Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
17 JULI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk. (NOTA : De wijzigingen gebracht door BVR2001-07-10/69en BVR2001-09-24/41werd door BVR2002-01-18/43opgeheven op 01-01-2001) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-01-2001 en tekstbijwerking tot 30-06-2023)
Titre
17 JUILLET 2000. - Arrêté du Gouvernement flamand portant exécution du décret du 26 juin 1991 relatif à l'agrément des initiatives d'animation sociale et à l'octroi de subventions à ces initiatives (TRADUCTION). - (NOTE : les modifications apportées par AGF2001-07-10/69et AGF2001-09-24/41ont été abrogées par AGF2002-01-18/43au 01-01-2001). (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 11-01-2001 et mise à jour au 30-06-2023)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (44)
Texte (44)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° decreet : het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk;
  2° (kwaliteitsdecreet : het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen);
  3° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;
  4° [6 administratie: de functioneel bevoegde afdeling van het [8 Departement Zorg, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2023 over het Departement Zorg, of Zorginspectie als vermeld in artikel 4, § 2, derde lid, van het voormelde besluit]8;]6
  [5 5° strategisch meerjarenplan: het document waarin de werking ter uitvoering van de opdrachten als een geïntegreerd geheel wordt voorgesteld en verantwoord. Het bevat de beschrijving van de missie van de organisatie, de omgevingsanalyse, de externe en interne strategische doelstellingen en de onderliggende operationele doelstellingen. Het strategisch meerjarenplan wordt voor vijf jaar opgemaakt;
   6° strategische doelstelling: de doelstelling ter uitvoering van het strategisch meerjarenplan die wordt geformuleerd in termen van effecten die men wil bereiken in de externe of interne omgeving. Externe strategische doelstellingen bevatten een beschrijving en voorstel van aanpak van een bepaalde problematiek met betrekking tot maatschappelijke achterstelling en sociale uitsluiting, met aanduiding van doelgroepen of werkgebieden. De interne strategische doelstellingen beschrijven de wijze waarop de organisatie de nodige randvoorwaarden zal creëren om de externe strategische doelstellingen te verwezenlijken;
   7° operationele doelstelling: de doelstelling die de wijze beschrijft waarop de instituten de strategische doelstellingen omzetten via specifieke, meer tijdsgebonden en realistische prestaties;
   8° strategische actie: een samenhangend geheel van projecten of andere activiteiten ter uitvoering van de operationele doelstellingen;]5

  9° [4 ...]4
  10° wijziging van erkenning : hetzij de erkenning voor een gewijzigde subsidiabele personeelsformatie, hetzij de erkenning voor een gewijzigd territorium waarop een [3 organisatie]3 actief is.
  (11° de secretaris-generaal : [8 het hoofd van de administratie]8.)
  [3 12° [7 ...]7]3
  [5 13° voortgangsrapport: het jaarlijkse document waarin de stand van zaken van de uitvoering van het strategisch meerjarenplan wordt beschreven en toegelicht. In voorkomend geval worden hierin ook de wijzigingen in operationele doelstellingen of strategische acties gesitueerd en gemotiveerd;
   14° deugdelijk bestuur: het waarborgen van de onderlinge samenhang van de wijze van sturen, beheersen en toezicht houden van een organisatie, gericht op een efficiënte en effectieve realisatie van de doelstellingen, alsook het daarover op open wijze communiceren en verantwoording afleggen ten behoeve van belanghebbenden.]5

  
Article 1. Au sens du présent arrêté, on entend par :
  1° décret : le décret du 26 juin 1991 relatif à l'agrément des initiatives d'animation sociale et à l'octroi de subventions à ces initiatives;
  2° (décret sur la qualité : le décret du 17 octobre 2003 relatif à la qualité des établissements de santé et d'aide sociale);
  3° Ministre : Ministre flamand de l'Aide sociale, de la Santé et de l'Egalité des chances;
  4° [6 administration : la division responsable au niveau fonctionnel du [8 Département Soins, visé à l'article 2, alinéa 1er, de l'arrêté du Gouvernement flamand du 12 mai 2023 relatif au Département Soins, ou l'Inspection des Soins telle que visée à l'article 4, § 2, alinéa 3, de l'arrêté précité]8;]6
  [5 ° plan stratégique pluriannuel : le document présentant et justifiant le fonctionnement en exécution des missions comme étant un ensemble intégré. Le document comporte la description de la mission de l'organisation, l'analyse du voisinage, les objectifs stratégiques externes et internes et les objectifs opérationnels sous-jacents. Le plan stratégique pluriannuel est établi pour cinq ans ;
   6° objectif stratégique : l'objectif en exécution du plan stratégique pluriannuel formulé en termes d'effets envisagés dans le voisinage externe ou interne. Les objectifs stratégiques externes comportent une description et une proposition d'approche d'une certaine problématique relative au handicap social et à l'exclusion sociale, indiquant des groupes cibles ou domaines de travail. Les objectifs stratégiques internes décrivent la façon dont l'organisation créera les conditions secondaires nécessaires pour réaliser les objectifs stratégiques externes ;
   7° objectif opérationnel : l'objectif décrivant la façon dont les instituts transposent les objectifs stratégiques par le biais de prestations spécifiques, plus liées au temps et réalistes ;
   8° action stratégique : un ensemble cohérent de projets ou d'autres activités en exécution des objectifs opérationnels ;]5

  9° [4 ...]4
  10° modification de l'agrément : soit l'agrément d'un cadre du personnel subventionnable modifié, soit l'agrément pour un territoire modifié.
  (11° le secrétaire général : [8 le chef de l'administration]8.)
  [3 12° [7 ...]7]3
  [5 13° rapport d'avancement : le document annuel décrivant et expliquant la situation actuelle de l'exécution du plan pluriannuel stratégique. Le cas échéant, ce rapport comprend également le positionnement et la motivation des modifications des objectifs opérationnels ou des actions stratégiques ;
   14° bonne gouvernance : la garantie de l'interconnexion du mode de pilotage, de gestion et de tutelle d'une organisation, axée sur une réalisation efficace et effective des objectifs, ainsi que la communication de façon ouverte et la prise de responsabilité au bénéfice des intéressés.]5

  
Art.2. § 1. Aan erkende organisaties kunnen in uitvoering van artikel 4 van het decreet voor de uitvoering van hun opdrachten subsidies worden toegekend volgens de regels en overeenkomstig de bepalingen opgenomen in dit besluit.
  § 2. Voor de erkenning en subsidiëring worden in uitvoering van artikel 2 van het decreet als grootstedelijk gebied beschouwd :
  1° het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
  2° het grondgebied van de stad Antwerpen;
  3° het grondgebied van de stad Gent.
Art.2. § 1er. En application de l'article 4 du décret et selon les modalités fixées par le présent arrêté, des subventions peuvent être octroyées à des organisations pour l'exécution de leur mission.
  § 2. Sont considérées comme grandes agglomérations urbaines en vue de l'agrément et du subventionnement en application de l'article 2 :
  1° le territoire de la Région de Bruxelles-Capitale;
  2° le territoire de la ville d'Anvers;
  3° le territoire de la ville de Gand.
HOOFDSTUK II. - De erkenning.
CHAPITRE II. - L'agrément.
Art.3. Om erkend te worden [1 en te blijven]1 moeten de organisaties voldoen aan de voorwaarden opgenomen in artikel 3, § 3, van het decreet en daarenboven :
  1° [2 geleid worden door een bestuurslichaam dat de beginselen van deugdelijk bestuur voor de social profit toepast;]2
  2° controle van de administratie aanvaarden;
  3° beschikken over een goedgekeurd [2 strategisch]2 meerjarenplan en dit uitvoeren;
  4° zich ertoe verbinden de bepalingen van dit besluit na te leven;
  5° voldoen aan de bepalingen van het kwaliteitsdecreet.
  [2 ...]2
  
Art.3. Pour être [1 et demeurer]1agréées, les organisations doivent répondre aux conditions énoncées à l'article 3, § 3, du décret. Elles doivent en outre :
  1° [2 être dirigées par un organe administratif appliquant les principes de bonne gouvernance pour le secteur non marchand ;]2
  2° accepter le contrôle de l'administration;
  3° disposer d'un plan [2 stratégique]2 pluriannuel approuvé et le réaliser;
  4° s'engager à respecter les dispositions du présent arrêté;
  5° respecter les dispositions du décret sur la qualité.
  [2 ...]2
  
Art. 3bis. [1 De regionale instituten pakken situaties van maatschappelijke achterstelling en sociale uitsluiting aan om een menswaardig leven voor iedereen te realiseren. Ze organiseren maatschappelijk kwetsbare groepen. Samen met hen pakken ze gemeenschappelijke problemen aan die te maken hebben met grondrechten of de leefbaarheid in hun buurt, stad, dorp of streek. De kernprocessen met de doelgroep(en) worden gerealiseerd op het niveau van de strategische acties en omvatten:
   1° het opsporen, samenbrengen en organiseren van mensen in maatschappelijk kwetsbare posities in verband met de gemeenschappelijke problemen die ze ervaren;
   2° samen met de doelgroep de structurele problemen die de leden van de doelgroep ervaren, verkennen en definiëren, een omgevingsanalyse opmaken, aan dossieropbouw doen en oplossingen formuleren;
   3° samen met de doelgroep de belangen van de doelgroep zichtbaar maken en die belangen behartigen.
   De regionale instituten ondersteunen de leden van de doelgroep bij de kernprocessen zodat ze in staat zijn zelf meer greep te krijgen op hun eigen situatie en op hun omgeving. Dat moet leiden tot het versterken van de doelgroep en het realiseren van structurele veranderingen in functie van de verbetering van hun situatie en positie. De kernprocessen zijn ondeelbaar.]1

  
Art. 3bis. [1 Les instituts régionaux abordent des situations de subordination et d'exclusion sociale dans le but de réaliser une vie humaine digne pour chacun. Ils organisent des groupes socialement vulnérables. Conjointement avec eux, ils abordent des problèmes communs relatifs aux droits fondamentaux ou à la viabilité dans leur voisinage, ville, village ou région. Les processus clés avec le(s) groupe(s) cible(s) sont réalisés au niveau des actions stratégiques et comprennent :
   1° détecter, rassembler et organiser des personnes se trouvant dans des situations socialement vulnérables dans le contexte des problèmes communs auxquels ils font face ;
   2° conjointement avec le groupe cible, détecter et définir les problèmes structurels auxquels font face les membres du groupe cible, faire une analyse de l'environnement, constituer un dossier et formuler des solutions ;
   3° conjointement avec le groupe cible, rendre visible les intérêts du groupe cible et défendre ces intérêts.
   Les instituts régionaux soutiennent les membres du groupe cible dans les processus clés de façon à leur permettre d'avoir prise sur leur propre situation et leur environnement. Ceci doit aboutir au renforcement du groupe cible et à la réalisation de changements structurels en fonction de l'amélioration de leur situation et position. Les processus clés sont indivisibles.]1

  
Art. 3ter. [1 § 1. Elk regionaal instituut voert een kwaliteitsbeleid overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen en in functie van de eigen opdrachten. De regionale instituten tonen daarbij door middel van zelfevaluatie aan hoe ze een verantwoord aanbod realiseren bij de realisatie van de kernprocessen. De zelfevaluatie heeft minstens betrekking op de volgende zorgaspecten:
   1° het aanbod sluit aan bij de behoeftes van de doelgroep;
   2° het aanbod is toegankelijk;
   3° de doelgroep participeert actief in de vormgeving van de strategische actie;
   4° er wordt methodisch gedifferentieerd gewerkt;
   5° het aanbod is effectief.
   § 2. Het kwaliteitsbeleid, vermeld in paragraaf 1, wordt beschreven in een kwaliteitshandboek als vermeld in artikel 5, § 4, van het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen.
   Het kwaliteitshandboek, vermeld in het eerste lid, bevat minimaal de volgende elementen:
   1° een inleiding met daarin:
   a) een voorwoord;
   b) de structuur van het kwaliteitshandboek;
   c) de organisatorische structuur, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het instituut, met inbegrip van de taken en competentie- en functieprofielen van bestuurders in algemene vergadering en raad van bestuur, de verhouding tussen bestuur en management, de overleg- en inspraakorganen, en op welke wijze opvolging wordt gegeven aan een professioneel personeels- en financieel beleid;
   2° een weergave van het kwaliteitsbeleid waarin de volgende elementen zijn opgenomen:
   a) de missie en de visie;
   b) de opdracht en de doelstellingen;
   c) de strategie;
   3° een weergave van het kwaliteitssysteem dat voor de regionale instituten de volgende elementen omvat:
   1) de werkwijzen die betrekking hebben op de kernprocessen;
   2) de werkwijzen om informatie over de gebruiker te verwerven, te gebruiken en door te geven;
   3) de werkwijze bij gevaar voor schade aan de integriteit van de gebruiker en van derden;
   4) de werkwijze om grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van gebruikers te vermijden en ermee om te gaan;
   5) de procedure voor klachtenbehandeling en klachtenregistratie;
   6) de werkwijzen voor zelfevaluatie;
   7) een weergave van de kwaliteitsplanning op basis van zelfevaluatie:
   a) de aanpak en doelstellingen van de zelfevaluatie;
   b) de kwaliteitsplanning op basis van zelfevaluatie;
   c) de aanpak van de monitoring.
   § 3. [3 De]3 regionale instituten voeren in het kader van deugdelijk bestuur een kwaliteitsvol en transparant beleid op het vlak van:
   1° hun doelstellingen en de beoogde maatschappelijke meerwaarde;
   2° de strategieën om hun doelstellingen en maatschappelijke meerwaarde te verwezenlijken;
   3° hun structurele en maatschappelijke inbedding en positionering;
   4° hun bestuur en de samenstelling, bevoegdheden en taakafbakening van de verschillende bestuursorganen, namelijk de algemene vergadering, de raad van bestuur, het dagelijks bestuur en de directie;
   5° de procedure voor werving en ondersteuning van bestuurders en de principes inzake hun profiel, competenties, engagement, integriteit, onafhankelijkheid, vergoeding, onverenigbaarheden, belangenconflicten;
   6° de voorbereiding, frequentie, besluitvorming, opvolging en verslaggeving van vergaderingen van de raad van bestuur en de algemene vergadering, en de communicatie daarover;
   7° de regelmatige evaluatie van de werking en de realisatie van de doelstellingen;
   8° het algemeen beheer en het beheer van de financiële, materiële en personele middelen;
   9° klachtenbehandeling en klachtenregistratie;
   10° de betrokkenheid van en de verantwoording voor interne en externe belanghebbenden.
   Het instituut moet in de beleidsvoering kunnen aantonen dat het de beginselen van deugdelijk bestuur voor de social profit toepast, onder meer aan de hand van zijn statuten, huishoudelijke reglementen, verslagen van bestuursorganen, strategisch meerjarenplan, voortgangsrapporten, en ze bekendmaken bij zijn belanghebbenden.
   § 4. [3 De]3 regionale instituten zorgen voor verstaanbare communicatie tussen hun medewerkers en de gebruikers. Ze voeren een taalbeleid waarin verduidelijkt wordt welke ondersteuning geboden wordt zodat anderstalige medewerkers een actieve kennis van het Nederlands kunnen verwerven.
   Het instituut kan zijn taalbeleid schriftelijk aantonen en het bekendmaken bij zijn belanghebbenden.]1

  [2 § 5. Het instituut ontwikkelt een geschreven referentiekader voor grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van gebruikers. Het hanteert een procedure voor de preventie van grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van gebruikers, alsook voor de detectie van en het gepast reageren op dat grensoverschrijdend gedrag. In die procedure is een registratiesysteem opgenomen dat geanonimiseerde gegevens bijhoudt over de gevallen van grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van gebruikers.
   Grensoverschrijdend gedrag van medewerkers van het instituut ten aanzien van gebruikers wordt op een geanonimiseerde wijze gemeld aan de administratie.]2

  
Art. 3ter. [1 § 1er. Chaque institut régional mène une politique de qualité conformément aux dispositions du décret du 17 octobre 2003 relatif à la qualité des établissements de santé et d'aide sociale et en fonction des propres missions. Les instituts régionaux démontrent, à l'aide d'une auto-évaluation, comment ils réalisent une offre justifiée lors de la réalisation des processus clés. L'auto-évaluation porte au moins sur les aspects de soin suivants :
   1° l'offre se rattache aux besoins du groupe cible ;
   2° l'offre est accessible ;
   3° le groupe cible participe activement à la mise en oeuvre de l'action stratégique ;
   4° l'accent est mis sur une méthode de travail méthodique et différenciée ;
   5° l'offre est effective ;
   § 2 La politique de qualité, visée au paragraphe 1er, est décrite dans un manuel de qualité tel que visé à l'article 5, § 4, du décret du 17 octobre 2003 relatif à la qualité des établissements de santé et d'aide sociale.
   Le manuel de qualité, visé à l'alinéa premier, comporte au moins les éléments suivants :
   1° une introduction comportant :
   a) un avant-propos ;
   b) la structure du manuel de qualité ;
   c) la structure organisationnelle, les compétences et les responsabilités de l'institut, y compris les tâches, les profils de compétence et les profils de fonction des administrateurs dans l'assemblée générale et dans le conseil d'administration, le rapport entre l'administration et le management, les organes de concertation et de participation, et la façon dont le suivi d'une gestion du personnel et une politique financière professionnelle est exécuté ;
   2° le contenu de la politique de qualité, reprenant les éléments suivants :
   a) la mission et la vision ;
   b) la tâche et les objectifs ;
   c) la stratégie ;
   3° le contenu du système de qualité reprenant les éléments suivants pour les instituts régionaux :
   1) les méthodes de travail relatives aux processus clés ;
   2) les méthodes de travail visant à acquérir, utiliser et transmettre des informations sur l'usager ;
   3) les méthodes de travail en cas de danger, pour que l'intégrité de l'usager ou de tiers soit maintenue ;
   4) les modalités permettant la prévention de, ainsi que la réaction appropriée au comportement illicite à l'égard des usagers ;
   5) la procédure de traitement et d'enregistrement de plaintes ;
   6) les modalités d'auto-évaluation ;
   7) le contenu du planning de la qualité sur la base de l'auto-évaluation :
   a) l'approche et les objectifs de l'auto-évaluation ;
   b) le planning de la qualité sur la base de l'auto-évaluation ;
   c) l'approche du monitoring.
   § 3. Dans le cadre de la bonne gouvernance, [3 ...]3 les instituts régionaux mènent une politique qualitative et transparente dans le domaine :
   1° de leurs objectifs et de la plus-value sociale envisagée ;
   2° des stratégies pour réaliser leurs objectifs et leur plus-value sociale ;
   3° de leur intégration et positionnement structurel et social ;
   4° de leur administration et composition, des compétences et de la délimitation des tâches des différents organes de direction, à savoir l'assemblée générale, le conseil d'administration, le fonctionnement et la direction ;
   5° de la procédure en matière de recrutement et d'appui des administrateurs et les principes en matière de leur profil, leurs compétences, leur engagement, intégrité, indépendance, indemnité, leurs incompatibilités, conflits d'intérêt ;
   6° de la préparation, fréquence, prise de décision, du suivi et du rapportage de réunions du conseil d'administration et de l'assemblée générale et de la communication en la matière ;
   7° de l'évaluation régulière du fonctionnement et de la réalisation des objectifs ;
   8° de la gestion générale et la gestion des moyens financiers, matériels ainsi que de la gestion du personnel ;
   9° du traitement et de l'enregistrement de plaintes ;
   10° de la participation des intéressés internes et externes ainsi que de la justification pour ces derniers.
   L'institut doit pouvoir démontrer dans sa gestion que les principes de bonne gouvernance pour le secteur non marchand sont appliqués, entre autres à l'aide de ses statuts, règlements d'ordre intérieur, rapports d'organes de direction, d'un plan stratégique pluriannuel, de rapports d'avancement et les communiquer à ses intéressés.
   § 4. [3 Les]3 instituts régionaux assurent une communication compréhensible entre leurs collaborateurs et les usagers. Ils mènent une politique linguistique précisant le type d'appui offert, de manière à ce que les collaborateurs allophones puissent acquérir des connaissances actives du néerlandais.
   L'institution peut démontrer sa politique linguistique par écrit et la communiquer à ses intéressés.]1

  [2 § 5. L'institut met au point un cadre de référence écrit pour le comportement illicite à l'égard des usagers. L'institut applique une procédure de prévention et de détection de comportement illicite à l'égard des usagers, ainsi qu'une procédure permettant une réaction appropriée à ce comportement illicite. Un système d'enregistrement conservant des données anonymisées relatives aux cas de comportement illicite à l'égard des usagers est repris dans cette procédure.
   Le comportement illicite de collaborateurs de l'institut à l'égard d'usagers est communiqué de façon unanimisée à l'administration.]2

  
Art.4. De organisaties voor maatschappelijk opbouwwerk voeren volgende opdrachten uit :
  1° [3 ...]3
  2° de regionale instituten voor maatschappelijk opbouwwerk :
  a) in overleg met de voor de uitvoering van de opdrachten relevante organisaties en instanties wordt een meerjarenplan opgesteld;
  b) in overleg met andere betrokken besturen en instellingen het beleid inzake maatschappelijk opbouwwerk bevorderen;
  c) opbouwwerkprojecten voorbereiden en uitvoeren;
  d) [2 bij de uitvoering van deze opdrachten samenwerken met relevante actoren binnen en buiten zijn werkgebied, in het bijzonder met de sector van de verenigingen waar armen het woord nemen en het algemeen welzijnswerk;]2
  e) [2 evalueren van de werking, zowel van de uitvoering van het `strategisch meerjarenplan' als van de eigen werking als organisatie;]2
  f) [2 ...]2
  g) [2 ...]2
  h) [2 ...]2
  3° [1 ...]1
  
Art.4. Les organisations d'animation sociale accomplissent les missions suivantes :
  1° [3 ...]3
  2° les instituts régionaux d'animation sociale :
  a) établir un plan pluriannuel en concertation avec les organisations et instances associées à l'exécution des missions;
  b) promouvoir la politique en matière d'animation sociale en concertation avec d'autres administrations et organismes concernés;
  c) préparer et réaliser des projets en matière d'animation sociale;
  d) [2 coopérer, lors de l'exécution de ces tâches, avec les acteurs pertinents dans et en dehors de son champ d'activité, en particulier avec le secteur des associations où les pauvres prennent la parole et avec l'aide sociale générale ;]2
  e) [2 évaluer le fonctionnement, tant de l'exécution du 'plan stratégique pluriannuel' que du propre fonctionnement comme organisation;]2
  f) [2 ...]2
  g) [2 ...]2
  h) [2 ...]2
  3° [1 ...]1
  
Art.5. Een erkenning kan enkel worden verleend :
  1° indien daartoe een ontvankelijke aanvraag wordt ingediend;
  2° met inachtname van de erkenningsvoorwaarden die vervat liggen in het decreet en in de artikelen 3 en 4 van dit besluit;
  3° voor zover er begrotingskredieten beschikbaar zijn.
Art.5. Un agrément ne peut être octroyé que :
  1° si une demande recevable est présentée a cet effet;
  2° si les conditions d'agrément énoncées par le décret et aux articles 3 et 4 du présent arrêté sont remplies;
  3° dans les limites des crédits budgétaires.
Art.6. § 1. Een aanvraag voor een erkenning is enkel ontvankelijk indien ze door de organisatie met een aangetekende brief met ontvangstbewijs wordt ingediend bij de administratie en indien zij de volgende gegevens en stukken bevat :
  1° [2 ...]2
  2° [2 ...]2
  3° [2 ...]2
  4° een dossier waaruit blijkt dat het instituut [1 ...]1 tijdens het voorbije jaar een werking heeft ontplooid overeenkomstig de bepalingen van het decreet;
  5° het [2 strategisch]2 meerjarenplan, met een overzicht van de gevolgde procedure en een verslag van het overleg met gecontacteerde maatschappelijke verbanden;
  6° de personeelsformatie die nodig geacht wordt om de voorgestelde werking uit te voeren, met de verbintenis, voor zover bij de erkenning goedgekeurd, dit personeel ook werkelijk aan te werven;
  7° de interne organisatiestructuur;
  8° een overzicht van de externe samenwerkingsverbanden;
  9° een overzicht van de wijze waarop de implementatie van het kwaliteitsdecreet is voorbereid, met de stand van zaken en de verdere planning van deze implementatie.
  § 2. [1 ...]1
  
Art.6. § 1er. Pour qu'elle soit recevable, la demande d'agrément doit être présentée par l'organisme, par lettre recommandée avec récépissé, à l'administration et contenir les renseignements et pièces suivants :
  1° [2 ...]2
  2° [2 ...]2
  3° [2 ...]2
  4° un dossier faisant apparaître que l'Institut [1 ...]1 a déployé, pendant l'année écoulée, des activités conformément aux dispositions du décret;
  5° le plan [2 stratégique]2 pluriannuel, assorti d'un aperçu de la procédure suivie et d'un rapport sur la concertation avec les instances sociales contactées;
  6° le cadre du personnel jugé nécessaire pour réaliser les activités proposées, avec l'engagement d'embaucher ce personnel, si le cadre est approuvé lors de l'agrément;
  7° la structure organisationnelle interne;
  8° un relevé des partenariats;
  9° un aperçu de la manière dont la mise en oeuvre du décret sur la qualité est préparée, comportant un état d'avancement et le planning de cette mise en oeuvre.
  § 2. [1 ...]1
  
Art.7. § 1. Indien de aanvraag niet ontvankelijk is of indien daarvoor geen begrotingskredieten meer beschikbaar zijn, wordt de aanvraag uiterlijk dertig dagen na ontvangst door de administratie aan de aanvragende organisatie teruggezonden met vermelding van de reden van het niet in behandeling nemen van de aanvraag.
  In het andere geval wordt het met redenen omklede voornemen van (de secretaris-generaal) om de erkenning of de wijziging van de erkenning te verlenen of te weigeren, uiterlijk drie maanden na ontvangst van de aanvraag aan de aanvragende organisatie betekend. De betekening gebeurt door de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheden en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen als bedoeld in artikel 8, eerste lid.
  Indien het voornemen niet binnen de in het vorige lid genoemde termijn aan de aanvragende organisatie wordt betekend, wordt het voornemen geacht gunstig te zijn.
  § 2. [1 ...]1
  
Art.7. § 1er. Si la demande est irrecevable ou si elle ne s'inscrit pas dans les limites des crédits budgétaires, la demande est renvoyée par l'administration, dans les trente jours de la réception, à l'organisation demandeuse avec mention des motifs.
  Si tel n'est pas le cas, l'intention motivée du (secrétaire général) d'accorder ou de refuser l'agrément est notifiée à l'organisation demandeuse dans les trois mois de la réception de la demande. La notification est faite par l'administration par lettre recommandée et mentionne la faculté et les conditions d'introduction d'une réclamation, telle que visée à l'article 8, premier alinéa.
  Faute de notification de l'intention à l'organisation demandeuse dans le délai visé à l'alinéa précédent, l'intention est censée favorable.
  § 2. [1 ...]1
  
Art.8. De organisatie kan tegen het voornemen, bedoeld in artikel 7, met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie. Om ontvankelijk te zijn moet dit gebeuren tot uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het voornemen. De organisatie kan daarin uitdrukkelijk vragen om gehoord te worden.
  [1 Dat bezwaar wordt behandeld volgens de regels die zijn vastgesteld bij of ter uitvoering van hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers.]1
  
Art.8. L'organisation peut adresser à l'administration, par lettre recommandée, une réclamation motivée contre l'intention visée à l'article 7. Pour être recevable, la réclamation doit être envoyée dans les trente jours de la réception de l'intention. L'organisation peut demander explicitement d'être entendue.
  [1 Ce recours est traité conformément aux règles fixées par ou en vertu du chapitre III du décret du 7 décembre 2007 portant création du Conseil consultatif stratégique pour la Politique de l'Aide sociale, de la Santé et de la Famille et d'une Commission consultative pour les Structures de l'Aide sociale, de la Santé publique et de la Famille et les (Candidats-)accueillants.]1
  
Art.9. § 1. [2 ...]2
  § 2. Indien de organisatie geen bezwaarschrift heeft ingediend overeenkomstig artikel 8, eerste lid, wordt de definitieve beslissing van (de secretaris-generaal) omtrent het verlenen of het weigeren van de erkenning binnen dertig dagen na het verstrijken van de in artikel 8, eerste lid, bedoelde termijn door de administratie aan de organisatie betekend met een aangetekende brief.
  In het geval bedoeld in artikel 7, § 1, laatste lid, wordt de definitieve beslissing tot erkenning van de minister betekend binnen dertig dagen na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7, § 1, laatste lid.
  § 3. [1 De definitieve beslissing tot erkenning omvat :
   1° de goedkeuring van het meerjarenplan en voor de regionale instituten de programma's, in hun geheel of van gedeelten;
   2° de aard van de erkenning;
   3° het territorium;
   4° de subsidiabele personeelsformatie.]1

  § 4. Indien de definitieve beslissing van de minister (of de secretaris-generaal) niet aan de organisatie wordt betekend binnen [2 de termijn, vermeld in paragraaf 2, of vastgesteld door de regels, vermeld in artikel 8, tweede lid,]2 wordt de erkenning geacht te zijn verleend.
  § 5. De erkenning wordt door de minister (of de secretaris-generaal) verleend voor een onbepaalde duur [3 ...]3.
  
Art.9. § 1er. [2 ...]2
  § 2. Si l'organisation n'a pas introduit une réclamation conformément à l'article 8, premier alinéa, la décision définitive du (secrétaire général) sur l'octroi ou le refus de l'agrément est notifiée par l'administration à l'organisation, par lettre recommandée, dans les trente jours de l'expiration du délai prévu à l'article 8, premier alinéa.
  Dans le cas, tel que visé à l'article 7, § 1er, dernier alinéa, la décision définitive du (secrétaire général) sur l'octroi de l'agrément est notifiée dans les trente jours de l'expiration du délai prévu à l'article 7, § 1er, dernier alinéa.
  § 3. [1 La décision définitive d'agrément comprend :
   1° l'approbation du plan pluriannuel et, pour les instituts régionaux, des programmes dans leur totalité ou de parties de ces programmes;
   2° la nature de l'agrément;
   3° le territoire;
   4° le cadre du personnel subventionnable.]1

  § 4. Si la décision définitive du Ministre (ou du secrétaire général) n'est pas notifiée à l'organisation [2 , le délai, visé au paragraphe 2, ou fixé par les règles visées à l'article 8, alinéa deux,]2 l'agrément est censé être octroyé.
  § 5. L'agrément est octroyé par le Ministre (ou le secrétaire général) pour une durée indéterminée [3 ...]3.
  
Art.10. § 1. De artikelen 5 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing op de door een organisatie ingediende aanvraag tot wijziging van erkenning. [1 Het dossier daarvoor kan verwijzen naar de elementen van het laatst goedgekeurde dossier waaraan geen wijzigingen worden voorgesteld.]1
  § 2. Indien de erkenning of de wijziging van erkenning [1 ...]1 werd geweigerd, kan de organisatie geen nieuwe gelijksoortige aanvraag indienen, tenzij ze aantoont dat de reden voor de weigering in haren hoofde niet langer bestaat.
  
Art.10. § 1er. Les articles 5 à 9 inclus sont également applicables à une demande de modification de l'agrément présentée par une organisation. [1 Le dossier établi à cet effet peut référer aux derniers éléments approuvés du dossier auxquels aucune modification n'est proposée.]1
  § 2. [1 En cas de refus de l'agrément]1, l'organisation ne peut présenter une nouvelle demande d'agrément similaire, à moins qu'elle ne démontre que le motif du refus n'existe plus dans son chef.
  
Art.11. [1 De subsidiabele personeelsformatie, vermeld in artikel 9, § 3, 4°, omvat het aantal voltijds equivalenten dat bij de erkenning van het instituut is meegedeeld, aangevuld met de sindsdien toegekende uitbreidingen. Bij besluit van de minister of de secretaris-generaal kan het aantal voltijds equivalenten aangepast worden.]1
  
Art.11. [1 Le cadre du personnel subventionnable, visé à l'article 9, § 3, 4°, comprend le nombre d'équivalents à temps plein communiqué lors de l'agrément de l'institut, complété par les extensions agréées depuis lors. Le nombre d'équivalents à temps plein peut être adapté par arrêté du Ministre ou du secrétaire général.]1
  
Art.12. [1 Uiterlijk op 15 mei van het laatste jaar van een lopend goedgekeurd strategisch meerjarenplan wordt een nieuw strategisch meerjarenplan ingediend, samen met de personeelsformatie die nodig geacht wordt om het uit te voeren. Artikel 7 tot en met 9 zijn op overeenkomstige wijze van toepassing voor de goedkeuring.
   Voor de goedkeuring van de wijziging van een strategische doelstelling wordt een dossier ingediend waarin de wijziging wordt gesitueerd en gemotiveerd, en waarin in voorkomend geval de nieuwe operationele doelstellingen en strategische acties worden vermeld. Artikel 7 tot en met 9 zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de voormelde goedkeuring.]1

  
Art.12. [1 Au plus tard le 15 mai de la dernière année d'un plan stratégique pluriannuel approuvé, un nouveau plan stratégique pluriannuel est introduit, ensemble avec le cadre du personnel considéré nécessaire pour l'exécuter. Les articles 7 à 9 inclus s'appliquent par analogie à l'approbation.
   Pour l'approbation de la modification d'un objectif stratégique, un dossier est introduit dans lequel la modification est située et motivée, et dans lequel, le cas échéant, les nouveaux objectifs opérationnels et les nouvelles actions stratégiques sont mentionnés. Les articles 7 à 9 inclus s'appliquent par analogie à l'approbation précitée.]1

  
HOOFDSTUK III. - De subsidiëring.
CHAPITRE III. - Le subventionnement.
Art.13. [1 § 1. Afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten en overeenkomstig de bepalingen van het decreet en van dit besluit, kent de secretaris-generaal aan de organisaties een subsidie-enveloppe toe voor infrastructuur, werkings- en personeelskosten, zoals bedoeld in artikel 5, § 1 van het decreet. De secretaris-generaal bepaalt binnen de perken van de begrotingskredieten jaarlijks de grootte van de subsidie-enveloppe op basis van de volgende regels:
   1° [2 ...]2
   2° voor de regionale instituten wordt aan elk instituut hetzelfde forfaitaire bedrag toegekend, aangevuld met een bedrag per voltijdsequivalent in de subsidiabele personeelsformatie, vermeld in artikel 9, § 3, 4°.
   § 2. Bij de subsidie-enveloppen, vermeld in paragraaf 1, worden jaarlijks de middelen gevoegd voor de toepassing van het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social-Profitsector.]1

  
Art.13. [1 § 1er. En fonction des crédits budgétaires disponibles et conformément aux dispositions du décret et du présent arrêté, le secrétaire général accorde aux organisations une enveloppe subventionnelle pour l'infrastructure, les frais de fonctionnement et de personnel, telle que visée à l'article 5, § 1er, du décret. Dans les limites des crédits budgétaires, le secrétaire général fixe annuellement le montant de l'enveloppe subventionnelle sur la base des règles suivantes :
   1° [2 ...]2
   2° pour les instituts régionaux, le même montant forfaitaire est accordé à chaque institut, complété par un montant par équivalent à temps plein dans le cadre du personnel subventionnable, visé à l'article 9, § 3, 4°.
   § 2 Les enveloppes subventionnelles, visées au paragraphe 1er, sont complétées annuellement par les ressources pour l'application de l'Accord Intersectoriel flamand pour le secteur non marchand.]1

  
Art.14. § 1. De subsidie-enveloppe moet door de regionale instituten [1 ...]1 voor minstens 75 % [2 ...]2 aangewend worden voor personeelskosten.
  § 2. De salarisschalen voor de personeelsleden van de organisaties worden bepaald door de raad van bestuur in overeenstemming met de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten voor de sector.
  
Art.14. § 1er. L'enveloppe de subventions doit être affectée par les instituts régionaux [1 ...]1 pour au moins 75 % [2 ...]2 au frais de personnel.
  § 2. Les échelles de traitement des membres du personnel des organisations sont fixées par le conseil d'administration conformément aux conventions collectives du travail en vigueur pour le secteur.
  
Art.15. De subsidie-enveloppe wordt geïndexeerd op de wijze die bepaald is in de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcjfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen.
Art.15. L'enveloppe de subventions est indexée conformément à la loi du 1er mars 1977 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation du Royaume de certaines dépenses dans le secteur public. Le rattachement précité à l'indice est calculé et appliqué conformément à l'article 2 de l'arrêté royal du 24 décembre 1993 portant exécution de la loi du 6 janvier 1989 de sauvegarde de la compétitivité du pays.
Art.16. Als een organisatie haar subsidie-enveloppe in het jaar waarvoor die enveloppe wordt toegekend, niet volledig aanwendt voor infrastructuur, werkings- en personeelskosten, legt ze met het niet aangewende gedeelte reserves aan. Ze wendt die reserves aan om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van haar taken en om de wettelijk bepaalde provisie voor vakantiegeld aan te leggen.
  [1 Maximaal 20% van de jaarlijkse subsidie-enveloppe mag als reserve worden overgedragen naar het volgende jaar. De in het boekjaar opgebouwde reserves die meer bedragen dan 20% van de jaarlijkse subsidie-enveloppe, worden voor het bedrag dat 20% van de jaarlijkse subsidie-enveloppe overschrijdt, teruggestort aan de Vlaamse Gemeenschap.]1
  [1 De gecumuleerde reserve, opgebouwd uit de jaarlijkse subsidie-enveloppe, mag niet meer bedragen dan de helft van de jaarlijkse subsidie-enveloppe vanuit de Vlaamse Gemeenschap.
   De minister kan ad hoc een uitzondering maken op de reservebepaling, vermeld in het derde lid, op basis van een aanwendingsplan waaruit blijkt dat het betreffende instituut de middelen moet aanwenden in het kader van een investeringsproject. Het voorafgaande advies van de Inspectie van Financiën is daarbij verplicht.
   Bij het overschrijden van de reservebepaling, vermeld in het derde lid, en als de voorwaarden, vermeld in het vierde lid, niet vervuld zijn, worden de reserves die op het ogenblik van afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan 50% van de jaarlijkse subsidie-enveloppe voor het bedrag dat de 50% van de jaarlijkse subsidie-enveloppe overschrijdt, teruggestort aan de Vlaamse Gemeenschap.]1

  
Art.16. Lorsqu'une organisation n'affecte pas la totalité de son enveloppe de subventions à l'infrastructure, et aux frais de fonctionnement et de personnel, elle est tenue d'affecter la partie non affectée à la constitution de réserves. Ces réserves doivent être affectées au financement de dépenses qui contribuent à la réalisation de ses missions et à la provision légale pour le pécule de vacances.
  [1 Un maximum de 20 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle peut être transférée à l'année prochaine comme réserve. Les réserves constituées au cours de l'exercice qui, au moment de la clôture de l'exercice, dépassent les 20 % de l'enveloppe subventionnelle, sont remboursées à la Communauté flamande à raison du montant qui dépasse les 20 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle.]1
  [1 La réserve cumulée, constituée de l'enveloppe subventionnelle annuelle, ne peut pas dépasser la moitié de cette enveloppe subventionnelle annuelle de la Communauté flamande.
   Le Ministre peut faire une exception ad hoc à la détermination de la réserve, visée à l'alinéa trois, sur la base d'un plan d'affectation dont il ressort que le centre en question doit retenir ces moyens dans le cadre d'un projet d'investissement. L'avis préalable de l'Inspection des Finances est obligatoire dans ce contexte
   En cas de dépassement de la détermination de réserve visée à l'alinéa trois, et lorsque les conditions visées à l'alinéa quatre, ne sont pas remplies, les réserves, qui, au moment de la clôture de l'exercice, dépassent les 50 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle, sont remboursées à la Communauté flamande à raison du montant qui dépasse les 50 % de l'enveloppe subventionnelle annuelle.]1

  
Art.17. § 1. [2 De subsidie wordt aan [4 ...]4 het regionaal instituut toegekend op voorwaarde dat aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het decreet, en in hoofdstuk II van dit besluit, wordt voldaan.]2
  § 2. [4 Het regionaal instituut moet]4 aan de volgende extra subsidiëringsvoorwaarden voldoen :
  1° [2 de subsidie besteden aan de infrastructuur, werkings- en personeelskosten van de organisatie, onder voorbehoud van artikel 16;]2
  2° [2 bij de uitbetaling van de personeelskosten de wettelijke verplichtingen als werkgever naleven;]2
  [3 3° elk jaar uiterlijk op 30 april de subsidie-enveloppe aanvragen. Daarvoor dienen ze bij de administratie een dossier in, dat wordt opgesteld aan de hand van het door de administratie uitgewerkte model dat minimaal de volgende elementen bevat:
   a) het voortgangsrapport, met resultaatgerichte indicatoren;
   b) een overzicht van de personeelsleden met de taakverdeling en de tijdsbesteding;
   c) een begroting met postgewijze toelichting.]3

  [3 In het eerste lid, 3°, a), wordt verstaan onder resultaatgerichte indicatoren: de gegevens waarmee de resultaten van de werking worden beschreven en weergegeven. De gegevens kunnen zowel kwantitatief als kwalitatief van aard zijn.
   De minister bepaalt de resultaatgerichte indicatoren, na overleg met de sector. De eerste set van indicatoren zal worden geëvalueerd twee jaar na de invoering ervan.]3

  
Art.17. [2 § 1er. La subvention est allouée [4 ...]4 à l'institut régional à condition que les conditions d'agrément visées dans le décret et au chapitre II du présent arrêté, sont remplies.]2
  § 2. [4 L'institut régional doit]4 remplir les conditions de subventionnement additionnelles suivantes :
  1° [2 affecter les subventions à l'infrastructure, aux frais de fonctionnement et de personnel de l'organisation, sans préjudice de l'article 16 ;]2
  2° [2 lors du paiement des frais de personnel, respecter les obligations légales de l'employeur ;]2
  [3 3° demander l'enveloppe subventionnelle au plus tard le 30 avril de chaque année. Ils présentent à cet effet auprès de l'administration un dossier qui est rédigé à l'aide du modèle élaboré par l'administration, qui comporte au moins les éléments suivants :
   a) le rapport d'avancement, avec des indicateurs axés sur le résultat ;
   b) un aperçu des membres du personnel avec la répartition des tâches et l'emploi du temps ;
   c) un budget commenté poste par poste.]3

  [3 A l'alinéa premier, 3°, a), on entend par indicateurs axés sur le résultat : les données à l'aide desquelles les résultats du fonctionnement sont décrits et reproduits. Les données peuvent être de nature quantitative et quantitative.
   Le Ministre fixe les indicateurs axés sur le résultat, après concertation avec le secteur. La première série d'indicateurs sera évaluée dans les deux ans après leur introduction.]3

  
Art.19. § 1. De administratie onderzoekt het dossier, bedoeld in [2 artikel 17]2. Ze deelt binnen dertig dagen na de ontvangst van het dossier haar opmerkingen mee aan de organisatie in kwestie. De organisatie kan op die opmerkingen reageren tot uiterlijk dertig dagen na de ontvangst ervan.
  § 2. Als op basis van het dossier en de repliek er aanleiding toe bestaat om de subsidiabele personeelsformatie te verminderen of om de erkenning in te trekken, wordt het gemotiveerde voornemen van de minister om daartoe over te gaan aan de organisatie betekend. Die betekening gebeurt door de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen.
  Artikel 8 en [1 9, § 2, eerste lid]1, zijn van overeenkomstige toepassing voor het nemen van de definitieve beslissing tot vermindering van de subsidiabele personeelsformatie of tot intrekking van de erkenning.
  § 3. Als de definitieve beslissing van de minister (of de secretaris-generaal ) niet binnen de termijn [1 , vermeld in artikel 9, § 2, eerste lid, of vastgesteld door de regels, vermeld in artikel 8, tweede lid,]1 aan de organisatie is betekend, blijft de organisatie erkend of blijft haar subsidiabele personeelsformatie behouden.
  § 4. Als een organisatie niet meewerkt aan het toezicht dat door de administratie wordt uitgeoefend, kan haar erkenning worden ingetrokken, nadat de administratie de organisatie met een aangetekende brief heeft aangemaand om zich binnen een termijn van maximaal zes maanden aan de regels voor het toezicht te conformeren.
  De bepalingen van § 2, zijn van overeenkomstige toepassing.
  
Art.19. § 1er. L'administration examine le dossier visé à l'[2 article 17]2. Dans les trente jours de la réception du dossier, elle fait part de ses remarques à l'organisation en question. L'organisation peut réagir à ses remarques jusqu'à trente jours au plus tard de leur réception.
  § 2. Si, sur la base du dossier et de la réplique, il y aurait lieu de réduire le cadre du personnel subventionnable ou de retirer l'agrément, l'intention motivée du (secrétaire général) d'y procéder est notifiée à l'organisation. La notification est faite par l'administration sous pli recommandé, mentionnant la faculté et les conditions de l'introduction d'une réclamation.
  Les articles 8 et [1 9, § 2, alinéa premier]1, s'appliquent par analogie sur la prise de décision définitive en matière de réduction du cadre du personnel subventionnable ou de retrait de l'agrément.
  § 3. Lorsque la décision définitive du Ministre (ou du secrétaire général) n'est pas notifiée à l'organisation dans le délai [1 visé à l'article 9, § 2, alinéa premier, ou fixé par les règles visées à l'article 8, alinéa deux]1, l'organisation conserve son agrément ou son cadre du personnel subventionnable.
  § 4. Si une organisation ne concourt pas à l'exercice du contrôle par l'administration, son agrément peut être retiré après qu'elle ait été sommée, par lettre recommandée, de se conformer aux dispositions du contrôle dans un délai maximum de six mois.
  Les dispositions du § 2, s'appliquent par analogie.
  
Art.20. Bij vastgestelde afwending van de toegekende subsidie kan de minister de subsidiëring stopzetten en tot terugvordering van de ten onrechte ontvangen subsidies overgaan. Ook kan de minister de erkenning van de organisatie intrekken. In dat geval is artikel 19, § 2, van overeenkomstige toepassing.
Art.20. En cas de détournement constaté de la subvention octroyée, la Ministre peut mettre fin au subventionnement et procéder au recouvrement des subventions indûment reçues. Le (secrétaire général) peut par ailleurs retirer l'agrément de l'organisation. En ce cas, l'article 19, § 2, est applicable par analogie.
Art.21. [1 [2 De]2 regionale instituten ontvangen twee voorschotten van 50 % van de subsidie-enveloppe voor het kalenderjaar. Het eerste voorschot wordt zo snel mogelijk uitbetaald na de goedkeuring van de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het jaar waarop de subsidie-enveloppe betrekking heeft, en het tweede voorschot begin juli van dat jaar.]1
  
Art.21. [1 [2 Les]2 instituts régionaux reçoivent une avance de 50 % de l'enveloppe de subventions pour l'année calendaire. La première avance est liquidée le plus tôt possible après l'approbation du budget des dépenses de la Communauté flamande pour l'année à laquelle se rapporte l'enveloppe de subvention, et la deuxième avance début juillet de cette année.]1
  
Art.22. § 1. [2 Uiterlijk op 30 april van elk jaar dienen [3 ...]3 de regionale instituten een financieel verslag over het voorgaande jaar in bij de administratie. Dat verslag wordt opgesteld aan de hand van het door de administratie uitgewerkte model.
   Het financiële verslag bevat alle documenten, vermeld in artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
   Elk instituut stelt een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, die lid is van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, als commissaris aan. Die commissaris wordt belast met de controle op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid ten aanzien van de wet en de statuten, en van de verrichtingen die zijn opgenomen in de jaarrekening.]2

  § 2. Bij laattijdige indiening van het financiële verslag of het inhoudelijke verslag, inclusief de boordtabellen, wordt 5 % van de toegekende subsidie-enveloppe niet uitbetaald.
  
Art.22. § 1er. [2 Au plus tard le 30 avril de chaque année, [3 ...]3 les instituts régionaux présentent à l'administration un rapport financier sur l'année précédente. Ce rapport est établi à l'aide du modèle élaboré par l'administration.
   Le rapport financier comprend tous les documents, visés à l'article 13 de l'arrêté du Gouvernement flamand du 13 janvier 2006 relatif à la comptabilité et au rapport financier pour les structures dans certains secteurs du domaine politique Aide sociale, Santé publique et Famille.
   Chaque institut désigne une personne physique ou une personne morale, qui est membre de l'Institut des Réviseurs d'Entreprises, comme commissaire Ce commissaire est chargé du contrôle de la situation financière, des comptes annuels et de la régularité vis-à-vis de la loi et des statuts et des opérations reprises dans les comptes annuels.]2

  § 2. En cas de présentation tardive du rapport financier ou du rapport de fond, y compris les tableaux de bord, 5 % de l'enveloppe de subventions allouée ne seront pas payés.
  
Art.23. § 1. De definitieve subsidie wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, na ontvangst van het financiële verslag, bedoeld in artikel 22, § 1.
  § 2. [1 Het saldo van de subsidie wordt bepaald voor 1 september van het daaropvolgende activiteitenjaar.
   Als de uitgekeerde voorschotten na controle en goedkeuring door de administratie van het financiële verslag, bedoeld in artikel 22, § 1, hoger zijn dan het bedrag van de definitieve subsidie, wordt het verschil teruggevorderd.]1

  
Art.23. § 1er. La subvention définitive est calculée conformément aux dispositions du présent arrêté, après réception du rapport financier visé à l'article 22, § 1er.
  § 2. [1 Le solde de la subvention est déterminé avant le 1er septembre de l'année d'activité suivante.
   Lorsque les avances liquidées après contrôle et approbation par l'administration du rapport financier, visé à l'article 22, § 1er, sont supérieures au montant de la subvention définitive, la différence est recouvrée.]1

  
Art.25. De administratie oefent ter plaatse of op stukken toezicht uit op de werking en het beheer van de organisaties die een erkenning aanvragen of die erkend zijn. De organisaties verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Ze bezorgen aan de administratie, op haar eenvoudig verzoek, de stukken die met de erkenningsvraag of de erkenning zelf verband houden.
Art.25. L'administration contrôle, sur place ou sur pièces, le fonctionnement et la gestion des organisations qui demandent l'agrément ou qui sont agréées. Les organisations prêtent leur concours à l'exercice du contrôle. Elles remettent à l'administration, sur simple demande, les documents relatifs à la demande d'agrément ou à l'agrément même.
Art.26. § 1. In geval de administratie ernstige en niet-meegedeelde afwijkingen vaststelt [2 in de uitvoering van het strategisch meerjarenplan]2, maakt zij een verslag op dat aan de betrokken organisatie wordt meegedeeld. De organisatie kan hierop repliceren tot uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het verslag.
  § 2. Indien op basis van het verslag en de repliek daartoe aanleiding bestaat, kan (de secretaris-generaal) beslissen om de erkenning in te trekken of om de subsidies terug te vorderen of te verminderen in evenredigheid met het niet-uitgevoerde deel van de planning.
  § 3. Indien er aanleiding bestaat om de erkenning in te trekken, wordt het gemotiveerde voornemen van de Minister om daartoe over te gaan aan de organisatie betekend. Die betekening gebeurt door de Minister of de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheden en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen, worden vermeld.
  Artikel 8 en artikel [1 9, § 2, eerste lid]1, zijn van overeenkomstige toepassing voor het nemen van de definitieve beslissing tot vermindering van het subsidiabele personeelsbestand of tot intrekking van de erkenning. Indien de definitieve beslissing van de Minister (of de secretaris-generaal) niet binnen de termijn [1 , vermeld in artikel 9, § 2, eerste lid, of vastgesteld door de regels, vermeld in artikel 8, tweede lid,]1 aan de organisatie is betekend, blijft de organisatie erkend.
  
Art.26. § 1er. Si une inspection, un rapport annuel ou d'autres constats font apparaître des dérogations flagrantes et non communiquées [2 dans l'exécution du plan pluriannuel stratégique]2, l'administration en établit un rapport qu'elle transmet à l'organisation concernée. Celle-ci peut répliquer dans les trente jours de la réception du rapport.
  § 2. S'il y a lieu, sur la base du rapport et de la réplique, le (secrétaire général) peut décider de retirer l'agrément ou de recouvrer ou réduire les subventions au prorata de la partie non exécutée du planning.
  § 3. S'il y a lieu de retirer l'agrément, l'intention motivée du Ministre d'y procéder est notifiée à l'organisation. La notification est faite par l'administration, par lettre recommandée, et mentionne la faculté et les conditions d'introduction d'une réclamation.
  Les articles 8 et [1 9, § 2, alinéa premier]1 sont applicables par analogie en ce qui concerne la décision définitive de réduire l'effectif du personnel subventionnable ou de retirer l'agrément. Si la décision définitive du Ministre (ou du secrétaire général) n'est pas notifiée dans le délai [1 visé à l'article 9, § 2, alinéa premier, ou fixé par les règles visées à l'article 8, alinéa deux]1, l'organisation maintient son agrément.
  
Art.27. (Opgeheven)
Art.27. (Abrogé)
HOOFDSTUK IV. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
CHAPITRE IV. - Dispositions abrogatoires, transitoires et finales.
Art.28. [1 Door de organisaties zullen alle relevante stukken die betrekking hebben op de uitvoering van de opdrachten, gedurende minstens tien jaar bewaard worden. De minister kan daarvoor na overleg met de sector regelingen opleggen over welke soort documenten het gaat, en op welke wijze en hoe lang ze moeten bewaard worden.]1
  
Art.28. [1 L'organisation conservera pendant dix ans au moins tout document pertinent relatif à l'accomplissement des missions. A cet effet, le Ministre peut imposer une réglementation avec le secteur sur les types de documents, et sur la façon et la durée de conservation.]1
  
Art.29. (Opgeheven)
Art.29. (Abrogé)
Art.30. Het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1991 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 8 december 1993 en 16 maart 1994, wordt opgeheven.
Art.30. L'arrêté du Gouvernement flamand du 31 juillet 1991 portant exécution du décret du 26 juin 1991 relatif à l'agrément des initiatives d'animation sociale et à l'octroi de subventions à ces initiatives, modifié par les arrêtés du Gouvernement flamand des 8 décembre 1993 et 16 mars 1994, est abrogé.
Art.31. (Opgeheven)
Art.31. (Abrogé)
Art.32. § 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2001.
  § 2. Uiterlijk tegen 1 juli 2002 dienen de organisaties een nieuw erkenningsdossier in volgens de bepalingen van dit besluit.
Art.32. § 1er. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er janvier 2001.
  § 2. Le 1er juillet 2002 au plus tard, les organisations présentent un nouveau dossier d'agrément, conformément aux dispositions du présent arrêté.
Art.33. De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art.33. Le Ministre flamand, qui a l'Assistance aux personnes dans ses attributions, est chargé de l'exécution du présent arrêté.
BIJLAGEN.
ANNEXES. (Pour d'éventuelles modifications aux annexes, voir version néerlandaise>
Art. N1. (Opgeheven)
Art. N1. (Supprimé)
Art. N2. (Opgeheven)
Art. N2. (Supprimé)
Art. N3. (Opgeheven)
Art. N3. (Supprimé)