Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
24 JANUARI 2003. - Decreet houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 14-03-2003 en tekstbijwerking tot 19-04-2024)
Titre
24 JANVIER 2003. - Décret portant protection du patrimoine culturel mobilier présentant un intérêt exceptionnel (TRADUCTION) (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 14-03-2003 et mise à jour au 19-04-2024)
Informations sur le document
Numac: 2003035282
Datum: 2003-01-24
Info du document
Numac: 2003035282
Date: 2003-01-24
Table des matières
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK II. - De Raad voor het behoud van het...
HOOFDSTUK III. - Vaststelling en bekendmaking v...
HOOFDSTUK IV. - Bescherming.
HOOFDSTUK V. - [1 Het buiten de Vlaamse Gemeens...
Afdeling I. Afdeling I. - [1 Topstukken]1
Afdeling II. Afdeling II. [1 Cultuurgoederen]1
Afdeling III. - [1 Verwerving]1
HOOFDSTUK Vbis. [1 - Aanvaarding van cultuurgoe...
Hoofdstuk Vter. [1 Recht van voorkoop]1
HOOFDSTUK VI. - [1 Topstukkenfonds]1
HOOFDSTUK VII. - Toezicht- en strafbepalingen.
Hoofdstuk VIIbis. [1 Bepalingen over de gegeve...
Hoofdstuk VIIbis. [1 § 1. In dit artikel wordt...
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
Table des matières
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
CHAPITRE II. - Le Conseil de conservation du pa...
CHAPITRE III. - Etablissement et publication de...
CHAPITRE IV. - Protection.
CHAPITRE V. - [1 Sortir des pièces maîtresses e...
Section I. - [1 Pièces maîtresses]1
Section II. - [1 Biens culturels]1
Section III. - [1 Acquisition]1
CHAPITRE Vbis. [1 - Acceptation de biens cultur...
Chapitre Vter. [1Droit de préemption]1
CHAPITRE VI. - [1 Topstukkenfonds " (Fonds des ...
CHAPITRE VII. - Dispositions de contrôle et pén...
Chapitre VIIbis. [1 Dispositions relatives au ...
CHAPITRE VIII. - Dispositions finales.
Tekst (55)
Texte (55)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Article 1. Le présent décret règle une matière communautaire.
Art.2. In dit decreet wordt verstaan onder :
1° [1 beschermd voorwerp: een topstuk dat in de lijst is opgenomen;]1;
2° verzameling : een geheel van roerende goederen die vanuit archeologisch, historisch, cultuurhistorisch, artistiek of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen;
3° lijst : de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap, samengesteld krachtens artikel 3, § 1;
4° Raad : de Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed, opgericht krachtens artikel 4;
5° aanvrager : de eigenaar of zijn aangestelde;
6° binnen de Vlaamse Gemeenschap : in het Nederlandse taalgebied of in instellingen gevestigd in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap;
7° buiten de Vlaamse Gemeenschap : buiten het Nederlandse taalgebied en buiten de instellingen gevestigd in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.
[1 8° Verordening (EG) nr. 116/2009: Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen;
9° cultuurgoed: een roerend goed dat, of een verzameling die, behoort tot een of meer van de categorieën, vermeld in de bijlage bij de Verordening (EG) nr. 116/2009;
10° topstuk: een roerend goed of een verzameling bedoeld in artikel 2bis, ongeacht of het roerend goed of de verzameling in de lijst is opgenomen of niet;
11° monumentenwetgeving: de regelgeving die de gewesten hebben.]1
1° [1 beschermd voorwerp: een topstuk dat in de lijst is opgenomen;]1;
2° verzameling : een geheel van roerende goederen die vanuit archeologisch, historisch, cultuurhistorisch, artistiek of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen;
3° lijst : de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap, samengesteld krachtens artikel 3, § 1;
4° Raad : de Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed, opgericht krachtens artikel 4;
5° aanvrager : de eigenaar of zijn aangestelde;
6° binnen de Vlaamse Gemeenschap : in het Nederlandse taalgebied of in instellingen gevestigd in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap;
7° buiten de Vlaamse Gemeenschap : buiten het Nederlandse taalgebied en buiten de instellingen gevestigd in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.
[1 8° Verordening (EG) nr. 116/2009: Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen;
9° cultuurgoed: een roerend goed dat, of een verzameling die, behoort tot een of meer van de categorieën, vermeld in de bijlage bij de Verordening (EG) nr. 116/2009;
10° topstuk: een roerend goed of een verzameling bedoeld in artikel 2bis, ongeacht of het roerend goed of de verzameling in de lijst is opgenomen of niet;
11° monumentenwetgeving: de regelgeving die de gewesten hebben.]1
Art.2. Au sens du présent décret on entend par :
1° [1 objet protégé : une pièce maîtresse qui est reprise dans la liste ;]1
2° collection : un ensemble de biens mobiliers assortis d'un point de vue archéologique, historique, historico-culturel, artistique ou scientifique;
3° liste : la liste du patrimoine culturel mobilier de la Communauté flamande établie en vertu de l'article 3, § 1er;
4° Conseil : le Conseil pour la conservation du patrimoine culturel mobilier, créé en vertu de l'article 4;
5° demandeur : le propriétaire ou son mandataire;
6° en Communauté flamande : dans la région de langue néerlandaise ou dans les institutions établies en région bilingue de Bruxelles-Capitale qui, en raison de leurs activités, doivent être considérées comme appartenant exclusivement à la Communauté flamande;
7° hors de la Communauté flamande : hors de la région de langue néerlandaise ou des institutions établies en région bilingue de Bruxelles-Capitale qui, en raison de leurs activités, doivent être considérées comme appartenant exclusivement à la Communauté flamande.
[1 8° Règlement (CE) n° 116/2009 : Règlement (CE) n° 116/2009 du Conseil du 18 décembre 2008 concernant l'exportation de biens culturels ;
9° bien culturel : un bien mobilier, ou une collection, qui appartient à une ou plusieurs des catégories, visées à l'annexe du Règlement (CE) n° 116/2009 ;
10° pièce maîtresse : un bien mobilier visé ou une collection visée à l'article 2bis, que le bien mobilier soit repris ou la collection soit reprise dans la liste ou non ;
11° législation relative aux monuments : la réglementation que les régions ont promulguée en vue de la protection du patrimoine culturel immobilier.]1
1° [1 objet protégé : une pièce maîtresse qui est reprise dans la liste ;]1
2° collection : un ensemble de biens mobiliers assortis d'un point de vue archéologique, historique, historico-culturel, artistique ou scientifique;
3° liste : la liste du patrimoine culturel mobilier de la Communauté flamande établie en vertu de l'article 3, § 1er;
4° Conseil : le Conseil pour la conservation du patrimoine culturel mobilier, créé en vertu de l'article 4;
5° demandeur : le propriétaire ou son mandataire;
6° en Communauté flamande : dans la région de langue néerlandaise ou dans les institutions établies en région bilingue de Bruxelles-Capitale qui, en raison de leurs activités, doivent être considérées comme appartenant exclusivement à la Communauté flamande;
7° hors de la Communauté flamande : hors de la région de langue néerlandaise ou des institutions établies en région bilingue de Bruxelles-Capitale qui, en raison de leurs activités, doivent être considérées comme appartenant exclusivement à la Communauté flamande.
[1 8° Règlement (CE) n° 116/2009 : Règlement (CE) n° 116/2009 du Conseil du 18 décembre 2008 concernant l'exportation de biens culturels ;
9° bien culturel : un bien mobilier, ou une collection, qui appartient à une ou plusieurs des catégories, visées à l'annexe du Règlement (CE) n° 116/2009 ;
10° pièce maîtresse : un bien mobilier visé ou une collection visée à l'article 2bis, que le bien mobilier soit repris ou la collection soit reprise dans la liste ou non ;
11° législation relative aux monuments : la réglementation que les régions ont promulguée en vue de la protection du patrimoine culturel immobilier.]1
Art. 2bis. [1 Een roerend goed of een verzameling geldt als topstuk als het vanwege de archeologische, historische, cultuurhistorische, artistieke of wetenschappelijke betekenis ervan voor de Vlaamse Gemeenschap als zeldzaam en onmisbaar beschouwd moet worden.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° zeldzaam: een roerend goed of een verzameling waarvan er weinig andere - gelijke of gelijksoortige - in dezelfde staat binnen de Vlaamse Gemeenschap aanwezig zijn;
2° onmisbaar: een roerend goed dat, of een verzameling die, ten minste een of meer van de volgende eigenschappen heeft:
a) een bijzondere waarde voor het collectieve geheugen, waaronder wordt verstaan de functie als duidelijke herinnering onder meer aan personen, instellingen, gebeurtenissen of tradities die belangrijk zijn voor de cultuur, de geschiedenis of de wetenschapsbeoefening van Vlaanderen;
b) een schakelfunctie, waaronder wordt verstaan de functie als relevante schakel in een ontwikkeling die belangrijk is voor de evolutie van de kunst, de cultuurgeschiedenis, de archeologie, de geschiedenis of de wetenschapsbeoefening;
c) een ijkwaarde, waaronder wordt verstaan de functie als belangrijke bijdrage aan het onderzoek of de kennis van andere belangrijke voorwerpen van de kunst, de cultuur, de archeologie, de geschiedenis of de wetenschap;
d) een bijzondere artistieke waarde, waaronder wordt verstaan het artistieke belang in vergelijking met de bekende kunstproductie.]1
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° zeldzaam: een roerend goed of een verzameling waarvan er weinig andere - gelijke of gelijksoortige - in dezelfde staat binnen de Vlaamse Gemeenschap aanwezig zijn;
2° onmisbaar: een roerend goed dat, of een verzameling die, ten minste een of meer van de volgende eigenschappen heeft:
a) een bijzondere waarde voor het collectieve geheugen, waaronder wordt verstaan de functie als duidelijke herinnering onder meer aan personen, instellingen, gebeurtenissen of tradities die belangrijk zijn voor de cultuur, de geschiedenis of de wetenschapsbeoefening van Vlaanderen;
b) een schakelfunctie, waaronder wordt verstaan de functie als relevante schakel in een ontwikkeling die belangrijk is voor de evolutie van de kunst, de cultuurgeschiedenis, de archeologie, de geschiedenis of de wetenschapsbeoefening;
c) een ijkwaarde, waaronder wordt verstaan de functie als belangrijke bijdrage aan het onderzoek of de kennis van andere belangrijke voorwerpen van de kunst, de cultuur, de archeologie, de geschiedenis of de wetenschap;
d) een bijzondere artistieke waarde, waaronder wordt verstaan het artistieke belang in vergelijking met de bekende kunstproductie.]1
Art. 2bis. [1 Un bien mobilier ou une collection vaut comme pièce maîtresse lorsque, en raison de son importance archéologique, historique, historico-culturelle, artistique ou scientifique pour la Communauté flamande, il/elle doit être considéré(e) comme rare et indispensable.
Dans l'alinéa premier, on entend par :
1° rare : un bien mobilier ou une collection dont peu d'exemplaires - identiques ou semblables - sont présents dans le même état au sein de la Communauté flamande ;
2° indispensable : un bien mobilier, ou une collection, qui a au moins une ou plusieurs des caractéristiques suivantes :
a) une valeur particulière pour la mémoire collective, par laquelle on entend la fonction de souvenir marqué, entre autres de personnes, d'institutions, d'événements ou de traditions qui sont importantes pour la culture, l'histoire ou la pratique de la science de la Flandre ;
b) une fonction de maillon, par laquelle on entend la fonction de maillon pertinent dans un développement important pour l'évolution de l'art, l'histoire de la culture, l'archéologie, l'histoire ou la pratique de la science ;
c) une valeur d'étalon, par laquelle on entend la fonction de contribution importante à l'étude ou la connaissance d'autres objets importants de l'art, de la culture, de l'archéologie, de l'histoire ou de la science ;
d) une valeur artistique particulière, par laquelle on entend l'importance artistique par rapport à la production artistique connue.]1
Dans l'alinéa premier, on entend par :
1° rare : un bien mobilier ou une collection dont peu d'exemplaires - identiques ou semblables - sont présents dans le même état au sein de la Communauté flamande ;
2° indispensable : un bien mobilier, ou une collection, qui a au moins une ou plusieurs des caractéristiques suivantes :
a) une valeur particulière pour la mémoire collective, par laquelle on entend la fonction de souvenir marqué, entre autres de personnes, d'institutions, d'événements ou de traditions qui sont importantes pour la culture, l'histoire ou la pratique de la science de la Flandre ;
b) une fonction de maillon, par laquelle on entend la fonction de maillon pertinent dans un développement important pour l'évolution de l'art, l'histoire de la culture, l'archéologie, l'histoire ou la pratique de la science ;
c) une valeur d'étalon, par laquelle on entend la fonction de contribution importante à l'étude ou la connaissance d'autres objets importants de l'art, de la culture, de l'archéologie, de l'histoire ou de la science ;
d) une valeur artistique particulière, par laquelle on entend l'importance artistique par rapport à la production artistique connue.]1
Art.3. [2 De Vlaamse Regering stelt de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap vast. In die lijst worden roerende goederen en verzamelingen opgenomen die vanwege de archeologische, historische, cultuurhistorische, artistieke of wetenschappelijke betekenis ervan voor de Vlaamse Gemeenschap als zeldzaam en onmisbaar beschouwd moet worden.
§ 2. Voor de roerende goederen die beschermd worden op grond van [3 [4[5 ...]5 het decreet van 29 maart 2002 tot bescherming van varend erfgoed]3, zijn artikel 8 tot en met 10 van dit decreet alleen van toepassing als de Vlaamse Regering dat uitdrukkelijk bepaalt.
§ 3. De Vlaamse Regering is ertoe gehouden om, op vraag van de eigenaar, bezitter of houder, de Raad gehoord, uitspraak te doen over de vraag of een roerend goed dat, of een verzameling die, niet in de lijst is opgenomen, al dan niet beschouwd moet worden als een topstuk.
Als de Vlaamse Regering oordeelt dat dit niet het geval is, dan bezorgt ze aan de aanvrager een certificaat waarin verklaard wordt dat het roerend goed of de verzameling geen topstuk is in de zin van dit decreet.
Het certificaat, vermeld in het tweede lid, doet geen uitspraak over authenticiteit, noch over financiële waarde, noch over de eigendomstitel. Het certificaat blijft geldig tot tien jaar na de datum van de uitgifte ervan.
De Vlaamse Regering legt de verdere modaliteiten vast voor de aanvraagprocedure en de uitgifte van het certificaat.]2
§ 2. Voor de roerende goederen die beschermd worden op grond van [3 [4[5 ...]5 het decreet van 29 maart 2002 tot bescherming van varend erfgoed]3, zijn artikel 8 tot en met 10 van dit decreet alleen van toepassing als de Vlaamse Regering dat uitdrukkelijk bepaalt.
§ 3. De Vlaamse Regering is ertoe gehouden om, op vraag van de eigenaar, bezitter of houder, de Raad gehoord, uitspraak te doen over de vraag of een roerend goed dat, of een verzameling die, niet in de lijst is opgenomen, al dan niet beschouwd moet worden als een topstuk.
Als de Vlaamse Regering oordeelt dat dit niet het geval is, dan bezorgt ze aan de aanvrager een certificaat waarin verklaard wordt dat het roerend goed of de verzameling geen topstuk is in de zin van dit decreet.
Het certificaat, vermeld in het tweede lid, doet geen uitspraak over authenticiteit, noch over financiële waarde, noch over de eigendomstitel. Het certificaat blijft geldig tot tien jaar na de datum van de uitgifte ervan.
De Vlaamse Regering legt de verdere modaliteiten vast voor de aanvraagprocedure en de uitgifte van het certificaat.]2
Art.3. [2 § 1er. Le Gouvernement flamand établit la liste du patrimoine culturel mobilier de la Communauté flamande. Dans cette liste sont repris les biens mobiliers et collections qui, en raison de leur importance archéologique, historique, historico-culturelle, artistique ou scientifique pour la Communauté flamande, doivent être considérés comme rares et indispensables.
§ 2. Pour les biens mobiliers qui sont protégés en vertu [3 [4 [5 ...]5du décret du 29 mars 2002 portant protection du patrimoine nautique]3, les articles 8 à 10 inclus du présent décret s'appliquent uniquement lorsque le Gouvernement flamand le prévoit explicitement.
§ 3. Le Gouvernement flamand est tenu, à la demande du propriétaire, du possesseur ou du porteur, après avoir entendu le Conseil, de se prononcer sur la question de savoir si un bien mobilier, ou une collection, qui n'est pas repris(e) dans la liste, doit être considéré(e) comme une pièce maîtresse ou non.
Lorsque le Gouvernement flamand estime que tel n'est pas le cas, il transmet au demandeur un certificat dans lequel il est déclaré que le bien mobilier ou la collection n'est pas une pièce maîtresse au sens du présent décret.
Le certificat, visé à l'alinéa deux, ne se prononce pas sur l'authenticité, ni sur la valeur financière, ni sur le titre de propriété. Le certificat reste valable jusqu'à dix ans après son émission.
Le Gouvernement flamand fixe les modalités ultérieures pour la procédure de demande et l'émission du certificat.]2
§ 2. Pour les biens mobiliers qui sont protégés en vertu [3 [4 [5 ...]5du décret du 29 mars 2002 portant protection du patrimoine nautique]3, les articles 8 à 10 inclus du présent décret s'appliquent uniquement lorsque le Gouvernement flamand le prévoit explicitement.
§ 3. Le Gouvernement flamand est tenu, à la demande du propriétaire, du possesseur ou du porteur, après avoir entendu le Conseil, de se prononcer sur la question de savoir si un bien mobilier, ou une collection, qui n'est pas repris(e) dans la liste, doit être considéré(e) comme une pièce maîtresse ou non.
Lorsque le Gouvernement flamand estime que tel n'est pas le cas, il transmet au demandeur un certificat dans lequel il est déclaré que le bien mobilier ou la collection n'est pas une pièce maîtresse au sens du présent décret.
Le certificat, visé à l'alinéa deux, ne se prononce pas sur l'authenticité, ni sur la valeur financière, ni sur le titre de propriété. Le certificat reste valable jusqu'à dix ans après son émission.
Le Gouvernement flamand fixe les modalités ultérieures pour la procédure de demande et l'émission du certificat.]2
Modifications
HOOFDSTUK II. - De Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed.
CHAPITRE II. - Le Conseil de conservation du patrimoine culturel mobilier.
Art.4. § 1. Er wordt een Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed opgericht die de Vlaamse regering adviseert over het beleid inzake het cultureel erfgoed, over de toepassing van dit decreet en in het bijzonder over de vaststelling van de lijst en over de toelating om fysische ingrepen op een beschermd voorwerp uit te voeren.
De Raad verricht verder alle werkzaamheden en taken die hem bij of krachtens dit decreet worden opgedragen.
§ 2. De Vlaamse regering bepaalt de samenstelling en de werking van de Raad, en benoemt de leden.
De Raad telt negen leden onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter.
Het secretariaat van de Raad wordt waargenomen door de administratie van de diensten van de Vlaamse regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed.
De Raad verricht verder alle werkzaamheden en taken die hem bij of krachtens dit decreet worden opgedragen.
§ 2. De Vlaamse regering bepaalt de samenstelling en de werking van de Raad, en benoemt de leden.
De Raad telt negen leden onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter.
Het secretariaat van de Raad wordt waargenomen door de administratie van de diensten van de Vlaamse regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed.
Art.4. § 1er. Il est institué un Conseil de conservation du patrimoine culturel mobilier qui formule à l'intention du Gouvernement flamand des avis sur la politique en matière de patrimoine culturel, sur l'application du présent décret et en particulier sur l'établissement de la liste et sur l'autorisation d'effectuer des interventions physiques sur un objet protégé.
Le Conseil exerce par ailleurs toutes les activités et tâches dont il est chargé par ou en vertu du présent décret.
§ 2. Le Gouvernement flamand arrête la composition et le fonctionnement du Conseil, et désigne les membres.
Le Conseil se compose de neuf membres, dont un président et un vice-président.
Le secrétariat du Conseil est assumé par l'administration des services du Gouvernement flamand chargée du patrimoine culturel.
Le Conseil exerce par ailleurs toutes les activités et tâches dont il est chargé par ou en vertu du présent décret.
§ 2. Le Gouvernement flamand arrête la composition et le fonctionnement du Conseil, et désigne les membres.
Le Conseil se compose de neuf membres, dont un président et un vice-président.
Le secrétariat du Conseil est assumé par l'administration des services du Gouvernement flamand chargée du patrimoine culturel.
HOOFDSTUK III. - Vaststelling en bekendmaking van de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap.
CHAPITRE III. - Etablissement et publication de la liste du patrimoine culturel mobilier de la Communauté flamande.
Art.5. § 1. [1 De Vlaamse Regering neemt, als voorlopige maatregel, op eigen initiatief of op voorstel van de Raad [2 topstukken]2, zowel in privébezit als in overheidsbezit, in de lijst op.
Bij verzamelingen wordt de samenstelling bij de lijst gevoegd of wordt, als de eigenaar daarmee akkoord gaat, verwezen naar een document dat de verzameling beschrijft.]1
§ 2. Elke beslissing tot voorlopige opname wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. De Vlaamse regering brengt de eigenaar onmiddellijk per aangetekend schrijven van deze voorlopige opname op de hoogte. Indien de Vlaamse regering de eigenaar niet kent, schrijft ze de bezitter of de houder aan.
Vanaf de kennisneming van de aanschrijving door de eigenaar, de bezitter of de houder, of minstens vanaf de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de opname in de lijst, wanneer die eerder gebeurt dan de kennisneming, vallen de [2 topstukken]2 die als voorlopige maatregel in de lijst zijn opgenomen onder de bescherming van dit decreet.
De aangeschreven eigenaar, bezitter of houder brengt zonder uitstel en uiterlijk twintig dagen na de kennisgeving door de Vlaamse regering, naar gelang van het geval, de eigenaar, de bezitter of de houder per aangetekend schrijven van de voorlopige opname op de hoogte. Hij bezorgt de Vlaamse regering een afschrift van zijn kennisgeving.
Indien de Vlaamse regering noch de eigenaar, noch de bezitter, noch de houder kent, schrijft ze een derde persoon aan van wie ze vermoedt dat hij bekend is met de eigendomsrechtelijke situatie van het [2 topstuk]2, en verzoekt hem zo spoedig mogelijk de eigenaar, de bezitter of de houder van de voorlopige opname op de hoogte te brengen. In voorkomend geval bezorgt de derde persoon de Vlaamse regering een afschrift van zijn kennisgeving. De Vlaamse regering bevestigt per aangetekend schrijven aan de eigenaar, de bezitter of de houder dat het beschouwde [2 topstuk]2 voorlopig werd opgenomen in de lijst.
§ 4. Tot twee maanden vanaf de kennisneming van de aanschrijving door de eigenaar, de bezitter of de houder, of minstens vanaf de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de opname in de lijst, wanneer die eerder gebeurt dan de kennisneming, kunnen de eigenaar, de bezitter en de houder hun respectieve standpunten meedelen over de opname van het [2 topstuk]2 in de lijst. Deze mededeling gebeurt schriftelijk.
Binnen zes maanden na de kennisgeving door de Vlaamse regering, bedoeld in § 3, brengt de Raad, op basis van de ingewonnen informatie en rekening houdend met de meegedeelde standpunten, bij de Vlaamse regering een gemotiveerd advies uit betreffende de definitieve opname van het goed of de verzameling in de lijst.
§ 5. De Vlaamse regering besluit binnen negen maanden na de bekendmaking van de voorlopige opname in het Belgisch Staatsblad om het beschermd voorwerp definitief in de lijst op te nemen. Elke beslissing tot definitieve opname wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
[1 Bij verzamelingen wordt de samenstelling bij de lijst gevoegd of wordt, indien de eigenaar daarmee akkoord gaat, verwezen naar een document dat de verzameling beschrijft.]1
De definitieve omschrijving van een verzameling kan nooit uitgebreider zijn dan de voorlopige omschrijving die gebeurde bij de voorlopige plaatsing op de lijst. Indien een uitbreiding van de omschrijving niettemin wenselijk wordt geacht, dan moet voor deze uitbreiding een nieuwe voorlopige opnamen gebeuren binnen de vastgelegde termijnen en procedures.
Van de definitieve opname wordt kennis gegeven op de wijze zoals bepaald in § 3.
Indien het besluit niet is genomen binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, vervallen de gevolgen van de voorlopige opname.
§ 6. De Vlaamse regering kan, nadat ze de Raad gehoord heeft, een beschermd voorwerp van de lijst schrappen of goederen uit de samenstelling van een in de lijst opgenomen verzameling schrappen.
Het besluit tot schrapping wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . Vanaf deze bekendmaking vervalt van rechtswege de bescherming.
De kennisgeving van de schrapping gebeurt op dezelfde wijze als bepaald in § 3.
§ 7. In elke aanschrijving met kennisgeving van de voorlopige of de definitieve opname vermeldt de Vlaamse regering in voorkomend geval de verplichting om de eigenaar, de bezitter of de houder daarvan op de hoogte te brengen onder verwijzing naar de strafbepaling van artikel 22, § 1, 3°.
§ 8. De personen die nalaten om de verplichtingen, bedoeld in § 3 en § 5 na te leven, kunnen aansprakelijk gesteld worden voor de maatregelen, opgelegd aan de veroordeelde krachtens de artikelen 23 en 25.
Bij verzamelingen wordt de samenstelling bij de lijst gevoegd of wordt, als de eigenaar daarmee akkoord gaat, verwezen naar een document dat de verzameling beschrijft.]1
§ 2. Elke beslissing tot voorlopige opname wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. De Vlaamse regering brengt de eigenaar onmiddellijk per aangetekend schrijven van deze voorlopige opname op de hoogte. Indien de Vlaamse regering de eigenaar niet kent, schrijft ze de bezitter of de houder aan.
Vanaf de kennisneming van de aanschrijving door de eigenaar, de bezitter of de houder, of minstens vanaf de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de opname in de lijst, wanneer die eerder gebeurt dan de kennisneming, vallen de [2 topstukken]2 die als voorlopige maatregel in de lijst zijn opgenomen onder de bescherming van dit decreet.
De aangeschreven eigenaar, bezitter of houder brengt zonder uitstel en uiterlijk twintig dagen na de kennisgeving door de Vlaamse regering, naar gelang van het geval, de eigenaar, de bezitter of de houder per aangetekend schrijven van de voorlopige opname op de hoogte. Hij bezorgt de Vlaamse regering een afschrift van zijn kennisgeving.
Indien de Vlaamse regering noch de eigenaar, noch de bezitter, noch de houder kent, schrijft ze een derde persoon aan van wie ze vermoedt dat hij bekend is met de eigendomsrechtelijke situatie van het [2 topstuk]2, en verzoekt hem zo spoedig mogelijk de eigenaar, de bezitter of de houder van de voorlopige opname op de hoogte te brengen. In voorkomend geval bezorgt de derde persoon de Vlaamse regering een afschrift van zijn kennisgeving. De Vlaamse regering bevestigt per aangetekend schrijven aan de eigenaar, de bezitter of de houder dat het beschouwde [2 topstuk]2 voorlopig werd opgenomen in de lijst.
§ 4. Tot twee maanden vanaf de kennisneming van de aanschrijving door de eigenaar, de bezitter of de houder, of minstens vanaf de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de opname in de lijst, wanneer die eerder gebeurt dan de kennisneming, kunnen de eigenaar, de bezitter en de houder hun respectieve standpunten meedelen over de opname van het [2 topstuk]2 in de lijst. Deze mededeling gebeurt schriftelijk.
Binnen zes maanden na de kennisgeving door de Vlaamse regering, bedoeld in § 3, brengt de Raad, op basis van de ingewonnen informatie en rekening houdend met de meegedeelde standpunten, bij de Vlaamse regering een gemotiveerd advies uit betreffende de definitieve opname van het goed of de verzameling in de lijst.
§ 5. De Vlaamse regering besluit binnen negen maanden na de bekendmaking van de voorlopige opname in het Belgisch Staatsblad om het beschermd voorwerp definitief in de lijst op te nemen. Elke beslissing tot definitieve opname wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
[1 Bij verzamelingen wordt de samenstelling bij de lijst gevoegd of wordt, indien de eigenaar daarmee akkoord gaat, verwezen naar een document dat de verzameling beschrijft.]1
De definitieve omschrijving van een verzameling kan nooit uitgebreider zijn dan de voorlopige omschrijving die gebeurde bij de voorlopige plaatsing op de lijst. Indien een uitbreiding van de omschrijving niettemin wenselijk wordt geacht, dan moet voor deze uitbreiding een nieuwe voorlopige opnamen gebeuren binnen de vastgelegde termijnen en procedures.
Van de definitieve opname wordt kennis gegeven op de wijze zoals bepaald in § 3.
Indien het besluit niet is genomen binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, vervallen de gevolgen van de voorlopige opname.
§ 6. De Vlaamse regering kan, nadat ze de Raad gehoord heeft, een beschermd voorwerp van de lijst schrappen of goederen uit de samenstelling van een in de lijst opgenomen verzameling schrappen.
Het besluit tot schrapping wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . Vanaf deze bekendmaking vervalt van rechtswege de bescherming.
De kennisgeving van de schrapping gebeurt op dezelfde wijze als bepaald in § 3.
§ 7. In elke aanschrijving met kennisgeving van de voorlopige of de definitieve opname vermeldt de Vlaamse regering in voorkomend geval de verplichting om de eigenaar, de bezitter of de houder daarvan op de hoogte te brengen onder verwijzing naar de strafbepaling van artikel 22, § 1, 3°.
§ 8. De personen die nalaten om de verplichtingen, bedoeld in § 3 en § 5 na te leven, kunnen aansprakelijk gesteld worden voor de maatregelen, opgelegd aan de veroordeelde krachtens de artikelen 23 en 25.
Art.5. § 1er. [1 Le Gouvernement flamand inscrit sur la liste, à titre de mesure provisoire, de sa propre initiative ou sur la proposition du Conseil, [2 des pièces maîtresses]2 relevant de la propriété privée ou publique.
Dans le cas de collections, leur composition est jointe à la liste ou il est fait référence à un document décrivant la collection, à condition de l'accord du propriétaire.]1
§ 2. Chaque décision d'inscription provisoire est publiée au Moniteur belge.
§ 3. Le Gouvernement flamand notifie sans tarder, par lettre recommandée, l'inscription provisoire au propriétaire. Si le Gouvernement flamand ne connaît pas le propriétaire, le possesseur ou le détenteur est mis au courant.
Dès que le propriétaire, le possesseur ou le détenteur ont pris connaissance de la notification, ou au moins dès le jour de la publication au Moniteur belge de l'inscription sur la liste, lorsque celle-ci est antérieure à la prise de connaissance, [2 les pièces maîtresses inscrites]2 dans la liste à titre de mesure provisoire tombent sous la protection du présent décret.
Le propriétaire, possesseur ou détenteur informe sans tarder et au plus tard vingt jours de la notification par le Gouvernement flamand, selon le cas, le propriétaire, possesseur ou détenteur, par lettre recommandée, de l'inscription provisoire.
Si le Gouvernement flamand ne connaît ni le propriétaire, ni le possesseur, ni le détenteur, il informe une tierce personne dont il suppose qu'elle connaît la situation juridique de [2 la pièce maîtresse]2, et lui demande d'informer le plus tôt possible le propriétaire, possesseur ou détenteur de l'inscription provisoire. Le cas échéant, la tierce personne transmet au Gouvernement flamand copie de sa notification. Le Gouvernement flamand confirme, par lettre recommandée adressée au propriétaire, possesseur ou détenteur, l'inscription provisoire de [2 la pièce maîtresse concernée]2 sur la liste.
§ 4. Dans les deux mois de la prise de connaissance de la notification par le propriétaire, possesseur ou détenteur, ou au moins dès le jour de la publication au Moniteur belge de l'inscription sur la liste, lorsque celle-ci est antérieure à la prise de connaissance, le propriétaire, le possesseur et le détenteur peuvent communiquer leurs points de vue respectifs sur l'inscription [2 des pièces maîtresses]2 sur la liste. Cette communication se fait par écrit.
Dans les six mois de la notification par le Gouvernement flamand, visée au § 3, le Conseil formule au Gouvernement flamand un avis motivé sur l'inscription définitive [2 des pièces maîtresses]2 sur la liste, sur la base d'informations recueillies et tenant compte des points de vue communiqués.
§ 5. Le Gouvernement flamand décide, dans les neuf mois de la publication au Moniteur belge de l'inscription provisoire, d'inscrire l'objet protégé sur la liste à titre définitif. Chaque décision d'inscription définitive est publiée au Moniteur belge.
[1 Dans le cas de collections, leur composition est jointe à la liste ou il est fait référence à un document décrivant la collection, à condition de l'accord du propriétaire.]1
La description définitive d'une collection ne peut jamais être plus étendue que la description provisoire effectuée lors de l'inscription provisoire. Si toutefois une extension de la description est jugée souhaitable, une nouvelle inscription s'impose pour cette extension, dans les délais et procédures fixés.
La notification de l'inscription définitive se fait selon le mode prévu au § 3.
Si l'arrêté n'est pas pris dans le délai prévu au premier alinéa, les conséquences de l'inscription provisoire deviennent nulles et sans effet.
§ 6. Le Gouvernement flamand peut, le Conseil entendu, rayer un objet protégé de la liste ou rayer des biens d'une collection inscrite sur la liste.
L'arrêté de radiation est publié au Moniteur belge . Dès cette publication, la protection échoit de plein droit.
La notification de la radiation se fait selon le mode prévu au § 3.
§ 7. Dans toute notification de l'inscription provisoire ou définitive, le Gouvernement flamand mentionne, le cas échéant, l'obligation d'en informer le propriétaire, le possesseur ou le détenteur, en mentionnant la sanction prévue à l'article 22, § 1er, 3°.
§ 8. Les personnes qui omettent de respecter les obligations visées aux §§ 3 et 5, peuvent être rendues responsables des mesures imposées en vertu des articles 23 et 25.
Dans le cas de collections, leur composition est jointe à la liste ou il est fait référence à un document décrivant la collection, à condition de l'accord du propriétaire.]1
§ 2. Chaque décision d'inscription provisoire est publiée au Moniteur belge.
§ 3. Le Gouvernement flamand notifie sans tarder, par lettre recommandée, l'inscription provisoire au propriétaire. Si le Gouvernement flamand ne connaît pas le propriétaire, le possesseur ou le détenteur est mis au courant.
Dès que le propriétaire, le possesseur ou le détenteur ont pris connaissance de la notification, ou au moins dès le jour de la publication au Moniteur belge de l'inscription sur la liste, lorsque celle-ci est antérieure à la prise de connaissance, [2 les pièces maîtresses inscrites]2 dans la liste à titre de mesure provisoire tombent sous la protection du présent décret.
Le propriétaire, possesseur ou détenteur informe sans tarder et au plus tard vingt jours de la notification par le Gouvernement flamand, selon le cas, le propriétaire, possesseur ou détenteur, par lettre recommandée, de l'inscription provisoire.
Si le Gouvernement flamand ne connaît ni le propriétaire, ni le possesseur, ni le détenteur, il informe une tierce personne dont il suppose qu'elle connaît la situation juridique de [2 la pièce maîtresse]2, et lui demande d'informer le plus tôt possible le propriétaire, possesseur ou détenteur de l'inscription provisoire. Le cas échéant, la tierce personne transmet au Gouvernement flamand copie de sa notification. Le Gouvernement flamand confirme, par lettre recommandée adressée au propriétaire, possesseur ou détenteur, l'inscription provisoire de [2 la pièce maîtresse concernée]2 sur la liste.
§ 4. Dans les deux mois de la prise de connaissance de la notification par le propriétaire, possesseur ou détenteur, ou au moins dès le jour de la publication au Moniteur belge de l'inscription sur la liste, lorsque celle-ci est antérieure à la prise de connaissance, le propriétaire, le possesseur et le détenteur peuvent communiquer leurs points de vue respectifs sur l'inscription [2 des pièces maîtresses]2 sur la liste. Cette communication se fait par écrit.
Dans les six mois de la notification par le Gouvernement flamand, visée au § 3, le Conseil formule au Gouvernement flamand un avis motivé sur l'inscription définitive [2 des pièces maîtresses]2 sur la liste, sur la base d'informations recueillies et tenant compte des points de vue communiqués.
§ 5. Le Gouvernement flamand décide, dans les neuf mois de la publication au Moniteur belge de l'inscription provisoire, d'inscrire l'objet protégé sur la liste à titre définitif. Chaque décision d'inscription définitive est publiée au Moniteur belge.
[1 Dans le cas de collections, leur composition est jointe à la liste ou il est fait référence à un document décrivant la collection, à condition de l'accord du propriétaire.]1
La description définitive d'une collection ne peut jamais être plus étendue que la description provisoire effectuée lors de l'inscription provisoire. Si toutefois une extension de la description est jugée souhaitable, une nouvelle inscription s'impose pour cette extension, dans les délais et procédures fixés.
La notification de l'inscription définitive se fait selon le mode prévu au § 3.
Si l'arrêté n'est pas pris dans le délai prévu au premier alinéa, les conséquences de l'inscription provisoire deviennent nulles et sans effet.
§ 6. Le Gouvernement flamand peut, le Conseil entendu, rayer un objet protégé de la liste ou rayer des biens d'une collection inscrite sur la liste.
L'arrêté de radiation est publié au Moniteur belge . Dès cette publication, la protection échoit de plein droit.
La notification de la radiation se fait selon le mode prévu au § 3.
§ 7. Dans toute notification de l'inscription provisoire ou définitive, le Gouvernement flamand mentionne, le cas échéant, l'obligation d'en informer le propriétaire, le possesseur ou le détenteur, en mentionnant la sanction prévue à l'article 22, § 1er, 3°.
§ 8. Les personnes qui omettent de respecter les obligations visées aux §§ 3 et 5, peuvent être rendues responsables des mesures imposées en vertu des articles 23 et 25.
Art.6. [1 Voor de opname van een topstuk in de lijst is in de volgende gevallen de instemming van de eigenaar vereist:
1° het topstuk is eigendom van de vervaardiger ervan of van een rechtspersoon die gecontroleerd wordt door de vervaardiger;
2° het topstuk is minder dan vijf jaar geleden binnen de Vlaamse Gemeenschap gebracht;
3° het topstuk is eigendom van de persoon die het binnen de Vlaamse Gemeenschap heeft gebracht of die het, binnen vijf jaar nadat het binnen de Vlaamse Gemeenschap is gebracht, heeft verworven, met of zonder tegenprestatie. Als die eigenaar een rechtspersoon is, dan is zijn instemming niet meer vereist na het verstrijken van een termijn van dertig jaar vanaf het ogenblik waarop het topstuk binnen de Vlaamse Gemeenschap is gebracht;
4° het topstuk was eerder in de lijst opgenomen en is sedert minder dan drie jaar uit de lijst geschrapt.]1
1° het topstuk is eigendom van de vervaardiger ervan of van een rechtspersoon die gecontroleerd wordt door de vervaardiger;
2° het topstuk is minder dan vijf jaar geleden binnen de Vlaamse Gemeenschap gebracht;
3° het topstuk is eigendom van de persoon die het binnen de Vlaamse Gemeenschap heeft gebracht of die het, binnen vijf jaar nadat het binnen de Vlaamse Gemeenschap is gebracht, heeft verworven, met of zonder tegenprestatie. Als die eigenaar een rechtspersoon is, dan is zijn instemming niet meer vereist na het verstrijken van een termijn van dertig jaar vanaf het ogenblik waarop het topstuk binnen de Vlaamse Gemeenschap is gebracht;
4° het topstuk was eerder in de lijst opgenomen en is sedert minder dan drie jaar uit de lijst geschrapt.]1
Art.6. [1 Pour la reprise d'une pièce maîtresse dans la liste, le consentement du propriétaire est requis dans les cas suivants :
1° la pièce maîtresse est la propriété de son fabricant ou d'une personne morale qui est contrôlée par le fabricant ;
2° la pièce maîtresse a été introduite dans la Communauté flamande il y a moins de cinq ans ;
3° la pièce maîtresse est la propriété de la personne qui l'a introduite dans la Communauté flamande ou qui l'a acquise, dans les cinq ans après avoir été introduite dans la Communauté flamande, avec ou sans contrepartie. Lorsque ce propriétaire est une personne morale, alors son consentement n'est plus requis à l'expiration d'un délai de trente ans à partir du moment où la pièce maîtresse a été introduite dans la Communauté flamande ;
4° la pièce maîtresse était reprise dans la liste auparavant et a été supprimée de la liste depuis moins de trois ans.]1
1° la pièce maîtresse est la propriété de son fabricant ou d'une personne morale qui est contrôlée par le fabricant ;
2° la pièce maîtresse a été introduite dans la Communauté flamande il y a moins de cinq ans ;
3° la pièce maîtresse est la propriété de la personne qui l'a introduite dans la Communauté flamande ou qui l'a acquise, dans les cinq ans après avoir été introduite dans la Communauté flamande, avec ou sans contrepartie. Lorsque ce propriétaire est une personne morale, alors son consentement n'est plus requis à l'expiration d'un délai de trente ans à partir du moment où la pièce maîtresse a été introduite dans la Communauté flamande ;
4° la pièce maîtresse était reprise dans la liste auparavant et a été supprimée de la liste depuis moins de trois ans.]1
Art.7. [1 De Vlaamse Regering legt de voorschriften vast voor de inrichting van de lijst en de beschrijving van de beschermde voorwerpen. Ze bepaalt tevens de wijze van bekendmaking. De lijst bevat ook de bewaarplaatsen van de beschermde voorwerpen in overheidsbezit. De eigenaars, bezitters en houders, noch de bewaarplaatsen van de overige beschermde voorwerpen worden bekendgemaakt, tenzij na uitdrukkelijk akkoord van de eigenaar.]1
Modifications
Art.7. [1 Le Gouvernement flamand arrête les règles relatives à l'établissement de la liste et à la description des objets protégés. Il fixe par ailleurs le mode de publication. La liste comprend aussi les lieux de conservation des objets protégés se trouvant en propriété publique. Ni les propriétaires, possesseurs, détenteurs, ni les lieux de conservation des autres objets protégés ne sont publiés, sauf l'accord exprès du propriétaire.]1
Modifications
HOOFDSTUK IV. - Bescherming.
CHAPITRE IV. - Protection.
Art.8. § 1. De eigenaars, bezitters en houders van beschermde voorwerpen zijn ertoe gehouden ze in goede staat te bewaren.
§ 2. De Vlaamse regering stelt de algemene beschermingsvoorschriften vast.
§ 3. De Vlaamse regering kan, bij de opname van een [1 topstuk]1 in de lijst in het kader van de procedure, bepaald in artikel 5, of na de definitieve opname in de lijst, mits de procedure van artikel 5 wordt doorlopen, bijzondere beschermingsvoorschriften opleggen.
In geval van tegenstrijdigheid tussen de algemene en de bijzondere beschermingsvoorschriften hebben deze laatste voorrang.
§ 2. De Vlaamse regering stelt de algemene beschermingsvoorschriften vast.
§ 3. De Vlaamse regering kan, bij de opname van een [1 topstuk]1 in de lijst in het kader van de procedure, bepaald in artikel 5, of na de definitieve opname in de lijst, mits de procedure van artikel 5 wordt doorlopen, bijzondere beschermingsvoorschriften opleggen.
In geval van tegenstrijdigheid tussen de algemene en de bijzondere beschermingsvoorschriften hebben deze laatste voorrang.
Art.8. § 1er. Les propriétaires, possesseurs et détenteurs d'objets protégés sont tenus de les conserver en bon état.
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe les règles générales de protection.
§ 3. Lors de l'inscription [1 d'une pièce maîtresse ]1 sur la liste dans le cadre de la procédure fixée à l'article 5, ou après l'inscription définitive sur la liste, le Gouvernement flamand peut imposer des mesures de protection particulières.
En cas de contradiction entre les règles de protection générales et particulières, ces dernières ont la priorité.
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe les règles générales de protection.
§ 3. Lors de l'inscription [1 d'une pièce maîtresse ]1 sur la liste dans le cadre de la procédure fixée à l'article 5, ou après l'inscription définitive sur la liste, le Gouvernement flamand peut imposer des mesures de protection particulières.
En cas de contradiction entre les règles de protection générales et particulières, ces dernières ont la priorité.
Art.9. § 1. Een fysische ingreep in een beschermd voorwerp is enkel toegestaan nadat de eigenaar, bezitter of houder daarvoor de toestemming van de Vlaamse regering heeft gekregen, na de Raad gehoord te hebben.
De Vlaamse regering bepaalt de algemene voorwaarden en de procedure voor het verlenen van toestemming voor een fysische ingreep.
Ze kan aan de toestemming ook bijzondere voorwaarden verbinden.
Ze kan de voorgenomen fysische ingreep verbieden indien ze van oordeel is dat die in strijd is met de algemene en/of de bijzondere beschermingsvoorschriften of dat deze ingreep het beschermd voorwerp een onherstelbare schade zou berokkenen.
§ 2. In noodsituaties kunnen dringende en voorlopige maatregelen genomen worden, zonder de voorafgaande toestemming, vermeld in § 1. Deze ingrepen moeten dan wel onmiddellijk gemeld worden aan de Vlaamse regering.
§ 3. Alvorens aan een derde rechten toe te kennen op een beschermd voorwerp brengt de eigenaar, bezitter of houder deze derde op de hoogte van het feit dat het om een krachtens dit decreet beschermd voorwerp gaat.
Overeenkomsten, gesloten in strijd met deze bepaling, zijn van rechtswege nietig.
§ 4. Onverminderd hetgeen bepaald in artikel 11, is de eigenaar, bezitter of houder van een beschermd voorwerp er tevens toe gehouden de Vlaamse regering per aangetekend schrijven op de hoogte te brengen van de eventuele wijziging van de bewaarplaats, van de verdwijning of het tenietgaan, alsook van alle wijzigingen in de fysische staat en het rechtsstatuut van het beschermd voorwerp, ook indien die niet te wijten zijn aan enige handeling van hem.
De Vlaamse regering bepaalt de algemene voorwaarden en de procedure voor het verlenen van toestemming voor een fysische ingreep.
Ze kan aan de toestemming ook bijzondere voorwaarden verbinden.
Ze kan de voorgenomen fysische ingreep verbieden indien ze van oordeel is dat die in strijd is met de algemene en/of de bijzondere beschermingsvoorschriften of dat deze ingreep het beschermd voorwerp een onherstelbare schade zou berokkenen.
§ 2. In noodsituaties kunnen dringende en voorlopige maatregelen genomen worden, zonder de voorafgaande toestemming, vermeld in § 1. Deze ingrepen moeten dan wel onmiddellijk gemeld worden aan de Vlaamse regering.
§ 3. Alvorens aan een derde rechten toe te kennen op een beschermd voorwerp brengt de eigenaar, bezitter of houder deze derde op de hoogte van het feit dat het om een krachtens dit decreet beschermd voorwerp gaat.
Overeenkomsten, gesloten in strijd met deze bepaling, zijn van rechtswege nietig.
§ 4. Onverminderd hetgeen bepaald in artikel 11, is de eigenaar, bezitter of houder van een beschermd voorwerp er tevens toe gehouden de Vlaamse regering per aangetekend schrijven op de hoogte te brengen van de eventuele wijziging van de bewaarplaats, van de verdwijning of het tenietgaan, alsook van alle wijzigingen in de fysische staat en het rechtsstatuut van het beschermd voorwerp, ook indien die niet te wijten zijn aan enige handeling van hem.
Art.9. § 1er. Une intervention physique sur un objet protégé n'est autorisée que lorsque le Gouvernement flamand, le Conseil entendu, donne son accord au propriétaire, possesseur ou détenteur.
Le Gouvernement flamand arrête les conditions générales et la procédure de l'autorisation d'une intervention physique.
Il peut assortir l'autorisation de conditions particulières.
Il peut refuser l'intervention physique envisagée s'il l'estime contraire aux règles de protection générales et/ou particulières ou que cette intervention endommagerait l'objet protégé de manière irréparable.
§ 2. En cas d'urgence, des mesures urgentes et provisoires peuvent être prises sans l'autorisation préalable visée au § 1er. Ces interventions doivent cependant être signalées immédiatement au Gouvernement flamand.
§ 3. Avant de conférer à un tiers des droits rattachés à un objet protégé, le propriétaire, possesseur ou détenteur informe ce tiers du fait qu'il s'agit d'un objet protégé en vertu du présent décret.
Toute convention conclue en violation de cette disposition est nulle de plein droit.
§ 4. Sans préjudice des dispositions de l'article 11, le propriétaire, possesseur ou détenteur d'un objet protégé est tenu d'informer le Gouvernement flamand par lettre recommandée de l'éventuel changement du lieu de conservation, de la disparition, ainsi que de toute modification de l'état physique, du statut juridique de l'objet, même si ces derniers ne peuvent être imputés à quelque action de sa part.
Le Gouvernement flamand arrête les conditions générales et la procédure de l'autorisation d'une intervention physique.
Il peut assortir l'autorisation de conditions particulières.
Il peut refuser l'intervention physique envisagée s'il l'estime contraire aux règles de protection générales et/ou particulières ou que cette intervention endommagerait l'objet protégé de manière irréparable.
§ 2. En cas d'urgence, des mesures urgentes et provisoires peuvent être prises sans l'autorisation préalable visée au § 1er. Ces interventions doivent cependant être signalées immédiatement au Gouvernement flamand.
§ 3. Avant de conférer à un tiers des droits rattachés à un objet protégé, le propriétaire, possesseur ou détenteur informe ce tiers du fait qu'il s'agit d'un objet protégé en vertu du présent décret.
Toute convention conclue en violation de cette disposition est nulle de plein droit.
§ 4. Sans préjudice des dispositions de l'article 11, le propriétaire, possesseur ou détenteur d'un objet protégé est tenu d'informer le Gouvernement flamand par lettre recommandée de l'éventuel changement du lieu de conservation, de la disparition, ainsi que de toute modification de l'état physique, du statut juridique de l'objet, même si ces derniers ne peuvent être imputés à quelque action de sa part.
Art.10. De kosten voor conservatie [1 , behoud]1 en restauratie van definitief beschermde voorwerpen komen in aanmerking voor subsidiëring, overeenkomstig de regeling en de toekenningsvoorwaarden die de Vlaamse regering vaststelt.
De Vlaamse regering bepaalt de aard van de subsidiabele kosten en stelt het subsidiepercentage vast, rekening houdend met de aard van het beschermde voorwerp en het juridisch statuut van de eigenaar, bezitter, of houder. Het subsidiebedrag van de Vlaamse Gemeenschap kan niet hoger zijn dan 80 % van de subsidiabele kosten.
De subsidie komt toe aan de eigenaar, bezitter of houder van het beschermde voorwerp die de kosten van de conservatie [1 , behoud]1 en/of de restauratie draagt en die voldoet aan de toekenningsvoorwaarden.
De staat, de gemeenschappen, de gewesten en de openbare instellingen die onder hun toezicht staan, met uitzondering van de onderwijsinstellingen, komen voor deze subsidieregeling niet in aanmerking.
De subsidie is niet cumuleerbaar met andere bijdragen, subsidies of premies die met dezelfde bestemming worden toegekend door de staat, de gemeenschappen of de gewesten.
De Vlaamse regering bepaalt de aard van de subsidiabele kosten en stelt het subsidiepercentage vast, rekening houdend met de aard van het beschermde voorwerp en het juridisch statuut van de eigenaar, bezitter, of houder. Het subsidiebedrag van de Vlaamse Gemeenschap kan niet hoger zijn dan 80 % van de subsidiabele kosten.
De subsidie komt toe aan de eigenaar, bezitter of houder van het beschermde voorwerp die de kosten van de conservatie [1 , behoud]1 en/of de restauratie draagt en die voldoet aan de toekenningsvoorwaarden.
De staat, de gemeenschappen, de gewesten en de openbare instellingen die onder hun toezicht staan, met uitzondering van de onderwijsinstellingen, komen voor deze subsidieregeling niet in aanmerking.
De subsidie is niet cumuleerbaar met andere bijdragen, subsidies of premies die met dezelfde bestemming worden toegekend door de staat, de gemeenschappen of de gewesten.
Modifications
Art.10. Les frais de conservation [1 , de sauvegarde]1 et de restauration d'objets protégés définitivement sont admissibles aux subventions conformément aux conditions d'octroi arrêtées par le Gouvernement flamand.
Le Gouvernement flamand détermine le type de coûts admissibles aux subventions et fixe le pourcentage de subventionnement, compte tenu de la nature de l'objet protégé et du statut juridique de son propriétaire, possesseur ou détenteur. Le montant de la subvention octroyée par le Gouvernement flamand ne peut pas être supérieur à 80 % des coûts admissibles.
Cette subvention revient au propriétaire, possesseur ou détenteur de l'objet protégé qui supporte les frais de conservation [1 , de sauvegarde]1 et/ou de restauration et qui remplit les conditions d'octroi.
L'Etat, les communautés, les régions et les organismes publics qui en relèvent, à l'exception des établissements d'enseignement, ne sont pas admissibles à ces subventions.
La subvention n'est pas cumulable avec d'autres contributions, subventions ou primes octroyés dans le même but par l'Etat, les communautés ou les régions.
Le Gouvernement flamand détermine le type de coûts admissibles aux subventions et fixe le pourcentage de subventionnement, compte tenu de la nature de l'objet protégé et du statut juridique de son propriétaire, possesseur ou détenteur. Le montant de la subvention octroyée par le Gouvernement flamand ne peut pas être supérieur à 80 % des coûts admissibles.
Cette subvention revient au propriétaire, possesseur ou détenteur de l'objet protégé qui supporte les frais de conservation [1 , de sauvegarde]1 et/ou de restauration et qui remplit les conditions d'octroi.
L'Etat, les communautés, les régions et les organismes publics qui en relèvent, à l'exception des établissements d'enseignement, ne sont pas admissibles à ces subventions.
La subvention n'est pas cumulable avec d'autres contributions, subventions ou primes octroyés dans le même but par l'Etat, les communautés ou les régions.
Modifications
HOOFDSTUK V. - [1 Het buiten de Vlaamse Gemeenschap brengen van topstukken en cultuurgoederen]1
CHAPITRE V. - [1 Sortir des pièces maîtresses et des biens culturels de la Communauté flamande]1
Afdeling I. Afdeling I. - [1 Topstukken]1
Section I. - [1 Pièces maîtresses]1
Art.11. [1 § 1. Het is verboden een topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen zonder de toestemming van de Vlaamse Regering.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de aanvraag ingediend moet worden. Ze bepaalt ook welke gegevens en documenten de aanvraag moet bevatten om volledig te zijn. Een onvolledige aanvraag is onontvankelijk.
§ 3. Een aanvraag is ongeldig als:
1° het topstuk niet wettig en definitief in de Vlaamse Gemeenschap is;
2° het topstuk onder de bescherming van de monumentenwetgeving valt en de aanvraag is ingediend zonder het akkoord van het bevoegde gewest;
3° het topstuk het voorwerp vormt van een verzoek of vordering tot teruggave op basis van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse staten zijn gebracht of op basis van een internationaal cultuurgoederenverdrag dat in de Vlaamse Gemeenschap van toepassing is;
4° in de gevallen, vermeld in artikel 15, tweede lid, en artikel 18, tweede lid, van dit decreet.
Toestemmingen tot het buiten de Vlaamse Gemeenschap brengen, verkregen op basis van een ongeldige aanvraag, zijn nietig.
§ 4. De Vlaamse Regering geeft de toestemming om het topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen binnen twee maanden na de ontvangst van een ontvankelijke en geldige aanvraag. Ze kan die toestemming aan een aantal voorwaarden onderwerpen die echter nooit van die aard mogen zijn dat ze een feitelijk verbod opleggen.
§ 5. De Vlaamse Regering kan de toestemming om het topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen weigeren als ze van mening is dat het topstuk, wegens de archeologische, historische, cultuurhistorische, artistieke of wetenschappelijke betekenis ervan voor de Vlaamse Gemeenschap, binnen de Vlaamse Gemeenschap behouden moet worden.
§ 6. De weigering, vermeld in paragraaf 5, heeft tot gevolg dat het topstuk van rechtswege als voorlopige maatregel in de lijst wordt opgenomen, als het nog niet in de lijst was opgenomen.
§ 7. De toestemming om het topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen kan niet geweigerd worden in de gevallen, vermeld in artikel 6.]1
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de aanvraag ingediend moet worden. Ze bepaalt ook welke gegevens en documenten de aanvraag moet bevatten om volledig te zijn. Een onvolledige aanvraag is onontvankelijk.
§ 3. Een aanvraag is ongeldig als:
1° het topstuk niet wettig en definitief in de Vlaamse Gemeenschap is;
2° het topstuk onder de bescherming van de monumentenwetgeving valt en de aanvraag is ingediend zonder het akkoord van het bevoegde gewest;
3° het topstuk het voorwerp vormt van een verzoek of vordering tot teruggave op basis van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse staten zijn gebracht of op basis van een internationaal cultuurgoederenverdrag dat in de Vlaamse Gemeenschap van toepassing is;
4° in de gevallen, vermeld in artikel 15, tweede lid, en artikel 18, tweede lid, van dit decreet.
Toestemmingen tot het buiten de Vlaamse Gemeenschap brengen, verkregen op basis van een ongeldige aanvraag, zijn nietig.
§ 4. De Vlaamse Regering geeft de toestemming om het topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen binnen twee maanden na de ontvangst van een ontvankelijke en geldige aanvraag. Ze kan die toestemming aan een aantal voorwaarden onderwerpen die echter nooit van die aard mogen zijn dat ze een feitelijk verbod opleggen.
§ 5. De Vlaamse Regering kan de toestemming om het topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen weigeren als ze van mening is dat het topstuk, wegens de archeologische, historische, cultuurhistorische, artistieke of wetenschappelijke betekenis ervan voor de Vlaamse Gemeenschap, binnen de Vlaamse Gemeenschap behouden moet worden.
§ 6. De weigering, vermeld in paragraaf 5, heeft tot gevolg dat het topstuk van rechtswege als voorlopige maatregel in de lijst wordt opgenomen, als het nog niet in de lijst was opgenomen.
§ 7. De toestemming om het topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen kan niet geweigerd worden in de gevallen, vermeld in artikel 6.]1
Art.11. [1 § 1er. Il est interdit de sortir une pièce maîtresse de la Communauté flamande sans l'autorisation du Gouvernement flamand.
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe la manière dont la demande doit être introduite. Il fixe également les données et documents que doit comprendre la demande pour être complète. Une demande incomplète est irrecevable.
§ 3. Une demande est invalide :
1° lorsque la pièce maîtresse n'est pas légalement et définitivement dans la Communauté flamande ;
2° lorsque la pièce maîtresse relève de la protection de la législation relative aux monuments et la demande a été introduite sans l'accord de la région compétente ;
3° lorsque la pièce maîtresse fait l'objet d'une demande ou réclamation de restitution sur la base de la loi du 28 octobre 1996 relative à la restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire de certains Etats étrangers ou sur la base d'un traité international relatif aux biens culturels qui s'applique au sein de la Communauté flamande ;
4° dans les cas, visés à l'article 15, alinéa deux, et à l'article 18, alinéa deux, du présent décret.
Des autorisations à sortir de la Communauté flamande, obtenues sur la base d'une demande invalide, sont nulles.
§ 4. Le Gouvernement flamand donne l'autorisation de sortir la pièce maîtresse de la Communauté flamande dans les deux mois après la réception d'une demande recevable et valable. Il peut subordonner cette autorisation à un certain nombre de conditions, qui ne peuvent cependant jamais être d'une telle nature qu'elles imposent une interdiction de fait.
§ 5. Le Gouvernement flamand peut refuser l'autorisation de sortir la pièce maîtresse de la Communauté flamande lorsqu'elle estime que la pièce maîtresse, en raison de son importance archéologique, historique, historico-culturelle, artistique ou scientifique pour la Communauté flamande, doit être maintenue au sein de la Communauté flamande.
§ 6. Le refus, visé au paragraphe 5, a pour conséquence que la pièce maîtresse est reprise dans la liste de plein droit comme mesure provisoire, lorsqu'elle n'était pas encore reprise dans la liste.
§ 7. L'autorisation de sortir la pièce maîtresse de la Communauté flamande ne peut pas être refusée dans les cas, visés à l'article 6.]1
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe la manière dont la demande doit être introduite. Il fixe également les données et documents que doit comprendre la demande pour être complète. Une demande incomplète est irrecevable.
§ 3. Une demande est invalide :
1° lorsque la pièce maîtresse n'est pas légalement et définitivement dans la Communauté flamande ;
2° lorsque la pièce maîtresse relève de la protection de la législation relative aux monuments et la demande a été introduite sans l'accord de la région compétente ;
3° lorsque la pièce maîtresse fait l'objet d'une demande ou réclamation de restitution sur la base de la loi du 28 octobre 1996 relative à la restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire de certains Etats étrangers ou sur la base d'un traité international relatif aux biens culturels qui s'applique au sein de la Communauté flamande ;
4° dans les cas, visés à l'article 15, alinéa deux, et à l'article 18, alinéa deux, du présent décret.
Des autorisations à sortir de la Communauté flamande, obtenues sur la base d'une demande invalide, sont nulles.
§ 4. Le Gouvernement flamand donne l'autorisation de sortir la pièce maîtresse de la Communauté flamande dans les deux mois après la réception d'une demande recevable et valable. Il peut subordonner cette autorisation à un certain nombre de conditions, qui ne peuvent cependant jamais être d'une telle nature qu'elles imposent une interdiction de fait.
§ 5. Le Gouvernement flamand peut refuser l'autorisation de sortir la pièce maîtresse de la Communauté flamande lorsqu'elle estime que la pièce maîtresse, en raison de son importance archéologique, historique, historico-culturelle, artistique ou scientifique pour la Communauté flamande, doit être maintenue au sein de la Communauté flamande.
§ 6. Le refus, visé au paragraphe 5, a pour conséquence que la pièce maîtresse est reprise dans la liste de plein droit comme mesure provisoire, lorsqu'elle n'était pas encore reprise dans la liste.
§ 7. L'autorisation de sortir la pièce maîtresse de la Communauté flamande ne peut pas être refusée dans les cas, visés à l'article 6.]1
Afdeling II. Afdeling II. [1 Cultuurgoederen]1
Section II. - [1 Biens culturels]1
Art. 11bis. [1 § 1. De vergunning voor het buiten het douanegebied van de Europese Gemeenschap brengen van een cultuurgoed dat zich binnen de Vlaamse Gemeenschap bevindt, bedoeld in Verordening (EG) nr. 116/2009, wordt toegekend door de Vlaamse Regering binnen vijftien dagen na de ontvangst van een ontvankelijke aanvraag onder voorbehoud van § 4, tweede tot vierde lid. Die termijn kan door de Vlaamse Regering eenmalig met twintig dagen verlengd worden indien zij van mening is dat een grondiger onderzoek van de aanvraag vereist is.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze de aanvraag wordt ingediend bij de dienst die ze aanwijst. Ze bepaalt ook welke gegevens en documenten de aanvraag moet bevatten om volledig te zijn.
Een onvolledige aanvraag is onontvankelijk.
§ 3. Een aanvraag is ongeldig als:
1° het cultuurgoed waarvoor een vergunning wordt gevraagd, niet wettig en definitief in de Vlaamse Gemeenschap is;
2° het cultuurgoed waarvoor een vergunning wordt gevraagd, onder de bescherming van de monumentenwetgeving valt en de aanvraag is ingediend zonder het akkoord van het bevoegde gewest;
3° het cultuurgoed waarvoor een vergunning wordt gevraagd, het voorwerp vormt van een verzoek of vordering tot teruggave op basis van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht, of op basis van een internationaal cultuurgoederenverdrag dat in de Vlaamse Gemeenschap van toepassing is.
Vergunningen die op basis van een ongeldige aanvraag werden toegekend, zijn nietig.
§ 4. Een vergunning als bedoeld in Verordening (EG) nr. 116/2009 kan voor een cultuurgoed dat tevens een topstuk is enkel toegekend worden indien voorafgaandelijk, in toepassing van artikel 11, toestemming werd bekomen tot het buiten de Vlaamse Gemeenschap brengen van het topstuk.
Indien de Vlaamse Regering van mening is dat het cultuurgoed waarvoor een vergunning wordt gevraagd zonder voorlegging van de in het eerste lid vermelde toestemming, mogelijkerwijze een topstuk is, dan wordt de behandeling van de vergunningaanvraag opgeschort met maximum twee maanden.
De Vlaamse Regering beslist, de Raad gehoord, binnen de gestelde termijn of het cultuurgoed al dan niet een topstuk is. Indien het cultuurgoed een topstuk is, dan wordt de aanvrager doorverwezen naar de aanvraagprocedure, bedoeld in artikel 11, voor het buiten de Vlaamse Gemeenschap brengen van topstukken. Indien het cultuurgoed geen topstuk is, dan kent de Vlaamse Regering alsnog de gevraagde vergunning toe.
Indien in toepassing van het vorige lid de toestemming werd bekomen om het topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen, dan kent de Vlaamse Regering, binnen vijftien dagen na voorlegging van die toestemming, de gevraagde vergunning toe.
§ 5. De Vlaamse Regering kan specifieke open vergunningen en algemene open vergunningen als vermeld in de uitvoerVerordening (EU) nr. 1081/2012 van de Commissie van 9 november 2012 voor de toepassing van de Verordening (EG) nr. 116/2009 toekennen. De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze de aanvraag wordt ingediend bij de dienst die door de Vlaamse Regering wordt aangewezen. Ze bepaalt ook welke gegevens en documenten de aanvraag voor een dergelijke vergunning moet bevatten om volledig te zijn, alsook de toekenningstermijnen voor die bijzondere vergunningen.]1
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze de aanvraag wordt ingediend bij de dienst die ze aanwijst. Ze bepaalt ook welke gegevens en documenten de aanvraag moet bevatten om volledig te zijn.
Een onvolledige aanvraag is onontvankelijk.
§ 3. Een aanvraag is ongeldig als:
1° het cultuurgoed waarvoor een vergunning wordt gevraagd, niet wettig en definitief in de Vlaamse Gemeenschap is;
2° het cultuurgoed waarvoor een vergunning wordt gevraagd, onder de bescherming van de monumentenwetgeving valt en de aanvraag is ingediend zonder het akkoord van het bevoegde gewest;
3° het cultuurgoed waarvoor een vergunning wordt gevraagd, het voorwerp vormt van een verzoek of vordering tot teruggave op basis van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht, of op basis van een internationaal cultuurgoederenverdrag dat in de Vlaamse Gemeenschap van toepassing is.
Vergunningen die op basis van een ongeldige aanvraag werden toegekend, zijn nietig.
§ 4. Een vergunning als bedoeld in Verordening (EG) nr. 116/2009 kan voor een cultuurgoed dat tevens een topstuk is enkel toegekend worden indien voorafgaandelijk, in toepassing van artikel 11, toestemming werd bekomen tot het buiten de Vlaamse Gemeenschap brengen van het topstuk.
Indien de Vlaamse Regering van mening is dat het cultuurgoed waarvoor een vergunning wordt gevraagd zonder voorlegging van de in het eerste lid vermelde toestemming, mogelijkerwijze een topstuk is, dan wordt de behandeling van de vergunningaanvraag opgeschort met maximum twee maanden.
De Vlaamse Regering beslist, de Raad gehoord, binnen de gestelde termijn of het cultuurgoed al dan niet een topstuk is. Indien het cultuurgoed een topstuk is, dan wordt de aanvrager doorverwezen naar de aanvraagprocedure, bedoeld in artikel 11, voor het buiten de Vlaamse Gemeenschap brengen van topstukken. Indien het cultuurgoed geen topstuk is, dan kent de Vlaamse Regering alsnog de gevraagde vergunning toe.
Indien in toepassing van het vorige lid de toestemming werd bekomen om het topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen, dan kent de Vlaamse Regering, binnen vijftien dagen na voorlegging van die toestemming, de gevraagde vergunning toe.
§ 5. De Vlaamse Regering kan specifieke open vergunningen en algemene open vergunningen als vermeld in de uitvoerVerordening (EU) nr. 1081/2012 van de Commissie van 9 november 2012 voor de toepassing van de Verordening (EG) nr. 116/2009 toekennen. De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze de aanvraag wordt ingediend bij de dienst die door de Vlaamse Regering wordt aangewezen. Ze bepaalt ook welke gegevens en documenten de aanvraag voor een dergelijke vergunning moet bevatten om volledig te zijn, alsook de toekenningstermijnen voor die bijzondere vergunningen.]1
Art. 11bis. [1 § 1er. L'autorisation pour sortir un bien culturel du territoire douanier de la Communauté européenne qui se situe au sein de la Communauté flamande, visée au Règlement (CE) n° 116/2009, est octroyée par le Gouvernement flamand dans les quinze jours après la réception d'une demande recevable sous réserve du § 4, alinéas deux à quatre. Ce délai peut être prolongé une seule fois de vingt jours par le Gouvernement flamand, lorsqu'il estime qu'une étude plus approfondie de la demande est requise.
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe de quelle manière la demande est introduite auprès du service qu'il désigne. Il fixe également les données et documents que doit comprendre la demande pour être complète.
Une demande incomplète est irrecevable.
§ 3. Une demande est invalide :
1° lorsque le bien culturel pour lequel une autorisation est demandée n'est pas légalement et définitivement dans la Communauté flamande ;
2° lorsque le bien culturel pour lequel une autorisation est demandée relève de la protection de la législation relative aux monuments et la demande a été introduite sans l'accord de la région compétente ;
3° lorsque le bien culturel pour lequel une autorisation est demandée fait l'objet d'une demande ou réclamation de restitution sur la base de la loi du 28 octobre 1996 relative à la restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire de certains Etats étrangers ou sur la base d'un traité international relatif aux biens culturels qui s'applique au sein de la Communauté flamande.
Les autorisations qui ont été octroyées sur la base d'une demande invalide sont nulles.
§ 4. Une autorisation telle que visée au Règlement (CE) n° 116/2009 peut uniquement être octroyée pour un bien culturel qui est à la fois une pièce maîtresse lorsqu'au préalable, en application de l'article 11, l'autorisation a été obtenue pour sortir la pièce maîtresse de la Communauté flamande.
Lorsque le Gouvernement flamand estime que le bien culturel pour lequel une autorisation est demandée sans présentation de l'autorisation visée à l'alinéa premier est peut-être une pièce maîtresse, alors le traitement de la demande d'autorisation est suspendu de deux mois au maximum.
Le Gouvernement flamand décide, après avoir entendu le Conseil, dans le délai imparti si le bien culturel est une pièce maîtresse ou non. Lorsque le bien culturel est une pièce maîtresse, alors le demandeur est renvoyé à la procédure de demande, visée à l'article 11, pour sortir des pièces maîtresses de la Communauté flamande. Lorsque le bien culturel n'est pas une pièce maîtresse, alors le Gouvernement flamand octroie tout de même l'autorisation demandée.
Lorsque, en application de l'alinéa précédent, l'autorisation a été obtenue pour sortir la pièce maîtresse de la Communauté flamande, alors le Gouvernement flamand octroie, dans les quinze jours après la présentation de cette autorisation, l'autorisation demandée.
§ 5. Le Gouvernement flamand peut octroyer des autorisations ouvertes spécifiques et des autorisations ouvertes générales telles que visées au Règlement d'exécution (UE) n° 1081/2012 de la Commission du 9 novembre 2012 pour l'application du Règlement (CE) n° 116/2009. Le Gouvernement flamand fixe de quelle manière la demande est introduite auprès du service qui est désigné par le Gouvernement flamand. Il fixe également les données et documents que doit comprendre la demande d'une telle autorisation pour être complète, ainsi que les délais d'octroi de ces autorisations particulières.]1
§ 2. Le Gouvernement flamand fixe de quelle manière la demande est introduite auprès du service qu'il désigne. Il fixe également les données et documents que doit comprendre la demande pour être complète.
Une demande incomplète est irrecevable.
§ 3. Une demande est invalide :
1° lorsque le bien culturel pour lequel une autorisation est demandée n'est pas légalement et définitivement dans la Communauté flamande ;
2° lorsque le bien culturel pour lequel une autorisation est demandée relève de la protection de la législation relative aux monuments et la demande a été introduite sans l'accord de la région compétente ;
3° lorsque le bien culturel pour lequel une autorisation est demandée fait l'objet d'une demande ou réclamation de restitution sur la base de la loi du 28 octobre 1996 relative à la restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire de certains Etats étrangers ou sur la base d'un traité international relatif aux biens culturels qui s'applique au sein de la Communauté flamande.
Les autorisations qui ont été octroyées sur la base d'une demande invalide sont nulles.
§ 4. Une autorisation telle que visée au Règlement (CE) n° 116/2009 peut uniquement être octroyée pour un bien culturel qui est à la fois une pièce maîtresse lorsqu'au préalable, en application de l'article 11, l'autorisation a été obtenue pour sortir la pièce maîtresse de la Communauté flamande.
Lorsque le Gouvernement flamand estime que le bien culturel pour lequel une autorisation est demandée sans présentation de l'autorisation visée à l'alinéa premier est peut-être une pièce maîtresse, alors le traitement de la demande d'autorisation est suspendu de deux mois au maximum.
Le Gouvernement flamand décide, après avoir entendu le Conseil, dans le délai imparti si le bien culturel est une pièce maîtresse ou non. Lorsque le bien culturel est une pièce maîtresse, alors le demandeur est renvoyé à la procédure de demande, visée à l'article 11, pour sortir des pièces maîtresses de la Communauté flamande. Lorsque le bien culturel n'est pas une pièce maîtresse, alors le Gouvernement flamand octroie tout de même l'autorisation demandée.
Lorsque, en application de l'alinéa précédent, l'autorisation a été obtenue pour sortir la pièce maîtresse de la Communauté flamande, alors le Gouvernement flamand octroie, dans les quinze jours après la présentation de cette autorisation, l'autorisation demandée.
§ 5. Le Gouvernement flamand peut octroyer des autorisations ouvertes spécifiques et des autorisations ouvertes générales telles que visées au Règlement d'exécution (UE) n° 1081/2012 de la Commission du 9 novembre 2012 pour l'application du Règlement (CE) n° 116/2009. Le Gouvernement flamand fixe de quelle manière la demande est introduite auprès du service qui est désigné par le Gouvernement flamand. Il fixe également les données et documents que doit comprendre la demande d'une telle autorisation pour être complète, ainsi que les délais d'octroi de ces autorisations particulières.]1
Afdeling III. - [1 Verwerving]1
Section III. - [1 Acquisition]1
Art.12. [1 Als de Vlaamse Regering de met toepassing van artikel 11 vereiste toestemming om een topstuk buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen, weigert, dan kan de aanvrager, binnen één maand na de ontvangst van de weigering, de Vlaamse Regering aangetekend verzoeken om zelf een aanbod te formuleren of om een door haar aangewezen derde een aanbod te laten formuleren.]1
Art.12. [1 Lorsque le Gouvernement flamand refuse l'autorisation requise en application de l'article 11 de sortir une pièce maîtresse de la Communauté flamande, alors le demandeur peut, dans un mois après la réception du refus, demander au Gouvernement flamand, par envoi recommandé, de formuler lui-même une offre ou de faire formuler une offre par un tiers désigné par lui.]1
Art.13. § 1. De Vlaamse regering of de door haar aangewezen derde treden, binnen één maand na ontvangst van het in artikel 12 bedoelde verzoek, per aangetekend schrijven met de aanvrager in onderhandeling over de verwerving van het [1 topstuk]1.
§ 2. Indien de Vlaamse regering of de door haar aangewezen derde, binnen de in § 1 vastgestelde termijn het verzoek van de aanvrager uitdrukkelijk afgewezen heeft, of, de onderhandelingen niet aangevat heeft, dan wordt alsnog een toestemming verleend om het [1 topstuk]1 buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen. Deze toestemming wordt verleend binnen vijtien dagen na verzending van de beslissing tot afwijzing of na verloop van de termijn.
§ 2. Indien de Vlaamse regering of de door haar aangewezen derde, binnen de in § 1 vastgestelde termijn het verzoek van de aanvrager uitdrukkelijk afgewezen heeft, of, de onderhandelingen niet aangevat heeft, dan wordt alsnog een toestemming verleend om het [1 topstuk]1 buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen. Deze toestemming wordt verleend binnen vijtien dagen na verzending van de beslissing tot afwijzing of na verloop van de termijn.
Art.13. § 1er. Dans le mois de la réception de la demande visée à l'article 12, le Gouvernement flamand ou un tiers désigné par lui entrent en négociation avec le demandeur, par lettre recommandée, en vue de l'acquisition de [1 la pièce maîtresse]1.
§ 2. Si, dans le délai prévu au § 1er, le Gouvernement flamand ou un tiers désigné par lui rejette expressément la proposition du demandeur, ou n'a pas engagé les négociations, une autorisation de transporter [1 une pièce maîtresse]1 hors de la Communauté flamande est quand même accordée. Cette autorisation est accordée dans les quinze jours de l'envoi de la décision de rejet ou à l'expiration du délai.
§ 2. Si, dans le délai prévu au § 1er, le Gouvernement flamand ou un tiers désigné par lui rejette expressément la proposition du demandeur, ou n'a pas engagé les négociations, une autorisation de transporter [1 une pièce maîtresse]1 hors de la Communauté flamande est quand même accordée. Cette autorisation est accordée dans les quinze jours de l'envoi de la décision de rejet ou à l'expiration du délai.
Art.14. § 1. De prijs van het [1 topstuk]1 wordt bepaald op basis van de internationale marktwaarde van het [1 topstuk]1 op het moment waarop de Vlaamse regering [1 de aanvraag]1 tot toestemming ontving om het buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen.
Als bovengrens van deze prijs geldt de bij de aanvraag aangegeven waarde van het [1 topstuk]1.
§ 2. Indien, binnen één maand na aanvang van de onderhandelingen, geen overeenstemming over de prijs werd bereikt tussen de Vlaamse regering of de door haar aangewezen derde en de aanvrager, dan kan, op verzoek van de meest gerede partij, deze prijs vastgesteld worden door een college van deskundigen.
Dit college bestaat uit drie leden, waarvan één aangesteld wordt door de aanvrager, één door de Vlaamse regering en één in onderling overleg door beide voornoemde leden. Bij gebrek aan overeenstemming wordt het derde lid van dit college, op verzoek van de meest gerede partij, aangesteld door de rechter.
Het college brengt zijn beslissing ter kennis van beide partijen binnen één maand na zijn aanstelling.
§ 3. De Vlaamse regering bepaalt de regels met betrekking tot de prijsbepaling, de vergoeding van de deskundigen en de te volgen procedure.
Als bovengrens van deze prijs geldt de bij de aanvraag aangegeven waarde van het [1 topstuk]1.
§ 2. Indien, binnen één maand na aanvang van de onderhandelingen, geen overeenstemming over de prijs werd bereikt tussen de Vlaamse regering of de door haar aangewezen derde en de aanvrager, dan kan, op verzoek van de meest gerede partij, deze prijs vastgesteld worden door een college van deskundigen.
Dit college bestaat uit drie leden, waarvan één aangesteld wordt door de aanvrager, één door de Vlaamse regering en één in onderling overleg door beide voornoemde leden. Bij gebrek aan overeenstemming wordt het derde lid van dit college, op verzoek van de meest gerede partij, aangesteld door de rechter.
Het college brengt zijn beslissing ter kennis van beide partijen binnen één maand na zijn aanstelling.
§ 3. De Vlaamse regering bepaalt de regels met betrekking tot de prijsbepaling, de vergoeding van de deskundigen en de te volgen procedure.
Art.14. § 1er. Le prix de [1 la pièce maîtresse]1 est fixé sur base de la valeur vénale internationale de [1 la pièce maîtresse]1 au moment où le Gouvernement flamand a reçu la demande de l'autorisation de transporter l'objet hors de la Communauté flamande.
La valeur de [1 la pièce maîtresse]1 avancée lors de la demande représente le plafond de ce prix.
§ 2. Si, dans le mois du début des négociations, aucun prix n'est convenu entre le Gouvernement flamand ou le tiers désigné par lui et le demandeur, ce prix peut être fixé par un collège d'experts, à la demande de la partie la plus diligente.
Ce collège se compose de trois membres, dont un membre désigné par le demandeur, un membre désigné par le Gouvernement flamand et un membre désigné de commun accord par les deux membres susvisés. Faute de consensus, le troisième membre du collège est désigné par le juge à la demande de la partie la plus diligente.
Le collège notifie sa décision aux deux parties dans le mois de son installation.
§ 3. Le Gouvernement flamand fixe les règles relatives à la détermination du prix, à l'indemnisation des experts et à la procédure à suivre.
La valeur de [1 la pièce maîtresse]1 avancée lors de la demande représente le plafond de ce prix.
§ 2. Si, dans le mois du début des négociations, aucun prix n'est convenu entre le Gouvernement flamand ou le tiers désigné par lui et le demandeur, ce prix peut être fixé par un collège d'experts, à la demande de la partie la plus diligente.
Ce collège se compose de trois membres, dont un membre désigné par le demandeur, un membre désigné par le Gouvernement flamand et un membre désigné de commun accord par les deux membres susvisés. Faute de consensus, le troisième membre du collège est désigné par le juge à la demande de la partie la plus diligente.
Le collège notifie sa décision aux deux parties dans le mois de son installation.
§ 3. Le Gouvernement flamand fixe les règles relatives à la détermination du prix, à l'indemnisation des experts et à la procédure à suivre.
Art.15. De aanvrager kan de onderhandelingen op elk moment afbreken. Hij brengt dit per aangetekende brief ter kennis van de Vlaamse regering en, in voorkomend geval, van de door haar aangewezen derde.
Deze kennisgeving heeft tot gevolg dat elke aanvraag tot toestemming om het [1 topstuk]1 buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen tot drie jaar na de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, [1 ongeldig]1 is.
Deze kennisgeving heeft tot gevolg dat elke aanvraag tot toestemming om het [1 topstuk]1 buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen tot drie jaar na de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, [1 ongeldig]1 is.
Art.15. Le demandeur peut à tout moment arrêter les négociations. Il en informe, par lettre recommandée, le Gouvernement flamand et, le cas échéant, le tiers désigné par lui.
Cette notification entraîne [1 l'invalidité]1 de toute demande de sortie de [1 la pièce maîtresse ]1 hors de la Communauté flamande jusque trois ans de la notification visée au premier alinéa.
Cette notification entraîne [1 l'invalidité]1 de toute demande de sortie de [1 la pièce maîtresse ]1 hors de la Communauté flamande jusque trois ans de la notification visée au premier alinéa.
Art.16. § 1. De Vlaamse regering of de door haar aangewezen derde brengt het aanbod, binnen tien maanden na ontvangst van het in artikel 12 bedoelde verzoek, per aangetekende brief ter kennis van de aanvrager.
§ 2. Indien de prijs overeenkomstig artikel 14, § 2, werd vastgesteld door een college van deskundigen, dan brengt de Vlaamse regering of de door haar aangewezen derde haar aanbod uit tegen de prijs die door het college van deskundigen vastgesteld is.
§ 2. Indien de prijs overeenkomstig artikel 14, § 2, werd vastgesteld door een college van deskundigen, dan brengt de Vlaamse regering of de door haar aangewezen derde haar aanbod uit tegen de prijs die door het college van deskundigen vastgesteld is.
Art.16. § 1er. Le Gouvernement flamand ou le tiers désigné par lui notifie l'offre, par lettre recommandée, au demandeur, dans les dix mois de la réception de la demande visée à l'article 12.
§ 2. Lorsque le prix a été fixé par un collège d'experts conformément à l'article 14, § 2, le Gouvernement flamand ou le tiers désigné par lui fait son offre au prix fixé par le collège d'experts.
§ 2. Lorsque le prix a été fixé par un collège d'experts conformément à l'article 14, § 2, le Gouvernement flamand ou le tiers désigné par lui fait son offre au prix fixé par le collège d'experts.
Art.17. § 1. De Vlaamse regering kan de in artikel 16 vastgestelde termijn met een periode van maximaal vier maanden verlengen, indien er ernstige aanwijzingen zijn dat binnen die periode alsnog een aanbod tegen de vastgestelde prijs kan worden geformuleerd door de Vlaamse regering of door een door haar aangewezen derde.
De Vlaamse regering brengt haar beslissing tot verlenging, binnen de in het eerste lid vastgestelde termijn, per aangetekende brief ter kennis van de aanvrager.
§ 2. Indien de Vlaamse regering of de door haar aangewezen derde, binnen de in artikel 16, of, in voorkomend geval, artikel 17, § 1, eerste lid, bedoelde termijn geen aanbod tegen de vastgestelde prijs geformuleerd heeft, of uitdrukkelijk heeft afgezien van een aanbod tegen de vastgestelde prijs, dan wordt alsnog toestemming verleend om het [1 topstuk]1 buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen. Deze toestemming wordt gegeven binnen vijftien dagen na verloop van de toepasselijke termijn of na verzending van de beslissing tot afzien van het aanbod.
De Vlaamse regering brengt haar beslissing tot verlenging, binnen de in het eerste lid vastgestelde termijn, per aangetekende brief ter kennis van de aanvrager.
§ 2. Indien de Vlaamse regering of de door haar aangewezen derde, binnen de in artikel 16, of, in voorkomend geval, artikel 17, § 1, eerste lid, bedoelde termijn geen aanbod tegen de vastgestelde prijs geformuleerd heeft, of uitdrukkelijk heeft afgezien van een aanbod tegen de vastgestelde prijs, dan wordt alsnog toestemming verleend om het [1 topstuk]1 buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen. Deze toestemming wordt gegeven binnen vijftien dagen na verloop van de toepasselijke termijn of na verzending van de beslissing tot afzien van het aanbod.
Art.17. § 1er. Le Gouvernement flamand peut proroger le délai prévu à l'article 16 de quatre mois au maximum, s'il y a des indices sérieux que, dans ce délai, une offre peut être formulée au prix fixé, par le Gouvernement flamand ou par un tiers désigné par lui.
Le Gouvernement flamand notifie au demandeur, par lettre recommandée, sa décision de proroger, dans le délai fixé au premier alinéa.
§ 2. Si le Gouvernement flamand ou le tiers désigné par lui n'a pas formulé une offre au prix fixé ou a expressément renoncé à faire une offre au prix fixé, dans le délai prévu à l'article 16 ou, le cas échéant, à l'article 17, § 1er, premier alinéa, l'autorisation de sortie de [1 la pièce maîtresse ]1 hors de la Communauté flamande est donnée quand même. Cette autorisation est donnée dans les quinze jours de l'expiration du délai applicable ou de l'expédition de la décision de renoncer à l'offre.
Le Gouvernement flamand notifie au demandeur, par lettre recommandée, sa décision de proroger, dans le délai fixé au premier alinéa.
§ 2. Si le Gouvernement flamand ou le tiers désigné par lui n'a pas formulé une offre au prix fixé ou a expressément renoncé à faire une offre au prix fixé, dans le délai prévu à l'article 16 ou, le cas échéant, à l'article 17, § 1er, premier alinéa, l'autorisation de sortie de [1 la pièce maîtresse ]1 hors de la Communauté flamande est donnée quand même. Cette autorisation est donnée dans les quinze jours de l'expiration du délai applicable ou de l'expédition de la décision de renoncer à l'offre.
Art.18. De aanvrager kan het aanbod van de Vlaamse regering of van de door haar aangewezen derde afwijzen. Hij brengt dit per aangetekende brief ter kennis van de Vlaamse regering en, in voorkomend geval, van de door haar aangewezen derde, binnen één maand na ontvangst van het aanbod.
Deze kennisgeving heeft tot gevolg dat elke aanvraag tot toestemming om het [1 topstuk]1 buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen tot drie jaar na de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, [1 ongeldig]1 is.
Bij gebrek aan een aangetekende brief binnen deze termijn, wordt de eigenaar geacht het aanbod te hebben aanvaard.
Deze kennisgeving heeft tot gevolg dat elke aanvraag tot toestemming om het [1 topstuk]1 buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen tot drie jaar na de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, [1 ongeldig]1 is.
Bij gebrek aan een aangetekende brief binnen deze termijn, wordt de eigenaar geacht het aanbod te hebben aanvaard.
Art.18. Le demandeur peut refuser l'offre du Gouvernement flamand ou du tiers désigné par lui. Il en informe le Gouvernement flamand par lettre recommandée et, le cas échéant, le tiers désigné par lui, dans le mois de la réception de l'offre.
Cette notification entraîne [1 l'invalidité]1 de toute demande de transport de [1 la pièce maîtresse]1 hors de la Communauté flamande jusque trois ans de la notification visée au premier alinéa.
A défaut de lettre recommandée dans ce délai, le propriétaire est censé avoir accepté l'offre.
Cette notification entraîne [1 l'invalidité]1 de toute demande de transport de [1 la pièce maîtresse]1 hors de la Communauté flamande jusque trois ans de la notification visée au premier alinéa.
A défaut de lettre recommandée dans ce délai, le propriétaire est censé avoir accepté l'offre.
HOOFDSTUK Vbis. [1 - Aanvaarding van cultuurgoederen tot betaling van de erfbelasting.]1
CHAPITRE Vbis. [1 - Acceptation de biens culturels en paiement des droits de succession.]1
Art.18bis. [1 Iedereen die, al dan niet samen met vermoedelijke erfgenamen, legatarissen of begiftigden, voor het geheel in volle eigendom eigenaar is van cultuurgoederen waarvan hij vermoedt dat ze voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, kan, voorafgaand aan het openvallen van een nalatenschap, bij de Raad een verzoek indienen met het oog op een beslissing van de Vlaamse Regering als vermeld in het derde lid, dat de cultuurgoederen behoren tot een van de categorieën, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de voormelde codex, en over de bestemming van die cultuurgoederen als de inbetalinggeving conform artikel 3.4.3.0.2, § 4, van de voormelde codex, wordt aanvaard.
De Raad geeft een advies aan de Vlaamse Regering over het verzoek, vermeld in het eerste lid. Het advies van de Raad over de vraag of de ter betaling aangeboden cultuurgoederen behoren tot een van de categorieën, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de voormelde codex, is bindend voor de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing over het verzoek.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend en bepalen welke gegevens en documenten de aanvraag moet bevatten. De Vlaamse Regering kan de procedure voor de afhandeling van het verzoek nader bepalen, met inbegrip van de wijze waarop de kennisgeving van de beslissing, vermeld in het derde lid, moet gebeuren.]1
De Raad geeft een advies aan de Vlaamse Regering over het verzoek, vermeld in het eerste lid. Het advies van de Raad over de vraag of de ter betaling aangeboden cultuurgoederen behoren tot een van de categorieën, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de voormelde codex, is bindend voor de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering neemt een beslissing over het verzoek.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend en bepalen welke gegevens en documenten de aanvraag moet bevatten. De Vlaamse Regering kan de procedure voor de afhandeling van het verzoek nader bepalen, met inbegrip van de wijze waarop de kennisgeving van de beslissing, vermeld in het derde lid, moet gebeuren.]1
Art.18bis. [1 Quiconque, avec ou sans les héritiers, légataires ou donataires présumés, est propriétaire en pleine propriété de biens culturels dont il présume qu'ils satisfont aux conditions visées à l'article 3.4.3.0.2, § 1er, du Code flamand de la Fiscalité du 13 décembre 2013, peut, avant l'ouverture d'une succession, introduire une demande auprès du Conseil, en vue d'une décision du Gouvernement flamand telle que visée à l'alinéa 3, que les biens culturels appartiennent à l'une des catégories, visées à l'article 3.4.3.0.2, § 1er, alinéa 1er, du Code précité, et sur la destination de ces biens culturels si la dation en paiement conformément à l'article 3.4.3.0.2, § 4, du Code précité est acceptée.
Le Conseil émet un avis au Gouvernement flamand sur la demande visée à l'alinéa 1er. L'avis du Conseil sur la question de savoir si les biens culturels présentés au paiement appartiennent à l'une des catégories, visées à l'article 3.4.3.0.2, § 1er, alinéa 1er, du code précité, est contraignant pour le Gouvernement flamand.
Le Gouvernement flamand se prononcera sur cette demande.
Le Gouvernement flamand peut préciser les modalités sur la manière dont la demande doit être introduite et déterminer les informations et les documents que la demande doit contenir. Le Gouvernement flamand peut préciser la procédure de traitement de la demande, y compris les modalités de notification de la décision visée à l'alinéa 3.]1
Le Conseil émet un avis au Gouvernement flamand sur la demande visée à l'alinéa 1er. L'avis du Conseil sur la question de savoir si les biens culturels présentés au paiement appartiennent à l'une des catégories, visées à l'article 3.4.3.0.2, § 1er, alinéa 1er, du code précité, est contraignant pour le Gouvernement flamand.
Le Gouvernement flamand se prononcera sur cette demande.
Le Gouvernement flamand peut préciser les modalités sur la manière dont la demande doit être introduite et déterminer les informations et les documents que la demande doit contenir. Le Gouvernement flamand peut préciser la procédure de traitement de la demande, y compris les modalités de notification de la décision visée à l'alinéa 3.]1
Art.18ter. [1 Als het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, conform artikel 3.4.3.0.2, § 2 en § 3, van de voormelde codex, ontvankelijk is verklaard, geeft de Raad aan de Vlaamse Regering een advies over :
1° de vraag of de ter betaling aangeboden cultuurgoederen behoren tot een van de categorieën, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de voormelde codex;
2° de waarde van de aangeboden cultuurgoederen bij een positief advies over de vraag, vermeld in punt 1°. De ter betaling aangeboden cultuurgoederen worden, ongeacht of ze deel uitmaken van de nalatenschap, geschat op hun waarde op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap;
3° de bestemming van de aangeboden cultuurgoederen in geval van aanvaarding van de inbetalinggeving bij een positief advies over de vraag, vermeld in punt 1°. Indien de verzoekers een voorkeur van bestemming hebben aangegeven voor de aangeboden cultuurgoederen, adviseert de Raad de Vlaamse Regering over de haalbaarheid van de voorgestelde bestemming.
Het advies van de Raad over de punten, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, is bindend voor de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering beslist over de punten, vermeld in het eerste lid, en ook over de aanvaarding van de inbetalinggeving van de cultuurgoederen die het voorwerp uitmaken van het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in het eerste lid.
Als het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in het eerste lid, cultuurgoederen bevat waarvoor de Vlaamse Regering conform artikel 18bis een beslissing heeft genomen over de punten, vermeld in het eerste lid, 1° en 3°, verstrekt de Raad voor die goederen enkel een bindend advies over de waarde van de aangeboden cultuurgoederen, vermeld in het eerste lid, 2°.
De Vlaamse Regering beslist in het geval, vermeld in het vierde lid, over de waarde van de aangeboden cultuurgoederen, vermeld in het eerste lid, 2°, en over de aanvaarding van de inbetalinggeving van de cultuurgoederen die het voorwerp uitmaken van het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in het eerste lid.
Na aanvaarding wordt de Vlaamse Gemeenschap eigenaar van die cultuurgoederen, met uitzondering van het aandeel dat in mede-eigendom is verworven door de erfgoedinstelling die het saldo heeft betaald met toepassing van artikel 18quater, tweede lid.]1
1° de vraag of de ter betaling aangeboden cultuurgoederen behoren tot een van de categorieën, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de voormelde codex;
2° de waarde van de aangeboden cultuurgoederen bij een positief advies over de vraag, vermeld in punt 1°. De ter betaling aangeboden cultuurgoederen worden, ongeacht of ze deel uitmaken van de nalatenschap, geschat op hun waarde op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap;
3° de bestemming van de aangeboden cultuurgoederen in geval van aanvaarding van de inbetalinggeving bij een positief advies over de vraag, vermeld in punt 1°. Indien de verzoekers een voorkeur van bestemming hebben aangegeven voor de aangeboden cultuurgoederen, adviseert de Raad de Vlaamse Regering over de haalbaarheid van de voorgestelde bestemming.
Het advies van de Raad over de punten, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, is bindend voor de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering beslist over de punten, vermeld in het eerste lid, en ook over de aanvaarding van de inbetalinggeving van de cultuurgoederen die het voorwerp uitmaken van het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in het eerste lid.
Als het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in het eerste lid, cultuurgoederen bevat waarvoor de Vlaamse Regering conform artikel 18bis een beslissing heeft genomen over de punten, vermeld in het eerste lid, 1° en 3°, verstrekt de Raad voor die goederen enkel een bindend advies over de waarde van de aangeboden cultuurgoederen, vermeld in het eerste lid, 2°.
De Vlaamse Regering beslist in het geval, vermeld in het vierde lid, over de waarde van de aangeboden cultuurgoederen, vermeld in het eerste lid, 2°, en over de aanvaarding van de inbetalinggeving van de cultuurgoederen die het voorwerp uitmaken van het verzoek tot inbetalinggeving, vermeld in het eerste lid.
Na aanvaarding wordt de Vlaamse Gemeenschap eigenaar van die cultuurgoederen, met uitzondering van het aandeel dat in mede-eigendom is verworven door de erfgoedinstelling die het saldo heeft betaald met toepassing van artikel 18quater, tweede lid.]1
Art.18ter. [1 Si la demande de dation en paiement visée à l'article 3.4.3.0.2, § 1er, du Code flamand de la Fiscalité du 13 décembre 2013 est déclarée recevable, conformément à l'article 3.4.3.0.2, § 2 et § 3, du code précité, le Conseil émet un avis au Gouvernement flamand sur :
1° la question de savoir si les biens culturels présentés au paiement appartiennent à l'une des catégories visées à l'article 3.4.3.0.2, § 1er, alinéa 1er, du code précité ;
2° la valeur des biens culturels présentés en cas d'avis positif sur la question visée au point 1°. Les biens culturels présentés en paiement, qu'ils fassent ou non partie de la succession, sont estimés à leur valeur au moment de l'ouverture de la succession ;
3° la destination des biens culturels présentés en cas d'acceptation de la dation en paiement en cas d'avis positif sur la question mentionnée au point 1°. Si les demandeurs ont indiqué une destination préférée pour les biens culturels présentés, le Conseil fournit des avis au Gouvernement flamand sur la faisabilité de la destination proposée.
L'avis du Conseil sur les points visés à l'alinéa 1er, points 1° et 2°, est contraignant pour le Gouvernement flamand.
Le Gouvernement flamand décide des points visés à l'alinéa 1er, ainsi que de l'acceptation de la dation en paiement des biens culturels qui font l'objet de la demande de dation en paiement visée à l'alinéa 1er.
Lorsque la demande de dation en paiement visée à l'alinéa 1er contient des biens culturels pour lesquels le Gouvernement flamand, conformément à l'article 18bis, a pris une décision sur les points visés à l'alinéa 1er, 1° et 3°, le Conseil n'émet, en ce qui concerne ces biens, qu'un avis contraignant sur la valeur des biens culturels présentés figurant à l'alinéa 1er, 2°.
Dans le cas visé à l'alinéa 4, le Gouvernement flamand décide de la valeur des biens culturels présentés visés à l'alinéa 1er, 2°, et de l'acceptation de la dation en paiement des biens culturels qui font l'objet de la demande de dation en paiement visée à l'alinéa 1er.
Après l'acceptation, la Communauté flamande devient propriétaire de ces biens culturels, à l'exception de la part acquise en copropriété par l'organisme du patrimoine qui a payé le solde en application de l'article 18quater, alinéa 2.]1
1° la question de savoir si les biens culturels présentés au paiement appartiennent à l'une des catégories visées à l'article 3.4.3.0.2, § 1er, alinéa 1er, du code précité ;
2° la valeur des biens culturels présentés en cas d'avis positif sur la question visée au point 1°. Les biens culturels présentés en paiement, qu'ils fassent ou non partie de la succession, sont estimés à leur valeur au moment de l'ouverture de la succession ;
3° la destination des biens culturels présentés en cas d'acceptation de la dation en paiement en cas d'avis positif sur la question mentionnée au point 1°. Si les demandeurs ont indiqué une destination préférée pour les biens culturels présentés, le Conseil fournit des avis au Gouvernement flamand sur la faisabilité de la destination proposée.
L'avis du Conseil sur les points visés à l'alinéa 1er, points 1° et 2°, est contraignant pour le Gouvernement flamand.
Le Gouvernement flamand décide des points visés à l'alinéa 1er, ainsi que de l'acceptation de la dation en paiement des biens culturels qui font l'objet de la demande de dation en paiement visée à l'alinéa 1er.
Lorsque la demande de dation en paiement visée à l'alinéa 1er contient des biens culturels pour lesquels le Gouvernement flamand, conformément à l'article 18bis, a pris une décision sur les points visés à l'alinéa 1er, 1° et 3°, le Conseil n'émet, en ce qui concerne ces biens, qu'un avis contraignant sur la valeur des biens culturels présentés figurant à l'alinéa 1er, 2°.
Dans le cas visé à l'alinéa 4, le Gouvernement flamand décide de la valeur des biens culturels présentés visés à l'alinéa 1er, 2°, et de l'acceptation de la dation en paiement des biens culturels qui font l'objet de la demande de dation en paiement visée à l'alinéa 1er.
Après l'acceptation, la Communauté flamande devient propriétaire de ces biens culturels, à l'exception de la part acquise en copropriété par l'organisme du patrimoine qui a payé le solde en application de l'article 18quater, alinéa 2.]1
Art.18quater. [1 Als de Vlaamse Regering conform artikel 18ter, derde of vijfde lid, van dit decreet beslist dat de cultuurgoederen worden aanvaard om de verschuldigde erfbelasting en toebehoren te voldoen, wordt de waarde van de cultuurgoederen, die is vastgesteld door de Vlaamse Regering conform artikel 18ter, derde of vijfde lid, van dit decreet, vermeerderd met 20 procent. Indien deze vermeerderde waarde met 20 procent meer bedraagt dan de verschuldigde erfbelasting en toebehoren, kan de Vlaamse Regering, in het geval het gaat om cultuurgoederen als vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, 1°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, beslissen om het saldo aan de aanvragers uit te betalen via het Topstukkenfonds, vermeld in hoofdstuk VI van dit decreet. De voormelde beslissing maakt onderdeel uit van de beslissing, vermeld in artikel 18ter, derde en vijfde lid, van dit decreet.
In het geval het om cultuurgoederen gaat als vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, 2°, 3° en 4°, van de voormelde codex, kan de erfgoedinstelling waarvoor de aangeboden cultuurgoederen als een sleutelwerk voor de collectie gelden, instaan voor de uitbetaling van het saldo. De erfgoedinstelling verwerft de mede-eigendom van die cultuurgoederen in verhouding tot haar bijdrage. De beslissing daartoe wordt genomen door de erfgoedinstelling of haar inrichtende macht en wordt meegedeeld aan de Vlaamse Regering.
Indien de Vlaamse Gemeenschap de inrichtende macht is van de erfgoedinstelling waarvoor de aangeboden cultuurgoederen als een sleutelwerk voor de collectie gelden, dan worden die cultuurgoederen in volle eigendom verworven door de Vlaamse Gemeenschap. De beslissing daartoe wordt genomen door de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering kan aanvullende regels vastleggen voor de verwerving van deze cultuurgoederen en de uitbetaling van de saldi.]1
In het geval het om cultuurgoederen gaat als vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, 2°, 3° en 4°, van de voormelde codex, kan de erfgoedinstelling waarvoor de aangeboden cultuurgoederen als een sleutelwerk voor de collectie gelden, instaan voor de uitbetaling van het saldo. De erfgoedinstelling verwerft de mede-eigendom van die cultuurgoederen in verhouding tot haar bijdrage. De beslissing daartoe wordt genomen door de erfgoedinstelling of haar inrichtende macht en wordt meegedeeld aan de Vlaamse Regering.
Indien de Vlaamse Gemeenschap de inrichtende macht is van de erfgoedinstelling waarvoor de aangeboden cultuurgoederen als een sleutelwerk voor de collectie gelden, dan worden die cultuurgoederen in volle eigendom verworven door de Vlaamse Gemeenschap. De beslissing daartoe wordt genomen door de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering kan aanvullende regels vastleggen voor de verwerving van deze cultuurgoederen en de uitbetaling van de saldi.]1
Art.18quater. [1 Si le Gouvernement flamand décide, conformément à l'article 18ter, alinéa 3 ou 5, du présent décret, que les biens culturels sont admis en paiement des droits de succession et des accessoires dus, la valeur des biens culturels déterminée par le Gouvernement flamand conformément à l'article 18ter, alinéa 3 ou 5, du présent décret est majorée de 20 pour cent. Si cette plus-value de 20 pour cent dépasse les droits de succession et les accessoires dus, le Gouvernement flamand peut, dans le cas des biens culturels tels que visés à l'article 3.4.3.0.2, § 1er, alinéa 1er, 1°, du Code flamand de la Fiscalité du 13 décembre 2013, décider de verser le solde aux demandeurs par l'intermédiaire du " Topstukkenfonds " (Fonds des Pièces maîtresses), visés à l'article 3 au chapitre VI du présent décret. La décision précitée fait partie de la décision mentionnée à l'article 18ter, alinéas 3 et 5, du présent décret.
Dans le cas des biens culturels tels que visés à l'article 3.4.3.0.2, § 1er, alinéa 1er, 2°, 3° et 4°, du code précité, l'organisme du patrimoine pour lequel les biens culturels présentés sont considérés comme une oeuvre clé pour la collection est chargé du paiement du solde. L'organisme du patrimoine acquiert la copropriété de ces biens culturels au prorata de sa contribution. La décision à cet effet sera prise par l'organisme du patrimoine ou son pouvoir organisateur et communiquée au Gouvernement flamand.
Si la Communauté flamande est le pouvoir organisateur de l'organisme du patrimoine pour lequel les biens culturels présentés sont considérés des oeuvres clés pour la collection, ces biens culturels seront acquis en pleine propriété par la Communauté flamande. La décision à cet effet sera prise par le Gouvernement flamand.
Le Gouvernement flamand peut fixer des règles supplémentaires pour l'acquisition de ces biens culturels et le paiement des soldes.]1
Dans le cas des biens culturels tels que visés à l'article 3.4.3.0.2, § 1er, alinéa 1er, 2°, 3° et 4°, du code précité, l'organisme du patrimoine pour lequel les biens culturels présentés sont considérés comme une oeuvre clé pour la collection est chargé du paiement du solde. L'organisme du patrimoine acquiert la copropriété de ces biens culturels au prorata de sa contribution. La décision à cet effet sera prise par l'organisme du patrimoine ou son pouvoir organisateur et communiquée au Gouvernement flamand.
Si la Communauté flamande est le pouvoir organisateur de l'organisme du patrimoine pour lequel les biens culturels présentés sont considérés des oeuvres clés pour la collection, ces biens culturels seront acquis en pleine propriété par la Communauté flamande. La décision à cet effet sera prise par le Gouvernement flamand.
Le Gouvernement flamand peut fixer des règles supplémentaires pour l'acquisition de ces biens culturels et le paiement des soldes.]1
Hoofdstuk Vter. [1 Recht van voorkoop]1
Chapitre Vter. [1Droit de préemption]1
Art.18quinquies. [1 § 1. Als een beschermd voorwerp in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad openbaar wordt verkocht, heeft de Vlaamse Regering een voorkooprecht op het voormelde beschermde voorwerp. Het voormelde voorkooprecht wordt uitgeoefend tegen de prijs van het laatste rechtsgeldige bod.
De verkoper of zijn gemachtigde brengt de administratie van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed, uiterlijk dertig dagen voor de openbare verkoop op de hoogte van de veiling van een beschermd voorwerp en van de voorwaarden voor de toewijzing bij openbare verkoop. De voormelde kennisgeving heeft de waarde van een verkoopaanbod tegen het laatste rechtsgeldige bod dat op de openbare verkoop geformuleerd is.
De veilinghouder brengt de administratie van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed, uiterlijk tien dagen na de toewijzing op de hoogte van het bedrag waarvoor het beschermde voorwerp aan de hoogste bieder is toegewezen.
Als de Vlaamse Regering haar voorkooprecht wil uitoefenen, neemt ze haar aankoopbeslissing binnen zestig dagen na de kennisgeving, vermeld in het derde lid. De administratie van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed, informeert de veilinghouder of de Vlaamse Regering heeft beslist om tot aankoop over te gaan. Tot dan kan het topstuk niet vervreemd worden. In geval deze kennisgeving bepaalt dat de Vlaamse Regering beslist heeft om haar voorkooprecht uit te oefenen, kan het topstuk niet meer vervreemd worden aan derden.
De veilinghouder brengt de verkoper of zijn gemachtigde ervan op de hoogte dat de Vlaamse Regering beslist heeft om haar voorkooprecht op het beschermde voorwerp uit te oefenen.
De eigendom op het beschermd voorwerp gaat over naar de Vlaamse Gemeenschap op het moment dat deze de vereiste vergoedingen volledig heeft betaald.
§ 2. In geval van een openbare verkoop van een beschermd voorwerp waarvan de Vlaamse Regering niet op de hoogte is gebracht, heeft de Vlaamse Regering het recht om in de rechten van de koper gesubrogeerd te worden. In geval van de voormelde subrogatie betaalt de Vlaamse Regering de koper de aankoopprijs, inclusief de kosten en belastingen die de koper betaald heeft, zonder dat ze de koper verdere verplichtingen of vergoedingen schuldig is.
Het subrogatierecht, vermeld in het eerste lid, verjaart drie jaar na de datum waarop de veiling en de identiteit van de koper van het beschermd voorwerp ter kennis kwamen van de diensten van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed.
§ 3. Het voorkooprecht, vermeld in paragraaf 1, en het subrogatierecht, vermeld in paragraaf 2, zijn niet van toepassing op beschermde voorwerpen die tot het federale openbaar of privaat domein, of het openbaar of privaat domein van andere Gemeenschappen of Gewesten behoren.]1
De verkoper of zijn gemachtigde brengt de administratie van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed, uiterlijk dertig dagen voor de openbare verkoop op de hoogte van de veiling van een beschermd voorwerp en van de voorwaarden voor de toewijzing bij openbare verkoop. De voormelde kennisgeving heeft de waarde van een verkoopaanbod tegen het laatste rechtsgeldige bod dat op de openbare verkoop geformuleerd is.
De veilinghouder brengt de administratie van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed, uiterlijk tien dagen na de toewijzing op de hoogte van het bedrag waarvoor het beschermde voorwerp aan de hoogste bieder is toegewezen.
Als de Vlaamse Regering haar voorkooprecht wil uitoefenen, neemt ze haar aankoopbeslissing binnen zestig dagen na de kennisgeving, vermeld in het derde lid. De administratie van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed, informeert de veilinghouder of de Vlaamse Regering heeft beslist om tot aankoop over te gaan. Tot dan kan het topstuk niet vervreemd worden. In geval deze kennisgeving bepaalt dat de Vlaamse Regering beslist heeft om haar voorkooprecht uit te oefenen, kan het topstuk niet meer vervreemd worden aan derden.
De veilinghouder brengt de verkoper of zijn gemachtigde ervan op de hoogte dat de Vlaamse Regering beslist heeft om haar voorkooprecht op het beschermde voorwerp uit te oefenen.
De eigendom op het beschermd voorwerp gaat over naar de Vlaamse Gemeenschap op het moment dat deze de vereiste vergoedingen volledig heeft betaald.
§ 2. In geval van een openbare verkoop van een beschermd voorwerp waarvan de Vlaamse Regering niet op de hoogte is gebracht, heeft de Vlaamse Regering het recht om in de rechten van de koper gesubrogeerd te worden. In geval van de voormelde subrogatie betaalt de Vlaamse Regering de koper de aankoopprijs, inclusief de kosten en belastingen die de koper betaald heeft, zonder dat ze de koper verdere verplichtingen of vergoedingen schuldig is.
Het subrogatierecht, vermeld in het eerste lid, verjaart drie jaar na de datum waarop de veiling en de identiteit van de koper van het beschermd voorwerp ter kennis kwamen van de diensten van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed.
§ 3. Het voorkooprecht, vermeld in paragraaf 1, en het subrogatierecht, vermeld in paragraaf 2, zijn niet van toepassing op beschermde voorwerpen die tot het federale openbaar of privaat domein, of het openbaar of privaat domein van andere Gemeenschappen of Gewesten behoren.]1
Art.18quinquies. [1 § 1er. Si un objet protégé est vendu publiquement dans la région de langue néerlandaise ou dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale, le Gouvernement flamand dispose d'un droit de préemption sur l'objet protégé en question. Le droit de préemption précité est exercé au prix de la dernière offre valide.
Le vendeur ou son mandataire informe l'administration du Gouvernement flamand, compétente pour le patrimoine culturel mobilier, de la vente aux enchères d'un bien protégé et des conditions de son adjudication en vente publique, au plus tard 30 jours avant la vente publique. La notification précitée vaut offre de vente contre la dernière offre valide formulée lors de la vente publique.
Le commissaire-priseur informe l'administration du Gouvernement fla-mand, compétente pour le patrimoine culturel mobilier, au plus tard dix jours après l'adjudication, du montant pour lequel le bien protégé a été adjugé au meilleur enchérisseur.
Si le Gouvernement flamand souhaite exercer son droit de préemption, il prend sa décision d'achat dans un délai de soixante jours à compter de la notification visée à l'alinéa 3. L'administration du Gouvernement flamand, compétente pour le patrimoine culturel mobilier, informe le commissaire-priseur si le Gouvernement flamand a décidé de procéder à l'achat. En attendant, l'oeuvre majeure ne peut être aliénée. Si cette notification stipule que le Gouvernement flamand a décidé d'exercer son droit de préemption, l'oeuvre majeure ne peut plus être aliénée à des tiers.
Le commissaire-priseur informe le vendeur ou son mandataire que le Gouvernement flamand a décidé d'exercer son droit de préemption sur le bien protégé.
La propriété de l'objet protégé sera transférée à la Communauté flamande lorsqu'elle aura payé la totalité des indemnités requises.
§ 2. En cas de vente publique d'un objet protégé dont le Gouvernement flamand n'a pas été informé, le Gouvernement flamand a le droit d'être subrogé dans les droits de l'acheteur. En cas de subrogation précitée, le Gouvernement flamand paie à l'acheteur le prix d'achat, y compris les frais et les taxes payés par l'acheteur, sans devoir à l'acheteur d'autres obligations ou compensations.
Le droit de subrogation visé à l'alinéa 1er se prescrit par trois ans à comp-ter de la date à laquelle la vente aux enchères et l'identité de l'acheteur du bien protégé ont été portées à la connaissance des services du Gouvernement flamand, compétents en matière de patrimoine culturel mobilier.
§ 3. Le droit de préemption visé au paragraphe 1er et le droit de subrogation visé au paragraphe 2 ne s'appliquent pas aux objets protégés appartenant au domaine public ou privé fédéral, ou au domaine public ou privé d'autres Communautés ou Régions.]1
Le vendeur ou son mandataire informe l'administration du Gouvernement flamand, compétente pour le patrimoine culturel mobilier, de la vente aux enchères d'un bien protégé et des conditions de son adjudication en vente publique, au plus tard 30 jours avant la vente publique. La notification précitée vaut offre de vente contre la dernière offre valide formulée lors de la vente publique.
Le commissaire-priseur informe l'administration du Gouvernement fla-mand, compétente pour le patrimoine culturel mobilier, au plus tard dix jours après l'adjudication, du montant pour lequel le bien protégé a été adjugé au meilleur enchérisseur.
Si le Gouvernement flamand souhaite exercer son droit de préemption, il prend sa décision d'achat dans un délai de soixante jours à compter de la notification visée à l'alinéa 3. L'administration du Gouvernement flamand, compétente pour le patrimoine culturel mobilier, informe le commissaire-priseur si le Gouvernement flamand a décidé de procéder à l'achat. En attendant, l'oeuvre majeure ne peut être aliénée. Si cette notification stipule que le Gouvernement flamand a décidé d'exercer son droit de préemption, l'oeuvre majeure ne peut plus être aliénée à des tiers.
Le commissaire-priseur informe le vendeur ou son mandataire que le Gouvernement flamand a décidé d'exercer son droit de préemption sur le bien protégé.
La propriété de l'objet protégé sera transférée à la Communauté flamande lorsqu'elle aura payé la totalité des indemnités requises.
§ 2. En cas de vente publique d'un objet protégé dont le Gouvernement flamand n'a pas été informé, le Gouvernement flamand a le droit d'être subrogé dans les droits de l'acheteur. En cas de subrogation précitée, le Gouvernement flamand paie à l'acheteur le prix d'achat, y compris les frais et les taxes payés par l'acheteur, sans devoir à l'acheteur d'autres obligations ou compensations.
Le droit de subrogation visé à l'alinéa 1er se prescrit par trois ans à comp-ter de la date à laquelle la vente aux enchères et l'identité de l'acheteur du bien protégé ont été portées à la connaissance des services du Gouvernement flamand, compétents en matière de patrimoine culturel mobilier.
§ 3. Le droit de préemption visé au paragraphe 1er et le droit de subrogation visé au paragraphe 2 ne s'appliquent pas aux objets protégés appartenant au domaine public ou privé fédéral, ou au domaine public ou privé d'autres Communautés ou Régions.]1
Art.18sexies. [1 § 1. Als een topstuk dat niet opgenomen is in de lijst in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, openbaar wordt verkocht, heeft de Vlaamse Regering een voorkooprecht op het voormelde topstuk. Het voormelde voorkooprecht wordt uitgeoefend tegen de prijs van het laatste rechtsgeldige bod.
§ 2. De administratie van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed, meldt de veilinghouder uiterlijk op de zitdag, na diens toewijzing van het topstuk, vermeld in paragraaf 1, dat ze aan de Vlaamse Regering zal voorstellen om van het voorkooprecht gebruik te maken.
Als de Vlaamse Regering haar voorkooprecht wil uitoefenen, neemt ze haar aankoopbeslissing binnen zestig dagen na de zitdag. De administratie van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed, informeert de veilinghouder of de Vlaamse Regering heeft beslist om tot aankoop over te gaan. Tot aan deze kennisgeving kan het topstuk, vermeld in paragraaf 1, niet vervreemd worden. In geval deze kennisgeving bepaalt dat de Vlaamse Regering beslist heeft om haar voorkooprecht uit te oefenen, kan het topstuk niet meer vervreemd worden aan derden.
De veilinghouder brengt in voorkomend geval de verkoper of zijn gemachtigde ervan op de hoogte dat de Vlaamse Regering beslist heeft om haar voorkooprecht op het topstuk, vermeld in paragraaf 1, uit te oefenen.
De eigendom op het topstuk gaat over naar de Vlaamse Gemeenschap op het moment dat deze de vereiste vergoedingen volledig heeft betaald.
§ 3. Het voorkooprecht, vermeld in paragraaf 1, is niet van toepassing op topstukken die tot het federale openbaar of privaat domein, of het openbaar of privaat domein van andere Gemeenschappen of Gewesten behoren.]1
§ 2. De administratie van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed, meldt de veilinghouder uiterlijk op de zitdag, na diens toewijzing van het topstuk, vermeld in paragraaf 1, dat ze aan de Vlaamse Regering zal voorstellen om van het voorkooprecht gebruik te maken.
Als de Vlaamse Regering haar voorkooprecht wil uitoefenen, neemt ze haar aankoopbeslissing binnen zestig dagen na de zitdag. De administratie van de Vlaamse Regering, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed, informeert de veilinghouder of de Vlaamse Regering heeft beslist om tot aankoop over te gaan. Tot aan deze kennisgeving kan het topstuk, vermeld in paragraaf 1, niet vervreemd worden. In geval deze kennisgeving bepaalt dat de Vlaamse Regering beslist heeft om haar voorkooprecht uit te oefenen, kan het topstuk niet meer vervreemd worden aan derden.
De veilinghouder brengt in voorkomend geval de verkoper of zijn gemachtigde ervan op de hoogte dat de Vlaamse Regering beslist heeft om haar voorkooprecht op het topstuk, vermeld in paragraaf 1, uit te oefenen.
De eigendom op het topstuk gaat over naar de Vlaamse Gemeenschap op het moment dat deze de vereiste vergoedingen volledig heeft betaald.
§ 3. Het voorkooprecht, vermeld in paragraaf 1, is niet van toepassing op topstukken die tot het federale openbaar of privaat domein, of het openbaar of privaat domein van andere Gemeenschappen of Gewesten behoren.]1
Art.18sexies. [1 § 1er. Si une oeuvre majeure qui n'est pas reprise dans la liste dans la région de langue néerlandaise ou dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale, est vendue publiquement, le Gouvernement flamand dispose d'un droit de préemption sur l'oeuvre majeure en question. Le droit de préemption précité est exercé au prix de la dernière offre valide.
§ 2. L'administration du Gouvernement flamand, compétente pour le patrimoine culturel mobilier, informe le commissaire-priseur, au plus tard à la séance, après son adjudication de l'oeuvre majeure visée au paragraphe 1er, qu'elle proposera au Gouvernement flamand d'exercer son droit de préemption.
Si le Gouvernement flamand souhaite exercer son droit de préemption, il prend sa décision d'achat dans un délai de soixante jours après la séance. L'administration du Gouvernement flamand, compétente pour le patrimoine culturel mobilier, informe le commissaire-priseur si le Gouvernement flamand a décidé de procéder à l'achat. Jusqu'à cette notification, l'oeuvre majeure visée au paragraphe 1er ne peut être aliénée. Si cette notification stipule que le Gouvernement flamand a décidé d'exercer son droit de préemption, l'oeuvre majeure ne peut plus être aliénée à des tiers.
Le cas échéant, le commissaire-priseur informe le vendeur ou son manda-taire que le Gouvernement flamand a décidé d'exercer son droit de préemption sur l'oeuvre majeure visée au paragraphe 1er.
La propriété de l'oeuvre majeure sera transférée à la Communauté fla-mande lorsqu'elle aura payé la totalité des indemnités requises.
§ 3. Le droit de préemption visé au paragraphe 1er ne s'applique pas aux oeuvres majeures appartenant au domaine public ou privé fédéral, ou au domaine public ou privé d'autres Communautés ou Régions.]1
§ 2. L'administration du Gouvernement flamand, compétente pour le patrimoine culturel mobilier, informe le commissaire-priseur, au plus tard à la séance, après son adjudication de l'oeuvre majeure visée au paragraphe 1er, qu'elle proposera au Gouvernement flamand d'exercer son droit de préemption.
Si le Gouvernement flamand souhaite exercer son droit de préemption, il prend sa décision d'achat dans un délai de soixante jours après la séance. L'administration du Gouvernement flamand, compétente pour le patrimoine culturel mobilier, informe le commissaire-priseur si le Gouvernement flamand a décidé de procéder à l'achat. Jusqu'à cette notification, l'oeuvre majeure visée au paragraphe 1er ne peut être aliénée. Si cette notification stipule que le Gouvernement flamand a décidé d'exercer son droit de préemption, l'oeuvre majeure ne peut plus être aliénée à des tiers.
Le cas échéant, le commissaire-priseur informe le vendeur ou son manda-taire que le Gouvernement flamand a décidé d'exercer son droit de préemption sur l'oeuvre majeure visée au paragraphe 1er.
La propriété de l'oeuvre majeure sera transférée à la Communauté fla-mande lorsqu'elle aura payé la totalité des indemnités requises.
§ 3. Le droit de préemption visé au paragraphe 1er ne s'applique pas aux oeuvres majeures appartenant au domaine public ou privé fédéral, ou au domaine public ou privé d'autres Communautés ou Régions.]1
Art.18septies. [1 Het in artikel 18quinquies en 18sexies vermelde voorkooprecht kan ook worden uitgeoefend voor rekening van collectiebeherende cultureelerfgoedorganisaties met een kwaliteitslabel ingedeeld bij het landelijke of bovenlokale niveau als vermeld in artikel 24 van het Cultureelerfgoeddecreet van 23 december 2021.]1
Art.18septies. [1 Le droit de préemption visé aux articles 18quinquies et 18sexies peut également être exercé pour le compte de gestionnaires de collection du patrimoine disposant d'un label de qualité, classés dans le niveau national ou supralocal, tels que visés à l'article 24 du Décret sur le Patrimoine culturel du 23 décembre 2021. ]1
HOOFDSTUK VI. - [1 Topstukkenfonds]1
CHAPITRE VI. - [1 Topstukkenfonds " (Fonds des pièces maîtresses) ".]1
Art.19. § 1. Om de aankoop van [2 topstukken]2 mogelijk te maken wordt een Fonds opgericht, het Topstukkenfonds geheten.
Dit Fonds heeft rechtspersoonlijkheid. Het wordt opgericht als een organisme behorende tot categorie A als bedoeld in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. De bepalingen van die wet zijn van toepassing op het Topstukkenfonds voorzover er in dit decreet niet wordt van afgeweken.
§ 2. [1 Het Topstukkenfonds heeft tot taak om, in naam en voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap, met zijn middelen :
1° de eigendom of mede-eigendom te verwerven van [2 topstukken]2;
2° de eigendom of mede-eigendom te verwerven van cultuurgoederen die in aanmerking komen voor opname in de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap;
3° overeenkomsten inzake publiek-private samenwerking met het oog op de verwerving van cultuurgoederen als vermeld in punt 1° en 2° af te sluiten en uit te voeren;
4° de kosten voor conservatie, behoud en restauratie van [2 topstukken]2 als vermeld in artikel 10, te subsidiëren;]1
[4 5° het subsidiëren van en investeren in de verbetering van de bewaaromstandigheden van in de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap opgenomen topstukken;]4
[5 6° de eigendom of mede-eigendom te verwerven van cultuurgoederen, die conform artikel 3.4.3.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 ter betaling zijn aangeboden, door de saldi, vermeld in hoofdstuk Vbis van dit decreet, uit te betalen.]5
§ 3. [1 De middelen van het Fonds zijn :
1° dotaties ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap;
2° het saldo op het einde van het voorgaande begrotingsjaar;
3° de opbrengsten van eigen thesauriebeheer en toevallige ontvangsten;
4° de terugvorderingen van ten onrechte gedane betalingen;
5° schenkingen en legaten;
6° middelen vanuit het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige investeringsuitgaven;
7° verzekeringsuitkeringen, bruikleenvergoedingen en andere occasionele inkomsten uit het beheer van de collectie kunstwerken van de Vlaamse Gemeenschap;
[3 8° inkomsten uit sponsoring.]3
De dotaties, vermeld in het eerste lid, 1°, worden onmiddellijk toegekend en integraal gestort op de financiële rekening van het Fonds.]1
§ 4. Het Topstukkenfonds wordt beheerd door de Vlaamse regering. Zij regelt de werking en het beheer van het Fonds. Zij kan daarbij sommige van haar uitvoeringsbevoegdheden delegeren aan de leidend ambtenaar die zij daartoe aanwijst.
§ 5. De Vlaamse regering stelt de nodige diensten, uitrusting, installaties en personeelsleden van haar diensten ter beschikking van het Fonds.
§ 6. De Vlaamse regering stelt jaarlijks een verslag op over de werking en het beheer van het Topstukkenfonds tijdens het voorbije begrotingsjaar. Dit verslag wordt aan het Vlaams Parlement meegedeeld.
Dit Fonds heeft rechtspersoonlijkheid. Het wordt opgericht als een organisme behorende tot categorie A als bedoeld in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. De bepalingen van die wet zijn van toepassing op het Topstukkenfonds voorzover er in dit decreet niet wordt van afgeweken.
§ 2. [1 Het Topstukkenfonds heeft tot taak om, in naam en voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap, met zijn middelen :
1° de eigendom of mede-eigendom te verwerven van [2 topstukken]2;
2° de eigendom of mede-eigendom te verwerven van cultuurgoederen die in aanmerking komen voor opname in de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap;
3° overeenkomsten inzake publiek-private samenwerking met het oog op de verwerving van cultuurgoederen als vermeld in punt 1° en 2° af te sluiten en uit te voeren;
4° de kosten voor conservatie, behoud en restauratie van [2 topstukken]2 als vermeld in artikel 10, te subsidiëren;]1
[4 5° het subsidiëren van en investeren in de verbetering van de bewaaromstandigheden van in de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap opgenomen topstukken;]4
[5 6° de eigendom of mede-eigendom te verwerven van cultuurgoederen, die conform artikel 3.4.3.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 ter betaling zijn aangeboden, door de saldi, vermeld in hoofdstuk Vbis van dit decreet, uit te betalen.]5
§ 3. [1 De middelen van het Fonds zijn :
1° dotaties ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap;
2° het saldo op het einde van het voorgaande begrotingsjaar;
3° de opbrengsten van eigen thesauriebeheer en toevallige ontvangsten;
4° de terugvorderingen van ten onrechte gedane betalingen;
5° schenkingen en legaten;
6° middelen vanuit het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige investeringsuitgaven;
7° verzekeringsuitkeringen, bruikleenvergoedingen en andere occasionele inkomsten uit het beheer van de collectie kunstwerken van de Vlaamse Gemeenschap;
[3 8° inkomsten uit sponsoring.]3
De dotaties, vermeld in het eerste lid, 1°, worden onmiddellijk toegekend en integraal gestort op de financiële rekening van het Fonds.]1
§ 4. Het Topstukkenfonds wordt beheerd door de Vlaamse regering. Zij regelt de werking en het beheer van het Fonds. Zij kan daarbij sommige van haar uitvoeringsbevoegdheden delegeren aan de leidend ambtenaar die zij daartoe aanwijst.
§ 5. De Vlaamse regering stelt de nodige diensten, uitrusting, installaties en personeelsleden van haar diensten ter beschikking van het Fonds.
§ 6. De Vlaamse regering stelt jaarlijks een verslag op over de werking en het beheer van het Topstukkenfonds tijdens het voorbije begrotingsjaar. Dit verslag wordt aan het Vlaams Parlement meegedeeld.
Modifications
Art.19. § 1er. Aux fins de permettre l'acquisition [2 de pièces maîtresses]2, il est créé un Fonds, dénommé le " Topstukkenfonds ".
Ce Fonds est doté de la personnalité juridique. Il est créé sous forme d'un organisme appartenant à la catégorie A tel que visé par la loi du 16 mars 1954 relative à certains organismes d'intérêt public. Les dispositions de ladite loi sont applicables au Fonds des pièces maîtresses, dans la mesure où le décret n'en déroge pas.
§ 2. [1 Le " Topstukkenfonds " a comme mission, au nom et pour le compte du Gouvernement flamand d'affecter ses moyens :
1° à l'acquisition de la propriété ou de la copropriété [2 de pièces maîtresses]2;
2° à l'acquisition de la propriété ou de la copropriété de biens culturels éligibles à l'inscription sur la liste du patrimoine culturel mobilier de la Communauté flamande;
3° à la conclusion et la mise en oeuvre de conventions dans le cadre de partenariats public-privé en vue de l'acquisition de biens culturels visés aux points 1° et 2°;
4° au subventionnement des coûts liés à la conservation, à la sauvegarde et à la restauration [2 de pièces maîtresses]2, tels que visés à l'article 10;]1
[4 5° au subventionnement de et à l'investissement dans l'amélioration des conditions de conservation des pièces maîtresses inscrites sur la liste du patrimoine culturel mobilier de la Communauté flamande;]4
[5 6° à l'acquisition de la propriété ou la copropriété de biens culturels, qui ont été présentés au paiement conformément à l'article 3.4.3.0.2 du Code flamand de la Fiscalité du 13 décembre 2013, en versant les soldes mentionnés au chapitre Vbis du présent décret.]5
§ 3. [1 Le Fonds dispose des ressources suivantes :
1° des dotations à charge du budget général des dépenses de la Communauté flamande;
2° le solde à la fin de l'année budgétaire précédente;
3° les revenus de la propre gestion de la trésorerie et des recettes occasionnelles;
4° les recouvrements de paiements effectués indûment;
5° des dons et des legs;
6° des ressources provenant du "Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige investeringsuitgaven" (Fonds de financement pour le Désendettement et les Dépenses d'investissement uniques);
7° des versements d'assurances, compensations de prêts et d'autres revenus occasionnels générés par la gestion de la collection d'oeuvres d'art de la Communauté flamande;
[3 8° les recettes de sponsoring.]3
Les dotations visées à l'alinéa premier, 1° sont allouées immédiatement et versées intégralement au compte financier du Fonds.]1
§ 4. Le " Topstukkenfonds " est géré par le Gouvernement flamand. Il règle le fonctionnement et la gestion du Fonds. A cet effet, il peut déléguer certaines de ses compétences d'exécution au fonctionnaire dirigeant qu'il désigne.
§ 5. Le Gouvernement flamand met des services, équipements, installations et membres du personnel de ses services à la disposition du Fonds.
§ 6. Le Gouvernement flamand établit annuellement un rapport sur le fonctionnement et la gestion du " Topstukkenfonds " pendant l'année budgétaire écoulée. Ce rapport sera communiqué au Parlement flamand.
Ce Fonds est doté de la personnalité juridique. Il est créé sous forme d'un organisme appartenant à la catégorie A tel que visé par la loi du 16 mars 1954 relative à certains organismes d'intérêt public. Les dispositions de ladite loi sont applicables au Fonds des pièces maîtresses, dans la mesure où le décret n'en déroge pas.
§ 2. [1 Le " Topstukkenfonds " a comme mission, au nom et pour le compte du Gouvernement flamand d'affecter ses moyens :
1° à l'acquisition de la propriété ou de la copropriété [2 de pièces maîtresses]2;
2° à l'acquisition de la propriété ou de la copropriété de biens culturels éligibles à l'inscription sur la liste du patrimoine culturel mobilier de la Communauté flamande;
3° à la conclusion et la mise en oeuvre de conventions dans le cadre de partenariats public-privé en vue de l'acquisition de biens culturels visés aux points 1° et 2°;
4° au subventionnement des coûts liés à la conservation, à la sauvegarde et à la restauration [2 de pièces maîtresses]2, tels que visés à l'article 10;]1
[4 5° au subventionnement de et à l'investissement dans l'amélioration des conditions de conservation des pièces maîtresses inscrites sur la liste du patrimoine culturel mobilier de la Communauté flamande;]4
[5 6° à l'acquisition de la propriété ou la copropriété de biens culturels, qui ont été présentés au paiement conformément à l'article 3.4.3.0.2 du Code flamand de la Fiscalité du 13 décembre 2013, en versant les soldes mentionnés au chapitre Vbis du présent décret.]5
§ 3. [1 Le Fonds dispose des ressources suivantes :
1° des dotations à charge du budget général des dépenses de la Communauté flamande;
2° le solde à la fin de l'année budgétaire précédente;
3° les revenus de la propre gestion de la trésorerie et des recettes occasionnelles;
4° les recouvrements de paiements effectués indûment;
5° des dons et des legs;
6° des ressources provenant du "Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige investeringsuitgaven" (Fonds de financement pour le Désendettement et les Dépenses d'investissement uniques);
7° des versements d'assurances, compensations de prêts et d'autres revenus occasionnels générés par la gestion de la collection d'oeuvres d'art de la Communauté flamande;
[3 8° les recettes de sponsoring.]3
Les dotations visées à l'alinéa premier, 1° sont allouées immédiatement et versées intégralement au compte financier du Fonds.]1
§ 4. Le " Topstukkenfonds " est géré par le Gouvernement flamand. Il règle le fonctionnement et la gestion du Fonds. A cet effet, il peut déléguer certaines de ses compétences d'exécution au fonctionnaire dirigeant qu'il désigne.
§ 5. Le Gouvernement flamand met des services, équipements, installations et membres du personnel de ses services à la disposition du Fonds.
§ 6. Le Gouvernement flamand établit annuellement un rapport sur le fonctionnement et la gestion du " Topstukkenfonds " pendant l'année budgétaire écoulée. Ce rapport sera communiqué au Parlement flamand.
Modifications
Art. 19bis. [1 § 1. Het Topstukkenfonds kan met privaatrechtelijke partijen zowel één- als meerjarige overeenkomsten afsluiten inzake publiek-private samenwerking met het oog op de verwerving van [2 topstukken]2 in de zin van artikel 19, § 2, mits :
1° de overeenkomst voorziet dat de [2 topstukken]2 die via deze samenwerking verworven worden, door de privaatrechtelijke partij ter beschikking worden gesteld aan de door het Topstukkenfonds daartoe aangeduide erfgoedorganisatie;
2° de overeenkomst voorziet in de volledige overdracht van het eigendomsrecht aan het Topstukkenfonds van de [2 topstukken]2 die via deze samenwerking verworven worden en dit ten laatste binnen een periode van 20 jaar na verwerving ervan.
§ 2. Het Topstukkenfonds kan, in toepassing van § 1 van dit decreet, met privaatrechtelijke partijen een meerjarige kaderovereenkomst sluiten waarin de modaliteiten en het kader vastgelegd worden met betrekking tot de uitvoering van individuele overeenkomsten.]1
1° de overeenkomst voorziet dat de [2 topstukken]2 die via deze samenwerking verworven worden, door de privaatrechtelijke partij ter beschikking worden gesteld aan de door het Topstukkenfonds daartoe aangeduide erfgoedorganisatie;
2° de overeenkomst voorziet in de volledige overdracht van het eigendomsrecht aan het Topstukkenfonds van de [2 topstukken]2 die via deze samenwerking verworven worden en dit ten laatste binnen een periode van 20 jaar na verwerving ervan.
§ 2. Het Topstukkenfonds kan, in toepassing van § 1 van dit decreet, met privaatrechtelijke partijen een meerjarige kaderovereenkomst sluiten waarin de modaliteiten en het kader vastgelegd worden met betrekking tot de uitvoering van individuele overeenkomsten.]1
Art. 19bis. [1 § 1er. Dans le but de l'acquisition de [2 pièces maîtresses]2, le " Topstukkenfonds " peut conclure avec des parties de droit privé des conventions tant annuelles que pluriannuelles dans le cadre de partenariats public-privé au sens de l'article 19, § 2, à condition que :
1° la convention prévoie que la partie de droit privé met les [2 pièces maîtresses]2 acquis au travers de ce partenariat à la disposition de l'organisation du patrimoine désignée à cet effet par le " Topstukkenfonds ";
2° la convention prévoie dans le transfert total au " Topstukkenfonds " du droit de propriété des [2 pièces maîtresses]2 acquis au travers de ce partenariat et ce au plus tard dans un délai de 20 ans de leur acquisition.
§ 2. En application du § 1er du présent décret, le " Topstukkenfonds " peut conclure une convention-cadre plurianuelle avec des parties de droit privé dans laquelle les modalités et le cadre relatifs à la mise en oeuvre de conventions individuelles sont définies.]1
1° la convention prévoie que la partie de droit privé met les [2 pièces maîtresses]2 acquis au travers de ce partenariat à la disposition de l'organisation du patrimoine désignée à cet effet par le " Topstukkenfonds ";
2° la convention prévoie dans le transfert total au " Topstukkenfonds " du droit de propriété des [2 pièces maîtresses]2 acquis au travers de ce partenariat et ce au plus tard dans un délai de 20 ans de leur acquisition.
§ 2. En application du § 1er du présent décret, le " Topstukkenfonds " peut conclure une convention-cadre plurianuelle avec des parties de droit privé dans laquelle les modalités et le cadre relatifs à la mise en oeuvre de conventions individuelles sont définies.]1
HOOFDSTUK VII. - Toezicht- en strafbepalingen.
CHAPITRE VII. - Dispositions de contrôle et pénales.
Art.20. § 1. Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de ambtenaren die de Vlaamse regering aanwijst, belast met het toezicht op de naleving van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan, alsook met de opsporing en de vaststelling van de inbreuken op dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Deze ambtenaren worden voor de toepassing van dit decreet bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie.
De aldus aangestelde ambtenaren oefenen hun bevoegdheden uit onder toezicht van de procureur-generaal.
§ 2. Zij maken een proces-verbaal op van de inbreuken. Dat heeft bewijswaarde tot het tegendeel bewezen is.
De geverbaliseerde krijgt een voor eensluidend verklaard afschrift toegezonden binnen vijftien dagen na de vaststelling van de inbreuk.
§ 3. In het kader van deze opdracht en indien er voldoende aanwijzingen voorhanden zijn om aan te nemen dat de beschermde voorwerpen, de inlichtingen of de documenten daarover zich bevinden in vertrekken die als woning dienst doen, kunnen huiszoekingen verricht worden. Die moeten plaatsvinden tussen 5 en 21 uur hetzij met machtiging van de rechter in de politierechtbank, hetzij met voorafgaande en schriftelijke toestemming van de bewoner, hetzij bij betrapping op heterdaad. Deze huiszoekingen worden ten minste verricht door één officier van de gerechtelijke politie, of door twee officieren van de gerechtelijke politie indien het door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaren bedoeld in artikel 20, § 1, betreft.
Deze ambtenaren worden voor de toepassing van dit decreet bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie.
De aldus aangestelde ambtenaren oefenen hun bevoegdheden uit onder toezicht van de procureur-generaal.
§ 2. Zij maken een proces-verbaal op van de inbreuken. Dat heeft bewijswaarde tot het tegendeel bewezen is.
De geverbaliseerde krijgt een voor eensluidend verklaard afschrift toegezonden binnen vijftien dagen na de vaststelling van de inbreuk.
§ 3. In het kader van deze opdracht en indien er voldoende aanwijzingen voorhanden zijn om aan te nemen dat de beschermde voorwerpen, de inlichtingen of de documenten daarover zich bevinden in vertrekken die als woning dienst doen, kunnen huiszoekingen verricht worden. Die moeten plaatsvinden tussen 5 en 21 uur hetzij met machtiging van de rechter in de politierechtbank, hetzij met voorafgaande en schriftelijke toestemming van de bewoner, hetzij bij betrapping op heterdaad. Deze huiszoekingen worden ten minste verricht door één officier van de gerechtelijke politie, of door twee officieren van de gerechtelijke politie indien het door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaren bedoeld in artikel 20, § 1, betreft.
Art.20. § 1er. Sans préjudice des obligations des officiers de la police judiciaire, les fonctionnaires désignés par le Gouvernement flamand sont chargés de contrôler le respect du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, ainsi que de repérer et de constater les infractions au présent décret et à ses arrêtés d'exécution.
Pour l'application du présent décret, ces fonctionnaires sont revêtus de la qualité d'officier de police judiciaire.
Les fonctionnaires ainsi désignés exercent leurs fonctions sous la surveillance du procureur général.
§ 2. Ils dressent procès-verbal des infractions commises. Ce procès-verbal fait foi jusqu'à preuve du contraire.
Une copie certifiée conforme est envoyée à la personne verbalisée dans les quinze jours de la constatation de l'infraction.
§ 3. Dans le cadre de cette mission et s'il y a suffisamment d'indices laissant supposer que les objets protégés, les informations ou les documents y afférents se trouvent dans des pièces servant d'habitation, il peut être procédé à des perquisitions. Celles-ci doivent être exécutées entre 5 et 21 heures, soit avec l'autorisation du juge au tribunal de police, soit avec l'assentiment préalable et écrit de l'habitant, soit en cas de prise en flagrant délit. Ces perquisitions sont au moins exécutées par un officier de la police judiciaire, ou par deux officiers de la police judiciaire s'il s'agit de fonctionnaires désignés par le Gouvernement flamand tels que visés à l'article 20, § 1er.
Pour l'application du présent décret, ces fonctionnaires sont revêtus de la qualité d'officier de police judiciaire.
Les fonctionnaires ainsi désignés exercent leurs fonctions sous la surveillance du procureur général.
§ 2. Ils dressent procès-verbal des infractions commises. Ce procès-verbal fait foi jusqu'à preuve du contraire.
Une copie certifiée conforme est envoyée à la personne verbalisée dans les quinze jours de la constatation de l'infraction.
§ 3. Dans le cadre de cette mission et s'il y a suffisamment d'indices laissant supposer que les objets protégés, les informations ou les documents y afférents se trouvent dans des pièces servant d'habitation, il peut être procédé à des perquisitions. Celles-ci doivent être exécutées entre 5 et 21 heures, soit avec l'autorisation du juge au tribunal de police, soit avec l'assentiment préalable et écrit de l'habitant, soit en cas de prise en flagrant délit. Ces perquisitions sont au moins exécutées par un officier de la police judiciaire, ou par deux officiers de la police judiciaire s'il s'agit de fonctionnaires désignés par le Gouvernement flamand tels que visés à l'article 20, § 1er.
Art.21. De ambtenaren en officieren, genoemd in artikel 20, kunnen bevelen om de werkzaamheden die in overtreding zijn met de bepalingen die bij of krachtens dit decreet zijn opgelegd, stil te leggen. Zo nodig doen zij een beroep op de gewapende macht en gaan zij over tot de gerechtelijke verzegeling en de inbeslagname van het beschermd voorwerp en de werk- en voertuigen. Al deze maatregelen worden in het proces-verbaal vermeld.
Art.21. Les fonctionnaires et officiers mentionnés à l'article 20 peuvent ordonner d'arrêter les travaux qui enfreignent les dispositions imposées par ou en vertu du présent décret. Au besoin, ils font appel aux forces armées et procèdent à l'apposition des scellés et à la saisie de l'objet protégé et des outils et véhicules. Toutes ces mesures sont mentionnées dans le procès-verbal.
Art.21bis. [1 Met toepassing van artikel 23, lid 1, e) en h), van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) kunnen de ambtenaren, vermeld in artikel 20 van dit decreet, beslissen om de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet toe te passen bij de verwerkingen van persoonsgegevens in het kader van een onderzoek dat betrekking heeft op een welbepaalde natuurlijke persoon, als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het tweede tot en met het tiende lid.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt alleen gedurende de periode waarin de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een controle, een onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden die daarmee verband houden, in het kader van de decretale en reglementaire opdrachten van de ambtenaren, vermeld in artikel 20 van dit decreet, op voorwaarde dat het voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk is of kan zijn dat de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet worden toegepast. De duur van de voorbereidende werkzaamheden mag in voorkomend geval niet meer bedragen dan een jaar vanaf de ontvangst van een verzoek tot uitoefening van een van de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening.
De persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, heeft geen betrekking op de gegevens die losstaan van het voorwerp van het onderzoek dat of van de controle die de weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid, rechtvaardigt.
Als de betrokkene in het geval, vermeld in het eerste lid, tijdens de periode, vermeld in het tweede lid, een verzoek indient op basis van artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, bevestigt de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming de ontvangst daarvan.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming brengt de betrokkene schriftelijk, zo snel mogelijk en in elk geval binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van elke weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid. De verdere informatie over de nadere redenen voor die weigering of die beperking hoeft niet te worden verstrekt als dat de decretale en reglementaire opdrachten van de ambtenaren, vermeld in artikel 20, zou ondermijnen, met behoud van de toepassing van het achtste lid. Als dat nodig is, kan de voormelde termijn met twee maanden worden verlengd, rekening houdend met het aantal aanvragen en de complexiteit ervan. De verwerkingsverantwoordelijke brengt de betrokkene binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van die verlenging en van de redenen voor het uitstel.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene ook over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens conform artikel 10/5 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer en om een beroep in rechte in te stellen.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming noteert de feitelijke of juridische gronden waarop de beslissing is gebaseerd. Die informatie houdt hij ter beschikking van de voormelde Vlaamse toezichtcommissie.
Nadat het onderzoek afgesloten is, worden de rechten, vermeld in artikel 13 tot en met 22 van de voormelde verordening, in voorkomend geval, conform artikel 12 van de voormelde verordening opnieuw toegepast.
Als een dossier dat persoonsgegevens als vermeld in het eerste lid, bevat, naar het Openbaar Ministerie is gestuurd en kan leiden tot activiteiten onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, en er onduidelijkheid is over het geheim van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, mag de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming op verzoek van de betrokkene overeenkomstig artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening pas antwoorden nadat het Openbaar Ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter heeft bevestigd dat een antwoord het onderzoek niet in het gedrang brengt of kan brengen.]1
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt alleen gedurende de periode waarin de betrokkene het voorwerp uitmaakt van een controle, een onderzoek of de voorbereidende werkzaamheden die daarmee verband houden, in het kader van de decretale en reglementaire opdrachten van de ambtenaren, vermeld in artikel 20 van dit decreet, op voorwaarde dat het voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk is of kan zijn dat de verplichtingen en de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, niet worden toegepast. De duur van de voorbereidende werkzaamheden mag in voorkomend geval niet meer bedragen dan een jaar vanaf de ontvangst van een verzoek tot uitoefening van een van de rechten, vermeld in artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening.
De persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, worden niet langer bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, heeft geen betrekking op de gegevens die losstaan van het voorwerp van het onderzoek dat of van de controle die de weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid, rechtvaardigt.
Als de betrokkene in het geval, vermeld in het eerste lid, tijdens de periode, vermeld in het tweede lid, een verzoek indient op basis van artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening, bevestigt de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming de ontvangst daarvan.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming brengt de betrokkene schriftelijk, zo snel mogelijk en in elk geval binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van elke weigering of beperking van de rechten, vermeld in het eerste lid. De verdere informatie over de nadere redenen voor die weigering of die beperking hoeft niet te worden verstrekt als dat de decretale en reglementaire opdrachten van de ambtenaren, vermeld in artikel 20, zou ondermijnen, met behoud van de toepassing van het achtste lid. Als dat nodig is, kan de voormelde termijn met twee maanden worden verlengd, rekening houdend met het aantal aanvragen en de complexiteit ervan. De verwerkingsverantwoordelijke brengt de betrokkene binnen een maand vanaf de dag die volgt op de dag waarop hij het verzoek heeft ontvangen, op de hoogte van die verlenging en van de redenen voor het uitstel.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming informeert de betrokkene ook over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens conform artikel 10/5 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer en om een beroep in rechte in te stellen.
De bevoegde functionaris voor gegevensbescherming noteert de feitelijke of juridische gronden waarop de beslissing is gebaseerd. Die informatie houdt hij ter beschikking van de voormelde Vlaamse toezichtcommissie.
Nadat het onderzoek afgesloten is, worden de rechten, vermeld in artikel 13 tot en met 22 van de voormelde verordening, in voorkomend geval, conform artikel 12 van de voormelde verordening opnieuw toegepast.
Als een dossier dat persoonsgegevens als vermeld in het eerste lid, bevat, naar het Openbaar Ministerie is gestuurd en kan leiden tot activiteiten onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, en er onduidelijkheid is over het geheim van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie of een onderzoeksrechter, mag de bevoegde functionaris voor gegevensbescherming op verzoek van de betrokkene overeenkomstig artikel 12 tot en met 22 van de voormelde verordening pas antwoorden nadat het Openbaar Ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter heeft bevestigd dat een antwoord het onderzoek niet in het gedrang brengt of kan brengen.]1
Modifications
Art.21bis. [1 En application de l'article 23, paragraphe 1, e) et h), du règlement (UE) n° 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données et abrogeant la directive 95/46/CE (règlement général sur la protection des données), les fonctionnaires visés à l'article 20 du présent décret peuvent décider de ne pas appliquer les obligations et droits énoncés aux articles 12 à 22 dudit règlement au traitement des données à caractère personnel dans le cadre d'une enquête qui concerne une personne physique déterminée, si les conditions énoncées aux alinéas 2 à 10 sont remplies.
La possibilité de dérogation visée à l'alinéa premier ne s'applique que pendant la période au cours de laquelle l'intéressé fait l'objet d'un contrôle, d'une enquête ou des activités préparatoires y afférentes, dans le cadre des missions décrétales et réglementaires des fonctionnaires visés à l'article 20 du présent décret, à condition qu'il soit ou puisse être nécessaire pour le bon déroulement de l'enquête que les obligations et droits visés aux articles 12 à 22 dudit règlement ne soient pas appliqués. La durée des activités préparatoires ne peut, le cas échéant, dépasser un an à compter de la date de réception d'une demande d'exercice d'un des droits visés aux articles 12 à 22 dudit règlement.
Les données à caractère personnel visées à l'alinéa 1er ne seront pas conservées plus longtemps que les finalités pour lesquelles elles sont traitées le requièrent.
La possibilité de dérogation visée à l'alinéa premier ne s'applique pas aux données qui ne sont pas liées à l'objet de l'enquête ou du contrôle justifiant le refus ou la restriction des droits, visés à l'alinéa premier.
Si, dans le cas visé à l'alinéa premier, l'intéressé soumet une demande sur la base des articles 12 à 22 dudit règlement au cours de la période visée au deuxième alinéa, le fonctionnaire à la protection des données compétent en accuse réception.
Le fonctionnaire à la protection des données compétent informe l'intéressé par écrit de tout refus ou restriction des droits, visés à l'alinéa premier, dans les meilleurs délais et en tout état de cause dans un délai d'un mois à compter du jour suivant celui de la réception de la demande. Il n'est pas nécessaire de fournir des informations complémentaires sur les motifs détaillés d'un tel refus ou d'une telle restriction lorsque cela porterait atteinte aux missions décrétales et réglementaires des fonctionnaires visés à l'article 20, sans préjudice de l'application de l'alinéa 8. Si nécessaire, le délai précité peut être prolongé de deux mois, compte tenu du nombre de demandes et de leur complexité. Le responsable du traitement informe l'intéressé de cette prolongation et des raisons du report dans un délai d'un mois à compter du jour suivant celui où il a reçu la demande.
Le fonctionnaire à la protection des données compétent informe également l'intéressé sur la possibilité d'introduire une demande auprès de la commission de contrôle flamande pour le traitement des données à caractère personnel conformément à l'article 10/5 du décret du 18 juillet 2008 relatif à l'échange électronique de données administratives, et de former un recours en justice.
Le fonctionnaire à la protection des données compétent consigne les motifs factuels ou juridiques sur lesquels la décision est fondée. Il tient ces informations à la disposition de la commission de contrôle flamande précitée.
Une fois l'enquête terminée, les droits énoncés aux articles 13 à 22 du règlement précité sont, le cas échéant, appliqués à nouveau conformément à l'article 12 du règlement précité.
Si un dossier contenant des données à caractère personnel visées à l'alinéa premier a été transmis au Ministère public et peut conduire à des activités sous la direction du Ministère public ou d'un juge d'instruction, et qu'il existe une incertitude quant au secret de l'enquête sous la direction du Ministère public ou d'un juge d'instruction, le fonctionnaire à la protection des données compétent ne peut répondre à la demande de l'intéressé conformément aux articles 12 à 22 du règlement précité qu'après que le Ministère public ou, le cas échéant, le juge d'instruction, a confirmé qu'une réponse ne compromet pas ou n'est pas susceptible de compromettre l'enquête.]1
La possibilité de dérogation visée à l'alinéa premier ne s'applique que pendant la période au cours de laquelle l'intéressé fait l'objet d'un contrôle, d'une enquête ou des activités préparatoires y afférentes, dans le cadre des missions décrétales et réglementaires des fonctionnaires visés à l'article 20 du présent décret, à condition qu'il soit ou puisse être nécessaire pour le bon déroulement de l'enquête que les obligations et droits visés aux articles 12 à 22 dudit règlement ne soient pas appliqués. La durée des activités préparatoires ne peut, le cas échéant, dépasser un an à compter de la date de réception d'une demande d'exercice d'un des droits visés aux articles 12 à 22 dudit règlement.
Les données à caractère personnel visées à l'alinéa 1er ne seront pas conservées plus longtemps que les finalités pour lesquelles elles sont traitées le requièrent.
La possibilité de dérogation visée à l'alinéa premier ne s'applique pas aux données qui ne sont pas liées à l'objet de l'enquête ou du contrôle justifiant le refus ou la restriction des droits, visés à l'alinéa premier.
Si, dans le cas visé à l'alinéa premier, l'intéressé soumet une demande sur la base des articles 12 à 22 dudit règlement au cours de la période visée au deuxième alinéa, le fonctionnaire à la protection des données compétent en accuse réception.
Le fonctionnaire à la protection des données compétent informe l'intéressé par écrit de tout refus ou restriction des droits, visés à l'alinéa premier, dans les meilleurs délais et en tout état de cause dans un délai d'un mois à compter du jour suivant celui de la réception de la demande. Il n'est pas nécessaire de fournir des informations complémentaires sur les motifs détaillés d'un tel refus ou d'une telle restriction lorsque cela porterait atteinte aux missions décrétales et réglementaires des fonctionnaires visés à l'article 20, sans préjudice de l'application de l'alinéa 8. Si nécessaire, le délai précité peut être prolongé de deux mois, compte tenu du nombre de demandes et de leur complexité. Le responsable du traitement informe l'intéressé de cette prolongation et des raisons du report dans un délai d'un mois à compter du jour suivant celui où il a reçu la demande.
Le fonctionnaire à la protection des données compétent informe également l'intéressé sur la possibilité d'introduire une demande auprès de la commission de contrôle flamande pour le traitement des données à caractère personnel conformément à l'article 10/5 du décret du 18 juillet 2008 relatif à l'échange électronique de données administratives, et de former un recours en justice.
Le fonctionnaire à la protection des données compétent consigne les motifs factuels ou juridiques sur lesquels la décision est fondée. Il tient ces informations à la disposition de la commission de contrôle flamande précitée.
Une fois l'enquête terminée, les droits énoncés aux articles 13 à 22 du règlement précité sont, le cas échéant, appliqués à nouveau conformément à l'article 12 du règlement précité.
Si un dossier contenant des données à caractère personnel visées à l'alinéa premier a été transmis au Ministère public et peut conduire à des activités sous la direction du Ministère public ou d'un juge d'instruction, et qu'il existe une incertitude quant au secret de l'enquête sous la direction du Ministère public ou d'un juge d'instruction, le fonctionnaire à la protection des données compétent ne peut répondre à la demande de l'intéressé conformément aux articles 12 à 22 du règlement précité qu'après que le Ministère public ou, le cas échéant, le juge d'instruction, a confirmé qu'une réponse ne compromet pas ou n'est pas susceptible de compromettre l'enquête.]1
Modifications
Art.22. § 1. De volgende personen worden gestraft met een geldboete van 100 euro tot 100.000 euro en met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand of met een van deze straffen alleen :
1° de eigenaars, bezitters en houders die, met uitzondering van het bepaalde in artikel 9, § 2, hun beschermde voorwerpen niet in goede staat bewaren of nalaten de algemene of bijzondere beschermingsvoorschriften na te leven;
2° de eigenaars, bezitters en houders van beschermde voorwerpen die zonder toestemming van de Vlaamse regering en fysische ingreep doen in een beschermd voorwerp of nalaten de opgelegde voorwaarden na te leven;
3° de eigenaars, bezitters en houders die door de Vlaamse regering worden aangeschreven krachtens artikel 5, § 3 en § 5, die verzuimen de daarin verplichte kennisgevingen te doen;
4° de eigenaars, bezitters en houders van beschermde voorwerpen die verzuimen de door artikel 9, § 4, opgelegde kennisgevingen te doen.
[1 5° de personen die verzuimen de kennisgevingen, vermeld in artikel 18quinquies, § 1, tweede, derde en vijfde lid, of artikel 18sexies, § 2, derde lid, te doen, of het voorkooprecht of het subrogatierecht van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 18quinquies, § 2, miskennen.]1
§ 2. De volgende personen worden gestraft met een geldboete van 26 euro tot 200 euro en een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden, of met een van deze straffen alleen : de eigenaars, bezitters en houders van beschermde voorwerpen die de ambtenaren of officieren, genoemd in artikel 20, opzettelijk belemmeren of hinderen bij de uitvoering van hun opdrachten, onverminderd de toepassing van de straffen, bepaald bij artikel 271 tot en met 274 van het Strafwetboek.
1° de eigenaars, bezitters en houders die, met uitzondering van het bepaalde in artikel 9, § 2, hun beschermde voorwerpen niet in goede staat bewaren of nalaten de algemene of bijzondere beschermingsvoorschriften na te leven;
2° de eigenaars, bezitters en houders van beschermde voorwerpen die zonder toestemming van de Vlaamse regering en fysische ingreep doen in een beschermd voorwerp of nalaten de opgelegde voorwaarden na te leven;
3° de eigenaars, bezitters en houders die door de Vlaamse regering worden aangeschreven krachtens artikel 5, § 3 en § 5, die verzuimen de daarin verplichte kennisgevingen te doen;
4° de eigenaars, bezitters en houders van beschermde voorwerpen die verzuimen de door artikel 9, § 4, opgelegde kennisgevingen te doen.
[1 5° de personen die verzuimen de kennisgevingen, vermeld in artikel 18quinquies, § 1, tweede, derde en vijfde lid, of artikel 18sexies, § 2, derde lid, te doen, of het voorkooprecht of het subrogatierecht van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 18quinquies, § 2, miskennen.]1
§ 2. De volgende personen worden gestraft met een geldboete van 26 euro tot 200 euro en een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden, of met een van deze straffen alleen : de eigenaars, bezitters en houders van beschermde voorwerpen die de ambtenaren of officieren, genoemd in artikel 20, opzettelijk belemmeren of hinderen bij de uitvoering van hun opdrachten, onverminderd de toepassing van de straffen, bepaald bij artikel 271 tot en met 274 van het Strafwetboek.
Modifications
Art.22. § 1er. Les personnes suivantes peuvent encourir une amende de 100 à 100.000 euros et une peine d'emprisonnement de huit jours à un mois ou l'une de ces peines :
1° les propriétaires, possesseurs et détenteurs qui, à l'exception des dispositions de l'article 9, § 2, omettent de conserver leurs objets protégés en bon état ou omettent d'observer les dispositions générales et particulières de protection;
2° les propriétaires, possesseurs et détenteurs d'objets protégés qui exécutent une altération physique de l'objet protégé sans autorisation du Gouvernement flamand, ou omettent d'observer les conditions imposées;
3° les propriétaires, possesseurs et détenteurs qui sont notifiés par le Gouvernement flamand conformément à l'article 5, §§ 3 et 5, et qui omettent de procéder aux notifications obligatoires;
4° les propriétaires, possesseurs et détenteurs d'objets protégés qui omettent de procéder aux notifications obligatoires en vertu de l'article 9, § 4.
[1 5° les personnes qui omettent d'effectuer les notifications, visées à l'article 18quinquies, § 1er, alinéas 2, 3 et 5, ou à l'article 18sexies, § 2, alinéa 3, ou qui méconnaissent le droit de préemption ou le droit de subrogation du Gouvernement flamand, visés à l'article 18quinquies, § 2.]1
§ 2. Les personnes suivantes sont punies d'une amende de 26 à 200 euros et d'une peine d'emprisonnement de huit jours à 6 mois ou l'une de ces peines : les propriétaires, possesseurs et détenteurs d'objets protégés qui, intentionnellement, gênent ou entravent les fonctionnaires ou officiers visés à l'article 20 dans l'exécution de leurs missions, sans préjudice des peines fixées aux articles 271 à 274 inclus du Code pénal.
1° les propriétaires, possesseurs et détenteurs qui, à l'exception des dispositions de l'article 9, § 2, omettent de conserver leurs objets protégés en bon état ou omettent d'observer les dispositions générales et particulières de protection;
2° les propriétaires, possesseurs et détenteurs d'objets protégés qui exécutent une altération physique de l'objet protégé sans autorisation du Gouvernement flamand, ou omettent d'observer les conditions imposées;
3° les propriétaires, possesseurs et détenteurs qui sont notifiés par le Gouvernement flamand conformément à l'article 5, §§ 3 et 5, et qui omettent de procéder aux notifications obligatoires;
4° les propriétaires, possesseurs et détenteurs d'objets protégés qui omettent de procéder aux notifications obligatoires en vertu de l'article 9, § 4.
[1 5° les personnes qui omettent d'effectuer les notifications, visées à l'article 18quinquies, § 1er, alinéas 2, 3 et 5, ou à l'article 18sexies, § 2, alinéa 3, ou qui méconnaissent le droit de préemption ou le droit de subrogation du Gouvernement flamand, visés à l'article 18quinquies, § 2.]1
§ 2. Les personnes suivantes sont punies d'une amende de 26 à 200 euros et d'une peine d'emprisonnement de huit jours à 6 mois ou l'une de ces peines : les propriétaires, possesseurs et détenteurs d'objets protégés qui, intentionnellement, gênent ou entravent les fonctionnaires ou officiers visés à l'article 20 dans l'exécution de leurs missions, sans préjudice des peines fixées aux articles 271 à 274 inclus du Code pénal.
Modifications
Art.23. § 1. Op vordering van de Vlaamse regering beveelt de rechtbank aan de veroordeelde op basis van artikel 22, § 1 :
1° de nodige maatregelen tot instandhouding en onderhoud te nemen om het verder verval van het beschermd voorwerp tegen te gaan;
2° het beschermd voorwerp te restaureren onder toezicht en met naleving van de richtlijnen van de Vlaamse Gemeenschap;
3° een borgsom te storten in de Deposito- en Consignatiekas. Deze borgsom wordt vastgesteld op basis van de geschatte kosten voor de instandhouding, het onderhoud en de restauratie van het beschermd voorwerp.
Het vonnis bepaalt tevens dat de in 3° bepaalde geldsom aan de veroordeelde wordt terugbetaald na de uitvoering van de in het vonnis opgelegde maatregelen en dat bij ontstentenis van een betaling het beschermd voorwerp als borg wordt beschouwd.
§ 2. Voor het geval dat de in het vonnis opgelegde maatregelen tot conservatie en restauratie niet binnen de vastgestelde termijn werden uitgevoerd, beveelt het vonnis dat de Vlaamse Gemeenschap van ambtswege in de uitvoering ervan kan voorzien, op kosten van de veroordeelde.
Alle kosten worden, ten laste van de veroordeelde, op de gestorte borgsom aangerekend.
Het saldo van de borgsom blijft integraal aan de Vlaamse Gemeenschap verworven, onverminderd de schadeloosstelling en de opgelegde dwangsom.
In het geval dat het beschermd voorwerp als borg werd beschouwd, wordt het, na vijf jaar vanaf het vonnis, bedoeld in § 1, definitief eigendom van de Vlaamse Gemeenschap, tenzij de veroordeelde voor afloop van deze termijn alsnog zijn door de rechter opgelegde verplichting tot het storten van een borgsom nakomt.
§ 3. De rechten van de burgerlijke partij zijn in geval van rechtstreeks herstel beperkt tot de door de Vlaamse regering gevorderde wijze van herstel, onverminderd het recht om vergoeding van de schade te eisen van de veroordeelde.
1° de nodige maatregelen tot instandhouding en onderhoud te nemen om het verder verval van het beschermd voorwerp tegen te gaan;
2° het beschermd voorwerp te restaureren onder toezicht en met naleving van de richtlijnen van de Vlaamse Gemeenschap;
3° een borgsom te storten in de Deposito- en Consignatiekas. Deze borgsom wordt vastgesteld op basis van de geschatte kosten voor de instandhouding, het onderhoud en de restauratie van het beschermd voorwerp.
Het vonnis bepaalt tevens dat de in 3° bepaalde geldsom aan de veroordeelde wordt terugbetaald na de uitvoering van de in het vonnis opgelegde maatregelen en dat bij ontstentenis van een betaling het beschermd voorwerp als borg wordt beschouwd.
§ 2. Voor het geval dat de in het vonnis opgelegde maatregelen tot conservatie en restauratie niet binnen de vastgestelde termijn werden uitgevoerd, beveelt het vonnis dat de Vlaamse Gemeenschap van ambtswege in de uitvoering ervan kan voorzien, op kosten van de veroordeelde.
Alle kosten worden, ten laste van de veroordeelde, op de gestorte borgsom aangerekend.
Het saldo van de borgsom blijft integraal aan de Vlaamse Gemeenschap verworven, onverminderd de schadeloosstelling en de opgelegde dwangsom.
In het geval dat het beschermd voorwerp als borg werd beschouwd, wordt het, na vijf jaar vanaf het vonnis, bedoeld in § 1, definitief eigendom van de Vlaamse Gemeenschap, tenzij de veroordeelde voor afloop van deze termijn alsnog zijn door de rechter opgelegde verplichting tot het storten van een borgsom nakomt.
§ 3. De rechten van de burgerlijke partij zijn in geval van rechtstreeks herstel beperkt tot de door de Vlaamse regering gevorderde wijze van herstel, onverminderd het recht om vergoeding van de schade te eisen van de veroordeelde.
Art.23. § 1er. Sur réquisition du Gouvernement flamand, le tribunal ordonne au condamné, sur la base de l'article 22, § 1er :
1° de prendre les mesures nécessaires à la sauvegarde et l'entretien afin de contrer la dégradation de l'objet protégé;
2° de restaurer l'objet protégé sous la surveillance de la Communauté flamande et en respectant les directives de celle-ci;
3° de consigner un cautionnement auprès de la Caisse de Dépôts et de Consignations. Ce cautionnement est fixé sur base des frais estimés de conservation, d'entretien et de restauration de l'objet protégé.
Le jugement prévoit en outre que le cautionnement visé au 3° sera remboursé au condamné après l'exécution des mesures imposées par le jugement et qu'à défaut de paiement, l'objet protégé sera considéré comme caution.
§ 2. Au cas où les mesures de conservation imposées par le jugement ne sont pas exécutées dans le délai imparti, le jugement ordonne que la Communauté flamande peut procéder à l'exécution d'office, aux frais du condamné.
Tous les frais sont imputés au cautionnement, à charge du condamné.
Le solde de la caution reste acquis intégralement à la Communauté flamande, sans préjudice de l'indemnisation et de l'astreinte prononcée.
Au cas où l'objet protégé est considéré comme caution, celui-ci devient définitivement la propriété de la Communauté flamande, cinq ans après le jugement visé au § 1er, à moins que le condamné n'exécute, avant l'expiration de ce délai, l'obligation de consigner un cautionnement imposée par le juge.
§ 3. En cas de restauration directe, les droits de la partie civile se limitent au mode de restauration demandée par le Gouvernement flamand, sans préjudice du droit d'action en réparation des dommages.
1° de prendre les mesures nécessaires à la sauvegarde et l'entretien afin de contrer la dégradation de l'objet protégé;
2° de restaurer l'objet protégé sous la surveillance de la Communauté flamande et en respectant les directives de celle-ci;
3° de consigner un cautionnement auprès de la Caisse de Dépôts et de Consignations. Ce cautionnement est fixé sur base des frais estimés de conservation, d'entretien et de restauration de l'objet protégé.
Le jugement prévoit en outre que le cautionnement visé au 3° sera remboursé au condamné après l'exécution des mesures imposées par le jugement et qu'à défaut de paiement, l'objet protégé sera considéré comme caution.
§ 2. Au cas où les mesures de conservation imposées par le jugement ne sont pas exécutées dans le délai imparti, le jugement ordonne que la Communauté flamande peut procéder à l'exécution d'office, aux frais du condamné.
Tous les frais sont imputés au cautionnement, à charge du condamné.
Le solde de la caution reste acquis intégralement à la Communauté flamande, sans préjudice de l'indemnisation et de l'astreinte prononcée.
Au cas où l'objet protégé est considéré comme caution, celui-ci devient définitivement la propriété de la Communauté flamande, cinq ans après le jugement visé au § 1er, à moins que le condamné n'exécute, avant l'expiration de ce délai, l'obligation de consigner un cautionnement imposée par le juge.
§ 3. En cas de restauration directe, les droits de la partie civile se limitent au mode de restauration demandée par le Gouvernement flamand, sans préjudice du droit d'action en réparation des dommages.
Art.24. § 1. Degene die zonder toestemming een [1 topstuk]1 buiten de Vlaamse Gemeenschap brengt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten minste vier maanden en ten hoogste vijf jaar en een geldboete van 300 euro tot 100.000 euro of met een van deze straffen alleen.
§ 2. De in § 1 vermelde straffen worden verdubbeld :
1° indien de inbreuk gepleegd wordt door een persoon die uit hoofde van zijn beroep of activiteit met betrekking tot de beschermde voorwerpen een daad van koophandel stelt of door degene die bij die verrichtingen als tussenpersoon optreedt;
2° indien de inbreuk het onmogelijk heeft gemaakt om het [1 topstuk]1 op korte termijn binnen de Vlaamse Gemeenschap terug te brengen.
§ 2. De in § 1 vermelde straffen worden verdubbeld :
1° indien de inbreuk gepleegd wordt door een persoon die uit hoofde van zijn beroep of activiteit met betrekking tot de beschermde voorwerpen een daad van koophandel stelt of door degene die bij die verrichtingen als tussenpersoon optreedt;
2° indien de inbreuk het onmogelijk heeft gemaakt om het [1 topstuk]1 op korte termijn binnen de Vlaamse Gemeenschap terug te brengen.
Art.24. § 1er. Celui qui transporte [1 une pièce maîtresse]1 hors de la Communauté flamande, sans autorisation, encourt une peine d'emprisonnement d'au moins quatre mois et de cinq ans au maximum, et une amende de 300 à 100.000 euros ou l'une de ces peines.
§ 2. Les peines visés au § 1er sont doublées :
1° si l'infraction est commise par une personne qui, du chef de sa profession ou activité, exerce des actes de commerce en ce qui concerne les objets protégés ou par celui qui agit en intermédiaire lors de ces opérations;
2° si l'infraction a rendu impossible le retour à court terme de [1 la pièce maîtresse]1 en Communauté flamande.
§ 2. Les peines visés au § 1er sont doublées :
1° si l'infraction est commise par une personne qui, du chef de sa profession ou activité, exerce des actes de commerce en ce qui concerne les objets protégés ou par celui qui agit en intermédiaire lors de ces opérations;
2° si l'infraction a rendu impossible le retour à court terme de [1 la pièce maîtresse]1 en Communauté flamande.
Art.25. § 1. [1 Onder voorbehoud van de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht, beveelt de rechtbank, op vordering van de Vlaamse Regering, aan de veroordeelde, op basis van artikel 24:]1
1° het [1 topstuk]1 terug te brengen binnen de Vlaamse Gemeenschap binnen een door de rechtbank vastgestelde termijn die niet langer is dan één jaar;
2° een borgsom te betalen in de Deposito- en Consignatiekas die de rechtbank vaststelt op basis van de internationale marktwaarde van het [1 topstuk]1, vermeerderd met de geschatte kosten voor de terugkeer ervan. Het vonnis beveelt tevens dat de in 2° bepaalde geldsom aan de veroordeelde wordt terugbetaald na uitvoering van de in het vonnis opgelegde maatregelen, in voorkomend geval verminderd met een bedrag als vergoeding voor de schade of minderwaarde die het [1 topstuk]1 vertoont in de teruggebrachte staat. Het vonnis beveelt eveneens dat bij ontstentenis van een betaling het [1 teruggebracht topstuk]1 als borg wordt beschouwd.
§ 2. Voor het geval dat het [1 topstuk]1 na verloop van de in het vonnis vastgestelde termijn niet binnen de Vlaamse Gemeenschap is teruggebracht, beveelt het vonnis dat de Vlaamse Gemeenschap van ambtswege in de uitvoering ervan kan voorzien, op kosten van de veroordeelde. Alle kosten van transport en verzekering en andere noodzakelijke uitvoeringskosten worden, ten laste van de veroordeelde, op de gestorte borgsom aangerekend.
Het saldo van de borgsom blijft integraal aan de Vlaamse Gemeenschap verworven, onverminderd de schadeloosstelling en de opgelegde dwangsom.
Indien het teruggebrachte [1 topstuk]1 als borg werd beschouwd, wordt het na vijf jaar, vanaf het vonnis, bedoeld in § 1, definitief eigendom van de Vlaamse Gemeenschap, tenzij de veroordeelde voor de afloop deze termijn alsnog zijn door de rechter opgelegde verplichting tot storting van een borgsom nakomt.
§ 3. De rechten van de burgerlijke partij zijn in geval van rechtstreeks herstel beperkt tot de door de Vlaamse regering gevorderde wijze van herstel, onverminderd het recht om vergoeding van de schade te eisen van de veroordeelde.
1° het [1 topstuk]1 terug te brengen binnen de Vlaamse Gemeenschap binnen een door de rechtbank vastgestelde termijn die niet langer is dan één jaar;
2° een borgsom te betalen in de Deposito- en Consignatiekas die de rechtbank vaststelt op basis van de internationale marktwaarde van het [1 topstuk]1, vermeerderd met de geschatte kosten voor de terugkeer ervan. Het vonnis beveelt tevens dat de in 2° bepaalde geldsom aan de veroordeelde wordt terugbetaald na uitvoering van de in het vonnis opgelegde maatregelen, in voorkomend geval verminderd met een bedrag als vergoeding voor de schade of minderwaarde die het [1 topstuk]1 vertoont in de teruggebrachte staat. Het vonnis beveelt eveneens dat bij ontstentenis van een betaling het [1 teruggebracht topstuk]1 als borg wordt beschouwd.
§ 2. Voor het geval dat het [1 topstuk]1 na verloop van de in het vonnis vastgestelde termijn niet binnen de Vlaamse Gemeenschap is teruggebracht, beveelt het vonnis dat de Vlaamse Gemeenschap van ambtswege in de uitvoering ervan kan voorzien, op kosten van de veroordeelde. Alle kosten van transport en verzekering en andere noodzakelijke uitvoeringskosten worden, ten laste van de veroordeelde, op de gestorte borgsom aangerekend.
Het saldo van de borgsom blijft integraal aan de Vlaamse Gemeenschap verworven, onverminderd de schadeloosstelling en de opgelegde dwangsom.
Indien het teruggebrachte [1 topstuk]1 als borg werd beschouwd, wordt het na vijf jaar, vanaf het vonnis, bedoeld in § 1, definitief eigendom van de Vlaamse Gemeenschap, tenzij de veroordeelde voor de afloop deze termijn alsnog zijn door de rechter opgelegde verplichting tot storting van een borgsom nakomt.
§ 3. De rechten van de burgerlijke partij zijn in geval van rechtstreeks herstel beperkt tot de door de Vlaamse regering gevorderde wijze van herstel, onverminderd het recht om vergoeding van de schade te eisen van de veroordeelde.
Art.25. § 1er. [1 Sous réserve de la loi du 28 octobre 1996 relative à la restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire de certains Etats étrangers, le tribunal ordonne, sur la réclamation du Gouvernement flamand, au condamné, sur la base de l'article :]1
1° de retourner [1 la pièce maîtresse]1 en Communauté flamande dans un délai fixé par le tribunal et ne dépassant pas un an;
2° de consigner un cautionnement auprès de la Caisse de Dépôts et de Consignations. Ce cautionnement est fixé par le tribunal sur base de la valeur vénale internationale de [1 la pièce maîtresse]1, majoré par les frais estimés du retour. Le jugement prévoit en outre que le cautionnement visé au 2° sera remboursé au condamné après l'exécution des mesures imposées par le jugement, le cas échéant déduction faite d'un montant de réparation des dommages ou de la moins-value que présente [1 la pièce maîtresse]1 dans l'état de son retour. Le jugement prévoit en outre qu'à défaut de paiement, l'objet retourné sera considéré comme caution.
§ 2. Au cas où [1 la pièce maîtresse]1 n'est pas retourné en Communauté flamande à l'expiration du délai imparti par le jugement, le jugement ordonne que la Communauté flamande peut procéder à l'exécution d'office, aux frais du condamné. Tous les frais de transport et d'assurance et autres frais nécessaires sont imputés au cautionnement, à charge du condamné.
Le solde de la caution reste acquis intégralement à la Communauté flamande, sans préjudice de l'indemnisation et de l'astreinte prononcée.
Au cas où [1 la pièce maîtresse retournée]1 est considéré comme caution, celui-ci devient définitivement la propriété de la Communauté flamande, cinq ans après le jugement visé au § 1er, à moins que le condamné n'exécute, avant l'expiration de ce délai, l'obligation de consigner un cautionnement imposée par le juge.
§ 3. En cas de restauration directe, les droits de la partie civile se limitent au mode de restauration demandée par le Gouvernement flamand, sans préjudice du droit d'action en réparation des dommages.
1° de retourner [1 la pièce maîtresse]1 en Communauté flamande dans un délai fixé par le tribunal et ne dépassant pas un an;
2° de consigner un cautionnement auprès de la Caisse de Dépôts et de Consignations. Ce cautionnement est fixé par le tribunal sur base de la valeur vénale internationale de [1 la pièce maîtresse]1, majoré par les frais estimés du retour. Le jugement prévoit en outre que le cautionnement visé au 2° sera remboursé au condamné après l'exécution des mesures imposées par le jugement, le cas échéant déduction faite d'un montant de réparation des dommages ou de la moins-value que présente [1 la pièce maîtresse]1 dans l'état de son retour. Le jugement prévoit en outre qu'à défaut de paiement, l'objet retourné sera considéré comme caution.
§ 2. Au cas où [1 la pièce maîtresse]1 n'est pas retourné en Communauté flamande à l'expiration du délai imparti par le jugement, le jugement ordonne que la Communauté flamande peut procéder à l'exécution d'office, aux frais du condamné. Tous les frais de transport et d'assurance et autres frais nécessaires sont imputés au cautionnement, à charge du condamné.
Le solde de la caution reste acquis intégralement à la Communauté flamande, sans préjudice de l'indemnisation et de l'astreinte prononcée.
Au cas où [1 la pièce maîtresse retournée]1 est considéré comme caution, celui-ci devient définitivement la propriété de la Communauté flamande, cinq ans après le jugement visé au § 1er, à moins que le condamné n'exécute, avant l'expiration de ce délai, l'obligation de consigner un cautionnement imposée par le juge.
§ 3. En cas de restauration directe, les droits de la partie civile se limitent au mode de restauration demandée par le Gouvernement flamand, sans préjudice du droit d'action en réparation des dommages.
Art. 25bis. [1 De volgende personen worden gestraft met een gevangenisstraf van ten minste vier maanden en ten hoogste vijf jaar en een geldboete van 26 euro tot 50.000 euro of met een van die straffen alleen:
1° personen die bij de aanvraag tot het verlenen van een vergunning voor het buiten de Europese Unie brengen van cultuurgoederen, willens en wetens onjuiste of onvolledige verklaringen afleggen of onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekken;
2° personen die zonder vergunning een cultuurgoed vanuit de Vlaamse Gemeenschap buiten de Europese Unie brengen.]1
1° personen die bij de aanvraag tot het verlenen van een vergunning voor het buiten de Europese Unie brengen van cultuurgoederen, willens en wetens onjuiste of onvolledige verklaringen afleggen of onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekken;
2° personen die zonder vergunning een cultuurgoed vanuit de Vlaamse Gemeenschap buiten de Europese Unie brengen.]1
Art. 25bis. [1 Les personnes suivantes sont punies d'un emprisonnement d'au moins quatre mois et de cinq ans au maximum et d'une amende de 26 euros à 50.000 euros ou seulement d'une de ces peines :
1° les personnes qui, lors de la demande d'octroi d'une autorisation pour sortir des biens culturels de l'Union européenne, font sciemment des déclarations incorrectes ou incomplètes ou fournissent des informations incorrectes ou incomplètes ;
2° les personnes qui sortent un bien culturel de la Communauté flamande de l'Union européenne sans autorisation.]1
1° les personnes qui, lors de la demande d'octroi d'une autorisation pour sortir des biens culturels de l'Union européenne, font sciemment des déclarations incorrectes ou incomplètes ou fournissent des informations incorrectes ou incomplètes ;
2° les personnes qui sortent un bien culturel de la Communauté flamande de l'Union européenne sans autorisation.]1
Art. 25ter. [1 De bepalingen van boek 1, hoofdstuk VII, en artikel 85 van het Strafwetboek zijn toepasselijk op de misdrijven, vermeld in dit hoofdstuk.]1
Art. 25ter. [1 Les dispositions du livre 1er, chapitre VII, et de l'article 85 du Code pénal s'appliquent aux infractions, visées au présent chapitre.]1
Art.26. Elke persoon die, in welke hoedanigheid ook, betrokken is bij de uitvoering en de toepassing van dit decreet, is verplicht tot volstrekte geheimhouding van alle zaken waarvan hij kennis krijgt bij de uitvoering van zijn taken. Hij is verplicht om de volstrekte vertrouwelijkheid van alle gegevens die hij vaststelt of die hem toevertrouwd zijn krachtens dit decreet, in welke vorm ook, te bewaren.
Overtredingen van deze geheimhoudingsplicht worden gestraft met de straffen van artikel 458 van het Strafwetboek.
Overtredingen van deze geheimhoudingsplicht worden gestraft met de straffen van artikel 458 van het Strafwetboek.
Art.26. Toute personne qui, en quelque qualité que ce soit, prête son concours à l'exécution et à l'application du présent décret, est tenue au secret le plus strict des données dont elle prend connaissance lors de l'exercice de sa mission. Elle est tenue de garder le secret le plus strict des données qu'elle constate ou qui lui sont confiées en vertu du présent décret, dans quelque forme que ce soit.
En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal lui est applicable.
En cas d'infraction, l'article 458 du Code pénal lui est applicable.
Hoofdstuk VIIbis. [1 Bepalingen over de gegevensverwerking]1
Chapitre VIIbis. [1 Dispositions relatives au traitement des données]1
Hoofdstuk VIIbis. [1 § 1. In dit artikel wordt verstaan onder algemene verordening gegevensbescherming: verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.
Art.26bis. [1§ 1er. Dans le présent article, on entend par règlement général sur la protection des données : le règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE.
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
CHAPITRE VIII. - Dispositions finales.
Art.27. Het decreet van 17 november 1982 houdende de bescherming van het roerend cultureel patrimonium wordt opgeheven.
Art.27. Le décret du 17 novembre 1982 portant protection du patrimoine culturel mobilier est abrogé.
Art. 28. De gevolgen die dit decreet verbindt aan de opname van een goed of verzameling in de lijst, gelden van rechtswege voor de voorwerpen die beschermd zijn op grond van het voornoemde decreet van 17 november 1982.
Art. 28. Les effets de l'inscription d'un bien ou d'une collection sur la liste en vertu du présent décret sont valables de plein droit pour les objets protégés en vertu du décret susvisé du 17 novembre 1982.