Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
18 JANUARI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering houdende het toekennen van een gewestbijdrage aan polders, wateringen, verenigingen van polders of verenigingen van wateringen voor het uitvoeren van bepaalde waterhuishoudkundige werken en tot vastlegging van de procedure inzake subsidiëring van deze werken. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-04-2002 en tekstbijwerking tot 21-04-2015)
Titre
18 JANVIER 2002. - Arrêté du Gouvernement flamand portant l'attribution d'une contribution de la région aux polders, wateringues, aux associations de polders ou de wateringues en vue de l'exécution de certains travaux de gestion des eaux et fixant la procédure en matière de subventionnement de ces travaux (TRADUCTION). (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 25-04-2002 et mise à jour au 21-04-2015)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (21)
Texte (21)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° de initiatiefnemer : een polder, een watering, een vereniging van polders of een vereniging van wateringen;
  2° vereniging van polders : een vereniging van polders, opgericht krachtens artikel 10 en 11 van de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders;
  3° vereniging van wateringen : een vereniging van wateringen, opgericht krachtens artikel 10 en 11 van de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen;
  4° het waterhuishoudingsplan : een plan voor een of meer subhydrografische zones waarbinnen de polder of watering bevoegdheid heeft, waarin de probleemstelling van het hemelwater, de afvoer van het bodemwater met in het bijzonder het drainagewater, de waterlopen van de 2de en de 3de categorie, het grachtenstelsel en het irrigatiebeheer, de prioritaire knelpunten en de brongerichte aanpak worden toegelicht. Het waterhuishoudingsplan moet afgestemd zijn op andere beheersplannen voor het gebied :
  a) een beheersplan voor natuurreservaten, goedgekeurd met toepassing van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu,
  b) een natuurrichtplan, bedoeld in artikel 48 en 50 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
  c) een beheersplan, goedgekeurd met toepassing van het Bosdecreet van 13 juni 1990;
  d) een beheersplan, goedgekeurd met toepassing van het decreet van 16 april 1996 houdende bescherming van landschappen;
  Het plan omvat een tekstgedeelte en bijhorende kaarten en wordt opgesteld overeenkomstig de methodiek zoals voorgeschreven door de code van goede praktijk voor het integraal lokaal waterbeheer, vastgesteld door de administratie;
  5° subhydrografische zone : de VHA-zone, bepaald in de bijlagen en kaartbladen 1 tot en met 15, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot aanduiding van de oppervlaktewateren, bestemd voor de productie van drinkwater categorie A1, A2 en A3, zwemwater, viswater en schelpdierwater;
  6° code van goede praktijk voor het integraal lokaal waterbeheer : deze code bevat bepalingen inzake de methodologie voor de opmaak van het waterhuishoudingsplan en over de inhoudelijke aspecten van het plan. De code wordt vastgesteld door de administratie en ter beschikking gesteld van de initiatiefnemer;
  7° code van goede praktijk voor het toepassen van NTMB : de code van goede praktijk voor het toepassen van natuurtechnische milieubouw (NTMB) bij inrichtings- en herstellingswerken aan de oevers van onbevaarbare waterlopen, rekening houdend met de reeds bestaande code van goede natuurpraktijk en de code van goede praktijk voor herwaardering van grachtenstelsels. De code wordt vastgesteld door de administratie en ter beschikking gesteld van de initiatiefnemer;
  8° het ontwerpdossier : het dossier dat wordt samengesteld zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse regering van 21 juni 1989 houdende vaststelling van de procedure inzake subsidiëring van bepaalde werken, leveringen of diensten die door of op initiatief van regionale of lokale besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd;
  9° de gunningsprocedure : de procedure waarbij wordt overgegaan tot een van de wijzen van gunning van een opdracht, krachtens de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, tot aan het voorstel van gunning van de opdracht;
  10° het project : de in een goedgekeurd investeringsprogramma opgenomen princiepaanvraag voor de opmaak van een waterhuishoudingsplan of het uitvoeren van werken inzake waterbeheer;
  11° de administratie : de [1 Vlaamse Milieumaatschappij]1;
  12° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het waterbeleid.
  [1 13° de afdeling, bevoegd voor land en bodembescherming : de afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries.]1
  
Article 1. Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par :
  1° le preneur d'initiative : un polder ou wateringue, une association de polders ou de wateringues;
  2° une association de polders, établie en vertu des articles 10 et 11 de la loi du 3 juin 1957 relative aux polders;
  3° une association de wateringues, établie en vertu des articles 10 et 11 de la loi du 5 juillet 1956 relative aux wateringues;
  4° le plan de gestion des eaux : un plan pour une ou plusieurs zones subhydrographiques dans lesquelles le polder ou wateringue exerce une compétence dans laquelle la problématique des eaux pluviales, l'évacuation des eaux souterraines, notamment les eaux de drainage, les cours d'eau de la 2e et 3e catégorie, le réseau des fossés et la gestion de l'irrigation, les points difficiles prioritaires et l'approche axée sur les sources sont expliqués. Le plan de gestion des eaux doit correspondre aux autres plans de gestion de cette zone :
  a) un plan de gestion pour les réserves naturelles, approuvé en application du décret du 21 octobre 1997 relatif à la conservation de la nature et de l'environnement naturel;
  b) un plan directeur de la nature, visé aux articles 48 et 50 du décret du 21 octobre 1997 relatif à la conservation de la nature et de l'environnement naturel;
  c) un plan de gestion, approuvé en application du décret forestier du 13 juin 1990;
  d) un plan de gestion, approuvé en application du décret du 16 avril 1996 portant protection des sites;
  Le plan comprend une partie de texte et les cartes complémentaires dressés conformément à la méthodique prescrite par le code de bonne pratique pour la gestion locale intégrée des eaux, fixé par l'administration;
  5° zone subhydrographique : la zone VHA fixée dans les annexes et les feuilles 1 à 15 comprise, jointes à l'arrêté du Gouvernement flamand du 8 décembre 1998 désignant les eaux de surface, destinées à la production d'eau potable catégories A1, A2, et A3, d'eaux de natation, d'eaux de pêche et d'eaux à testacées;
  6° code de bonne pratique pour la gestion locale intégrée des eaux : ce code comprend les dispositions en matière de la méthodologie d'établissement d'un plan de gestion des eaux et en matière du contenu de ce plan. Le code est fixé par l'administration et mis à la disposition du preneur d'initiative;
  7° code de bonne pratique pour l'application de l'NTMB : le code de bonne pratique pour l'application du génie de l'environnement écotechnique (NTMB) lors des travaux d'aménagement et de réparation des berges des cours d'eau non navigables, compte tenu du code de bonne pratique naturelle et du code de bonne pratique pour la revalorisation des réseaux de fossés existants. Le code est fixé par l'administration et mis à la disposition du preneur d'initiative;
  8° dossier du projet : le dossier qui est composé conformément à l'arrêté du Gouvernement flamand du 21 juin 1989 fixant la procédure en matière de subvention de certains travaux, fournitures et services qui ont été exécutés par ou sur l'initiative d'administrations régionales ou locales ou de personnes y assimilées;
  9° la procédure de concession : la procédure par laquelle il est procédé à un des mode de concession du marché, en vertu de la loi du 24 décembre 1993 relatif aux marchés publiques et certains marchés de travaux, fournitures et services, jusqu'à la proposition de concession du marché;
  10° le projet : la demande de principe reprise dans un programme d'investissement approuvé en vue de l'établissement d'un plan de gestion des eaux en vue de l'exécution de travaux en matière de gestion des eaux;
  11° l'administration : [1 la Vlaamse Milieumaatschappij (Société flamande de l'Environnement)]1;
  12° le Ministre : le Ministre flamand chargé de la politique des eaux.
  [1 13° division compétente pour le sol et la protection du sol : la Division du Sol et de la Protection du Sol, du Sous-sol et des Ressources naturelles du Département de l'Environnement, de la Nature et de l'Energie, comme défini actuellement en application de l'article 10 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 10 octobre 2003 réglant la délégation de compétences de décision aux chefs des départements des ministères flamands.]1
  
Art.2. Dit besluit bepaalt de aard, het percentage en de procedure tot het bekomen van een gewestbijdrage voor het uitvoeren van bepaalde werken, leveringen en diensten die door of op initiatief van een polder, een watering, een vereniging van polders of een vereniging van wateringen worden uitgevoerd.
Art.2. Le présent arrêté fixe la nature, le pourcentage et la procédure en vue de l'obtention d'une contribution de la région pour l'exécution de certains travaux, fournitures et services qui sont exécutés par ou sur l'initiative d'un polder, d'une wateringue, d'une association de polders ou d'une association de wateringues.
HOOFDSTUK II. - Aard van de werken en bepalingen van de gewestbijdrage.
CHAPITRE II. - Nature des travaux et dispositions de la contribution régionale.
Art.3. § 1. De gewestbijdrage bedraagt maximaal 12.500 euro (twaalfduizend vijfhonderd euro), vermenigvuldigd met de correctiefactor WATcoef, voor het opstellen van het waterhuishoudingsplan voor een subhydrografische zone.
  De correctiefactor WATcoef bedraagt :
  1° 0,50 : als de totale lengte van de waterlopen van de 2de en de 3de categorie binnen de subhydrografische zone < 10 km valt;
  2° 0,75 : als de totale lengte van de waterlopen van de 2de en de 3de categorie binnen de subhydrografische zone G 10 km en < 25 km valt;
  3° 1,00 : als de totale lengte van de waterlopen van de 2de en 3de categorie binnen de subhydrografische zone G 25km en < 75 km valt;
  4° 1,25 : als de totale lengte van de waterlopen van de 2de en 3de categorie binnen de subhydrografische zone G 75 km en < 100 km valt;
  5° 1,50 : als de totale lengte van de waterlopen van de 2de en 3de categorie binnen de subhydrografische zone G 100 km valt.
  Indien de kosten voor het opstellen van het waterhuishoudingsplan lager zijn dan het bedrag 12.500 euro x WATcoef, wordt de gewestbijdrage beperkt tot de werkelijke uitgave.
  § 2. De gewestbijdrage bedraagt 75 % van de investeringskosten voor werken die uitgevoerd worden overeenkomstig de code van goede praktijk voor het toepassen van natuurtechnische milieubouw (NTMB) bij inrichtings- en herstellingswerken aan de oevers van onbevaarbare waterlopen, voor :
  1° de aanleg van wacht- of retentiebekkens die noodzakelijk zijn voor :
  a) de duidelijke vertraging van de afvoer van oppervlaktewater en hemelwater;
  b) de verhoging van de infiltratiemogelijkheden voor oppervlaktewater en hemelwater;
  c) de watervoorziening ten behoeve van de instandhouding, ontwikkeling en herstel van de natuur en het natuurlijk milieu;
  d) de veiligheidsvoorziening tegen wateroverlast, gerelateerd aan de bestemming van het gebied;
  e) de nazuivering van overstortwater uit afvalwaterstelsels en van drainagewater;
  2° de aanleg of het ombouwen van beekoevers volgens de principes van natuurtechnische milieubouw;
  3° de aanleg van visdoorgangen in waterlopen, die de migratie van vissen uit laaglandbeken mogelijk maken;
  4° het bouwen van waterpeilbeheerinstallaties;
  5° de aanleg van voorzieningen die de aanvoer van sedimenten en erosiemateriaal naar de waterlopen tegengaan;
  6° de aanleg van zand- en/of slibvangen;
  7° het inrichten van de waterloop met het oog op het ecologisch herstel (aansluiten meanders, herstel stroomkuilenpatroon, bufferstroken integreren in het waterbeheer, enz.);
  (8° ingrepen nodig om de risico's op overstromingen die de veiligheid kunnen aantasten terug te dringen.)
  § 3. De gewestbijdrage bedraagt 50% van de investeringskosten voor :
  1° het bouwen, het uitbreiden en het verbouwen van pompstations voor de afvoer van oppervlaktewater;
  2° het aanleggen, de verbeteringen en de buitengewone herstelling van de wegen, bedoeld in respectievelijk de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen en de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders. Het betreft de verbetering van wegen die functioneel zijn voor het waterbeheer, nodig voor het verzekeren van de toegang tot de infrastructuur.
  § 4. De gewestbijdrage bedraagt 30% van de investeringskosten voor : het bouwen, het verbouwen, met inbegrip van de bijhorende werken en de verwerving van onroerende goederen en vergoedingen voor innemingen van de ondergrond, het uitbreiden en de thermische isolering van dienstgebouwen, dienstwoningen en bijhorigheden voor de administratieve en technische organisatie van een polder, een watering, een vereniging van polders of van een vereniging van wateringen.
  § 5. Voor de berekening van de gewestbijdrage, bedoeld in § 2, § 3 en § 4, komen de volgende bedragen in aanmerking :
  1° de raming van de kostprijs van de werken, ter uitvoering van het waterhuishoudingsplan;
  2° de belasting over de toegevoegde waarde;
  3° een forfait van 7 % op de som in 1° en 2°, ter compensatie van de algemene kosten, inherent aan het ontwerp en de uitvoering van de werken.
  § 6. De kosten voor de aankoop van gronden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de werken vermeld in § 2, § 3 en § 4 en op de gebouwen vermeld onder § 4, worden door het gewest gesubsidieerd voor hetzelfde percentage als het investeringsproject.
  De gewestbijdrage wordt berekend op basis van een raming, opgemaakt door het Comité tot Aankoop van Onroerende Goederen, waarvan het verslag door de aanvrager moet worden voorgelegd.
  Indien de aankoopprijs lager is dan die raming, wordt de gewestbijdrage op de aankoopprijs berekend.
  De initiatiefnemer moet de volgende verbintenissen aangaan :
  1° hij mag de bestemming van het onroerend goed niet wijzigen zonder toestemming van de minister;
  2° in geval van vervreemding van het onroerend goed binnen de dertig jaar na het verlenen van de gewestbijdrage, moet hij dit bedrag terugbetalen, vermeerderd met 60 % van de eventueel gerealiseerde meerwaarde.
Art.3. § 1er. La contribution de la région s'élève au maximum à 12.500 euros (douze mille cinq cent euros), multipliée par le facteur de correction WATcoef, en vue de l'établissement du plan de gestion des eaux d'une zone subhydrographique.
  Le facteur de correction WATcoef s'élève :
  1° à 0,50 : lorsque la longueur totale des cours d'eaux de 2e et 3e catégorie se situe dans une zone subhydrographique de < 10 km;
  2° à 0,75 : lorsque la longueur totale des cours d'eaux de 2e et 3e catégorie se situe dans une zone subhydrographique de G 10 km et < 25 km;
  3° à 1,00 : lorsque la longueur totale des cours d'eaux de 2e et 3e catégorie se situe dans une zone subhydrographique de G 25 km et < 75 km;
  4° à 1,25 : lorsque la longueur totale des cours d'eaux de 2e et 3e catégorie se situe dans une zone subhydrographique de G 75 km et < 100 km;
  5° à 1,50 : lorsque la longueur totale des cours d'eaux de 2e et 3e catégorie se situe dans une zone subhydrographique de G 100 km.
  Lorsque les frais de l'établissement du plan de gestion des eaux sont inférieurs à 12.500 euros x WATcoef, la contribution de la région est limitée à la dépense réelle.
  § 2. La contribution de la région s'élève à 75 % des frais d'investissement pour des travaux qui sont exécutés conformément au code de bonne pratique pour l'application du génie de l'environnement écotechnique (NTMB) lors des travaux d'aménagement et de réparation des berges des cours d'eau non navigables, pour :
  1° l'aménagement de bassins d'attente et de rétention nécessaires en vue :
  a) du ralentissement évident de l'évacuation des eaux de surfaces et des eaux pluviales;
  b) de l'augmentation des possibilités d'infiltration des eaux de surfaces et des eaux pluviales;
  c) de l'approvisionnement d'eau au profit du maintien, du développement et de la réparation de la nature et de l'environnement naturel;
  d) de l'équipement de sécurité contre la surcharge d'eau, relatée à l'affectation de la zone;
  e) la postépuration des eaux de trop plein provenant des réseaux d'évacuation et des eaux de drainage;
  2° l'aménagement ou la transformation de berges de ruisseaux suivant les principes du génie de l'environnement écotechnique;
  3° l'aménagement de passages pour poissons dans les cours d'eau permettant la migration de poissons provenant des ruisseaux des basses terres;
  4° la construction d'installations de gestion des niveaux d'eau;
  5° l'aménagement des équipements qui l'empêchent l'apport de sédiments et de matériaux d'érosion dans les cours d'eau;
  6° l'aménagement de retenues de sables et/ou de boues;
  7° l'aménagement du cours d'eau en vue de la réparation écologique (raccordement des méandres, réparation des puits causés par le courant d'eau, l'intégration de zones tampon dans la gestion des eaux,...).
  (8° interventions nécessaires afin de réduire les risques d'inondations qui pourraient compromettre la sécurité.)
  § 3. La contribution de la région s'élève à 50 % des frais d'investissement pour :
  1° la construction, l'agrandissement et la transformation de stations de pompage pour l'évacuation des eaux de surface;
  2° l'aménagement, les améliorations et la réparation extraordinaire des routes, visées respectivement à la loi du 5 juillet 1956 relative aux wateringues et à la loi du 3 juin 1957 relative aux polders. Il s'agit de l'amélioration de routes qui sont fonctionnelles pour la gestion des eaux et nécessaires pour assurer l'accès à l'infrastructure;
  § 4. La contribution de la région s'élève à 30 % des frais d'investissement pour : la construction, la transformation, y compris les travaux complémentaires et l'acquisition des biens immeubles et les indemnisations des emprises du sol, l'élaboration de l'isolation thermique des bâtiments de service, des habitations de service et attenantes pour l'organisation administrative et technique d'un polder, d'une wateringue, d'une association de polders et wateringues.
  § 5. En ce qui concerne le calcul de la contribution de la région, visée aux §§ 2, 3 et 4, les montants suivants entrent en ligne de compte :
  1° l'estimation du coût des travaux en vue de l'exécution du plan de gestion des eaux;
  2° la taxe sur la valeur ajoutée;
  3° un forfait de 7 % sur la somme aux 1° et 2°, en composition des frais généraux, inhérents au projet et à l'exécution des travaux.
  § 6. Les frais pour l'achat des terrains nécessaires à l'exécution des travaux mentionnés aux §§ 2, 3 et 4 et aux bâtiments mentionnés au § 4, sont subventionnés par la région au même pourcentage que celui du projet d'investissement.
  La contribution de la région est calculé sur la base d'une estimation établie par le Comité d'Achat de Biens immobiliers, dont le rapport doit être présenté par le demandeur.
  Lorsque le prix d'achat est inférieur à l'estimation, la contribution de la région est calculée sur le prix d'achat.
  Le preneur d'initiative doit contracter les engagements suivants :
  1° il ne peut pas modifier l'affectation du bien immobilier sans autorisation du Ministre;
  2° en cas d'aliénation du bien immobilier dans les trente ans après l'octroi de la contribution de la région, il doit rembourser la contribution de la région, majorée de 60 % de la plus value éventuelle.
HOOFDSTUK III. - De procedure.
CHAPITRE III. - La procédure.
Art.4. § 1. Om in aanmerking te komen voor een gewestbijdrage wordt door de initiatiefnemer een princiepaanvraag ingediend, gelijktijdig en in tweevoud bij de administratie en bij de gouverneur van de provincie.
  § 2. De princiepaanvraag voor het opmaken van het waterhuishoudingsplan omvat :
  1° de vermelding van de subhydrografische zone, of de subhydrografische zones, waarvoor het plan wordt opgemaakt;
  2° de vermelding van de subhydrografische zones die invloed ondervinden bij de uitvoering van het waterhuishoudingsplan;
  3° een korte situatieschets van de huidige knelpunten uit oogpunt van integraal waterbeheer inzake waterhuishouding met betrekking tot het hemelwater, het bodemwater in het bijzonder inzake het drainagewater, de waterlopen van de 2de en de 3de categorie, het grachtenstelsel en het irrigatiebeheer;
  4° de garantie dat het definitief waterhuishoudingsplan ter goedkeuring aan de minister zal worden voorgelegd binnen twee jaar na datum van de vaste belofte van toelage;
  5° de beslissing van de algemene vergadering van de polder of watering, waaruit blijkt dat de code van goede praktijk voor het integraal lokaal waterbeheer onderschreven wordt.
  § 3. De princiepaanvraag voor opdrachten van werken omvat :
  1° de probleemstelling en een verantwoording van de voorgenomen werken, die passen in het waterhuishoudingsplan;
  2° een beschrijving van het concept van de werken, met de vastgelegde dwarsprofielen;
  3° een kostenraming van het project, opgesplitst voor de werken en voor eventuele verwervingen van gronden en gebouwen;
  4° een overzicht van de planologische bestemmingen en de gebiedsspecifieke beschermingsstatuten van de gronden en hun omgeving;
  5° een overzicht van de vergunningen en machtigingen die eventueel nodig zijn om de werken te kunnen uitvoeren, of de aanvragen die daartoe werden ingediend;
  6° een uittreksel uit de topografische kaart (schaal 1/10.000 of 1/25.000), waarop het project in kwestie wordt gesitueerd. De situering gebeurt ten opzichte van de omschrijving van de polder of watering voor de overige werken. Op dat plan moeten de bestaande en de geplande voorzieningen en constructies worden aangeduid, in verband met de waterhuishouding en inrichting van de waterlopen waarop de voorgenomen werken een impact hebben;
  7° (opgeheven)
  § 4. Het verzoek tot opname van de princiepaanvraag in het investeringsprogramma gebeurt vóór 31 mei van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop het investeringsprogramma betrekking heeft.
  (Werken die niet beschreven zijn in een goedgekeurd waterhuishoudingsplan dat opgesteld is overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, § 4, en dat niet ingediend is voor 1 januari 2006, worden niet meer opgenomen in het investeringsprogramma, tenzij deze werken opgenomen zijn als actie in een goedgekeurd bekken- of deelbekkenbeheerplan [1 of een goedgekeurd bekkenspecifiek deel van een stroomgebiedbeheerplan]1.)
  Voor het investeringsprogramma voor het jaar 2003 gebeurt het verzoek tot opname van de princiepaanvraag vóór 30 september 2002.
  § 5. Voor het jaar 2002 wordt geen investeringsprogramma opgemaakt. Om in 2002 in aanmerking te komen voor een gewestbijdrage vraagt de initiatiefnemer de subsidie aan overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, § 2 en § 3. De initiatiefnemer dient de aanvraag van de gewestbijdrage in voor 30 september 2002. De aanvraag wordt in tweevoud ingediend, gelijktijdig bij de gouverneur van de provincie en bij de administratie.
  De werken die aan de minimumvereisten van dit besluit voldoen, worden gesubsidieerd binnen de grenzen van de begrotingskredieten van het jaar 2002.
  De werken die aan de minimumvereisten van dit besluit voldoen en waarvoor in 2002 geen subsidie wordt verleend, worden door de administratie gevoegd bij de princiepaanvragen voor het investeringsprogramma voor het jaar 2003. Ze worden dan samen met de ingediende princiepaanvragen gerangschikt naar prioriteit.
  
Art.4. § 1er. Afin de pouvoir faire l'objet d'une contribution de la région, le preneur d'initiative introduit une demande de principe, en deux exemplaires, simultanément auprès de l'administration et auprès de la province.
  § 2. La demande de principe en vue de l'établissement du plan de gestion des eaux comprend :
  1° la mention de la zone subhydrographique, ou des zones subhydrographiques, pour lequel le plan est établi;
  2° la mention des zones subhydrographiques qui sont influencées par l'exécution du plan de gestion des eaux;
  3° une brève description de la situation des actuels difficultés du point de vue d'une gestion intégrée des eaux en matière de la gestion des eaux pluviales, des eaux souterraines, notamment en matière des eaux de drainage, les cours d'eau de 2me et de 3me classe, le réseau des fossés et la gestion de l'irrigation;
  4° la garantie que le plan définitif de gestion des eaux sera présenté au Ministre pour approbation dans les deux années suivant la date de la promesse fixe de contribution;
  5° la décision de l'assemblée générale du polder ou de la wateringue, dont il ressort que le code de bonne pratique pour la gestion locale intégrale des eaux est souscrit.
  § 3. La demande de principe pour les marché de travaux comprend :
  1° la problématique et une justification des travaux envisagés qui cadrent dans le plan de gestion des eaux;
  2° une description du concept des travaux avec les profils transversaux fixés;
  3° une estimation du projet, subdivisée pour les travaux et pour les acquisition éventuelles de terrains et de bâtiments;
  4° un aperçu des affectations planologiques et des statuts de protection spécifiques pour la zone des terrains et leurs environs;
  5° un aperçu des permis et autorisations éventuellement nécessaires en vue de pouvoir exécuter les travaux, ou les demandes introduites à cet effet;
  6° un extrait de la carte topographique (échelle 1/10.000 ou 1/25.000), sur laquelle le projet en question est situé. La situation se fait par rapport à la description du polder ou de la wateringue pour les autres travaux. Les équipements et constructions existants doivent être indiqués sur ce plan, en ce qui concerne la gestion des eaux et l'aménagement des cours d'eau sur lesquels les travaux envisagés ont un impact.
  7° (abrogé)
  § 4. La demande de reprise de la demande de principe au programme d'investissement se fait avant le 31 mai de l'année précédant l'année à laquelle le programme d'investissement a trait.
  (Les travaux qui ne sont pas décrits dans un plan de gestion des eaux approuvé établi conformément aux dispositions de l'article 9, § 4, et qui n'a pas été introduit avant le 1er janvier 2006, ne sont plus repris au programme d'investissement, sauf si ces travaux sont repris comme action dans un plan de gestion de bassin ou de sous-bassin approuvé [1 ou une partie spécifique de bassin approuvée d'un plan de gestion du bassin hydrographique]1.)
  En ce qui concerne le programme d'investissement de l'an 2003, la demande de reprise de la demande de principe se fait avant le 30 septembre 2002.
  § 5. Aucun programme d'investissement n'est établi pour l'an 2002. Afin de pouvoir faire l'objet d'une contribution de la région en 2002, le preneur d'initiative demande une subvention conformément aux dispositions de l'article 6, §§ 2 et 3. Le preneur d'initiative introduit une demande de principe, en deux exemplaires, simultanément auprès de l'administration et auprès de la province.
  Les travaux qui répondent aux exigences minimales du présent arrêté, sont subventionnés dans les limites des crédits budgétaires de l'an 2002.
  Les travaux qui répondent aux exigences minimales du présent arrêté et pour lesquels aucune subvention n'est octroyée en 2002, sont joints par l'administration aux demandes de principe pour le programme d'investissement pour l'an 2003. Ils sont alors classés suivant leur priorité, conjointement avec les demandes de principe introduites.
  
Art.5. § 1. De administratie legt uiterlijk op 1 juli van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop het investeringsprogramma betrekking heeft, een voorstel van investeringsprogramma ter goedkeuring voor aan de minister.
  Alle dossiers die aan de minimumvereisten van dit besluit voldoen, worden volgens prioriteit opgenomen in het programma.
  § 2. Dat voorstel van investeringsprogramma is gebaseerd op de adviezen van een ambtelijke werkgroep die bestaat uit vertegenwoordigers van :
  1° de administratie;
  2° de provinciale technische diensten in kwestie;
  3° de Inspectie van Financiën.
  § 3. De criteria voor de opmaak van het investeringsprogramma zijn :
  1° de opmaak van waterhuishoudingsplannen krijgt prioriteit boven opdrachten van werken;
  2° de inpasbaarheid van het project in een planmatige aanpak voor integraal waterbeheer in het gebied, in uitvoering van het waterhuishoudingsplan;
  3° de mate waarin natuur en het natuurlijk milieu worden instandgehouden, ontwikkeld en hersteld;
  4° het terugdringen van de risico's op overstromingen door brongerichte aanpak, gerelateerd aan de bestemming van het gebied;
  5° de vermindering van de erosie en het transport van sedimenten naar de waterloop;
  6° de realisatie van meerwaarden ten aanzien van andere milieuthema's;
  7° het efficiënt beheer van de watervoorraden ten behoeve van de verschillende functies.
  § 4. De minister keurt het investeringsprogramma goed.
  Het goedgekeurde investeringsprogramma vermeldt de rangschikking van de projecten naar prioriteit volgens de criteria, vermeld in § 3, en geeft het percentage aan op basis waarvan de te verwachten gewestbijdrage bepaald wordt.
  De administratie stelt de begunstigde initiatiefnemer hiervan in kennis vóór 15 december van het jaar dat voorafgaat aan het investeringsjaar.
  De opname in het investeringsprogramma impliceert geen verbintenis van het Vlaamse Gewest.
  § 5. In afwijking van § 1 legt de administratie uiterlijk op 1 december 2002 een voorstel van investeringsprogramma voor het jaar 2003 ter goedkeuring voor aan de minister. In afwijking van § 4 stelt de administratie de begunstigde initiatiefnemer van het goedgekeurde programma in kennis vóór 1 januari 2003.
Art.5. § 1er. Au plus tard le 1er juillet de l'année précédant l'année à laquelle le programme d'investissement a trait, l'administration présente une proposition de programme d'investissement au Ministre pour approbation.
  Tous les dossiers qui répondent aux exigences minimales du présent arrêté sont repris selon leur priorité au programme.
  § 2. La proposition du programme d'investissement est basée sur les avis d'un groupe de travail officiel composé de représentants :
  1° de l'administration;
  2° des services techniques provinciaux en question;
  3° de l'inspection des Finances.
  § 3. Les critères de l'établissement d'un programme d'investissement sont :
  1° l'établissement de plans de gestion des eaux est prioritaire par rapport aux marchés de travaux;
  2° la faisabilité de l'intégration du projet dans une approche planifiée en vue d'une gestion intégrale des eaux dans une zone, en application du plan de gestion des eaux;
  3° la mesure dans laquelle la nature et l'environnement naturel sont conservés, développés et réparés;
  4° la réduction des risques d'inondations par une approche axée sur les sources, relatée à l'affectation de la zone;
  5° la réduction de l'érosion et du transport de sédiments vers le cours d'eau;
  6° la réalisation de plus values par rapport à d'autres thèmes environnementaux;
  7° la gestion efficace des réserves d'eau au profit des différentes fonctions.
  § 4. Le Ministre approuve le programme d'investissement.
  Le programme d'investissement approuvé mentionne la classification des projets selon leur priorité suivant les critères, mentionnés au § 3, et mentionne le pourcentage sur la base duquel la contribution de la région attendue est fixée.
  L'administration en informe le preneur d'initiative bénéficiaire avant le 15 décembre de l'année précédant l'année d'investissement.
  La reprise au programme d'investissement n'implique aucun engagement de la part de la Région flamande.
  § 5. Au plus tard le 1er décembre 2002 et en dérogation au § 1er, l'administration présente une proposition de programme d'investissement au Ministre pour approbation. En dérogation au § 4, l'administration informe le preneur d'initiative bénéficiaire du programme approuvé avant le 1er janvier 2003.
Art.6. § 1. Zodra de initiatiefnemer op de hoogte is gesteld van de opname van het project in het goedgekeurde investeringsprogramma, kan hij de definitieve aanvraag van de gewestbijdrage indienen. De aanvraag wordt telkens in tweevoud ingediend, gelijktijdig bij de gouverneur van de provincie en bij de administratie.
  Voor werken waarvoor een of meer vergunningen of machtigingen vereist zijn, kan de definitieve aanvraag van de gewestbijdrage worden ingediend nadat de bedoelde vergunningen of machtigingen aangevraagd zijn. Op grond van de definitieve aanvraag van de gewestbijdrage kan een principiële beslissing genomen worden over de toekenning van de gewestbijdrage, kan de gewestbijdrage worden aangerekend ten laste van de begroting en kan aan de initiatiefnemer worden meegedeeld dat de gewestbijdrage kan worden toegekend op voorwaarde dat hij de vereiste vergunningen of machtigingen verkrijgt.
  § 2. De definitieve aanvraag van de gewestbijdrage voor de opmaak van een waterhuishoudingsplan bevat een ontwerp van overeenkomst met een dienstverlener, waaruit blijkt dat de inhoud van het waterhuishoudingsplan zal overeenstemmen met de bepalingen van artikel 9, § 4, en dat de termijn, opgelegd in artikel 4, § 2, 4°, zal worden gerespecteerd.
  Als de initiatiefnemer zelf instaat voor het opstellen van het waterhuishoudingsplan, dan moeten de bewijzen inzake kwalificatie en de deskundigheid van het voor die opdracht ingezet personeel worden voorgelegd aan de administratie.
  § 3. De definitieve aanvraag van de gewestbijdrage voor de uitvoering van werken omvat :
  1° het ontwerpdossier van de werken, voorzien van de bijhorende plannen, het bestek, de samenvattende opmetingsstaat en een gedetailleerde kostenraming van de werken;
  2° de vergunningen of machtigingen die eventueel nodig zijn om de werken te kunnen uitvoeren, of de aanvragen die daartoe werden ingediend;
  3° een gedetailleerde raming van de kosten voor de aankoop van de gronden of gebouwen, opgemaakt door het Comité tot Aankoop van Onroerende Goederen.
  § 4. De initiatiefnemer dient de definitieve aanvraag van de gewestbijdrage in vóór 1 oktober van het jaar waarop het investeringsprogramma betrekking heeft.
  Indien die aanvraag niet vóór 1 oktober wordt ingediend, moet de initiatiefnemer vóór 1 oktober een gemotiveerde verantwoording geven van de reden waarom de aanvraag niet tijdig kan worden ingediend. Als die gemotiveerde verantwoording vóór 1 oktober niet wordt gegeven, wordt het project geschrapt van het investeringsprogramma.
  Op basis van de gemotiveerde verantwoording kan het project eventueel gevoegd worden bij de princiepaanvragen voor het volgende investeringsprogramma. Het project wordt dan samen met de vóór 31 mei ingediende princiepaanvragen gerangschikt naar prioriteit.
  Na 1 oktober kan de minister het saldo van de begroting besteden aan de reserve van projecten, opgenomen in het goedgekeurde investeringsprogramma, in volgorde van de rangschikking.
  § 5. Indien uit de definitieve aanvraag van gewestbijdrage blijkt dat de gegevens niet in overeenstemming zijn met de princiepaanvraag van artikel 4, § 2 en § 3, kan de minister het project van het goedgekeurde investeringsprogramma schrappen.
  Het provinciebestuur verleent aan de administratie advies over het ontwerpdossier, binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf het indienen van de aanvraag, bedoeld in § 1.
  Indien dat advies binnen die termijn niet werd verleend, wordt het geacht gunstig te zijn.
  § 6. Indien de gewestbijdrage niet meer dan 10% afwijkt van het bedrag, opgenomen in het goedgekeurde investeringsprogramma, kan de gewestbijdrage worden verleend door de administratie.
Art.6. § 1er. Dès que le preneur d'initiative est informé de la reprise du projet au programme d'investissement approuvé, il peut introduire la demande définitive de la contribution de la région. La demande de principe est introduite, en deux exemplaires, simultanément auprès de l'administration et auprès de la province.
  En ce qui concerne les travaux pour lesquels un ou plusieurs permis ou autorisations sont nécessaires, la demande définitive de la contribution de la région peut être introduite après que les permis ou autorisations en question ont été demandés. Sur la base de la demande définitive de la contribution de la région, une décision de principe peut être prise quant à l'octroi de la contribution de la région, la contribution de la région peut être imputée à charge du budget et le preneur d'initiative peut être informé que la contribution de la région peut être octroyée à condition qu'il obtient les permis et autorisations nécessaires.
  § 2. La demande définitive de la contribution de la région en vue de l'établissement d'un plan de gestion des eaux comprend un projet d'accord avec le fournisseur de services dont il ressort que le contenu du plan de gestion des eaux correspondra aux dispositions de l'article 9, § 4, et que le délai, imposé à l'article 4, § 2, 4°, sera respecté.
  Lorsque le preneur d'initiative est lui-même responsable de l'établissement du plan de gestion des eaux, les attestations en matière de qualification et d'expertise du personnel engagé en vue de cette mission doivent être présentées à l'administration.
  § 3. La demande définitive de la contribution de la région en vue de l'exécution de travaux comprend :
  1° le dossier du projet des travaux et les plans correspondants, le cahier des charges, le métré récapitulatif et une estimation détaillée du coût des travaux;
  2° les permis ou autorisations qui sont éventuellement nécessaires pour pouvoir exécuter les travaux, ou les demandes introduites à cet effet;
  3° une estimation détaillée des frais pour l'achat de terrains ou de bâtiments, dressée par le Comité d'Achat de Biens immeubles.
  § 4. Le preneur d'initiative introduit la demande définitive de la contribution de la région avant le 1er octobre de l'année à laquelle le programme d'investissement a trait.
  Lorsque cette demande n'est pas introduite avant le 1er octobre, le preneur d'initiative doit justifier avant le 1er octobre la raison pour laquelle la demande n'a pas pu être introduite à temps. Lorsque cette justification motivée n'est pas donnée avant le 1er octobre, le projet est rayé du programme d'investissement.
  Sur la base de la justification motivée, le projet peut éventuellement être ajouté aux demandes de principe du programme d'investissement suivant. Le projet est alors classé avant le 31 mai selon la priorité conjointement avec les autres demandes de principe introduites.
  (alinéa pas traduit, voir version néerlandaise)
  § 5. Lorsqu'il ressort de la demande définitive de contribution de la région que les données ne correspondent pas avec la demande de principe visée à l'article 4, §§ 2 et 3, le Ministre peut rayer le projet du programme d'investissement approuvé.
  L'administration provinciale rend un avis à l'administration sur le dossier du projet, dans un délai de 30 jours à compter à partir de l'introduction de la demande visée au § 1er.
  Lorsque l'avis a été rendu dans ce délai, il est réputé être favorable.
  § 6. Lorsque la contribution de la région ne dévie pas plus de 10 % du montant repris au programme d'investissement approuvé, la contribution de la région peut être accordée par l'administration.
Art.7. § 1. Binnen zestig dagen na de ontvangst van het ontwerpdossier legt de administratie het definitieve bedrag van de gewestbijdrage vast ten laste van de begroting.
  Voor de opmaak van het waterhuishoudingsplan kan de gewestbijdrage niet afwijken van het bedrag, bepaald in het goedgekeurde investeringsprogramma.
  Voor de uitvoering van werken bepaalt de administratie het definitieve bedrag van de gewestbijdrage op basis van :
  1° de door haar goedgekeurde gedetailleerde raming, met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde;
  2° een forfait van 7 % op het bedrag bedoeld 1°, ter compensatie van de algemene kosten, inherent aan het ontwerp en de uitvoering van de werken;
  3° de gedetailleerde raming van de kosten voor de aankoop van de gronden of gebouwen, opgemaakt door het Comité tot Aankoop van Onroerende Goederen.
  Bij de goedkeuring van de gedetailleerde kostenraming van de werken wordt bepaald voor welke posten van het ontwerpdossier een gewestbijdrage wordt verleend.
  § 2. De gewestbijdrage die op het project van toepassing is, is een geplafonneerd bedrag, bepaald volgens artikel 3, § 1 en § 5.
  Er wordt geen gewestbijdrage verleend op het bedrag van de prijsherzieningen.
  § 3. Na aanrekening van de goedgekeurde gewestbijdrage ten laste van de begroting, wordt de gewestbijdrage door de administratie aan de initiatiefnemer schriftelijk toegezegd.
  De initiatiefnemer kan de gunningsprocedure voor het uitvoeren van werken inzetten, nadat een (kopie) van de vereiste vergunningen en machtigingen aan de administratie en de gouverneur van de provincie werd bezorgd.
Art.7. § 1er. Dans les soixante jours après la réception du dossier du projet, l'administration engage le montant définitif de la contribution de la région à charge du budget.
  En vue de l'établissement du plan de gestion des eaux, la contribution de la région ne peut pas dévier du montant fixé au programme d'investissement approuvé.
  Pour l'exécution des travaux, l'administration fixe le montant définitif de la contribution de la région sur la base :
  1° de l'estimation détaillée qu'elle a approuvée, y compris la taxe sur la valeur ajoutée;
  2° d'un forfait de 7 % du montant visé au 1°, en compensation des frais généraux inhérents au projet et à l'exécution des travaux;
  3° une estimation détaillée des frais pour l'achat de terrains ou de bâtiments, dressée par le Comité d'Achat de Biens immeubles.
  Lors de l'approbation de l'estimation détaillée des travaux, il est déterminé quels sont les postes pour lesquels une contribution de la région est accordée.
  § 2. La contribution de la région qui s'applique au projet, est un montant plafonné, fixé conformément à l'article 3, §§ 1er et 5.
  Aucune contribution de la région n'est accordée sur le montant des révisions des prix.
  § 3. Après imputation à charge du budget de la contribution de la région, cette dernière est accordée par écrit par l'administration au preneur d'initiative.
  Le preneur d'initiative ne peut entamer la procédure de concession qu'après qu'une (copie) des permis et autorisations ait été délivrée à l'administration et au Gouverneur de la province.
Art.8. De initiatiefnemer stuurt de administratie en de gouverneur van de provincie voor de aanvang van de werken een afschrift van de goedgekeurde gunning van de werken en het bevel tot aanvang van de werken.
Art.8. Le preneur d'initiative envoie une copie de la concession approuvée des travaux et de l'ordre de commencement des travaux à l'administration et au Gouverneur de la province.
HOOFDSTUK IV. - Betaling van de gewestbijdrage.
CHAPITRE IV. - Paiement de la contribution régionale.
Art.9. § 1. Een voorschot van 60 % van de goedgekeurde gewestbijdrage voor het uitvoeren van werken wordt betaald aan de initiatiefnemer, zodra hij aan de administratie, via de gouverneur van de provincie, een voor (kopie) in tweevoud voorlegt van :
  1° de goedgekeurde inschrijving;
  2° 2° [1 ...]1;
  3° het bewijs van borgstelling;
  4° het bewijs van betaling, samen met de vorderingsstaten en de facturen, waaruit blijkt dat 20 % van de werken waarop de gewestbijdrage slaat, uitgevoerd is.
  Het bedrag van het voorschot wordt afgerond tot het lager gelegen tiental.
  § 2. Het saldo van de gewestbijdrage voor de opdrachten van werken wordt betaald aan de initiatiefnemer op basis van de goedgekeurde eindafrekening.
  Het eindafrekeningsdossier wordt in tweevoud ingediend via de gouverneur van de provincie, en omvat een (kopie) van de hierna vermelde documenten :
  1° de eindafrekening betreffende de uitgevoerde hoeveelheden;
  2° de eindvorderingsstaat;
  3° de factuur van de aannemer, die hoort bij de eindvorderingsstaat;
  4° het proces-verbaal van voorlopige oplevering;
  5° het overzicht van de uitvoeringstermijn;
  6° het advies van de gouverneur van de provincie betreffende het eindafrekeningsdossier.
  Wijzigingen die na het indienen van het ontwerpdossier noodzakelijk zijn gebleken, die in overeenkomst zijn met de bepalingen van artikel 4, en die vóór de uitvoering ervan de schriftelijke goedkeuring van de administratie hebben gekregen, komen in aanmerking voor de gewestbijdrage, mits het bedrag van de goedgekeurde gedetailleerde kostenraming van de werken, overeenkomstig artikel 7, niet wordt overschreden.
  § 3. De gewestbijdrage voor de aankoop van gronden of gebouwen wordt betaald na het voorleggen van de aankoopakte van de gronden of gebouwen, binnen het bedrag dat daarvoor werd vastgesteld bij de goedkeuring van de gewestbijdrage, zoals bepaald in artikel 3, § 6 en artikel 7, § 1, 3°.
  § 4. (Een voorschot van 40 % van de gewestbijdrage voor de opmaak van een waterhuishoudingsplan wordt betaald na de indiening van het volledig waterhuishoudingsplan. De resterende 60 % wordt betaald nadat de minister het plan heeft goedgekeurd. Bij de goedkeuring van het waterhuishoudingsplan kan de geldigheidstermijn worden vastgesteld.)
  Het waterhuishoudingsplan en de aanvraag voor de betaling van de gewestbijdrage worden in tweevoud ingediend bij de administratie.
  Het waterhuishoudingsplan bevat minimaal :
  1° een grondige beschrijving van de knelpunten inzake waterhuishouding uit oogpunt van integraal waterbeheer;
  2° projectmatige voorstellen voor het oplossen van de knelpunten, gefaseerd over de verschillende werkingsjaren, en de wijze van uitvoering;
  3° de inpassing van de voorgestelde oplossing in de aanpak rond integraal waterbeheer voor de subhydrografische zone, de aanpak rond integraal waterbeheer op het niveau van bekken of deelbekken;
  4° een kostprijsraming voor de uitvoering van het plan;
  5° de kostprijsgegevens die noodzakelijk zijn voor de staving van de betaling voor de opmaak van het plan;
  6° het advies van de gemeenten in kwestie betreffende het waterhuishoudingsplan;
  7° (opgeheven)
  
Art.9. § 1er. Une avance de 60% de la contribution de la région approuvée en vue de l'exécution de travaux est payée au preneur d'initiative, dès qu'il a présenté à l'administration, par le biais du Gouverneur de la province, une (copie), en deux exemplaires :
  1° de la soumission approuvée;
  2° [1 ...]1;
  3° l'attestation de la garantie;
  4° l'attestation de paiement, conjointement avec les états d'avancement et les factures, dont il ressort que 20 % des travaux, auxquels la contribution de la région a trait, ont été exécutés.
  Le montant de l'avance est arrondi à la dizaine inférieure.
  § 2. Le solde de la contribution de la région pour des marchés de travaux est payé au preneur d'initiative sur la base du décompte final approuvé.
  Le décompte final est introduit en deux exemplaires par le biais du Gouverneur de la province et comprend une (copie) des documents mentionnés ci-après :
  1° le décompte final relatif aux quantités exécutées;
  2° l'état d'avancement final;
  3° la facture de l'entrepreneur relative à l'état d'avancement final;
  4° le procès-verbal de la réception provisoire;
  5° l'aperçu du délai d'exécution;
  6° l'avis du Gouverneur de la province relatif au dossier du décompte final.
  Les modifications qui se sont avérées nécessaires après l'introduction du dossier du projet et qui sont conformes aux dispositions de l'article 4, et qui font l'objet d'une approbation écrite de l'administration avant leur exécution, peuvent faire l'objet de la contribution de la région, à condition que le montant de l'estimation détaillée des frais des travaux, conformément à l'article 7, n'est pas dépassé.
  § 3. La contribution de la région pour l'achat de terrains et de bâtiments est payée sur présentation de l'acte d'achat des terrains ou des bâtiments, dans les limites du montant fixé à cet effet lors de l'approbation de la contribution de la région, tel que fixé à l'article 3, § 6 et à l'article 7, § 1er, 3°.
  § 4. (Une avance de 40 % de la contribution de la région en vue de l'établissement d'un plan de gestion des eaux est payée après l'introduction du plan de gestion des eaux complet. Les 60 % restants sont payés après approbation du plan par le Ministre. Un délai de validité peut être fixé lors de l'approbation du plan de gestion des eaux.)
  Le plan de gestion des eaux et la demande de paiement de la contribution de la région sont introduits en deux exemplaires auprès de l'administration.
  Le plan de gestion des eaux comprend au moins :
  1° une description approfondie des difficultés en matière de gestion des eaux du point de vue d'une gestion des eaux intégrée;
  2° des propositions sous forme de projet en vue de la solution des difficultés, réparties dans le temps sur plusieurs années de travail, et le mode d'exécution;
  3° l'intégration de la solution proposée dans une approche axée sur une gestion intégrale des eaux dans la zone subhydrographique, l'approche en matière de gestion intégrale au niveau du bassin ou d'une partie du bassin;
  4° une estimation du coût de l'exécution du plan;
  5° le données relatives au coût qui sont nécessaires en vue de motiver le paiement de l'établissement du plan;
  6° l'avis des communes en question relatif au plan de gestion des eaux;
  7° (abrogé)
  
Art.10. Indien bij de eindafrekening blijkt dat het bedrag van de goedgekeurde uitgevoerde werken, met uitsluiting van de prijsherzieningen, kleiner is dan het bedrag van de goedgekeurde gedetailleerde kostenraming van de werken, zal de subsidie naar verhouding verminderd worden. Ook het forfait van 7 % ter compensatie van de algemene kosten wordt naar verhouding verminderd.
  Indien het bedrag van de goedgekeurde eindafrekening meer dan 40 % lager is dan het bedrag waarop de goedgekeurde gewestbijdrage werd verleend, wordt het te veel betaalde voorschot van de initiatiefnemer teruggevorderd.
Art.10. Lorsqu'il s'avère lors du décompte final que le montant des travaux exécutés approuvés, à l'exception des révisions des prix, est inférieur au montant de l'estimation détaillée des frais des travaux approuvée, la contribution sera proportionnellement diminuée. Il en est de même pour le forfait de 7 % en compensation des frais généraux.
  Lorsque le montant du décompte final approuvé est inférieur de plus de 40 % du montant sur lequel la contribution de la région est accordée, l'avance payée en trop est réclamée au preneur d'initiative.
Art.11. De administratie gaat na of de initiatiefnemer de krachtens dit besluit opgelegde voorwaarden naleeft.
Art.11. L'administration vérifie si le preneur d'initiative respecte les conditions imposées en vertu du présent arrêté.
Art.12. In artikel 2, § 2 van het koninklijk besluit van 23 juli 1981 betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van ondergeschikte besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd, worden de woorden : " polders, wateringen, verenigingen van polders en wateringen " geschrapt.
Art.12. A l'article 2, § 2, de l'arrêté royal du 23 juillet 1981 relatif à la subvention de certains travaux, fournitures et services qui sont été exécutés par ou sur l'initiative d'administrations régionales ou locales ou de personnes y assimilées, les mots "des polders, de wateringues, des associations des polders et des wateringues", sont rayés
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
CHAPITRE V. - Dispositions finales.
Art.13. § 1. Artikel 4, 1° en 15° en artikel 5, 1° en 2° van het koninklijk besluit van 23 juli 1981 betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van ondergeschikte besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd, worden opgeheven.
  § 2. In artikel 5, 7°, van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden " van de polders, van de wateringen, van de verenigingen van polders en wateringen ", ingevoegd bij besluit van de Vlaamse regering van 27 januari 1988, geschrapt.
Art.13. § 1er. L'article 4, 1° et 15° et l'article 5, 1° et 2° de l'arrêté royal du 23 juillet 1981 relatif à la subvention de certains travaux, fournitures et services qui ont été exécutés dans la Région flamande par ou sur l'initiative d'administrations subordonnées ou de personnes y assimilées, sont abrogés.
  § 2. A l'article 5, 7°, du même arrêté, les mots "des polders, de wateringues, des associations des polders et des wateringues", inséré par l'arrêté du Gouvernement flamand du 27 janvier 1988, sont rayés.
Art.14. § 1. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op alle projecten, die op de datum van het van kracht worden van dit besluit, nog geen belofte van subsidie hebben verkregen krachtens het besluit van de Vlaamse regering van 21 juni 1989 houdende vaststelling van de procedure inzake de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten.
  § 2. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de verbeteringswerken aan landbouwwegen, bedoeld in artikel 4, 15°, van het koninklijk besluit van 23 juli 1981, betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten waarvoor het voorontwerp door de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer werd goedgekeurd voor de datum van het van kracht worden van dit besluit, die een vaste belofte van subsidie verkrijgen vóór 31 december 2004 krachtens het koninklijk besluit van 23 juli 1981 en het besluit van de Vlaamse regering van 21 juni 1989, houdende vaststelling van de procedure inzake de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die door of op initiatief van regionale of lokale besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd. De afhandeling van die dossiers gebeurt door de [1 afdeling, bevoegd voor land en bodembescherming]1.
  
Art.14. § 1er. Les dispositions du présent arrêté s'appliquent à tous les projets qui, à la date d'entrée en vigueur du présent arrêté n'ont toujours pas obtenu la promesse de subvention en vertu de l'arrêté du Gouvernement flamand du 21 juin 1989 fixant la procédure en matière de subvention de certains travaux, fournitures et services.
  § 2. Les dispositions du présent arrêté ne s'appliquent pas aux travaux d'amélioration aux chemins agricoles, visés à l'article 4, 15°, relatif à la subvention de certains travaux, fournitures et services pour lesquels l'avant-projet a été approuvé par l'administration de la Gestion de la Nature, du Sol et des Eaux avant la date de l'entrée en vigueur du présent arrêté, qui obtiennent une promesse fixe de subvention avant le 31 décembre 2004 en vertu de l'arrêté royal du 23 juillet 1981 et de l'arrêté du Gouvernement flamand du 21 juin 1989 fixant la procédure en matière de subvention de certains travaux, fournitures et services qui sont été exécutés par ou sur l'initiative d'administrations régionales ou locales ou de personnes y assimilées. Le suivi de ces dossiers est assuré par [1 la division compétente pour le sol et la protection du sol]1.
  
Art.15. Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art.15. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.
Art. 16. De Vlaamse minister, bevoegd voor het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 16. Le Ministre flamand ayant l'environnement dans ses attributions est charge de l'exécution du présent arrêté.