorlopende duur in een vacante en/of niet-vacante betrekking.
  De tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is een recht onder de voorwaarden van dit artikel.
  § 3. Een personeelslid heeft recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur indien het in één of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap :
  1° gespreid over ten minste drie schooljaren een dienstanciënniteit heeft van ten minste 720 dagen, waarvan 600 effectief gepresteerd, waarbij eveneens worden beschouwd als effectief gepresteerde dagen : zaterdagen, zondagen, wettelijke verlofdagen en schoolvakanties, voor zover deze binnen de aanstellingsperiode vallen;
  2° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" heeft verkregen. Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn;
  3° niet werd ontslagen.
  Wanneer het personeelslid het recht heeft verworven in één of meer instellingen van een scholengemeenschap, dan geldt dit recht voor betrekkingen in alle instellingen van deze scholengemeenschap.
  Het personeelslid dat een beroep wenst te doen op dit recht moet, op straffe van verlies ervan voor het volgend schooljaar, vóór 15 juni met een ter post aangetekende brief kandideren bij een inrichtende macht van één van de instellingen van de scholengemeenschap. Deze kandidaatstelling geldt voor alle betrekkingen waarvoor het recht werd verworven en voor alle instellingen van de betrokken scholengemeenschap.
  Als het personeelslid diensten heeft gepresteerd bij een andere inrichtende macht dan deze waarbij hij zijn kandidatuur stelt, voegt hij bij zijn kandidaatstelling een lijst met de gepresteerde diensten om zijn aanspraak op het recht op een aanstelling van doorlopende duur te staven.
  Als het personeelslid in één of meer instellingen van de scholengemeenschap een eerste maal effectief wordt aangesteld voor doorlopende duur in het ambt waarvoor hij het recht heeft verworven, dan geldt dit vanaf dat ogenblik als een over de schooljaren doorlopende kandidatuur voor dat ambt.
  Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de personeelsleden bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van hun vastbenoemde opdracht, waarvoor zij een verlof hebben verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
  § 4. De anciënniteit bedoeld in § 3 wordt vastgesteld op 30 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin het personeelslid zijn recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laat gelden.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt de anciënniteit, in afwijking van artikel 6 en rekening houdend met artikel 77, berekend op basis van prestaties in één of meer instellingen van de betrokken scholengemeenschap en dit ongeacht het net waartoe de instellingen waarin deze prestaties werden verricht, behoren.
  Voor het bepalen van de anciënniteit bedoeld in dit artikel wordt, in afwijking van artikel 6, § 1, a), het aantal gepresteerde dagen niet met 1,2 vermenigvuldigd.
  § 5. Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.
  § 6. Een personeelslid dat krachtens § 5 recht verworven heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, verliest dit recht in het betrokken ambt wanneer hij vervolgens vijf opeenvolgende schooljaren geen diensten heeft gepresteerd in één of meer instellingen van deze scholengemeenschap.
  § 7. Het personeelslid dat in toepassing van artikel 64, 6°, werd ontslagen heeft, op basis van prestaties geleverd vóór het ontslag, geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
  § 8. Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, op voorwaarde dat hij nog niet is aangesteld voor een voltijdse betrekking of geen voltijdse betrekking heeft waarvan hij titularis is.
  § 9. Wanneer een inrichtende macht over verscheidene vacatures beschikt, moet zij bij voorrang betrekkingen die definitief vacant zijn toewijzen aan personeelsleden met een recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
  § 10. Vastbenoemde personeelsleden die in één of meer instellingen van dezelfde scholengemeenschap een betrekking met onvolledige prestaties in hoofdambt uitoefenen, komen voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur prioritair in aanmerking op personeelsleden die in de instellingen van deze scholengemeenschap nog geen vaste benoeming hebben.
  § 11. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden.
  § 12. Behoudens andersluidende overeenkomst met de inrichtende macht en op straffe van verlies van zijn recht op de aangeboden betrekking, moet het personeelslid dat zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur doet gelden, die betrekking in haar geheel aanvaarden, zoals ze wordt aangeboden.
  Die bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die bij de betrokken scholengemeenschap, een niet-voltijdse betrekking uitoefenen en deze opdracht willen uitbreiden.
  De toepassing van deze paragraaf mag niet leiden tot onverantwoorde pedagogische opsplitsing van de te begeven opdracht.
  § 13. Indien een personeelslid met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur de aanstelling van een ander personeelslid betwist, geeft de inrichtende macht inzage van de administratieve documenten van het personeelslid waarvan hij de aanstelling betwist.
  § 14. De inrichtende macht moet de beëindiging van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur steeds schriftelijk motiveren en meedelen aan het personeelslid.
  Artikel 24, artikel 25 en artikel 26 gelden niet voor de personeelsleden aangesteld voor doorlopende duur.
  § 15. Wanneer een personeelslid wordt ontslagen vooraleer hij het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven voor één of meer instellingen van een scholengemeenschap, en hij wordt na dit ontslag opnieuw aangeworven door een inrichtende macht van de scholengemeenschap of hij blijft verder fungeren in een andere instelling van deze scholengemeenschap, dan wordt dit personeelslid voor de toepassing van § 3 geacht niet ontslagen te zijn geweest.
  § 16. Een personeelslid heeft geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in de scholengemeenschap indien het geen diensten heeft gepresteerd in instellingen van de scholengemeenschap. Het personeelslid heeft wel recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in die instellingen van de scholengemeenschap die afhangen van dezelfde inrichtende macht als deze waar hij het recht op tijdelijke aanstelling met doorlopende duur heeft verworven. "
Art. 9.60. L'article 23bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998, remplacé par le décret du 18 mai 1999 et modifié par les décrets des 20 octobre 2000 et 13 juillet 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " Article 23bis. § 1er. Le présent article s'applique aux membres du personnel et aux établissements de l'enseignement secondaire ordinaire appartenant a un centre d'enseignement.
  § 2. Le pouvoir organisateur désigne un membre du personnel temporaire pour une durée déterminée ou ininterrompue dans un emploi vacant et/ou non vacant.
  La désignation temporaire à durée ininterrompue constitue un droit moyennant le respect des conditions du présent article.
  § 3. Un membre du personnel a droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue lorsque dans un ou plusieurs établissements du même centre d'enseignement :
  1° il compte une ancienneté d'au moins 720 jours dont 600 effectivement prestés, répartis sur au moins trois années scolaires, pour laquelle sont également considérés comme étant des jours effectivement prestés : les samedis, dimanches, jours de congé légaux et vacances scolaires, pour autant que ceux-ci tombent dans la période de désignation;
  2° sa dernière évaluation ne portait pas la conclusion finale "insuffisant". Il est supposé avoir été répondu à cette condition lorsque le membre du personnel n'a pas été évalué;
  3° il n'a pas été licencié.
  Lorsque le membre du personnel a acquis le droit auprès d'un ou de plusieurs établissements d'un centre d'enseignement, ce droit vaut pour tous les emplois dans tous les établissements de ce centre d'enseignement.
  Le membre du personnel voulant faire valoir ce droit doit, sous peine de perte de ce droit pour l'année scolaire suivante, introduire sa candidature par lettre recommandée à la poste avant le 15 juin auprès d'un pouvoir organisateur d'un des établissements du centre d'enseignement. Cette acte de candidature vaut pour tous les emplois pour lesquels le droit a été acquis et pour tous les établissements du centre d'enseignement concerné.
  Lorsque le membre du personnel a effectué des services auprès d'un autre pouvoir organisateur que celui auprès duquel il introduit sa candidature, il joint une liste de ses services effectués à sa candidature afin de justifier sa prétention au droit d'une désignation à durée ininterrompue.
  Lorsque le membre du personnel est une première fois effectivement désigné pour une durée ininterrompue dans la fonction pour laquelle il a acquis le droit dans un ou plusieurs établissements du centre d'enseignement, cette désignation vaut à partir de ce moment comme une candidature permanente s'étalant sur les années scolaires pour cette fonction.
  Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue ne vaut pas pour les membres du personnel visés au chapitre IVbis en ce qui concerne le volume de leur charge définitive pour laquelle ils ont obtenu un congé en vue d'exercer temporairement une autre charge.
  § 4. L'ancienneté visée au § 3 est fixée au 30 juin précédant l'année scolaire pendant laquelle le membre du personnel fait valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue.
  Pour l'application du présent article, l'ancienneté est calculée, par dérogation à l'article 6 et compte tenu de l'article 77, sur la base des prestations dans un ou plusieurs établissements du centre d'enseignement concerné et ce quel que soit le réseau auquel appartiennent les établissements dans lesquels ces prestations ont été fournies.
  En vue d'établir l'ancienneté visée au présent article, le nombre de jours prestés n'est pas multiplié par 1,2 par dérogation à l'article 6, § 1er, a).
  § 5. Le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue vaut pour la fonction dans laquelle l'ancienneté visée au § 3 est acquise et pour laquelle le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
  Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction de professeur, ce droit vaut pour cette fonction et pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
  Lorsque l'ancienneté visée au § 3 est acquise dans la fonction de professeur pour une branche ou une spécialité pour laquelle le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou jugé suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire, ce droit vaut alors pour cette fonction, cette branche ou cette spécialité ainsi que pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel est porteur d'un titre requis ou juge suffisant par disposition organique ou par mesure transitoire.
  § 6. Le membre du personnel qui, en vertu du § 5, a acquis le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue perd ce droit dans la fonction concernée lorsqu'il n'a ensuite pas servi dans un ou plusieurs établissements de cette centre d'enseignement pendant cinq années consécutives.
  § 7. Le membre du personnel qui a été licencié en application de l'article 64, 6°, sur la base de prestations fournies avant le licenciement, n'a pas droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue.
  § 8. Un membre du personnel peut faire valoir ses droits à une désignation temporaire à durée ininterrompue pour chaque poste vacant qui se présente pendant l'année scolaire, à condition qu'il n'ait pas encore été désigné dans un emploi à temps plein ou qu'il n'exerce pas d'emploi à temps plein dont il est titulaire.
  § 9. Lorsqu'un pouvoir organisateur dispose de différents postes vacants, il doit attribuer par priorité des emplois définitivement vacants aux membres du personnel bénéficiant d'un droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue.
  § 10. Les membres du personnel nommés à titre définitif qui exercent un emploi à prestations incomplètes en fonction principale dans un ou plusieurs établissements du même centre d'enseignement, peuvent faire usage de leur droit de priorité pour une désignation temporaire à durée ininterrompue par rapport aux membres du personnel qui ne sont pas encore nommés à titre définitif dans les établissements de ce centre d'enseignement.
  § 11. Les membres du personnel ayant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue qui ne peuvent pas effectuer leur emploi à cause de maladie, d'un accident de travail ou d'un congé de maternité, conservent leur droit à une telle désignation. Ils peuvent être désignés pour la durée de leur absence suivant les règles en vigueur. "
  § 12. Sauf convention contraire avec le pouvoir organisateur et sous peine de perdre son droit à l'emploi offert, le membre du personnel faisant valoir son droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue, doit accepter cet emploi dans son entièreté tel qu'il lui est proposé.
  La présente disposition ne s'applique pas aux membres du personnel qui exercent un emploi à temps partiel auprès du centre d'enseignement concerné et qui désirent étendre cette charge.
  L'application du présent paragraphe ne peut pas mener à un fractionnement pédagogique injustifiable de la charge à conférer.
  § 13. Lorsqu'un membre du personnel ayant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue conteste la désignation d'un autre membre du personnel, le pouvoir organisateur autorise la consultation des documents administratifs du membre du personnel dont il conteste la désignation.
  § 14. Le pouvoir organisateur doit toujours motiver par écrit la mise à fin d'une désignation temporaire à durée ininterrompue et la communiquer au membre du personnel.
  L'article 24, l'article 25 et l'article 26 ne s'appliquent pas aux membres du personnel désignés pour une durée ininterrompue.
  § 15. Lorsqu'un membre du personnel est licencié avant qu'il n'ait acquis le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue auprès d'un ou plusieurs établissements du centre d'enseignement, et lorsqu'il est à nouveau recruté après ce licenciement par le pouvoir organisateur du centre d'enseignement, ou lorsqu'il continue à fonctionner auprès d'un autre établissement du centre d'enseignement, ce membre du personnel est considéré comme ne pas avoir été licencié en ce qui concerne l'application du § 3.
  § 16. Un membre du personnel a droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue lorsque dans un ou plusieurs établissements du centre d'enseignement : Le membre du personnel a cependant droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue dans les établissements du centre d'enseignement qui dépendent du même pouvoir organisateur que celui auprès duquel il a acquis le droit à une désignation temporaire à durée ininterrompue. "
Art. 9.61. In artikel 23ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt § 14 vervangen door wat volgt.
  " § 14. Personeelsleden met recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur die hun betrekking niet effectief kunnen opnemen omwille van ziekte, een arbeidsongeval of moederschapsrust behouden hun recht op zulke aanstelling. Zij kunnen aangesteld worden en voor de duur van hun afwezigheid volgens de geldende regels vervangen worden. "
Art. 9.61. A l'article 23ter du même décret, inséré par le décret du 18 mai 1999 et modifié par les décrets des 20 octobre 2000 et 13 juillet 2001, le § 14 est remplacé par ce qui suit :
  " § 14. Les membres du personnel ayant droit a une désignation temporaire à durée ininterrompue qui ne peuvent pas effectuer leur emploi à cause de maladie, d'un accident de travail ou d'un congé de maternité, conservent leur droit à une telle désignation. Ils peuvent être désignés et remplacés pour la durée de leur absence suivant les règles en vigueur. "
Art. 9.62. Artikel 23ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 13 juli 2001, wordt opgeheven.
Art. 9.62. L'article 23ter du même décret, inséré par le décret du 18 mai 1999 et modifié par les décrets des 20 octobre 2000 et 13 juillet 2000 est abrogé.
Art. 9.63. In artikel 24 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 1 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 1. Met inachtname van een opzeggingstermijn van dertig kalenderdagen kan een tijdelijk aangesteld personeelslid door een inrichtende macht worden ontslagen.
  Een personeelslid kan niet worden ontslagen om redenen die geen verband houden met zijn geschiktheid of gedrag of niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de instelling.
  Het ontslag wordt met inachtname van het tweede lid schriftelijk gemotiveerd en meegedeeld aan het personeelslid. ";
  2° in § 2 wordt het vierde lid opgeheven.
Art. 9.63. A l'article 24 du même décret, modifié par le décret du 21 décembre 1994, sont apportées les modifications suivantes :
  1° le § 1er est remplacé par la disposition suivante :
  " § 1er. Moyennant un délai de préavis de trente jours calendaires, un pouvoir organisateur peut licencier un membre du personnel temporairement désigne.
  Un membre du personnel ne peut être licencié pour des motifs qui n'ont aucun lien avec son aptitude ou sa conduite ou qui ne sont pas fondés sur les nécessités du fonctionnement de l'établissement.
  Le licenciement est motivé par écrit conformément au deuxième alinéa et notifié au membre du personnel. ";
  2° au § 2 le quatrième alinéa est supprimé.
Art. 9.64. In artikel 25 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt :
  " Het personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na ontvangst van het ontslag om dringende redenen bij een ter post aangetekende brief, een bezwaar indienen bij de in artikel 69 bedoelde bevoegde kamer van beroep. Het indienen van een bezwaarschrift schort het ontslag niet op. Bij ontvangst van het ontslag tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen, wordt voornoemde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode. ";
  2° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen van de bezwaarprocedure en waarborgt de rechten van verdediging van de betrokken personeelsleden. De kamer van beroep brengt over het ontslag een advies uit. Wanneer de inrichtende macht het advies niet volgt doet zij dit in een met redenen omklede beslissing. "
Art. 9.64. A l'article 25 du même décret sont apportées les modifications suivantes :
  1° le quatrième alinéa est remplacé par ce qui suit :
  " Dans les cinq jours calendaires de la notification du licenciement pour motif grave par lettre recommandée, le membre du personnel peut introduire une réclamation auprès de la chambre de recours compétente visée à l'article 69. L'introduction d'une réclamation ne suspend pas le licenciement. Lorsque le licenciement est notifié au cours d'une période d'au moins sept jours de vacances consécutives, la période précitée de cinq jours calendaires est prolongée de la durée de la période de vacances. ";
  2° il est ajouté un cinquième alinéa, rédigé ainsi qu'il suit :
  " Le Gouvernement flamand fixe les modalités de la procédure de réclamation et garantit les droits de défense des personnels intéressés. La chambre de recours émet un avis sur le licenciement. Lorsque le pouvoir organisateur ne suit pas l'avis, il s'y oppose par décision motivee. "
Art. 9.65. Artikel 31 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 28 april 1993, 8 juli 1996 en 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 31. § 1. Een personeelslid kan in vast verband worden benoemd als hij op het ogenblik van de vaste benoeming voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 19 en, rekening houdend met artikel 77, daarenboven :
  1° op 30 juni voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat ten minste 720 dagen dienstanciënniteit heeft waarvan 360 dagen in het bedoelde ambt. Voor het administratief personeel, de administratief medewerker in het gewoon secundair onderwijs en de personeelsleden van de CLB's moeten de bedoelde 720 dagen dienstanciënniteit bereikt zijn op 31 augustus voorafgaand aan de datum waarop de benoeming ingaat. Deze anciënniteit moet hij hebben bereikt :
  - ofwel bij de betrokken inrichtende macht wat de instellingen of CLB's betreft die niet tot de scholengemeenschap behoren;
  - ofwel bij de betrokken inrichtende macht en/of bij een andere inrichtende macht, beide voor wat de instellingen betreft die tot dezelfde scholengemeenschap behoren. Wanneer de inrichtende macht toepassing maakt van deze bepaling, kan ze eisen dat bij haar een dienstanciënniteit van ten minste 360 dagen, waarvan 240 effectief gepresteerd, werd verworven;
  - ofwel bij een andere inrichtende macht wanneer het een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid betreft, tenzij het personeelslid ter beschikking gesteld werd wegens ontstentenis van betrekking in een instelling van een ander net of voor het gesubsidieerd vrij onderwijs van een ander karakter of een andere groep.
  Indien het een leraar betreft in het bezit van een voldoende geacht of gelijkwaardig geacht bekwaamheidsbewijs kan de inrichtende macht eisen dat van de 720 dagen er 360 werden gepresteerd in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking;
  2° zich kandidaat heeft gesteld in de vorm en binnen de termijn vermeld in de oproep tot de kandidaten;
  3° lichamelijk geschikt is overeenkomstig de reglementering inzake controle die geldt voor de ambtenaren van de diensten van de Vlaamse regering.
  4° op 31 december voorafgaand aan de vaste benoeming voor doorlopende duur is aangesteld in het ambt waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
  Behoort de instelling of het CLB waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, niet tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen of CLB's van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren.
  Behoort de instelling waar het personeelslid voor doorlopende duur is aangesteld, tot een scholengemeenschap, dan vervult het personeelslid deze voorwaarde voor alle instellingen van de scholengemeenschap.
  Is het personeelslid op 31 december voor doorlopende duur aangesteld in het ambt van leraar, dan geldt dit als een aanstelling in dat ambt voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid het recht op een aanstelling van doorlopende duur heeft opgebouwd, zoals bepaald in artikel 23, § 5, en artikel 23bis, § 5.
  De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing :
  - op een personeelslid dat werd aangesteld bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling;
  - op een personeelslid bedoeld in hoofdstuk IVbis voor wat betreft het volume van zijn opdracht waarvoor hij is vast benoemd en waarvoor hij een verlof heeft verkregen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. Dit personeelslid moet, voorzover hij het ambt van leraar uitoefent, 360 dagen dienstanciënniteit hebben verworven in het vak of de specialiteit van de vacant verklaarde betrekking.
  5° als laatste evaluatie geen evaluatie met de eindconclusie "onvoldoende" verkregen hebben. Indien het personeelslid niet werd geëvalueerd, wordt deze voorwaarde geacht voldaan te zijn.
  De benoeming is slechts mogelijk indien de betrekking in hoofdambt wordt uitgeoefend.
  In afwachting dat de Vlaamse regering uitvoering verleent aan het in 3° bepaalde, blijven de bestaande reglementaire beschikkingen van kracht zoals ze bestaan op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet.
  § 2. In de instellingen en CLB's van het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt elke benoeming in een wervingsambt en elke wijziging ervan schriftelijk vastgesteld. De overeenkomst vermeldt ten minste :
  1° de benaming en het adres van de inrichtende macht en van de instelling of het CLB waarin het personeelslid tewerkgesteld wordt;
  2° de identiteit van het personeelslid;
  3° het uit te oefenen ambt en de omvang van de opdracht;
  4° in voorkomend geval, het pedagogisch project, de aanvullende verplichtingen en onverenigbaarheden.
  De overeenkomst van benoeming wordt opgemaakt in ten minste twee exemplaren, waarvan één bestemd voor het personeelslid.
  § 3. In de instellingen of CLB's van het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt elke benoeming in een wervingsambt en elke wijziging ervan vastgesteld bij besluit van de inrichtende macht. Het besluit vermeldt ten minste :
  1° de benaming en het adres van de inrichtende macht en van de instelling of het CLB waarin het personeelslid tewerkgesteld wordt;
  2° de identiteit van het personeelslid;
  3° het uit te oefenen ambt en de omvang van de opdracht;
  4° in voorkomend geval, het pedagogisch project, de aanvullende verplichtingen en onverenigbaarheden.
  Een afschrift van dit besluit wordt meegedeeld aan het betrokken personeelslid.
  § 4. Bij ontstentenis van hetzij de schriftelijke overeenkomst bedoeld in § 2, hetzij het besluit bedoeld in § 3, wordt het personeelslid geacht vast benoemd te zijn voor het ambt, voor de opdracht en in de betrekking die het werkelijk uitoefent.
  § 5. Wanneer het personeelslid na uitputting van de procedure bedoeld in § 1, 3°, definitief ontoelaatbaar wordt verklaard, wordt hij ontslagen met een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naargelang van het aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen in de werkloosheids- en de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
  Tijdens de opzeggingstermijn wordt het personeelslid geacht als tijdelijke te zijn aangesteld en geniet het de bruto-wedde van het ambt waarin het vast benoemd werd.
  § 6. Het personeelslid wordt benoemd bij een inrichtende macht en geaffecteerd aan een instelling of een CLB van deze inrichtende macht.
  § 7. Bij het vaststellen van de in § 1, 1°, bedoelde anciënniteit kan de inrichtende macht ook rekening houden met de diensten gepresteerd bij een andere inrichtende macht.
  § 8. De Vlaamse regering bepaalt de regels volgens welke de vaste benoeming wordt medegedeeld aan het departement onderwijs opdat zij zou uitwerking hebben ten aanzien van de overheid.
  § 9. De Vlaamse regering bepaalt de gevolgen van een nieuwe vaste benoeming ten aanzien van de door het betrokken personeelslid voorheen reeds verkregen vaste benoeming, met dien verstaande dat een personeelslid slechts vast benoemd kan zijn ten belope van maximaal één voltijdse betrekking in hoofdambt. Het voltijds karakter wordt bepaald in functie van de prestaties vereist voor een voltijdse betrekking in het ambt van de nieuwe benoeming. "
Art. 9.65. L'article 31 du même décret, modifié par les décrets des 28 avril 1993, 8 juillet 1996 et 18 mai 1999, est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 31. § 1er. Un membre du personnel peut être nommé à titre définitif s'il remplit, au moment de la nomination définitive, les conditions fixées à l'article 19 et si également, en tenant compte de l'article 77, il :
  1° compte au moins 720 jours d'ancienneté de service dont 360 jours dans la fonction visée, le 30 juin précédant la date à laquelle la nomination prend effet. Pour ce qui est des personnels administratifs, du collaborateur administratif dans l'enseignement secondaire ordinaire et des personnels des CLB, les 720 jours d'ancienneté de service visés doivent être atteints le 31 août précédant la date de l'entrée en vigueur de la nomination. Il doit avoir atteint cette ancienneté :
  - ou bien auprès du pouvoir organisateur intéressé pour ce qui est des établissements ou des CLB qui n'appartiennent pas au centre d'enseignement;
  - ou bien auprès du pouvoir organisateur intéressé et/ou d'un autre pouvoir organisateur, pour ce qui est des établissements qui appartiennent au même centre d'enseignement. Lorsque le pouvoir organisateur applique cette disposition, il peut exiger que le membre du personnel a acquis chez lui une ancienneté de service d'au moins 360 jours, dont 240 effectivement prestés;
  - ou bien auprès d'un autre pouvoir organisateur s'il s'agit d'un membre du personnel mis en disponibilité par défaut d'emploi, à moins qu'il ne s'agisse d'un membre du personnel mis en disponibilité par défaut d'emploi dans un établissement d'un autre réseau ou, pour l'enseignement libre subventionné, d'un autre caractère ou d'un autre groupe.
  S'il s'agit d'un enseignant qui possède un titre de capacité jugé suffisant ou équivalent, le pouvoir organisateur peut exiger que 360 des 720 jours fussent acquis dans la branche ou la spécialité de l'emploi déclaré vacant;
  2° a introduit sa candidature dans la forme et dans le délai mentionnés dans l'appel aux candidatures;
  3° est physiquement apte conformément à la réglementation relative au contrôle applicable aux fonctionnaires des services du Gouvernement flamand.
  4° est désigné pour une durée ininterrompue, le 31 décembre précédant la nomination définitive, dans l'emploi pour lequel il a déposé sa candidature.
  Si l'établissement ou le CLB auquel le membre du personnel est désigné pour une durée ininterrompue n'appartient pas à un centre d'enseignement, le membre du personnel remplit cette condition pour tous les établissements ou CLB du pouvoir organisateur qui n'appartiennent pas à un centre d'enseignement.
  Si l'établissement auquel le membre du personnel est désigné pour une durée ininterrompue appartient à un centre d'enseignement, le membre du personnel remplit cette condition pour tous les établissements du centre d'enseignement.
  Si le membre du personnel est désigné le 31 décembre dans la fonction d'enseignant pour une durée ininterrompue, cette désignation est censée être une désignation dans cette fonction pour toutes les branches et spécialités pour lesquelles le membre du personnel a accumulé le droit à une désignation à durée ininterrompue, telle que fixée à l'article 23, § 5, et à l'article 23bis, § 5.
  La disposition du premier alinéa n'est pas applicable :
  - à un membre du personnel désigné par voie de réaffectation ou de remise au travail;
  - à un membre du personnel visé au chapitre IVbis pour ce qui concerne le volume de sa charge pour laquelle il est nommé à titre définitif et pour laquelle il a obtenu un congé afin d'assumer temporairement une autre charge. Ce membre du personnel doit avoir acquis, pour autant qu'il exerce la fonction d'enseignant, 360 jours d'ancienneté de service dans la branche ou dans la spécialité de la vacance d'emploi.
  5° n'a pas obtenu comme dernière évaluation une évaluation portant la conclusion finale "insuffisant". Lorsque le membre du personnel n'a pas été évalué, cette condition est censée être remplie.
  La nomination n'est possible que lorsque l'emploi est exercé en fonction principale.
  En attendant que le Gouvernement flamand exécute la disposition visée au 3°, les dispositions réglementaires existantes restent applicables telles qu'elles existent au moment de l'entrée en vigueur du présent décret.
  § 2. Dans les établissements et les CLB de l'enseignement libre subventionné, toute nomination dans une fonction de recrutement et toute modification que l'on y apporte est confirmée par écrit. La convention indiquera au moins :
  1° la dénomination et l'adresse du pouvoir organisateur et de l'établissement ou du CLB où le membre du personnel occupe un emploi;
  2° l'identité du membre du personnel;
  3° la fonction à exercer et le volume de la charge;
  4° le cas échéant, le projet pédagogique, les devoirs et incompatibilités complémentaires.
  La convention de nomination est établie en deux exemplaires au moins, dont l'un est destiné au membre du personnel.
  § 3. Dans les établissements et les CLB de l'enseignement libre subventionné, toute nomination dans une fonction de recrutement et toute modification que l'on y apporte est confirmée par décision du pouvoir organisateur. La décision indiquera au moins :
  1° la dénomination et l'adresse du pouvoir organisateur et de l'établissement ou du CLB où le membre du personnel occupe un emploi;
  2° l'identité du membre du personnel;
  3° la fonction à exercer et le volume de la charge;
  4° le cas écheant, le projet pédagogique, les devoirs et incompatibilités complémentaires.
  Une copie de cette décision est transmise au membre du personnel concerné.
  § 4. A défaut ou bien de la convention écrite visée au § 2, ou bien de la décision visée au § 3, le membre du personnel est censé être nommé à titre définitif à la fonction, la charge et l'emploi qu'il exerce effectivement.
  § 5. Lorsque le membre du personnel, après avoir épuisé la procédure visée au § 1er, 3°, est déclaré définitivement inapte, il est licencié moyennant un délai de préavis dont la durée est fixée selon le nombre de jours ouvrables qui sont nécessaires pour pouvoir prétendre aux allocations de chômage et de l'assurance maladie et invalidité obligatoire.
  Pendant le délai de préavis, le membre du personnel est censé être désigné en tant que membre du personnel temporaire et bénéficie du traitement brut de la fonction dans laquelle il était nommé à titre définitif.
  § 6. Le membre du personnel est nommé auprès d'un pouvoir organisateur et affecté à un établissement ou un CLB de ce pouvoir organisateur.
  § 7. Lors de la fixation de l'ancienneté visée au § 1er, 1°, le pouvoir organisateur peut juger également admissibles les services rendus auprès d'un autre pouvoir organisateur.
  § 8. Le Gouvernement flamand fixe les règles selon lesquelles la nomination définitive est notifiée au Département de l'Enseignement afin que celle-ci puisse produire ses effets vis-à-vis de l'autorité.
  § 9. Le Gouvernement flamand détermine les effets d'une nouvelle nomination définitive vis-à-vis de la nomination définitive déjà obtenue au préalable par le membre du personnel en question, à condition que le membre du personnel ne puisse être nommé définitivement qu'à concurrence d'une fonction à temps plein en fonction principale au maximum. Le temps plein est déterminé en fonction des prestations exigées pour un emploi à temps plein dans la fonction de la nouvelle nomination. "
Art. 9.66. Artikel 31bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 2 maart 1999, 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt opgeheven.
Art. 9.66. L'article 31bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par les décrets des 2 mars 1999, 18 mai 1999 et 20 octobre 2000 est abrogé.
Art. 9.67. Artikel 31ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 december 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt opgeheven.
Art. 9.67. L'article 31ter du même décret, inséré par le décret du 1er décembre 1998 et modifié par les décrets des 18 mai 1999 et 20 octobre 2000 est abrogé.
Art. 9.68. In artikel 33, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt :
  " In het basisonderwijs en deeltijds kunstonderwijs deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2003-2004 de vacante betrekkingen mee na 15 september 2003 en voor 15 oktober 2003. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2003.
  De vacante betrekkingen die werden meegedeeld voor 15 mei 2003 op basis van de toestand op 15 april 2003 hebben geen uitwerking. ";
  2° tussen het tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " In het gewoon secundair onderwijs deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2000-2001 de vacante betrekkingen in de categorie van het ondersteunend personeel mee na 15 september 2001 en voor 15 oktober 2001. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2001.
  De vacante betrekkingen in de categorie van het ondersteunend personeel, opvoedend hulppersoneel en administratief personeel die werden meegedeeld voor 15 mei 2001 op basis van de toestand op 15 april 2001 hebben geen uitwerking. ";
  3° het derde lid wordt vervangen door wat volgt :
  " In de CLB's deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2000-2001 de vacante betrekkingen mee tot uiterlijk 15 oktober 2001. ";
  4° tussen het derde en het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " In het buitengewoon secundair onderwijs deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2002-2003 de vacant verklaarde betrekkingen in de opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs mee na 15 november en vóór 15 december 2002. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 november 2002. In het gewoon secundair onderwijs deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2002-2003 de vacante betrekkingen in de vakken AV gedragswetenschappen en AV cultuurwetenschappen in de studierichting humane wetenschappen mee na 15 oktober en vóór 15 november 2002. Deze vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 oktober 2002. In het gewoon secundair onderwijs deelt de inrichtende macht de vacante betrekkingen in het vak AV sport mee na 15 oktober en vóór 15 november 2002. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 oktober 2002. De vacante betrekkingen in opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs en voor de vakken die werden meegedeeld vóór 15 mei 2002 op basis van de toestand op 15 april 2002, hebben geen uitwerking. De vacante betrekkingen in de vakken TV en PV sport die in toepassing van artikel 33, § 1, werden vacant verklaard tijdens het schooljaar 2001-2002, hebben geen uitwerking ten aanzien van de overheid. "
Art. 9.68. A l'article 33, § 1er, du même décret, modifié par les décrets des 14 juillet 1998 et 18 mai 1999, sont apportées les modifications suivantes :
  1° le deuxième alinéa est remplacé par ce qui suit :
  " Dans l'enseignement fondamental et l'enseignement artistique à temps partiel, le pouvoir organisateur communique, pour l'année scolaire 2003-2004, les emplois vacants après le 15 septembre 2003 et avant le 15 octobre 2003. Les vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 septembre 2003.
  Les emplois déclarés vacants avant le 15 mai 2003 sur la base de la situation au 15 avril 2003 ne produisent pas leurs effets. ";
  2° entre le deuxième et le troisième alinea, il est inséré un alinéa, rédige comme suit :
  " Dans l'enseignement secondaire ordinaire, le pouvoir organisateur communique apres le 15 septembre 2001 et avant le 15 octobre 2001 les emplois vacants dans la catégorie du personnel d'appui pour l'année scolaire 2000-2001. Les vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 septembre 2001.
  Les emplois vacants dans la catégorie du personnel d'appui, du personnel auxiliaire d'éducation et du personnel administratif qui étaient communiqués avant le 15 mai 2001 sur la base de la situation au 15 avril 2001 ne produisent pas leurs effets. ";
  3° le troisième alinéa est remplacé par ce qui suit :
  " Dans les CLB, le pouvoir organisateur communique les emplois vacants pour l'année scolaire 2000-2001 le 15 octobre 2001 au plus tard. ";
  4° entre les troisième et quatrième alinéas, il est inséré un nouvel alinéa, rédigé comme suit :
  "Dans l'enseignement secondaire spécial, le pouvoir organisateur communique, pour l'année scolaire 2002-2003, les emplois vacants dans la forme d'enseignement 3 de l'enseignement secondaire spécial après le 15 novembre et avant le 15 décembre 2002. Les vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 novembre 2002. Dans l'enseignement secondaire ordinaire, le pouvoir organisateur communique, pour l'année scolaire 2002-2003, les vacances d'emploi pour les cours "AV gedragswetenschappen" et "AV cultuurwetenschappen" de l'orientation "humane wetenschappen apres le 15 octobre et avant le 15 novembre 2002. Ces vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 octobre 2002. Dans l'enseignement secondaire ordinaire, le pouvoir organisateur communique les vacances d'emploi pour le cours "AV sport" après le 15 octobre et avant le 15 novembre 2002. Les vacances d'emploi sont fixées en fonction de la situation au 15 octobre 2002. Les vacances d'emploi dans la forme d'enseignement 3 de l'enseignement secondaire spécial et pour les cours qui étaient communiquées avant le 15 mai 2002 sur la base de la situation au 15 avril 2002 ne produisent pas leurs effets. Les emplois déclarés vacants par application de l'article 33, § 1er, dans les cours "TV et PV sport" pendant l'année scolaire 2001-2002, ne produisent pas leurs effets vis-à-vis de l'autorité. "
Art. 9.69. In artikel 35, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 18 mei 1999, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 9.69. Dans l'article 35, § 3, du même décret, modifié par le décret du 18 mai 1999, le deuxième alinéa est supprimé.
Art. 9.70. In hoofdstuk IV van hetzelfde decreet wordt een artikel 37bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 37bis. § 1. Een volledige betrekking in een selectie- of bevorderingsambt wordt steeds toegekend hetzij aan één personeelslid, hetzij aan twee personeelsleden die elk met een halftijdse betrekking worden belast.
  § 2. In afwijking van § 1 kan in het onderwijs voor sociale promotie en in het deeltijds kunstonderwijs een betrekking in een selectieambt worden toegekend aan één of meerdere personeelsleden en een betrekking in een bevorderingsambt aan één of twee personeelsleden. "
Art. 9.70. Dans le chapitre IV du même décret, il est inséré un article 37bis, rédigé comme suit :
  " Article 37bis. § 1er. Un emploi à temps plein dans une fonction de sélection ou de promotion est toujours conféré ou bien à un seul membre du personnel, ou bien à deux membres du personnel chargés chacun d'un emploi à mi-temps.
  § 2. Par dérogation au § 1er, un emploi dans une fonction de sélection peut être attribué à un ou plusieurs membres du personnel et un emploi dans une fonction de promotion à un ou deux membres du personnel dans l'enseignement de promotion sociale ou dans l'enseignement artistique à temps partiel. "
Art. 9.71. In artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 2, eerste lid, worden de woorden "met een diploma secundair onderwijs" vervangen door de woorden "met recht op weddenschaal 202";
  2° § 3 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 3. In afwijking van dit hoofdstuk en zonder dat het zich kandidaat moet stellen, kan de inrichtende macht een lid van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs dat vast benoemd is in deze categorie, de hogere weddenschaal 106 toekennen.
  Wanneer de instelling minder dan 400 leerlingen telt, kan de inrichtende macht deze hogere weddenschaal toekennen aan één voltijdse betrekking van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.
  Wanneer de instelling 400 tot 900 leerlingen telt, kan de inrichtende macht deze hogere weddenschaal toekennen aan twee voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs.
  Wanneer de instelling meer dan 900 leerlingen telt, kan de inrichtende macht deze hogere weddenschaal toekennen aan drie voltijdse betrekkingen van het ondersteunend personeel of van het opvoedend hulppersoneel in het deeltijds kunstonderwijs. ";
  3° er wordt een § 3bis toegevoegd, die luidt als volgt :
  "§ 3bis. In afwijking op de bepalingen van dit hoofdstuk en in afwijking op § 3, kan de inrichtende macht een personeelslid dat in het voltijds gewoon secundair onderwijs vast benoemd is in een ambt van het ondersteunend personeel en dat in toepassing van artikel 84quinquies werd geconcordeerd, vast benoemen in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal. Bij deze vaste benoeming moet steeds rekening worden gehouden met het diplomaniveau van het personeelslid.
  Het personeelslid hoeft zich geen kandidaat te stellen voor deze vaste benoeming.
  De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal, heeft tot gevolg dat de betrekking de puntenwaarde krijgt verbonden aan deze hogere weddenschaal, zoals bepaald in artikel 97 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
  De vaste benoeming in hetzelfde ambt met een hogere weddenschaal kan slechts plaatsvinden voor zover de verplichtingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling zijn nageleefd. "
Art. 9.71. A l'article 44 du même décret, modifié par le décret du 18 mai 1999, sont apportées les modifications suivantes :
  1° au § 2, premier alinéa, les mots "titulaire d'un diplôme de l'enseignement secondaire" sont remplacés par les mots "ayant droit à l'échelle de traitement 202";
  2° le § 3 est remplacé par la disposition suivante :
  " § 3. Par dérogation au présent chapitre et sans qu'il doive faire acte de candidature, le pouvoir organisateur peut attribuer l'échelle de traitement 106 supérieure à un membre du personnel d'appui ou du personnel auxiliaire d'éducation dans l'enseignement artistique à temps partiel qui est nommé à titre définitif dans cette catégorie.
  Lorsque l'établissement compte moins de 400 élèves, le pouvoir organisateur peut attribuer cette échelle de traitement supérieure à un emploi à temps plein du personnel d'appui ou du personnel auxiliaire d'éducation dans l'enseignement artistique à temps partiel.
  Lorsque l'établissement compte de 400 à 900 élèves, le pouvoir organisateur peut attribuer cette échelle de traitement supérieure à deux emplois à temps plein du personnel d'appui ou du personnel auxiliaire d'éducation dans l'enseignement artistique à temps partiel.
  Lorsque l'établissement compte plus de 900 élèves, le pouvoir organisateur peut attribuer cette échelle de traitement supérieure à trois emplois à temps plein du personnel d'appui ou du personnel auxiliaire d'éducation dans l'enseignement artistique à temps partiel. ";
  3° il est ajouté un § 3bis, rédigé comme suit :
  " § 3bis. Par dérogation aux dispositions du présent chapitre et par dérogation au § 3, il est loisible au pouvoir organisateur de nommer à titre définitif dans la même fonction avec une échelle de traitement supérieure un membre du personnel qui est nommé définitivement dans l'enseignement secondaire ordinaire à temps plein dans une fonction du personnel d'appui et qui est concordée en application de l'article 84quinquies. Lors de cette nomination définitive il faut toujours tenir compte du niveau du diplôme du membre du personnel.
  Le membre du personnel ne doit pas faire acte de candidature pour cette nomination définitive.
  Il résulte de la nomination définitive dans la même fonction avec une échelle de traitement supérieure que la fonction est dotée d'un nombre de points rattaché à cette échelle de traitement supérieure, tel que fixé à l'article 97 du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental.
  La nomination à titre définitif dans la même fonction avec une échelle de traitement supérieure ne peut s'opérer que pour autant que les obligations en matière de réaffectation et de remise au travail soient respectées. "
Art. 9.72. Artikel 44bis, § 6, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt :
  " § 6. In dit artikel wordt met tijdelijke aanstelling bedoeld, de tijdelijke aanstelling van bepaalde duur. "
Art. 9.72. L'article 44bis, § 6, du même décret, inséré par le décret du 18 mai 1999, est remplacé par la disposition suivante :
  " § 6. Dans le présent article, il faut entendre par désignation temporaire, la désignation temporaire à durée limitée. "
Art. 9.73. Artikel 46bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 9.73. L'article 46bis du même décret, inséré par le décret du 18 mai 1999, est abrogé.
Art. 9.74. Aan Afdeling 2 van Hoofdstuk VI van Titel II van hetzelfde decreet wordt een artikel 51ter toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 51ter. De personeelsleden die deelnemen aan de nascholingsactiviteiten zoals bedoeld in titel IV van het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing bevinden zich van rechtswege in de stand "dienstactiviteit" gedurende de periode van nascholing. Zij blijven alle voordelen genieten die zij in hun ambt genoten, met inbegrip van de weddenverhogingen en bijkomende vergoedingen. "
Art. 9.74. A la Section 2 du Chapitre VI du Titre II du même décret, il est ajoute un article 51ter, rédigé comme suit :
  " Article 51ter. Les personnels qui participent aux activités de formation continuée telles que visées au titre IV du décret du 16 avril 1996 relatif à la formation des enseignants et à la formation continuée se trouvent de droit dans la position "activité de service" au cours de la période de formation continuée. Ils continuent à bénéficier de tous les avantages dont ils jouissaient dans leur fonction, y compris les augmentations salariales et les indemnités supplémentaires. "
Art. 9.75. Aan Afdeling 2 van Hoofdstuk VI van Titel II van hetzelfde decreet wordt een artikel 51quater toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 51quater. § 1. Personeelsleden kunnen een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht opnemen voor diensten of projecten met belang voor het onderwijs.
  Het betreft diensten of projecten die de werking van het onderwijs ten goede komen door deelname, ondersteuning en begeleiding te leveren inzake vernieuwingen of experimenten op onderwijsvlak, inzake het onderwijsbeleid of inzake het onderwijsonderzoek.
  § 2. Personeelsleden kunnen onder de voorwaarde bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens bijzondere opdracht bekomen, zonder terugbetaling van het salaris, in het kader van de hiernavolgende diensten of projecten :
  1° de pedagogische begeleidingsdiensten en nascholing op initiatief van de representatieve groeperingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs;
  2° de Europese scholen;
  3° de projecten waarbij er een vervanging is door gesubsidieerde contractuelen, die door het departement Onderwijs worden bezoldigd, of door personeelsleden bedoeld in artikel X.57 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV;
  4° de projecten die door het Gemeenschapsonderwijs en door één of meerdere representatieve groeperingen van inrichtende machten of door meerdere representatieve groeperingen van inrichtende machten worden uitgevoerd. Deze projecten worden geadviseerd door de Vlaamse Onderwijsraad;
  5° de functie van secretaris van een reaffectatiecommissie;
  6° de examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap;
  7° de Dienst voor Onderwijsontwikkeling;
  8° de projecten opgezet of erkend door de Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs;
  9° de projecten die kaderen in een door de Vlaamse Gemeenschap onderschreven Europese en bilaterale uitwisselingsprojecten;
  10° de door de Europese Unie ondersteunde Europese onderwijsprojecten;
  11° de Stichting voor de Vlaamse Schoolsport;
  12° de Ondersteuningscentra van ouderverenigingen;
  13° het begeleiden en ondersteunen van de inspraakstructuren in het onderwijs.
  De Vlaamse regering kan de in het eerste lid bedoelde lijst uitbreiden met initiatieven en projecten die een bijzonder belang voor het onderwijs vertonen.
  De Vlaamse regering stelt voor de verloven wegens bijzondere opdracht de nadere bepalingen op, ondermeer voor wat betreft de beslissende en/of adviserende instantie, evaluatie van de projecten en de bepaling van het totaal aantal.
  § 3. De personeelsleden kunnen onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering een verlof wegens opdracht bekomen, mits een terugbetaling van het salaris, voor een dienst of project in het belang van het onderwijs.
  De Vlaamse regering bepaalt naast de in het eerste lid bedoelde voorwaarde :
  1° ten aanzien van de dienst/het project :
  - de wijze waarop het verband tussen de betrokken dienst/project en het belang van het onderwijs moet worden aangetoond;
  - de wijze van evaluatie van de projecten;
  - voor welke diensten en projecten het verlof wegens opdracht beperkt wordt tot een bepaalde maximumduur;
  2° ten aanzien van het betrokken personeelslid :
  - voor welke diensten en projecten het verlof wegens opdracht in hoofde van het personeelslid beperkt wordt tot een bepaalde maximumduur;
  - de gevolgen voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van het betrokken personeelslid;
  3° ten aanzien van de instelling waar het personeelslid vast benoemd is
  - de wijze waarop zij in het beslissingsproces wordt betrokken. "
Art. 9.75. A la Section 2 du Chapitre VI du Titre II du même décret, il est ajouté un article 51quater, rédigé comme suit :
  " Article 51quater. § 1er. Des membres du personnel peuvent bénéficier d'un congé pour mission spéciale ou d'un congé pour mission pour des prestations ou des projets dans l'intérêt de l'enseignement.
  Il s'agit de prestations ou de projets dont profitera l'enseignement de par la participation, le soutien et l'assistance de ces personnels aux innovations ou expériences dans le domaine de l'enseignement, notamment au niveau de la politique de l'enseignement ou de la recherche pédagogique.
  § 2. Aux conditions déterminées par le Gouvernement flamand, les personnels peuvent obtenir un congé pour mission spéciale, sans restitution du traitement, dans le cadre des prestations ou projets suivants :
  1° les services d'encadrement pédagogique et la formation continuée à l'initiative des associations représentatives des pouvoirs organisateurs de l'enseignement subventionné;
  2° les écoles européennes;
  3° les projets pour lesquels il est prévu un remplacement par des contractuels subventionnés, qui sont rémunérés par le Departement, ou par des personnels visés à l'article X.57 du décret du 14 février 2003 relatif a l'enseignement - XIV;
  4° les projets mis en place par l'Enseignement communautaire et par une ou plusieurs associations représentatives des pouvoirs organisateurs ou par plusieurs associations représentatives des pouvoirs organisateurs. Le "Vlaamse Onderwijsraad" (Conseil flamand de l'Enseignement) donne des avis sur ces projets;
  5° le poste de secrétaire d'une commission de réaffectation;
  6° les jurys de la Communauté flamande;
  7° le "Dienst voor Onderwijsontwikkeling" (Service d'Etudes);
  8° les projets mis en place ou agréés par le Ministre flamand compétent pour l'Enseignement;
  9° les projets dans le cadre des projets d'échange européens et bilatéraux approuvés par la Communaute flamande;
  10° les projets d'enseignement européens épaulés par l'Union européenne;
  11° le "Stichting voor de Vlaamse Schoolsport" (Fondation pour le sport scolaire flamand);
  12° les centres de soutien d'associations de parents;
  13° l'accompagnement et l'appui des structures de participation dans l'enseignement.
  Le Gouvernement flamand peut étendre la liste mentionnée au premier alinéa en ajoutant des initiatives et des projets présentant un intérêt particulier pour l'enseignement.
  Le Gouvernement flamand établit les modalités relatives aux congés pour mission spéciale, notamment pour ce qui est de l'instance décisionnelle et/ou consultative, de l'évaluation des projets et de la fixation du nombre total.
  § 3. Les personnels peuvent obtenir un congé pour mission aux conditions définies par le Gouvernement flamand, moyennant la restitution du traitement, pour une prestation ou un projet dans l'intérêt de l'enseignement.
  Outre la condition visée au premier alinéa, le Gouvernement flamand fixe :
  1° par rapport à la prestation /au projet
  - la façon dont la relation entre la prestation/le projet concerné et l'intérêt pour l'enseignement doit être démontrée;
  - la façon d'évaluer les projets;
  - pour quelles prestations et pour quels projets le congé pour mission est limité à une certaine durée maximale;
  2° à l'égard du membre du personnel intéressé
  - pour quelles prestations et pour quels projets le congé pour mission dans le chef du membre du personnel est limité à une certaine durée maximale;
  - les effets pour la position administrative et le statut pécuniaire du membre du personnel concerné;
  3° à l'égard de l'établissement où est nommé à titre définitif le membre du personnel
  - la façon dont l'établissement est associé au processus décisionnel. "
Art. 9.76. In artikel 56, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1999, wordt b) opgeheven.
Art. 9.76. Dans l'article 56, premier alinéa, du même décret, modifié par le décret du 15 juillet 1999, le point b) est supprimé.
Art. 9.77. Aan artikel 57, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° er wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 4° die ter beschikking werden gesteld wegens bijzondere opdracht met het oog op een opdracht in de Europese scholen.
  Deze personeelsleden kunnen ter beschikking gesteld blijven tot op het einde van het schooljaar waarin zij de leeftijd van zestig jaar bereiken; ";
  2° er wordt een 5° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 5° die volledig, halftijds of een vierde ter beschikking zijn gesteld in toepassing van de overgangsmaatregel zoals bepaald in artikel 9quinquies van het besluit van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra.
  De terbeschikkingstelling zoals bedoeld in het eerste lid, kan ook aanvangen na of verder lopen dan het tijdstip waarop het personeelslid het recht heeft verkregen op een pensioen ten laste van de Schatkist. "
Art. 9.77. A l'article 57, § 2, du même décret sont apportées les modifications suivantes :
  1° il est ajouté un 4°, rédigé ainsi qu'il suit :
  " 4° qui sont mis en disponibilité pour mission spéciale en vue d'une mission dans les écoles européennes.
  Ces membres du personnel peuvent rester en disponibilité jusqu'à la fin de l'année scolaire dans laquelle ils atteignent l'âge de soixante ans; ";
  2° il est ajouté un 5°, rédigé ainsi qu'il suit :
  " 5° qui sont mis en disponibilité complète, a mi-temps ou d'un quart en application de la mesure transitoire telle que fixée à l'article 9quinquies de l'arrêté du 11 février 2000 relatif à la mise en disponibilité complète pour convenances personnelles préalables à la pension de retraite pour les membres du personnel de l'enseignement et des centres d'encadrement des élèves.
  La mise en disponibilité telle que visée au premier alinéa peut prendre cours après ou dépasser la date à laquelle le membre du personnel peut prétendre au droit à la pension de retraite à charge de la Trésorerie. "
Art. 9.78. Artikel 63bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij decreet van 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 63bis. Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende personeelsleden :
  - de vastbenoemde personeelsleden;
  - de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur;
  - de vastbenoemde personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld wegens ontstentenis van betrekking en die zijn gereaffecteerd of weder tewerkgesteld. "
Art. 9.78. L'article 63bis du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par le décret du 13 juillet 2001, est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 63bis. Ce chapitre est d'application aux personnels suivants :
  - les personnels nommés à titre définitif;
  - les personnels désignés temporairement pour une durée ininterrompue;
  - les personnels nommés a titre définitif mis en disponibilité par défaut d'emploi et qui sont réaffectés ou remis au travail. "
Art. 9.79. In artikel 65 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 2 wordt het woord "activiteitswedde" vervangen door de woorden "bruto-activiteitsweddentoelage of -wachtgeldtoelage";
  2° in § 5 worden de woorden "artikel 23, § 1,1° of artikel 23bis, § 5" vervangen door de woorden "artikel 23, § 3, of artikel 23bis, § 3".
Art. 9.79. A l'article 65 du même décret, modifié par les décrets des 18 mai 1999 et 13 juillet 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  1° au § 2, le mot "traitement d'activité" est remplacé par les mots "subvention-traitement d'activité brute" ou subvention-traitement d'attente";
  2° au § 5 les mots "l'article 23, § 1er, 1° ou l'article 23bis, § 5" sont remplacés par les mots "l'article 23, § 3, ou l'article 23bis, § 3".
Art. 9.80. In artikel 68 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 worden tussen de woorden "§ 2"en het woord "van", de woorden "en § 2bis" ingevoegd;
  2° er wordt een § 2bis ingevoegd, die luidt als volgt :
  " § 2bis. Indien het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking en met toepassing van de geldende decretale en reglementaire bepalingen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, oefent de inrichtende macht bij wie het personeelslid een opdracht verricht voor die opdracht de tuchtmacht uit volgens de ter zake toepasselijke decretale en reglementaire bepalingen.
  De Vlaamse regering kan nadere modaliteiten bepalen volgens dewelke deze tuchtmacht wordt uitgeoefend. "
Art. 9.80. A l'article 68 du même décret, modifié par le décret du 21 décembre 1994, sont apportées les modifications suivantes :
  1° au § 1er les mots "et § 2bis" sont insérés entre les mots "§ 2" et le mot "de";
  2° il est ajouté un § 2bis, rédigé comme suit :
  " § 2bis. Si le membre du personnel est mis en disponibilité par défaut d'emploi ou réaffecté ou remis au travail par application des dispositions décrétales et réglementaires en vigueur, le pouvoir organisateur auprès duquel le membre du personnel remplit sa mission, exerce le pouvoir disciplinaire pour cette mission selon les dispositions décrétales et réglementaires applicables en la matière.
  Le Gouvernement flamand peut déterminer les modalités selon lesquelles ce pouvoir disciplinaire est exercé. "
Art. 9.81. In artikel 74 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 3 worden de woorden "in de overgenomen instelling" vervangen door de woorden "bij de inrichtende macht die de instelling overlaat";
  2° aan § 4 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt :
  " De mededeling van de vacante betrekkingen met het oog op een vaste benoeming in de instelling die wordt overgelaten, wordt eveneens geacht gedaan te zijn door de inrichtende macht die de instelling overneemt. "
Art. 9.81. A l'article 74 du même décret, modifié par le décret du 15 juillet 1997, sont apportées les modifications suivantes :
  1° au § 3 les mots "dans l'établissement repris" sont remplacés par les mots "auprès du pouvoir organisateur qui cède l'établissement";
  2° il est ajouté un § 4, rédigé comme suit :
  " La communication des vacances d'emploi en vue d'une nomination à titre définitif dans l'établissement qui vient d'être cédé, est censée être faite par le pouvoir organisateur reprenant l'établissement. "
Art. 9.82. In artikel 76 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1 wordt 3° opgeheven;
  2° in § 3 worden de woorden "de artikelen 6, 7, 23, 31, § 1, 1° en 35, § 2" vervangen door de woorden "de artikelen 6, 7, 23, 23bis, 31, § 1, 1°, en 35, § 2".
Art. 9.82. A l'article 76 du même décret, modifié par le décret du 21 décembre 1994, sont apportées les modifications suivantes :
  1° au § 1er, le point 3° est supprimé;
  2° au § 3, les mots "les articles 6, 7, 23, 31, § 1er, 1° et 35, § 2" sont remplacés par les mots "les articles 6, 7, 23, 23bis, 31, § 1er, 1°, et 35, § 2".
Art. 9.83. Aan artikel 76bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan het tweede streepje van § 3, 2°, worden de woorden "of van een diploma van onderwijzer of van kleuteronderwijzer" toegevoegd;
  2° in het derde streepje van § 3, 2°, worden de woorden "of voldoend geacht" geschrapt;
  3° § 4 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 4. De overgangsmaatregelen worden toegekend op 1 september 2001.
  De personeelsleden aangesteld vóór 1 september 2001, die voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden inzake bekwaamheidsbewijzen gesteld door de ministeriële omzendbrief OND/III/3/PL van 10 augustus 1993, die op 1 september 2001 niet in het bezit zijn van een bewijs van pedagogische bekwaamheid, worden geacht in het bezit te zijn van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, vanaf de maand volgende op het behalen van dit bewijs van pedagogische bekwaamheid, op voorwaarde dat het bewijs van pedagogische bekwaamheid behaald werd binnen de drie jaar na de eerste aanstelling. ";
  4° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 5. De vastbenoemde personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd.
  De tijdelijke personeelsleden behouden deze overgangsmaatregelen zolang ze ononderbroken in dienst blijven in het onderwijs, het academisch onderwijs uitgezonderd, en gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als een onderbreking beschouwd : de vakantieperioden, de loopbaanonderbreking, de militaire dienst, de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van wedde(ntoelage) voor een maximumduur van zes werkdagen per schooljaar, alsmede een onderbreking van een doorlopende periode van maximum twee kalenderjaren en de periode waarin het ambt van inspecteur wordt uitgeoefend. "
Art. 9.83. A l'article 76bis du même décret, inséré par le décret du 13 juillet 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  1° au deuxième tiret du § 3, 2° sont ajoutés les mots "ou d'un diplôme d'instituteur ou d'instituteur maternel";
  2° au troisième tiret du § 3, 2°, les mots "ou jugé suffisant" sont supprimés;
  3° le § 4 est remplacé par la disposition suivante :
  " § 4. Les mesures transitoires sont accordées le 1 septembre 2001.
  Les personnels désignés avant le 1er septembre 2001, qui remplissent les conditions de désignation pour ce qui est des titres, prévues par la circulaire ministérielle OND/III/3/PL du 10 août 1993, qui ne sont pas porteurs d'un titre d'aptitude pédagogique le 1er septembre 2001, sont censés être en possession d'un titre jugé suffisant, à compter du mois suivant l'obtention de ce titre d'aptitude pédagogique, à condition que le titre d'aptitude pédagogique ait été obtenu dans les trois ans de la première désignation. ";
  4° il est ajouté un § 5, rédigé comme suit :
  " § 5. Les mesures transitoires sont applicables aux personnels nommés à titre définitif aussi longtemps qu'ils sont engagés dans l'enseignement, à l'exception de l'enseignement académique.
  Les mesures transitoires sont applicables aux personnels temporaires aussi longtemps qu'ils sont occupés sans interruption dans l'enseignement, l'enseignement académique excepté, et qu'ils sont finances ou subventionnés par la Communauté flamande. Pour l'application de la présente disposition, ne sont pas considérés comme interruption : les périodes de vacances, la interruption de carrière, le service militaire, les périodes de rappel sous les drapeaux, les congés de maladie et de maternité, les congés d'allaitement, les congés de courte durée avec maintien du traitement (ou de la subvention-traitement) pour une durée maximale de six jours ouvrables par année scolaire, ainsi qu'une interruption pour une période continue de deux années calendaires au maximum et la période pendant laquelle la fonction d'inspecteur est exercée. "
Art. 9.84. In artikel 76ter, § 3, 2°, ingevoegd bij decreet van 13 juli 2001, worden in het derde streepje de woorden "of voldoend geacht" geschrapt.
Art. 9.84. Dans l'article 76ter, § 3, 2°, inséré par le décret du 13 juillet 2001, les mots "ou jugé suffisant" au troisième tiret sont supprimés.
Art. 9.85. In artikel 77 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 28 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden "de artikelen 6, 7, 23, 31, § 1, 1°, 35, § 2 en artikel 40, § 3" worden vervangen door de woorden " de artikelen 6, 7, 23, 23bis, 31, § 1, 1°, 35, § 2, en artikel 40, § 3";
  2° de bestaande tekst van artikel 77 wordt een § 1;
  3° een § 2 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 2. Voor het gewoon secundair onderwijs komen de diensten die een personeelslid vanaf 1 september 1999 heeft gepresteerd voor de toepassing van artikel 23, § 3, en 23bis, § 3, als volgt in aanmerking :
  a) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken instelling beheert en die niet tot een scholengemeenschap behoren;
  b) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in de betrokken scholengemeenschap en dit ongeacht het net waartoe de instellingen waarin deze prestaties werden verricht, behoren.
  De prestaties verricht vóór 1 september 1999 komen, onverminderd de toepassing van artikel 76, § 3, voor de berekening van deze anciënniteit als volgt in aanmerking :
  a) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken instelling beheert;
  b) voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen die vanaf 1 september 1999 tot de betrokken scholengemeenschap behoren en alle prestaties verstrekt in andere instellingen van de inrichtende macht bij wie men zijn kandidatuur stelt. ";
  4° een § 3 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3. In het gewoon secundair onderwijs komen de prestaties geleverd vóór 1 september 1999, onverminderd de bepalingen van artikel 76, § 3, voor de berekening van de 720 dagen dienstanciënniteit vermeld in artikel 31, § 1, 1°, als volgt in aanmerking :
  a) voor een vaste benoeming in een instelling die niet behoort tot een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen van de inrichtende macht die de betrokken instelling beheert;
  b) voor een vaste benoeming in een scholengemeenschap : alle prestaties verstrekt in instellingen die vanaf 1 september 1999 tot de betrokken scholengemeenschap behoren en alle prestaties verstrekt in andere instellingen van de inrichtende macht bij wie men zijn kandidatuur stelt. ";
  5° een § 4 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 4. Voor de toepassing van artikel 23 worden de prestaties die een personeelslid vóór 1 september 2000 heeft geleverd in een gesubsidieerd PMS- of MST-centrum eveneens in aanmerking genomen.
  Deze diensten worden tot en met 31 augustus 2003 geacht verworven te zijn bij de CLB's van de inrichtende macht waar het personeelslid kandideert voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur en in het na concordantie overeenstemmende ambt met toepassing van artikel 182 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. ";
  6° een § 5 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 5. Voor de toepassing van artikel 23 wordt de dienstanciënniteit van de tijdelijke personeelsleden die namens de officieel gesubsidieerde centra of de vrij gesubsidieerde centra deel uitmaken van de stuurgroep bedoeld in de artikelen 199 tot en met 204 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, geacht te zijn verworven en effectief gepresteerd in alle CLB's van de inrichtende macht waar het personeelslid werd toegewezen vanaf 1 september 2000. ";
  7° een § 6 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 6. Voor de toepassing van artikel 23, § 3, worden de personeelsleden die in toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding werden overgedragen naar een CLB, geacht gekandideerd te hebben voor een aanstelling van doorlopende duur in het schooljaar 2000-2001 en dit in het CLB en in het ambt van toewijzing.
  Voor de toepassing van artikel 31 worden de personeelsleden die in toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding werden overgedragen naar een CLB, geacht gekandideerd te hebben voor een vaste benoeming op 1 januari 2001 en dit in het CLB en in het ambt van toewijzing; ";
  8° een § 7 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 7. De personeelsleden die op 1 september 2000 werden overgedragen met toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding in het ambt van arts en die met ingang van 1 september 2000 het ambt van directeur bij mandaat uitoefenen, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden inzake vaste benoeming bedoeld in artikel 31, § 1, 4°, van dit artikel en dit voor wat betreft de betrekking waarin ze op 1 september 2000 werden toegewezen. "
Art. 9.85. A l'article 77 du même décret, modifié par le décret du 28 avril 1993, sont apportées les modifications suivantes :
  1° les mots "les articles 6, 7, 23, 31, § 1er, 1°, 35, § 2 et l'article 40, § 3" sont remplacés par les mots "les articles 6, 7, 23, 23bis, 31, § 1er, 1°, 35, § 2 et l'article 40 § 3".
  2° le texte existant de l'article 77 devient le § 1er;
  3° il est ajouté un § 2, rédigé comme suit :
  " § 2. Pour l'enseignement secondaire ordinaire, les services rendus à compter du 1er septembre 1999 par un membre du personnel en application de l'article 23, § 3, et 23bis, § 3, peuvent être valorisés comme suit :
  a) pour une désignation temporaire à durée ininterrompue dans un établissement qui n'appartient pas à un centre d'enseignement : toutes les prestations effectuées dans des établissements du pouvoir organisateur qui gère l'établissement concerné et qui n'appartiennent pas à un centre d'enseignement;
  b) pour une désignation temporaire à durée ininterrompue dans un centre d'enseignement : toutes les prestations accomplies dans le centre d'enseignement concerné quel que soit le réseau auquel appartiennent les établissements dans lesquels furent effectuées ces prestations.
  Sans préjudice de l'application de l'article 76, § 3, sont admissibles pour le calcul de cette ancienneté les prestations suivantes effectuées avant le 1 septembre 1999 :
  a) pour une désignation temporaire à durée ininterrompue dans un établissement qui n'appartient pas à un centre d'enseignement : toutes les prestations fournies dans les établissements du pouvoir organisateur qui gère l'établissement concerné;
  b) pour une désignation temporaire a durée ininterrompue dans un centre d'enseignement : toutes les prestations accomplies dans les établissements qui appartiennent à partir du 1er septembre 1999 au centre d'enseignement concerné et toutes les prestations accomplies dans les autres établissements du pouvoir organisateur auprès duquel on se porte candidat. ";
  4° il est ajouté un § 3, rédigé comme suit :
  " § 3. Sans préjudice des dispositions de l'article 76, § 3, sont valorisées pour le calcul de 720 jours d'ancienneté de service mentionnés dans l'article 31, § 1er, 1° les prestations suivantes fournies avant le 1er septembre 1999 dans l'enseignement secondaire ordinaire :
  a) pour une nomination à titre définitif dans un établissement qui n'appartient pas à un centre d'enseignement : toutes les prestations fournies dans les établissements du pouvoir organisateur qui gère l'établissement concerné;
  b) pour une nomination définitive dans un centre d'enseignement : toutes les prestations accomplies dans des établissements qui appartiennent a partir du 1er septembre 1999 au centre d'enseignement concerné et toutes les prestations accomplies dans les autres établissements du pouvoir organisateur auprès duquel on se porte candidat. ";
  5° il est ajouté un § 4, rédigé comme suit :
  " § 4. Pour l'application de l'article 23, les prestations accomplies avant le 1er septembre 2000 par un membre du personnel dans un centre PMS ou un centre d'inspection médicale subventionné sont également valorisées.
  Jusqu'au 31 août 2003 inclus, ces services sont censés être acquis auprès des CLB du pouvoir organisateur où le membre du personnel se porte candidat pour une désignation temporaire a durée ininterrompue et dans la fonction correspondante après concordance par application de l'article 182 du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves. ";
  6° il est ajouté un § 5, rédigé comme suit :
  " § 5. Pour l'application de l'article 23, l'ancienneté de service des membres du personnel temporaire qui font partie, au nom des centres officiels subventionnés ou des centres libres subventionnés, du comité directeur visé aux articles 199 à 204 inclus du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves, est censée être acquise et effectivement prestée dans tous les CLB du pouvoir organisateur auquel le membre du personnel à compter du 1er septembre 2000 était attribué. ";
  7° il est ajouté un § 6, rédigé comme suit :
  " § 6. Pour l'application de l'article 23, § 3, les personnels transférés à un CLB en application de l'article 188 du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves, sont censés avoir fait acte de candidature pour une désignation à durée ininterrompue pendant l'année scolaire 2000-2001 et ce au CLB et à la fonction auxquels le membre du personnel est désigné.
  Pour l'application de l'article 31, les personnels transférés à un CLB en application de l'article 188 du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves, sont censés avoir fait acte de candidature à une nomination définitive le 1er janvier 2001 et ce, au CLB et à la fonction auxquels le membre du personnel est attribué; ";
  8° il est ajouté un § 7, rédigé comme suit :
  " § 7. Les personnels qui étaient transférés le 1er septembre 2000 à un CLB en application de l'article 188 du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves dans la fonction de médecin et qui exercent à partir du 1er septembre 2000 la fonction de directeur par mandat, sont censés satisfaire aux conditions pour une nomination définitive visées à l'article 31, § 1er, 4°, de cet article et ce pour ce qui est de la fonction dans laquelle le membre du personnel était désigné le 1er septembre 2000. "
Art. 9.86. In artikel 78, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, worden het tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid opgeheven.
Art. 9.86. Dans l'article 78, § 1er, du même décret, modifié par le décret du 21 décembre 1994, les deuxième, troisième, quatrième, cinquième et sixième alinéas sont supprimés.
Art. 9.87. Artikel 79 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 9.87. L'article 79 du même décret est abrogé.
Art. 9.88. Artikel 84quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 84quater. In het gewoon secundair onderwijs kunnen vanaf het schooljaar 2001-2002 geen personeelsleden meer tijdelijk worden aangesteld of worden vast benoemd in betrekkingen in de categorie van het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel. "
Art. 9.88. L'article 84quater du même décret, insére par le décret du 14 juillet 1998, est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 84quater. A compter de l'année scolaire 2001-2002, aucun membre du personnel ne peut être désigné temporairement ou nommé définitivement dans l'enseignement secondaire ordinaire dans les fonctions de la catégorie du personnel auxiliaire d'éducation ou du personnel administratif. "
Art. 9.89. Artikel 84quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 84quinquies. § 1. De personeelsleden die op 30 juni 2001 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het opvoedend hulppersoneel of in het ambt van opvoeder worden, mits inachtneming van Titel XI - Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, met ingang van 1 september 2001 geconcordeerd naar het ambt van opvoeder. Deze concordantie is persoonsgebonden.
  De concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid.
  § 2. De personeelsleden die op 30 juni 2001 vast benoemd zijn, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of tijdelijk aangesteld zijn in een vacante betrekking in een ambt in de categorie van het administratief personeel of het ambt van administratief medewerker worden, mits inachtneming van Titel XI - Ondersteunend personeel van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, met ingang van 1 september 2001 geconcordeerd naar het ambt van administratief medewerker. Deze concordantie is persoonsgebonden.
  De concordantie heeft geen gevolgen voor de geldelijke en administratieve rechtspositie van het personeelslid.
  § 3. Van de concordantie bedoeld in §§ 1 en 2 kan mits wederzijds akkoord tussen inrichtende macht en betrokken personeelslid worden afgeweken. Deze afwijking kan enkel op 1 september 2001 worden toegepast en deze concordantie is eveneens persoonsgebonden.
  Het personeelslid volgt vervolgens de geldelijke en administratieve rechtspositie die verbonden is aan het ambt waarnaar hij ingevolge deze afwijking wordt geconcordeerd.
  Bij toepassing van deze paragraaf moet de inrichtende macht steeds rekening houden met artikel 95 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
  § 4. Het personeelslid behoudt bij de concordantie steeds de weddenschaal die hij genoot op 30 juni 2001 en de daarmee overeenstemmende puntenwaarde, zoals bepaald in artikel 97 van voormeld decreet van 14 juli 1998.
  § 5. Het personeelslid dat op het ogenblik van de in §§ 1 en 2 bedoelde concordantie in toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra, of in toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 14 september 1999 betreffende de bijzondere terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor sommige personeelsleden van het voltijds gewoon secundair onderwijs, ter beschikking gesteld is in een ambt van het opvoedend hulppersoneel of van het administratief personeel, wordt beschouwd als zijnde ambtshalve geconcordeerd zoals bedoeld in §§ 1 en 2. "
Art. 9.89. L'article 84quinquies du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998, est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 84quinquies. § 1er. Les personnels qui étaient nommés à titre définitif, mis en disponibilité par défaut d'emploi ou désignés temporairement le 30 juin 2001 dans un emploi vacant d'une fonction de la catégorie du personnel auxiliaire d'éducation ou de la fonction d'éducateur sont concordés, tout en respectant le Titre XI - Personnel d'appui du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, à la fonction d'éducateur à partir du 1er septembre 2001. Cette concordance est personnelle.
  La concordance n'a pas de conséquences pour le statut pécuniaire et la position administrative du membre du personnel.
  § 2. Les personnels qui étaient nommés a titre définitif, mis en disponibilité par défaut d'emploi ou désignés temporairement le 30 juin 2001 dans un emploi vacant d'une fonction de la catégorie du personnel administratif ou de la fonction de collaborateur administratif sont concordés, tout en respectant le Titre XI - Personnel d'appui du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental, à la fonction collaborateur administratif à partir du 1er septembre 2001. Cette concordance est personnelle.
  La concordance n'a pas de conséquences pour le statut pécuniaire et la position administrative du membre du personnel.
  § 3. Il peut être dérogé de la concordance visée aux §§ 1er et 2 moyennant l'accord mutuel du pouvoir organisateur et du membre du personnel concerné. Cette dérogation ne peut être appliquée qu'au 1er septembre 2001 et cette concordance est également personnelle.
  Le membre du personnel obtient ensuite le statut pécuniaire et la position administrative qui sont liés à la fonction à laquelle il est concordé en conséquence de cette dérogation.
  Par application de ce paragraphe, le pouvoir organisateur doit toujours tenir compte de l'article 95 du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 fevrier 1997 relatif à l'enseignement fondamental.
  § 4. En cas de concordance, le membre du personnel maintient l'échelle de traitement dont il bénéficiait le 30 juin 2001 et le nombre de points correspondant, tel que fixé à l'article 97 de l'arrêté précité du 14 juillet 1998.
  § 5. Le membre du personnel qui, au moment de la concordance visée aux §§ 1er et 2, était mis en disponibilité dans une fonction du personnel auxiliaire d'éducation ou du personnel administratif par application de l'arrêté du 11 février 2000 relatif à la mise en disponibilité complète pour convenances personnelles préalables à la pension de retraite pour les membres du personnel de l'enseignement et des centres psycho-médico-sociaux, ou par application de l'arrêté du Gouvernement flamand du 14 septembre 1999 relatif à la mise en disponibilité spéciale pour convenances personnelles préalables à la pension de retraite pour certains personnels de l'enseignement secondaire ordinaire à temps plein, est censé être concordé d'office conformément aux §§ 1er et 2. "
Art. 9.90. In artikel 84sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan § 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Deze paragraaf geldt voorzover de betrekking in stand wordt gehouden in toepassing van artikel 98, § 5, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. ";
  2° het artikel 84sexies wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 84sexies. § 1. Een tijdelijk personeelslid kan vrijwillig afstand doen van de in artikel 84quinquies vastgelegde concordantie. Deze vrijwillige afstand is eenmalig en is onomkeerbaar.
  § 2. De in artikel 84quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een tijdelijk personeelslid van rechtswege als het personeelslid gedurende een ononderbroken periode van twee kalenderjaren niet in het onderwijs is tewerkgesteld. Voor de toepassing van deze bepaling worden niet als onderbreking beschouwd : de vakantieperioden, de militaire dienst en de perioden van wederoproeping, de ziekte- en bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte duur met behoud van wedde(toelage) ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van familiale of sociale aard, de loopbaanonderbreking en de verloven zonder behoud van wedde(toelage) voor een maximumduur van 6 werkdagen per schooljaar.
  § 3. De in artikel 84quinquies vastgelegde concordantie eindigt voor een vastbenoemd personeelslid van rechtswege bij ontslag uit het onderwijs of ingevolge een bevordering in een ambt van het ondersteunend personeel in toepassing van artikel 44. "
Art. 9.90. A l'article 84sexies du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998 et modifié par le décret du 18 mai 1999 sont apportées les modifications suivantes :
  1° au § 2, il est ajouté un troisième alinéa, rédigé comme suit :
  " Le présent paragraphe est applicable pour autant que cette fonction soit maintenue en application de l'article 98, § 5, du décret du 14 juillet 1998 contenant diverses mesures relatives à l'enseignement secondaire et modifiant le décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental. ";
  2° l'article 84sexies est remplacé par ce qui suit :
  " Article 84sexies. § 1er. Un membre du personnel temporaire peut renoncer volontairement à la concordance fixée à l'article 84quinquies. Cette renonciation volontaire est unique et irreversible.
  § 2. La concordance fixée à l'article 84quinquies se termine de droit pour un membre du personnel temporaire si le membre du personnel n'a pas été engagé dans l'enseignement pour une période ininterrompue de deux années calendaires. Pour l'application de la présente disposition, ne sont pas considérés comme interruption : les périodes de vacances, le service militaire et les périodes de rappel sous les drapeaux, les congés de maladie et de maternité, les congés d'allaitement, les congés de courte durée avec maintien de traitement (ou de la subvention-traitement) pour des raisons familiales ou sociales, l'interruption de carrière et les congés sans maintien de traitement (ou de la subvention-traitement) pour une durée maximale de 6 jours ouvrables par année scolaire.
  § 3. La concordance fixée à l'article 84quinquies se termine de droit pour un membre du personnel nommé a titre définitif lors du licenciement de l'enseignement ou par suite d'une promotion dans une fonction du personnel d'appui par application de l'article 44. "
Art. 9.91. Artikel 84septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998, wordt opgeheven.
Art. 9.91. L'article 84septies du même décret, inséré par le décret du 14 juillet 1998, est abrogé.
Afdeling 3. - Inwerkingtredingsbepaling.
Section 3. - Disposition d'entrée en vigueur.
Art. 9.92. De bepalingen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd :
  1° artikel IX.28, 1°, IX.48, 1°, IX.71, 1°, en IX.90, 1°, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1998;
  2° artikel IX.36 en IX.74, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1999;
  3° artikel IX.17 en IX.68, 3° die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2000;
  4° artikel IX.16, 2°, IX.19, IX.26, IX.28, 2° en 3°, IX.46, IX.47, IX.48, 2°, IX.49, IX.50, IX.51, IX.68, 2°, IX.71, 2°, IX.73, IX.83, IX.84, IX.88, IX.89, IX.90, 2° en IX.91 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2001;
  5° artikel IX.39, 1°, en IX.77, 1°, die in werking treden op 1 september 2001 en ophouden van kracht te zijn op 1 september 2003;
  6° artikel (...), IX.6, IX.8, IX.10, IX.11, IX.12, 2°, 3° en 4°, IX.13, IX.14, IX.20, IX.21, IX.22, IX.23, IX.24, IX.25, 2°, IX.29, IX.30, 3°, IX.31, IX.34, IX.35, IX.37, IX.38, IX.40, IX.41, IX.42, IX.43, IX.44, IX.45, IX.55, IX.58, IX.60, IX.62, IX.63, IX.64, IX.65, IX.66, IX.67, IX.69, IX.72, IX.75, IX.76, IX.79, 2°, IX.82, IX.85, IX.86 en IX.87 die in werking treden op 1 september 2003.
  (7° artikel IX.5 heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2003.)
Art. 9.92. Les dispositions du présent chapitre produisent leurs effets le 1er septembre 2002, à l'exception :
  1° des articles IX.28, 1°, IX.48, 1°, IX.71, 1°, et IX.90, 1°, qui produisent leurs effets le 1er septembre 1998;
  2° des articles IX.36 et IX.74, qui produisent leurs effets le 1er septembre 1999;
  3° des articles IX.17 et IX.68, 3° qui produisent leurs effets le 1er septembre 2000;
  4° des articles IX.16, 2°, IX.19, IX.26, IX.28, 2° et 3°, IX.46, IX.47, IX.48, 2°, IX.49, IX.50, IX.51, IX.68, 2°, IX.71, 2°, IX.73, IX.83, IX.84, IX.88, IX.89, IX.90, 2° et IX.91 qui produisent leurs effets le 1er septembre 2001;
  5° des articles IX.39, 1°, et IX.77, 1° qui entrent en vigueur le 1er septembre 2001 et cessent d'être en vigueur le 1er septembre 2003;
  6° des articles (...), IX.6, IX.8, IX.10, IX.11, IX.12, 2°, 3° et 4°, IX.13, IX.14, IX.20, IX.21, IX.22, IX.23, IX.24, IX.25, 2°, IX.29, IX.30, 3°, IX.31, IX.34, IX.35, IX.37, IX.38, IX.40, IX.41, IX.42, IX.43, IX.44, IX.45, IX.55, IX.58, IX.60, IX.62, IX.63, IX.64, IX.65, IX.66, IX.67, IX.69, IX.72, IX.75, IX.76, IX.79, 2°, IX.82, IX.85, IX.86 et IX.87 qui entrent en vigueur le 1er septembre 2003.
  (7° de l'article IX.5, qui produit ses effets le 1er mai 2003.)
HOOFDSTUK X. - Autonome bepalingen.
CHAPITRE X. - Dispositions autonomes.
Afdeling 1. - Diensten met onderwijsbehoeften.
Section I. - Services présentant des besoins en matière d'enseignement.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Sous-section 1. - Dispositions générales.
Onderafdeling 2. - Subsidiëring.
Sous-section 2. - Octroi de subventions.
Onderafdeling 3. - Werking.
Sous-section 3. - Fonctionnement.
Onderdeel 1. - Organisatie.
Subdivision 1re- Organisation.
Onderdeel 2. - Pedagogische personeelsleden.
Subdivision 2. - Personnels pédagogiques.
Onderdeel 3. - Onderwijsaanbod.
Subdivision 3. - Offre d'enseignement.
Onderafdeling 4. - Toezicht.
Sous-section 4. - Contrôle.
Onderafdeling 5. - Wijzigingsbepalingen.
Sous-section 5. - Dispositions modificatives.
Art. 10.18. In artikel 3, § 8, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt 5°, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, vervangen door wat volgt :
  " 5° Blijft beschouwd als regelmatige leerling in zijn oorspronkelijke school :
  - een leerling van het voltijds gewoon secundair onderwijs of het deeltijds beroepssecundair onderwijs die op de datum van de telling van het aantal leerlingen onderwijs volgen in een school van type 5;
  - een leerling van het voltijds gewoon secundair onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs of het buitengewoon secundair onderwijs, die op de datum van de telling van het aantal leerlingen onderwijs volgen in een school van type 5 of een dienst bedoeld in artikel X.1, 2° van het decreet van 14februari 2003 betreffende het onderwijs XIV.
  Hij is daarenboven regelmatige leerling :
  - in de ziekenhuisschool, voor periodes van minimum vijf al dan niet opeenvolgende dagen waarin hij per dag gemiddeld ten minste één lestijd onderwijs krijgt;
  - in de preventoriumschool, wanneer hij voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs. "
Art. 10.18. Le point 5°, de l'article 3, § 8, de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement, inséré par le décret du 13 juillet 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " 5° Continue a être censé un élève régulier dans son école d'origine :
  - un élève de l'enseignement secondaire ordinaire à temps plein ou de l'enseignement secondaire professionnel à temps partiel qui, à la date de comptage du nombre d'élèves, suit un enseignement dans une école de type 5;
  - un élève de l'enseignement secondaire ordinaire à temps plein, de l'enseignement secondaire professionnel à temps partiel ou de l'enseignement secondaire spécial, qui, à la date de comptage du nombre d'élèves, suit un enseignement dans une école de type 5 ou un service visé à l'article X.1, 2° du décret du 14 février 2003 relatif à l'enseignement XIV.
  Il est en outre un élève régulier :
  - dans l'école hospitalière, pour des périodes d'au moins cinq jours, consécutifs ou non, dans laquelle il reçoit en moyenne au moins une période de cours par jour;
  - dans l'école du préventorium, lorsqu'il satisfait aux dispositions de l'article 10 de l'arrêté royal du 28 juin 1978 portant définition des types et organisation de l'enseignement spécial et déterminant les conditions d'admission et de maintien dans les divers niveaux d'enseignement spécial. "
Art. 10.19. In artikel 23 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt :
  " In afwijking van artikel 20, 2°, worden de leerlingen die onderwijs volgen in een school van type 5 of een dienst bedoeld in artikel X.1, 2°, van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV beschouwd als regelmatige leerling in de school waar zij zijn ingeschreven. Deze school heeft daardoor de verplichting alle medewerking te verlenen bij het onderwijs dat aldus aan haar leerling verstrekt wordt. "
Art. 10.19. Dans l'article 23 du décret du 25 février 1997relatif à l'enseignement fondamental, l'alinéa premier est remplacé par la disposition suivante :
  " Par dérogation à l'article 20, 2°, sont considérés comme des élèves réguliers dans l'école où ils sont inscrits, les élèves qui suivent un enseignement dans une école de type 5 ou un service visé à l'article X.1, 2°, du décret du 14 février 2003 relatif à l'enseignement XIV. Par suite, cette école est obligée de prêter tout son concours à l'enseignement dispensé de cette façon à son élève. "
Art. 10.20. Aan artikel 34, § 2, van hetzelfde decreet worden de volgende woorden toegevoegd : "of een dienst bedoeld in artikel X.1, 2° van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV".
Art. 10.20. A l'article 34, § 2, du même décret, sont ajoutés les mots suivants : "ou un service prévu à l'article X.1, 2° du décret du 14 février 2003 relatif à l'enseignement XIV".
Onderafdeling 6. - Inwerkingtreding.
Sous-section 6. - Entrée en vigueur.
Art. 10.21. De bepalingen van deze afdeling hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002.
Art. 10.21. Les dispositions de la présente section produisent leurs effets le 1er septembre 2002.
Afdeling 2. - Kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs gelegen in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel.
Section 2. - Garderies de l'enseignement communautaire situées dans la Région bilingue de Bruxelles-Capitale.
Art. 10.30. De artikelen van deze afdeling hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd artikel X.23, § 6, dat in werking treedt op 1 september 2003.
Art. 10.30. Les articles de la présente section produisent leurs effets à la date du 1er septembre 2002, à l'exception de l'article X.23, § 6, qui entre en vigueur le 1er septembre 2003.
Afdeling 3. - Begrippenkader.
Section 3. - Cadre de définitions.
Onderafdeling 1. - Algemeen.
Sous-section 1. - Généralités.
Onderafdeling 2. - Studiebewijzen.
Sous-section 2. - Titres.
Onderafdeling 3. - Structuuronderdelen.
Sous-section 3. - Subdivisions structurelles.
Afdeling 4. - Coördinatie.
Section 4. - Coordination.
Art. 10.36. Artikel 51 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt opgeheven.
Art. 10.36. L'article 51 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement est abrogé.
Art. 10.37. Titel XVII van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV, bestaande uit artikel 125 en 126, wordt opgeheven.
Art. 10.37. Le Titre XVII du décret du 28 avril 1993 relatif à l'enseignement IV, comportant les articles 125 et 126, est abrogé.
Art. 10.38. De bepalingen van deze afdeling hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd artikel X.37, dat in werking treedt op een door de Vlaamse regering vast te stellen datum.
Art. 10.38. Les dispositions de la présente section produisent leurs effets le 1er septembre 2002, à l'exception de l'article X.37, qui entre en vigueur à une date à fixer par le Gouvernement flamand.
Afdeling 5. - Bekwaamheidsbewijzen.
Section 5. - Titres de capacité.
Onderafdeling 1. - Omschrijving.
Sous-section 1. - Définition.
Onderafdeling 2. - Slotbepalingen.
Sous-section 2. - Dispositions finales.
Art. 10.44. Artikel 12bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1973 en de decreten van 5 juli 1989 en 27 maart 1991, wordt opgeheven.
Art. 10.44. L'article 12bis de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la legislation de l'enseignement, modifié par la loi du 11 juillet 1973 et les décrets du 5 juillet 1989 et du 27 mars 1991 est abrogé.
Art. 10.45. Artikel 74 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 74. De regering bepaalt de bekwaamheidsbewijzen, rekening houdend met Onderafdeling 1 van Afdeling 5 van Hoofdstuk X van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV. "
Art. 10.45. L'article 74 du décret du 25 février 1997 relatif à l'enseignement fondamental est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 74. Le Gouvernement fixe les titres de capacité, en tenant compte de la Sous-section 1re de la Section 5 du Chapitre X du décret du 14 février 2003 relatif à l'enseignement XIV. "
Art. 10.46. In artikel 48 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding wordt § 1 vervangen door wat volgt :
  " § 1. De Vlaamse regering bepaalt de bekwaamheidsbewijzen, rekening houdend met Onderafdeling 1 van Afdeling 5 van Hoofdstuk X van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV. "
Art. 10.46. Dans l'article 48 du décret du 1er décembre 1998 relatif aux centres d'encadrement des élèves, le § 1er est remplacé par ce qui suit :
  " § 1er. Le Gouvernement flamand fixe les titres de capacité en tenant compte de la Sous-section 1re de la Section 5 du Chapitre X du décret du 14 février 2003 relatif à l'enseignement XIV. "
Art. 10.47. In artikel 3 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs wordt 3° vervangen door wat volgt :
  " 3° bekwaamheidsbewijzen : de door de Vlaamse regering, overeenkomstig Onderafdeling 1 van Afdeling 5 van Hoofdstuk X van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, bepaalde bekwaamheidsbewijzen; ".
Art. 10.47. Dans l'article 3 du décret du 2 mars 1999 réglant certaines matières relatives à l'éducation des adultes, le point 3° est remplacé par la disposition suivante :
  " 3° titres de capacité : les titres de capacité fixés par le Gouvernement flamand conformément à la Sous-section 1re de la Section 5 du Chapitre X du décret du 14 février 2003 relatif à l'enseignement XIV. "
Onderafdeling 3. - Inwerkingtredingsbepaling.
Sous-section 3. - Disposition d'entrée en vigueur.
Afdeling 6. - Informatisering.
Section 6. - Informatisation.
Onderafdeling 1. - Toelageregeling.
Sous-section 1. - Régime d'octroi.
Onderafdeling 2. - ICT-coördinatoren.
Sous-section 2. - Coordinateurs TIC.
Onderafdeling 3. - Inwerkingtredingsbepaling.
Sous-section 3. - Disposition d'entrée en vigueur.
Art. 10.56. De bepalingen van deze afdeling treden als volgt in werking :
  1° de bepalingen van onderafdeling 1 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002;
  2° de bepalingen van onderafdeling 2 treden in werking op 1 september 2003.
Art. 10.56. Les dispositions de la présente section entrent en vigueur comme suit :
  1° les dispositions de la sous-section 1re produisent leurs effets le 1er septembre 2002;
  2° les dispositions de la sous-section 2 entrent en vigueur le 1er septembre 2003.
Afdeling 7. - Overige bepalingen.
Section 7. - Autres dispositions.
Art. 10.60. De Vlaamse regering is ertoe gemachtigd het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, zoals gewijzigd, te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen en/of te vervangen.
Art. 10.60. Le Gouvernement flamand est autorisé à modifier, à abroger et/ou à remplacer en tout ou en partie l'arrêté royal n° 456 du 10 septembre 1986 portant rationalisation et programmation des internats de l'enseignement organisé ou subventionné par l'Etat, tel que modifié.
Art. 10.62. De bepalingen van deze afdeling hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd :
  1° artikel X.59, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1989;
  2° artikel X.58, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2002.
  [1 3° artikel X.61, 8°, dat in werking treedt op 1 januari 2007.]1
  
Art. 10.62. Les dispositions de la présente section produisent leurs effets le 1er septembre 2002, à l'exception :
  1° de l'article X.59, qui produit ses effets le 1er janvier 1989;
  2° de l'article X.58, qui produit ses effets le 1er janvier 2002.
  [1 3° de l'article X.61, 8°, qui entre en vigueur le 1er janvier 2007.]1
  
HOOFDSTUK XI. - Andere bepalingen.
CHAPITRE XI. - Autres dispositions.
Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
Section 1. - Modification de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement.
Art. 11.1. Artikel 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1975 en het decreet van 25 februari 1997, wordt vervangen door wat volgt :
  " Artikel 2. In het gewoon voltijds secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs bestaan vrije en officiële scholen.
  Vrije scholen worden opgericht door een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijk rechtspersoon.
  Officiële scholen worden opgericht door een publiekrechtelijk rechtspersoon, zijnde het Gemeenschapsonderwijs, een gemeentebestuur of een provinciebestuur. "
Art. 11.1. L'article 2 de la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement, modifié par la loi du 14 juillet 1975 et le décret du 25 février 1997 est remplacé par ce qui suit :
  " Article 2. Dans l'enseignement secondaire ordinaire à temps plein, l'enseignement secondaire spécial et l'enseignement secondaire professionnel à temps partiel, il existe des écoles libres et des écoles officielles.
  Les écoles libres sont établies par une personne physique ou une personne juridique de droit privé.
  Les écoles officielles sont établies par une personne juridique de droit public, notamment l'Enseignement communautaire, une administration municipale ou une administration provinciale. "
Art. 11.2. In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1973 en 14 juli 1975, de decreten van 5 juli 1989, 25 februari 1997 en 14 juli 1998 en het koninklijk besluit nr. 468 van 9 oktober 1986, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het tweede lid wordt 1° vervangen door wat volgt :
  " 1° op verzoek van ouders die op redelijke afstand geen officiële school vinden die begeleid wordt door een officieel CLB en waarvan de oudervereniging aangesloten is bij het ondersteuningscentrum van ouderverenigingen van het officieel onderwijs, hetzij in de kosten van het vervoer naar dergelijke officiële school of afdeling tussen te komen, hetzij dergelijke officiële school in de financierings- of subsidieregeling op te nemen ";
  2° in het tweede lid wordt 2° vervangen door wat volgt :
  " 2° op verzoek van ouders die op een redelijke afstand geen vrije school vinden, een bestaande vrije school in de subsidieregeling op te nemen, hetzij het vervoer te verzekeren naar een dergelijke school of afdeling door middel van een dienst voor leerlingenvervoer ";
  3° in het derde lid worden de woorden "niet-confessionele en de confessionele en de pluralistische" geschrapt.
Art. 11.2. A l'article 4 de la même loi, modifié par les lois des 11 juillet 1973 et 14 juillet 1975, les décrets des 5 juillet 1989, 25 février 1997 et 14 juillet 1998 et par l'arrêté royal n° 468 du 9 octobre 1986, les modifications suivantes sont apportées :
  1° le deuxième alinéa, 1°, est remplacé par le texte suivant :
  " 1° à la demande des parents qui ne trouvent pas à une distance raisonnable une école officielle qui est accompagnée par un CLB officiel et dont l'association de parents est affiliée au centre d'appui des associations de parents de l'enseignement officiel, soit de subvenir aux frais de transport vers une telle école ou section officielle, soit d'admettre au financement ou aux subventions une telle école officielle ";
  2° le deuxième alinéa, 2°, est remplacé par le texte suivant :
  " 2° à la demande des parents qui ne trouvent pas à une distance raisonnable une école libre, soit d'admettre aux subventions une école libre existante, soit d'assurer le transport vers une telle école ou section par la voie d'un service de transport scolaire ";
  3° au troisième alinéa les mots "non confessionnelle et confessionnelle et pluraliste" sont supprimés.
Art. 11.3. Artikel 6bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 24 juli 1996, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997 en opgeheven door het decreet van 18 januari 2002 betreffende decreet betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
  " Artikel 6bis. Een officiële school kan slechts worden erkend indien zij voldoet aan volgende voorwaarden :
  1° een open karakter hebben door open te staan voor alle leerlingen, ongeacht de ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerling;
  2° de leerplannen volgen van het gemeenschapsonderwijs, OVSG of POV, of eigen leerplannen ermee verenigbaar;
  3° een schoolwerkplan, schoolreglement en schoolboeken gebruiken in overeenstemming met het open karakter bedoeld in 1°;
  4° begeleid worden door de begeleidingsdienst van het Gemeenschapsonderwijs, OVSG of POV. "
Art. 11.3. L'article 6bis de la même loi, inséré par le décret du 24 juillet 1996, modifié par le décret du 15 juillet 1997 et abrogé par le décret du 18 janvier 2002 relatif aux objectifs finaux, objectifs de développement et objectifs finaux spécifiques dans l'enseignement secondaire ordinaire et spécial à temps plein, est de nouveau inséré dans la lecture suivante :
  " Article 6bis. Une école officielle ne peut être agréée que lorsqu'elle remplit les conditions suivantes :
  1° avoir un caractère ouvert en etant accessible à tous les élèves, quelles que soient les conceptions idéologiques, philosophiques ou religieuses des parents et de l'élève;
  2° suivre les programmes d'études de l'enseignement communautaire, de l'OVSG (enseignement dispensé par les villes et communes) ou du POV (enseignement dispensé par les provinces), ou ses propres programmes d'études équivalents;
  3° utiliser un plan de travail scolaire, un règlement d'école et des manuels correspondant au caractère ouvert visé au 1°;
  4° être encadrée par le service d'encadrement de l'Enseignement communautaire, de l'OVSG ou du POV. "
Art. 11.4. In artikel 6quater van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 24 juli 1996 en gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° aan het derde lid worden na de woorden "in het 1e lid" de woorden "en artikel 6bis" toegevoegd;
  2° aan het vierde lid wordt de volgende zin toegevoegd :
  " De bijkomende regels worden bepaald bij wijze van bekrachtiging van een gezamenlijk voorstel van de Vlaamse regering, de Raad van het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten van het officieel gesubsidieerd onderwijs voor wat betreft het toezicht op de naleving van de bepalingen van artikel 6bis. "
Art. 11.4. A l'article 6quater de la même loi, inséré par le décret du 24 juillet 1996 et modifié par le décret du 15 juillet 1997 sont apportées les modifications suivantes :
  1° au troisième alinéa sont ajoutés après les mots "au premier alinéa" les mots "et à l'article 6bis";
  2° le quatrième alinéa est complete par la phrase suivante :
  " Les règles supplémentaires sont définies par voie d'approbation d'une proposition commune du Gouvernement flamand, du Conseil de l'Enseignement communautaire et des associations représentatives des pouvoirs organisateurs de l'enseignement subventionné officiel pour ce qui est du contrôle de l'observation des dispositions de l'article 6bis. "
Art. 11.5. In artikel 24, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1970, 14 juli 1975 en 18 september 1981, de decreten van 5 juli 1989, 31 juli 1990 en 14 juli 1998 en het koninklijk besluit nr. 411 van 25 april 1986, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het tweede lid wordt 8° opgeheven;
  2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Een openbaar bestuur kan de onderwijsbevoegdheid van een gesubsidieerde officiële school slechts overdragen aan een schoolbestuur uit het vrij onderwijs, indien het in de nodige garanties voorziet opdat de keuze wordt aangeboden tussen onderricht in één der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.
  De regelen, bepaald in het eerste lid, betreffen de overdracht van onderwijsbevoegdheid die ingang vinden vanaf 1 september 2002. "
Art. 11.5. A l'article 24, § 2, de la même loi, modifié par les lois des 6 juillet 1970 et 14 juillet 1975 et 18 septembre 1981, les décrets des 5 juillet 1989, 31 juillet 1990 et 14 juillet 1998 et par l'arrêté royal n° 411 du 25 avril 1986, les modifications suivantes sont apportées :
  1° le point 8° est supprime au deuxième alinéa;
  2° il est ajouté un troisième alinéa, rédigé ainsi qu'il suit :
  " Une administration publique ne peut transférer la compétence d'enseignement d'une école officielle subventionnée à une autorité scolaire de l'enseignement libre que si elle garantit suffisamment le choix entre l'instruction d'une des religions reconnues et l'instruction de la morale non confessionnelle.
  Les regles, fixées au premier alinéa, concernent le transfert de la compétence d'enseignement à partir du 1er septembre 2002. "
Art. 11.6. In dezelfde wet worden artikel 8 tot en met 11 opgeheven.
Art. 11.6. Les articles 8 à 11 inclus de la même loi sont abrogés.
Art. 11.7. In artikel 28, § 1, 4°, van dezelfde wet wordt de tweede zin geschrapt.
Art. 11.7. Dans l'article 28, § 1er, 4° de la même loi, la deuxième phrase est supprimée.
Art. 11.8. In artikel 32, § 2, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de decreten van 31 juli 1990 en 19 december 1998, worden de woorden "80 miljoen frank" vervangen door de woorden "2.915.000 euro".
Art. 11.8. Dans l'article 32, § 2, troisième alinéa, de la même loi, modifié par les décrets des 31 juillet 1990 et 19 décembre 1998, les mots "80 millions de francs" sont remplacés par les mots "2.915.000 euros".
Art. 11.9. Aan artikel 53 van dezelfde wet wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 3° Artikel 6bis, 2°, dat in werking treedt op een door de Vlaamse regering te bepalen datum. "
Art. 11.9. A l'article 53 de la même loi, il est ajouté un 3°, rédigé comme suit :
  " 3° L'article 6bis, 2°, qui entre en vigueur à une date à fixer ultérieurement par le Gouvernement flamand. "
Afdeling 2. - Wijziging van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs.
Section 2. - Modification du décret du 5 juillet 1989 relatif à l'enseignement.
Art. 11.10. Artikel 30 van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs wordt opgeheven.
Art. 11.10. L'article 30 du décret du 5 juillet 1989 relatif à l'enseignement est abrogé.
Afdeling 3. - Wijziging van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III.
Section 3. - Modification du décret du 9 avril 1992 relatif à l'enseignement-III.
Art. 11.11. In artikel 5 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 8 juni 2000, wordt een § 1ter ingevoegd, die luidt als volgt :
  " § 1ter. Een personeelslid dat getroffen is door een arbeidsongeval of een beroepsziekte en door de administratieve gezondheidsdienst ongeschikt is bevonden om zijn ambt uit te oefenen, moet op zijn verzoek door de inrichtende macht ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking met ingang van de eerste kalenderdag van de maand volgend op zijn verzoek, indien het personeelslid in toepassing van artikel 6, § 2, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector andere in de onderwijsregelgeving voorziene ambten kan vervullen.
  In afwijking van de bestaande reglementering :
  - krijgt het personeelslid tijdens de volledige duur van TBS/OB zijn volledige wedde volgens het ambt van benoeming;
  - worden de periodes van TBS/OB zonder reaffectatie of wedertewerkstelling als ziekteverlof beschouwd en in aanmerking genomen voor het recht op bezoldigd verlof. "
Art. 11.11. Dans l'article 5 du même décret, modifié par les décrets des 14 juillet 1998 et 8 juin 2000, il est inséré un § 1ter, rédigé comme suit :
  " § 1ter. Un membre du personnel qui a subi un accident de travail ou est atteint d'une maladie professionnelle et qui est jugé inapte à exercer sa fonction par le Service de Santé administratif, doit, à sa demande, être mis en disponibilité par défaut d'emploi par le pouvoir organisateur à compter du premier jour calendaire du mois suivant sa demande, si, par application de l'article 6, § 2, de la loi du 3 juillet 1967 sur la prévention ou la réparation des dommages résultant des accidents du travail, des accidents survenus sur le chemin du travail et des maladies professionnelles dans le secteur public, le membre du personnel peut exercer d'autres emplois prévus dans la législation de l'enseignement.
  Par dérogation à la réglementation existante :
  - le membre du personnel obtient son traitement entier selon la fonction de nomination pour la durée totale de la mise en disponibilité par défaut d'emploi;
  - les périodes de mise en disponibilité par défaut d'emploi sans réaffectation ou remise au travail sont considérées comme congé de maladie et valorisées pour le droit au congé rémunéré. "
Art. 11.12. In artikel 8, § 2, van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III worden de woorden "de centrale raad van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs" en de woorden "nieuwe aanwijzing" respectievelijk vervangen door de woorden "de raad van bestuur" en de woorden "nieuwe affectatie".
Art. 11.12. Dans l'article 8, § 2, du décret du 9 avril 1992 relatif à l'enseignement-III, les mots "le conseil central du conseil autonome de l'Enseignement communautaire" et les mots "nouvelle désignation" sont remplacés respectivement par les mots "le conseil d'administration" et les mots "nouvelle affectation".
Afdeling 4. - Wijziging van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII.
Section 4. - Modification du décret du 8 juillet 1996 relatif à l'enseignement-VII.
Art. 11.13. In artikel 67 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs-VII wordt § 3 opgeheven.
Art. 11.13. Dans l'article 67 du décret du 8 juillet 1996 relatif à l'enseignement-VII, le § 3 est supprimé.
Afdeling 5. - Wijziging van het decreet van 18 januari 2002 tot bekrachtiging van de eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs.
Section 5. - Modification du décret du 18 janvier 2002 sanctionnant les objectifs finaux des deuxième et troisième degrés de l'enseignement secondaire ordinaire.
Art. 11.14. Aan het decreet van 18 januari 2002 tot bekrachtiging van de eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs wordt een artikel 4 toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 4. Wanneer een inrichtende macht met toepassing van artikel 9, § 4, van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs een afwijkingsaanvraag op de in artikel 2 bedoelde eindtermen indient, legt de Vlaamse regering binnen een termijn van één maand, die ingaat op de dag na die van de ontvangst, een besluit betreffende de afwijkingsaanvraag ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement.
  Indien het besluit niet wordt bekrachtigd binnen een termijn van één maand, die ingaat op de dag na die van de ontvangst, wordt het besluit geacht bekrachtigd te zijn. "
Art. 11.14. Au décret du 18 janvier 2002 sanctionnant les objectifs finaux des deuxième et troisième degrés de l'enseignement secondaire ordinaire, il est ajouté un article 4, redigé comme suit :
  " Article 4. Lorsqu'un pouvoir organisateur introduit, par application de l'article 9, § 4, du décret du 18 janvier 2002 relatif aux objectifs finaux, aux objectifs de développement et aux objectifs finaux spécifiques dans l'enseignement secondaire ordinaire et spécial à temps plein, une demande de dérogation aux objectifs finaux visés à l'article 2, le Gouvernement flamand soumet dans un délai d'un mois commençant au lendemain de la date de réception, un arrêté relatif à la demande de dérogation à l'approbation par le Parlement flamand.
  Si l'arrêté n'est pas approuvé dans un délai d'un mois commençant au lendemain de la date de réception, l'arrêté est censé être approuvé. "
Afdeling 6. - Wijziging van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I.
Section 6. - Modification du décret du 28 juin 2002 relatif à l'égalité des chances en éducation-I.
Art. 11.15. In artikel X.1 van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I worden de woorden "In het schooljaar 2002-2003" vervangen door de woorden "Tijdens de schooljaren 2002-2003 en 2003-2004".
Art. 11.15. Dans l'article X.1 du décret du 28 juin 2002 relatif à l'égalité des chances en éducation - I, les mots "Au cours de l'année scolaire 2002-2003" sont remplacés par les mots "Au cours des années scolaires 2002-2003 et 2003-2004".
Afdeling 7. - Wijziging van het decreet van 5 juli 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2002.
Section 7. - Modification du décret du 5 juillet 2002 contenant diverses mesures d'accompagnement du budget 2002.
Art. 11.16. In artikel 69 van het decreet van 5 juli 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2002 wordt 1° vervangen door wat volgt :
  " 1° de artikelen 6, 13, 14 en 15 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2002; ".
Art. 11.16. Dans l'article 69 du décret du 5 juillet 2002 contenant diverses mesures d'accompagnement du budget 2002, le point 1° est remplacé par ce qui suit :
  " 1° les articles 6, 13, 14 et 15 produisent leurs effets le 1er janvier 2002;".
Afdeling 8. - Wijziging van het bijzonder decreet van 13 juli 1994 betreffende de Vlaamse Autonome Hogescholen.
Section 8. - Modification du décret spécial du 13 juillet 1994 relatif aux instituts supérieurs autonomes flamands.
Art. 11.17. In artikel 61duodetricies, § 1, van het bijzonder decreet van 19 december 1988 (NOTA : rekening houdend met DVR 1998-07-14/56, art. 69, leest Justel 13 juli 1994 in plaats van 19 december 1988) betreffende de Vlaamse Autonome Hogescholen worden tussen het woord "bij" en het woord "akte" de woorden "besluit van de Vlaamse regering of bij" ingevoegd.
Art. 11.17. Dans l'article 61duodetricies, § 1er, du décret spécial du 19 décembre 1988 (NOTE : compte tenu de DCFL 1998-07-14/56, art. 69, Justel lit 13 juillet 1994 au lieu de 19 décembre 1988) relatif aux instituts supérieurs autonomes flamands, sont insérés entre le mot "par" et le mot "acte" les mots "arrêté du Gouvernement flamand ou par".
Afdeling 9. - Inwerkingtredingsbepaling.
Section 9. - Disposition d'entrée en vigueur.
Art. 11.18. De bepalingen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van 1 september 2002, uitgezonderd :
  1° artikel XI.17, dat uitwerking heeft met ingang van 12 september 1994;
  2° artikel XI.8, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2002;
  3° artikel XI.14, dat uitwerking heeft met ingang van 19 april 2002;
  4° artikel XI.1, XI.2, XI.3 en XI.4, die in werking treden op 1 september 2003.
Art. 11.18. Les dispositions du présent chapitre produisent leurs effets le 1er septembre 2002, à l'exception :
  1° de l'article XI.17, qui produit ses effets le 12 septembre 1994;
  2° de l'article XI.18, qui produit ses effets le 1er janvier 2002;
  3° de l'article XI.14, qui produit ses effets le 19 avril 2002;
  4° des articles XI.1, XI.2, XI.3 et XI.4, qui entrent en vigueur le 1er septembre 2003.