Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de werklieden die zij tewerkstellen.
Onder "werklieden" verstaat men, de werklieden en werksters.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
15 MEI 1997. - Collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" en de specifieke maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling (Overeenkomst geregistreerd op 15 september 1997 onder het nummer 44856/CO/124). (NOTA : verlengd door CAO 1999-05-27/68, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-1999 ; Opheffing : 31-12-2000) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-12-2000 en tekstbijwerking tot 28-05-2002). (NOTA : De wijzigingen van deze CAO, gepubliceerd vanaf 1 juli 2002, zijn niet meer opgenomen in deze tekst).
Titre
15 MAI 1997. - Convention collective de travail du 15 mai 1997, conclue au sein de la Commission paritaire de la construction, concernant l'octroi à certains ouvriers âgés d'une indemnité complémentaire (prépension) à charge du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction" et les mesures spécifiques pour promouvoir l'emploi (Convention enregistrée le 15 septembre 1997 sous le numéro 44856/CO/124). (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 06-12-2000 et mise à jour au 28-05-2002). (NOTE : prolongé par CCT 1999-05-27/68, art. 1; En vigueur : 01-01-1999 ; Abrogé : 31-12-2000) (NOTE : Les modifications de cette CCT, publiées à partir du 1er juillet 2002, ne sont plus intégrées à ce texte)
Informations sur le document
Info du document
Table des matières
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
HOOFDSTUK II. - Het conventioneel brugpensioen ...
HOOFDSTUK III. - Het conventioneel brugpensioen...
HOOFDSTUK IV. - Bedrag van de aanvullende vergo...
HOOFDSTUK V. - Procedure en algemene bepalingen.
HOOFDSTUK VI. - Financiering.
HOOFDSTUK VII. - Specifieke maatregelen.
HOOFDSTUK VIII. - Geldigheidsduur.
Table des matières
CHAPITRE I. - Champ d'application.
CHAPITRE II. - La prépension conventionnelle à ...
CHAPITRE III. - La prépension conventionnelle à...
CHAPITRE IV. - Montant de l'indemnité complémen...
CHAPITRE V. - Procédure et dispositions générales.
CHAPITRE VI. - Financement.
CHAPITRE VII. - Mesures spécifiques.
CHAPITRE VIII. - Durée de validité.
Tekst (29)
Texte (29)
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
CHAPITRE I. - Champ d'application.
Article 1. La présente convention collective de travail s'applique aux employeurs des entreprises ressortissant à la Commission paritaire de la construction et aux ouvriers qu'ils occupent.
On entend par "ouvriers", les ouvriers et les ouvrières.
On entend par "ouvriers", les ouvriers et les ouvrières.
HOOFDSTUK II. - Het conventioneel brugpensioen vanaf 58 jaar.
CHAPITRE II. - La prépension conventionnelle à partir de l'âge de 58 ans.
Art.2. Het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" kent een maandelijkse aanvullende vergoeding toe aan de werklieden die tussen de leeftijd van 58 en 65 jaar door een in artikel 1 bedoelde werkgever ontslagen zijn, behoudens omwille van dringende redenen.
Art.2. Le "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction" octroie une indemnité complémentaire mensuelle aux ouvriers licenciés entre l'âge de 58 et 65 ans, sauf pour motif grave, par un employeur visé à l'article 1.
Art.3. Om recht te hebben op de aanvullende vergoeding, moeten de in artikel 2 bedoelde werklieden aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° elke, door de reglementering ter zake niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet;
2° werkloosheidsuitkeringen genieten;
3° ten minste 10 jaar van hun beroepsloopbaan doorgebracht hebben in dienst van één of meerdere van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen;
4° ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor de op inactiviteitsstelling of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar;
5° voldoen aan de criteria, bepaald in het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
1° elke, door de reglementering ter zake niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet;
2° werkloosheidsuitkeringen genieten;
3° ten minste 10 jaar van hun beroepsloopbaan doorgebracht hebben in dienst van één of meerdere van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen;
4° ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor de op inactiviteitsstelling of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar;
5° voldoen aan de criteria, bepaald in het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Art.3. Pour avoir droit à l'indemnité complémentaire, les ouvriers visés à l'article 2 doivent remplir les conditions suivantes :
1° avoir cessé toute activité professionnelle non autorisée par la réglementation applicable en la matière;
2° bénéficier d'allocations de chômage;
3° avoir passé au moins 10 ans de leur carrière professionnelle au service d'une ou de plusieurs entreprises visées à l'article 1er;
4° avoir obtenu au minimum 5 cartes de légitimation "ayant droit" au cours des 10 dernières années précédant leur mise en non activité ou 7 cartes au cours des 15 dernières années;
5° satisfaire aux critères figurant dans l'arrêté royal du 7 décembre 1992 relatif à l'octroi d'allocations de chômage en cas de prépension conventionnelle.
1° avoir cessé toute activité professionnelle non autorisée par la réglementation applicable en la matière;
2° bénéficier d'allocations de chômage;
3° avoir passé au moins 10 ans de leur carrière professionnelle au service d'une ou de plusieurs entreprises visées à l'article 1er;
4° avoir obtenu au minimum 5 cartes de légitimation "ayant droit" au cours des 10 dernières années précédant leur mise en non activité ou 7 cartes au cours des 15 dernières années;
5° satisfaire aux critères figurant dans l'arrêté royal du 7 décembre 1992 relatif à l'octroi d'allocations de chômage en cas de prépension conventionnelle.
Art.4. Voor de toepassing van artikel 3, 3° wordt als beroepsloopbaan beschouwd de prestaties en de gelijkgestelde periodes welke in aanmerking worden genomen voor het toekennen van een legitimatiekaart.
Art.4. Pour l'application de l'article 3, 3° on entend par carrière professionnelle, les prestations et les périodes assimilées prises en considération pour l'octroi d'une carte de légitimation.
HOOFDSTUK III. - Het conventioneel brugpensioen op een lagere leeftijd dan 58 jaar.
CHAPITRE III. - La prépension conventionnelle à un âge inférieur à 58 ans.
Art.5. Dit hoofdstuk bepaalt de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten van de regeling van het conventioneel brugpensioen voor de arbeiders die tewerkgesteld zijn in de ondernemingen bedoeld in artikel 1 en die op een lagere leeftijd dan 58 jaar ontslagen worden door hun werkgever, behoudens omwille van dringende redenen.
De raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" bepaalt de gevallen waarin voor de toepassing van het eerste lid, de schorsing van de arbeidsovereenkomst gelijkgesteld kan worden met een tewerkstelling.
De raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" bepaalt de gevallen waarin voor de toepassing van het eerste lid, de schorsing van de arbeidsovereenkomst gelijkgesteld kan worden met een tewerkstelling.
Art.5. Le présent chapitre détermine les conditions et modalités d'octroi du régime de la prépension conventionnelle pour les ouvriers occupés au travail dans les entreprises visées à l'article 1er, et qui sont licenciés par leur employeur à un âge inférieur à 58 ans, sauf dans le cas du licenciement pour motif grave.
Le conseil d'administration du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction" détermine les cas dans lesquels la suspension de l'exécution du contrat de travail peut être assimilée à une occupation au travail, pour l'application de l'alinéa 1.
Le conseil d'administration du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction" détermine les cas dans lesquels la suspension de l'exécution du contrat de travail peut être assimilée à une occupation au travail, pour l'application de l'alinéa 1.
Art.6. De in artikel 5 bedoelde arbeiders genieten van een maandelijkse aanvullende vergoeding ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", voorzover ze aan alle volgende voorwaarden voldoen :
- aan hun werkgever een attest van de arbeidsgeneesheer hebben overgemaakt dat de ongeschiktheid tot verderzetting van hun beroepsactiviteit bevestigt;
-
(de minimumleeftijd hebben bereikt op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Deze minimumleeftijd is vastgesteld op 55 jaar in 1997 en 56 jaar in 1998, 1999 en 2000.)
- op het einde van de arbeidsovereenkomst volgende loopbaan kunnen bewijzen :
* een beroepsloopbaan van minstens 33 jaar als loontrekkende werknemer;
* een beroepsloopbaan van minstens 10 jaar in één of meerdere ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;
- ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor het einde van de arbeidsovereenkomst of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar; de legitimatiekaarten door gelijkstelling mogen niet in aanmerking genomen worden;
- aanspraak kunnen maken op het genot van werkloosheidsuitkeringen volgens de toepasselijke reglementaire bepalingen terzake;
- elke door de terzake toepasselijke reglementering niet toegelaten activiteit stopzetten.
- aan hun werkgever een attest van de arbeidsgeneesheer hebben overgemaakt dat de ongeschiktheid tot verderzetting van hun beroepsactiviteit bevestigt;
-
(de minimumleeftijd hebben bereikt op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Deze minimumleeftijd is vastgesteld op 55 jaar in 1997 en 56 jaar in 1998, 1999 en 2000.)
- op het einde van de arbeidsovereenkomst volgende loopbaan kunnen bewijzen :
* een beroepsloopbaan van minstens 33 jaar als loontrekkende werknemer;
* een beroepsloopbaan van minstens 10 jaar in één of meerdere ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;
- ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor het einde van de arbeidsovereenkomst of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar; de legitimatiekaarten door gelijkstelling mogen niet in aanmerking genomen worden;
- aanspraak kunnen maken op het genot van werkloosheidsuitkeringen volgens de toepasselijke reglementaire bepalingen terzake;
- elke door de terzake toepasselijke reglementering niet toegelaten activiteit stopzetten.
Art.6. Les ouvriers visés à l'article 5 bénéficient d'une indemnité complémentaire mensuelle à charge du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction", pour autant qu'ils satisfassent à toutes les conditions suivantes :
- avoir fourni à leur employeur une attestation du médecin du travail confirmant leur incapacité à poursuivre leur activité professionnelle;
- (avoir atteint l'âge minimum au moment de la fin du contrat de travail. Cet âge minimum est fixé à 55 ans en 1997 et à 56 ans en 1998, 1999 en 2000.) pouvoir justifier, au moment de la fin du contrat de travail :
* d'au moins 33 années de carrière professionnelle en tant que travailleur salarié;
* d'au moins 10 années de carrière professionnelle dans une ou plusieurs entreprises ressortissant à la Commission paritaire de la construction;
- avoir obtenu au moins 5 cartes de légitimation "ayant droit" au cours de 10 dernières années précédant la fin du contrat de travail ou 7 cartes au cours des 15 dernières années; les cartes de légitimation par assimilation ne peuvent pas être prises en considération;
- pouvoir prétendre au bénéfice des allocations de chômage, conformément aux dispositions réglementaires applicables en la matière;
- cesser toute activité non autorisée par la réglementation applicable en la matière.
- avoir fourni à leur employeur une attestation du médecin du travail confirmant leur incapacité à poursuivre leur activité professionnelle;
- (avoir atteint l'âge minimum au moment de la fin du contrat de travail. Cet âge minimum est fixé à 55 ans en 1997 et à 56 ans en 1998, 1999 en 2000.)
* d'au moins 33 années de carrière professionnelle en tant que travailleur salarié;
* d'au moins 10 années de carrière professionnelle dans une ou plusieurs entreprises ressortissant à la Commission paritaire de la construction;
- avoir obtenu au moins 5 cartes de légitimation "ayant droit" au cours de 10 dernières années précédant la fin du contrat de travail ou 7 cartes au cours des 15 dernières années; les cartes de légitimation par assimilation ne peuvent pas être prises en considération;
- pouvoir prétendre au bénéfice des allocations de chômage, conformément aux dispositions réglementaires applicables en la matière;
- cesser toute activité non autorisée par la réglementation applicable en la matière.
Art.7. de arbeidsovereenkomst van de in artikel 5 bedoelde arbeiders moet een einde nemen tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst. De minimumleeftijd van 55 jaar en 56 jaar moeten respectievelijk vóór 1 januari 1998 en 1 januari 2001 bereikt zijn.
Art.7. le contrat de travail des ouvriers visé à l'article 5 doit prendre fin durant la période de validité de la présente convention collective de travail. Les âges de 55 ans et de 56 ans, visés à l'article 6, doivent être atteints respectivement avant le 1er janvier 1998 et le 1er janvier 2001.
Art.8. De beroepsloopbaan als loontrekkende werknemer wordt berekend overeenkomstig artikel 23 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996).
Art.8. La carrière professionnelle en tant que travailleur salarié est calculée conformément aux dispositions de l'article 23 de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l'emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité (Moniteur belge du 1er août 1996).
Art.9. Het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" neemt, naast de aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 6, ook de bijzonder compenserende werkgeversbijdrage bedoeld in artikel 24 van de voormelde wet van 26 juli 1996 en de capitatieve bijdragen inzake brugpensioen ten laste.
Art.9. Outre l'indemnité complémentaire visée à l'article 6, le "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction" prend également en charge la cotisation patronale compensatoire particulière visée à l'article 24 de la loi du 26 juillet précitée, ainsi que les cotisations capitatives en matière de prépension.
HOOFDSTUK IV. - Bedrag van de aanvullende vergoeding.
CHAPITRE IV. - Montant de l'indemnité complémentaire.
Art.10. De maandbedragen van de aanvullende vergoeding ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", bedoeld in de hoofdstukken II en III, worden vastgesteld op :
5 894 BEF voor de ongeschoolde werkman;
7 036 BEF voor de geoefende werkman;
8 344 BEF voor de geschoolde werkman van de eerste graad;
9 444 BEF voor de geschoolde werkman van de tweede graad;
10 388 BEF voor de werkman die gedurende tien jaar tenminste de kwalificatie ploegbaas B heeft genoten;
11 332 BEF voor de werkman die gedurende tien jaar de kwalificatie meestergast heeft genoten.
Voor de arbeiders die behoren tot de categorie "samenwonende met 1 beroepsinkomen " zoals gedefinieerd in het artikel 110, § 1, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, worden de bovenstaande maandbedragen vermeerderd met 1 000 BEF.
5 894 BEF voor de ongeschoolde werkman;
7 036 BEF voor de geoefende werkman;
8 344 BEF voor de geschoolde werkman van de eerste graad;
9 444 BEF voor de geschoolde werkman van de tweede graad;
10 388 BEF voor de werkman die gedurende tien jaar tenminste de kwalificatie ploegbaas B heeft genoten;
11 332 BEF voor de werkman die gedurende tien jaar de kwalificatie meestergast heeft genoten.
Voor de arbeiders die behoren tot de categorie "samenwonende met 1 beroepsinkomen " zoals gedefinieerd in het artikel 110, § 1, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, worden de bovenstaande maandbedragen vermeerderd met 1 000 BEF.
Art.10. Les montants mensuels de l'indemnité complémentaire à charge du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction", visée aux chapitres II et III, s'élèvent à :
5 807 BEF pour l'ouvrier non qualifié;
6 932 BEF pour l'ouvrier spécialisé;
8 211 BEF pour l'ouvrier qualifié du premi Les montants mensuels de l'indemnité complémentaire à charge du "Fonds de sécurité d'existence de ouvriers de la construction", visée aux chapitres II et III, s'élèvent à :
5 894 BEF pour l'ouvrier non-qualifié;
7 036 BEF pour l'ouvrier spécialisé;
8 344 BEF pour l'ouvrier qualifié du premier échelon;
9 444 BEF pour l'ouvrier qualifié du deuxième échelon;
10 388 BEF pour l'ouvrier qui a eu pendant dix ans au moins la qualification de chef d'équipe B;
11 332 BEF pour l'ouvrier qui a eu pendant dix ans au moins la qualification de contremaître.
Pour les ouvriers appartenant à la catégorie "cohabitant à 1 revenu professionnel" comme définie à l'article 110, § 1er, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant la réglementation relative au chômage, les montants susmentionnés sont augmentés de 1 000 BEF.
5 807 BEF pour l'ouvrier non qualifié;
6 932 BEF pour l'ouvrier spécialisé;
8 211 BEF pour l'ouvrier qualifié du premi Les montants mensuels de l'indemnité complémentaire à charge du "Fonds de sécurité d'existence de ouvriers de la construction", visée aux chapitres II et III, s'élèvent à :
5 894 BEF pour l'ouvrier non-qualifié;
7 036 BEF pour l'ouvrier spécialisé;
8 344 BEF pour l'ouvrier qualifié du premier échelon;
9 444 BEF pour l'ouvrier qualifié du deuxième échelon;
10 388 BEF pour l'ouvrier qui a eu pendant dix ans au moins la qualification de chef d'équipe B;
11 332 BEF pour l'ouvrier qui a eu pendant dix ans au moins la qualification de contremaître.
Pour les ouvriers appartenant à la catégorie "cohabitant à 1 revenu professionnel" comme définie à l'article 110, § 1er, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant la réglementation relative au chômage, les montants susmentionnés sont augmentés de 1 000 BEF.
HOOFDSTUK V. - Procedure en algemene bepalingen.
CHAPITRE V. - Procédure et dispositions générales.
Art.11. De aanvraag tot toekenning van de aanvullende vergoeding moet worden ingediend bij het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" door toedoen van een vakbondsorganisatie die deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft ondertekend of door de betrokkene rechtstreeks door middel van een bijzonder formulier.
De aanvraag moet vergezeld gaan van de documenten tot staving van het recht om de aanvullende vergoeding.
De aanvraag moet vergezeld gaan van de documenten tot staving van het recht om de aanvullende vergoeding.
Art.11. La demande d'octroi de l'indemnité complémentaire doit être introduite auprès du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction" à l'intervention d'une organisation syndicale signataire de la présente convention collective de travail, ou directement par l'intéressé à l'aide d'un formulaire spécial.
La demande doit être accompagnée des documents justificatifs du droit à l'indemnité complémentaire.
La demande doit être accompagnée des documents justificatifs du droit à l'indemnité complémentaire.
Art.12. De raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" bepaalt de praktische modaliteiten en de procedure die moet worden gevolgd bij het indienen en het behandelen van de aanvragen tot toekenning.
Art.12. Le conseil d'administration du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction" fixe les modalités pratiques et la procédure à observer pour l'introduction et le traitement des demandes d'octroi.
Art.13. De patronale dienst bedoeld bij artikel 23 van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" is belast met de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen die voortvloeien uit de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art.13. L'office patronal prévu à l'article 23 des statuts du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction" est chargé de l'organisation administrative, comptable et financière des opérations résultant de l'application de la présente convention collective de travail.
Art.14. De bijzondere gevallen die niet op grond van de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen worden opgelost, worden door de meest gerede partij voorgelegd aan de raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf".
Bij enige moeilijkheid rond de toegang in het regime "brugpensioen", kan de meest gerede partij deze problematiek bij het verzoeningsbureau van het paritair comité aanhangig maken nadat de lokale verzoeningsprocedure werd uitgeput.
Bij enige moeilijkheid rond de toegang in het regime "brugpensioen", kan de meest gerede partij deze problematiek bij het verzoeningsbureau van het paritair comité aanhangig maken nadat de lokale verzoeningsprocedure werd uitgeput.
Art.14. Les cas particuliers qui ne peuvent être résolus conformément aux dispositions de la présente convention collective de travail sont soumis, par la partie la plus diligente, au conseil d'administration du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction".
Quand il y a des problèmes au niveau de l'accès au régime "prépension", la partie la plus diligente peut porter cette problématique devant le bureau de conciliation de la commission paritaire après épuisement de la procédure de conciliation au niveau local.
Quand il y a des problèmes au niveau de l'accès au régime "prépension", la partie la plus diligente peut porter cette problématique devant le bureau de conciliation de la commission paritaire après épuisement de la procédure de conciliation au niveau local.
HOOFDSTUK VI. - Financiering.
CHAPITRE VI. - Financement.
Art.15. Teneinde de aanvullende vergoeding te financieren, zijn de in artikel 1 bedoelde werkgevers een bijdrage verschuldigd aan het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf".
De bijdrage bedraagt 0,75 pct. van het op 108 pct. gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden respectievelijk voor de vier kwartalen van 1997 en voor de vier kwartalen van 1998 (en voor de vier kwartalen van 1999 en voor de vier kwartalen van 2000.)
De bijdrage bedraagt 0,75 pct. van het op 108 pct. gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden respectievelijk voor de vier kwartalen van 1997 en voor de vier kwartalen van 1998 (en voor de vier kwartalen van 1999 en voor de vier kwartalen van 2000.)
Art.15. Afin de financer l'indemnité complémentaire, les employeurs visés à l'article 1er sont redevables au "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction" d'une cotisation.
Cette cotisation est égale à 0,75 p.c. du montant, porté à 108 p.c. de la totalité des rémunérations déclarées à l'Office national de sécurité sociale concernant les ouvriers visés à l'article 1er respectivement pour les quatre trimestres de 1997 et pour les quatre trimestres de 1998 (et pour les quatre trimestres de 1999 et pour les quatre trimestres de 2000).
Cette cotisation est égale à 0,75 p.c. du montant, porté à 108 p.c. de la totalité des rémunérations déclarées à l'Office national de sécurité sociale concernant les ouvriers visés à l'article 1er respectivement pour les quatre trimestres de 1997 et pour les quatre trimestres de 1998 (et pour les quatre trimestres de 1999 et pour les quatre trimestres de 2000).
Art.16. Overeenkomstig artikel 16 van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", staat de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid in voor de inning en invordering van de in artikel 15 bedoelde bijdrage.
Art.16. Conformément à l'article 16 des statuts du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction", la perception et le recouvrement de la cotisation visée à l'article 15 sont assurés par l'Office national de sécurité sociale.
HOOFDSTUK VII. - Specifieke maatregelen.
CHAPITRE VII. - Mesures spécifiques.
Art.17. Aan de werkgever die, in toepassing van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsvergoedingen in geval van conventioneel brugpensioen, overgaat tot de vervanging van een bruggepensioneerde werkman, wordt aanbevolen behoudens geldige reden een jongere van minder dan 26 jaar aan te werven.
Art.17. Il est recommandé à l'employeur qui, en application de l'arrêté royal du 7 décembre 1992 relatif à l'octroi d'allocations de chômage en cas de prépension conventionnelle, procède au remplacement d'un ouvrier prépensionné, d'engager, sauf motif valable, un jeune de moins de 26 ans.
Art.18. De in toepassing van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf gepresteerde uren, moeten afzonderlijk worden ingeschreven op de loonafrekening van de betaalperiode tijdens welke zij worden gepresteerd.
De werkman die recht heeft op inhaalrust in toepassing van artikel 7 van bovengenoemd koninklijk besluit, mag niet gedeeltelijk werkloos gesteld worden vooraleer hij deze dagen heeft genomen.
De werkman die recht heeft op inhaalrust in toepassing van artikel 7 van bovengenoemd koninklijk besluit, mag niet gedeeltelijk werkloos gesteld worden vooraleer hij deze dagen heeft genomen.
Art.18. Les heures prestées conformément à l'article 7 de l'arrêté royal n° 213 du 26 septembre 1983 relatif à la durée du travail dans les entreprises ressortissant à la Commission paritaire de la construction, doivent figurer séparément sur le décompte de paie afférant à la période de paie pendant laquelle elles ont été prestées.
L'ouvrier qui a droit à des jours de repos compensatoires en application de l'article 7 de l'arrêté royal précité, ne peut être mis en chômage partiel avant d'avoir épuisé ces jours.
L'ouvrier qui a droit à des jours de repos compensatoires en application de l'article 7 de l'arrêté royal précité, ne peut être mis en chômage partiel avant d'avoir épuisé ces jours.
Art.19. De ondertekenende vakorganisaties verbinden zich ertoe in het vlak van de onderneming geen stelselmatig verzet te organiseren omtrent de toepassing van de overschrijding van de grenzen van de arbeidsduur ten belope van 64 uur per jaar, zoals voorzien in artikel 7, alinea 2, van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983. De vakbondsafvaardiging behoudt evenwel het recht om na overleg met de werkgever, om duidelijk aangegeven redenen, een akkoord ter zake af te wijzen. Bij geschil kan de meest gerede partij, met inachtname van de voorafgaandelijke procedure op gewestelijk vlak, deze kwestie aanhangig maken bij het verzoeningsbureau van het paritair comité.
Art.19. Les organisations syndicales signataires s'engagent à ne pas organiser, au niveau de l'entreprise, une opposition systématique à l'application du dépassement des limites de la durée de travail fixées à 64 heures par an, comme prévu par l'article 7, 2ème alinéa, de l'arrêté royal n° 213 du 26 septembre 1983. La délégation syndicale se réserve toutefois le droit de refuser un accord en la matière, mais ce après concertation avec l'employeur et moyennant des motifs clairement définis. En cas de litige la partie la plus diligente pourra, en tenant compte de la procédure préalable au niveau de la région, saisir le bureau de conciliation de la commission paritaire.
Art.20. Het is verboden bruggepensioneerden tewerk te stellen in de ondernemingen bedoeld in artikel 1.
Art.20. Il est interdit de mettre au travail des prépensionnés dans les entreprises visées à l'article 1.
HOOFDSTUK VIII. - Geldigheidsduur.
CHAPITRE VIII. - Durée de validité.
Art. 21. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten voor een bepaalde duur. Zij treedt in werking op 1 januari 1997 en verstrijkt op 31 december 1998.
Zij vervangt de collectieve arbeidsovereenkomsten van 16 januari 1997 en 20 maart 1997 houdende verlenging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 1995 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf".
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 5 oktober 2000.
(Voor het KB, zie %%2000-10-05/38%%)
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX.
Zij vervangt de collectieve arbeidsovereenkomsten van 16 januari 1997 en 20 maart 1997 houdende verlenging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 1995 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf".
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 5 oktober 2000.
(Voor het KB, zie %%2000-10-05/38%%)
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX.
Art. 21. La présente convention collective de travail est conclue pour une durée déterminée. Elle entre en vigueur le 1er janvier 1997 et expire le 31 décembre 1998.
Elle remplace les conventions collectives de travail des 16 janvier 1997 et 20 mars 1997 prolongeant la convention collective de travail du 11 mai 1995 relative à l'octroi à certains ouvriers âgés d'une indemnité complémentaire (prépension) à charge du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction".
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 5 octobre 2000.
(Pour l'AR, voir %%2000-10-05/38%%)
La Ministre de l'Emploi,
Mme L. ONKELINX.
Elle remplace les conventions collectives de travail des 16 janvier 1997 et 20 mars 1997 prolongeant la convention collective de travail du 11 mai 1995 relative à l'octroi à certains ouvriers âgés d'une indemnité complémentaire (prépension) à charge du "Fonds de sécurité d'existence des ouvriers de la construction".
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 5 octobre 2000.
(Pour l'AR, voir %%2000-10-05/38%%)
La Ministre de l'Emploi,
Mme L. ONKELINX.