Artikel 1. Artikel 1, a, van het koninklijk besluit van 14 maart 1978 tot bepaling, voor het Brussels gewest, van de regels voor de erkenning van centra voor maatschappelijk werk en voor de betoelaging van die centra, gewijzigd bij de besluiten van 11 december 1997 en 2 april 1998, wordt door de volgende bepaling vervangen :
" a) onder de Ministers : Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen. ".
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
11 NOVEMBER 2000. - Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie houdende wijziging van het koninklijk besluit van 14 maart 1978 tot bepaling, voor het Brussels Gewest, van de regels voor de erkenningen van centra voor maatschappelijk werk en voor de betoelaging van die centra.
Titre
11 NOVEMBRE 2000. - Arrêté du Collège réuni de la Commission communautaire commune modifiant l'arrêté royal du 14 mars 1978 déterminant, pour la Région bruxelloise, les règles d'agréation des centres de service social et d'octroi de subventions à ces centres.
Informations sur le document
Numac: 2001031045
Datum: 2000-11-11
Info du document
Numac: 2001031045
Date: 2000-11-11
Tekst (6)
Texte (6)
Article 1. L'article 1er, a, de l'arrêté royal du 14 mars 1978 déterminant, pour la Région de bruxelloise, les règles d'agréation des centres de service social et d'octroi de subventions à ces centres, modifié par les arrêtés du Collège réuni le 11 décembre 1997 et le 2 avril 1998, est remplacé par la disposition suivante :
" a) par les Ministres : Membres du Collège réuni, compétents pour la politique de l'Aide aux personnes. ".
" a) par les Ministres : Membres du Collège réuni, compétents pour la politique de l'Aide aux personnes. ".
Art.2. Artikel 4, 1°, van voornoemd koninklijk besluit van 14 maart 1978 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 1. hetzij de vorm hebben aangenomen van een vereniging zonder winstoogmerk, die de in artikel 2 bepaalde opdracht als doelstelling heeft, hetzij opgericht zijn door een landsbond of een verbond van ziekenfondsen zoals bedoeld bij de artikelen 2, § 1, en 6 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. ".
" 1. hetzij de vorm hebben aangenomen van een vereniging zonder winstoogmerk, die de in artikel 2 bepaalde opdracht als doelstelling heeft, hetzij opgericht zijn door een landsbond of een verbond van ziekenfondsen zoals bedoeld bij de artikelen 2, § 1, en 6 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. ".
Art.2. L'article 4, 1°, de l'arrêté royal du 14 mars 1978 précité est remplacé par la disposition suivante :
" 1. soit être constitué sous la forme d'une association sans but lucratif qui a pour objet l'accomplissement de la mission définie à l'article 2, soit être créé par une union nationale ou une fédération de mutualités telles que définies par les articles 2, § 1er, et 6 de la loi du 6 août 1990, relative aux mutualités et aux unions nationales de mutualités. ".
" 1. soit être constitué sous la forme d'une association sans but lucratif qui a pour objet l'accomplissement de la mission définie à l'article 2, soit être créé par une union nationale ou une fédération de mutualités telles que définies par les articles 2, § 1er, et 6 de la loi du 6 août 1990, relative aux mutualités et aux unions nationales de mutualités. ".
Art.3. Artikel 7 van voornoemd koninklijk besluit van 14 maart 1978 wordt door de volgende bepaling vervangen :
" Art. 7. § 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten kunnen de Ministers aan de erkende centra voor maatschappelijk werk subsidies toekennen. Deze subsidies zijn bestemd om, gedeeltelijk althans, de loonkosten van de gekwalificeerde beroepskrachten, bedoeld in artikel 4, 2° en de werkingskosten van de centra te dekken.
Daarom bepalen zij op het ogenblik van de erkenning het aantal gekwalificeerde beroepskrachten waarmee rekening wordt gehouden voor het toekennen van de subsidies.
Uitbreiding van de betoelaagde personeelsleden is slechts mogelijk na de voorafgaande goedkeuring van de Ministers.
§ 2. Deze subsidies bestaan uit :
1° voor de centra behorend tot een landsbond of een verbond van ziekenfondsen zoals bedoeld in het artikel 4, 1°:
a) een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 1.257.388 F per fulltime tewerkgestelde gekwalificeerde beroepskracht.
Voor de gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde, de helft of een derde arbeidstijd presteren wordt de subsidie vastgesteld in verhouding tot de duur van hun prestaties;
b) een jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage ten belope van :
- 131.401 F voor elk van de eerste drie fulltime gekwalificeerde beroepskrachten;
- 65.700 F voor elk der volgende gekwalificeerde fulltime tewerkgestelde beroepskrachten;
- 49.276 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde arbeidstijd presteren;
- 32.850 F voor elk der gekwalificeerde halftijdse tewerkgestelde beroepskrachten;
- 21.900 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die een derde arbeidstijd presteren;
2° voor de centra opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk en die, wegens hun organisatie en werking niet kunnen beschouwd worden als behorend tot voornoemde landsbond of verbond van ziekenfondsen :
a) een jaarlijkse forfaitaire toelage van 1.257.388 F per gekwalificeerde fulltime tewerkgestelde beroepskracht.
Voor de gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde, de helft of een derde arbeidstijd presteren wordt de subsidie vastgesteld in verhouding tot de duur van hun prestaties;
b) een jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage ten belope van :
alfa : 496.079 F per centrum;
beta : de bedragen bepaald onder 1°, b, vermeerderd met :
- 102.050 F voor elk der fulltime gekwalificeerde beroepskrachten;
- 76.538 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde arbeidstijd presteren;
- 51.025 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die een halve arbeidstijd presteren;
- 34.017 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die een derde arbeidstijd presteren.
" Art. 7. § 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten kunnen de Ministers aan de erkende centra voor maatschappelijk werk subsidies toekennen. Deze subsidies zijn bestemd om, gedeeltelijk althans, de loonkosten van de gekwalificeerde beroepskrachten, bedoeld in artikel 4, 2° en de werkingskosten van de centra te dekken.
Daarom bepalen zij op het ogenblik van de erkenning het aantal gekwalificeerde beroepskrachten waarmee rekening wordt gehouden voor het toekennen van de subsidies.
Uitbreiding van de betoelaagde personeelsleden is slechts mogelijk na de voorafgaande goedkeuring van de Ministers.
§ 2. Deze subsidies bestaan uit :
1° voor de centra behorend tot een landsbond of een verbond van ziekenfondsen zoals bedoeld in het artikel 4, 1°:
a) een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 1.257.388 F per fulltime tewerkgestelde gekwalificeerde beroepskracht.
Voor de gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde, de helft of een derde arbeidstijd presteren wordt de subsidie vastgesteld in verhouding tot de duur van hun prestaties;
b) een jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage ten belope van :
- 131.401 F voor elk van de eerste drie fulltime gekwalificeerde beroepskrachten;
- 65.700 F voor elk der volgende gekwalificeerde fulltime tewerkgestelde beroepskrachten;
- 49.276 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde arbeidstijd presteren;
- 32.850 F voor elk der gekwalificeerde halftijdse tewerkgestelde beroepskrachten;
- 21.900 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die een derde arbeidstijd presteren;
2° voor de centra opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk en die, wegens hun organisatie en werking niet kunnen beschouwd worden als behorend tot voornoemde landsbond of verbond van ziekenfondsen :
a) een jaarlijkse forfaitaire toelage van 1.257.388 F per gekwalificeerde fulltime tewerkgestelde beroepskracht.
Voor de gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde, de helft of een derde arbeidstijd presteren wordt de subsidie vastgesteld in verhouding tot de duur van hun prestaties;
b) een jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage ten belope van :
alfa : 496.079 F per centrum;
beta : de bedragen bepaald onder 1°, b, vermeerderd met :
- 102.050 F voor elk der fulltime gekwalificeerde beroepskrachten;
- 76.538 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde arbeidstijd presteren;
- 51.025 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die een halve arbeidstijd presteren;
- 34.017 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die een derde arbeidstijd presteren.
Art.3. L'article 7 de l'arrêté royal du 14 mars 1978 précité est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 7. § 1er. Dans les limites des crédits budgétaires, les Ministres peuvent accorder aux Centres de Service social agréés des subventions destinées à couvrir au moins partiellement les frais de rémunération des professionnels qualifiés visés à l'article 4, 2° et les frais de fonctionnement des centres.
A cette fin, ils déterminent, au moment de l'agrément, le nombre de professionnels qualifiés pris en considération pour l'octroi de subsides.
Une extension du nombre des membres du personnel subsidié n'est possible qu'après approbation des Ministres.
§ 2. Ces subventions consistent en :
1° en ce qui concerne les centres appartenant à une union nationale ou une fédération de mutualités telles que visés à l'article 4, 1° :
a) une subvention forfaitaire annuelle de 1.257.388 F par professionnel qualifié travaillant à temps plein.
Pour les professionnels qualifiés travaillant à trois-quarts, mi-temps et à tiers-temps, le montant de ladite subvention est calculé proportionnellement à la durée de leurs prestations;
b) une subvention forfaitaire annuelle de fonctionnement fixée comme suit :
- 131.401 F pour chacun des trois premiers professionnels qualifiés travaillant à temps plein;
- 65.700 F pour chacun des autres professionnels qualifiés travaillant à temps plein;
- 49.276 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à trois-quarts temps;
- 32.850 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à mi-temps;
- 21.900 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à tiers-temps;
2° en ce qui concerne les centres constitués sous la forme d'une association sans but lucratif et qui, en raison de leur organisation et fonctionnement, ne peuvent être considérés comme appartenant à une union nationale ou une fédération de mutualités précitées :
a) une subvention forfaitaire annuelle de 1.257.388 F par professionnel qualifié travaillant à temps plein.
Pour les professionnels qualifiés travaillant à trois-quarts, mi-temps et à tiers-temps le montant de ladite subvention est calculé proportionnellement à la durée de leurs prestations;
b) une subvention forfaitaire annuelle de fonctionnement fixée comme suit :
alpha : 496.079 F par centre;
beta : les montants fixés au 1°, b, augmentés de :
- 102.050 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à temps plein;
- 76.538 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à trois-quarts temps;
- 51.025 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à mi-temps;
- 34.017 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à tiers temps.
" Art. 7. § 1er. Dans les limites des crédits budgétaires, les Ministres peuvent accorder aux Centres de Service social agréés des subventions destinées à couvrir au moins partiellement les frais de rémunération des professionnels qualifiés visés à l'article 4, 2° et les frais de fonctionnement des centres.
A cette fin, ils déterminent, au moment de l'agrément, le nombre de professionnels qualifiés pris en considération pour l'octroi de subsides.
Une extension du nombre des membres du personnel subsidié n'est possible qu'après approbation des Ministres.
§ 2. Ces subventions consistent en :
1° en ce qui concerne les centres appartenant à une union nationale ou une fédération de mutualités telles que visés à l'article 4, 1° :
a) une subvention forfaitaire annuelle de 1.257.388 F par professionnel qualifié travaillant à temps plein.
Pour les professionnels qualifiés travaillant à trois-quarts, mi-temps et à tiers-temps, le montant de ladite subvention est calculé proportionnellement à la durée de leurs prestations;
b) une subvention forfaitaire annuelle de fonctionnement fixée comme suit :
- 131.401 F pour chacun des trois premiers professionnels qualifiés travaillant à temps plein;
- 65.700 F pour chacun des autres professionnels qualifiés travaillant à temps plein;
- 49.276 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à trois-quarts temps;
- 32.850 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à mi-temps;
- 21.900 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à tiers-temps;
2° en ce qui concerne les centres constitués sous la forme d'une association sans but lucratif et qui, en raison de leur organisation et fonctionnement, ne peuvent être considérés comme appartenant à une union nationale ou une fédération de mutualités précitées :
a) une subvention forfaitaire annuelle de 1.257.388 F par professionnel qualifié travaillant à temps plein.
Pour les professionnels qualifiés travaillant à trois-quarts, mi-temps et à tiers-temps le montant de ladite subvention est calculé proportionnellement à la durée de leurs prestations;
b) une subvention forfaitaire annuelle de fonctionnement fixée comme suit :
alpha : 496.079 F par centre;
beta : les montants fixés au 1°, b, augmentés de :
- 102.050 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à temps plein;
- 76.538 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à trois-quarts temps;
- 51.025 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à mi-temps;
- 34.017 F pour chacun des professionnels qualifiés travaillant à tiers temps.
Art.4. De vormingsuren worden betoelaagd aan 10.000 F per gesubsidieerde maatschappelijk assistent.
De aansluiting bij een (werkgevers)federatie wordt betoelaagd buiten het forfait voor de werkingskosten (één aansluiting per centrum). De kosten van de aansluiting worden door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie uitbetaald aan de federaties, na voorlegging van de aanvraag tot aansluiting van het centrum en de beslissing tot aanvaarding door de federatie. De aansluiting wordt betoelaagd aan betoelaging 27.000 F per gesubsidieerde maatschappelijk assistent.
De aansluiting bij een (werkgevers)federatie wordt betoelaagd buiten het forfait voor de werkingskosten (één aansluiting per centrum). De kosten van de aansluiting worden door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie uitbetaald aan de federaties, na voorlegging van de aanvraag tot aansluiting van het centrum en de beslissing tot aanvaarding door de federatie. De aansluiting wordt betoelaagd aan betoelaging 27.000 F per gesubsidieerde maatschappelijk assistent.
Art.4. Les heures de formation sont subventionnées à raison de 10.000 F par assistant social subsidié.
L'affiliation à une fédération (d'employeurs) est subventionnée en dehors du forfait pour les frais de fonctionnement (une affiliation par centre). Les frais d'affiliation sont payées aux fédérations par la Commission communautaire commune sur présentation de la demande d'adhésion et de la décision d'acceptation de la fédération. L'affiliation est subventionné à raison de 27.000 F par assistant social subsidié.
L'affiliation à une fédération (d'employeurs) est subventionnée en dehors du forfait pour les frais de fonctionnement (une affiliation par centre). Les frais d'affiliation sont payées aux fédérations par la Commission communautaire commune sur présentation de la demande d'adhésion et de la décision d'acceptation de la fédération. L'affiliation est subventionné à raison de 27.000 F par assistant social subsidié.
Art.5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van I januari 2000.
Art.5. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2000.
Art. 6. De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel 11 november 2000.
Voor het Verenigd College :
De Ministers, Leden van het Verenigd College,
bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen,
G. VANHENGEL.
Brussel 11 november 2000.
Voor het Verenigd College :
De Ministers, Leden van het Verenigd College,
bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen,
G. VANHENGEL.
Art. 6. Les Membres du Collège réuni compétents pour la politique de l'Aide aux personnes sont chargés de l'exécution du présent arrêté.
Bruxelles, le 11 novembre 2000.
Pour le Collège réuni :
Les Ministres, Membres du Collège réuni,
compétents pour la politique de l'Aide aux personnes,
E. TOMAS.
Bruxelles, le 11 novembre 2000.
Pour le Collège réuni :
Les Ministres, Membres du Collège réuni,
compétents pour la politique de l'Aide aux personnes,
E. TOMAS.