Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
3 APRIL 2003. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de onderhouds- en reparatiewerkplaatsen voor motorvoertuigen die over 3 of minder dan 3 werkkuilen of hefbruggen beschikken (VERTALING)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-05-2003 en tekstbijwerking tot 27-09-2017)
Titre
3 AVRIL 2003. - Arrêté du Gouvernement wallon déterminant les conditions intégrales relatives aux ateliers d'entretien et de réparation des véhicules à moteur lorsque le nombre de fosses ou ponts élévateurs est inférieur ou égal à trois(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 26-05-2003 et mise à jour au 27-09-2017)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (78)
Texte (78)
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
CHAPITRE I. - Champ d'application et définitions.
Artikel 1. Deze voorwaarden zijn van toepassing op elke onderhouds- en reparatiewerkplaats voor motorvoertuigen die over 3 of minder dan 3 werkkuilen of hefbruggen beschikken zoals bedoeld in rubriek 50.20.01.01 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Article 1er. Les présentes conditions intégrales s'appliquent aux ateliers d'entretien et/ou de réparation de véhicules à moteur lorsque le nombre de fosses ou de ponts élévateurs est inférieur ou égal à 3 visés à la rubrique 50.20.01.01. de l'annexe Ire de l'arrêté du Gouvernement wallon du 4 juillet 2002 arrêtant la liste des projets soumis à étude d'incidence et activités classées.
Art.2. Voor de toepassing van deze voorschriften wordt onder bestaande inrichting verstaan elke inrichting die vóór de inwerkingtreding van dit besluit behoorlijk vergund is of voor de exploitatie waarvan een vergunning is afgeleverd na indiening van een aanvraag vóór de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en na indiening van de vergunningsaanvragen tussen de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de inwerkingtreding van dit besluit.
Art.2. Pour l'application des présentes prescriptions, on entend par établissement existant : tout établissement dûment autorisé avant l'entrée en vigueur du présent arrêté ou dont l'exploitation est couverte par un permis délivré à la suite d'une demande introduite avant l'entrée en vigueur du décret du 11 mars 1999 relatif au permis d'environnement ainsi que tout établissement pour lequel une demande de permis a été introduite entre l'entrée en vigueur du décret du 11 mars 1999 relatif au permis d'environnement et l'entrée en vigueur du présent arrêté.
HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw.
CHAPITRE II. - Implantation et construction.
Afdeling 1. - Bouw.
Section 1. - Construction.
Art.3. De garages, werkplaatsen en aanhorigheden zijn van alle bewoonde lokalen en de toegangen ertoe gescheiden door muren, vloerplaten, wanden, in baksteen of beton, door plafonds en vloeren die minstens één uur brandbestendig zijn. Ze zijn voorzien van de nodige openingen voor de exploitatie en de veiligheid.
  De brandwerende deuren gaan automatisch dicht en zijn minstens een half uur brandbestendig.
Art.3. Les garages, ateliers, et leur dépendances sont séparés des locaux habités et de leurs accès par des murs, hourdis, cloisons, en brique ou en béton, plafonds et planchers ayant un degré de résistance au feu d'au moins une heure et ne comportant que les ouvertures indispensables à l'exploitation et à la sécurité.
  Les portes coupe-feu sont à fermeture automatique et présentent une résistance au feu d'une demi-heure au moins.
Art.4. De bewoonde lokalen hebben minstens één toegang die niet tot de werkplaats of de aanhorigheden leidt.
  De werkplaats is niet rechtstreeks verbonden met de bewoonde lokalen of de door derden bezette lokalen.
Art.4. Les locaux habités comportent au moins un accès indépendant de l'atelier et de ses dépendances.
  L'atelier n'a pas de communication directe avec les locaux habités ou occupés par des tiers.
Art.5. De ingangportalen, die door een openluchtkoer van minstens 3 m diep van de garages en werkplaatsen gescheiden zijn of geïsoleerd zijn met een deur die minstens een halfuur brandbestendig is, worden niet beschouwd als aanhorigheid in de zin van artikel 4.
Art.5. Les porches d'entrée qui sont séparés des garages et ateliers par une cour à ciel ouvert de trois mètres de profondeur au moins ou qui sont isolés par une porte ayant une résistance au feu d'au moins une demi heure ne sont pas considérés comme dépendance pour l'article 4.
Art.6. De deuren en nooduitgangen van de lokalen waar de motorvoertuigen en aanhangwagens ondergebracht worden en die van de garages en de werkplaatsen gaan open naar buiten. De gangen zijn vrij van elk obstakel.
Art.6. Les portes et issues de secours des locaux utilisés pour remiser les véhicules automoteurs et leurs remorques, des garages et des ateliers s'ouvrent vers l'extérieur et les passages sont dégagés de tout obstacle.
Art.7. De vloeren van de werk- en/of reinigingsplaatsen zijn in beton en laten geen vloeistoffen de bodem insijpelen. Ze worden aangelegd zodat alle vloeistoffen die er al dan niet per ongeluk verspreid worden, met name het water waarmee vloeren en voertuigen gereinigd worden, opgevangen worden vooraleer naar één enkele afvoerriool te worden afgevoerd d.m.v. een gepaste apparatuur, bv. een koolwaterstoffenafscheider.
  De werkplaatsen zijn chemisch bestand tegen alle aanwezige vloeistoffen.
Art.7. Les sols des ateliers et des aires de travail et/ou de nettoyage sont bétonnés et rendus parfaitement étanches à toute pénétration de substances liquides dans le sol. Ils sont aménagés pour recueillir et évacuer vers un seul exutoire par des dispositifs adéquats, tel qu'un séparateur d'hydrocarbures, tout liquide qui y serait répandu accidentellement ou non, notamment les eaux de nettoyage des sols et véhicules.
  Les aires de travail présentent une résistance chimique à tous les liquides présents dans l'atelier.
Afdeling 2. - Verluchting.
Section 2. - Ventilation.
Art.8. § 1. De garages en werkplaatsen worden verlucht d.m.v. een voorziening die dermate efficiënt is dat er geen gevaar voor giftige of explosieve lucht kan ontstaan.
  § 2. In de ondergrondse garages en werkplaatsen wordt op een oordeelkundig gekozen plaats en hoe dan ook op het laagste niveau een mechanisch verluchtingsstelsel aangebracht om gassen en rook op te zuigen en naar buiten te drijven.
  § 3. Het is verboden een ontploffingsmotor of een motor met inwendige verbranding werkingsklaar te maken of te herstellen indien de handeling het langdurig draaien van de motor vergt, tenzij voorzien wordt in een apparatuur die de gassen rechtstreeks naar buiten drijft.
Art.8. § 1er. Les garages et ateliers sont ventilés par un dispositif afin que l'atmosphère n'y puisse jamais devenir toxique ou explosive.
  § 2. Dans les garages et ateliers en sous-sol, un système de ventilation mécanique, placé à un endroit judicieusement choisi et au niveau le plus bas, aspire les gaz et fumées répandus dans les locaux et les refoule à l'extérieur.
  § 3. Il est interdit de procéder à la mise au point ou à la réparation d'un moteur à combustion interne si l'opération nécessite le maintien en marche prolongé de ce moteur sauf s'il existe un dispositif permettant d'évacuer les gaz directement à l'air libre.
Afdeling 3. - Inspectiekuilen.
Section 3. - Fosses de visite.
Art.9. De werkkuil kan moeiteloos verlaten worden, ongeacht de lengte van de voertuigen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een vaste voorziening, zoals een ladder, een leunarm of een trap.
  De inspectiekuilen worden aangegeven ter attentie van het publiek dat toegang heeft tot de werkplaats.
  Als de inspectiekuilen niet gebruikt worden, worden ze afgedekt met aaneensluitende planken of omheind met een stevige leuning.
Art.9. La sortie aisée de la fosse est assurée, quelle que soit la longueur des véhicules qui se trouvent au-dessus. Un dispositif permanent, solidement fixé, tels qu'une échelle, une rampe, un escalier, est installé à cet effet.
  Les fosses de visite sont signalées à l'attention du public admis dans les ateliers.
  Lorsque les fosses de visite sont inutilisées, elles sont recouvertes d'un plancher jointif ou entourées d'un garde-corps solidement fixé.
Afdeling 4. - Hijs- en manutentietoestellen.
Section 4. - Appareils de levage et de manutention.
Art.10. § 1. De toegelaten maximale last wordt duidelijk, zichtbaar en blijvend vermeld op de dommekrachten, vijzels en gelijkaardige toestellen.
  § 2. Bovenbedoelde toestellen zijn stevig gebouwd.
  § 3. Ze zijn zodanig ontworpen dat bewegingsomkering alleen mogelijk is ingevolge het gewilde optreden van de bediener.
  § 4. Het dragende deel van de dommekrachten, vijzels en gelijkaardige toestellen is zodanig ontworpen dat adhesie met de last vergroot wordt of de plaatsing in een aangepaste holte voorzien is.
  § 5. De dommekrachten en de vijzels hebben een inrichting die belet dat de schroef of de tandbeugel vrijkomt.
  § 6. De dommekrachten, vijzels en gelijkaardige toestellen die rechtstreeks in werking worden gebracht door een elektrische motor, zijn uitgerust met een voorziening die automatisch de voedingsstroom onderbreekt in de hoogste stand en in de laagste stand.
  § 7. De hydraulische en pneumatische vijzels hebben dichte verbindingen die beletten dat de vloeistof of de lucht uit de cilinders ontsnapt bij het heffen van de last.
  § 8. De hydraulische en pneumatische vijzels, waarvan de hefhoogte 20 cm overschrijdt, zijn uitgerust met een voorziening of ontworpen zodat de stang niet kan neerdalen in geval van beschadiging van de toevoer- of afvoerleidingen; die voorziening waarborgt dat de last langzaam en regelmatig zakt of legt ze volledig stil als ze in beweging komt.
Art.10. § 1er. Les crics, vérins et engins similaires portent d'une manière claire, apparente et indélébile la mention de la charge maximum autorisée.
  § 2. Ils sont de construction solide.
  § 3. Ils sont conçus de manière que l'inversion du mouvement ne soit possible que par l'intervention volontaire de l'opérateur.
  § 4. La partie portante des crics, vérins et engins similaires est conçue de manière à augmenter l'adhérence à la charge ou à prévoir un engagement dans un logement adéquat.
  § 5. Les crics et vérins possèdent un dispositif empêchant la vis ou la crémaillère de se dégager.
  § 6. Les crics, vérins et engins similaires actionnés directement par un moteur électrique, sont pourvus d'un dispositif qui coupe automatiquement le courant d'alimentation à la position la plus élevée et à la position la plus basse.
  § 7. Les vérins hydrauliques et pneumatiques possèdent des raccords étanches qui ne permettent pas au liquide ou à l'air de s'échapper des cylindres en cours de levage de la charge.
  § 8. Les vérins hydrauliques et pneumatiques dont la hauteur de levage est supérieure à 20 cm sont munis d'un dispositif ou sont conçus de façon à empêcher la descente de la tige en cas d'avarie à la tuyauterie d'amenée ou d'évacuation de liquide ou d'air. Ce dispositif assure une descente lente et régulière de la charge ou arrête complètement son mouvement.
Afdeling 5. - Elektrische installatie.
Section 5. - Installation électrique.
Art.11. Een erkende instelling controleert de elektrische installatie vóór de inbedrijfstelling en bij elke noemenswaardige wijziging.
Art.11. Avant la mise en service, l'installation électrique est contrôlée par un organisme agréé, ainsi que lors de toute modification importante.
HOOFDSTUK III. - Exploitatie.
CHAPITRE III. - Exploitation.
Afdeling 1. - Algemeen.
Section 1. - Généralités.
Art.12. De besmette vloeistoffen die per ongeluk verspreid worden, mogen in geen geval geloosd worden in een openbare riolering, een waterloop of een voorziening voor de opvang van oppervlaktewater, noch op de grond buiten de garage gegooid worden. Ze worden onmiddellijk geneutraliseerd, vernietigd en/of afgevoerd. De exploitant beschikt over de nodige middelen en materialen om die veiligheidsmaatregelen snel uit te voeren.
Art.12. Les liquides contaminés, accidentellement épandus ne peuvent pas être déversés dans un égout public, un cours d'eau ou un dispositif quelconque de récolte des eaux de surface, ni être jetés sur le sol, à l'extérieur du garage mais doivent être immédiatement neutralisés, détruits et/ou évacués. L'exploitant dispose des moyens et matériaux permettant l'exécution rapide de ces mesures de sécurité.
Art.13. § 1. De gevaarlijke en/of ontvlambare stoffen worden opgeslagen in geschikte recipiënten die ontworpen en gebouwd worden met inachtneming van de kenmerken van de vloeistoffen waarvoor ze bestemd zijn, en voldoende mechanische en chemische weerstand bieden.
  § 2. De handelingen i.v.m. de hantering van die producten worden uitgevoerd door bevoegde personen die vertrouwd zijn met de risico's die eraan verbonden zijn.
Art.13. § 1er. Les produits dangereux et /ou inflammables sont contenus dans des récipients appropriés, conçus et réalisés en fonction des caractéristiques des liquides qu'ils contiennent et d'une résistance mécanique et chimique suffisante.
  § 2. Les opérations mettant en oeuvre ces produits ne sont confiées qu'à des personnes suffisamment compétentes et dûment averties des risques inhérents à ces liquides.
Art.14. De ontvlambare vloeistoffen worden opgeslagen in een speciaal lokaal of in een daartoe bestemde veiligheidskast.
Art.14. Les liquides inflammables sont stockés dans un local particulier ou une armoire de sécurité réservé à cet usage.
Art.15. De opslag van gevaarlijke producten is ondermogen aan bijzonder voorwaarden.
Art.15. Le stockage des produits dangereux fait l'objet de conditions particulières.
Art.16. De vaten die benzine bevatten of bevat hebben, mogen niet in de garages of werkplaatsen opgeslagen worden buiten het lokaal voor de opslag van ontvlambare vloeistoffen, zoals hierboven omschreven.
  De brandbare of ontvlambare stoffen mogen niet in de garages of werkplaatsen opgeslagen worden.
Art.16. Il est interdit d'entreposer dans les garages et les ateliers un ou des bidons contenant ou ayant contenu de l'essence en dehors du local spécialement destiné au stockage des liquides inflammables tel que définit ci-dessus.
  Il est interdit d'entreposer dans les garages et ateliers des matières combustibles ou inflammables.
Art.17. De reservoirs van autovoertuigen die brandstof bevat hebben, mogen niet hersteld worden met een brander, een elektrische boog of eender welk toestel met open vlam.
Art.17. La réparation de réservoir de véhicule automobile ayant contenu du carburant à l'aide de chalumeau, arc électrique ou tout autre appareil à flamme nue est interdite.
Afdeling 2. - Verwarming.
Section 2. - Chauffage.
Art.18. Bij de plaatsing van eventuele verwarmingstoestellen in de lokalen wordt het brandgevaar zoveel mogelijk beperkt.
Art.18. Les appareils destinés au chauffage éventuel des locaux sont placés de manière à ce que le risque d'incendie soit réduit au minimum.
Afdeling 3. - Toegang van het publiek tot de lokalen.
Section 3. - Accès des locaux au public.
Art.19. De lokalen of gedeelten ervan die toegankelijk zijn voor het publiek, worden zodanig verlucht dat de lucht er gezond is voor de aanwezige personen.
Art.19. Les locaux ou parties de locaux accessibles au public sont ventilés de manière telle que l'atmosphère ne puisse constituer un risque pour les personnes s'y trouvant.
Art.20. De exploitant ontzegt het publiek de toegang tot de lokalen waar gevaarlijke werken worden uitgevoerd. Het verbod wordt duidelijk aangegeven op geschikte plaatsen.
Art.20. L'exploitant doit interdire l'accès au public des locaux ou des travaux dangereux sont effectués. Cette interdiction doit être clairement indiquée en suffisamment d'endroits.
HOOFDSTUK IV. - Preventie van ongevallen en brand.
CHAPITRE IV. - Prévention des accidents et incendies.
Afdeling 1. - Algemeen.
Section 1. - Généralités.
Art.21. Vóór de uitvoering van het project en vóór elke wijziging van de plaatsen of exploitatieomstandigheden die gevaar voor brand of brandverspreiding inhoudt, pleegt de exploitant via de burgemeester overleg met de territoriaal bevoegde brandweerdienst over de te treffen maatregelen en de uitrustingen waarin voorzien moet worden voor de preventie en de bestrijding van brand en ontploffingen met het oog op de bescherming van het publiek en het leefmilieu.
  Die maatregelen en uitrustingen betreffen met name :
  1° de bouw, indeling en inrichting van lokalen en gebouwen, met inbegrip van ketelhuizen, installaties voor de verwarming, verluchting en airconditioning;
  2° de middelen voor de evacuatie van de personen die zich binnen de inrichting bevinden en de organisatie om hun veiligheid te waarborgen in geval van brand, ook die van de personen met beperkte beweeglijkheid;
  3° de toegang van de hulpdiensten tot de verschillende sectoren, gebouwen en lokalen van de inrichting;
  4° de vestiging van de gedeelten van de inrichting waar aanzienlijk brand- of ontploffingsgevaar bestaat, met name de opslagen van brandstoffen en oplosmiddelen;
  5° de maatregelen om het bluswater onder controle te houden als de aanwezigheid in dat water van producten die in de instelling opgeslagen zijn of in geval van brand gegenereerd kunnen worden, een ernstige bedreiging kan vormen voor het leefmilieu;
  6° de bepaling, de keuze, de vestiging en het vlotte onderhoud van de middelen inzake preventie, detectie, bestrijding van brand en explosie alsook van de alarmapparatuur;
  7° de opleiding van het personeel inzake de brandbestrijding;
  8° de bepaling van de te volgen richtlijnen in geval van brand, met name wat betreft de bezoekers en het aanwezige publiek.
Art.21. Avant la mise en oeuvre du projet et avant chaque modification des lieux ou des circonstances d'exploitation susceptibles de modifier les risques d'incendie ou de sa propagation, l'exploitant consulte, par l'intermédiaire du Bourgmestre, le service d'incendie territorialement compétent sur les mesures à prendre et les équipements à mettre en oeuvre en matière de prévention et de lutte contre les incendies et explosions, dans le respect de la protection du public et de l'environnement.
  Ces mesures et équipements couvrent notamment les domaines suivants :
  1° construction, compartimentage et agencement des locaux et bâtiments, y compris les chaufferies, installations de chauffage, ventilation et conditionnement d'air;
  2° moyens d'évacuation des personnes présentes dans l'établissement et organisation à mettre en place pour garantir la sécurité des personnes en cas d'incendie, en ce compris les moyens et l'organisation de l'évacuation des personnes à mobilité réduite;
  3° accès des services de secours aux différents secteurs, bâtiments et locaux de l'établissement;
  4° implantation des parties de l'établissement présentant des risques importants d'incendie ou d'explosion, notamment les dépôts de matières combustibles et de solvants;
  5° mesures propres à garantir le maintien sous contrôle des eaux d'extinction lorsque des produits présents dans l'établissement ou risquant d'être générés en cas d'incendie sont tels que leur présence dans les eaux d'extinction peut constituer une menace importante pour l'environnement;
  6° définition, choix, implantation et maintien en bon état des moyens de prévention, détection, alerte, alarme et lutte contre les incendies et explosions;
  7° formation du personnel à la lutte contre les incendies;
  8° définition de la conduite à tenir en cas d'incendie, notamment en ce qui concerne les visiteurs et le public présent.
Art.22. De exploitant neemt al naar gelang de omstandigheden de vereiste maatregelen om :
  1° brand en ontploffingen te voorkomen;
  2° elke brandhaard die gevaar voor het publiek of het leefmilieu inhoudt, snel en efficiënt te bestrijden;
  3° in geval van brand :
  a) alarm te slaan;
  b) de veiligheid van het publiek te waarborgen en het desnoods snel en veilig te evacueren, ook de personen met beperkte beweeglijkheid;
  c) de gemeentelijke of gewestelijke brandweerdienst en de toezichthoudende ambtenaar onmiddellijk te verwittigen.
Art.22. L'exploitant prend les précautions indispensables, indiquées par les circonstances pour :
  1° prévenir les incendies et explosions;
  2° combattre rapidement et efficacement tout début d'incendie qui présente un risque pour le public ou l'environnement;
  3° en cas d'incendie :
  a) donner l'alerte et l'alarme;
  b) assurer la sécurité du public présent dans l'établissement et, si nécessaire, pourvoir à son évacuation rapide et sans danger, en ce compris l'évacuation des personnes à mobilité réduite;
  c) avertir immédiatement le service communal ou régional d'incendie et le fonctionnaire technique chargé de la surveillance.
Art.23. Het materieel bedoeld in artikel 21 is gebruiksklaar, nauwkeurig geschikt, goed aangegeven en vlot bereikbaar. Het is tegen vorst beschermd.
Art.23. Le matériel visé à l'article 20 est prêt à l'emploi, judicieusement disposé, bien signalé et facile à atteindre. Il est protégé contre le gel.
Art.24. Het open vuurverbod en het rookverbod worden d.m.v. reglementaire pictogrammen aangegeven overal waar gevaar voor brand bestaat in de inrichting.
Art.24. L'interdiction du feu nu et l'interdiction de fumer sont signalées au moyen des pictogrammes réglementaires dans tous les lieux de l'établissement où le danger d'incendie est présent.
Art.25. De exploitant zorgt voor de duurzame kwaliteit van de blusproducten door ze vóór de uiterste gebruiksdatum te vernieuwen.
Art.25. L'exploitant veille à la permanence de la qualité des produits d'extinction d'incendie en les renouvelant avant leur date de péremption.
HOOFDSTUK V. - Water.
CHAPITRE V. - Eau.
Afdeling 1. - Algemeen.
Section 1re. - Généralités.
Art.26. De bepalingen van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater, zijn niet van toepassing op dit hoofdstuk.
Art.26. Les dispositions de l'arrêté royal du 3 août 1976 portant le règlement général relatif aux déversements des eaux usées dans les eaux de surface ordinaires, dans les égouts publics et dans les voies artificielles d'écoulement des eaux pluviales ne s'appliquent pas au présent chapitre.
Art.27. § 1. Al het opgevangen afvalwater wordt verwerkt in een koolwaterstoffenafscheider met automatische sluiting, coalescentiefilter, niveaumeter en slibafscheider alvorens in een openbare riolering, een oppervlaktewater of een systeem voor de opvang van oppervlaktewater te worden geloosd.
  Die voorzieningen zijn vlot toegankelijk voor inspectie, onderhoud, herstel en monsterneming.
  Er mag gebruik worden gemaakt van een koolwaterstoffenafscheider met automatische evacuatie. In dat geval is de kuip voor de opvang van koolwaterstoffen uit de afscheider voorzien van een dubbele wand met een permanente lekdetector.
  § 2. De afmetingen van de zuiveringsinstallatie voldoen aan de lozingsvoorwaarden voor afvalwater bedoeld in de artikelen 27, 28, en 29.
Art.27. § 1er. Avant d'être évacuées à l'égout public, dans une eau de surface ou un dispositif quelconque de récolte des eaux de surface, toutes les eaux usées recueillies sont traitées dans un séparateur d'hydrocarbures, à fermeture automatique, avec cellule coalescente, chambre d'échantillonnage, indicateur de niveau et débourbeur.
  Ces dispositifs sont accessibles pour l'inspection, l'entretien, la réparation et la prise d'échantillons.
  Un séparateur d'hydrocarbures à évacuation automatique est autorisé. Dans ce cas, la cuve recueillant les hydrocarbures en provenance du séparateur est du type à double paroi avec détecteur permanent de fuite.
  § 2. L'installation d'épuration est dimensionnée pour répondre aux conditions de déversement des eaux usées visées aux articles 27, 28 et 29.
Afdeling 2. - Lozing van huishoudelijk afvalwater in oppervlaktewater en in kunstmatige afvoerwegen voor regenwater.
Section 2. - Déversement des eaux usées domestiques en eau de surface et dans les voies artificielles d'écoulement des eaux pluviales.
Art. 28. Lozingen van huishoudelijk afvalwater boven 20 IE (inwoner-equivalent) vóór zuivering voldoen aan de volgende voorwaarden :
Art. 28. Les conditions de déversement d'eaux usées domestiques sont les suivantes, pour des déversements supérieurs à 20 EH (équivalent-habitant) avant épuration :
Gehalte aan verontreinigende
  stoffen Fysieke grootte (1)
RegelOpmerkingen
 --
PH< 9 en > 6,5De natuurlijke PH-waarde kan als grenswaarde van de PH van het geloosde water aangenomen worden als ze < 6,5 of > 9 is.
DBO5 bij 20 °C (2)< 50 mg/l < 30 mg/l (1) 
MeS (zwevende stoffen) (2)< 60 mg/l 
MS (2)< 1 ml/lStatische bezinking gedurende twee uur.
Met CCl4 extraheerbare niet-polaire
  koolw aterstoffen (2)
< 5 mg/l
  < 3mg/l (1)
De CCl4 kan worden vervangen door een ander perhalogeen oplosmiddel dat verenigbaar is met de infra-rode methode
Temperatuur30 °C 
NB : 1 IE = 60 g DBO5/dag
(1) Voor gestorte dagelijkse volumes boven 18 m3/d
(2) Als het geloosde water voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of grondwater, worden de gehalten toegevoegd aan die van het opgevangen water
Gehalte aan verontreinigende
  stoffen Fysieke grootte (1)RegelOpmerkingen--PH< 9 en > 6,5De natuurlijke PH-waarde kan als grenswaarde van de PH van het geloosde water aangenomen worden als ze < 6,5 of > 9 is.DBO5 bij 20 °C (2)< 50 mg/l < 30 mg/l (1)MeS (zwevende stoffen) (2)< 60 mg/lMS (2)< 1 ml/lStatische bezinking gedurende twee uur.Met CCl4 extraheerbare niet-polaire
  koolw aterstoffen (2)< 5 mg/l
  < 3mg/l (1)De CCl4 kan worden vervangen door een ander perhalogeen oplosmiddel dat verenigbaar is met de infra-rode methodeTemperatuur30 °CNB : 1 IE = 60 g DBO5/dag(1) Voor gestorte dagelijkse volumes boven 18 m3/d(2) Als het geloosde water voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of grondwater, worden de gehalten toegevoegd aan die van het opgevangen water
Teneur en polluant
  Grandeur physique (1)
RègleRemarques
---
PH< 9 et > 6,5Le PH naturel de l'eau prélevée peut être admis comme
  valeur limite du PH des eaux déversées s'il est < 6,5 ou > 9
DBO5 a 20°C (2)< 50 mg/l < 30 mg/l (1) 
MeS (matières en suspension) (2)< 60 mg/l 
MS (2)< 1 ml/lAu cours d'une sédimentation statique de deux heures.
Hydrocarbures non polaires extractibles au CCl4 (2)< 5 mg/l
  < 3 mg/l (1)
Le CCl4 peut être remplacé par un autre solvant perhalogéné
  compatible avec la méthode d'analyse IR (Infra-Rouge).
Température30°C 
   
NB : 1 EH = 60 g DBO5/jour
(1) Pour des volumes journalier déversés supérieurs à 18 m3/j
(2) Si les eaux déversées proviennent de l'utilisation d'une eau de surface ordinaire et/ou d'une eau souterraine les teneurs sont à ajouter aux teneurs de l'eau prélevée
Teneur en polluant
  Grandeur physique (1)RègleRemarques---PH< 9 et > 6,5Le PH naturel de l'eau prélevée peut être admis comme
  valeur limite du PH des eaux déversées s'il est < 6,5 ou > 9DBO5 a 20°C (2)< 50 mg/l < 30 mg/l (1)MeS (matières en suspension) (2)< 60 mg/lMS (2)< 1 ml/lAu cours d'une sédimentation statique de deux heures.Hydrocarbures non polaires extractibles au CCl4 (2)< 5 mg/l
  < 3 mg/l (1)Le CCl4 peut être remplacé par un autre solvant perhalogéné
  compatible avec la méthode d'analyse IR (Infra-Rouge).Température30°CNB : 1 EH = 60 g DBO5/jour(1) Pour des volumes journalier déversés supérieurs à 18 m3/j(2) Si les eaux déversées proviennent de l'utilisation d'une eau de surface ordinaire et/ou d'une eau souterraine les teneurs sont à ajouter aux teneurs de l'eau prélevée
  Bovendien :
  1° wordt het te lozen water ontsmet als het zulke hoeveelheden pathogene organismen bevat dat er besmettingsgevaar voor het ontvangende water ontstaat;
  2° is het, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd, alsook van elke andere stof met een concentratie die rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk kan zijn voor de mens, de flora of de fauna. De exploitanten laten hun aanvraag om milieuvergunning in voorkomend geval vergezeld gaan van volledige gegevens daaromtrent;
  3° zijn representatieve monsters van het geloosde water vrij van oliën, vetten of andere drijvende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een drijflaag vormen. In geval van twijfel wordt het monster in een buikflesje gegoten en wordt vervolgens nagegaan of beide fasen al dan niet in aanmerking kunnen worden genomen.
  En outre :
  1° les eaux à déverser qui contiennent des organismes pathogènes dans des proportions telles qu'ils risquent de contaminer dangereusement l'eau réceptrice, doivent être désinfectées;
  2° les eaux déversées ne peuvent pas contenir les substances visées par la directive 76/464/CEE du Conseil, du 4 mai 1976, concernant la pollution causée par certaines substances dangereuses déversées dans le milieu aquatique de la Communauté, ainsi que toute autre substance en concentration pouvant être directement ou indirectement nuisible à la santé de l'homme, à la flore ou à la faune;
  3° un échantillon représentatif des eaux déversées ne peut contenir des huiles, des graisses ou autres matières flottantes en quantités telles qu'une couche flottante puisse être constatée de manière non équivoque. En cas de doute cela peut être constaté en versant l'échantillon dans une ampoule à décanter et en vérifiant ensuite si les deux phases peuvent être considérées.
Afdeling 3. - Lozing van industrieel afvalwater in gewoon oppervlaktewater en in kunstmatige afvoerwegen voor regenwater.
Section 3. - Déversement des eaux usées industrielles en eau de en eau de surface ordinaire et dans les voies artificielles d'écoulement des eaux pluviales.
Art. 29. Lozingen van industrieel afvalwater voldoen aan de volgende voorwaarden :
Art. 29. Les conditions de déversement des eaux usées industrielles sont les suivantes :
Gehalte aan verontreinigende
  stoffen Fysieke grootte (1)
RegelOpmerkingen
---
PH> 6,5 < 9 
DBO5 bij 20 °C (2)< 50 mg/l < 30 mg/l (1) en lager 
MeS (zwevende stoffen) (2)< 60 mg/l 
MS (bezinkbare stoffen) (2)< 1 ml/lStatische bezinking gedurende twee uur.
Met CCl4 extraheerbare niet-polaire koolwaterstoffen (2)< 5 mg/lDe CCl4 kan worden vervangen door een ander
  perhalogeen oplosmiddel dat verenigbaar is met de infra-rode methode
Totaal wasmiddelen3 mg/l 
Temperatuur30°C 
(1) Voor dagelijks gestorte volumes boven 18 m3/d
(2) Als het geloosde water voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of grondwater worden de gehalten toegevoegd aan die van het opgevangen water.
Gehalte aan verontreinigende
  stoffen Fysieke grootte (1)RegelOpmerkingen---PH> 6,5 < 9DBO5 bij 20 °C (2)< 50 mg/l < 30 mg/l (1) en lagerMeS (zwevende stoffen) (2)< 60 mg/lMS (bezinkbare stoffen) (2)< 1 ml/lStatische bezinking gedurende twee uur.Met CCl4 extraheerbare niet-polaire koolwaterstoffen (2)< 5 mg/lDe CCl4 kan worden vervangen door een ander
  perhalogeen oplosmiddel dat verenigbaar is met de infra-rode methodeTotaal wasmiddelen3 mg/lTemperatuur30°C(1) Voor dagelijks gestorte volumes boven 18 m3/d(2) Als het geloosde water voortkomt uit het gebruik van gewoon oppervlaktewater en/of grondwater worden de gehalten toegevoegd aan die van het opgevangen water.
Teneur en polluant
  Grandeur physique (1)
RegleRemarques
---
PH> 6,5 < 9 . 
DBO5 a 20 °C (2)< 50 mg/l < 30 mg/l (1)
  et en dessous
 
MeS (matières en suspension) (2)< 60mg/l 
MS (matières sédimentables) (2)< 1 ml/lAu cours d'une sédimentation statique de deux heures
Hydrocarbures non polaires extractibles au CCl4 (2)< 5 mg/lLe CCl4 peut être remplacé par un autre solvant
  perhalogéné compatible avec la méthode d'analyse IR (InfraRouge)
   
Détergents totaux< 3 mg/l 
Température 30°C  
(1) Pour des volumes journaliers déversés supérieurs à 18 m3/j
(2) Si les eaux déversées proviennent de lutilisation dune eau de surface ordinaire et/ou dune eau souterraine les teneurs sont à ajouter aux teneurs de leau prélevée
Teneur en polluant
  Grandeur physique (1)RegleRemarques---PH> 6,5 < 9 .DBO5 a 20 °C (2)< 50 mg/l < 30 mg/l (1)
  et en dessousMeS (matières en suspension) (2)< 60mg/lMS (matières sédimentables) (2)< 1 ml/lAu cours d'une sédimentation statique de deux heuresHydrocarbures non polaires extractibles au CCl4 (2)< 5 mg/lLe CCl4 peut être remplacé par un autre solvant
  perhalogéné compatible avec la méthode d'analyse IR (InfraRouge)Détergents totaux< 3 mg/lTempérature 30°C(1) Pour des volumes journaliers déversés supérieurs à 18 m3/j(2) Si les eaux déversées proviennent de lutilisation dune eau de surface ordinaire et/ou dune eau souterraine les teneurs sont à ajouter aux teneurs de leau prélevée
  Bovendien :
  1° wordt het te lozen water ontsmet als het zulke hoeveelheden pathogene organismen bevat dat er besmettingsgevaar voor het ontvangende water ontstaat;
  2° is het, behoudens uitdrukkelijke toestemming, vrij van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd, alsook van elke andere stof met een concentratie die rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk kan zijn voor de mens, de flora of de fauna. De exploitanten laten hun aanvraag om milieuvergunning in voorkomend geval vergezeld gaan van volledige gegevens daaromtrent;
  3° zijn representatieve monsters van het geloosde water vrij van oliën, vetten of andere drijvende stoffen waarvan duidelijk kan worden vastgesteld dat ze een drijflaag vormen. In geval van twijfel wordt het monster in een buikflesje gegoten en wordt vervolgens nagegaan of beide fasen al dan niet in aanmerking kunnen worden genomen.
  En outre :
  1° les eaux à déverser qui contiennent des organismes pathogènes dans des proportions telles qu'ils risquent de contaminer dangereusement l'eau réceptrice, doivent être désinfectées;
  2° les eaux déversées ne peuvent pas contenir les substances visées par la directive 76/464/CEE du Conseil du 4 mai 1976, concernant la pollution causée par certaines substances dangereuses déversées dans le milieu aquatique de la Communauté, ainsi que toute autre substance en concentration pouvant être directement ou indirectement nuisible à la santé de l'homme, à la flore ou à la faune;
  3° un échantillon représentatif des eaux déversées ne peut contenir des huiles, des graisses ou autres matières flottantes en quantités telles qu'une couche flottante puisse être constatée de manière non équivoque. En cas de doute cela peut être constaté en versant l'échantillon dans une ampoule à décanter et en vérifiant ensuite si les deux phases peuvent être considérées.
Afdeling 4. - Lozing van industrieel afvalwater in de openbare riolering en in collectoren van afvalwater.
Section 4. - Déversement des eaux usées industrielles à l'égout public et dans les collecteurs d'eaux usées.
Art. 30. Lozingen van industrieel afvalwater voldoen aan de volgende voorwaarden :
Art. 30. Les conditions de déversement des eaux usées industrielles sont les suivantes :
Gehalte aan verontreinigende
   stoffen Fysieke grootte
RegelOpmerkingen
---
PH> 6 < 9,5 
MeS (zwevende stoffen)< 1 000 mg/l 
MS (bezinkbare stoffen)< 200 ml/lNa statische bezinking van twee uur
Afmeting MeS< 1 cmDe ''MeS'' mogen de werking van de rioolgemalen
   en zuiveringsstations niet storen vanwege hun structuur.
Met petroleumether extraheerbare stoffen< 500 mg/l
Gehalte aan verontreinigende
   stoffen Fysieke grootteRegelOpmerkingen---PH> 6 < 9,5MeS (zwevende stoffen)< 1 000 mg/lMS (bezinkbare stoffen)< 200 ml/lNa statische bezinking van twee uurAfmeting MeS< 1 cmDe ''MeS'' mogen de werking van de rioolgemalen
   en zuiveringsstations niet storen vanwege hun structuur.Met petroleumether extraheerbare stoffen< 500 mg/l
Teneur en polluant
  Grandeur physique
RègleRemarques
---
PH> 6 < 9,5 
MeS (matières en suspension)< 1 000 mg/l 
   
MS (matières sédimentables)< 200 ml/lApres décantation statique de deux heures
   
Dimension MeS< 1 cmCes MeS ne peuvent, de part leur structure, nuire au
  fonctionnement des stations de relevage et d'épuration
Matières extractibles à l'éther de pétrole< 500 mg/l
Teneur en polluant
  Grandeur physiqueRègleRemarques---PH> 6 < 9,5MeS (matières en suspension)< 1 000 mg/lMS (matières sédimentables)< 200 ml/lApres décantation statique de deux heuresDimension MeS< 1 cmCes MeS ne peuvent, de part leur structure, nuire au
  fonctionnement des stations de relevage et d'épurationMatières extractibles à l'éther de pétrole< 500 mg/l
  Bovendien :
  1° bevat het geloosde water geen ontvlambaar of ontplofbaar gas, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken;
  2° bevat het geloosde water geen stoffen die :
  a) gevaar inhouden voor het personeel dat instaat voor het onderhoud van de rioleringen en zuiveringsinstallaties;
  b) de leidingen kunnen beschadigen of verstoppen;
  c) de vlotte werking van de opstuwings- en zuiveringsinstallaties kunnen belemmeren;
  d) het ontvangende oppervlaktewater waarin het afvalwater na zuivering of gepaste behandeling wordt geloosd, ernstig kunnen vervuilen.
  En outre :
  1° les eaux déversées ne peuvent contenir des gaz inflammables ou explosifs ou des produits susceptibles de provoquer le dégagement de tels gaz;
  2° les eaux déversées ne peuvent contenir des substances susceptibles de provoquer :
  a) un danger pour le personnel d'entretien des égouts et des installations d'épuration;
  b) une détérioration ou obstruction des canalisations;
  c) une entrave au bon fonctionnement des installations de refoulement et d'épuration;
  d) une pollution grave de l'eau de surface réceptrice dans laquelle sont déversées les eaux usées après épuration ou après traitement approprié.
Art.31. Lozingen van huishoudelijk afvalwater voldoen aan de volgende voorwaarden :
  1° het geloosde water is vrij van textielvezels, kunststofverpakkingen, vaste huishoudelijke afval, al dan niet organisch;
  2° het is vrij van :
  a) minerale oliën, ontvlambare stoffen en vluchtige oplosmiddelen;
  b) andere met petroleumether extraheerbare stoffen waarvan het gehalte 0,5 g/l overschrijdt;
  andere stoffen waardoor het rioleringswater giftig of gevaarlijk kan worden.
Art.31. Les conditions de déversement des eaux domestiques sont les suivantes :
  1° les eaux déversées ne peuvent contenir ni fibres textiles, ni emballages en matière plastique, ni déchets ménagers solides organiques ou non;
  2° les eaux déversées ne peuvent contenir :
  a) des huiles minérales, des produits inflammables et des solvants volatils;
  b) d'autres matières extractibles à l'éther de pétrole à une teneur supérieure à 0,5 g/l;
  autres substances susceptibles de rendre les eaux d'égout toxiques ou dangereuses.
Art.32. Het is streng verboden afvalwater in het grondwater te lozen.
Art.32. Les rejets d'eaux usées en eaux souterraines sont strictement interdits.
Afdeling 5. - Referentievolumes.
Section 5. - Volume de référence.
Art.33. De voorwaarden voor lozingen van huishoudelijk afvalwater worden vastgelegd op grond van het specifieke referentievolume van 0,18 m3 per IE (inwoner-equivalent).
Art.33. Les conditions de déversement relatives aux déversements d'eaux usées domestiques sont fixées en fonction du volume spécifique de référence de 0,18 m3 par EH (équivalent-habitant).
HOOFDSTUK VI. - Afvalstoffen.
CHAPITRE VI. - Déchets.
Afdeling 1. - Begripsbepaling.
Section 1. - Définition.
Art.34. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder gevaarlijke afvalstof verstaan de gevaarlijke afvalstoffen zoals bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot vaststelling van een afvalcatalogus, met name afgewerkte batterijen en accu's, afgewerkte motoroliën, afgewerkte hydraulische vloeistoffen, afgewerkte koelvloeistoffen, afgewerkte remvoering die asbest bevat, stoffen besmet door o.a. koolwaterstoffen of zuren en ruimingsslib uit slib- en koolwaterstoffenafscheiders.
Art.34. Pour l'application du présent chapitre, on entend par déchet dangereux les déchets dangereux définis par l'arrêté du Gouvernement wallon du 10 juillet 1997 établissant un catalogue des déchets, notamment les batteries usagées et les piles, les huiles de moteur usagées, les liquides hydrauliques usagés, les liquides de refroidissement usagés, les plaquettes de freins usagées à base d'amiante, les matières contaminées, entre autres, par des hydrocarbures ou des acides et les boues de vidange des débourbeurs et séparateurs d'hydrocarbures.
Afdeling 2. - Afvalbeheer.
Section 2. - Gestion des déchets.
Art.35. Afvalstoffen, residuen en andere stoffen zoals verpakkingen, doeken of kunststoffen mogen niet door verbranding vernietigd worden.
Art.35. La destruction par combustion de déchets, résidus et matières quelconques tels que emballages, chiffons, matières plastiques est interdite.
Afdeling 3. - Afvalopslag.
Section 3. - Stockage des déchets.
Art.36. § 1. Gevaarlijke afvalstoffen en afgewerkte oliën mogen niet met elkaar in aanraking komen, noch met water of elke andere afval.
  § 2. Gevaarlijke afvalstoffen en afgewerkte oliën worden apart opgeslagen in recipiënten die bestand zijn tegen corrosie of tegen elke andere aantasting door de producten die ze bevatten.
  De recipiënten vermelden de naam van de afval die ze bevatten.
Art.36. § 1er. Les déchets dangereux et les huiles usagées ne peuvent être mélangés entre eux ni à de l'eau ou à tout autre déchet.
  § 2. Les déchets dangereux et les huiles usagées sont stockés de façon séparée dans des récipients résistants à la corrosion ou à toute autre attaque en provenance des produits qu'ils contiennent.
  Les récipients portent l'indication des déchets qu'ils contiennent.
Art.37. Vloeibare gevaarlijke afvalstoffen en afgewerkte oliën worden opgeslagen in tanks met dubbele wanden of in tanks of recipiënten met enkelvoudige wand die evenwel geplaatst worden in een waterdichte retentiekom met de volgende kenmerken :
  1° de wanden bieden voldoende mechanische weerstand en chemische inertie;
  2° ze heeft geen openingen en is vooral niet aangesloten op een openbare riolering;
  3° de totale capaciteit is gelijk aan of hoger dan de hoogste van de volgende waarden :
  a) de helft van de totale capaciteit van de tanks die ze bevat;
  b) de capaciteit van de grootste tank, verhoogd met 25 % van het totaalvolume van de andere tanks.
Art.37. Les déchets dangereux liquides et les huiles usagées sont stockés dans des réservoirs à double parois ou dans des réservoirs ou récipients à simple paroi mais placés dans un encuvement étanche présentant les caractéristiques suivantes :
  1° les parois de l'encuvement présentent une résistance mécanique et une inertie chimique suffisante vis-à-vis de ces liquides;
  2° l'encuvement ne peut présenter des orifices et en particulier aucune liaison avec un égout public;
  3° l'encuvement a une capacité totale, égale ou supérieure à la plus grande des valeurs suivantes :
  a) la moitié de la capacité totale des réservoirs qu'il contient;
  b) la capacité du plus grand des réservoirs majorée de 25 % du volume total des autres réservoirs.
Afdeling 4. - Register.
Section 4. - Registre.
Art.38. § 1. De exploitant houdt een register bij. Daartoe gebruikt hij een speciale ordner waarin hij de fotokopieën van de facturen of van de door de erkende ophaler afgegeven overnameformulieren rangschikt. Hij kan ook gebruik maken van een katern met gefolieerde bladen die niet losgescheurd mogen worden en waarin eventuele doorhalingen leesbaar blijven. Die katern mag elektronisch bijgehouden worden mits goedkeuring van de software door de [1 Administratie in de zin van artikel 2, 22°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen]1.
  § 2. De katern bevat de volgende gegevens :
  1° op de eerste bladzijde :
  a) de naam en het adres van de exploitatiezetel;
  b) de naam en het adres van de verantwoordelijke persoon;
  2° op de volgende bladzijden :
  a) de hoeveelheid afval, uitgedrukt in liters of kilo's, de aard en de kenmerken ervan, alsook het identificatienummer bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 10 juli 1997 tot opstelling van een afvalcatalogus;
  b) de datum waarop de afval wordt opgehaald;
  c) de naam en het adres van de erkende ophaler of vervoerder;
  d) de methoden voor de verwijdering of de valorisatie van de afvalstoffen en de desbetreffende site of de identiteit van de erkende ophaler aan wie de afval wordt afgestaan.
  
Art.38. § 1er. L'exploitant tient à jour un registre sous forme d'un classeur spécial reprenant les photocopies des factures ou bordereaux de prise en charge délivrés par le collecteur agréé ou, à défaut, d'un cahier folioté dont les pages ne peuvent être arrachées et dont les ratures éventuelles doivent rester lisibles. Un registre informatisé peut être admis moyennant l'approbation du software par l'[1 Administration au sens de l'article 2, 22°, du décret du 27 juin 1996 relatif aux déchets]1.
  § 2. Ce cahier reprend les informations suivantes :
  1° en première page :
  a) le nom et l'adresse du siège d'exploitation;
  b) le nom et l'adresse de la personne responsable;
  2° pages suivantes :
  a) la quantité exprimée en litres ou en kilos, la nature et les caractéristiques du déchet ainsi que le numéro d'identification spécifié par l'arrêté du Gouvernement wallon du 10 juillet 1997 établissant un catalogue des déchets;
  b) la date d'enlèvement du déchet;
  c) le nom et l'adresse du collecteur ou du transporteur agréé;
  d) Les méthodes et le site d'élimination ou de valorisation des déchets ou l'identité du collecteur agréés à qui les déchets on été cédés.
  
Art.39. Het bezit van alle gevaarlijke afval en afgewerkte banden wordt om de 6 maanden binnen de eerste 10 dagen van februari en augustus aangegeven bij de [1 Administratie in de zin van artikel 2, 22°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen]1.
  
Art.39. Une déclaration de détention de tout déchets dangereux et pneus usagés est adressée à l'[1 Administration au sens de l'article 2, 22°, du décret du 27 juin 1996 relatif aux déchets]1, tous les 6 mois, dans les dix premiers jours de février et d'août.
  
HOOFDSTUK VII. - Controle, autocontrole en toezicht.
CHAPITRE VII. - Contrôle, autocontrôle et surveillance.
Afdeling 1. - Vestiging - Bouw.
Section 1. - Implantation - construction.
Art.40. De rapporten over de controle op de elektrische installaties, die krachtens artikel 11 door een erkende instelling opgemaakt worden, worden door de exploitant ter inzage gelegd van de toezichthoudende ambtenaar.
Art.40. L'exploitant tient à la disposition du fonctionnaire chargé de la surveillance les rapports de contrôle des installations électriques établis par un organisme agréé visé à l'article 11.
Afdeling 2. - Preventie van ongevallen en brand.
Section 2. - Prévention des accidents et incendies.
Art.41. De exploitant legt het afschrift van het rapport van de territoriaal bevoegde Gewestelijke Brandweerdienst ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar en richt zich naar de voorschriften waarvan sprake in dat rapport.
Art.41. L'exploitant tient à la disposition du fonctionnaire chargé de la surveillance la copie du rapport du Service régional d'Incendie territorialement compétent et se conforme aux prescriptions édictées dans ce rapport.
Afdeling 3. - Water.
Section 3. - Eau.
Art.42. Elk document betreffende de dimensionering van de zuiveringsinstallatie, zoals bedoeld in artikel 27, § 2, wordt door de exploitant op de exploitatiezetel ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar.
Art.42. L'exploitant tient à la disposition du fonctionnaire chargé de la surveillance, au siège d'exploitation, tout document relatif au dimensionnement de l'installation d'épuration visée à l'article 26, § 2..
Afdeling 4. - Lucht.
Section 4. - Air.
Art.43. Het certificaat waarbij de jaarlijkse controle op de verwarmingsinstallaties bevestigd wordt, wordt door de exploitant ter inzage gelegd van de toezichthoudende ambtenaar.
Art.. L'exploitant tient à la disposition du fonctionnaire chargé de la surveillance le certificat attestant du contrôle annuel des installations de chauffage..
Afdeling 5. - Afvalstoffen.
Section 5. - Déchets.
Art.44. Het in artikel 38 bedoelde register en een afschrift van de tweejaarlijkse aangifte, bedoeld in artikel 39, wordt door de exploitant ter inzage gelegd van de toezichthoudende ambtenaar.
Art.44. L'exploitant tient à la disposition du fonctionnaire chargé de la surveillance le registre visé à l'article 37 ainsi qu'une copie de sa déclaration bisannuelle visé à l'article 38.
HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepalingen.
CHAPITRE VIII. - Disposition transitoire et finale.
Art.45. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
  In afwijking van het vorige lid, zijn de artikelen 3 tot 7 van dit besluit van toepassing op de inrichtingen die uiterlijk 1 januari 2007 worden opgericht.
  In afwijking van het eerste lid, kan de bevoegde overheid, in het kader van bijzondere voorwaarden, de bestaande inrichting onderwerpen aan minder strenge voorwaarden dan die bedoeld in hoofdstuk II voorzover de doelstelling bedoeld in artikel 2 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt bereikt.
  In afwijking van het eerste lid, zijn de voorwaarden betreffende de zwevende stoffen - "MeS" - en de totale wasmiddelen niet van toepassing op de bestaande inrichtingen. Wat die inrichtingen betreft, mag het gehalte aan apolaire koolwaterstoffen, extraheerbaar met tetrachloorkoolstof - CCL4 - of met een ander perhalogeen oplosmiddel dat verenigbaar is met Infra-Rode analyse, niet hoger zijn dan 50 mg/l voor lozingen in oppervlaktewater.
Art.45. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.
  Par dérogation à l'alinéa précédent, les articles 3 à 7 du présent arrêté s'applique aux établissements existants au plus tard le 1er janvier 2007.
  Par dérogation à l'alinéa premier, l'autorité compétente peut, dans le cadre de conditions complémentaires, soumettre l'établissement existant à des conditions moins sévères que le chapitre II pour autant que ces conditions permettent d'atteindre l'objectif visé à l'article 2 du décret du 11 mars 1999 relatif au permis d'environnement.
  Par dérogation à l'alinéa premier, les conditions concernant les matières en suspension - MeS - et les détergents totaux ne s'appliquent pas aux établissements existants. De même, pour les établissements existants, la teneur en hydrocarbures apolaires extractibles au tétrachlorure de carbone - CCI4 ou par un autre solvant perhalogéné compatible avec l'analyse par infrarouge - IR ne peut excéder 50 mg/l pour les rejets en eaux de surface.
Art.46. De afwijking die aan bepaalde instellingen werd verleend op grond van artikel 3 van het besluit van de Regent van 27 september 1947 houdende goedkeuring van de titels III, IV en V van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, blijft van kracht.
Art.46. Les établissements qui ont fait l'objet d'une dérogation sur base de l'article 3 de l'Arrêté du Régent du 27 septembre 1947 portant approbation des titres III, IV et V du Règlement général pour la protection du travail voient celle-ci maintenue.
Art. 47. De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 47. Le Ministre de l'Environnement est chargé de l'exécution du présent arrêté.