Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
7 MEI 1997. - Collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, betreffende het conventioneel sectorieel brugpensioen voor het tuinbouwbedrijf met uitzondering van de sector inplanting en onderhoud van parken en tuinen (Overeenkomst geregistreerd op 3 oktober 1997 onder het nummer 45515/CO/145).
Titre
7 MAI 1997. - Convention collective de travail du 7 mai 1997, conclue au sein de la Commission paritaire pour les entreprises horticoles, relative à la prépension conventionnelle sectorielle pour les entreprises horticoles à l'exception du secteur d'implantation et d'entretien de parcs et jardins (Convention enregistrée le 3 octobre 1997 sous le numéro 45515/CO/145).
Informations sur le document
Info du document
Table des matières
Tekst (16)
Texte (16)
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
CHAPITRE I. - Champ d'application.
Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en werknemers die ressorteren onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf met uitzondering van de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen.
Article 1. La présente convention collective de travail s'applique aux employeurs et travailleurs qui ressortissent à la Commission paritaire pour les entreprises horticoles à l'exception des entreprises d'implantation et d'entretien de parcs et jardins.
HOOFDSTUK II. - Rechthebbenden.
CHAPITRE II. - Bénéficiaires.
Art.2. Om te kunnen genieten van de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst, dienen de werknemers te voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen en dienen zij op het ogenblik waarop de arbeidsovereenkomst werkelijk wordt beëindigd, de leeftijd van 58 jaar te hebben bereikt.
Art.2. Pour pouvoir bénéficier des dispositions de la présente convention collective de travail, les travailleurs doivent satisfaire aux conditions fixées par l'arrêté royal du 7 décembre 1992 relatif à l'octroi d'allocations de chômage en cas de prépension conventionnelle et, au moment où le contrat de travail prend effectivement fin, avoir atteint l'âge de 58 ans.
HOOFDSTUK III. - Aanvullende vergoeding.
CHAPITRE III. - Indemnité complémentaire.
Art.3. De werknemers bedoeld in artikel 2 hebben na ontslag recht op een aanvullende vergoeding ten laste van hun werkgever. Die aanvullende vergoeding wordt toegekend vanaf het einde van de wettelijke opzeggingstermijn tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.
Art.3. Les travailleurs visés à l'article 2 ont droit à une indemnité complémentaire à charge de leur employeur après leur licenciement. Cette indemnité complémentaire est octroyée à partir du moment où le délai de préavis légal vient à expiration et elle s'applique jusqu'à l'âge de la pension.
Art.4. De aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto refertemaandloon en de werkloosheidsuitkering en wordt berekend en aangepast overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad.
Art.4. L'indemnité complémentaire est égale à la moitié de la différence entre le salaire net mensuel de référence et l'allocation de chômage et est calculée et adaptée conformément aux dispositions de la convention collective de travail n° 17 du Conseil national du travail.
HOOFDSTUK IV. - Tussenkomst van het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf in de aanvullende vergoeding.
CHAPITRE IV. - Intervention du Fonds social et de garantie pour les entreprises horticoles dans l'indemnité complémentaire.
Art.5. Het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf, opgericht bij collectieve arbeidsovereenkomst van 7 juni 1991, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 3 oktober 1991, betaalt aan de werkgever de in artikel 3 bedoelde aanvullende vergoeding, met inbegrip van de bijzondere maandelijkse werkgeversbijdragen, terug tot een door het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf te bepalen maximumbedrag per bruggepensioneerde.
Art.5. Le Fonds social et de garantie pour les entreprises horticoles, institué par la convention collective de travail du 7 juin 1991, instituant un fonds de sécurité d'existence et fixant ses statuts, rendue obligatoire par arrêté royal du 3 octobre 1991, rembourse à l'employeur l'indemnité complémentaire visée à l'article 3, y compris les cotisations spéciales mensuelles à charge de l'employeur, à concurrence d'un montant maximum par prépensionné, à fixer par la Commission paritaire pour les entreprises horticoles.
Art.6. Alleen de werkgevers waarvan de bruggepensioneerde werknemers gedurende de twee jaren voorafgaand aan hun brugpensioen onafgebroken door een arbeidsovereenkomst verbonden zijn geweest met een werkgever die onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf ressorteert, kunnen genieten van de in artikel 5 bedoelde tussenkomst.
Art.6. Seuls les employeurs desquels les travailleurs prépensionnés ont été liés sans interruption pendant les deux ans précédant leur prépension par un contrat de travail à un employeur ressortissant à la Commission paritaire pour les entreprises horticoles pourront bénéficier de l'intervention visée à l'article 5.
Art.7. Onverminderd artikel 4 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, wordt de tussenkomst door het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf berekend op basis van het gemiddelde van de lonen die de werknemer heeft ontvangen gedurende de twaalf maanden voorafgaand aan zijn brugpensioen en niet op basis van het loon van de refertemaand.
Art.7. Sans préjudice de l'article 4 de la présente convention collective de travail, l'intervention par le Fonds social et de garantie pour les entreprises horticoles sera calculée sur la base de la moyenne des rémunérations perçues par le travailleur pendant les douze mois précédant sa prépension et non pas sur base de la rémunération du mois de référence.
Art.8. De raad van beheer van het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf stelt de praktische modaliteiten vast met betrekking tot de uitvoering van dit hoofdstuk.
Art.8. Le conseil d'administration du Fonds social et de garantie pour les entreprises horticoles fixe les modalités pratiques concernant l'exécution du présent chapitre.
HOOFDSTUK V. - Vervanging.
CHAPITRE V. - Remplacement.
Art.9. De bruggepensioneerden dienen vervangen te worden overeenkomstig artikel 4 van bovenvermeld koninklijk besluit van 7 december 1992.
De sancties die voortvloeien uit het niet-eerbiedigen door de werkgevers van de wettelijke verplichtingen inzake brugpensioen, vallen geheel ten laste van de individuele werkgevers.
De sancties die voortvloeien uit het niet-eerbiedigen door de werkgevers van de wettelijke verplichtingen inzake brugpensioen, vallen geheel ten laste van de individuele werkgevers.
Art.9. Les prépensionnés doivent être remplacés conformément à l'article 4 de l'arrêté royal du 7 décembre 1992 mentionné ci-dessus.
Les sanctions qui découlent du non-respect par l'employeur des obligations légales en matière de prépension restent entièrement à charge des employeurs individuels.
Les sanctions qui découlent du non-respect par l'employeur des obligations légales en matière de prépension restent entièrement à charge des employeurs individuels.
HOOFDSTUK VI. - Geldigheid.
CHAPITRE VI. - Validité.
Art. 10. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 1998 en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2000.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 mei 2001.
(Voor het KB, zie %%2001-05-17/39%%)
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 mei 2001.
(Voor het KB, zie %%2001-05-17/39%%)
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX.
Art. 10. La présente convention collective de travail entre en vigueur le 1er juillet 1998 et cesse d'être en vigueur le 1er janvier 2000.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 17 mai 2001.
(Pour l'AR, voir %%2001-05-17/39%%)
La Ministre de l'Emploi,
Mme L. ONKELINX.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 17 mai 2001.
(Pour l'AR, voir %%2001-05-17/39%%)
La Ministre de l'Emploi,
Mme L. ONKELINX.