Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
30 JUNI 2003. - Decreet houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003 (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-10-2003 en tekstbijwerking tot 14-10-2024)
Titre
30 JUIN 2003. - Décret portant des mesures urgentes en matière d'enseignement 2003 (TRADUCTION) (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 10-10-2003 et mise à jour au 14-10-2024)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (101)
Texte (101)
HOOFDSTUK I. - Bepalingen over bepaalde verloven en over de vacantverklaring van betrekkingen.
CHAPITRE Ier. - Dispositions relatives à certains types de congés et à la déclaration de vacance d'emplois.
Artikel 1. Dit hoofdstuk is toepasselijk op :
  1° de personeelsleden met een vaste benoeming in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;
  2° de gesubsidieerde personeelsleden met een vaste benoeming of definitieve aanstelling in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.
Article 1. Le présent chapitre s'applique :
  1° aux membres du personnel nommés à titre définitif des établissements d'enseignement et centres psycho-médico-sociaux organisés par la Communauté germanophone;
  2° aux membres du personnel subsidiés nommés ou engagés à titre définitif des établissements d'enseignement et centres psycho-médico-sociaux subsidiés par la Communauté germanophone.
Art.2. § 1. De betrekking bekleed door een personeelslid dat één der volgende verloven geniet, wordt vacant verklaard als het personeelslid sinds zes opeenvolgende volledige schooljaren recht heeft gehad op zo'n verlof en als het verlof tenminste de helft van een voltijdse betrekking in beslag neemt.
  De verloven bedoeld in het eerste lid zijn :
  1° het verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs en de terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, vermeld in :
  a) hoofdstuk VIIIbis en hoofdstuk X van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  b) [4 ...]4
  c) [4 ...]4
  d) [4 ...]4
  2° het verlof voor vakbondsopdrachten, vermeld in :
  a) [3 ...]3
  b) hoofdstuk VIII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  c) [4 ...]4
  d) [4 ...]4
  e) [4 ...]4
  3° het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet, vermeld in :
  a) [3 ...]3
  b) hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  c) [4 ...]4
  d) [4 ...]4
  e) [4 ...]4
  4° het verlof voor de uitoefening van een ambt in het kabinet van de Koning, vermeld in :
  a) hoofdstuk XI van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  b) [4 ...]4
  5° het politiek verlof, vermeld in het besluit van de Regering van 21 december 2000 betreffende het politiek verlof voor de personeelsleden in het onderwijs en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling;
  6° het verlof voor het verrichten van prestaties bij erkende politieke groepen, vermeld in :
  a) het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;
  b) hoofdstuk XII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  c) [4 ...]4
  [2 7° het verlof voor het uitoefenen van hetzelfde ambt of een ander ambt, vermeld in hoofdstuk II van dit decreet, op voorwaarde dat het personeelslid het verlof neemt om aan een andere onderwijsinstelling hetzelfde of een ander ambt te bekleden of om aan dezelfde onderwijsinstelling een selectie- of bevorderingsambt te bekleden.]2
  § 2. Wordt een personeelslid een nieuw in § 1 vermeld verlof verleend, zonder dat dit personeelslid tijdens ten minste één volledig schooljaar zijn oorspronkelijke activiteit in het onderwijs weer heet opgenomen, dan wordt de duur van het nieuwe verlof met die van het voorafgaand verlof gecumuleerd.
  [1 § 3. In afwijking van § 1 wordt de in § 1, lid 1, vermelde periode tot één schooljaar beperkt, als het om een personeelslid gaat dat in een bevorderingsambt vastbenoemd is.]1
  
Art.2. § 1er. L'emploi occupé par un membre du personnel qui bénéficie d'un des congés mentionnés ci-après est déclaré vacant lorsque le membre du personnel bénéficie de ce congé depuis six années scolaires complètes consécutives et que le congé représente au moins la moitié d'une occupation à temps complet.
  Les congés visés au premier alinéa sont les suivants :
  1° le congé pour mission dans l'intérêt de l'enseignement et la disponibilité pour missions spéciales, mentionnés :
  a) aux chapitres VIIIbis et X de l'arrêté royal du 15 janvier 1974, pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel [3 de l'enseignement communautaire]3;
  b) [4 ...]4
  c) [4 ...]4
  d) [4 ...]4
  2° le congé pour activité syndicale, mentionné :
  a) [3 ...]3
  b) au chapitre VIII de l'arrêté royal du 15 janvier 1974, pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel [3 de l'enseignement communautaire]3;
  c) [4 ...]4
  d) [4 ...]4
  e) [4 ...]4
  3° le congé pour l'exercice d'une fonction dans un cabinet ministériel, mentionné :
  a) [3 ...]3
  b) au chapitre VII de l'arrêté royal du 15 janvier 1974, pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel [3 de l'enseignement communautaire]3;
  c) [4 ...]4
  d) [4 ...]4
  e) [4 ...]4
  4° le congé pour exercer une fonction dans le cabinet du Roi, mentionné :
  a) au chapitre XI de l'arrêté royal du 15 janvier 1974, pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel [3 de l'enseignement communautaire]3;
  b) [4 ...]4
  5° le congé politique mentionné dans l'arrêté du Gouvernement du 21 décembre 2000 relatif au congé politique pour les membres du personnel dans l'enseignement et portant adaptation du statut pécuniaire;
  6° le congé accordé pour accomplir des prestations au bénéfice de groupes politiques reconnus, mentionné :
  a) dans l'arrêté royal du 2 avril 1975 relatif au congé accordé à certains membres du personnel des services publics pour accomplir certaines prestations au bénéfice de groupes politiques reconnus des assemblées législatives nationales communautaires ou régionales ou au bénéfice des présidents de ces groupes;
  b) au chapitre XII de l'arrêté royal du 15 janvier 1974, pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel [3 de l'enseignement communautaire]3;
  c) [4 ...]4
  [2 7° le congé en vue d'exercer la même fonction ou une autre fonction, mentionné au chapitre II du présent décret, à condition que le membre du personnel prenne ledit congé afin soit d'occuper la même fonction ou une autre au sein d'un autre établissement d'enseignement, soit d'occuper une fonction de sélection ou de promotion au sein du même établissement d'enseignement.]2
  § 2. Si un nouveau congé mentionné au § 1er est accordé à un membre du personnel sans que celui-ci n'ait repris ses activités initiales dans l'enseignement pendant au moins une année scolaire complète, la durée de ce nouveau congé est cumulée avec celle du congé précédent.
  [1 § 3. Par dérogation au § 1er, la période mentionnée au § 1er, alinéa 1er, est réduite à une année scolaire lorsqu'il s'agit d'un membre du personnel nommé à titre définitif dans une fonction de promotion.]1
  
Art.3. Na het einde van het verlof neemt het personeelslid zijn activiteit in het onderwijs weer op in de betrekking die het vóór zijn verlof bekleedde, indien deze betrekking nog vacant is. Is deze betrekking door een ander personeelslid definitief bekleed, wordt het personeelslid met de geringste dienstanciënniteit dat in hetzelfde ambt vastbenoemd of definitief aangesteld is als het personeelslid dat recht heeft gehad op het verlof, op de eerste dag na het einde van dit verlof, overeenkomstig de vigerende bepalingen, wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld.
Art.3. A la fin du congé, le membre du personnel reprend ses activités dans l'enseignement dans l'emploi qu'il occupait avant son congé dans la mesure où cet emploi est encore vacant. Si cet emploi a été occupé à titre définitif par un autre membre du personnel, le membre du personnel ayant la plus petite ancienneté de service, nommé ou engagé à titre définitif dans la même fonction que le membre du personnel ayant bénéficié du congé, est placé en disponibilité par défaut d'emploi le lendemain du jour où prend fin le congé, conformément aux dispositions en vigueur.
HOOFDSTUK II. - Verlof voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt.
CHAPITRE II. - Congé en vue d'exercer la même fonction ou une autre fonction.
Art.4. Dit hoofdstuk is toepasselijk op :
  1° de personeelsleden met een vaste benoeming in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;
  2° de gesubsidieerde personeelsleden met een vaste benoeming of definitieve aanstelling in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.
  [1 3° de voor een doorlopende duur tijdelijk aangestelde personeelsleden van de onderwijsinrichtingen en psycho-medisch-sociale centra, georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;
   4° de voor een doorlopende duur tijdelijk aangestelde of aangeworven personeelsleden van de onderwijsinrichtingen en psycho-medisch-sociale centra, gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.]1

  [2 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op personeelsleden die voor doorlopende duur vanaf indiensttreding aangesteld of aangeworven zijn.]2
  
Art.4. Le présent chapitre s'applique :
  1° aux membres du personnel nommés à titre définitif des établissements d'enseignement et centres psycho-médico-sociaux organisés par la Communauté germanophone;
  2° aux membres du personnel subsidiés nommés ou engagés à titre définitif des établissements d'enseignement et centres psycho-médico-sociaux subsidiés par la Communauté germanophone.
  [1 3° aux membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée dans des établissements d'enseignement et centres psycho-médico-sociaux organisés par la Communauté germanophone;
   4° aux membres du personnel désignés ou engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée dans des établissements d'enseignement et centres psycho-médico-sociaux subsidiés par la Communauté germanophone.]1

  [2 Le présent chapitre ne s'applique pas aux membres du personnel qui sont désignés ou engagés pour une durée indéterminée dès leur entrée en service.]2
  
Art.5. § 1. Met de toestemming van de inrichtende macht of machten wordt een personeelslid een verlof verleend om in het onderwijs :
  1° een bevorderingsambt uit te oefenen, als het personeelslid vastbenoemd of definitief aangesteld is in een wervings- of selectieambt dat toegang verleent tot dit bevorderingsambt;
  2° een selectieambt uit te oefenen, als het personeelslid vastbenoemd of definitief aangesteld is in een wervingsambt dat toegang verleent tot dit ambt;
  3° een ambt met dezelfde of een hogere weddetrap uit te oefenen;
  4° een ambt met een lagere weddetrap uit te oefenen.
  Een personeelslid kan om het verlof bedoeld in het voorafgaande lid verzoeken om hetzelfde of een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen bij een inrichtende macht in de Franse of Vlaamse Gemeenschap. Het verlof wordt verleend, als beide betrokken inrichtende machten hun toestemming hebben gegeven.
  (In afwijking van artikel 4 kan een personeelslid dat in de Franse Gemeenschap of in de Vlaamse Gemeenschap een ambt in het onderwijs bekleedt, hetzelfde of een ander ambt in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap bekleden overeenkomstig het bepaalde van dit hoofdstuk, voor zover dit soort verlof in de Franse of de Vlaamse Gemeenschap voorzien is.)
  § 2. Het verlof bedoeld in § 1 kan worden verleend voor alle dienstprestaties geleverd door het personeelslid of voor een gedeelte ervan. Het laatste geval geldt echter niet voor het personeelslid dat een bevorderingsambt bekleedt.
  Bij een personeelslid dat een selectieambt bekleedt, kan het verlof worden verleend voor alle dienstprestaties geleverd door het personeelslid of voor een gedeelte ervan, waarbij het personeelslid verder het selectieambt ten minste voor de helft van een voltijdse betrekking moet bekleden. Deze beperking geldt echter niet voor selectieambten in een basisoefenschool.
  § 3. Het verlof voor de uitoefening van een bevorderingsambt in het gemeenschapsonderwijs wordt, rekening houdend met de classificatie, prioritair aan de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs verleend die desgevallend houders zijn van het dienovereenkomstig geldig bekwaamheidsbewijs.
  § 4. Het verlof bedoeld in § 1 wordt bezoldigd en als dienstactiviteit beschouwd.
  (Voor de in § 1, lid 1, bedoelde verloven gebeurt de betaling op basis van het ambt waarin het personeelslid definitief benoemd of aangesteld is.)
  [In afwijking van lid 2 wordt het personeelslid dat in een selectie- of bevorderingsambt definitief benoemd of aangesteld is, op basis van het ambt bezoldigd dat het met toepassing van § 1, lid 1, 4°, uitoefent.]
  [3 In afwijking van het tweede lid wordt een personeelslid van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren dat onderworpen is aan de artikelen 6.44 en 6.48 tot 6.51 van het decreet van 31 maart 2014 betreffende het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren en de artikelen 111.8 tot 111.10 van het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep, bezoldigd op basis van het ambt dat het met toepassing van § 1, eerste lid, 4°, uitoefent.]3
  (De betaling voor het in § 1, leden 2 en 3, vermeld verlof gebeurt in afspraak met de Franse resp. de Vlaamse Gemeenschap.)
  [5 ...]5
  § 5. (opgeheven)
  (§ 6. Neemt het personeelslid het in § 1 bedoeld verlof tijdens een heel schooljaar, dan duurt het verlof 12 maanden, begint op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgend jaar.)
  [1 § 7. Een betrekking die door een personeelslid in het kader van een tijdelijke aanstelling of aanwerving van doorlopende duur [4 of van doorlopende duur vanaf indiensttreding]4 bekleed wordt, mag niet bekleed worden door een personeelslid aan wie het in artikel 5, § 1, vermeld verlof werd toegekend.]1
  
Art.5. § 1er. Moyennent accord du ou des pouvoir(s) organisateur(s), il est accordé au membre du personnel un congé en vue de l'exercice dans l'enseignement :
  1° d'une fonction de promotion si le membre du personnel est nommé ou engagé à titre définitif dans une fonction de recrutement ou de sélection donnant accès à cette fonction de promotion;
  2° d'une fonction de sélection, si le membre du personnel est nommé ou engagé à titre définitif dans une fonction de recrutement donnant accès à cette fonction;
  3° d'une fonction donnant droit à une échelle de traitement égale ou supérieure;
  4° d'une fonction donnant accès à une échelle de traitement inférieure.
  Un membre du personnel peut sollicité le congé prévu à l'alinéa précédent pour exercer la même fonction ou une autre fonction dans l'enseignement auprès d'un pouvoir organisateur en Communauté française ou flamande. Le congé est octroyé lorsque les deux pouvoirs organisateurs concernés ont marqué leur accord.
  (Par dérogation à l'article 4, un membre du personnel qui occupe à titre définitif une fonction dans l'enseignement en Communauté française ou en Communauté flamande, peut également occuper la même fonction ou une autre dans l'enseignement de la Communauté germanophone conformément au prescrit du présent chapitre, dans la mesure où un tel congé est prévu en Communauté française ou en Communauté flamande.)
  § 2. Le congé mentionné au § 1er peut être accordé pour l'ensemble des prestations fournies par le membre du personnel ou pour une partie de celles-ci. Cette dernière règle ne s'applique pas au membre du personnel qui occupe une fonction de promotion.
  Lorsque le membre du personnel exerce une fonction de sélection, le congé peut être accordé pour l'ensemble des prestations ou pour une partie de celles-ci, le membre du personnel devant continuer d'occuper la fonction de sélection pour la moitié au moins d'un horaire complet. La présente restriction ne s'applique pas aux fonctions de sélection dans une école fondamentale d'application.
  § 3. Le congé pour exercer une fonction de promotion dans l'enseignement communautaire est accordé prioritairement aux membres du personnel de l'enseignement communautaire qui, le cas échéant, sont porteurs du titre valable ad hoc, en tenant compte du classement.
  § 4. Le congé mentionné au § 1er est rémunéré et assimilé à une période d'activité de service.
  (Pour les congés mentionnés au § 1er, alinéa 1er, le paiement est opéré sur la base de la fonction dans laquelle le membre du personnel est nommé ou engagé à titre définitif.)
  [Par dérogation à l'alinéa 2, un membre du personnel qui est nommé ou engagé à titre définitif dans une fonction de sélection ou de promotion est rémunéré sur la base de la fonction qu'il exerce en application du § 1er, alinéa 1er, 4°.]
  [3 Par dérogation à l'alinéa 2, un membre du personnel du centre pour le développement sain des enfants et des jeunes soumis aux articles 6.44 et 6.48 à 6.51 du décret du 31 mars 2014 relatif au centre pour le développement sain des enfants et des jeunes ainsi qu'aux articles 111.8 à 111.10 du décret du 21 avril 2008 portant valorisation du métier d'enseignant est rémunéré sur la base de la fonction qu'il exerce en application du § 1er, alinéa 1er, 4°.]3
  (Pour le congé visé au § 1er, alinéas 2 et 3, le paiement est liquidé en accord avec la Communauté française respectivement la Communauté flamande.)
  [5 ...]5
  § 5. (abrogé)
  (§ 6. Si le membre du personnel prend le congé visé au § 1er pendant toute une année scolaire, le congé a une durée de douze mois, commence le 1er septembre et se termine le 31 août de l'année suivante.)
  [1 § 7. Un emploi occupé par un membre du personnel dans le cadre d'une désignation ou d'un engagement à titre temporaire pour une durée indéterminée [4 ou indéterminée dès l'entrée en service]4 ne peut être occupé par un membre du personnel auquel le congé mentionné à l'article 5, § 1er, a été accordé.]1
  
Art.6. § 1. Een personeelslid dat een ambt met een hogere weddetrap uitoefent, verkrijgt voor deze periode een toelage.
  Deze toelage wordt berekend op basis van het verschil bestaande tussen de jaarwedde waarop het personeelslid recht zou hebben, indien het vastbenoemd of definitief aangesteld zou zijn in de door hem uitgeoefende ambten, en de jaarwedde waarop het recht heeft voor het ambt waarin het vastbenoemd of definitief aangesteld is.
  § 2. De toelage wordt toegekend als het beter bezoldigd ambt tijdens ten minste zes opeenvolgende arbeidsdagen wordt uitgeoefend. Ze wordt uitbetaald vanaf de eerste dag waarop het betrokken ambt uitgeoefend wordt.
  § 3. (Het dagbedrag van de toelage wordt verkregen door het bedrag berekend met toepassing van § 1, lid 2, door 300 te delen.
  De toelage wordt maandelijks uitbetaald. Per schooljaar mag het jaarbedrag 300/300ste niet overschrijden.)
  § 4. Een dienstonderbreking van ten minste zes opeenvolgende arbeidsdagen impliceert de stopzetting van de toelage voor de duur van de afwezigheid.
Art.6. § 1er. Le membre du personnel qui exerce une fonction donnant droit à une échelle de traitement supérieure perçoit, pendant cette période, une allocation.
  Cette allocation est calculée sur la base de la différence entre le traitement annuel qui reviendrait au membre du personnel s'il était nommé ou engagé à titre définitif dans les fonctions qu'il exerce et le traitement annuel qui lui revient pour la fonction dans laquelle il est nommé ou engagé à titre définitif.
  § 2. L'allocation est octroyée lorsque la fonction mieux rémunérée a été exercée pendant au moins six jours ouvrables consécutifs. Elle est accordée à partir du premier jour d'exercice de ladite fonction.
  § 3. (Le montant journalier de l'allocation s'obtient en divisant par 300 le montant déterminé en application du § 1er, alinéa 2.
  L'allocation est payée mensuellement. Le montant annuel ne peut dépasser 300/300es par année scolaire.)
  § 4. Une interruption de service d'au moins 6 jours ouvrables consécutifs entraîne la suppression de l'allocation pendant la durée de l'absence.
Art.7. In artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt een littera k) ingevoegd, luidend als volgt :
  " k) voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt ".
  In artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt een littera n) ingevoegd, luidend als volgt :
  " n) voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt ".
  In artikel 40 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, wordt een littera k) ingevoegd, luidend als volgt :
  " k) voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt ".
Art.7. A l'article 3 de l'arrêté royal du 28 février 1967 déterminant les positions administratives du personnel administratif, du personnel de maîtrise, gens de métier et de service des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, il est ajouté un littera k), libellé comme suit :
  " k) pour l'exercice de la même fonction ou d'une autre fonction ".
  A l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements, il est ajouté un littera n), libellé comme suit :
  " n) pour l'exercice de la même fonction ou d'une autre fonction ".
  A l'article 40 l'arrêté royal du 25 octobre 1971 fixant le statut des maîtres de religion, des professeurs de religion et des inspecteurs de religion des religions catholique et protestante des établissements d'enseignement primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, il est ajouté un littera k), libellé comme suit :
  " k) pour l'exercice de la même fonction ou d'une autre fonction ".
Art.8. In het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 genomen ter uitvoering van artikel 7 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt een artikel 16bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 16bis. Tijdens de periode waarin het personeelslid wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking wordt gesteld, mag het geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. "
  In het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt een artikel 32bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 32bis. Onverminderd hoofdstuk II van het decreet van 25 juni 2001 over bijzondere maatregelen in verband met de lerarenambten en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling mag het personeelslid, tijdens de periode waarin het een verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden geniet, geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. "
  In het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt een artikel 14bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 14bis. Onverminderd hoofdstuk II van het decreet van 25 juni 2001 over bijzondere maatregelen in verband met de lerarenambten en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling mag het personeelslid, tijdens de periode waarin het wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking wordt gesteld, geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. "
  In het koninklijk besluit van 8 juli 1976 genomen voor de toepassing van artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, wordt een artikel 11bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 11bis. Tijdens de periode waarin het personeelslid wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking wordt gesteld, mag het geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. "
Art.8. Dans l'arrêté royal du 21 octobre 1968, pris en application de l'article 7 de l'arrêté royal du 28 février 1967 déterminant les positions administratives du personnel administratif, du personnel de maîtrise, gens de métier et de service des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, il est inséré un article 16bis, libellé comme suit :
  " Article 16bis. Le membre du personnel en disponibilité pour convenance personnelle ne peut, pendant cette période, exercer aucune activité lucrative dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté germanophone. "
  Dans l'arrêté royal du 15 janvier 1974, pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements, il est inséré un article 32bis, libellé comme suit :
  " Article 32bis. Le membre du personnel en congé pour prestations réduites pour des raisons de convenance personnelle ne peut, pendant cette période, exercer aucune activité lucrative dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté germanophone, sans préjudice du chapitre II du décret du 25 juin 2001 contenant des mesures spéciales quant aux fonctions d'enseignant et portant adaptation du statut pécuniaire. "
  Dans l'arrêté royal du 18 janvier 1974, pris en application de l'article 164 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements, il est inséré un article 14bis, libellé comme suit :
  " Article 14bis. Le membre du personnel en disponibilité pour convenance personnelle ne peut, pendant cette période, exercer aucune activité lucrative dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté germanophone, sans préjudice du chapitre II du décret du 25 juin 2001 contenant des mesures spéciales quant aux fonctions d'enseignant et portant adaptation du statut pécuniaire. "
  Dans l'arrêté royal du 8 juillet 1976 pris en application de l'article 45 de l'arrêté royal du 25 octobre 1971 fixant le statut des maîtres de religion, des professeurs de religion et des inspecteurs de religion des religions catholique et protestante des établissements d'enseignement primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, il est inséré un article 11bis, libellé comme suit :
  " Article 11bis. Le membre du personnel en disponibilité pour convenance personnelle ne peut, pendant cette période, exercer aucune activité lucrative dans l'enseignement organisé ou subventionné par la Communauté germanophone. "
Art.9. In artikel 7, § 3, van het decreet van 25 juni 2001 over bijzondere maatregelen in verband met de lerarenambten en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling wordt de passus " met toepassing van het decreet van 17 juni 1991 houdende toekenning van een toelage aan de leden van het onderwijzend personeel die voorlopig een andere functie uitoefenen dan degene waartoe ze definitief zijn benoemd " vervangen door de passus " met toepassing van artikel 6 van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake Onderwijs 2003 ".
Art.9. A l'article 7, § 3, du décret du 25 juin 2001 contenant des mesures spéciales quant aux fonctions d'enseignant et portant adaptation du statut pécuniaire, le passage " en application du décret du 17 juin 1991 portant octroi d'une allocation aux membres du personnel enseignant qui exercent provisoirement une autre fonction que celle à laquelle ils sont nommés à titre définitif " est remplacé par le passage "conformément à l'article 6 du décret du 30 juin 2003 portant des mesures urgentes en matière d'enseignement 2003 ".
HOOFDSTUK III. - Vervanging van personeelsleden die afwezig zijn wegens verlof, terbeschikkingstelling of enige andere vorm van afwezigheid.
CHAPITRE III. - Remplacement de membres du personnel absents pour cause de congé, de mise en disponibilité, ou de toute autre forme d'absence.
Art.10. Dit hoofdstuk is toepasselijk op :
  1° de personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;
  2° de gesubsidieerde personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.
Art.10. Le présent chapitre s'applique :
  1° aux membres du personnel des établissements d'enseignement et centres psycho-médico-sociaux organisés par la Communauté germanophone;
  2° aux membres du personnel subsidiés des établissements d'enseignement et centres psycho-médico-sociaux subsidiés par la Communauté germanophone.
Art.11. § 1. Een personeelslid van wie men duidelijk weet dat het tijdens meer dan [5 vier]5 opeenvolgende arbeidsdagen afwezig zal zijn wegens verlof, terbeschikkingstelling of enige andere vorm van afwezigheid, kan vanaf zijn eerste dag afwezigheid vervangen worden.
  Volgende dagen gelden niet als arbeidsdagen :
  1° de dagen vermeld in artikel 58, lid 2, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs;
  2° de dagen van de kerst- en paasvakanties alsmede de ontspanningsverloven;
  3° de dagen van de zomervakantie.
  § 2. In afwijking van § 1, lid 1, kan een personeelslid behorend tot de categorie bestuurs- en onderwijzend personeel van een éénklassige kleuterafdeling, lagere school resp. vestiging voor kleuter- of lager onderwijs, [2 alsook een personeelslid dat naar aanleiding van een specifieke ministeriële toestemming aangesteld is voor de individuele begeleiding van een kind met medisch gemotiveerde specifieke behoeften onverwijld]2 vervangen worden.
  [1 § 3. Onder voorbehoud van de toepassing van § 1, eerste lid, kan een personeelslid dat werkzaam is in een hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap en dat gedurende meer dan vijf opeenvolgende werkdagen afwezig is, op gelijk welk ogenblik in de loop van het academisch jaar worden vervangen.]1
  [3 § 4. Onverminderd § 1, eerste lid, kan een personeelslid van wie aantoonbaar bekend is dat het gedurende minder dan zes opeenvolgende werkdagen afwezig zal zijn wegens verlof, wegens een terbeschikkingstelling of wegens enige andere vorm van afwezigheid, in het schooljaar 2020-2021 vanaf de eerste dag van zijn afwezigheid vervangen worden. De Regering kan die maatregel met hoogstens één schooljaar verlengen.]3
  [4 Onverminderd § 1, eerste lid, kan een personeelslid van wie aantoonbaar bekend is dat het gedurende meer dan vier opeenvolgende werkdagen afwezig zal zijn wegens verlof, wegens een terbeschikkingstelling of wegens enige andere vorm van afwezigheid, in het schooljaar 2022-2023 vanaf de eerste dag van zijn afwezigheid vervangen worden.]4
  
Art.11. § 1er. Le membre du personnel dont on sait manifestement qu'il sera absent pendant plus de [5 quatre]5 jours de travail consécutifs pour cause de congé, de mise en disponibilité ou de toute autre forme d'absence, peut être remplacé dès son premier jour d'absence.
  Ne sont pas considérés comme jours de travail :
  1° les jours énumérés à l'article 58, alinéa 2, du décret du 31 août 1998 relatif aux missions confiées aux pouvoirs organisateurs et au personnel des écoles et portant des dispositions générales d'ordre pédagogique et organisationnel pour les écoles ordinaires;
  2° les jours de vacances de Noël et de Pâques ainsi que de congés de détente;
  3° les jours de vacances d'été.
  § 2. Par dérogation au § 1er, alinéa 1er, un membre de la catégorie du personnel directeur et enseignant d'une section maternelle ou d'une école primaire ou encore d'une implantation maternelle ou primaire ne disposant que d'une seule classe [2 ainsi qu'un membre du personnel qui, en raison d'une autorisation ministérielle spécifique, a été engagé aux fins d'assurer l'accompagnement individuel d'un enfant ayant des besoins médicaux et spécifiques justifié]2 peut être remplacé immédiatement.
  [1 § 3. Sans préjudice du § 1er, alinéa 1er, le remplacement d'un membre du personnel occupé dans un établissement d'enseignement supérieur en Communauté germanophone et absent pendant plus de cinq jours ouvrables consécutifs peut intervenir à n'importe quel moment en cours d'année académique.]1
  [3 § 4. Au cours de l'année scolaire 2020-2021, s'il est manifeste qu'un membre du personnel sera absent pendant moins de six jours pour cause de congé, de mise en disponibilité ou d'autre forme d'absence, il peut être remplacé dès son premier jour d'absence, et ce, sans préjudice du § 1er, alinéa 1er. Le Gouvernement peut prolonger cette mesure pour une année scolaire au plus.]3
  [4 Au cours de l'année scolaire 2022-2023, s'il est manifeste qu'un membre du personnel sera absent pendant plus de quatre jours ouvrables consécutifs en raison d'un congé, d'une mise en disponibilité ou d'une autre forme d'absence, il peut être remplacé dès son premier jour d'absence, et ce, sans préjudice du § 1er, alinéa 1er.]4
  
HOOFDSTUK III.1. - [1 Verlof en terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid in het onderwijs]1
CHAPITRE III.1. - [1 Congé et mise en disponibilité pour cause de maladie ou d'infirmité dans l'enseignement]1
Afdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
Section 1re. - [1 Dispositions générales]1
Art. 11.1. [1 Toepassingsgebied.
  Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden die onder de volgende regelingen vallen :
  1° [3 ...]3
  2° het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  3° het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap;
  4° het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra;
  5° het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum;
  6° het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra;
  7° het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool;]1

  [2 8° het decreet van 31 maart 2014 betreffende het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren.]2
  
Art. 11.1. [1 Champ d'application.
  Le présent chapitre s'applique aux membres du personnel soumis aux textes réglementaires suivants :
  1° [3 ...]3
  2° [3 arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire]3;
  3° l'arrêté royal du 25 octobre 1971 fixant le statut des maîtres de religion, des professeurs de religion et des inspecteurs de religion, des religions catholique, protestante, israélite, orthodoxe, islamique et anglicane dans les établissements d'enseignement de la Communauté germanophone;
  4° l'arrêté royal du 27 juillet 1979 portant le statut du personnel technique des centres psycho-médico-sociaux de l'Etat, des centres psycho-médico-sociaux spécialisés de l'Etat, des centres de formation de l'Etat, ainsi que des services d'inspection chargés de la surveillance des centres psycho-médico-sociaux, des offices d'orientation scolaire et professionnelle, et des centres psycho-médico-sociaux spécialisés;
  5° le décret du 14 décembre 1998 fixant le statut des membres du personnel subsidiés de l'enseignement libre subventionné et du centre PMS libre subventionné;
  6° le décret du 29 mars 2004 fixant le statut des membres du personnel subsidié de l'enseignement officiel subventionné et des centres psycho-médico-sociaux officiels subventionnés;
  7° le décret du 27 juin 2005 portant création d'une haute école autonome ;]1

  [2 8° le décret du 31 mars 2014 relatif au centre pour le développement sain des enfants et des jeunes.]2
  
Art. 11.2. [1 Hoedanigheden.
  De hoedanigheden in dit decreet gelden voor beide geslachten.]1

  
Art. 11.2. [1 Qualifications.
  Dans le présent décret, les qualifications s'appliquent aux deux sexes.]1

  
Artikel 11.3. [1 Definities.
  Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder :
  1° referentieperiode : periode van 1 september tot en met 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar;
  2° ziektedag : dag waarop het personeelslid wegens ziekte of gebrekkigheid niet in staat is zijn ambt uit te oefenen;
  3° jaarcontingent : aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid waarover het personeelslid gedurende de beschouwde referentieperiode beschikt;
  4° loopbaancontingent : aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid waarover het personeelslid tijdens zijn volledige loopbaan in het onderwijs beschikt;
  5° wedde : wedde of weddetoelage;
  6° wachtgeld : wachtgeld of wachtweddetoelage;
  7° schoolvakantie : kerst-, paas- of zomervakantie.]1

  
Art. 11.3. [1 Définitions.
  Pour l'application du présent chapitre, l'on entend par :
  1° période de référence : la période allant du 1er septembre au 31 août de l'année civile suivante;
  2° jour de maladie : jour où le membre du personnel ne peut pas travailler pour cause de maladie ou d'infirmité;
  3° quota annuel : nombre de jours de congé pour cause de maladie ou d'infirmité dont le membre du personnel peut bénéficier pendant la période de référence concernée;
  4° quota pour l'ensemble de la carrière : nombre de jours de congé pour cause de maladie ou d'infirmité dont le membre du personnel peut bénéficier pour l'ensemble de sa carrière dans l'enseignement;
  5° traitement : traitement ou subvention-traitement;
  6° traitement d'attente : traitement d'attente ou subvention-traitement d'attente;
  7° vacances scolaires : vacances de Noël, de Pâques et d'été.]1

  
Art. 11.4. [1 Zwangerschap.
  Tot het begin van het bevallingsverlof worden de ziektedagen die rechtstreeks samenhangen met de zwangerschap van het personeelslid niet afgetrokken van het aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid dat met toepassing van dit hoofdstuk ter beschikking staat, op voorwaarde dat de afwezigheid gestaafd wordt door een medisch attest en die samenhang bevestigd wordt door de arts die door de Regering belast is met de controle van de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid.
  De afwezigheden bedoeld in het eerste lid zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1

  [2 De ziektedagen die geen betrekking hebben op de zwangerschap en die een personeelslid opneemt in de zes weken vóór de bevalling, worden, [3 ...]3 niet afgetrokken van het aantal ziektedagen dat het personeelslid met toepassing van dit hoofdstuk ter beschikking staat. Bij geboorten van een meerling gaat het om een periode van acht weken.]2
  
Art. 11.4. [1 Grossesse.
  Jusqu'au début du congé de maternité, les jours de maladie directement liés à l'état de grossesse du membre du personnel ne sont pas pris en considération pour fixer le nombre de jours de congé pour cause de maladie ou d'infirmité dont bénéficie le membre du personnel en vertu du présent chapitre, à condition que l'absence soit couverte par un certificat médical et que le médecin chargé par le Gouvernement de contrôler les absences pour cause de maladie ou d'infirmité confirme que l'absence est liée à l'état de grossesse.
  Les absences visées à l'alinéa 1er sont rémunérées et assimilées à des périodes d'activité de service.]1

  [2 Les jours de congé de maladie sans lien avec la grossesse que prend un membre du personnel dans les six semaines précédant l'accouchement [3 ...]3 ne sont pas déduits du nombre de jours de maladie dont dispose le membre du personnel en application du présent chapitre. En cas de grossesse multiple, la période est de huit semaines.]2
  
Art. 11.5. [1 Schoolvakantie en jaarlijkse vakantie.
  Een [3 vastbenoemd of definitief aangesteld of voor een doorlopende duur of voor een doorlopende duur vanaf indiensttreding tijdelijk aangesteld of aangeworven]3 personeelslid dat meer dan vijftien dagen ziek is, de dienst minder dan [2 dertig dagen vóór de zomervakantie resp. tien dagen vóór de andere schoolvakanties]2 hervat en minder dan vijftien dagen na de schoolvakantie opnieuw ten minste tien dagen onderbreekt, is tijdens de beschouwde vakantieperiode en de daarin vallende weekends in verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of [2 gebrekkigheid, voor zover de controlearts attesteert dat de arbeidsongeschiktheid na de schoolvakantie voortvloeit uit een medische diagnose die samenhangt met de diagnose die aan de basis lag van de arbeidsongeschiktheid vóór de schoolvakantie]2.
  In afwijking van het eerste lid heeft een personeelslid recht op gewaarborgde jaarlijkse vakantie die in omvang overeenstemt met het aantal dagen jaarlijkse vakantie dat aan de ambtenaren van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap wordt toegekend. Die gewaarborgde vakantiedagen worden niet als ziektedagen beschouwd. Ze worden vanaf 15 juli aan het personeelslid toegekend, na aftrek van eventuele kerst- en/of paasvakanties. Weekends en feestdagen die in de wettelijke vakantie vallen, worden niet als vakantiedagen beschouwd.]1

  
Art. 11.5. [1 Vacances scolaires et congé annuel.
  Un membre du personnel [3 nommé ou engagé à titre définitif ou désigné ou engagé à titre temporaire pour une durée indéterminée ou indéterminée dès l'entrée en service]3 qui est malade pendant plus de quinze jours, reprend son service moins de [2 trente jours avant les vacances d'été ou, selon le cas, dix jours avant les autres vacances scolaires]2 et, moins de quinze jours après la rentrée, interrompt de nouveau son service pendant au moins dix jours, se trouve, pendant ces vacances et pendant les week-ends de ces vacances, en congé ou en disponibilité pour cause de maladie ou d'infirmité [2 , pour autant que le médecin-contrôle atteste que l'incapacité de travail après les vacances scolaires s'appuie sur un diagnostic qui est médicalement lié à celui sur lequel reposait l'incapacité de travail avant les vacances scolaires ]2.
  Par dérogation à l'alinéa 1er, le membre du personnel a droit à un congé annuel garanti dont le nombre de jours est égal au nombre de jours du congé annuel octroyé aux agents du Ministère de la Communauté germanophone. Ces jours de congé garanti ne sont pas considérés comme des jours de congé pour cause de maladie. Ils sont accordés au membre du personnel à partir du 15 juillet, après déduction d'éventuelles vacances de Noël et/ou de Pâques. Les week-ends et les jours fériés compris dans la durée de vacances prévue par la loi ne sont pas considérés comme des jours de vacances.]1

  
Art. 11.6. [1 Feit veroorzaakt door de fout van een derde.
  Een personeelslid van wie de afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid te wijten is aan een feit veroorzaakt door de fout van een derde, ontvangt zijn wedde of wachtgeld alleen op voorwaarde dat het de Duitstalige Gemeenschap ten belope van de door de Duitstalige Gemeenschap betaalde bedragen (wedden en wachtgeld) in haar rechten doet treden tegen de persoon die het feit heeft veroorzaakt.]1

  
Art. 11.6. [1 Fait imputable à un tiers.
  Le membre du personnel dont l'absence pour cause de maladie ou d'infirmité est due à un fait imputable à un tiers perçoit son traitement ou son traitement d'attente à condition de subroger la Communauté germanophone dans ses droits contre l'auteur de ce fait jusqu'à concurrence des traitements ou traitements d'attente versés par la Communauté germanophone.]1

  
Art. 11.7. [1 [2 Arbeidsongeval, beroepsziekte en ziekte bij slachtoffers van een strafbaar feit]2
  [2 § 1.]2 In afwijking van de afdelingen 2 en 4 wordt het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid zonder beperking in de tijd toegekend, indien het gaat om een verlof naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval van en naar het werk of een beroepsziekte.
  Die verlofdagen worden niet in mindering gebracht op het jaarcontingent bepaald in artikel 11.9, § 2, of het loopbaancontingent bepaald in artikel 11.9, § 3.]1

  [2 § 2. In afwijking van de afdelingen 2 en 4 worden ziektedagen die rechtstreeks verband houden met een vermoedelijk strafbaar feit niet in mindering gebracht op het jaarcontingent bepaald in artikel 11.9, § 2, of het loopbaancontingent bepaald in artikel 11.9, § 3 indien :
   1° het personeelslid tijdens de uitoefening van zijn ambt het slachtoffer is geworden van een vermoedelijk strafbaar feit en § 1 niet van toepassing is;
   2° het openbaar ministerie vervolging ingesteld heeft tegen de vermoedelijke dader;
   3° de geneesheer die belast is met de controle van de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid bevestigt dat de arbeidsongeschiktheid van het personeelslid rechtstreeks verband houdt met dat vermoedelijk strafbaar feit.
   De beslissing van de controlearts is in de tijd beperkt, maar kan worden verlengd. Tegen de beslissing van de controlearts kan [3 ...]3 beroep worden ingesteld.]2

  [3 De arts van het personeelslid en de controlearts proberen in het kader van die beroepsprocedure een gemeenschappelijke beslissing te bereiken. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, wijst de controlearts in overleg met de arts van het personeelslid een geneesheer-deskundige aan; die geneesheer-deskundige neemt dan een definitieve beslissing.
   De Regering bepaalt de nadere regels voor de beroepsprocedure.]3

  [4 De regeling vermeld in het eerste lid eindigt uiterlijk na een periode van vijf jaar die begint te lopen op de eerste dag afwezigheid wegens ziekte die rechtstreeks verband houdt met het vermoedelijk strafbaar feit.]4
  
Art. 11.7. [1 [2 Accident de travail, maladie professionnelle et maladie concernant les victimes d'une infraction]2
  [2 § 1.]2 Par dérogation aux sections 2 et 4, le congé pour cause de maladie ou d'infirmité est accordé sans limite de temps lorsqu'il résulte d'un accident du travail, d'un accident sur le chemin du travail ou d'une maladie professionnelle.
  Ces jours de congé ne sont pas déduits du quota annuel fixé à l'article 11.9, § 2, ou du quota pour l'ensemble de la carrière fixé à l'article 11.9, § 3.]1

  [2 § 2. Par dérogation aux sections 2 et 4, les jours de maladie en lien direct avec une infraction présumée ne sont pas déduits du quota annuel, fixé à l'article 11.9, § 2, ou du quota pour l'ensemble de la carrière, fixé à l'article 11.9, § 3, lorsque :
   1° le membre du personnel a été victime d'une infraction présumée dans l'exercice de ses fonctions et que le § 1er ne s'applique pas;
   2° le ministère public a intenté une action contre l'auteur présumé;
   3° le médecin chargé par le Gouvernement de contrôler les absences pour cause de maladie ou infirmité confirme que l'incapacité de travail du membre du personnel est en lien direct avec l'infraction présumée.
   La décision prise par le médecin contrôleur a une durée limitée mais peut être prolongée. [3 Un recours peut]3 être introduit contre la décision prise par le médecin contrôleur.]2

  [3 Le médecin traitant et le médecin contrôleur tentent, à l'occasion de cette procédure de recours, de parvenir à une décision commune. S'ils n'y arrivent pas, un médecin-expert désigné par le médecin contrôleur en accord avec le médecin du membre du personnel prendra la décision définitive.
   Le Gouvernement détermine les autres modalités relatives à la procédure de recours.]3

  [4 La règle mentionnée au premier alinéa prend fin au plus tard après une période de cinq ans débutant le premier jour d'absence pour cause de maladie en lien direct avec l'infraction présumée.]4
  
Art. 11.8. [1 Voortijdige pensionering om medische redenen.
  De administratieve gezondheidsdienst beslist over de voorlopige en definitieve pensionering om medische redenen van een personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig is.
  Onverminderd artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen kan een personeelslid niet definitief wegens ziekte of gebrekkigheid gepensioneerd worden voordat het de in dit hoofdstuk vastgelegde verlofdagen opgebruikt heeft, tenzij het gaat om verlofdagen die met toepassing van artikel 11.7 zijn toegekend.]1

  
Art. 11.8. [1 Mise à la retraite anticipée pour raisons médicales.
  Le service de santé administratif décide si le membre du personnel absent pour cause de maladie ou d'infirmité doit être mis à la retraite temporaire ou définitive pour raisons médicales.
  Sans préjudice de l'article 83 de la loi du 5 août 1978 de réformes économiques et budgétaires, le membre du personnel ne peut pas être définitivement mis à la retraite pour cause de maladie ou d'infirmité avant d'avoir épuisé les jours de congé fixés au présent chapitre, sauf s'il agit de jours de congé accordés en application de l'article 11.7.]1

  
Afdeling 2. - [1 Verlof wegens ziekte of gebrekkigheid]1
Section 2. - [1 Congé pour cause de maladie ou d'infirmité]1
Art. 11.9. [1 Jaar- en loopbaancontingent.
  § 1. Elk personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid niet in staat is om zijn ambt uit te oefenen, heeft overeenkomstig de volgende bepalingen recht op verlof wegens ziekte of gebrekkigheid.
  Indien een personeelslid ziek wordt in de loop van een werkdag waarop het volgens zijn les- of werkrooster meer dan drie werkuren moest presteren en waarop het ten minste drie werkuren heeft gepresteerd, wordt die dag niet beschouwd als een ziektedag in de zin van deze titel, maar als dienstactiviteit.
  Indien een personeelslid ziek wordt in de loop van een werkdag waarop het volgens zijn les- of werkrooster [2 hoogstens drie werkuren]2 moest presteren en waarop het ten minste één werkuur heeft gepresteerd, wordt die dag niet beschouwd als een ziektedag in de zin van deze titel, maar als dienstactiviteit.
  § 2. Elk personeelslid krijgt voor de beschouwde referentieperiode een jaarcontingent van dertig dagen.
  § 3. Het gedeelte van het jaarcontingent dat op het einde van een referentieperiode niet opgenomen is, vloeit in het loopbaancontingent dat hoogstens 360 dagen omvat.
  Het in paragraaf 2 vastgestelde jaarcontingent wordt, met het oog op de in het eerste lid vermelde overdracht, in de volgende gevallen proportioneel verminderd :
  1° de tijdelijke aanstelling of aanwijzing, resp. de bezoldiging, geldt niet voor het hele school- of academiejaar, tenzij de aanstelling of aanwijzing onmiddellijk gevolgd wordt door een vaste benoeming of een definitieve aanstelling;
  2° het tijdelijk aangesteld of aangeworven personeelslid is niet tijdens de hele duur van de beschouwde tijdelijke aanstelling of aanwijzing in dienstactiviteit;
  3° het vastbenoemde of definitief aangestelde personeelslid is niet tijdens de hele duur van de referentieperiode in dienstactiviteit;
  4° het personeelslid is in verlof wegens ziekte of gebrekkigheid naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval van en naar het werk of een beroepsziekte;
  5° de vier dienstjaren vermeld in paragraaf 5 en in artikel 11.17 eindigen in de loop van een school- of academiejaar.
  De uitkomst van deze proportionele berekening wordt naar beneden afgerond.
  Indien het personeelslid in de loop van een school- of academiejaar meermaals tijdelijk aangesteld of aangeworven is, geschiedt de in het vorige lid bepaalde proportionele berekening op basis van alle perioden van tijdelijke aanstelling of aanwijzing die tijdens dat school- of academiejaar hebben plaatsgevonden.
  § 4. Telkens als het loopbaancontingent minder dan 360 dagen bedraagt, kan het loopbaancontingent opnieuw opgebouwd worden overeenkomstig paragraaf 3.
  § 5. In afwijking van de paragrafen 2 en 3 beschikt een personeelslid dat voor het eerst in het onderwijs werkt, over 120 verlofdagen wegens ziekte of gebrekkigheid. Na afloop van in totaal vier dienstjaren wordt het aantal dagen dat overeenstemt met het verschil tussen de voormelde 120 dagen en het aantal opgenomen dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid overgedragen naar het loopbaancontingent vastgesteld in paragraaf 3.
  Voor de berekening van het aantal dienstjaren gelden de volgende bepalingen :
  1° bij een tijdelijk aangesteld of aangeworven personeelslid wordt de duur van de aanstelling of aanwijzing resp. de duur van de bezoldiging tijdens het beschouwde school- of academiejaar in aanmerking genomen. Het aldus berekende aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd. De uitkomst van die berekening wordt naar beneden afgerond. Uitgesloten van deze vermenigvuldiging zijn de dienstdagen die gepresteerd worden door een personeelslid dat [3 [4 voor een doorlopende duur, voor een doorlopende duur vanaf indiensttreding of voor een bepaalde duur]4 tot 31 augustus]3 aangesteld of aangeworven is en die betrekking hebben op een volledig academie- of schooljaar;
  2° bij een vastbenoemd of definitief aangesteld personeelslid worden alle dienstdagen tijdens de beschouwde referentieperiode in aanmerking genomen;
  3° een dienstjaar telt 360 dagen.]1

  
Art. 11.9. [1 Quota annuel et quota pour l'ensemble de la carrière.
  § 1er. Tout membre du personnel qui est empêché d'exercer ses fonctions par suite de maladie ou d'infirmité a droit à un congé pour cause de maladie ou d'infirmité conformément aux dispositions suivantes.
  Si la maladie intervient au cours d'un jour ouvrable où le membre du personnel, qui selon son horaire ou son plan de travail devait prester plus de trois heures de travail, a presté au moins trois heures de travail, ce jour n'est pas considéré comme un jour de congé au sens du présent titre, mais comme un jour d'activité de service.
  Si la maladie intervient au cours d'un jour ouvrable où le membre du personnel, qui selon son horaire ou son plan de travail devait prester [2 maximum trois heures de travail]2, a presté au moins une heure de travail, ce jour n'est pas considéré comme un jour de congé au sens du présent titre, mais comme un jour d'activité de service.
  § 2. Le membre du personnel peut bénéficier d'un quota annuel de 30 jours pour la période de référence concernée.
  § 3. La partie du quota annuel non utilisée à la fin d'une période de référence sera ajoutée au quota pour l'ensemble de la carrière, lequel est plafonné à 360 jours.
  Dans les cas suivants, le quota annuel fixé au § 2 est réduit au prorata en vue du report mentionné au premier alinéa :
  1° la désignation à titre temporaire, l'engagement ou la rémunération ne concerne pas l'année scolaire ou académique complète, sauf si la désignation ou l'engagement sont suivis directement par une nomination ou un engagement à titre définitif;
  2° le membre du personnel désigné ou engagé à titre temporaire ne se trouve pas en activité de service pendant toute la durée de la désignation ou de l'engagement temporaire;
  3° le membre du personnel nommé ou engagé à titre définitif ne se trouve pas en activité de service pendant toute la durée de la période de référence;
  4° le membre du personnel bénéficie d'un congé pour cause de maladie ou d'infirmité qui résulte d'un accident du travail, d'un accident sur le chemin du travail ou d'une maladie professionnelle;
  5° les quatre années de service mentionnées au paragraphe 5 et à l'article 11.17 prennent fin au cours d'une année scolaire ou académique.
  Le résultat de ce calcul proportionnel est arrondi à l'unité inférieure.
  Lorsque le membre du personnel a été désigné ou engagé à titre temporaire plusieurs fois au cours d'une année scolaire ou académique, le calcul proportionnel prévu à l'alinéa précédent est opéré en tenant compte de la durée totale des périodes durant lesquelles l'intéressé a été désigné ou engagé à titre temporaire pendant l'année scolaire ou académique considérée.
  § 4. Chaque fois que le quota pour l'ensemble de la carrière est inférieur à 360 jours, il peut être reconstitué conformément au § 3.
  § 5. Par dérogation aux §§ 2 et 3, le membre du personnel travaillant pour la première fois dans l'enseignement, peut bénéficier de 120 jours de congé de maladie ou d'infirmité. Au terme de quatre années de service au total, le nombre de jours correspondant à la différence entre les 120 jours susmentionnés et le nombre de jours de congé pris pour cause de maladie ou invalidité pendant ladite période est ajouté au quota pour l'ensemble de la carrière fixé au § 3.
  Pour le calcul des années de service, les dispositions suivantes sont d'application :
  1° lorsqu'il s'agit d'un membre du personnel désigné ou engagé à titre temporaire, la période de désignation, d'engagement ou de rémunération pendant l'année scolaire ou académique concernée sont prises en considération. Ce nombre de jours d'activité de service est multiplié par 1,2. Le résultat de ce calcul est arrondi à l'unité inférieure. Sont exclus de cette multiplication les jours prestés par un membre du personnel engagé ou désigné pour une durée indéterminée [4 , indéterminée dès l'entrée en service]4 [3 ou pour une durée déterminée jusqu'au 31 août]3 et se rapportant à une année académique ou scolaire complète;
  2° lorsqu'il s'agit d'un membre du personnel nommé ou engagé à titre définitif, tous les jours de service de la période de référence concernée sont pris en considération;
  3° une année de service compte 360 jours.]1

  
Art. 11.10. [1 Berekening van het aantal ziektedagen.
  De tijdens een referentieperiode opgenomen ziektedagen worden eerst afgetrokken van het jaarcontingent bepaald in artikel 11.9, § 2.
  Indien het opgenomen aantal ziektedagen bedoeld in het vorige lid hoger is dan het jaarcontingent, wordt het resterende aantal ziektedagen afgetrokken van het loopbaancontingent bepaald in artikel 11.9, § 3.]1

  
Art. 11.10. [1 Imputation des jours de congé pour cause de maladie.
  Dans un premier temps, les jours de congé pour cause de maladie utilisés pendant une période de référence sont imputés sur le quota annuel fixé à l'article 11.9, § 2.
  Lorsque le nombre de jours de congé pour cause de maladie visé à l'alinéa précédent excède le quota annuel, l'excédent est imputé sur le quota pour l'ensemble de la carrière fixé à l'article 11.9, § 3.]1

  
Art. 11.11. [1 Rechtspositie en bezoldiging.
  Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit en is volledig bezoldigd.
  [2 Als een tijdelijk aangesteld of aangeworven personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig is, met toepassing van dit hoofdstuk over minder dan één volledige verlofdag beschikt, valt betrokkene ten laste van het ziekenfonds tot de dag waarop hij het werk volledig hervat.]2]1

  
Art. 11.11. [1 Position administrative et rémunération.
  Le congé pour cause de maladie ou d'infirmité est assimilé à une période d'activité de service et est rémunéré à 100 %.
  [2 Si le membre du personnel désigné ou engagé à titre temporaire absent pour cause de maladie ou d'infirmité dispose de moins d'un jour de congé complet en application du présent chapitre, il se retrouve à charge de la mutualité jusqu'au jour où il reprend le service complètement.]2]1

  
Art. 11.12. [1 Einde van de tijdelijke aanstelling of aanwijzing.
  Als de afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid langer duurt dan de periode waarvoor een personeelslid tijdelijk aangesteld of aangeworven is, dan houdt de toepassing van de voorgaande bepalingen niet in dat het betrokken personeelslid na afloop van de aanstelling of aanwerving verder bezoldigd wordt.]1

  
Art. 11.12. [1 Fin de la désignation ou de l'engagement à titre temporaire.
  Lorsque l'absence pour cause de maladie ou d'infirmité du membre du personnel se prolonge au-delà de la période couverte par la désignation ou l'engagement à titre temporaire, l'application des dispositions qui précèdent ne peut entraîner l'octroi au membre du personnel d'une rémunération au-delà de la date à laquelle sa désignation ou son engagement à titre temporaire prend fin.]1

  
Afdeling 3. - [1 Terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid]1
Section 3. - [1 Mise en disponibilité pour cause de maladie ou d'infirmité]1
Art. 11.13. [1 Terbeschikkingstelling.
  Een vastbenoemd of definitief aangesteld personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig is en [2 dat met toepassing van dit hoofdstuk over minder dan één volledige verlofdag beschikt]2, wordt van rechtswege ter beschikking gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid.
  Betrokkene blijft in de stand terbeschikkingstelling tot hij het werk hervat of tijdelijk dan wel definitief gepensioneerd wordt.]1

  
Art. 11.13. [1 Mise en disponibilité.
  Le membre du personnel nommé ou engagé à titre définitif qui est absent pour cause de maladie ou d'infirmité [2 et qui dispose de moins d'un jour de congé complet en application du présent chapitre]2 est mis d'office en disponibilité pour cause de maladie ou d'infirmité.
  La mise en disponibilité vaut jusqu'au jour où le membre du personnel reprend son travail ou jusqu'au jour où il est mis temporairement ou définitivement à la retraite.]1

  
Art. 11.14. [1 Wachtgeld.
  § 1. Tijdens de terbeschikkingstelling vermeld in artikel 11.13 ontvangt het personeelslid een wachtgeld dat gelijk is aan 70 % van de laatste activiteitswedde.
  Het wachtgeld mag echter niet lager zijn dan :
  1° de vergoedingen die het personeelslid in dezelfde situatie zou ontvangen indien de socialezekerheidsregeling vanaf het begin van zijn afwezigheid op hem van toepassing was geweest;
  2° het pensioen dat het personeelslid zou krijgen indien het, op de dag van zijn terbeschikkingstelling, vervroegd met pensioen was gegaan.
  § 2. In afwijking van § 1 is het wachtgeld gelijk aan de laatste activiteitswedde, indien de ziekte of gebrekkigheid van het personeelslid als ernstige en langdurige ziekte is erkend.
  Over de in het eerste lid vermelde erkenning beslist de administratieve gezondheidsdienst. Wordt de ziekte of gebrekkigheid als ernstig en langdurig erkend, dan wordt het wachtgeld aangepast met terugwerking tot de begindatum van de terbeschikkingstelling van de betrokkene.]1

  
Art. 11.14. [1 Traitement d'attente.
  § 1er. Pendant la mise en disponibilité prévue à l'article 11.13, le membre du personnel perçoit un traitement d'attente égal à 70 % de son dernier traitement d'activité.
  Toutefois, le montant du traitement d'attente ne peut être inférieur :
  1° aux indemnités que le membre du personnel obtiendrait dans la même situation si le régime de la sécurité sociale lui avait été applicable dès le début de son absence;
  2° à la pension que le membre du personnel obtiendrait si, à la date de sa mise en disponibilité, il avait été admis à la retraite anticipée.
  § 2. Par dérogation au § 1er, le traitement d'attente est égal au montant du dernier traitement d'activité si la maladie ou l'infirmité du membre du personnel est reconnue comme maladie ou infirmité grave et de longue durée.
  Le service de santé administratif statue sur la reconnaissance visée à l'alinéa 1er. Cette reconnaissance entraîne une correction avec effet rétroactif du traitement d'attente avec effet à la date du début de la mise en disponibilité.]1

  
Art. 11.15. [1 Rechtspositie.
  Een personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid ter beschikking is gesteld, behoudt zijn recht op toegang tot de selectie- en bevorderingsambten en op de verhogingen in weddeschaal.]1

  
Art. 11.15. [1 Position administrative.
  Le membre du personnel mis en disponibilité pour cause de maladie ou d'infirmité conserve ses titres à une nomination à une fonction de sélection ou de promotion et à l'avancement de traitement.]1

  
Art. 11.16. [1 Administratieve gezondheidsdienst.
  Een personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid ter beschikking is gesteld, verschijnt op een vastgesteld tijdstip voor de administratieve gezondheidsdienst. Indien de betrokkene zonder geldige reden niet op het vastgestelde tijdstip voor de administratieve gezondheidsdienst verschijnt, wordt zijn wachtgeld opgeschort totdat hij verschenen is.]1

  
Art. 11.16. [1 Service de santé administratif.
  Le membre du personnel en disponibilité pour cause de maladie ou d'infirmité se présente devant le service de santé administratif à la date de comparution fixée. Si, sans raison valable, il ne se présente pas à la date ainsi fixée, il perd ses droits au traitement d'attente jusqu'à ce qu'il réponde à une nouvelle convocation.]1

  
Afdeling 4. - [1 Overgangsbepalingen]1
Section 4. - [1 Dispositions transitoires]1
Art. 11.17. [1 Personeelsleden die voor de inwerkingtreding van de nieuwe regeling reeds in dienst waren.
  § 1. Personeelsleden die op de dag van inwerkingtreding van dit hoofdstuk minder dan vier volledige dienstjaren hebben, ontvangen een voorschot op het aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid; dat voorschot is gelijk aan het verschil tussen 120 en het aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid die op de dag van inwerkingtreding van dit hoofdstuk zijn opgenomen. Worden de vier voormelde dienstjaren bereikt, dan worden de verlofdagen waarop het personeelslid op dat tijdstip aanspraak kan maken, overgeheveld naar het loopbaancontingent bepaald in artikel 11.9, § 3.
  De in het eerste lid bedoelde dienstjaren worden berekend als volgt :
  1° voor vastbenoemde of definitief aangestelde personeelsleden : op basis van de sociale anciënniteit die vastgelegd is in :
  a) artikel 9bis van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;
  b) artikel 42 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [2 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]2;
  c) artikel 102, § 2, van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra;
  2° voor tijdelijk aangestelde of aangeworven personeelsleden : op basis van de dienstanciënniteit die de grondslag vormt voor de berekening van het aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid dat het personeelslid in die periode heeft opgebouwd.
  Is een personeelslid bij inwerkingtreding van dit hoofdstuk zowel tijdelijk aangesteld resp. aangeworven als ook vastbenoemd resp. definitief aangesteld, wordt uit de berekeningswijzen vervat in het tweede lid de voor hem gunstigste berekeningswijze gekozen.
  § 2. Personeelsleden die niet onder de toepassing van paragraaf 1 vallen en op de dag van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, volgens de op dat ogenblik geldende wetgeving, aanspraak kunnen maken op minder dan 360 dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, behouden dat aantal verlofdagen.
  § 3. Personeelsleden die op de dag van inwerkingtreding van deze titel, volgens de op dat ogenblik geldende wetgeving, aanspraak kunnen maken op meer dan 360 dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, krijgen het hoogst mogelijke loopbaancontingent van 360 dagen. ]1

  
Art. 11.17. [1 Membres du personnel déjà en service avant l'entrée en vigueur du nouveau régime.
  § 1er. Les membres du personnel qui, à la veille de l'entrée en vigueur du présent chapitre, comptent moins de quatre années de service complètes bénéficient, à titre d'avance, d'une réserve de jours de congé pour cause de maladie ou d'infirmité qui est égale à la différence entre 120 et le nombre de jours de congé pour cause de maladie ou d'infirmité pris jusque là. Lorsque les quatre années de service précitées sont atteintes, les jours de congé auxquels le membre du personnel peut à ce moment prétendre sont ajoutés au quota pour l'ensemble de la carrière fixé à l'article 11.9, § 3.
  Pour calculer les années de service visées à l'alinéa 1er, il est tenu compte :
  1° pour les membres du personnel nommés ou engagés à titre définitif : de l'ancienneté sociale fixée à
  a) l'article 9bis de l'arrêté royal du 8 décembre 1967 pris en application de l'article 3 de l'arrêté royal du 28 février 1967 déterminant les positions administratives du personnel administratif, du personnel de maîtrise, gens de métier et de service des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécialisé, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat;
  b) [2 l'article 42 de l'arrêté royal pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel de l'enseignement communautaire]2;
  c) l'article 102, § 2, de l'arrêté royal du 27 juillet 1979 portant le statut du personnel technique des centres psycho-médico-sociaux de l'Etat, des centres psycho-médico-sociaux spécialisés de l'Etat, des centres de formation de l'Etat, ainsi que des services d'inspection chargés de la surveillance des centres psycho-médico-sociaux, des offices d'orientation scolaire et professionnelle, et des centres psycho-médico-sociaux spécialisés;
  2° pour les membres du personnel désignés ou engagés à titre temporaire : de la période de service qui sert de base au calcul du nombre de jours de congé pour cause de maladie ou d'infirmité que le membre du personnel a acquis pendant cette période.
  Pour le membre du personnel qui, au moment de l'entrée en vigueur du présent chapitre, est à la fois désigné ou engagé à titre temporaire et nommé ou engagé à titre définitif, on applique, parmi les modes de calcul fixés à l'alinéa 2, le plus avantageux pour l'intéressé.
  § 2. Les membres du personnel qui ne tombent pas sous l'application du § 1er et qui, à la veille de l'entrée en vigueur du présent chapitre, bénéficient de moins de 360 jours de congé pour cause de maladie ou d'infirmité en vertu de la législation alors applicable conservent ce nombre de jours de congé.
  § 3. Les membres du personnel qui, à la veille de l'entrée en vigueur du présent chapitre, bénéficient de plus de 360 jours de congé pour cause de maladie ou d'infirmité en vertu de la législation alors applicable, ont droit au quota maximal de 360 jours pour l'ensemble de la carrière. ]1

  
HOOFDSTUK III.2. [1 - Hervatting voor enkele uren]1
CHAPITRE III.2. [1 - Reprise à temps partiel]1
Art. 11.18. [1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden vermeld in artikel 11.1 die vastbenoemd of definitief aangesteld zijn. [2 Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de personeelsleden vermeld in artikel 11.1 die tijdelijk aangesteld of aangeworven zijn en over minstens dertig ziektedagen beschikken.]2
   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op personeelsleden die afwezig zijn naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval van en naar het werk of een beroepsziekte.
   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder controlearts verstaan : de arts bevoegd met toepassing van artikel 3 van het decreet van 5 februari 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte voor de personeelsleden van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en PMS-Centra.]1

  
Art. 11.18. [1 Le présent chapitre s'applique aux membres du personnel nommés ou engagés à titre définitif visés à l'article 11.1. [2 Le présent chapitre s'applique également aux membres du personnel mentionnés à l'article 11.1 qui sont désignés ou engagés à titre temporaire et qui disposent d'au moins trente jours de congé pour cause de maladie.]2
   Le présent chapitre ne s'applique pas aux membres du personnel qui sont absents à la suite d'un accident de travail, d'un accident sur le chemin du travail ou d'une maladie professionnelle.
   Pour l'application du présent chapitre, l'on entend par médecin contrôleur le médecin compétent conformément à l'article 3 du décret du 5 février 1996 relatif au contrôle des absences pour maladie des membres du personnel des établissements d'enseignement et centres PMS organisés ou subventionnés par la Communauté germanophone.]1

  
Art. 11.19. [1 Een personeelslid dat tijdens een ononderbroken periode van minstens drie maanden wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig is geweest, kan de dienst op eigen verzoek voor enkele uren hervatten, voorzover het daartoe een attest van de behandelende arts bezorgt aan de controlearts en voorzover zowel de controlearts als ook de werkgever met de hervatting voor enkele uren instemmen.
   De hervatting voor enkele uren geschiedt op basis van een individueel plan dat het personeelslid, de behandelende arts, de controlearts en de werkgever samen opstellen.
   Het personeelslid hervat het werk voor minstens twee les- of werkuren. Een geleidelijke wijziging van het aantal werkuren per week geschiedt in afspraak tussen het personeelslid, de werkgever en de controlearts.
   De hervattingsregeling eindigt na maximaal zes maanden. Ze eindigt ook indien het personeelslid de dienst voor minstens de helft van een voltijdse opdracht hervat.
  [3 Onverminderd het vorige lid eindigt de re-integratie bij tijdelijk aangestelde of aangeworven personeelsleden, zodra het personeelslid over minder dan één volledige ziektedag beschikt.]3
   De voortijdige stopzetting van de hervatting geschiedt op initiatief van het personeelslid, de behandelende arts, de werkgever of de controlearts.
   Tijdens de periode waarin de dienst wordt hervat, wordt het personeelslid beschouwd als een personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of gebrekkigheid [2 , waarbij het personeelslid, zolang het nog over ziektedagen beschikt, gedurende die periode geen ziektedagen verliest voor de dagen waarop het in het kader van de hervatting op basis van het individuele hervattingsplan:
   1° minstens drie werkuren presteert, op voorwaarde dat het personeelslid volgens zijn normale uur- of werkrooster op die dag meer dan drie werkuren moest presteren;
   2° minstens één werkuur presteert, op voorwaarde dat het personeelslid volgens zijn normale uur- of werkrooster op die dag drie werkuren of minder moest presteren]2
.]1

  
Art. 11.19. [1 A sa demande, le membre du personnel qui a été absent pour une période ininterrompue d'au moins trois mois pour maladie ou infirmité peut reprendre le service à temps partiel, pour autant qu'il transmette au médecin contrôleur un certificat du médecin traitant allant en ce sens et que le médecin contrôleur ainsi que l'employeur marquent leur accord.
   La reprise à temps partiel s'effectue sur la base d'un horaire individuel établi conjointement par le membre du personnel, le médecin traitant, le médecin contrôleur et l'employeur.
   Cette reprise a lieu pour au moins deux heures de cours ou de travail. Un changement progressif du nombre d'heures de travail hebdomadaire s'effectue par le biais d'une concertation entre le membre du personnel, l'employeur et le médecin contrôleur.
   Cette reprise prend fin après une période de six mois au plus. Elle prend également fin si le membre du personnel reprend le service pour la moitié au moins d'un horaire complet.
  [3 Sans préjudice de l'alinéa précédent, pour ce qui concerne les membres du personnel désignés ou engagés à titre temporaire, la réintégration prend fin dès que le membre du personnel concerné dispose de moins d'un jour de congé complet pour cause de maladie.]3
   Cette reprise est interrompue prématurément sur initiative du membre du personnel, du médecin traitant, de l'employeur ou du médecin contrôleur.
   Pendant la période de reprise, le membre du personnel continue d'être considéré comme absent pour maladie ou infirmité [2 ; toutefois et tant qu'il dispose encore de jours de maladie, aucun jour de maladie ne lui sera déduit pendant cette période pour tout jour où, dans le cadre de la reprise sur la base d'un horaire individuel :
   1° il preste au moins trois heures de travail, à condition que son horaire ou son plan de travail régulier, selon le cas, prévoyait plus de trois heures de travail ce jour-là;
   2° il preste au moins une heure de travail, à condition que son horaire ou son plan de travail régulier, selon le cas, prévoyait trois heures de travail ou moins ce jour-là.]2
.]1

  
HOOFDSTUK III.3. [1 - Verlof voor verminderde prestaties met het oog op professionele re-integratie na langdurige ziekte]1
CHAPITRE III.3. [1 - Congé pour prestations réduites aux fins de la réintégration professionnelle à la suite d'une maladie de longue durée]1
Art.11.20. [1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden vermeld in artikel 11.1 die voor meer dan de helft van een voltijds uurrooster vastbenoemd of definitief aangesteld, dan wel tijdelijk aangewezen of tijdelijk aangesteld zijn.
   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder controlearts verstaan: de arts bevoegd met toepassing van artikel 3 van het decreet van 5 februari 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte voor de personeelsleden van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en PMS-Centra.]1

  
Art.11.20. [1 Le présent chapitre s'applique aux membres du personnel mentionnés à l'article 11.1 qui sont nommés ou engagés à titre définitif ou bien sont désignés ou engagés à titre temporaire pour plus de la moitié d'un horaire complet.
   Pour l'application du présent chapitre, l'on entend par médecin-contrôleur le médecin compétent conformément à l'article 3 du décret du 5 février 1996 relatif au contrôle des absences pour maladie des membres du personnel des établissements d'enseignement et centres PMS organisés ou subventionnés par la Communauté germanophone.]1

  
Art.11.21. [1 § 1. Een personeelslid dat tijdens een ononderbroken periode van minstens 42 kalenderdagen wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig is geweest en over minstens dertig ziektedagen beschikt, kan het werk op eigen verzoek deeltijds hervatten, voor zover het daartoe een attest van de behandelende arts en een door de behandelende arts opgesteld re-integratieplan bezorgt aan de controlearts en voor zover zowel de controlearts als de werkgever met de professionele re-integratie instemmen. Als de controlearts en/of de inrichtende macht het verzoek weigert, wordt de weigeringsbeslissing gemotiveerd.
   Het re-integratieplan bevat op zijn minst de volgende elementen:
   1° het percentage van het aantal uren per week dat het personeelslid tijdens de re-integratieperiode moet werken;
   2° de begindatum en einddatum van de respectieve re-integratieperiode;
   3° de datum waarop het personeelslid vermoedelijk weer in staat is om zijn werkzaamheden volledig te hervatten.
   § 2. Tijdens de re-integratie werkt het personeelslid minstens de helft van een voltijds uurrooster. Indien de breuk van de vermindering geen geheel getal is, wordt het getal naar boven afgerond tot het volgende gehele getal voor personeelsleden van de categorie van het onderwijzend personeel, met uitzondering van de pedagogen voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs en met uitzondering van het onderwijzend personeel dat is aangesteld in de autonome hogeschool.
   De re-integratieperiode bedraagt minstens één maand en hoogstens drie maanden. Op voorstel van de behandelende arts en met instemming van de controlearts en de inrichtende macht kan de re-integratieperiode zo vaak als gewenst worden verlengd met nieuwe perioden van telkens ten hoogste drie maanden, voor zover het personeelslid over voldoende ziektedagen beschikt om die perioden overeenkomstig § 3, tweede lid, te overbruggen. Elke wijziging van het percentage van het door het personeelslid te werken aantal uren per week geschiedt op voorstel van de behandelende arts bij het begin van een verlenging van de re-integratieperiode.
   § 3. Het personeelslid dat het werk met toepassing van § 1, eerste lid, deeltijds hervat, bevindt zich voor de niet-gewerkte uren in verlof voor verminderde prestaties met het oog op professionele re-integratie na langdurige ziekte. Het verlof wordt bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
   Tijdens het verlof voor verminderde prestaties met het oog op professionele re-integratie na langdurige ziekte wordt per kalenderdag één kwart van een ziektedag afgetrokken van het ziektekapitaal van het personeelslid dat minstens 75% van een voltijds uurrooster werkt. Bij een personeelslid dat tijdens het verlof minder dan 75% van een voltijds uurrooster werkt, wordt per kalenderdag een halve ziektedag van zijn ziektekapitaal afgetrokken.
   Als het gaat om een personeelslid dat dit verlof met instemming van de administratieve gezondheidsdienst opneemt naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval van en naar het werk of een beroepsziekte, dan worden, in afwijking van het tweede lid, geen ziektedagen afgetrokken tijdens het verlof.
   § 4. - De re-integratie kan op initiatief van het personeelslid, de behandelende arts of de controlearts voortijdig worden stopgezet.
   Het verlof eindigt van ambtswege in de volgende gevallen:
   1° indien het personeelslid met toepassing van artikel 11.11 ten laste van het ziekenfonds valt of met toepassing van artikel 11.13 wegens ziekte of gebrekkigheid ter beschikking wordt gesteld;
   2° indien de controlearts en/of de inrichtende macht de overeenkomstig § 2, tweede lid, gevraagde verlenging van de re-integratieperiode niet toestaat;
   3° indien de tijdelijke aanwerving of aanstelling van het personeelslid eindigt of de vaste benoeming of definitieve aanstelling van het personeelslid wordt beëindigd.]1

  
Art.11.21. [1 § 1er - A sa demande, le membre du personnel qui a été absent pour une période ininterrompue d'au moins quarante-deux jours calendrier pour cause de maladie ou d'infirmité et qui dispose d'au moins trente jours de congé pour cause de maladie peut reprendre le service à temps partiel, pour autant qu'il transmette au médecin-contrôleur un certificat du médecin traitant allant en ce sens ainsi qu'un plan de réintégration établi par le médecin traitant et qu'aussi bien le médecin-contrôleur que le pouvoir organisateur marquent leur accord quant à la réintégration professionnelle.
   Le plan de réintégration comprend au moins les éléments suivants :
   1° le pourcentage du volume d'heures hebdomadaire à prester par le membre du personnel au cours de la période de réintégration;
   2° les dates de début et de fin de la période de réintégration correspondante;
   3° la date à laquelle le membre du personnel sera vraisemblablement à nouveau en mesure de reprendre le service complètement.
   § 2 - Pendant la réintégration, le membre du personnel preste au moins la moitié d'un horaire complet. Si la fraction de la réduction ne donne pas un chiffre rond, elle est arrondie à l'unité supérieure pour ce qui concerne les membres du personnel relevant de la catégorie du personnel enseignant, à l'exception des pédagogues de soutien dans l'enseignement fondamental ordinaire et du personnel enseignant occupé auprès de la haute école autonome.
   La période de réintégration s'étend sur une période d'au moins un mois et d'au plus trois mois. Sur la proposition du médecin traitant et avec l'accord du médecin-contrôleur et du pouvoir organisateur, la période de réintégration peut être prolongée, aussi souvent que nécessaire, de périodes supplémentaires d'une durée maximale de trois mois chacune, pour autant que le membre du personnel dispose d'un nombre suffisant de jours de congé pour cause de maladie pour couvrir ces périodes conformément au § 3, alinéa 2. Une modification du pourcentage du volume d'heures hebdomadaire à prester par le membre du personnel a lieu sur la proposition du médecin traitant à chaque fois au début d'une prolongation de la période de réintégration.
   § 3 - Le membre du personnel qui reprend le service à temps partiel en application du § 1er, alinéa 1er, se trouve, pour les heures non prestées, en congé pour prestations réduites aux fins de la réintégration professionnelle à la suite d'une maladie de longue durée. Le congé est rémunéré et assimilé à une activité de service.
   Pendant le congé pour prestations réduites aux fins de la réintégration professionnelle à la suite d'une maladie de longue durée, le membre du personnel qui preste au moins 75% d'un horaire complet se voit déduire un quart de jour de congé pour cause de maladie par jour calendrier. Un membre du personnel qui preste moins de 75% d'un horaire complet pendant le congé se voit déduire un demi-jour de congé pour cause de maladie par jour calendrier.
   Par dérogation à l'alinéa 2, le membre du personnel qui, à la suite d'un accident du travail, d'un accident sur le chemin du travail ou d'une maladie professionnelle, prend le présent congé avec l'accord du service de santé administratif ne se voit pas déduire de jours de congé pour cause de maladie pendant ledit congé.
   § 4 - La réintégration peut être interrompue prématurément sur l'initiative du membre du personnel, du médecin traitant ou du médecin-contrôleur.
   Le congé prend fin d'office dans les cas suivants :
   1° lorsque le membre du personnel se retrouve à charge de la mutualité en application de l'article 11.11 ou est mis en disponibilité pour cause de maladie ou d'infirmité en application de l'article 11.13;
   2° lorsque le médecin-contrôleur et/ou le pouvoir organisateur ne font pas droit à la demande de prolongation de la période de réintégration en vertu du § 2, alinéa 2;
   3° lorsque la désignation ou l'engagement à titre temporaire du membre du personnel prend fin ou lorsqu'il est mis fin à la nomination ou à l'engagement à titre définitif du membre du personnel.]1

  
HOOFDSTUK III.4. [1 - Afwezigheid op grond van verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid]1
CHAPITRE III.4. [1 - Absence pour prestations réduites en cas de maladie ou d'infirmité]1
Art.11.22. [1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden vermeld in artikel 11.1 die tijdelijk aangesteld of aangeworven zijn.]1
  
Art.11.22. [1 Le présent chapitre s'applique aux membres du personnel désignés ou engagés à titre temporaire mentionnés à l'article 11.1.]1
  
Art.11.23. [1 Een tijdelijk aangesteld of aangeworven personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig is en dat met toepassing van artikel 11.11, tweede lid, ten laste van het ziekenfonds valt, kan het werk op eigen verzoek en met toestemming van de vertrouwensarts van het ziekenfonds deeltijds hervatten, op voorwaarde dat het personeelslid de door de vertrouwensarts afgegeven toestemming, waarin het percentage van het door het personeelslid te werken aantal uren en de begin- en einddatum van het deeltijdwerk worden vermeld, indient bij de inrichtende macht en op voorwaarde dat de inrichtende macht instemt met de deeltijdse werkhervatting. Het deeltijdwerk kan met toestemming van de vertrouwensarts en met instemming van de inrichtende macht worden verlengd.
   Het personeelslid dat het werk met toepassing van het eerste lid deeltijds hervat, bevindt zich voor de niet-gewerkte uren in afwezigheid op grond van verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid. De afwezigheid wordt niet bezoldigd en wordt als non-activiteit beschouwd.
   De afwezigheid eindigt van ambtswege wanneer de tijdelijke aanstelling of aanwerving van het personeelslid eindigt.]1

  
Art.11.23. [1 Un membre du personnel désigné ou engagé à titre temporaire qui est absent pour cause de maladie ou d'infirmité et se trouve à charge de la mutualité en application de l'article 11.11, alinéa 2, peut, à sa demande et avec l'autorisation du médecin-conseil de la mutualité, reprendre le service à temps partiel, pour autant qu'il présente au pouvoir organisateur l'autorisation délivrée par ledit médecin-conseil précisant le pourcentage du volume d'heures à prester par le membre du personnel ainsi que les dates de début et de fin de l'occupation à temps partiel, et que le pouvoir organisateur marque son accord avec la reprise du service à temps partiel. L'occupation à temps partiel peut être prolongée de périodes supplémentaires avec l'autorisation correspondante du médecin-conseil et l'accord du pouvoir organisateur.
   Le membre du personnel qui reprend le service à temps partiel en application de l'alinéa 1er se trouve, pour les heures non prestées, en absence pour prestations réduites en cas de maladie ou d'infirmité. L'absence n'est pas rémunérée et est assimilée à une non-activité de service.
   L'absence prend fin d'office lorsque la désignation ou l'engagement à titre temporaire du membre du personnel prend fin.]1

  
HOOFDSTUK III.5. [1 - Vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens]1
CHAPITRE III.5. [1 - Confidentialité et protection des données]1
Art.11.24. [1 Met behoud van de toepassing van andersluidende wettelijke of decretale bepalingen moeten de Regering en andere personen die bij de uitvoering van dit decreet en de uitvoeringsbepalingen ervan betrokken zijn, de gegevens die hun in de uitoefening van hun opdracht toevertrouwd worden, vertrouwelijk behandelen.]1
  
Art.11.24. [1 Sans préjudice de dispositions légales ou décrétales contraires, le Gouvernement et les autres personnes parties prenantes à l'exécution du présent décret et de ses dispositions d'exécution sont tenus de traiter confidentiellement les données qui leur sont confiées dans le cadre de l'exercice de leur mission.]1
  
Art.11.25. [1 Met behoud van de toepassing van artikel 11.26 geldt de Regering voor de verwerking van de persoonsgegevens vermeld in artikel 11.27 als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, punt 7, van de Verordening 2016/679 van 27 april 2016 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.
   De Regering verwerkt persoonsgegevens met het oog op de uitvoering van de taken die in dit decreet worden vermeld. Zij mag de verzamelde gegevens niet voor andere doeleinden dan voor de uitvoering van die decretale opdrachten gebruiken.
   De verwerking van persoonsgegevens geschiedt met inachtneming van de toepasselijke regelgeving inzake gegevensbescherming.]1

  
Art.11.25. [1 Sans préjudice de l'article 11.26, le Gouvernement est réputé responsable du traitement des données à caractère personnel mentionnées à l'article 11.27 au sens de l'article 4, 7), du règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE.
   Le Gouvernement traite les données à caractère personnel en vue de l'exécution des missions mentionnées dans le présent décret. Il ne peut utiliser les données collectées à d'autres fins que celles de l'exercice desdites missions décrétales.
   Le traitement des données à caractère personnel s'opère dans le respect des dispositions légales applicables en matière de protection des données.]1

  
Art.11.26. [1 De verwerking van gegevens over de gezondheid van de betrokken personen geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de controlearts die bevoegd is met toepassing van artikel 3 van het decreet van 5 februari 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte voor de personeelsleden van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en PMS-centra.]1
  
Art.11.26. [1 Le traitement des données relatives à la santé des personnes concernées s'effectue sous la responsabilité du médecin-contrôleur, compétent conformément à l'article 3 du décret du 5 février 1996 relatif au contrôle des absences pour maladie des membres du personnel des établissements d'enseignement et centres PMS organisés ou subventionnés par la Communauté germanophone.]1
  
Art.11.27. [1 Voor de uitvoering van hun opdrachten overeenkomstig artikel 11.25, tweede lid, kunnen de Regering en de andere personen die bij de uitvoering van dit decreet betrokken zijn, persoonsgegevens uit de volgende gegevenscategorieën verwerken:
   1° identiteitsgegevens, geboortedatum en contactgegevens;
   2° gegevens over de arbeidsverhouding en de wedde;
   3° gezondheidsgegevens.
   De Regering kan de gegevenscategorieën specificeren.]1

  
Art.11.27. [1 Pour exécuter leurs missions conformément à l'article 11.25, alinéa 2, le Gouvernement et les autres personnes parties prenantes à l'exécution du présent décret peuvent traiter les données à caractère personnel des catégories suivantes :
   1° les données relatives à l'identité et à la date de naissance ainsi que les données de contact;
   2° les données relatives à la relation de travail et au traitement;
   3° les données relatives à la santé.
   Le Gouvernement peut préciser les catégories de données.]1

  
Art.11.28. [1 Met behoud van de toepassing van andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen die eventueel in een langere bewaartermijn voorzien, worden de gegevens vermeld in artikel 11.27 tot hoogstens tien jaar na de ambtsneerlegging bewaard."
   Met behoud van de toepassing van de bepalingen betreffende het archiefwezen worden ze uiterlijk na het verstrijken van die termijn vernietigd.]1

  
Art.11.28. [1 Sans préjudice d'autres dispositions légales, décrétales ou réglementaires prévoyant, le cas échéant, un délai de conservation plus long, les données mentionnées à l'article 11.27 sont conservées pendant dix ans après la cessation des fonctions.
   Sans préjudice des dispositions relatives à l'archivage, elles sont détruites au plus tard au terme de ce délai.]1

  
Art.11.29. [1 Voor analysen en statistieken maakt de Regering gebruik van anonieme gegevens.]1
  
Art.11.29. [1 Afin d'établir des analyses et des statistiques, le Gouvernement a recours à des données anonymes.]1
  
Art.11.30. [1 De Regering legt de nodige veiligheidsmaatregelen vast voor de in dit hoofdstuk bedoelde verwerking van persoonsgegevens.]1
  
Art.11.30. [1 Le cas échéant, le Gouvernement fixe les mesures de sécurité nécessaires pour le traitement des données à caractère personnel prévu par le présent chapitre.]1
  
HOOFDSTUK IV. - Aanvulling van bepalingen over de vastlegging van het lestijden- en van het betrekkingenpakket in het onderwijs.
CHAPITRE IV. - Complètement de dispositions relatives à la détermination du capital périodes et du capital emplois dans l'enseignement.
Art.12. In het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs wordt een artikel 50bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 50bis. Beperking
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 48, 49 en 50 ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002. "
Art.12. Dans le décret du 26 avril 1999 relatif à l'enseignement fondamental ordinaire, il est inséré un article 50bis, libellé comme suit :
  " Article 50bis. Limitation
  Le capital emplois déterminé conformément aux articles 48, 49 et 50 n'excède pas le capital emplois déterminé sur la base du nombre d'élèves au 31 janvier 2002. "
Art.13. Artikel 51 van hetzelfde decreet wordt door volgende bepaling vervangen :
  " Artikel 51. Toepassingsduur
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 48 tot 50bis is beschikbaar voor het lopende schooljaar. "
Art.13. L'article 51 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 51. Durée d'utilisation
  Le capital emplois déterminé conformément aux articles 48 à 50bis est disponible pour l'année scolaire en cours. "
Art.14. In hetzelfde decreet wordt een artikel 56bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 56bis. Beperking
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 55 en 56 ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002.
  In afwijking van het eerste lid verkrijgt een vestiging waarvan de schoolbevolking op 31 januari recht geeft op ten minste een halve betrekking meer dan het betrekkingenpakket vastgelegd op 31 januari 2002, één bijkomende halve betrekking. "
Art.14. Dans le même décret, il est inséré un article 56bis, libellé comme suit :
  " Article 56bis. Limitation
  Le capital emplois déterminé conformément aux articles 53, 54, 55 et 56 n'excède pas le capital emplois déterminé sur la base du nombre d'élèves au 31 janvier 2002.
  Par dérogation à l'alinéa 1er, une implantation dont le nombre d'élèves au 31 janvier donne droit à au moins un demi-emploi de plus que le capital emplois déterminé au 31 janvier 2002 se voit accorder un demi-emploi supplémentaire. "
Art.15. Artikel 57 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 57. Aanwendingsduur
  § 1. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53 tot 55 en 56bis is beschikbaar voor het lopende schooljaar.
  § 2. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 56, § 1, en 56bis is beschikbaar vanaf 1 oktober tot de laatste dag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één voltijdse betrekking meer of minder telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op de eerste schooldag recht had voor de betrokken vestigingsplaats.
  In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht reeds op de eerste schooldag gebruik maken van het in het eerste lid bedoelde betrekkingenpakket. Worden de inrichtende macht op grond van de nieuwe berekening minder betrekkingen ter beschikking gesteld dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij deze betrekkingen op zich nemen.
  § 3. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 56, § 2, en 56bis is beschikbaar vanaf 1 april tot de laatste schooldag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één voltijdse betrekking meer telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op 1 oktober recht had voor de betrokken vestigingsplaats. "
Art.15. L'article 57 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 57. Durée d'utilisation
  § 1er. Le capital emplois déterminé conformément aux articles 53 à 55 et 56bis est disponible pour l'année scolaire en cours.
  § 2. Le capital emplois déterminé conformément aux articles 53, 54, 56, § 1er, et 56bis est disponible du 1er octobre au dernier jour de l'année scolaire en cours si le calcul donne au moins un emploi à temps plein de plus ou de moins que le capital emplois accordé au pouvoir organisateur le premier jour d'école pour l'implantation concernée.
  Par dérogation à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur peut utiliser le capital emplois visé au premier alinéa dès le premier jour d'école. Si, en raison du nouveau calcul intervenu, le pouvoir organisateur dispose d'un nombre d'emplois inférieur à celui qu'il a organisé le premier jour d'école, ces emplois sont à sa charge.
  § 3. Le capital emplois déterminé conformément aux articles 53, 54, 56, § 2, et 56bis est disponible du 1er avril au dernier jour d'école si le calcul donne au moins 1 emploi à temps plein de plus que le capital emplois accordé au pouvoir organisateur au 1er octobre pour l'implantation concernée. "
Art.16. In hetzelfde decreet wordt een artikel 60ter ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 60ter. Beperking
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58, 59, 60 en 60bis ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002.
  In afwijking van het eerste lid verkrijgt een vestiging waarvan de schoolbevolking op 31 januari recht geeft op een halve betrekking meer dan het betrekkingenpakket vastgelegd op 31 januari 2002, één bijkomende halve betrekking. "
Art.16. Dans le même décret, il est inséré un article 60ter, libellé comme suit :
  " Article 60ter. Limitation
  Le capital emplois déterminé conformément aux articles 58, 59, 60 et 60bis n'excède pas le capital emplois déterminé sur la base du nombre d'élèves au 31 janvier 2002.
  Par dérogation à l'alinéa 1er, une implantation dont le nombre d'élèves au 31 janvier donne droit à un demi-emploi de plus que le capital emplois déterminé au 31 janvier 2002 se voit accorder un demi-emploi supplémentaire. "
Art.17. Artikel 61 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 61. Aanwendingsduur
  § 1. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58 tot 60 en 60ter is beschikbaar voor het lopende schooljaar.
  § 2. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58, 59, 60bis en 60ter is beschikbaar vanaf 1 oktober tot de laatste dag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één voltijdse betrekking meer of minder telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op de eerste schooldag recht had voor de betrokken vestigingsplaats.
  In afwijking van het eerste lid mag de inrichtende macht reeds op de eerste schooldag gebruik maken van het in het eerste lid bedoelde betrekkingenpakket. Worden de inrichtende macht op grond van de nieuwe berekening minder betrekkingen ter beschikking gesteld dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij deze betrekkingen op zich nemen. "
Art.17. L'article 61 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 61. Durée d'utilisation
  § 1er. Le capital emplois déterminé conformément aux articles 58 à 60 et 60ter est disponible pour l'année scolaire en cours.
  § 2. Le capital emplois déterminé conformément aux articles 58, 59, 60bis et 60ter est disponible du 1er octobre au dernier jour de l'année scolaire en cours si le calcul donne au moins 1 emploi à temps plein de plus ou de moins que le capital emplois accordé au pouvoir organisateur le premier jour d'école pour l'implantation concernée.
  Par dérogation à l'alinéa 1er, le pouvoir organisateur peut utiliser le capital emplois visé au premier alinéa dès le premier jour d'école. Si, en raison du nouveau calcul intervenu, le pouvoir organisateur dispose d'un nombre d'emplois inférieur à celui qu'il a organisé le premier jour d'école, ces emplois sont à sa charge. "
Art.18. In artikel 3 van het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt § 3 opgeheven.
  In artikel 3bis van het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt het tweede lid opgeheven.
  In het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 3ter. Het lestijdenpakket vastgelegd overeenkomstig artikel 3 ligt niet hoger dan hetgeen georganiseerd in de school op 1 oktober 2002. "
Art.18. L'article 3, § 3, du décret-programme 1997 du 20 mai 1997 est abrogé.
  A l'article 3bis du décret-programme 1997 du 20 mai 1997, le deuxième alinéa est abrogé.
  Dans le décret-programme 1997 du 20 mai 1997, il est inséré un article 3ter, libellé comme suit :
  " Article 3ter. Le capital périodes déterminé conformément à l'article 3 n'excède pas le capital périodes organisé dans l'école au 1er octobre 2002. "
Art.19. In het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 4bis. Het lestijdenpakket ligt niet hoger dan hetgeen gebruikt tijdens het schooljaar 2002-2003. "
Art.19. Dans le décret-programme 1997 du 20 mai 1997, il est inséré un article 4bis, libellé comme suit :
  " Article 4bis. Le capital périodes n'excède pas le capital périodes utilisé au cours de l'année scolaire 2002-2003. "
Art.20. In artikel 3, VI, van het koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technische onderwijs, in het technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal en pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger onderwijs van de tweede graad, wordt tussen het derde en het vierde lid een lid ingevoegd luidend als volgt :
  " Het bijkomende lestijdenpakket ligt niet hoger dan het lestijdenpakket vastgelegd op grond van de schoolbevolking op 31 januari 2002. "
Art.20. A l'article 3, VI, de l'arrêté royal du 15 décembre 1973 déterminant les normes de dédoublement et de regroupement d'années d'études dans l'enseignement technique secondaire, dans les enseignements supérieurs technique, économique, agricole, paramédical, social et pédagogique de type court, dans les enseignements supérieurs technique et agricole du deuxième degré, il est inséré entre les alinéas 3 et 4 un nouvel alinéa, libellé comme suit :
  " Le capital périodes accordé en sus n'excède pas le capital périodes déterminé sur la base du nombre d'élèves au 31 janvier 2002. "
Art.21. In het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald, wordt een artikel 5ter ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 5ter. Het lestijdenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 6, § 3, 21, 37, § 3, en 44 ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op grond van de schoolbevolking op 30 september 2001. "
Art.21. Dans le décret du 27 juin 1990 fixant la façon de déterminer les fonctions du personnel dans l'enseignement spécial, il est inséré un article 5ter, libellé comme suit :
  " Article 5ter. Le capital périodes déterminé conformément aux articles 6, § 3, 21, 37, § 3, et 44 n'excède pas le capital périodes déterminé sur la base du nombre d'élèves au 30 septembre 2001 ".
HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs.
CHAPITRE V. - Modification de la loi du 7 juillet 1970 relative à la structure générale de l'enseignement supérieur.
Art.22. De wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs wordt gewijzigd als volgt :
  1° in artikel 5bis worden de woorden " na advies van de bevoegde Hoge Raad " geschrapt;
  2° de artikelen 6 en 7 worden opgeheven;
  3° in artikel 9 worden de woorden " Op advies van de Vaste Raden " geschrapt;
  4° in artikel 10, § 2, worden de woorden " na advies van de bevoegde Hoge Raad " geschrapt;
  5° in artikel 10, § 4, worden de woorden " op gunstig advies van de Vaste Raad voor het hoger onderwijs " geschrapt;
  6° in artikel 10, § 6, worden de woorden " na advies van de bevoegde Hoge Raad " geschrapt;
  7° artikel 16, § 3, wordt opgeheven;
  8° in artikel 17, § 4, lid 2, wordt de passus ", op gemotiveerd advies van de Vaste Raad, en in afwachting dat deze samengesteld wordt, op advies van het Vast Bureau van de Hoge Raad van het Technisch Onderwijs " geschrapt.
Art.22. La loi du 7 juillet 1970 relative à la structure générale de l'enseignement supérieur est modifiée comme suit :
  1° à l'article 5bis, les mots " sur avis du conseil supérieur compétent " sont supprimés;
  2° les articles 6 et 7 sont abrogés;
  3° à l'article 9, les mots " sur avis des conseils permanents " sont supprimés;
  4° à l'article 10, § 2, les mots " sur avis du conseil supérieur compétent " sont supprimés;
  5° à l'article 10, § 4, les mots " sur avis favorable du conseil permanent de l'enseignement supérieur " sont supprimés;
  6° à l'article 10, § 6, les mots " sur avis du conseil supérieur compétent " sont supprimés;
  7° l'article 16, § 3, est abrogé;
  8° à l'article 17, § 4, alinéa 2, les mots ", sur avis motivé du Conseil permanent et en attendant que celui-ci soit constitué sur avis du bureau permanent du Conseil supérieur de l'enseignement technique " sont supprimés.
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 6 juni 1997 tot vastlegging van de voorwaarden waaronder het diploma van gegradueerde verpleger wordt toegekend.
CHAPITRE VI. - Modification de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté germanophone du 6 juin 1997 portant fixation des conditions de collation du diplôme d'infirmier gradué.
Art.23. Artikel 2 van het besluit van de Regering van 6 juni 1997 tot vastlegging van de voorwaarden waaronder het diploma van gegradueerde verpleger wordt toegekend, wordt door de volgende bepaling vervangen :
  " Artikel 2. Onverminderd de voorwaarden die van toepassing zijn op het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, worden het diploma van gegradueerde verpleger en het diploma van gegradueerde verpleger gespecialiseerd in een bepaalde discipline door de inrichtingen voor paramedisch hoger onderwijs toegekend onder de voorwaarden die in dit besluit worden vastgelegd. "
Art.23. L'article 2 de l'arrêté du Gouvernement du 6 juin 1997 portant fixation des conditions de collation du diplôme d'infirmier gradué est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 2. Sans préjudice des conditions prévues par les dispositions applicables à l'enseignement supérieur de type court et de plein exercice, le diplôme d'infirmier gradué et le diplôme d'infirmier gradué spécialisé dans une discipline particulière sont conférés par les établissements d'enseignement supérieur paramédical aux conditions fixées par le présent arrêté. "
Art.24. In artikel 3 van hetzelfde besluit, waarvan de huidige tekst het § 1 wordt, wordt een § 2 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 2. De studie van gegradueerde verpleger gespecialiseerd in een bepaalde discipline duurt ten minste 1 jaar en wordt afgesloten door een examen. "
Art.24. A l'article 3 du même arrêté, le texte actuel devient le premier paragraphe et un second paragraphe est inséré, libellé comme suit :
  " § 2. Les études d'infirmier gradué spécialisé dans une discipline particulière s'étendent sur un au moins un an et se clôturent par un examen. "
Art.25. Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen :
  " Artikel 4. Tot het eindexamen wordt slechts de student toegelaten die berichten over de verstrekte zorgen kan voorleggen waaruit blijkt dat hij voor het diploma van gegradueerde verpleger ten minste 1.800 stagelestijden en voor het diploma van gespecialiseerde gegradueerde verpleger ten minste 540 stagelestijden met vrucht heeft verricht. "
Art.25. L'article 4 du même arrêté est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 4. Seul est admis à l'examen de fin d'études l'étudiant qui peut produire des rapports de soins constatant qu'il a effectué avec fruit au moins 1.800 périodes de stage pour le diplôme d'infirmier gradué et au moins 540 périodes de stage pour le diplôme d'infirmier gradué spécialisé. "
Art.26. Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen :
  " Artikel 5. Het diploma van gegradueerde verpleger wordt uitgereikt aan de studenten nadat het door de Ministers bevoegd inzake Onderwijs resp. Gezondheid of hun afgevaardigden geviseerd en desgevallend in het dienovereenkomstig register ingeschreven werd krachtens de regels vastgelegd door de federale Minister bevoegd inzake Gezondheid.
  Het diploma van gegradueerde verpleger gespecialiseerd in een bepaalde discipline wordt uitgereikt aan de studenten nadat het door de Ministers bevoegd inzake Onderwijs resp. Gezondheid of hun afgevaardigden geviseerd werd. "
Art.26. L'article 5 du même arrêté est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 5. Le diplôme d'infirmier gradué est délivré aux étudiants après avoir été visé par les Ministres ayant l'Enseignement et la Santé dans leurs attributions ou par leurs délégués et, le cas échéant, immatriculé dans le registre ad hoc dans le respect des règles fixées par le Ministre fédéral qui a la Santé dans ses attributions.
  Le diplôme d'infirmier gradué spécialisé dans une discipline particulière est délivré aux étudiants après avoir été visé par les Ministres ayant l'Enseignement et la Santé dans leurs attributions ou par leurs délégués. "
Art.27. In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
  " Tot de studie van gespecialiseerde gegradueerde verpleger worden de personen toegelaten die houder zijn van het diploma van gegradueerde verpleger. "
Art.27. A l'article 8 du même arrêté, il est ajouté un deuxième alinéa, libellé comme suit :
  " Sont admises aux études d'infirmier gradué spécialisé les personnes titulaires du diplôme d'infirmier gradué. "
Art.28. Na artikel 8 van hetzelfde besluit wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 8bis. In afwijking van artikel 8 kunnen personen die houder zijn van het brevet in verpleegkundige verzorging en ten minste vijf jaar beroepservaring kunnen bewijzen, een bijzondere vorm van de studie van gegradueerde verpleger volgen.
  Onder beroepservaring dient de werkelijke beroepservaring als verpleger in het kader van ten minste een halftijdse betrekking te worden verstaan. "
Art.28. Après l'article 8 du même arrêté, il est inséré un article 8bis, libellé comme suit :
  " Article 8bis. Par dérogation à l'article 8, les titulaires du brevet en soins infirmiers disposant d'une expérience professionnelle d'au moins cinq ans peuvent suivre une forme particulière d'études d'infirmier gradué.
  Par expérience professionnelle, il faut entendre l'expérience professionnelle effective en tant qu'infirmier dans le cadre d'un service presté à mi-temps au moins. "
Art.29. Na artikel 15 van hetzelfde besluit wordt een artikel 15bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 15bis. In afwijking van de artikelen 4 en 15 omvat het studieprogramma voor de houders van het brevet in verpleegkundige verzorging die een beroepservaring van ten minste vijf jaar kunnen bewijzen, ten minste het aantal lestijden van twee studiejaren van het onderwijs met volledig leerplan.
  In afwijking van de artikelen 4 en 15 omvat het studieprogramma voor de houders van het brevet in verpleegkundige verzorging die een beroepservaring van ten minste tien jaar kunnen bewijzen, ten minste het aantal lestijden van één studiejaar van het onderwijs met volledig leerplan.
  In afwijking van de artikelen 3 en 11 kan het studieprogramma worden verstrekt in de vorm van een onderwijs met volledig leerplan, van een onderwijs met beperkt leerplan, van een modulair onderwijs of van een onderwijs met vlottend uurrooster.
  De hogescholen leggen het studieprogramma ter goedkeuring voor aan de Ministers bevoegd inzake Onderwijs resp. Gezondheid. "
Art.29. Après l'article 15 du même arrêté, il est inséré un article 15bis, libellé comme suit :
  " Article 15bis. Par dérogation aux articles 4 et 15, le programme d'études pour les titulaires du brevet en soins infirmiers disposant d'une expérience professionnelle d'au moins cinq ans comprend au moins le nombre de périodes que comptent deux années d'études de l'enseignement de plein exercice.
  Par dérogation aux articles 4 et 15, le programme d'études pour les titulaires du brevet en soins infirmiers disposant d'une expérience professionnelle d'au moins dix ans comprend au moins le nombre de périodes que compte une année d'études de l'enseignement de plein exercice.
  Par dérogation aux articles 3 et 11, le programme d'études peut être proposé sous la forme d'un enseignement à temps plein, à horaire réduit, modulaire ou différé.
  Les écoles supérieures soumettent le programme d'études à l'approbation des Ministres ayant l'Enseignement et la Santé dans leurs attributions. "
Art.30. Na hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IIbis, met artikel 15ter, ingevoegd :
  " HOOFDSTUK IIbis. - Studieprogramma voor de gegradueerd verpleger gespecialiseerd in intensieve verzorging en dringende medische hulp
  Art. 15ter. Het studieprogramma van de gespecialiseerde gegradueerde verpleger in intensieve verzorging en dringende medische hulp omvat ten minste 540 lestijden theoretisch onderwijs in de vakgroepen medisch-biologische wetenschappen, verpleegkundige wetenschappen, methodologie van het toegepast onderzoek op het vlak intensieve en spoedgevallenzorg, apparatuur en materiaal voor intensieve en spoedgevallenzorg en mens- en sociale wetenschappen, alsmede ten minste 540 lestijden klinisch onderwijs, waarvan ten minste 240 lestijden in een erkende dienst voor intensieve zorg en ten minste 240 lestijden in een erkende spoedgevallendienst. "
Art.30. Après le chapitre II du même arrêté, il est inséré un chapitre IIbis comprenant l'article 15ter suivant :
  " CHAPITRE IIbis. - Programme d'études d'infirmier gradué spécialisé en soins intensifs et d'urgence
  " Article 15ter. Le programme d'études d'infirmier gradué spécialisé en soins intensifs et d'urgence comprend au moins 540 périodes de cours théoriques dans les domaines " sciences biomédicales ", " sciences infirmières ", " méthodologie de la recherche appliquée en soins intensifs et soins d'urgence ", " appareillage et matériel utilisés en soins intensifs et soins d'urgence " et " sciences sociales et humaines " ainsi qu'au moins 540 périodes d'enseignement clinique, dont 240 périodes au moins passées dans un service agréé de soins intensifs et 240 périodes au moins dans un service agréé des urgences. "
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 28 december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte en van het lange type.
CHAPITRE VII. - Modification de l'arrêté royal du 28 décembre 1977 fixant les modalités d'octroi d'une dispense d'examens dans l'enseignement supérieur de type court et de type long.
Art.31. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte en van het lange type, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1978, wordt een vierde lid ingevoegd, luidend als volgt :
  " In het paramedisch hoger onderwijs kan de Regering vrijstellingen van examens verlenen aan de houders van het brevet in verpleegkundige verzorging die zich inschrijven voor het eerste studiejaar van de studie van gegradueerde verpleger. "
Art.31. A l'article 2 de l'arrêté royal du 28 décembre 1977 fixant les modalités d'octroi d'une dispense d'examens dans l'enseignement supérieur de type court et de type long, modifié par l'arrêté royal du 30 octobre 1978, il est ajouté un quatrième alinéa, libellé comme suit :
  " Dans l'enseignement supérieur paramédical, le Gouvernement peut accorder des dispenses d'examens aux titulaires du brevet en soins infirmiers qui s'inscrivent en première année d'études d'infirmier gradué. "
Art.32. In artikel 7 van het koninklijk besluit van 28 december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte en van het lange type wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
  " Bij verzoeken ingediend krachtens artikel 2, vierde lid, houdt de Regering rekening met de beroepservaring en met het feit dat analoge cursussen en stages tijdens de opleiding leidend tot het brevet gevolgd werden. "
Art.32. A l'article 7 de l'arrêté royal du 28 décembre 1977 fixant les modalités d'octroi d'une dispense d'examens dans l'enseignement supérieur de type court et de type long, il est ajouté un deuxième alinéa, libellé comme suit :
  " Pour les demandes introduites en vertu de l'article 2, alinéa 4, le Gouvernement tient compte de l'expérience professionnelle et du fait que des cours et stages similaires ont été suivis pendant la formation menant au brevet. "
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs.
CHAPITRE VIII. - Modification du décret du 18 avril 1994 fixant le montant des subventions de fonctionnement pour l'enseignement subventionné.
Art.33. In het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs wordt in artikel 2bis een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
  " In afwijking van het eerste lid verkrijgt deze school jaarlijks vanaf het jaar 2004 en tijdens vijf opeenvolgende jaren een forfaitaire uitrustingstoelage ten belope van 40.000. EUR "
Art.33. Dans le décret du 18 avril 1994 fixant le montant des subventions de fonctionnement pour l'enseignement subventionné, il est inséré dans l'article 2bis un deuxième alinéa, libellé comme suit :
  " Par dérogation au premier alinéa, cette école reçoit, à partir de l'année 2004 et pendant cinq années successives, un subside d'équipement forfaitaire annuel d'un montant de 40.000 EUR. "
Art.34. In het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs wordt een artikel 2quater ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 2quater. Voor een schoolmediotheek wordt jaarlijks een forfaitaire toelage ten belope van 4.000 EUR toegekend, indien :
  1° de inrichtende macht van deze schoolmediotheek een vereniging zonder winstoogmerk is;
  2° de lokalen van deze schoolmediotheek zich in een secundaire school van het gewoon onderwijs bevinden;
  3° deze schoolmediotheek ingericht werd volgens de aanwijzingen van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap.
  De toelage wordt door de Raad van Beheer van de inrichtende macht van de betrokken mediotheek beheerd. De Regering legt de nadere uitbetalingsregels vast. "
Art.34. Dans le décret du 18 avril 1994 fixant le montant des subventions de fonctionnement pour l'enseignement subventionné, il est inséré un article 2quater, libellé comme suit :
  " Article 2quater. Pour une médiathèque scolaire, une subvention forfaitaire annuelle d'un montant de 4.000 EUR est octroyée lorsque :
  1° le pouvoir organisateur de la médiathèque est une association sans but lucratif;
  2° la médiathèque se trouve dans les locaux d'une école secondaire de l'enseignement ordinaire;
  3° la médiathèque est aménagée conformément aux instructions du Gouvernement de la Communauté germanophone.
  La subvention est gérée par le conseil d'administration du pouvoir organisateur de la médiathèque concernée. Le Gouvernement fixe les autres modalités de liquidation. "
HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho- pedagogisch jaar.
CHAPITRE IX. - Modification de l'arrêté royal du 30 juillet 1975 relatif aux titres jugés suffisants dans l'enseignement secondaire dispensé dans les établissements libres d'enseignement moyen ou d'enseignement normal subventionnés, y compris l'année postsecondaire psycho- pédagogique.
Art.35. In artikel 12, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, wordt littera a) als volgt vervangen :
  " a) personeelslid dat in een secundaire school in één van de volgende ambten definitief aangesteld is :
  - leraar algemene vakken;
  - leraar psychologie, opvoedkunde en methodologie;
  - leraar godsdienst;
  - leraar zedenleer;
  - leraar bijzondere vakken;
  - leraar oude talen (Latijn, Grieks); ".
Art.35. A l'article 12, § 1er, 3°, de l'arrêté royal du 30 juillet 1975 relatif aux titres jugés suffisants dans l'enseignement secondaire dispensé dans les établissements libres d'enseignement moyen ou d'enseignement normal subventionnés, y compris l'année postsecondaire psycho- pédagogique, le littera a) est remplacé comme suit :
  " a) membre du personnel engagé à titre définitif dans le secondaire dans l'une des fonctions suivantes :
  - professeur de cours généraux;
  - professeur de psychologie, de pédagogie et de méthodologie;
  - professeur de religion;
  - professeur de morale;
  - professeur de cours spéciaux;
  - professeur de langues anciennes (latin, grec);. "
HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgestelde personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
CHAPITRE X. - Modification de l'arrêté royal du 15 avril 1958 portant statut pécuniaire du personnel enseignant, scientifique et assimilé du Ministère de l'Instruction publique.
Art.36. In artikel 17 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgestelde personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs wordt een § 4 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 4. Voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel wordt rekening gehouden met de diensten die vanaf de leeftijd van 20, 21, 22, 23 of 24 jaar bij andere werkgevers gepresteerd werden, indien het om verenigingen zonder winstgevend doel gaat die ten doel hebben opdrachten uit te voeren of diensten te presteren die op de ene of andere manier in direct verband staan met het onderwijs of het onderwijs direct dienen.
  Het personeelslid dient een dienovereenkomstige aanvraag in. De Minister bevoegd inzake Onderwijs beslist of het doel van de betrokken vereniging al dan niet overeenstemt met hetgeen bedoeld in het eerste lid en in hoeverre de door het personeelslid gepresteerde diensten direct ertoe bijgedragen hebben dit doel te verwezenlijken.
  De deeltijdse betrekkingen worden naar verhouding van een voltijdse betrekking aangerekend; in dit geval worden echter ten hoogste 10 jaar in rekening gehouden. "
Art.36. L'article 17 de l'arrêté royal du 15 avril 1958 portant statut pécuniaire du personnel enseignant, scientifique et assimilé du Ministère de l'Instruction publique est complété par un § 4, libellé comme suit :
  " § 4. Pour les membres du personnel directeur et enseignant et du personnel auxiliaire d'éducation, sont pris en considération les services prestés à partir de l'âge de 20, 21, 22, 23 ou 24 ans auprès d'autres employeurs s'il s'agit d'associations sans but lucratif dont l'objet consiste à accomplir des missions ou à prester des services qui sont d'une manière ou d'une autre en rapport direct avec l'enseignement ou le servent directement.
  Le membre du personnel introduit une demande de reconnaissance ad hoc. Le ministre compétent en matière d'Enseignement décide si l'objet de l'association en question est conforme à celui visé à l'alinéa premier et dans quelle mesure les services prestés par le membre du personnel ont directement concouru à la réalisation de cet objet.
  Les temps partiels sont comptabilisés proportionnellement à un temps plein, 10 années au plus pouvant dans ce cas être prises en compte. "
HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie.
CHAPITRE XI. - Modification du décret du 18 avril 1994 relatif à l'installation d'un jury d'examen de la Communauté germanophone pour l'enseignement secondaire et à l'organisation des examens présentés devant ce jury.
Art.37. In het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie wordt een artikel 30bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 30bis. De examinandus die bij een examen afwezig is, zonder zich vooraf bij de secretaris te hebben afgemeld, en die niet binnen vijf dagen na het examen zijn afwezigheid uitvoerig en schriftelijk met redenen omkleedt of een medisch attest indient, wordt uitgesloten van de volgende zittijd. De voorzitter beslist of de rechtvaardiging van de afwezigheid al dan niet aanneembaar is. De uitsluiting wordt de examinandus schriftelijk medegedeeld. "
Art.37. Dans le décret du 18 avril 1994 relatif à l'installation d'un jury d'examen de la Communauté germanophone pour l'enseignement secondaire et à l'organisation des examens présentés devant ce jury est inséré un article 30bis libellé comme suit :
  " Article 30bis. Le candidat absent lors d'un examen sans s'être au préalable excusé auprès du secrétaire et sans avoir, dans les cinq jours à compter du jour de l'examen, justifié son absence de manière détaillée et par écrit ou avoir introduit un certificat médical est exclu de la session d'examens suivante. Le président décide de la recevabilité de la justification de l'absence. L'exclusion du candidat lui est communiquée par écrit. "
HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het decreet van 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen.
CHAPITRE XII. - Modification du décret du 26 juin 1986 relatif à l'octroi d'allocations d'études.
Art.38. In artikel 2 van het decreet van 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen worden de litterae c) en d) door een littera c) vervangen, luidend als volgt :
  " c) aan Belgische studenten die in het Duitse taalgebied woonachtig zijn en in het buitenland studeren ".
  In artikel 3 van hetzelfde decreet wordt littera b) als volgt vervangen :
  " b) aan Belgische studenten die in het Duitse taalgebied woonachtig zijn en in het buitenland studeren. "
  In artikel 5, § 2, van hetzelfde decreet wordt de passus " in artikel 2, c) en d) " door de passus " in artikel 2, c) " vervangen.
Art.38. A l'article 2 du décret du 26 juin 1986 relatif à l'octroi d'allocations d'études, les litterae c) et d) sont remplacés par le littera c) suivant :
  " c) aux étudiants belges, domiciliés dans la région de langue allemande, qui poursuivent des études à l'étranger. "
  A l'article 3 du même décret, le littera b) est remplacé comme suit :
  " b) aux étudiants belges, domiciliés dans la région de langue allemande, qui poursuivent des études à l'étranger. "
  A l'article 5, § 2, du même décret, le passage " à l'article 2, c) et d) " est remplacé par le passage " à l'article 2, c) ".
HOOFDSTUK XIII. - Afwijkingsbepalingen bij fusies van internaten van het gemeenschapsonderwijs.
CHAPITRE XIII. - Dispositions abrogatoires en cas de fusions d'internats dans l'enseignement communautaire.
Art.39. In artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs wordt een § 4 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 4. Als twee internaten fuseren kan de Regering tijdens ten hoogste vier schooljaren van de in § 2 bedoelde behoudsnorm afwijken. "
Art.39. A l'article 2 de l'arrêté royal n° 456 du 10 septembre 1986 portant rationalisation et programmation des internats de l'enseignement organisé ou subventionné par l'Etat est inséré un § 4, libellé comme suit :
  " § 4. Lorsque deux internats fusionnent, le Gouvernement peut déroger à la norme de maintien énoncée au § 2 pendant quatre années scolaires au plus. "
Art.40. In hetzelfde koninklijk besluit nr. 456 wordt artikel 14 door de volgende bepaling vervangen :
  " Artikel 14. § 1. In het gemeenschapsonderwijs wordt het aantal betrekkingen als opvoeders van een internaat als volgt vastgelegd :
  1° tussen 1 en 21 leerlingen : één opvoeder;
  2° voor elke begonnen groep van 21 leerlingen : telkens één opvoeder.
  Om de in het eerste lid bedoelde betrekkingen te berekenen, wordt het aantal leerlingen van het basis- en secundair onderwijs met het coëfficiënt 1 en het aantal studenten van het hoger onderwijs met het coëfficiënt 0,5 vermenigvuldigd.
  § 2. In een internaat ontstaan uit de fusie van een internaat voor jongens en een internaat voor meisjes zijn er, in afwijking van § 1, ten minste drie mannelijke en twee vrouwelijke opvoeders, zolang jongens en meisjes in het internaat ingeschreven zijn. "
Art.40. Dans le même arrêté royal n° 456, l'article 14 est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 14. § 1er. Dans l'enseignement communautaire, le nombre d'emplois d'éducateurs d'internat est déterminé comme suit :
  1° de 1 à 21 élèves : 1 éducateur;
  2° pour tout autre groupe entamé de 21 élèves : 1 éducateur.
  Pour déterminer les emplois mentionnés au premier alinéa, le nombre d'éleves de l'enseignement fondamental et secondaire est affecté du coefficient 1 et le nombre d'élèves de l'enseignement supérieur du coefficient 0,5.
  § 2. Dans un internat issu de la fusion d'un internat pour garçons et d'un internat pour jeunes filles, il y a, en dérogation au § 1er, au moins trois éducateurs et deux éducatrices tant que des garçons et des filles sont inscrits dans cet internat. "
HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het decreet van 24 maart 2003 houdende oprichting van de pedagogische inspectie-begeleiding voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap en tot vastlegging van de opdrachten ervan.
CHAPITRE XIV. - Modification du décret du 24 mars 2003 instaurant l'inspection-guidance pédagogique pour l'enseignement en Communauté germanophone et en fixant les missions.
Art.41. In artikel 12, lid 1, van het decreet van 24 maart 2003 houdende oprichting van de pedagogische inspectie-begeleiding voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap en tot vastlegging van de opdrachten ervan wordt de passus " ten hoogste vier " door " ten hoogste vijf " vervangen.
Art.41. A l'article 12, alinéa 1er, du décret du 24 mars 2003 instaurant l'inspection-guidance pédagogique pour l'enseignement en Communauté germanophone et en fixant les missions, le passage " quatre personnes maximum " est remplacé par " cinq personnes maximum ".
HOOFDSTUK XV. - Opheffings- en slotbepalingen.
CHAPITRE XV. - Dispositions abrogatoires et finales.
Art.42. Het decreet van 17 juni 1991 houdende toekenning van een toelage aan de leden van het onderwijzend personeel die voorlopig een andere functie uitoefenen dat degene waartoe ze definitief zijn benoemd, alsmede het besluit van 18 maart 1992 tot uitvoering van artikel 1, lid 4, van het decreet van 17 juni 1991 houdende toekenning van een toelage aan de leden van het onderwijzend personeel die voorlopig een andere functie uitoefenen dan degene waartoe ze definitief zijn benoemd, worden opgeheven.
Art.42. Le décret du 17 juin 1991 portant octroi d'une allocation aux membres du personnel enseignant qui exercent provisoirement une autre fonction que celle à laquelle ils sont nommés à titre définitif et l'arrêté du 18 mars 1992 portant exécution de l'article 1er, alinéa 4, du décret du 17 juin 1991 portant octroi d'une allocation aux membres du personnel enseignant qui exercent provisoirement une autre fonction que celle à laquelle ils sont nommés à titre définitif, sont abrogés.
Art.43. Het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende de ziekte- en bevallingsverloven der leden van het personeel uit het Rijksonderwijs wordt opgeheven.
Art.43. L'arrêté royal du 30 décembre 1959 relatif aux congés de maladie et de maternité des membres du personnel de l'enseignement de l'Etat est abrogé.
Art.44. Artikel 7 van het besluit van de Regering van 21 december 2000 betreffende het politiek verlof voor de personeelsleden in het onderwijs en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling wordt opgeheven.
Art.44. L'article 7 de l'arrêté du Gouvernement du 21 décembre 2000 relatif au conge politique pour les membres du personnel dans l'enseignement et portant adaptation du statut pécuniaire est abrogé.
Art.45. Artikel 4bis van het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen wordt opgeheven voor zover de personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap en de gesubsidieerde personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap betrokken zijn.
Art.45. L'article 4bis de l'arrêté royal du 2 avril 1975 relatif au congé accordé à certains membres du personnel des services publics pour accomplir certaines prestations au bénéfice de groupes politiques reconnus des assemblées législatives nationales communautaires ou régionales ou au bénéfice des présidents de ces groupes est abrogé dans la mesure où les membres du personnel des établissements d'enseignement et des centres P.M.S. organisés par la Communauté germanophone et les membres subsidies du personnel des établissements d'enseignement et des centres P.M.S. subsidiés par la Communauté germanophone sont concernés.
Art.46. Het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot regeling van de wijze waarop het aantal opvoeders in het Rijksonderwijs wordt berekend, wordt opgeheven
Art.46. L'arrêté royal du 18 avril 1967 fixant les règles de calcul du nombre d'éducateurs dans l'enseignement de l'Etat est abrogé.
Art. 47. De artikelen 23 tot 30 hebben uitwerking op 1 september 2001.
  Artikel 34 heeft uitwerking op 1 september 2002.
  Artikel 41 heeft uitwerking op 24 maart 2003.
  Artikel 38 is toepasselijk op de aanvragen ingediend vanaf het academisch jaar 2003-2004.
  Artikel 37 treedt in werking op 1 juli 2003.
  De artikelen 1 tot 11, 22, 31 tot 33, 35, 36, 39, 40 en 42 tot 46 treden in werking op 1 september 2003.
  De artikelen 12 tot 17 en 21 treden in werking op 1 september 2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 en 2004-2005.
  De artikelen 18 tot 20 treden in werking op 1 september 2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 tot en met 2006-2007.
Art. 47. Les articles 23 à 30 produisent leurs effets le 1er septembre 2001.
  L'article 34 produit ses effets le 1er septembre 2002.
  L'article 41 produit ses effets le 24 mars 2003.
  L'article 38 est applicable aux demandes introduites à partir de l'année académique 2003-2004.
  L'article 37 entre en vigueur le 1er juillet 2003.
  Les articles 1er à 11, 22, 31 à 33, 35, 36, 39, 40 et 42 à 46 entrent en vigueur le 1er septembre 2003.
  Les articles 12 à 17 et 21 entrent en vigueur le 1er septembre 2003 et valent pour les années scolaires 2003-2004 et 2004-2005.
  Les articles 18 à 20 entrent en vigueur le 1er septembre 2003 et valent pour les années scolaires 2003-2004 à 2006-2007 inclusivement.