Artikel 1. Aan artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt :
" 7° AMV : afdeling Milieuvergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. "
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
14 JUNI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-08-2002 en tekstbijwerking tot 31-01-2003).
Titre
14 JUIN 2002. - Arrêté du Gouvernement flamand modifiant l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 mars 1996 fixant le Règlement flamand relatif à l'assainissement du sol. (Traduction). (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 07-08-2002 et mise à jour au 18-03-2004).
Informations sur le document
Numac: 2002035959
Datum: 2002-06-14
Info du document
Numac: 2002035959
Date: 2002-06-14
Tekst (32)
Texte (32)
Article 1. A l'article 1 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 5 mars 1996 fixant le Règlement flamand relatif à l'assainissement du sol, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, il est ajouté un 7°, rédigé comme suit :
" 7° DAE : la Division des autorisations écologiques de l'Administration de la gestion de l'environnement, de la nature, du sol et des eaux du Département de l'environnement et de l'infrastructure du Ministère de la Communauté flamande. "
" 7° DAE : la Division des autorisations écologiques de l'Administration de la gestion de l'environnement, de la nature, du sol et des eaux du Département de l'environnement et de l'infrastructure du Ministère de la Communauté flamande. "
Art.2. In artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
" 1° § 1, 1°, a) wordt opgeheven; "
2° in § 1, 1°, g) worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
3° § 1, 1°, h), wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 1°, h), wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
1) een handelaar is :
- niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
2) geen handelaar is :
- niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
4° § 1, 2°, a), wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 2°, a) opgericht zijn in overeenstemming met de wetgeving van het land waar hij gevestigd is; "
5° in § 1, 2°, b), worden de woorden " de wetgeving van de lidstaat van de Europese Unie " vervangen door de woorden " het land ";
6° in § 1, 2°, h), worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
7° § 1, 2°, i), wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 2°, i) wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
1) een handelaar is :
- niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
2) geen handelaar is :
- niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
8° in § 2 worden de woorden ", uitgereikt in een lidstaat van de Europese Unie " geschrapt.
" 1° § 1, 1°, a) wordt opgeheven; "
2° in § 1, 1°, g) worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
3° § 1, 1°, h), wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 1°, h), wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
1) een handelaar is :
- niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
2) geen handelaar is :
- niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
4° § 1, 2°, a), wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 2°, a) opgericht zijn in overeenstemming met de wetgeving van het land waar hij gevestigd is; "
5° in § 1, 2°, b), worden de woorden " de wetgeving van de lidstaat van de Europese Unie " vervangen door de woorden " het land ";
6° in § 1, 2°, h), worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
7° § 1, 2°, i), wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 2°, i) wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
1) een handelaar is :
- niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
2) geen handelaar is :
- niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
8° in § 2 worden de woorden ", uitgereikt in een lidstaat van de Europese Unie " geschrapt.
Art.2. A l'article 8 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées Les modifications suivantes :
" 1° Le § 1, 1°, a) est abrogé; "
2° au § 1, 1°, g) les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
3° Le § 1, 1°, h), est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 1°, h), si l'expert en assainissement du sol :
1) est un commerçant :
- ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays dans lequel il est établi;
2) n'est pas commerçant :
- ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
4° Le § 1, 2°, a), est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 2°, a) avoir été constituée conformément à la législation du pays où il est établi; "
5° au § 1, 2°, b), les mots " de la législation de l'Etat membre de l'Union européenne " sont remplacés par les mots " du pays ";
6° au § 1, 2°, h), les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
7° Le § 1, 2°, i), est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 2°, i) si l'expert en assainissement du sol :
1) est un commerçant :
- ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi;
2) n'est pas commerçant :
- ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
8° au § 2 les mots " délivrés dans un Etat membre de l'Union européenne " sont supprimés.
" 1° Le § 1, 1°, a) est abrogé; "
2° au § 1, 1°, g) les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
3° Le § 1, 1°, h), est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 1°, h), si l'expert en assainissement du sol :
1) est un commerçant :
- ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays dans lequel il est établi;
2) n'est pas commerçant :
- ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
4° Le § 1, 2°, a), est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 2°, a) avoir été constituée conformément à la législation du pays où il est établi; "
5° au § 1, 2°, b), les mots " de la législation de l'Etat membre de l'Union européenne " sont remplacés par les mots " du pays ";
6° au § 1, 2°, h), les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
7° Le § 1, 2°, i), est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 2°, i) si l'expert en assainissement du sol :
1) est un commerçant :
- ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi;
2) n'est pas commerçant :
- ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
8° au § 2 les mots " délivrés dans un Etat membre de l'Union européenne " sont supprimés.
Art.3. In artikel 9 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
" 1° § 1, 1°, a), wordt opgeheven; "
2° in § 1, 1°, k), worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
3° § 1, 1°, l), wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 1°, l) wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
1) een handelaar is :
- niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
2) geen handelaar is :
- niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
4° § 1, 2°, a), wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 2°, a) opgericht zijn in overeenstemming met de wetgeving van het land waar hij gevestigd is; "
5° in § 1, 2°, b), worden de woorden " de wetgeving van de lidstaat van de Europese Unie " vervangen door de woorden " het land ";
6° in § 1, 2°, l), worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
7° § 1, 2°, m) wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 2°, m) wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
1) een handelaar is :
- niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
2) geen handelaar is :
- niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
8° In § 2 worden de woorden ", uitgereikt in een lidstaat van de Europese Unie " geschrapt.
" 1° § 1, 1°, a), wordt opgeheven; "
2° in § 1, 1°, k), worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
3° § 1, 1°, l), wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 1°, l) wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
1) een handelaar is :
- niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
2) geen handelaar is :
- niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
4° § 1, 2°, a), wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 2°, a) opgericht zijn in overeenstemming met de wetgeving van het land waar hij gevestigd is; "
5° in § 1, 2°, b), worden de woorden " de wetgeving van de lidstaat van de Europese Unie " vervangen door de woorden " het land ";
6° in § 1, 2°, l), worden tussen de woorden " erkende bodemsaneringsdeskundige " en het woord " dekt ", de woorden " voor de duur van de erkenning " ingevoegd;
7° § 1, 2°, m) wordt vervangen door wat volgt :
" § 1, 2°, m) wanneer de bodemsaneringsdeskundige :
1) een handelaar is :
- niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;
2) geen handelaar is :
- niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
- niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
8° In § 2 worden de woorden ", uitgereikt in een lidstaat van de Europese Unie " geschrapt.
Art.3. A l'article 9 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
" 1° Le § 1, 1°, a), est abrogé; "
2° au § 1, 1°, k), les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
3° Le § 1, 1°, l), est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 1°, l) si l'expert en assainissement du sol :
1) est un commerçant :
- ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi;
2) n'est pas commerçant :
- ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
4° Le § 1, 2°, a), est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 2°, avoir été constituée conformément à la législation du pays où il est établi; "
5° au § 1, 2°, b), les mots " de la législation de l'Etat membre de l'Union européenne " sont remplacés par les mots " du pays ";
6° au § 1, 2°, l), les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
7° Le § 1, 2°, m) est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 2°, m1) est un commerçant :
- ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi;
2) n'est pas commerçant :
- ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
8° Au § 2 les mots " délivrés dans un Etat membre de l'Union européenne " sont supprimés.
" 1° Le § 1, 1°, a), est abrogé; "
2° au § 1, 1°, k), les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
3° Le § 1, 1°, l), est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 1°, l) si l'expert en assainissement du sol :
1) est un commerçant :
- ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi;
2) n'est pas commerçant :
- ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
4° Le § 1, 2°, a), est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 2°, avoir été constituée conformément à la législation du pays où il est établi; "
5° au § 1, 2°, b), les mots " de la législation de l'Etat membre de l'Union européenne " sont remplacés par les mots " du pays ";
6° au § 1, 2°, l), les mots " pour la durée de l'agrément " sont insérés entre les mots " expert agréé en assainissement du sol " et le mot " couvre ";
7° Le § 1, 2°, m) est remplacé par ce qui suit :
" § 1, 2°, m1) est un commerçant :
- ne pas être en état de faillite ou de liquidation ou avoir reçu un concordat judiciaire, ni être dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi;
2) n'est pas commerçant :
- ne pas être en état d'insolvabilité manifeste, ni dans une situation similaire résultant de quelque procédure que ce soit qui soit valable dans le pays où il est établi;
- ne pas faire l'objet d'une procédure de règlement collectif de dettes ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi; "
8° Au § 2 les mots " délivrés dans un Etat membre de l'Union européenne " sont supprimés.
Art.4. Artikel 11, § 1, 10° van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" 10° als de aanvrager handelaar is, moet een bewijs worden toegevoegd dat de aanvrager :
a) niet in staat van faillissement of van vereffening verkeert of een gerechtelijk akkoord verkregen heeft, dan wel in een soortgelijke toestand verkeert als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
b) niet het voorwerp is van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
" 10° als de aanvrager handelaar is, moet een bewijs worden toegevoegd dat de aanvrager :
a) niet in staat van faillissement of van vereffening verkeert of een gerechtelijk akkoord verkregen heeft, dan wel in een soortgelijke toestand verkeert als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
b) niet het voorwerp is van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
Art.4. L'article 11, § 1, 10° du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
" 10° si le demandeur est commerçant, la preuve doit être jointe que le demandeur :
a) n'est pas en état de faillite ou de liquidation, n'a pas reçu un concordat judiciaire ou n'est pas dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
b) ne fait pas l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi. "
" 10° si le demandeur est commerçant, la preuve doit être jointe que le demandeur :
a) n'est pas en état de faillite ou de liquidation, n'a pas reçu un concordat judiciaire ou n'est pas dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
b) ne fait pas l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi. "
Art.5. Artikel 12, § 1, 11° van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" 11° als de aanvrager handelaar is, moet een bewijs toegevoegd worden dat de aanvrager :
a) niet in staat van faillissement of van vereffening verkeert of een gerechtelijk akkoord verkregen heeft, dan wel in een soortgelijke toestand verkeert als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
b) niet het voorwerp is van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
" 11° als de aanvrager handelaar is, moet een bewijs toegevoegd worden dat de aanvrager :
a) niet in staat van faillissement of van vereffening verkeert of een gerechtelijk akkoord verkregen heeft, dan wel in een soortgelijke toestand verkeert als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is;
b) niet het voorwerp is van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; "
Art.5. L'article 12, § 1, 11°, du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
" 11° si le demandeur est commerçant, la preuve doit être jointe que le demandeur :
a) n'est pas en état de faillite ou de liquidation, n'a pas reçu un concordat judiciaire ou n'est pas dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
b) ne fait pas l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi. "
" 11° si le demandeur est commerçant, la preuve doit être jointe que le demandeur :
a) n'est pas en état de faillite ou de liquidation, n'a pas reçu un concordat judiciaire ou n'est pas dans une situation similaire résultant d'une procédure équivalente qui soit valable dans le pays où il est établi;
b) ne fait pas l'objet d'une procédure de déclaration de faillite ou de concordat judiciaire ou de toute autre procédure équivalente qui apparaisse dans les lois et réglementations du pays où il est établi. "
Art.6. In artikel 14 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de woorden " De statutair benoemde ambtenaren van niveau A van de afdeling van de OVAM die bevoegd is voor de bodemsanering " vervangen door de woorden " De statutair benoemde ambtenaren van de OVAM ".
Art.6. A l'article 14 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, les mots " les fonctionnaires statutaires de niveau A de la division de l'OVAM, compétents pour l'assainissement du sol " sont remplacés par les mots " Les fonctionnaires statutaires de l'OVAM ".
Art.7. In artikel 15, worden 3° tot en met 8°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, vervangen door wat volgt :
" 3° de opdrachten waarvoor de erkenning krachtens artikel 7 vereist is, uit te voeren in overeenstemming met de codes van goede praktijk en de standaardprocedures, opgesteld door de OVAM;
4° in elk rapport te verklaren dat hij voor de uitvoering van die opdracht niet verkeert in een van de gevallen van onverenigbaarheid, opgenomen in dit besluit;
5° tijdens de twaalfde, vierentwintigste, zesendertigste en achtenveertigste maand na de datum van de beslissing houdende erkenning als bodemsaneringsdeskundige aan de OVAM een lijst te bezorgen van de personen en de modellen waarop de bodemsaneringsdeskundige een beroep doet om te voldoen aan :
a) artikel 8, § 1, 1°, e) en f) : voor een natuurlijke persoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 1;
b) artikel 8, § 1, 2°, c), d), e), f) en g) : voor een rechtspersoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 1;
c) artikel 9, § 1, 1°, h) en i) : voor een natuurlijke persoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 2;
d) artikel 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h), i) en j) : voor een rechtspersoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 2;
6° de verslagen als auteurs mee te laten ondertekenen door de personen waarop hij een beroep doet om een onderzoek uit te voeren :
a) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een natuurlijke persoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 1 : de personen, vermeld in artikel 8, § 1, 1°, f);
b) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een rechtspersoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 1 : de personen, vermeld in artikel 8, § 1, 2°, c), d), e) en g);
c) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een natuurlijke persoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 2 : de personen, vermeld in artikel 9, § 1, 1°, i);
d) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een rechtspersoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 2 : de personen, vermeld in artikel 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h) en j);
7° een klachtenregister bij te houden dat ter inzage ligt voor de toezichthoudende overheid. "
" 3° de opdrachten waarvoor de erkenning krachtens artikel 7 vereist is, uit te voeren in overeenstemming met de codes van goede praktijk en de standaardprocedures, opgesteld door de OVAM;
4° in elk rapport te verklaren dat hij voor de uitvoering van die opdracht niet verkeert in een van de gevallen van onverenigbaarheid, opgenomen in dit besluit;
5° tijdens de twaalfde, vierentwintigste, zesendertigste en achtenveertigste maand na de datum van de beslissing houdende erkenning als bodemsaneringsdeskundige aan de OVAM een lijst te bezorgen van de personen en de modellen waarop de bodemsaneringsdeskundige een beroep doet om te voldoen aan :
a) artikel 8, § 1, 1°, e) en f) : voor een natuurlijke persoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 1;
b) artikel 8, § 1, 2°, c), d), e), f) en g) : voor een rechtspersoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 1;
c) artikel 9, § 1, 1°, h) en i) : voor een natuurlijke persoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 2;
d) artikel 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h), i) en j) : voor een rechtspersoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 2;
6° de verslagen als auteurs mee te laten ondertekenen door de personen waarop hij een beroep doet om een onderzoek uit te voeren :
a) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een natuurlijke persoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 1 : de personen, vermeld in artikel 8, § 1, 1°, f);
b) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een rechtspersoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 1 : de personen, vermeld in artikel 8, § 1, 2°, c), d), e) en g);
c) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een natuurlijke persoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 2 : de personen, vermeld in artikel 9, § 1, 1°, i);
d) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een rechtspersoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 2 : de personen, vermeld in artikel 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h) en j);
7° een klachtenregister bij te houden dat ter inzage ligt voor de toezichthoudende overheid. "
Art.7. A l'article 15, les points 3° à 8°, du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont remplacés par ce qui suit :
" 3° d'exécuter les missions pour lesquels l'agrément est requis en vertu de l'article 7 conformément aux codes de bonne pratique et aux procédures standard élaborés par l'OVAM;
4° de déclarer dans chaque rapport que, pour l'exécution de la mission considérée, il ne se trouve pas dans l'un des cas d'incompatibilité visés dans le présent arrêté;
5° de transmettre à l'OVAM dans le courant des douzième, vingt-quatrième, trente-sixième et quarante-huitième mois suivant la date d'agrément en qualité d'expert en assainissement du sol, une liste des personnes et modèles auxquels l'expert en assainissement du sol fait appel pour satisfaire à :
a) l'article 8, § 1, 1°, e) et f) : pour une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1;
b) l'article 8, § 1, 2°, c), d), e), f) et g) : pour une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1;
c) l'article 9, § 1, 1°, h) et i) : pour une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 2;
d) l'article 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h), i) et j) : pour une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 2;
6° de faire cosigner les rapports, en tant qu'auteurs, par les personnes auxquelles il fait appel pour exécuter une reconnaissance :
a) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1 : les personnes visées à l'article 8, § 1, 1°, f);
b) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1 : les personnes visées à l'article 8, § 1, 2°, c), d), e) et g);
c) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 2 : les personnes visées à l'article 9, § 1, 1°, i);
d) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1 : les personnes visées à l'article 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h) et j);
7° de tenir un registre des plaintes et de le mettre à la disposition de l'autorité de tutelle. "
" 3° d'exécuter les missions pour lesquels l'agrément est requis en vertu de l'article 7 conformément aux codes de bonne pratique et aux procédures standard élaborés par l'OVAM;
4° de déclarer dans chaque rapport que, pour l'exécution de la mission considérée, il ne se trouve pas dans l'un des cas d'incompatibilité visés dans le présent arrêté;
5° de transmettre à l'OVAM dans le courant des douzième, vingt-quatrième, trente-sixième et quarante-huitième mois suivant la date d'agrément en qualité d'expert en assainissement du sol, une liste des personnes et modèles auxquels l'expert en assainissement du sol fait appel pour satisfaire à :
a) l'article 8, § 1, 1°, e) et f) : pour une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1;
b) l'article 8, § 1, 2°, c), d), e), f) et g) : pour une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1;
c) l'article 9, § 1, 1°, h) et i) : pour une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 2;
d) l'article 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h), i) et j) : pour une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 2;
6° de faire cosigner les rapports, en tant qu'auteurs, par les personnes auxquelles il fait appel pour exécuter une reconnaissance :
a) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1 : les personnes visées à l'article 8, § 1, 1°, f);
b) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1 : les personnes visées à l'article 8, § 1, 2°, c), d), e) et g);
c) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne physique agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 2 : les personnes visées à l'article 9, § 1, 1°, i);
d) pour les reconnaissances exécutées sous la direction d'une personne morale agréée en qualité d'expert en assainissement du sol de type 1 : les personnes visées à l'article 9, § 1, 2°, c), d), e), f), g), h) et j);
7° de tenir un registre des plaintes et de le mettre à la disposition de l'autorité de tutelle. "
Art.8. In artikel 16 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
" 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. De OVAM brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot schorsing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar maken. "
2° in § 3 wordt het woord " bodemsaneringsdeskundige " vervangen door de woorden " houder van de erkenning ". "
" 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. De OVAM brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot schorsing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar maken. "
2° in § 3 wordt het woord " bodemsaneringsdeskundige " vervangen door de woorden " houder van de erkenning ". "
Art.8. A l'article 16 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
" 1° Le § 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2. L'OVAM informe le titulaire de l'agrément de la décision de suspension proposée et de ses motifs par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense à l'OVAM. "
2° au § 3, les mots " expert en assainissement du sol " sont remplacés par les mots " titulaire de l'agrément. " "
" 1° Le § 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2. L'OVAM informe le titulaire de l'agrément de la décision de suspension proposée et de ses motifs par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense à l'OVAM. "
2° au § 3, les mots " expert en assainissement du sol " sont remplacés par les mots " titulaire de l'agrément. " "
Art.9. In artikel 17 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
" 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. De OVAM brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot opheffing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar maken. "
2° in § 3 wordt het woord " bodemsaneringsdeskundige " vervangen door de woorden " houder van de erkenning ". "
" 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. De OVAM brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot opheffing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar maken. "
2° in § 3 wordt het woord " bodemsaneringsdeskundige " vervangen door de woorden " houder van de erkenning ". "
Art.9. A l'article 17 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
" 1° Le § 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2. L'OVAM informe le titulaire de l'agrément de la décision de retrait proposée et de ses motifs par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense à l'OVAM. ".
2° au § 3, les mots " expert en assainissement du sol " sont remplacés par les mots " titulaire de l'agrément. " "
" 1° Le § 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2. L'OVAM informe le titulaire de l'agrément de la décision de retrait proposée et de ses motifs par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense à l'OVAM. ".
2° au § 3, les mots " expert en assainissement du sol " sont remplacés par les mots " titulaire de l'agrément. " "
Art.10. In artikel 27, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
" 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :
" De aanvraag voor een bodemattest, bedoeld in artikel 4, § 4, 36, § 1, en 41, § 2, van het decreet moet, op straffe van onontvankelijkheid van de aanvraag, bij de OVAM worden ingediend met een correct ingevuld standaardaanvraagformulier voor bodemattest. "
2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt :
" Bij het standaardaanvraagformulier voor bodemattest moet, op straffe van onontvankelijkheid van de aanvraag, het bewijs van betaling van de retributie, bedoeld in artikel 28, worden gevoegd. " "
" 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt :
" De aanvraag voor een bodemattest, bedoeld in artikel 4, § 4, 36, § 1, en 41, § 2, van het decreet moet, op straffe van onontvankelijkheid van de aanvraag, bij de OVAM worden ingediend met een correct ingevuld standaardaanvraagformulier voor bodemattest. "
2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt :
" Bij het standaardaanvraagformulier voor bodemattest moet, op straffe van onontvankelijkheid van de aanvraag, het bewijs van betaling van de retributie, bedoeld in artikel 28, worden gevoegd. " "
Art.10. A l'article 27, § 1 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
" 1° le premier alinéa est remplacé par ce qui suit :
" La demande d'attestation du sol, visée aux articles 4, § 4, 36, § 1, et 41, § 2, du décret doit, sous peine d'irrecevabilité de la demande, être introduite à l'OVAM au moyen d'un formulaire standard de demande d'attestation du sol dûment complété. "
2° le troisième alinéa est remplacé par ce qui suit :
" Le formulaire standard de demande d'attestation du sol doit, sous peine d'irrecevabilité de la demande, être accompagné de la preuve du paiement de la redevance visée à l'article 28. " "
" 1° le premier alinéa est remplacé par ce qui suit :
" La demande d'attestation du sol, visée aux articles 4, § 4, 36, § 1, et 41, § 2, du décret doit, sous peine d'irrecevabilité de la demande, être introduite à l'OVAM au moyen d'un formulaire standard de demande d'attestation du sol dûment complété. "
2° le troisième alinéa est remplacé par ce qui suit :
" Le formulaire standard de demande d'attestation du sol doit, sous peine d'irrecevabilité de la demande, être accompagné de la preuve du paiement de la redevance visée à l'article 28. " "
Art.11. Artikel 29 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 29. § 1. Als de OVAM een aanvraag voor bodemattest onontvankelijk verklaart, stuurt ze die beslissing binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de aanvraag naar de aanvrager met vermelding van de reden van onontvankelijkheid. Binnen een termijn van 60 dagen na datum van ontvangst van die beslissing zorgt de aanvrager dat de aanvraag voldoet aan alle ontvankelijkheidsvereisten, opgenomen in artikelen 27 en 28, zo niet wordt de aanvraag geacht definitief onontvankelijk te zijn.
§ 2. In geval van een onontvankelijke aanvraag wordt de retributie, bedoeld in artikel 28, niet teruggestort, tenzij de aanvrager hierom schriftelijk verzoekt binnen een termijn van 60 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van onontvankelijkheid. In ieder geval wordt een retributie van 25 euro per aanvraagformulier ingehouden. "
" Art. 29. § 1. Als de OVAM een aanvraag voor bodemattest onontvankelijk verklaart, stuurt ze die beslissing binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de aanvraag naar de aanvrager met vermelding van de reden van onontvankelijkheid. Binnen een termijn van 60 dagen na datum van ontvangst van die beslissing zorgt de aanvrager dat de aanvraag voldoet aan alle ontvankelijkheidsvereisten, opgenomen in artikelen 27 en 28, zo niet wordt de aanvraag geacht definitief onontvankelijk te zijn.
§ 2. In geval van een onontvankelijke aanvraag wordt de retributie, bedoeld in artikel 28, niet teruggestort, tenzij de aanvrager hierom schriftelijk verzoekt binnen een termijn van 60 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van onontvankelijkheid. In ieder geval wordt een retributie van 25 euro per aanvraagformulier ingehouden. "
Art.11. L'article 29 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001 et modifié par l'arrêté du Gouvernement flamand du 7 décembre 2001, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 29. § 1. Si l'OVAM déclare une demande d'attestation du sol irrecevable, elle envoie cette décision au demandeur dans les 30 jours suivant la date de réception de la demande avec mention du motif de l'irrecevabilité. Dans un délai de 60 jours suivant la date de réception de cette décision, le demandeur veille à ce que la demande satisfasse à toutes les conditions de recevabilité, reprises aux articles 27 et 28, à défaut de quoi la demande sera réputée définitivement irrecevable.
§ 2. Dans le cas d'une demande irrecevable, la redevance visée à l'article 28 ne sera pas remboursée, à moins que le demandeur n'en fasse la demande écrite dans un délai de 60 jours suivant la date de réception de la décision d'irrecevabilité. En tous cas une redevance de 25 euros sera retenue par formulaire de demande. "
" Art. 29. § 1. Si l'OVAM déclare une demande d'attestation du sol irrecevable, elle envoie cette décision au demandeur dans les 30 jours suivant la date de réception de la demande avec mention du motif de l'irrecevabilité. Dans un délai de 60 jours suivant la date de réception de cette décision, le demandeur veille à ce que la demande satisfasse à toutes les conditions de recevabilité, reprises aux articles 27 et 28, à défaut de quoi la demande sera réputée définitivement irrecevable.
§ 2. Dans le cas d'une demande irrecevable, la redevance visée à l'article 28 ne sera pas remboursée, à moins que le demandeur n'en fasse la demande écrite dans un délai de 60 jours suivant la date de réception de la décision d'irrecevabilité. En tous cas une redevance de 25 euros sera retenue par formulaire de demande. "
Art.12. Artikel 35 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 35. § 1. Er wordt een Adviescommissie Bodemsanering opgericht.
De Adviescommissie Bodemsanering is samengesteld als volgt :
1° het afdelingshoofd van de AJD of zijn afgevaardigde, die de commissie voorzit en stemrecht heeft;
2° een secretaris of zijn plaatsvervangend secretaris, beiden aangewezen door het afdelingshoofd van de AJD, die geen stemrecht heeft;
3° het afdelingshoofd van AMV, of zijn afgevaardigde, met stemrecht;
4° een vertegenwoordiger van een door de voorzitter van de commissie aangewezen wetenschappelijke instelling, of zijn afgevaardigde, met stemrecht;
5° twee deskundigen, of hun respectievelijke plaatvervangers, met stemrecht, die allemaal op grond van hun bijzondere juridische, wetenschappelijke of technische bekwaamheid door de voorzitter van de commissie worden aangewezen voor een periode van 4 jaar, eventueel te vernieuwen voor telkens een periode van 4 jaar.
§ 2. De Vlaamse minister bepaalt de organisatie en de regels voor de werking van de Adviescommissie Bodemsanering, alsook de eventuele vergoeding van haar leden. "
" Art. 35. § 1. Er wordt een Adviescommissie Bodemsanering opgericht.
De Adviescommissie Bodemsanering is samengesteld als volgt :
1° het afdelingshoofd van de AJD of zijn afgevaardigde, die de commissie voorzit en stemrecht heeft;
2° een secretaris of zijn plaatsvervangend secretaris, beiden aangewezen door het afdelingshoofd van de AJD, die geen stemrecht heeft;
3° het afdelingshoofd van AMV, of zijn afgevaardigde, met stemrecht;
4° een vertegenwoordiger van een door de voorzitter van de commissie aangewezen wetenschappelijke instelling, of zijn afgevaardigde, met stemrecht;
5° twee deskundigen, of hun respectievelijke plaatvervangers, met stemrecht, die allemaal op grond van hun bijzondere juridische, wetenschappelijke of technische bekwaamheid door de voorzitter van de commissie worden aangewezen voor een periode van 4 jaar, eventueel te vernieuwen voor telkens een periode van 4 jaar.
§ 2. De Vlaamse minister bepaalt de organisatie en de regels voor de werking van de Adviescommissie Bodemsanering, alsook de eventuele vergoeding van haar leden. "
Art.12. L'article 35 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 35. § 1. Il est institué une Commission consultative pour l'assainissement du sol.
La Commission consultative pour l'assainissement du sol est composée comme suit :
1° le chef de division du DSJ ou son délégué qui préside la commission et a le droit de vote;
2° un secrétaire ou son secrétaire suppléant, tous deux désignés par le chef de division du DSJ, qui n'ont pas le droit de vote;
3° le chef de division du DAE, ou son délégué, avec droit de vote;
4° un représentant d'une institution scientifique désignée par le président de la commission, ou son délégué, avec droit de vote;
5° deux experts ou leurs suppléants respectifs, avec droit de vote, qui sont tous désignés en raison de leur compétence juridique, scientifique ou technique particulière, par le président de la commission pour une période de 4 ans éventuellement renouvelable par périodes de 4 ans.
§ 2. Le Ministre flamand détermine l'organisation et les règles du fonctionnement de la Commission consultative pour l'assainissement du sol, ainsi que l'éventuelle rémunération de ses membres. "
" Art. 35. § 1. Il est institué une Commission consultative pour l'assainissement du sol.
La Commission consultative pour l'assainissement du sol est composée comme suit :
1° le chef de division du DSJ ou son délégué qui préside la commission et a le droit de vote;
2° un secrétaire ou son secrétaire suppléant, tous deux désignés par le chef de division du DSJ, qui n'ont pas le droit de vote;
3° le chef de division du DAE, ou son délégué, avec droit de vote;
4° un représentant d'une institution scientifique désignée par le président de la commission, ou son délégué, avec droit de vote;
5° deux experts ou leurs suppléants respectifs, avec droit de vote, qui sont tous désignés en raison de leur compétence juridique, scientifique ou technique particulière, par le président de la commission pour une période de 4 ans éventuellement renouvelable par périodes de 4 ans.
§ 2. Le Ministre flamand détermine l'organisation et les règles du fonctionnement de la Commission consultative pour l'assainissement du sol, ainsi que l'éventuelle rémunération de ses membres. "
Art.13. Artikel 38, § 1, 2°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" 2° een borgsom, gestort op een rekening bij de Deposito- en Consignatiekas, waarbij de gelden als volgt worden besteed :
a) de Deposito- en Consignatiekas stelt het saldo van de borgsom met het oog op de ambtshalve uitvoering van de bodemsanering ter beschikking van de OVAM, nadat de OVAM haar per aangetekende brief in kennis heeft gesteld van zowel de vaststelling dat de verplichtingen of verbintenissen krachtens het decreet niet of niet volledig worden nagekomen, als van de beslissing van de OVAM om de bodemsanering ambtshalve uit te voeren;
b) de borgsteller kan beschikken over het saldo van de borgsom, nadat de OVAM de betrokkene per aangetekende brief in kennis heeft gesteld van de vaststelling dat de verplichtingen of verbintenissen krachtens het decreet werden nagekomen of de ambtshalve uitvoering van de bodemsanering werd beëindigd. "
" 2° een borgsom, gestort op een rekening bij de Deposito- en Consignatiekas, waarbij de gelden als volgt worden besteed :
a) de Deposito- en Consignatiekas stelt het saldo van de borgsom met het oog op de ambtshalve uitvoering van de bodemsanering ter beschikking van de OVAM, nadat de OVAM haar per aangetekende brief in kennis heeft gesteld van zowel de vaststelling dat de verplichtingen of verbintenissen krachtens het decreet niet of niet volledig worden nagekomen, als van de beslissing van de OVAM om de bodemsanering ambtshalve uit te voeren;
b) de borgsteller kan beschikken over het saldo van de borgsom, nadat de OVAM de betrokkene per aangetekende brief in kennis heeft gesteld van de vaststelling dat de verplichtingen of verbintenissen krachtens het decreet werden nagekomen of de ambtshalve uitvoering van de bodemsanering werd beëindigd. "
Art.13. L'article 38, § 1, 2°, du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
" 2° une caution versée sur un compte auprès de la Caisse de Dépôt et de Consignation où les fonds seront employés comme suit :
a) après que l'OVAM l'a informée par lettre recommandée tant de la constatation que les obligations ou engagements en vertu du décret ne sont pas ou pas entièrement respectés, que de la décision de l'OVAM d'exécuter d'office l'assainissement du sol, la Caisse de Dépôt et de Consignation met le solde de la caution à la disposition de l'OVAM en vue de l'exécution d'office de l'assainissement du sol;
b) la personne qui a constitué la caution peut disposer du solde de la caution après que l'OVAM a informé l'intéressée par lettre recommandée de la constatation que les obligations ou engagements en vertu du décret ont été respectés ou que l'exécution d'office de l'assainissement du sol a été achevée. "
" 2° une caution versée sur un compte auprès de la Caisse de Dépôt et de Consignation où les fonds seront employés comme suit :
a) après que l'OVAM l'a informée par lettre recommandée tant de la constatation que les obligations ou engagements en vertu du décret ne sont pas ou pas entièrement respectés, que de la décision de l'OVAM d'exécuter d'office l'assainissement du sol, la Caisse de Dépôt et de Consignation met le solde de la caution à la disposition de l'OVAM en vue de l'exécution d'office de l'assainissement du sol;
b) la personne qui a constitué la caution peut disposer du solde de la caution après que l'OVAM a informé l'intéressée par lettre recommandée de la constatation que les obligations ou engagements en vertu du décret ont été respectés ou que l'exécution d'office de l'assainissement du sol a été achevée. "
Art.14. Artikel 39 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 39. § 1. Als de OVAM krachtens het decreet verzoekt een financiële zekerheid te stellen tot waarborg van de uitvoering van de verplichting tot bodemsanering, wordt een voorstel met betrekking tot de aard, de omvang en de termijn van de financiële zekerheid aan de OVAM betekend.
In geval van een verzoek op grond van artikel 29, of op grond van artikel 33, van het decreet, moet het voorstel binnen een termijn van 30 dagen na datum van ontvangst van het verzoek aan de OVAM worden betekend.
§ 2. De OVAM bepaalt uiterlijk gelijktijdig met de conformverklaring van het bodemsaneringsproject de aard, de omvang en de termijn van de financiële zekerheid.
De financiële zekerheid ingevolge een verzoek, zoals bedoeld in artikel 39, § 1, tweede lid, moet worden gesteld binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van de OVAM omtrent de omvang, de termijn en de aard van de financiële zekerheid.
§ 3. Op gemotiveerd verzoek van de OVAM wordt een voorstel tot aanpassing van de gestelde financiële zekerheid wat betreft de aard, de omvang en/of de termijn ingediend, als de OVAM :
1° aanvullingen bij of wijzigingen van het bodemsaneringsproject oplegt en ze daarbij oordeelt dat de opgelegde aanvullingen of wijzigingen een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigen;
2° oordeelt dat het aangepaste of gewijzigde bodemsaneringsproject een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigt;
3° oordeelt dat de resultaten van de bodemsaneringswerken, zoals vastgesteld in de verklaring, uitgereikt door de OVAM, overeenkomstig artikel 21, § 3, van het decreet, een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigen.
Het verzoek van de OVAM, bedoeld in het eerste lid, moet schriftelijk gebeuren binnen de hierna gestelde termijn :
a) in het geval, bedoeld in 1°, van het eerste lid : gelijktijdig met de beslissing van de OVAM om aanvullingen bij of wijzigingen van het bodemsaneringsproject op te leggen, zoals bedoeld in artikel 17, § 2, van het decreet;
b) in het geval, bedoeld in 2°, van het eerste lid : uiterlijk gelijktijdig met de conformverklaring van het aangepaste of gewijzigde bodemsaneringsproject;
c) in het geval, bedoeld in 3°, van het eerste lid : binnen 30 dagen na datum van de verklaring, zoals bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet.
Het voorstel tot aanpassing van de gestelde financiële zekerheid moet aan de OVAM worden betekend binnen 30 dagen na datum van ontvangst van het verzoek.
§ 4. De OVAM doet uitspraak over de aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid binnen 30 dagen na datum van ontvangst van het voorstel, bedoeld in § 3. Bij gebrek aan ontvangst van dergelijk voorstel binnen de termijn, vermeld in 3° van § 3, doet de OVAM uitspraak over de aanpassing binnen 60 dagen na datum van het verzoek tot het indienen van een voorstel, zoals bedoeld in § 3.
De aanpassing van de financiële zekerheid moet gebeuren binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van de OVAM omtrent de aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid. "
" Art. 39. § 1. Als de OVAM krachtens het decreet verzoekt een financiële zekerheid te stellen tot waarborg van de uitvoering van de verplichting tot bodemsanering, wordt een voorstel met betrekking tot de aard, de omvang en de termijn van de financiële zekerheid aan de OVAM betekend.
In geval van een verzoek op grond van artikel 29, of op grond van artikel 33, van het decreet, moet het voorstel binnen een termijn van 30 dagen na datum van ontvangst van het verzoek aan de OVAM worden betekend.
§ 2. De OVAM bepaalt uiterlijk gelijktijdig met de conformverklaring van het bodemsaneringsproject de aard, de omvang en de termijn van de financiële zekerheid.
De financiële zekerheid ingevolge een verzoek, zoals bedoeld in artikel 39, § 1, tweede lid, moet worden gesteld binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van de OVAM omtrent de omvang, de termijn en de aard van de financiële zekerheid.
§ 3. Op gemotiveerd verzoek van de OVAM wordt een voorstel tot aanpassing van de gestelde financiële zekerheid wat betreft de aard, de omvang en/of de termijn ingediend, als de OVAM :
1° aanvullingen bij of wijzigingen van het bodemsaneringsproject oplegt en ze daarbij oordeelt dat de opgelegde aanvullingen of wijzigingen een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigen;
2° oordeelt dat het aangepaste of gewijzigde bodemsaneringsproject een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigt;
3° oordeelt dat de resultaten van de bodemsaneringswerken, zoals vastgesteld in de verklaring, uitgereikt door de OVAM, overeenkomstig artikel 21, § 3, van het decreet, een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigen.
Het verzoek van de OVAM, bedoeld in het eerste lid, moet schriftelijk gebeuren binnen de hierna gestelde termijn :
a) in het geval, bedoeld in 1°, van het eerste lid : gelijktijdig met de beslissing van de OVAM om aanvullingen bij of wijzigingen van het bodemsaneringsproject op te leggen, zoals bedoeld in artikel 17, § 2, van het decreet;
b) in het geval, bedoeld in 2°, van het eerste lid : uiterlijk gelijktijdig met de conformverklaring van het aangepaste of gewijzigde bodemsaneringsproject;
c) in het geval, bedoeld in 3°, van het eerste lid : binnen 30 dagen na datum van de verklaring, zoals bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet.
Het voorstel tot aanpassing van de gestelde financiële zekerheid moet aan de OVAM worden betekend binnen 30 dagen na datum van ontvangst van het verzoek.
§ 4. De OVAM doet uitspraak over de aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid binnen 30 dagen na datum van ontvangst van het voorstel, bedoeld in § 3. Bij gebrek aan ontvangst van dergelijk voorstel binnen de termijn, vermeld in 3° van § 3, doet de OVAM uitspraak over de aanpassing binnen 60 dagen na datum van het verzoek tot het indienen van een voorstel, zoals bedoeld in § 3.
De aanpassing van de financiële zekerheid moet gebeuren binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van de OVAM omtrent de aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid. "
Art.14. L'article 39 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 39. § 1. Si en vertu du décret, l'OVAM exige la constitution d'une sûreté financière en garantie de l'exécution de l'obligation d'assainissement du sol, une proposition portant sur la nature, l'étendue et le terme de la sûreté financière est signifiée à l'OVAM.
En cas de demande formulée sur la base de l'article 29 ou sur la base de l'article 33 du décret, la proposition doit être signifiée à l'OVAM dans un délai de 30 jours suivant la date de réception de la demande.
§ 2. L'OVAM définit, au plus tard au moment de la déclaration de conformité du projet d'assainissement du sol, la nature, l'étendue et le terme de la sûreté financière.
La sûreté financière résultant d'une demande telle que visée à l'article 39, § 1, deuxième alinéa, doit être constituée dans les 30 jours suivant la date de réception de la décision de l'OVAM relativement à l'étendue, au terme et à la nature de la sûreté financière.
§ 3. Sur demande motivée de l'OVAM, une proposition d'adaptation de la sûreté financière constituée quant à la nature, l'étendue et/ou au terme sera déposée si l'OVAM :
1° impose des compléments ou des modifications au projet d'assainissement du sol et si elle estime que les compléments ou modifications imposés justifient une adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée;
2° estime que le projet d'assainissement du sol adapté ou modifié justifie une adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée;
3° estime que les résultats des travaux d'assainissement du sol, tels que constatés dans la déclaration délivrée par l'OVAM conformément à l'article 21, § 3 du décret, justifient une adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée.
La demande de l'OVAM visée à l'alinéa premier doit être introduite par écrit dans les délais définis ci-après :
a) dans le cas visé au 1°, de l'alinéa premier : en même temps que la décision de l'OVAM d'imposer des compléments ou des modifications au projet d'assainissement du sol, tel que visé à l'article 17, § 2, du décret;
b) dans le cas visé au 2° de l'alinéa premier : au plus tard en même temps que la déclaration de conformité du projet d'assainissement du sol adapté ou modifié;
c) dans le cas visé au 3° de l'alinéa premier : dans les 30 jours suivant le date de la déclaration, tel que visé à l'article 21, § 3, du décret.
La proposition d'adaptation de la sûreté financière constituée doit être signifiée à l'OVAM dans les 30 jours suivant la date de réception de la demande.
§ 4. L'OVAM se prononce sur l'adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée dans les 30 jours suivant la date de réception de la proposition, visée au § 3. A défaut de réception d'une telle proposition dans le délai mentionné au 3° du § 3, l'OVAM se prononce sur l'adaptation dans les 60 jours suivant la date de la demande de dépôt d'une proposition, tel que visé au § 3.
L'adaptation de la sûreté financière doit avoir lieu dans les 30 jours suivant la date de réception de la décision de l'OVAM relative à l'adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée. "
" Art. 39. § 1. Si en vertu du décret, l'OVAM exige la constitution d'une sûreté financière en garantie de l'exécution de l'obligation d'assainissement du sol, une proposition portant sur la nature, l'étendue et le terme de la sûreté financière est signifiée à l'OVAM.
En cas de demande formulée sur la base de l'article 29 ou sur la base de l'article 33 du décret, la proposition doit être signifiée à l'OVAM dans un délai de 30 jours suivant la date de réception de la demande.
§ 2. L'OVAM définit, au plus tard au moment de la déclaration de conformité du projet d'assainissement du sol, la nature, l'étendue et le terme de la sûreté financière.
La sûreté financière résultant d'une demande telle que visée à l'article 39, § 1, deuxième alinéa, doit être constituée dans les 30 jours suivant la date de réception de la décision de l'OVAM relativement à l'étendue, au terme et à la nature de la sûreté financière.
§ 3. Sur demande motivée de l'OVAM, une proposition d'adaptation de la sûreté financière constituée quant à la nature, l'étendue et/ou au terme sera déposée si l'OVAM :
1° impose des compléments ou des modifications au projet d'assainissement du sol et si elle estime que les compléments ou modifications imposés justifient une adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée;
2° estime que le projet d'assainissement du sol adapté ou modifié justifie une adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée;
3° estime que les résultats des travaux d'assainissement du sol, tels que constatés dans la déclaration délivrée par l'OVAM conformément à l'article 21, § 3 du décret, justifient une adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée.
La demande de l'OVAM visée à l'alinéa premier doit être introduite par écrit dans les délais définis ci-après :
a) dans le cas visé au 1°, de l'alinéa premier : en même temps que la décision de l'OVAM d'imposer des compléments ou des modifications au projet d'assainissement du sol, tel que visé à l'article 17, § 2, du décret;
b) dans le cas visé au 2° de l'alinéa premier : au plus tard en même temps que la déclaration de conformité du projet d'assainissement du sol adapté ou modifié;
c) dans le cas visé au 3° de l'alinéa premier : dans les 30 jours suivant le date de la déclaration, tel que visé à l'article 21, § 3, du décret.
La proposition d'adaptation de la sûreté financière constituée doit être signifiée à l'OVAM dans les 30 jours suivant la date de réception de la demande.
§ 4. L'OVAM se prononce sur l'adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée dans les 30 jours suivant la date de réception de la proposition, visée au § 3. A défaut de réception d'une telle proposition dans le délai mentionné au 3° du § 3, l'OVAM se prononce sur l'adaptation dans les 60 jours suivant la date de la demande de dépôt d'une proposition, tel que visé au § 3.
L'adaptation de la sûreté financière doit avoir lieu dans les 30 jours suivant la date de réception de la décision de l'OVAM relative à l'adaptation de la nature, de l'étendue et/ou du terme de la sûreté financière constituée. "
Art.15. In artikel 40, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden na de woorden " tot het bedrag van de bodemsaneringswerken " de woorden " en de eventuele nazorg " toegevoegd.
Art.15. A l'article 40 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont ajoutés après les mots " du montant des travaux d'assainissement du sol ", les mots " et du suivi éventuel ".
Art.16. Artikel 41, § 4, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt opgeheven.
Art.16. L'article 41, § 4, du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est supprimé.
Art.17. In artikel 48 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
" 1° in 6° worden tussen de woorden " bodemvreemde materialen " en de woorden " uit uitgegraven bodem ", de woorden ", andere dan stenen, " ingevoegd. "
2° 7° wordt vervangen door wat volgt :
" 7° kadastrale werkzone :
- het kadastraal perceel of een gedeelte daarvan;
- meerdere kadastrale percelen met gelijkaardige milieukenmerken waarop eenzelfde project wordt uitgevoerd.
Voor gronden zonder kadastraal perceelnummer valt de kadastrale werkzone samen met het samenhangend geheel van gronden met gelijkaardige milieukenmerken waarop eenzelfde project wordt uitgevoerd. De milieukenmerken worden bepaald volgens een code van goede praktijk. De milieukenmerken omvatten een reeks van gelijkaardige kenmerken met een betekenisvol nadelig en relevant effect op het milieu en op het gewenst natuurdoeltype of een betekenisvol risico voor de volksgezondheid, en worden geclusterd tot een groep van gelijkaardige milieukenmerken. De code van goede praktijk wordt op basis van deze elementen en aspecten opgesteld. "
" 1° in 6° worden tussen de woorden " bodemvreemde materialen " en de woorden " uit uitgegraven bodem ", de woorden ", andere dan stenen, " ingevoegd. "
2° 7° wordt vervangen door wat volgt :
" 7° kadastrale werkzone :
- het kadastraal perceel of een gedeelte daarvan;
- meerdere kadastrale percelen met gelijkaardige milieukenmerken waarop eenzelfde project wordt uitgevoerd.
Voor gronden zonder kadastraal perceelnummer valt de kadastrale werkzone samen met het samenhangend geheel van gronden met gelijkaardige milieukenmerken waarop eenzelfde project wordt uitgevoerd. De milieukenmerken worden bepaald volgens een code van goede praktijk. De milieukenmerken omvatten een reeks van gelijkaardige kenmerken met een betekenisvol nadelig en relevant effect op het milieu en op het gewenst natuurdoeltype of een betekenisvol risico voor de volksgezondheid, en worden geclusterd tot een groep van gelijkaardige milieukenmerken. De code van goede praktijk wordt op basis van deze elementen en aspecten opgesteld. "
Art.17. A l'article 48 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
" 1° au 6° sont ajoutés après les mots " matériaux étrangers au sol " les mots " autres que des pierres ". "
2° le 7° est remplacé par ce qui suit :
" 7° zone de travail cadastrale :
- la parcelle cadastrale ou une partie de celle-ci;
- plusieurs parcelles cadastrales présentant les mêmes caractéristiques environnementales et faisant l'objet d'un même projet.
Pour les terrains sans numéro de parcelle cadastrale, la zone de travail cadastrale coïncide avec l'ensemble cohérent des terrains présentant les mêmes caractéristiques environnementales et faisant l'objet d'un même projet. Les caractéristiques environnementales sont déterminées selon un code de bonne pratique. Les caractéristiques environnementales comprennent une série de caractéristiques de même nature ayant un effet significatif nuisible et pertinent sur l'environnement et sur le type d'objectif naturel souhaité ou un risque significatif pour la santé publique, et sont regroupées en un groupe de caractéristiques environnementales de même nature. Le code de bonne pratique est rédigé sur la base de ces éléments et aspects. "
" 1° au 6° sont ajoutés après les mots " matériaux étrangers au sol " les mots " autres que des pierres ". "
2° le 7° est remplacé par ce qui suit :
" 7° zone de travail cadastrale :
- la parcelle cadastrale ou une partie de celle-ci;
- plusieurs parcelles cadastrales présentant les mêmes caractéristiques environnementales et faisant l'objet d'un même projet.
Pour les terrains sans numéro de parcelle cadastrale, la zone de travail cadastrale coïncide avec l'ensemble cohérent des terrains présentant les mêmes caractéristiques environnementales et faisant l'objet d'un même projet. Les caractéristiques environnementales sont déterminées selon un code de bonne pratique. Les caractéristiques environnementales comprennent une série de caractéristiques de même nature ayant un effet significatif nuisible et pertinent sur l'environnement et sur le type d'objectif naturel souhaité ou un risque significatif pour la santé publique, et sont regroupées en un groupe de caractéristiques environnementales de même nature. Le code de bonne pratique est rédigé sur la base de ces éléments et aspects. "
Art.18. Aan artikel 51 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 3. In afwijking van § 2 moet voor het gebruik van uitgegraven bodem als bodem binnen de kadastrale werkzone geen technisch verslag en bodembeheerrapport worden opgemaakt, als de totale uitgraving op een verdachte grond niet meer dan 250 m3 bedraagt en de uitgegraven bodem wordt gebruikt volgens een code van goede praktijk. "
" § 3. In afwijking van § 2 moet voor het gebruik van uitgegraven bodem als bodem binnen de kadastrale werkzone geen technisch verslag en bodembeheerrapport worden opgemaakt, als de totale uitgraving op een verdachte grond niet meer dan 250 m3 bedraagt en de uitgegraven bodem wordt gebruikt volgens een code van goede praktijk. "
Art.18. A l'article 51 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est ajouté un § 3 rédigé comme suit :
" § 3. Par dérogation au § 2, aucun rapport technique ni rapport de gestion du sol ne doit être établi pour l'utilisation de terres excavées en tant que terre à l'intérieur de la zone de travail cadastrale si l'excavation totale sur un terrain suspect ne s'élève pas à plus de 250 m3 et si les terres excavées sont utilisées selon un code de bonne pratique. "
" § 3. Par dérogation au § 2, aucun rapport technique ni rapport de gestion du sol ne doit être établi pour l'utilisation de terres excavées en tant que terre à l'intérieur de la zone de travail cadastrale si l'excavation totale sur un terrain suspect ne s'élève pas à plus de 250 m3 et si les terres excavées sont utilisées selon un code de bonne pratique. "
Art.19. Artikel 52 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 52. Het gebruik van uitgegraven bodem als bodem binnen de kadastrale werkzone is toegelaten onder de volgende voorwaarden :
1° Uitgegraven bodem kan vrij worden gebruikt als de concentraties van verontreinigende stoffen lager zijn dan of gelijk zijn aan 80 % van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waaronder de ontvangende grond wordt ingedeeld overeenkomstig de bepalingen van artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4.
2° Uitgegraven bodem met concentraties van verontreinigende stoffen hoger dan 80 % van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waaronder de ontvangende grond overeenkomstig de bepalingen van artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4 wordt ingedeeld, kan met toepassing van een code van goede praktijk als bodem worden gebruikt als uit een technisch verslag en een bodembeheerrapport blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het beoogde gebruik.
3° Uitgegraven bodem waarvan men weet of redelijkerwijze behoort te weten dat hij verontreinigende stoffen bevat die niet opgenomen zijn in de tabel, bedoeld in bijlage 4, kan worden gebruikt als bodem als door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs wordt geleverd dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond.
4° Onverminderd de voorwaarden, bepaald in 1° tot en met 3°, kan uitgegraven bodem enkel als bodem worden gebruikt mits, eventueel na fysische scheiding volgens de best beschikbare technieken, het gehalte aan bodemvreemde materialen, andere dan stenen, maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedraagt. "
" Art. 52. Het gebruik van uitgegraven bodem als bodem binnen de kadastrale werkzone is toegelaten onder de volgende voorwaarden :
1° Uitgegraven bodem kan vrij worden gebruikt als de concentraties van verontreinigende stoffen lager zijn dan of gelijk zijn aan 80 % van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waaronder de ontvangende grond wordt ingedeeld overeenkomstig de bepalingen van artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4.
2° Uitgegraven bodem met concentraties van verontreinigende stoffen hoger dan 80 % van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waaronder de ontvangende grond overeenkomstig de bepalingen van artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4 wordt ingedeeld, kan met toepassing van een code van goede praktijk als bodem worden gebruikt als uit een technisch verslag en een bodembeheerrapport blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het beoogde gebruik.
3° Uitgegraven bodem waarvan men weet of redelijkerwijze behoort te weten dat hij verontreinigende stoffen bevat die niet opgenomen zijn in de tabel, bedoeld in bijlage 4, kan worden gebruikt als bodem als door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs wordt geleverd dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond.
4° Onverminderd de voorwaarden, bepaald in 1° tot en met 3°, kan uitgegraven bodem enkel als bodem worden gebruikt mits, eventueel na fysische scheiding volgens de best beschikbare technieken, het gehalte aan bodemvreemde materialen, andere dan stenen, maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedraagt. "
Art.19. L'article 52 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 52. L'utilisation de terres excavées en tant que terre à l'intérieur de la zone de travail cadastrale est autorisée aux conditions suivantes :
1° Les terres excavées peuvent être librement utilisées si les concentrations en substances polluantes sont inférieures ou égales à 80 % des normes d'assainissement du sol correspondantes du type de destination parmi lequel le terrain receveur a été classé conformément aux dispositions des articles 2 à 7 de l'annexe 4.
2° Les terres excavées dont les concentrations en substances polluantes sont supérieures à 80 % des normes d'assainissement du sol correspondantes du type de destination parmi lequel le terrain receveur a été classé conformément aux articles 2 à 7 de l'annexe 4, peuvent être, en application d'un code de bonne pratique, utilisées en tant que terre s'il ressort d'un rapport technique et d'un rapport de gestion du sol qu'elles satisfont aux conditions de l'utilisation visée.
3° Les terres excavées dont on sait ou dont on doit raisonnablement savoir qu'elles contiennent des substances polluantes qui ne sont pas reprises dans le tableau visé à l'annexe 4, peuvent être utilisées en tant que terre si, par le biais d'une étude réalisée par un expert en assainissement du sol agréé selon un code de bonne pratique, la preuve est apportée que l'utilisation des terres excavées en tant que terre ne peut engendrer aucune pollution des eaux souterraines et que l'exposition éventuelle aux substances polluantes ne comporte pas de risque supplémentaire. Dans l'étude, les caractéristiques environnementales des terres excavées sont évaluées en fonction des caractéristiques environnementales du terrain receveur.
4° Sans préjudice des conditions fixées aux points 1° à 3°, les terres excavées ne peuvent être utilisées en tant que terre que si, éventuellement après séparation physique suivant les meilleures techniques disponibles, la teneur en matériaux étrangers au sol autres que des pierres s'élève à 0,5 pour cent en poids et en volume. "
" Art. 52. L'utilisation de terres excavées en tant que terre à l'intérieur de la zone de travail cadastrale est autorisée aux conditions suivantes :
1° Les terres excavées peuvent être librement utilisées si les concentrations en substances polluantes sont inférieures ou égales à 80 % des normes d'assainissement du sol correspondantes du type de destination parmi lequel le terrain receveur a été classé conformément aux dispositions des articles 2 à 7 de l'annexe 4.
2° Les terres excavées dont les concentrations en substances polluantes sont supérieures à 80 % des normes d'assainissement du sol correspondantes du type de destination parmi lequel le terrain receveur a été classé conformément aux articles 2 à 7 de l'annexe 4, peuvent être, en application d'un code de bonne pratique, utilisées en tant que terre s'il ressort d'un rapport technique et d'un rapport de gestion du sol qu'elles satisfont aux conditions de l'utilisation visée.
3° Les terres excavées dont on sait ou dont on doit raisonnablement savoir qu'elles contiennent des substances polluantes qui ne sont pas reprises dans le tableau visé à l'annexe 4, peuvent être utilisées en tant que terre si, par le biais d'une étude réalisée par un expert en assainissement du sol agréé selon un code de bonne pratique, la preuve est apportée que l'utilisation des terres excavées en tant que terre ne peut engendrer aucune pollution des eaux souterraines et que l'exposition éventuelle aux substances polluantes ne comporte pas de risque supplémentaire. Dans l'étude, les caractéristiques environnementales des terres excavées sont évaluées en fonction des caractéristiques environnementales du terrain receveur.
4° Sans préjudice des conditions fixées aux points 1° à 3°, les terres excavées ne peuvent être utilisées en tant que terre que si, éventuellement après séparation physique suivant les meilleures techniques disponibles, la teneur en matériaux étrangers au sol autres que des pierres s'élève à 0,5 pour cent en poids et en volume. "
Art.20. Artikel 53 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 53. § 1. Het gebruik van uitgegraven bodem als bodem buiten de kadastrale werkzone is toegelaten onder de volgende voorwaarden.
1° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 7, kan vrij worden gebruikt.
2° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 8, kan worden gebruikt in bestemmingstype I, als de ontvangende grond hogere concentraties van verontreinigende stoffen bevat dan die welke opgenomen zijn in bijlage 7, op voorwaarde dat de concentraties in de uitgegraven bodem lager zijn dan de concentraties in de ontvangende grond.
3° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 8, kan vrij worden gebruikt in de bestemmingstypes II tot en met V.
4° Van de voorwaarden, gesteld in 3°, kan worden afgeweken, als de ontvangende grond hogere concentraties van verontreinigende stoffen bevat dan die welke opgenomen zijn in bijlage 8, op voorwaarde dat de concentraties in de uitgegraven bodem lager zijn dan of gelijk zijn aan de concentraties in de ontvangende grond.
Wanneer de uitgegraven bodem de bodemsaneringsnormen overschrijdt van het bestemmingstype van de zone waaruit hij afkomstig is, moet hij voor gebruik worden gereinigd, tenzij de uitgegraven bodem niet reinigbaar is.
De bouwheer moet door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs leveren dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond.
5° Uitgegraven bodem waarvan men weet of redelijkerwijze behoort te weten dat hij verontreinigende stoffen bevat die niet opgenomen zijn in de tabel, bedoeld in bijlage 7 en 8, kan worden gebruikt als bodem als door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs wordt geleverd dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond.
6° Onverminderd de voorwaarden, bepaald in 1° tot en met 5°, kan uitgegraven bodem enkel als bodem worden gebruikt mits, eventueel na fysische scheiding volgens de best beschikbare technieken, het gehalte aan stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, maximaal 5 gewichtsprocent bedraagt, de afmeting van de stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, niet groter is dan 50 mm en het gehalte aan bodemvreemde materialen, andere dan stenen, maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedraagt.
§ 2. In afwijking van § 1 is binnen eenzelfde project het gebruik van uitgegraven bodem buiten de kadastrale werkzone toegelaten in het geval dat twee kadastrale werkzones met gelijkwaardige milieukenmerken ruimtelijk gescheiden zijn door één of meerdere kadastrale werkzone(s) met andere milieukenmerken en indien de ontvangende kadastrale werkzone gelijkaardige milieukenmerken bezit als de kadastrale zone waarvan de uitgegraven bodem afkomstig is. In dit geval gelden de voorwaarden van artikel 52. "
" Art. 53. § 1. Het gebruik van uitgegraven bodem als bodem buiten de kadastrale werkzone is toegelaten onder de volgende voorwaarden.
1° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 7, kan vrij worden gebruikt.
2° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 8, kan worden gebruikt in bestemmingstype I, als de ontvangende grond hogere concentraties van verontreinigende stoffen bevat dan die welke opgenomen zijn in bijlage 7, op voorwaarde dat de concentraties in de uitgegraven bodem lager zijn dan de concentraties in de ontvangende grond.
3° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 8, kan vrij worden gebruikt in de bestemmingstypes II tot en met V.
4° Van de voorwaarden, gesteld in 3°, kan worden afgeweken, als de ontvangende grond hogere concentraties van verontreinigende stoffen bevat dan die welke opgenomen zijn in bijlage 8, op voorwaarde dat de concentraties in de uitgegraven bodem lager zijn dan of gelijk zijn aan de concentraties in de ontvangende grond.
Wanneer de uitgegraven bodem de bodemsaneringsnormen overschrijdt van het bestemmingstype van de zone waaruit hij afkomstig is, moet hij voor gebruik worden gereinigd, tenzij de uitgegraven bodem niet reinigbaar is.
De bouwheer moet door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs leveren dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond.
5° Uitgegraven bodem waarvan men weet of redelijkerwijze behoort te weten dat hij verontreinigende stoffen bevat die niet opgenomen zijn in de tabel, bedoeld in bijlage 7 en 8, kan worden gebruikt als bodem als door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs wordt geleverd dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond.
6° Onverminderd de voorwaarden, bepaald in 1° tot en met 5°, kan uitgegraven bodem enkel als bodem worden gebruikt mits, eventueel na fysische scheiding volgens de best beschikbare technieken, het gehalte aan stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, maximaal 5 gewichtsprocent bedraagt, de afmeting van de stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, niet groter is dan 50 mm en het gehalte aan bodemvreemde materialen, andere dan stenen, maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedraagt.
§ 2. In afwijking van § 1 is binnen eenzelfde project het gebruik van uitgegraven bodem buiten de kadastrale werkzone toegelaten in het geval dat twee kadastrale werkzones met gelijkwaardige milieukenmerken ruimtelijk gescheiden zijn door één of meerdere kadastrale werkzone(s) met andere milieukenmerken en indien de ontvangende kadastrale werkzone gelijkaardige milieukenmerken bezit als de kadastrale zone waarvan de uitgegraven bodem afkomstig is. In dit geval gelden de voorwaarden van artikel 52. "
Art.20. L'article 53 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
" Art. 53. § 1. L'utilisation de terres excavées en tant que terre à l'extérieur de la zone de travail cadastrale est autorisée aux conditions suivantes :
1° Les terres excavées qui contiennent des concentrations de substances polluantes inférieures ou égales à celles qui sont mentionnées à l'annexe 7 peuvent être utilisées librement.
2° Les terres excavées qui contiennent des concentrations de substances polluantes inférieures ou égales à celles qui sont mentionnées à l'annexe 8 peuvent être utilisées dans le type de destination I dès lors que le terrain receveur contient des concentrations de substances polluantes supérieures à celles reprises à l'annexe 7, à la condition que les concentrations contenues dans les terres excavées soient inférieures aux concentrations dans le terrain receveur.
3° Les terres excavées qui contiennent des concentrations de substances polluantes inférieures ou égales à celles qui sont mentionnées à l'annexe 8 peuvent être librement utilisées dans les types de destination II à V inclus.
4° Il peut être dérogé aux conditions posées au 3° si le terrain receveur contient des concentrations de substances polluantes supérieures à celles qui sont reprises à l'annexe 8, à la condition que les concentrations contenues dans les terres excavées soient inférieures ou égales aux concentrations contenues dans le terrain receveur.
Si les terres excavées dépassent les normes d'assainissement du sol du type de destination de la zone d'où elles proviennent, elles doivent être nettoyées avant utilisation, sauf si les terres excavées ne peuvent être nettoyées.
Le maître d'oeuvre doit, par le biais d'une étude réalisée par un expert en assainissement du sol agréé selon un code de bonne pratique, apporter la preuve que l'utilisation des terres excavées en tant que terre n'engendrera aucune pollution des eaux souterraines et qu'une exposition éventuelle aux substances polluantes ne comporte pas de risque supplémentaire. Dans l'étude, les caractéristiques environnementales des terres excavées sont évaluées en fonction des caractéristiques environnementales du terrain receveur.
5° Les terres excavées dont on sait ou dont on doit raisonnablement savoir qu'elles contiennent des substances polluantes qui ne sont pas reprises dans le tableau visé aux annexes 7 et 8, peuvent être utilisées en tant que terre si, par le biais d'une étude réalisée par un expert en assainissement du sol agréé selon un code de bonne pratique, la preuve est apportée que l'utilisation des terres excavées en tant que terre ne peut engendrer aucune pollution des eaux souterraines et que l'exposition éventuelle aux substances polluantes ne comporte pas de risque supplémentaire. Dans l'étude, les caractéristiques environnementales des terres excavées sont évaluées en fonction des caractéristiques environnementales du terrain receveur.
6° Sans préjudice des conditions fixées aux points 1° à 5° inclus, les terres excavées ne peuvent être utilisées en tant que terre que si, éventuellement après séparation physique suivant les meilleures techniques disponibles, la teneur en pierres qui ne sont pas présentes de manière naturelle s'élève à un maximum de 5 pour cent en poids, si la dimension des pierres qui ne sont pas présentes de manière naturelle n'est pas supérieure à 50 mm et si la teneur en matériaux étrangers au sol, autres que des pierres, s'élève à un maximum de 0,5 pour cent en poids et en volume.
§ 2. Par dérogation au § 1, l'utilisation de terres excavées au sein d'un même projet à l'extérieur de la zone de travail cadastrale est autorisée dans le cas où deux zones de travail cadastrales présentant des caractéristiques environnementales de même nature sont géographiquement séparées par une ou plusieurs zones de travail cadastrales présentant d'autres caractéristiques environnementales et si la zone de travail cadastrale receveuse possède des caractéristiques environnementales de même nature que la zone cadastrale dont proviennent les terres excavées. Dans ce cas s'appliquent les conditions de l'article 52. "
" Art. 53. § 1. L'utilisation de terres excavées en tant que terre à l'extérieur de la zone de travail cadastrale est autorisée aux conditions suivantes :
1° Les terres excavées qui contiennent des concentrations de substances polluantes inférieures ou égales à celles qui sont mentionnées à l'annexe 7 peuvent être utilisées librement.
2° Les terres excavées qui contiennent des concentrations de substances polluantes inférieures ou égales à celles qui sont mentionnées à l'annexe 8 peuvent être utilisées dans le type de destination I dès lors que le terrain receveur contient des concentrations de substances polluantes supérieures à celles reprises à l'annexe 7, à la condition que les concentrations contenues dans les terres excavées soient inférieures aux concentrations dans le terrain receveur.
3° Les terres excavées qui contiennent des concentrations de substances polluantes inférieures ou égales à celles qui sont mentionnées à l'annexe 8 peuvent être librement utilisées dans les types de destination II à V inclus.
4° Il peut être dérogé aux conditions posées au 3° si le terrain receveur contient des concentrations de substances polluantes supérieures à celles qui sont reprises à l'annexe 8, à la condition que les concentrations contenues dans les terres excavées soient inférieures ou égales aux concentrations contenues dans le terrain receveur.
Si les terres excavées dépassent les normes d'assainissement du sol du type de destination de la zone d'où elles proviennent, elles doivent être nettoyées avant utilisation, sauf si les terres excavées ne peuvent être nettoyées.
Le maître d'oeuvre doit, par le biais d'une étude réalisée par un expert en assainissement du sol agréé selon un code de bonne pratique, apporter la preuve que l'utilisation des terres excavées en tant que terre n'engendrera aucune pollution des eaux souterraines et qu'une exposition éventuelle aux substances polluantes ne comporte pas de risque supplémentaire. Dans l'étude, les caractéristiques environnementales des terres excavées sont évaluées en fonction des caractéristiques environnementales du terrain receveur.
5° Les terres excavées dont on sait ou dont on doit raisonnablement savoir qu'elles contiennent des substances polluantes qui ne sont pas reprises dans le tableau visé aux annexes 7 et 8, peuvent être utilisées en tant que terre si, par le biais d'une étude réalisée par un expert en assainissement du sol agréé selon un code de bonne pratique, la preuve est apportée que l'utilisation des terres excavées en tant que terre ne peut engendrer aucune pollution des eaux souterraines et que l'exposition éventuelle aux substances polluantes ne comporte pas de risque supplémentaire. Dans l'étude, les caractéristiques environnementales des terres excavées sont évaluées en fonction des caractéristiques environnementales du terrain receveur.
6° Sans préjudice des conditions fixées aux points 1° à 5° inclus, les terres excavées ne peuvent être utilisées en tant que terre que si, éventuellement après séparation physique suivant les meilleures techniques disponibles, la teneur en pierres qui ne sont pas présentes de manière naturelle s'élève à un maximum de 5 pour cent en poids, si la dimension des pierres qui ne sont pas présentes de manière naturelle n'est pas supérieure à 50 mm et si la teneur en matériaux étrangers au sol, autres que des pierres, s'élève à un maximum de 0,5 pour cent en poids et en volume.
§ 2. Par dérogation au § 1, l'utilisation de terres excavées au sein d'un même projet à l'extérieur de la zone de travail cadastrale est autorisée dans le cas où deux zones de travail cadastrales présentant des caractéristiques environnementales de même nature sont géographiquement séparées par une ou plusieurs zones de travail cadastrales présentant d'autres caractéristiques environnementales et si la zone de travail cadastrale receveuse possède des caractéristiques environnementales de même nature que la zone cadastrale dont proviennent les terres excavées. Dans ce cas s'appliquent les conditions de l'article 52. "
Art.21. In artikel 57, § 3, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden tussen de woorden " in de gevallen, bedoeld in " en de woorden " artikel 53, § 1, 4° en 5° ", de woorden " artikel 52, 3°, en " ingevoegd.
Art.21. A l'article 57, § 3, 4°, du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, les mots " au point 3° de l'article 52 et " sont ajoutés entre les mots " dans les cas visés " et les mots " aux points 4° et 5° de l'article 53 ".
Art.22. In artikel 63 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
" 1° In § 1 wordt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt :
" 4° wanneer de houder van de erkenning bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld is voor een misdrijf dat door zijn aard de beroepsmoraal van de betrokken rechtspersoon aantast; "
2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. De Vlaamse minister brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot schorsing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de Vlaamse minister kenbaar maken. " "
" 1° In § 1 wordt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt :
" 4° wanneer de houder van de erkenning bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld is voor een misdrijf dat door zijn aard de beroepsmoraal van de betrokken rechtspersoon aantast; "
2° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. De Vlaamse minister brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot schorsing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de Vlaamse minister kenbaar maken. " "
Art.22. A l'article 63 du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
" 1° Au § 1 est ajouté un point 4°, rédigé comme suit :
" 4° si le titulaire de l'agrément a été condamné par un jugement ou arrêt coulé en force de chose jugée pour une infraction qui du fait de sa nature affecte la morale professionnelle de la personne morale concernée; " "
2° Le § 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2. " Le Ministre flamand informe le titulaire de l'agrément de la décision de suspension proposée et de ses motifs par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense au Ministre flamand. " "
" 1° Au § 1 est ajouté un point 4°, rédigé comme suit :
" 4° si le titulaire de l'agrément a été condamné par un jugement ou arrêt coulé en force de chose jugée pour une infraction qui du fait de sa nature affecte la morale professionnelle de la personne morale concernée; " "
2° Le § 2 est remplacé par ce qui suit :
" § 2. " Le Ministre flamand informe le titulaire de l'agrément de la décision de suspension proposée et de ses motifs par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense au Ministre flamand. " "
Art.23. Artikel 64, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" § 2. De Vlaamse minister brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot opheffing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de Vlaamse minister kenbaar maken. "
" § 2. De Vlaamse minister brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot opheffing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de Vlaamse minister kenbaar maken. "
Art.23. L'article 64, § 2, du même arrêté, inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacé par ce qui suit :
" § 2. " Le Ministre flamand informe le titulaire de l'agrément de la décision de retrait proposée et de ses motifs, par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense au Ministre flamand. " "
" § 2. " Le Ministre flamand informe le titulaire de l'agrément de la décision de retrait proposée et de ses motifs, par lettre recommandée. Dans les 30 jours suivant la date de réception de cette lettre, le titulaire de l'agrément peut remplir toutes les formalités nécessaires et/ou faire connaître ses moyens de défense au Ministre flamand. " "
Art. 24. In bijlage 1 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in subrubriek 2.3.4, c), 2°, wordt in de kolom " categorie " het woord " B " vervangen door het woord " A ";
2° in subrubriek 2.3.4, c), 3°, wordt in de kolom " categorie " het woord " C " vervangen door het woord " B ";
3° in subrubrieken 17.3.4, a), 17.3.5, a), 17.3.6, a), en 17.3.7, a), worden in de kolom " INRICHTING OF ACTIVITEIT " de woorden " bij ondergrondse opslag " vervangen door de woorden " bij uitsluitend ondergrondse opslag of bij combinatie van ondergrondse en bovengrondse opslag ";
4° in subrubrieken 17.3.4, b), 17.3.5, b), 17.3.6, b), en 17.3.7, b), wordt in de kolom " INRICHTING OF ACTIVITEIT " tussen het woord " bij " en de woorden " bovengrondse opslag ", het woord " uitsluitend " ingevoegd;
5° in subrubriek 28.3, b), wordt in de kolom " categorie " het woord " A " vervangen door het woord " B ";
6° in subrubriek 43.2.2°, wordt in de kolom " categorie " het woord " O " vervangen door het woord " A ";
7° in subrubriek 29.5, wordt in de kolom " categorie " het woord " B " geschrapt;
8° na rubriek 57 wordt een rubriek 59 ingevoegd :
1° in subrubriek 2.3.4, c), 2°, wordt in de kolom " categorie " het woord " B " vervangen door het woord " A ";
2° in subrubriek 2.3.4, c), 3°, wordt in de kolom " categorie " het woord " C " vervangen door het woord " B ";
3° in subrubrieken 17.3.4, a), 17.3.5, a), 17.3.6, a), en 17.3.7, a), worden in de kolom " INRICHTING OF ACTIVITEIT " de woorden " bij ondergrondse opslag " vervangen door de woorden " bij uitsluitend ondergrondse opslag of bij combinatie van ondergrondse en bovengrondse opslag ";
4° in subrubrieken 17.3.4, b), 17.3.5, b), 17.3.6, b), en 17.3.7, b), wordt in de kolom " INRICHTING OF ACTIVITEIT " tussen het woord " bij " en de woorden " bovengrondse opslag ", het woord " uitsluitend " ingevoegd;
5° in subrubriek 28.3, b), wordt in de kolom " categorie " het woord " A " vervangen door het woord " B ";
6° in subrubriek 43.2.2°, wordt in de kolom " categorie " het woord " O " vervangen door het woord " A ";
7° in subrubriek 29.5, wordt in de kolom " categorie " het woord " B " geschrapt;
8° na rubriek 57 wordt een rubriek 59 ingevoegd :
Art. 24. A l'annexe 1 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
1° à la sous-rubrique 2.3.4, c), 2°, dans la colonne " catégorie ", la lettre " B " est remplacée par la lettre " A ";
2° à la sous-rubrique 2.3.4, c), 3°, dans la colonne " catégorie ", la lettre " C " est remplacée par la lettre " B ";
3° dans les sous-rubriques 17.3.4, a), 17.3.5, a), 17.3.6, a), et 17.3.7, a), dans la colonne " ETABLISSEMENT OU ACTIVITE ", les mots " en cas de stockage enterré " sont remplacés par les mots " en cas de stockage enterré exclusivement ou en cas de combinaison de stockage enterré et aérien ";
4° dans les sous-rubriques 17.3.4, b), 17.3.5, b), 17.3.6, b), et 17.3.7, b), dans la colonne " ETABLISSEMENT OU ACTIVITE ", le mot " exclusivement " est ajouté après le mot " aérien ";
5° à la sous-rubrique 28.3, b), dans la colonne " catégorie ", la lettre " A " est remplacée par la lettre " B ";
6° à la sous-rubrique 43.2.2°, dans la colonne " catégorie ", la lettre " O " est remplacée par la lettre " A ";
7° à la sous-rubrique 29.5, dans la colonne " catégorie ", la lettre " B " est supprimée;
8° une rubrique 59 est insérée après la rubrique 57 :
1° à la sous-rubrique 2.3.4, c), 2°, dans la colonne " catégorie ", la lettre " B " est remplacée par la lettre " A ";
2° à la sous-rubrique 2.3.4, c), 3°, dans la colonne " catégorie ", la lettre " C " est remplacée par la lettre " B ";
3° dans les sous-rubriques 17.3.4, a), 17.3.5, a), 17.3.6, a), et 17.3.7, a), dans la colonne " ETABLISSEMENT OU ACTIVITE ", les mots " en cas de stockage enterré " sont remplacés par les mots " en cas de stockage enterré exclusivement ou en cas de combinaison de stockage enterré et aérien ";
4° dans les sous-rubriques 17.3.4, b), 17.3.5, b), 17.3.6, b), et 17.3.7, b), dans la colonne " ETABLISSEMENT OU ACTIVITE ", le mot " exclusivement " est ajouté après le mot " aérien ";
5° à la sous-rubrique 28.3, b), dans la colonne " catégorie ", la lettre " A " est remplacée par la lettre " B ";
6° à la sous-rubrique 43.2.2°, dans la colonne " catégorie ", la lettre " O " est remplacée par la lettre " A ";
7° à la sous-rubrique 29.5, dans la colonne " catégorie ", la lettre " B " est supprimée;
8° une rubrique 59 est insérée après la rubrique 57 :
" Nummer Inrichting of activiteit Categorie
59 Activiteiten die gebruikmaken van organische
oplosmiddelen
59.1 Drukken
een activiteit waarbij tekst en/of afbeeldingen worden
gereproduceerd door, met behulp van een beelddrager,
inkt op ongeacht welk soort oppervlak aan te brengen.
Hieronder vallen ook daarmee samenhangende lak-,
coating- en lamineertechnieken.
59.1.1 Installaties voor heatsetrotatie-offset
een rotatiedrukactiviteit waarbij gebruik wordt gemaakt
van een beelddrager waarop de drukkende delen en de
niet-drukkende delen in hetzelfde vlak liggen, waarbij
rotatie inhoudt dat het te bedrukken materiaal niet
als aparte vellen maar van een rol in de machine wordt
gevoerd. Het niet-drukkende deel wordt zo behandeld
dat het water aantrekt en derhalve de inkt afstoot.
Het drukkende deel wordt zo behandeld dat het inkt
opneemt en overbrengt op het te bedrukken oppervlak.
De verdamping vindt plaats in een oven, waar het
bedrukte materiaal met warme lucht wordt verwarmd :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.2 Installaties voor illustratiediepdruk
rotatiediepdrukactiviteit waarbij papier voor
tijdschriften, brochures, catalogi of soortgelijke
producten met inkt op basis van tolueen wordt
bedrukt :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.3 Installaties voor flexografie, lamineren,
rotatiediepdruk, rotatiezeefdruk, lakken
59.1.3.1 Installaties voor flexografie : een drukactiviteit
waarbij gebruik wordt gemaakt van een beelddrager van
rubber of elastische fotopolymeren, waarop de
drukkende delen zich boven de niet-drukkende delen
bevinden, en van vloeibare inkt die door verdamping
droogt :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.3.2 Installaties voor lamineren, samenhangend met een
drukproces : de samenhechting van twee of meer
flexibele materialen tot een laminaat :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.3.3 Installaties voor rotatiediepdruk : een drukactiviteit
waarbij gebruik wordt gemaakt van een cilindrische
beelddrager, waarop de drukkende delen lager liggen
dan de niet-drukkende delen, en vloeibare inkt die
door verdamping droogt. De napjes worden met inkt
gevuld en het overschot wordt van de niet-drukkende
delen verwijderd voordat het te bedrukken oppervlak
contact met de cilinder maakt en de inkt uit de napjes
trekt. Andere installaties dan die vermeld worden in
subrubriek 59.1.2 :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.3.4 Installaties voor rotatiezeefdruk
Een rotatiedrukactiviteit waarbij de inkt door een
poreuze beelddrager wordt geperst, waarbij de
drukkende delen open zijn en het niet-drukkende deel
wordt afgedekt, en zo op het te bedrukken oppervlak
wordt gebracht en waarbij gebruik wordt gemaakt van
vloeibare inkt die uitsluitend door verdamping droogt.
Bij een rotatief drukproces wordt het te bedrukken
materiaal niet als aparte vellen maar van een rol in
de machine gebracht :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.3.5 Installaties voor rotatiezeefdruk zoals in rubriek
59.1.3.4 met als beelddrager textiel of karton :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer
dan 30 ton. B
59.1.3.6 Installaties voor lakken : een proces waarbij een lak
of een kleefstof om later het verpakkingsmateriaal af
te sluiten op een flexibel materiaal wordt
aangebracht :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.2 Oppervlaktereiniging
Alle activiteiten, met uitzondering van chemisch
reinigen, waarbij organische oplosmiddelen worden
gebruikt om verontreiniging van het oppervlak van
materialen te verwijderen, met inbegrip van
ontvetting. Een uit meer dan een stap bestaande
reinigingsactiviteit die niet wordt onderbroken door
een andere stap, wordt als een
oppervlaktereinigingsactiviteit beschouwd. Die
activiteit betreft niet het reinigen van apparatuur,
maar het reinigen van het oppervlak van producten.
59.2.1 Oppervlaktereiniging die gebruikmaakt van de in
artikel 5.59.2.2, # 1 en # 3, van titel II van het
Vlarem vermelde stoffen :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 1 ton tot
en met 5 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
5 ton. C
59.2.2 Oppervlaktereiniging die geen gebruikmaakt van de in
artikel 5.59.2.2, # 1 en # 3, van het Vlarem vermelde
stoffen :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 2 ton
tot en met 10 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer
dan 10 ton. C
59.3 Overspuiten van voertuigen
Alle industriele of commerciele activiteiten en
daarmee verband houdende ontvettingsactiviteiten
waaronder :
1° het aanbrengen van een laklaag op voertuigen, of
een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie,
de bescherming of de decoratie van voertuigen
buiten de fabriek; A
2° het aanbrengen van de oorspronkelijke laklaag op
voertuigen, of een deel daarvan, met voor het
overspuiten gebruikelijke lakken op een andere
plaats dan de oorspronkelijke fabricagelijn; A
3° het aanbrengen van een laklaag op aanhangwagens,
(met inbegrip van opleggers), gedefinieerd als
categorie O in artikel 1, # 1, 3°, van het
koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende
het algemeen reglement op de technische eisen
waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun
onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten
voldoen, zoals gewijzigd bij het koninklijk
besluit van 16 november 1984. A
59.4 Bandlakken
Elke activiteit waarbij band van staal, roestvrij
staal, bekleed staal, koperlegeringen of
aluminiumband in een continu procede wordt bekleed
met een filmvormende of laminaatcoating :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
25 ton. B
59.5 Coatingwerkzaamheden
Hieronder valt niet de coating van substraten met
metalen met behulp van elektroforese en chemische
spuittechnieken. Als de coatingactiviteit ook een
stap omvat waarbij hetzelfde artikel wordt bedrukt,
ongeacht de daarbij gebruikte techniek, wordt die
stap als onderdeel van de coatingactiviteit
beschouwd. Drukactiviteiten die als afzonderlijke
activiteiten plaatsvinden, vallen niet binnen die
categorie, maar kunnen onder die richtlijn vallen als
de drukactiviteit binnen het toegepassingsgebied
daarvan valt.
59.5.1 Coating van voertuigen
Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken
lagen van een coating worden aangebracht op de
volgende voertuigen :
1° nieuwe auto's die in artikel 1, # 1, 1°, van het
koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende het
algemeen reglement op de technische eisen waaraan
de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en
hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, zoals
gewijzigd bij het koninklijk besluit van
16 november 1984, worden gedefinieerd als
voertuigen van categorie M1 en, voorzover de
coating plaatsvindt in dezelfde installatie als
voertuigen van M1, van categorie N1, zoals
gedefinieerd in artikel 1, # 1, 2°, van het
koninklijk besluit van 15 maart 1968;
2° vrachtwagencabines, gedefinieerd als de behuizing
voor de chauffeur en de daarmee geintegreerde
behuizing voor de technische apparatuur van
voertuigen die in artikel 1, # 1, 2°, van het
koninklijk besluit van 15 maart 1968 als
voertuigen van de categorieen N2 en N3 worden
gedefinieerd;
3° bestelwagens en vrachtwagens, in artikel 1, # 1,
2°, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968
gedefinieerd als voertuigen van de categorieen
N1, N2 en N3, met uitzondering van
vrachtwagencabines;
4° bussen, in artikel 1, # 1, van het koninklijk
besluit van 15 maart 1968 gedefinieerd als
voertuigen van de categorieen M2 en M3 :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van
minder dan 15 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van
meer dan 15 ton. C
59.5.2 Coating van andere producten
Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken
lagen van een coating worden aangebracht op :
1° aanhangwagens, gedefinieerd in de categorieen O1,
O2, O3 en O4 in artikel 1, # 1, 3°, van het
koninklijk besluit van 15 maart 1968;
2° metalen en kunststofoppervlakken, met inbegrip
van oppervlakken van vliegtuigen, schepen,
treinen enz.;
3° textiel, stoffen, film en papieroppervlakken :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 5 ton
tot en met 15 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer
dan 15 ton. C
59.6 Coating van wikkeldraad
Elke coatingactiviteit van metalen geleiders die
worden gebruikt om spoelen voor transformatoren,
motoren enz. mee te wikkelen :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
5 ton. C
59.7 Coating van houten oppervlakken
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. C
59.8 Chemisch reinigen
Alle industriele of commerciele activiteiten waarbij
VOS worden gebruikt in een installatie voor het
schoonmaken van kleren, meubelstoffen en soortgelijke
consumptiegoederen, met uitzondering van het
handmatig verwijderen van vlekken in de textiel- en
de kledingindustrie. A
59.9 Impregneren van houten oppervlakken
Elke activiteit waarbij een houtverduurzamingsmiddel
in het hout wordt gebracht :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
25 ton. C
59.10 Coating van leder
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 10 ton
tot en met 25 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. C
59.11 Fabricage van schoeisel
Elke activiteit met betrekking tot de fabricage van
volledig schoeisel of delen daarvan :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
5 ton. B
59.12 Lamineren van hout en kunststof
Elke activiteit met het oog op het aaneenhechten van
hout en/of kunststof voor de vervaardiging van
laminaten :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
5 ton. B
59.13 Aanbrengen van lijmlagen
Activiteiten waarbij een kleefstof op een oppervlak
wordt aangebracht, met uitzondering van het
aanbrengen van lijmlagen, en lamineren, samenhangend
met drukprocessen :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 5 ton
tot en met 15 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
15 ton. C
59.14 Vervaardiging van coatingpreparaten, lak, inkt en
kleefstoffen
De vervaardiging van bovengenoemde eindproducten en,
wanneer dat in dezelfde installatie gebeurt, van
halffabrikaten door het mengen van pigmenten, hars en
kleefstoffen met organische oplosmiddelen of andere
draagstoffen, waaronder dispergeren en
predispergeren, aanpassen van de viscositeit en de
kleur en bewerkingen om de verpakking te vullen met
het eindproduct :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 100 ton
tot en met 1 000 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
1 000 ton. C
59.15 Bewerking van natuurlijk of synthetisch rubber
Elke activiteit met betrekking tot het mengen, malen,
vermengen, kalanderen, extruderen en vulkaniseren van
natuurlijk of synthetisch rubber en alle
nevenbewerkingen om natuurlijk of synthetisch rubber
te bewerken tot eindproduct :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
15 ton; C
59.16 Extractie van plantaardige olien en dierlijke vetten
en raffinage van plantaardige olien
Alle activiteiten waarbij plantaardige olie uit zaden
en ander plantaardig materiaal wordt geextraheerd,
droge residuen tot diervoeder worden verwerkt, of
vetten en plantaardige olie uit zaden, plantaardig
materiaal en/of dierlijk materiaal worden
geraffineerd :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
10 ton. B
59.17 Vervaardiging van geneesmiddelen
De chemische synthese, fermentatie, extractie,
formulering en afwerking van geneesmiddelen en de
vervaardiging van halffabrikaten, voorzover die op
dezelfde plaats gebeurt :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
50 ton. " C
59 Activiteiten die gebruikmaken van organische
oplosmiddelen
59.1 Drukken
een activiteit waarbij tekst en/of afbeeldingen worden
gereproduceerd door, met behulp van een beelddrager,
inkt op ongeacht welk soort oppervlak aan te brengen.
Hieronder vallen ook daarmee samenhangende lak-,
coating- en lamineertechnieken.
59.1.1 Installaties voor heatsetrotatie-offset
een rotatiedrukactiviteit waarbij gebruik wordt gemaakt
van een beelddrager waarop de drukkende delen en de
niet-drukkende delen in hetzelfde vlak liggen, waarbij
rotatie inhoudt dat het te bedrukken materiaal niet
als aparte vellen maar van een rol in de machine wordt
gevoerd. Het niet-drukkende deel wordt zo behandeld
dat het water aantrekt en derhalve de inkt afstoot.
Het drukkende deel wordt zo behandeld dat het inkt
opneemt en overbrengt op het te bedrukken oppervlak.
De verdamping vindt plaats in een oven, waar het
bedrukte materiaal met warme lucht wordt verwarmd :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.2 Installaties voor illustratiediepdruk
rotatiediepdrukactiviteit waarbij papier voor
tijdschriften, brochures, catalogi of soortgelijke
producten met inkt op basis van tolueen wordt
bedrukt :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.3 Installaties voor flexografie, lamineren,
rotatiediepdruk, rotatiezeefdruk, lakken
59.1.3.1 Installaties voor flexografie : een drukactiviteit
waarbij gebruik wordt gemaakt van een beelddrager van
rubber of elastische fotopolymeren, waarop de
drukkende delen zich boven de niet-drukkende delen
bevinden, en van vloeibare inkt die door verdamping
droogt :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.3.2 Installaties voor lamineren, samenhangend met een
drukproces : de samenhechting van twee of meer
flexibele materialen tot een laminaat :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.3.3 Installaties voor rotatiediepdruk : een drukactiviteit
waarbij gebruik wordt gemaakt van een cilindrische
beelddrager, waarop de drukkende delen lager liggen
dan de niet-drukkende delen, en vloeibare inkt die
door verdamping droogt. De napjes worden met inkt
gevuld en het overschot wordt van de niet-drukkende
delen verwijderd voordat het te bedrukken oppervlak
contact met de cilinder maakt en de inkt uit de napjes
trekt. Andere installaties dan die vermeld worden in
subrubriek 59.1.2 :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.3.4 Installaties voor rotatiezeefdruk
Een rotatiedrukactiviteit waarbij de inkt door een
poreuze beelddrager wordt geperst, waarbij de
drukkende delen open zijn en het niet-drukkende deel
wordt afgedekt, en zo op het te bedrukken oppervlak
wordt gebracht en waarbij gebruik wordt gemaakt van
vloeibare inkt die uitsluitend door verdamping droogt.
Bij een rotatief drukproces wordt het te bedrukken
materiaal niet als aparte vellen maar van een rol in
de machine gebracht :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.1.3.5 Installaties voor rotatiezeefdruk zoals in rubriek
59.1.3.4 met als beelddrager textiel of karton :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer
dan 30 ton. B
59.1.3.6 Installaties voor lakken : een proces waarbij een lak
of een kleefstof om later het verpakkingsmateriaal af
te sluiten op een flexibel materiaal wordt
aangebracht :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; A
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. B
59.2 Oppervlaktereiniging
Alle activiteiten, met uitzondering van chemisch
reinigen, waarbij organische oplosmiddelen worden
gebruikt om verontreiniging van het oppervlak van
materialen te verwijderen, met inbegrip van
ontvetting. Een uit meer dan een stap bestaande
reinigingsactiviteit die niet wordt onderbroken door
een andere stap, wordt als een
oppervlaktereinigingsactiviteit beschouwd. Die
activiteit betreft niet het reinigen van apparatuur,
maar het reinigen van het oppervlak van producten.
59.2.1 Oppervlaktereiniging die gebruikmaakt van de in
artikel 5.59.2.2, # 1 en # 3, van titel II van het
Vlarem vermelde stoffen :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 1 ton tot
en met 5 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
5 ton. C
59.2.2 Oppervlaktereiniging die geen gebruikmaakt van de in
artikel 5.59.2.2, # 1 en # 3, van het Vlarem vermelde
stoffen :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 2 ton
tot en met 10 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer
dan 10 ton. C
59.3 Overspuiten van voertuigen
Alle industriele of commerciele activiteiten en
daarmee verband houdende ontvettingsactiviteiten
waaronder :
1° het aanbrengen van een laklaag op voertuigen, of
een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie,
de bescherming of de decoratie van voertuigen
buiten de fabriek; A
2° het aanbrengen van de oorspronkelijke laklaag op
voertuigen, of een deel daarvan, met voor het
overspuiten gebruikelijke lakken op een andere
plaats dan de oorspronkelijke fabricagelijn; A
3° het aanbrengen van een laklaag op aanhangwagens,
(met inbegrip van opleggers), gedefinieerd als
categorie O in artikel 1, # 1, 3°, van het
koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende
het algemeen reglement op de technische eisen
waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun
onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten
voldoen, zoals gewijzigd bij het koninklijk
besluit van 16 november 1984. A
59.4 Bandlakken
Elke activiteit waarbij band van staal, roestvrij
staal, bekleed staal, koperlegeringen of
aluminiumband in een continu procede wordt bekleed
met een filmvormende of laminaatcoating :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
25 ton. B
59.5 Coatingwerkzaamheden
Hieronder valt niet de coating van substraten met
metalen met behulp van elektroforese en chemische
spuittechnieken. Als de coatingactiviteit ook een
stap omvat waarbij hetzelfde artikel wordt bedrukt,
ongeacht de daarbij gebruikte techniek, wordt die
stap als onderdeel van de coatingactiviteit
beschouwd. Drukactiviteiten die als afzonderlijke
activiteiten plaatsvinden, vallen niet binnen die
categorie, maar kunnen onder die richtlijn vallen als
de drukactiviteit binnen het toegepassingsgebied
daarvan valt.
59.5.1 Coating van voertuigen
Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken
lagen van een coating worden aangebracht op de
volgende voertuigen :
1° nieuwe auto's die in artikel 1, # 1, 1°, van het
koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende het
algemeen reglement op de technische eisen waaraan
de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en
hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, zoals
gewijzigd bij het koninklijk besluit van
16 november 1984, worden gedefinieerd als
voertuigen van categorie M1 en, voorzover de
coating plaatsvindt in dezelfde installatie als
voertuigen van M1, van categorie N1, zoals
gedefinieerd in artikel 1, # 1, 2°, van het
koninklijk besluit van 15 maart 1968;
2° vrachtwagencabines, gedefinieerd als de behuizing
voor de chauffeur en de daarmee geintegreerde
behuizing voor de technische apparatuur van
voertuigen die in artikel 1, # 1, 2°, van het
koninklijk besluit van 15 maart 1968 als
voertuigen van de categorieen N2 en N3 worden
gedefinieerd;
3° bestelwagens en vrachtwagens, in artikel 1, # 1,
2°, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968
gedefinieerd als voertuigen van de categorieen
N1, N2 en N3, met uitzondering van
vrachtwagencabines;
4° bussen, in artikel 1, # 1, van het koninklijk
besluit van 15 maart 1968 gedefinieerd als
voertuigen van de categorieen M2 en M3 :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van
minder dan 15 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van
meer dan 15 ton. C
59.5.2 Coating van andere producten
Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken
lagen van een coating worden aangebracht op :
1° aanhangwagens, gedefinieerd in de categorieen O1,
O2, O3 en O4 in artikel 1, # 1, 3°, van het
koninklijk besluit van 15 maart 1968;
2° metalen en kunststofoppervlakken, met inbegrip
van oppervlakken van vliegtuigen, schepen,
treinen enz.;
3° textiel, stoffen, film en papieroppervlakken :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 5 ton
tot en met 15 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer
dan 15 ton. C
59.6 Coating van wikkeldraad
Elke coatingactiviteit van metalen geleiders die
worden gebruikt om spoelen voor transformatoren,
motoren enz. mee te wikkelen :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
5 ton. C
59.7 Coating van houten oppervlakken
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 15 ton
tot en met 25 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. C
59.8 Chemisch reinigen
Alle industriele of commerciele activiteiten waarbij
VOS worden gebruikt in een installatie voor het
schoonmaken van kleren, meubelstoffen en soortgelijke
consumptiegoederen, met uitzondering van het
handmatig verwijderen van vlekken in de textiel- en
de kledingindustrie. A
59.9 Impregneren van houten oppervlakken
Elke activiteit waarbij een houtverduurzamingsmiddel
in het hout wordt gebracht :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
25 ton. C
59.10 Coating van leder
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 10 ton
tot en met 25 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
25 ton. C
59.11 Fabricage van schoeisel
Elke activiteit met betrekking tot de fabricage van
volledig schoeisel of delen daarvan :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
5 ton. B
59.12 Lamineren van hout en kunststof
Elke activiteit met het oog op het aaneenhechten van
hout en/of kunststof voor de vervaardiging van
laminaten :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
5 ton. B
59.13 Aanbrengen van lijmlagen
Activiteiten waarbij een kleefstof op een oppervlak
wordt aangebracht, met uitzondering van het
aanbrengen van lijmlagen, en lamineren, samenhangend
met drukprocessen :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 5 ton
tot en met 15 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
15 ton. C
59.14 Vervaardiging van coatingpreparaten, lak, inkt en
kleefstoffen
De vervaardiging van bovengenoemde eindproducten en,
wanneer dat in dezelfde installatie gebeurt, van
halffabrikaten door het mengen van pigmenten, hars en
kleefstoffen met organische oplosmiddelen of andere
draagstoffen, waaronder dispergeren en
predispergeren, aanpassen van de viscositeit en de
kleur en bewerkingen om de verpakking te vullen met
het eindproduct :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van 100 ton
tot en met 1 000 ton; B
2° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
1 000 ton. C
59.15 Bewerking van natuurlijk of synthetisch rubber
Elke activiteit met betrekking tot het mengen, malen,
vermengen, kalanderen, extruderen en vulkaniseren van
natuurlijk of synthetisch rubber en alle
nevenbewerkingen om natuurlijk of synthetisch rubber
te bewerken tot eindproduct :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
15 ton; C
59.16 Extractie van plantaardige olien en dierlijke vetten
en raffinage van plantaardige olien
Alle activiteiten waarbij plantaardige olie uit zaden
en ander plantaardig materiaal wordt geextraheerd,
droge residuen tot diervoeder worden verwerkt, of
vetten en plantaardige olie uit zaden, plantaardig
materiaal en/of dierlijk materiaal worden
geraffineerd :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik van meer dan
10 ton. B
59.17 Vervaardiging van geneesmiddelen
De chemische synthese, fermentatie, extractie,
formulering en afwerking van geneesmiddelen en de
vervaardiging van halffabrikaten, voorzover die op
dezelfde plaats gebeurt :
1° met een jaarlijks oplosmiddelverbruik meer dan
50 ton. " C
" Numero Etablissement ou activite Categorie
59 Activites qui utilisent des solvants organiques
59.1 Impression
Toute activité de reproduction de textes et/ou
d'images dans laquelle de l'encre est transferee a
l'aide d'une forme imprimante sur tout type de
support.
Cette operation comprend des activités associees de
vernissage, d'enduction et de contrecollage.
59.1.1 Installations d'impression sur rotative offset a
secheur thermique : impression offset a bobine
utilisant une forme imprimante sur laquelle les
parties imprimante et non imprimante se trouvent sur
le même plan et dans lequel on entend par
" impression sur rotative " le fait que la matiere a
imprimer est chargée dans la machine a partir d'une
bobine et non pas de feuilles separees.
La partie non imprimante est traitee de maniere a
etre hydrophile et donc a repousser l'encre. La
partie imprimante est traitee de maniere a recevoir
et a transmettre l'encre vers la surface a imprimer.
L'evaporation se fait dans un four dans lequel le
support imprime est chauffe a l'air chaud :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.1.2 Installations pour heliogravure d'edition : activite
d'impression par heliogravure employee pour
l'impression de papier destine a des periodiques, des
brochures, des catalogues ou des produits similaires,
a l'aide d'encres a base de toluene :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 25 tonnes. B
59.1.3 Installations pour la flexographie, le contrecollage,
l'heliogravure, l'impression serigraphique en rotative,
le vernissage.
59.1.3.1 Installations pour la flexographie : procede
d'impression dans lequel est utilisee une forme
imprimante en caoutchouc ou en photopolymeres
elastiques dont la partie imprimante est en saillie
de la partie non imprimante et dans lequel sont
appliquees des encres liquides sechant par
evaporation :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.1.3.2 Installations pour contrecollage associe a un procede
d'impression : fait de faire adherer deux ou
plusieurs materiaux souples dans le but de produire
des materiaux complexes :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.1.3.3 Installations pour l'heliogravure : activite
d'impression utilisant une forme imprimante
cylindrique sur laquelle la partie imprimante se
trouve en creux et la partie non imprimante en
saillie et utilisant des encres liquides sechant par
evaporation. L'encre se repartit dans les alveoles et
la partie non imprimante est nettoyee du surplus
d'encre avant que la surface a imprimer entre en
contact avec le cylindre et que l'encre sorte des
parties en creux. Autres installations que celles
mentionnees a la sous- rubrique 59.1.2 :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.1.3.4 Installations pour impression serigraphique en
rotative : activité d'impression a bobine consistant
a faire passer l'encre vers la surface a imprimer en
la forcant a travers une forme imprimante poreuse,
sur laquelle la partie imprimante est ouverte et la
partie non imprimante recouverte; ce procede utilise
des encres liquides ne sechant que par evaporation.
On entend par " impression en rotative " le fait que
la matiere a imprimer est chargée dans la machine a
partir d'une bobine et non pas de feuilles separees :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.1.3.5 Installations pour impression serigraphique en
rotative comme a la rubrique 59.1.3.4 avec du textile
ou du carton en guise de forme imprimante :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 30 tonnes. B
59.1.3.6 Installations pour vernissage : activité par laquelle
un vernis ou un revetement adhesif est applique sur
un materiau souple dans le but de fermer
ulterieurement le materiau d'emballage :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.2 Nettoyage de surface
Toute activite, excepte le nettoyage a sec, dans
laquelle des solvants organiques sont utilises pour
enlever des salissures de la surface d'une piece,
notamment par degraissage.
Une activité de nettoyage consistant en une ou
plusieurs etapes avant ou apres toute autre activite
est consideree comme une seule activité de nettoyage
de surface. Cette activité ne couvre pas le nettoyage
de l'equipement utilise, mais bien le nettoyage de la
surface du produit.
59.2.1 Nettoyage de surface qui fait usage des substances
mentionnees a l'article 5.59.2.2, # 1 et # 3, du
titre II du Vlarem :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
1 tonne a 5 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 5 tonnes. C
59.2.2 Nettoyage de surface qui ne fait pas usage des
substances mentionnees a l'article 5.59.2.2, # 1 et
# 3, du Vlarem :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
2 tonnes a 10 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 10 tonnes. C
59.3 Retouche de vehicules
Toute activité industrielle ou commerciale de
revetement de surface ainsi que les activites
connexes de degraissage a appliquer :
1°le revetement de surface sur un vehicule routier
ou sur une partie d'un tel vehicule, se deroulant
hors des installations de fabrication, dans le
cadre de la reparation, de la preservation ou de
la decoration du vehicule; A
2° le revetement d'origine sur un vehicule routier ou
sur une partie d'un tel vehicule, a l'aide de
materiaux du même type que les materiaux de
retouche, lorsque cette operation n'est pas
realisee dans la chaine de fabrication; A
3° le revetement sur une remorque (y compris les
semi-remorques)definie comme catégorie O a
l'article 1, # 1, 3°, de l'arrete royal du
15 mars 1968 portant règlement general sur les
conditions techniques auxquelles doivent repondre
les vehicules automobiles et leurs remorques,
leurs elements ainsi que les accessoires de
securite, tel que modifie par l'arrete royal du
16 novembre 1984. A
59.4 Laquage en continu
Toute activité dans laquelle une bobine de feuillard,
de l'acier inoxydable, de l'acier revetu ou une bande
en alliage de cuivre ou en aluminium est revetu d'un
ou de plusieurs films dans un procede en continu :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 25 tonnes. B
59.5 Activites de revetement
N'entrent pas dans cette rubrique l'application de
metal sur des supports au moyen de techniques
d'electrophorese et de pulverisation chimique. Si
l'activite de revetement comprend une etape dans
laquelle le même article est imprime, quelle que soit
la technique utilisee, cette impression est
consideree comme faisant partie de l'operation de
revetement. Toutefois, l'impression effectuee en tant
qu'activite distincte n'est pas incluse, mais peut
etre soumise a la presente directive si cette activite
d'impression releve de son champ d'application.
59.5.1 Revetement de vehicules
Toute activité dans laquelle une ou plusieurs couches
d'un revetement sont appliquees sur :
1° les automobiles neuves qui sont definies a
l'article 1, # 1, 1°, de l'arrete royal du
15 mars 1968 portant règlement general sur les
conditions techniques auxquelles doivent repondre
les vehicules automobiles et leurs remorques,
leurs elements ainsi que les accessoires de
securite, tel que modifie par l'arrete royal du
16 novembre 1984 comme des vehicules de la
categorie M1 et, dans la mesure ou le revetement
a lieu dans la même installation que les
vehicules de M1, ceux de la catégorie N1, tel que
defini a l'article 1, # 1, 2°, de l'arrete royal
du 15 mars 1968;
2° les cabines de camion, c'est-a-dire l'habitacle du
conducteur, ainsi que tout habitacle integre et
destine a l'equipement technique des vehicules
qui sont definis a l'article 1, # 1, 2°, de
l'arrete royal du 15 mars 1968 comme des
vehicules des categories N2 et N3;
3° les camionnettes et camions definis a l'article 1,
# 1, 2°, de l'arrete royal du 15 mars 1968 comme
des vehicules des categories N1, N2 et N3, a
l'exception des cabines de camions;
4° les autobus definis a l'article 1, # 1°, de
l'arrete royal du 15 mars 1968 comme des
vehicules des categories M2 et M3 :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
moins de 15 tonnes. B
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 15 tonnes. C
59.5.2 Revetement d'autres produits
Toute activité dans laquelle une ou plusieurs couches
d'un revetement sont appliquees sur :
1° les remorques definies aux categories O1, O2, O3
et O4 a l'article 1, # 1, 3°, de l'arrete royal
du 15 mars 1968;
2° les surfaces metalliques et en plastique, y
compris les surfaces des aeronefs, des navires,
des trains, etc.;
3° les surfaces en textile, en tissus, en feuilles et
en papier, :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
5 tonnes a 15 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 15 tonnes. C
59.6 Revetement de fil de bobinage
Toute activité de revetement de conducteurs
metalliques utilises pour le bobinage des
transformateurs, des moteurs, etc :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 5 tonnes. C
59.7 Revetement de surfaces de bois
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 25 tonnes. C
59.8 Nettoyage a sec
Toute activité industrielle ou commerciale dans
laquelle des COV sont utilises dans une installation
pour nettoyer des vetements, des meubles ou d'autres
articles de consommation similaires, a l'exception du
detachage manuel dans le secteur du textile et de
l'habillement. A
59.9 Impregnation de surfaces en bois
Toute activité consistant a impregner du bois de
construction d'un produit de conservation :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 25 tonnes. C
59.10 Revetement du cuir
1° avec une consommation annuelle de solvant de
10 tonnes a 25 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. C
59.11 Fabrication de chaussures
Toute activité de production de chaussures ou de
parties de chaussures :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 5 tonnes. B
59.12 Stratification de bois et de plastique
Toute activité de collage de bois et/ou de plastique
en vue de produire des laminats :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 5 tonnes. B
59.13 Revetement adhesif
Toute activité dans laquelle une colle est appliquee
sur une surface, a l'exception des revetements et des
laminats adhesifs entrant dans des procedes
d'impression :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
5 tonnes a 15 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 15 tonnes. C
59.14 Fabrication de revetements, de vernis, d'encres et de
colles
La fabrication de produits finis susvises ainsi que
des produits semi-finis s'ils sont fabriques sur le
meme site, realisee par melange de pigments, de
resines et de matieres adhesives a l'aide de solvants
organiques ou par d'autres moyens; la fabrication
inclut la dispersion et la predispersion, la
correction de la viscosite et de la teinte et le
transvasement du produit final dans son contenant :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
100 tonnes a 1 000 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 1 000 tonnes. C
59.15 Conversion de caoutchouc
Toute activité de mixage, de malaxage, de calandrage,
d'extrusion et de vulcanisation de caoutchouc naturel
ou synthetique ainsi que toute operation connexe
destinee a transformer le caoutchouc naturel ou
synthetique en un produit fini :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 15 tonnes. C
59.16 Extraction d'huiles vegetales et de graisses animales
et raffinage d'huiles vegetales
Toute activité d'extraction d'huile vegetale a partir
de graines et d'autres matieres vegetales, le
traitement de residus secs destines a la production
d'aliments pour animaux, la purification de graisses
et d'huiles vegetales derivees de graines, de
matieres vegetales et/ou de matieres animales :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 10 tonnes. B
59.17 Fabrication de produits pharmaceutiques
La synthese chimique, la fermentation, l'extraction,
la preparation et la presentation de produits
pharmaceutiques finis ainsi que la fabrication des
produits semi-finis si elle se deroule sur le meme
site :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 50 tonnes. " C
59 Activites qui utilisent des solvants organiques
59.1 Impression
Toute activité de reproduction de textes et/ou
d'images dans laquelle de l'encre est transferee a
l'aide d'une forme imprimante sur tout type de
support.
Cette operation comprend des activités associees de
vernissage, d'enduction et de contrecollage.
59.1.1 Installations d'impression sur rotative offset a
secheur thermique : impression offset a bobine
utilisant une forme imprimante sur laquelle les
parties imprimante et non imprimante se trouvent sur
le même plan et dans lequel on entend par
" impression sur rotative " le fait que la matiere a
imprimer est chargée dans la machine a partir d'une
bobine et non pas de feuilles separees.
La partie non imprimante est traitee de maniere a
etre hydrophile et donc a repousser l'encre. La
partie imprimante est traitee de maniere a recevoir
et a transmettre l'encre vers la surface a imprimer.
L'evaporation se fait dans un four dans lequel le
support imprime est chauffe a l'air chaud :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.1.2 Installations pour heliogravure d'edition : activite
d'impression par heliogravure employee pour
l'impression de papier destine a des periodiques, des
brochures, des catalogues ou des produits similaires,
a l'aide d'encres a base de toluene :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 25 tonnes. B
59.1.3 Installations pour la flexographie, le contrecollage,
l'heliogravure, l'impression serigraphique en rotative,
le vernissage.
59.1.3.1 Installations pour la flexographie : procede
d'impression dans lequel est utilisee une forme
imprimante en caoutchouc ou en photopolymeres
elastiques dont la partie imprimante est en saillie
de la partie non imprimante et dans lequel sont
appliquees des encres liquides sechant par
evaporation :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.1.3.2 Installations pour contrecollage associe a un procede
d'impression : fait de faire adherer deux ou
plusieurs materiaux souples dans le but de produire
des materiaux complexes :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.1.3.3 Installations pour l'heliogravure : activite
d'impression utilisant une forme imprimante
cylindrique sur laquelle la partie imprimante se
trouve en creux et la partie non imprimante en
saillie et utilisant des encres liquides sechant par
evaporation. L'encre se repartit dans les alveoles et
la partie non imprimante est nettoyee du surplus
d'encre avant que la surface a imprimer entre en
contact avec le cylindre et que l'encre sorte des
parties en creux. Autres installations que celles
mentionnees a la sous- rubrique 59.1.2 :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.1.3.4 Installations pour impression serigraphique en
rotative : activité d'impression a bobine consistant
a faire passer l'encre vers la surface a imprimer en
la forcant a travers une forme imprimante poreuse,
sur laquelle la partie imprimante est ouverte et la
partie non imprimante recouverte; ce procede utilise
des encres liquides ne sechant que par evaporation.
On entend par " impression en rotative " le fait que
la matiere a imprimer est chargée dans la machine a
partir d'une bobine et non pas de feuilles separees :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.1.3.5 Installations pour impression serigraphique en
rotative comme a la rubrique 59.1.3.4 avec du textile
ou du carton en guise de forme imprimante :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 30 tonnes. B
59.1.3.6 Installations pour vernissage : activité par laquelle
un vernis ou un revetement adhesif est applique sur
un materiau souple dans le but de fermer
ulterieurement le materiau d'emballage :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; A
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. B
59.2 Nettoyage de surface
Toute activite, excepte le nettoyage a sec, dans
laquelle des solvants organiques sont utilises pour
enlever des salissures de la surface d'une piece,
notamment par degraissage.
Une activité de nettoyage consistant en une ou
plusieurs etapes avant ou apres toute autre activite
est consideree comme une seule activité de nettoyage
de surface. Cette activité ne couvre pas le nettoyage
de l'equipement utilise, mais bien le nettoyage de la
surface du produit.
59.2.1 Nettoyage de surface qui fait usage des substances
mentionnees a l'article 5.59.2.2, # 1 et # 3, du
titre II du Vlarem :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
1 tonne a 5 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 5 tonnes. C
59.2.2 Nettoyage de surface qui ne fait pas usage des
substances mentionnees a l'article 5.59.2.2, # 1 et
# 3, du Vlarem :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
2 tonnes a 10 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 10 tonnes. C
59.3 Retouche de vehicules
Toute activité industrielle ou commerciale de
revetement de surface ainsi que les activites
connexes de degraissage a appliquer :
1°le revetement de surface sur un vehicule routier
ou sur une partie d'un tel vehicule, se deroulant
hors des installations de fabrication, dans le
cadre de la reparation, de la preservation ou de
la decoration du vehicule; A
2° le revetement d'origine sur un vehicule routier ou
sur une partie d'un tel vehicule, a l'aide de
materiaux du même type que les materiaux de
retouche, lorsque cette operation n'est pas
realisee dans la chaine de fabrication; A
3° le revetement sur une remorque (y compris les
semi-remorques)definie comme catégorie O a
l'article 1, # 1, 3°, de l'arrete royal du
15 mars 1968 portant règlement general sur les
conditions techniques auxquelles doivent repondre
les vehicules automobiles et leurs remorques,
leurs elements ainsi que les accessoires de
securite, tel que modifie par l'arrete royal du
16 novembre 1984. A
59.4 Laquage en continu
Toute activité dans laquelle une bobine de feuillard,
de l'acier inoxydable, de l'acier revetu ou une bande
en alliage de cuivre ou en aluminium est revetu d'un
ou de plusieurs films dans un procede en continu :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 25 tonnes. B
59.5 Activites de revetement
N'entrent pas dans cette rubrique l'application de
metal sur des supports au moyen de techniques
d'electrophorese et de pulverisation chimique. Si
l'activite de revetement comprend une etape dans
laquelle le même article est imprime, quelle que soit
la technique utilisee, cette impression est
consideree comme faisant partie de l'operation de
revetement. Toutefois, l'impression effectuee en tant
qu'activite distincte n'est pas incluse, mais peut
etre soumise a la presente directive si cette activite
d'impression releve de son champ d'application.
59.5.1 Revetement de vehicules
Toute activité dans laquelle une ou plusieurs couches
d'un revetement sont appliquees sur :
1° les automobiles neuves qui sont definies a
l'article 1, # 1, 1°, de l'arrete royal du
15 mars 1968 portant règlement general sur les
conditions techniques auxquelles doivent repondre
les vehicules automobiles et leurs remorques,
leurs elements ainsi que les accessoires de
securite, tel que modifie par l'arrete royal du
16 novembre 1984 comme des vehicules de la
categorie M1 et, dans la mesure ou le revetement
a lieu dans la même installation que les
vehicules de M1, ceux de la catégorie N1, tel que
defini a l'article 1, # 1, 2°, de l'arrete royal
du 15 mars 1968;
2° les cabines de camion, c'est-a-dire l'habitacle du
conducteur, ainsi que tout habitacle integre et
destine a l'equipement technique des vehicules
qui sont definis a l'article 1, # 1, 2°, de
l'arrete royal du 15 mars 1968 comme des
vehicules des categories N2 et N3;
3° les camionnettes et camions definis a l'article 1,
# 1, 2°, de l'arrete royal du 15 mars 1968 comme
des vehicules des categories N1, N2 et N3, a
l'exception des cabines de camions;
4° les autobus definis a l'article 1, # 1°, de
l'arrete royal du 15 mars 1968 comme des
vehicules des categories M2 et M3 :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
moins de 15 tonnes. B
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 15 tonnes. C
59.5.2 Revetement d'autres produits
Toute activité dans laquelle une ou plusieurs couches
d'un revetement sont appliquees sur :
1° les remorques definies aux categories O1, O2, O3
et O4 a l'article 1, # 1, 3°, de l'arrete royal
du 15 mars 1968;
2° les surfaces metalliques et en plastique, y
compris les surfaces des aeronefs, des navires,
des trains, etc.;
3° les surfaces en textile, en tissus, en feuilles et
en papier, :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
5 tonnes a 15 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 15 tonnes. C
59.6 Revetement de fil de bobinage
Toute activité de revetement de conducteurs
metalliques utilises pour le bobinage des
transformateurs, des moteurs, etc :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 5 tonnes. C
59.7 Revetement de surfaces de bois
1° avec une consommation annuelle de solvant de
15 tonnes a 25 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 25 tonnes. C
59.8 Nettoyage a sec
Toute activité industrielle ou commerciale dans
laquelle des COV sont utilises dans une installation
pour nettoyer des vetements, des meubles ou d'autres
articles de consommation similaires, a l'exception du
detachage manuel dans le secteur du textile et de
l'habillement. A
59.9 Impregnation de surfaces en bois
Toute activité consistant a impregner du bois de
construction d'un produit de conservation :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 25 tonnes. C
59.10 Revetement du cuir
1° avec une consommation annuelle de solvant de
10 tonnes a 25 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de
plus de 25 tonnes. C
59.11 Fabrication de chaussures
Toute activité de production de chaussures ou de
parties de chaussures :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 5 tonnes. B
59.12 Stratification de bois et de plastique
Toute activité de collage de bois et/ou de plastique
en vue de produire des laminats :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 5 tonnes. B
59.13 Revetement adhesif
Toute activité dans laquelle une colle est appliquee
sur une surface, a l'exception des revetements et des
laminats adhesifs entrant dans des procedes
d'impression :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
5 tonnes a 15 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 15 tonnes. C
59.14 Fabrication de revetements, de vernis, d'encres et de
colles
La fabrication de produits finis susvises ainsi que
des produits semi-finis s'ils sont fabriques sur le
meme site, realisee par melange de pigments, de
resines et de matieres adhesives a l'aide de solvants
organiques ou par d'autres moyens; la fabrication
inclut la dispersion et la predispersion, la
correction de la viscosite et de la teinte et le
transvasement du produit final dans son contenant :
1° avec une consommation annuelle de solvant de
100 tonnes a 1 000 tonnes inclus; B
2° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 1 000 tonnes. C
59.15 Conversion de caoutchouc
Toute activité de mixage, de malaxage, de calandrage,
d'extrusion et de vulcanisation de caoutchouc naturel
ou synthetique ainsi que toute operation connexe
destinee a transformer le caoutchouc naturel ou
synthetique en un produit fini :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 15 tonnes. C
59.16 Extraction d'huiles vegetales et de graisses animales
et raffinage d'huiles vegetales
Toute activité d'extraction d'huile vegetale a partir
de graines et d'autres matieres vegetales, le
traitement de residus secs destines a la production
d'aliments pour animaux, la purification de graisses
et d'huiles vegetales derivees de graines, de
matieres vegetales et/ou de matieres animales :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 10 tonnes. B
59.17 Fabrication de produits pharmaceutiques
La synthese chimique, la fermentation, l'extraction,
la preparation et la presentation de produits
pharmaceutiques finis ainsi que la fabrication des
produits semi-finis si elle se deroule sur le meme
site :
1° avec une consommation annuelle de solvant de plus
de 50 tonnes. " C
Art. 25. Artikel 1 en artikel 2 van bijlage 4 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden vervangen door wat volgt :
" Artikel 1. De bodemsaneringsnormen voor het vaste deel van de aarde gelden voor een standaardbodem met een gehalte aan klei van 10 % (op de minerale bestanddelen) en een gehalte aan organisch materiaal van 2 % (op de luchtdroge bodem).
" Artikel 1. De bodemsaneringsnormen voor het vaste deel van de aarde gelden voor een standaardbodem met een gehalte aan klei van 10 % (op de minerale bestanddelen) en een gehalte aan organisch materiaal van 2 % (op de luchtdroge bodem).
Art. 25. L'article 1 et l'article 2 de l'annexe 4 du même arrêté, remplacés par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, sont remplacés par ce qui suit :
" Article 1. Les normes d'assainissement du sol pour la partie fixe de la terre s'appliquent à un sol standard ayant une teneur en argile de 10 % (sur les composants minéraux) et une teneur en matières organiques de 2 % (sur sol sec).
" Article 1. Les normes d'assainissement du sol pour la partie fixe de la terre s'appliquent à un sol standard ayant une teneur en argile de 10 % (sur les composants minéraux) et une teneur en matières organiques de 2 % (sur sol sec).
het vaste deel van de aarde (mg/kg Grondwater
droge stof) (MUg/l)
Bestemmingstype I II III IV V I, II, III,
IV, V
Zware metalen en
metalloiden (1)
arseen 45 45 110 200 300 20
cadmium 2 2 6 15 30 5
chroom (2) 130 130 300 500 800 50
koper 200 200 400 500 800 100
kwik 10 10 15 20 30 1
lood 200 200 700 1 500 2 500 20
nikkel 100 100 470 550 700 40
zink 600 600 1 000 1 000 3 000 500
Organische
verbindingen
(3)
Benzeen 0,5 0,5 0,5 1 1 10
tolueen 5 5 15 135 200 700
ethylbenzeen 1,5 1,5 5 25 70 300
xyleen 3,5 3,5 15 70 190 500
styreen 0,5 0,5 1,5 6 13 20
hexaan 1 1 1 6,5 10 180
heptaan 25 25 25 25 25 3 000
octaan 75 75 90 90 90 600
minerale olie 1 000 1 000 1 000 1 500 1 500 500
Gechloreerde
solventen
(3)
1,2-dichloorethaan 0,035 0,035 0,075 1,1 4 30
dichloormethaan 0,13 0,13 0,35 3,5 3,5 20
tetrachloormethaan 0,02 0,02 0,02 0,85 1 2
tetrachlooretheen 0,7 0,7 1,4 30 35 40
trichloormethaan 0,02 0,02 0,02 0,55 0,55 200
trichlooretheen 0,65 0,65 1,4 10 10 70
vinylchloride 0,02 0,02 0,02 0,15 0,35 5
monochloorbenzeen 2,5 2,5 8 30 40 300
1,2-dichloorbenzeen
(4) 35 35 110 690 690 1 000
1,3-dichloorbenzeen
(4) 40 40 140 750 1 260 1 000
1,4-dichloorbenzeen
(4) 4 4 15 80 190 300
trichloorbenzeen
(5) 0,5 0,5 2 20 80 20
tetrachloorbenzeen
(5) 0,1 0,1 0,3 6,5 275 9
pentachloorbenzeen 0,5 0,5 1,3 65 385 2,4
hexachloorbenzeen 0,05 0,05 0,1 8 55 1
1,1,1-
trichloorethaan 10 10 13 230 300 500
1,1,2-
trichloorethaan 0,2 0,2 0,6 1 1 12
1,1-dichloorethaan 2 2 5 95 95 330
cis+trans-1,2-
dichlooretheen 0,4 0,4 0,7 18 33 50
Polyaromatische
koolwaterstoffen
(7)
Naftaleen 1,5 1,5 5 80 160 60
benzo(a)pyreen 0,5 0,5 1,5 3 3 0,7
Fenantreen 60 60 65 1 650 1 650 120
Fluoranteen 20 20 30 270 270 4
benzo(a)antraceen 5 5 10,5 30 30 7
chryseen 10 10 180 320 320 1,5
benzo(b)
fluoranteen 2 2 7 30 30 1,2
benzo(k)
fluoranteen 1 1 11,5 30 30 0,76
benzo(ghi)peryleen 160 160 3 920 4 300 4 690 0,26
indeno(1,2,3-cd)
pyreen 1 1 20 30 30 0,1
antraceen 3 3 70 2 380 4 690 75
fluoreen 45 45 3 950 4 320 4 690 120
dibenz(a,h)
antraceen 0,5 0,5 1,5 3 3 0,5
acenafteen 9 9 14 210 210 180
acenaftyleen 1 1 1 20 40 70
pyreen 125 125 395 3 150 3 150 90
Cyanides (6) 70
vrij cyanide 5 5 5 60 110
niet-chlooroxi-
deerbare cyanides 5 5 12 300 550
Pesticiden
aldrin + dieldrin 0,03
chloordaan (cis +
trans) 0,2
DDT + DDE + DDD 2
Lindane (a-isomeer) 2
Lindane (a-isomeer) 0,06
Lindane (a-isomeer) 0,2
Endosulfan (a, a
en sulfaat) 1,8
Methyl tertiair
butylether (8) 2 2 9 140 140 300
droge stof) (MUg/l)
Bestemmingstype I II III IV V I, II, III,
IV, V
Zware metalen en
metalloiden (1)
arseen 45 45 110 200 300 20
cadmium 2 2 6 15 30 5
chroom (2) 130 130 300 500 800 50
koper 200 200 400 500 800 100
kwik 10 10 15 20 30 1
lood 200 200 700 1 500 2 500 20
nikkel 100 100 470 550 700 40
zink 600 600 1 000 1 000 3 000 500
Organische
verbindingen
(3)
Benzeen 0,5 0,5 0,5 1 1 10
tolueen 5 5 15 135 200 700
ethylbenzeen 1,5 1,5 5 25 70 300
xyleen 3,5 3,5 15 70 190 500
styreen 0,5 0,5 1,5 6 13 20
hexaan 1 1 1 6,5 10 180
heptaan 25 25 25 25 25 3 000
octaan 75 75 90 90 90 600
minerale olie 1 000 1 000 1 000 1 500 1 500 500
Gechloreerde
solventen
(3)
1,2-dichloorethaan 0,035 0,035 0,075 1,1 4 30
dichloormethaan 0,13 0,13 0,35 3,5 3,5 20
tetrachloormethaan 0,02 0,02 0,02 0,85 1 2
tetrachlooretheen 0,7 0,7 1,4 30 35 40
trichloormethaan 0,02 0,02 0,02 0,55 0,55 200
trichlooretheen 0,65 0,65 1,4 10 10 70
vinylchloride 0,02 0,02 0,02 0,15 0,35 5
monochloorbenzeen 2,5 2,5 8 30 40 300
1,2-dichloorbenzeen
(4) 35 35 110 690 690 1 000
1,3-dichloorbenzeen
(4) 40 40 140 750 1 260 1 000
1,4-dichloorbenzeen
(4) 4 4 15 80 190 300
trichloorbenzeen
(5) 0,5 0,5 2 20 80 20
tetrachloorbenzeen
(5) 0,1 0,1 0,3 6,5 275 9
pentachloorbenzeen 0,5 0,5 1,3 65 385 2,4
hexachloorbenzeen 0,05 0,05 0,1 8 55 1
1,1,1-
trichloorethaan 10 10 13 230 300 500
1,1,2-
trichloorethaan 0,2 0,2 0,6 1 1 12
1,1-dichloorethaan 2 2 5 95 95 330
cis+trans-1,2-
dichlooretheen 0,4 0,4 0,7 18 33 50
Polyaromatische
koolwaterstoffen
(7)
Naftaleen 1,5 1,5 5 80 160 60
benzo(a)pyreen 0,5 0,5 1,5 3 3 0,7
Fenantreen 60 60 65 1 650 1 650 120
Fluoranteen 20 20 30 270 270 4
benzo(a)antraceen 5 5 10,5 30 30 7
chryseen 10 10 180 320 320 1,5
benzo(b)
fluoranteen 2 2 7 30 30 1,2
benzo(k)
fluoranteen 1 1 11,5 30 30 0,76
benzo(ghi)peryleen 160 160 3 920 4 300 4 690 0,26
indeno(1,2,3-cd)
pyreen 1 1 20 30 30 0,1
antraceen 3 3 70 2 380 4 690 75
fluoreen 45 45 3 950 4 320 4 690 120
dibenz(a,h)
antraceen 0,5 0,5 1,5 3 3 0,5
acenafteen 9 9 14 210 210 180
acenaftyleen 1 1 1 20 40 70
pyreen 125 125 395 3 150 3 150 90
Cyanides (6) 70
vrij cyanide 5 5 5 60 110
niet-chlooroxi-
deerbare cyanides 5 5 12 300 550
Pesticiden
aldrin + dieldrin 0,03
chloordaan (cis +
trans) 0,2
DDT + DDE + DDD 2
Lindane (a-isomeer) 2
Lindane (a-isomeer) 0,06
Lindane (a-isomeer) 0,2
Endosulfan (a, a
en sulfaat) 1,8
Methyl tertiair
butylether (8) 2 2 9 140 140 300
La partie fixe de la terre (mg/kg Eaux
matiere seche) souterraines
(MUg/l)
Type de destination I II III IV V I, II, III,
IV, V
Metaux lourds et
metalloides (1)
Arsenic 45 45 110 200 300 20
Cadmium 2 2 6 15 30 5
Chrome (2) 130 130 300 500 800 50
Cuivre 200 200 400 500 800 100
Mercure 10 10 15 20 30 1
Plomb 200 200 700 1 500 2 500 20
Nickel 100 100 470 550 700 40
Zinc 600 600 1 000 1 000 3 000 500
Composes organiques
(3)
Benzene 0,5 0,5 0,5 1 1 10
Toluene 5 5 15 135 200 700
Ethylbenzene 1,5 1,5 5 25 70 300
Xylene 3,5 3,5 15 70 190 500
Styrene 0,5 0,5 1,5 6 13 20
Hexane 1 1 1 6,5 10 180
Heptane 25 25 25 25 25 3 000
Octane 75 75 90 90 90 600
Huile minerale 1 000 1 000 1 000 1 500 1 500 500
Solvants chlores
(3)
1,2-dichloroethane 0,035 0,035 0,075 1,1 4 30
dichloromethane 0,13 0,13 0,35 3,5 3,5 20
tetrachloromethane 0,02 0,02 0,02 0,85 1 2
tetrachloroethene 0,7 0,7 1,4 30 35 40
trichloromethane 0,02 0,02 0,02 0,55 0,55 200
trichloroethene 0,65 0,65 1,4 10 10 70
Chlorure de vinyle 0,02 0,02 0,02 0,15 0,35 5
monochlorobenzene 2,5 2,5 8 30 40 300
1,2-dichlorobenzene
(4) 35 35 110 690 690 1 000
1,3-dichlorobenzene
(4) 40 40 140 750 1 260 1 000
1,4-dichlorobenzene
(4) 4 4 15 80 190 300
trichlorobenzene
(5) 0,5 0,5 2 20 80 20
tetrachlorobenzene
(5) 0,1 0,1 0,3 6,5 275 9
pentachlorobenzene 0,5 0,5 1,3 65 385 2,4
hexachlorobenzene 0,05 0,05 0,1 8 55 1
1,1,1-
trichloroethane 10 10 13 230 300 500
1,1,2-
trichloroethane 0,2 0,2 0,6 1 1 12
1,1-dichloroethane 2 2 5 95 95 330
cis+trans-1,2-
dichlorrethene 0,4 0,4 0,7 18 33 50
Hydrocarbures
polyaromatiques
(7)
Naphtalene 1,5 1,5 5 80 160 60
Benzo(a)pyrene 0,5 0,5 1,5 3 3 0,7
Phenanthrene 60 60 65 1 650 1 650 120
Fluoranthene 20 20 30 270 270 4
benzo(a)anthracene 5 5 10,5 30 30 7
chrysene 10 10 180 320 320 1,5
benzo(b)
fluoranthene 2 2 7 30 30 1,2
benzo(k)
fluoranthene 1 1 11,5 30 30 0,76
benzo(ghi)perylene 160 160 3 920 4 300 4 690 0,26
indeno(1,2,3-cd)
pyrene 1 1 20 30 30 0,1
anthracene 3 3 70 2 380 4 690 75
fluorene 45 45 3 950 4 320 4 690 120
dibenz(a,h)
anthracene 0,5 0,5 1,5 3 3 0,5
acenaphtene 9 9 14 210 210 180
acenaphthylene 1 1 1 20 40 70
pyrene 125 125 395 3 150 3 150 90
Cyanures (6) 70
Cyanure libre 5 5 5 60 110
Cyanures
non-oxydables au
chlore 5 5 12 300 550
Pesticides
aldrin + dieldrin 0,03
chlorodane (cis +
trans) 0,2
DDT + DDE + DDD 2
Lindane (a-isomere) 2
Lindane (a-isomere) 0,06
Lindane (a-isomere) 0,2
Endosulfane (a, a
en sulfate) 1,8
Methyle tertiaire
butylether (8) 2 2 9 140 140 300
matiere seche) souterraines
(MUg/l)
Type de destination I II III IV V I, II, III,
IV, V
Metaux lourds et
metalloides (1)
Arsenic 45 45 110 200 300 20
Cadmium 2 2 6 15 30 5
Chrome (2) 130 130 300 500 800 50
Cuivre 200 200 400 500 800 100
Mercure 10 10 15 20 30 1
Plomb 200 200 700 1 500 2 500 20
Nickel 100 100 470 550 700 40
Zinc 600 600 1 000 1 000 3 000 500
Composes organiques
(3)
Benzene 0,5 0,5 0,5 1 1 10
Toluene 5 5 15 135 200 700
Ethylbenzene 1,5 1,5 5 25 70 300
Xylene 3,5 3,5 15 70 190 500
Styrene 0,5 0,5 1,5 6 13 20
Hexane 1 1 1 6,5 10 180
Heptane 25 25 25 25 25 3 000
Octane 75 75 90 90 90 600
Huile minerale 1 000 1 000 1 000 1 500 1 500 500
Solvants chlores
(3)
1,2-dichloroethane 0,035 0,035 0,075 1,1 4 30
dichloromethane 0,13 0,13 0,35 3,5 3,5 20
tetrachloromethane 0,02 0,02 0,02 0,85 1 2
tetrachloroethene 0,7 0,7 1,4 30 35 40
trichloromethane 0,02 0,02 0,02 0,55 0,55 200
trichloroethene 0,65 0,65 1,4 10 10 70
Chlorure de vinyle 0,02 0,02 0,02 0,15 0,35 5
monochlorobenzene 2,5 2,5 8 30 40 300
1,2-dichlorobenzene
(4) 35 35 110 690 690 1 000
1,3-dichlorobenzene
(4) 40 40 140 750 1 260 1 000
1,4-dichlorobenzene
(4) 4 4 15 80 190 300
trichlorobenzene
(5) 0,5 0,5 2 20 80 20
tetrachlorobenzene
(5) 0,1 0,1 0,3 6,5 275 9
pentachlorobenzene 0,5 0,5 1,3 65 385 2,4
hexachlorobenzene 0,05 0,05 0,1 8 55 1
1,1,1-
trichloroethane 10 10 13 230 300 500
1,1,2-
trichloroethane 0,2 0,2 0,6 1 1 12
1,1-dichloroethane 2 2 5 95 95 330
cis+trans-1,2-
dichlorrethene 0,4 0,4 0,7 18 33 50
Hydrocarbures
polyaromatiques
(7)
Naphtalene 1,5 1,5 5 80 160 60
Benzo(a)pyrene 0,5 0,5 1,5 3 3 0,7
Phenanthrene 60 60 65 1 650 1 650 120
Fluoranthene 20 20 30 270 270 4
benzo(a)anthracene 5 5 10,5 30 30 7
chrysene 10 10 180 320 320 1,5
benzo(b)
fluoranthene 2 2 7 30 30 1,2
benzo(k)
fluoranthene 1 1 11,5 30 30 0,76
benzo(ghi)perylene 160 160 3 920 4 300 4 690 0,26
indeno(1,2,3-cd)
pyrene 1 1 20 30 30 0,1
anthracene 3 3 70 2 380 4 690 75
fluorene 45 45 3 950 4 320 4 690 120
dibenz(a,h)
anthracene 0,5 0,5 1,5 3 3 0,5
acenaphtene 9 9 14 210 210 180
acenaphthylene 1 1 1 20 40 70
pyrene 125 125 395 3 150 3 150 90
Cyanures (6) 70
Cyanure libre 5 5 5 60 110
Cyanures
non-oxydables au
chlore 5 5 12 300 550
Pesticides
aldrin + dieldrin 0,03
chlorodane (cis +
trans) 0,2
DDT + DDE + DDD 2
Lindane (a-isomere) 2
Lindane (a-isomere) 0,06
Lindane (a-isomere) 0,2
Endosulfane (a, a
en sulfate) 1,8
Methyle tertiaire
butylether (8) 2 2 9 140 140 300
Algemene opmerking : de bodemsaneringsnormen voor het vaste deel van de aarde en het grondwater staan niet in relatie tot elkaar. Als voldaan wordt aan de bodemsaneringsnorm houdt dat geen garantie in voor de bescherming van het grondwater in de huidige situatie of in de toekomst.
(1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van zware metalen en metalloïden in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
(1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van zware metalen en metalloïden in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
Remarque générale : les normes d'assainissement du sol pour la partie fixe de la terre et pour les eaux souterraines n'ont aucune relation entre elles. S'il est satisfait à la norme d'assainissement du sol, cela n'implique aucune garantie pour la protection des eaux souterraines dans la situation actuelle ou à l'avenir.
(1) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en métaux lourds et en métalloïdes dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans les teneurs mesurées en argile et en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
(1) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en métaux lourds et en métalloïdes dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans les teneurs mesurées en argile et en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
waarbij :
N : bodemsaneringsnorm bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden :
x : gehalte aan klei in het staal;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in onderstaande tabel weergegeven :
N : bodemsaneringsnorm bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden :
x : gehalte aan klei in het staal;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in onderstaande tabel weergegeven :
où :
N : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en argile de x % ou 10 % et de teneur en matières organiques de y % ou 2 %;
A, B, C : coefficients définis dans le tableau ci-dessous;
x : teneur en argile dans l'échantillon;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau ci-dessous :
N : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en argile de x % ou 10 % et de teneur en matières organiques de y % ou 2 %;
A, B, C : coefficients définis dans le tableau ci-dessous;
x : teneur en argile dans l'échantillon;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau ci-dessous :
A B C
[arseen 14] 0,5 0
cadmium 0,4 0,03 0,05
chroom 31 0,6 0
koper 14 0,3 0
kwik 0,5 0,0046 0
lood 33 0,3 2,3
nikkel 6,5 0,2 0,3
zink 46 1,1 2,3
[arseen 14] 0,5 0
cadmium 0,4 0,03 0,05
chroom 31 0,6 0
koper 14 0,3 0
kwik 0,5 0,0046 0
lood 33 0,3 2,3
nikkel 6,5 0,2 0,3
zink 46 1,1 2,3
A B C
[Arsenic 14] 0,5 0
Cadmium 0,4 0,03 0,05
Chrome 31 0,6 0
Cuivre 14 0,3 0
Mercure 0,5 0,0046 0
Plomb 33 0,3 2,3
Nickel 6,5 0,2 0,3
Zinc 46 1,1 2,3
[Arsenic 14] 0,5 0
Cadmium 0,4 0,03 0,05
Chrome 31 0,6 0
Cuivre 14 0,3 0
Mercure 0,5 0,0046 0
Plomb 33 0,3 2,3
Nickel 6,5 0,2 0,3
Zinc 46 1,1 2,3
De voorgestelde formule mag enkel gehanteerd worden onder de volgende voorwaarden :
- het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %;
- het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan klei lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
Als het gemeten gehalte organisch materiaal lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van zeswaardig chroom in de bodem aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd.
(3) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van organische verbindingen en gehalogeneerde koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
- het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %;
- het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan klei lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
Als het gemeten gehalte organisch materiaal lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van zeswaardig chroom in de bodem aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd.
(3) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van organische verbindingen en gehalogeneerde koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
La formule présentée peut uniquement être appliquée dans les conditions suivantes :
- la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %;
- la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en argile de 50 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(2) Le chrome est normalisé sur la base de chrome trivalent. S'il y a des indications que le chrome est présent dans le sol sous la forme de chrome de sextuple valence, les chiffres présentés ici ne peuvent plus être utilisés et une évaluation séparée du risque doit être effectuée.
(3) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en composés organiques et en hydrocarbures halogénés dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
- la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %;
- la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en argile de 50 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(2) Le chrome est normalisé sur la base de chrome trivalent. S'il y a des indications que le chrome est présent dans le sol sous la forme de chrome de sextuple valence, les chiffres présentés ici ne peuvent plus être utilisés et une évaluation séparée du risque doit être effectuée.
(3) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en composés organiques et en hydrocarbures halogénés dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
N(y) = N(2) * y/2
N(y) = N(2) * y/2
waarbij N : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %, respectievelijk 2 %.
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(4) Voor de isomeren van dichloorbenzeen moet aan de volgende aanvullende voorwaarde voldaan zijn :
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(4) Voor de isomeren van dichloorbenzeen moet aan de volgende aanvullende voorwaarde voldaan zijn :
où N : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %, ou 2 %.
La formule présentée peut être uniquement appliquée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure a 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(4) Pour les isomères du dichlorobenzène, la condition supplémentaire suivante doit être remplie :
La formule présentée peut être uniquement appliquée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure a 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(4) Pour les isomères du dichlorobenzène, la condition supplémentaire suivante doit être remplie :
1,2-dichlorobenzeen/bodemsaneringsnorm (1,2) +
1,3-dichlorobenzeen/bodemsaneringsnorm (1,3) < of = 1
1,3-dichlorobenzeen/bodemsaneringsnorm (1,3) < of = 1
1,2-dichlorobenzene/Norme d'assainissement du sol (1,2) +
1,3-dichlorobenzene/Norme d'assainissement du sol (1,3) < ou = 1
1,3-dichlorobenzene/Norme d'assainissement du sol (1,3) < ou = 1
waarbij 1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen gelezen moet worden als de gemeten concentratie 1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk de gemeten concentratie 1,3-dichloorbenzeen en bodemsaneringsnorm(1,2), respectievelijk bodemsaneringsnorm(1,3) als de bodemsaneringsnorm voor 1,2-dichloorbenzeen respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen die hoort bij het relevante bodembestemmingstype.
(5) De bodemsaneringsnormen voor trichloorbenzeen, respectievelijk tetrachloorbenzeen, gelden telkens voor de som van de isomeren.
(6) De bodemsaneringsnorm voor cyanides in grondwater geldt voor de som van de vrije en niet-chlooroxideerbare cyanides.
Onder vrije cyanides moet worden begrepen : de anorganisch gebonden cyanides bestaande uit de som van de gehalten vrije cyanide-ionen en het in enkelvoudige metaalcyanide gebonden cyanides.
Onder niet-chlooroxideerbare cyanides moet worden begrepen : de som van de alkalimetaal-ijzer-cyanides (K4Fe(CN)6) en de metaal-ijzer-cyanides (Fe4(Fe(CN)6).
(7) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties polyaromatische koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
(5) De bodemsaneringsnormen voor trichloorbenzeen, respectievelijk tetrachloorbenzeen, gelden telkens voor de som van de isomeren.
(6) De bodemsaneringsnorm voor cyanides in grondwater geldt voor de som van de vrije en niet-chlooroxideerbare cyanides.
Onder vrije cyanides moet worden begrepen : de anorganisch gebonden cyanides bestaande uit de som van de gehalten vrije cyanide-ionen en het in enkelvoudige metaalcyanide gebonden cyanides.
Onder niet-chlooroxideerbare cyanides moet worden begrepen : de som van de alkalimetaal-ijzer-cyanides (K4Fe(CN)6) en de metaal-ijzer-cyanides (Fe4(Fe(CN)6).
(7) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties polyaromatische koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
où 1,2-dichlorobenzène, ou 1,3-dichlorobenzène doit être lu comme la concentration mesurée en 1,2-dichlorobenzène, ou la concentration mesurée en 1,3-dichlorobenzène et norme d'assainissement du sol(1,2), ou norme d'assainissement du sol(1,3) comme norme d'assainissement du sol pour 1,2-dichlorobenzène ou 1,3-dichlorobenzène appartenant au type de destination du sol pertinent.
(5) Les normes d'assainissement du sol pour le trichlorobenzène, ou le tétrachlorobenzène, s'appliquent toujours pour la somme des isomères.
(6) La norme d'assainissement du sol pour les cyanures dans les eaux souterraines s'applique pour la somme des cyanures libres et des cyanures non-oxydables au chlore.
Par cyanures libres, il faut entendre : les composés cyanurés inorganiques consistant en la somme des teneurs en ions de cyanure libre et en cyanures composés de cyanure de métal simple.
Par cyanures non-oxydables au chlore, il faut entendre : la somme des ferrocyanures de métal alcalin (K4Fe(CN)6) et des ferrocyanures de métal (Fe4(Fe(CN)6).
(7) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en hydrocarbures polyaromatiques dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
(5) Les normes d'assainissement du sol pour le trichlorobenzène, ou le tétrachlorobenzène, s'appliquent toujours pour la somme des isomères.
(6) La norme d'assainissement du sol pour les cyanures dans les eaux souterraines s'applique pour la somme des cyanures libres et des cyanures non-oxydables au chlore.
Par cyanures libres, il faut entendre : les composés cyanurés inorganiques consistant en la somme des teneurs en ions de cyanure libre et en cyanures composés de cyanure de métal simple.
Par cyanures non-oxydables au chlore, il faut entendre : la somme des ferrocyanures de métal alcalin (K4Fe(CN)6) et des ferrocyanures de métal (Fe4(Fe(CN)6).
(7) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en hydrocarbures polyaromatiques dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
N(y) = N(2) * (A + B * y)
N(y) = N(2) * (A + B * y)
waarbij :
N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
A, B : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en het bestemmingstype en worden in de onderstaande tabel weergegeven.
N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
A, B : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en het bestemmingstype en worden in de onderstaande tabel weergegeven.
où :
N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
A, B : coefficients qui sont déterminés dans le tableau ci-dessous;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A et B dépendent du compose et du type de destination et sont indiqués dans le tableau ci-dessous.
N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
A, B : coefficients qui sont déterminés dans le tableau ci-dessous;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A et B dépendent du compose et du type de destination et sont indiqués dans le tableau ci-dessous.
Bestemmingstype I II III
A B A B A B
naftaleen 0,64 0,18 0,64 0,18 0,79 0,10
benzo(a)pyreen 1 0 1 0 0,92 0,041
fenantreen 0,26 0,37 0,26 0,37 0,15 0,42
fluoranteen 0,68 0,16 0,68 0,16 0,49 0,25
benzo(a)antraceen 0,94 0,029 0,94 0,029 0,86 0,069
chryseen 1 0 1 0 1 0
benzo(b)fluoranteen 0,96 0,021 0,96 0,021 0,74 0,13
benzo(k)fluoranteen 1 0 1 0 1 0
benzo(ghi)peryleen 1 0 1 0 1 0
indeno(1,2,3-cd)
pyreen 1 0 1 0 1 0
antraceen 1 0 1 0 1 0
fluoreen 0,082 0,46 0,082 0,46 1 0
dibenz(a,h)
antraceen 1 0 1 0 0,91 0,044
acenafteen 1 0 1 0 0,72 0,14
acenaftyleen 0,74 0,13 0,74 0,13 0,63 0,19
pyreen 0,44 0,28 0,44 0,28 1 0
A B A B A B
naftaleen 0,64 0,18 0,64 0,18 0,79 0,10
benzo(a)pyreen 1 0 1 0 0,92 0,041
fenantreen 0,26 0,37 0,26 0,37 0,15 0,42
fluoranteen 0,68 0,16 0,68 0,16 0,49 0,25
benzo(a)antraceen 0,94 0,029 0,94 0,029 0,86 0,069
chryseen 1 0 1 0 1 0
benzo(b)fluoranteen 0,96 0,021 0,96 0,021 0,74 0,13
benzo(k)fluoranteen 1 0 1 0 1 0
benzo(ghi)peryleen 1 0 1 0 1 0
indeno(1,2,3-cd)
pyreen 1 0 1 0 1 0
antraceen 1 0 1 0 1 0
fluoreen 0,082 0,46 0,082 0,46 1 0
dibenz(a,h)
antraceen 1 0 1 0 0,91 0,044
acenafteen 1 0 1 0 0,72 0,14
acenaftyleen 0,74 0,13 0,74 0,13 0,63 0,19
pyreen 0,44 0,28 0,44 0,28 1 0
Type de destination I II III
A B A B A B
Naphtalene 0,64 0,18 0,64 0,18 0,79 0,10
benzo(a)pyrene 1 0 1 0 0,92 0,041
phenanthrene 0,26 0,37 0,26 0,37 0,15 0,42
fluoranthene 0,68 0,16 0,68 0,16 0,49 0,25
benzo(a)anthracene 0,94 0,029 0,94 0,029 0,86 0,069
chrysene 1 0 1 0 1 0
benzo(b)fluoranthene 0,96 0,021 0,96 0,021 0,74 0,13
benzo(k)fluoranthene 1 0 1 0 1 0
benzo(ghi)perylene 1 0 1 0 1 0
indeno(1,2,3-cd)
pyrene 1 0 1 0 1 0
anthracene 1 0 1 0 1 0
fluorene 0,082 0,46 0,082 0,46 1 0
dibenz(a,h)
anthracene 1 0 1 0 0,91 0,044
acenaphtene 1 0 1 0 0,72 0,14
acenaphtylene 0,74 0,13 0,74 0,13 0,63 0,19
pyrene 0,44 0,28 0,44 0,28 1 0
A B A B A B
Naphtalene 0,64 0,18 0,64 0,18 0,79 0,10
benzo(a)pyrene 1 0 1 0 0,92 0,041
phenanthrene 0,26 0,37 0,26 0,37 0,15 0,42
fluoranthene 0,68 0,16 0,68 0,16 0,49 0,25
benzo(a)anthracene 0,94 0,029 0,94 0,029 0,86 0,069
chrysene 1 0 1 0 1 0
benzo(b)fluoranthene 0,96 0,021 0,96 0,021 0,74 0,13
benzo(k)fluoranthene 1 0 1 0 1 0
benzo(ghi)perylene 1 0 1 0 1 0
indeno(1,2,3-cd)
pyrene 1 0 1 0 1 0
anthracene 1 0 1 0 1 0
fluorene 0,082 0,46 0,082 0,46 1 0
dibenz(a,h)
anthracene 1 0 1 0 0,91 0,044
acenaphtene 1 0 1 0 0,72 0,14
acenaphtylene 0,74 0,13 0,74 0,13 0,63 0,19
pyrene 0,44 0,28 0,44 0,28 1 0
Bestemmingstype IV V
A B A B
naftaleen 0,074 0,46 0,02 0,49
benzo(a)pyreen 1 0 1 0
fenantreen 1 0 1 0
fluoranteen 0,98 0,012 0,98 0,012
benzo(a)antraceen 1 0 1 0
chryseen 1 0 1 0
benzo(b)fluoranteen 1 0 1 0
benzo(k)fluoranteen 1 0 1 0
benzo(ghi)peryleen 1 0 1 0
indeno(1,2,3-cd)pyreen 1 0 1 0
antraceen 1 0 1 0
fluoreen 1 0 1 0
dibenz(a,h)antraceen 1 0 1 0
acenafteen 0,27 0,37 0,27 0,37
acenaftyleen 0,20 0,4 0,59 0,21
pyreen 1 0 1 0
A B A B
naftaleen 0,074 0,46 0,02 0,49
benzo(a)pyreen 1 0 1 0
fenantreen 1 0 1 0
fluoranteen 0,98 0,012 0,98 0,012
benzo(a)antraceen 1 0 1 0
chryseen 1 0 1 0
benzo(b)fluoranteen 1 0 1 0
benzo(k)fluoranteen 1 0 1 0
benzo(ghi)peryleen 1 0 1 0
indeno(1,2,3-cd)pyreen 1 0 1 0
antraceen 1 0 1 0
fluoreen 1 0 1 0
dibenz(a,h)antraceen 1 0 1 0
acenafteen 0,27 0,37 0,27 0,37
acenaftyleen 0,20 0,4 0,59 0,21
pyreen 1 0 1 0
Type de destination IV V
A B A B
Naphtalene 0,074 0,46 0,02 0,49
benzo(a)pyrene 1 0 1 0
phenanthrene 1 0 1 0
fluoranthene 0,98 0,012 0,98 0,012
benzo(a)anthracene 1 0 1 0
chrysene 1 0 1 0
benzo(b)fluoranthene 1 0 1 0
benzo(k)fluoranthene 1 0 1 0
benzo(ghi)perylene 1 0 1 0
indeno(1,2,3-cd)pyrene 1 0 1 0
anthracene 1 0 1 0
fluorene 1 0 1 0
dibenz(a,h)anthracene 1 0 1 0
acenaphtene 0,27 0,37 0,27 0,37
acenaphtylene 0,20 0,4 0,59 0,21
pyrene 1 0 1 0
A B A B
Naphtalene 0,074 0,46 0,02 0,49
benzo(a)pyrene 1 0 1 0
phenanthrene 1 0 1 0
fluoranthene 0,98 0,012 0,98 0,012
benzo(a)anthracene 1 0 1 0
chrysene 1 0 1 0
benzo(b)fluoranthene 1 0 1 0
benzo(k)fluoranthene 1 0 1 0
benzo(ghi)perylene 1 0 1 0
indeno(1,2,3-cd)pyrene 1 0 1 0
anthracene 1 0 1 0
fluorene 1 0 1 0
dibenz(a,h)anthracene 1 0 1 0
acenaphtene 0,27 0,37 0,27 0,37
acenaphtylene 0,20 0,4 0,59 0,21
pyrene 1 0 1 0
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar de gemeten gehaltes aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar de gemeten gehaltes aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule.
La formule présentée peut être uniquement appliquée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(8) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en méthyle tertiaire butyléther dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(8) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en méthyle tertiaire butyléther dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
N(y) = N(2) * (0,6 + 0,2 * y)
N(y) = N(2) * (0,6 + 0,2 * y)
waarbij :
N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. "
Art. 2. De in artikel 1 vermelde bodemsaneringsnormen zijn verschillend afhankelijk van de bestemming volgens de vigerende plannen van aanleg of de vigerende ruimtelijke uitvoeringsplannen, of naar gelang van de aanwijzing van de beschermde duingebieden en van de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden. Per grond wordt het overeenkomstig bestemmingstype opgezocht. De bodemsaneringsnormen voor deze grond worden in artikel 1 weergegeven in de kolom onder het cijfer van het betreffende bestemmingstype. De volgende bestemmingstypes worden onderscheiden :
1°bestemmingstype I :
- bosgebied;
- groengebied;
- valleigebied;
- natuurgebied;
- natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat;
- bosgebied met ecologisch belang;
- bijzonder natuurgebied;
- gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen met nabestemming natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat;
- zone voor natuurontwikkeling;
- ontginningsgebied met nabestemming natuurontwikkeling;
- oeverstreek met bijzondere bestemming;
- beschermd duingebied aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen;
- bijzonder groengebied;
- gebied dat behoort tot het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN);
- agrarisch gebied met ecologisch belang of waarde;
- brongebied;
- agrarisch gebied met bijzondere waarde;
- voor het duingebied belangrijk landbouwgebied aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen;
- of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
2° Bestemmingstype II :
- agrarisch gebied;
- landschappelijk waardevol agrarisch gebied;
- landelijk gebied met toeristische waarde;
- parkgebied met semi-agrarische functie;
- woongebied met landelijk karakter;
- woongebied met geringe dichtheid;
- landelijk woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde;
- kleintuingebied;
- abdijgebied;
- of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
3° bestemmingstype III :
- woongebied;
- woonuitbreidingsgebied;
- woongebied met grote dichtheid;
- woongebied met middelgrote dichtheid;
- woonpark;
- woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde;
- woongebied waar bijzondere voorschriften betreffende de hoogte van de gebouwen gelden;
- pleisterplaats voor nomaden, zigeuners of woonwagenbewoners;
- scholen en kinderspeelterreinen;
- gebied voor service-residentie;
- gemengd woon- en industriegebied;
- gemengd woon- en parkgebied
- bedrijfsgebied met stedelijk karakter;
- zone van handelsvestigingen;
- reservegebied voor woonwijken;
- speelbos of speelweide;
- gebied voor jeugdcamping;
- of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
4° bestemmingstype IV :
- parkgebied;
- recreatiegebied;
- gebied voor dagrecreatie;
- gebied voor verblijfrecreatie;
- sportterrein;
- golfterrein;
- gebied voor vissport;
- gebied voor groenvoorziening met recreatieve accommodatie;
- toeristisch recreatiepark;
- gebied voor recreatiepark;
- reservegebied voor recreatie;
- of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
5° bestemmingstype V :
- industriegebied;
- industriegebied voor vervuilende industrieën;
- industriegebied voor milieubelastende industrieën;
- gebied voor ambachtelijke bedrijven of gebied voor kleine en middelgrote ondernemingen;
- dienstverleningsgebied;
- industriegebied met bijzondere bestemming;
- gebied hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven;
- gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen (andere dan scholen en kindertuinen);
- luchtvaartterrein;
- industriestortgebied;
- bezinkingsgebied;
- transportzone;
- gemengd gemeenschapsvoorzienings- en dienstverleningsgebied (andere dan scholen en kinderspeelterreinen);
- gebied voor kerninstallatie;
- stortgebied;
- wetenschapspark;
- reservegebied voor ambachtelijke uitbreiding;
- reservegebied voor industriële uitbreiding;
- reservegebied voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen;
- reservegebied voor beperkte industriële uitbreiding.
- of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening.
N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. "
Art. 2. De in artikel 1 vermelde bodemsaneringsnormen zijn verschillend afhankelijk van de bestemming volgens de vigerende plannen van aanleg of de vigerende ruimtelijke uitvoeringsplannen, of naar gelang van de aanwijzing van de beschermde duingebieden en van de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden. Per grond wordt het overeenkomstig bestemmingstype opgezocht. De bodemsaneringsnormen voor deze grond worden in artikel 1 weergegeven in de kolom onder het cijfer van het betreffende bestemmingstype. De volgende bestemmingstypes worden onderscheiden :
1°bestemmingstype I :
- bosgebied;
- groengebied;
- valleigebied;
- natuurgebied;
- natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat;
- bosgebied met ecologisch belang;
- bijzonder natuurgebied;
- gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen met nabestemming natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat;
- zone voor natuurontwikkeling;
- ontginningsgebied met nabestemming natuurontwikkeling;
- oeverstreek met bijzondere bestemming;
- beschermd duingebied aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen;
- bijzonder groengebied;
- gebied dat behoort tot het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN);
- agrarisch gebied met ecologisch belang of waarde;
- brongebied;
- agrarisch gebied met bijzondere waarde;
- voor het duingebied belangrijk landbouwgebied aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen;
- of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
2° Bestemmingstype II :
- agrarisch gebied;
- landschappelijk waardevol agrarisch gebied;
- landelijk gebied met toeristische waarde;
- parkgebied met semi-agrarische functie;
- woongebied met landelijk karakter;
- woongebied met geringe dichtheid;
- landelijk woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde;
- kleintuingebied;
- abdijgebied;
- of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
3° bestemmingstype III :
- woongebied;
- woonuitbreidingsgebied;
- woongebied met grote dichtheid;
- woongebied met middelgrote dichtheid;
- woonpark;
- woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde;
- woongebied waar bijzondere voorschriften betreffende de hoogte van de gebouwen gelden;
- pleisterplaats voor nomaden, zigeuners of woonwagenbewoners;
- scholen en kinderspeelterreinen;
- gebied voor service-residentie;
- gemengd woon- en industriegebied;
- gemengd woon- en parkgebied
- bedrijfsgebied met stedelijk karakter;
- zone van handelsvestigingen;
- reservegebied voor woonwijken;
- speelbos of speelweide;
- gebied voor jeugdcamping;
- of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
4° bestemmingstype IV :
- parkgebied;
- recreatiegebied;
- gebied voor dagrecreatie;
- gebied voor verblijfrecreatie;
- sportterrein;
- golfterrein;
- gebied voor vissport;
- gebied voor groenvoorziening met recreatieve accommodatie;
- toeristisch recreatiepark;
- gebied voor recreatiepark;
- reservegebied voor recreatie;
- of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;
5° bestemmingstype V :
- industriegebied;
- industriegebied voor vervuilende industrieën;
- industriegebied voor milieubelastende industrieën;
- gebied voor ambachtelijke bedrijven of gebied voor kleine en middelgrote ondernemingen;
- dienstverleningsgebied;
- industriegebied met bijzondere bestemming;
- gebied hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven;
- gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen (andere dan scholen en kindertuinen);
- luchtvaartterrein;
- industriestortgebied;
- bezinkingsgebied;
- transportzone;
- gemengd gemeenschapsvoorzienings- en dienstverleningsgebied (andere dan scholen en kinderspeelterreinen);
- gebied voor kerninstallatie;
- stortgebied;
- wetenschapspark;
- reservegebied voor ambachtelijke uitbreiding;
- reservegebied voor industriële uitbreiding;
- reservegebied voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen;
- reservegebied voor beperkte industriële uitbreiding.
- of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening.
où :
N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
La formule présentée peut être uniquement appliquée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %. "
Art. 2. Les normes d'assainissement du sol visées à l'article 1 dépendent différemment de la destination selon les plans d'aménagement du territoire ou les plans d'urbanisme en vigueur ou en fonction de l'indication des zones de dunes protégées et des zones agricoles importantes pour le zone de dunes. Le type de destination sera recherché par terrain. Les normes d'assainissement du sol pour ce terrain sont indiquées à l'article 1, dans la colonne sous le chiffre du type de destination concerné. Une distinction est établie entre les types de destination suivants :
1° type de destination I :
- Zone forestière;
- Zone verte;
- Zone de vallée;
- Zone naturelle;
- Zone naturelle à valeur scientifique ou réserve naturelle;
- Zone forestière d'intérêt écologique;
- Zone naturelle particulière;
- Zone pour des services communautaires et des équipements d'intérêt général avec, comme reconversion, une zone naturelle à valeur scientifique ou une réserve naturelle;
- Zone pour la création d'aires naturelles;
- Zone de défrichage avec, comme reconversion, la création d'aires naturelles;
- Région riveraine à destination particulière;
- Zone de dunes protégee désignée en vertu du décret du 14 juillet 1993 portant des mesures de protection des dunes côtières;
- Zone verte particulière;
- Zone appartenant au " Vlaams Ecologisch Netwerk " (VEN ou réseau écologique flamand);
- Zone agricole d'intérêt ou de valeur écologique;
- Zone de sources;
- Zone agricole de valeur particulière;
- Zone agricole importante pour la zone de dunes désignée en vertu du décret du 14 juillet 1993 portant des mesures de protection des dunes côtières;
- Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
2° Type de destination II :
- Zone agricole;
- Zone agricole à valeur paysagère;
- Zone rurale à valeur touristique;
- Zone de parc à fonction semi-agricole;
- Zone d'habitat à caractère rural;
- Zone d'habitat à faible densité;
- Zone d'habitat rural à valeur culturelle, historique et/ou esthétique;
- Zone de petits jardins;
- Zone d'abbaye;
- Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
3° Type de destination III :
- Zone d'habitat;
- Zone d'extension d'habitat;
- Zone d'habitat à forte densité;
- Zone d'habitat à densité moyenne;
- Parc résidentiel;
- Zone d'habitat à valeur culturelle, historique et/ou esthétique;
- Zone d'habitat où sont en vigueur des prescriptions particulières concernant la hauteur des bâtiments;
- Lieu de rencontre de bohèmes, tziganes ou occupants de caravanes;
- Ecoles et terrains de jeux pour enfants;
- Zone de résidence-service;
- Zone mixte d'habitat et d'industrie;
- Zone mixte d'habitat et de parc;
- Zone d'entreprises à caractère urbain;
- Zone d'établissement de commerces;
- Zone réservée pour des quartiers résidentiels;
- Bois de jeux ou plaines de jeux;
- Zone de camping pour jeunes;
- Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
4° Type de destination IV :
- Zone de parc;
- Zone de recréation;
- Zone de récréation d'une journée;
- Zone de récréation avec hébergement;
- Terrain de sport;
- Terrain de golf;
- Zone de sport de peche;
- Zone pour aménagement d'espaces verts avec infrastructure récréative;
- Parc de récréation touristique;
- Zone pour parc de récréation;
- Zone réservée pour la récréation;
- Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
5° Type de destination V :
- Zone industrielle;
- Zone industrielle pour industries polluantes;
- Zone industrielle pour industries nuisibles pour l'environnement;
- Zone pour entreprises artisanales ou zones pour petites et moyennes entreprises;
- Zone de service;
- Zone industrielle à destination particulière;
- Zone industrielle destinée principalement à l'établissement de grands magasins;
- Zone pour services communautaires et équipements d'intérêt général (autres que écoles et jardins d'enfants);
- Terrain d'aviation;
- Zone de déversement industriel;
- Zone de décantation;
- Zone de transport;
- Zone mixte de services communautaires et de services (autres que écoles et terrains de jeux pour enfants);
- Zone pour installation nucléaire;
- Zone de déversement;
- Parc scientifique;
- Zone réservée pour une extension artisanale;
- Zone réservée pour une extension industrielle;
- Zone réservée pour des entreprises artisanales et des petites et moyennes entreprises;
- Zone réservée pour une extension industrielle limitée.
- Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire.
N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
La formule présentée peut être uniquement appliquée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %. "
Art. 2. Les normes d'assainissement du sol visées à l'article 1 dépendent différemment de la destination selon les plans d'aménagement du territoire ou les plans d'urbanisme en vigueur ou en fonction de l'indication des zones de dunes protégées et des zones agricoles importantes pour le zone de dunes. Le type de destination sera recherché par terrain. Les normes d'assainissement du sol pour ce terrain sont indiquées à l'article 1, dans la colonne sous le chiffre du type de destination concerné. Une distinction est établie entre les types de destination suivants :
1° type de destination I :
- Zone forestière;
- Zone verte;
- Zone de vallée;
- Zone naturelle;
- Zone naturelle à valeur scientifique ou réserve naturelle;
- Zone forestière d'intérêt écologique;
- Zone naturelle particulière;
- Zone pour des services communautaires et des équipements d'intérêt général avec, comme reconversion, une zone naturelle à valeur scientifique ou une réserve naturelle;
- Zone pour la création d'aires naturelles;
- Zone de défrichage avec, comme reconversion, la création d'aires naturelles;
- Région riveraine à destination particulière;
- Zone de dunes protégee désignée en vertu du décret du 14 juillet 1993 portant des mesures de protection des dunes côtières;
- Zone verte particulière;
- Zone appartenant au " Vlaams Ecologisch Netwerk " (VEN ou réseau écologique flamand);
- Zone agricole d'intérêt ou de valeur écologique;
- Zone de sources;
- Zone agricole de valeur particulière;
- Zone agricole importante pour la zone de dunes désignée en vertu du décret du 14 juillet 1993 portant des mesures de protection des dunes côtières;
- Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
2° Type de destination II :
- Zone agricole;
- Zone agricole à valeur paysagère;
- Zone rurale à valeur touristique;
- Zone de parc à fonction semi-agricole;
- Zone d'habitat à caractère rural;
- Zone d'habitat à faible densité;
- Zone d'habitat rural à valeur culturelle, historique et/ou esthétique;
- Zone de petits jardins;
- Zone d'abbaye;
- Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
3° Type de destination III :
- Zone d'habitat;
- Zone d'extension d'habitat;
- Zone d'habitat à forte densité;
- Zone d'habitat à densité moyenne;
- Parc résidentiel;
- Zone d'habitat à valeur culturelle, historique et/ou esthétique;
- Zone d'habitat où sont en vigueur des prescriptions particulières concernant la hauteur des bâtiments;
- Lieu de rencontre de bohèmes, tziganes ou occupants de caravanes;
- Ecoles et terrains de jeux pour enfants;
- Zone de résidence-service;
- Zone mixte d'habitat et d'industrie;
- Zone mixte d'habitat et de parc;
- Zone d'entreprises à caractère urbain;
- Zone d'établissement de commerces;
- Zone réservée pour des quartiers résidentiels;
- Bois de jeux ou plaines de jeux;
- Zone de camping pour jeunes;
- Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
4° Type de destination IV :
- Zone de parc;
- Zone de recréation;
- Zone de récréation d'une journée;
- Zone de récréation avec hébergement;
- Terrain de sport;
- Terrain de golf;
- Zone de sport de peche;
- Zone pour aménagement d'espaces verts avec infrastructure récréative;
- Parc de récréation touristique;
- Zone pour parc de récréation;
- Zone réservée pour la récréation;
- Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire;
5° Type de destination V :
- Zone industrielle;
- Zone industrielle pour industries polluantes;
- Zone industrielle pour industries nuisibles pour l'environnement;
- Zone pour entreprises artisanales ou zones pour petites et moyennes entreprises;
- Zone de service;
- Zone industrielle à destination particulière;
- Zone industrielle destinée principalement à l'établissement de grands magasins;
- Zone pour services communautaires et équipements d'intérêt général (autres que écoles et jardins d'enfants);
- Terrain d'aviation;
- Zone de déversement industriel;
- Zone de décantation;
- Zone de transport;
- Zone mixte de services communautaires et de services (autres que écoles et terrains de jeux pour enfants);
- Zone pour installation nucléaire;
- Zone de déversement;
- Parc scientifique;
- Zone réservée pour une extension artisanale;
- Zone réservée pour une extension industrielle;
- Zone réservée pour des entreprises artisanales et des petites et moyennes entreprises;
- Zone réservée pour une extension industrielle limitée.
- Ou zones comparables indiquées sur les plans d'aménagement du territoire et sur les plans d'urbanisme en vigueur pour l'aménagement du territoire.
Art. 26. Bijlage 5 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Bijlage 5.
Methodes voor de analyse van monsters.
" Bijlage 5.
Methodes voor de analyse van monsters.
Art. 26. L'annexe 5 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacée par ce qui suit :
" Annexe 5.
Méthodes d'analyse des échantillons.
" Annexe 5.
Méthodes d'analyse des échantillons.
Parameter Meetmethoden bodem Meetmethoden grondwater
arseen CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
lood CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
cadmium CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
chroom CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
koper CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
nikkel CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
zink CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
kwik CMA/2/I/B.3 (AFS) CMA/2/I/B.3 (AFS)
EN-1483 (CV-AAS) EN-1483 (CV-AAS)
destructie CMA/2/II/A.3 (HF) (a)
EOX CMA/3/N
cyanide CMA/2/I/C.2.1, C.2.2, C.2.3 CMA/2/I/C.2.1, C.2.2,
C.2.3
organisch CMA/2/II/A.7 en
materiaal CMA/2/II/A.10
kleifractie CMA/2/II/A.6
polycyclische CMA 3/B CMA 3/B
aromatische
koolwaterstoffen
(PAK's)
vluchtige CMA 3/E CMA 3/E
organische
verbindingen
(BTEXS, alkanen,
gehalogeneerde
oplosmiddelen)
minerale olie CMA 3/R.1 CMA 3/R.1
chloorbenzenen CMA 3/I CMA 3/I
Methyl tertiair CMA 3/E CMA 3/E
butylether
organochloor- CMA 3/I
pesticiden
arseen CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
lood CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
cadmium CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
chroom CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
koper CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
nikkel CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
zink CMA/2/I/B.1 en B.2 (ICP-AES en CMA/2/I/B.1 en B.2
ET-AAS) (ICP-AES en ET-AAS)
kwik CMA/2/I/B.3 (AFS) CMA/2/I/B.3 (AFS)
EN-1483 (CV-AAS) EN-1483 (CV-AAS)
destructie CMA/2/II/A.3 (HF) (a)
EOX CMA/3/N
cyanide CMA/2/I/C.2.1, C.2.2, C.2.3 CMA/2/I/C.2.1, C.2.2,
C.2.3
organisch CMA/2/II/A.7 en
materiaal CMA/2/II/A.10
kleifractie CMA/2/II/A.6
polycyclische CMA 3/B CMA 3/B
aromatische
koolwaterstoffen
(PAK's)
vluchtige CMA 3/E CMA 3/E
organische
verbindingen
(BTEXS, alkanen,
gehalogeneerde
oplosmiddelen)
minerale olie CMA 3/R.1 CMA 3/R.1
chloorbenzenen CMA 3/I CMA 3/I
Methyl tertiair CMA 3/E CMA 3/E
butylether
organochloor- CMA 3/I
pesticiden
Parametre Methodes de mesurage du sol Methodes de mesurage
des eaux souterraines
Arsenic AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et AAC/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Plomb AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et AAC/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Cadmium AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et AAC/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Chrome AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et AAC/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Cuivre AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et AAC/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Nickel AAAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES AAC/2/I/B.1 et B.2
et ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Zinc AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et CMA/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Mercure AAC/2/I/B.3 (AFS) AAC/2/I/B.3 (AFS)
EN-1483 (CV-AAS) EN-1483 (CV-AAS)
Destruction AAC/2/II/A.3 (HF) (a)
EOX AAC/3/N
Cyanure total AAC/2/I/C.2.1, C.2.2, C.2.3 AAC/2/I/C.2.1, C.2.2,
C.2.3
Matieres AAC/2/II/A.7 et
organiques AAC/2/II/A.10
Fraction d'argile AAC/2/II/A.6
Hydrocarbures AAC 3/B AAC3/B
polycycliques
aromatiques (HPA)
Composes organiques AAC 3/E AAC3/E
volatils (BTEXs,
alcanes, solvants
halogenes)
Huile minerale AAC 3/R.1 AAC 3/R.1
Chlorobenzenes AAC 3/I AAC 3/I
Methyle tertiaire
butylethe AAC 3/E AAC 3/E
Pesticides
organochlores AAC 3/I
des eaux souterraines
Arsenic AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et AAC/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Plomb AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et AAC/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Cadmium AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et AAC/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Chrome AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et AAC/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Cuivre AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et AAC/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Nickel AAAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES AAC/2/I/B.1 et B.2
et ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Zinc AAC/2/I/B.1 et B.2 (ICP-AES et CMA/2/I/B.1 et B.2
ET-AAS) (ICP-AES et ET-AAS)
Mercure AAC/2/I/B.3 (AFS) AAC/2/I/B.3 (AFS)
EN-1483 (CV-AAS) EN-1483 (CV-AAS)
Destruction AAC/2/II/A.3 (HF) (a)
EOX AAC/3/N
Cyanure total AAC/2/I/C.2.1, C.2.2, C.2.3 AAC/2/I/C.2.1, C.2.2,
C.2.3
Matieres AAC/2/II/A.7 et
organiques AAC/2/II/A.10
Fraction d'argile AAC/2/II/A.6
Hydrocarbures AAC 3/B AAC3/B
polycycliques
aromatiques (HPA)
Composes organiques AAC 3/E AAC3/E
volatils (BTEXs,
alcanes, solvants
halogenes)
Huile minerale AAC 3/R.1 AAC 3/R.1
Chlorobenzenes AAC 3/I AAC 3/I
Methyle tertiaire
butylethe AAC 3/E AAC 3/E
Pesticides
organochlores AAC 3/I
(a) Als zich een neerslag heeft gevormd in een watermonster dat het laboratorium bereikt, moet het watermonster worden gedestrueerd (CMA/2/I/A.6.1 en 2/I/A.6.2 of SM 3030F). "
(a) Si un précipité s'est formé dans un échantillon d'eau qui parvient au laboratoire, l'échantillon d'eau doit être détruit (AAC/2/I/A.6.1 et 2/I/A.6.2 ou SM 3030F). "
Art. 27. Bijlage 6 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Bijlage 6.
Achtergrondwaarden voor de bodemkwaliteit.
De achtergrondwaarden voor het vaste deel van de aarde gelden voor een standaardbodem met een gehalte aan klei van 10 % (op de minerale bestanddelen) en een gehalte aan organisch materiaal van 2 % (op de luchtdroge bodem).
" Bijlage 6.
Achtergrondwaarden voor de bodemkwaliteit.
De achtergrondwaarden voor het vaste deel van de aarde gelden voor een standaardbodem met een gehalte aan klei van 10 % (op de minerale bestanddelen) en een gehalte aan organisch materiaal van 2 % (op de luchtdroge bodem).
Art. 27. L'annexe 6 du même arrêté, remplacé par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacée par ce qui suit :
" Annexe 6.
Valeurs de fond pour la qualité du sol.
Les valeurs de fond pour la partie fixe de la terre sont applicables à un sol standard ayant une teneur en argile de 10 % (sur les composants minéraux) et une teneur en matières organiques de 2 % (sur sol sec).
" Annexe 6.
Valeurs de fond pour la qualité du sol.
Les valeurs de fond pour la partie fixe de la terre sont applicables à un sol standard ayant une teneur en argile de 10 % (sur les composants minéraux) et une teneur en matières organiques de 2 % (sur sol sec).
Het vaste deel van de grondwater (MUg/l)
aarde (mg/kg droge
stof)
zware metalen en metalloiden
(1)
arseen 19 5
cadmium 0,8 1
chroom (III) 37 10
koper 17 20
kwik 0,55 0,05
lood 40 5
nikkel 9 10
zink 62 60
Organische verbindingen
benzeen 0,1 (d) 0,5 (d)
tolueen 0,1 (d) 0,5 (d)
ethylbenzeen 0,1 (d) 0,5 (d)
xyleen 0,1 (d) 0,5 (d)
styreen 0,1 (d) 0,5 (d)
hexaan 0,5 (d) 1 (d)
heptaan 0,5 (d) 1 (d)
octaan 0,5 (d) 1 (d)
minerale olie 50 (d) 100 (d)
Gechloreerde solventen
1,2-dichloorethaan 0,02 (d) 0,5 (d)
dichloormethaan 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachloormethaan 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachlooretheen 0,02 (d) 0,5 (d)
trichloormethaan 0,02 (d) 0,5 (d)
trichlooretheen 0,02 (d) 0,5 (d)
vinylchloride 0,02 (d) 0,5 (d)
monochloorbenzeen 0,02 (d) 0,5 (d)
dichloorbenzeen (2) 0,02 (d) 0,5 (d)
trichloorbenzeen (2) 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachloorbenzeen (2) 0,02 (d) 0,1 (d)
pentachloorbenzeen 0,02 (d) 0,1 (d)
hexachloorbenzeen 0,02 (d) 0,1 (d)
1,1,1-trichloorethaan 0,02 (d) 1 (d)
1,1,2-trichloorethaan 0,02 (d) 1 (d)
1,1-dichloorethaan 0,02 (d) 1 (d)
cis + trans-1,2-dichlooretheen 0,02 (d) 1 (d)
Polyaromatische koolwaterstoffen
naftaleen 0,1 0,02 (d)
benzo(a)pyreen 0,1 0,02 (d)
fenantreen 0,08 0,02 (d)
fluoranteen 0,2 0,02 (d)
benzo(a)antraceen 0,06 0,02 (d)
chryseen 0,15 0,02 (d)
benzo(b)fluoranteen 0,2 0,02 (d)
benzo(k)fluoranteen 0,2 0,02 (d)
benzo(ghi)peryleen 0,1 0,02 (d)
indeno(1,2,3-cd)pyreen 0,1 0,02 (d)
antraceen 0,1 0,02 (d)
fluoreen 0,1 0,02 (d)
dibenz(a,h)antraceen 0,1 0,02 (d)
acenafteen 0,2 0,02 (d)
acenaftyleen 0,2 0,02 (d)
pyreen 0,1 0,02 (d)
Cyanide (3) 1 (d) 5 (d)
totaal cyanide
Pesticiden 0,01 (d)
aldrin + dieldrin 0,02 (d)
chloordaan (cis + trans) 0,01 (d)
DDT + DDE + DDD 0,005 (d)
[lindaan (GAMMA-isomeer)] 0,005 (d)
[lindaan (ALPHA-isomeer)] 0,005 (d)
[lindaan (BETA-isomeer)] 0,005 (d)
[endosulfan (ALPHA, BETA en sulfaat)] 0,005 (d)
methyl tertiair butylether 0,02 (d) 1 (d)
aarde (mg/kg droge
stof)
zware metalen en metalloiden
(1)
arseen 19 5
cadmium 0,8 1
chroom (III) 37 10
koper 17 20
kwik 0,55 0,05
lood 40 5
nikkel 9 10
zink 62 60
Organische verbindingen
benzeen 0,1 (d) 0,5 (d)
tolueen 0,1 (d) 0,5 (d)
ethylbenzeen 0,1 (d) 0,5 (d)
xyleen 0,1 (d) 0,5 (d)
styreen 0,1 (d) 0,5 (d)
hexaan 0,5 (d) 1 (d)
heptaan 0,5 (d) 1 (d)
octaan 0,5 (d) 1 (d)
minerale olie 50 (d) 100 (d)
Gechloreerde solventen
1,2-dichloorethaan 0,02 (d) 0,5 (d)
dichloormethaan 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachloormethaan 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachlooretheen 0,02 (d) 0,5 (d)
trichloormethaan 0,02 (d) 0,5 (d)
trichlooretheen 0,02 (d) 0,5 (d)
vinylchloride 0,02 (d) 0,5 (d)
monochloorbenzeen 0,02 (d) 0,5 (d)
dichloorbenzeen (2) 0,02 (d) 0,5 (d)
trichloorbenzeen (2) 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachloorbenzeen (2) 0,02 (d) 0,1 (d)
pentachloorbenzeen 0,02 (d) 0,1 (d)
hexachloorbenzeen 0,02 (d) 0,1 (d)
1,1,1-trichloorethaan 0,02 (d) 1 (d)
1,1,2-trichloorethaan 0,02 (d) 1 (d)
1,1-dichloorethaan 0,02 (d) 1 (d)
cis + trans-1,2-dichlooretheen 0,02 (d) 1 (d)
Polyaromatische koolwaterstoffen
naftaleen 0,1 0,02 (d)
benzo(a)pyreen 0,1 0,02 (d)
fenantreen 0,08 0,02 (d)
fluoranteen 0,2 0,02 (d)
benzo(a)antraceen 0,06 0,02 (d)
chryseen 0,15 0,02 (d)
benzo(b)fluoranteen 0,2 0,02 (d)
benzo(k)fluoranteen 0,2 0,02 (d)
benzo(ghi)peryleen 0,1 0,02 (d)
indeno(1,2,3-cd)pyreen 0,1 0,02 (d)
antraceen 0,1 0,02 (d)
fluoreen 0,1 0,02 (d)
dibenz(a,h)antraceen 0,1 0,02 (d)
acenafteen 0,2 0,02 (d)
acenaftyleen 0,2 0,02 (d)
pyreen 0,1 0,02 (d)
Cyanide (3) 1 (d) 5 (d)
totaal cyanide
Pesticiden 0,01 (d)
aldrin + dieldrin 0,02 (d)
chloordaan (cis + trans) 0,01 (d)
DDT + DDE + DDD 0,005 (d)
[lindaan (GAMMA-isomeer)] 0,005 (d)
[lindaan (ALPHA-isomeer)] 0,005 (d)
[lindaan (BETA-isomeer)] 0,005 (d)
[endosulfan (ALPHA, BETA en sulfaat)] 0,005 (d)
methyl tertiair butylether 0,02 (d) 1 (d)
La partie fixe de la Eaux souterraines
terre (mg/kg matiere (MUg/l)
seche)
Metaux lourds et metalloides
(1)
Arsenic 19 5
Cadmium 0,8 1
Chrome (III) 37 10
Cuivre 17 20
Mercure 0,55 0,05
Plomb 40 5
Nickel 9 10
Zinc 62 60
Composes organiques
Benzene 0,1 (d) 0,5 (d)
Toluene 0,1 (d) 0,5 (d)
Ethylbenzene 0,1 (d) 0,5 (d)
Xylene 0,1 (d) 0,5 (d)
Styrene 0,1 (d) 0,5 (d)
Hexane 0,5 (d) 1 (d)
Heptane 0,5 (d) 1 (d)
Octane 0,5 (d) 1 (d)
Huile minerale 50 (d) 100 (d)
Solvants chlores
1,2-dichloroethane 0,02 (d) 0,5 (d)
dichloromethane 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachloromethane 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachloroethene 0,02 (d) 0,5 (d)
trichloromethane 0,02 (d) 0,5 (d)
trichloroethene 0,02 (d) 0,5 (d)
chlorure de vinyle 0,02 (d) 0,5 (d)
monochlorobenzene 0,02 (d) 0,5 (d)
dichlorobenzene (2) 0,02 (d) 0,5 (d)
trichlorobenzene (2) 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachlorobenzene (2) 0,02 (d) 0,1 (d)
pentachlorobenzene 0,02 (d) 0,1 (d)
hexachlorobenzene 0,02 (d) 0,1 (d)
1,1,1-trichloroethane 0,02 (d) 1 (d)
1,1,2-trichloroethane 0,02 (d) 1 (d)
1,1-dichloroethane 0,02 (d) 1 (d)
cis + trans-1,2-dichloroethene 0,02 (d) 1 (d)
Hydrocarbures polyaromatiques
naphtalene 0,1 0,02 (d)
benzo(a)pyrene 0,1 0,02 (d)
phenanthrene 0,08 0,02 (d)
fluoranthene 0,2 0,02 (d)
benzo(a)anthracene 0,06 0,02 (d)
chrysene 0,15 0,02 (d)
benzo(b)fluoranthene 0,2 0,02 (d)
benzo(k)fluoranthene 0,2 0,02 (d)
benzo(ghi)perylene 0,1 0,02 (d)
indeno(1,2,3-cd)pyrene 0,1 0,02 (d)
anthracene 0,1 0,02 (d)
fluorene 0,1 0,02 (d)
dibenz(a,h)anthracene 0,1 0,02 (d)
acenaphtene 0,2 0,02 (d)
acenaphtylene 0,2 0,02 (d)
pyrene 0,1 0,02 (d)
Cyanure (3) 1 (d) 5 (d)
Cyanure total
Pesticides 0,01 (d)
aldrin + dieldrin 0,02 (d)
chlorodane (cis + trans) 0,01 (d)
DDT + DDE + DDD 0,005 (d)
[lindane (GAMMA-isomeer)] 0,005 (d)
[lindane (ALPHA-isomeer)] 0,005 (d)
[lindane (BETA-isomeer)] 0,005 (d)
[endosulfane (ALPHA, BETA en 0,005 (d)
sulfate)]
methyle tertiaire butylether 0,02 (d) 1 (d)
terre (mg/kg matiere (MUg/l)
seche)
Metaux lourds et metalloides
(1)
Arsenic 19 5
Cadmium 0,8 1
Chrome (III) 37 10
Cuivre 17 20
Mercure 0,55 0,05
Plomb 40 5
Nickel 9 10
Zinc 62 60
Composes organiques
Benzene 0,1 (d) 0,5 (d)
Toluene 0,1 (d) 0,5 (d)
Ethylbenzene 0,1 (d) 0,5 (d)
Xylene 0,1 (d) 0,5 (d)
Styrene 0,1 (d) 0,5 (d)
Hexane 0,5 (d) 1 (d)
Heptane 0,5 (d) 1 (d)
Octane 0,5 (d) 1 (d)
Huile minerale 50 (d) 100 (d)
Solvants chlores
1,2-dichloroethane 0,02 (d) 0,5 (d)
dichloromethane 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachloromethane 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachloroethene 0,02 (d) 0,5 (d)
trichloromethane 0,02 (d) 0,5 (d)
trichloroethene 0,02 (d) 0,5 (d)
chlorure de vinyle 0,02 (d) 0,5 (d)
monochlorobenzene 0,02 (d) 0,5 (d)
dichlorobenzene (2) 0,02 (d) 0,5 (d)
trichlorobenzene (2) 0,02 (d) 0,5 (d)
tetrachlorobenzene (2) 0,02 (d) 0,1 (d)
pentachlorobenzene 0,02 (d) 0,1 (d)
hexachlorobenzene 0,02 (d) 0,1 (d)
1,1,1-trichloroethane 0,02 (d) 1 (d)
1,1,2-trichloroethane 0,02 (d) 1 (d)
1,1-dichloroethane 0,02 (d) 1 (d)
cis + trans-1,2-dichloroethene 0,02 (d) 1 (d)
Hydrocarbures polyaromatiques
naphtalene 0,1 0,02 (d)
benzo(a)pyrene 0,1 0,02 (d)
phenanthrene 0,08 0,02 (d)
fluoranthene 0,2 0,02 (d)
benzo(a)anthracene 0,06 0,02 (d)
chrysene 0,15 0,02 (d)
benzo(b)fluoranthene 0,2 0,02 (d)
benzo(k)fluoranthene 0,2 0,02 (d)
benzo(ghi)perylene 0,1 0,02 (d)
indeno(1,2,3-cd)pyrene 0,1 0,02 (d)
anthracene 0,1 0,02 (d)
fluorene 0,1 0,02 (d)
dibenz(a,h)anthracene 0,1 0,02 (d)
acenaphtene 0,2 0,02 (d)
acenaphtylene 0,2 0,02 (d)
pyrene 0,1 0,02 (d)
Cyanure (3) 1 (d) 5 (d)
Cyanure total
Pesticides 0,01 (d)
aldrin + dieldrin 0,02 (d)
chlorodane (cis + trans) 0,01 (d)
DDT + DDE + DDD 0,005 (d)
[lindane (GAMMA-isomeer)] 0,005 (d)
[lindane (ALPHA-isomeer)] 0,005 (d)
[lindane (BETA-isomeer)] 0,005 (d)
[endosulfane (ALPHA, BETA en 0,005 (d)
sulfate)]
methyle tertiaire butylether 0,02 (d) 1 (d)
(1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van zware metalen en metalloïden in het vaste deel van de aarde aan de achtergrondwaarden, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de achtergrondwaarden omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
(1) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en métaux lourds et en métalloïdes dans la partie fixe de la terre avec les valeurs de fond, les valeurs de fond sont converties dans les teneurs mesurées en argile et en matières organiques dans l'échantillon à analyser et ce, sur la base de la formule suivante :
N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
waarbij :
N : achtergrondwaarde bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
x : gehalte aan klei in het staal;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in de onderstaande tabel gegeven.
N : achtergrondwaarde bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
x : gehalte aan klei in het staal;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in de onderstaande tabel gegeven.
où :
N : valeur de fond en cas de teneur en argile de x % ou 10 % et de teneur en matières organiques de y % ou 2 %;
A, B, C : coefficients définis dans le tableau ci-dessous;
x : teneur en argile dans l'échantillon;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau ci-dessous.
N : valeur de fond en cas de teneur en argile de x % ou 10 % et de teneur en matières organiques de y % ou 2 %;
A, B, C : coefficients définis dans le tableau ci-dessous;
x : teneur en argile dans l'échantillon;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau ci-dessous.
A B C
arseen 14 0,5 0
cadmium 0,4 0,03 0,05
chroom 31 0,6 0
koper 14 0,3 0
kwik 0,5 0,0046 0
lood 33 0,3 2,3
nikkel 6,5 0,2 0,3
zink 46 1,1 2,3
arseen 14 0,5 0
cadmium 0,4 0,03 0,05
chroom 31 0,6 0
koper 14 0,3 0
kwik 0,5 0,0046 0
lood 33 0,3 2,3
nikkel 6,5 0,2 0,3
zink 46 1,1 2,3
A B C
Arsenic 14 0,5 0
Cadmium 0,4 0,03 0,05
Chrome 31 0,6 0
Cuivre 14 0,3 0
Mercure 0,5 0,0046 0
Plomb 33 0,3 2,3
Nickel 6,5 0,2 0,3
Zinc 46 1,1 2,3
Arsenic 14 0,5 0
Cadmium 0,4 0,03 0,05
Chrome 31 0,6 0
Cuivre 14 0,3 0
Mercure 0,5 0,0046 0
Plomb 33 0,3 2,3
Nickel 6,5 0,2 0,3
Zinc 46 1,1 2,3
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de volgende voorwaarden :
- het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %
- het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(2) De achtergrondwaarden voor dichloorbenzeen, trichloorbenzeen, respectievelijk tetrachloorbenzeen gelden telkens als achtergrondwaarde voor elke isomeer afzonderlijk.
(3) Onder totaal cyanide moet worden begrepen : het gehalte aan anorganisch gebonden cyanide, bestaande uit de som van de gehalten aan het vrije cyanide-ion;aan het complexgebonden en aan het in enkelvoudige metaalcyaniden gebonden cyanide met uitzondering van het in kobaltcomplexen gebonden cyanide en thiocyanaat-ionen.
(d) De achtergrondwaarde komt overeen met de detectielimiet. "
- het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %
- het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(2) De achtergrondwaarden voor dichloorbenzeen, trichloorbenzeen, respectievelijk tetrachloorbenzeen gelden telkens als achtergrondwaarde voor elke isomeer afzonderlijk.
(3) Onder totaal cyanide moet worden begrepen : het gehalte aan anorganisch gebonden cyanide, bestaande uit de som van de gehalten aan het vrije cyanide-ion;aan het complexgebonden en aan het in enkelvoudige metaalcyaniden gebonden cyanide met uitzondering van het in kobaltcomplexen gebonden cyanide en thiocyanaat-ionen.
(d) De achtergrondwaarde komt overeen met de detectielimiet. "
La formule présentée peut uniquement être appliquée dans les conditions suivantes :
- la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %
- la teneur mesurée en matieres organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en argile de 50 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(2) Les valeurs de fond pour le dichlorobenzène, le trichlorobenzène et le tétrachlorobenzène ou sont toujours applicables comme valeur de fond pour chaque isomère séparément.
(3) Par cyanure total il faut entendre : la teneur en composés cyanurés inorganiques consistant en la somme des teneurs en ions de cyanure libre, en composés complexes et en cyanures métalliques simples à l'exception des composés cyanurés en complexes de cobalt et des ions thyocyanates.
(d) La valeur de fond coïncide avec la limite de détection. "
- la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %
- la teneur mesurée en matieres organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en argile de 50 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(2) Les valeurs de fond pour le dichlorobenzène, le trichlorobenzène et le tétrachlorobenzène ou sont toujours applicables comme valeur de fond pour chaque isomère séparément.
(3) Par cyanure total il faut entendre : la teneur en composés cyanurés inorganiques consistant en la somme des teneurs en ions de cyanure libre, en composés complexes et en cyanures métalliques simples à l'exception des composés cyanurés en complexes de cobalt et des ions thyocyanates.
(d) La valeur de fond coïncide avec la limite de détection. "
Art. 28. Bijlage 7 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Bijlage 7.
Normen waaraan uitgegraven bodem moet voldoen voor het gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype I gelegen is.
De waarden (R'-waarden) gelden per stof die in de onderstaande tabel is opgenomen :
" Bijlage 7.
Normen waaraan uitgegraven bodem moet voldoen voor het gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype I gelegen is.
De waarden (R'-waarden) gelden per stof die in de onderstaande tabel is opgenomen :
Art. 28. L'annexe 7 du même arrêté, insérée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacée par ce qui suit :
" Annexe 7.
Normes auxquelles doivent satisfaire les terres excavées pour l'utilisation en tant que terre sur un terrain receveur situé dans un type de destination I.
Les valeurs (valeurs R') sont applicables par substance reprise dans le tableau suivant :
" Annexe 7.
Normes auxquelles doivent satisfaire les terres excavées pour l'utilisation en tant que terre sur un terrain receveur situé dans un type de destination I.
Les valeurs (valeurs R') sont applicables par substance reprise dans le tableau suivant :
MAXIMALE CONCENTRATIE
(in mg/kg droge stof)
ZWARE METALEN EN METALLOIDEN (1)
arseen (As) 19
cadmium (Cd) 0,8
chroom (Cr) (III) (2) 37
koper (Cu) 17
kwik (Hg) 0,55
lood (Pb) 40
nikkel (Ni) 9
zink (Zn) 62
MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN
benzeen 0,2
tolueen 0,2
ethylbenzeen 0,2
xyleen 0,2
styreen 0,2
POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN
naftaleen 0,1
benzo(a)pyreen 0,1
fenantreen 0,08
fluoranteen 0,2
benzo(a)antraceen 0,06
chryseen 0,15
benzo(b)fluoranteen 0,2
benzo(k)fluoranteen 0,2
benzo(ghi)peryleen 0,1
indeno(1,2,3-cd)pyreen 0,1
Antraceen 0,1
Fluoreen 0,1
dibenz(a,h)antraceen 0,1
Acenafteen 0,2
Acenaftyleen 0,2
Pyreen 0,1
OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN
hexaan 0,5 (d)
heptaan 1,0
octaan 1,0
minerale olie 100
Polychloorbifenylen (PCB) 0,002 (d)
GECHLOREERDE SOLVENTEN
1,2-dichloorethaan 0,02 (d)
dichloormethaan 0,04
tetrachloormethaan 0,02 (d)
tetrachlooretheen 0,04
trichloormethaan 0,02 (d)
trichlooretheen 0,04
vinylchloride 0,02 (d)
monochloorbenzeen 0,04
dichloorbenzeen (3) 0,04
trichloorbenzeen (4) 0,04
tetrachloorbenzeen (5) 0,02 (d)
pentachloorbenzeen 0,04
hexachloorbenzeen 0,02 (d)
1,1,1-trichloorethaan 0,04
1,1,2-trichloorethaan 0,04
1,1-dichloorethaan 0,04
cis + trans-1,2-dichlooretheen 0,04
vrij cyanide 2
niet-chlooroxideerbaar cyanide 2
organochloorpesticiden (totaal) 0,1
Methyl tertiair butylether 0,02 (d)
(in mg/kg droge stof)
ZWARE METALEN EN METALLOIDEN (1)
arseen (As) 19
cadmium (Cd) 0,8
chroom (Cr) (III) (2) 37
koper (Cu) 17
kwik (Hg) 0,55
lood (Pb) 40
nikkel (Ni) 9
zink (Zn) 62
MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN
benzeen 0,2
tolueen 0,2
ethylbenzeen 0,2
xyleen 0,2
styreen 0,2
POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN
naftaleen 0,1
benzo(a)pyreen 0,1
fenantreen 0,08
fluoranteen 0,2
benzo(a)antraceen 0,06
chryseen 0,15
benzo(b)fluoranteen 0,2
benzo(k)fluoranteen 0,2
benzo(ghi)peryleen 0,1
indeno(1,2,3-cd)pyreen 0,1
Antraceen 0,1
Fluoreen 0,1
dibenz(a,h)antraceen 0,1
Acenafteen 0,2
Acenaftyleen 0,2
Pyreen 0,1
OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN
hexaan 0,5 (d)
heptaan 1,0
octaan 1,0
minerale olie 100
Polychloorbifenylen (PCB) 0,002 (d)
GECHLOREERDE SOLVENTEN
1,2-dichloorethaan 0,02 (d)
dichloormethaan 0,04
tetrachloormethaan 0,02 (d)
tetrachlooretheen 0,04
trichloormethaan 0,02 (d)
trichlooretheen 0,04
vinylchloride 0,02 (d)
monochloorbenzeen 0,04
dichloorbenzeen (3) 0,04
trichloorbenzeen (4) 0,04
tetrachloorbenzeen (5) 0,02 (d)
pentachloorbenzeen 0,04
hexachloorbenzeen 0,02 (d)
1,1,1-trichloorethaan 0,04
1,1,2-trichloorethaan 0,04
1,1-dichloorethaan 0,04
cis + trans-1,2-dichlooretheen 0,04
vrij cyanide 2
niet-chlooroxideerbaar cyanide 2
organochloorpesticiden (totaal) 0,1
Methyl tertiair butylether 0,02 (d)
CONCENTRATION MAXIMALE
(en mg/kg matiere seche)
METAUX LOURDS ET METALLOIDES (1)
Arsenic (As) 19
Cadmium (Cd) 0,8
Chrome (Cr) (III) (2) 37
Cuivre (Cu) 17
Mercure (Hg) 0,55
Plomb (Pb) 40
Nickel (Ni) 9
Zinc (Zn) 62
HYDROCARBURES AROMATIQUES MONOCYCLIQUES
Benzene 0,2
Toluene 0,2
Ethylbenzene 0,2
Xylene 0,2
Styrene 0,2
HYDROCARBURES AROMATIQUES POLYCYCLIQUES
Naphtalene 0,1
Benzo(a)pyrene 0,1
Phenantrene 0,08
Fluoranthene 0,2
benzo(a)anthracene 0,06
chrysene 0,15
benzo(b)fluoranthene 0,2
benzo(k)fluoranthene 0,2
benzo(ghi)perylene 0,1
indeno(1,2,3-cd)pyrene 0,1
Anthracene 0,1
Fluorene 0,1
dibenz(a,h)anthracene 0,1
Acenaphtene 0,2
Acenaphtylene 0,2
Pyrene 0,1
AUTRES MATIERES ORGANIQUES
Hexane 0,5 (d)
Heptane 1,0
Octane 1,0
Huile minerale 100
Polychlorobiphenyles (PCB) 0,002 (d)
SOLVANTS CHLORES
1,2-dichlororethane 0,02 (d)
Dichloromethane 0,04
Tetrachloromethane 0,02 (d)
Tetrachloroethene 0,04
Trichloromethane 0,02 (d)
Trichloroethene 0,04
Chlorure de vinyle 0,02 (d)
Monochlorobenzene 0,04
Dichlorobenzene (3) 0,04
Trichlorobenzene (4) 0,04
tetrachlorobenzene (5) 0,02 (d)
Pentachlorobenzene 0,04
Hexachlorobenzene 0,02 (d)
1,1,1-trichloroethane 0,04
1,1,2-trichloroethane 0,04
1,1-dichlororethane 0,04
cis + trans-1,2-dichloroethene 0,04
Cyanure libre 2
Cyanure non-oxydable au chlore 2
Pesticides organochlores (total) 0,1
Methyle tertiaire butylether 0,02 (d)
(en mg/kg matiere seche)
METAUX LOURDS ET METALLOIDES (1)
Arsenic (As) 19
Cadmium (Cd) 0,8
Chrome (Cr) (III) (2) 37
Cuivre (Cu) 17
Mercure (Hg) 0,55
Plomb (Pb) 40
Nickel (Ni) 9
Zinc (Zn) 62
HYDROCARBURES AROMATIQUES MONOCYCLIQUES
Benzene 0,2
Toluene 0,2
Ethylbenzene 0,2
Xylene 0,2
Styrene 0,2
HYDROCARBURES AROMATIQUES POLYCYCLIQUES
Naphtalene 0,1
Benzo(a)pyrene 0,1
Phenantrene 0,08
Fluoranthene 0,2
benzo(a)anthracene 0,06
chrysene 0,15
benzo(b)fluoranthene 0,2
benzo(k)fluoranthene 0,2
benzo(ghi)perylene 0,1
indeno(1,2,3-cd)pyrene 0,1
Anthracene 0,1
Fluorene 0,1
dibenz(a,h)anthracene 0,1
Acenaphtene 0,2
Acenaphtylene 0,2
Pyrene 0,1
AUTRES MATIERES ORGANIQUES
Hexane 0,5 (d)
Heptane 1,0
Octane 1,0
Huile minerale 100
Polychlorobiphenyles (PCB) 0,002 (d)
SOLVANTS CHLORES
1,2-dichlororethane 0,02 (d)
Dichloromethane 0,04
Tetrachloromethane 0,02 (d)
Tetrachloroethene 0,04
Trichloromethane 0,02 (d)
Trichloroethene 0,04
Chlorure de vinyle 0,02 (d)
Monochlorobenzene 0,04
Dichlorobenzene (3) 0,04
Trichlorobenzene (4) 0,04
tetrachlorobenzene (5) 0,02 (d)
Pentachlorobenzene 0,04
Hexachlorobenzene 0,02 (d)
1,1,1-trichloroethane 0,04
1,1,2-trichloroethane 0,04
1,1-dichlororethane 0,04
cis + trans-1,2-dichloroethene 0,04
Cyanure libre 2
Cyanure non-oxydable au chlore 2
Pesticides organochlores (total) 0,1
Methyle tertiaire butylether 0,02 (d)
(1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties zware metalen en metalloïden in de grond aan de maximale concentraties, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de grond, worden de maximale concentraties omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
(1) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en métaux lourds et en metalloïdes dans le sol avec les concentrations maximales, les concentrations maximales sont converties dans les teneurs mesurées en argile et en matières organiques dans l'échantillon à analyser et ce, sur la base de la formule suivante :
N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
waarbij :
N : maximale concentratie bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
x : gehalte aan klei in het staal;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in onderstaande tabel gegeven.
N : maximale concentratie bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
x : gehalte aan klei in het staal;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in onderstaande tabel gegeven.
où :
N : concentration maximale en cas d'une teneur en argile de x % ou 10 % et une teneur en matières organiques de y % ou 2 %;
A, B, C : coefficients définis dans le tableau suivant;
x : teneur en argile dans l'échantillon;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau ci-dessous.
N : concentration maximale en cas d'une teneur en argile de x % ou 10 % et une teneur en matières organiques de y % ou 2 %;
A, B, C : coefficients définis dans le tableau suivant;
x : teneur en argile dans l'échantillon;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau ci-dessous.
A B C
arseen 14 0,5 0
cadmium 0,4 0,03 0,05
chroom 31 0,6 0
koper 14 0,3 0
kwik 0,5 0,0046 0
lood 33 0,3 2,3
nikkel 6,5 0,2 0,3
zink 46 1,1 2,3
arseen 14 0,5 0
cadmium 0,4 0,03 0,05
chroom 31 0,6 0
koper 14 0,3 0
kwik 0,5 0,0046 0
lood 33 0,3 2,3
nikkel 6,5 0,2 0,3
zink 46 1,1 2,3
A B C
Arsenic 14 0,5 0
Cadmium 0,4 0,03 0,05
Chrome 31 0,6 0
Cuivre 14 0,3 0
Mercure 0,5 0,0046 0
Plomb 33 0,3 2,3
Nickel 6,5 0,2 0,3
Zinc 46 1,1 2,3
Arsenic 14 0,5 0
Cadmium 0,4 0,03 0,05
Chrome 31 0,6 0
Cuivre 14 0,3 0
Mercure 0,5 0,0046 0
Plomb 33 0,3 2,3
Nickel 6,5 0,2 0,3
Zinc 46 1,1 2,3
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de volgende voorwaarden :
- het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %;
- het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
Als het gemeten gehalte organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van 6-waardig chroom in de grond aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd.
(3) De maximale concentraties voor dichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
(4) De maximale concentraties voor trichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
(5) De maximale concentraties voor tetrachloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
(d) In de gevallen waar de waarden met de detectielimiet overeenkomen, moet rekening worden gehouden met de meetomstandigheden. "
- het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %;
- het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
Als het gemeten gehalte organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van 6-waardig chroom in de grond aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd.
(3) De maximale concentraties voor dichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
(4) De maximale concentraties voor trichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
(5) De maximale concentraties voor tetrachloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
(d) In de gevallen waar de waarden met de detectielimiet overeenkomen, moet rekening worden gehouden met de meetomstandigheden. "
La formule présentée peut uniquement être appliquée dans les conditions suivantes :
- la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %;
- la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposee en argile de 50 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(2) Le chrome est normalisé sur la base de chrome trivalent. S'il y a des indications que le chrome est présent dans le sol sous la forme de chrome de sextuple valence, les chiffres présentés ici ne peuvent plus être utilisés et une évaluation séparée du risque doit être effectuée.
(3) Les concentrations maximales pour le dichlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère séparément.
(4) Les concentrations maximales pour le trichlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère séparément.
(5) Les concentrations maximales pour le tétrachlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère séparément.
(d) Dans les cas où les valeurs coïncident avec la limite de détection, il faut tenir compte des circonstances des mesures. "
- la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %;
- la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposee en argile de 50 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(2) Le chrome est normalisé sur la base de chrome trivalent. S'il y a des indications que le chrome est présent dans le sol sous la forme de chrome de sextuple valence, les chiffres présentés ici ne peuvent plus être utilisés et une évaluation séparée du risque doit être effectuée.
(3) Les concentrations maximales pour le dichlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère séparément.
(4) Les concentrations maximales pour le trichlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère séparément.
(5) Les concentrations maximales pour le tétrachlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère séparément.
(d) Dans les cas où les valeurs coïncident avec la limite de détection, il faut tenir compte des circonstances des mesures. "
Art. 29. Bijlage 8 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Bijlage 8.
Normen waaraan uitgegraven bodem moet voldoen voor het gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype II, III, IV of V gelegen is.
De waarden (R-waarden) gelden per stof die in de onderstaande tabel is opgenomen.
" Bijlage 8.
Normen waaraan uitgegraven bodem moet voldoen voor het gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype II, III, IV of V gelegen is.
De waarden (R-waarden) gelden per stof die in de onderstaande tabel is opgenomen.
Art. 29. L'annexe 8 du même arrêté, insérée par l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 octobre 2001, est remplacée par ce qui suit :
" Annexe 8.
Normes auxquelles doivent satisfaire les terres excavées pour l'utilisation en tant que terre sur un terrain receveur situé dans un type de destination II, III, IV ou V.
Les valeurs (valeurs R) sont applicables par substance reprise dans le tableau suivant :
" Annexe 8.
Normes auxquelles doivent satisfaire les terres excavées pour l'utilisation en tant que terre sur un terrain receveur situé dans un type de destination II, III, IV ou V.
Les valeurs (valeurs R) sont applicables par substance reprise dans le tableau suivant :
MAXIMALE CONCENTRATIE
(in mg/kg droge stof)
ZWARE METALEN EN METALLOIDEN (1)
arseen (As) 27
cadmium (Cd) 1,2
chroom (Cr) (2) 78
koper (Cu) 109
kwik (Hg) 1,5
lood (Pb) 120
nikkel (Ni) 55
zink (Zn) 300
MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN (3)
benzeen 0,3
tolueen 2,5
ethylbenzeen 0,8
xyleen 1,8
styreen 0,3
POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN (7)
Naftaleen 0,8
benzo(a)pyreen 0,3
fenantreen 30
fluoranteen 10,1
benzo(a)antraceen 2,5
chryseen 5,1
benzo(b)fluoranteen 1,1
benzo(k)fluoranteen 0,6
benzo(ghi)peryleen 80
indeno(1,2,3-cd)pyreen 0,55
Antraceen 1,5
Fluoreen 22
Dibenz(a,h)antraceen 0,3
Acenafteen 4,6
Acenaftyleen 0,6
Pyreen 62
OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN (3)
hexaan 0,6
heptaan 13
octaan 38
minerale olie 300
polychloorbifenylen (PCB) 0,004
GECHLOREERDE SOLVENTEN (7)
1,2-dichloorethaan 0,02
dichloormethaan 0,07
Tetrachloormethaan 0,02
tetrachlooretheen 0,36
trichloormethaan 0,02
trichlooretheen 0,33
vinylchloride 0,02
monochloorbenzeen 1,3
1,2-dichloorbenzeen (4) 17,5
1,3-dichloorbenzeen (4) 20
1,4-dichloorbenzeen (4) 2
trichloorbenzeen (5) 0,25
tetrachloorbenzeen (6) 0,06
Pentachloorbenzeen 0,25
Hexachloorbenzeen 0,035
1,1,1-trichloorethaan 5
1,1,2-trichloorethaan 0,11
1,1-dichloorethaan 1
cis + trans-1,2-dichlooretheen 0,21
vrij cyanide 3
niet-chlooroxideerbaar cyanide 3
Methyl tertiair butylether (8) 1,010
Organochloorpesticiden 0,2
(in mg/kg droge stof)
ZWARE METALEN EN METALLOIDEN (1)
arseen (As) 27
cadmium (Cd) 1,2
chroom (Cr) (2) 78
koper (Cu) 109
kwik (Hg) 1,5
lood (Pb) 120
nikkel (Ni) 55
zink (Zn) 300
MONOCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN (3)
benzeen 0,3
tolueen 2,5
ethylbenzeen 0,8
xyleen 1,8
styreen 0,3
POLYCYCLISCHE AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN (7)
Naftaleen 0,8
benzo(a)pyreen 0,3
fenantreen 30
fluoranteen 10,1
benzo(a)antraceen 2,5
chryseen 5,1
benzo(b)fluoranteen 1,1
benzo(k)fluoranteen 0,6
benzo(ghi)peryleen 80
indeno(1,2,3-cd)pyreen 0,55
Antraceen 1,5
Fluoreen 22
Dibenz(a,h)antraceen 0,3
Acenafteen 4,6
Acenaftyleen 0,6
Pyreen 62
OVERIGE ORGANISCHE STOFFEN (3)
hexaan 0,6
heptaan 13
octaan 38
minerale olie 300
polychloorbifenylen (PCB) 0,004
GECHLOREERDE SOLVENTEN (7)
1,2-dichloorethaan 0,02
dichloormethaan 0,07
Tetrachloormethaan 0,02
tetrachlooretheen 0,36
trichloormethaan 0,02
trichlooretheen 0,33
vinylchloride 0,02
monochloorbenzeen 1,3
1,2-dichloorbenzeen (4) 17,5
1,3-dichloorbenzeen (4) 20
1,4-dichloorbenzeen (4) 2
trichloorbenzeen (5) 0,25
tetrachloorbenzeen (6) 0,06
Pentachloorbenzeen 0,25
Hexachloorbenzeen 0,035
1,1,1-trichloorethaan 5
1,1,2-trichloorethaan 0,11
1,1-dichloorethaan 1
cis + trans-1,2-dichlooretheen 0,21
vrij cyanide 3
niet-chlooroxideerbaar cyanide 3
Methyl tertiair butylether (8) 1,010
Organochloorpesticiden 0,2
CONCENTRATION MAXIMALE
(en mg/kg matiere seche)
METAUX LOURDS ET METALLOIDES (1)
Arsenic (As) 27
Cadmium (Cd) 1,2
Chrome (Cr) (2) 78
Cuivre (Cu) 109
Mercure (Hg) 1,5
Plomb (Pb) 120
Nickel (Ni) 55
Zinc (Zn) 300
HYDROCARBURES AROMATIQUES MONOCYCLIQUES (3)
Benzene 0,3
Toluene 2,5
Ethylbenzene 0,8
Xylene 1,8
Styrene 0,3
HYDROCARBURES AROMATIQUES POLYCYCLIQUES (7)
Naphtalene 0,8
benzo(a)pyrene 0,3
Phenanthrene 30
Fluoranthene 10,1
benzo(a)anthracene 2,5
Chrysene 5,1
benzo(b)fluoranthene 1,1
benzo(k)fluoranthene 0,6
benzo(ghi)perylene 80
indeno(1,2,3-cd)pyrene 0,55
Anthracene 1,5
Fluorene 22
Dibenz(a,h)anthracene 0,3
Acenaphtene 4,6
Acenaphtylene 0,6
Pyrene 62
AUTRES MATIERES ORGANIQUES (3)
Hexane 0,6
Heptane 13
octane 38
Huile minerale 300
polychlorobiphenyles (PCB) 0,004
SOLVANTS CHLORES (7)
1,2-dichloroethane 0,02
Dichloromethane 0,07
Tetrachloromethane 0,02
Tetrachloroethene 0,36
Trichloromethane 0,02
Trichloroethene 0,33
Chlorure de vinyle 0,02
Monochlorobenzene 1,3
1,2-dichlorobenzene (4) 17,5
1,3-dichlorobenzene (4) 20
1,4-dichlorobenzene (4) 2
Trichlorobenzene (5) 0,25
tetrachlorobenzene (6) 0,06
Pentachlorobenzene 0,25
Hexachlorobenzene 0,035
1,1,1-trichloroethane 5
1,1,2-trichloroethane 0,11
1,1-dichloroethane 1
cis + trans-1,2-dichloroethene 0,21
Cyanure libre 3
Cyanure non-oxydable au chlore 3
Methyle tertiaire butylether (8) 1,010
Pesticides organochlores 0,2
(en mg/kg matiere seche)
METAUX LOURDS ET METALLOIDES (1)
Arsenic (As) 27
Cadmium (Cd) 1,2
Chrome (Cr) (2) 78
Cuivre (Cu) 109
Mercure (Hg) 1,5
Plomb (Pb) 120
Nickel (Ni) 55
Zinc (Zn) 300
HYDROCARBURES AROMATIQUES MONOCYCLIQUES (3)
Benzene 0,3
Toluene 2,5
Ethylbenzene 0,8
Xylene 1,8
Styrene 0,3
HYDROCARBURES AROMATIQUES POLYCYCLIQUES (7)
Naphtalene 0,8
benzo(a)pyrene 0,3
Phenanthrene 30
Fluoranthene 10,1
benzo(a)anthracene 2,5
Chrysene 5,1
benzo(b)fluoranthene 1,1
benzo(k)fluoranthene 0,6
benzo(ghi)perylene 80
indeno(1,2,3-cd)pyrene 0,55
Anthracene 1,5
Fluorene 22
Dibenz(a,h)anthracene 0,3
Acenaphtene 4,6
Acenaphtylene 0,6
Pyrene 62
AUTRES MATIERES ORGANIQUES (3)
Hexane 0,6
Heptane 13
octane 38
Huile minerale 300
polychlorobiphenyles (PCB) 0,004
SOLVANTS CHLORES (7)
1,2-dichloroethane 0,02
Dichloromethane 0,07
Tetrachloromethane 0,02
Tetrachloroethene 0,36
Trichloromethane 0,02
Trichloroethene 0,33
Chlorure de vinyle 0,02
Monochlorobenzene 1,3
1,2-dichlorobenzene (4) 17,5
1,3-dichlorobenzene (4) 20
1,4-dichlorobenzene (4) 2
Trichlorobenzene (5) 0,25
tetrachlorobenzene (6) 0,06
Pentachlorobenzene 0,25
Hexachlorobenzene 0,035
1,1,1-trichloroethane 5
1,1,2-trichloroethane 0,11
1,1-dichloroethane 1
cis + trans-1,2-dichloroethene 0,21
Cyanure libre 3
Cyanure non-oxydable au chlore 3
Methyle tertiaire butylether (8) 1,010
Pesticides organochlores 0,2
(1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties aan zware metalen en metalloïden in de grond aan de maximale concentraties, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de grond, worden de maximale concentraties omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal in het te toetsen monster van de uitgegraven bodem. Als de bodem een behandeling ondergaan heeft waarbij het gehalte aan klei en aan organisch materiaal gereduceerd wordt, gebeurt de toetsing op de behandelde bodem.
Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
(1) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en métauxlourds et en métalloïdes dans le sol avec les concentrations maximales, les concentrations maximales sont converties dans les teneurs mesurées en argile et en matières organiques dans l'échantillon de terres excavées à analyser. Si le terrain a subi un traitement visant à réduire la teneur en argile et en matières organiques, la comparaison a lieu au niveau du terrain traité.
La formule utilisée est la suivante :
La formule utilisée est la suivante :
N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
N(x,y) = N(10,2) * A + B * x + C * y/A + B * 10 + C * 2
waarbij :
N : maximale concentratie bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
x : gehalte aan klei in het staal;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in de onderstaande tabel gegeven.
N : maximale concentratie bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 %;
A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
x : gehalte aan klei in het staal;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in de onderstaande tabel gegeven.
où :
N : concentration maximale en cas de teneur en argile de x % ou 10 % et de teneur en matieres organiques de y % ou 2 %;
A, B, C : coefficients définis dans le tableau ci-dessous;
x : teneur en argile dans l'échantillon;,y : teneur en matières organiques dans l'echantillon.
Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau suivant.
N : concentration maximale en cas de teneur en argile de x % ou 10 % et de teneur en matieres organiques de y % ou 2 %;
A, B, C : coefficients définis dans le tableau ci-dessous;
x : teneur en argile dans l'échantillon;,y : teneur en matières organiques dans l'echantillon.
Les coefficients A, B et C dépendent du métal et sont indiqués dans le tableau suivant.
A B C
arseen 14 0,5 0
cadmium 0,4 0,03 0,05
chroom 31 0,6 0
koper 14 0,3 0
kwik 0,5 0,0046 0
lood 33 0,3 2,3
nikkel 6,5 0,2 0,3
zink 46 1,1 2,3
arseen 14 0,5 0
cadmium 0,4 0,03 0,05
chroom 31 0,6 0
koper 14 0,3 0
kwik 0,5 0,0046 0
lood 33 0,3 2,3
nikkel 6,5 0,2 0,3
zink 46 1,1 2,3
A B C
Arsenic 14 0,5 0
Cadmium 0,4 0,03 0,05
Chrome 31 0,6 0
Cuivre 14 0,3 0
Mercure 0,5 0,0046 0
Plomb 33 0,3 2,3
Nickel 6,5 0,2 0,3
Zinc 46 1,1 2,3
Arsenic 14 0,5 0
Cadmium 0,4 0,03 0,05
Chrome 31 0,6 0
Cuivre 14 0,3 0
Mercure 0,5 0,0046 0
Plomb 33 0,3 2,3
Nickel 6,5 0,2 0,3
Zinc 46 1,1 2,3
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de volgende voorwaarden :
- het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %;
- het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van 6-waardig chroom in de grond aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd.
(3) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties aan organische verbindingen en gehalogeneerde koolwaterstoffen in de grond aan de R-waarden rekening te kunnen houden met de kenmerken van de grond, worden de R-waarden omgerekend naar het gemeten monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule.
- het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %;
- het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom. Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van 6-waardig chroom in de grond aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd.
(3) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties aan organische verbindingen en gehalogeneerde koolwaterstoffen in de grond aan de R-waarden rekening te kunnen houden met de kenmerken van de grond, worden de R-waarden omgerekend naar het gemeten monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule.
La formule présentée peut uniquement être appliquée dans les conditions suivantes :
- la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %;
- la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en argile de 50 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matieres organiques de 10 %.
(2) Le chrome est normalisé sur la base de chrome trivalent. S'il y a des indications que le chrome est présent dans le sol sous la forme de chrome de sextuple valence, les chiffres présentés ici ne peuvent plus être utilisés et une évaluation séparée du risque doit être effectuée.
(3) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en composés organiques et en hydrocarbures halogenes dans le sol avec les valeurs R, les valeurs R sont converties dans l'échantillon mesuré, et ce sur la base de la formule suivante :
- la teneur mesurée en argile se situe entre 1 % et 50 %;
- la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en argile est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 50 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en argile de 50 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matieres organiques de 10 %.
(2) Le chrome est normalisé sur la base de chrome trivalent. S'il y a des indications que le chrome est présent dans le sol sous la forme de chrome de sextuple valence, les chiffres présentés ici ne peuvent plus être utilisés et une évaluation séparée du risque doit être effectuée.
(3) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en composés organiques et en hydrocarbures halogenes dans le sol avec les valeurs R, les valeurs R sont converties dans l'échantillon mesuré, et ce sur la base de la formule suivante :
N(y) = N(2) * y/2
N(y) = N(2) * y/2
met :
N : R-waarde bij een gehalte aan organisch materiaal van y %; respectievelijk 2 %.
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(4) Voor de isomeren van dichloorbenzeen moet aan de volgende aanvullende voorwaarde zijn voldaan :
N : R-waarde bij een gehalte aan organisch materiaal van y %; respectievelijk 2 %.
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(4) Voor de isomeren van dichloorbenzeen moet aan de volgende aanvullende voorwaarde zijn voldaan :
où :
N : valeur R en cas de teneur en matières organiques de y %; ou 2 %.
La formule présentée peut uniquement être appliquée à la condition que la teneur mesuree en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inferieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(4) Pour les isomères du dichlorobenzène, la condition supplémentaire suivante doit être remplie :
N : valeur R en cas de teneur en matières organiques de y %; ou 2 %.
La formule présentée peut uniquement être appliquée à la condition que la teneur mesuree en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inferieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(4) Pour les isomères du dichlorobenzène, la condition supplémentaire suivante doit être remplie :
C1,2-dichloorbenzeen/maximum (1,2)/C1,3-dichloorbenzeen/maximum (1,3)
< of = 1
< of = 1
C1,2-dichloorbenzeen/maximum (1,2)/C1,3-dichloorbenzeen/maximum (1,3)
< ou = 1
< ou = 1
waarbij C1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk C1,3-dichloorbenzeen gelezen moet worden als de gemeten concentratie 1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk de gemeten concentratie 1,3-dichloorbenzeen en maximum(1,2), respectievelijk maximum(1,3) als de maximaal toegelaten concentraties voor 1,2-dichloorbenzeen respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen.
(5) De maximale concentraties voor trichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
(6) De maximale concentraties voor tetrachloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
(7) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties polyaromatische koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de R-waarden rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de R-waarden omgerekend naar de gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
(5) De maximale concentraties voor trichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
(6) De maximale concentraties voor tetrachloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.
(7) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties polyaromatische koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de R-waarden rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de R-waarden omgerekend naar de gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
où C1,2-dichloorbenzeen, ou C1,3-dichloorbenzeen doit être lu comme la concentration mesurée en 1,2-dichlorobenzène, ou la concentration mesurée en 1,3-dichlorobenzène et maximum(1,2), ou maximum(1,3) comme concentrations maximales autorisées pour 1,2-dichlorobenzènen ou 1,3-dichlorobenzène.
(5) Les concentrations maximales pour le trichlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère separément.
(6) Les concentrations maximales pour le tétrachlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère separément.
(7) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol lors de la comparaison des concentrations mesurées en hydrocarbures polyaromatiques dans la partie fixe de la terre avec les valeurs R, les valeurs R sont converties dans les teneurs mesurées en matières organiques de l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
(5) Les concentrations maximales pour le trichlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère separément.
(6) Les concentrations maximales pour le tétrachlorobenzène sont toujours applicables comme concentrations maximales pour chaque isomère separément.
(7) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol lors de la comparaison des concentrations mesurées en hydrocarbures polyaromatiques dans la partie fixe de la terre avec les valeurs R, les valeurs R sont converties dans les teneurs mesurées en matières organiques de l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
N(y) = N(2) * (A + B * y)
N(y) = N(2) * (A + B * y)
waarbij :
N(y) : maximale concentratie bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
N(2) : R-waarde bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
A, B : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en worden in de onderstaande tabel gegeven :
N(y) : maximale concentratie bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
N(2) : R-waarde bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
A, B : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en worden in de onderstaande tabel gegeven :
où :
N(y) : concentration maximale en cas de teneur en matières organiques de y %;
N(2) : valeur-R en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
A, B : coefficients définis dans le tableau suivant;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A et B dépendent du composé et sont indiqués dans le tableau ci-dessous :
N(y) : concentration maximale en cas de teneur en matières organiques de y %;
N(2) : valeur-R en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
A, B : coefficients définis dans le tableau suivant;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A et B dépendent du composé et sont indiqués dans le tableau ci-dessous :
A B
Naftaleen 0,64 0,18
Benzo(a)pyreen 1 0
Fenantreen 0,26 0,37
Fluoranteen 0,68 0,16
Benzo(a)antraceen 0,94 0,029
Chryseen 1 0
Benzo(b)fluoranteen 0,96 0,021
Benzo(k)fluoranteen 1 0
Benzo(ghi)peryleen 1 0
Indeno(1,2,3-cd)pyreen 1 0
Antraceen 1 0
Fluoreen 0,082 0,46
Dibenz(a,h)antraceen 1 0
Acenafteen 1 0
Acenaftyleen 0,74 0,13
Pyreen 0,44 0,28
Naftaleen 0,64 0,18
Benzo(a)pyreen 1 0
Fenantreen 0,26 0,37
Fluoranteen 0,68 0,16
Benzo(a)antraceen 0,94 0,029
Chryseen 1 0
Benzo(b)fluoranteen 0,96 0,021
Benzo(k)fluoranteen 1 0
Benzo(ghi)peryleen 1 0
Indeno(1,2,3-cd)pyreen 1 0
Antraceen 1 0
Fluoreen 0,082 0,46
Dibenz(a,h)antraceen 1 0
Acenafteen 1 0
Acenaftyleen 0,74 0,13
Pyreen 0,44 0,28
A B
Naphtalene 0,64 0,18
Benzo(a)pyrene 1 0
Phenanthrene 0,26 0,37
Fluoranthene 0,68 0,16
Benzo(a)anthracene 0,94 0,029
Chrysene 1 0
Benzo(b)fluoranthene 0,96 0,021
Benzo(k)fluoranthene 1 0
Benzo(ghi)perylene 1 0
Indeno(1,2,3-cd)pyrene 1 0
Anthracene 1 0
Fluorene 0,082 0,46
Dibenz(a,h)anthracene 1 0
Acenaphtene 1 0
Acenaphtylene 0,74 0,13
Pyrene 0,44 0,28
Naphtalene 0,64 0,18
Benzo(a)pyrene 1 0
Phenanthrene 0,26 0,37
Fluoranthene 0,68 0,16
Benzo(a)anthracene 0,94 0,029
Chrysene 1 0
Benzo(b)fluoranthene 0,96 0,021
Benzo(k)fluoranthene 1 0
Benzo(ghi)perylene 1 0
Indeno(1,2,3-cd)pyrene 1 0
Anthracene 1 0
Fluorene 0,082 0,46
Dibenz(a,h)anthracene 1 0
Acenaphtene 1 0
Acenaphtylene 0,74 0,13
Pyrene 0,44 0,28
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair-butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen met de kenmerken van de bodem rekening te kunnen houden, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
N (y) = N(2) (0,6+0,2 y);
waarbij :
N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
Y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De voorliggende formule mag enkel worden gehanteerd onder voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. "
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair-butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen met de kenmerken van de bodem rekening te kunnen houden, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule :
N (y) = N(2) (0,6+0,2 y);
waarbij :
N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
Y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De voorliggende formule mag enkel worden gehanteerd onder voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. "
La formule presentée peut être uniquement utilisée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(8) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol lors de la comparaison des concentrations mesurées en méthyle tertiaire-butyléther dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement sont converties dans les teneurs mesurées en matières organiques de l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
N (y) = N(2) (0,6+0,2 y);
où :
N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matieres organiques de 2 %;
Y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
La formule présentée peut être uniquement utilisée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %. "
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(8) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol lors de la comparaison des concentrations mesurées en méthyle tertiaire-butyléther dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement sont converties dans les teneurs mesurées en matières organiques de l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante :
N (y) = N(2) (0,6+0,2 y);
où :
N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matieres organiques de 2 %;
Y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
La formule présentée peut être uniquement utilisée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %. "
Art. 30. Voor de exploitanten van de inrichtingen of activiteiten die ingevolge dit besluit ofwel voor het eerst onder categorie A, B of C, ofwel in een categorie met een hogere onderzoeksfrequentie ingedeeld worden in de lijst, bedoeld in bijlage 1 bij hetzelfde besluit, wordt de verplichting een eerste maal op eigen kosten een oriënterend bodemonderzoek uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 4 van hetzelfde besluit, uitgesteld met een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de datum of vanaf het verstrijken van de periode, vermeld in artikel 4, § 1, 1°, a), in artikel 4, § 1, 2°, a), dan wel in artikel 4, § 1, 3°, a), van voormeld besluit.
De exploitanten die in het kader van artikel 4 van hetzelfde besluit vóór 1 juli 1998 een eerste maal op eigen kosten een oriënterend bodemonderzoek hebben uitgevoerd met betrekking tot de inrichtingen of activiteiten die in de lijst van bijlage 1 bij hetzelfde besluit in categorie A of B werden ingedeeld, maar die ingevolge het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering of ingevolge artikel 24, 8° van dit besluit in categorie C worden ingedeeld, moeten het tweede oriënterend bodemonderzoek in het kader van de periodieke onderzoeksplicht, bedoeld in artikel 4, § 1, 3°, b), van hetzelfde besluit, vóór 1 juli 2003 uitvoeren.
De exploitanten die in het kader van artikel 4 van hetzelfde besluit vóór 1 juli 1998 een eerste maal op eigen kosten een oriënterend bodemonderzoek hebben uitgevoerd met betrekking tot de inrichtingen of activiteiten die in de lijst van bijlage 1 bij hetzelfde besluit in categorie A of B werden ingedeeld, maar die ingevolge het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering of ingevolge artikel 24, 8° van dit besluit in categorie C worden ingedeeld, moeten het tweede oriënterend bodemonderzoek in het kader van de periodieke onderzoeksplicht, bedoeld in artikel 4, § 1, 3°, b), van hetzelfde besluit, vóór 1 juli 2003 uitvoeren.
où 1,2-dichlorobenzène, ou 1,3-dichlorobenzène doit être lu comme la concentration mesurée en 1,2-dichlorobenzène, ou la concentration mesurée en 1,3-dichlorobenzène et norme d'assainissement du sol(1,2), ou norme d'assainissement du sol(1,3) comme norme d'assainissement du sol pour 1,2-dichlorobenzène ou 1,3-dichlorobenzène appartenant au type de destination du sol pertinent.
(5) Les normes d'assainissement du sol pour le trichlorobenzène, ou le tétrachlorobenzène, s'appliquent toujours pour la somme des isomères.
(6) La norme d'assainissement du sol pour les cyanures dans les eaux souterraines s'applique pour la somme des cyanures libres et des cyanures non-oxydables au chlore.
Par cyanures libres, il faut entendre : les composés cyanurés inorganiques consistant en la somme des teneurs en ions de cyanure libre et en cyanures composés de cyanure de métal simple.
Par cyanures non-oxydables au chlore, il faut entendre : la somme des ferrocyanures de métal alcalin (K4Fe(CN)6) et des ferrocyanures de métal (Fe4(Fe(CN)6).
(7) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en hydrocarbures polyaromatiques dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante : N(y) = N(2) * (A + B * y)
(5) Les normes d'assainissement du sol pour le trichlorobenzène, ou le tétrachlorobenzène, s'appliquent toujours pour la somme des isomères.
(6) La norme d'assainissement du sol pour les cyanures dans les eaux souterraines s'applique pour la somme des cyanures libres et des cyanures non-oxydables au chlore.
Par cyanures libres, il faut entendre : les composés cyanurés inorganiques consistant en la somme des teneurs en ions de cyanure libre et en cyanures composés de cyanure de métal simple.
Par cyanures non-oxydables au chlore, il faut entendre : la somme des ferrocyanures de métal alcalin (K4Fe(CN)6) et des ferrocyanures de métal (Fe4(Fe(CN)6).
(7) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en hydrocarbures polyaromatiques dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante : N(y) = N(2) * (A + B * y)
waarbij :
N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
A, B : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en het bestemmingstype en worden in de onderstaande tabel weergegeven. Bestemmingstype I II III A B A B A B naftaleen 0,64 0,18 0,64 0,18 0,79 0,10 benzo(a)pyreen 1 0 1 0 0,92 0,041 fenantreen 0,26 0,37 0,26 0,37 0,15 0,42 fluoranteen 0,68 0,16 0,68 0,16 0,49 0,25 benzo(a)antraceen 0,94 0,029 0,94 0,029 0,86 0,069 chryseen 1 0 1 0 1 0 benzo(b)fluoranteen 0,96 0,021 0,96 0,021 0,74 0,13 benzo(k)fluoranteen 1 0 1 0 1 0 benzo(ghi)peryleen 1 0 1 0 1 0 indeno(1,2,3-cd) pyreen 1 0 1 0 1 0 antraceen 1 0 1 0 1 0 fluoreen 0,082 0,46 0,082 0,46 1 0 dibenz(a,h) antraceen 1 0 1 0 0,91 0,044 acenafteen 1 0 1 0 0,72 0,14 acenaftyleen 0,74 0,13 0,74 0,13 0,63 0,19 pyreen 0,44 0,28 0,44 0,28 1 0
Bestemmingstype IV V A B A B naftaleen 0,074 0,46 0,02 0,49 benzo(a)pyreen 1 0 1 0 fenantreen 1 0 1 0 fluoranteen 0,98 0,012 0,98 0,012 benzo(a)antraceen 1 0 1 0 chryseen 1 0 1 0 benzo(b)fluoranteen 1 0 1 0 benzo(k)fluoranteen 1 0 1 0 benzo(ghi)peryleen 1 0 1 0 indeno(1,2,3-cd)pyreen 1 0 1 0 antraceen 1 0 1 0 fluoreen 1 0 1 0 dibenz(a,h)antraceen 1 0 1 0 acenafteen 0,27 0,37 0,27 0,37 acenaftyleen 0,20 0,4 0,59 0,21 pyreen 1 0 1 0
N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %;
N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 %;
A, B : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden;
y : gehalte aan organisch materiaal in het staal.
De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en het bestemmingstype en worden in de onderstaande tabel weergegeven. Bestemmingstype I II III A B A B A B naftaleen 0,64 0,18 0,64 0,18 0,79 0,10 benzo(a)pyreen 1 0 1 0 0,92 0,041 fenantreen 0,26 0,37 0,26 0,37 0,15 0,42 fluoranteen 0,68 0,16 0,68 0,16 0,49 0,25 benzo(a)antraceen 0,94 0,029 0,94 0,029 0,86 0,069 chryseen 1 0 1 0 1 0 benzo(b)fluoranteen 0,96 0,021 0,96 0,021 0,74 0,13 benzo(k)fluoranteen 1 0 1 0 1 0 benzo(ghi)peryleen 1 0 1 0 1 0 indeno(1,2,3-cd) pyreen 1 0 1 0 1 0 antraceen 1 0 1 0 1 0 fluoreen 0,082 0,46 0,082 0,46 1 0 dibenz(a,h) antraceen 1 0 1 0 0,91 0,044 acenafteen 1 0 1 0 0,72 0,14 acenaftyleen 0,74 0,13 0,74 0,13 0,63 0,19 pyreen 0,44 0,28 0,44 0,28 1 0
Bestemmingstype IV V A B A B naftaleen 0,074 0,46 0,02 0,49 benzo(a)pyreen 1 0 1 0 fenantreen 1 0 1 0 fluoranteen 0,98 0,012 0,98 0,012 benzo(a)antraceen 1 0 1 0 chryseen 1 0 1 0 benzo(b)fluoranteen 1 0 1 0 benzo(k)fluoranteen 1 0 1 0 benzo(ghi)peryleen 1 0 1 0 indeno(1,2,3-cd)pyreen 1 0 1 0 antraceen 1 0 1 0 fluoreen 1 0 1 0 dibenz(a,h)antraceen 1 0 1 0 acenafteen 0,27 0,37 0,27 0,37 acenaftyleen 0,20 0,4 0,59 0,21 pyreen 1 0 1 0
où :
N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
A, B : coefficients qui sont déterminés dans le tableau ci-dessous;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A et B dépendent du compose et du type de destination et sont indiqués dans le tableau ci-dessous. Type de destination I II III A B A B A B Naphtalene 0,64 0,18 0,64 0,18 0,79 0,10 benzo(a)pyrene 1 0 1 0 0,92 0,041 phenanthrene 0,26 0,37 0,26 0,37 0,15 0,42 fluoranthene 0,68 0,16 0,68 0,16 0,49 0,25 benzo(a)anthracene 0,94 0,029 0,94 0,029 0,86 0,069 chrysene 1 0 1 0 1 0 benzo(b)fluoranthene 0,96 0,021 0,96 0,021 0,74 0,13 benzo(k)fluoranthene 1 0 1 0 1 0 benzo(ghi)perylene 1 0 1 0 1 0 indeno(1,2,3-cd) pyrene 1 0 1 0 1 0 anthracene 1 0 1 0 1 0 fluorene 0,082 0,46 0,082 0,46 1 0 dibenz(a,h) anthracene 1 0 1 0 0,91 0,044 acenaphtene 1 0 1 0 0,72 0,14 acenaphtylene 0,74 0,13 0,74 0,13 0,63 0,19 pyrene 0,44 0,28 0,44 0,28 1 0
Type de destination IV V A B A B Naphtalene 0,074 0,46 0,02 0,49 benzo(a)pyrene 1 0 1 0 phenanthrene 1 0 1 0 fluoranthene 0,98 0,012 0,98 0,012 benzo(a)anthracene 1 0 1 0 chrysene 1 0 1 0 benzo(b)fluoranthene 1 0 1 0 benzo(k)fluoranthene 1 0 1 0 benzo(ghi)perylene 1 0 1 0 indeno(1,2,3-cd)pyrene 1 0 1 0 anthracene 1 0 1 0 fluorene 1 0 1 0 dibenz(a,h)anthracene 1 0 1 0 acenaphtene 0,27 0,37 0,27 0,37 acenaphtylene 0,20 0,4 0,59 0,21 pyrene 1 0 1 0
N(y) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de y %;
N(2) : norme d'assainissement du sol en cas de teneur en matières organiques de 2 %;
A, B : coefficients qui sont déterminés dans le tableau ci-dessous;
y : teneur en matières organiques dans l'échantillon.
Les coefficients A et B dépendent du compose et du type de destination et sont indiqués dans le tableau ci-dessous. Type de destination I II III A B A B A B Naphtalene 0,64 0,18 0,64 0,18 0,79 0,10 benzo(a)pyrene 1 0 1 0 0,92 0,041 phenanthrene 0,26 0,37 0,26 0,37 0,15 0,42 fluoranthene 0,68 0,16 0,68 0,16 0,49 0,25 benzo(a)anthracene 0,94 0,029 0,94 0,029 0,86 0,069 chrysene 1 0 1 0 1 0 benzo(b)fluoranthene 0,96 0,021 0,96 0,021 0,74 0,13 benzo(k)fluoranthene 1 0 1 0 1 0 benzo(ghi)perylene 1 0 1 0 1 0 indeno(1,2,3-cd) pyrene 1 0 1 0 1 0 anthracene 1 0 1 0 1 0 fluorene 0,082 0,46 0,082 0,46 1 0 dibenz(a,h) anthracene 1 0 1 0 0,91 0,044 acenaphtene 1 0 1 0 0,72 0,14 acenaphtylene 0,74 0,13 0,74 0,13 0,63 0,19 pyrene 0,44 0,28 0,44 0,28 1 0
Type de destination IV V A B A B Naphtalene 0,074 0,46 0,02 0,49 benzo(a)pyrene 1 0 1 0 phenanthrene 1 0 1 0 fluoranthene 0,98 0,012 0,98 0,012 benzo(a)anthracene 1 0 1 0 chrysene 1 0 1 0 benzo(b)fluoranthene 1 0 1 0 benzo(k)fluoranthene 1 0 1 0 benzo(ghi)perylene 1 0 1 0 indeno(1,2,3-cd)pyrene 1 0 1 0 anthracene 1 0 1 0 fluorene 1 0 1 0 dibenz(a,h)anthracene 1 0 1 0 acenaphtene 0,27 0,37 0,27 0,37 acenaphtylene 0,20 0,4 0,59 0,21 pyrene 1 0 1 0
De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar de gemeten gehaltes aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule. N(y) = N(2) * (0,6 + 0,2 * y)
Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.
(8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar de gemeten gehaltes aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule. N(y) = N(2) * (0,6 + 0,2 * y)
La formule présentée peut être uniquement appliquée à la condition que la teneur mesurée en matières organiques se situe entre 1 % et 10 %.
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(8) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en méthyle tertiaire butyléther dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante : N(y) = N(2) * (0,6 + 0,2 * y)
Si la teneur mesurée en matières organiques est inférieure à 1 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée de 1 %. Si la teneur est supérieure à 10 %, il faut tenir compte d'une teneur supposée en matières organiques de 10 %.
(8) Afin de pouvoir tenir compte des caractéristiques du sol, lors de la comparaison des concentrations mesurées en méthyle tertiaire butyléther dans la partie fixe de la terre avec les normes d'assainissement du sol, les normes d'assainissement du sol sont converties dans la teneur mesurée en matières organiques dans l'échantillon à analyser, et ce sur la base de la formule suivante : N(y) = N(2) * (0,6 + 0,2 * y)