Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
16 MAART 2001. - Koninklijk besluit betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-04-2001 en tekstbijwerking tot 31-10-2024)
Titre
16 MARS 2001. - Arrêté royal relatif aux congés et aux absences accordés à certains membres du personnel des services qui assistent le pouvoir judiciaire. (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 03-04-2001 et mise à jour au 31-10-2024)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (155)
Texte (155)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Artikel 1. § 1. Dit besluit is van toepassing op :
  1° de leden van de parketsecretariaten;
  2° het personeel van de griffies en van de parketsecretariaten;
  3° [10 de leden van de griffies]10;
  4° de referendarissen bij het Hof van Cassatie, de referendarissen [18 , de parketjuristen en de criminologen]18 bij de hoven en bij de rechtbanken;
  5° de attachés [18 en de adviseurs]18 in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.
  6° [4 het personeel van de steundiensten.]4
  De leden van de [10 griffies en de]10 parketsecretariaten, de referendarissen bij het Hof van Cassatie, alsook de referendarissen [18 , de parketjuristen en de criminologen]18 bij de hoven en bij de rechtbanken zijn niettemin uitgesloten [14 van het recht op deeltijds ouderschapsverlof bedoeld in artikel 31 en]14 van het recht op deeltijdse loopbaanonderbreking bedoeld in [16 artikel 64]16. Hun recht op voltijdse loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 64 is beperkt tot twaalf maanden tijdens de hele loopbaan. [10 Zij zijn tevens uitgesloten van het recht op het verlof bedoeld in artikel 15.]10 <KB 2004-07-14/35, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  [5 De [15 minister bevoegd voor Justitie]15 kan, na advies van de rechterlijke overheden, de vierdagenweek met premie, de vierdagenweek zonder premie, het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar en de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden toestaan, wanneer deze wordt aangevraagd door de personeelsleden bedoeld in het tweede lid.]5
  [11 De leden van de griffies en de parketsecretariaten, die titularis zijn van de graden van hoofdgriffier, van hoofdsecretaris, van griffier-hoofd van dienst en van secretaris-hoofd van dienst, zijn niettemin uitgesloten van het recht op :
   1° het verlof voor loopbaanonderbreking, met uitzondering van het verlof voor palliatieve zorg, het verlof voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van zijn gezin of aan een familielid tot in de tweede graad dat lijdt aan een ernstige ziekte en van het ouderschapsverlof;
   2° de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid;
   3° de vierdagenweek met premie;
   4° de vierdagenweek zonder premie;
   5° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.]11

  § 2. [12 ...]12
  § 3. Dit besluit is van toepassing [13 op de stagiairs]13 alsook op de personeelsleden benoemd voor een stage, met uitzondering van de bepalingen betreffende :
  1° het verlof tijdens de duur van een stage of proefperiode en tijdens de duur van een verkiezingscampagne;
  2° [18 ...]18
  3° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;
  4° [18 ...]18
  [5 5° de vierdagenweek met premie;
   6° de vierdagenweek zonder premie;
   7° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.]5

  [14 Voor wat het verlof voor loopbaanonderbreking betreft, zijn uitsluitend de bepalingen betreffende de loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging, de loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof en de loopbaanonderbreking voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, op hen van toepassing.]14
  § 4. Voor het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel zijn de bepalingen van toepassing betreffende :
  1° het jaarlijks vakantieverlof en de feestdagen;
  2° [6 het omstandigheidsverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voor dezelfde gebeurtenis [18 het artikel 30, § 4, van dezelfde wet is evenwel van toepassing op het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst is in dienst genomen en dat gebruik maakt van het omstandigheidsverlof voorzien bij dit besluit, bij de geboorte van een kind]18;]6
  3° [6 het verlof voor het afstaan van organen of weefsels, voor het afstaan van beenmerg en voor het geven van bloed, bloedplasma en bloedplaatjes;]6
  4° het verlof voor deelname aan een assisenjury;
  5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele Bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit korps;
  6° het ouderschapsverlof, met uitzondering van dat bedoeld in artikel 32;
  7° [18 het adoptieverlof en het opvangverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30ter, §§ 1 tot 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Het artikel 30ter, § 4, van dezelfde wet is evenwel van toepassing op het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven en dat gebruik maakt van het adoptieverlof voorzien bij dit besluit;]18
  [18 7° /1 het pleegzorgverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
   7° /2 het pleegouderverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30sexies, §§ 1 tot 4 en § 6, van de wet van 3 juli 1978 betreffende arbeidsovereenkomsten. Het artikel 30sexies, § 5, van dezelfde wet is evenwel van toepassing op het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven en dat gebruik maakt van het pleegouderverlof voorzien bij dit besluit;]18

  (8° de borstvoedingspauzes;
  9° het verlof bedoeld in artikel 14.) <KB 2004-07-14/35, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2002>
  [1 10° het verwittigen van de dienst van een afwezigheid ten gevolge van een ziekte of een ongeval, in toepassing van artikel 57, met uitzondering van het vierde lid, en de mogelijkheid voor het personeelslid om te opteren voor het gebruik van één dag jaarlijks vakantieverlof in het geval van een ongerechtvaardigde afwezigheid van één dag, in toepassing van artikel 58, § 2, zesde lid.]1
  [6 11° het uitzonderlijk verlof voor het vergezellen en bijstaan van zieken, personen met een handicap en maatschappelijk kwetsbare mensen tijdens vakantiereizen en -verblijven in België of het buitenland of voor het begeleiden van sporters met een handicap tijdens hun deelname aan de paralympische spelen of de " special olympics ";]6
  [7 12° de vierdagenweek met premie;
   13° de vierdagenweek zonder premie;]7

  [9 14° de controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.]9
  [17 15° het verlof voor erkende mantelzorgers;]17
  [18 16° het zorgverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30bis, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeids-overeenkomsten. Het artikel 30bis, § 2, zevende tot en met het negende lid, van dezelfde wet is evenwel van toepassing op het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven en gebruik maakt van het zorgverlof bepaald bij dit besluit;
   17° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang.]18

  Tijdens deze verloven, behoudt het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen zijn wedde en zijn aanspraken op bevordering in zijn weddeschaal, behoudens andersluidende bepaling.
  De bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsleden bedoeld in deze paragraaf, hebben recht op onderbreking van hun beroepsloopbaan of een vermindering [8 ...]8 van hun arbeidsprestaties, zoals bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 5, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, [8 ...]8.
  Om het recht bedoeld in het vorige lid te doen gelden, moet het personeelslid minstens gedurende een onafgebroken periode van één jaar tewerkgesteld zijn.
  De bepalingen van hoofdstuk 3, afdelingen 2 en 3, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, betreffende de loopbaanonderbreking wegens zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid of wegens ouderschapsverlof zijn eveneens van toepassing op de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsleden bedoeld in deze paragraaf.
  Nochtans zijn alle bijzondere modaliteiten of afwijkingen met betrekking tot de regels voorzien bij het voormeld koninklijk besluit van 7 mei 1999, die vastgesteld zijn in dit besluit, van toepassing op de personeelsleden die bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen zijn, bedoeld in het eerste lid.
  
Article 1. § 1er. Le présent arrêté s'applique :
  1° aux membres des secrétariats des parquets;
  2° au personnel des greffes et des secrétariats des parquet;
  3° [10 aux membres des greffes]10;
  4° aux référendaires près la Cour de cassation, aux référendaires [20 , aux juristes de parquet et aux criminologues]20 près les cours et près les tribunaux;
  5° aux attachés [20 et aux conseillers]20 au service de la documentation et de la concordance des textes auprès de la Cour de cassation;
  6° [4 au personnel des services d'appui.]4
  Les membres des [10 greffes et des]10 secrétariats, les référendaires près la Cour de cassation ainsi que les référendaires [20 , les juristes de parquet et les criminologues]20 près les cours et les tribunaux sont toutefois exclus [16 du droit au congé parental partiel visé à l'article 31 et]16 du droit à l'interruption partielle de la carrière professionnelle visée [18 à l'article 64]18. Leur droit à l'interruption complète de la carrière visée à l'article 64 est limité à douze mois sur l'ensemble de la carrière. [10 Ils sont également exclus du droit au congé visé à l'article 15.]10 <AR 2004-07-14/35, art. 1, 003; En vigueur : 01-09-2004>
  [5 Le [17 ministre qui a la Justice dans ses attributions]17 peut autoriser, après avis des autorités judiciaires, la semaine de quatre jours avec prime, la semaine de quatre jours sans prime, le travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans et les prestations réduites pour convenance personnelle, à la demande des membres du personnel visés à l'alinéa 2.]5
  [11 Les membres des greffes et des secrétariats des parquets titulaires des grades de greffier en chef, de secrétaire en chef, de greffier-chef de service et de secrétaire-chef de service sont toutefois exclus du droit :
   1° au congé pour interruption de la carrière professionnelle, à l'exception du congé pour soins palliatifs, du congé pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou à un membre de sa famille jusqu'au deuxième degré qui souffre d'une maladie grave et du congé parental;
   2° aux prestations réduites pour convenance personnelle;
   3° à la semaine de quatre jours avec prime;
   4° à la semaine de quatre jours sans prime;
   5° au travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans.]11

  § 2. [12 ...]12
  § 3. Le présent arrêté s'applique aux [14 stagiaires]14 ainsi qu'aux membres du personnel nommés pour un stage, à l'exception des dispositions relatives :
  1° au congé pendant la durée d'un stage ou d'une période d'essai et pendant une campagne électorale;
  2° [20 ...]20
  3° à l'absence de longue durée pour raisons personnelles;
  4° [20 ...]20
  [5 [13 à]13 la semaine de quatre jours avec prime;
   6° [13 à]13 la semaine de quatre jours sans prime;
   7° [13 au]13 travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans.]5

  [16 En ce qui concerne le congé pour interruption de la carrière professionnelle, seules les dispositions relatives à l'interruption de la carrière pour soins palliatifs, à l'interruption de la carrière pour congé parental et à l'interruption de la carrière pour l'assistance ou les soins à un enfant mineur pendant ou juste après l'hospitalisation de l'enfant des suites d'une maladie grave leur sont applicables.]16
  § 4. Sont applicables au personnel engagé par contrat de travail, les dispositions relatives :
  1° au congé annuel de vacances et au congé pour jours fériés;
  2° [6 au congé de circonstances, dans la mesure où le membre du personnel n'a pas fait usage des dispositions de l'article 30, § 2, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail pour le même évènement. [20 L'article 30, § 4, de la même loi est cependant applicable au membre du personnel engagé par contrat de travail qui fait usage du congé de circonstances, prévu par le présent arrêté, à la naissance d'un enfant]20;]6
  3° [6 au congé pour don d'organes ou de tissus, pour don de moelle osseuse et pour don de sang, de plaquettes et de plasma sanguin;]6
  4° au congé pour participer au jury d'une Cour d'Assises;
  5° au congé pour remplir en temps de paix des prestations au Corps de protection civile, en qualité d'engagé volontaire à ce corps;
  6° au congé parental, à l'exception de celui visé à l'article 32;
  7° [20 au congé d'adoption et au congé d'accueil, dans la mesure où le membre du personnel n'a pas fait usage des dispositions de l'article 30ter, §§ 1er à 3 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail. L'article 30ter, § 4, de la même loi est cependant applicable au membre du personnel engagé par contrat de travail qui fait usage du congé d'adoption prévu par le présent arrêté ;]20
  [20 7° /1 au congé pour soins d'accueil, dans la mesure où le membre du personnel n'a pas fait usage des dispositions de l'article 30quater de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail ;
   7° /2 au congé parental d'accueil, dans la mesure où le membre du personnel n'a pas fait usage des dispositions de l'article 30sexies, §§ 1er à 4 et § 6 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail. L'article 30sexies, § 5, de la même loi est cependant applicable au membre du personnel engagé par contrat de travail qui fait usage du congé parental d'accueil prévu par le présent arrêté ;]20

  (8° aux pauses d'allaitement;
  9° au congé visé à l'article 14.) <AR 2004-07-14/35, art. 1, 003; En vigueur : 01-07-2002>
  [1 10° à la communication au service d'une absence par suite de maladie ou d'accident, en application de l'article 57 à l'exception de l'alinéa 4, et à la possibilité pour le membre du personnel de choisir l'utilisation d'un jour de congé annuel de vacances dans le cas d'une absence injustifiée d'un jour, en application de l'article 58, § 2, alinéa 6.]1
  [6 11° au congé exceptionnel pour accompagner ou assister des malades, des personnes handicapées et des personnes en précarité sociale lors de voyages et séjours de vacances en Belgique ou à l'étranger ou pour accompagner des sportifs handicapés lors de leur participation aux jeux paralympiques ou aux " special olympics;]6
  [7 12° [15 à]15 la semaine de quatre jours avec prime;
   13° [15 à]15 la semaine de quatre jours sans prime;]7

  [9 14° au contrôle des absences par suite d'un accident du travail, d'un accident survenu sur le chemin du travail et d'une maladie professionnelle.]9
  [19 15° au congé pour aidants proches reconnus;]19
  [20 16° au congé d'aidant, dans la mesure où le membre du personnel n'a pas fait usage des dispositions de l'article 30bis, § 2, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail. L'article 30bis, § 2, alinéas 7 à 9, de la même loi est cependant applicable au membre du personnel engagé par contrat de travail qui fait usage du congé d'aidant défini par le présent arrêté ;
   17° au congé pour motifs impérieux d'ordre familial.]20

  Pendant ces congés, le personnel engagé par contrat de travail conserve, sauf disposition contraire, son traitement et ses droits à l'avancement dans son échelle de traitement.
  Les membres du personnel engagés par contrat de travail visés au présent paragraphe, ont droit à une interruption de leur carrière ou à une réduction [8 ...]8 de leurs prestations de travail, telles que visées au chapitre IV, section 5, de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, selon les dispositions de l'arrêté royal du 2 janvier 1991 relatif à l'octroi d'allocations d'interruption, [8 ...]8.
  Pour faire valoir le droit visé à l'alinéa précédent, le membre du personnel doit avoir été occupé pendant une période ininterrompue d'au moins un an.
  Les dispositions du chapitre 3, sections 2 et 3, de l'arrêté royal du 7 mai 1999 relatif à l'interruption de la carrière professionnelle du personnel des administrations, concernant l'interruption de la carrière pour donner des soins à un membre du ménage ou de la famille qui est gravement malade ou pour un congé parental, s'appliquent également aux membres du personnel engagés par contrat de travail visés au présent paragraphe.
  Toutefois, toutes les modalités particulières ou dérogations relatives aux règles prévues à l'arrêté royal du 7 mai 1999 précité qui sont fixées dans le présent arrêté, s'appliquent également aux membres du personnel engagés par contrat de travail, visés à l'alinéa 1.
  
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :
  1° personeelslid : iedere persoon bedoeld in artikel 1;
  2° werkdagen : de dagen waarop het personeelslid verplicht is te werken krachtens de arbeidsregeling die hem opgelegd is;
  [3 3° langdurige pleegzorg: pleegzorg zoals omschreven in artikel 30sexies, § 6, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;
   4° kortdurende pleegzorg: alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van langdurige pleegzorg;
   5° pleegkind: het kind waarvoor het personeelslid of zijn echtgeno(o)t(e) in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming;
   6° pleegvader en -moeder: de pleegouder die in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming;]3

  [2 7° aangetekende zending : een aangetekende zending en wanneer ze elektronisch gebeurt, verzonden via een gekwalificeerde dienst voor elektronisch aangetekende bezorging in de zin van artikel 3.37. van de verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.]2
  [1 Voor de toepassing van dit besluit, wordt gelijkgesteld met :
   1° het huwelijk : het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door twee personen van verschillend of gelijk geslacht die samenleven als koppel;
   2° de echtgenoot van het personeelslid : de persoon, van verschillend of gelijk geslacht, met wie het personeelslid samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats;
   3° de echtgenote van het personeelslid : de persoon, van verschillend of gelijk geslacht, met wie het personeelslid samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats;
   4° de vader : de persoon van het vrouwelijk of het mannelijk geslacht getrouwd met de moeder of die met haar samenleeft als koppel, op dezelfde woonplaats.]1

  [3 In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, 2°, wordt onder werkdagen verstaan alle dagen met uitzondering van de zaterdagen, zondagen en feestdagen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, voor de toepassing van artikel 6/2 en artikel 46, derde lid.]3
  
Art.2. Pour l'application du présent arrêté, il y a lieu d'entendre par :
  1° membre du personnel : toute personne visée à l'article 1er;
  2° jours ouvrables : les jours où le membre du personnel est tenu de travailler, en vertu du régime de travail qui lui est imposé;
  [3 3° placement familial de longue durée : le placement décrit à l'article 30sexies, § 6, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail ;
   4° placement familial de courte durée : toutes les formes de placement familial qui ne remplissent pas les conditions du placement familial de longue durée ;
   5° enfant placé : l'enfant pour lequel le membre du personnel ou son conjoint, a été désigné dans le cadre du placement familial par le tribunal, par un service de placement agréé par la communauté compétente ou par les services communautaires compétents en matière de protection de la jeunesse ;
   6° père ou mère d'accueil : le parent d'accueil qui a été désigné dans le cadre du placement familial par le tribunal, par un service de placement agréé par la communauté compétente ou par les services communautaires compétents en matière de protection de la jeunesse]3

  [2 7° envoi recommandé : un envoi recommandé, et s'il est électronique, envoyé via un service d'envoi recommandé électronique qualifié au sens de l'article 3.37. du règlement (UE) n° 910/2014 du Parlement européen et du Conseil du 23 juillet 2014 sur l'identification électronique et les services de confiance pour les transactions électroniques au sein du marché intérieur et abrogeant la directive 1999/93/CE.]2
  [1 Pour l'application du présent arrêté, sont assimilés :
   1° au mariage : l'enregistrement d'une déclaration de cohabitation légale par deux personnes de sexe différent ou de même sexe qui cohabitent en tant que couple;
   2° au conjoint du membre du personnel : la personne, de sexe différent ou de même sexe, avec qui le membre du personnel vit en couple au même domicile;
   3° à l'épouse du membre du personnel : la personne, de sexe différent ou de même sexe, avec qui le membre du personnel vit en couple au même domicile;
   4° au père : la personne de sexe féminin ou masculin mariée à la mère ou vivant en couple avec cette dernière au même domicile.]1

  [3 Par dérogation aux dispositions de l'alinéa 1er, 2°, on entend par jours ouvrables tous les jours à l'exception des samedis, dimanches et jours fériés visés à l'article 10, alinéa 1er, pour l'application de l'article 6/2 et de l'article 46, alinéa 3.]3
  
Art. 2/1. [1 Bij de vaststelling van een verlof of een afwezigheid in toepassing van artikel 7, 8, 11, 17, 18, 19, 35 en 38 wordt één werkdag gelijkgesteld aan 7 u. 36 min. wanneer het personeelslid werkt volgens een stelsel van de 38 uren-werkweek.
   In afwijking van het eerste lid, kan een specifieke arbeidsregeling worden bepaald op basis van een 38 uren-werkweek indien dit noodzakelijk is voor de werking van de dienst, met een in ministerraad overlegd besluit.]1

  
Art. 2/1. [1 Lors de la fixation d'un congé ou d'une absence en application de l'article 7, 8, 11, 17, 18, 19, 35 et 38, un jour de travail représente 7 h. 36 min. lorsque le membre du personnel travaille selon un régime de la semaine de travail de 38 heures.
   Par dérogation à l' alinéa 1er, un régime de travail spécifique peut être déterminé sur base d'une semaine de travail de 38 heures si ceci est nécessaire pour le fonctionnement du service, par un arrêté délibéré en conseil des ministres.]1

  
Art.3. Het personeelslid mag niet afwezig zijn van zijn dienst tenzij het vooraf een verlof of dienstvrijstelling heeft gekregen.
  Onder dienstvrijstelling wordt verstaan de toestemming gegeven aan het personeelslid om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur met behoud van al zijn rechten.
  Dit artikel is ook van toepassing op het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen.
Art.3. Le membre du personnel ne peut s'absenter de son service s'il n'a obtenu au préalable un congé ou une dispense de service.
  Par dispense de service, il y a lieu d'entendre l'autorisation accordée au membre du personnel de s'absenter pendant les heures de service pour une durée déterminée avec maintien de tous ses droits.
  Le présent article est également applicable au personnel engagé par contrat de travail.
Art.4. Het personeelslid dat zich in de stand non-activiteit bevindt, heeft geen recht op wedde. Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling kan het, in die stand, geen aanspraak maken op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal.
  Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld.
  Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf of een administratieve maatregel is het personeelslid dat zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, van rechtswege in non-activiteit.
  Dit artikel is niet van toepassing op het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen.
Art.4. Le membre du personnel qui est dans la position de non-activité, n'a pas droit au traitement. Sauf disposition formelle contraire, il ne peut, dans cette position, faire valoir ses titres à la promotion et à l'avancement dans son échelle de traitement.
  Nul ne peut être mis ou maintenu en non-activité s'il se trouve dans les conditions requises pour obtenir une pension de retraite.
  Sans préjudice de l'application éventuelle d'une peine disciplinaire ou d'une mesure administrative, le membre du personnel qui s'absente sans autorisation ou dépasse sans motif valable le terme de son congé, se trouve de plein droit en non-activité.
  Le présent article n'est pas applicable au personnel engagé par contrat de travail.
Art.5. De deelname van het personeelslid aan een georganiseerde werkonderbreking wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het heeft evenwel geen recht op zijn wedde.
  Het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen en dat deelneemt aan een georganiseerde werkonderbreking, heeft geen recht op wedde maar behoudt zijn rechten op bevordering in zijn weddeschaal.
Art.5. La participation du membre du personnel à une cessation concertée du travail est assimilée à une période d'activité de service. Il n'a toutefois pas droit à son traitement.
  Le personnel engagé par contrat de travail, qui participe à une cessation concertée du travail, n'a pas droit au traitement mais conserve ses droits à l'avancement dans son échelle de traitement.
Art.6. [6 De verloven worden]6, met uitzondering van die bedoeld in de artikelen 7 tot 11 en [5 14 tot 30bis]5, en de afwezigheden bedoeld in dit besluit, door de [4 minister bevoegd voor Justitie]4 toegekend.
  De verloven bedoeld in de artikelen 7 tot 11 en [5 14 tot 30bis]5, alsook de door een wets- of verordeningsbepaling voorgeschreven dienstvrijstelling, worden toegekend :
  1° [3 aan de griffiers-hoofden van dienst, secretarissen-hoofden van dienst, de griffiers en de secretarissen, naargelang het geval, door de hoofdgriffier of door de hoofdsecretaris;]3
  2° aan de personeelsleden van de griffies of van de parketsecretariaten [1 ...]1, naargelang van het geval, door de hoofdgriffier of door de hoofdsecretaris;
  3° aan de attachés [5 en de adviseurs]5 in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, door de eerste voorzitter;
  [3 4° aan de referendarissen [5 , de parketjuristen en de criminologen]5, door de magistraat-korpsoverste;
   5° aan de personeelsleden van de steundiensten bedoeld in de artikelen 183 en 185 van het Gerechtelijk Wetboek, door de directeur van de steundienst.]3

  
Art.6. [6 Les]6 congés, à l'exception de ceux visés aux articles 7 à 11 et [5 14 à 30bis]5, et les absences visés par le présent arrêté sont accordés par le [4 ministre qui a la Justice dans ses attributions]4.
  Les congés visés aux articles 7 à 11 et [5 14 à 30bis]5 ainsi que la dispense de service prévue par une disposition légale ou réglementaire sont accordés :
  1° [3 aux greffiers-chefs de service, aux secrétaires-chefs de service, aux greffiers et aux secrétaires, selon le cas, par le greffier en chef ou le secrétaire en chef;]3
  2° aux membres du personnel des greffes et des secrétariats des parquets [2 ...]2, selon le cas, par le greffier en chef ou le secrétaire en chef;
  3° aux attachés [5 et aux conseillers]5 au service de documentation et de concordance des textes auprès de la Cour de cassation, par le premier président;
  [3 4° aux référendaires [5 , aux juristes de parquet et aux criminologues]5, par le magistrat-chef de corps;
   5° aux membres du personnel des services d'appui visés aux articles 183 et 185 du Code judiciaire, par le directeur du service d'appui.]3

  
Art. 6/1. [1 § 1. Het personeelslid dat een ouderschapsverlof wenst te genieten in toepassing van de artikelen 31 en 32,, een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden in toepassing van artikel 61, een loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 64 of verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden in toepassing van artikel 87, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan.
   Die mededeling gebeurt schriftelijk en minstens twee maanden vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
   § 2. In voorkomend geval wordt de arbeidsregeling voor de vermindering van de prestaties in toepassing van artikel 31, 32, 64 en 87, als volgt bepaald:
   1° de vermindering van de prestaties met één tiende is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één tiende minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren en de prestaties kunnen gespreid worden over twee weken;
   2° de vermindering van de prestaties met één vijfde is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één vijfde minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over één week;
   3° de vermindering van de prestaties met één vierde is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één vierde minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over twee weken;
   4° de vermindering van de prestaties met één derde is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid één derde minder prestaties dient te verrichten dan die verbonden aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over drie weken;
   5° de vermindering van de prestaties met de helft is een arbeidsregeling waarbij het personeelslid de helft minder prestaties dient te verrichten die verbonden zijn aan een voltijdse tewerkstelling; de verdeling van de prestaties geschiedt in halve dagen, volledige dagen of in uren gespreid over een week of een maand.
   In afwijking van het eerste lid kunnen de arbeidsregelingen opgesomd in het eerste lid worden aangepast zodat ze in een ploegensysteem kunnen worden ingepast.
   § 3. De aanvraag van het verlof in toepassing van paragraaf 1, bevat de wensen van het personeelslid rond de dag of de dagen waarop hij in verlof is.
   De minister bevoegd voor Justitie of zijn afgevaardigde kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Indien het personeelslid niet akkoord gaat met de werkkalender, kan hij van zijn verlofaanvraag afzien.
   In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door de minister bevoegd voor Justitie of zijn afgevaardigde worden aangepast. Deze laatsten brengen het personeelslid twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
   Een tijdelijke aanpassing van werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord tussen het personeelslid en zijn hiërarchische chef of zijn gemachtigde.]1

  
Art. 6/1. [1 § 1er. Le membre du personnel qui désire bénéficier d'un congé parental en application des articles 31 et 32, d'une absence de longue durée pour raisons personnelles en application de l'article 61, d'une interruption de la carrière professionnelle en application de l'article 64 ou de prestations réduites pour convenance personnelle en application de l'article 87, communique à l'autorité dont il relève la date à laquelle le congé prendra cours et sa durée.
   Cette communication se fait par écrit au moins deux mois avant le début du congé, à moins qu'à la demande du membre du personnel, l'autorité n'accepte un délai plus court. Pour chaque prolongation, une demande du membre du personnel concerné est requise. Elle doit être introduite au moins un mois avant l'expiration de la période en cours.
   § 2. Le cas échéant, le régime de travail pour la réduction des prestations par application des articles 31, 32, 64 et 87, est fixé comme suit :
   1° la réduction des prestations d'un dixième est un régime de travail en vertu duquel le membre du personnel est tenu d'accomplir un dixième de prestations en moins que celles afférentes à une mise au travail à temps plein; la répartition des prestations est établie par demi-jours, par jours entiers ou par heures et les prestations peuvent être réparties sur deux semaines;
   2° la réduction des prestations d'un cinquième est un régime de travail en vertu duquel le membre du personnel est tenu d'accomplir un cinquième de prestations en moins que celles afférentes à une mise au travail à temps plein; la répartition des prestations est établie par demi-jours, par jours entiers ou par heures sur une semaine;
   3° la réduction des prestations d'un quart est un régime de travail en vertu duquel le membre du personnel est tenu d'accomplir un quart de prestations en moins que celles afférentes à une mise au travail à temps plein; la répartition des prestations est établie par demi-jours, par jours entiers ou par heures sur deux semaines;
   4° la réduction des prestations d'un tiers est un régime de travail en vertu duquel le membre du personnel est tenu d'accomplir un tiers de prestations en moins que celles afférentes à une mise au travail à temps plein; la répartition des prestations est établie par demi-jours, par jours entiers ou par heures sur trois semaines;
   5° la réduction des prestations de moitié est un régime de travail en vertu duquel le membre du personnel est tenu d'accomplir la moitié de prestations en moins que celles afférentes à une mise au travail à temps plein; la répartition des prestations est établie par demi-jours, par jours entiers ou par heures sur une semaine ou un mois.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, les régimes de travail énumérés à l'alinéa 1er peuvent être adaptés de manière à pouvoir être insérés dans un système de travail en équipe.
   § 3. La demande du congé en application du paragraphe 1er précise les souhaits du membre du personnel concernant le jour ou les jours auxquels il est en congé.
   Le ministre qui à la Justice dans ses attributions ou son délégué accorde le congé et détermine le calendrier de travail. Si le membre du personnel n'est pas d'accord avec le calendrier de travail, il peut renoncer à sa demande de congé.
   En fonction des besoins du service ou à la demande du membre du personnel, le calendrier de travail peut être adapté par le ministre qui à la Justice dans ses attributions ou son délégué. Ces derniers informent le membre du personnel de cette adaptation deux mois à l'avance.
   Une adaptation temporaire du calendrier de travail est possible par accord mutuel entre le membre du personnel et son chef hiérarchique ou son délégué.]1

  
HOOFDSTUK Ibis. [1 - De flexibele werkregelingen.]1
CHAPITRE Ibis. [1 - Des formules souples de travail.]1
Art. 6/2. [1 § 1. Onverminderd de wettelijke of reglementaire bepalingen die voorzien in een recht op aanpassing van de bestaande arbeidsregeling en het bestaande uurrooster, heeft het personeelslid het recht om voor een aaneengesloten periode van maximum twaalf maanden een flexibele werkregeling aan te vragen voor zorgdoeleinden.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
   1° flexibele werkregeling: een aanpassing van het bestaande werkrooster van het personeelslid;
   2° zorgdoeleinden:
   a) de zorg voor zijn kind vanaf de geboorte tot het kind twaalf jaar wordt;
   b) de zorg voor een kind in het kader van een adoptie, vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, en dit tot het kind twaalf jaar wordt;
   c) het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een welbepaald gezinslid of familielid dat om medische reden behoefte heeft aan zorg of steun;
   3° gezinslid: elk persoon die samenleeft met het personeelslid op dezelfde woonplaats;
   4° familielid: de echtgenoot van het personeelslid of de persoon met wie het personeelslid wettelijk samenwoont, zoals geregeld door de artikelen 1475 en volgende van het oud Burgerlijk Wetboek, alsook de bloedverwanten in de eerste graad van het personeelslid;
   5° een medische reden als gevolg waarvan men behoefte heeft aan zorg of steun: elke gezondheidstoestand, al dan niet het gevolg van een ziekte of medische ingreep, die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat er een behoefte is aan zorg of steun, dit is elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging.
   De leeftijdsgrens bepaald in het tweede lid, 2°, a) en b) wordt vastgesteld op 21 jaar wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
   Aan de voorwaarde van de twaalfde of eenentwintigste verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de aangevraagde periode.
   § 2. Het personeelslid maakt gebruik van het recht om een flexibele werkregeling aan te vragen voor het doel waarvoor het is ingesteld. Hij onthoudt zich van elk misbruik ervan.
   § 3. Het personeelslid dat een flexibele werkregeling wenst te bekomen, bezorgt de overheid waaronder hij ressorteert hiertoe minstens twee maanden en hoogstens drie maanden vooraf een schriftelijke aanvraag. Deze termijn kan worden ingekort op verzoek van het personeelslid en als de overheid hiermee akkoord gaat.
   De aanvraag gebeurt hetzij door de overhandiging van een geschrift aan de overheid waaronder hij ressorteert waarbij deze laatste een duplicaat tekent als bericht van ontvangst, hetzij door aangetekende zending, hetzij op elektronische wijze mits ontvangstbevestiging van het bericht door de overheid waaronder hij ressorteert.
   Uit de aanvraag moet blijken dat het personeelslid zich beroept op het recht om flexibele werkregelingen aan te vragen. De aanvraag bevat minstens de volgende elementen:
   1° de gewenste flexibele werkregeling;
   2° de begin- en einddatum van de aaneengesloten periode waarvoor de flexibele werkregeling wordt gevraagd en die niet meer dan twaalf maanden kan omvatten;
   3° het zorgdoeleinde waarvoor de flexibele werkregeling wordt gevraagd, met inbegrip van de identiteit van de persoon ten behoeve van wie de flexibele werkregeling wordt aangevraagd.
   § 4. De overheid waaronder het personeelslid ressorteert beoordeelt deze aanvraag en geeft er een schriftelijk gevolg aan binnen de maand volgend op de aanvraag.
   De overheid waaronder het personeelslid ressorteert kan de aanvraag inwilligen, weigeren of een met redenen omkleed tegenvoorstel doen bestaande uit een andere flexibele werkregeling of periode die beter aansluit bij zijn eigen behoeften.
   Het uitblijven van een antwoord van de overheid waaronder het personeelslid ressorteert wordt gelijkgesteld met een akkoord.
   § 5. De overheid waaronder het personeelslid ressorteert en het personeelslid kunnen in onderling akkoord een flexibele werkregeling overeenkomen voor een aaneengesloten periode van meer dan twaalf maanden.
   § 6. Uiterlijk op het moment dat de flexibele werkregeling een aanvang neemt, verstrekt het personeelslid de overheid waaronder hij ressorteert het document of de documenten tot staving van het ingeroepen zorgdoeleinde.
   Ingeval de aanvraag is ingediend met het oog op het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een welbepaald gezinslid of familielid dat om een medische reden behoefte heeft aan zorg of steun wordt het bewijs hiervan geleverd aan de hand van een attest dat ten vroegste in het kalenderjaar van de aanvraag is afgeleverd door de behandelend arts van het betrokken gezinslid of familielid en waaruit blijkt dat dit gezinslid of familielid om een medische reden behoefte heeft aan zorg of steun. Dit attest mag de medische reden zelf niet vermelden.
   § 7. Het personeelslid heeft het recht om de flexibele werkregeling vroegtijdig stop te zetten ten einde zijn oorspronkelijk uurrooster te hervatten, mits hij de overheid onder welke hij ressorteert hiervan tien werkdagen vooraf schriftelijk op de hoogte brengt en mits hij minstens één maand heeft gewerkt volgens de overeengekomen flexibele werkregeling.]1

  
Art. 6/2. [1 § 1er. Sans préjudice des dispositions légales ou réglementaires prévoyant un droit à l'adaptation du régime et de l'horaire de travail existants, le membre du personnel a le droit de demander, pour une période continue de douze mois maximum, une formule souple de travail dans le but de s'occuper d'un proche.
   Pour l'application du présent article, on entend par :
   1° formule souple de travail : un aménagement de l'horaire de travail existant du membre du personnel ;
   2° dans le but de s'occuper d'un proche :
   a) s'occuper de son enfant de la naissance jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire ;
   b) s'occuper d'un enfant dans le cadre d'une adoption, à partir de l'inscription de l'enfant comme faisant partie de son ménage au registre de la population ou au registre des étrangers de la commune où le membre du personnel a sa résidence et ce, jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire ;
   c) l'octroi de soins personnels ou d'une aide personnelle à un membre déterminé du ménage ou de la famille qui nécessite des soins ou une aide pour une raison médicale ;
   3° membre du ménage : toute personne cohabitant avec le membre du personnel ;
   4° membre de la famille : le conjoint du membre du personnel ou la personne avec qui le membre du personnel cohabite légalement, au sens des articles 1475 et suivants de l'ancien Code civil, de même que les parents du membre du personnel jusqu'au premier degré ;
   5° une raison médicale rendant nécessaires des soins ou une aide : tout état de santé, consécutif ou non à une maladie ou à une intervention médicale, considéré comme tel par le médecin traitant et pour lequel le médecin estime qu'il nécessite des soins ou une aide, à savoir toute forme d'assistance ou de soin de type social, familial ou émotionnel.
   L'âge limite déterminé à l'alinéa 2, 2°, a) et b) est fixé à 21 ans lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale d'au moins 66 % ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont reconnus dans le pilier I de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales ou qu'au moins 9 points sont reconnus dans l'ensemble des trois piliers de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales.
   La condition relative au douzième ou au vingt et unième anniversaire doit être satisfaite au plus tard pendant la période demandée.
   § 2. Le membre du personnel fait usage du droit de demander une formule souple de travail en vue de l'objectif pour lequel il a été instauré. Il s'abstient de tout usage abusif.
   § 3. Le membre du personnel qui souhaite obtenir une formule souple de travail transmet à l'autorité dont il relève une demande écrite au moins deux mois et au plus trois mois à l'avance. Ce délai peut être réduit à la demande du membre du personnel et moyennant l'accord de l'autorité.
   La demande est effectuée soit par la remise d'un écrit à l'autorité dont il relève dont ce dernier signe un double à titre d'accusé de réception, soit par envoi recommandé, soit par voie électronique moyennant un accusé de réception de l'autorité dont il relève.
   Il doit apparaître de la demande que le membre du personnel invoque le droit à une formule souple de travail. En outre, la demande contient au moins les éléments suivants :
   1° la formule souple de travail souhaitée ;
   2° les dates de début et de fin de la période continue pour laquelle la formule souple de travail est demandée et qui ne peut pas compter plus de douze mois ;
   3° le but de s'occuper d'un proche pour lequel la formule souple de travail est demandée, y compris l'identité de la personne pour laquelle la formule souple de travail est demandée.
   § 4. L'autorité dont le membre du personnel relève examine la demande et fournit une réponse écrite dans le mois suivant la demande.
   L'autorité dont le membre du personnel relève peut accepter ou rejeter la demande, ou faire une contreproposition motivée consistant en une autre formule souple de travail ou une autre période répondant mieux à ses propres besoins.
   L'absence de réponse de l'autorité dont le membre du personnel relève est assimilée à un accord.
   § 5. L'autorité dont le membre du personnel relève et le membre du personnel peuvent convenir de commun accord d'une formule souple de travail pour une période continue de plus de douze mois.
   § 6. Au plus tard au moment où débute la formule souple de travail, le membre du personnel fournit à l'autorité dont il relève le document ou les documents à l'appui du but invoqué.
   Dans le cas où la demande est introduite en vue de fournir des soins personnels ou une aide personnelle à un membre déterminé du ménage ou de la famille nécessitant des soins ou une aide pour une raison médicale, la preuve en est fournie au moyen d'une attestation délivrée par le médecin traitant du membre du ménage ou de la famille concerné au plus tôt au cours de l'année civile de la demande et dont il apparait que le membre du ménage ou de la famille nécessite des soins ou une aide pour une raison médicale. Cette attestation ne peut pas indiquer la raison médicale elle-même.
   § 7. Le membre du personnel a le droit de mettre fin anticipativement à la formule souple de travail afin de reprendre son horaire de travail initial, à condition d'en informer par écrit l'autorité dont il relève dix jours ouvrables à l'avance et d'avoir travaillé pendant au moins un mois selon la formule souple de travail convenue.]1

  
HOOFDSTUK II. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen.
CHAPITRE II. - Congé annuel de vacances et jours fériés.
Art.7. [1 Het personeelslid heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur naargelang de leeftijd als volgt is bepaald :
   - minder dan 45 jaar : 26 werkdagen;
   - van 45 tot 49 jaar : 27 werkdagen;
   - van 50 tot 54 jaar : 28 werkdagen;
   - van 55 tot 59 jaar : 29 werkdagen;
   - van 60 tot 61 jaar : 30 werkdagen;
   - op 62 jaar : 31 werkdagen;
   - op 63 jaar : 32 werkdagen;
   - [3 op 64 jaar]3 : 33 werkdagen;]1

  [3 - op 65 jaar: 34 werkdagen;
   - vanaf 66 jaar: 35 werkdagen.]3

  
Art.7. [1 Le membre du personnel a droit à un congé annuel de vacances dont la durée est fixée comme suit selon l'âge :
   - moins de 45 ans : 26 jours ouvrables;
   - de 45 à 49 ans : 27 jours ouvrables;
   - de 50 à 54 ans : 28 jours ouvrables;
   - de 55 à 59 ans : 29 jours ouvrables;
   - de 60 à 61 ans : 30 jours ouvrables;
   - à 62 ans : 31 jours ouvrables;
   - à 63 ans : 32 jours ouvrables;
   - de [3 à 64 ans]3 : 33 jours ouvrables;]1

  [3 - à 65 ans : 34 jours ouvrables ;
   - à partir de 66 ans : 35 jours ouvrables.]3

  
Art.8. [1 § 1. Het jaarlijks vakantieverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
   Het jaarlijks vakantieverlof wordt genomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
   Indien het verlof gesplitst wordt en indien het personeelslid het vraagt, omvat het een doorlopende periode van ten minste twee weken.
   § 2. De minister bevoegd voor Justitie bepaalt de modaliteiten van een eventuele overdracht van jaarlijks vakantieverlof naar het volgende jaar. Deze overdracht geldt voor maximum één jaar.
   Indien het personeelslid zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft kunnen opnemen ten gevolge van een afwezigheid wegens ziekte, wegens een arbeidsongeval, wegens een ongeval op weg van of naar het werk of wegens een beroepsziekte, dan is de overdracht niet beperkt tot één jaar. Bij de terugkeer van het personeelslid wordt het jaarlijks vakantieverlof opgenomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
   § 3. Op jaarbasis wordt het aantal werkdagen jaarlijks vakantieverlof dat kan worden opgespaard begrensd. Enkel het aantal werkdagen jaarlijks vakantieverlof hoger dan de minimumduur bij voltijdse prestaties vastgelegd in artikel 9 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector komt in aanmerking. Voor deeltijdwerkers wordt dit pro rata berekend.
   Het totale opgespaarde jaarlijkse vakantieverlof mag niet hoger liggen dan 100 werkdagen.
   Bij de vaststelling van de maximumduur van 100 werkdagen bepaald in het tweede lid wordt geen rekening gehouden met het jaarlijks vakantieverlof dat overgedragen wordt in toepassing van paragraaf 2.
   Het opgespaarde jaarlijks vakantieverlof wordt genomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
   Indien het personeelslid een doorlopende periode van ten minste 20 werkdagen opgespaard jaarlijks vakantieverlof wenst op te nemen dan dient hij dit, in afwijking van het vierde lid, twee maanden voor de aanvang ervan aan te vragen, tenzij de overheid waaronder hij ressorteert een kortere termijn aanvaardt. Dit verlof kan hem niet geweigerd worden om dienstredenen.
   In afwijking van het vierde en vijfde lid, kan het jaarlijks vakantieverlof aanvangen op de eerste dag van de week volgend op de aanvraag wanneer het personeelslid wordt geconfronteerd met een ziekenhuisopname van een persoon die met het personeelslid onder hetzelfde dak woont of van een kind, de vader of de moeder van het personeelslid of een kind, de vader of de moeder van zijn echtgeno(o)t(e).]1

  
Art.8. [1 § 1er. Le congé annuel de vacances est assimilé à une période d'activité de service.
   Il est pris au choix du membre du personnel dans le respect toutefois des nécessités du service.
   Si le congé est fractionné et si le membre du personnel le demande, ce congé comporte une période continue d'au moins deux semaines.
   § 2. Le ministre qui à la Justice dans ses attributions fixe les modalités du report éventuel à l'année suivante du congé de vacances annuel. Ce report a une validité d'un an maximum.
   Lorsque le membre du personnel n'a pas pu prendre l'entièreté ou une partie de son congé annuel de vacances à cause d'une absence pour maladie, un accident de travail ou sur le chemin du travail ou d'une maladie professionnelle, le report n'est pas limité à un an. Au retour du membre du personnel, le congé annuel de vacances est pris au choix du membre du personnel et dans le respect des nécessités du service.
   § 3. Le nombre de jours ouvrables de congé annuel de vacances qui peut être épargné est limité sur une base annuelle. Seul le nombre de jours ouvrables de congé annuel de vacances supérieur à la durée minimale pour des prestations à temps plein fixée à l'article 9 de la loi du 14 décembre 2000 fixant certains aspects de l'aménagement du temps de travail dans le secteur public entre en considération. Ce nombre est calculé au prorata pour les travailleurs à temps partiel.
   Le nombre total de jours de congé annuel de vacances épargnés ne peut pas dépasser les 100 jours ouvrables.
   Pour déterminer la durée maximum de 100 jours ouvrables définie à l'alinéa 2, il n'est pas tenu compte du congé annuel de vacances qui est reporté en application du paragraphe 2.
   Les jours de congé annuel de vacances épargnés sont pris au choix du membre du personnel dans le respect toutefois des nécessités du service.
   Si le membre du personnel souhaite prendre une période continue d'au moins 20 jours ouvrables de congé annuel de vacances épargnés, il doit, par dérogation à l'alinéa 4, en faire la demande deux mois avant le début de son congé, à moins que l'autorité dont il relève n'accepte un délai plus court. Ce congé peut être refusé pour des raisons de service.
   Par dérogation aux alinéas 4 et 5, le congé annuel de vacances épargné peut commencer le premier jour de la semaine qui suit la demande lorsque le membre du personnel est confronté à une hospitalisation d'une personne habitant sous le même toit que le membre du personnel ou d'un enfant, du père ou de la mère du membre du personnel ou d'un enfant, du père ou de la mère de son conjoint.]1

  
Art.9. § 1. [2 Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
   Het vakantieverlof wordt echter in evenredige mate verminderd wanneer een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt, in dienst is genomen om onvolledige prestaties te verrichten, of tijdens het jaar één van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft gekregen :
   1° de verloven vermeld in artikelen 12 en 13 van dit besluit;
   2° de halftijdse vervroegde uittreding;
   3° de vrijwillige vierdagenweek;
   4° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
   5° de afwezigheden waarbij het personeelslid in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;
   6° de verminderde prestaties wegens medische redenen;
   7° de vierdagenweek met en zonder premie;
   8° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.
   Indien het aldus berekende aantal vakantiedagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond op de onmiddellijke hogere eenheid.
   Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid wegens ouderschapsverlof bedoeld in artikel 31 en wegens verloven die met het oog op de bescherming van het moederschap zijn toegekend bij de artikelen 39, 41, 41bis, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid.
  [1 [4 ...]4
   Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid voor [5 eboorteverlof, adoptieverlof, pleegzorgverlof en pleegouderverlof toegekend bij het artikel 30, § 2, het artikel 30ter, het artikel 30quater en het artikel 30sexies]5 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid.]1

   Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van volledige afwezigheid wegens ziekte, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid.]2

  § 2. [Indien het personeelslid door de behoeften van de dienst zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft genomen vooraleer hij zijn ambt definitief neerlegt, dan heeft hij recht op een [4 compenserende toelage]4 waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.
  Indien het personeelslid zonder vooropzeg de hoedanigheid van personeelslid verliest en hij door zijn vertrek met onmiddellijke ingang zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft kunnen nemen, dan heeft hij eveneens recht op een [4 compenserende toelage]4 waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde van het personeelslid die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.
  [3 [4 ...]4]3
  [4 Indien het personeelslid zijn jaarlijks vakantieverlof opgespaard in toepassing van artikel 8, § 3, niet heeft opgenomen vooraleer hij de dienst verlaat, dan heeft hij recht op een compenserende toelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet opgenomen verlofdagen.
   De niet-opgenomen dagen worden uitgedrukt in een breuk waarvan de teller het aantal niet-opgenomen dagen is en de noemer het aantal arbeidsdagen . Als het aantal uren varieert naargelang van de dagen, zijn de teller en de noemer de overeenstemmende uuraantallen.
   Bij het overlijden van het personeelslid wordt de compenserende toelage voor niet opgenomen dagen jaarlijks vakantieverlof uitbetaald aan de erfgenamen, met inbegrip van het jaarlijks vakantieverlof opgespaard in toepassing van artikel 8, § 3.]4

  Voor de toepassing van deze paragraaf is de wedde die in aanmerking dient te worden genomen deze voor volledige prestaties, in voorkomend geval aangevuld met de haard- en standplaatstoelage, de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt evenals de weddensupplementen die voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking worden genomen.] <KB 2006-07-12/40, art. 3, 2°, 007; Inwerkingtreding : 02-06-2004>
  § 3. Het jaarlijks vakantieverlof wordt opgeschort zodra het personeelslid een verlof wegens ziekte krijgt of in disponibiliteit wegens ziekte wordt geplaatst.
  
Art.9. § 1er. [2 Toute période d'activité de service donne droit au congé annuel de vacances.
   Le congé de vacances est toutefois réduit à due concurrence, lorsqu'un membre du personnel entre en service dans le courant de l'année, démissionne de ses fonctions, est engagé pour effectuer des prestations incomplètes ou a obtenu au cours de l'année l'un des congés ou l'une des absences mentionnés ci-après :
   1° les congés visés aux articles 12 et 13 du présent arrêté;
   2° le départ anticipé à mi-temps;
   3° la semaine volontaire de quatre jours;
   4° le congé pour interruption de la carrière professionnelle;
   5° les absences pendant lesquelles le membre du personnel est placé dans la position administrative de non-activité ou de disponibilité;
   6° les prestations réduites pour raisons médicales;
   7° la semaine de quatre jours avec ou sans prime;
   8° le travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans.
   Si le nombre de jours de congé ainsi calculé ne forme pas un nombre entier, il est arrondi à l'unité immédiatement supérieure.
   Pour le calcul de la durée du congé annuel de vacances accordé au personnel engagé par contrat de travail, les périodes d'absence causée par le congé parental visé à l'article 31 et par des congés accordés en vue de la protection de la maternité par les articles 39, 41, 41bis, 42 et 43 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail sont considérées comme des périodes d'activité de service au sens de l'alinéa 1er.
  [1 [4 ...]4
   Pour le calcul de la durée du congé annuel de vacances accordé au personnel engagé par contrat de travail, les périodes d'absence pour [5 congé à l'occasion d'une naissance, congé d'adoption, congé pour soins d'accueil et congé parental d'accueil accordé par l'article 30, § 2, l'article 30ter, l'article 30quater et l'article 30sexies]5 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail sont considérées comme des périodes d'activité de service au sens de l'alinéa 1er.]1

   Pour le calcul de la durée du congé annuel de vacances accordé au personnel engagé par contrat de travail, les périodes d'absence complète pour maladie sont considérées comme des périodes d'activité de service au sens de l'alinéa 1er.]2

  § 2. [Si par suite des nécessités du service, le membre du personnel n'a pu prendre tout ou partie de son congé annuel de vacances avant la cessation définitive de ses fonctions, il bénéficie d'une allocation compensatoire dont le montant est égal au dernier traitement d'activité du membre du personnel afférent aux jours de congé non pris.
  Si le membre perd sans préavis la qualité de membre du personnel et si suite à ce départ avec effet immédiat, il n'a pu prendre tout ou partie de son congé annuel de vacances, il a alors également droit à une allocation compensatoire dont le montant est égal au dernier traitement d'activité du membre du personnel afférent aux jours de congé non pris.
  [3 [4 ...]4]3
  [4 Si le membre du personnel n'a pas pris son congé annuel de vacances épargné en application de l'article 8, § 3, avant de quitter le service, il bénéficie d'une allocation compensatoire dont le montant est égal au dernier traitement d'activité du membre du personnel afférent aux jours de congé non pris.
   Les jours non pris s'expriment dans une fraction dont le numérateur est le nombre de jours non pris et le dénominateur le nombre de jours ouvrés. Si le nombre d'heures varie selon les jours, le numérateur et le dénominateur sont les nombres d'heures correspondants.
   En cas de décès du membre du personnel, l'allocation compensatoire pour les jours de congé annuel de vacances non pris est payée aux héritiers, y compris les jours de congé annuel de vacances épargnés en application de l'article 8, § 3.]4

  Pour l'application du présent paragraphe, le traitement à prendre en considération est celui qui est dû pour des prestations complètes, en ce compris, le cas échéant, les allocations de foyer ou de résidence et l'allocation pour l'exercice d'une fonction supérieure ainsi que les suppléments de traitement qui sont pris en considération pour le calcul de la pension de retraite.] <AR 2006-07-12/40, art. 3, 2°, 007; En vigueur : 02-06-2004>
  § 3. Le congé annuel de vacances est suspendu dès que le membre du personnel obtient un congé de maladie ou est placé en disponibilité pour maladie.
  
Art.10. Het personeelslid is met verlof op de feestdagen die zijn opgesomd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen.
  De compensatieverlofdagen voor feestdagen die met een zaterdag of een zondag samenvallen, alsook voor 2 november, 15 november en 26 december waarop de rijksambtenaren met verlof zijn, kunnen door het personeelslid genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.
  De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Indien een personeelslid echter op een feestdag of op 2 november, 15 november en 26 december om een andere reden met verlof is, of in disponibiliteit of in non-activiteit is geplaatst, blijft zijn administratieve stand bepaald overeenkomstig de verordeningsbepalingen die op hem van toepassing zijn.
  [1 Indien een vrije dag in het kader van deeltijds werken samenvalt met één van de dagen bedoeld in het eerste lid of met de compensatieverlofdagen voor 2 november, 15 november en 26 december, bekomt het personeelslid geen vervangende verlofdag.]1
  
Art.10. Le membre du personnel est en congé les jours fériés énumérés à l'article 1er de l'arrêté royal du 18 avril 1974 déterminant les modalités générales d'exécution de la loi du 4 janvier 1974 relative aux jours fériés.
  Les jours de congé de compensation pour les jours fériés qui coïncident avec un samedi ou un dimanche, ainsi que pour les 2 novembre, 15 novembre et 26 décembre durant lesquels les agents de l'Etat sont en congé, peuvent être pris par le membre du personnel aux mêmes conditions que le congé annuel de vacances.
  Les congés visés au présent article sont assimilés à une période d'activité de service. Toutefois, si le membre du personnel est en congé le jour férié ou les 2 novembre, 15 novembre et 26 décembre pour un autre motif ou s'il est en disponibilité ou en non-activité, sa position administrative reste fixée conformément aux dispositions réglementaires qui lui sont applicables.
  [1 Si un jour libre dans le cadre du travail à temps partiel coïncide avec un des jours visés à l'alinéa 1er ou avec les jours de congé de compensation pour les 2 novembre, 15 novembre et 26 décembre, le membre du personnel n'obtient pas de jour de congé de substitution.]1
  
HOOFDSTUK III. - Omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof.
CHAPITRE III. - Congés de circonstances et congés exceptionnels.
Afdeling I. - Omstandigheidsverlof.
Section I. - Congés de circonstances.
Art.11. [1 Het omstandigheidsverlof wordt toegekend binnen de perken zoals hierna bepaald :
   1° huwelijk van het personeelslid : 4 werkdagen;
   2° [4 de geboorte van een kind waarvan de afstamming langs de zijde van het personeelslid vaststaat. Bij ontstentenis van een persoon die dit verlof opneemt op grond van de afstamming met het kind heeft het personeelslid dat samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats met de moeder van het kind recht op het verlof. Het recht op moederschapsverlof, vermeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, sluit voor een zelfde ouder het recht op het omstandigheidsverlof bij de geboorte uit. Het verlof bedraagt 20 werkdagen;]4
   3° [4 overlijden van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid, overlijden van het natuurlijk kind of het adoptiekind, van het personeelslid, of van diens echtgeno(o)t(e): 10 werkdagen, waarbij drie werkdagen door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en zeven werkdagen door het personeelslid te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden. Er kan van de beide perioden waarin deze verlofdagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid mits een akkoord van de werkgever;]4
  [4 3° /1 overlijden van de vader, moeder, schoonvader, stiefvader, schoonmoeder, stiefmoeder, schoondochter, schoonzoon van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e): vier werkdagen waarbij drie werkdagen door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en één werkdag door het personeelslid te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden. Er kan van de beide perioden waarin deze werkdagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid mits een akkoord van de werkgever;]4
   4° huwelijk van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 2 werkdagen;
   5° het huwelijk van een broer, een zuster, een schoonbroer, een schoonzuster, de vader, de moeder, de schoonvader, de stiefvader, de schoonmoeder, de stiefmoeder, een kleinkind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 1 werkdag;
   6° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) maar onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid : 2 werkdagen;
   7° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede of in de derde graad van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) maar niet onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid : 1 werkdag;
  [4 7° /1 overlijden van een pleegkind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden: 1 werkdag;]4
   8° priesterwijding of intreden in het klooster of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 1 werkdag;
   9° plechtige communie of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) : 1 werkdag;
   10° deelneming van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) aan het feest van de "vrijzinnige jeugd" : 1 werkdag;
   11° oproeping als getuige voor een rechtscollege of persoonlijke verschijning op aanmaning van een rechtscollege : voor de nodige duur;
   12° de uitoefening van het ambt van voorzitter, van bijzitter of van secretaris van een stembureau of een opnemingsbureau : de nodige tijd met een maximum van twee werkdagen.
   De verloven bedoeld in dit artikel worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.]1

  [4 De banden die ontstaan ingevolge een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg worden, voor de toepassing van het eerste lid, 3° en 3° /1, gelijkgesteld met de door die bepalingen geviseerde familiebanden, op voorwaarde dat het overlijden zich voordoet, hetzij tijdens een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg, hetzij na afloop van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg. In dat verband wordt het pleegkind gelijkgesteld met het kind, de pleegmoeder met de moeder, de pleegvader met de vader, en zo verder.
   De banden die ontstaan ingevolge een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg worden, voor de toepassing van het eerste lid, 4°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9° en 10°, gelijkgesteld met de door die bepalingen geviseerde familiebanden, op voorwaarde dat de gebeurtenis zich voordoet, hetzij tijdens een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg, hetzij na afloop van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg waarbij het pleegkind gedurende een onafgebroken periode van drie jaar op permanente en affectieve wijze deel heeft uitgemaakt van het pleeggezin. In dat verband wordt het pleegkind gelijkgesteld met het kind, de pleegmoeder met de moeder, de pleegvader met de vader, en zo verder.]4

  
Art.11. [1 Des congés de circonstances sont accordés dans les limites fixées ci-après :
   1° le mariage du membre du personnel : 4 jours ouvrables;
   2° [3 [4 la naissance d'un enfant dont la filiation est établie à l'égard du membre du personnel. A défaut d'une personne qui prend ce congé sur la base de la filiation avec l'enfant, le membre du personnel qui vit en couple avec la mère de l'enfant au même domicile a droit au congé. Le droit au congé de maternité visé à l'article 39 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail exclut pour un même parent le droit au congé de circonstances à la naissance. Le congé s'élève à 20 jours ouvrables ;]4]3
   3° [4 le décès du conjoint du membre du personnel, le décès de l'enfant naturel ou de l'enfant adoptif du membre du personnel ou de son conjoint, ou le décès de son conjoint : 10 jours ouvrables, dont trois jours ouvrables à choisir par le membre du personnel pendant la période qui prend cours le jour du décès et s'achève le jour des funérailles et sept jours ouvrables à choisir par le membre du personnel dans l'année qui suit le jour du décès. Il peut être dérogé, à la demande du membre du personnel et moyennant l'accord de l'employeur, aux deux périodes au cours desquelles ces jours de congé doivent être pris ;]4
  [4 3° /1 le décès du père, de la mère, du beau-père, du second mari de la mère, de la belle-mère, de la seconde femme du père, de la belle-fille, du beau-fils du membre du personnel ou de son conjoint : quatre jours ouvrables dont trois jours ouvrables à choisir par le membre du personnel pendant la période qui prend cours le jour du décès et s'achève le jour des funérailles et un jour ouvrable à choisir par le membre du personnel dans l'année qui suit le jour du décès. Il peut être dérogé, à la demande du membre du personnel et moyennant l'accord de l'employeur, aux deux périodes au cours desquelles ces jours ouvrables doivent être pris ;]4
   4° le mariage d'un enfant du membre du personnel ou de son conjoint : 2 jours ouvrables;
   5° le mariage d'un frère, d'une soeur, d'un beau-frère, d'une belle-soeur, du père, de la mère, du beau-père, du second mari de la mère, de la belle-mère, de la seconde femme du père, d'un petit-enfant du membre du personnel ou de son conjoint : 1 jour ouvrable;
   6° le décès d'un parent ou allié, à quelque degré que ce soit, du membre du personnel ou de son conjoint, habitant sous le même toit que le membre du personnel : 2 jours ouvrables;
   7° le décès d'un parent ou allié au deuxième ou au troisième degré du membre du personnel ou de son conjoint, n'habitant pas sous le même toit que le membre du personnel : 1 jour ouvrable;
  [4 7° /1 le décès d'un enfant qui était placé auprès du membre du personnel ou de son conjoint dans le cadre d'un placement familial de courte durée au moment du décès : 1 jour ouvrable ;]4
   8° l'ordination, l'entrée au couvent ou tout autre événement similaire d'un culte reconnu d'un enfant du membre du personnel ou de son conjoint : 1 jour ouvrable;
   9° la communion solennelle ou tout autre événement similaire d'un culte reconnu d'un enfant du membre du personnel ou de son conjoint : 1 jour ouvrable;
   10° la participation à la fête de la jeunesse laïque, d'un enfant du membre du personnel ou de son conjoint : 1 jour ouvrable;
   11° la convocation comme témoin devant une juridiction ou comparution personnelle ordonnée par une juridiction : pour la durée nécessaire;
   12° l'exercice des fonctions de président, d'assesseur ou de secrétaire d'un bureau de vote ou d'un bureau de dépouillement : le temps nécessaire avec un maximum de deux jours ouvrables.
   Les congés visés au présent article sont assimilés à une période d'activité de service.]1

  [4 Les liens qui découlent d'un placement dans le cadre d'un placement familial de longue durée sont, pour l'application de l'alinéa 1er, 3° et 3° /1, assimilés aux liens familiaux consacrés par ces dispositions, à condition que le décès survienne soit pendant un placement dans le cadre d'un placement familial de longue durée, soit après la fin d'un placement dans le cadre d'un placement familial de longue durée. Dans ce contexte, l'enfant placé est assimilé à l'enfant, la mère d'accueil à la mère, le père d'accueil au père, et ainsi de suite.
   Les liens qui découlent d'un placement dans le cadre d'un placement familial de longue durée sont, pour l'application de l'alinéa 1er, 4°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9° et 10°, assimilés aux liens familiaux consacrés par ces dispositions, à condition que l'événement survienne soit pendant un placement dans le cadre d'un placement familial de longue durée, soit après la fin d'un placement dans le cadre d'un placement familial de longue durée dans lequel l'enfant placé a fait partie de la famille d'accueil de manière permanente et affective pendant une période ininterrompue de trois ans. Dans ce contexte, l'enfant placé est assimilé à l'enfant, la mère d'accueil à la mère, le père d'accueil au père, et ainsi de suite.]4

  
Art. 11/1. [1 In geval een verlof wegens ziekte andere dan een beroepsziekte, of ten gevolge van een ongeval, ander dan een arbeidsongeval of een ongeval van of naar het werk, aansluit op de afwezigheid wegens het omstandigheidsverlof dat op grond van artikel 11, 3°, wordt toegekend, dan worden de opgenomen dagen van omstandigheidsverlof vanaf de vijfde dag in mindering gebracht van het saldo van de verloven waarop artikel 38 recht geeft, op voorwaarde dat deze vijfde dag aansluit op een vierde dag afwezigheid toegestaan op grond van artikel 11, 3°.
   In afwijking van het eerste lid, gebeurt de aanrekening voor bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeel op de periode van het gewaarborgd loon zoals bepaald in artikel 52 en artikel 70 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.]1

  
Art. 11/1. [1 Si un congé résultant d'une maladie autre qu'une maladie professionnelle, ou d'un accident autre qu'un accident du travail ou qu'un accident survenu sur le chemin du travail, suit directement l'absence résultant du congé de circonstance accordé conformément à l'article 11, 3°, les jours du congé de circonstance pris à partir du cinquième jour sont décomptés du solde des congés auxquels donne droit l'article 38, à condition que le cinquième jour suive un quatrième jour d'absence autorisé conformément à l'article 11, 3°.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, l'imputation pour le personnel engagé par contrat de travail est effectuée sur la période de la rémunération garantie, comme prévu dans les articles 52 et 70 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail.]1

  
Afdeling II. - Uitzonderlijk verlof.
Section II. - Congés exceptionnels.
Art.12. Het personeelslid krijgt verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden, van de provincieraden, van de gemeenteraden of van de Europese vergaderingen.
  Dit verlof wordt toegekend voor een periode die overeenkomt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan betrokkene als kandidaat deelneemt.
  Dit verlof wordt niet vergoed en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.12. Le membre du personnel obtient un congé pour présenter sa candidature aux élections des chambres législatives fédérales, des conseils régionaux et communautaires, des conseils provinciaux, des conseils communaux ou des assemblées européennes.
  Ce congé est accordé pour une période correspondant à la durée de la campagne électorale à laquelle l'intéressé participe en qualité de candidat.
  Ce congé n'est pas rémunéré et est assimilé pour le surplus à une période d'activité de service.
Art.13. Het personeelslid krijgt [2 voltijds verlof]2 voor een stage of een proefperiode te vervullen in een andere betrekking van een overheidsdienst of van het gesubsidieerd onderwijs.
  [1 Dit verlof wordt toegestaan voor de normale duur van de stage of van de proefperiode. Indien het statuut geen stage of proefperiode voorziet is de maximumduur van dit verlof beperkt tot 2 jaar.]1
  Dit verlof wordt niet vergoed en wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
  (Het personeelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.) <KB 2004-07-14/35, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  
Art.13. Le membre du personnel obtient un [2 congé à temps plein]2 pour accomplir un stage ou une période d'essai dans un autre emploi dans un service public ou dans l'enseignement subventionné.
  [1 Ces congés sont accordés pour une période qui correspond à la durée normale du stage ou de la période d'essai. Si le statut ne prévoit pas de stage ni de période d'essai, la durée maximum de ces congés est limitée à 2 ans.]1
  Ce congé n'est pas rémunéré et est assimilé pour le surplus à une période d'activité de service.
  (Le membre du personnel qui désire bénéficier du congé par application du présent article communique à l'autorité dont il relève la date à laquelle le congé prendra cours et sa durée. Cette communication se fait par écrit au moins un mois avant le début du congé à moins que l'autorité n'accepte un délai plus court à la demande de l'intéressé.) <AR 2004-07-14/35, art. 5, 003; En vigueur : 01-09-2004>
  
Art.14. (Bij het einde van een opdracht in een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie, een cel algemeen beleid of in het kabinet van een federaal politiek mandataris overeenkomstig de artikelen 330 of 330bis van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij het personeelslid naar een ander van deze organen overgaat, krijgt het personeelslid, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.) <KB 2004-07-14/35, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.14. (A la fin d'une délégation au sein d'un secrétariat, de la cellule de coordination générale de la politique, d'une cellule de politique générale ou d'un cabinet d'un mandataire politique fédéral, conformément aux articles 330 ou 330bis du Code judiciaire et à moins qu'il ne soit délégué au sein d'un autre de ces organes, le membre du personnel obtient un jour de congé par mois d'activité au sein de ces organes, avec un minimum de trois jours ouvrables et un maximum de quinze jours ouvrables.) <AR 2004-07-14/35, art. 6, 003; En vigueur : 01-09-2004>
  Le congé est assimilé à une période d'activité de service.
Art.15. Het personeelslid krijgt verlof om deel uit te maken van een jury van het Hof van Assisen en dit voor de duur van de zitting.
  Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.15. Le membre du personnel obtient un congé pour participer à un jury de Cour d'Assises et ce, pour la durée de la session.
  Ce congé est assimilé à une période d'activité de service.
Art.16. Het personeelslid krijgt verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele Bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit korps.
  Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.16. Le membre du personnel obtient un congé pour remplir en temps de paix des prestations au corps de protection civile, en qualité d'engagé volontaire à ce corps.
  Ce congé est assimilé à une période d'activité de service.
Art.17. [1 § 1. Het personeelslid bekomt zorgverlof met het oog op het verlenen van persoonlijke zorg of steun aan een gezinslid of een familielid dat om medische redenen behoefte heeft aan zorg of steun.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
   1° gezinslid: het bepaalde onder artikel 6/2, § 1, tweede lid, 3° ;
   2° familielid: het bepaalde onder artikel 6/2, § 1, tweede lid, 4° ;
   3° een medische reden als gevolg waarvan men behoefte heeft aan zorg of steun: het bepaalde onder artikel 6/2, § 1, tweede lid, 5°.
   Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het zorgverlof, deelt dit vooraf mee aan de overheid waaronder hij ressorteert.
   Het personeelslid legt zo spoedig mogelijk ter staving een doktersattest voor dat in het jaar waarin het zorgverlof wordt opgenomen door de behandelend arts van het betrokken gezinslid of het familielid is afgeleverd en waaruit blijkt dat dit gezinslid of familielid om een medische reden behoefte heeft aan zorg of steun. Dit attest mag de medische reden zelf niet vermelden.
   § 2. De duur van de verloven bedoeld in § 1 is beperkt tot vijf werkdagen per jaar. Het verlof wordt genomen per dag, in aaneensluitende dagen of per halve dag.
   De duur van de verloven bedoeld in § 1 wordt verminderd met het aantal werkdagen zorgverlof dat reeds werd opgenomen in hetzelfde jaar in toepassing van artikel 30bis, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
   § 3. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.]1

  
Art.17. [1 § 1er. Le membre du personnel obtient le congé d'aidant dans le but de fournir des soins personnels ou une aide personnelle à un membre du ménage ou à un membre de la famille qui nécessite des soins ou une aide pour une raison médicale.
   Pour l'application du présent article, on entend par :
   1° membre du ménage : la disposition de l'article 6/2, § 1er, alinéa 2, 3° ;
   2° membre de la famille : la disposition de l'article 6/2, § 1er, alinéa 2, 4° ;
   3° une raison médicale rendant nécessaires des soins ou une aide : la disposition de l'article 6/2, § 1er, alinéa 2, 5°.
   Le membre du personnel qui souhaite faire usage du congé d'aidant en informe préalablement l'autorité dont il relève.
   Le membre du personnel fournit aussi vite que possible, à titre de preuve, un certificat médical délivré par le médecin traitant du membre du ménage ou de la famille concerné au cours de l'année où le congé d'aidant est pris et dont il apparait que le membre du ménage ou de la famille nécessite des soins ou une aide pour une raison médicale. Cette attestation ne peut pas indiquer la raison médicale elle-même.
   § 2. La durée des congés visés au § 1er est limitée à cinq jours ouvrables par an. Le congé peut être pris par jour, par jours consécutifs ou par demi-jour.
   La durée des congés visés au § 1er est réduite du nombre de jours ouvrables de congé d'aidant déjà pris au cours de la même année, en application de l'article 30bis, § 2, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail.
   § 3. Les congés visés dans le présent article sont assimilés à des périodes d'activité de service.]1

  
Art.18. [1 Het personeelslid heeft recht op een verlof van 5 werkdagen per jaar om :
   1° zieken, personen met een handicap en maatschappelijke kwetsbare mensen te vergezellen en bij te staan tijdens vakantiereizen en -verblijven in België en het buitenland. Deze vakantiereizen en -verblijven moeten georganiseerd worden door een vereniging, een openbare instelling of een privé-instelling, waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor zieken, personen met een handicap of maatschappelijke kwetsbare mensen op zich te nemen en die hiervoor subsidies van de overheid krijgt;
   2° sporters met een handicap te begeleiden die deelnemen aan de paralympische spelen of de " special olympics ".
   Om het verlof bedoeld in eerste lid te genieten, kan de dienst het personeelslid vragen het bewijs te leveren van deelname aan de activiteiten.
   Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. ]1

  
Art.18. [1 Le membre du personnel a droit à un congé de 5 jours ouvrables par an :
   1° pour accompagner et assister des malades, des personnes handicapées et des personnes en précarité sociale lors de voyages ou de séjours de vacances en Belgique et à l'étranger. Ces voyages et séjours de vacances doivent être organisés par une association, une institution publique ou une institution privée dont la mission consiste à s'occuper de malades, de personnes handicapées ou de personnes en précarité sociale et qui reçoit des subsides publics à cet effet;
   2° pour accompagner des sportifs handicapés qui participent aux jeux paralympiques ou aux " special olympics ".
   Pour bénéficier du congé visé à l'alinéa 1er, le service peut demander au membre du personnel de fournir la preuve de sa participation aux activités.
   Le congé est assimilé à une période d'activité de service.]1

  
Art.19. Het personeelslid krijgt verlof van ten hoogste vier werkdagen voor het afstaan van beenmerg. Het verlof neemt een aanvang op de dag waarop de beenmergafstand in de verzorgingsinstelling plaatsvindt; het wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.19. Le membre du personnel obtient un congé de quatre jours ouvrables au plus pour don de moelle osseuse. Ce congé prend cours le jour ou la moelle osseuse est prélevée à l'établissement de soins; il est assimilé à une période d'activité de service.
Art.20. Het personeelslid krijgt een verlof voor het afstaan van organen of weefsels. Dit verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenkomt met de duur van de ziekenhuisopname en van de eventueel vereiste herstelperiode, alsook met de duur van de voorafgaande geneeskundige onderzoeken. Het wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.20. Le membre du personnel obtient un congé pour don d'organes ou de tissus. Ce congé est accordé pour une période correspondant à la durée de l'hospitalisation et de la convalescence éventuellement requise ainsi qu'à la durée des examens médicaux préalables. Le congé est assimilé à une période d'activité de service.
Art. 20bis. [1 Het personeelslid bekomt een verlof voor het geven van bloed, bloedplasma en bloedplaatjes, op voorwaarde dat hij voorafgaandelijk aan de donatie toelating heeft gekregen van de overheid waaronder hij ressorteert. Dit verlof kan worden geweigerd om dienstredenen.
   Het personeelslid krijgt verlof voor de nodige duur voor het geven van bloed, bloedplasma of bloedplaatjes en voor een maximale verplaatsingstijd van twee uur.
   Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1

  
Art. 20bis. [1 Le membre du personnel obtient un congé pour don de sang, de plasma sanguin et de plaquettes à condition qu'il ait reçu l'autorisation de l'autorité dont il relève avant le don. Ce congé peut être refusé pur des raisons de service.
   Le membre du personnel obtient un congé pour la durée nécessaire pour le don de sang, de plasma sanguin ou de plaquettes ainsi que pour un temps de déplacement maximum de deux heures.
   Le congé est assimilé à une période d'activité de service.]1

  
HOOFDSTUK IV. - Moederschapsbescherming.
CHAPITRE IV. - Protection de la maternité.
Art.21. (Het moederschapsverlof) bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. <KB 2006-07-12/40, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
Art.21. Le congé de maternité prévu par l'article 39 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail est assimilé à une période d'activité de service.
Art.22. <KB 2006-07-12/40, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2004> De bezoldiging over de periode gedurende welke het vrouwelijke personeelslid moederschapsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of negentien weken in geval van meervoudige geboorte.
  [2 ...]2
  De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 30bis mag niet meer dan 24 weken bestrijken.
  
Art.22. <AR 2006-07-12/40, art. 5, 007; En vigueur : 01-07-2004> La rémunération due pour la période pendant laquelle le membre du personnel féminin se trouve en congé de maternité ne peut couvrir plus de quinze semaines ou de dix-neuf semaines en cas de naissance multiple.
  [2 ...]2
  La rémunération due pour la prolongation du repos postnatal accordé en application de l'article 30bis ne peut couvrir plus de 24 semaines.
  
Art.24. Wanneer het vrouwelijke personeelslid het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum plaatsvindt wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt het vrouwelijke personeelslid zich (in moederschapsverlof). <KB 2006-07-12/40, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
  In afwijking van artikel 22 is de bezoldiging verschuldigd.
Art.24. Lorsque le membre du personnel féminin a épuisé le congé prénatal et que l'accouchement se produit après la date prévue, le congé prénatal est prolongé jusqu'à la date réelle de l'accouchement. Durant cette période, le membre du personnel féminin se trouve en congé de maternité.
  Par dérogation à l'article 22, la rémunération est due.
Art.25. <KB 2004-07-14/35, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2004> (Op verzoek van het vrouwelijke personeelslid wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.) <KB 2006-07-12/40, art. 8, 1°, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
  Worden daarvoor gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden :
  1° het jaarlijks vakantieverlof;
  2° de in artikel 10 bedoelde feestdagen;
  3° de in de artikelen 11 en 17 bedoelde verloven;
  4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
  5° [2 de afwezigheden wegens ziekte;]2
  [2 6° de volledige werkverwijdering bedoeld in artikel 28;]2
  [2 ...]2
  (Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van het vrouwelijke personeelslid de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd overeenkomstig het bepaalde [1 in het tweede [2 ...]2 lid]1, verlengd met een periode van maximaal twee weken.) <KB 2006-07-12/40, art. 8, 2°, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2004>
  
Art.25. <AR 2004-07-14/35, art. 7, 003; En vigueur : 01-07-2004> (A la demande du membre du personnel féminin, le congé de maternité est, en application de l'article 39 de la loi sur le travail du 16 mars 1971 prolongé, après la neuvième semaine, d'une période dont la durée est égale à la durée de la période au cours de laquelle elle a continué à travailler à partir de la sixième semaine avant la date réelle de l'accouchement ou à partir de la huitième semaine lorsqu'une naissance multiple est attendue. En cas de naissance prématurée, cette période est réduite à concurrence des jours pendant lesquels elle a travaillé pendant la période de sept jours qui précède l'accouchement.) <AR 2006-07-12/40, art. 8, 1°, 007; En vigueur : 01-07-2004>
  Sont assimilés à des jours ouvrables qui peuvent être reportés jusqu'après le congé postnatal :
  1° le congé annuel de vacances;
  2° les jours fériés visés à l'article 10;
  3° les congés visés aux articles 11 et 17;
  4° le congé pour motifs impérieux d'ordre familial;
  5° [2 les absences pour maladie ;]2
  [2 6° l'écartement complet du travail visé à l'article 28 ;]2
  [2 ...]2
  (En cas de naissance multiple, à la demande du membre du personnel féminin, la période d'interruption de travail après la neuvième semaine, éventuellement prolongée conformément aux dispositions [2 de l'alinéa 2]2, est prolongée au maximum d'une période de deux semaines.) <AR 2006-07-12/40, art. 8, 2°, 007; En vigueur : 01-07-2004>
  
Art. 25bis. [1 Wanneer het vrouwelijke personeelslid de arbeidsonderbreking na de negende week met ten minste twee weken kan verlengen, kunnen de laatste twee weken van de postnatale rustperiode op haar verzoek worden omgezet in verlofdagen van postnatale rust, in toepassing van artikel 39, derde lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971.
   Ten laatste vier weken voor het einde van de verplichte periode van postnatale rust, brengt het vrouwelijke personeelslid de overheid waaronder ze ressorteert schriftelijk op de hoogte van de omzetting en de planning bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971.
   De verlofdagen van postnatale rust moeten worden opgenomen binnen acht weken te rekenen vanaf het einde van de ononderbroken periode van postnatale rust.
   De verlofdagen van postnatale rust worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.]1

  
Art. 25bis. [1 Lorsque le membre du personnel féminin peut prolonger la période d'interruption de travail d'au moins deux semaines après la neuvième semaine, les deux dernières semaines de la période de repos postnatal peuvent être converties, à sa demande, en jours de congé de repos postnatal, en application de l'article 39, alinéa 3, de la loi sur le travail du 16 mars 1971.
   Au plus tard quatre semaines avant la fin de la période obligatoire de repos postnatal, le membre du personnel féminin informe par écrit l'autorité dont elle relève de la conversion et du planning visés à l'article 39, alinéa 3, de la loi sur le travail du 16 mars 1971.
   Les jours de congé de repos postnatal doivent être pris dans les huit semaines à compter de la fin de la période ininterrompue de repos postnatal.
   Les jours de congé de repos postnatal sont assimilés à une activité de service.]1

  
Art.26. Tijdens de zwangerschap of lactatie mogen de vrouwelijke personeelsleden geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop de arbeidsregeling, die op de betrokken personeelsleden van toepassing is.
  Dit artikel is ook van toepassing op het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst is genomen.
Art.26. En période de grossesse ou d'allaitement, les membres du personnel féminins ne peuvent effectuer du travail supplémentaire. Est à considérer comme travail supplémentaire, pour l'application du présent article, tout travail effectué au-delà du régime de travail qui est imposé aux membres du personnel concernés.
  Le présent article est également applicable au personnel engagé par contrat de travail.
Art.27. Het vrouwelijke personeelslid dat in dienstactiviteit is krijgt op haar verzoek, het nodige verlof om haar in staat te stellen naar prenatale medische onderzoeken, die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden, te gaan en deze te ondergaan. De aanvraag van het personeelslid moet worden gestaafd met elk nuttig bewijs.
  Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.27. Le membre du personnel féminin qui est en activité de service obtient, à sa demande, le congé nécessaire pour lui permettre de se rendre et de subir les examens médicaux prénatals qui ne peuvent avoir lieu en dehors des heures de service. La demande du membre du personnel doit être appuyée de toute preuve utile.
  Le congé est assimilé à une période d'activité de service.
Art.28. Het vrouwelijke personeelslid dat, (met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector) is vrijgesteld van arbeid, krijgt ambtshalve verlof voor de nodige duur. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. <KB 2004-07-14/35, art. 8, 003, Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art.28. Le membre du personnel féminin qui, (en application des articles 42 et 43 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail et de l'article 18 de la loi du 14 décembre 2000 fixant certains aspects de l'aménagement du temps de travail dans le secteur public), est dispensé de travail, est mis d'office en congé pour la durée nécessaire. Le congé est assimilé à une période d'activité de service. <AR 2004-07-14/35, art. 8, 003; En vigueur : 01-09-2004>
Art.29. [1 De artikelen 21 en 22]1 zijn niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.
  
Art.29. [1 Les articles 21 et 22]1 ne s'appliquent pas en cas de fausse couche se produisant avant le 181e jour de gestation.
  
Art.30. § 1. Bij overlijden of ziekenhuisopname van de moeder gedurende het bevallingsverlof, bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, krijgt de vader van het kind op eigen verzoek, een [1 omgezet moederschapsverlof]1 om in de opvang van het kind te voorzien.
  § 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het [1 omgezet moederschapsverlof]1 ten hoogste gelijk aan de duur van (het moederschapsverlof) dat de moeder nog niet opgebruikt had. Het personeelslid dat vader van het kind is en dat het [1 omgezet moederschapsverlof]1 wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder het ressorteert, overeenkomstig artikel 6, van op de hoogte binnen de zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin het dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het [1 omgezet moederschapsverlof]1. Het legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor. <KB 2006-07-12/40, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
  § 3. In geval van ziekenhuisopname van de moeder kan het personeeslid dat de vader van het kind is een [1 omgezet moederschapsverlof]1 krijgen onder de volgende voorwaarden :
  1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;
  2° de ziekenhuisopname van de moeder moet langer dan zeven dagen duren.
  Het [1 omgezet moederschapsverlof]1 kan niet aanvangen vóór de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en wordt beëindigd op het ogenblik dat de ziekenhuisopname van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van (het moederschapsverlof) dat door de moeder nog niet was opgebruikt. <KB 2006-07-12/40, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
  Het personeelslid dat vader van het kind is en dat het [1 omgezet moederschapsverlof]1 wenst te genieten stelt daar de overheid waaronder het ressorteert schriftelijk van op de hoogte. De brief waarin het dat doet, vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de ziekenhuisopname van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
  § 4. Het [1 omgezet moederschapsverlof]1 wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
  
Art.30. § 1er. Lors du décès ou de l'hospitalisation de la mère durant le congé de maternité prévu à l'article 39 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, [1 le père ou la coparente]1 de l'enfant obtient, à sa demande, un [1 congé de maternité converti]1 en vue d'assurer l'accueil de l'enfant.
  § 2. En cas de décès de la mère, la durée du [1 congé de maternité converti]1 est au maximum égale à la durée du congé de maternité non encore épuisée par la mère. Le membre du personnel qui est [1 le père ou la coparente]1 de l'enfant et qui souhaite bénéficier du [1 congé de maternité converti]1 en informe par écrit l'autorité dont il relève, conformément à l'article 6, dans les sept jours à dater du décès de la mère. Cet écrit mentionne la date du début du [1 congé de maternité converti]1 et sa durée probable. Un extrait de l'acte de décès de la mère est produit dans les meilleurs délais.
  § 3. En cas d'hospitalisation de la mère, le membre du personnel qui est [1 le père ou la coparente]1 de l'enfant peut bénéficier du [1 congé de maternité converti]1 aux conditions suivantes :
  1° le nouveau-né doit avoir quitté l'hôpital;
  2° l'hospitalisation de la mère doit avoir une durée de plus de sept jours.
  Le [1 congé de maternité converti]1 ne peut débuter avant le septième jour qui suit le jour de la naissance de l'enfant et se termine au moment où prend fin l'hospitalisation de la mère et au plus tard au terme de la partie du congé de maternité non encore épuisée par la mère.
  Le membre du personnel qui est [1 le père ou la coparente]1 de l'enfant et qui souhaite bénéficier du [1 congé de maternité converti]1 en informe par écrit l'autorité dont il relève. Cet écrit mentionne la date de début du congé et sa durée probable. La demande de congé est appuyée par une attestation certifiant la durée de l'hospitalisation de la mère au-delà des sept jours qui suivent la date de l'accouchement et la date à laquelle le nouveau-né est sorti de l'hôpital.
  § 4. Le [1 congé de maternité converti]1 est assimilé à une période d'activité de service.
  
Art. 30bis. <KB 2006-07-12/40, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2004> Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van het vrouwelijke personeelslid de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt het vrouwelijke personeelslid aan de overheid waaronder zij ressorteert :
  1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;
  2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.
Art. 30bis. <AR 2006-07-12/40, art. 10, 007; En vigueur : 01-07-2004> Dans le cas où, après les sept premiers jours à compter de sa naissance, le nouveau-né doit rester dans l'établissement hospitalier, le congé de repos postnatal peut, à la demande du membre du personnel féminin, être prolongé d'une durée égale à la période pendant laquelle son enfant est resté hospitalisé après les sept premiers jours. La durée de cette prolongation ne peut dépasser vingt-quatre semaines. A cet effet, le membre du personnel féminin remet à l'autorité dont elle relève :
  1° à la fin de la période de repos postnatal, une attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né est resté hospitalisé après les sept premiers jours à dater de sa naissance et mentionnant la durée de l'hospitalisation;
  2° le cas échéant, à la fin de la période de prolongation qui résulte des dispositions prévues dans le présent alinéa, une nouvelle attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né n'a pas encore quitté l'établissement hospitalier et mentionnant la durée de l'hospitalisation.
Art. 30ter. § 1. <INGEVOEGD bij KB 2004-07-14/35, art. 10; Inwerkingtreding : 01-07-2002> Het vrouwelijke personeelslid heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot [1 negen maanden]1 na de geboorte van het kind.
  [1 Tweede lid opgeheven.]1
  § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. Het vrouwelijk personeelslid dat tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. Het vrouwelijke personeelslid dat tijdens een werkdag tenminste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als het vrouwelijke personeelslid recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één of twee keer.
  De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
  Het vrouwelijke personeelslid dient wel met de overheid waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingsonmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
  § 3. Het vrouwelijke personeelslid dat wenst te genieten van de borstvoedingspauzes brengt schriftelijk (twee weken) op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. <KB 2006-07-12/40, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
  Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van het vrouwelijke personeelslid geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
  Nadien bezorgt het vrouwelijk personeelslid aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van een recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan.
  
Art. 30ter. § 1er. Le membre du personnel féminin a droit à une dispense de service afin d'allaiter son enfant au lait maternel et/ou de tirer son lait jusqu'à [1 neuf mois]1 après la naissance de l'enfant.
  [1 Alinéa 2 abrogé.]1
  § 2. La pause d'allaitement dure une demi-heure. Le membre du personnel féminin qui preste quatre heures ou plus par journée de travail a droit à une pause à prendre pendant ce même jour. Le membre du personnel féminin qui preste au moins sept heures et demie par journée de travail a droit à deux pauses à prendre ce même jour. Lorsque le membre du personnel féminin a droit à deux pauses au cours de la journée de travail, elle peut les prendre en une ou deux fois sur cette même journée.
  La durée de la ou des pause(s) d'allaitement est incluse dans la durée des prestations de la journée de travail.
  Le(s) moment(s) de la journée au(x)quel(s) le membre du personnel féminin peut prendre la ou les pause(s) d'allaitement est (sont) à convenir entre le membre du personnel et l'autorité dont elle relève. A défaut d'accord, les pauses d'allaitement suivent ou précèdent directement les temps de repos prévus au règlement du travail.
  § 3. Le membre du personnel féminin qui souhaite obtenir le bénéfice des pauses d'allaitement avertit par écrit (deux semaines) à l'avance l'autorité dont elle relève, à moins que celle-ci n'accepte de réduire ce délai à la demande de l'intéressée. <AR 2006-07-12/40, art. 11, 007; En vigueur : 01-09-2006>
  Le droit aux pauses d'allaitement est accordé moyennant la preuve de l'allaitement. La preuve de l'allaitement est, à partir du début de l'exercice du droit aux pauses d'allaitement apportée, au choix du membre du personnel féminin, par une attestation d'un centre de consultation des nourrissons (O.N.E., Kind en Gezin ou Dienst für Kind und Familie) ou par un certificat médical.
  Une attestation ou un certificat médical doit ensuite être remis par le membre du personnel féminin chaque mois à l'autorité dont elle relève, à la date anniversaire de l'exercice du droit aux pauses d'allaitement.
  
HOOFDSTUK V. - Ouderschapsverlof.
CHAPITRE V. - Congé parental.
Art.31. [1 § 1. Aan het personeelslid in dienstactiviteit wordt, [2 bij de geboorte of bij de adoptie van zijn kind]2, een ouderschapsverlof toegestaan dat kan opgenomen worden:
   1° hetzij gedurende een periode van drie maanden als voltijds verlof; op vraag van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in maanden;
   2° hetzij gedurende een periode van zes maanden in het kader van een vermindering van de prestaties met de helft wanneer hij voltijds tewerkgesteld is; op vraag van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
   3° hetzij gedurende een periode van vijftien maanden in het kader van een vermindering van de prestaties met één vijfde wanneer hij voltijds tewerkgesteld is; op vraag van het personeelslid kan deze periode worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
   Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid. Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand voltijds verlof gelijk is aan twee maanden verminderde prestaties met de helft en gelijk is aan vijf maanden verminderde prestaties met één vijfde.
   Het personeelslid heeft recht op het ouderschapsverlof:
   1° naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
   2° in het kader van de adoptie van een kind gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt;
   3° [2 ...]2
   Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [2 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]2, is er geen leeftijdsgrens.
   Aan de voorwaarde van de twaalfde verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.
   § 2. Het in dit artikel beoogde ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd; voor het overige wordt het gelijkgesteld aan een periode van dienstactiviteit.]1

  
Art.31. [1 § 1er. Le membre du personnel en activité de service obtient, [2 lors de la naissance ou de l'adoption de son enfant]2, un congé parental qui peut être pris :
   1° soit sous la forme d'un congé à temps plein durant une période de trois mois; au choix du membre du personnel, cette période peut être fractionnée par mois;
   2° soit, quand il est employé à temps plein, sous la forme d'une réduction des prestations de moitié durant une période de six mois; au choix du membre du personnel, cette période peut être fractionnée en périodes de deux mois ou un multiple de ce chiffre;
   3° soit, quand il est employé à temps plein, sous la forme d'une réduction des prestations d'un cinquième durant une période de quinze mois; au choix du membre du personnel, cette période peut être fractionnée en périodes de cinq mois ou un multiple de ce chiffre.
   Le membre du personnel a la possibilité dans le cadre de l'exercice de son droit au congé parental de faire usage des différentes modalités visées à l'alinéa 1er . Lors d'un changement de forme, il convient de tenir compte du principe qu'un mois de congé à temps plein est équivalent à deux mois de prestations réduites de moitié et à cinq mois de prestations réduites d'un cinquième.
   Le membre du personnel a droit au congé parental :
   1° en raison de la naissance de son enfant, jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire;
   2° en raison de l'adoption d'un enfant, pendant une période qui court à partir de l'inscription de l'enfant comme faisant partie de son ménage, au registre de la population ou au registre des étrangers de la commune où le membre du personnel a sa résidence, jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire;
   3° [2 ...]2
   Lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont reconnus dans le pilier I de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales [2 ou que 9 points au moins ont été reconnus dans l'ensemble des trois piliers de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales]2, il n'y a pas de limite d'âge.
   La condition du douzième anniversaire doit être satisfaite au plus tard pendant la période de congé parental.
   § 2. Le congé parental visé par le présent article n'est pas rémunéré; il est assimilé pour le surplus à une période d'activité de service.]1

  
Art.32. § 1. ( [2 Bij de geboorte of adoptie van zijn kind [4 ...]4 heeft het personeelslid in dienstactiviteit recht op een ouderschapsverlof van :
   - hetzij een periode van vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in maanden;
   - hetzij een periode van acht maanden halftijdse onderbreking van de loopbaan zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
   - hetzij een periode van twintig maanden onderbreking van de loopbaan met één vijfde zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
  [6 - hetzij een periode van veertig maanden onderbreking van de loopbaan met één tiende zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan.]6
   Het recht op een onderbrekingsuitkering in hoofde van personeelsleden die de vierde maand of een ander gelijkwaardig regime opnemen wordt slechts toegekend voor kinderen geboren of geadopteerd vanaf 8 maart 2012.]2

  Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid. [6 Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand volledige loopbaanonderbreking gelijk is aan twee maanden halftijdse loopbaanonderbreking, gelijk is aan vijf maanden loopbaanonderbreking met één vijfde en gelijk is aan tien maanden loopbaanonderbreking met één tiende.]6.
  [3 Het personeelslid heeft recht op het ouderschapsverlof :
   - naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
   - in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt.
   Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [5 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]5, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op 21 jaar.
   Aan de voorwaarden van de twaalfde en de eenentwintigste verjaardag moet voldaan zijn uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.]3

  § 2. Een toelage van (508,92 EUR) per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan volledig onderbreekt. <KB 2005-07-20/37, art. 1, 006 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 3>
  Een toelage van (254,46 EUR) per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan halftijds onderbreekt. <KB 2005-07-20/37, art. 1, 006 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zieook art. 3>
  (Een toelage van 86,32 EUR per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt met één vijfde. Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 86,32 EUR vervangen door 116,08 EUR.) <KB 2006-12-03/50, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
  [6 Een toelage van 43,16 euro per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt met één tiende. Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 43,16 euro vervangen door 58,04 euro.
   Als een personeelslid, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.]6

  § 3. Het in dit artikel bedoelde ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd; voor het overige wordt het met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
  § 4. Onder voorbehoud van de bepalingen van dit artikel [6 en artikel 32/1]6 valt het ouderschapsverlof voor het overige onder de bepalingen van hoofdstuk XI.
  § 5. De in dit artikel bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  
Art.32. § 1er. ( [2 Le membre du personnel en activité de service obtient, lors de la naissance ou de l'adoption de son enfant, un congé parental qui peut être pris pour :
   - soit interrompre complètement sa carrière professionnelle comme prévu à l'article 100 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales pendant une période de quatre mois; au choix du membre du personnel cette période peut être fractionnée par mois;
   - soit, quand il est employé à temps plein, interrompre partiellement sa carrière professionnelle sous la forme d'un mi-temps durant une période de huit mois comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée; au choix du membre du personnel cette période peut être fractionnée en périodes de deux mois ou un multiple de ce chiffre;
   - soit, quand il est employé à temps plein, interrompre partiellement sa carrière professionnelle sous la forme d'une réduction d'un cinquième durant une période de vingt mois comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée; au choix du membre du personnel cette période peut être fractionnée en périodes de cinq mois ou un multiple de ce chiffre.
  [5 - soit, quand il est employé à temps plein, interrompre partiellement sa carrière professionnelle sous la forme d'une réduction d'un dixième durant une période de quarante mois comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée; au choix du membre du personnel cette période peut être fractionnée en périodes de dix mois ou un multiple de ce chiffre.]5
   Le droit a une allocation d'interruption en ce qui concerne les membres du personnel qui bénéficient d'un quatrième mois ou d'un autre régime équivalent n'est octroyé que pour les enfants nés ou adoptés à partir du 8 mars 2012.]2

   Le membre du personnel a la possibilité dans le cadre de l'exercice de son droit au congé parental de faire usage des différentes modalités prévues à l'alinéa 1er. [5 Lors d'un changement de forme, il convient de tenir compte du principe qu'un mois d'interruption complète de la carrière professionnelle est équivalent à deux mois d'interruption à mi-temps de la carrière professionnelle, à cinq mois d'interruption de la carrière professionnelle à raison d'un cinquième et à dix mois d'interruption de la carrière professionnelle à raison d'un dixième.]5.
  [3 Le membre du personnel a droit au congé parental :
   - en raison de la naissance de son enfant, jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire;
   - en raison de l'adoption d'un enfant, pendant une période qui court à partir de l'inscription de l'enfant comme faisant partie de son ménage, au registre de la population ou au registre des étrangers de la commune où le [6 membre]6 du personnel sa résidence, jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire.
   Lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont reconnus dans le pilier I de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales [4 ou qu'au moins 9 points sont octroyés dans l'ensemble des trois piliers de l'échelle médico-sociale, au sens de la réglementation relative aux allocations familiales]4, la limite d'âge est fixée à 21 ans.
   Les conditions du douzième et du vingt et unième anniversaire doivent être satisfaites au plus tard pendant la période de congé parental.]3

  § 2. Une allocation de (508,92 EUR) par mois est accordée au membre du personnel qui interrompt complètement sa carrière. <AR 2005-07-20/37, art. 1, 006 ; En vigueur : 01-07-2005; voir également art. 3>
  Une allocation de (254,46 EUR) par mois est accordée au membre du personnel qui interrompt sa carrière à mi-temps. <AR 2005-07-20/37, art. 1, 006 ; En vigueur : 01-07-2005; voir également art. 3>
  (Une allocation de 86,32 EUR par mois est accordée au membre du personnel qui interrompt sa carrière d'un cinquième. Pour le membre du personnel qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 86,32 EUR est remplacé par 116,08 EUR.) <AR 2006-12-03/50, art. 2, 008; En vigueur : 07-01-2007>
  [5 Une allocation de 43,16 euros par mois est accordée au membre du personnel qui interrompt sa carrière d'un dixième. Pour le membre du personnel qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 43,16 euros est remplacé par 58,04 euros.
   Lorsqu'un membre du personnel, en vertu d'un arrêté royal pris en exécution de l'article 105, § 1er, alinéa 4, 2°, de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, convient avec le Ministre de la Justice ou l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, de diviser en semaines le droit à une interruption de la carrière professionnelle dans le cadre du congé parental ou pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade, le montant de l'allocation d'interruption hebdomadaire est égal au montant mensuel divisé par 26 et multiplié par le nombre de jours de congé.]5

  § 3. Le congé parental visé dans le présent article n'est pas rémunéré; il est assimilé pour le surplus à une période d'activité de service.
  § 4. Sous réserve des dispositions du présent article [5 et de l'article 32/1]5, le congé parental est, pour le surplus, soumis aux dispositions du chapitre XI.
  § 5. Les allocations visées dans le présent article sont payées par l'Office national de l'Emploi.
  
Art. 32/1. [1 § 1. In afwijking van artikel 32, § 1, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan zestien weken volledige onderbreking van de loopbaan.
   Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 32, § 1, eerste lid. Onverminderd artikel 32, § 1, derde lid, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.
   Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, op te nemen.
   § 2. In afwijking van artikel 32, § 1, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
   Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, op te nemen.
   § 3. De Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, kan de uitoefening van het in artikel 32, § 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, evenals van § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, bedoelde recht weigeren.
   In dit geval dient de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, zijn [2 gemotiveerde]2 beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in § 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 32, § 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd binnen een maand na de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 6/1.]1

  [2 Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert.]2
  
Art. 32/1. [1 § 1er. Par dérogation à l'article 32, § 1er, alinéa 1er, premier tiret, la période de quatre mois peut être fractionnée, moyennant l'accord du Ministre de la Justice ou de l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, entièrement ou partiellement en périodes d'une semaine ou d'un multiple de ce chiffre. En cas de fractionnement en semaines, il convient de tenir compte du principe selon lequel quatre mois d'interruption complète de la carrière professionnelle équivalent à seize semaines d'interruption complète de la carrière professionnelle.
   Pour prendre son congé parental, le membre du personnel a la possibilité de faire usage des différentes modalités mentionnées à l'alinéa 1er et à l'article 32, § 1er, alinéa 1er. Sans préjudice de l'article 32, § 1er, alinéa 3, lors d'un changement de forme après un fractionnement partiel en semaines, il convient de tenir compte du principe selon lequel quatre semaines d'interruption complète de la carrière professionnelle équivalent à un mois d'interruption complète de la carrière professionnelle.
   Lorsque, suite à un fractionnement partiel en semaines, la partie restante est inférieure à quatre semaines, le membre du personnel a le droit de prendre ce solde sans l'accord du Ministre de la Justice ou de l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire.
   § 2. Par dérogation à l'article 32, § 1er, alinéa 1er, deuxième tiret, la période de huit mois peut être fractionnée, moyennant l'accord du Ministre de la Justice ou de l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, entièrement ou partiellement en périodes d'un mois ou d'un multiple de ce chiffre.
   Lorsque, suite à un fractionnement partiel en mois, la partie restante est d'un mois, le membre du personnel a le droit de prendre ce solde sans l'accord du Ministre de la Justice ou de l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire.
   § 3. Le Ministre de la Justice ou l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, peut refuser l'exercice du droit visé à l'article 32, § 1er, alinéa 1er, quatrième tiret, au paragraphe 1er, alinéa 1er, et au paragraphe 2, alinéa 1er.
   Dans ce cas, le Ministre de la Justice ou l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, doit communiquer sa décision [2 motivée]2 par écrit au membre du personnel qui a demandé l'interruption de la carrière professionnelle visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, ou au paragraphe 2, alinéa 1er, de cet article, ou l'interruption de la carrière professionnelle visée à l'article 32, § 1er, alinéa 1er, quatrième tiret, dans le mois qui suit la communication écrite effectuée conformément à l'article 6/1.]1

  [2 L'absence de décision est assimilée à un accord du Ministre de la Justice ou de l'autorité dont relève le membre du personnel. ]2
  
HOOFDSTUK VI. [1 - Adoptieverlof, opvangverlof, pleegouderverlof en pleegzorgverlof]1
CHAPITRE VI. [1 - Congé d'adoption, congé d'accueil, congé parental d'accueil et congé pour soins d'accueil]1
Art.33. [1 § 1. Een adoptieverlof wordt toegestaan gedurende een periode van maximum zes weken aan het personeelslid dat een minderjarig kind adopteert.
   Het adoptieverlof van zes weken per adoptieouder wordt als volgt opgetrokken voor de adoptieouder of voor beide adoptieouders samen:
   1° met drie weken vanaf 1 november 2024;
   2° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
   3° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.
   In geval van twee adoptieouders worden deze bijkomende weken onderling tussen hen verdeeld.
   Het tweede lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 2 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het adoptieverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.
   Het verlof kan worden gesplitst in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de zeven maanden na de opname van het kind in het gezin van het personeelslid. In het kader van een interlandelijke adoptie kan het personeelslid op zijn vraag ten hoogste vier weken van dit verlof opnemen vooraleer het kind effectief in het gezin wordt opgenomen om de daadwerkelijke opvang van kind in zijn gezin voor te bereiden.
   § 2. Het personeelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. De mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
   Het personeelslid dient de volgende documenten voor te leggen:
   1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan het personeelslid wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste vier weken te verkrijgen vooraleer het kind wordt opgenomen in het gezin;
   2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen;
   3° een verklaring op eer die, al naargelang het geval, de verdeling van de bijkomende weken adoptieverlof tussen de twee adoptieouders of de toewijzing van deze weken aan de enige adoptieouder die van dit verlof gebruik maakt, vastlegt. Deze verklaring op eer is enkel nodig als het adoptiegezin bestaat uit twee adoptieouders.
   § 3. De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten worden toegekend in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag of dat ten minste 9 punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag.
   De maximumduur van het adoptieverlof wordt met twee weken per adoptieouder verlengd bij de gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen.
   De maximumduur van het adoptieverlof wordt verminderd met vier weken, wanneer het personeelslid voor hetzelfde kind een omstandigheidsverlof in toepassing van artikel 11, eerste lid, 2°, of een geboorteverlof in toepassing van artikel 30, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten heeft genoten.
   De maximumduur van het adoptieverlof wordt verminderd met het aantal weken opvangverlof in toepassing van artikel 33bis dat het personeelslid reeds heeft genoten voor hetzelfde kind.]1

  
Art.33. [1 § 1er. Un congé d'adoption est accordé pendant une période de maximum six semaines au membre du personnel qui adopte un enfant mineur.
   Le congé d'adoption de six semaines par parent adoptif est allongé pour le parent adoptif ou pour les deux parents adoptifs ensemble :
   1° de trois semaines à partir du 1er novembre 2024 ;
   2° de quatre semaines à partir du 1er janvier 2025 ;
   3° de cinq semaines à partir du 1er janvier 2027.
   S'il y a deux parents adoptifs, ceux-ci se répartissent entre eux les semaines supplémentaires.
   L'alinéa 2 ne s'applique qu'aux demandes introduites conformément au paragraphe 2 à partir de l'entrée en vigueur de l'allongement concerné et pour autant que le congé d'adoption prenne cours au plus tôt à partir de la même date d'entrée en vigueur.
   Le congé peut être fractionné par semaine et doit être pris au plus tard dans les sept mois qui suivent l'accueil de l'enfant dans la famille du membre du personnel. Dans le cadre d'une adoption internationale, le membre du personnel peut, à sa demande, prendre maximum quatre semaines de ce congé avant que l'enfant ne soit effectivement accueilli dans la famille afin de préparer l'accueil effectif de l'enfant dans sa famille.
   § 2. Le membre du personnel qui souhaite bénéficier du congé par application du présent article communique à l'autorité dont il relève la date à laquelle le congé prendra cours et sa durée. Cette communication se fait par écrit au moins un mois avant le début du congé à moins que l'autorité n'accepte un délai plus court à la demande de l'intéressé.
   Le membre du personnel doit présenter les documents suivants :
   1° une attestation, délivrée par l'autorité centrale communautaire compétente, qui confirme l'attribution de l'enfant au membre du personnel pour obtenir le congé de quatre semaines au plus avant que l'enfant ne soit accueilli dans la famille ;
   2° une attestation qui confirme l'inscription de l'enfant au registre de la population ou au registre des étrangers pour pouvoir prendre le congé restant ;
   3° une déclaration sur l'honneur attestant, selon le cas, de la répartition des semaines supplémentaires de congé d'adoption entre les deux parents adoptifs ou de l'attribution de ces semaines au seul parent adoptif qui utilise ce congé. Cette déclaration sur l'honneur n'est nécessaire que si la famille adoptive se compose de deux parents adoptifs.
   § 3. La durée maximum du congé d'adoption est doublée lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66% au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont octroyés dans le pilier 1 de l'échelle médico-sociale, au sens de la réglementation relative aux allocations familiales ou d'au moins 9 points dans l'ensemble des trois piliers de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales.
   La durée maximum du congé d'adoption est allongé de deux semaines par parent adoptif en cas d'adoption simultanée de plusieurs enfants mineurs.
   La durée maximum du congé d'adoption est réduite de quatre semaines, lorsque le membre du personnel a obtenu pour le même enfant un congé de circonstances en application de l'article 11, alinéa 1er, 2°, ou un congé à l'occasion d'une naissance en application de l'article 30, § 2, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail.
   La durée maximum du congé d'adoption est réduite du nombre de semaines de congé d'accueil en application de l'article 33bis, que le membre du personnel a déjà obtenu pour le même enfant.]1

  
Art. 33bis. <INGEVOEGD bij KB 2006-07-12/40, art. 14; Inwerkingtreding : 01-09-2006> Een opvangverlof wordt toegestaan aan het personeelslid dat de pleegvoogdij opneemt van een kind beneden de tien jaar [1 ...]1.
  Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken voor een kind beneden de 3 jaar en ten hoogste 4 weken in de andere gevallen. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.
  De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag [1 of dat ten minste 9 punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag]1.
  
Art. 33bis. Un congé d'accueil est accordé au membre du personnel qui assure la tutelle officieuse d'un enfant de moins de dix ans [1 ...]1.
  Le congé est de six semaines au plus pour un enfant de moins de 3 ans et de 4 semaines au plus dans les autres cas. Le congé débute le jour où l'enfant est accueilli dans la famille et ne peut pas être fractionné.
  La durée maximum du congé d'accueil est doublée lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont octroyés dans le pilier 1 de l'échelle médico-sociale, au sens de la réglementation relative aux allocations familiales [1 ou que 9 points au moins ont été reconnus dans l'ensemble des trois piliers de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales]1.
  
Art. 33ter. [1 § 1. Een pleegzorgverlof wordt toegestaan aan het personeelslid dat is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door een Gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van " l'Aide à la Jeunesse ", door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand of door de " Jugendhilfedienst " voor de vervulling van de verplichtingen en opdrachten of om het hoofd te bieden aan situaties die voortvloeien uit de plaatsing in zijn gezin van één of meerdere personen die in het kader van die pleegzorg aan hem zijn toevertrouwd.
   De duur van het verlof mag zes werkdagen per jaar niet overschrijden.
   § 2. Onder pleegouder moet worden verstaan de persoon die is aangesteld en vernoemd in een formele aanstellingsbeslissing uitgaande van één van de instellingen, opgesomd in § 1, eerste lid.
   Onder pleeggezin moet worden verstaan, het gezin van de persoon of van de personen die als pleegouder werd(en) aangesteld in de zin van het vorige lid.
   De plaatsing omvat alle vormen van plaatsing in het gezin waartoe kan worden besloten in het kader van een pleegzorgmaatregel, zowel de plaatsing van minderjarige personen, als de plaatsing van personen met een handicap.
   § 3. De soorten verplichtingen, opdrachten en situaties waarvoor het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen geldt, hebben betrekking op de volgende gebeurtenissen die specifiek verband houden met de pleegzorgsituatie en waarbij de tussenkomst van het personeelslid vereist is, en dit voor zover dit niet kan plaatsvinden buiten de normale uren.
   a) alle soorten van zittingen bij de gerechtelijke en administratieve autoriteiten die bevoegd zijn voor het pleeggezin;
   b) contacten van de pleegouder of het pleeggezin met de ouders of met derden die belangrijk zijn voor het pleegkind of de pleeggast;
   c) contacten met de dienst voor pleegzorg.
   In andere dan de hiervoor vermelde situaties geldt het recht op verlof voor zover de bevoegde plaatsingsdienst een attest aflevert dat verduidelijkt waarom dergelijk verlof noodzakelijk is.
   § 4. Het personeelslid dat gebruik maakt van het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen, is ertoe gehouden de overheid waaronder hij ressorteert hiervan ten minste twee weken op voorhand te verwittigen. Indien dit niet mogelijk is, moet hij de overheid waaronder hij ressorteert zo spoedig mogelijk verwittigen.
   Om het verlof te kunnen genieten moet het personeelslid het bewijs leveren dat hij pleegouder is aan de hand van de formele aanstellingsbeslissing uitgaande van één van de in § 1, eerste lid, bedoelde instellingen.
   Op verzoek van de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, levert het personeelslid aan de hand van de gepaste documenten of bij gebreke hieraan, door ieder ander bewijsmiddel, het bewijs van de gebeurtenissen die zijn afwezigheid op het werk rechtvaardigen.]1

  
Art. 33ter. [1 § 1er. Un congé pour soins d'accueil est accordé au membre du personnel qui a été désigné comme parent d'accueil par le tribunal, par un service de placement agréé par une Communauté, par les services de l'Aide à la Jeunesse, par " het Comité Bijzondere Jeugdbijstand " ou par le " Jugendhilfedienst " pour remplir les obligations et les missions ou pour faire face à des situations qui découlent du placement dans sa famille d'une ou de plusieurs personnes qui lui ont été confiées dans le cadre de ce placement.
   La durée du congé ne peut pas dépasser six jours ouvrables par an.
   § 2. Par parent d'accueil, il faut entendre la personne qui est désignée et nommée par une décision officielle émanant d'un des organismes visés au § 1er, alinéa 1er.
   Par famille d'accueil, il faut entendre la famille de la personne ou des personnes qui sont désignées comme parent(s) d'accueil au sens du précédent alinéa.
   Le placement comprend toutes les formes de placement dans la famille qui peuvent être décidées dans le cadre des mesures de placement, aussi bien le placement de mineurs d'âge, que le placement de personnes avec un handicap.
   § 3. Les types d'obligations, missions et situations pour lesquels le congé est prévu dans le but de dispenser des soins d'accueil, concernent les évènements suivants qui sont en rapport avec la situation de placement et dans lesquels l'intervention du membre du personnel est requise, et ce pour autant que cela ne puisse se faire en dehors des heures normales.
   a) tous types d'audience auprès des autorités judiciaires et administratives ayant compétence auprès de la famille d'accueil;
   b) les contacts du parent d'accueil ou de la famille d'accueil avec les parents ou des tiers qui sont importants pour l'enfant ou la personne placée;
   c) les contacts avec le service de placement.
   Dans les situations autres que celles mentionnées ci-dessus, le droit au congé ne s'applique que pour autant que le service de placement compétent délivre une attestation qui précise pourquoi un tel congé est indispensable.
   § 4. Le membre du personnel qui fait usage du congé dans le but de dispenser des soins d'accueil est tenu d'en informer l'autorité dont il relève au moins deux semaines à l'avance. Dans le cas où il n'en a pas la possibilité, il doit avertir l'autorité dont il relève le plus vite possible.
   Pour pouvoir bénéficier du congé, le membre du personnel doit prouver qu'il est parent d'accueil, au moyen d'une décision officielle émanant d'un des organismes visés au § 1er, alinéa 1er.
   A la demande de l'autorité dont relève le membre du personnel, le membre du personnel apporte la preuve de l'évènement qui légitime son absence au travail à l'aide des documents appropriés ou à défaut par tout autre moyen de preuve.]1

  
Art. 33quater. [1 § 1. Onverminderd artikel 33ter, heeft het personeelslid dat is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door een gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming en die naar aanleiding van een plaatsing in het kader van een langdurige pleegzorg een minderjarig kind in zijn gezin onthaalt, met het oog op de zorg voor dit kind, eenmalig recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximum zes weken.
   Indien het personeelslid ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken pleegouderverlof op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.
   Het pleegouderverlof van zes weken per ouder wordt als volgt opgetrokken voor de pleegouder of voor beide pleegouders samen:
   1° met drie weken vanaf 1 november 2024;
   2° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
   3° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.
   Het derde lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 2 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het pleegouderverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.
   Indien het pleeggezin bestaat uit twee personen, die beiden zijn aangesteld als pleegouder van het kind, worden de bijkomende weken bedoeld in het derde lid onderling tussen hen verdeeld.
   § 2. Om het recht op pleegouderverlof te kunnen uitoefenen, moet dit verlof een aanvang nemen binnen twaalf maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van het personeelslid in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft.
   Het personeelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. De mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
   Het personeelslid dient, ten laatste bij de aanvang van het pleegouderverlof, de volgende documenten voor te leggen:
   1° de documenten ter staving van de gebeurtenis die het recht op pleegouderverlof doet ontstaan;
   2° een verklaring op eer die, al naargelang het geval, de verdeling van de bijkomende weken pleegouderverlof tussen de twee pleegouders of de toewijzing van deze weken aan de enige pleegouder die van dit verlof gebruik maakt, vastlegt. Deze verklaring op eer is enkel nodig als het pleeggezin bestaat uit twee pleegouders.
   § 3. De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verdubbeld, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten worden toegekend in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag of dat ten minste 9 punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag.
   De maximumduur van het pleegouderverlof wordt met twee weken per pleegouder verlengd ingeval van gelijktijdig onthaal van meerdere minderjarige kinderen naar aanleiding van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg.
   De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verminderd met het aantal weken opvangverlof in toepassing van artikel 33bis dat het personeelslid reeds heeft genoten voor hetzelfde kind.]1

  
Art. 33quater. [1 § 1er. Sans préjudice de l'article 33ter, le membre du personnel qui est désigné comme parent d'accueil par le tribunal, par un service de placement agréé par une communauté compétente ou par les services communautaires compétents en matière de protection de la jeunesse et qui dans le cadre d'un placement familial de longue durée, accueille un enfant mineur dans sa famille, a droit une seule fois, pour prendre soin de cet enfant, à un congé parental d'accueil pendant une période ininterrompue de maximum six semaines.
   Dans le cas où le membre du personnel choisit de ne pas prendre le nombre maximal de semaines prévues dans le cadre du congé parental d'accueil, le congé doit être au moins d'une semaine ou d'un multiple d'une semaine.
   Le congé parental d'accueil de six semaines par parent est allongé de la manière suivante pour le parent d'accueil ou pour les deux parents d'accueil ensemble :
   1° de trois semaines à partir du 1er novembre 2024;
   2° de quatre semaines à partir du 1er janvier 2025;
   3° de cinq semaines à partir du 1er janvier 2027.
   L'alinéa 3 ne s'applique qu'aux demandes introduites conformément au paragraphe 2 à partir de l'entrée en vigueur de l'allongement concerné et pour autant que le congé parental d'accueil prenne cours au plus tôt à partir de la même date d'entrée en vigueur.
   Si la famille d'accueil comprend deux personnes, qui sont désignées ensemble comme parent d'accueil de l'enfant, ceux-ci se répartissent entre eux les semaines supplémentaires visées à l'alinéa 3.
   § 2. Pour pouvoir exercer le droit au congé parental d'accueil, ce congé doit prendre cours dans les douze mois qui suivent l'inscription de l'enfant comme faisant partie du ménage du membre du personnel dans le registre de la population ou dans le registre des étrangers de sa commune de résidence.
   Le membre du personnel qui souhaite bénéficier du congé par application du présent article communique à l'autorité dont il relève la date à laquelle le congé prendra cours et sa durée. La communication se fait par écrit au minimum un mois avant le début du congé, sauf si l'autorité accepte un délai plus court à la demande de la personne intéressée.
   Le membre du personnel doit, au plus tard au début du congé parental d'accueil, présenter les documents suivants :
   1° les documents attestant l'évènement qui ouvre le droit au congé parental d'accueil ;
   2° une déclaration sur l'honneur attestant, selon le cas, de la répartition des semaines supplémentaires de congé parental d'accueil entre les deux parents d'accueil ou de l'attribution de ces semaines au seul parent d'accueil qui utilise ce congé. Cette déclaration sur l'honneur n'est nécessaire que si la famille d'accueil se compose de deux parents d'accueil.
   § 3. La durée maximum du congé parental d'accueil est doublée lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont octroyés dans le pilier 1 de l'échelle médico-sociale, au sens de la réglementation relative aux allocations familiales ou d'au moins 9 points dans l'ensemble des trois piliers de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales.
   La durée maximum du congé parental d'accueil est allongée de deux semaines par parent d'accueil en cas d'accueil simultané de plusieurs enfants mineurs dans le cadre d'un placement de longue durée.
   La durée maximum du congé parental d'accueil est réduite du nombre de semaines de congé d'accueil en application de l'article 33bis, que le membre du personnel a déjà obtenu pour le même enfant.]1

  
Art.34. [1 [2 Het adoptieverlof, het opvangverlof, het pleegzorgverlof en het pleegouderverlof worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]2
   Het opvangverlof wordt verminderd met het aantal werkdagen pleegzorgverlof dat reeds opgenomen werd in hetzelfde jaar voor hetzelfde kind in toepassing van artikel 33ter en in toepassing van artikel 30quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
   Het pleegzorgverlof in toepassing van artikel 33ter wordt verminderd met het aantal werkdagen opvangverlof dat reeds opgenomen werd in hetzelfde jaar.]1

  
Art.34. [1 [2 Le congé d'adoption, le congé d'accueil, le congé pour soins d'accueil et le congé parental d'accueil sont assimilés à une période d'activité de service.]2
   Le congé d'accueil est réduit du nombre de jours ouvrables de congé pour soins d'accueil qui ont déjà été pris au cours de la même année pour le même enfant en application de l'article 33ter et en application de l'article 30quater de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail.
   Le congé pour soins d'accueil en application de l'article 33ter est réduit du nombre de jours ouvrables de congé d'accueil qui ont déjà été pris au cours de la même année.]1

  
HOOFDSTUK VII. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
CHAPITRE VII. - Congé pour motifs impérieux d'ordre familial.
Art.35. [1 Het personeelslid heeft recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een periode van maximaal [2 twintig werkdagen]2 per jaar; het verlof wordt genomen per dag of per halve dag.
   De dwingende redenen van familiaal belang dienen erkend te worden door de dienst waaronder het personeelslid ressorteert. Als dwingende redenen van familiaal belang worden van ambtswege erkend :
   1° de ziekenhuisopname van een persoon die met het personeelslid onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met het personeelslid onder hetzelfde dak woont;
   2° de opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen van het personeelslid of van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid die de leeftijd van 15 jaar niet hebben bereikt;
   3° de opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen van het personeelslid of van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid die de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag;
   4° de opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen van het personeelslid of van de echtgeno(o)t(e) van het personeelslid die onder het statuut van verlengde minderjarigheid werden geplaatst.]1

  
Art.35. [1 Le membre du personnel a droit à un congé pour motifs impérieux d'ordre familial pour une période maximum de [2 vingt jours ouvrables]2 par an; le congé est pris par jour ou par demi-jour.
   Les motifs impérieux d'ordre familial doivent être reconnus par le service dont l'agent relève. Toutefois, sont reconnus d'office les motifs impérieux d'ordre familial suivants :
   1° l'hospitalisation d'une personne habitant sous le même toit que le membre du personnel ou d'un parent ou d'un allié au premier degré n'habitant pas sous le même toit que le membre du personnel;
   2° l'accueil, pendant les périodes de vacances scolaires, des enfants du membre du personnel ou du conjoint du membre du personnel qui n'ont pas atteint l'âge de 15 ans;
   3° l'accueil, pendant les périodes de vacances scolaires, des enfants du membre du personnel ou du conjoint du membre du personnel qui n'ont pas atteint l'âge de 18 ans, lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont octroyés dans le pilier 1 de l'échelle médico-sociale, au sens de la réglementation relative aux allocations familiales;
   4° l'accueil, pendant les périodes de vacances scolaires, des enfants du membre du personnel ou du conjoint du membre du personnel qui se trouvent sous le statut de la minorité prolongée.]1

  
Art.36. Het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
  (Om het verlof in toepassing van artikel 35 van dit besluit te genieten, kan de dienst het personeelslid vragen het bewijs te leveren dat een dwingende reden van familiaal belang zich voordoet.) <KB 2006-07-12/40, art. 17, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
Art.36. Le congé pour motifs impérieux d'ordre familial n'est pas rémunéré. Pour le reste, il est assimilé à une période d'activité de service.
  (Pour bénéficier du congé en application de l'article 35 du présent arrêté, le membre du personnel peut être tenu par son service de fournir la preuve de l'existence d'un motif impérieux d'ordre familial.) <AR 2006-07-12/40, art. 17, 007; En vigueur : 01-09-2006>
Art.37. De maximumduur van het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt in evenredige mate verminderd overeenkomstig artikel 9, § 1 (...). <KB 2004-07-14/35, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  [1 Voorafgaand aan de vermindering bepaald in het eerste lid wordt de maximumduur van het verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor het personeelslid in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst verminderd met de maximumduur van het verlof bedoeld in artikel 30bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Voor deze berekening wordt één werkdag verlof om dwingende redenen van familiaal belang gelijkgesteld met één dag verlof om dwingende redenen in toepassing van artikel 30bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.]1
  
Art.37. La durée maximum du congé pour motifs impérieux d'ordre familial est réduite à due concurrence conformément à l'article 9, § 1er (...). <AR 2004-07-14/35, art. 15, 003; En vigueur : 01-09-2004>
  [1 Préalablement à la réduction visée à l'alinéa 1er, la durée maximum du congé pour motifs impérieux d'ordre familial est réduite, pour le membre du personnel engagé par contrat de travail, de la durée maximum du congé visé à l'article 30bis de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail. Pour ce calcul, un jour ouvrable de congé pour motifs impérieux d'ordre familial est assimilé à un jour de congé pour raisons impérieuses en application de l'article 30bis de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail.]1
  
HOOFDSTUK VIII. - Verlof wegens ziekte.
CHAPITRE VIII. - Congé de maladie.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Section I. - Dispositions générales.
Art.38. § 1. Voor de ganse duur van zijn loopbaan kan het personeelslid, dat wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, ziekteverlof krijgen tot maximum eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als het personeelslid nog geen 36 maanden in dienst is wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.
  Voor het personeelslid dat oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 95 gebracht.
  Het verlof wegens ziekte wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
  § 2. (Voor de toepassing van dit artikel worden de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die het personeelslid in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een dienst van de rechterlijke macht, een andere overheidsdienst, een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinstellingen of een medisch pedagogisch instituut. Wanneer het vast- of voorlopig benoemd personeelslid deeltijdse prestaties verricht heeft worden die in aanmerking genomen naar verhouding tot de werkelijk geleverde prestaties.) <KB 2004-07-14/35, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art.38. § 1er. Pour l'ensemble de sa carrière, le membre du personnel qui, par suite de maladie, est empêché d'exercer normalement ses fonctions, peut obtenir des congés pour cause de maladie à concurrence de vingt et un jours ouvrables par douze mois d'ancienneté de service. S'il n'est pas en service depuis 36 mois, son traitement lui est néanmoins garanti pendant 63 jours ouvrables.
  Pour le membre du personnel invalide de guerre, le nombre de jours fixé à l'alinéa 1er est porte respectivement à 32 et à 95.
  Le congé de maladie est assimilé à une période d'activité de service.
  § 2. (Pour l'application du présent article, sont également pris en considération l'ensemble des services effectifs que le membre du personnel a accomplis, à quelque titre que ce soit et sans interruption volontaire, comme titulaire de fonctions comportant des prestations complètes, en faisant partie d'un service du pouvoir judiciaire, d'un autre service public, d'un établissement d'enseignement créé, reconnu ou subventionné par l'Etat ou par une Communauté ou d'un institut médico-pédagogique. Lorsque le membre du personnel nommé à titre définitif ou à titre provisoire a accompli des prestations à temps partiel, celles-ci sont prises en considération au prorata des prestations réellement fournies.) <AR 2004-07-14/35, art. 16, 003; En vigueur : 01-09-2004>
Art. 38bis. [1 Een personeelslid dat ziek wordt in de loop van de dag en van zijn hiërarchische chef of korpschef de toelating krijgt het werk te verlaten, om zich naar huis te begeven of medische zorgen te ontvangen, bekomt een dienstvrijstelling.]1
  
Art. 38bis. [1 Un membre du personnel qui tombe malade au cours de la journée et qui obtient de son chef hiérarchique ou de son chef de corps, l'autorisation de quitter le travail afin de rentrer chez lui ou de recevoir des soins médicaux, obtient une dispense de service.]1
  
Art.39. § 1. De eenentwintig en tweeëndertig dagen bedoeld in artikel 38 worden verminderd in evenredigheid met de tijdens de beschouwde periode van twaalf maanden niet verrichte prestaties, wanneer het personeelslid in de loop van die periode :
  1° een of meer verloven heeft gekregen die [2 in artikel 9, § 1, 1° tot 5°, 7° en 8°]2, opgesomd zijn;
  2° afwezig is geweest wegens ziekte, het verlof bedoeld in [1 artikel 42 en 43]1 uitgezonderd;
  3° in non-activiteit is geplaatst met toepassing van artikel 4.
  § 2. Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
  § 3. Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.
  
Art.39. § 1er. Les vingt et un et trente-deux jours visés à l'article 38 sont réduits au prorata des prestations non effectuées pendant la période de douze mois considérée, lorsqu'au cours de ladite période le membre du personnel :
  1° a obtenu un ou des congés énumérés [2 l'article 9, § 1er, 1° à 5°, 7° et 8°]2;
  2° a été absent pour maladie, à l'exclusion des congés visés [1 aux articles 42 et 43]1;
  3° a été placé en non-activité en application de l'article 4.
  § 2. Si le nombre de jours de congé pour maladie ainsi calculé ne forme pas un nombre entier, il est arrondi à l'unité immédiatement supérieure.
  § 3. Seuls les jours ouvrables compris dans la période d'absence pour maladie sont comptabilisés.
  
Art.40. § 1. Het verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in hoofdstuk XI, [1 noch aan de verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk XII, noch aan de vierdagenweek met premie en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, zoals bedoeld in de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, noch aan de vierdagenweek zonder premie, zoals bedoeld in hoofdstuk XIIbis]1, noch aan de stelsels van de halftijdse vervroegde uittreding en van de vrijwillige vierdagenweek bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector.
  Het personeelslid blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen.
  § 2. Wanneer het personeelslid deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal dagen verlof waarop het krachtens artikel 38 recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties.
  Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt de dagbreuk verwaarloosd.
  Voor het personeelslid dat deeltijdse prestaties verricht, worden de dagen afwezigheid tijdens welke het personeelslid prestaties diende te verrichten, als dagen ziekteverlof aangerekend.
  
Art.40. § 1er. Le congé de maladie ne met pas fin aux régimes d'interruption de la carrière professionnelle visés au chapitre XI, [1 ni aux prestations réduites pour convenance personnelle, visées au chapitre XII, ni à la semaine de quatre jours avec prime et au travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans visés dans la loi du 19 juillet 2012 relative à la semaine de quatre jours et au travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans dans le secteur public, ni à la semaine de quatre jours sans prime visée au chapitre XIIbis]1, ni aux régimes du départ anticipé à mi-temps et de la semaine volontaire de quatre jours visés à la loi du 10 avril 1995 relative à la redistribution du travail dans le secteur public.
  Le membre du personnel continue à percevoir le traitement dû en raison des prestations réduites.
  § 2. Lorsque le membre du personnel effectue des prestations à temps partiel, les absences pour cause de maladie sont imputées sur le nombre de jours de congé auxquels il a droit en vertu de l'article 38, au prorata des prestations qu'il aurait dû accomplir.
  Si le nombre total des jours ainsi comptabilisés par douze mois d'ancienneté de service n'est pas un nombre entier, la fraction de jour est négligée.
  Pour le membre du personnel qui effectue des prestations à temps partiel, sont a comptabiliser comme congé de maladie les jours d'absence pendant lesquels le membre du personnel aurait dû fournir des prestations.
  
Art.41. Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met het ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd.
Art.41. Le congé pour maladie est temporairement interrompu pendant le congé pour motifs impérieux d'ordre familial. Les jours de congé pour motifs imperieux qui coïncident avec le congé de maladie ne sont pas considérés comme jours de congé de maladie.
Art.42. § 1. (Onder voorbehoud van artikel 44 en in afwijking van artikel 38, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van :
  1° een arbeidsongeval;
  2° een ongeval op de weg van en naar het werk;
  3° een beroepsziekte.
  Bovendien en behalve voor de toepassing van artikel 44 ko
  § 2. De personeelsleden die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door Ons vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, kmen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, zelfs na de datum van consolidering, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen welke het personeelslid nog kan krijgen bij toepassing van artikel 38.) <KB 2004-07-14/35, art. 42, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>rijgen ambtshalve verlof voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art.42. § 1er. (Sous réserve de l'article 44 et par dérogation à l'article 38, le congé de maladie est accordé sans limite de temps, lorsqu'il est provoque par :
  1° un accident de travail;
  2° un accident survenu sur le chemin du travail;
  3° une maladie professionnelle.
  En outre et sauf pour l'application de l'article 44, les jours de congé accordés suite à un accident du travail, à un accident survenu sur le chemin du travail ou à une maladie professionnelle, même après la date de consolidation, ne sont pas pris en considération pour déterminer le nombre de jours de conge que le membre du personnel peut encore obtenir en vertu de l'article 38.) <AR 2004-07-14/35, art. 17, 003; En vigueur : 01-09-2004>
  § 2. Les membres du personnel menacés par une maladie professionnelle et qui, selon des modalités fixées par Nous, sont amenés à cesser temporairement d'exercer leurs fonctions, sont mis d'office en congé pour la durée nécessaire. Le congé est assimilé à une période d'activité de service.
Art.43. De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de fout van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 42, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen dat het personeelslid nog krachtens artikel 38 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de wettelijke indeplaatsstelling van de Staat.
  [1 De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een arbeidsongeval dat, of een beroepsziekte die, het personeelslid overkomen is bij een vorige werkgever, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen dat het personeelslid nog krachtens artikel 38 kan krijgen, voor zover dat het personeelslid vergoedingen blijft genieten voor de ganse periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 22 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, in artikel 34 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970 of in iedere equivalente norm.]1
  
Art.43. Les jours de congé pour cause de maladie accordés à la suite d'un accident causé par la faute d'un tiers et autre qu'un accident visé à l'article 42 ne sont pas pris en considération pour déterminer le nombre de jours de congé que le membre du personnel peut encore obtenir en vertu de l'article 38, à concurrence du pourcentage de responsabilité imputé au tiers et qui sert de fondement à la subrogation légale de l'Etat.
  [1 Les jours de congé de maladie accordés à la suite d'un accident du travail ou d'une maladie professionnelle dont le membre du personnel a été victime chez un précédent employeur, ne sont pas pris en considération pour déterminer le nombre de jours de congé que le membre du personnel peut encore obtenir en vertu de l'article 38, pour autant que le membre du personnel continue à bénéficier, pendant toute la période d'incapacité temporaire de travail, des indemnités visées à l'article 22 de la loi du 10 avril 1971 sur les accidents de travail, à l'article 34 des lois relatives à la réparation des maladies professionnelles, coordonnées le 3 juin 1970 ou par toute norme équivalente.]1
  
Art.44. Het personeelslid kan niet voorgoed ongeschikt worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens het de gezamenlijke verloven heeft uitgedaan waarop artikel 38 hem recht geeft.
  Het eerste lid is niet van toepassing op het personeelslid dat, nadat het een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur, of een internationale instelling, uit dien hoofde in rust werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt.
Art.44. Le membre du personnel ne peut être déclaré définitivement inapte pour maladie ou infirmité avant qu'il n'ait épuisé la somme de congés à laquelle lui donne droit l'article 38.
  L'alinéa 1er n'est pas applicable au membre du personnel qui, après avoir accompli une mission auprès d'un gouvernement étranger, d'une administration publique étrangère ou d'un organisme international, a été, à ce titre, mis à la retraite pour cause d'invalidité et bénéficie d'une pension.
Art. 44bis. [1 Elk personeelslid krijgt jaarlijks het overzicht van het saldo van de verloven waarop artikel 38 van dit besluit hem recht geeft.
   Indien het personeelslid niet akkoord gaat met dit saldo, kan hij bij de [2 directeur van de Stafdienst Personeel en Organisatie]2 binnen de 50 werkdagen een gemotiveerd bezwaar indienen. Deze laatste neemt een beslissing binnen de 50 werkdagen. Wanneer deze termijn verstreken is, wordt het bezwaar aanvaard.]1

  
Art. 44bis. [1 Chaque membre du personnel reçoit annuellement l'aperçu du solde des congés auxquels lui donne droit l'article 38 du présent arrêté.
   Si le membre du personnel n'est pas d'accord avec ce solde, il peut adresser dans les 50 jours ouvrables une objection motivée au [2 directeur du Service d'encadrement Personnel et Organisation]2. Ce dernier prend une décision dans les 50 jours ouvrables. Passé ce délai, l'objection est acceptée.]1

  
Art. 44ter. [1 De [2 minister bevoegd voor Justitie]2 of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert brengt het betrokken personeelslid op de hoogte van de beslissing tot aanvraag van een onderzoek in het kader van de vroegtijdige oppensioenstelling wegens gezondheidsredenen bij het Bestuur van de medische expertise.]1
  
Art. 44ter. [1 Le [2 ministre qui a la Justice dans ses attributions]2 ou l'autorité dont le membre du personnel relève informe le membre du personnel intéressé de la décision de demander un examen dans le cadre de la mise à la pension prématurée pour raisons de santé auprès de l'Administration de l'expertise médicale.]1
  
Art. 44quater. [1 Indien het Bestuur van de medische expertise de [2 minister bevoegd voor Justitie]2 of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert meedeelt dat een personeelslid een onderzoek in het kader van de vroegtijdige oppensioenstelling wegens gezondheidsredenen heeft belemmerd of geweigerd, dan nodigt de [2 minister bevoegd voor Justitie]2 of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert deze uit om de redenen hiervan mee te delen binnen de veertien dagen.
   Indien het personeelslid geen gevolg geeft aan deze vraag om toelichting te geven of geen geldige reden kan aantonen, wordt hij in non-activiteit gezet vanaf de dag waarop hij het onderzoek heeft belemmerd of geweigerd tot de dag van herneming van het werk.]1

  
Art. 44quater. [1 Lorsque l'Administration de l'expertise médicale informe le [2 ministre qui a la Justice dans ses attributions]2 ou l'autorité dont le membre du personnel relève que celui-ci a entravé ou refusé un examen dans le cadre de la mise à la pension prématurée pour raisons de santé, le [2 ministre qui a la Justice dans ses attributions]2 ou l'autorité dont le membre du personnel relève invite celui-ci à en communiquer les raisons dans les quatorze jours.
   Si le membre du personnel ne donne pas suite à cette demande d'explications ou ne peut fournir de motif valable, il est placé en non-activité à partir du jour où il a entravé ou refusé l'examen jusqu'au jour où il reprend le travail.]1

  
Art.45. [1 Het ten gevolge van ziekte of ongeval afwezige personeelslid staat onder het geneeskundig toezicht van het in het derde lid bedoelde bestuur, overeenkomstig de artikelen 57 tot 60.
   Onverminderd de op het bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelslid van toepassing zijnde bepalingen, staat het personeelslid dat afwezig is ten gevolge van ziekte of ongeval onder het geneeskundig toezicht van het in het derde lid bedoelde bestuur.
   Het Bestuur van de medische expertise wordt aangewezen om de controle uit te voeren op de afwezigheden ten gevolge van ziekte of ongeval.]1

  
Art.45. [1 Le membre du personnel absent pour maladie ou accident est sous le contrôle médical de l'administration visée à l'alinéa 3, conformément aux articles 57 à 60.
   Sans préjudice des dispositions applicables au membre du personnel engagé dans les liens d'un contrat de travail, le membre du personnel absent pour maladie ou accident se trouve sous le contrôle médical de l'administration visée à l'alinéa 3.
   L'Administration de l'expertise médicale est désignée pour contrôler les absences par suite de maladie ou d'accident.]1

  
Afdeling II. - [1 Verminderde prestaties wegens medische redenen]1
Section II. - [1 Prestations réduites pour raisons médicales]1
Art.46. [1 Het personeelslid kan vragen om zijn ambt met verminderde prestaties wegens medische redenen uit te oefenen :
   1° om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;
   2° wanneer hij wegens een langdurige medische ongeschiktheid, verhinderd is voltijds te werken na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;
  [2 3° wanneer hij als persoon met een handicap, verhinderd is voltijds te werken als gevolg van zijn handicap; onder "persoon met een handicap" wordt verstaan de persoon bedoeld onder artikel 1 van het koninklijk besluit van 6 oktober 2005 houdende de inclusie van personen met een handicap en redelijke aanpassingen tijdens selecties.]2
   De beoordeling van de medische toestand van het personeelslid en de toekenning van de verminderde prestaties wegens medische redenen gebeurt door een arts van het Bestuur van de medische expertise.]1

  [2 In afwijking van het eerste lid, 1°, kan het personeelslid eveneens vragen om zijn ambt met verminderde prestaties wegens medische redenen uit te oefenen wanneer hij na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen het werk minder dan tien werkdagen heeft hervat.]2
  
Art.46. [1 Le membre du personnel peut demander d'exercer sa fonction dans le cadre de prestations réduites pour raisons médicales :
   1° en vue de se réadapter au rythme de travail normal, après une absence ininterrompue pour maladie d'au moins trente jours;
   2° lorsque, suite à une inaptitude médicale de longue durée, il est empêché de travailler à temps plein après une absence ininterrompue pour maladie d'au moins trente jours;
  [2 3° lorsque, en tant que personne handicapée, il est empêché de travailler à temps plein en conséquence de son handicap ; par " personne handicapée ", on entend la personne visée à l'article 1er de l'arrêté royal du 6 octobre 2005 portant l'inclusion des personnes handicapées et des aménagements raisonnables lors de sélections.]2
   L'appréciation de la situation médicale du membre du personnel et l'octroi des prestations réduites pour raisons médicales sont assurés par un médecin de l'Administration de l'expertise médicale.]1

  [2 Par dérogation à l'alinéa 1er, 1°, le membre du personnel peut également demander d'exercer sa fonction dans le cadre de prestations réduites pour raisons médicales lorsqu'il a repris le travail pour moins de dix jours ouvrables après une absence ininterrompue pour maladie de minimum trente jours.]2
  
Art.47. [1 § 1. [2 Het personeelslid bedoeld in artikel 46, eerste lid, 1°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 40 %, 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum vier maanden.
   De verminderde prestaties mogen worden toegestaan voor een periode van één maand, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise uitdrukkelijk beslist om meerdere aansluitende maanden toe te staan. Verlengingen mogen worden toegestaan indien het Bestuur van de medische expertise bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van het personeelslid dit wettigt en op voorwaarde dat de maximumduur van vier maanden nog niet wordt overschreden. De bepalingen van artikel 49 zijn van toepassing.]2

   § 2. Het personeelslid, [2 bedoeld in artikel 46, eerste lid, 2°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties voor een periode van maximum vierentwintig maanden]2, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise oordeelt dat het nieuw onderzoek vroeger moet plaatsvinden.
   Verlengingen mogen worden toegestaan voor [2 ten hoogste vierentwintig maanden]2, indien het Bestuur van de medische expertise bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van het personeelslid dit wettigt. De bepalingen van artikel 49 zijn van toepassing.
  [2 § 2/1. Het personeelslid, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 3°, kan zijn ambt opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties voor een periode van maximum vierentwintig maanden, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise oordeelt dat het nieuw onderzoek vroeger moet plaatsvinden.
   Mits aan de in het eerste lid bedoelde maximumperiode van vierentwintig maanden is voldaan, mogen de verlengingen worden toegestaan, indien het Bestuur van de medische expertise bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van het personeelslid dit wettigt. De bepalingen van artikel 49 zijn van toepassing.]2

   § 3. [2 Bij elk onderzoek oordeelt de arts van het Bestuur van de medische expertise of het personeelslid geschikt is om een bepaald arbeidspercentage van de normale prestaties zoals bedoeld in paragrafen 1, 2 en 2/1 te leveren.]2
   Tijdens een lopende periode van verminderde prestaties wegens medische redenen kan het personeelslid, [2 bedoeld in paragrafen 2 en 2/1]2, een nieuw medisch onderzoek aanvragen bij het Bestuur van de medische expertise met het oog op het aanpassen van zijn arbeidsstelsel.
   § 4. De verminderde prestaties bedoeld in paragraaf 1 worden elke dag verricht, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise er uitdrukkelijk anders over beslist.
   De verminderde prestaties [2 bedoeld in paragrafen 2 en 2/1]2 worden verricht volgens een verdeling van de prestaties over de week, conform het advies van de arts van het Bestuur van de medische expertise.]1

  
Art.47. [1 § 1er. [2 Le membre du personnel visé à l'article 46, alinéa 1er, 1°, peut reprendre sa fonction à concurrence de 40 %, 50 %, 60 % ou 80 % de ses prestations normales pour une période de maximum quatre mois.
   Les prestations réduites peuvent être accordées pour une période d'un mois sauf si le médecin de l'Administration de l'expertise médicale décide explicitement d'accorder plusieurs mois consécutifs. Les prolongations peuvent être accordées si l'Administration de l'expertise médicale estime lors d'un nouvel examen que l'état de santé du membre du personnel le justifie et à condition que la durée maximum de quatre mois ne soit pas encore dépassée. Les dispositions de l'article 49 sont d'application.]2

   § 2. Le membre du personnel [2 visé à l'article 46, alinéa 1er, 2°, peut reprendre sa fonction à concurrence de 50 %, 60 % ou 80 % des prestations normales pour une période de maximum vingt-quatre mois]2, à moins que le médecin de l'Administration de l'expertise médicale estime que le nouvel examen doit avoir lieu plus tôt.
   Des prolongations peuvent être accordées pour [2 tout au plus vingt-quatre mois]2, si l'Administration de l'expertise médicale estime lors d'un nouvel examen que l'état de santé du membre du personnel le justifie. Les dispositions de l'article 49 sont d'application.
  [2 § 2/1. Le membre du personnel visé à l'article 46, alinéa 1er, 3°, peut reprendre sa fonction à concurrence de 50 %, 60 % ou 80 % des prestations normales pour une période de maximum vingt-quatre mois sauf si le médecin de l'Administration de l'expertise médicale estime que le nouvel examen doit avoir lieu plus tôt.
   Pour autant que la période maximum de vingt-quatre mois visée à l'alinéa 1er soit respectée, des prolongations peuvent être accordées si l'Administration de l'expertise médicale estime lors d'un nouvel examen que l'état de santé du membre du personnel le justifie. Les dispositions de l'article 49 sont d'application.]2

   § 3. [2 A chaque examen, le médecin de l'Administration de l'expertise médicale juge si le membre du personnel est apte à prester un pourcentage de travail déterminé des prestations normales tel que visé aux paragraphes 1er, 2 et 2/1.]2
   Au cours d'une période de prestations réduites pour raisons médicales, le membre du personnel [2 visé aux paragraphes 2 et 2/1]2 peut demander un nouvel examen médical auprès de l'Administration de l'expertise médicale en vue d'adapter son régime de travail.
   § 4. Les prestations réduites visées au paragraphe 1er sont effectuées tous les jours, à moins que le médecin de l'Administration de l'expertise médicale en décide autrement.
   Les prestations réduites [2 visées aux paragraphes 2 et 2/1]2 sont effectuées selon une répartition des prestations sur la semaine, conformément à l'avis du médecin de l'Administration de l'expertise médicale.]1

  
Art.48. [1 § 1. De afwezigheden van een personeelslid tijdens deze periode van verminderde prestaties wegens medische redenen worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
   § 2. [3 Het personeelslid, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 1°, 2° en 3°, geniet zijn volledige wedde voor de eerste vier maanden van de verminderde prestaties wegens medische redenen.]3
   [3 Het personeelslid, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 2° en 3°, geniet vanaf de vijfde maand]3 de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties, vermeerderd met 60 % van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
   § 3. [2 De verminderde prestaties wegens medische redenen, bedoeld in [3 artikel 46, eerste lid, 2° en 3°]3]2 worden opgeschort door :
   1° de loopbaanonderbreking;
   2° de halftijdse vervroegde uittreding;
   3° de vrijwillige vierdagenweek;
   4° de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden;
   5° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;
   6° de verloven in het kader van de moederschapsbescherming;
   7° het ouderschapsverlof.
  [2 8° de vierdagenweek met en zonder premie;
   9° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.]2

   De machtiging om verminderde prestaties wegens medische redenen te verrichten, wordt tijdelijk onderbroken tijdens een afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval, een ongeval op de weg en naar het werk en een beroepsziekte.]1

  
Art.48. [1 § 1er. Les absences d'un membre du personnel pendant cette période de prestations réduites pour raisons médicales sont assimilées à une période d'activité de service.
   § 2. [3 Le membre du personnel visé à l'article 46, alinéa 1er, 1°, 2° et 3°, bénéficie de son traitement complet pour les quatre premiers mois des prestations réduites pour raisons médicales.]3
   [3 Le membre du personnel visé à l'article 46, alinéa 1er, 2° et 3°, bénéficie à partir du cinquième mois]3 du traitement dû pour les prestations réduites, augmenté de 60 % du traitement qui aurait été dû pour les prestations non fournies.
   § 3. [2 Les prestations réduites pour raisons médicales, visées à l' [3 article 46, alinéa 1er, 2° et 3°]3]2 sont suspendues par :
   1° l'interruption de la carrière professionnelle;
   2° le départ anticipé à mi-temps;
   3° la semaine volontaire de quatre jours;
   4° les prestations réduites pour convenance personnelle;
   5° l'absence de longue durée pour raisons personnelles;
   6° les congés dans le cadre de la protection de la maternité;
   7° le congé parental.
  [2 8° la semaine de quatre jours avec ou sans prime;
   9° le travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans.]2

   L'autorisation d'effectuer des prestations réduites pour raisons médicales est temporairement interrompue lors d'une absence pour maladie, pour un accident du travail, pour un accident survenu sur le chemin du travail et pour une maladie professionnelle.]1

  
Art.49. [1 § 1. Het personeelslid die verminderde prestaties wegens medische redenen wenst te genieten, dient het advies verkregen te hebben van de arts van het Bestuur van de medische expertise ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de verminderde prestaties.
  [3 Het personeelslid, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 1°, dient een voorstel tot planning van de verminderde prestaties wegens medische redenen voor te leggen van zijn behandelend arts. In het voorstel vermeldt de behandelend arts de vermoedelijke datum van de volledige werkhervatting en de progressiviteit van de verminderde prestaties. Bij ontstentenis van het progressief karakter van de verminderde prestaties vermeldt de behandelend arts de medische reden hiervan.
   Het personeelslid, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 2° en 3°, dient een recent omstandig geneeskundig verslag voor te leggen van een arts-specialist. In dit verslag vermeldt de arts-specialist de vermoedelijke aanvangsdatum van de verminderde prestaties en het voorgestelde arbeidspercentage, alsook de medische redenen die dit arbeidspercentage verantwoorden.]3

   § 2. De arts van het Bestuur van de medische expertise spreekt zich uit over de medische geschiktheid van het personeelslid om zijn ambt [3 ten belope van een arbeidspercentage bedoeld in artikel 47]3 van de normale prestaties weer op te nemen. Deze overhandigt zo spoedig mogelijk, eventueel na de behandelend arts bedoeld in artikel 49, paragraaf 1, te hebben geraadpleegd, zijn bevindingen schriftelijk aan het personeelslid.
   § 3. Na de overhandiging van de bevindingen door de arts van het Bestuur van de medische expertise in het kader van een aanvraag voor verminderde prestaties wegens medische redenen bedoeld in [3 artikel 46, eerste lid, 1°, 2° en 3°]3, kan het personeelslid, in onderling akkoord met het Bestuur van de medische expertise, een arts-scheidsrechter aanwijzen binnen de twee werkdagen na de overhandiging met het oog op het beslechten van het medische geschil. Indien geen akkoord kan worden bereikt binnen de twee werkdagen kan het personeelslid met het oog op het beslechten van het medisch geschil een arts-scheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde en voorkomt op de lijst die in uitvoering van voornoemde wet werd vastgesteld.
   De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft onder het beroepsgeheim.
   De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van het personeelslid, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.
   De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van het Bestuur van de medische expertise op de hoogte van zijn beslissing. Het Bestuur van de medische expertise en het personeelslid worden onmiddellijk bij een [2 aangetekende zending]2 verwittigd door de arts-scheidsrechter.]1

  
Art.49. [1 § 1er. Le membre du personnel qui désire bénéficier de prestations réduites pour raisons médicales doit avoir obtenu l'avis du médecin de l'administration de l'expertise médicale au moins cinq jours ouvrables avant le début des prestations réduites.
  [3 Le membre du personnel, visé à l'article 46, alinéa 1er, 1°, doit produire une proposition de planning de prestations réduites pour raisons médicales établie par son médecin traitant. Dans la proposition, le médecin traitant mentionne la date probable de reprise intégrale du travail, ainsi que la progressivité des prestations réduites. A défaut du caractère progressif des prestations réduites, le médecin traitant en indique la raison médicale.
   Le membre du personnel, visé à l'article 46, alinéa 1er, 2° et 3°, doit présenter un rapport médical détaillé récent établi par un médecin spécialiste. Dans ce rapport, le médecin spécialiste mentionne la date probable du début des prestations réduites et le pourcentage de travail proposé, ainsi que les raisons médicales justifiant ce pourcentage de travail.]3

   § 2. Le médecin de l'Administration de l'expertise médicale se prononce sur l'aptitude médicale du membre du personnel à reprendre ses fonctions [3 à concurrence d'un pourcentage de travail visé à l'article 47]3 des prestations normales. Celui-ci remet aussi rapidement que possible, le cas échéant, après avoir consulté le médecin traitant visé à l'article 49, paragraphe 1er, ses constatations écrites au membre du personnel.
   § 3. Après la remise des constatations par le médecin de l'Administration de l'expertise médicale dans le cadre d'une demande de prestations réduites pour raisons médicales visées à l'[3 article 46, alinéa 1er, 1°, 2° et 3°]3, le membre du personnel peut désigner un médecin-arbitre, de commun accord avec l'Administration de l'expertise médicale, dans les deux jours ouvrables qui suivent la remise des constatations en vue de régler le litige médical. Si aucun accord ne peut être conclu dans les deux jours ouvrables, le membre du personnel peut désigner, en vue de régler le litige médical, un médecin-arbitre qui satisfait aux dispositions de la loi du 13 juin 1999 relative à la médecine de contrôle et figure sur la liste fixée en exécution de la loi précitée.
   Le médecin-arbitre effectue l'examen médical et statue sur le litige médical dans les trois jours ouvrables qui suivent sa désignation. Toute autre constatation demeure couverte par le secret professionnel.
   Les frais de cette procédure, ainsi que les éventuels frais de déplacement du membre du personnel, sont à charge de la partie qui succombe.
   Le médecin-arbitre porte sa décision à la connaissance de celui qui a délivré le certificat médical et du médecin de l'Administration de l'expertise médicale. L'Administration de l'expertise médicale et le membre du personnel en sont immédiatement avertis par [2 envoi recommandé]2 par le médecin-arbitre.]1

  
Art.50. [1 Indien het Bestuur van de medische expertise van oordeel is dat een personeelslid geschikt is om zijn ambt terug op te nemen [2 ten belope van een arbeidspercentage, bedoeld in artikel 47]2 van zijn normale prestaties dan geeft hij daarvan kennis aan de [2 directeur van de Stafdienst Personeel en Organisatie]2.
   De [2 directeur van de Stafdienst Personeel en Organisatie]2 nodigt het personeelslid uit het werk te hervatten.
   Indien het personeelslid geen gevolg geeft aan deze vraag om het werk te hervatten, wordt hij in non-activiteit geplaatst.]1

  
Art.50. [1 Si l'Administration de l'expertise médicale estime qu'un membre du personnel absent pour cause de maladie est apte à reprendre l' exercice de ses fonctions [2 à concurrence d'un pourcentage de travail visé à l'article 47]2 des prestations normales, il en informe le [2 directeur du Service d'encadrement Personnel et Organisation]2.
   Le [2 directeur du Service d'encadrement Personnel et Organisation]2 invite le membre du personnel à reprendre le travail.
   Si le membre du personnel ne donne pas suite à cette demande de reprendre le travail, il est placé en non-activité.]1

  
HOOFDSTUK IX. - [1 Disponibiliteit wegens ziekte.]1
CHAPITRE IX. - [1Disponibilité pour maladie.]1
Art.51. [1 Onverminderd artikel 42 is het personeelslid dat wegens ziekte afwezig is na het maximum aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 38, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.
  Het personeelslid behoudt zijn recht op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal.
  De artikelen 43 en 45 zijn van toepassing op het personeelslid in disponibiliteit wegens ziekte.]1

  
Art.51. [1 Sans préjudice de l'article 42, le membre du personnel qui est absent pour maladie après avoir atteint le nombre de jours de congé accordés en vertu de l'article 38 se trouve de plein droit en disponibilité pour maladie.
  Le membre du personnel garde ses titres à la promotion et à l'avancement dans son échelle de traitement.
  Les articles 43 et 45 sont applicables au membre du personnel en disponibilité pour maladie.]1

  
Art.52. [1 De disponibiliteit van de personeelsleden wordt uitgesproken door de [2 minister bevoegd voor Justitie]2.]1
  
Art.52. [1 La mise en disponibilité des membres du personnel est prononcée par le [2 ministre qui a la Justice dans ses attributions]2.]1
  
Art.53. [1 Het personeelslid dat in disponibiliteit wegens ziekte is, ontvangt een wachtgeld gelijk aan 60 procent van zijn laatste activiteitswedde.
  Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan :
  1° de vergoedingen dat het personeelslid in dezelfde toestand zou ontvangen indien de sociale zekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;
  2° het pensioen dat het personeelslid zou verkregen hebben indien het, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten.
  De laatste activiteitswedde is deze welke verschuldigd was overeenkomstig het prestatiestelsel op het ogenblik waarop het personeelslid zich in disponibiliteit bevond.]1

  
Art.53. [1 Le membre du personnel en disponibilité pour maladie reçoit un traitement d'attente égal à 60 pour cent de son dernier traitement d'activité.
  Toutefois, le montant de ce traitement d'attente ne peut en aucun cas être inférieur :
  1° aux indemnités que le membre du personnel obtiendrait dans la même situation si le régime de la sécurité sociale lui avait été applicable dès le début de son absence;
  2° à la pension que le membre du personnel obtiendrait si, à la date de sa mise en disponibilité, il avait été admis à la retraite anticipée pour cause d'inaptitude physique.]1

  Le dernier traitement d'activité est celui qui était dû en raison du régime de prestations qui était celui au moment où le membre du personnel s'est trouvé en disponibilité.
  
Art.54. [1 In afwijking van artikel 53, ontvangt het personeelslid dat in disponibiliteit wegens ziekte is een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de ziekte waaraan hij lijdt door het Bestuur van de medische expertise als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. De arts van het Bestuur van de medische expertise bepaalt de aanvangsdatum van het recht.]1
  
Art.54. [1 Par dérogation à l'article 53, le membre du personnel en disponibilité pour maladie reçoit un traitement d'attente mensuel égal au montant de son dernier traitement d'activité si la maladie dont il souffre est reconnue par l'Administration de l'expertise médicale comme une maladie grave et de longue durée. Le médecin de l'Administration de l'expertise médicale détermine la date d'ouverture du droit.]1
  
Art.55. [1 De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in hoofdstuk XI, [2 noch aan de verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk XII, noch aan de vierdagenweek met premie en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, zoals bedoeld in de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, noch aan de vierdagenweek zonder premie, zoals bedoeld in hoofdstuk XIIbis]2, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding en van vrijwillige vierdagenweek zoals bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de arbeidsherverdeling in de openbare sector.
  Voor de toepassing van artikel 54, is de laatste activiteitswedde deze, welke verschuldigd was overeenkomstig het prestatiestelsel op het ogenblik waarop het personeelslid zich in disponibiliteit bevond.]1

  
Art.55. [1 La disponibilité pour maladie ne met pas fin aux régimes de l'interruption de la carrière professionnelle visés au chapitre XI, [2 ni aux prestations réduites pour convenance personnelle, visées au chapitre XII, ni à la semaine de quatre jours avec prime et au travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans visés dans la loi du 19 juillet 2012 relative à la semaine de quatre jours et au travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans dans le secteur public, ni à la semaine de quatre jours sans prime visée au chapitre XIIbis]2, ni aux régimes du départ anticipé à mi-temps et de la semaine volontaire de quatre jours visés à la loi du 10 avril 1995 relative à la redistribution du travail dans le secteur public.
  Pour l'application de l'article 54, le dernier traitement d'activité est celui qui était dû en raison du régime de prestations qui était celui appliqué au moment où le membre du personnel s'est trouvé en disponibilité.]1

  
Art.56. [1 De [2 minister bevoegd voor Justitie]2 beslist, volgens de behoeften van de dienst en na advies van de rechterlijke overheden, of de betrekking waarvan het in disponibiliteit gestelde personeelslid titularis was, als vacant moet worden beschouwd.
  Hij kan die beslissing nemen zodra de disponibiliteit van het personeelslid één jaar bereikt.]1

  
Art.56. [1 Le [2 ministre qui a la Justice dans ses attributions]2 décide, selon les nécessités du service et après avis des autorités judiciaires, si l'emploi dont était titulaire le membre du personnel en disponibilité, doit être considéré comme vacant.
   Il peut prendre cette décision dès que la disponibilité du membre du personnel atteint un an.]1

  
Art. 56/1. [1 Tijdens een afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval heeft een personeelslid de mogelijkheid met het oog op zijn werkhervatting om deel te nemen aan opleidingsactiviteiten en aan activiteiten in het kader van terug-naar-werkbegeleiding.]1
  
Art. 56/1. [1 Pendant une absence par suite de maladie ou accident, un membre du personnel a la possibilité, en vue de sa reprise du travail, de participer à des activités de formation et à des activités dans le cadre de l'accompagnement retour au travail.]1
  
HOOFDSTUK IXbis. - [1 Controle op de afwezigheden tengevolge van ziekte of ongeval.]1
CHAPITRE IXbis. - [1 Contrôle des absences par suite de maladie ou d'accident.]1
Art.57. [1 Het personeelslid, dat wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, is verplicht de overheid waaronder hij ressorteert hiervan onmiddellijk op de hoogte te brengen volgens de modaliteiten bepaald door de [2 minister bevoegd voor Justitie]2.
  Voor een afwezigheid wegens ziekte of ongeval die langer duurt dan één dag, dient het personeelslid zo snel mogelijk een geneeskundig getuigschrift in bij het Bestuur van de medische expertise. Het geneeskundig getuigschrift maakt melding van de ziekte, de waarschijnlijke duur ervan, de verblijfplaats van het personeelslid en of het personeelslid zich met het oog op de controle al dan niet naar een andere plaats mag begeven.
  In afwijking van de bepalingen van het tweede lid, dient het personeelslid onmiddellijk een medisch getuigschrift in bij het Bestuur van de medische expertise wanneer de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval maar één dag bedraagt en wanneer het personeelslid tijdens het lopende kalenderjaar reeds [3 drie maal]3 afwezig geweest is ten gevolge van ziekte of ongeval met een duur van één dag zonder een medisch getuigschrift.
  Indien het personeelslid het nalaat van een geneeskundig getuigschrift in te dienen bij het Bestuur van de medische expertise overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, dan bevindt het zich van rechtswege in non-activiteit.]1

  
Art.57. [1 Le membre du personnel, qui, par suite de maladie ou accident, est empêché d'exercer normalement sa fonction, est tenu d'informer l'autorité dont il relève immédiatement selon des modalités fixées par le [2 ministre qui a la Justice dans ses attributions]2.
  Pour une absence pour maladie ou accident d'une durée supérieure à un jour, le membre du personnel introduit le plus rapidement possible un certificat médical auprès de l'Administration de l'expertise médicale. Le certificat médical mentionne la maladie, la durée probable de celle-ci, la résidence du membre du personnel et si le membre du personnel peut se déplacer ou non en vue d'un contrôle.
  Par dérogation aux dispositions de l'alinéa 2, le membre du personnel introduit immédiatement un certificat médical auprès de l'Administration de l'expertise médicale lorsque l'absence par suite de maladie ou d'accident ne comporte qu'un seul jour et qu'[3 à trois reprises]3 au cours de l'année civile en cours, le membre du personnel a déjà été absent par suite de maladie ou d'accident pour une durée d'un seul jour sans un certificat médical.
  Si le membre du personnel omet d'introduire un certificat médical auprès de l'Administration de l'expertise médicale conformément aux dispositions du présent article, il se trouve de plein droit en non-activité.]1

  
Art.58. [1 § 1. Het personeelslid is verplicht de arts die aangeduid is door het Bestuur van de medische expertise en die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde, hierna de controlearts genoemd, te ontvangen of in te gaan op de oproep om zich aan te melden bij de controlearts. Het personeelslid kan het medisch onderzoek niet weigeren.
  De controle van het personeelslid kan gebeuren op vraag van de overheid waaronder het personeelslid ressorteert of op initiatief van het Bestuur van de medische expertise.
  De controle van het personeelslid kan gebeuren vanaf de eerste dag van de afwezigheid en tijdens de volledige periode van de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval.
  Het medisch onderzoek vindt plaats in de woon- of verblijfplaats van het personeelslid. Wanneer de arts die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd, oordeelt dat de gezondheidstoestand van het personeelslid hem toelaat zich naar een andere plaats te begeven, dan kan het personeelslid ook worden opgeroepen door het Bestuur van de medische expertise om zich voor een onderzoek aan te melden bij de controlearts. Wanneer de controlearts het personeelslid niet aantreft op de aangegeven woon- of verblijfplaats, dan laat hij een bericht achter. Behoudens wanneer de arts die het geneeskundig getuigschrift aan het personeelslid heeft afgeleverd, oordeelt dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat zich naar een andere plaats te begeven, moet het personeelslid zich op het vermelde uur aanmelden bij de controlearts.
  Wanneer het personeelslid zich niet naar een andere plaats mag begeven, maar op het ogenblik van de controle afwezig was, wegens redenen van overmacht, brengt hij de controlearts onmiddellijk hiervan op de hoogte, zodat een nieuwe controle kan plaatshebben.
  Het personeelslid dat het medisch onderzoek weigert of die het de controlearts onmogelijk maakt om het medisch onderzoek uit te voeren wordt van rechtswege in non-activiteit geplaatst. "
  § 2. De controlearts gaat na of de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval gerechtvaardigd is en kan daarbij hoogstens constateren dat :
  1° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch gerechtvaardigd is,
  2° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch gerechtvaardigd is voor een kortere periode dan vermeld werd in het geneeskundig getuigschrift;
  3° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch ongerechtvaardigd is.
  De controlearts oefent zijn opdracht uit overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde.
  De controlearts overhandigt onmiddellijk, eventueel na raadpleging van diegene die het in artikel 57 bedoelde geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd, zijn bevindingen schriftelijk aan het personeelslid. Indien het personeelslid op dat ogenblik kenbaar maakt dat hij niet akkoord gaat met de bevindingen van de controlearts, wordt dit door deze laatste vermeld op voornoemd geschrift.
  In het geval bedoeld in het eerste lid, 2° en 3° gaat de werkhervatting in respectievelijk op de door de controlearts vastgestelde datum of, onverminderd artikel 59, op de eerste dag volgend op het onderzoek.
  Wanneer het personeelslid één dag afwezig is ten gevolge van ziekte of ongeval en geen arts heeft geraadpleegd, en de controlearts oordeelt na medisch onderzoek dat de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval niet gerechtvaardigd is, dan bevindt het personeelslid zich van rechtswege in non-activiteit.
  Niettemin kan het personeelslid opteren voor het gebruik van één dag jaarlijks vakantieverlof met akkoord van de overheid waaronder het ressorteert, voor een afwezigheid van één dag waarvoor het personeelslid geen arts geraadpleegd heeft wanneer de controlearts geoordeeld heeft dat de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval ongerechtvaardigd is.]1

  
Art.58. [1 § 1er. Le membre du personnel est tenu de recevoir le médecin désigné par l'Administration de l'expertise médicale satisfaisant aux dispositions de la loi du 13 juin 1999 relative à la médecine de contrôle, dénommé ci-après médecin-contrôleur, ou de répondre à la convocation lui demandant de se présenter auprès de ce médecin-contrôleur. Le membre du personnel ne peut pas refuser l'examen médical.
  Le contrôle du membre du personnel peut se faire à la demande de l'autorité dont relève le membre du personnel ou sur l'initiative de l'Administration de l'expertise médicale.
  Le contrôle du membre du personnel peut se faire à partir du premier jour d'absence et pendant la totalité de la période d'absence par suite de maladie ou d'accident.
  L'examen médical a lieu au domicile ou au lieu de résidence du membre du personnel. Lorsque le médecin qui a délivré le certificat médical estime que l'état de santé du membre du personnel lui permet de se déplacer, ce dernier peut être aussi convoqué par l'Administration de l'expertise médicale à se présenter chez le médecin-contrôleur pour un examen médical. Lorsque le médecin-contrôleur ne trouve pas le membre du personnel au domicile ou au lieu de résidence indiqué, il laisse un message. Sauf dans le cas où le médecin qui a délivré le certificat médical au membre du personnel estime que l'état de santé de ce dernier ne lui permet pas de se déplacer, le membre du personnel doit se rendre chez le médecin-contrôleur à l'heure indiquée.
  Lorsque le membre du personnel ne peut pas se déplacer, mais était absent lors du contrôle pour cas de force majeure, il en informe immédiatement le médecin-contrôleur, afin qu'un nouveau contrôle puisse avoir lieu.
  Le membre du personnel qui refuse ou rend impossible l'exécution de l'examen médical par le médecin-contrôleur est placé de plein droit en non-activité. "
  § 2. Le médecin-contrôleur vérifie si l'absence par suite de maladie ou d'accident est justifiée et peut constater tout au plus à cet égard que :
  1° l'absence par suite de maladie ou d'accident est médicalement justifiée,
  2° l'absence par suite de maladie ou d'accident est médicalement justifiée pour une période plus courte que celle mentionnée sur le certificat médical;
  3° l'absence par suite de maladie ou d'accident est médicalement injustifiée.
  Le médecin-contrôleur exerce sa mission conformément aux dispositions de l'article 3 de la loi du 13 juin 1999 relative à la médecine de contrôle.
  Le médecin-contrôleur remet immédiatement, éventuellement après consultation de celui qui délivre le certificat médical visé à l'article 57, ses constatations écrites au membre du personnel. Si le membre du personnel ne peut à ce moment marquer son accord avec les constatations du médecin-contrôleur, ceci sera acté par ce dernier sur l'écrit précité.
  Dans les cas visés à l'alinéa 1er, 2° et 3° la reprise du travail prend respectivement cours à la date fixée par le médecin-contrôleur ou, sans préjudice à l'article 59, le premier jour suivant celui de l'examen
  Lorsque le membre du personnel est absent par suite de maladie ou d'accident un jour, et qu'il ne s'est pas fait examiner par un médecin, et que le médecin-contrôleur estime après examen médical que l'absence par suite de maladie ou d'accident n'est pas justifiée, le membre du personnel se trouve de plein droit en non-activité
  Le membre du personnel peut toutefois opter pour l'utilisation d'un jour de congé annuel de vacances avec l'accord de l'autorité dont il relève, pour une absence d'un jour pour laquelle il ne s'est pas fait examiner par un médecin lorsque le médecin-contrôleur a estimé que l'absence par suite de maladie ou d'accident n'est pas justifiée.]1

  
Art.59. [1 Binnen twee werkdagen na de overhandiging van de bevindingen door de controlearts, kan de meest belanghebbende partij met het oog op het beslechten van het medische geschil en in onderling akkoord een arts-scheidsrechter aanwijzen. Indien geen akkoord kan worden bereikt binnen de twee werkdagen kan de meest belanghebbende partij met het oog op het beslechten van het medisch geschil een arts-scheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde en voorkomt op de lijst die in uitvoering van voornoemde wet werd vastgesteld.
  Het Bestuur van de medische expertise kan de controlearts en het personeelslid kan diegene die hem het geneeskundig getuigschrift overhandigd heeft, uitdrukkelijk machtiging geven om de arts-scheidsrechter aan te wijzen.
  De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Alle andere vaststellingen blijven onder het beroepsgeheim.
  Indien de arts-scheidsrechter een negatieve beslissing neemt, wordt de periode tussen de datum van werkhervatting bepaald door de controlearts en de datum van de beslissing van de arts-scheidsrechter, omgezet in non-activiteit.
  De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van het personeelslid, vallen ten laste van de verliezende partij.
  De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de controlearts op de hoogte van zijn beslissing. Het Bestuur van de medische expertise en het personeelslid worden schriftelijk bij een [2 aangetekende zending]2 verwittigd.]1

  
Art.59. [1 Dans les deux jours ouvrables qui suivent la remise des constatations par le médecin de l'Administration de l'expertise médicale, la partie la plus intéressée peut désigner, en vue de régler le litige médical et de commun accord, un médecin-arbitre. Si aucun accord ne peut être conclu dans les deux jours ouvrables, la partie la plus intéressée peut désigner, en vue de régler le litige médical, un médecin-arbitre qui satisfait aux dispositions de la loi du 13 juin 1999 relative à la médecine de contrôle et figure sur la liste fixée en exécution de la loi précitée.
  L'Administration de l'expertise médicale peut donner au médecin-contrôleur et le membre du personnel peut donner à celui qui a rédigé le certificat médical, un mandat exprès pour la désignation du médecin-arbitre.
  Le médecin-arbitre effectue l'examen médical et statue sur le litige médical dans les trois jours ouvrables qui suivent sa désignation. Toutes autres constatations demeurent couvertes par le secret professionnel.
  Si le médecin-arbitre prend une décision négative, la période entre la date de reprise du travail fixée par le médecin-contrôleur et la date de la décision du médecin-arbitre, est convertie en non-activité.
  Les frais de cette procédure, ainsi que les éventuels frais de déplacement du membre du personnel, sont à charge de la partie perdante.
  Le médecin-arbitre porte sa décision à la connaissance de celui qui a délivré le certificat médical et du médecin-contrôleur. L'Administration de l'expertise médicale et le membre du personnel sont avertis par écrit, par [2 envoi recommandé]2.]1

  
Art.60. [1 Wanneer een personeelslid tijdens een afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval in het buitenland wil verblijven, moet hij hiervoor voorafgaand de toestemming krijgen van het Bestuur van de medische expertise.]1
  [2 Het personeelslid dient een gemotiveerde aanbeveling van zijn behandelend arts voor te leggen waaruit blijkt dat het verblijf in het buitenland de genezing en/of de behandeling niet in gevaar brengt. De arts vermeldt eveneens de begin- en einddatum van de aangevraagde verblijfperiode in het buitenland.]2
  
Art.60. [1 Lorsqu'un membre du personnel veut séjourner à l'étranger pendant une absence par suite de maladie ou accident, il doit recevoir à cet effet, l'autorisation préalable de l'Administration de l'expertise médicale.]1
  [2 Le membre du personnel doit soumettre une recommandation motivée de son médecin traitant qui démontre que le séjour à l'étranger ne met pas en danger la guérison et/ou le traitement. Le médecin mentionne également les dates de début et de fin de la période de séjour à l'étranger demandée.]2
  
HOOFDSTUK IXter. [1 - Controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.]1
CHAPITRE IXter. [1 - Contrôle des absences par suite d'un accident du travail, d'un accident survenu sur le chemin du travail et d'une maladie professionnelle.]1
Art. 60bis. [1 Het Bestuur van de medische expertise wordt belast met de controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.
   De controle gebeurt volgens de modaliteiten bepaald in artikel 58, § 1 en § 2, eerste tot derde lid.
   Het artikel 60 is van toepassing.]1

  
Art. 60bis. [1 L'Administration de l'expertise médicale est chargée du contrôle des absences par suite d'un accident du travail, d'un accident survenu sur le chemin du travail et d'une maladie professionnelle.
   Le contrôle s'effectue selon les modalités fixées à l'article 58, §§ 1er et 2, alinéas 1er à 3.
   L'article 60 est d'application.]1

  
HOOFDSTUK IXquater. [1 - Het re-integratietraject van een personeelslid bij ziekte of ongeval.]1
CHAPITRE IXquater. [1 - Le trajet de réintégration d'un membre du personnel en cas de maladie ou d'accident.]1
Art. 60ter. [1 Dit hoofdstuk beoogt de re-integratie te bevorderen van het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte en ongeval met uitsluiting van de afwezigheden als gevolg van een arbeidsongeval, een ongeval van en naar het werk en een beroepsziekte.
   Voor de toepassing van hoofdstuk VI van titel 4 van boek I van de Codex over het welzijn op het werk wordt de rol van de arts van het Bestuur van de medische expertise zoals bepaald in dit hoofdstuk gelijkgesteld met de rol van de adviserend arts.]1

  
Art. 60ter. [1 Le présent chapitre vise à promouvoir la réintégration du membre du personnel qui est absent pour cause de maladie et d'accident, à l'exclusion des absences à la suite d'un accident du travail, d'un accident survenu sur le chemin du travail et d'une maladie professionnelle.
   Pour l'application du chapitre VI du titre 4 du livre 1er du code du bien-être au travail, le rôle du médecin de l'Administration de l'expertise médicale visé dans ce chapitre est assimilé au rôle du médecin-conseil.]1

  
Art. 60quater. [1 § 1. Ten laatste tien weken na de aanvang van de afwezigheidsperiode wegens ziekte of ongeval maakt de arts van het Bestuur van de medische expertise, op basis van het medisch dossier van het personeelslid, een eerste inschatting van diens restcapaciteit op.
   § 2. De arts van het Bestuur van de medische expertise plaatst het personeelslid op basis van de inschatting in één van de volgende vier categorieën:
   1° categorie 1: er kan redelijkerwijze worden aangenomen dat het personeelslid uiterlijk tegen het einde van de zesde maand van de afwezigheid wegens ziekte spontaan zijn functie opnieuw kan uitoefenen;
   2° categorie 2: een werkhervatting lijkt om medische redenen niet tot de mogelijkheden te behoren;
   3° categorie 3: een werkhervatting is voorlopig niet aan de orde, omdat de prioriteit dient uit te gaan naar de medische diagnose of de medische behandeling;
   4° categorie 4: een werkhervatting lijkt mogelijk te zijn door het aanbieden van tijdelijk of definitief aangepast werk of ander werk.
   § 3. De arts van het Bestuur van de medische expertise gaat niet tot de in de paragraaf 1 bedoelde inschatting over als het personeelslid de preventieadviseur-arbeidsarts al verzocht heeft om een re-integratietraject zoals bedoeld in hoofdstuk VI van titel 4 van boek I van de Codex over het welzijn op het werk, op te starten.]1

  
Art. 60quater. [1 § 1er. Au plus tard dix semaines après le début de la période d'absence pour cause de maladie ou d'accident, le médecin de l'Administration de l'expertise médicale effectue, sur la base du dossier médical du membre du personnel, une première estimation des capacités restantes du membre du personnel.
   § 2. Sur la base de l'estimation, le médecin de l'Administration de l'expertise médicale classe le membre du personnel dans une des quatre catégories suivantes :
   1° catégorie 1 : il peut être présumé raisonnablement qu'au plus tard à la fin du sixième mois de l'absence pour maladie, le membre du personnel pourra spontanément exercer à nouveau sa fonction ;
   2° catégorie 2 : une reprise du travail ne semble pas possible pour des raisons médicales ;
   3° catégorie 3 : une reprise du travail n'est momentanément pas d'actualité parce que la priorité doit être accordée au diagnostic médical ou au traitement médical ;
   4° catégorie 4 : une reprise du travail semble possible par la proposition d'un travail adapté temporairement ou définitivement ou d'un autre travail.
   § 3. Le médecin de l'Administration de l'expertise médicale ne procède pas à l'estimation visée au paragraphe 1er si le membre du personnel a déjà demandé au conseiller en prévention-médecin du travail de démarrer un trajet de réintégration visé au chapitre VI du titre 4 du livre Ier du code du bien-être au travail.]1

  
Art. 60quinquies. [1 § 1. In de volgende gevallen en mits de toestemming van het personeelslid verwijst de arts van het Bestuur van de medische expertise het personeelslid door naar de preventieadviseur-arbeidsarts met het oog op het onderzoek om een re-integratietraject op te kunnen starten zoals bedoeld in hoofdstuk VI van titel 4 van boek I van de Codex over het welzijn op het werk:
   1° het personeelslid is, op het moment van de in artikel 60quater bedoelde inschatting, geplaatst in categorie 1. Het personeelslid is nog altijd afwezig wegens ziekte of ongeval na zes maanden en de arts van het Bestuur van de medische expertise maakt, op basis van het medisch dossier van het personeelslid, een nieuwe inschatting dat een werkhervatting mogelijk lijkt te zijn door het aanbieden van tijdelijk of definitief aangepast werk of ander werk;
   2° het personeelslid is, op het moment van de in artikel 60quater, bedoelde inschatting, geplaatst in categorie 3. De arts van het Bestuur van de medische expertise herbekijkt om de twee maanden de situatie van het personeelslid. Bij dergelijke herevaluatie is gebleken dat voor het personeelslid een werkhervatting mogelijk lijkt te zijn door het aanbieden van tijdelijk of definitief aangepast werk of ander werk;
   3° het personeelslid wordt overeenkomstig artikel 60quater, in categorie 4 geplaatst.
   De arts van het Bestuur van de medische expertise consulteert de preventieadviseur-arbeidsarts zes maanden na doorverwijzing om de status te kennen. Indien een re-integratietraject werd opgestart, zal de arts van het Bestuur van de medische expertise om de drie maanden de preventieadviseur-arbeidsarts consulteren teneinde de actuele status te kennen. Indien op dat moment nog geen re-integratietraject werd opgestart, zal de arts van het Bestuur van de medische expertise de situatie op basis van het dossier herevalueren en beslissen welke mogelijke stappen aangewezen zijn.
   § 2. Zodra de arts van het Bestuur van de medische expertise een kopie krijgt van het re-integratieplan overeenkomstig artikel I.4-74. van de Codex over het welzijn op het werk, gaat hij na of het uitvoeren van het re-integratieplan een einde maakt aan de arbeidsongeschiktheid.
   Indien dit re-integratieplan verminderde prestaties wegens medische redenen inhoudt zoals bepaald in artikel 46, is het personeelslid er niet toe gehouden om de toelating van de arts van het Bestuur van de medische expertise aan te vragen, maar gaat laatstgenoemde zelf na of het re-integratieplan overeenstemt met de voorwaarden voor de verminderde prestaties wegens medische redenen. In voorkomend geval beschrijft de arts van het Bestuur van de medische expertise de modaliteiten van zijn toelating.
   De arts van het Bestuur van de medische expertise deelt zo spoedig mogelijk zijn bevindingen met betrekking tot de verminderde prestaties wegens medische redenen aan de preventieadviseur-arbeidsarts mee.
   Als de arts van het Bestuur van de medische expertise geen reactie geeft binnen de drie weken na ontvangst van de kopie van het re-integratieplan, wordt er verondersteld dat de beslissing van de arts van het Bestuur van de medische expertise in verband met de verminderde prestaties wegens medische redenen positief is.
   § 3. In afwijking van paragraaf 1, verwijst de arts van het Bestuur van de medische expertise het personeelslid niet door naar de preventieadviseur-arbeidsarts wanneer uit de inschatting blijkt dat de werkhervatting mogelijk lijkt te zijn met aangepast werk onder de vorm van verminderde prestaties wegens medische redenen.
   De arts van het Bestuur van de medische expertise nodigt het personeelslid uit om zijn medische toestand en de toekenning van de verminderde prestaties wegens medische redenen zoals bedoeld in artikel 46, eerste lid, 1°, te beoordelen. De bepalingen van artikel 47, artikel 48, artikel 49, § 2 en § 3 en artikel 50 zijn van toepassing.
   De arts van het Bestuur van de medische expertise bepaalt de aanvangsdatum en de duur van de machtiging tot verminderde prestaties wegens medische redenen in toepassing van artikel 47, § 1.]1

  
Art. 60quinquies. [1 § 1er. Dans les cas suivants et moyennant le consentement du membre du personnel, le médecin de l'Administration de l'expertise médicale renvoie le membre du personnel au conseiller en prévention-médecin du travail en vue de l'examen visant à démarrer un trajet de réintégration visé au chapitre VI du titre 4 du livre Ier du code du bien-être au travail :
   1° le membre du personnel est classé en catégorie 1 au moment de l'estimation visée à l'article 60quater. Le membre du personnel est encore toujours absent pour cause de maladie ou d'accident après six mois et le médecin de l'Administration de l'expertise médicale effectue, sur la base du dossier médical du membre du personnel, une nouvelle estimation selon laquelle une reprise du travail semble possible par la proposition d'un travail adapté temporairement ou définitivement ou d'un autre travail ;
   2° le membre du personnel est classé en catégorie 3 au moment de l'estimation visée à l'article 60quater. Le médecin de l'Administration de l'expertise médicale réévalue tous les deux mois la situation du membre du personnel. Une telle évaluation a laissé apparaître qu'une reprise du travail semble possible pour le membre du personnel par la proposition d'un travail adapté temporairement ou définitivement ou d'un autre travail ;
   3° le membre du personnel est classé en catégorie 4 conformément à l'article 60quater.
   Le médecin de l'Administration de l'expertise médicale consulte le conseiller en prévention-médecin du travail six mois après le renvoi afin de connaître le statut. Si un trajet de réintégration a été démarré, le médecin de l'Administration de l'expertise médicale consultera tous les trois mois le conseiller en prévention-médecin du travail afin de connaître le statut actuel. Si, à ce moment-là, aucun trajet de réintégration n'a encore été démarré, le médecin de l'Administration de l'expertise médicale réévaluera la situation sur la base du dossier et décidera des étapes éventuelles appropriées.
   § 2. Dès que le médecin de l'Administration de l'expertise médicale reçoit une copie du plan de réintégration conformément à l'article I.4-74. du code du bien-être au travail, il vérifie si l'exécution du plan de réintégration met fin à l'état d'incapacité de travail.
   Si ce plan de réintégration comprend des prestations réduites pour raisons médicales comme prévu à l'article 46, le membre du personnel n'est pas obligé de demander l'autorisation du médecin de l'Administration de l'expertise médicale, mais ce dernier vérifiera lui-même si le plan de réintégration répond aux conditions posées pour les prestations réduites pour raisons médicales. Le cas échéant, le médecin de l'Administration de l'expertise médicale décrit les modalités de son autorisation.
   Le médecin de l'Administration de l'expertise médicale communique le plus rapidement possible au conseiller en prévention-médecin du travail ses conclusions quant aux prestations réduites pour raisons médicales.
   Lorsque le médecin de l'Administration de l'expertise médicale ne réagit pas dans les trois semaines après la réception de la copie du plan de réintégration, il est présumé que la décision du médecin de l'Administration de l'expertise médicale concernant les prestations réduites pour raisons médicales est positive.
   § 3. Par dérogation au paragraphe 1er, le médecin de l'Administration de l'expertise médicale ne renvoie pas le membre du personnel au conseiller en prévention-médecin du travail s'il ressort de l'estimation que la reprise du travail semble être possible avec du travail adapté sous forme de prestations réduites pour raisons médicales.
   Le médecin de l'Administration de l'expertise médicale invite le membre du personnel à évaluer sa situation médicale et l'octroi des prestations réduites pour raisons médicales telles que visées à l'article 46, alinéa 1er, 1°. Les dispositions de l'article 47, de l'article 48, de l'article 49, § 2 et § 3, et de l'article 50 sont d'application.
   Le médecin de l'Administration de l'expertise médicale fixe la date initiale et la durée de l'autorisation des prestations réduites pour raisons médicales en application de l'article 47, § 1er.]1

  
HOOFDSTUK X. - Afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden.
CHAPITRE X. - Absence de longue durée pour raisons personnelles.
Art.61. [1 Het personeelslid krijgt machtiging voltijds afwezig te zijn voor een periode van maximum vier jaar tijdens de hele loopbaan.
   Bij opsplitsing van deze afwezigheid moet de afwezigheid minstens zes maanden bedragen.
   In afwijking van het tweede lid, kan het personeelslid zes maal tijdens de hele loopbaan vragen om een afwezigheid van één maand te bekomen.]1

  
Art.61. [1 Le membre du personnel obtient l'autorisation de s'absenter à temps plein pour une période de quatre ans au maximum pour l'ensemble de sa carrière.
   Si cette absence est fractionnée, l'absence doit être de six mois au moins.
   Par dérogation à l'alinéa 2, le membre du personnel peut demander six fois sur l'ensemble de sa carrière à s'absenter pour une période d'un mois.]1

  
Art.62. Het personeelslid neemt, op zijn verzoek, zijn functie weer op vóór het einde van de lopende periode van afwezigheid, na een opzegperiode van drie maanden, tenzij de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 een kortere periode aanvaardt.
  
Art.62. A sa demande, le membre du personnel reprend ses fonctions avant l'expiration de la période d'absence en cours moyennant un préavis de trois mois à moins que le [1 ministre qui a la Justice dans ses attributions]1 n'accepte un délai plus court.
  
Art.63. Tijdens de afwezigheid bedoeld in artikel 61, bevindt het personeelslid zich in de administratieve stand non-activiteit. Het mag tijdens deze afwezigheid een bezoldigde activiteit uitoefenen.
Art.63. Pendant l'absence visée à l'article 61, le membre du personnel se trouve dans la position administrative de non-activité. Il peut exercer une activité lucrative pendant cette absence.
HOOFDSTUK XI. - Verlof voor loopbaanonderbreking.
CHAPITRE XI. - Congé pour interruption de la carrière professionnelle.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Section I. - Dispositions générales.
Art.64. § 1. (Het personeelslid krijgt een verlof om zijn loopbaan volledig of halftijds te onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden.
  De periodes waarin het personeelslid zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan tweeënzeventig maanden tijdens de hele loopbaan. Onverminderd de toepassing van het derde lid, geldt dit ook voor de periodes van halftijdse loopbaanonderbreking. De periode van volledige loopbaanonderbreking en de periode van halftijdse loopbaanonderbreking kunnen worden gecumuleerd.
  De maximumperiode van [1 zestig maanden]1 waarin het personeelslid zijn loopbaan volledig kan onderbreken, kan op verzoek van het personeelslid geheel of gedeeltelijk omgezet worden in eenzelfde maximumperiode van [1 zestig maanden]1 waarbinnen halftijdse loopbaanonderbreking kan opgenomen worden.
  Voor de berekening van de duur van de [1 zestig maanden]1 wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking om palliatieve zorg te verstrekken, voor zorg voor een zwaar ziek gezins- en familielid en voor ouderschapsverlof. [4 Er wordt evenmin rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking in het kader van het verlof voor erkende mantelzorgers.]4
  [2 ...]2
  § 2. [2 Het personeelslid die zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken, voegt bij de mededeling bedoeld in artikel 6/1 het formulier voor de aanvraag om uitkeringen bedoeld in artikel 81.]2
  § 3. De [3 minister bevoegd voor Justitie]3 vult het in artikel 81 bedoelde formulier in en overhandigt het aan het personeelslid.
  De [3 minister bevoegd voor Justitie]3 stuurt naar het werkloosheidsbureau van het gebied waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft een getuigschrift waarin de verzekering gegeven wordt dat de vervanger de voorschriften van artikel 76 vervult.
  
Art.64. § 1er. (§ 1er. Le membre du personnel obtient un congé pour interrompre sa carrière de maniere complète ou à mi-temps, par périodes consécutives ou non de trois mois au mois et de douze mois au plus.
  Les périodes pendant lesquelles le membre du personnel interrompt sa carrière de manière complète ne peuvent au total excéder septante-deux mois au cours de la carrière. Sans préjudice de l'application de l'alinéa 3, cette règle vaut également pour les périodes d'interruption à mi-temps de la carrière. La période d'interruption complète et la période d'interruption à mi-temps peuvent être cumulées.
  Le maximum de [1 soixante mois]1 d'interruption complète de la carrière peut, à la demande du membre du personnel, être converti en tout ou en partie en une même période maximum de [1 soixante mois]1 dans laquelle une interruption à mi-temps de la carrière peut être prise.
  Pour le calcul des périodes de [1 soixante mois]1, il n'est pas tenu compte des périodes d'interruption de la carrière pour donner des soins palliatifs, des soins à un membre de la famille ou à un parent gravement malade et pour congé parental. [4 Il n'est pas non plus tenu compte des périodes d'interruption de carrière dans le cadre du congé pour aidants proches reconnus."]4
  [2 ...]2
  § 2. [2 Le membre du personnel qui désire interrompre sa carrière professionnelle joint à la communication visée à l'article 6/1 le formulaire de demande d'allocations visé à l'article 81.]2
  § 3. Le [3 ministre qui a la Justice dans ses attributions]3 remplit le formulaire visé à l'article 81 et le remet au membre du personnel.
  Le [3 ministre qui a la Justice dans ses attributions]3 transmet au bureau de chômage du ressort du domicile du membre du personnel une attestation certifiant que le remplaçant remplit les conditions de l'article 76.
  
Art.65. § 1. Het personeelslid dat zijn loopbaan wil onderbreken teneinde palliatieve zorg te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van de artikelen 100bis en 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, brengt er de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 of de overheid waaronder het ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, van op de hoogte, voegt bij die mededeling het formulier bedoeld in artikel 81 alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorg behoeft en waaruit blijkt dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard deze palliatieve zorg te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
  Het personeelslid dient niet te worden vervangen.
  De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op deze gedurende dewelke de voormelde mededeling is gebeurd.
  De [1 minister bevoegd voor Justitie]1 of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, vult het in artikel 81 bedoelde formulier in en overhandigt het aan het personeelslid.
  [2 § 1bis. In toepassing van artikel 99 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, zijn de bepalingen voorzien in artikel 100ter en 102ter van de genoemde herstelwet van 22 januari 1985, van toepassing op de personeelsleden]2
  § 2. In afwijking van artikel 64 kan het personeelslid zijn loopbaan, krachtens de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen onderbreken voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van zijn gezin of aan een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte, met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste een maand of ten hoogste drie maanden.
  De periodes gedurende welke het personeelslid zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen samen niet meer bedragen dan twaalf maanden per patiënt tijdens de loopbaan. De periodes gedurende welke het personeelslid zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt mogen samen niet meer bedragen dan vierentwintig maanden per patiënt tijdens de loopbaan.
  (derde lid opgeheven) <KB 2004-07-14/35, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als lid van het gezin beschouwd, elke persoon die met het personeelslid samenwoont en als familielid, zowel de bloed- als de aanverwanten.
  Onder ernstige ziekte dient te worden verstaan elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer als dusdanig wordt beschouwd en waarvoor deze van mening is dat enige vorm van sociale, familiale of geestelijke hulp noodzakelijk is voor het herstel.
  Het personeelslid dat zijn loopbaan wil onderbreken om een lid van zijn gezin of een familielid dat ernstig ziek is bij te staan of het verzorging te verstrekken, brengt er de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 of de overheid waaronder het ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, van op de hoogte, en voegt bij die mededeling een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het ernstig zieke lid van het gezin of familielid, waarbij vastgesteld wordt dat het personeelslid zich bereid verklaard de ernstig zieke persoon bij te staan of hem verzorging te verstrekken.
  De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende welke de voormelde mededeling is gebeurd.
  De [1 minister bevoegd voor Justitie]1 of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, vult het in artikel 81 bedoelde formulier in en overhandigt het aan het personeelslid.
  (Ingeval van zware ziekte van een kind dat hoogstens 16 jaar oud is en van wie het personeelslid uitsluitend of hoofdzakelijk de last draagt in de zin van artikel 1 van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, wordt, wanneer het personeelslid alleenstaand is, de maximumperiode van de volledige loopbaanonderbreking bedoeld in het tweede lid van deze paragraaf uitgebreid naar 24 maanden en wordt de maximumperiode van de gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in het tweede lid van deze paragraaf uitgebreid naar 48 maanden.
  De periodes van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel worden opgenomen met periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet.
  Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan het personeelslid dat uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
  Ingeval van toepassing van het achtste lid van dit artikel moet het personeelslid bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat het personeelslid op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
  Voor iedere verlenging van een periode van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking dient het personeelslid dezelfde procedure te volgen en de door dit koninklijk besluit vereiste attest(en) in te dienen.) <KB 2006-12-03/50, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
  § 3. Aan het personeelslid dat zijn loopbaan voltijds onderbreekt met toepassing van dit artikel wordt een uitkering van (508,92 EUR) per maand toegekend. <KB 2005-07-20/37, art. 2, 006 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 3>
  (Het personeelslid dat zijn loopbaan deeltijds met toepassing van dit artikel onderbreekt, ontvangt maandelijks van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
  1° 86,32 EUR voor de personeelsleden die hun prestaties met een vijfde verminderen. (Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft wordt dit bedrag van 86,32 EUR vervangen door 116,08 EUR;) <KB 2005-07-20/37, art. 2, 006 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 3>
  2° (254,46 EUR) voor de personeelsleden die hun prestaties met de helft verminderen.) <KB 2004-07-14/35, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <KB 2005-07-20/37, art. 2, 006 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 3>
  § 4. De in dit artikel bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  
Art.65. § 1er. Le membre du personnel qui veut interrompre sa carrière pour donner des soins palliatifs à une personne en vertu des articles 100bis et 102bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 portant des dispositions sociales, en informe le [1 ministre qui a la Justice dans ses attributions]1 ou l'autorité dont il relève, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, joint à cette communication le formulaire de demande visé à l'article 81 ainsi qu'une attestation délivrée par le médecin traitant de la personne en nécessité de soins palliatifs et dont il paraît que le membre du personnel a déclaré qu'il est disposé à donner des soins palliatifs, sans que l'identité du patient soit mentionnée.
  Le membre du personnel ne doit pas être remplacé.
  L'interruption prend cours le premier jour de la semaine qui suit celle au cours de laquelle la communication précitée a été faite.
  Le [1 ministre qui a la Justice dans ses attributions]1 ou l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, remplit le formulaire visé à l'article 81 et le délivre au membre du personnel.
  [2 § 1bis. En application de l'article 99 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, les dispositions prévues aux articles 100ter et 102ter de ladite loi de redressement du 22 janvier 1985 s'appliquent aux membres du personnel.]2
  § 2. Par dérogation à l'article 64, le membre du personnel peut interrompre sa carrière en vertu des articles 100 et 102 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 portant des dispositions sociales pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou à un membre de sa famille jusqu'au deuxième degré qui souffre d'une maladie grave, par périodes consécutives ou non d'un mois au moins et de trois mois au plus.
  Les périodes pendant lesquelles le membre du personnel interrompt sa carrière de manière complète ne peuvent au total excéder douze mois par patient au cours de la carrière. Les périodes pendant lesquelles le membre du personnel interrompt sa carrière de manière partielle ne peuvent au total excéder vingt-quatre mois par patient au cours de la carrière.
  (Alinéa 3 abrogé). <AR 2004-07-14/35, art. 21, 004; En vigueur : 01-01-2002>
  Pour l'application du présent paragraphe est considéré comme membre du ménage, toute personne qui cohabite avec le membre du personnel et comme membre de la famille, tant les parents que les alliés.
  Par maladie grave, il y a lieu d'entendre toute maladie ou intervention médicale qui est considérée comme telle par le médecin traitant et pour laquelle celui-ci est d'avis que toute forme d'assistance sociale, familiale ou mentale est nécessaire pour la convalescence.
  Le membre du personnel qui veut interrompre sa carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou à un membre de sa famille qui souffre d'une maladie grave, en informe le [1 ministre qui a la Justice dans ses attributions]1 ou l'autorité dont il relève conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, et joint à cette communication une attestation délivrée par le médecin traitant du ménage ou du membre de la famille gravement malade, établissant que le membre du personnel s'est déclaré disposé à assister ou donner des soins à la personne gravement malade.
  L'interruption prend cours le premier jour de la semaine qui suit celle au cours de laquelle la communication précitée a été faite.
  Le [1 ministre qui a la Justice dans ses attributions]1 ou l'autorité dont il relève, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, remplit le formulaire visé à l'article 81 et le délivre au membre du personnel.
  (En cas de maladie grave d'un enfant âgé de 16 ans au plus dont le membre du personnel supporte exclusivement ou principalement la charge au sens de l'article 1er de la loi du 20 juillet 1971 instituant les prestations familiales garanties, la période maximale de l'interruption complète de la carrière professionnelle visée à l'alinéa 2 du présent paragraphe est portée à 24 mois et la période maximale de l'interruption partielle de la carrière professionnelle visée à l 'alinéa 2 du présent paragraphe est portée à 48 mois lorsque ce membre du personnel est isolé.
  Les périodes de l'interruption complète et partielle de la carrière professionnelle peuvent seulement être prises par périodes d'un mois minimum et trois mois maximum, consécutives ou non.
  Est isolé au sens de présent article, le membre du personnel qui habite exclusivement et effectivement avec un ou plusieurs de ses enfants.
  En cas d'application de l'alinéa 8 du présent article, le membre du personnel isolé fournit en outre la preuve de la composition de son ménage au moyen d'une attestation délivrée par l'autorité communale et dont il ressort que le membre du personnel, au moment de la demande, habite exclusivement et effectivement avec un ou plusieurs de ses enfants.
  Pour chaque prolongation d'une période de l'interruption complète et partielle de la carrière professionnelle, le membre du personnel doit à nouveau suivre la même procédure et introduire la ou les attestation(s) requise(s) en vertu du présent arrêté royal.) <AR 2006-12-03/50, art. 3, 008; En vigueur : 07-01-2007>
  § 3. Une allocation de (508,92 EUR) par mois est accordée au membre du personnel qui interrompt complètement sa carrière en application du présent article. <AR 2005-07-20/37, art. 2, 006 ; En vigueur : 01-07-2005; voir également art. 3>
  (Le membre du personnel qui interrompt partiellement sa carrière en application du présent article perçoit par mois, de l'Office national de l'Emploi, une allocation dont le montant est fixé comme suit :
  1° 86,32 EUR pour les membres du personnel qui réduisent leurs prestations d'un cinquième. (Pour le membre du personnel qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 86,32 EUR est remplacé par 116,08 EUR;) <AR 2005-07-20/37, art. 2, 006 ; En vigueur : 01-07-2005; zie également art. 3>
  2° (254,46 EUR) pour les membres qui réduisent leurs prestations de moitié.) <AR 2004-07-14/35, art. 21, 004; En vigueur : 01-01-2002> <AR 2005-07-20/37, art. 2, 006 ; En vigueur : 01-07-2005; voir également art. 3>
  § 4. Les allocations visées dans le présent article sont payées par l'Office national de l'Emploi.
  
Art. 65bis. [1 In afwijking van de duur van minimum één maand, zoals vermeld in artikel 65, § 2 kan het personeelslid voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn beroepsloopbaan volledig onderbreken voor een duur van één week, eventueel verlengbaar met één week.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of psychologische bijstand of verzorging noodzakelijk is.
   De door het eerste lid geboden mogelijkheid staat open voor :
   - het personeelslid dat ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
   - het personeelslid dat samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
   Wanneer de in het derde lid bedoelde personeelsleden geen gebruik kunnen maken van de door het eerste lid geboden mogelijkheid, kunnen ook de volgende personeelsleden zich op die mogelijkheid beroepen :
   - het personeelslid ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
   - of wanneer laatstgenoemde personeelslid in de onmogelijkheid verkeert dit verlof op te nemen, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
   De volledige onderbreking van de beroepsloopbaan kan genomen worden voor een periode die het mogelijk maakt de minimum duur van een maand te bereiken wanneer het personeelslid aansluitend op de in het eerste lid bedoelde volledige onderbreking zijn recht bedoeld in artikel 65, § 2 wenst uit te oefenen voor hetzelfde zwaar zieke kind.
   Het personeelslid dat zijn loopbaan wil onderbreken om het kind dat zwaar ziek is bij te staan of het verzorging te verstrekken, brengt er de [2 minister bevoegd voor Justitie]2 of de overheid waaronder het ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, van op de hoogte, en voegt bij die mededeling een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek kind, waarbij vastgesteld wordt dat het personeelslid zich bereid verklaard het zwaar ziek kind bij te staan of hem verzorging te verstrekken.
   Het bewijs van hospitalisatie van het kind wordt geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.
   Wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is, kan worden afgeweken van de voormelde termijn in artikel 64, § 2, tweede lid. In dat geval bezorgt het personeelslid zo spoedig mogelijk een attest van de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorzienbaar karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook ingeval het verlof verlengd wordt met een week.]1

  
Art. 65bis. [1 Par dérogation à la durée minimale d'un mois mentionnée dans l'article 65, § 2 le membre du personnel peut, pour l'assistance ou les soins à un enfant mineur pendant ou juste après l'hospitalisation de l'enfant des suites d'une maladie grave, interrompre complètement sa carrière professionnelle pour une durée d'une semaine, éventuellement prolongeable d'une semaine supplémentaire.
   Pour l'application de cet article, est considérée comme maladie grave toute maladie ou intervention médicale qui est considérée ainsi par le médecin traitant de l'enfant gravement malade et pour laquelle le médecin est d'avis que toute forme d'assistance sociale, familiale ou psychologique est nécessaire.
   La possibilité offerte à l'alinéa premier est ouverte pour :
   - le membre du personnel qui est parent au premier degré de l'enfant gravement malade et qui cohabite avec lui;
   - le membre du personnel qui cohabite avec l'enfant gravement malade et est chargé de son éducation quotidienne.
   Lorsque les membres du personnel visés au troisième alinéa ne peuvent faire usage de la possibilité offerte à l'alinéa premier, les membres du personnel suivants peuvent également utiliser cette possibilité :
   - le membre du personnel qui est parent au premier degré de l'enfant gravement malade et qui ne cohabite pas avec lui;
   - ou lorsque ce dernier membre du personnel se trouve dans l'impossibilité de prendre ce congé, un membre de la famille jusqu'au deuxième degré de l'enfant.
   L'interruption complète de la carrière professionnelle peut être prise pour une période qui permet d'atteindre la durée minimum d'un mois lorsque le membre du personnel, après l'interruption complète visée à l'alinéa premier, souhaite exercer le droit prévu à l'article 65, § 2 pour le même enfant gravement malade.
   Le membre du personnel qui veut interrompre sa carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un enfant qui souffre d'une maladie grave, en informe le [2 ministre qui a la Justice dans ses attributions]2 ou l'autorité dont il relève conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, et joint à cette communication une attestation délivrée par le médecin traitant de l'enfant gravement malade, établissant que le membre du personnel s'est déclaré disposé à assister ou donner des soins à l'enfant gravement malade.
   La preuve de l'hospitalisation de l'enfant est apportée par une attestation de l'hôpital concerné.
   Lorsque l'hospitalisation de l'enfant est imprévue, il peut être dérogé au délai d'avertissement prévu dans l'article 64, § 2, deuxième alinéa. Dans ce cas, le membre du personnel fournit, aussi vite que possible, une attestation du médecin traitant de l'enfant gravement malade, dans laquelle il est attesté du caractère imprévisible de l'hospitalisation. Cette possibilité vaut également dans le cas où le congé est prolongé d'une semaine.]1

  
Art. 65ter. [1 In afwijking van artikel 65, § 2, eerste en negende lid, kan de minimumperiode van onderbreking mits akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.
   Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 65, § 2, tweede en achtste lid, ten gevolge van de toepassing van het eerste lid minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft het personeelslid het recht om dit saldo zonder akkoord van de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, op te nemen.
   De Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, kan de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde recht weigeren. In dit geval dient de Minister van Justitie of de overheid waaronder het personeelslid ressorteert, overeenkomstig de artikelen 331 en 331bis van het Gerechtelijk Wetboek, zijn beslissing schriftelijk mee te delen aan het personeelslid die de onderbreking als bedoeld in het eerste lid heeft aangevraagd, binnen twee werkdagen na de ontvangst van de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 6/1.]1

  
Art. 65ter. [1 Par dérogation à l'article 65, § 2, alinéas 1er et 9, la période minimale d'interruption peut être réduite, moyennant l'accord du Ministre de la Justice ou de l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, à soit une semaine, soit deux semaines, soit trois semaines.
   Lorsque, suite à l'application de l'alinéa 1er, la partie restante de la période maximale d'interruption visée à l'article 65, § 2, alinéas 2 et 8, est inférieure à la période d'interruption minimale d'un mois, le membre du personnel a le droit de prendre ce solde sans l'accord du Ministre de la Justice ou de l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire.
   Le Ministre de la Justice ou l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, peut refuser l'exercice du droit visé à l'alinéa 1er. Dans ce cas, le Ministre de la Justice ou l'autorité dont relève le membre du personnel, conformément aux articles 331 et 331bis du Code judiciaire, doit communiquer sa décision par écrit au membre du personnel qui a demandé l'interruption, visée à alinéa 1er, dans les deux jours ouvrables qui suivent la réception de la communication écrite effectuée conformément à l'article 6/1.]1

  
Art.66. § 1. Aan het personeelslid dat zijn loopbaan voltijds onderbreekt, wordt een uitkering van (260,39 EUR) per maand toegekend. <KB 2001-12-04/43, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  § 2. Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot (285,18 EUR) per maand verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind waarvoor het personeelslid, dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt. <KB 2001-12-04/43, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot (309,97 EUR) verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van drie jaar (vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind), waarvoor het personeelslid, dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt. <KB 2001-12-04/43, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002> <KB 2004-07-14/35, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  De bedragen voorzien in het eerste en het tweede lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het rechtgevend kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende dewelke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte wordt bereikt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit laatste behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of totdat het kind de leeftijd van drie jaar zou hebben bereikt of de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou worden bereikt.
  Indien het personeelslid tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het krijgen van een verhoogde onderbrekingsuitkering zoals voorzien in het eerste of het tweede lid, kan deze verhoogde uitkering toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake is in het artikel 81, tweede lid.
  § 3. Wanneer de in de vorige §§ voorziene uitkeringen niet voor een volledige maand verschuldigd zijn, worden ze verminderd in verhouding tot de werkelijke duur van de loopbaanonderbreking voor die maand.
  § 4. De uitkeringen bedoeld in dit artikel worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art.66. § 1er. Une allocation de (260,39 EUR) par mois est accordée au membre du personnel qui interrompt complètement sa carrière. <AR 2001-12-04/43, art. 27, 002; En vigueur : 01-01-2002>
  § 2. Le montant de l'allocation est toutefois porté à (285,18 EUR) par mois, lorsque l'interruption de la carrière prend cours dans un délai de trois ans à partir de la naissance ou de l'adoption d'un deuxième enfant, pour lequel le membre du personnel, qui interrompt sa carrière, ou son conjoint vivant sous le même toit, perçoit des allocations familiales. <AR 2001-12-04/43, art. 27, 002; En vigueur : 01-01-2002>
  Le montant de l'allocation est toutefois porté à (309,97 EUR) par mois lorsque l'interruption de la carrière prend cours dans un délai de trois ans (à partir de chaque naissance ou adoption qui suit celle d'un deuxième enfant), pour lequel le membre du personnel ou son conjoint vivant sous le même toit, perçoit des allocations familiales. <AR 2001-12-04/43, art. 27, 002; En vigueur : 01-01-2002> <AR 2004-07-14/35, art. 22, 004; En vigueur : 01-09-2004>
  Les montants prévus aux alinéas 1er et 2 restent acquis, aussi en cas de prolongation de la periode initiale d'interruption, au plus tard jusqu'au premier jour du mois suivant le mois au cours duquel l'enfant qui a ouvert le droit atteint l'âge de trois ans ou, en cas d'adoption, au plus tard jusqu'au premier jour du mois qui suit le mois au cours duquel le troisième anniversaire de l'homologation de l'acte d'adoption est atteint. En cas de decès de l'enfant qui a ouvert le droit à ce montant, ce dernier reste acquis jusqu'à la fin de la période d'interruption en cours ou jusqu'à ce que l'enfant eût atteint l'age de trois ans ou le troisième anniversaire de l'homologation de l'acte d'adoption aurait été atteint.
  Si le membre du personnel, pendant une interruption en cours, sollicite le bénéfice d'une allocation majorée telle que prévue aux alinéas 1er ou 2, celle-ci peut être octroyée à partir du premier jour du mois qui suit la demande. Est considérée comme demande, l'introduction des pièces justificatives dont question à l'article 81, alinéa 2.
  § 3. Lorsque les allocations prévues aux §§ précédents ne sont pas dues pour un mois complet, elles sont réduites au prorata de la durée réelle de l'interruption de carrière pour ce mois.
  § 4. Les allocations visées dans le présent article sont payées par l'Office national de l'Emploi.
Art.67. <KB 2004-07-14/35, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004> Het personeelslid dat zijn loopbaan halftijds onderbreekt ontvangt per maand een onderbrekingstoelage van 130,20 EUR.
  Wanneer de halftijdse onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind, wordt het maandelijkse bedrag van de onderbrekingstoelage, die bedoeld is in het eerste lid, verhoogd tot 142,59 EUR.
  Wanneer de halftijdse onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind, wordt het maandelijkse bedrag van de onderbrekingstoelage, die bedoeld is in het eerste lid, verhoogd tot 154,99 EUR.
  De in dit artikel vermelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art.67. <AR 2004-07-14/35, art. 23, 004; En vigueur : 01-09-2004> Le membre du personnel qui interrompt sa carrière à mi-temps perçoit par mois une allocation d'interruption de 130,20 EUR.
  Lorsque l'interruption à mi-temps de la carrière prend cours dans un délai de trois ans à partir de la naissance ou de l'adoption d'un deuxième enfant le montant mensuel de l'allocation d'interruption visé à l'alinéa 1er, est augmenté jusqu'à 142,59 EUR.
  Lorsque l'interruption à mi-temps de la carrière prend cours dans un délai de trois ans à partir de chaque naissance ou adoption qui suit celle d'un deuxième enfant, le montant mensuel de l'allocation d'interruption visé à l'alinéa 1er, est augmenté jusqu'a 154,99 EUR.
  Les allocations visées dans le présent article sont payées par l'Office national de l'Emploi.
Art.68. De bedragen vastgesteld in de artikelen 66 en 67 blijven nochtans slechts behouden gedurende de eerste twaalf maanden van loopbaanonderbreking. Na deze periode worden ze verminderd met 5 pct.
Art.68. Les montants fixés aux articles 66 et 67 ne restent cependant acquis que pendant les douze premiers mois de l'interruption de la carrière. Après cette période ils sont diminués de 5 p.c.
Art.69. De onderbrekingsuitkeringen worden geïndexeerd en gekoppeld aan de spilindex 143,59. De indexering geschiedt vanaf de tweede maand die volgt op het einde van de periode van twee maanden tijdens welke het gemiddeld indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.
  Voor de toepassing van deze indexering wordt het indexcijfer der consumptieprijzen van elke maand vervangen door het rekenkundig gemiddelde van het indexcijfer van de betrokken maand en de indexcijfers van de drie voorgaande maanden.
  Iedere maal dat het gemiddelde van het volgens het tweede lid vervangen indexcijfer van twee opeenvolgende maanden één van de spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, worden de onderbrekingsuitkeringen gekoppeld aan de spilindex 143,59 opnieuw berekend door de coëfficiënt 1,02n er op toe te passen, waarin n de rang van de bereikte spilindex vertegenwoordigt.
  Te dien einde, wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer die zijn rang opgeeft, het nr. 1 duidt de spilindex aan die volgt op de spilindex 143,59.
  Voor het berekenen van de coëfficiënt 1,02n, worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot een hogere tienduizendste of weggelaten naargelang zij al dan niet 50 pct. van een tienduizendste bereiken.
  Wanneer het overeenkomstig de voorgaande bepalingen berekend bedrag van de onderbrekingsuitkering (wordt uitgedrukt in euro en cent wordt het afgerond naar de hogere of lagere cent naargelang het cijfer van de honderduizendsten al dan niet 5 bereikt). <KB 2001-12-04/43, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.69. Les allocations d'interruption sont indexées et liées à l'indice-pivot 143,59. L'indexation est applicable à partir du deuxième mois qui suit la fin de la période de deux mois pendant laquelle l'indice moyen atteint le chiffre qui justifie une modification.
  Pour l'application de cette indexation, l'indice des prix à la consommation de chaque mois est remplacé par la moyenne arithmétique de l'indice des prix du mois concerné et des indices des prix des trois mois précedents.
  Chaque fois que la moyenne des indices des prix, remplacés selon l'alinéa 2 de deux mois consécutifs, atteint l'un des indices-pivot ou est ramenée à l'un d'eux, les allocations d'interruption rattachées à l'indice-pivot 143,59 sont calculées à nouveau en les affectant du coefficient 1,02n, n représentant le rang de l'indice-pivot atteint.
  A cet effet, chacun des indices-pivot est designé par un numéro de suite indiquant son rang, le n° 1 désignant l'indice-pivot qui suit l'indice 143,59.
  Pour le calcul du coefficient 1,02n, les fractions de dix milliemes d'unités sont arrondies au dix millième supérieur ou négligées, selon qu'elles atteignent ou non 50 p.c. d'un dix millième.
  Quand le montant de l'allocation d'interruption calculé conformément aux dispositions qui précèdent, (est libellé en euros et cents, il est arrondi au cent supérieur selon que le chiffre des cent millièmes atteint ou n'atteint pas 5). <AR 2001-12-04/43, art. 28, 002; En vigueur : 01-01-2002>
Art.70. § 1. Behoudens de onverenigbaarheden die voortvloeien uit de artikelen 293, 297, 298 en 299 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de onderbrekingsuitkeringen gecumuleerd worden met de inkomsten die voortvloeien uit een bijkomende activiteit als loontrekkende, die reeds gedurende ten minste drie maanden werd uitgeoefend vóór de onderbreking van de loopbaan.
  [1 [2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
   a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.]2

   [2 De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
   - een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   - een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
   - een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
   gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]2

   Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
   a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
   b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.]1

  Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als bijkomende activiteit als loontrekkende beschouwd, de activiteit in loondienst waarvan het aantal werkuren gemiddeld het aantal werkuren in de onderbroken betrekking niet overschrijdt.
  § 2. Wanneer het personeelslid enige betaalde arbeid in loondienst begint te verrichten of een zodanige bijkomstige werkzaamheid uitbreidt, moet het de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 80 hiervan op de hoogte brengen alvorens een zodanige werkzaamheid te verrichten.
  Het personeelslid verliest de aanspraak op uitkeringen op de dag dat een in het eerste lid bedoelde werkzaamheid wordt uitgeoefend.
  Indien de directeur van het werkloosheidsbureau, bedoeld in artikel 80, niet op de hoogte werd gebracht alvorens een werkzaamheid wordt uitgeoefend, wordt de reeds betaalde uitkering teruggevorderd.
  § 3. Het personeelslid wordt, voor de betwistingen die voortvloeien uit de uitoefening van de in de §§ 1 en 2 bedoelde activiteiten en voor een controle op deze activiteiten, gelijkgesteld met de werknemer bedoeld in het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
  
Art.70. § 1er. Sous réserve des incompatibilités découlant des articles 293, 297, 298 et 299 du Code judiciaire, les allocations d'interruption peuvent être cumulées avec les revenus provenant d'une activité accessoire en tant que travailleur salarié déjà exercée pendant au moins trois mois avant l'interruption de la carrière.
  [1 [2 Les allocations d'interruption ne peuvent pas être cumulées avec une pension, hormis :
   a) avec une allocation de transition, conformément au Livre Premier, Titre 1er, Chapitre II bis, de la loi du 15 mai 1984 portant mesures d'harmonisation dans les régimes de pensions, Chapitre II de l'arrêté royal n° 72 du 10 novembre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants ou Chapitre IV de l'arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
   b) avec une pension de survie pendant une période unique de 12 mois civils consécutifs ou non.]2

   [2 La période de 12 mois civils visée sous b) est réduite du nombre de mois où :
   - une indemnité au sens de l'article 64quinquies de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
   - une indemnité au sens de l'article 107quater de l'arrêté royal du 22 décembre 1967 portant règlement général relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants;
   - un revenu de remplacement, au sens de l'article 76, 10° de la loi-programme du 28 juin 2013,
   a été cumulé avec le bénéfice d'une pension de survie.]2

   Pour l'application de cette disposition, sont considérées comme pension, la pension de vieillesse, de retraite, d'ancienneté ou de survie, et tous autres avantages en tenant lieu, accordés :
   a) par ou en vertu d'une loi belge ou étrangère;
   b) par un organisme de sécurité sociale, un pouvoir public ou d'utilité publique, belge ou étranger.]1

  Pour l'application du présent paragraphe, est considérée comme activité accessoire en tant que travailleur salarié, l'activité salariée dont le nombre d'heures de travail, en moyenne, ne dépasse pas le nombre d'heures de travail dans l'emploi qui est interrompu.
  § 2. Lorsque le membre du personnel entame une activité de salarié rémunérée quelconque ou accroît une telle activité accessoire, il doit en avertir le directeur du bureau de chômage visé à l'article 80 préalablement à l'exercice d'une telle activité.
  Le membre du personnel perd le bénéfice de l'allocation le jour de l'exercice d'une activité visée à l'alinéa 1.
  Si le directeur du bureau de chômage vise à l'article 80 n'a pas été avisé préalablement à l'exercice d'une activite, l'allocation déjà payée est récupérée.
  § 3. Le membre du personnel est, pour les litiges qui découlent de l'exercice des activités visées aux §§ 1er et 2 et pour le contrôle de ces activités, assimilé au travailleur visé à l'arrêté royal du 2 janvier 1991 relatif à l'octroi d'allocations d'interruption.
  
Art.71. Indien het personeelslid geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 80 of ervan afziet wordt de loopbaanonderbreking omgezet in non-activiteit.
  Het eerste lid is niet van toepassing op de personeelsleden die afzien van de onderbrekingsuitkeringen omdat deze, overeenkomstig de koninklijke besluiten nrs. 415, 416 en 418 van 16 juli 1986 niet verenigbaar zijn met het genot van een pensioen.
Art.71. Si le membre du personnel n'a pas droit aux allocations d'interruption à la suite d'une décision du directeur du bureau de chômage visé à l'article 80 ou s'il y renonce, l'interruption de la carrière est convertie en non-activité.
  L'alinéa 1er n'est pas applicable aux membres du personnel qui renoncent aux allocations d'interruption parce que celles-ci, conformément aux arrêtés royaux nos 415, 416 et 418 du 16 juillet 1986, ne sont pas compatibles avec le bénéfice d'une pension.
Art.72. Het verlof voor loopbaanonderbreking is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige niettemin met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.72. Le congé pour interruption de la carrière, n'est pas rémunéré. Il est toutefois assimilé pour le surplus à une periode d'activité de service.
Art.73. <KB 2004-07-14/35, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004> Tijdens een periode van halftijdse loopbaanonderbreking mag de ambtenaar geen vermindere prestaties voor persoonlijke aangelegenheid verrichten.
  [2 Het adoptieverlof, het opvangverlof, het pleegouderverlof, het verlof voor moederschapsbescherming en het omgezet moederschapsverlof stellen een einde aan de stelsels van voltijdse en deeltijdse loopbaanonderbreking.]2
  
Art.73. <AR 2004-07-14/35, art. 24, 004; En vigueur : 01-09-2004> Au cours d'une période d'interruption à mi-temps de la carrière, l'agent ne peut exercer des prestations réduites pour convenance personnelle.
  [2 Le congé d'adoption, le congé d'accueil, le congé parental d'accueil, le congé pour la protection de la maternité et le congé de maternité converti mettent fin aux régimes d'interruption de carrière à temps plein et à temps partiel.]2
  
Art.74. § 1. Op zijn verzoek, en per [3 aangetekende zending]3, kan het personeelslid zijn ambt opnieuw opnemen vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verlopen is mits een opzegperiode van twee maanden, tenzij de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 een kortere periode aanvaardt.
  § 2. De onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode, die minder bedraagt dan de verschillende minimumperiodes voorzien bij deze afdeling, worden terugbetaald aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  De terugbetaling bedoeld in het eerste lid wordt niet gevorderd wanneer de periode van onderbreking onmiddellijk volgt op een andere periode van loopbaanonderbreking.
  [2 In afwijking van het eerste lid heeft het personeelslid dat een loopbaanonderbreking opneemt als bedoeld in de artikelen 64, § 1, 65, § § 1 en 2, 65bis en 65ter, van hoofdstuk V, mits hij het akkoord verkrijgt van de minister van Justitie of van de overheid waaronder hij ressorteert, de mogelijkheid om de onderbreking stop te zetten voor de afloop van de verschillende minimumperiodes als bedoeld in de artikelen 64, § 1, 65, § § 1 en 2, 65bis en 65ter. Het personeelslid is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen van het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
   Indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het derde lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumperiode niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties, en de dagen die hierop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
   Een stopzetting voor de afloop van de minimumperiodes, bedoeld in het derde lid, doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van:
   1° de maximumduur van 60 maanden bedoeld in artikel 64, § 1;
   2° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden bedoeld in artikel 65, § 2;
   3° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden bedoeld in artikel 32, § 1.
   Wat betreft het verlof voor erkende mantelzorgers, bepaald in artikel 65, § 1bis, zijn de bepalingen voorzien in het koninklijk besluit van 20 juli 2021 houdende uitvoering van artikel 100ter, § 3, tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen van toepassing.]2

  § 3. De administrateur-generaal van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of de door deze laatste aangewezen ambtenaar kan afzien van de terugvordering in geval van een werkhervatting op grond van uitzonderlijke omstandigheden als het personeelslid daartoe een verzoekschrift, eventueel vergezeld van bewijsstukken, indient bij de directeur van het werkloosheidsbureau, bedoeld in artikel 80. Deze doet het aan de administrateur-generaal toekomen.
  
Art.74. § 1er. A sa demande, le membre du personnel peut reprendre sa fonction avant l'échéance de la période d'interruption moyennant un préavis de deux mois communiqué par [3 envoi recommandé]3 au [1 ministre qui a la Justice dans ses attributions]1, a moins que celui-ci n'accepte un délai plus court.
  § 2. Les allocations d'interruption perçues pour une période inférieure aux différentes périodes minimales prevues par la presente section sont remboursées à l'Office national de l'Emploi.
  Le remboursement prévu à l'alinéa 1er n'est pas réclamé lorsque la période d'interruption fait immédiatement suite à une autre période d'interruption de carrière.
  [2 Par dérogation à l'alinéa 1er, le membre du personnel qui prend une interruption de carrière visée aux articles 64, § 1er, 65, § § 1er et 2, 65bis et 65ter, du chapitre V, a, moyennant l'accord du ministre de la Justice ou de l'autorité dont il relève, la possibilité de mettre fin à l'interruption avant l'expiration des différentes durées minimales prévues aux articles 64, § 1er, 65, § § 1er et 2, 65bis et 65ter, du chapitre V. Le membre du personnel est tenu d'informer le bureau de chômage de cette cessation par écrit et en temps utile. Si la communication au bureau de chômage est effectuée alors que l'interruption a déjà cessé et que le paiement des allocations a déjà été effectué en totalité pour le mois pendant lequel la cessation anticipée a eu lieu, les allocations octroyées à tort seront récupérées.
   Si les conditions visées à l'alinéa 3 sont remplies, la cessation intervenue avant l'expiration de la durée minimale n'entraîne pas la récupération des allocations afférentes à la période précédente. Le jour de la cessation de l'interruption des prestations de travail, ainsi que les jours qui suivent cette cessation et précèdent l'expiration de la durée minimale, sont déduits proportionnellement de l'allocation afférente au mois au cours duquel la cessation intervient.
   Le fait que la cessation ait lieu avant l'expiration des durées minimales visées à l'alinéa 3 n'affecte pas le principe selon lequel les jours non pris qui sont nécessaires pour atteindre la durée minimale sont pris en compte dans le calcul de:
   1° la durée maximale de 60 mois visée à l'article 64, § 1er;
   2° la durée maximale de 12, 24 ou 48 mois visée à l'article 65, § 2;
   3° la durée maximale de 4, 8, 20 ou 40 mois visée à l'article 32, § 1er.
   En ce qui concerne le congé pour les aidants proches reconnus visé à l'article 65, § 1erbis, les dispositions prévues dans l'arrêté royal du 20 juillet 2021 portant exécution de l'article 100ter, § 3, alinéa 2, de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales sont d'application.]2

  § 3. L'administrateur général de l'Office national de l'Emploi ou l'agent désigné par lui peut renoncer à la récupération en cas de reprise de travail motivée par des circonstances exceptionnelles si le membre du personnel introduit à cet effet une requête éventuellement accompagnée de pièces justificatives auprès du directeur du bureau de chômage visé à l'article 80. Celui-ci la transmet à l'administrateur général.
  
Art.75. <KB 2005-06-15/31, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Om te kunnen genieten van onderbrekingsuitkeringen dient de betrokken ambtenaar over een woonplaats te beschikken in een land behorende tot de (Europese Economische Ruimte of in Zwitserland). <KB 2007-06-07/54, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 01-06-2002>
  [1 ...]1
  De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. [2 ...]2
  [2 De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de ambtenaar werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn.]2
  [2 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]2
  
Art.75. <AR 2005-06-15/31, art. 6, 005; En vigueur : 01-09-2002> Pour pouvoir bénéficier d'allocations d'interruption, l'agent concerné doit disposer d'un domicile dans un pays appartenant à (l'Espace économique européen ou en Suisse). <AR 2007-06-07/54, art. 6, 009; En vigueur : 01-06-2002>
  [1 ...]1
  Les allocations d'interruption ne sont toutefois payables qu'en Belgique. [2 ...]2
  [2 Les allocations d'interruption sont payées une fois par mois à terme échu. Le paiement a lieu au plus tard dans le délai d'un mois. Ce délai prend cours le troisième jour ouvrable qui suit le moment où la décision d'octroi du droit aux allocations d'interruption a été communiquée à l'agent et au plus tôt à partir du jour où les conditions de paiement sont remplies.]2
  [2 Les allocations sont payées par virement sur un compte financier appartenant à l'espace unique de paiements en euros, tel que créé en vertu de la Directive (UE) 2015/2366 du Parlement européen et du Conseil du 25 novembre 2015 concernant les services de paiement dans le marché intérieur, modifiant les directives 2002/65/CE, 2009/110/CE et 2013/36/UE et le règlement (UE) n° 1093/2010, et abrogeant la directive 2007/64/CE.]2
  
Afdeling II. - Vervanging.
Section II. - Remplacement.
Art.76. Met toepassing van de bepalingen van de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van artikel 97, § 3, van de programmawet van 30 december 1988, (kan de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 het personeelslid gedurende de periode van de loopbaanonderbreking vervangen) door een werkloze die, op het ogenblik van de indienstneming, aan de volgende voorwaarden moet voldoen : <KB 2004-07-14/35, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  1° ofwel vergoed worden in een uitkeringsstelsel van volledige uitkeringen voor alle dagen van de week;
  2° ofwel de hoedanigheid hebben van deeltijds werknemer met behoud van rechten die een inkomensgarantieuitkering geniet in toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
  3° ofwel volledig werkloos zijn, ingeschreven zijn als werkzoekende en het bestaansminimum genieten dat is vastgesteld door de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling ingeschreven zijn, op voorwaarde het ontvangen van het bestaansminimum te bewijzen gedurende ten minste drie maanden tijdens de zes maanden die aan de indienstneming voorafgaan;
  4° ofwel volledig werkloos zijn, ingeschreven zijn als werkzoekende, ingeschreven zijn in het bevolkingsregister, recht hebben op sociale bijstand maar geen recht hebben op het bestaansminimum wegens de nationaliteit en bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling ingeschreven zijn, op voorwaarde het ontvangen van sociale bijstand te bewijzen gedurende ten minste drie maanden tijdens de zes maanden die aan de indienstneming voorafgaan;
  5° ofwel mindervalide werknemer in een beschermde werkplaats zijn zoals bedoeld in artikel 78 van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991;
  6° ofwel jonge werknemer zijn die alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden vervult om recht te hebben op de wachtuitkeringen die bepaald zijn in artikel 36 van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991, met uitzondering van die voor de wachtperiode bedoeld in artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van datzelfde besluit, voor zover het bewijs ervan wordt voorgelegd;
  7° ofwel een persoon zijn die zich wenst in te schakelen op de arbeidsmarkt en die tegelijk aan de volgende voorwaarden voldoet :
  a) het bewijs leveren dat hij tijdens zijn beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of ermee gelijkgestelde in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd heeft tijdens een periode van achttien maanden of aantonen dat hij minstens een werkloosheidsuitkering op basis van zijn arbeidsprestaties genoten heeft, buiten de onder b) bedoelde periode;
  b) op het ogenblik van de indienstneming geen werkloosheidsuitkering genoten hebben en geen arbeidsprestatie als loontrekkende of zelfstandige geleverd hebben tijdens een ononderbroken periode van ten minste vierentwintig maanden;
  c) als werkzoekende ingeschreven zijn op het ogenblik van de indienstneming;
  8° ofwel door een arbeidsovereenkomst verbonden werknemer zijn in de zin van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, op voorwaarde :
  a) uitkeringen voor alle dagen van de week te hebben genoten als uitkeringsgerechtigde volledige werkloze, onmiddellijk vóór het begin van de uitvoering van de vervangingsovereenkomst of één van de voorwaarden vervullen die vastgesteld zijn in 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7° of in 9°;
  b) dat de vervangingsperiode waarvoor hij in dienst is genomen, is beëindigd;
  9° ofwel werkzoekende zijn van wie het recht op uitkeringen geschorst is wegens langdurige werkloosheid, krachtens de bepalingen van hoofdstuk, 3, afdeling 8, van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991 en die gedurende ten minste vierentwintig maanden zonder onderbreking geen vergoedingen meer genoten heeft in het raam van de werkloosheidsreglementering.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt de werknemer die, de dag vóór zijn indienstneming, als vervanger voor een loopbaanonderbreking tewerkgesteld was in dezelfde openbare dienst, geacht de in het eerste lid gestelde voorwaarden te vervullen.
  
Art.76. En application des dispositions des articles 100 et 102 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales et de l'article 97, § 3, de la loi-programme du 30 décembre 1988, (le [1 ministre qui a la Justice dans ses attributions]1 peut) de remplacer le membre du personnel pendant la période d'interruption de la carrière par un chômeur qui, au moment de l'engagement, doit remplir les conditions suivantes : <AR 2004-07-14/35, art. 25, 004; En vigueur : 01-01-2002>
  1° ou bien bénéficier dans le régime d'indemnisation des allocations completes pour tous les jours de la semaine;
  2° ou bien avoir la qualité de travailleur à temps partiel avec maintien des droits benéficiant d'une allocation de garantie de revenus, en application de l'article 131bis de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage;
  3° ou bien être chômeur complet, être inscrit comme demandeur d'emploi bénéficiant du minimum des moyens d'existence fixé par la loi du 7 août 1974 instaurant un droit au minimum de moyens d'existence et être inscrit auprès du service régional de placement compétent, à condition de prouver le bénéfice du minimum de moyens d'existence pendant au moins trois mois au cours des six mois qui précèdent l'engagement;
  4° ou bien être chômeur complet, être inscrit comme demandeur d'emploi, être inscrit dans le registre de la population, bénéficiant de l'aide sociale mais n'ayant pas droit au minimum de moyens d'existence en raison de la nationalité et être inscrit auprès du service régional de placement competent, à condition de prouver le benéfice de l'aide sociale pendant au moins trois mois au cours des six mois qui précèdent l'engagement;
  5° ou bien être travailleur handicapé occupé dans un atelier protégé tel que visé à l'article 78 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 précité;
  6° ou bien être jeune travailleur remplissant toutes les conditions d'admissibilité et d'octroi pour avoir droit aux allocations d'attente déterminées à l'article 36 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 précité, à l'exception de celles de la période d'attente visée à l'article 36, § 1er, alinéa 1er, 4° de ce même arrêté, pour autant que la preuve en soit produite;
  7° ou bien être une personne qui souhaite s'insérer ou se réinsérer sur le marché du travail et qui en même temps, satisfait aux conditions suivantes :
  a) apporter la preuve qu'au cours de sa carrière professionnelle, elle a presté 312 jours de travail ou jours y assimilés au sens de la réglementation du chômage au cours d'une période de dix-huit mois ou démontrer qu'elle a bénéficié d'au moins une allocation de chômage sur la base de ses prestations de travail, en dehors de la période visée au b);
  b) au moment de l'engagement, n'avoir bénéficié d'aucune allocation de chômage et n'avoir fourni aucune prestation de travail en tant que salarié ou indépendant pendant une période ininterrompue d'au moins vingt-quatre mois;
  c) être inscrite en tant que demandeur d'emploi au moment de l'engagement;
  8° ou bien être travailleur lié par un contrat de remplacement au sens de l'article 11ter de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, à condition :
  a) d'avoir bénéficié d'allocations pour tous les jours de la semaine, en tant que chômeur complet indemnisé, immédiatement avant le début de l'exécution du contrat de remplacement ou de remplir une des conditions fixees au 2°, 3°, 4°, 5°, 6° et 7° ou au 9°;
  b) que la période de remplacement pour laquelle il a été engagé soit terminée;
  9° ou bien être demandeur d'emploi dont le droit aux allocations a été suspendu pour chômage de longue durée en vertu des dispositions du chapitre 3, section 8, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 précité et qui n'a plus bénéficié d'allocations dans le cadre de la réglementation relative au chômage pendant au moins vingt-quatre mois sans interruption.
  Pour l'application du présent article, est censé remplir les conditions prévues à l'alinéa 1er, le travailleur qui, le jour précedant son engagement, était occupé comme remplaçant pour une interruption de la carrière dans le même service public.
  
Art.77. Onder de in artikel 76 opgesomde categorieën werklozen dient de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 voorrang te verlenen aan de laureaten van de vergelijkende examens of de examens die toegang geven tot de in artikel 1 bedoelde betrekkingen.
  
Art.77. Entre les catégories de chômeurs énumérées a l'article 76, le [1 ministre qui a la Justice dans ses attributions]1 est tenu d'accorder la priorité aux lauréats des concours ou des examens donnant accès aux emplois visés à l'article 1.
  
Afdeling III. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure..
Section III. - Demande de l'allocation d'interruption et procédure.
Art.80. [1 Het personeelslid dat een onderbrekingsuitkering wenst te genieten, dient bij een ter post aangetekende brief een aanvraag in gericht aan het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in artikel 81.]1
  
Art.80. [1 Le membre du personnel qui désire bénéficier d'une allocation d'interruption, introduit une demande, par lettre recommandée à la poste, à l'adresse de l'Office national de l'Emploi mentionnée sur le formulaire de demande visé à l'article 81.]1
  
Art.81. De aanvraag dient te gebeuren door middel van het formulier waarvan het model en de inhoud vastgesteld worden door het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening [1 ...]1.
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijsstukken het personeelslid bij zijn aanvraag dient te voegen indien het aanspraak maakt op de verhoogde uitkering voorzien bij artikel 66, § 2, of bij artikel 67, §§ 2 et 3, alsmede de termijnen binnen welke deze bewijsstukken dienen te worden ingediend.
  De aanvraagformulieren kunnen worden verkregen op het werkloosheidsbureau.
  
Art.81. La demande doit être introduite au moyen du formulaire dont le modèle et le contenu sont déterminés par le Comité de gestion de l'Office national de l'Emploi [1 ...]1.
  Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine les instruments de preuve que le membre du personnel doit joindre à sa demande lorsqu'il prétend à l'allocation majorée prévue à l'article 66, § 2, ou à l'article 67, §§ 2 et 3, ainsi que les délais dans lesquels ces preuves doivent être introduites.
  Les formulaires de demande peuvent être obtenus auprès du bureau de chômage.
  
Art.82. Elke verlenging of nieuwe aanvraag dient te worden ingediend met inachtneming van dezelfde formaliteiten en termijnen als een eerste aanvraag.
Art.82. Toute prolongation ou toute nouvelle demande doit être introduite dans les mêmes formes et délais qu'une première demande.
Art.83. [1 [2 Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]2 Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld verzonden worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de verzending ervan.
   Indien het recht op uitkeringen op een latere datum ingaat overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid, wordt het personeelslid, wat het Ministerie van Justitie betreft, toch geacht in loopbaanonderbreking te zijn vanaf de dag die op het aanvraagformulier is aangegeven.]1

  
Art.83. [1 [2 Le droit aux allocations est ouvert à partir du jour indiqué sur la demande d'allocations, lorsque tous les documents nécessaires, dûment et entièrement remplis, sont envoyés à l'adresse de l'Office national de l'Emploi mentionnée sur le formulaire de demande, dans le délai de deux mois, prenant cours le lendemain du jour indiqué sur la demande, et calculé de date à date.]2 Lorsque ces documents dûment et entièrement remplis, sont envoyés en dehors de ce délai, le droit aux allocations n'est ouvert qu'à partir du jour de leur envoi.
   Lorsque le droit aux allocations est ouvert à une date ultérieure, conformément aux dispositions de l'alinéa 1er, le membre du personnel est cependant considéré comme étant en interruption de carrière, pour ce qui concerne le Ministère de la Justice, depuis le jour mentionné sur le formulaire de demande.]1

  
Art.84. De directeur van het bevoegde werkloosheidsbureau neemt alle beslissingen inzake toekenning of ontzegging van het recht op onderbrekingsuitkeringen na de nodige onderzoekingen en navorsingen te hebben verricht of te laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart naar het personeelslid.
Art.84. Le directeur du bureau de chômage compétent prend toutes décisions en matière d'octroi ou d'exclusion du droit aux allocations d'interruption, après avoir procédé ou fait procéder aux enquêtes et investigations nécessaires. Il inscrit sa décision sur une carte d'interruption d'allocations dont le modele et le contenu sont fixés par l'Office national de l'Emploi. Le directeur envoie un exemplaire de cette carte d'interruption d'allocations au membre du personnel.
Art.85. <KB 2004-07-14/35, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004> § 1. Alvorens een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van uitkeringen te nemen, roept de directeur het personeelslid op om hem te horen. Het personeelslid moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in zijn verweermiddelen :
  1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de loopbaanonderbreker de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij reeds gedurende één jaar de uitoefening van deze activiteit heeft gecumuleerd met het genot van onderbrekingsuitkeringen;
  2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 65, 66 en 67;
  3° wanneer het personeelslid schriftelijk heeft meegedeeld dat hij niet wenst te worden verhoord.
  Indien het personeelslid de dag van de oproeping belet is, mag hij vragen het verhoor te verdagen tot een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na die welke voor het eerste verhoor was vastgesteld.
  Behoudens gevallen van overmacht wordt het uitstel maar eenmaal verleend.
  De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in de gevallen van overmacht, op het werkloosheidsbureau toekomen uiterlijk de dag voor de dag waarop het personeelslid werd opgeroepen.
  Het personeelslid kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, bedoeld in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en vakbonden van haar personeel.
  § 2. De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de betrokken ambtenaar ter kennis gebracht en vermeldt zowel de periode voor dewelke teruggevorderd wordt als het terug te vorderen bedrag.
  De directeur zendt een afschrift van deze beslissing aan de overheid onder welke het personeelslid ressorteert.
  De beslissingen van de directeur moeten, op straffe van verval, binnen drie maanden na kennisgeving aan de bevoegde arbeidsrechtbank voorgelegd worden.
  [1 § 3. De bepalingen in § 1, eerste lid, zijn evenwel niet van toepassing, indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
   1° de Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van artikel 70;
   2° het personeelslid werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
   Indien het personeelslid in toepassing van deze paragraaf, vraagt gehoord te worden, wordt toepassing gemaakt van §§ 1 en 2.
   § 4. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer:
   - ofwel de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau;
   - ofwel het personeelslid die een vereiste aangifte niet heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou gehad hebben op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.]1

  [2 Wanneer het personeelslid evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]2
  
Art.85. <AR 2004-07-14/35, art. 27, 004; En vigueur : 01-09-2004> § 1er. Prealablement à toute décision d'exclusion ou de récupération des allocations, le directeur convoque le membre du personnel aux fins d'être entendu. Cependant, le membre du personnel ne doit pas être convoqué pour être entendu en ses moyens de défense :
  1° lorsque la décision d'exclusion est due à une reprise de travail, une mise à la pension, une fin de contrat de travail ou au fait que l'interrompant poursuit l'exercice d'une activité indépendante alors qu'il a cumulé pendant un an l'exercice de cette activité avec le bénéfice des allocations d'interruption;
  2° dans le cas d'une récupération à la suite de l'octroi d'un montant d'allocations ne correspondant pas aux dispositions des articles 65, 66 en 67;
  3° lorsque le membre du personnel a communiqué par écrit qu'il ne désire pas être entendu.
  Si le membre du personnel est empêché le jour de la convocation, il peut demander la remise de l'audition à une date ultérieure, laquelle ne peut être postérieure de plus de quinze jours a celle qui était fixée pour la première audition.
  La remise n'est accordée qu'une seule fois, sauf en cas de force majeure.
  La demande de remise doit, sauf en cas de force majeure, parvenir au bureau de chômage au plus tard la veille du jour auquel le membre du personnel a été convoqué.
  Le membre du personnel peut se faire représenter ou se faire assister par un avocat ou un délégué d'une organisation syndicale représentative, visée dans la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
  § 2. La décision du directeur, par laquelle des allocations d'interruption perçues indûment sont récupérées, est notifiée au membre du personnel concerné par lettre recommandée à la poste et doit mentionner aussi bien la période pour laquelle il y a récupération que le montant à récupérer.
  Le directeur envoie une copie de cette décision à l'autorité dont le membre du personnel relève.
  Les décisions du directeur doivent, sous peine de déchéance, être soumises au tribunal du travail compétent, dans les trois mois de la notification de la décision.
  [1 § 3. Les dispositions du § 1er, alinéa 1er, ne s'appliquent pas, si les conditions suivantes sont simultanément remplies :
   1° l'Office a constaté un cumul non autorisé avec une activité complémentaire en tant que salarié au sens de l'article 70;
   2° le membre du personnel a été informé par écrit de cette constatation et de la possibilité, dans les quinze jours qui suivent le dépôt à la poste de la lettre de l'Office, de se défendre par écrit ou de demander par écrit une audition.
   Si le membre du personnel demande une audition en application de ce paragraphe, les §§ 1er et 2 sont d'application.
   § 4. Le directeur peut renoncer à la récupération lorsque :
   - soit les allocations d'interruption ont été payées à tort à la suite d'une erreur juridique ou matérielle du bureau du chômage;
   - soit le membre du personnel qui n'a pas effectué une déclaration requise ou l'a effectuée tardivement, prouve qu'il a agi de bonne foi et qu'il aurait eu droit aux allocations s'il avait effectué à temps sa déclaration.]1

  [2 Toutefois, lorsque le membre du personnel prouve qu'il a perçu de bonne foi des allocations auxquelles il n'avait pas droit, la récupération est, en tous cas, limitée aux cent cinquante derniers jours d'indemnisation indue. Cette limitation n'est pas applicable en cas de cumul avec une prestation accordée en vertu d'un régime de sécurité sociale.]2
  
Art. 85/1. [1 Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.]1
  
Art. 85/1. [1 Le Comité de gestion de l'Office national de l'Emploi est autorisé à renoncer en tout ou en partie aux sommes restant à rembourser, conformément aux articles 171 à 174 inclus, à l'exception de l'article 173, 5°, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage.]1
  
Afdeling IV. - Toezicht.
Section IV. - Contrôle.
Art.86. Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie, worden de personeelsleden van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 van economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art.86. Sans préjudice des devoirs qui incombent aux officiers de police judiciaire, les membres du personnel de l'Office national de l'Emploi désignés conformément à l'article 22 de la loi du 14 fevrier 1961 d'expansion économique, de progrès social et de redressement financier, sont chargés du contrôle du respect des dispositions du présent chapitre.
HOOFDSTUK XII. - Verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid.
CHAPITRE XII. - Prestations réduites pour convenance personnelle.
Art.87. [1 Het personeelslid mag zijn ambt met verminderde prestaties uitoefenen voor persoonlijke aangelegenheden.
   Het personeelslid moet de helft, twee derden, drie vierden, vier vijfden of negen tienden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.
   De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden.
   De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand.]1

  
Art.87. [1 Le membre du personnel peut exercer ses fonctions par prestations réduites pour convenance personnelle.
   Le membre du personnel est tenu d'accomplir la moitié, les deux tiers, les trois quarts, les quatre cinquièmes ou les neuf dixièmes de la durée des prestations qui lui sont normalement imposées.
   L'autorisation d'exercer des prestations réduites est accordée pour une période de trois mois au moins et de vingt-quatre mois au plus.
   Les prestations réduites doivent toujours prendre cours au début du mois.]1

  
Art.88. Het personeelslid kan zijn ambt voltijds hernemen, vooraleer de toegestane periode verstrijkt mits een opzegperiode van drie maanden tenzij de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 een kortere periode aanvaardt.
  
Art.88. Le membre du personnel peut reprendre ses fonctions à temps plein avant l'expiration de la période accordée moyennant un préavis de trois mois à moins que le [1 ministre qui a la Justice dans ses attributions]1 n'accepte un délai plus court.
  
Art.89. § 1. Tijdens de periode van afwezigheid is het personeelslid in non-activiteit. Het kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden.
  De bevordering tot een hogere graad maakt ambtshalve een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties.
  § 2. Het personeelslid geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.
  [1 ...]1
  
Art.89. § 1er. Durant la période d'absence, le membre du personnel est en non-activité. Il peut néanmoins faire valoir ses titres à la promotion.
  La promotion à un grade supérieur met fin d'office à l'autorisation d'exercer ses fonctions par prestations réduites.
  § 2. Le membre du personnel béneficie du traitement dû en raison des prestations réduites.
  [1 ...]1
  
Art.90. De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra het personeelslid één van de volgende verloven krijgt :
  1° [2 verlof in het kader van de moederschapsbescherming, omgezet moederschapsverlof, ouderschapsverlof, adoptieverlof, opvangverlof en pleegouderverlof;]2
  2° (...); <KB 2004-07-14/35, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  3° verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;
  4° verlof om kandidaat te zijn voor de verkiezingen;
  5° verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele Bescherming;
  6° verlof voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de Civiele Bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;
  7° om ter beschikking te worden gesteld van de Koning, van een Prins of van een Prinses van België;
  8° zoals bepaald in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
  
Art.90. L'autorisation d'exercer ses fonctions par prestations réduites est suspendue dès que le membre du personnel obtient un des congés suivants :
  1° [2 congé dans le cadre de la protection de la maternité, congé de maternité converti, congé parental, congé d'adoption, congé d'accueil et congé parental d'accueil ;]2
  2° (...); <AR 2004-07-14/35, art. 28, 004; En vigueur : 01-09-2004>
  3° congé pour accomplir un stage ou une période d'essai;
  4° congé pour presenter sa candidature aux élections;
  5° conge pour remplir en temps de paix des prestations au Corps de protection civile;
  6° congé en vue de l'accomplissement de certaines prestations militaires en temps de paix, ainsi que de services dans la Protection civile ou de tâches d'utilité publique en application des lois portant le statut des objecteurs de conscience, coordonnées le 20 février 1980;
  7° pour être mis à la disposition du Roi, d'un Prince ou d'une Princesse de Belgique;
  8° visé à l'article 77, § 1er, de l'arrêté royal du 28 septembre 1984 portant exécution de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
  
HOOFDSTUK XIIbis. - [1 De vierdagenweek met en zonder premie]1
CHAPITRE XIIbis. - [1 La semaine de quatre jours avec et sans prime]1
Art. 90/1. [1 § 1. [2 Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek met premie dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.]2
   De machtiging voor de vierdagenweek met premie wordt toegekend voor een periode van ten minste drie maanden en ten hoogste vierentwintig maanden. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
   § 2. De aanvraag van het verlof bevat de wensen van het personeelslid rond de dag waarop het in verlof is.
   De [3 minister bevoegd voor Justitie]3 of zijn afgevaardigde kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximum zes maanden omwille van de noden van de dienst.
   In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door de [3 minister bevoegd voor Justitie]3 of zijn afgevaardigde worden aangepast. Deze laatsten brengen het personeelslid twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
   Een tijdelijke aanpassing van werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord.
   § 3. Tijdens de periode dat het personeelslid in de vierdagenweek met premie geen prestaties dient te verrichten mag hij geen beroepsbedrijvigheid uitoefenen. Onder beroepsbedrijvigheid moet worden verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is dat bedoeld wordt in artikel 23 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992.]1

  
Art. 90/1. [1 § 1er. [2 Le membre du personnel qui désire faire usage du droit à la semaine de quatre jours avec prime introduit à cet effet une demande auprès de l'autorité dont il relève. Il le fait au moins deux mois avant le début de la période, à moins que l'autorité n'accepte un délai plus court à la demande du membre du personnel.]2
   L'autorisation pour la semaine de quatre jours avec prime est accordée pour une période de minimum trois mois et maximum vingt-quatre mois. Pour chaque prolongation, une demande du membre du personnel concerné est requise. Cette demande doit être introduite au moins un mois avant l'expiration de la période en cours.
   § 2. La demande du congé précise les souhaits du membre du personnel concernant le jour auquel il est en congé.
   Le [3 ministre qui a la Justice dans ses attributions]3 ou son délégué accorde le congé et détermine le calendrier de travail. Il peut reporter le début du congé de maximum six mois pour les besoins du service.
   En fonction des besoins du service ou à la demande du membre du personnel, le calendrier de travail peut être adapté par le [3 ministre qui a la Justice dans ses attributions]3 ou son délégué. Ces derniers informent le membre du personnel de cette adaptation deux mois à l'avance.
   Une adaptation temporaire du calendrier de travail est possible par accord mutuel.
   § 3. Pendant la période durant laquelle le membre du personnel n'a pas de prestations à fournir dans le cadre de la semaine de quatre jours avec prime, il ne peut exercer aucune activité professionnelle. Par activité professionnelle, il faut entendre toute occupation dont le produit est un revenu professionnel visé à l'article 23 du Code des impôts sur les revenus 1992.]1

  
Art. 90/2. [1 § 1. De periode van de vierdagenweek met premie neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
   Tijdens de periode van vierdagenweek met premie kan het personeelslid niet worden gemachtigd verminderde prestaties om welke reden dan ook uit te oefenen. Het kan evenmin aanspraak maken op een regeling van deeltijdse loopbaanonderbreking.
   § 2. Het verlof voor vierdagenweek wordt ambtshalve opgeschort wanneer het personeelslid één van de volgende verloven geniet :
   1° moederschapsverlof en het verlof wegens vrijstelling van arbeid in toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;
   2° ouderschapsverlof;
   3° [2 adoptieverlof, opvangverlof en pleegouderverlof;]2
   4° verlof voor loopbaanonderbreking teneinde palliatieve zorg te verstrekken of voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van het gezin of aan een familielid;
   5° verminderde prestaties voor medische redenen in toepassing van artikel 46, eerste lid, 1° van dit besluit.
   § 3. Wanneer een personeelslid een schorsing bekomt in toepassing van § 2, dan worden deze schorsingsperioden niet aangerekend op de maximumperiode van 60 maanden bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, noch op de lopende periode van de vierdagenweek.
   Wanneer het personeelslid, in toepassing van § 1, niet tijdens een volledige maand het verlof voor vierdagenweek met premie heeft genoten, dan wordt de premie bedoeld in artikel 5 van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal kalenderdagen van de periode van het verlof voor vierdagenweek met premie en de noemer het aantal kalenderdagen van de maand.
   In de andere gevallen, wanneer de tachtig procent van wedde niet volledig wordt betaald, wordt de premie bedoeld in artikel 5 van de wet, prorata verminderd.]1

  
Art. 90/2. [1 § 1er. La période de la semaine de quatre jours avec prime prend cours le premier jour d'un mois.
   Pendant la période de la semaine de quatre jours avec prime, le membre du personnel ne peut pas être autorisé à exercer des prestations réduites pour quelque raison que ce soit. Il ne peut pas non plus prétendre à un régime d'interruption à temps partiel de la carrière professionnelle.
   § 2. Le congé pour la semaine de quatre jours est d'office suspendu lorsque le membre du personnel bénéficie de l'un des congés suivants :
   1° congé de maternité et le congé pour dispense de travail en application des articles 42 et 43 de la loi sur le travail du 16 mars 1971 et de l'article 18 de la loi du 14 décembre 2000 fixant certains aspects de l'aménagement du temps de travail dans le secteur public;
   2° congé parental;
   3° [2 congé d'adoption, congé d'accueil et congé parental d'accueil ;]2
   4° congé pour interruption de la carrière professionnelle pour soins palliatifs ou pour assister ou prodiguer des soins à un membre du ménage ou de la famille;
   5° prestations réduites pour raisons médicales en application de l'article 46, alinéa 1er, 1°, du présent arrêté.
   § 3. Lorsqu'un membre du personnel obtient une suspension en application du § 2, ces périodes de suspension ne sont pas imputées sur la période maximale de 60 mois visée à l'article 4, § 2, de la loi du 19 juillet 2012 relative à la semaine de quatre jours et au travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans dans le secteur public, ni sur la période en cours de la semaine de quatre jours.
   Lorsqu'un membre du personnel, en application du § 1er, n'a pas bénéficié du congé pour la semaine de quatre jours avec prime pendant un mois complet, la prime visée à l'article 5 de la loi est alors multipliée par une fraction dont le numérateur est le nombre de jours de calendrier de la période du congé pour la semaine de quatre jours avec prime et le dénominateur est le nombre de jours de calendrier du mois.
   Dans les autres cas, lorsque les quatre-vingts pour cent du traitement ne sont pas entièrement payés, la prime visée à l'article 5 de la loi est réduite de façon proportionnelle.]1

  
Art. 90/3. [1 § 1. Onverminderd het recht op de vierdagenweek met premie, hebben de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die in dienst genomen zijn met een arbeidsovereenkomst en die voltijds tewerkgesteld zijn, het recht om vier vijfde te verrichten van de prestaties die hun normaal worden opgelegd zonder bijkomende premie. De prestaties worden verricht over vier werkdagen per week.
   § 2. Het personeelslid dat gebruik maakt van het recht bedoeld in § 1 ontvangt tachtig procent van de wedde. Voor de vastbenoemde personeelsleden wordt de periode van afwezigheid als verlof beschouwd en met dienstactiviteit gelijkgesteld. Voor de personeelsleden in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst wordt gedurende de afwezigheid de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst.
   § 3. [2 Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek zonder premie dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.]2
   De machtiging voor de arbeidsregeling bedoeld in § 1 wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
   De bevordering tot een hogere klasse of niveau maakt een einde aan de machtiging tot de arbeidsregeling bedoeld in § 1.
   § 4. Het artikel 90/1, §§ 2 en 3 en artikel 90/2, §§ 1, 2 en 3, eerste lid, zijn van toepassing op de arbeidsregeling bedoeld in § 1.
   § 5. Het personeelslid kan een einde maken aan de in § 1 bedoelde arbeidsregeling met een opzegging van drie maanden, tenzij de overheid waaronder de betrokkene ressorteert op zijn verzoek een kortere termijn aanvaardt.]1

  
Art. 90/3. [1 § 1er. Sans préjudice du droit à la semaine de quatre jours avec prime, les membres du personnel nommés à titre définitif et les membres du personnel engagés sous contrat de travail à temps plein ont le droit de fournir quatre cinquième des prestations qui leur sont normalement imposées sans bénéficier d'une prime complémentaire. Les prestations sont effectuées sur quatre jours ouvrables par semaine.
   § 2. Le membre du personnel qui fait usage du droit visé au § 1er, reçoit quatre-vingts pour cent du traitement. Pour les membres du personnel nommés à titre définitif, la période d'absence est considérée comme un congé et assimilée à de l'activité de service. Pour les membres du personnel engagés sous contrat de travail, l'exécution du contrat de travail est suspendue durant l'absence.
   § 3. [2 Le membre du personnel qui désire faire usage du droit à la semaine de quatre jours sans prime introduit à cet effet une demande auprès de l'autorité dont il relève. Il le fait au moins deux mois avant le début de la période, à moins que l'autorité n'accepte un délai plus court à la demande du membre du personnel.]2
   L'autorisation pour le régime de travail visé au § 1er est accordée pour une période de minimum trois mois et maximum vingt-quatre mois. Pour chaque prolongation, une demande du membre du personnel concerné est requise. Cette demande doit être introduite au moins un mois avant l'expiration de la période en cours.
   La promotion à une classe supérieure ou un niveau supérieur met fin d'office à l'autorisation de régime de travail visé au § 1er.
   § 4. L'article 90/1, §§ 2 et 3 et l'article 90/2, §§ 1er, 2 et 3, alinéa 1er, sont applicables au régime de travail visé au § 1er.
   § 5. Le membre du personnel peut mettre fin au régime de travail visé au § 1er moyennant un préavis de trois mois, à moins que l'autorité dont relève l'intéressé n'accepte, à sa demande, un délai plus court.]1

  
HOOFDSTUK XIIter - [1 Halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar]1
CHAPITRE XIIter. - [1 Le travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans]1
Art. 90/4. [1 § 1. [2 Het vastbenoemd personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.]2
   § 2. De aanvraag van het verlof bevat de wensen van het personeelslid rond de dagen waarop het in verlof is. Onder " halftijds werken " wordt een arbeidsregeling verstaan waarbij het vastbenoemd personeelslid in de loop van een maand de helft van de prestaties dient te verrichten die verbonden zijn aan een voltijdse tewerkstelling. De verdeling van de prestaties geschiedt in volledige of halve dagen.
   De [3 minister bevoegd voor Justitie]3 of zijn afgevaardigde kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximum zes maanden omwille van de noden van de dienst.
   In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door De [3 minister bevoegd voor Justitie]3 of zijn afgevaardigde worden aangepast. Deze laatsten brengen het personeelslid twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
   Een tijdelijke aanpassing van de werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord.
   § 3. Tijdens de periode dat het vastbenoemd personeelslid in de halftijdse arbeidsregeling geen prestaties dient te verrichten mag hij geen beroepsbedrijvigheid uitoefenen. Onder beroepsbedrijvigheid moet worden verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is dat bedoeld wordt in artikel 23 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]1

  
Art. 90/4. [1 § 1er. [2 Le membre du personnel nommé à titre définitif qui désire faire usage du droit au travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans introduit à cet effet une demande auprès de l'autorité dont il relève. Il le fait au moins deux mois avant le début de la période, à moins que l'autorité n'accepte un délai plus court à la demande du membre du personnel.]2
   § 2. La demande du congé précise les souhaits du membre du personnel concernant les jours auxquels il est en congé. Par " travail à mi-temps ", il faut entendre un régime de travail dans lequel le membre du personnel nommé à titre définitif doit, au cours d'un mois, effectuer la moitié des prestations qui sont liées à un emploi à temps plein. La répartition des prestations se fait en jours entiers ou en demi-jours.
   Le [3 ministre qui a la Justice dans ses attributions]3 ou son délégué accorde le congé et détermine le calendrier de travail. Il peut reporter le début du congé de maximum six mois pour les besoins du service.
   En fonction des besoins du service ou à la demande du membre du personnel, le calendrier de travail peut être adapté par le [3 ministre qui a la Justice dans ses attributions]3 ou son délégué. Ces derniers informent le membre du personnel de cette adaptation deux mois à l'avance.
   Une adaptation temporaire du calendrier de travail est possible par accord mutuel.
   § 3. Pendant la période durant laquelle le membre du personnel n'a pas de prestations à fournir dans le cadre du régime de travail à mi-temps, il ne peut exercer aucune activité professionnelle. Par activité professionnelle, il faut entendre toute occupation dont le produit est un revenu professionnel visé à l'article 23 du Code des impôts sur les revenus 1992.]1

  
Art. 90/5. [1 De periode van de halftijdse prestaties neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
   Tijdens de periode van het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar kan het personeelslid niet worden gemachtigd verminderde prestaties om welke redenen dan ook uit te oefenen. Het kan evenmin aanspraak maken op een regeling voor deeltijdse loopbaanonderbreking.]1

  [2 Het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar wordt ambtshalve opgeschort wanneer het vastbenoemd personeelslid één van de volgende verloven geniet:
   1° ouderschapsverlof;
   2° [3 adoptieverlof, opvangverlof en pleegouderverlof;]3
   3° verlof voor loopbaanonderbreking teneinde palliatieve zorg te verstrekken of voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van het gezin of aan een familielid.
   Wanneer het vastbenoemd personeelslid, in toepassing van het derde lid, niet tijdens een volledige maand het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar heeft genoten, dan wordt de premie bedoeld in artikel 8 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal kalenderdagen van de periode van het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar bevat en de noemer het aantal kalenderdagen van de maand.
   In de andere gevallen, wanneer de vijftig procent van de wedde niet volledig wordt betaald, wordt de premie bedoeld in artikel 8 van de wet, prorata verminderd.]2

  
Art. 90/5. [1 La période des prestations à mi-temps prend cours le premier jour d'un mois.
   Pendant la période du travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans, le membre du personnel ne peut pas être autorisé à exercer des prestations réduites pour quelque raison que ce soit. Il ne peut pas non plus prétendre à un régime d'interruption à temps partiel de la carrière professionnelle.]1

  [2 Le congé pour le travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans est suspendu d'office lorsque le membre du personnel nommé à titre définitif bénéficie de l'un des congés suivants :
   1° congé parental;
   2° [3 congé d'adoption, congé d'accueil et congé parental d'accueil ;]3
   3° congé pour interruption de la carrière professionnelle pour soins palliatifs ou pour assister ou prodiguer des soins à un membre du ménage ou de la famille.
   Lorsqu'un membre du personnel nommé à titre définitif, en application de l'alinéa 3, n'a pas bénéficié du congé pour le travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans pendant un mois complet, la prime visée à l'article 8 de la loi du 19 juillet 2012 relative à la semaine de quatre jours et au travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans dans le secteur public, est alors multipliée par une fraction dont le numérateur est le nombre de jours de calendrier de la période du congé pour travail à mi-temps à partir de 50 ou 55 ans et le dénominateur est le nombre de jours de calendrier du mois.
   Dans les autres cas, lorsque les cinquante pour cent du traitement ne sont pas entièrement payés, la prime visée à l'article 8 de la loi est réduite de façon proportionnelle.]2

  
HOOFDSTUK XIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
CHAPITRE XIII. - Dispositions abrogatoires, transitoires et finales.
Art.91. Worden opgeheven :
  1° in het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 betreffende het statuut van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, artikel 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 juli 1975;
  2° in het koninklijk besluit van 30 mei 1970 betreffende het statuut van de griffiers der Rechterlijke Orde, van het personeel der griffies van hoven en rechtbanken en het personeel der parketten, artikel 56, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 november 1971 en 4 juli 1975;
  3° het koninklijk besluit van 4 juli 1975 betreffende de verloven en de afwezigheden van het personeel van de griffies en de parketten en van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 oktober 1976 en 24 november 1983;
  4° het koninklijk besluit van 14 november 1983 betreffende de afwezigheden en stand disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid van de griffiers, van het personeel van de griffies en parketten, en van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie;
  5° het koninklijk besluit van 27 februari 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan voor de personeelsleden van de Rechterlijke Orde, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 januari 1998.
Art.91. Sont abrogés :
  1° dans l'arrête royal du 21 octobre 1968 relatif au statut des attachés au service de la documentation et de la concordance des textes auprès de la Cour de cassation, l'article 4, modifié par l'arrêté royal du 4 juillet 1975;
  2° dans l'arrêté royal du 30 mai 1970 relatif au statut des greffiers de l'Ordre judiciaire, du personnel des greffes des Cours et tribunaux et du personnel des parquets, l'article 56, modifié par les arrêtés royaux des 26 novembre 1971 et 4 juillet 1975;
  3° l'arrêté royal du 4 juillet 1975 relatif aux congés et aux absences du personnel des greffes et des parquets et aux attachés au service de la documentation et de la concordance des textes auprès de la Cour de cassation, modifié par les arrêtés royaux des 25 octobre 1976 et 24 novembre 1983;
  4° l'arrêté royal du 14 novembre 1983 relatif aux absences et à la position de disponibilité pour cause de maladie ou d'infirmité des greffiers, du personnel des greffes et de parquets, et des attachés au service de la documentation et de la concordance des textes auprès la Cour de cassation;
  5° l'arrêté royal du 27 février 1992 relatif à l'interruption de la carrière professionnelle pour les membres du personnel de l'Ordre judiciaire, modifié par l'arrêté royal du 9 janvier 1998.
Art.92. De personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit verminderde prestaties uitoefenen gewettigd door sociale of familiale redenen of wegens persoonlijke aangelegenheid alsook diegenen die een verlof wegens persoonlijke aangelegenheid hebben gekregen, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de lopende periode van afwezigheid is afgelopen.
  (De personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van dit lid een deeltijdse loopbaanonderbreking genieten ten belope van een kwart of een derde, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.
  De personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van dit lid een loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen of medische bijstand ten belope van één derde of één vierde van hun normale prestaties genieten, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.) <KB 2004-07-14/35, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  [1 Voor de personeelsleden die tussen 1 mei 2001 en 1 januari 2019 een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden hebben genoten, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maximumduur vermeld in artikel 61.
   Voor de personeelsleden die tussen 1 mei 2001 en 1 januari 2019 een ouderschapsverlof in toepassing van artikel 31 hebben genoten, worden deze periodes van verlof aangerekend op de maximumduur vermeld in artikel 31.]1

  
Art.92. Les membres du personnel qui, à la date d'entrée en vigueur du présent arrêté, exercent des prestations réduites pour raisons sociales ou familiales ou pour convenance personnelle ainsi que ceux qui ont obtenu un congé pour convenance personnelle, restent régis par les dispositions qui leur étaient applicables jusqu'à l'expiration de la période d'absence en cours.
  (Les membres du personnel qui, à la date d'entrée en vigueur du présent alinéa, bénéficient d'une interruption partielle de la carrière à raison d'un quart ou d'un tiers, restent régis par les dispositions qui leur étaient applicables jusqu'à l'expiration de la période d'absence en cours.
  Les membres du personnel qui bénéficient, à la date d'entrée en vigueur du présent alinéa, d'une interruption de la carrière professionnelle pour soins palliatifs ou assistance médicale a concurrence d'un tiers ou d'un quart de leurs prestations normales, restent soumis aux dispositions qui leur étaient applicables jusqu'à ce que la période d'absence en cours soit écoulée.) <AR 2004-07-14/35, art. 29, 004; En vigueur : 01-09-2004>
  [1 Pour les membres du personnel qui ont bénéficié entre le 1er mai 2001 et 1er janvier 2019 d'une absence de longue durée pour raisons personnelles, ces périodes d'absence sont imputées sur la durée maximum visée à l'article 61.
   Pour les membres du personnel qui ont bénéficié entre le 1er mai 2001 et 1er janvier 2019 d'un congé parental en application de l'article 31, ces périodes de congé sont imputées sur la durée maximum visée à l'article 31.]1

  
Art.93. Voor de personeelsleden die, vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, hun beroepsloopbaan volledig hebben onderbroken, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de [1 zestig maanden]1 vermeld in artikel 64 van dit besluit.
  Voor de personeelsleden die vanaf 1 mei 2001 hun loopbaan deeltijds hebben onderbroken, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de [1 zestig maanden]1 halftijdse loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 64.
  Voor de personeelsleden die vóór 1 januari 2002 hun loopbaan hebben onderbroken voor palliatieve zorgen, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maxima per omstandigheid bedoeld in artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
  Voor de personeelsleden die vóór 1 januari 2002 hun loopbaan hebben onderbroken wegens medische bijstand, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maxima per omstandigheid bedoeld in artikel 65, § 2.) <KB 2004-07-14/35, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  
Art.93. Pour les membres du personnel qui, avant la date d'entrée en vigueur du présent arrêté, ont interrompu leur carrière professionnelle de manière complète, les périodes d'absences sont imputées sur les [1 soixante mois]1 visés à l'article 64 du présent arreté.
  (Pour les membres du personnel qui à partir du 1er mai 2001 ont interrompu leur carrière à temps partiel, les périodes d'absence sont imputées sur les [1 soixante mois]1 d'interruption de carrière à mi-temps visés à l'article 64.
  Pour les membres du personnel qui, avant le 1er janvier 2002, ont interrompu leur carrière professionnelle pour soins palliatifs, les périodes d'absences sont imputées sur les maxima par circonstance visés à l'article 100bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 portant des dispositions sociales.
  Pour les membres du personnel qui, avant le 1er janvier 2002, ont interrompu leur carrière professionnelle pour assistance médicale, les periodes d'absences sont imputees sur les maxima par circonstance visés à l'article 65, § 2.) <AR 2004-07-14/35, art. 30, 004; En vigueur : 01-09-2004>
  
Art. 93bis. <INGEVOEGD bij KB 2006-07-12/40, art. 18, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2004> In afwijking van artikel 22, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 juli 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, wordt de periode gedurende welke het vrouwelijke personeelslid moederschapsverlof geniet en bezoldigd wordt, verlengd met één week in zoverre dat het vrouwelijke personeelslid bevallen is op of na 1 juli 2004 en reeds een prenataal verlof van zeven weken of negen weken genoten heeft in toepassing van de bepalingen van toepassing voor die datum.
Art. 93bis. Par dérogation a l'article 22, tel que modifié par l'arrêté royal du 12 juillet 2006 modifiant l'arrêté royal du 16 mars 2001 relatif aux congés et aux absences accordés à certains membres du personnel des services qui assistent le pouvoir judiciaire, la période pendant laquelle le membre du personnel féminin bénéficie d'un congé de maternité et est rémunéré, est prolongée d'une semaine pour autant que le membre du personnel féminin a accouché le 1er juillet 2004 ou après cette date et a déjà bénéficié d'un congé prénatal de sept semaines ou de neuf semaines en application des dispositions en vigueur avant cette date.
Art.94. In afwijking van artikel 76 en gedurende een termijn van drie maanden ingaande op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, is de [1 minister bevoegd voor Justitie]1 gemachtigd het personeelslid dat een deeltijdse loopbaanonderbreking vraagt, te vervangen door een contractueel personeelslid, in dienst op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit.
  
Art.94. Par dérogation à l'article 76 et durant un délai de trois mois prenant cours à la date d'entrée en vigueur du présent arrêté, le [1 ministre qui a la Justice dans ses attributions]1 est autorisé à remplacer le membre du personnel qui demande une interruption partielle de la carrière par un agent contractuel en service au moment de l'entrée en vigueur du présent arrêté.
  
Art. 94bis. [1 Artikel 1, § 3 is van toepassing op personeelsleden die voorlopig benoemd zijn vóór 1 juli 2016.]1
  
Art. 94bis. [1 L'article 1er, § 3 s'applique aux membres du personnel nommés à titre provisoire avant le 1er juillet 2016.]1
  
Art.95. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art.95. Le présent arrêté entre en vigueur le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel il aura été publié au Moniteur belge.
Art. 96. Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Begroting en Onze [1 minister bevoegd voor Justitie]1 zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  
Art. 96. Notre Ministre de l'Emploi, Notre Ministre du Budget et Notre [1 ministre qui a la Justice dans ses attributions]1 sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent arrêté.