Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
1° overschrijding : een tijdelijke verandering van het geluidsdrukniveau of een verandering van het geluidsspectrum veroorzaakt door een specifiek geluid dat door het menselijk gehoor kan worden waargenomen;
2° meetduur of T : de tijdsduur gedurende welke het geluid wordt gemeten;
3° fractiel geluidsdrukniveau of LN,T : het geluidsdrukniveau dat gedurende N % van de meetduur T wordt overschreden;
4° equivalent geluidsdrukniveau of LAeq,T : het geluidsdrukniveau dat wordt gemeten met de frequentieweging A en dat wordt verondersteld dezelfde geluidsbelasting te veroorzaken als een fluctuerend geluid gedurende dezelfde meetduur T;
5° omgevingsgeluidsniveau of Lf : equivalent geluidsdrukniveau dat wordt gemeten wanneer de omstreden geluidsbronnen stilliggen;
6° specifiek geluidsniveau of Lsp : het equivalent geluidsdrukniveau eigen aan de bestudeerde geluidsbronnen;
7° totaal geluidsniveau of Ltot : equivalent geluidsdrukniveau dat wordt gemeten wanneer de omstreden geluidsbronnen in werking zijn en dat het niveau Lf en het niveau Lsp omvat.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
21 NOVEMBER 2002. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de controlemethode en omstandigheden voor geluidsmetingen.
Titre
21 NOVEMBRE 2002. - Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale fixant la méthode de contrôle et les conditions de mesure de bruit.
Informations sur le document
Numac: 2002031591
Datum: 2002-11-21
Info du document
Numac: 2002031591
Date: 2002-11-21
Table des matières
HOOFDSTUK I. - Definities en bepaling van de ak...
Afdeling 1. - Definities.
Afdeling 2. - Bepaling van de akoestische param...
Art.6. § 1. De methode voor de vaststelling van...
Art.7. Wanneer er geluidsmetingen binnen een ge...
Art.10. Wanneer geluidsmetingen verricht worden...
Art.11. De meetapparatuur moet aan de bepalinge...
Table des matières
CHAPITRE I. - Définitions et détermination des ...
Section 1. - Définitions.
Section 2. - Détermination des paramètres acous...
Art.6. § 1. La méthode de fixation des niveaux ...
Art.7. Lorsque des mesures de bruit sont effect...
Art.10. Lorsque des mesures de bruit sont effec...
Art.11. L'appareillage de mesure doit être conf...
Tekst (21)
Texte (21)
HOOFDSTUK I. - Definities en bepaling van de akoestische parameters.
CHAPITRE I. - Définitions et détermination des paramètres acoustiques.
Afdeling 1. - Definities.
Section 1. - Définitions.
Article 1. Au sens du présent arrêté, on entend par :
1° émergence : modification temporelle du niveau de pression acoustique ou modification du contenu spectral induite par l'apparition d'un bruit particulier qui peut être perçu par l'oreille humaine;
2° durée de mesure ou T : intervalle de temps pendant lequel est effectué une mesure de bruit;
3° niveau de pression acoustique fractile ou LN,T : niveau de pression acoustique dépassé pendant N % de la durée de mesure T;
4° niveau de pression acoustique équivalent ou LAeq,T : niveau de pression acoustique mesuré avec la pondération fréquentielle A qui est censé produire la même exposition au bruit qu'un bruit fluctuant pendant la durée de mesure T;
5° niveau de bruit ambiant ou Lf : niveau de pression acoustique équivalent mesuré lorsque les sources sonores incriminées sont à l'arrêt;
6° niveau de bruit spécifique ou Lsp : niveau de pression acoustique équivalent propre aux sources sonores considérées;
7° niveau de bruit total ou Ltot : niveau de pression acoustique équivalent mesuré lorsque les sources sonores incriminées sont en fonctionnement et comprenant le niveau Lf et le niveau Lsp.
1° émergence : modification temporelle du niveau de pression acoustique ou modification du contenu spectral induite par l'apparition d'un bruit particulier qui peut être perçu par l'oreille humaine;
2° durée de mesure ou T : intervalle de temps pendant lequel est effectué une mesure de bruit;
3° niveau de pression acoustique fractile ou LN,T : niveau de pression acoustique dépassé pendant N % de la durée de mesure T;
4° niveau de pression acoustique équivalent ou LAeq,T : niveau de pression acoustique mesuré avec la pondération fréquentielle A qui est censé produire la même exposition au bruit qu'un bruit fluctuant pendant la durée de mesure T;
5° niveau de bruit ambiant ou Lf : niveau de pression acoustique équivalent mesuré lorsque les sources sonores incriminées sont à l'arrêt;
6° niveau de bruit spécifique ou Lsp : niveau de pression acoustique équivalent propre aux sources sonores considérées;
7° niveau de bruit total ou Ltot : niveau de pression acoustique équivalent mesuré lorsque les sources sonores incriminées sont en fonctionnement et comprenant le niveau Lf et le niveau Lsp.
Afdeling 2. - Bepaling van de akoestische parameters.
Section 2. - Détermination des paramètres acoustiques.
Art.2. De niveau-overschrijding wordt bepaald wanneer het omstreden specifieke geluid continu of intermitterend in het omgevingsgeluid aanwezig is. Dit geluid kan stabiel of fluctuerend zijn.
De niveau-overschrijding is gelijk aan het rekenkundig verschil tussen het niveau Ltot en het niveau Lf.
De niveaus Lf en Ltot worden bepaald overeenkomstig artikel 6.
De niveau-overschrijding is gelijk aan het rekenkundig verschil tussen het niveau Ltot en het niveau Lf.
De niveaus Lf en Ltot worden bepaald overeenkomstig artikel 6.
Art.2. L'émergence de niveau est déterminée lorsque le bruit spécifique incriminé est présent dans le bruit ambiant de manière continue ou intermittente. Il peut être stable ou fluctuant.
L'émergence de niveau est égale à la différence arithmétique entre le niveau Ltot et le niveau Lf.
Les niveaux Lf et Ltot sont déterminés conformément à la méthode décrite à l'article 6.
L'émergence de niveau est égale à la différence arithmétique entre le niveau Ltot et le niveau Lf.
Les niveaux Lf et Ltot sont déterminés conformément à la méthode décrite à l'article 6.
Art.3. De tonale overschrijding wordt bepaald wanneer de ambtenaar die belast is met het verrichten van de metingen, in het totale geluid de aanwezigheid vermoedt van een zuivere toon of een geluid met tonaal karakter.
De tonale overschrijding wordt berekend op basis van het 1/3 octaaf niet-gewogen frequentiespectrum dat wordt bepaald op basis van het fractiel geluidsniveau L90. Het spectrum L90 wordt bepaald voor een frequentiegebied van 100 Hz tot 10 000 Hz door statistische analyse van ten minste 400 spectra die worden gemeten met een bemonsteringssnelheid van minimum 1 spectrum per seconde.
De tonale overschrijding wordt bepaald als zijnde het kleinste rekenkundig verschil tussen het niveau L90 van een overschrijdende band van 1/3 octaaf niet-gewogen en het niveau L90 van de aanliggende frequentiebanden.
De tonale overschrijding E die in aanmerking moet worden genomen, is gelijk aan de grootste tonale overschrijding waargenomen op het frequentiespectrum L90 1/3 octaaf niet-gewogen.
De tonale overschrijding wordt berekend op basis van het 1/3 octaaf niet-gewogen frequentiespectrum dat wordt bepaald op basis van het fractiel geluidsniveau L90. Het spectrum L90 wordt bepaald voor een frequentiegebied van 100 Hz tot 10 000 Hz door statistische analyse van ten minste 400 spectra die worden gemeten met een bemonsteringssnelheid van minimum 1 spectrum per seconde.
De tonale overschrijding wordt bepaald als zijnde het kleinste rekenkundig verschil tussen het niveau L90 van een overschrijdende band van 1/3 octaaf niet-gewogen en het niveau L90 van de aanliggende frequentiebanden.
De tonale overschrijding E die in aanmerking moet worden genomen, is gelijk aan de grootste tonale overschrijding waargenomen op het frequentiespectrum L90 1/3 octaaf niet-gewogen.
Art.3. L'émergence tonale est déterminée lorsque l'agent chargé d'effectuer des mesures suspecte dans le bruit total, la présence d'un son pur ou d'un bruit à caractère tonal.
L'émergence tonale est calculée sur base du spectre fréquentiel 1/3 d'octave non pondéré déterminé à partir des niveaux fractiles L90. Le spectre L90 est déterminé pour une gamme de fréquence allant de 100 Hz à 10 000 Hz par analyse statistique d'au moins 400 spectres relevés à une vitesse d'échantillonnage de minimum 1 spectre par seconde.
L'émergence tonale est définie comme étant la plus petite des différences arithmétiques entre le niveau L90 d'une bande émergente de 1/3 d'octave non pondéré et le niveau L90 des bandes de fréquences adjacentes.
L'émergence tonale E qui doit être prise en considération est égale à la plus grande des émergences tonales relevée sur le spectre fréquentiel L90 1/3 d'octave non pondéré.
L'émergence tonale est calculée sur base du spectre fréquentiel 1/3 d'octave non pondéré déterminé à partir des niveaux fractiles L90. Le spectre L90 est déterminé pour une gamme de fréquence allant de 100 Hz à 10 000 Hz par analyse statistique d'au moins 400 spectres relevés à une vitesse d'échantillonnage de minimum 1 spectre par seconde.
L'émergence tonale est définie comme étant la plus petite des différences arithmétiques entre le niveau L90 d'une bande émergente de 1/3 d'octave non pondéré et le niveau L90 des bandes de fréquences adjacentes.
L'émergence tonale E qui doit être prise en considération est égale à la plus grande des émergences tonales relevée sur le spectre fréquentiel L90 1/3 d'octave non pondéré.
Art.4. § 1. De impulsoverschrijding wordt bepaald als het specifieke geluid kortstondige geluiden vertoont die van relatief hoog niveau zijn en die elkaar met regelmatige of onregelmatige tussenpozen opvolgen.
De meting gebeurt tijdens de periode waarin het impulsief geluid optreedt. De tijdsbepaling van het impulsief geluid wordt bepaald uitgaande van de evolutie in functie van de niveaus LAeq,1s opgemeten gedurende de waarnemingsperiode.
§ 2. De impulsoverschrijding, bepaald voor elk impulsief geluid, is gelijk aan het rekenkundig verschil tussen het LAeq,3s-niveau gemeten met de " impuls "-karakteristiek en het LAeq,3s-niveau gemeten met de " slow "-karakteristiek. Deze twee niveaus worden gelijktijdig gemeten en zijn gecentreerd rond het meetinterval van één seconde die het impulsief geluid bevat.
De meting gebeurt tijdens de periode waarin het impulsief geluid optreedt. De tijdsbepaling van het impulsief geluid wordt bepaald uitgaande van de evolutie in functie van de niveaus LAeq,1s opgemeten gedurende de waarnemingsperiode.
§ 2. De impulsoverschrijding, bepaald voor elk impulsief geluid, is gelijk aan het rekenkundig verschil tussen het LAeq,3s-niveau gemeten met de " impuls "-karakteristiek en het LAeq,3s-niveau gemeten met de " slow "-karakteristiek. Deze twee niveaus worden gelijktijdig gemeten en zijn gecentreerd rond het meetinterval van één seconde die het impulsief geluid bevat.
Art.4. § 1. L'émergence impulsionnelle est déterminée si le bruit spécifique présente des bruits brefs, de niveau relativement élevé et qui se succèdent à intervalles réguliers ou à intervalles irréguliers.
La mesure s'effectue pendant la période où le bruit impulsif est présent. La localisation temporelle du bruit impulsif est déterminée à partir de l'évolution temporelle des niveaux LAeq,1s relevés durant la période d'observation.
§ 2. L'émergence impulsionnelle, déterminée pour chaque bruit impulsif, est égale à la différence arithmétique entre le niveau LAeq,3s relevé avec la caractéristique " impulse " et le niveau LAeq,3s relevé avec la caractéristique " slow ". Ces deux niveaux sont relevés simultanément et sont centrés sur l'intervalle de mesure d'une seconde comprenant le bruit impulsif.
La mesure s'effectue pendant la période où le bruit impulsif est présent. La localisation temporelle du bruit impulsif est déterminée à partir de l'évolution temporelle des niveaux LAeq,1s relevés durant la période d'observation.
§ 2. L'émergence impulsionnelle, déterminée pour chaque bruit impulsif, est égale à la différence arithmétique entre le niveau LAeq,3s relevé avec la caractéristique " impulse " et le niveau LAeq,3s relevé avec la caractéristique " slow ". Ces deux niveaux sont relevés simultanément et sont centrés sur l'intervalle de mesure d'une seconde comprenant le bruit impulsif.
Art. 5. § 1. Het specifieke geluidsniveau wordt berekend volgens de formule en dit voor zover Ltot strikt hoger ligt dan Lf :
Lsp = 10 x Log (10Ltot / 10 - 10Lf / 10) + K;
K = correctie voor tonale overschrijding;
De niveaus Lf en Ltot worden bepaald overeenkomstig artikel 6.
§ 2. Een correctiefactor K, zoals bepaald in de onderstaande tabel op basis van de waarde van de tonale overschrijding, wordt aan het niveau Lsp toegevoegd.
Lsp = 10 x Log (10Ltot / 10 - 10Lf / 10) + K;
K = correctie voor tonale overschrijding;
De niveaus Lf en Ltot worden bepaald overeenkomstig artikel 6.
§ 2. Een correctiefactor K, zoals bepaald in de onderstaande tabel op basis van de waarde van de tonale overschrijding, wordt aan het niveau Lsp toegevoegd.
Art. 5. § 1. Le niveau de bruit spécifique est calculé suivant la formule et ce pour autant que le Ltot soit strictement supérieur à Lf :
Lsp = 10 x Log (10Ltot / 10 - 10Lf / 10) + K;
K = correction pour émergence tonale;
Les niveaux Lf et Ltot sont déterminés conformément à l'article 6.
§ 2. Un facteur de correction K, défini dans le tableau ci-après et fonction de la valeur de l'émergence tonale, est ajouté au niveau Lsp.
Lsp = 10 x Log (10Ltot / 10 - 10Lf / 10) + K;
K = correction pour émergence tonale;
Les niveaux Lf et Ltot sont déterminés conformément à l'article 6.
§ 2. Un facteur de correction K, défini dans le tableau ci-après et fonction de la valeur de l'émergence tonale, est ajouté au niveau Lsp.
Tonale overschrijding E in dB Correctiefactor in dB (A)
E < of = 3 0
3 < E < of = 6 2
6 < E < of = 9 3
9 < E < of = 12 4
12 < E < of = 15 5
15 < E 6
E < of = 3 0
3 < E < of = 6 2
6 < E < of = 9 3
9 < E < of = 12 4
12 < E < of = 15 5
15 < E 6
Emergence tonale E en dB Facteur de correction en dB(A)
E < ou = 3 0
3 < E < ou = 6 2
6 < E < ou = 9 3
9 < E < ou = 12 4
12 < E < ou = 15 5
15 < E 6
E < ou = 3 0
3 < E < ou = 6 2
6 < E < ou = 9 3
9 < E < ou = 12 4
12 < E < ou = 15 5
15 < E 6
De tonale overschrijding E wordt bepaald overeenkomstig artikel 3.
L'émergence tonale E est définie conformément à l'article 3.
Art. 6. § 1. De methode voor de vaststelling van de niveaus Lf en Ltot berust op de analyse van het niet-gecumuleerd histogram van klasse 0,5 dB(A) dat wordt getekend op basis van de niveaus LAeq,1s die werden gemeten tijdens de meetduur. Deze meetduur mag niet korter dan 10 minuten zijn (600 waarden LAeq,1s).
De klassen die met de maximumpercentages op het histogram overeenstemmen worden geïsoleerd en in overeenstemming met de geluidsbronnen gebracht, eventueel rekening houdend met de verschillende werkingstoestanden van de geluidsbronnen.
Lf : bovengrens van de klasse, geïdentificeerd als representatief voor de voorkomende niveaus wanneer zich geen storingen voordoen en wanneer de bron (of bronnen) niet in werking is (zijn). De in aanmerking genomen klasse mag niet lager dan 1 % zijn.
Ltot : benedengrens van de klasse, geïdentificeerd als representatief voor de voorkomende niveaus wanneer zich geen storingen voordoen en wanneer de bestudeerde bronnen in werking zijn.
§ 2. In aanwezigheid van continue geluidsbronnen moet ofwel de werking ervan gedurende ten minste 10 % van de tijd worden onderbroken om te beschikken over een representatieve monstername van het omgevingsgeluidsniveau, ofwel moeten twee reeksen van opeenvolgende metingen worden verricht, de ene met de omstreden geluidsbronnen in werking, de andere zonder dat de omstreden geluidsbronnen in werking zijn.
Indien het onmogelijk is de geluidsbron stil te leggen, dan wordt onverschillig welke specifieke meetmethode aangewend die voorafgaandelijk door het Brussels Instituut voor Milieubeheer is goedgekeurd.
Indien het geluidsniveau geleidelijke of plotselinge fluctuaties vertoont, zodat de geluidsbron niet met zekerheid op het histogram kan worden geïdentificeerd, wordt het Ltot bepaald op basis van de berekening van de som van de voorkomende niveaus LAeq,1s tijdens de werking van de bestudeerde geluidsbron met uitsluiting van de niveaus inherent aan de eventueel storende geluiden, volgens de formule :
Ltot = 10 x log (1/n x SIGMAni = 1 10 (LAeq,1s,i/10));
met n = het aantal bestudeerde waarden LAeq,1s.
De klassen die met de maximumpercentages op het histogram overeenstemmen worden geïsoleerd en in overeenstemming met de geluidsbronnen gebracht, eventueel rekening houdend met de verschillende werkingstoestanden van de geluidsbronnen.
Lf : bovengrens van de klasse, geïdentificeerd als representatief voor de voorkomende niveaus wanneer zich geen storingen voordoen en wanneer de bron (of bronnen) niet in werking is (zijn). De in aanmerking genomen klasse mag niet lager dan 1 % zijn.
Ltot : benedengrens van de klasse, geïdentificeerd als representatief voor de voorkomende niveaus wanneer zich geen storingen voordoen en wanneer de bestudeerde bronnen in werking zijn.
§ 2. In aanwezigheid van continue geluidsbronnen moet ofwel de werking ervan gedurende ten minste 10 % van de tijd worden onderbroken om te beschikken over een representatieve monstername van het omgevingsgeluidsniveau, ofwel moeten twee reeksen van opeenvolgende metingen worden verricht, de ene met de omstreden geluidsbronnen in werking, de andere zonder dat de omstreden geluidsbronnen in werking zijn.
Indien het onmogelijk is de geluidsbron stil te leggen, dan wordt onverschillig welke specifieke meetmethode aangewend die voorafgaandelijk door het Brussels Instituut voor Milieubeheer is goedgekeurd.
Indien het geluidsniveau geleidelijke of plotselinge fluctuaties vertoont, zodat de geluidsbron niet met zekerheid op het histogram kan worden geïdentificeerd, wordt het Ltot bepaald op basis van de berekening van de som van de voorkomende niveaus LAeq,1s tijdens de werking van de bestudeerde geluidsbron met uitsluiting van de niveaus inherent aan de eventueel storende geluiden, volgens de formule :
Ltot = 10 x log (1/n x SIGMAni = 1 10 (LAeq,1s,i/10));
met n = het aantal bestudeerde waarden LAeq,1s.
Art. 6. § 1. La méthode de fixation des niveaux Lf et Ltot repose sur l'analyse de l'histogramme non cumulé de classe 0,5 dB(A) tracé à partir des niveaux LAeq,1s relevés durant la durée de mesure. Cette durée de mesure ne pourra être inférieure à 10 minutes (600 valeurs LAeq,1s ).
Les classes correspondant aux pourcentages maximum sur l'histogramme sont isolées et rapportées aux sources sonores, le cas échéant dans leurs différents états de fonctionnement.
Lf : borne supérieure de la classe identifiée comme représentant les niveaux présents en l'absence de perturbations éventuelles et lorsque la ou les sources n'est ou ne sont pas en fonctionnement. La classe prise en compte ne peut être inférieure à 1 %.
Ltot : borne inférieure de la classe identifiée comme représentant les niveaux présents en l'absence de perturbations éventuelles et lorsque les sources considérées sont en fonctionnement.
§ 2. En présence de sources sonores permanentes, il faut soit en interrompre le fonctionnement au moins pendant 10 % du temps afin de disposer d'un échantillonnage représentatif du niveau de bruit ambiant, soit effectuer deux séries de mesures successives, l'une avec fonctionnement des sources sonores incriminées, l'autre sans.
Si l'interruption de fonctionnement de la source sonore est impossible, toute méthode spécifique de mesure agréée préalablement par l'Institut bruxellois pour la Gestion de l'Environnement est utilisée.
Si le niveau de bruit présente des fluctuations, progressives ou brusques, telles que la source sonore ne puisse être identifiée avec certitude sur l'histogramme, la détermination du Ltot se fait sur base du calcul de la somme des niveaux LAeq,1s apparus lors du fonctionnement de la source sonore considérée, en excluant les niveaux inhérents aux bruits perturbateurs éventuels, suivant la formule :
Ltot = 10 x log (1/n * SIGMAni = 1 10 (LAeq,1s,i /10));
où n = le nombre total des valeurs LAeq,1s prises en considération.
Les classes correspondant aux pourcentages maximum sur l'histogramme sont isolées et rapportées aux sources sonores, le cas échéant dans leurs différents états de fonctionnement.
Lf : borne supérieure de la classe identifiée comme représentant les niveaux présents en l'absence de perturbations éventuelles et lorsque la ou les sources n'est ou ne sont pas en fonctionnement. La classe prise en compte ne peut être inférieure à 1 %.
Ltot : borne inférieure de la classe identifiée comme représentant les niveaux présents en l'absence de perturbations éventuelles et lorsque les sources considérées sont en fonctionnement.
§ 2. En présence de sources sonores permanentes, il faut soit en interrompre le fonctionnement au moins pendant 10 % du temps afin de disposer d'un échantillonnage représentatif du niveau de bruit ambiant, soit effectuer deux séries de mesures successives, l'une avec fonctionnement des sources sonores incriminées, l'autre sans.
Si l'interruption de fonctionnement de la source sonore est impossible, toute méthode spécifique de mesure agréée préalablement par l'Institut bruxellois pour la Gestion de l'Environnement est utilisée.
Si le niveau de bruit présente des fluctuations, progressives ou brusques, telles que la source sonore ne puisse être identifiée avec certitude sur l'histogramme, la détermination du Ltot se fait sur base du calcul de la somme des niveaux LAeq,1s apparus lors du fonctionnement de la source sonore considérée, en excluant les niveaux inhérents aux bruits perturbateurs éventuels, suivant la formule :
Ltot = 10 x log (1/n * SIGMAni = 1 10 (LAeq,1s,i /10));
où n = le nombre total des valeurs LAeq,1s prises en considération.
Art.6. § 1. De methode voor de vaststelling van de niveaus Lf en Ltot berust op de analyse van het niet-gecumuleerd histogram van klasse 0,5 dB(A) dat wordt getekend op basis van de niveaus LAeq,1s die werden gemeten tijdens de meetduur. Deze meetduur mag niet korter dan 10 minuten zijn (600 waarden LAeq,1s).
Art.6. § 1. La méthode de fixation des niveaux Lf et Ltot repose sur l'analyse de l'histogramme non cumulé de classe 0,5 dB(A) tracé à partir des niveaux LAeq,1s relevés durant la durée de mesure. Cette durée de mesure ne pourra être inférieure à 10 minutes (600 valeurs LAeq,1s ).
Art. 7. Wanneer er geluidsmetingen binnen een gebouw worden verricht, wordt de microfoon op een hoogte tussen 1,20 meter en 1,50 meter boven de vloer geplaatst en, indien mogelijk, op een afstand van ten minste 1 meter van de muren zonder ramen en op 1,50 meter van de muren met ramen.
Alle metingen worden bij afwezigheid van de bewoners en met gesloten deuren en ramen verricht.
Vóór elke meting of reeks van metingen wordt het meettoestel met behulp van een akoestische ijkbron geijkt.
Alle metingen worden bij afwezigheid van de bewoners en met gesloten deuren en ramen verricht.
Vóór elke meting of reeks van metingen wordt het meettoestel met behulp van een akoestische ijkbron geijkt.
Art. 7. Lorsque des mesures de bruit sont effectuées à l'intérieur d'un immeuble, le microphone est placé à une hauteur au-dessus du plancher comprise entre 1,20 mètre et 1,50 mètre et, si possible, à au moins 1 mètre des murs sans fenêtre et à 1,50 mètre des murs comportant des fenêtres.
Toutes les mesures sont effectuées portes et fenêtres fermées, en l'absence des occupants.
Avant chaque mesure ou série de mesures, l'appareil de mesure est étalonné à l'aide d'un calibrateur acoustique.
Toutes les mesures sont effectuées portes et fenêtres fermées, en l'absence des occupants.
Avant chaque mesure ou série de mesures, l'appareil de mesure est étalonné à l'aide d'un calibrateur acoustique.
Art.7. Wanneer er geluidsmetingen binnen een gebouw worden verricht, wordt de microfoon op een hoogte tussen 1,20 meter en 1,50 meter boven de vloer geplaatst en, indien mogelijk, op een afstand van ten minste 1 meter van de muren zonder ramen en op 1,50 meter van de muren met ramen.
Art.7. Lorsque des mesures de bruit sont effectuées à l'intérieur d'un immeuble, le microphone est placé à une hauteur au-dessus du plancher comprise entre 1,20 mètre et 1,50 mètre et, si possible, à au moins 1 mètre des murs sans fenêtre et à 1,50 mètre des murs comportant des fenêtres.
Art. 8. De metingen buiten een gebouw worden bij voorkeur verricht in afwezigheid van neerslag en met een windsnelheid lager dan 5 meter per seconde.
Art. 8. Les mesures à l'extérieur d'un immeuble sont, de préférence, effectuées en l'absence de précipitation et avec une vitesse de vent inférieure à 5 mètres par seconde.
Art. 9. Wanneer geluidsmetingen verricht worden in de nabijheid van de gevel van een gebouw, wordt de microfoon, voorzien van een windbol, geplaatst op een hoogte tussen 1,20 meter en 1,50 meter van het niveau van de bestudeerde verdieping en op ongeveer 50 centimeter van de gevel die het meest rechtstreeks aan het omstreden geluid is blootgesteld.
Indien de afstand van 50 cm niet kan worden nageleefd, kan de microfoon binnen het vertrek worden geplaatst in het verlengde van een wijdopen raam of deur.
Vóór elke meting of reeks van metingen wordt het meettoestel geijkt met behulp van een akoestische ijkbron.
Indien de afstand van 50 cm niet kan worden nageleefd, kan de microfoon binnen het vertrek worden geplaatst in het verlengde van een wijdopen raam of deur.
Vóór elke meting of reeks van metingen wordt het meettoestel geijkt met behulp van een akoestische ijkbron.
Art. 9. Lorsque des mesures de bruit sont effectuées à la proximité de la façade d'un immeuble, le microphone muni d'un écran anti-vent est placé à une hauteur comprise entre 1,20 mètre et 1,50 mètre du niveau de l'étage considéré, à environ 50 cm de la façade la plus directement exposée au bruit incriminé.
Si la distance de 50 cm ne peut être respectée, le microphone peut être placé à l'intérieur du local dans le plan de la fenêtre ou porte largement ouverte.
Avant chaque mesure ou série de mesures, l'appareil de mesure est étalonné à l'aide d'un calibrateur acoustique.
Si la distance de 50 cm ne peut être respectée, le microphone peut être placé à l'intérieur du local dans le plan de la fenêtre ou porte largement ouverte.
Avant chaque mesure ou série de mesures, l'appareil de mesure est étalonné à l'aide d'un calibrateur acoustique.
Art. 10. Wanneer geluidsmetingen verricht worden buiten de eigendom waarvan de geluidsbron afkomstig is, kan de microfoon, voorzien van een windbol, op elk punt buiten de rand van de betrokken eigendom worden geplaatst, uitgezonderd verkeerswegen en de parkeerterreinen in de open lucht.
De microfoon wordt bij voorkeur geplaatst op een afstand van ten minste 3,50 meter van de muur van het gebouw of van de rand van het perceel en op een hoogte tussen 1,20 meter en 1,50 meter van het niveau van de bestudeerde verdieping of van de grond.
Indien de in het tweede lid bedoelde afstand niet kan worden nageleefd, mag de microfoon in geen geval op minder dan 1 meter van de muur van het gebouw of van de rand van het perceel worden geplaatst.
De microfoon wordt bij voorkeur geplaatst op een afstand van ten minste 3,50 meter van de muur van het gebouw of van de rand van het perceel en op een hoogte tussen 1,20 meter en 1,50 meter van het niveau van de bestudeerde verdieping of van de grond.
Indien de in het tweede lid bedoelde afstand niet kan worden nageleefd, mag de microfoon in geen geval op minder dan 1 meter van de muur van het gebouw of van de rand van het perceel worden geplaatst.
Art. 10. Lorsque des mesures de bruit sont effectuées hors de la propriété d'où provient la source sonore, le microphone muni d'un écran anti-vent peut être placé en tout point extérieur à la limite de la propriété concernée, à l'exception des voies de circulation ou des parkings à ciel ouvert.
Le microphone est placé de préférence à une distance d'au moins 3,50 mètres du mur de l'immeuble ou de la parcelle et à une hauteur comprise entre 1,20 mètre et 1,50 mètre du niveau de l'étage considéré ou du sol.
Si la distance visée à l'alinéa 2 ne peut être respectée, le microphone ne peut en aucun cas être placé à moins d'1 mètre du mur de l'immeuble ou de la parcelle.
Le microphone est placé de préférence à une distance d'au moins 3,50 mètres du mur de l'immeuble ou de la parcelle et à une hauteur comprise entre 1,20 mètre et 1,50 mètre du niveau de l'étage considéré ou du sol.
Si la distance visée à l'alinéa 2 ne peut être respectée, le microphone ne peut en aucun cas être placé à moins d'1 mètre du mur de l'immeuble ou de la parcelle.
Art.10. Wanneer geluidsmetingen verricht worden buiten de eigendom waarvan de geluidsbron afkomstig is, kan de microfoon, voorzien van een windbol, op elk punt buiten de rand van de betrokken eigendom worden geplaatst, uitgezonderd verkeerswegen en de parkeerterreinen in de open lucht.
Art.10. Lorsque des mesures de bruit sont effectuées hors de la propriété d'où provient la source sonore, le microphone muni d'un écran anti-vent peut être placé en tout point extérieur à la limite de la propriété concernée, à l'exception des voies de circulation ou des parkings à ciel ouvert.
Art. 11. De meetapparatuur moet aan de bepalingen van de norm CEI 651 van klasse 1 voldoen. De integrerende geluidsmeters moeten van categorie B zijn, zoals nader bepaald in de norm CEI 804.
De metingen kunnen met digitale of gelijkwaardige audiofonische opnamen worden aangevuld, voorzover ze ten minste één ijksignaal bij het begin van de opname bevatten en de toestellen en hun toebehoren door een hiertoe bevoegde agent worden geplaatst.
Het toestel voor audiofonische opnamen vertoont ten minste volgende karakteristieken :
- reëel dynamisch gamma : min. 60 dB;
- amplitudevervorming : lager dan 0,5 %;
- minimale lopende band : van 20 tot 12 000 Hz.
De bemonsteringsfrequentie bedraagt minstens 44 Khz voor digitale opnamen.
De metingen kunnen met digitale of gelijkwaardige audiofonische opnamen worden aangevuld, voorzover ze ten minste één ijksignaal bij het begin van de opname bevatten en de toestellen en hun toebehoren door een hiertoe bevoegde agent worden geplaatst.
Het toestel voor audiofonische opnamen vertoont ten minste volgende karakteristieken :
- reëel dynamisch gamma : min. 60 dB;
- amplitudevervorming : lager dan 0,5 %;
- minimale lopende band : van 20 tot 12 000 Hz.
De bemonsteringsfrequentie bedraagt minstens 44 Khz voor digitale opnamen.
Art. 11. L'appareillage de mesure doit être conforme aux spécifications de la norme CEI 651 de classe 1. Les sonomètres intégrateurs doivent être de catégorie B comme spécifié dans la norme CEI 804.
Les mesures peuvent être complétées par des enregistrements audiophoniques digitaux ou de qualité équivalente pour autant qu'ils comprennent au moins un signal de calibration en début d'enregistrement et que les appareils et leurs accessoires soient installés par un agent qualifié.
La chaîne des enregistrements audiophoniques a au moins les caractéristiques suivantes :
- gamme dynamique réelle : min. 60 dB;
- distorsion harmonique : inférieure à 0,5 %;
- bande passante minimum : de 20 à 12 000 Hz.
La fréquence d'échantillonnage est de minimum 44 Khz pour les enregistrements digitaux.
Les mesures peuvent être complétées par des enregistrements audiophoniques digitaux ou de qualité équivalente pour autant qu'ils comprennent au moins un signal de calibration en début d'enregistrement et que les appareils et leurs accessoires soient installés par un agent qualifié.
La chaîne des enregistrements audiophoniques a au moins les caractéristiques suivantes :
- gamme dynamique réelle : min. 60 dB;
- distorsion harmonique : inférieure à 0,5 %;
- bande passante minimum : de 20 à 12 000 Hz.
La fréquence d'échantillonnage est de minimum 44 Khz pour les enregistrements digitaux.
Art.11. De meetapparatuur moet aan de bepalingen van de norm CEI 651 van klasse 1 voldoen. De integrerende geluidsmeters moeten van categorie B zijn, zoals nader bepaald in de norm CEI 804.
Art.11. L'appareillage de mesure doit être conforme aux spécifications de la norme CEI 651 de classe 1. Les sonomètres intégrateurs doivent être de catégorie B comme spécifié dans la norme CEI 804.
Art. 12. § 1. Elke meting wordt opgetekend in een meetverslag dat, behoudens de aanwijzingen opgesomd in artikel 17, § 1, van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu, de volgende gegevens bevat :
1° de weersomstandigheden op het ogenblik van de metingen;
2° de waarnemingsperiode;
3° de meetduur T die terzake wordt aangenomen;
4° de werkingsomstandigheden van de geluidsbron;
5° de uitgevoerde geluidsmetingen, alsook de eventuele bijkomende metingen (tijdsanalyse, frequentie-analyse,...);
6° de verantwoording van de verrichte opmetingen en de gebruikte meetmethode;
7° de namen en functie van de ambtenaren die de metingen hebben uitgevoerd;
8° de namen en functie van de ambtenaren die het verslag hebben opgesteld;
9° de persoonlijke gegevens van de aanwezige personen en, in voorkomend geval, de verantwoording van de afwezigheid van de personen wier aanwezigheid vereist is.
De Minister kan de inhoud van het meetverslag aanvullen.
§ 2. Overeenkomstig artikel 17, § 1, van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu wordt aan de vermoedelijke overtreder of de eigenaar van het goed waar de overtreding plaatsvond of waaruit ze voortvloeit, bij de betekening van de waarschuwing of van het proces-verbaal een afschrift van het meetverslag gestuurd.
1° de weersomstandigheden op het ogenblik van de metingen;
2° de waarnemingsperiode;
3° de meetduur T die terzake wordt aangenomen;
4° de werkingsomstandigheden van de geluidsbron;
5° de uitgevoerde geluidsmetingen, alsook de eventuele bijkomende metingen (tijdsanalyse, frequentie-analyse,...);
6° de verantwoording van de verrichte opmetingen en de gebruikte meetmethode;
7° de namen en functie van de ambtenaren die de metingen hebben uitgevoerd;
8° de namen en functie van de ambtenaren die het verslag hebben opgesteld;
9° de persoonlijke gegevens van de aanwezige personen en, in voorkomend geval, de verantwoording van de afwezigheid van de personen wier aanwezigheid vereist is.
De Minister kan de inhoud van het meetverslag aanvullen.
§ 2. Overeenkomstig artikel 17, § 1, van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu wordt aan de vermoedelijke overtreder of de eigenaar van het goed waar de overtreding plaatsvond of waaruit ze voortvloeit, bij de betekening van de waarschuwing of van het proces-verbaal een afschrift van het meetverslag gestuurd.
Art. 12. § 1. Chaque mesure est consignée dans un rapport de mesures qui, outre les indications prévues à l'article 17, § 1, de l'ordonnance du 25 mars 1999 relative à la recherche, la constatation, la poursuite et la répression des infractions en matière d'environnement, comporte les indications suivantes :
1° les conditions atmosphériques au moment des mesures;
2° la période d'observation;
3° la durée de mesure T adoptée en l'espèce;
4° les conditions de fonctionnement de la source sonore;
5° les mesures de niveaux sonores effectuées, ainsi que les éventuelles mesures complémentaires (analyse temporelle, analyse fréquentielle,...);
6° la justification des relevés effectués et de la méthode de mesure utilisée;
7° les noms et qualité des agents ayant effectué les mesures;
8° les noms et qualité des agents ayant rédigé le rapport;
9° l'identification des personnes présentes et, le cas échéant, la justification de l'absence des personnes dont la présence est requise.
Le Ministre peut compléter le contenu du rapport de mesures.
§ 2. Conformément à l'article 17, § 2, de l'ordonnance du 25 mars 1999 relative à la recherche, la constatation, la poursuite et la répression des infractions en matière d'environnement, une copie du rapport de mesures est jointe à la notification de l'avertissement ou du procès-verbal constatant l'infraction à l'auteur présumé de l'infraction ou au propriétaire du bien où a été commis ou d'où provient le fait constitutif de l'infraction.
1° les conditions atmosphériques au moment des mesures;
2° la période d'observation;
3° la durée de mesure T adoptée en l'espèce;
4° les conditions de fonctionnement de la source sonore;
5° les mesures de niveaux sonores effectuées, ainsi que les éventuelles mesures complémentaires (analyse temporelle, analyse fréquentielle,...);
6° la justification des relevés effectués et de la méthode de mesure utilisée;
7° les noms et qualité des agents ayant effectué les mesures;
8° les noms et qualité des agents ayant rédigé le rapport;
9° l'identification des personnes présentes et, le cas échéant, la justification de l'absence des personnes dont la présence est requise.
Le Ministre peut compléter le contenu du rapport de mesures.
§ 2. Conformément à l'article 17, § 2, de l'ordonnance du 25 mars 1999 relative à la recherche, la constatation, la poursuite et la répression des infractions en matière d'environnement, une copie du rapport de mesures est jointe à la notification de l'avertissement ou du procès-verbal constatant l'infraction à l'auteur présumé de l'infraction ou au propriétaire du bien où a été commis ou d'où provient le fait constitutif de l'infraction.
Art.12. § 1. Elke meting wordt opgetekend in een meetverslag dat, behoudens de aanwijzingen opgesomd in artikel 17, § 1, van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu, de volgende gegevens bevat :
1° de weersomstandigheden op het ogenblik van de metingen;
2° de waarnemingsperiode;
3° de meetduur T die terzake wordt aangenomen;
4° de werkingsomstandigheden van de geluidsbron;
5° de uitgevoerde geluidsmetingen, alsook de eventuele bijkomende metingen (tijdsanalyse, frequentie-analyse,...);
6° de verantwoording van de verrichte opmetingen en de gebruikte meetmethode;
7° de namen en functie van de ambtenaren die de metingen hebben uitgevoerd;
8° de namen en functie van de ambtenaren die het verslag hebben opgesteld;
9° de persoonlijke gegevens van de aanwezige personen en, in voorkomend geval, de verantwoording van de afwezigheid van de personen wier aanwezigheid vereist is.
De Minister kan de inhoud van het meetverslag aanvullen.
§ 2. Overeenkomstig artikel 17, § 1, van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu wordt aan de vermoedelijke overtreder of de eigenaar van het goed waar de overtreding plaatsvond of waaruit ze voortvloeit, bij de betekening van de waarschuwing of van het proces-verbaal een afschrift van het meetverslag gestuurd.
1° de weersomstandigheden op het ogenblik van de metingen;
2° de waarnemingsperiode;
3° de meetduur T die terzake wordt aangenomen;
4° de werkingsomstandigheden van de geluidsbron;
5° de uitgevoerde geluidsmetingen, alsook de eventuele bijkomende metingen (tijdsanalyse, frequentie-analyse,...);
6° de verantwoording van de verrichte opmetingen en de gebruikte meetmethode;
7° de namen en functie van de ambtenaren die de metingen hebben uitgevoerd;
8° de namen en functie van de ambtenaren die het verslag hebben opgesteld;
9° de persoonlijke gegevens van de aanwezige personen en, in voorkomend geval, de verantwoording van de afwezigheid van de personen wier aanwezigheid vereist is.
De Minister kan de inhoud van het meetverslag aanvullen.
§ 2. Overeenkomstig artikel 17, § 1, van de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu wordt aan de vermoedelijke overtreder of de eigenaar van het goed waar de overtreding plaatsvond of waaruit ze voortvloeit, bij de betekening van de waarschuwing of van het proces-verbaal een afschrift van het meetverslag gestuurd.
Art.12. § 1. Chaque mesure est consignée dans un rapport de mesures qui, outre les indications prévues à l'article 17, § 1, de l'ordonnance du 25 mars 1999 relative à la recherche, la constatation, la poursuite et la répression des infractions en matière d'environnement, comporte les indications suivantes :
1° les conditions atmosphériques au moment des mesures;
2° la période d'observation;
3° la durée de mesure T adoptée en l'espèce;
4° les conditions de fonctionnement de la source sonore;
5° les mesures de niveaux sonores effectuées, ainsi que les éventuelles mesures complémentaires (analyse temporelle, analyse fréquentielle,...);
6° la justification des relevés effectués et de la méthode de mesure utilisée;
7° les noms et qualité des agents ayant effectué les mesures;
8° les noms et qualité des agents ayant rédigé le rapport;
9° l'identification des personnes présentes et, le cas échéant, la justification de l'absence des personnes dont la présence est requise.
Le Ministre peut compléter le contenu du rapport de mesures.
§ 2. Conformément à l'article 17, § 2, de l'ordonnance du 25 mars 1999 relative à la recherche, la constatation, la poursuite et la répression des infractions en matière d'environnement, une copie du rapport de mesures est jointe à la notification de l'avertissement ou du procès-verbal constatant l'infraction à l'auteur présumé de l'infraction ou au propriétaire du bien où a été commis ou d'où provient le fait constitutif de l'infraction.
1° les conditions atmosphériques au moment des mesures;
2° la période d'observation;
3° la durée de mesure T adoptée en l'espèce;
4° les conditions de fonctionnement de la source sonore;
5° les mesures de niveaux sonores effectuées, ainsi que les éventuelles mesures complémentaires (analyse temporelle, analyse fréquentielle,...);
6° la justification des relevés effectués et de la méthode de mesure utilisée;
7° les noms et qualité des agents ayant effectué les mesures;
8° les noms et qualité des agents ayant rédigé le rapport;
9° l'identification des personnes présentes et, le cas échéant, la justification de l'absence des personnes dont la présence est requise.
Le Ministre peut compléter le contenu du rapport de mesures.
§ 2. Conformément à l'article 17, § 2, de l'ordonnance du 25 mars 1999 relative à la recherche, la constatation, la poursuite et la répression des infractions en matière d'environnement, une copie du rapport de mesures est jointe à la notification de l'avertissement ou du procès-verbal constatant l'infraction à l'auteur présumé de l'infraction ou au propriétaire du bien où a été commis ou d'où provient le fait constitutif de l'infraction.
Art.13. Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 juli 1998 tot vaststelling van de controlemethode en omstandigheden voor geluidsmetingen wordt opgeheven.
Art.13. L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 2 juillet 1998 fixant la méthode de contrôle et les conditions de mesure de bruit est abrogé.