Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
14 JUNI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-08-2002 en tekstbijwerking tot 31-01-2003).
Titre
14 JUIN 2002. - Arrêté du Gouvernement flamand modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 mars 1996 fixant le Règlement flamand relatif à l'assainissement du sol. (Traduction). (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 07-08-2002 et mise à jour au 18-03-2004).
Informations sur le document
Info du document
Tekst (32)
Texte (32)
Artikel 1. Aan artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 7° AMV : afdeling Milieuvergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. "
Article 1. A l'article 1 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 mars 1996 fixant le Règlement flamand relatif à l'assainissement du sol, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, il est ajouté un 7°, rédigé comme suit :
  " 7° DAE : la Division des autorisations écologiques de l'Administration de la gestion de l'environnement, de la nature, du sol et des eaux du Département de l'environnement et de l'infrastructure du Ministère de la Communauté flamande. "
Art.2. In artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  " 1° § 1, 1°, a) wordt opgeheven; "
  2° in § 1, 1°, g) worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
  3° § 1, 1°, h), wordt vervangen door wat volgt :
  " § 1, 1°, h), wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
  1) een handelaar is :
  - niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
  - niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
  2) geen handelaar is :
  - niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
  - niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
  4° § 1, 2°, a), wordt vervangen door wat volgt :
  " § 1, 2°, a) opgericht zijn in overeenstemming met de wetgeving van het land waar hij gevestigd is; "
  5° in § 1, 2°, b), worden de woorden " de wetgeving van de lidstaat van de Europese Unie " vervangen door de woorden " het land ";
  6° in § 1, 2°, h), worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
  7° § 1, 2°, i), wordt vervangen door wat volgt :
  " § 1, 2°, i) wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
  1) een handelaar is :
  - niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
  - niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
  2) geen handelaar is :
  - niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
  - niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
  8° in § 2 worden de woorden ", uitgereikt in een lidstaat van de Europese Unie " geschrapt.
Art.2. A l'article 8 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées Les modifications suivantes :
  " 1° Le § 1, 1°, a) est abrogé; "
  2° au § 1, 1°, g) les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
  3° Le § 1, 1°, h), est remplacé par ce qui suit :
  " § 1, 1°, h), si l'expert en assainissement du sol :
  1) est un commerçant :
  - ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
  - ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays dans lequel il est établi;
  2) n'est pas commerçant :
  - ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
  - ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
  4° Le § 1, 2°, a), est remplacé par ce qui suit :
  " § 1, 2°, a) avoir été constituée conformément à la législation du pays où il est établi; "
  5° au § 1, 2°, b), les mots " de la législation de l'Etat membre de l'Union européenne " sont remplacés par les mots " du pays ";
  6° au § 1, 2°, h), les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
  7° Le § 1, 2°, i), est remplacé par ce qui suit :
  " § 1, 2°, i) si l'expert en assainissement du sol :
  1) est un commerçant :
  - ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
  - ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi;
  2) n'est pas commerçant :
  - ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
  - ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
  8° au § 2 les mots " délivrés dans un Etat membre de l'Union européenne " sont supprimés.
Art.3. In artikel 9 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  " 1° § 1, 1°, a), wordt opgeheven; "
  2° in § 1, 1°, k), worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
  3° § 1, 1°, l), wordt vervangen door wat volgt :
  " § 1, 1°, l) wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
  1) een handelaar is :
  - niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
  - niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
  2) geen handelaar is :
  - niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
  - niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
  4° § 1, 2°, a), wordt vervangen door wat volgt :
  " § 1, 2°, a) opgericht zijn in overeenstemming met de wetgeving van het land waar hij gevestigd is; "
  5° in § 1, 2°, b), worden de woorden " de wetgeving van de lidstaat van de Europese Unie " vervangen door de woorden " het land ";
  6° in § 1, 2°, l), worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
  7° § 1, 2°, m) wordt vervangen door wat volgt :
  " § 1, 2°, m) wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
  1) een handelaar is :
  - niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
  - niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
  2) geen handelaar is :
  - niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
  - niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
  8° In § 2 worden de woorden ", uitgereikt in een lidstaat van de Europese Unie " geschrapt.
Art.3. A l'article 9 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  " 1° Le § 1, 1°, a), est abrogé; "
  2° au § 1, 1°, k), les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
  3° Le § 1, 1°, l), est remplacé par ce qui suit :
  " § 1, 1°, l) si l'expert en assainissement du sol :
  1) est un commerçant :
  - ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
  - ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi;
  2) n'est pas commerçant :
  - ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
  - ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
  4° Le § 1, 2°, a), est remplacé par ce qui suit :
  " § 1, 2°, avoir été constituée conformément à la législation du pays où il est établi; "
  5° au § 1, 2°, b), les mots " de la législation de l'Etat membre de l'Union européenne " sont remplacés par les mots " du pays ";
  6° au § 1, 2°, l), les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
  7° Le § 1, 2°, m) est remplacé par ce qui suit :
  " § 1, 2°, m1) est un commerçant :
  - ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
  - ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi;
  2) n'est pas commerçant :
  - ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
  - ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
  8° Au § 2 les mots " délivrés dans un Etat membre de l'Union européenne " sont supprimés.
Art.4. Artikel 11, § 1, 10° van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " 10° als de aanvrager handelaar is, moet een bewijs worden toegevoegd dat de aanvrager :
  a) niet in staat van faillissement of van vereffening verkeert of een gerechtelijk akkoord verkregen heeft, dan wel in een soortgelijke toestand verkeert als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
  b) niet het voorwerp is van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
Art.4. L'article 11, § 1, 10° du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " 10° si le demandeur est commerçant, la preuve doit être jointe que le demandeur :
  a) n'est pas en état de faillite ou de liquidation, n'a pas reçu un concordat judiciaire ou n'est pas dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
  b) ne fait pas l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi. "
Art.5. Artikel 12, § 1, 11° van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " 11° als de aanvrager handelaar is, moet een bewijs toegevoegd worden dat de aanvrager :
  a) niet in staat van faillissement of van vereffening verkeert of een gerechtelijk akkoord verkregen heeft, dan wel in een soortgelijke toestand verkeert als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
  b) niet het voorwerp is van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
Art.5. L'article 12, § 1, 11°, du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " 11° si le demandeur est commerçant, la preuve doit être jointe que le demandeur :
  a) n'est pas en état de faillite ou de liquidation, n'a pas reçu un concordat judiciaire ou n'est pas dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
  b) ne fait pas l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi. "
Art.6. In artikel 14 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de woorden " De statutair benoemde ambtenaren van niveau A van de afdeling van de OVAM die bevoegd is voor de bodemsanering " vervangen door de woorden " De statutair benoemde ambtenaren van de OVAM ".
Art.6. A l'article 14 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, les mots " les fonctionnaires statutaires de niveau A de la division de l'OVAM, compétents pour l'assainissement du sol " sont remplacés par les mots " Les fonctionnaires statutaires de l'OVAM ".
Art.7. In artikel 15, worden 3° tot en met 8°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, vervangen door wat volgt :
  " 3° de opdrachten waarvoor de erkenning krachtens artikel 7 vereist is, uit te voeren in overeenstemming met de codes van goede praktijk en de standaardprocedures, opgesteld door de OVAM;
  4° in elk rapport te verklaren dat hij voor de uitvoering van die opdracht niet verkeert in een van de gevallen van onverenigbaarheid, opgenomen in dit besluit;
  5° tijdens de twaalfde, vierentwintigste, zesendertigste en achtenveertigste maand na de datum van de beslissing houdende erkenning als bodemsaneringsdeskundige aan de OVAM een lijst te bezorgen van de personen en de modellen waarop de bodemsaneringsdeskundige een beroep doet om te voldoen aan :
  a) artikel 8, § 1, 1°, e) en f) : voor een natuurlijke persoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 1;
  b) artikel 8, § 1, 2°, c), d), e), f) en g) : voor een rechtspersoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 1;
  c) artikel 9, § 1, 1°, h) en i) : voor een natuurlijke persoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 2;
  d) artikel 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h), i) en j) : voor een rechtspersoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 2;
  6° de verslagen als auteurs mee te laten ondertekenen door de personen waarop hij een beroep doet om een onderzoek uit te voeren :
  a) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een natuurlijke persoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 1 : de personen, vermeld in artikel 8, § 1, 1°, f);
  b) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een rechtspersoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 1 : de personen, vermeld in artikel 8, § 1, 2°, c), d), e) en g);
  c) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een natuurlijke persoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 2 : de personen, vermeld in artikel 9, § 1, 1°, i);
  d) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een rechtspersoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 2 : de personen, vermeld in artikel 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h) en j);
  7° een klachtenregister bij te houden dat ter inzage ligt voor de toezichthoudende overheid. "
Art.7. A l'article 15, les points 3° à 8°, du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont remplacés par ce qui suit :
  " 3° d'exécuter les missions pour lesquels l'agrément est requis en vertu de l'article 7 conformément aux codes de bonne pratique et aux procédures standard élaborés par l'OVAM;
  4° de déclarer dans chaque rapport que, pour l'exécution de la mission considérée, il ne se trouve pas dans l'un des cas d'incompatibilité visés dans le présent arrêté;
  5° de transmettre à l'OVAM dans le courant des douzième, vingt-quatrième, trente-sixième et quarante-huitième mois suivant la date d'agrément en qualité d'expert en assainissement du sol, une liste des personnes et modèles auxquels l'expert en assainissement du sol fait appel pour satisfaire à :
  a) l'article 8, § 1, 1°, e) et f) : pour une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1;
  b) l'article 8, § 1, 2°, c), d), e), f) et g) : pour une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1;
  c) l'article 9, § 1, 1°, h) et i) : pour une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 2;
  d) l'article 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h), i) et j) : pour une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 2;
  6° de faire cosigner les rapports, en tant qu'auteurs, par les personnes auxquelles il fait appel pour exécuter une reconnaissance :
  a) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1 : les personnes visées à l'article 8, § 1, 1°, f);
  b) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1 : les personnes visées à l'article 8, § 1, 2°, c), d), e) et g);
  c) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 2 : les personnes visées à l'article 9, § 1, 1°, i);
  d) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1 : les personnes visées à l'article 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h) et j);
  7° de tenir un registre des plaintes et de le mettre à la disposition de l'autorité de tutelle. "
Art.8. In artikel 16 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  " 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. De OVAM brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot schorsing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar maken. "
  2° in § 3 wordt het woord " bodemsaneringsdeskundige " vervangen door de woorden " houder van de erkenning ". "
Art.8. A l'article 16 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  " 1° Le § 2 est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. L'OVAM informe le titulaire de l'agrément de la décision de suspension proposée et de ses motifs par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense à l'OVAM. "
  2° au § 3, les mots " expert en assainissement du sol " sont remplacés par les mots " titulaire de l'agrément. " "
Art.9. In artikel 17 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  " 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. De OVAM brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot opheffing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar maken. "
  2° in § 3 wordt het woord " bodemsaneringsdeskundige " vervangen door de woorden " houder van de erkenning ". "
Art.9. A l'article 17 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  " 1° Le § 2 est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. L'OVAM informe le titulaire de l'agrément de la décision de retrait proposée et de ses motifs par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense à l'OVAM. ".
  2° au § 3, les mots " expert en assainissement du sol " sont remplacés par les mots " titulaire de l'agrément. " "
Art.10. In artikel 27, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  " 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :
  " De aanvraag voor een bodemattest, bedoeld in artikel 4, § 4, 36, § 1, en 41, § 2, van het decreet moet, op straffe van onontvankelijkheid van de aanvraag, bij de OVAM worden ingediend met een correct ingevuld standaardaanvraagformulier voor bodemattest. "
  2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt :
  " Bij het standaardaanvraagformulier voor bodemattest moet, op straffe van onontvankelijkheid van de aanvraag, het bewijs van betaling van de retributie, bedoeld in artikel 28, worden gevoegd. " "
Art.10. A l'article 27, § 1 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  " 1° le premier alinéa est remplacé par ce qui suit :
  " La demande d'attestation du sol, visée aux articles 4, § 4, 36, § 1, et 41, § 2, du décret doit, sous peine d'irrecevabilité de la demande, être introduite à l'OVAM au moyen d'un formulaire standard de demande d'attestation du sol dûment complété. "
  2° le troisième alinéa est remplacé par ce qui suit :
  " Le formulaire standard de demande d'attestation du sol doit, sous peine d'irrecevabilité de la demande, être accompagné de la preuve du paiement de la redevance visée à l'article 28. " "
Art.11. Artikel 29 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Art. 29. § 1. Als de OVAM een aanvraag voor bodemattest onontvankelijk verklaart, stuurt ze die beslissing binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de aanvraag naar de aanvrager met vermelding van de reden van onontvankelijkheid. Binnen een termijn van 60 dagen na datum van ontvangst van die beslissing zorgt de aanvrager dat de aanvraag voldoet aan alle ontvankelijkheidsvereisten, opgenomen in artikelen 27 en 28, zo niet wordt de aanvraag geacht definitief onontvankelijk te zijn.
  § 2. In geval van een onontvankelijke aanvraag wordt de retributie, bedoeld in artikel 28, niet teruggestort, tenzij de aanvrager hierom schriftelijk verzoekt binnen een termijn van 60 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van onontvankelijkheid. In ieder geval wordt een retributie van 25 euro per aanvraagformulier ingehouden. "
Art.11. L'article 29 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001 et modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 décembre 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " Art. 29. § 1. Si l'OVAM déclare une demande d'attestation du sol irrecevable, elle envoie cette décision au demandeur dans les 30 jours suivant la date de réception de la demande avec mention du motif de l'irrecevabilité. Dans un délai de 60 jours suivant la date de réception de cette décision, le demandeur veille à ce que la demande satisfasse à toutes les conditions de recevabilité, reprises aux articles 27 et 28, à défaut de quoi la demande sera réputée définitivement irrecevable.
  § 2. Dans le cas d'une demande irrecevable, la redevance visée à l'article 28 ne sera pas remboursée, à moins que le demandeur n'en fasse la demande écrite dans un délai de 60 jours suivant la date de réception de la décision d'irrecevabilité. En tous cas une redevance de 25 euros sera retenue par formulaire de demande. "
Art.12. Artikel 35 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Art. 35. § 1. Er wordt een Adviescommissie Bodemsanering opgericht.
  De Adviescommissie Bodemsanering is samengesteld als volgt :
  1° het afdelingshoofd van de AJD of zijn afgevaardigde, die de commissie voorzit en stemrecht heeft;
  2° een secretaris of zijn plaatsvervangend secretaris, beiden aangewezen door het afdelingshoofd van de AJD, die geen stemrecht heeft;
  3° het afdelingshoofd van AMV, of zijn afgevaardigde, met stemrecht;
  4° een vertegenwoordiger van een door de voorzitter van de commissie aangewezen wetenschappelijke instelling, of zijn afgevaardigde, met stemrecht;
  5° twee deskundigen, of hun respectievelijke plaatvervangers, met stemrecht, die allemaal op grond van hun bijzondere juridische, wetenschappelijke of technische bekwaamheid door de voorzitter van de commissie worden aangewezen voor een periode van 4 jaar, eventueel te vernieuwen voor telkens een periode van 4 jaar.
  § 2. De Vlaamse minister bepaalt de organisatie en de regels voor de werking van de Adviescommissie Bodemsanering, alsook de eventuele vergoeding van haar leden. "
Art.12. L'article 35 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " Art. 35. § 1. Il est institué une Commission consultative pour l'assainissement du sol.
  La Commission consultative pour l'assainissement du sol est composée comme suit :
  1° le chef de division du DSJ ou son délégué qui préside la commission et a le droit de vote;
  2° un secrétaire ou son secrétaire suppléant, tous deux désignés par le chef de division du DSJ, qui n'ont pas le droit de vote;
  3° le chef de division du DAE, ou son délégué, avec droit de vote;
  4° un représentant d'une institution scientifique désignée par le président de la commission, ou son délégué, avec droit de vote;
  5° deux experts ou leurs suppléants respectifs, avec droit de vote, qui sont tous désignés en raison de leur compétence juridique, scientifique ou technique particulière, par le président de la commission pour une période de 4 ans éventuellement renouvelable par périodes de 4 ans.
  § 2. Le Ministre flamand détermine l'organisation et les règles du fonctionnement de la Commission consultative pour l'assainissement du sol, ainsi que l'éventuelle rémunération de ses membres. "
Art.13. Artikel 38, § 1, 2°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " 2° een borgsom, gestort op een rekening bij de Deposito- en Consignatiekas, waarbij de gelden als volgt worden besteed :
  a) de Deposito- en Consignatiekas stelt het saldo van de borgsom met het oog op de ambtshalve uitvoering van de bodemsanering ter beschikking van de OVAM, nadat de OVAM haar per aangetekende brief in kennis heeft gesteld van zowel de vaststelling dat de verplichtingen of verbintenissen krachtens het decreet niet of niet volledig worden nagekomen, als van de beslissing van de OVAM om de bodemsanering ambtshalve uit te voeren;
  b) de borgsteller kan beschikken over het saldo van de borgsom, nadat de OVAM de betrokkene per aangetekende brief in kennis heeft gesteld van de vaststelling dat de verplichtingen of verbintenissen krachtens het decreet werden nagekomen of de ambtshalve uitvoering van de bodemsanering werd beëindigd. "
Art.13. L'article 38, § 1, 2°, du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " 2° une caution versée sur un compte auprès de la Caisse de Dépôt et de Consignation où les fonds seront employés comme suit :
  a) après que l'OVAM l'a informée par lettre recommandée tant de la constatation que les obligations ou engagements en vertu du décret ne sont pas ou pas entièrement respectés, que de la décision de l'OVAM d'exécuter d'office l'assainissement du sol, la Caisse de Dépôt et de Consignation met le solde de la caution à la disposition de l'OVAM en vue de l'exécution d'office de l'assainissement du sol;
  b) la personne qui a constitué la caution peut disposer du solde de la caution après que l'OVAM a informé l'intéressée par lettre recommandée de la constatation que les obligations ou engagements en vertu du décret ont été respectés ou que l'exécution d'office de l'assainissement du sol a été achevée. "
Art.14. Artikel 39 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Art. 39. § 1. Als de OVAM krachtens het decreet verzoekt een financiële zekerheid te stellen tot waarborg van de uitvoering van de verplichting tot bodemsanering, wordt een voorstel met betrekking tot de aard, de omvang en de termijn van de financiële zekerheid aan de OVAM betekend.
  In geval van een verzoek op grond van artikel 29, of op grond van artikel 33, van het decreet, moet het voorstel binnen een termijn van 30 dagen na datum van ontvangst van het verzoek aan de OVAM worden betekend.
  § 2. De OVAM bepaalt uiterlijk gelijktijdig met de conformverklaring van het bodemsaneringsproject de aard, de omvang en de termijn van de financiële zekerheid.
  De financiële zekerheid ingevolge een verzoek, zoals bedoeld in artikel 39, § 1, tweede lid, moet worden gesteld binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van de OVAM omtrent de omvang, de termijn en de aard van de financiële zekerheid.
  § 3. Op gemotiveerd verzoek van de OVAM wordt een voorstel tot aanpassing van de gestelde financiële zekerheid wat betreft de aard, de omvang en/of de termijn ingediend, als de OVAM :
  1° aanvullingen bij of wijzigingen van het bodemsaneringsproject oplegt en ze daarbij oordeelt dat de opgelegde aanvullingen of wijzigingen een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigen;
  2° oordeelt dat het aangepaste of gewijzigde bodemsaneringsproject een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigt;
  3° oordeelt dat de resultaten van de bodemsaneringswerken, zoals vastgesteld in de verklaring, uitgereikt door de OVAM, overeenkomstig artikel 21, § 3, van het decreet, een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigen.
  Het verzoek van de OVAM, bedoeld in het eerste lid, moet schriftelijk gebeuren binnen de hierna gestelde termijn :
  a) in het geval, bedoeld in 1°, van het eerste lid : gelijktijdig met de beslissing van de OVAM om aanvullingen bij of wijzigingen van het bodemsaneringsproject op te leggen, zoals bedoeld in artikel 17, § 2, van het decreet;
  b) in het geval, bedoeld in 2°, van het eerste lid : uiterlijk gelijktijdig met de conformverklaring van het aangepaste of gewijzigde bodemsaneringsproject;
  c) in het geval, bedoeld in 3°, van het eerste lid : binnen 30 dagen na datum van de verklaring, zoals bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet.
  Het voorstel tot aanpassing van de gestelde financiële zekerheid moet aan de OVAM worden betekend binnen 30 dagen na datum van ontvangst van het verzoek.
  § 4. De OVAM doet uitspraak over de aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid binnen 30 dagen na datum van ontvangst van het voorstel, bedoeld in § 3. Bij gebrek aan ontvangst van dergelijk voorstel binnen de termijn, vermeld in 3° van § 3, doet de OVAM uitspraak over de aanpassing binnen 60 dagen na datum van het verzoek tot het indienen van een voorstel, zoals bedoeld in § 3.
  De aanpassing van de financiële zekerheid moet gebeuren binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van de OVAM omtrent de aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid. "
Art.14. L'article 39 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " Art. 39. § 1. Si en vertu du décret, l'OVAM exige la constitution d'une sûreté financière en garantie de l'exécution de l'obligation d'assainissement du sol, une proposition portant sur la nature, l'étendue et le terme de la sûreté financière est signifiée à l'OVAM.
  En cas de demande formulée sur la base de l'article 29 ou sur la base de l'article 33 du décret, la proposition doit être signifiée à l'OVAM dans un délai de 30 jours suivant la date de réception de la demande.
  § 2. L'OVAM définit, au plus tard au moment de la déclaration de conformité du projet d'assainissement du sol, la nature, l'étendue et le terme de la sûreté financière.
  La sûreté financière résultant d'une demande telle que visée à l'article 39, § 1, deuxième alinéa, doit être constituée dans les 30 jours suivant la date de réception de la décision de l'OVAM relativement à l'étendue, au terme et à la nature de la sûreté financière.
  § 3. Sur demande motivée de l'OVAM, une proposition d'adaptation de la sûreté financière constituée quant à la nature, l'étendue et/ou au terme sera déposée si l'OVAM :
  1° impose des compléments ou des modifications au projet d'assainissement du sol et si elle estime que les compléments ou modifications imposés justifient une adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée;
  2° estime que le projet d'assainissement du sol adapté ou modifié justifie une adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée;
  3° estime que les résultats des travaux d'assainissement du sol, tels que constatés dans la déclaration délivrée par l'OVAM conformément à l'article 21, § 3 du décret, justifient une adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée.
  La demande de l'OVAM visée à l'alinéa premier doit être introduite par écrit dans les délais définis ci-après :
  a) dans le cas visé au 1°, de l'alinéa premier : en même temps que la décision de l'OVAM d'imposer des compléments ou des modifications au projet d'assainissement du sol, tel que visé à l'article 17, § 2, du décret;
  b) dans le cas visé au 2° de l'alinéa premier : au plus tard en même temps que la déclaration de conformité du projet d'assainissement du sol adapté ou modifié;
  c) dans le cas visé au 3° de l'alinéa premier : dans les 30 jours suivant le date de la déclaration, tel que visé à l'article 21, § 3, du décret.
  La proposition d'adaptation de la sûreté financière constituée doit être signifiée à l'OVAM dans les 30 jours suivant la date de réception de la demande.
  § 4. L'OVAM se prononce sur l'adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée dans les 30 jours suivant la date de réception de la proposition, visée au § 3. A défaut de réception d'une telle proposition dans le délai mentionné au 3° du § 3, l'OVAM se prononce sur l'adaptation dans les 60 jours suivant la date de la demande de dépôt d'une proposition, tel que visé au § 3.
  L'adaptation de la sûreté financière doit avoir lieu dans les 30 jours suivant la date de réception de la décision de l'OVAM relative à l'adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée. "
Art.15. In artikel 40, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden na de woorden " tot het bedrag van de bodemsaneringswerken " de woorden " en de eventuele nazorg " toegevoegd.
Art.15. A l'article 40 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont ajoutés après les mots " du montant des travaux d'assainissement du sol ", les mots " et du suivi éventuel ".
Art.16. Artikel 41, § 4, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt opgeheven.
Art.16. L'article 41, § 4, du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est supprimé.
Art.17. In artikel 48 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  " 1° in 6° worden tussen de woorden " bodemvreemde materialen " en de woorden " uit uitgegraven bodem ", de woorden ", andere dan stenen, " ingevoegd. "
  2° 7° wordt vervangen door wat volgt :
  " 7° kadastrale werkzone :
  - het kadastraal perceel of een gedeelte daarvan;
  - meerdere kadastrale percelen met gelijkaardige milieukenmerken waarop eenzelfde project wordt uitgevoerd.
  Voor gronden zonder kadastraal perceelnummer valt de kadastrale werkzone samen met het samenhangend geheel van gronden met gelijkaardige milieukenmerken waarop eenzelfde project wordt uitgevoerd. De milieukenmerken worden bepaald volgens een code van goede praktijk. De milieukenmerken omvatten een reeks van gelijkaardige kenmerken met een betekenisvol nadelig en relevant effect op het milieu en op het gewenst natuurdoeltype of een betekenisvol risico voor de volksgezondheid, en worden geclusterd tot een groep van gelijkaardige milieukenmerken. De code van goede praktijk wordt op basis van deze elementen en aspecten opgesteld. "
Art.17. A l'article 48 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  " 1° au 6° sont ajoutés après les mots " matériaux étrangers au sol " les mots " autres que des pierres ". "
  2° le 7° est remplacé par ce qui suit :
  " 7° zone de travail cadastrale :
  - la parcelle cadastrale ou une partie de celle-ci;
  - plusieurs parcelles cadastrales présentant les mêmes caractéristiques environnementales et faisant l'objet d'un même projet.
  Pour les terrains sans numéro de parcelle cadastrale, la zone de travail cadastrale coïncide avec l'ensemble cohérent des terrains présentant les mêmes caractéristiques environnementales et faisant l'objet d'un même projet. Les caractéristiques environnementales sont déterminées selon un code de bonne pratique. Les caractéristiques environnementales comprennent une série de caractéristiques de même nature ayant un effet significatif nuisible et pertinent sur l'environnement et sur le type d'objectif naturel souhaité ou un risque significatif pour la santé publique, et sont regroupées en un groupe de caractéristiques environnementales de même nature. Le code de bonne pratique est rédigé sur la base de ces éléments et aspects. "
Art.18. Aan artikel 51 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
  " § 3. In afwijking van § 2 moet voor het gebruik van uitgegraven bodem als bodem binnen de kadastrale werkzone geen technisch verslag en bodembeheerrapport worden opgemaakt, als de totale uitgraving op een verdachte grond niet meer dan 250 m3 bedraagt en de uitgegraven bodem wordt gebruikt volgens een code van goede praktijk. "
Art.18. A l'article 51 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est ajouté un § 3 rédigé comme suit :
  " § 3. Par dérogation au § 2, aucun rapport technique ni rapport de gestion du sol ne doit être établi pour l'utilisation de terres excavées en tant que terre à l'intérieur de la zone de travail cadastrale si l'excavation totale sur un terrain suspect ne s'élève pas à plus de 250 m3 et si les terres excavées sont utilisées selon un code de bonne pratique. "
Art.19. Artikel 52 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Art. 52. Het gebruik van uitgegraven bodem als bodem binnen de kadastrale werkzone is toegelaten onder de volgende voorwaarden :
  1° Uitgegraven bodem kan vrij worden gebruikt als de concentraties van verontreinigende stoffen lager zijn dan of gelijk zijn aan 80 % van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waaronder de ontvangende grond wordt ingedeeld overeenkomstig de bepalingen van artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4.
  2° Uitgegraven bodem met concentraties van verontreinigende stoffen hoger dan 80 % van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waaronder de ontvangende grond overeenkomstig de bepalingen van artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4 wordt ingedeeld, kan met toepassing van een code van goede praktijk als bodem worden gebruikt als uit een technisch verslag en een bodembeheerrapport blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het beoogde gebruik.
  3° Uitgegraven bodem waarvan men weet of redelijkerwijze behoort te weten dat hij verontreinigende stoffen bevat die niet opgenomen zijn in de tabel, bedoeld in bijlage 4, kan worden gebruikt als bodem als door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs wordt geleverd dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond.
  4° Onverminderd de voorwaarden, bepaald in 1° tot en met 3°, kan uitgegraven bodem enkel als bodem worden gebruikt mits, eventueel na fysische scheiding volgens de best beschikbare technieken, het gehalte aan bodemvreemde materialen, andere dan stenen, maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedraagt. "
Art.19. L'article 52 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " Art. 52. L'utilisation de terres excavées en tant que terre à l'intérieur de la zone de travail cadastrale est autorisée aux conditions suivantes :
  1° Les terres excavées peuvent être librement utilisées si les concentrations en substances polluantes sont inférieures ou égales à 80 % des normes d'assainissement du sol correspondantes du type de destination parmi lequel le terrain receveur a été classé conformément aux dispositions des articles 2 à 7 de l'annexe 4.
  2° Les terres excavées dont les concentrations en substances polluantes sont supérieures à 80 % des normes d'assainissement du sol correspondantes du type de destination parmi lequel le terrain receveur a été classé conformément aux articles 2 à 7 de l'annexe 4, peuvent être, en application d'un code de bonne pratique, utilisées en tant que terre s'il ressort d'un rapport technique et d'un rapport de gestion du sol qu'elles satisfont aux conditions de l'utilisation visée.
  3° Les terres excavées dont on sait ou dont on doit raisonnablement savoir qu'elles contiennent des substances polluantes qui ne sont pas reprises dans le tableau visé à l'annexe 4, peuvent être utilisées en tant que terre si, par le biais d'une étude réalisée par un expert en assainissement du sol agréé selon un code de bonne pratique, la preuve est apportée que l'utilisation des terres excavées en tant que terre ne peut engendrer aucune pollution des eaux souterraines et que l'exposition éventuelle aux substances polluantes ne comporte pas de risque supplémentaire. Dans l'étude, les caractéristiques environnementales des terres excavées sont évaluées en fonction des caractéristiques environnementales du terrain receveur.
  4° Sans préjudice des conditions fixées aux points 1° à 3°, les terres excavées ne peuvent être utilisées en tant que terre que si, éventuellement après séparation physique suivant les meilleures techniques disponibles, la teneur en matériaux étrangers au sol autres que des pierres s'élève à 0,5 pour cent en poids et en volume. "
Art.20. Artikel 53 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Art. 53. § 1. Het gebruik van uitgegraven bodem als bodem buiten de kadastrale werkzone is toegelaten onder de volgende voorwaarden.
  1° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 7, kan vrij worden gebruikt.
  2° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 8, kan worden gebruikt in bestemmingstype I, als de ontvangende grond hogere concentraties van verontreinigende stoffen bevat dan die welke opgenomen zijn in bijlage 7, op voorwaarde dat de concentraties in de uitgegraven bodem lager zijn dan de concentraties in de ontvangende grond.
  3° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 8, kan vrij worden gebruikt in de bestemmingstypes II tot en met V.
  4° Van de voorwaarden, gesteld in 3°, kan worden afgeweken, als de ontvangende grond hogere concentraties van verontreinigende stoffen bevat dan die welke opgenomen zijn in bijlage 8, op voorwaarde dat de concentraties in de uitgegraven bodem lager zijn dan of gelijk zijn aan de concentraties in de ontvangende grond.
  Wanneer de uitgegraven bodem de bodemsaneringsnormen overschrijdt van het bestemmingstype van de zone waaruit hij afkomstig is, moet hij voor gebruik worden gereinigd, tenzij de uitgegraven bodem niet reinigbaar is.
  De bouwheer moet door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs leveren dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond.
  5° Uitgegraven bodem waarvan men weet of redelijkerwijze behoort te weten dat hij verontreinigende stoffen bevat die niet opgenomen zijn in de tabel, bedoeld in bijlage 7 en 8, kan worden gebruikt als bodem als door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs wordt geleverd dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond.
  6° Onverminderd de voorwaarden, bepaald in 1° tot en met 5°, kan uitgegraven bodem enkel als bodem worden gebruikt mits, eventueel na fysische scheiding volgens de best beschikbare technieken, het gehalte aan stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, maximaal 5 gewichtsprocent bedraagt, de afmeting van de stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, niet groter is dan 50 mm en het gehalte aan bodemvreemde materialen, andere dan stenen, maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedraagt.
  § 2. In afwijking van § 1 is binnen eenzelfde project het gebruik van uitgegraven bodem buiten de kadastrale werkzone toegelaten in het geval dat twee kadastrale werkzones met gelijkwaardige milieukenmerken ruimtelijk gescheiden zijn door één of meerdere kadastrale werkzone(s) met andere milieukenmerken en indien de ontvangende kadastrale werkzone gelijkaardige milieukenmerken bezit als de kadastrale zone waarvan de uitgegraven bodem afkomstig is. In dit geval gelden de voorwaarden van artikel 52. "
Art.20. L'article 53 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " Art. 53. § 1. L'utilisation de terres excavées en tant que terre à l'extérieur de la zone de travail cadastrale est autorisée aux conditions suivantes :
  1° Les terres excavées qui contiennent des concentrations de substances polluantes inférieures ou égales à celles qui sont mentionnées à l'annexe 7 peuvent être utilisées librement.
  2° Les terres excavées qui contiennent des concentrations de substances polluantes inférieures ou égales à celles qui sont mentionnées à l'annexe 8 peuvent être utilisées dans le type de destination I dès lors que le terrain receveur contient des concentrations de substances polluantes supérieures à celles reprises à l'annexe 7, à la condition que les concentrations contenues dans les terres excavées soient inférieures aux concentrations dans le terrain receveur.
  3° Les terres excavées qui contiennent des concentrations de substances polluantes inférieures ou égales à celles qui sont mentionnées à l'annexe 8 peuvent être librement utilisées dans les types de destination II à V inclus.
  4° Il peut être dérogé aux conditions posées au 3° si le terrain receveur contient des concentrations de substances polluantes supérieures à celles qui sont reprises à l'annexe 8, à la condition que les concentrations contenues dans les terres excavées soient inférieures ou égales aux concentrations contenues dans le terrain receveur.
  Si les terres excavées dépassent les normes d'assainissement du sol du type de destination de la zone d'où elles proviennent, elles doivent être nettoyées avant utilisation, sauf si les terres excavées ne peuvent être nettoyées.
  Le maître d'oeuvre doit, par le biais d'une étude réalisée par un expert en assainissement du sol agréé selon un code de bonne pratique, apporter la preuve que l'utilisation des terres excavées en tant que terre n'engendrera aucune pollution des eaux souterraines et qu'une exposition éventuelle aux substances polluantes ne comporte pas de risque supplémentaire. Dans l'étude, les caractéristiques environnementales des terres excavées sont évaluées en fonction des caractéristiques environnementales du terrain receveur.
  5° Les terres excavées dont on sait ou dont on doit raisonnablement savoir qu'elles contiennent des substances polluantes qui ne sont pas reprises dans le tableau visé aux annexes 7 et 8, peuvent être utilisées en tant que terre si, par le biais d'une étude réalisée par un expert en assainissement du sol agréé selon un code de bonne pratique, la preuve est apportée que l'utilisation des terres excavées en tant que terre ne peut engendrer aucune pollution des eaux souterraines et que l'exposition éventuelle aux substances polluantes ne comporte pas de risque supplémentaire. Dans l'étude, les caractéristiques environnementales des terres excavées sont évaluées en fonction des caractéristiques environnementales du terrain receveur.
  6° Sans préjudice des conditions fixées aux points 1° à 5° inclus, les terres excavées ne peuvent être utilisées en tant que terre que si, éventuellement après séparation physique suivant les meilleures techniques disponibles, la teneur en pierres qui ne sont pas présentes de manière naturelle s'élève à un maximum de 5 pour cent en poids, si la dimension des pierres qui ne sont pas présentes de manière naturelle n'est pas supérieure à 50 mm et si la teneur en matériaux étrangers au sol, autres que des pierres, s'élève à un maximum de 0,5 pour cent en poids et en volume.
  § 2. Par dérogation au § 1, l'utilisation de terres excavées au sein d'un même projet à l'extérieur de la zone de travail cadastrale est autorisée dans le cas où deux zones de travail cadastrales présentant des caractéristiques environnementales de même nature sont géographiquement séparées par une ou plusieurs zones de travail cadastrales présentant d'autres caractéristiques environnementales et si la zone de travail cadastrale receveuse possède des caractéristiques environnementales de même nature que la zone cadastrale dont proviennent les terres excavées. Dans ce cas s'appliquent les conditions de l'article 52. "
Art.21. In artikel 57, § 3, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden tussen de woorden " in de gevallen, bedoeld in " en de woorden " artikel 53, § 1, 4° en 5° ", de woorden " artikel 52, 3°, en " ingevoegd.
Art.21. A l'article 57, § 3, 4°, du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, les mots " au point 3° de l'article 52 et " sont ajoutés entre les mots " dans les cas visés " et les mots " aux points 4° et 5° de l'article 53 ".
Art.22. In artikel 63 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  " 1° In § 1 wordt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt :
  " 4° wanneer de houder van de erkenning bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld is voor een misdrijf dat door zijn aard de beroepsmoraal van de betrokken rechtspersoon aantast; "
  2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. De Vlaamse minister brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot schorsing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de Vlaamse minister kenbaar maken. " "
Art.22. A l'article 63 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  " 1° Au § 1 est ajouté un point 4°, rédigé comme suit :
  " 4° si le titulaire de l'agrément a été condamné par un jugement ou arrêt coulé en force de chose jugée pour une infraction qui du fait de sa nature affecte la morale professionnelle de la personne morale concernée; " "
  2° Le § 2 est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. " Le Ministre flamand informe le titulaire de l'agrément de la décision de suspension proposée et de ses motifs par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense au Ministre flamand. " "
Art.23. Artikel 64, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. De Vlaamse minister brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot opheffing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de Vlaamse minister kenbaar maken. "
Art.23. L'article 64, § 2, du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
  " § 2. " Le Ministre flamand informe le titulaire de l'agrément de la décision de retrait proposée et de ses motifs, par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense au Ministre flamand. " "
Art. 24. In bijlage 1 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in subrubriek 2.3.4, c), 2°, wordt in de kolom " categorie " het woord " B " vervangen door het woord " A ";
  2° in subrubriek 2.3.4, c), 3°, wordt in de kolom " categorie " het woord " C " vervangen door het woord " B ";
  3° in subrubrieken 17.3.4, a), 17.3.5, a), 17.3.6, a), en 17.3.7, a), worden in de kolom " INRICHTING OF ACTIVITEIT " de woorden " bij ondergrondse opslag " vervangen door de woorden " bij uitsluitend ondergrondse opslag of bij combinatie van ondergrondse en bovengrondse opslag ";
  4° in subrubrieken 17.3.4, b), 17.3.5, b), 17.3.6, b), en 17.3.7, b), wordt in de kolom " INRICHTING OF ACTIVITEIT " tussen het woord " bij " en de woorden " bovengrondse opslag ", het woord " uitsluitend " ingevoegd;
  5° in subrubriek 28.3, b), wordt in de kolom " categorie " het woord " A " vervangen door het woord " B ";
  6° in subrubriek 43.2.2°, wordt in de kolom " categorie " het woord " O " vervangen door het woord " A ";
  7° in subrubriek 29.5, wordt in de kolom " categorie " het woord " B " geschrapt;
  8° na rubriek 57 wordt een rubriek 59 ingevoegd :
Art. 24. A l'annexe 1 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  1° à la sous-rubrique 2.3.4, c), 2°, dans la colonne " catégorie ", la lettre " B " est remplacée par la lettre " A ";
  2° à la sous-rubrique 2.3.4, c), 3°, dans la colonne " catégorie ", la lettre " C " est remplacée par la lettre " B ";
  3° dans les sous-rubriques 17.3.4, a), 17.3.5, a), 17.3.6, a), et 17.3.7, a), dans la colonne " ETABLISSEMENT OU ACTIVITE ", les mots " en cas de stockage enterré " sont remplacés par les mots " en cas de stockage enterré exclusivement ou en cas de combinaison de stockage enterré et aérien ";
  4° dans les sous-rubriques 17.3.4, b), 17.3.5, b), 17.3.6, b), et 17.3.7, b), dans la colonne " ETABLISSEMENT OU ACTIVITE ", le mot " exclusivement " est ajouté après le mot " aérien ";
  5° à la sous-rubrique 28.3, b), dans la colonne " catégorie ", la lettre " A " est remplacée par la lettre " B ";
  6° à la sous-rubrique 43.2.2°, dans la colonne " catégorie ", la lettre " O " est remplacée par la lettre " A ";
  7° à la sous-rubrique 29.5, dans la colonne " catégorie ", la lettre " B " est supprimée;
  8° une rubrique 59 est insérée après la rubrique 57 :
  " Nummer  Inrichting of activiteit                                Categorie
  59        Activiteiten die gebruikmaken van organische
             oplosmiddelen
  59.1      Drukken
            een activiteit waarbij tekst en/of afbeeldingen worden
             gereproduceerd door, met behulp van een beelddrager,
             inkt op ongeacht welk soort oppervlak aan te brengen.
             Hieronder vallen ook daarmee samenhangende lak-,
             coating- en lamineertechnieken.
  59.1.1    Installaties voor heatsetrotatie-offset
            een rotatiedrukactiviteit waarbij gebruik wordt gemaakt
             van een beelddrager waarop de drukkende delen en de
             niet-drukkende delen in hetzelfde vlak liggen, waarbij
             rotatie inhoudt dat het te bedrukken materiaal niet
             als aparte vellen maar van een rol in de machine wordt
             gevoerd. Het niet-drukkende deel wordt zo behandeld
             dat het water aantrekt en derhalve de inkt afstoot.
             Het drukkende deel wordt zo behandeld dat het inkt
             opneemt en overbrengt op het te bedrukken oppervlak.
            De verdamping vindt plaats in een oven, waar het
             bedrukte materiaal met warme lucht wordt verwarmd :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
                 tot en met 25 ton;                                        A
             2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 25 ton.                                                   B
  59.1.2    Installaties voor illustratiediepdruk
            rotatiediepdrukactiviteit waarbij papier voor
             tijdschriften, brochures, catalogi of soortgelijke
             producten met inkt op basis van tolueen wordt
             bedrukt :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 25 ton.                                                   B
  59.1.3    Installaties voor flexografie, lamineren,
             rotatiediepdruk, rotatiezeefdruk, lakken
  59.1.3.1  Installaties voor flexografie : een drukactiviteit
             waarbij gebruik wordt gemaakt van een beelddrager van
             rubber of elastische fotopolymeren, waarop de
             drukkende delen zich boven de niet-drukkende delen
             bevinden, en van vloeibare inkt die door verdamping
             droogt :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
                 tot en met 25 ton;                                        A
             2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 25 ton.                                                   B
  59.1.3.2  Installaties voor lamineren, samenhangend met een
             drukproces : de samenhechting van twee of meer
             flexibele materialen tot een laminaat :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
                 tot en met 25 ton;                                        A
             2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 25 ton.                                                   B
  59.1.3.3  Installaties voor rotatiediepdruk : een drukactiviteit
             waarbij gebruik wordt gemaakt van een cilindrische
             beelddrager, waarop de drukkende delen lager liggen
             dan de niet-drukkende delen, en vloeibare inkt die
             door verdamping droogt. De napjes worden met inkt
             gevuld en het overschot wordt van de niet-drukkende
             delen verwijderd voordat het te bedrukken oppervlak
             contact met de cilinder maakt en de inkt uit de napjes
             trekt. Andere installaties dan die vermeld worden in
             subrubriek 59.1.2 :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
                 tot en met 25 ton;                                        A
             2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 25 ton.                                                   B
  59.1.3.4  Installaties voor rotatiezeefdruk
            Een rotatiedrukactiviteit waarbij de inkt door een
             poreuze beelddrager wordt geperst, waarbij de
             drukkende delen open zijn en het niet-drukkende deel
             wordt afgedekt, en zo op het te bedrukken oppervlak
             wordt gebracht en waarbij gebruik wordt gemaakt van
             vloeibare inkt die uitsluitend door verdamping droogt.
             Bij een rotatief drukproces wordt het te bedrukken
             materiaal niet als aparte vellen maar van een rol in
             de machine gebracht :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
                 tot en met 25 ton;                                        A
             2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 25 ton.                                                   B
  59.1.3.5  Installaties voor rotatiezeefdruk zoals in rubriek
             59.1.3.4 met als beelddrager textiel of karton :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer
                 dan 30 ton.                                               B
  59.1.3.6  Installaties voor lakken : een proces waarbij een lak
             of een kleefstof om later het verpakkingsmateriaal af
             te sluiten op een flexibel materiaal wordt
             aangebracht :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
                 tot en met 25 ton;                                        A
             2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 25 ton.                                                   B
  59.2      Oppervlaktereiniging
            Alle activiteiten, met uitzondering van chemisch
             reinigen, waarbij organische oplosmiddelen worden
             gebruikt om verontreiniging van het oppervlak van
             materialen te verwijderen, met inbegrip van
             ontvetting. Een uit meer dan een stap bestaande
             reinigingsactiviteit die niet wordt onderbroken door
             een andere stap, wordt als een
             oppervlaktereinigingsactiviteit beschouwd. Die
             activiteit betreft niet het reinigen van apparatuur,
             maar het reinigen van het oppervlak van producten.
  59.2.1    Oppervlaktereiniging die gebruikmaakt van de in
             artikel 5.59.2.2, # 1 en # 3, van titel II van het
             Vlarem vermelde stoffen :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 1 ton tot
                 en met 5 ton;                                             B
             2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
                 5 ton.                                                    C
  59.2.2    Oppervlaktereiniging die geen gebruikmaakt van de in
             artikel 5.59.2.2, # 1 en # 3, van het Vlarem vermelde
             stoffen :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 2 ton
                 tot en met 10 ton;                                        B
             2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer
                 dan 10 ton.                                               C
  59.3      Overspuiten van voertuigen
            Alle industriele of commerciele activiteiten en
             daarmee verband houdende ontvettingsactiviteiten
             waaronder :
             1° het aanbrengen van een laklaag op voertuigen, of
                 een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie,
                 de bescherming of de decoratie van voertuigen
                 buiten de fabriek;                                        A
             2° het aanbrengen van de oorspronkelijke laklaag op
                 voertuigen, of een deel daarvan, met voor het
                 overspuiten gebruikelijke lakken op een andere
                 plaats dan de oorspronkelijke fabricagelijn;              A
             3° het aanbrengen van een laklaag op aanhangwagens,
                 (met inbegrip van opleggers), gedefinieerd als
                 categorie O in artikel 1, # 1, 3°, van het
                 koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende
                 het algemeen reglement op de technische eisen
                 waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun
                 onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten
                 voldoen, zoals gewijzigd bij het koninklijk
                 besluit van 16 november 1984.                             A
  59.4      Bandlakken
            Elke activiteit waarbij band van staal, roestvrij
             staal, bekleed staal, koperlegeringen of
             aluminiumband in een continu procede wordt bekleed
             met een filmvormende of laminaatcoating :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
                 25 ton.                                                   B
  59.5      Coatingwerkzaamheden
            Hieronder valt niet de coating van substraten met
             metalen met behulp van elektroforese en chemische
             spuittechnieken. Als de coatingactiviteit ook een
             stap omvat waarbij hetzelfde artikel wordt bedrukt,
             ongeacht de daarbij gebruikte techniek, wordt die
             stap als onderdeel van de coatingactiviteit
             beschouwd. Drukactiviteiten die als afzonderlijke
             activiteiten plaatsvinden, vallen niet binnen die
             categorie, maar kunnen onder die richtlijn vallen als
             de drukactiviteit binnen het toegepassingsgebied
             daarvan valt.
  59.5.1    Coating van voertuigen
            Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken
             lagen van een coating worden aangebracht op de
             volgende voertuigen :
             1° nieuwe auto's die in artikel 1, # 1, 1°, van het
                 koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende het
                 algemeen reglement op de technische eisen waaraan
                 de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en
                 hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, zoals
                 gewijzigd bij het koninklijk besluit van
                 16 november 1984, worden gedefinieerd als
                 voertuigen van categorie M1 en, voorzover de
                 coating plaatsvindt in dezelfde installatie als
                 voertuigen van M1, van categorie N1, zoals
                 gedefinieerd in artikel 1, # 1, 2°, van het
                 koninklijk besluit van 15 maart 1968;
             2° vrachtwagencabines, gedefinieerd als de behuizing
                 voor de chauffeur en de daarmee geintegreerde
                 behuizing voor de technische apparatuur van
                 voertuigen die in artikel 1, # 1, 2°, van het
                 koninklijk besluit van 15 maart 1968 als
                 voertuigen van de categorieen N2 en N3 worden
                 gedefinieerd;
             3° bestelwagens en vrachtwagens, in artikel 1, # 1,
                 2°, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968
                 gedefinieerd als voertuigen van de categorieen
                 N1, N2 en N3, met uitzondering van
                 vrachtwagencabines;
             4° bussen, in artikel 1, # 1, van het koninklijk
                 besluit van 15 maart 1968 gedefinieerd als
                 voertuigen van de categorieen M2 en M3 :
                 1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van
                     minder dan 15 ton;                                    B
                 2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van
                     meer dan 15 ton.                                      C
  59.5.2    Coating van andere producten
            Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken
             lagen van een coating worden aangebracht op :
             1° aanhangwagens, gedefinieerd in de categorieen O1,
                 O2, O3 en O4 in artikel 1, # 1, 3°, van het
                 koninklijk besluit van 15 maart 1968;
             2° metalen en kunststofoppervlakken, met inbegrip
                 van oppervlakken van vliegtuigen, schepen,
                 treinen enz.;
             3° textiel, stoffen, film en papieroppervlakken :
                1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 5 ton
                    tot en met 15 ton;                                     B
                2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer
                    dan 15 ton.                                            C
  59.6      Coating van wikkeldraad
            Elke coatingactiviteit van metalen geleiders die
             worden gebruikt om spoelen voor transformatoren,
             motoren enz. mee te wikkelen :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 5 ton.                                                    C
  59.7      Coating van houten oppervlakken
            1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
                tot en met 25 ton;                                         B
            2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                25 ton.                                                    C
  59.8      Chemisch reinigen
            Alle industriele of commerciele activiteiten waarbij
             VOS worden gebruikt in een installatie voor het
             schoonmaken van kleren, meubelstoffen en soortgelijke
             consumptiegoederen, met uitzondering van het
             handmatig verwijderen van vlekken in de textiel- en
             de kledingindustrie.                                          A
  59.9      Impregneren van houten oppervlakken
            Elke activiteit waarbij een houtverduurzamingsmiddel
             in het hout wordt gebracht :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
                 25 ton.                                                   C
  59.10     Coating van leder
            1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 10 ton
                tot en met 25 ton;                                         B
            2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                25 ton.                                                    C
  59.11     Fabricage van schoeisel
            Elke activiteit met betrekking tot de fabricage van
             volledig schoeisel of delen daarvan :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 5 ton.                                                    B
  59.12     Lamineren van hout en kunststof
            Elke activiteit met het oog op het aaneenhechten van
             hout en/of kunststof voor de vervaardiging van
             laminaten :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 5 ton.                                                    B
  59.13     Aanbrengen van lijmlagen
            Activiteiten waarbij een kleefstof op een oppervlak
             wordt aangebracht, met uitzondering van het
             aanbrengen van lijmlagen, en lamineren, samenhangend
             met drukprocessen :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 5 ton
                 tot en met 15 ton;                                        B
             2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 15 ton.                                                   C
  59.14     Vervaardiging van coatingpreparaten, lak, inkt en
             kleefstoffen
            De vervaardiging van bovengenoemde eindproducten en,
             wanneer dat in dezelfde installatie gebeurt, van
             halffabrikaten door het mengen van pigmenten, hars en
             kleefstoffen met organische oplosmiddelen of andere
             draagstoffen, waaronder dispergeren en
             predispergeren, aanpassen van de viscositeit en de
             kleur en bewerkingen om de verpakking te vullen met
             het eindproduct :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 100 ton
                 tot en met 1 000 ton;                                     B
             2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 1 000 ton.                                                C
  59.15     Bewerking van natuurlijk of synthetisch rubber
            Elke activiteit met betrekking tot het mengen, malen,
             vermengen, kalanderen, extruderen en vulkaniseren van
             natuurlijk of synthetisch rubber en alle
             nevenbewerkingen om natuurlijk of synthetisch rubber
             te bewerken tot eindproduct :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 15 ton;                                                   C
  59.16     Extractie van plantaardige olien en dierlijke vetten
             en raffinage van plantaardige olien
            Alle activiteiten waarbij plantaardige olie uit zaden
             en ander plantaardig materiaal wordt geextraheerd,
             droge residuen tot diervoeder worden verwerkt, of
             vetten en plantaardige olie uit zaden, plantaardig
             materiaal en/of dierlijk materiaal worden
             geraffineerd :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
                 10 ton.                                                   B
  59.17     Vervaardiging van geneesmiddelen
            De chemische synthese, fermentatie, extractie,
             formulering en afwerking van geneesmiddelen en de
             vervaardiging van halffabrikaten, voorzover die op
             dezelfde plaats gebeurt :
             1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
                 50 ton. "                                                 C
  " Numero  Etablissement ou activite                               Categorie
  59        Activites qui utilisent des solvants organiques
  59.1      Impression
            Toute activité de reproduction de textes et/ou
             d'images dans laquelle de l'encre est transferee a
             l'aide d'une forme imprimante sur tout type de
             support.
            Cette operation comprend des activités associees de
             vernissage, d'enduction et de contrecollage.
  59.1.1    Installations d'impression sur rotative offset a
             secheur thermique : impression offset a bobine
             utilisant une forme imprimante sur laquelle les
             parties imprimante et non imprimante se trouvent sur
             le même plan et dans lequel on entend par
             " impression sur rotative " le fait que la matiere a
             imprimer est chargée dans la machine a partir d'une
             bobine et non pas de feuilles separees.
             La partie non imprimante est traitee de maniere a
             etre hydrophile et donc a repousser l'encre. La
             partie imprimante est traitee de maniere a recevoir
             et a transmettre l'encre vers la surface a imprimer.
             L'evaporation se fait dans un four dans lequel le
             support imprime est chauffe a l'air chaud :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de
                 15 tonnes a 25 tonnes inclus;                             A
             2° avec une consommation annuelle de solvant de
                 plus de 25 tonnes.                                        B
  59.1.2    Installations pour heliogravure d'edition : activite
             d'impression par heliogravure employee pour
             l'impression de papier destine a des periodiques, des
             brochures, des catalogues ou des produits similaires,
             a l'aide d'encres a base de toluene :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 25 tonnes.                                             B
  59.1.3    Installations pour la flexographie, le contrecollage,
             l'heliogravure, l'impression serigraphique en rotative,
             le vernissage.
  59.1.3.1  Installations pour la flexographie : procede
             d'impression dans lequel est utilisee une forme
             imprimante en caoutchouc ou en photopolymeres
             elastiques dont la partie imprimante est en saillie
             de la partie non imprimante et dans lequel sont
             appliquees des encres liquides sechant par
             evaporation :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de
                 15 tonnes a 25 tonnes inclus;                             A
             2° avec une consommation annuelle de solvant de
                 plus de 25 tonnes.                                        B
  59.1.3.2  Installations pour contrecollage associe a un procede
             d'impression : fait de faire adherer deux ou
             plusieurs materiaux souples dans le but de produire
             des materiaux complexes :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de
                 15 tonnes a 25 tonnes inclus;                             A
             2° avec une consommation annuelle de solvant de
                 plus de 25 tonnes.                                        B
  59.1.3.3  Installations pour l'heliogravure : activite
             d'impression utilisant une forme imprimante
             cylindrique sur laquelle la partie imprimante se
             trouve en creux et la partie non imprimante en
             saillie et utilisant des encres liquides sechant par
             evaporation. L'encre se repartit dans les alveoles et
             la partie non imprimante est nettoyee du surplus
             d'encre avant que la surface a imprimer entre en
             contact avec le cylindre et que l'encre sorte des
             parties en creux. Autres installations que celles
             mentionnees a la sous- rubrique 59.1.2 :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de
                 15 tonnes a 25 tonnes inclus;                             A
             2° avec une consommation annuelle de solvant de
                 plus de 25 tonnes.                                        B
  59.1.3.4  Installations pour impression serigraphique en
             rotative : activité d'impression a bobine consistant
             a faire passer l'encre vers la surface a imprimer en
             la forcant a travers une forme imprimante poreuse,
             sur laquelle la partie imprimante est ouverte et la
             partie non imprimante recouverte; ce procede utilise
             des encres liquides ne sechant que par evaporation.
             On entend par " impression en rotative " le fait que
             la matiere a imprimer est chargée dans la machine a
             partir d'une bobine et non pas de feuilles separees :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de
                 15 tonnes a 25 tonnes inclus;                             A
             2° avec une consommation annuelle de solvant de
                 plus de 25 tonnes.                                        B
  59.1.3.5  Installations pour impression serigraphique en
             rotative comme a la rubrique 59.1.3.4 avec du textile
             ou du carton en guise de forme imprimante :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 30 tonnes.                                             B
  59.1.3.6  Installations pour vernissage : activité par laquelle
             un vernis ou un revetement adhesif est applique sur
             un materiau souple dans le but de fermer
             ulterieurement le materiau d'emballage :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de
                 15 tonnes a 25 tonnes inclus;                             A
             2° avec une consommation annuelle de solvant de
                 plus de 25 tonnes.                                        B
  59.2      Nettoyage de surface
            Toute activite, excepte le nettoyage a sec, dans
             laquelle des solvants organiques sont utilises pour
             enlever des salissures de la surface d'une piece,
             notamment par degraissage.
             Une activité de nettoyage consistant en une ou
             plusieurs etapes avant ou apres toute autre activite
             est consideree comme une seule activité de nettoyage
             de surface. Cette activité ne couvre pas le nettoyage
             de l'equipement utilise, mais bien le nettoyage de la
             surface du produit.
  59.2.1    Nettoyage de surface qui fait usage des substances
             mentionnees a l'article 5.59.2.2, # 1 et # 3, du
             titre II du Vlarem :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de
                 1 tonne a 5 tonnes inclus;                                B
             2° avec une consommation annuelle de solvant de
                 plus de 5 tonnes.                                         C
  59.2.2    Nettoyage de surface qui ne fait pas usage des
             substances mentionnees a l'article 5.59.2.2, # 1 et
             # 3, du Vlarem :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de
                 2 tonnes a 10 tonnes inclus;                              B
             2° avec une consommation annuelle de solvant de
                 plus de 10 tonnes.                                        C
  59.3      Retouche de vehicules
            Toute activité industrielle ou commerciale de
             revetement de surface ainsi que les activites
             connexes de degraissage a appliquer :
             1°le revetement de surface sur un vehicule routier
                ou sur une partie d'un tel vehicule, se deroulant
                hors des installations de fabrication, dans le
                cadre de la reparation, de la preservation ou de
                la decoration du vehicule;                                 A
             2° le revetement d'origine sur un vehicule routier ou
                 sur une partie d'un tel vehicule, a l'aide de
                 materiaux du même type que les materiaux de
                 retouche, lorsque cette operation n'est pas
                 realisee dans la chaine de fabrication;                   A
             3° le revetement sur une remorque (y compris les
                 semi-remorques)definie comme catégorie O a
                 l'article 1, # 1, 3°, de l'arrete royal du
                 15 mars 1968 portant règlement general sur les
                 conditions techniques auxquelles doivent repondre
                 les vehicules automobiles et leurs remorques,
                 leurs elements ainsi que les accessoires de
                 securite, tel que modifie par l'arrete royal du
                 16 novembre 1984.                                         A
  59.4      Laquage en continu
            Toute activité dans laquelle une bobine de feuillard,
             de l'acier inoxydable, de l'acier revetu ou une bande
             en alliage de cuivre ou en aluminium est revetu d'un
             ou de plusieurs films dans un procede en continu :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 25 tonnes.                                             B
  59.5      Activites de revetement
            N'entrent pas dans cette rubrique l'application de
             metal sur des supports au moyen de techniques
             d'electrophorese et de pulverisation chimique. Si
             l'activite de revetement comprend une etape dans
             laquelle le même article est imprime, quelle que soit
             la technique utilisee, cette impression est
             consideree comme faisant partie de l'operation de
             revetement. Toutefois, l'impression effectuee en tant
             qu'activite distincte n'est pas incluse, mais peut
             etre soumise a la presente directive si cette activite
             d'impression releve de son champ d'application.
  59.5.1    Revetement de vehicules
            Toute activité dans laquelle une ou plusieurs couches
             d'un revetement sont appliquees sur :
             1° les automobiles neuves qui sont definies a
                 l'article 1, # 1, 1°, de l'arrete royal du
                 15 mars 1968 portant règlement general sur les
                 conditions techniques auxquelles doivent repondre
                 les vehicules automobiles et leurs remorques,
                 leurs elements ainsi que les accessoires de
                 securite, tel que modifie par l'arrete royal du
                 16 novembre 1984 comme des vehicules de la
                 categorie M1 et, dans la mesure ou le revetement
                 a lieu dans la même installation que les
                 vehicules de M1, ceux de la catégorie N1, tel que
                 defini a l'article 1, # 1, 2°, de l'arrete royal
                 du 15 mars 1968;
             2° les cabines de camion, c'est-a-dire l'habitacle du
                 conducteur, ainsi que tout habitacle integre et
                 destine a l'equipement technique des vehicules
                 qui sont definis a l'article 1, # 1, 2°, de
                 l'arrete royal du 15 mars 1968 comme des
                 vehicules des categories N2 et N3;
             3° les camionnettes et camions definis a l'article 1,
                 # 1, 2°, de l'arrete royal du 15 mars 1968 comme
                 des vehicules des categories N1, N2 et N3, a
                 l'exception des cabines de camions;
             4° les autobus definis a l'article 1, # 1°, de
                 l'arrete royal du 15 mars 1968 comme des
                 vehicules des categories M2 et M3 :
                1° avec une consommation annuelle de solvant de
                    moins de 15 tonnes.                                    B
                2° avec une consommation annuelle de solvant de
                    plus de 15 tonnes.                                     C
  59.5.2    Revetement d'autres produits
            Toute activité dans laquelle une ou plusieurs couches
             d'un revetement sont appliquees sur :
             1° les remorques definies aux categories O1, O2, O3
                 et O4 a l'article 1, # 1, 3°, de l'arrete royal
                 du 15 mars 1968;
             2° les surfaces metalliques et en plastique, y
                 compris les surfaces des aeronefs, des navires,
                 des trains, etc.;
             3° les surfaces en textile, en tissus, en feuilles et
                 en papier, :
                1° avec une consommation annuelle de solvant de
                    5 tonnes a 15 tonnes inclus;                           B
                2° avec une consommation annuelle de solvant de
                    plus de 15 tonnes.                                     C
  59.6      Revetement de fil de bobinage
            Toute activité de revetement de conducteurs
             metalliques utilises pour le bobinage des
             transformateurs, des moteurs, etc :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 5 tonnes.                                              C
  59.7      Revetement de surfaces de bois
            1° avec une consommation annuelle de solvant de
                15 tonnes a 25 tonnes inclus;                              B
            2° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                de 25 tonnes.                                              C
  59.8      Nettoyage a sec
            Toute activité industrielle ou commerciale dans
             laquelle des COV sont utilises dans une installation
             pour nettoyer des vetements, des meubles ou d'autres
             articles de consommation similaires, a l'exception du
             detachage manuel dans le secteur du textile et de
             l'habillement.                                                A
  59.9      Impregnation de surfaces en bois
            Toute activité consistant a impregner du bois de
             construction d'un produit de conservation :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 25 tonnes.                                             C
  59.10     Revetement du cuir
            1° avec une consommation annuelle de solvant de
                10 tonnes a 25 tonnes inclus;                              B
            2° avec une consommation annuelle de solvant de
                plus de 25 tonnes.                                         C
  59.11     Fabrication de chaussures
            Toute activité de production de chaussures ou de
             parties de chaussures :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 5 tonnes.                                              B
  59.12     Stratification de bois et de plastique
            Toute activité de collage de bois et/ou de plastique
             en vue de produire des laminats :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 5 tonnes.                                              B
  59.13     Revetement adhesif
            Toute activité dans laquelle une colle est appliquee
             sur une surface, a l'exception des revetements et des
             laminats adhesifs entrant dans des procedes
             d'impression :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de
                 5 tonnes a 15 tonnes inclus;                              B
             2° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 15 tonnes.                                             C
  59.14     Fabrication de revetements, de vernis, d'encres et de
             colles
            La fabrication de produits finis susvises ainsi que
             des produits semi-finis s'ils sont fabriques sur le
             meme site, realisee par melange de pigments, de
             resines et de matieres adhesives a l'aide de solvants
             organiques ou par d'autres moyens; la fabrication
             inclut la dispersion et la predispersion, la
             correction de la viscosite et de la teinte et le
             transvasement du produit final dans son contenant :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de
                 100 tonnes a 1 000 tonnes inclus;                         B
             2° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 1 000 tonnes.                                          C
  59.15     Conversion de caoutchouc
            Toute activité de mixage, de malaxage, de calandrage,
             d'extrusion et de vulcanisation de caoutchouc naturel
             ou synthetique ainsi que toute operation connexe
             destinee a transformer le caoutchouc naturel ou
             synthetique en un produit fini :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 15 tonnes.                                             C
  59.16     Extraction d'huiles vegetales et de graisses animales
             et raffinage d'huiles vegetales
            Toute activité d'extraction d'huile vegetale a partir
             de graines et d'autres matieres vegetales, le
             traitement de residus secs destines a la production
             d'aliments pour animaux, la purification de graisses
             et d'huiles vegetales derivees de graines, de
             matieres vegetales et/ou de matieres animales :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 10 tonnes.                                             B
  59.17     Fabrication de produits pharmaceutiques
            La synthese chimique, la fermentation, l'extraction,
             la preparation et la presentation de produits
             pharmaceutiques finis ainsi que la fabrication des
             produits semi-finis si elle se deroule sur le meme
             site :
             1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
                 de 50 tonnes. "                                           C
Art. 25. Artikel 1 en artikel 2 van bijlage 4 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden vervangen door wat volgt :
  " Artikel 1. De bodemsaneringsnormen voor het vaste deel van de aarde gelden voor een standaardbodem met een gehalte aan klei van 10 % (op de minerale bestanddelen) en een gehalte aan organisch materiaal van 2 % (op de luchtdroge bodem).
Art. 25. L'article 1 et l'article 2 de l'annexe 4 du même arrêté, remplacés par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont remplacés par ce qui suit :
  " Article 1. Les normes d'assainissement du sol pour la partie fixe de la terre s'appliquent à un sol standard ayant une teneur en argile de 10 % (sur les composants minéraux) et une teneur en matières organiques de 2 % (sur sol sec).
                        het vaste deel van de aarde (mg/kg     Grondwater
                         droge stof)                            (MUg/l)
  Bestemmingstype      I        II      III     IV     V       I, II, III,
                                                                IV, V
  Zware metalen en
   metalloiden (1)
  arseen                  45      45    110      200    300         20
  cadmium                  2       2      6       15     30          5
  chroom (2)             130     130    300      500    800         50
  koper                  200     200    400      500    800        100
  kwik                    10      10     15       20     30          1
  lood                   200     200    700    1 500  2 500         20
  nikkel                 100     100    470      550    700         40
  zink                   600     600  1 000    1 000  3 000        500
  Organische
   verbindingen
   (3) 
  Benzeen              0,5     0,5    0,5          1      1         10
  tolueen                  5       5     15      135    200        700
  ethylbenzeen         1,5     1,5        5       25     70        300
  xyleen               3,5     3,5       15       70    190        500
  styreen              0,5     0,5    1,5          6     13         20
  hexaan                   1       1      1    6,5       10        180
  heptaan                 25      25     25       25     25      3 000
  octaan                  75      75     90       90     90        600
  minerale olie        1 000   1 000  1 000    1 500  1 500        500
  Gechloreerde
   solventen
   (3) 
  1,2-dichloorethaan   0,035   0,035  0,075    1,1        4         30
  dichloormethaan      0,13    0,13   0,35     3,5    3,5           20
  tetrachloormethaan   0,02    0,02   0,02     0,85       1          2
  tetrachlooretheen    0,7     0,7    1,4         30     35         40
  trichloormethaan     0,02    0,02   0,02     0,55   0,55         200
  trichlooretheen      0,65    0,65   1,4         10     10         70
  vinylchloride        0,02    0,02   0,02     0,15   0,35           5
  monochloorbenzeen    2,5     2,5        8       30     40        300
  1,2-dichloorbenzeen
   (4)                    35      35    110      690    690      1 000
  1,3-dichloorbenzeen
   (4)                    40      40    140      750  1 260      1 000
  1,4-dichloorbenzeen
   (4)                     4       4     15       80    190        300
  trichloorbenzeen
   (5)                 0,5     0,5        2       20     80         20
  tetrachloorbenzeen
   (5)                 0,1     0,1    0,3      6,5      275          9
  pentachloorbenzeen   0,5     0,5    1,3         65    385          2,4
  hexachloorbenzeen    0,05    0,05   0,1          8     55          1
  1,1,1-
   trichloorethaan        10      10     13      230    300        500
  1,1,2-
   trichloorethaan     0,2     0,2    0,6          1      1         12
  1,1-dichloorethaan       2       2      5       95     95        330
  cis+trans-1,2-
   dichlooretheen      0,4     0,4    0,7         18     33         50
  Polyaromatische
   koolwaterstoffen
   (7) 
  Naftaleen            1,5     1,5        5       80    160         60
  benzo(a)pyreen       0,5     0,5    1,5          3      3          0,7
  Fenantreen              60      60     65    1 650  1 650        120
  Fluoranteen             20      20     30      270    270          4
  benzo(a)antraceen        5       5  10,5        30     30          7
  chryseen                10      10    180      320    320          1,5
  benzo(b)
   fluoranteen             2       2      7       30     30          1,2
  benzo(k)
   fluoranteen             1       1  11,5        30     30          0,76
  benzo(ghi)peryleen     160     160  3 920    4 300  4 690          0,26
  indeno(1,2,3-cd)
   pyreen                  1       1     20       30     30          0,1
  antraceen                3       3     70    2 380  4 690         75
  fluoreen                45      45  3 950    4 320  4 690        120
  dibenz(a,h)
   antraceen           0,5     0,5    1,5          3      3          0,5
  acenafteen               9       9     14      210    210        180
  acenaftyleen             1       1      1       20     40         70
  pyreen                 125     125    395    3 150  3 150         90
  Cyanides (6)                                                      70
  vrij cyanide             5       5      5       60    110
  niet-chlooroxi-
   deerbare cyanides       5       5     12      300    550
  Pesticiden
  aldrin + dieldrin                                                  0,03
  chloordaan (cis +
   trans)                                                            0,2
  DDT + DDE + DDD                                                    2
  Lindane (a-isomeer)                                                2
  Lindane (a-isomeer)                                                0,06
  Lindane (a-isomeer)                                                0,2
  Endosulfan (a, a
   en sulfaat)                                                       1,8
  Methyl tertiair
   butylether (8)          2       2      9      140    140        300
                        La partie fixe de la terre (mg/kg      Eaux
                         matiere seche)                         souterraines
                                                                (MUg/l)
  Type de destination  I        II      III     IV     V       I, II, III,
                                                                IV, V
  Metaux lourds et
   metalloides (1)
  Arsenic                 45      45    110      200    300         20
  Cadmium                  2       2      6       15     30          5
  Chrome (2)             130     130    300      500    800         50
  Cuivre                 200     200    400      500    800        100
  Mercure                 10      10     15       20     30          1
  Plomb                  200     200    700    1 500  2 500         20
  Nickel                 100     100    470      550    700         40
  Zinc                   600     600  1 000    1 000  3 000        500
  Composes organiques
   (3) 
  Benzene              0,5     0,5    0,5          1      1         10
  Toluene                  5       5     15      135    200        700
  Ethylbenzene         1,5     1,5        5       25     70        300
  Xylene               3,5     3,5       15       70    190        500
  Styrene              0,5     0,5    1,5          6     13         20
  Hexane                   1       1      1    6,5       10        180
  Heptane                 25      25     25       25     25      3 000
  Octane                  75      75     90       90     90        600
  Huile minerale       1 000   1 000  1 000    1 500  1 500        500
  Solvants chlores
   (3) 
  1,2-dichloroethane   0,035   0,035  0,075    1,1        4         30
  dichloromethane      0,13    0,13   0,35     3,5    3,5           20
  tetrachloromethane   0,02    0,02   0,02     0,85       1          2
  tetrachloroethene    0,7     0,7    1,4         30     35         40
  trichloromethane     0,02    0,02   0,02     0,55   0,55         200
  trichloroethene      0,65    0,65   1,4         10     10         70
  Chlorure de vinyle   0,02    0,02   0,02     0,15   0,35           5
  monochlorobenzene    2,5     2,5        8       30     40        300
  1,2-dichlorobenzene
   (4)                    35      35    110      690    690      1 000
  1,3-dichlorobenzene
   (4)                    40      40    140      750  1 260      1 000
  1,4-dichlorobenzene
   (4)                     4       4     15       80    190        300
  trichlorobenzene
   (5)                 0,5     0,5        2       20     80         20
  tetrachlorobenzene
   (5)                 0,1     0,1    0,3      6,5      275          9
  pentachlorobenzene   0,5     0,5    1,3         65    385          2,4
  hexachlorobenzene    0,05    0,05   0,1          8     55          1
  1,1,1-
   trichloroethane        10      10     13      230    300        500
  1,1,2-
   trichloroethane     0,2     0,2    0,6          1      1         12
  1,1-dichloroethane       2       2      5       95     95        330
  cis+trans-1,2-
   dichlorrethene      0,4     0,4    0,7         18     33         50
  Hydrocarbures
   polyaromatiques
   (7) 
  Naphtalene           1,5     1,5        5       80    160         60
  Benzo(a)pyrene       0,5     0,5    1,5          3      3          0,7
  Phenanthrene            60      60     65    1 650  1 650        120
  Fluoranthene            20      20     30      270    270          4
  benzo(a)anthracene       5       5  10,5        30     30          7
  chrysene                10      10    180      320    320          1,5
  benzo(b)
   fluoranthene            2       2      7       30     30          1,2
  benzo(k)
   fluoranthene            1       1  11,5        30     30          0,76
  benzo(ghi)perylene     160     160  3 920    4 300  4 690          0,26
  indeno(1,2,3-cd)
   pyrene                  1       1     20       30     30          0,1
  anthracene               3       3     70    2 380  4 690         75
  fluorene                45      45  3 950    4 320  4 690        120
  dibenz(a,h)
   anthracene          0,5     0,5    1,5          3      3          0,5
  acenaphtene              9       9     14      210    210        180
  acenaphthylene           1       1      1       20     40         70
  pyrene                 125     125    395    3 150  3 150         90
  Cyanures (6)                                                      70
  Cyanure libre            5       5      5       60    110
  Cyanures
   non-oxydables au
   chlore                  5       5     12      300    550
  Pesticides
  aldrin + dieldrin                                                  0,03
  chlorodane (cis +
   trans)                                                            0,2
  DDT + DDE + DDD                                                    2
  Lindane (a-isomere)                                                2
  Lindane (a-isomere)                                                0,06
  Lindane (a-isomere)                                                0,2
  Endosulfane (a, a
   en sulfate)                                                       1,8
  Methyle tertiaire
   butylether (8)          2       2      9      140    140        300
  Algemene opmerking : de bodemsaneringsnormen voor het vaste deel van de aarde en het grondwater staan niet in relatie tot elkaar. Als voldaan wordt aan de bodemsaneringsnorm houdt dat geen garantie in voor de bescherming van het grondwater in de huidige situatie of in de toekomst.
  (1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van zware metalen en metalloïden in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
  Remarque générale : les normes d'assainissement du sol pour la partie fixe de la terre et pour les eaux souterraines n'ont aucune relation entre elles. S'il est satisfait à la norme d'assainissement du sol, cela n'implique aucune garantie pour la protection des eaux souterraines dans la situation actuelle ou à l'avenir.
  (1) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en métaux lourds et en métalloïdes dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans les teneurs mesurées en argile et en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
           N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
           N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
  waarbij :
  N : bodemsaneringsnorm bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
  A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden :
  x : gehalte aan klei in het staal;
  y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
  De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in onderstaande tabel weergegeven :
  où :
  N : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en argile de x % ou 10 % et de teneur en matières organiques de y % ou 2 %;
  A, B, C : coefficients définis dans le tableau ci-dessous;
  x : teneur en argile dans l'échantillon;
  y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
  Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau ci-dessous :
                            A               B              C
  [arseen                  14]              0,5            0
       
  cadmium                   0,4             0,03           0,05
  chroom                   31               0,6            0
  koper                    14               0,3            0
  kwik                      0,5             0,0046         0
  lood                     33               0,3            2,3
  nikkel                    6,5             0,2            0,3
  zink                     46               1,1            2,3
                            A               B              C
  [Arsenic                 14]              0,5            0
        
  Cadmium                   0,4             0,03           0,05
  Chrome                   31               0,6            0
  Cuivre                   14               0,3            0
  Mercure                   0,5             0,0046         0
  Plomb                    33               0,3            2,3
  Nickel                    6,5             0,2            0,3
  Zinc                     46               1,1            2,3
  De voorgestelde formule mag enkel gehanteerd worden onder de volgende voorwaarden :
  - het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %;
  - het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
  Als het gemeten gehalte aan klei lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
  Als het gemeten gehalte organisch materiaal lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
  (2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van zeswaardig chroom in de bodem aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd.
  (3) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van organische verbindingen en gehalogeneerde koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
  La formule présentée peut uniquement être appliquée dans les conditions suivantes :
  - la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %;
  - la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
  Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en argile de 50 %.
  Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
  (2) Le chrome est normalisé sur la base de chrome trivalent. S'il y a des indications que le chrome est présent dans le sol sous la forme de chrome de sextuple valence, les chiffres présentés ici ne peuvent plus être utilisés et une évaluation séparée du risque doit être effectuée.
  (3) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en composés organiques et en hydrocarbures halogénés dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
                     N(y) = N(2) * y/2
                     N(y) = N(2) * y/2
  waarbij N : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %, respectievelijk 2 %.
  De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.
  Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
  (4) Voor de isomeren van dichloorbenzeen moet aan de volgende aanvullende voorwaarde voldaan zijn :
  où N : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %, ou 2 %.
  La formule présentée peut être uniquement appliquée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
  Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure a 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
  (4) Pour les isomères du dichlorobenzène, la condition supplémentaire suivante doit être remplie :
           1,2-dichlorobenzeen/bodemsaneringsnorm (1,2) +
            1,3-dichlorobenzeen/bodemsaneringsnorm (1,3) < of = 1
           1,2-dichlorobenzene/Norme d'assainissement du sol (1,2) +
            1,3-dichlorobenzene/Norme d'assainissement du sol (1,3) < ou = 1
  waarbij 1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen gelezen moet worden als de gemeten concentratie 1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk de gemeten concentratie 1,3-dichloorbenzeen en bodemsaneringsnorm(1,2), respectievelijk bodemsaneringsnorm(1,3) als de bodemsaneringsnorm voor 1,2-dichloorbenzeen respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen die hoort bij het relevante bodembestemmingstype.
  (5) De bodemsaneringsnormen voor trichloorbenzeen, respectievelijk tetrachloorbenzeen, gelden telkens voor de som van de isomeren.
  (6) De bodemsaneringsnorm voor cyanides in grondwater geldt voor de som van de vrije en niet-chlooroxideerbare cyanides.
  Onder vrije cyanides moet worden begrepen : de anorganisch gebonden cyanides bestaande uit de som van de gehalten vrije cyanide-ionen en het in enkelvoudige metaalcyanide gebonden cyanides.
  Onder niet-chlooroxideerbare cyanides moet worden begrepen : de som van de alkalimetaal-ijzer-cyanides (K4Fe(CN)6) en de metaal-ijzer-cyanides (Fe4(Fe(CN)6).
  (7) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties polyaromatische koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
  où 1,2-dichlorobenzène, ou 1,3-dichlorobenzène doit être lu comme la concentration mesurée en 1,2-dichlorobenzène, ou la concentration mesurée en 1,3-dichlorobenzène et norme d'assainissement du sol(1,2), ou norme d'assainissement du sol(1,3) comme norme d'assainissement du sol pour 1,2-dichlorobenzène ou 1,3-dichlorobenzène appartenant au type de destination du sol pertinent.
  (5) Les normes d'assainissement du sol pour le trichlorobenzène, ou le tétrachlorobenzène, s'appliquent toujours pour la somme des isomères.
  (6) La norme d'assainissement du sol pour les cyanures dans les eaux souterraines s'applique pour la somme des cyanures libres et des cyanures non-oxydables au chlore.
  Par cyanures libres, il faut entendre : les composés cyanurés inorganiques consistant en la somme des teneurs en ions de cyanure libre et en cyanures composés de cyanure de métal simple.
  Par cyanures non-oxydables au chlore, il faut entendre : la somme des ferrocyanures de métal alcalin (K4Fe(CN)6) et des ferrocyanures de métal (Fe4(Fe(CN)6).
  (7) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en hydrocarbures polyaromatiques dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
                     N(y) = N(2) * (A + B * y)
                     N(y) = N(2) * (A + B * y)
  waarbij :
  N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
  N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
  A, B : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
  y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
  De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en het bestemmingstype en worden in de onderstaande tabel weergegeven.
  où :
  N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
  N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
  A, B : coefficients qui sont déterminés dans le tableau ci-dessous;
  y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
  Les coefficients A et B dépendent du compose et du type de destination et sont indiqués dans le tableau ci-dessous.
  Bestemmingstype       I                II               III
                        A       B        A       B        A       B
  naftaleen             0,64    0,18     0,64    0,18     0,79    0,10
  benzo(a)pyreen        1       0        1       0        0,92    0,041
  fenantreen            0,26    0,37     0,26    0,37     0,15    0,42
  fluoranteen           0,68    0,16     0,68    0,16     0,49    0,25
  benzo(a)antraceen     0,94    0,029    0,94    0,029    0,86    0,069
  chryseen              1       0        1       0        1       0
  benzo(b)fluoranteen   0,96    0,021    0,96    0,021    0,74    0,13
  benzo(k)fluoranteen   1       0        1       0        1       0
  benzo(ghi)peryleen    1       0        1       0        1       0
  indeno(1,2,3-cd)
   pyreen               1       0        1       0        1       0
  antraceen             1       0        1       0        1       0
  fluoreen              0,082   0,46     0,082   0,46     1       0
  dibenz(a,h)
   antraceen            1       0        1       0        0,91    0,044
  acenafteen            1       0        1       0        0,72    0,14
  acenaftyleen          0,74    0,13     0,74    0,13     0,63    0,19
  pyreen                0,44    0,28     0,44    0,28     1       0
  Type de destination   I                II               III
                        A       B        A       B        A       B
  Naphtalene            0,64    0,18     0,64    0,18     0,79    0,10
  benzo(a)pyrene        1       0        1       0        0,92    0,041
  phenanthrene          0,26    0,37     0,26    0,37     0,15    0,42
  fluoranthene          0,68    0,16     0,68    0,16     0,49    0,25
  benzo(a)anthracene    0,94    0,029    0,94    0,029    0,86    0,069
  chrysene              1       0        1       0        1       0
  benzo(b)fluoranthene  0,96    0,021    0,96    0,021    0,74    0,13
  benzo(k)fluoranthene  1       0        1       0        1       0
  benzo(ghi)perylene    1       0        1       0        1       0
  indeno(1,2,3-cd)
   pyrene               1       0        1       0        1       0
  anthracene            1       0        1       0        1       0
  fluorene              0,082   0,46     0,082   0,46     1       0
  dibenz(a,h)
   anthracene           1       0        1       0        0,91    0,044
  acenaphtene           1       0        1       0        0,72    0,14
  acenaphtylene         0,74    0,13     0,74    0,13     0,63    0,19
  pyrene                0,44    0,28     0,44    0,28     1       0
  Bestemmingstype               IV                V
                                A        B        A        B
  naftaleen                     0,074    0,46     0,02     0,49
  benzo(a)pyreen                1        0        1        0
  fenantreen                    1        0        1        0
  fluoranteen                   0,98     0,012    0,98     0,012
  benzo(a)antraceen             1        0        1        0
  chryseen                      1        0        1        0
  benzo(b)fluoranteen           1        0        1        0
  benzo(k)fluoranteen           1        0        1        0
  benzo(ghi)peryleen            1        0        1        0
  indeno(1,2,3-cd)pyreen        1        0        1        0
  antraceen                     1        0        1        0
  fluoreen                      1        0        1        0
  dibenz(a,h)antraceen          1        0        1        0
  acenafteen                    0,27     0,37     0,27     0,37
  acenaftyleen                  0,20     0,4      0,59     0,21
  pyreen                        1        0        1        0
  Type de destination           IV                V
                                A        B        A        B
  Naphtalene                    0,074    0,46     0,02     0,49
  benzo(a)pyrene                1        0        1        0
  phenanthrene                  1        0        1        0
  fluoranthene                  0,98     0,012    0,98     0,012
  benzo(a)anthracene            1        0        1        0
  chrysene                      1        0        1        0
  benzo(b)fluoranthene          1        0        1        0
  benzo(k)fluoranthene          1        0        1        0
  benzo(ghi)perylene            1        0        1        0
  indeno(1,2,3-cd)pyrene        1        0        1        0
  anthracene                    1        0        1        0
  fluorene                      1        0        1        0
  dibenz(a,h)anthracene         1        0        1        0
  acenaphtene                   0,27     0,37     0,27     0,37
  acenaphtylene                 0,20     0,4      0,59     0,21
  pyrene                        1        0        1        0
  De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.
  Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
  (8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar de gemeten gehaltes aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule.
  La formule présentée peut être uniquement appliquée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
  Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
  (8) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en méthyle tertiaire butyléther dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
                     N(y) = N(2) * (0,6 + 0,2 * y)
                     N(y) = N(2) * (0,6 + 0,2 * y)
  waarbij :
  N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
  N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
  y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
  De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
  Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. "
  Art. 2. De in artikel 1 vermelde bodemsaneringsnormen zijn verschillend afhankelijk van de bestemming volgens de vigerende plannen van aanleg of de vigerende ruimtelijke uitvoeringsplannen, of naar gelang van de aanwijzing van de beschermde duingebieden en van de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden. Per grond wordt het overeenkomstig bestemmingstype opgezocht. De bodemsaneringsnormen voor deze grond worden in artikel 1 weergegeven in de kolom onder het cijfer van het betreffende bestemmingstype. De volgende bestemmingstypes worden onderscheiden :
  1°bestemmingstype I :
  - bosgebied;
  - groengebied;
  - valleigebied;
  - natuurgebied;
  - natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat;
  - bosgebied met ecologisch belang;
  - bijzonder natuurgebied;
  - gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen met nabestemming natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat;
  - zone voor natuurontwikkeling;
  - ontginningsgebied met nabestemming natuurontwikkeling;
  - oeverstreek met bijzondere bestemming;
  - beschermd duingebied aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen;
  - bijzonder groengebied;
  - gebied dat behoort tot het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN);
  - agrarisch gebied met ecologisch belang of waarde;
  - brongebied;
  - agrarisch gebied met bijzondere waarde;
  - voor het duingebied belangrijk landbouwgebied aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen;
  - of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
  2° Bestemmingstype II :
  - agrarisch gebied;
  - landschappelijk waardevol agrarisch gebied;
  - landelijk gebied met toeristische waarde;
  - parkgebied met semi-agrarische functie;
  - woongebied met landelijk karakter;
  - woongebied met geringe dichtheid;
  - landelijk woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde;
  - kleintuingebied;
  - abdijgebied;
  - of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
  3° bestemmingstype III :
  - woongebied;
  - woonuitbreidingsgebied;
  - woongebied met grote dichtheid;
  - woongebied met middelgrote dichtheid;
  - woonpark;
  - woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde;
  - woongebied waar bijzondere voorschriften betreffende de hoogte van de gebouwen gelden;
  - pleisterplaats voor nomaden, zigeuners of woonwagenbewoners;
  - scholen en kinderspeelterreinen;
  - gebied voor service-residentie;
  - gemengd woon- en industriegebied;
  - gemengd woon- en parkgebied
  - bedrijfsgebied met stedelijk karakter;
  - zone van handelsvestigingen;
  - reservegebied voor woonwijken;
  - speelbos of speelweide;
  - gebied voor jeugdcamping;
  - of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
  4° bestemmingstype IV :
  - parkgebied;
  - recreatiegebied;
  - gebied voor dagrecreatie;
  - gebied voor verblijfrecreatie;
  - sportterrein;
  - golfterrein;
  - gebied voor vissport;
  - gebied voor groenvoorziening met recreatieve accommodatie;
  - toeristisch recreatiepark;
  - gebied voor recreatiepark;
  - reservegebied voor recreatie;
  - of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
  5° bestemmingstype V :
  - industriegebied;
  - industriegebied voor vervuilende industrieën;
  - industriegebied voor milieubelastende industrieën;
  - gebied voor ambachtelijke bedrijven of gebied voor kleine en middelgrote ondernemingen;
  - dienstverleningsgebied;
  - industriegebied met bijzondere bestemming;
  - gebied hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven;
  - gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen (andere dan scholen en kindertuinen);
  - luchtvaartterrein;
  - industriestortgebied;
  - bezinkingsgebied;
  - transportzone;
  - gemengd gemeenschapsvoorzienings- en dienstverleningsgebied (andere dan scholen en kinderspeelterreinen);
  - gebied voor kerninstallatie;
  - stortgebied;
  - wetenschapspark;
  - reservegebied voor ambachtelijke uitbreiding;
  - reservegebied voor industriële uitbreiding;
  - reservegebied voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen;
  - reservegebied voor beperkte industriële uitbreiding.
  - of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening.
  où :
  N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
  N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
  y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
  La formule présentée peut être uniquement appliquée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
  Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %. "
  Art. 2. Les normes d'assainissement du sol visées à l'article 1 dépendent différemment de la destination selon les plans d'aménagement du territoire ou les plans d'urbanisme en vigueur ou en fonction de l'indication des zones de dunes protégées et des zones agricoles importantes pour le zone de dunes. Le type de destination sera recherché par terrain. Les normes d'assainissement du sol pour ce terrain sont indiquées à l'article 1, dans la colonne sous le chiffre du type de destination concerné. Une distinction est établie entre les types de destination suivants :
  1° type de destination I :
  - Zone forestière;
  - Zone verte;
  - Zone de vallée;
  - Zone naturelle;
  - Zone naturelle à valeur scientifique ou réserve naturelle;
  - Zone forestière d'intérêt écologique;
  - Zone naturelle particulière;
  - Zone pour des services communautaires et des équipements d'intérêt général avec, comme reconversion, une zone naturelle à valeur scientifique ou une réserve naturelle;
  - Zone pour la création d'aires naturelles;
  - Zone de défrichage avec, comme reconversion, la création d'aires naturelles;
  - Région riveraine à destination particulière;
  - Zone de dunes protégee désignée en vertu du décret du 14 juillet 1993 portant des mesures de protection des dunes côtières;
  - Zone verte particulière;
  - Zone appartenant au " Vlaams Ecologisch Netwerk " (VEN ou réseau écologique flamand);
  - Zone agricole d'intérêt ou de valeur écologique;
  - Zone de sources;
  - Zone agricole de valeur particulière;
  - Zone agricole importante pour la zone de dunes désignée en vertu du décret du 14 juillet 1993 portant des mesures de protection des dunes côtières;
  - Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
  2° Type de destination II :
  - Zone agricole;
  - Zone agricole à valeur paysagère;
  - Zone rurale à valeur touristique;
  - Zone de parc à fonction semi-agricole;
  - Zone d'habitat à caractère rural;
  - Zone d'habitat à faible densité;
  - Zone d'habitat rural à valeur culturelle, historique et/ou esthétique;
  - Zone de petits jardins;
  - Zone d'abbaye;
  - Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
  3° Type de destination III :
  - Zone d'habitat;
  - Zone d'extension d'habitat;
  - Zone d'habitat à forte densité;
  - Zone d'habitat à densité moyenne;
  - Parc résidentiel;
  - Zone d'habitat à valeur culturelle, historique et/ou esthétique;
  - Zone d'habitat où sont en vigueur des prescriptions particulières concernant la hauteur des bâtiments;
  - Lieu de rencontre de bohèmes, tziganes ou occupants de caravanes;
  - Ecoles et terrains de jeux pour enfants;
  - Zone de résidence-service;
  - Zone mixte d'habitat et d'industrie;
  - Zone mixte d'habitat et de parc;
  - Zone d'entreprises à caractère urbain;
  - Zone d'établissement de commerces;
  - Zone réservée pour des quartiers résidentiels;
  - Bois de jeux ou plaines de jeux;
  - Zone de camping pour jeunes;
  - Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
  4° Type de destination IV :
  - Zone de parc;
  - Zone de recréation;
  - Zone de récréation d'une journée;
  - Zone de récréation avec hébergement;
  - Terrain de sport;
  - Terrain de golf;
  - Zone de sport de peche;
  - Zone pour aménagement d'espaces verts avec infrastructure récréative;
  - Parc de récréation touristique;
  - Zone pour parc de récréation;
  - Zone réservée pour la récréation;
  - Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
  5° Type de destination V :
  - Zone industrielle;
  - Zone industrielle pour industries polluantes;
  - Zone industrielle pour industries nuisibles pour l'environnement;
  - Zone pour entreprises artisanales ou zones pour petites et moyennes entreprises;
  - Zone de service;
  - Zone industrielle à destination particulière;
  - Zone industrielle destinée principalement à l'établissement de grands magasins;
  - Zone pour services communautaires et équipements d'intérêt général (autres que écoles et jardins d'enfants);
  - Terrain d'aviation;
  - Zone de déversement industriel;
  - Zone de décantation;
  - Zone de transport;
  - Zone mixte de services communautaires et de services (autres que écoles et terrains de jeux pour enfants);
  - Zone pour installation nucléaire;
  - Zone de déversement;
  - Parc scientifique;
  - Zone réservée pour une extension artisanale;
  - Zone réservée pour une extension industrielle;
  - Zone réservée pour des entreprises artisanales et des petites et moyennes entreprises;
  - Zone réservée pour une extension industrielle limitée.
  - Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire.
Art. 26. Bijlage 5 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Bijlage 5.
  Methodes voor de analyse van monsters.
Art. 26. L'annexe 5 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacée par ce qui suit :
  " Annexe 5.
  Méthodes d'analyse des échantillons.
  Parameter           Meetmethoden bodem              Meetmethoden grondwater
  arseen              CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en  CMA/2/I/B.1 en B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES en ET-AAS)
  lood                CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en  CMA/2/I/B.1 en B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES en ET-AAS)
  cadmium             CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en  CMA/2/I/B.1 en B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES en ET-AAS)
  chroom              CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en  CMA/2/I/B.1 en B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES en ET-AAS)
  koper               CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en  CMA/2/I/B.1 en B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES en ET-AAS)
  nikkel              CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en  CMA/2/I/B.1 en B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES en ET-AAS)
  zink                CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en  CMA/2/I/B.1 en B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES en ET-AAS)
  kwik                CMA/2/I/B.3 (AFS)               CMA/2/I/B.3 (AFS)
                      EN-1483 (CV-AAS)                EN-1483 (CV-AAS)
  destructie          CMA/2/II/A.3 (HF)               (a)
  EOX                 CMA/3/N
  cyanide             CMA/2/I/C.2.1, C.2.2, C.2.3     CMA/2/I/C.2.1, C.2.2,
                                                       C.2.3
  organisch           CMA/2/II/A.7 en
   materiaal           CMA/2/II/A.10
  kleifractie         CMA/2/II/A.6
  polycyclische       CMA 3/B                         CMA 3/B
   aromatische
   koolwaterstoffen
   (PAK's)
  vluchtige           CMA 3/E                         CMA 3/E
   organische
   verbindingen
   (BTEXS, alkanen,
   gehalogeneerde
   oplosmiddelen)
  minerale olie       CMA 3/R.1                       CMA 3/R.1
  chloorbenzenen      CMA 3/I                         CMA 3/I
  Methyl tertiair     CMA 3/E                         CMA 3/E
   butylether
  organochloor-                                       CMA 3/I
   pesticiden
  Parametre           Methodes de mesurage du sol     Methodes de mesurage
                                                       des eaux souterraines
  Arsenic             AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et  AAC/2/I/B.1 et B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES et ET-AAS)
  Plomb               AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et  AAC/2/I/B.1 et B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES et ET-AAS)
  Cadmium             AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et  AAC/2/I/B.1 et B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES et ET-AAS)
  Chrome              AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et  AAC/2/I/B.1 et B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES et ET-AAS)
  Cuivre              AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et  AAC/2/I/B.1 et B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES et ET-AAS)
  Nickel              AAAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES    AAC/2/I/B.1 et B.2
                       et ET-AAS)                      (ICP-AES et ET-AAS)
  Zinc                AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et  CMA/2/I/B.1 et B.2
                       ET-AAS)                         (ICP-AES et ET-AAS)
  Mercure             AAC/2/I/B.3 (AFS)               AAC/2/I/B.3 (AFS)
                      EN-1483 (CV-AAS)                EN-1483 (CV-AAS)
  Destruction         AAC/2/II/A.3 (HF)               (a)
  EOX                 AAC/3/N
  Cyanure total       AAC/2/I/C.2.1, C.2.2, C.2.3     AAC/2/I/C.2.1, C.2.2,
                                                       C.2.3
  Matieres            AAC/2/II/A.7 et
   organiques         AAC/2/II/A.10
  Fraction d'argile   AAC/2/II/A.6
  Hydrocarbures       AAC 3/B                         AAC3/B
   polycycliques
   aromatiques (HPA)
  Composes organiques AAC 3/E                         AAC3/E
   volatils (BTEXs,
   alcanes, solvants
   halogenes)
  Huile minerale      AAC 3/R.1                       AAC 3/R.1
  Chlorobenzenes      AAC 3/I                         AAC 3/I
  Methyle tertiaire
   butylethe          AAC 3/E                         AAC 3/E
  Pesticides
   organochlores                                      AAC 3/I
  (a) Als zich een neerslag heeft gevormd in een watermonster dat het laboratorium bereikt, moet het watermonster worden gedestrueerd (CMA/2/I/A.6.1 en 2/I/A.6.2 of SM 3030F). "
  (a) Si un précipité s'est formé dans un échantillon d'eau qui parvient au laboratoire, l'échantillon d'eau doit être détruit (AAC/2/I/A.6.1 et 2/I/A.6.2 ou SM 3030F). "
Art. 27. Bijlage 6 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Bijlage 6.
  Achtergrondwaarden voor de bodemkwaliteit.
  De achtergrondwaarden voor het vaste deel van de aarde gelden voor een standaardbodem met een gehalte aan klei van 10 % (op de minerale bestanddelen) en een gehalte aan organisch materiaal van 2 % (op de luchtdroge bodem).
Art. 27. L'annexe 6 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacée par ce qui suit :
  " Annexe 6.
  Valeurs de fond pour la qualité du sol.
  Les valeurs de fond pour la partie fixe de la terre sont applicables à un sol standard ayant une teneur en argile de 10 % (sur les composants minéraux) et une teneur en matières organiques de 2 % (sur sol sec).
                                  Het vaste deel van de    grondwater (MUg/l)
                                   aarde (mg/kg droge
                                   stof)
  zware metalen en metalloiden
   (1) 
  arseen                                     19                   5
  cadmium                                     0,8                 1
  chroom (III)                               37                  10
  koper                                      17                  20
  kwik                                        0,55                0,05
  lood                                       40                   5
  nikkel                                      9                  10
  zink                                       62                  60
  Organische verbindingen
  benzeen                                     0,1 (d)             0,5 (d)
  tolueen                                     0,1 (d)             0,5 (d)
  ethylbenzeen                                0,1 (d)             0,5 (d)
  xyleen                                      0,1 (d)             0,5 (d)
  styreen                                     0,1 (d)             0,5 (d)
  hexaan                                      0,5 (d)             1 (d)
  heptaan                                     0,5 (d)             1 (d)
  octaan                                      0,5 (d)             1 (d)
  minerale olie                              50 (d)             100 (d)
  Gechloreerde solventen
  1,2-dichloorethaan                          0,02 (d)            0,5 (d)
  dichloormethaan                             0,02 (d)            0,5 (d)
  tetrachloormethaan                          0,02 (d)            0,5 (d)
  tetrachlooretheen                           0,02 (d)            0,5 (d)
  trichloormethaan                            0,02 (d)            0,5 (d)
  trichlooretheen                             0,02 (d)            0,5 (d)
  vinylchloride                               0,02 (d)            0,5 (d)
  monochloorbenzeen                           0,02 (d)            0,5 (d)
  dichloorbenzeen (2)                         0,02 (d)            0,5 (d)
  trichloorbenzeen (2)                        0,02 (d)            0,5 (d)
  tetrachloorbenzeen (2)                      0,02 (d)            0,1 (d)
  pentachloorbenzeen                          0,02 (d)            0,1 (d)
  hexachloorbenzeen                           0,02 (d)            0,1 (d)
  1,1,1-trichloorethaan                       0,02 (d)            1 (d)
  1,1,2-trichloorethaan                       0,02 (d)            1 (d)
  1,1-dichloorethaan                          0,02 (d)            1 (d)
  cis + trans-1,2-dichlooretheen              0,02 (d)            1 (d)
  Polyaromatische koolwaterstoffen
  naftaleen                                   0,1                 0,02 (d)
  benzo(a)pyreen                              0,1                 0,02 (d)
  fenantreen                                  0,08                0,02 (d)
  fluoranteen                                 0,2                 0,02 (d)
  benzo(a)antraceen                           0,06                0,02 (d)
  chryseen                                    0,15                0,02 (d)
  benzo(b)fluoranteen                         0,2                 0,02 (d)
  benzo(k)fluoranteen                         0,2                 0,02 (d)
  benzo(ghi)peryleen                          0,1                 0,02 (d)
  indeno(1,2,3-cd)pyreen                      0,1                 0,02 (d)
  antraceen                                   0,1                 0,02 (d)
  fluoreen                                    0,1                 0,02 (d)
  dibenz(a,h)antraceen                        0,1                 0,02 (d)
  acenafteen                                  0,2                 0,02 (d)
  acenaftyleen                                0,2                 0,02 (d)
  pyreen                                      0,1                 0,02 (d)
  Cyanide (3)                                 1 (d)               5 (d)
  totaal cyanide
  Pesticiden                                                      0,01 (d)
  aldrin + dieldrin                                               0,02 (d)
  chloordaan (cis + trans)                                        0,01 (d)
  DDT + DDE + DDD                                                 0,005 (d)
  [lindaan (GAMMA-isomeer)]                                       0,005 (d)
  
  [lindaan (ALPHA-isomeer)]                                       0,005 (d)
  
  [lindaan (BETA-isomeer)]                                        0,005 (d)
  
  [endosulfan (ALPHA, BETA en sulfaat)]                           0,005 (d)
  
  methyl tertiair butylether                  0,02 (d)            1 (d)
                                  La partie fixe de la     Eaux souterraines
                                   terre (mg/kg matiere     (MUg/l)
                                   seche)
  Metaux lourds et metalloides
   (1) 
  Arsenic                                    19                   5
  Cadmium                                     0,8                 1
  Chrome (III)                               37                  10
  Cuivre                                     17                  20
  Mercure                                     0,55                0,05
  Plomb                                      40                   5
  Nickel                                      9                  10
  Zinc                                       62                  60
  Composes organiques
  Benzene                                     0,1 (d)             0,5 (d)
  Toluene                                     0,1 (d)             0,5 (d)
  Ethylbenzene                                0,1 (d)             0,5 (d)
  Xylene                                      0,1 (d)             0,5 (d)
  Styrene                                     0,1 (d)             0,5 (d)
  Hexane                                      0,5 (d)             1 (d)
  Heptane                                     0,5 (d)             1 (d)
  Octane                                      0,5 (d)             1 (d)
  Huile minerale                             50 (d)             100 (d)
  Solvants chlores
  1,2-dichloroethane                          0,02 (d)            0,5 (d)
  dichloromethane                             0,02 (d)            0,5 (d)
  tetrachloromethane                          0,02 (d)            0,5 (d)
  tetrachloroethene                           0,02 (d)            0,5 (d)
  trichloromethane                            0,02 (d)            0,5 (d)
  trichloroethene                             0,02 (d)            0,5 (d)
  chlorure de vinyle                          0,02 (d)            0,5 (d)
  monochlorobenzene                           0,02 (d)            0,5 (d)
  dichlorobenzene (2)                         0,02 (d)            0,5 (d)
  trichlorobenzene (2)                        0,02 (d)            0,5 (d)
  tetrachlorobenzene (2)                      0,02 (d)            0,1 (d)
  pentachlorobenzene                          0,02 (d)            0,1 (d)
  hexachlorobenzene                           0,02 (d)            0,1 (d)
  1,1,1-trichloroethane                       0,02 (d)            1 (d)
  1,1,2-trichloroethane                       0,02 (d)            1 (d)
  1,1-dichloroethane                          0,02 (d)            1 (d)
  cis + trans-1,2-dichloroethene              0,02 (d)            1 (d)
  Hydrocarbures polyaromatiques
  naphtalene                                  0,1                 0,02 (d)
  benzo(a)pyrene                              0,1                 0,02 (d)
  phenanthrene                                0,08                0,02 (d)
  fluoranthene                                0,2                 0,02 (d)
  benzo(a)anthracene                          0,06                0,02 (d)
  chrysene                                    0,15                0,02 (d)
  benzo(b)fluoranthene                        0,2                 0,02 (d)
  benzo(k)fluoranthene                        0,2                 0,02 (d)
  benzo(ghi)perylene                          0,1                 0,02 (d)
  indeno(1,2,3-cd)pyrene                      0,1                 0,02 (d)
  anthracene                                  0,1                 0,02 (d)
  fluorene                                    0,1                 0,02 (d)
  dibenz(a,h)anthracene                       0,1                 0,02 (d)
  acenaphtene                                 0,2                 0,02 (d)
  acenaphtylene                               0,2                 0,02 (d)
  pyrene                                      0,1                 0,02 (d)
  Cyanure (3)                                 1 (d)               5 (d)
  Cyanure total
  Pesticides                                                      0,01 (d)
  aldrin + dieldrin                                               0,02 (d)
  chlorodane (cis + trans)                                        0,01 (d)
  DDT + DDE + DDD                                                 0,005 (d)
  [lindane (GAMMA-isomeer)]                                       0,005 (d)
  
  [lindane (ALPHA-isomeer)]                                       0,005 (d)
  
  [lindane (BETA-isomeer)]                                        0,005 (d)
  
  [endosulfane (ALPHA, BETA en                                    0,005 (d)
   sulfate)]
  
  methyle tertiaire butylether                0,02 (d)            1 (d)
  (1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van zware metalen en metalloïden in het vaste deel van de aarde aan de achtergrondwaarden, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de achtergrondwaarden omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
  (1) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en métaux lourds et en métalloïdes dans la partie fixe de la terre avec les valeurs de fond, les valeurs de fond sont converties dans les teneurs mesurées en argile et en matières organiques dans l'échantillon à analyser et ce, sur la base de la formule suivante :
           N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
                N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
  waarbij :
  N : achtergrondwaarde bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
  A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
  x : gehalte aan klei in het staal;
  y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
  De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in de onderstaande tabel gegeven.
  où :
  N : valeur de fond en cas de teneur en argile de x % ou 10 % et de teneur en matières organiques de y % ou 2 %;
  A, B, C : coefficients définis dans le tableau ci-dessous;
  x : teneur en argile dans l'échantillon;
  y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
  Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau ci-dessous.
                            A               B              C
  arseen                   14               0,5            0
  cadmium                   0,4             0,03           0,05
  chroom                   31               0,6            0
  koper                    14               0,3            0
  kwik                      0,5             0,0046         0
  lood                     33               0,3            2,3
  nikkel                    6,5             0,2            0,3
  zink                     46               1,1            2,3
                            A               B              C
  Arsenic                  14               0,5            0
  Cadmium                   0,4             0,03           0,05
  Chrome                   31               0,6            0
  Cuivre                   14               0,3            0
  Mercure                   0,5             0,0046         0
  Plomb                    33               0,3            2,3
  Nickel                    6,5             0,2            0,3
  Zinc                     46               1,1            2,3
  De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de volgende voorwaarden :
  - het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %
  - het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
  Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
  Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
  (2) De achtergrondwaarden voor dichloorbenzeen, trichloorbenzeen, respectievelijk tetrachloorbenzeen gelden telkens als achtergrondwaarde voor elke isomeer afzonderlijk.
  (3) Onder totaal cyanide moet worden begrepen : het gehalte aan anorganisch gebonden cyanide, bestaande uit de som van de gehalten aan het vrije cyanide-ion;aan het complexgebonden en aan het in enkelvoudige metaalcyaniden gebonden cyanide met uitzondering van het in kobaltcomplexen gebonden cyanide en thiocyanaat-ionen.
  (d) De achtergrondwaarde komt overeen met de detectielimiet. "
  La formule présentée peut uniquement être appliquée dans les conditions suivantes :
  - la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %
  - la teneur mesurée en matieres organiques se situe entre 1 % et 10 %.
  Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en argile de 50 %.
  Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
  (2) Les valeurs de fond pour le dichlorobenzène, le trichlorobenzène et le tétrachlorobenzène ou sont toujours applicables comme valeur de fond pour chaque isomère séparément.
  (3) Par cyanure total il faut entendre : la teneur en composés cyanurés inorganiques consistant en la somme des teneurs en ions de cyanure libre, en composés complexes et en cyanures métalliques simples à l'exception des composés cyanurés en complexes de cobalt et des ions thyocyanates.
  (d) La valeur de fond coïncide avec la limite de détection. "
Art. 28. Bijlage 7 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Bijlage 7.
  Normen waaraan uitgegraven bodem moet voldoen voor het gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype I gelegen is.
  De waarden (R'-waarden) gelden per stof die in de onderstaande tabel is opgenomen :
Art. 28. L'annexe 7 du même arrêté, insérée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacée par ce qui suit :
  " Annexe 7.
  Normes auxquelles doivent satisfaire les terres excavées pour l'utilisation en tant que terre sur un terrain receveur situé dans un type de destination I.
  Les valeurs (valeurs R') sont applicables par substance reprise dans le tableau suivant :
                                                   MAXIMALE CONCENTRATIE
                                                    (in mg/kg droge stof)
                          ZWARE METALEN EN METALLOIDEN (1)
  arseen (As)                                                     19
  cadmium (Cd)                                                     0,8
  chroom (Cr) (III) (2)                                           37
  koper (Cu)                                                      17
  kwik (Hg)                                                        0,55
  lood (Pb)                                                       40
  nikkel (Ni)                                                      9
  zink (Zn)                                                       62
                          MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN
  benzeen                                                          0,2
  tolueen                                                          0,2
  ethylbenzeen                                                     0,2
  xyleen                                                           0,2
  styreen                                                          0,2
                          POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN
  naftaleen                                                        0,1
  benzo(a)pyreen                                                   0,1
  fenantreen                                                       0,08
  fluoranteen                                                      0,2
  benzo(a)antraceen                                                0,06
  chryseen                                                         0,15
  benzo(b)fluoranteen                                              0,2
  benzo(k)fluoranteen                                              0,2
  benzo(ghi)peryleen                                               0,1
  indeno(1,2,3-cd)pyreen                                           0,1
  Antraceen                                                        0,1
  Fluoreen                                                         0,1
  dibenz(a,h)antraceen                                             0,1
  Acenafteen                                                       0,2
  Acenaftyleen                                                     0,2
  Pyreen                                                           0,1
                          OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN
  hexaan                                                          0,5 (d)
  heptaan                                                         1,0
  octaan                                                          1,0
  minerale olie                                                 100
  Polychloorbifenylen (PCB)                                       0,002 (d)
                          GECHLOREERDE SOLVENTEN
  1,2-dichloorethaan                                              0,02 (d)
  dichloormethaan                                                 0,04
  tetrachloormethaan                                              0,02 (d)
  tetrachlooretheen                                               0,04
  trichloormethaan                                                0,02 (d)
  trichlooretheen                                                 0,04
  vinylchloride                                                   0,02 (d)
  monochloorbenzeen                                               0,04
  dichloorbenzeen (3)                                             0,04
  trichloorbenzeen (4)                                            0,04
  tetrachloorbenzeen (5)                                          0,02 (d)
  pentachloorbenzeen                                              0,04
  hexachloorbenzeen                                               0,02 (d)
  1,1,1-trichloorethaan                                           0,04
  1,1,2-trichloorethaan                                           0,04
  1,1-dichloorethaan                                              0,04
  cis + trans-1,2-dichlooretheen                                  0,04
  vrij cyanide                                                    2
  niet-chlooroxideerbaar cyanide                                  2
  organochloorpesticiden (totaal)                                 0,1
  Methyl tertiair butylether                                      0,02 (d)
                                                   CONCENTRATION MAXIMALE
                                                    (en mg/kg matiere seche)
                          METAUX LOURDS ET METALLOIDES (1)
  Arsenic (As)                                                   19
  Cadmium (Cd)                                                    0,8
  Chrome (Cr) (III) (2)                                          37
  Cuivre (Cu)                                                    17
  Mercure (Hg)                                                    0,55
  Plomb (Pb)                                                     40
  Nickel (Ni)                                                     9
  Zinc (Zn)                                                      62
                          HYDROCARBURES AROMATIQUES MONOCYCLIQUES
  Benzene                                                         0,2
  Toluene                                                         0,2
  Ethylbenzene                                                    0,2
  Xylene                                                          0,2
  Styrene                                                         0,2
                          HYDROCARBURES AROMATIQUES POLYCYCLIQUES
  Naphtalene                                                      0,1
  Benzo(a)pyrene                                                  0,1
  Phenantrene                                                     0,08
  Fluoranthene                                                    0,2
  benzo(a)anthracene                                              0,06
  chrysene                                                        0,15
  benzo(b)fluoranthene                                            0,2
  benzo(k)fluoranthene                                            0,2
  benzo(ghi)perylene                                              0,1
  indeno(1,2,3-cd)pyrene                                          0,1
  Anthracene                                                      0,1
  Fluorene                                                        0,1
  dibenz(a,h)anthracene                                           0,1
  Acenaphtene                                                     0,2
  Acenaphtylene                                                   0,2
  Pyrene                                                          0,1
                          AUTRES MATIERES ORGANIQUES
  Hexane                                                          0,5 (d)
  Heptane                                                         1,0
  Octane                                                          1,0
  Huile minerale                                                100
  Polychlorobiphenyles (PCB)                                      0,002 (d)
                          SOLVANTS CHLORES
  1,2-dichlororethane                                             0,02 (d)
  Dichloromethane                                                 0,04
  Tetrachloromethane                                              0,02 (d)
  Tetrachloroethene                                               0,04
  Trichloromethane                                                0,02 (d)
  Trichloroethene                                                 0,04
  Chlorure de vinyle                                              0,02 (d)
  Monochlorobenzene                                               0,04
  Dichlorobenzene (3)                                             0,04
  Trichlorobenzene (4)                                            0,04
  tetrachlorobenzene (5)                                          0,02 (d)
  Pentachlorobenzene                                              0,04
  Hexachlorobenzene                                               0,02 (d)
  1,1,1-trichloroethane                                           0,04
  1,1,2-trichloroethane                                           0,04
  1,1-dichlororethane                                             0,04
  cis + trans-1,2-dichloroethene                                  0,04
  Cyanure libre                                                   2
  Cyanure non-oxydable au chlore                                  2
  Pesticides organochlores (total)                                0,1
  Methyle tertiaire butylether                                    0,02 (d)
  (1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties zware metalen en metalloïden in de grond aan de maximale concentraties, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de grond, worden de maximale concentraties omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
  (1) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en métaux lourds et en metalloïdes dans le sol avec les concentrations maximales, les concentrations maximales sont converties dans les teneurs mesurées en argile et en matières organiques dans l'échantillon à analyser et ce, sur la base de la formule suivante :
           N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
                N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
  waarbij :
  N : maximale concentratie bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
  A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
  x : gehalte aan klei in het staal;
  y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
  De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in onderstaande tabel gegeven.
  où :
  N : concentration maximale en cas d'une teneur en argile de x % ou 10 % et une teneur en matières organiques de y % ou 2 %;
  A, B, C : coefficients définis dans le tableau suivant;
  x : teneur en argile dans l'échantillon;
  y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
  Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau ci-dessous.
                            A               B              C
  arseen                   14               0,5            0
  cadmium                   0,4             0,03           0,05
  chroom                   31               0,6            0
  koper                    14               0,3            0
  kwik                      0,5             0,0046         0
  lood                     33               0,3            2,3
  nikkel                    6,5             0,2            0,3
  zink                     46               1,1            2,3
                            A               B              C
  Arsenic                  14               0,5            0
  Cadmium                   0,4             0,03           0,05
  Chrome                   31               0,6            0
  Cuivre                   14               0,3            0
  Mercure                   0,5             0,0046         0
  Plomb                    33               0,3            2,3
  Nickel                    6,5             0,2            0,3
  Zinc                     46               1,1            2,3
  De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de volgende voorwaarden :
  - het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %;
  - het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
  Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
  Als het gemeten gehalte organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
  (2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van 6-waardig chroom in de grond aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd.
  (3) De maximale concentraties voor dichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
  (4) De maximale concentraties voor trichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
  (5) De maximale concentraties voor tetrachloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
  (d) In de gevallen waar de waarden met de detectielimiet overeenkomen, moet rekening worden gehouden met de meetomstandigheden. "
  La formule présentée peut uniquement être appliquée dans les conditions suivantes :
  - la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %;
  - la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
  Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposee en argile de 50 %.
  Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
  (2) Le chrome est normalisé sur la base de chrome trivalent. S'il y a des indications que le chrome est présent dans le sol sous la forme de chrome de sextuple valence, les chiffres présentés ici ne peuvent plus être utilisés et une évaluation séparée du risque doit être effectuée.
  (3) Les concentrations maximales pour le dichlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère séparément.
  (4) Les concentrations maximales pour le trichlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère séparément.
  (5) Les concentrations maximales pour le tétrachlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère séparément.
  (d) Dans les cas où les valeurs coïncident avec la limite de détection, il faut tenir compte des circonstances des mesures. "
Art. 29. Bijlage 8 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
  " Bijlage 8.
  Normen waaraan uitgegraven bodem moet voldoen voor het gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype II, III, IV of V gelegen is.
  De waarden (R-waarden) gelden per stof die in de onderstaande tabel is opgenomen.
Art. 29. L'annexe 8 du même arrêté, insérée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacée par ce qui suit :
  " Annexe 8.
  Normes auxquelles doivent satisfaire les terres excavées pour l'utilisation en tant que terre sur un terrain receveur situé dans un type de destination II, III, IV ou V.
  Les valeurs (valeurs R) sont applicables par substance reprise dans le tableau suivant :
                                                   MAXIMALE CONCENTRATIE
                                                    (in mg/kg droge stof)
                          ZWARE METALEN EN METALLOIDEN (1)
  arseen (As)                                                     27
  cadmium (Cd)                                                     1,2
  chroom (Cr) (2)                                                 78
  koper (Cu)                                                     109
  kwik (Hg)                                                        1,5
  lood (Pb)                                                      120
  nikkel (Ni)                                                     55
  zink (Zn)                                                      300
                          MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN (3)
  benzeen                                                          0,3
  tolueen                                                          2,5
  ethylbenzeen                                                     0,8
  xyleen                                                           1,8
  styreen                                                          0,3
                          POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN (7)
  Naftaleen                                                        0,8
  benzo(a)pyreen                                                   0,3
  fenantreen                                                      30
  fluoranteen                                                     10,1
  benzo(a)antraceen                                                2,5
  chryseen                                                         5,1
  benzo(b)fluoranteen                                              1,1
  benzo(k)fluoranteen                                              0,6
  benzo(ghi)peryleen                                              80
  indeno(1,2,3-cd)pyreen                                           0,55
  Antraceen                                                        1,5
  Fluoreen                                                        22
  Dibenz(a,h)antraceen                                             0,3
  Acenafteen                                                       4,6
  Acenaftyleen                                                     0,6
  Pyreen                                                          62
                          OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN (3)
  hexaan                                                           0,6
  heptaan                                                         13
  octaan                                                          38
  minerale olie                                                  300
  polychloorbifenylen (PCB)                                        0,004
                          GECHLOREERDE SOLVENTEN (7)
  1,2-dichloorethaan                                               0,02
  dichloormethaan                                                  0,07
  Tetrachloormethaan                                               0,02
  tetrachlooretheen                                                0,36
  trichloormethaan                                                 0,02
  trichlooretheen                                                  0,33
  vinylchloride                                                    0,02
  monochloorbenzeen                                                1,3
  1,2-dichloorbenzeen (4)                                         17,5
  1,3-dichloorbenzeen (4)                                         20
  1,4-dichloorbenzeen (4)                                          2
  trichloorbenzeen (5)                                             0,25
  tetrachloorbenzeen (6)                                           0,06
  Pentachloorbenzeen                                               0,25
  Hexachloorbenzeen                                                0,035
  1,1,1-trichloorethaan                                            5
  1,1,2-trichloorethaan                                            0,11
  1,1-dichloorethaan                                               1
  cis + trans-1,2-dichlooretheen                                   0,21
  vrij cyanide                                                     3
  niet-chlooroxideerbaar cyanide                                   3
  Methyl tertiair butylether (8)                                   1,010
  Organochloorpesticiden                                           0,2
                                                   CONCENTRATION MAXIMALE
                                                    (en mg/kg matiere seche)
                          METAUX LOURDS ET METALLOIDES (1)
  Arsenic (As)                                                    27
  Cadmium (Cd)                                                     1,2
  Chrome (Cr) (2)                                                 78
  Cuivre (Cu)                                                    109
  Mercure (Hg)                                                     1,5
  Plomb (Pb)                                                     120
  Nickel (Ni)                                                     55
  Zinc (Zn)                                                      300
                          HYDROCARBURES AROMATIQUES MONOCYCLIQUES (3)
  Benzene                                                          0,3
  Toluene                                                          2,5
  Ethylbenzene                                                     0,8
  Xylene                                                           1,8
  Styrene                                                          0,3
                          HYDROCARBURES AROMATIQUES POLYCYCLIQUES (7)
  Naphtalene                                                       0,8
  benzo(a)pyrene                                                   0,3
  Phenanthrene                                                    30
  Fluoranthene                                                    10,1
  benzo(a)anthracene                                               2,5
  Chrysene                                                         5,1
  benzo(b)fluoranthene                                             1,1
  benzo(k)fluoranthene                                             0,6
  benzo(ghi)perylene                                              80
  indeno(1,2,3-cd)pyrene                                           0,55
  Anthracene                                                       1,5
  Fluorene                                                        22
  Dibenz(a,h)anthracene                                            0,3
  Acenaphtene                                                      4,6
  Acenaphtylene                                                    0,6
  Pyrene                                                          62
                          AUTRES MATIERES ORGANIQUES (3)
  Hexane                                                           0,6
  Heptane                                                         13
  octane                                                          38
  Huile minerale                                                 300
  polychlorobiphenyles (PCB)                                       0,004
                          SOLVANTS CHLORES (7)
  1,2-dichloroethane                                               0,02
  Dichloromethane                                                  0,07
  Tetrachloromethane                                               0,02
  Tetrachloroethene                                                0,36
  Trichloromethane                                                 0,02
  Trichloroethene                                                  0,33
  Chlorure de vinyle                                               0,02
  Monochlorobenzene                                                1,3
  1,2-dichlorobenzene (4)                                         17,5
  1,3-dichlorobenzene (4)                                         20
  1,4-dichlorobenzene (4)                                          2
  Trichlorobenzene (5)                                             0,25
  tetrachlorobenzene (6)                                           0,06
  Pentachlorobenzene                                               0,25
  Hexachlorobenzene                                                0,035
  1,1,1-trichloroethane                                            5
  1,1,2-trichloroethane                                            0,11
  1,1-dichloroethane                                               1
  cis + trans-1,2-dichloroethene                                   0,21
  Cyanure libre                                                    3
  Cyanure non-oxydable au chlore                                   3
  Methyle tertiaire butylether (8)                                 1,010
  Pesticides organochlores                                         0,2
  (1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties aan zware metalen en metalloïden in de grond aan de maximale concentraties, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de grond, worden de maximale concentraties omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal in het te toetsen monster van de uitgegraven bodem. Als de bodem een behandeling ondergaan heeft waarbij het gehalte aan klei en aan organisch materiaal gereduceerd wordt, gebeurt de toetsing op de behandelde bodem.
  Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
  (1) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en métauxlourds et en métalloïdes dans le sol avec les concentrations maximales, les concentrations maximales sont converties dans les teneurs mesurées en argile et en matières organiques dans l'échantillon de terres excavées à analyser. Si le terrain a subi un traitement visant à réduire la teneur en argile et en matières organiques, la comparaison a lieu au niveau du terrain traité.
  La formule utilisée est la suivante :
           N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
                N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
  waarbij :
  N : maximale concentratie bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
  A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
  x : gehalte aan klei in het staal;
  y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
  De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in de onderstaande tabel gegeven.
  où :
  N : concentration maximale en cas de teneur en argile de x % ou 10 % et de teneur en matieres organiques de y % ou 2 %;
  A, B, C : coefficients définis dans le tableau ci-dessous;
  x : teneur en argile dans l'échantillon;,y : teneur en matières organiques dans l'echantillon.
  Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau suivant.
                            A               B              C
  arseen                   14               0,5            0
  cadmium                   0,4             0,03           0,05
  chroom                   31               0,6            0
  koper                    14               0,3            0
  kwik                      0,5             0,0046         0
  lood                     33               0,3            2,3
  nikkel                    6,5             0,2            0,3
  zink                     46               1,1            2,3
                            A               B              C
  Arsenic                  14               0,5            0
  Cadmium                   0,4             0,03           0,05
  Chrome                   31               0,6            0
  Cuivre                   14               0,3            0
  Mercure                   0,5             0,0046         0
  Plomb                    33               0,3            2,3
  Nickel                    6,5             0,2            0,3
  Zinc                     46               1,1            2,3
  De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de volgende voorwaarden :
  - het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %;
  - het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
  Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
  Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
  (2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van 6-waardig chroom in de grond aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd.
  (3) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties aan organische verbindingen en gehalogeneerde koolwaterstoffen in de grond aan de R-waarden rekening te kunnen houden met de kenmerken van de grond, worden de R-waarden omgerekend naar het gemeten monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule.
  La formule présentée peut uniquement être appliquée dans les conditions suivantes :
  - la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %;
  - la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
  Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en argile de 50 %.
  Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matieres organiques de 10 %.
  (2) Le chrome est normalisé sur la base de chrome trivalent. S'il y a des indications que le chrome est présent dans le sol sous la forme de chrome de sextuple valence, les chiffres présentés ici ne peuvent plus être utilisés et une évaluation séparée du risque doit être effectuée.
  (3) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en composés organiques et en hydrocarbures halogenes dans le sol avec les valeurs R, les valeurs R sont converties dans l'échantillon mesuré, et ce sur la base de la formule suivante :
                     N(y) = N(2) * y/2
                     N(y) = N(2) * y/2
  met :
  N : R-waarde bij een gehalte aan organisch materiaal van y %; respectievelijk 2 %.
  De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.
  Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
  (4) Voor de isomeren van dichloorbenzeen moet aan de volgende aanvullende voorwaarde zijn voldaan :
  où :
  N : valeur R en cas de teneur en matières organiques de y %; ou 2 %.
  La formule présentée peut uniquement être appliquée à la condition que la teneur mesuree en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
  Si la teneur mesurée en matières organiques est inferieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
  (4) Pour les isomères du dichlorobenzène, la condition supplémentaire suivante doit être remplie :
      C1,2-dichloorbenzeen/maximum (1,2)/C1,3-dichloorbenzeen/maximum (1,3)
       < of = 1
      C1,2-dichloorbenzeen/maximum (1,2)/C1,3-dichloorbenzeen/maximum (1,3)
       < ou = 1
  waarbij C1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk C1,3-dichloorbenzeen gelezen moet worden als de gemeten concentratie 1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk de gemeten concentratie 1,3-dichloorbenzeen en maximum(1,2), respectievelijk maximum(1,3) als de maximaal toegelaten concentraties voor 1,2-dichloorbenzeen respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen.
  (5) De maximale concentraties voor trichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
  (6) De maximale concentraties voor tetrachloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
  (7) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties polyaromatische koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de R-waarden rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de R-waarden omgerekend naar de gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
  où C1,2-dichloorbenzeen, ou C1,3-dichloorbenzeen doit être lu comme la concentration mesurée en 1,2-dichlorobenzène, ou la concentration mesurée en 1,3-dichlorobenzène et maximum(1,2), ou maximum(1,3) comme concentrations maximales autorisées pour 1,2-dichlorobenzènen ou 1,3-dichlorobenzène.
  (5) Les concentrations maximales pour le trichlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère separément.
  (6) Les concentrations maximales pour le tétrachlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère separément.
  (7) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol lors de la comparaison des concentrations mesurées en hydrocarbures polyaromatiques dans la partie fixe de la terre avec les valeurs R, les valeurs R sont converties dans les teneurs mesurées en matières organiques de l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
                     N(y) = N(2) * (A + B * y)
                     N(y) = N(2) * (A + B * y)
  waarbij :
  N(y) : maximale concentratie bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
  N(2) : R-waarde bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
  A, B : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
  y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
  De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en worden in de onderstaande tabel gegeven :
  où :
  N(y) : concentration maximale en cas de teneur en matières organiques de y %;
  N(2) : valeur-R en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
  A, B : coefficients définis dans le tableau suivant;
  y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
  Les coefficients A et B dépendent du composé et sont indiqués dans le tableau ci-dessous :
                                         A         B
  Naftaleen                              0,64      0,18
  Benzo(a)pyreen                         1         0
  Fenantreen                             0,26      0,37
  Fluoranteen                            0,68      0,16
  Benzo(a)antraceen                      0,94      0,029
  Chryseen                               1         0
  Benzo(b)fluoranteen                    0,96      0,021
  Benzo(k)fluoranteen                    1         0
  Benzo(ghi)peryleen                     1         0
  Indeno(1,2,3-cd)pyreen                 1         0
  Antraceen                              1         0
  Fluoreen                               0,082     0,46
  Dibenz(a,h)antraceen                   1         0
  Acenafteen                             1         0
  Acenaftyleen                           0,74      0,13
  Pyreen                                 0,44      0,28
                                         A         B
  Naphtalene                             0,64      0,18
  Benzo(a)pyrene                         1         0
  Phenanthrene                           0,26      0,37
  Fluoranthene                           0,68      0,16
  Benzo(a)anthracene                     0,94      0,029
  Chrysene                               1         0
  Benzo(b)fluoranthene                   0,96      0,021
  Benzo(k)fluoranthene                   1         0
  Benzo(ghi)perylene                     1         0
  Indeno(1,2,3-cd)pyrene                 1         0
  Anthracene                             1         0
  Fluorene                               0,082     0,46
  Dibenz(a,h)anthracene                  1         0
  Acenaphtene                            1         0
  Acenaphtylene                          0,74      0,13
  Pyrene                                 0,44      0,28
  De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
  Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
  (8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair-butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen met de kenmerken van de bodem rekening te kunnen houden, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
  N (y) = N(2) (0,6+0,2 y);
  waarbij :
  N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
  N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
  Y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
  De voorliggende formule mag enkel worden gehanteerd onder voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
  Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. "
  La formule presentée peut être uniquement utilisée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
  Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
  (8) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol lors de la comparaison des concentrations mesurées en méthyle tertiaire-butyléther dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement sont converties dans les teneurs mesurées en matières organiques de l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
  N (y) = N(2) (0,6+0,2 y);
  où :
  N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
  N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matieres organiques de 2 %;
  Y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
  La formule présentée peut être uniquement utilisée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
  Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %. "
Art. 30. Voor de exploitanten van de inrichtingen of activiteiten die ingevolge dit besluit ofwel voor het eerst onder categorie A, B of C, ofwel in een categorie met een hogere onderzoeksfrequentie ingedeeld worden in de lijst, bedoeld in bijlage 1 bij hetzelfde besluit, wordt de verplichting een eerste maal op eigen kosten een oriënterend bodemonderzoek uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 4 van hetzelfde besluit, uitgesteld met een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de datum of vanaf het verstrijken van de periode, vermeld in artikel 4, § 1, 1°, a), in artikel 4, § 1, 2°, a), dan wel in artikel 4, § 1, 3°, a), van voormeld besluit.
  De exploitanten die in het kader van artikel 4 van hetzelfde besluit vóór 1 juli 1998 een eerste maal op eigen kosten een oriënterend bodemonderzoek hebben uitgevoerd met betrekking tot de inrichtingen of activiteiten die in de lijst van bijlage 1 bij hetzelfde besluit in categorie A of B werden ingedeeld, maar die ingevolge het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering of ingevolge artikel 24, 8° van dit besluit in categorie C worden ingedeeld, moeten het tweede oriënterend bodemonderzoek in het kader van de periodieke onderzoeksplicht, bedoeld in artikel 4, § 1, 3°, b), van hetzelfde besluit, vóór 1 juli 2003 uitvoeren.
  où 1,2-dichlorobenzène, ou 1,3-dichlorobenzène doit être lu comme la concentration mesurée en 1,2-dichlorobenzène, ou la concentration mesurée en 1,3-dichlorobenzène et norme d'assainissement du sol(1,2), ou norme d'assainissement du sol(1,3) comme norme d'assainissement du sol pour 1,2-dichlorobenzène ou 1,3-dichlorobenzène appartenant au type de destination du sol pertinent.
  (5) Les normes d'assainissement du sol pour le trichlorobenzène, ou le tétrachlorobenzène, s'appliquent toujours pour la somme des isomères.
  (6) La norme d'assainissement du sol pour les cyanures dans les eaux souterraines s'applique pour la somme des cyanures libres et des cyanures non-oxydables au chlore.
  Par cyanures libres, il faut entendre : les composés cyanurés inorganiques consistant en la somme des teneurs en ions de cyanure libre et en cyanures composés de cyanure de métal simple.
  Par cyanures non-oxydables au chlore, il faut entendre : la somme des ferrocyanures de métal alcalin (K4Fe(CN)6) et des ferrocyanures de métal (Fe4(Fe(CN)6).
  (7) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en hydrocarbures polyaromatiques dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :                     N(y) = N(2) * (A + B * y)
  waarbij :
  N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
  N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
  A, B : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
  y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
  De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en het bestemmingstype en worden in de onderstaande tabel weergegeven.  Bestemmingstype       I                II               III                        A       B        A       B        A       B  naftaleen             0,64    0,18     0,64    0,18     0,79    0,10  benzo(a)pyreen        1       0        1       0        0,92    0,041  fenantreen            0,26    0,37     0,26    0,37     0,15    0,42  fluoranteen           0,68    0,16     0,68    0,16     0,49    0,25  benzo(a)antraceen     0,94    0,029    0,94    0,029    0,86    0,069  chryseen              1       0        1       0        1       0  benzo(b)fluoranteen   0,96    0,021    0,96    0,021    0,74    0,13  benzo(k)fluoranteen   1       0        1       0        1       0  benzo(ghi)peryleen    1       0        1       0        1       0  indeno(1,2,3-cd)   pyreen               1       0        1       0        1       0  antraceen             1       0        1       0        1       0  fluoreen              0,082   0,46     0,082   0,46     1       0  dibenz(a,h)   antraceen            1       0        1       0        0,91    0,044  acenafteen            1       0        1       0        0,72    0,14  acenaftyleen          0,74    0,13     0,74    0,13     0,63    0,19  pyreen                0,44    0,28     0,44    0,28     1       0
  Bestemmingstype               IV                V                                A        B        A        B  naftaleen                     0,074    0,46     0,02     0,49  benzo(a)pyreen                1        0        1        0  fenantreen                    1        0        1        0  fluoranteen                   0,98     0,012    0,98     0,012  benzo(a)antraceen             1        0        1        0  chryseen                      1        0        1        0  benzo(b)fluoranteen           1        0        1        0  benzo(k)fluoranteen           1        0        1        0  benzo(ghi)peryleen            1        0        1        0  indeno(1,2,3-cd)pyreen        1        0        1        0  antraceen                     1        0        1        0  fluoreen                      1        0        1        0  dibenz(a,h)antraceen          1        0        1        0  acenafteen                    0,27     0,37     0,27     0,37  acenaftyleen                  0,20     0,4      0,59     0,21  pyreen                        1        0        1        0
  où :
  N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
  N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
  A, B : coefficients qui sont déterminés dans le tableau ci-dessous;
  y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
  Les coefficients A et B dépendent du compose et du type de destination et sont indiqués dans le tableau ci-dessous.  Type de destination   I                II               III                        A       B        A       B        A       B  Naphtalene            0,64    0,18     0,64    0,18     0,79    0,10  benzo(a)pyrene        1       0        1       0        0,92    0,041  phenanthrene          0,26    0,37     0,26    0,37     0,15    0,42  fluoranthene          0,68    0,16     0,68    0,16     0,49    0,25  benzo(a)anthracene    0,94    0,029    0,94    0,029    0,86    0,069  chrysene              1       0        1       0        1       0  benzo(b)fluoranthene  0,96    0,021    0,96    0,021    0,74    0,13  benzo(k)fluoranthene  1       0        1       0        1       0  benzo(ghi)perylene    1       0        1       0        1       0  indeno(1,2,3-cd)   pyrene               1       0        1       0        1       0  anthracene            1       0        1       0        1       0  fluorene              0,082   0,46     0,082   0,46     1       0  dibenz(a,h)   anthracene           1       0        1       0        0,91    0,044  acenaphtene           1       0        1       0        0,72    0,14  acenaphtylene         0,74    0,13     0,74    0,13     0,63    0,19  pyrene                0,44    0,28     0,44    0,28     1       0
  Type de destination           IV                V                                A        B        A        B  Naphtalene                    0,074    0,46     0,02     0,49  benzo(a)pyrene                1        0        1        0  phenanthrene                  1        0        1        0  fluoranthene                  0,98     0,012    0,98     0,012  benzo(a)anthracene            1        0        1        0  chrysene                      1        0        1        0  benzo(b)fluoranthene          1        0        1        0  benzo(k)fluoranthene          1        0        1        0  benzo(ghi)perylene            1        0        1        0  indeno(1,2,3-cd)pyrene        1        0        1        0  anthracene                    1        0        1        0  fluorene                      1        0        1        0  dibenz(a,h)anthracene         1        0        1        0  acenaphtene                   0,27     0,37     0,27     0,37  acenaphtylene                 0,20     0,4      0,59     0,21  pyrene                        1        0        1        0
  De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.
  Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
  (8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar de gemeten gehaltes aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule.                     N(y) = N(2) * (0,6 + 0,2 * y)
  La formule présentée peut être uniquement appliquée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
  Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
  (8) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en méthyle tertiaire butyléther dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :                     N(y) = N(2) * (0,6 + 0,2 * y)