Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder :
1° De Regering : De Brusselse Hoofdstedelijke Regering;
2° het ministerie : het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
3° de minister : de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken;
4° de functioneel bevoegde minister : de minister of staatssecretaris waarvan een dienst van het ministerie afhangt krachtens de bevoegdheden die hij uitoefent;
5° het diensthoofd : de ambtenaar titularis van de graad van directeur-diensthoofd in rang A4;
6° Vakorganisaties : de representatieve vakorganisaties die zetelen in Sectorcomité XV in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
6 MEI 1999. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. (NOTA : Opgeheven, voor het Brusselse Hoofdstedelijke Regering, door BESL2014-03-27/66, art. 513, 032; Inwerkingtreding : 01-07-2014, voor wat betreft de ambtenaren die onderworpen zijn het statuut zoals bepaald door het BESL2014-03-27/66)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-06-1999 en tekstbijwerking tot 05-06-2014)
Titre
6 MAI 1999. - Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale portant le statut administratif et pécuniaire des agents du Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale. (NOTE : Abrogé, pour la Région de Bruxelles-Capitale, par ARR2014-03-27/66, art. 513, 032; En vigueur : 01-07-2014, en ce qui concerne les agents soumis au statut de l'ARR2014-03-27/66) (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 16-06-1999 et mise à jour au 05-06-2014)
Informations sur le document
Numac: 1999031214
Datum: 1999-05-06
Info du document
Numac: 1999031214
Date: 1999-05-06
Table des matières
BOEK I. - ADMINISTRATIEF STATUUT.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
TITEL II. - De organisatie van het ministerie.
HOOFDSTUK I. - De ambtenaren.
HOOFDSTUK Ibis. [1 - Rechten en plichten]1
HOOFDSTUK II. - De graden.
HOOFDSTUK III. - De personeelsformatie.
HOOFDSTUK IV. - De ambtenaren-generaal.
HOOFDSTUK V. - De directieraad.
HOOFDSTUK VI. - De commissie van beroep inzake ...
Afdeling 1. - Opdracht en samenstelling van de ...
Afdeling 2. - De werking van de commissie.
HOOFDSTUK VII. - (De selectiecommissies en de e...
TITEL III. - De werving, de stage en de benoeming.
HOOFDSTUK I. - De werving.
Afdeling 1. [1 - Toekenningswijzen van de betre...
Afdeling 2. [1 - Organisatie van de wervingsexa...
Afdeling 3. [1 - Vorming van de reserves van de...
Afdeling 4. [1 - Functiebeschrijving, programma...
Afdeling 5. [1 - Bepaling van de punten]1
Afdeling 6. [1 - Voorexamen]1
Afdeling 7. [1 - Organisatie van het wervingsex...
Afdeling 8. [1 - Aanvullende proef en bijzonder...
Afdeling 9. [1 - Regels voor de toelating van d...
Afdeling 10. [1 - Oproep tot de reserves behore...
Afdeling 11. [1 - Oproep tot indiensttreding va...
HOOFDSTUK Ibis. [1 - Toekenning van de mandaatb...
HOOFDSTUK II. - De stage.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Afdeling 2. - De stagiairs van niveau A en B.
Afdeling 3. - De stagiairs van niveau C, D en E.
Afdeling 4. - Het einde van de stage.
Afdeling 4. - De procedure van beroep.
HOOFDSTUK III. - De benoeming.
TITEL IV. - De loopbaan.
HOOFDSTUK I. - De hiërarchische loopbaan.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Afdeling 2. - De bevordering tot een graad van ...
Onderafdeling 1. - De voorwaarden inzake rang e...
Onderafdeling 2. - De voorwaarden inzake geschi...
Onderafdeling 3. - De bevorderingsprocedure.
Afdeling 3. - De bevordering tot een graad van ...
Onderafdeling 1. - De voorwaarden inzake rang, ...
Onderafdeling 2. - De bevorderingsprocedure.
HOOFDSTUK II. - De functionele loopbaan.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Afdeling 2. - De gewone functionele loopbaan.
Afdeling 3. - De versnelde functionele loopbaan.
HOOFDSTUK III. - Het mandaat.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Afdeling 2. - De procedure van toekenning van d...
HOOFDSTUK IV. - De bevordering door overgang na...
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Afdeling 2. - Het vergelijkend examen voor over...
Afdeling 3. - De vergelijkende examens voor ove...
Afdeling 4. [1 - Aanvullende mondelinge proef.]1
Afdeling 5. [1 - Proefperiode.]1
Afdeling 6. [1 - De procedure inzake beroep teg...
HOOFDSTUK V. - De uitoefening van een hoger ambt.
TITEL V. - De evaluatie.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK II. - Het verloop van de evaluatie
HOOFDSTUK III. - De evaluatie van de mandaathou...
HOOFDSTUK IV. - De beroepsprocedure.
Afdeling 1. - De beroepsprocedure voor de manda...
Afdeling 2. - De beroepsprocedure voor de ander...
HOOFDSTUK V. - De gevolgen van de vermelding "m...
TITEL VI. - De interne mobiliteit.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK II. - De vrijwillige mutatie op initi...
HOOFDSTUK III. - De vrijwillige mutatie door ee...
HOOFDSTUK IV. - De ambtshalve mutatie.
HOOFDSTUK V. - De herplaatsing.
TITEL VII. - De administratieve standen, de afw...
HOOFDSTUK I. - De administratieve standen.
Afdeling 1. - De dienstactiviteit.
Afdeling 2. - De non-activiteit.
Afdeling 3. - De disponibiliteit.
Onderafdeling 1. - De disponibiliteit wegens am...
Onderafdeling 2. - De disponibiliteit wegens zi...
Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen.
HOOFDSTUK II. - De afwezigheden.
HOOFDSTUK III. - De verloven (van loopbaanonder...
Afdeling 1. - Het verlof voor loopbaanonderbrek...
Afdeling 2. - (Verlof in het kader van de arbei...
Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Onderafdeling 2. - Het stelsel van de vrijwill...
Onderafdeling 3. - De halftijdse vervroegde ui...
HOOFDSTUK IIIBIS. - Verminderde prestaties om ...
HOOFDSTUK IV. - De verloven van korte duur.
Afdeling 1. - De jaarlijkse vakantie.
Afdeling 2. - De feestdagen.
Afdeling 3. - Het verlof om familiale redenen.
Onderafdeling 1. - Het omstandigheidsverlof.
Onderafdeling 2. - Het verlof wegens dwingende ...
Onderafdeling 3. - Het ouderschapsverlof.
Onderafdeling 4. - Het verlof voor de opvang me...
Afdeling 4. - Het bevallingsverlof.
Afdeling 5. - Het verlof om medische of humanit...
Afdeling 6. [1 - Uitzonderlijk verlof]1
HOOFDSTUK V. - De verloven van lange duur.
Afdeling 1. - Het verlof om persoonlijke redenen.
Afdeling 2. - Het verlof om een stage te doen i...
Afdeling 3. - Het verlof wegens opdracht.
HOOFDSTUK VI. - Het verlof wegens ziekte (...).
Afdeling 1. - De ziekteverlofdagen.
Afdeling 2. - Het toezicht en de definitieve on...
Afdeling 3. - [1 Verminderde prestaties om medi...
HOOFDSTUK VII. - De verloven om politieke redenen.
Afdeling 1. - Het verlof om zich kandidaat te s...
Afdeling 2. - Het verlof om een functie uit te ...
Afdeling 3. - Het verlof voor detachering bij e...
Afdeling 4. - Het verlof om een politiek mandaa...
HOOFDSTUK VIII. - Het beroep inzake verlof, afw...
TITEL VIII. - De vorming.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK II. - Het verloop van de vorming.
Afdeling 1. - De doorlopende beroepsvorming.
Afdeling 2. - De vrijwillige beroepsvorming.
Afdeling 3. - [1 De vorming inzake vergelijkend...
TITEL IX. - De tuchtregeling.
HOOFDSTUK I. - De tuchtstraffen.
HOOFDSTUK II. - De tuchtvordering.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Afdeling 2. - Het voorstel van straf.
Afdeling 3.
HOOFDSTUK III. - Het beroep inzake tuchtaangele...
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Afdeling 2. - De raad van beroep van het minist...
Afdeling 3. - De beroepsprocedure.
HOOFDSTUK IV. - Uitspraak van de tuchtstraf [1 ...
HOOFDSTUK V. - De inschrijving en de schrapping...
TITEL X. - De schorsing in het belang van de di...
TITEL XI. - Onverenigbaarheden en cumulatie van...
TITEL XII. - De inschakeling van personen met e...
TITEL XIII. [1 Het verlies van de hoedanigheid ...
BOEK II. - DE BEZOLDIGINGSREGELING.
TITEL I. - De wedde.
HOOFDSTUK I. - De weddeschalen.
HOOFDSTUK II. - De vaststelling van de wedde va...
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Afdeling 2. - De berekening van de wedde.
HOOFDSTUK III. - De gewaarborgde bezoldiging; d...
Afdeling 1. Algemene bepalingen.
Afdeling 2. - De gewaarborgde bezoldiging.
Afdeling 3. - De haard- of standplaatstoelage.
Afdeling 4. - Het vakantiegeld.
Afdeling 5. - De eindejaarstoelage.
TITEL II. - De toelagen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK II. - De toelagen verbonden met de lo...
Afdeling 1. - De toelage voor het uitoefenen va...
Afdeling 2. - De toelage aan sommige laureaten ...
HOOFDSTUK III. - De toelage verbonden aan de ge...
Afdeling 1. - De toelage voor overuren.
Afdeling 2. - De toelage voor nacht-, zaterdag-...
Afdeling 2bis. [1 - Stelsel van toelagen toegek...
Afdeling 3. - De toelage voor ongezonde, hinder...
HOOFDSTUK IV. - De toelagen aan de rekenplichti...
Afdeling 1. - De verantwoordelijkheidstoelage a...
Afdeling 2. - De toelage aan de rekenplichtigen.
HOOFDSTUK V. - De tweetaligheidstoelage.
HOOFDSTUK VI. - De premies toegekend in toepass...
HOOFDSTUK VII. - (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26...
HOOFDSTUK VIII. - De mandaatpremie.
HOOFDSTUK VIII. - De ingenieurstoelage.
HOOFDSTUK X. - De projecttoelagen.
,HOOFDSTUK XI. - De uitmuntendheidstoelage.
HOOFDSTUK XII. [1 - Levensduurtepremie.]1
TITEL III. - De vergoedingen.
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen.
HOOFDSTUK II. - De vergoedingen voor reiskosten.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Afdeling 2. - Het gebruik van het openbaar verv...
Afdeling 3. - (Het gebruik van het eigen voertu...
HOOFDSTUK III. - De vergoeding voor verblijfkos...
HOOFDSTUK IV. - De vergoeding voor vervoerkoste...
Afdeling 1. - De vergoeding voor het gebruik va...
Afdeling 2. - De vergoeding voor het gebruik va...
HOOFDSTUK V. - Huisvestingskosten.
Afdeling 1. - Het genot van een dienstwoning.
Afdeling 2. - De huisvestingstoelage.
HOOFDSTUK VI. - De toelage voor huisbewaarders ...
HOOFDSTUK VII. - Vergoeding van de begrafenisko...
BOEK III. - DE VASTSTELLING VAN DE ADMINISTRATI...
TITEL I. - Algemene bepalingen.
TITEL II. - De berekening van de administratiev...
TITEL III. - De geldelijke anciënniteit.
HOOFDSTUK I. - In aanmerking komende diensten.
HOOFDSTUK II. - De berekening van de geldelijke...
BOEK IV. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPAL...
TITEL I. - Opheffingsbepalingen.
TITEL II. - Overgangsbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Omzettingsbepalingen.
Afdeling 1. - Omzetting van de vroegere graden ...
Afdeling 2. - Toewijzing van de mandaten.
Afdeling 3. - Toekenning van de vermeldingen in...
Afdeling 4. - De omzetting in de functionele lo...
Onderafdeling 1. - De omzetting van wervingsgra...
Onderafdeling 2. - De omzetting van bevordering...
Onderafdeling 3. - De omzetting van bevordering...
Afdeling 5. - De omzetting van de graden van ni...
Afdeling 6. - De omzetting van de vlakke loopba...
Onderafdeling 1. - De omzetting van de graden v...
Onderafdeling 2. De omzetting van de graden va...
HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen.
TITEL III. - Slotbepalingen.
BIJLAGEN.
Table des matières
LIVRE I. - DU STATUT ADMINISTRATIF.
TITRE I. - Dispositions générales.
TITRE II. - De l'organisation du ministère.
CHAPITRE I. - Des agents.
CHAPITRE Ierbis. [1 - Des droits et devoirs]1
CHAPITRE II. - Des grades.
Art.7. Le cadre du personnel définit le nombre ...
Art.11. Sont fonctionnaires généraux les agents...
Art.15. Le conseil de direction comprend le sec...
CHAPITRE VI. - De la commission de recours en m...
Art.18. Il est institué une commission de recou...
Art.20. La commission se réunit en sections par...
Art.24. Il est créé des commissions de sélecti...
TITRE III. - Du recrutement, du stage et de la ...
Section Ier. [1 - Des modes d'attribution des e...
Art.25.[1 Un emploi vacant est attribué à un ca...
Art.27.[1 (6) Les concours de recrutement sont ...
Art.28.[1 Le ministre décide pour chaque concou...
Art.29.[1 Après concertation avec l'administrat...
Art.30.[1 Lorsqu'un emploi vacant doit être occ...
Section 1. - Dispositions générales.
Art.31. Le stagiaire n'a pas la qualité d'agent...
Art.39. La durée du stage est d'un an.
Art.42. La durée du stage est de six mois.
Art.44.L'agent chargé de la direction du stage ...
Art.54. Le stagiaire jugé apte est nommé en qua...
CHAPITRE I. - De la carrière hiérarchique.
CHAPITRE I. - De la carrière hiérarchique.
Art.57. La carrière hiérarchique est la carrièr...
Sous-section 1. - Des conditions en matière de ...
Art.61.Les emplois [1 de premier attaché]1 de r...
Art.65.Seuls les détenteurs d'un brevet en mana...
Art.67. Pour chaque promotion, le conseil de di...
Sous-section 1. - Des conditions en matière de ...
Art.71. Les emplois des rangs B2, C2, D2 et E2 ...
Art.73. Pour chaque promotion, le conseil de di...
CHAPITRE II. - De la carrière fonctionnelle.
Art.77. La carrière fonctionnelle est réservée ...
Art.79.Aux grades de recrutement d'attache, d'a...
Art.80.(L'agent qui dispose d'une évaluation " ...
Section 1. - Dispositions générales.
Art.81. Le Gouvernement confère par mandat les ...
Art.88. (Les mandats des rangs A4, A5, A6 et A7...
CHAPITRE IV. - De la promotion par accession au...
Art.94.[1 L'accession au niveau supérieur est a...
Art.97.[1 La promotion par accession au niveau ...
Art.101.[1 L'accession aux niveaux B, C et D es...
Art.105. Sans préjudice de l'article 84, les di...
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Art.114. L'évaluation a pour but d'apprécier d...
Art.117. La période d'évaluation de l'agent es...
Art.127. L'évaluation a pour but de vérifier da...
Section 1. - De la procédure de recours pour le...
Art.130.Le mandataire dispose de [1 quinze jour...
Art.132. L'agent qui ne peut marquer son accord...
Art.136. La période pendant laquelle l'agent se...
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Art.138. La mobilité interne a pour objectif de...
Art.143. Chaque agent peut, à tout moment et d'...
Art.145. Un appel interne peut être lancé par ...
Art.147. Le secrétaire général ou le secrétaire...
Art.149. La réaffectation a lieu :
TITRE VII. - Des positions administratives, des...
CHAPITRE I. - Des positions administratives.
Art.152. L'activité de service est la position ...
Art.153. L'agent peut, conformément aux disposi...
Sous-section 1. - De la disponibilité par retra...
Art.155. L'agent peut, sans préavis, être mis e...
Art.157. § 1er. Sans préjudice de l'article 217...
Art.159. L'autorité investie du pouvoir de nomi...
Art.162. L'agent ne peut s'absenter s'il n'a pa...
CHAPITRE III. - Des congés dans le cadre (de l'...
Art.164. § 1er. L'agent bénéficie d'un congé p...
Section 2. - (Des congés dans le cadre de la re...
Art.169. § 1er. En vertu de la loi du 10 avril...
Art.171. L'agent occupé à temps plein bénéfici...
Art.173. Les prestations à mi-temps sont accom...
Art.174. § 1er. Ont droit aux prestations rédu...
CHAPITRE IV. - Des congés de courte durée.
Art.175. L'agent a droit à 35 jours ouvrables p...
Art.184. § 1er. L'agent est en congé les jours ...
Sous-section 1. - Des congés de circonstance.
Art.185. L'agent obtient, dans les limites fix...
Art.187. L'agent peut obtenir un congé de maxim...
Art.189.Un congé parental de trois mois au maxi...
Art.191.[1 L'agent peut obtenir un congé lorsqu...
Art.193. § 1er. Le congé de maternité prévu par...
Art.194. L'agent féminin peut obtenir à sa dema...
Section 1. - Du congé pour convenances personne...
Art.201. Pour autant que l'intérêt du service n...
Art.205.L'agent peut obtenir un congé pour acco...
Art.207. § 1er. Le Gouvernement peut, avec l'a...
CHAPITRE VI. - Du congé pour maladie (...).
Art.216. (Pour l'ensemble de sa carrière, l'age...
Art.221.L'agent absent pour raison de maladie (...
Section 1. - Du congé pour présenter sa candida...
Art.229. L'agent peut obtenir un congé lui perm...
Art.231. Il y a lieu d'entendre par groupe poli...
Art.236. § 1er. L'agent obtient un congé lorsq...
Art.238.L'agent peut obtenir, à sa demande, une...
CHAPITRE VIII. - Du recours en matière de congé...
TITRE VIII. - De la formation.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
CHAPITRE II. - Du déroulement de la formation.
Section 1. - De la formation professionnelle co...
Section 2. - De la formation professionnelle vo...
Section 3. - [1 De la formation en matière de c...
TITRE IX. - Du régime disciplinaire.
CHAPITRE I. - Des peines disciplinaires.
CHAPITRE II. - De l'action disciplinaire.
Section 1. - Dispositions générales.
Section 2. - De la proposition de la peine.
Section 3.
CHAPITRE III. - Du recours en matière disciplin...
Section 1. - Dispositions générales.
Section 2. - De la chambre de recours du minist...
Section 3. - De la procédure de recours.
CHAPITRE IV. - Du prononcé de la peine discipli...
CHAPITRE V. - De l'inscription et de la radiati...
TITRE X. - De la suspension dans l'intérêt du s...
TITRE XI. - Des incompatibilités et des cumuls ...
TITRE XII. - De l'intégration des personnes han...
TITRE XIII. [1 De la perte de la qualité d'agen...
LIVRE II. - DU STATUT PECUNIAIRE.
TITRE I. - Du traitement.
CHAPITRE I. - Des échelles de traitement.
CHAPITRE II. - De la fixation du traitement de ...
Section 1. - Des dispositions générales.
Section 2. - Du calcul du traitement.
CHAPITRE III. - De la rétribution garantie, de ...
Section I. - Dispositions communes
Section 2. - De la rétribution garantie
Section 3. - De l'allocation de foyer ou de rés...
Section 4. - Du pécule de vacances.
Section 5. - De l'allocation de fin d'année
TITRE II. - Des allocations.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
CHAPITRE II. - Des allocations liées à la carri...
Section 1. - De l'allocation pour exercice d'un...
Section 2. - De l'allocation à certains lauréat...
CHAPITRE III. - Des allocations liées au travai...
Section 1. - De l'allocation pour heures supplé...
Section 2. - De l'allocation pour prestations d...
Section 2bis. [1 - Du régime des allocations oc...
Section 3. - De l'allocation pour travaux insal...
CHAPITRE IV. - Des allocations allouées aux com...
Section 1. - De l'allocation de responsabilité ...
Section 2. - De l'allocation allouée aux compta...
CHAPITRE V. - De l'allocation de bilinguisme.
CHAPITRE VI. - Des primes octroyées aux agents ...
CHAPITRE VII. - De l'allocation octroyée aux fo...
CHAPITRE VIII. - De la prime de mandat.
CHAPITRE VIII. - De la prime d'ingénieur.
CHAPITRE X. - Des primes de projet.
CHAPITRE XI. - De la prime d'excellence.
CHAPITRE XII. [1 - Prime de vie chère]1
TITRE III. - Des indemnités.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
CHAPITRE II. - Des indemnités liées aux déplace...
Section 1. - Disposition générales.
Section 2. - De l'utilisation des moyens de tra...
Section 3. - De l'utilisation d'un véhicule per...
CHAPITRE III. - Du remboursement des frais de s...
CHAPITRE IV. - Des indemnités pour frais de dép...
Section 1. - Des indemnités pour utilisation du...
Section 2. - Des indemnités pour utilisation de...
CHAPITRE V. - Des frais de logement.
Section 1. - De la jouissance d'un logement de ...
Section 2. - De l'allocation de logement.
CHAPITRE VI. - De l'allocation aux concierges o...
CHAPITRE VII. - De l'indemnité pour frais funér...
LIVRE III. - DE LA DETERMINATION DES ANCIENNETE...
TITRE I. - Dispositions générales.
TITRE II. - Du calcul de l'ancienneté administr...
TITRE III. - De l'ancienneté pécuniaire.
CHAPITRE I. - Des services admissibles.
CHAPITRE II. - Du calcul de l'ancienneté pécuni...
LIVRE IV. - DISPOSITIONS ABROGATOIRES, TRANSITO...
TITRE I. - Dispositions abrogatoires.
TITRE II. - Dispositions transitoires.
CHAPITRE I. - Des mesures de conversion.
Section 1. - De la conversion des anciens grade...
Section 2. - De l'attribution des mandats.
Section 3. - De l'attribution des mentions en m...
Section 4. - De la conversion dans les carrière...
Sous-section 1. - De la conversion des grades d...
Sous-section 2. - De la conversion des grades d...
Sous-section 3. - De la conversion des grades d...
Section 5. - De la conversion des grades de niv...
Section 6. - De la conversion des carrières pla...
Sous-section 1. - De la conversion des grades d...
Sous-section 2. - De la conversion des grades d...
CHAPITRE II. - Des mesures transitoires.
TITRE III. - Dispositions finales.
ANNEXES.
Tekst (737)
Texte (738)
BOEK I. - ADMINISTRATIEF STATUUT.
LIVRE I. - DU STATUT ADMINISTRATIF.
TITEL I. - Algemene bepalingen.
TITRE I. - Dispositions générales.
Article 1. Pour l'application du présent arrêté, il y a lieu d'entendre par :
1° Le Gouvernement : le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale;
2° le ministère : le ministère de la Région de Bruxelles-Capitale;
3° le ministre : le ministre chargé de la Fonction publique;
4° le ministre fonctionnellement compétent : le ministre ou le secrétaire d'Etat dont relève un service du ministère en fonction des compétences qu'il exerce;
5° le chef de service : l'agent titulaire du grade de directeur-chef de service de rang A4;
6° Organisations syndicales : les organisations syndicales représentatives qui siègent au Comité de Secteur XV en exécution de l'article 8, § 1er, de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
1° Le Gouvernement : le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale;
2° le ministère : le ministère de la Région de Bruxelles-Capitale;
3° le ministre : le ministre chargé de la Fonction publique;
4° le ministre fonctionnellement compétent : le ministre ou le secrétaire d'Etat dont relève un service du ministère en fonction des compétences qu'il exerce;
5° le chef de service : l'agent titulaire du grade de directeur-chef de service de rang A4;
6° Organisations syndicales : les organisations syndicales représentatives qui siègent au Comité de Secteur XV en exécution de l'article 8, § 1er, de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
TITEL II. - De organisatie van het ministerie.
TITRE II. - De l'organisation du ministère.
HOOFDSTUK I. - De ambtenaren.
CHAPITRE I. - Des agents.
Art.2. Ambtenaar is elkeen die in vast dienstverband in het ministerie tewerkgesteld is.
De ambtenaar valt onder de bepalingen van dit statuut.
Aan de statutaire toestand van de ambtenaar kan alleen een einde worden gemaakt in de gevallen voorzien door de statutaire bepalingen die op hem toepasselijk zijn.
[1 ...]1
De ambtenaar valt onder de bepalingen van dit statuut.
Aan de statutaire toestand van de ambtenaar kan alleen een einde worden gemaakt in de gevallen voorzien door de statutaire bepalingen die op hem toepasselijk zijn.
[1 ...]1
Modifications
Art.2. La qualité d'agent est reconnue à toute personne qui est occupée au ministère à titre définitif.
L'agent est soumis aux dispositions du présent statut.
Il ne peut être mis fin à la situation statutaire de l'agent que dans les cas fixés par les dispositions statutaires qui lui sont applicables.
[1 ...]1
L'agent est soumis aux dispositions du présent statut.
Il ne peut être mis fin à la situation statutaire de l'agent que dans les cas fixés par les dispositions statutaires qui lui sont applicables.
[1 ...]1
Modifications
Art.3. De ambtenaren van het ministerie worden benoemd in graden.
Art.3. Les agents du ministère sont nommés à des grades.
HOOFDSTUK Ibis. [1 - Rechten en plichten]1
CHAPITRE Ierbis. [1 - Des droits et devoirs]1
Art. 3bis. [1 § 1. De ambtenaar oefent zijn ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen.
Hij dient daartoe :
1° de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe hij behoort, na te leven;
2° nauwgezet en correct zijn adviezen te formuleren en zijn verslagen op te stellen;
3° de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren.
§ 2. De ambtenaar heeft het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door zijn hiërarchische meerderen, door zijn collega's, als door zijn ondergeschikten.
Hij dient zijn collega's, zijn hiërarchische meerderen en zijn ondergeschikten met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen. Hij vermijdt elk woord, elke houding, elk voorkomen dat deze waardigheid en deze hoffelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen of de goede werking van de dienst zou kunnen schaden.
§ 3. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van strafvordering stelt de ambtenaar zijn hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hogere hiërarchische meerdere op de hoogte van [elke onwettigheid] of onregelmatigheid waarvan hij kennis heeft. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
§ 4. De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn diensten met welwillendheid. In de manier waarop hij de vragen van de gebruikers beantwoordt of waarop hij de dossiers behandelt, eerbiedigt hij op een strikte manier de beginselen van neutraliteit, van gelijkheid in behandeling en van naleving van de wetten, de reglementen en de richtlijnen.
Zelfs buiten de uitoefening van zijn ambt vermijdt de ambtenaar elk gedrag dat in strijd is met de waardigheid van zijn ambt. Hij vermijdt evenzeer elke toestand waarbij hij, zelfs door een tussenpersoon, in verband zou kunnen gebracht worden met bezigheden die in strijd zijn met de waardigheid van zijn ambt.
§ 5. De ambtenaar mag, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambtsuitoefening, maar op basis ervan, giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen. Dit slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde uitgewisseld tussen ambtenaren in de normale uitoefening van hun ambt.
§ 6. De ambtenaar plaatst zich niet en laat zich niet plaatsen in een toestand van belangenconflicten, dit wil zeggen in een toestand waarin hij door zichzelf of door een tussenpersoon een persoonlijk voordeel heeft dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden of de gewettigde verdenking te doen ontstaan van zulke invloed.
Wanneer een ambtenaar van oordeel is dat hij een belangenconflict heeft of vreest te hebben, brengt hij zijn hiërarchische meerdere hierover onmiddellijk op de hoogte. Deze verleent hem hiervan schriftelijk akte.
In geval van een erkend belangenconflict, neemt de hiërarchische meerdere de passende maatregelen om er een einde aan te stellen.
De ambtenaar kan schriftelijk om het advies van de voorzitter van [de directieraad] of van diens afgevaardigde, vragen over een toestand waarin hij zich bevindt, dit om te weten of deze de oorzaak is van een belangenconflict. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
§ 7. De ambtenaar heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.
Het is hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privéleven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de mededingingspositie van het organisme waarin de ambtenaar is tewerkgesteld, kunnen schaden.
De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd.
§ 8. De ambtenaar heeft recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakvervulling.
De ambtenaar houdt zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.
De ambtenaar neemt op actieve wijze deel aan de kennisdeling binnen de openbare dienst.
§ 9. De ambtenaar heeft recht op opleiding die nuttig is voor zijn functioneren in de organisatie. De overheid voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.
Periodes van afwezigheid gerechtvaardigd door deelname aan verplichte opleidingsactiviteiten worden in ieder opzicht gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
§ 10. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.]1
Hij dient daartoe :
1° de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe hij behoort, na te leven;
2° nauwgezet en correct zijn adviezen te formuleren en zijn verslagen op te stellen;
3° de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren.
§ 2. De ambtenaar heeft het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door zijn hiërarchische meerderen, door zijn collega's, als door zijn ondergeschikten.
Hij dient zijn collega's, zijn hiërarchische meerderen en zijn ondergeschikten met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen. Hij vermijdt elk woord, elke houding, elk voorkomen dat deze waardigheid en deze hoffelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen of de goede werking van de dienst zou kunnen schaden.
§ 3. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van strafvordering stelt de ambtenaar zijn hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hogere hiërarchische meerdere op de hoogte van [elke onwettigheid] of onregelmatigheid waarvan hij kennis heeft. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
§ 4. De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn diensten met welwillendheid. In de manier waarop hij de vragen van de gebruikers beantwoordt of waarop hij de dossiers behandelt, eerbiedigt hij op een strikte manier de beginselen van neutraliteit, van gelijkheid in behandeling en van naleving van de wetten, de reglementen en de richtlijnen.
Zelfs buiten de uitoefening van zijn ambt vermijdt de ambtenaar elk gedrag dat in strijd is met de waardigheid van zijn ambt. Hij vermijdt evenzeer elke toestand waarbij hij, zelfs door een tussenpersoon, in verband zou kunnen gebracht worden met bezigheden die in strijd zijn met de waardigheid van zijn ambt.
§ 5. De ambtenaar mag, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambtsuitoefening, maar op basis ervan, giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen. Dit slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde uitgewisseld tussen ambtenaren in de normale uitoefening van hun ambt.
§ 6. De ambtenaar plaatst zich niet en laat zich niet plaatsen in een toestand van belangenconflicten, dit wil zeggen in een toestand waarin hij door zichzelf of door een tussenpersoon een persoonlijk voordeel heeft dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden of de gewettigde verdenking te doen ontstaan van zulke invloed.
Wanneer een ambtenaar van oordeel is dat hij een belangenconflict heeft of vreest te hebben, brengt hij zijn hiërarchische meerdere hierover onmiddellijk op de hoogte. Deze verleent hem hiervan schriftelijk akte.
In geval van een erkend belangenconflict, neemt de hiërarchische meerdere de passende maatregelen om er een einde aan te stellen.
De ambtenaar kan schriftelijk om het advies van de voorzitter van [de directieraad] of van diens afgevaardigde, vragen over een toestand waarin hij zich bevindt, dit om te weten of deze de oorzaak is van een belangenconflict. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
§ 7. De ambtenaar heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.
Het is hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privéleven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de mededingingspositie van het organisme waarin de ambtenaar is tewerkgesteld, kunnen schaden.
De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd.
§ 8. De ambtenaar heeft recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakvervulling.
De ambtenaar houdt zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.
De ambtenaar neemt op actieve wijze deel aan de kennisdeling binnen de openbare dienst.
§ 9. De ambtenaar heeft recht op opleiding die nuttig is voor zijn functioneren in de organisatie. De overheid voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.
Periodes van afwezigheid gerechtvaardigd door deelname aan verplichte opleidingsactiviteiten worden in ieder opzicht gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
§ 10. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.]1
Art. 3bis. [1 § 1er. L'agent remplit ses fonctions avec loyauté, conscience et intégrité sous l'autorité de ses supérieurs hiérarchiques.
A cet effet, il est tenu de :
1° respecter les lois et règlements en vigueur ainsi que les directives parmi lesquelles les règles de conduite concernant la déontologie, de l'autorité dont il relève;
2° formuler ses avis et rédiger ses rapports avec rigueur et exactitude;
3° exécuter les décisions avec diligence et conscience professionnelle.
§ 2. L' agent a le droit d'être traité avec dignité et courtoisie tant par ses supérieurs hiérarchiques, ses collègues que ses subordonnés.
Il a le devoir de traiter ses collègues, ses supérieurs hiérarchiques et ses subordonnés avec dignité et courtoisie. Il évite toute parole, toute attitude, toute présentation qui pourrait compromettre cette dignité et cette courtoisie ou obérer le bon fonctionnement du service.
§ 3. Sans préjudice de l'article 29 du Code d'instruction criminelle, l'agent informe son supérieur hiérarchique ou, si nécessaire, un supérieur hiérarchique plus élevé, de toute illégalité ou irrégularité dont il a connaissance.
§ 4. L'agent traite les usagers de ses services avec bienveillance. Dans la manière dont il répond aux demandes des usagers ou dont il traite les dossiers, il respecte strictement les principes de neutralité, d'égalité de traitement et de respect des lois, règlements et directives.
Même en dehors de l'exercice de ses fonctions, l'agent évite tout comportement contraire à la dignité de ses fonctions. Il évite aussi toute situation où, même par personne interposée, il pourrait être associé à des occupations contraires à la dignité de ses fonctions.
§ 5. L'agent ne peut solliciter, exiger ou recevoir, directement ou par personne interposée, même en-dehors de ses fonctions mais à raison de celles-ci, des dons, gratifications ou avantages quelconques. Ne sont pas visés les cadeaux symboliques de faible valeur échangés entre agents dans l'exercice normal de leurs fonctions.
§ 6. L'agent ne se place pas et ne se laisse pas placer dans une situation de conflits d'intérêts, c'est-à-dire une situation dans laquelle il a par lui-même ou par personne interposée un intérêt personnel susceptible d'influer sur l'exercice impartial et objectif de ses fonctions ou à créer la suspicion légitime d'une telle influence.
Lorsqu'un agent estime qu'il a un conflit d'intérêt ou qu'il craint d'en avoir un, il en informe immédiatement son supérieur hiérarchique. Celui-ci lui en donne acte par écrit.
En cas de conflit d'intérêt avéré, le supérieur hiérarchique prend les mesures adéquates pour y mettre fin.
L'agent peut solliciter par écrit l'avis du président du conseil de direction ou de son délégué sur une situation dans laquelle il se trouve afin de savoir si elle est constitutive d'un conflit d'intérêt.
§ 7. L'agent jouit de la liberté d'expression à l'égard des faits dont il a connaissance dans l'exercice de ses fonctions.
Il lui est uniquement interdit de révéler des faits qui ont trait à la sécurité nationale, à la protection de l'ordre public, aux intérêts financiers de l'autorité, à la prévention et à la répression des faits délictueux, au secret médical, aux droits et libertés du citoyen, et notamment le droit au respect de la vie privée; cette interdiction vaut également pour les faits qui ont trait à la préparation de toutes les décisions aussi longtemps qu'une décision finale n'a pas encore été prise, ainsi que pour les faits qui, lorsqu'ils sont divulgués, peuvent porter préjudice à la position de concurrence de l'organisme dans lequel l'agent est occupé.
Les dispositions des alinéas précédents s'appliquent également à l'agent qui a cessé ses fonctions.
§ 8. L'agent a droit à l'information pour tous les aspects utiles à l'exercice de ses tâches.
L'agent se tient au courant d'une façon permanente de l'évolution des techniques, réglementations et recherches dans les matières dont il est professionnellement chargé.
L'agent participe activement au partage des connaissances au sein du service public.
§ 9. L'agent a droit à la formation utile à son travail au sein de l'organisation. L'autorité pourvoit à cette formation et garantit à cet effet l'accès à la formation continue entre autres en vue du développement de la carrière professionnelle.
Les périodes d'absence justifiées par la participation aux activités obligatoires de formation, sont à tout point de vue assimilées à des périodes d'activité de service.
§ 10. Tout agent a le droit de consulter son dossier personnel.]1
A cet effet, il est tenu de :
1° respecter les lois et règlements en vigueur ainsi que les directives parmi lesquelles les règles de conduite concernant la déontologie, de l'autorité dont il relève;
2° formuler ses avis et rédiger ses rapports avec rigueur et exactitude;
3° exécuter les décisions avec diligence et conscience professionnelle.
§ 2. L' agent a le droit d'être traité avec dignité et courtoisie tant par ses supérieurs hiérarchiques, ses collègues que ses subordonnés.
Il a le devoir de traiter ses collègues, ses supérieurs hiérarchiques et ses subordonnés avec dignité et courtoisie. Il évite toute parole, toute attitude, toute présentation qui pourrait compromettre cette dignité et cette courtoisie ou obérer le bon fonctionnement du service.
§ 3. Sans préjudice de l'article 29 du Code d'instruction criminelle, l'agent informe son supérieur hiérarchique ou, si nécessaire, un supérieur hiérarchique plus élevé, de toute illégalité ou irrégularité dont il a connaissance.
§ 4. L'agent traite les usagers de ses services avec bienveillance. Dans la manière dont il répond aux demandes des usagers ou dont il traite les dossiers, il respecte strictement les principes de neutralité, d'égalité de traitement et de respect des lois, règlements et directives.
Même en dehors de l'exercice de ses fonctions, l'agent évite tout comportement contraire à la dignité de ses fonctions. Il évite aussi toute situation où, même par personne interposée, il pourrait être associé à des occupations contraires à la dignité de ses fonctions.
§ 5. L'agent ne peut solliciter, exiger ou recevoir, directement ou par personne interposée, même en-dehors de ses fonctions mais à raison de celles-ci, des dons, gratifications ou avantages quelconques. Ne sont pas visés les cadeaux symboliques de faible valeur échangés entre agents dans l'exercice normal de leurs fonctions.
§ 6. L'agent ne se place pas et ne se laisse pas placer dans une situation de conflits d'intérêts, c'est-à-dire une situation dans laquelle il a par lui-même ou par personne interposée un intérêt personnel susceptible d'influer sur l'exercice impartial et objectif de ses fonctions ou à créer la suspicion légitime d'une telle influence.
Lorsqu'un agent estime qu'il a un conflit d'intérêt ou qu'il craint d'en avoir un, il en informe immédiatement son supérieur hiérarchique. Celui-ci lui en donne acte par écrit.
En cas de conflit d'intérêt avéré, le supérieur hiérarchique prend les mesures adéquates pour y mettre fin.
L'agent peut solliciter par écrit l'avis du président du conseil de direction ou de son délégué sur une situation dans laquelle il se trouve afin de savoir si elle est constitutive d'un conflit d'intérêt.
§ 7. L'agent jouit de la liberté d'expression à l'égard des faits dont il a connaissance dans l'exercice de ses fonctions.
Il lui est uniquement interdit de révéler des faits qui ont trait à la sécurité nationale, à la protection de l'ordre public, aux intérêts financiers de l'autorité, à la prévention et à la répression des faits délictueux, au secret médical, aux droits et libertés du citoyen, et notamment le droit au respect de la vie privée; cette interdiction vaut également pour les faits qui ont trait à la préparation de toutes les décisions aussi longtemps qu'une décision finale n'a pas encore été prise, ainsi que pour les faits qui, lorsqu'ils sont divulgués, peuvent porter préjudice à la position de concurrence de l'organisme dans lequel l'agent est occupé.
Les dispositions des alinéas précédents s'appliquent également à l'agent qui a cessé ses fonctions.
§ 8. L'agent a droit à l'information pour tous les aspects utiles à l'exercice de ses tâches.
L'agent se tient au courant d'une façon permanente de l'évolution des techniques, réglementations et recherches dans les matières dont il est professionnellement chargé.
L'agent participe activement au partage des connaissances au sein du service public.
§ 9. L'agent a droit à la formation utile à son travail au sein de l'organisation. L'autorité pourvoit à cette formation et garantit à cet effet l'accès à la formation continue entre autres en vue du développement de la carrière professionnelle.
Les périodes d'absence justifiées par la participation aux activités obligatoires de formation, sont à tout point de vue assimilées à des périodes d'activité de service.
§ 10. Tout agent a le droit de consulter son dossier personnel.]1
Modifications
HOOFDSTUK II. - De graden.
CHAPITRE II. - Des grades.
Art.4. De graad is de titel op grond waarvan de ambtenaar met een rang bekleed is en waardoor hij gemachtigd is een betrekking in te nemen die met deze graad overeenstemt.
De graden worden gerangschikt per niveau en per rang.
Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie volgens de kwalificatie van de vorming en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven opdat die graad kan worden toegekend.
De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.
De graden worden gerangschikt per niveau en per rang.
Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie volgens de kwalificatie van de vorming en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven opdat die graad kan worden toegekend.
De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.
Art.4. Le grade est le titre qui situe l'agent à un rang et qui l'habilite à occuper un des emplois qui correspondent à ce grade.
Les grades sont classés par niveau et par rang.
Le niveau d'un grade détermine la place de celui-ci dans la hiérarchie, selon la qualification de la formation et des aptitudes qui doivent être attestées pour que ce grade puisse être attribué.
Le rang détermine l'importance relative d'un grade dans son niveau.
Les grades sont classés par niveau et par rang.
Le niveau d'un grade détermine la place de celui-ci dans la hiérarchie, selon la qualification de la formation et des aptitudes qui doivent être attestées pour que ce grade puisse être attribué.
Le rang détermine l'importance relative d'un grade dans son niveau.
Art.5. Elke rang wordt aangeduid met een letter gevolgd door een cijfer, de letter verwijst naar het niveau, het cijfer plaatst de rang binnen het niveau. Het hoogste cijfer stemt overeen met de hoogste rang.
De rangen worden als volgt verdeeld onder de niveaus :
1° in niveau A, zeven rangen gerangschikt van rang A1 tot rang A7.
2° in niveau B, twee rangen, nl. rang B1 en rang B2.
3° in niveau C, twee rangen, nl. rang C1 en rang C2.
4° in niveau D, twee rangen, nl. rang D1 en rang D2.
5° in niveau E, twee rangen, nl. rang E1 en rang E2.
Het niveau A is het hoogste niveau.
De rangen worden als volgt verdeeld onder de niveaus :
1° in niveau A, zeven rangen gerangschikt van rang A1 tot rang A7.
2° in niveau B, twee rangen, nl. rang B1 en rang B2.
3° in niveau C, twee rangen, nl. rang C1 en rang C2.
4° in niveau D, twee rangen, nl. rang D1 en rang D2.
5° in niveau E, twee rangen, nl. rang E1 en rang E2.
Het niveau A is het hoogste niveau.
Art.5. Chaque rang est désigné par une lettre suivie d'un chiffre, la lettre renvoie au niveau, le chiffre situe le rang dans le niveau, le plus haut chiffre correspondant au rang le plus élevé.
Les rangs sont répartis entre les niveaux comme suit :
1° au niveau A, sept rangs classés du rang A1 au rang A7.
2° au niveau B, deux rangs à savoir le rang B1 et le rang B2.
3° au niveau C, deux rangs à savoir le rang C1 et le rang C2.
4° au niveau D, deux rangs à savoir le rang D1 et le rang D2.
5° au niveau E, deux rangs à savoir le rang E1 et le rang E2.
Le niveau A est le niveau le plus élevé.
Les rangs sont répartis entre les niveaux comme suit :
1° au niveau A, sept rangs classés du rang A1 au rang A7.
2° au niveau B, deux rangs à savoir le rang B1 et le rang B2.
3° au niveau C, deux rangs à savoir le rang C1 et le rang C2.
4° au niveau D, deux rangs à savoir le rang D1 et le rang D2.
5° au niveau E, deux rangs à savoir le rang E1 et le rang E2.
Le niveau A est le niveau le plus élevé.
Art. 6. De volgende graden worden gecreëerd :
Art. 6. Les grades suivants sont créés :
| in rang A7 : | secretaris-generaal |
| in rang A6 : | adjunct-secretaris-generaal |
| in rang A5 : | directeur-generaal |
| in rang A4 : | directeur-diensthoofd |
| in rang A3 : | ingenieur-directeur directeur |
| in rang A2 : | eerste ingenieur eerste attache |
| in rang A1 : | ingenieur attache |
| in rang B2 : | eerste assistent |
| in rang B1 : | assistent |
| in rang C2 : | eerste adjunct |
| in rang C1 : | adjunct |
| in rang D2 : | eerste klerk |
| in rang D1 : | klerk |
| in rang E2 : | eerste beambte |
| in rang E1 : | beambte |
directeurin rang A2 :eerste ingenieur
eerste attachein rang A1 :ingenieur
attachein rang B2 :eerste assistentin rang B1 :assistentin rang C2 :eerste adjunctin rang C1 :adjunctin rang D2 :eerste klerkin rang D1 :klerkin rang E2 :eerste beambtein rang E1 :beambte
| au rang A7 : | secrétaire général |
| au rang A6 : | secrétaire général adjoint |
| au rang A5 : | directeur général |
| au rang A4 : | directeur-chef de service |
| au rang A3 : | ingénieur directeur directeur |
| au rang A2 : | premier ingénieur premier attaché |
| au rang A1 : | ingénieur attaché |
| au rang B2 : | assistant principal |
| au rang B1 : | assistant |
| au rang C2 : | adjoint principal |
| au rang C1 : | adjoint |
| au rang D2 : | commis principal |
| au rang D1 : | commis |
| au rang E2 : | préposé principal |
| au rang E1 : | préposé |
directeurau rang A2 :premier ingénieur
premier attachéau rang A1 :ingénieur
attachéau rang B2 :assistant principalau rang B1 :assistantau rang C2 :adjoint principalau rang C1 :adjointau rang D2 :commis principalau rang D1 :commisau rang E2 :préposé principalau rang E1 :préposé
HOOFDSTUK III. - De personeelsformatie.
Art.7. Le cadre du personnel définit le nombre des emplois par niveau, par rang et par grade jugés nécessaires à l'exécution des missions permanentes assignées au ministère.
Art.7. De personeelsformatie drukt het aantal betrekkingen per niveau, rang en graad uit dat noodzakelijk wordt geacht om de permanente opdrachten van het ministerie uit te voeren.
Art.8. Le Gouvernement fixe le cadre du personnel.
[1 Il fixe, sur proposition du conseil de direction, parmi les emplois de premier attaché de rang A 2 le nombre d'emplois d'expert de haut niveau.
Pour l'application du présent article, il y a lieu d'entendre par emploi d'expert de haut niveau, un emploi pour lequel l'accent est mis sur les connaissances spécialisées approfondies relatives aux matières traitées, qui sont exigées pour exercer l'emploi.]1
[1 Il fixe, sur proposition du conseil de direction, parmi les emplois de premier attaché de rang A 2 le nombre d'emplois d'expert de haut niveau.
Pour l'application du présent article, il y a lieu d'entendre par emploi d'expert de haut niveau, un emploi pour lequel l'accent est mis sur les connaissances spécialisées approfondies relatives aux matières traitées, qui sont exigées pour exercer l'emploi.]1
Modifications
Art.8. De Regering stelt de personeelsformatie vast.
[1 Zij bepaalt, op voorstel van de directieraad, onder de betrekkingen van eerste attaché van rang A 2 het aantal expertbetrekkingen van hoog niveau.
Voor de toepassing van dit artikel dient te worden verstaan onder expertbetrekking van hoog niveau, een betrekking waarbij de klemtoon wordt gelegd op de uitgebreide gespecialiseerde kennis betreffende de behandelde aangelegenheden, die worden vereist voor de uitoefening van de betrekking.]1
[1 Zij bepaalt, op voorstel van de directieraad, onder de betrekkingen van eerste attaché van rang A 2 het aantal expertbetrekkingen van hoog niveau.
Voor de toepassing van dit artikel dient te worden verstaan onder expertbetrekking van hoog niveau, een betrekking waarbij de klemtoon wordt gelegd op de uitgebreide gespecialiseerde kennis betreffende de behandelde aangelegenheden, die worden vereist voor de uitoefening van de betrekking.]1
Modifications
Art. 8. Le Gouvernement fixe le cadre du personnel.
[1 Il fixe, sur proposition du conseil de direction, parmi les emplois de premier attaché de rang A 2 le nombre d'emplois d'expert de haut niveau.
Pour l'application du présent article, il y a lieu d'entendre par emploi d'expert de haut niveau, un emploi pour lequel l'accent est mis sur les connaissances spécialisées approfondies relatives aux matières traitées, qui sont exigées pour exercer l'emploi.]1
[1 Il fixe, sur proposition du conseil de direction, parmi les emplois de premier attaché de rang A 2 le nombre d'emplois d'expert de haut niveau.
Pour l'application du présent article, il y a lieu d'entendre par emploi d'expert de haut niveau, un emploi pour lequel l'accent est mis sur les connaissances spécialisées approfondies relatives aux matières traitées, qui sont exigées pour exercer l'emploi.]1
Modifications
Art.9. De dienst belast met het "human ressources management", afgekort als HRM stelt de functiebeschrijvingen op en legt ze ter goedkeuring voor aan de directieraad.
(Aan iedere functiebeschrijving worden de kwalificaties toegevoegd. Er dient onder kwalificaties te worden verstaan het geheel van kennis en vaardigheden die vereist zijn om de functie uit te oefenen.)
(Aan iedere functiebeschrijving worden de kwalificaties toegevoegd. Er dient onder kwalificaties te worden verstaan het geheel van kennis en vaardigheden die vereist zijn om de functie uit te oefenen.)
Art. 9. Le service chargé de la gestion des ressources humaines, en abrégé GRH, rédige les descriptions de fonction et les soumet à l'approbation du conseil de direction.
(A chaque description de fonction sont jointes les qualifications. Il y a lieu d'entendre par qualifications l'ensemble des connaissances et aptitudes requises pour exercer la fonction.)
(A chaque description de fonction sont jointes les qualifications. Il y a lieu d'entendre par qualifications l'ensemble des connaissances et aptitudes requises pour exercer la fonction.)
Art.10. De directieraad stelt het organogram van ieder bestuur vast.
Het organogram van het ministerie, evenals elke wijziging die er wordt aan aangebracht, wordt bij wijze van dienstnota (of onverschillig welk ander intern communicatiemiddel) aan alle personeelsleden medegedeeld.
Het organogram van het ministerie, evenals elke wijziging die er wordt aan aangebracht, wordt bij wijze van dienstnota (of onverschillig welk ander intern communicatiemiddel) aan alle personeelsleden medegedeeld.
Art. 10. Le conseil de direction fixe l'organigramme de chaque administration.
L'organigramme du ministère, ainsi que toutes les modifications qui y sont apportées, sont communiqués à tous les membres du personnel par le biais d'une note de service (ou par tout autre moyen de communication interne.)
L'organigramme du ministère, ainsi que toutes les modifications qui y sont apportées, sont communiqués à tous les membres du personnel par le biais d'une note de service (ou par tout autre moyen de communication interne.)
HOOFDSTUK IV. - De ambtenaren-generaal.
Art.11. Sont fonctionnaires généraux les agents titulaires d'un grade de rang A5 au moins.
Art.11. Ambtenaren-generaal zijn de ambtenaren die titularis zijn van een graad van ten minste rang A5.
Art.12. § 1er. Le secrétaire général, assisté par le secrétaire général adjoint :
1° dirige le ministère et assure le bon fonctionnement et la coordination de l'ensemble des administrations;
2° exerce la haute autorité sur tout le personnel et veille en particulier au respect de la discipline et de l'ordre;
3° dirige, organise et coordonne les services communs;
4° décide de la répartition des moyens de fonctionnement du ministère;
5° dirige et coordonne l'élaboration du budget et en surveille l'exécution;
6° veille à l'exécution des décisions gouvernementales.
Il transmet aux administrations compétentes les dossiers et instructions des ministres accompagnées des informations nécessaires.
Il vise les dossiers transmis aux ministres par les administrations et y joint ses observations s'il y a lieu.
§ 2. Le secrétaire général et le secrétaire général adjoint élaborent une répartition équitable et équilibrée des responsabilités; cette répartition est soumise pour accord au Gouvernement.
§ 3. Le secrétaire général adjoint :
- remplace le secrétaire général en cas d'absence de celui-ci;
- formule d'initiative toute proposition utile relative au fonctionnement du ministère à l'intention du ministre et il en informe le secrétaire général.
1° dirige le ministère et assure le bon fonctionnement et la coordination de l'ensemble des administrations;
2° exerce la haute autorité sur tout le personnel et veille en particulier au respect de la discipline et de l'ordre;
3° dirige, organise et coordonne les services communs;
4° décide de la répartition des moyens de fonctionnement du ministère;
5° dirige et coordonne l'élaboration du budget et en surveille l'exécution;
6° veille à l'exécution des décisions gouvernementales.
Il transmet aux administrations compétentes les dossiers et instructions des ministres accompagnées des informations nécessaires.
Il vise les dossiers transmis aux ministres par les administrations et y joint ses observations s'il y a lieu.
§ 2. Le secrétaire général et le secrétaire général adjoint élaborent une répartition équitable et équilibrée des responsabilités; cette répartition est soumise pour accord au Gouvernement.
§ 3. Le secrétaire général adjoint :
- remplace le secrétaire général en cas d'absence de celui-ci;
- formule d'initiative toute proposition utile relative au fonctionnement du ministère à l'intention du ministre et il en informe le secrétaire général.
Art.12. § 1. De secretaris-generaal, bijgestaan door de adjunct-secretaris-generaal :
1° leidt het ministerie en zorgt voor de goede werking en de coördinatie van het geheel van de besturen;
2° oefent het hoog gezag uit over heel het personeel en is in het bijzonder belast met de handhaving van de tucht en de orde;
3° leidt, organiseert en coördineert de gemeenschappelijke diensten;
4° beslist over de verdeling van de werkingsmiddelen van het ministerie;
5° leidt en coördineert de opstelling van de begroting en ziet toe op de uitvoering ervan;
6° ziet toe op de uitvoering van de regeringsbeslissingen.
Hij zendt de dossiers en de onderrichtingen van de ministers met de nodige inlichtingen aan de bevoegde besturen.
Hij viseert de door de besturen naar de ministers gezonden dossiers en voegt er zo nodig zijn opmerkingen aan toe.
§ 2. De secretaris-generaal en de adjunct-secretaris-generaal werken een billijke en evenwichtige verdeling van de verantwoordelijkheden uit; deze verdeling wordt ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd.
§ 3. De adjunct-secretaris-generaal :
- vervangt de secretaris-generaal tijdens diens afwezigheid;
- doet aan de minister uit eigen beweging elk nuttig voorstel in verband met de werking van het ministerie en brengt deze ter kennis van de secretaris-generaal.
1° leidt het ministerie en zorgt voor de goede werking en de coördinatie van het geheel van de besturen;
2° oefent het hoog gezag uit over heel het personeel en is in het bijzonder belast met de handhaving van de tucht en de orde;
3° leidt, organiseert en coördineert de gemeenschappelijke diensten;
4° beslist over de verdeling van de werkingsmiddelen van het ministerie;
5° leidt en coördineert de opstelling van de begroting en ziet toe op de uitvoering ervan;
6° ziet toe op de uitvoering van de regeringsbeslissingen.
Hij zendt de dossiers en de onderrichtingen van de ministers met de nodige inlichtingen aan de bevoegde besturen.
Hij viseert de door de besturen naar de ministers gezonden dossiers en voegt er zo nodig zijn opmerkingen aan toe.
§ 2. De secretaris-generaal en de adjunct-secretaris-generaal werken een billijke en evenwichtige verdeling van de verantwoordelijkheden uit; deze verdeling wordt ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd.
§ 3. De adjunct-secretaris-generaal :
- vervangt de secretaris-generaal tijdens diens afwezigheid;
- doet aan de minister uit eigen beweging elk nuttig voorstel in verband met de werking van het ministerie en brengt deze ter kennis van de secretaris-generaal.
Art. 12. § 1er. Le secrétaire général, assisté par le secrétaire général adjoint :
1° dirige le ministère et assure le bon fonctionnement et la coordination de l'ensemble des administrations;
2° exerce la haute autorité sur tout le personnel et veille en particulier au respect de la discipline et de l'ordre;
3° dirige, organise et coordonne les services communs;
4° décide de la répartition des moyens de fonctionnement du ministère;
5° dirige et coordonne l'élaboration du budget et en surveille l'exécution;
6° veille à l'exécution des décisions gouvernementales.
Il transmet aux administrations compétentes les dossiers et instructions des ministres accompagnées des informations nécessaires.
Il vise les dossiers transmis aux ministres par les administrations et y joint ses observations s'il y a lieu.
§ 2. Le secrétaire général et le secrétaire général adjoint élaborent une répartition équitable et équilibrée des responsabilités; cette répartition est soumise pour accord au Gouvernement.
§ 3. Le secrétaire général adjoint :
- remplace le secrétaire général en cas d'absence de celui-ci;
- formule d'initiative toute proposition utile relative au fonctionnement du ministère à l'intention du ministre et il en informe le secrétaire général.
1° dirige le ministère et assure le bon fonctionnement et la coordination de l'ensemble des administrations;
2° exerce la haute autorité sur tout le personnel et veille en particulier au respect de la discipline et de l'ordre;
3° dirige, organise et coordonne les services communs;
4° décide de la répartition des moyens de fonctionnement du ministère;
5° dirige et coordonne l'élaboration du budget et en surveille l'exécution;
6° veille à l'exécution des décisions gouvernementales.
Il transmet aux administrations compétentes les dossiers et instructions des ministres accompagnées des informations nécessaires.
Il vise les dossiers transmis aux ministres par les administrations et y joint ses observations s'il y a lieu.
§ 2. Le secrétaire général et le secrétaire général adjoint élaborent une répartition équitable et équilibrée des responsabilités; cette répartition est soumise pour accord au Gouvernement.
§ 3. Le secrétaire général adjoint :
- remplace le secrétaire général en cas d'absence de celui-ci;
- formule d'initiative toute proposition utile relative au fonctionnement du ministère à l'intention du ministre et il en informe le secrétaire général.
Art.13. De directeurs-generaal :
1° behandelen rechtstreeks met de functioneel bevoegde ministers de aangelegenheden eigen aan hun bestuur;
2° leiden, organiseren en coördineren de diensten van hun bestuur;
3° oefenen het hoog gezag uit over het personeel van hun bestuur en zien toe op de eerbiediging van orde en tucht;
4° kunnen elk voorstel doen aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal betreffende de organisatie en de coördinatie van de besturen van het ministerie.
1° behandelen rechtstreeks met de functioneel bevoegde ministers de aangelegenheden eigen aan hun bestuur;
2° leiden, organiseren en coördineren de diensten van hun bestuur;
3° oefenen het hoog gezag uit over het personeel van hun bestuur en zien toe op de eerbiediging van orde en tucht;
4° kunnen elk voorstel doen aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal betreffende de organisatie en de coördinatie van de besturen van het ministerie.
Art. 13. Les directeurs généraux :
1° traitent directement avec les ministres fonctionnellement compétents les matières spécifiques à leur administration;
2° dirigent, organisent et coordonnent les services de leur administration;
3° exercent la haute autorité sur le personnel de leur administration et veillent au respect de l'ordre et de la discipline;
4° peuvent formuler à l'intention du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint, toute proposition relative à l'organisation et la coordination des administrations du ministère.
1° traitent directement avec les ministres fonctionnellement compétents les matières spécifiques à leur administration;
2° dirigent, organisent et coordonnent les services de leur administration;
3° exercent la haute autorité sur le personnel de leur administration et veillent au respect de l'ordre et de la discipline;
4° peuvent formuler à l'intention du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint, toute proposition relative à l'organisation et la coordination des administrations du ministère.
Art.14. De ambtenaren-generaal kunnen binnen hun bevoegdheden bedoeld in de artikelen 12 en 13, delegatie verlenen aan de ambtenaren van niveau A die zij aanwijzen.
Art. 14. Dans les limites de leurs compétences visées aux articles 12 et 13, les fonctionnaires généraux peuvent déléguer celles-ci aux agents de niveau A qu'ils désignent.
HOOFDSTUK V. - De directieraad.
Art.15. Le conseil de direction comprend le secrétaire général, le secrétaire général adjoint et les directeurs généraux.
Art.15. De directieraad bestaat uit de secretaris-generaal, de adjunct-secretaris-generaal en de directeurs-generaal.
De directieraad wordt voorgezeten door de secretaris-generaal of, bij afwezigheid of verhindering, door de adjunct-secretaris-generaal.
Indien beiden afwezig of verhinderd zijn, wordt de directieraad voorgezeten door de ambtenaar-generaal aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
De directieraad wordt voorgezeten door de secretaris-generaal of, bij afwezigheid of verhindering, door de adjunct-secretaris-generaal.
Indien beiden afwezig of verhinderd zijn, wordt de directieraad voorgezeten door de ambtenaar-generaal aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Art. 15. Le conseil de direction comprend le secrétaire général, le secrétaire général adjoint et les directeurs généraux.
Le conseil de direction est présidé par le secrétaire général ou, en cas d'absence ou d'empêchement, par le secrétaire général adjoint.
Dans le cas où les deux sont absents ou empêchés, le conseil de direction est présidé par le fonctionnaire général désigné par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
Le conseil de direction est présidé par le secrétaire général ou, en cas d'absence ou d'empêchement, par le secrétaire général adjoint.
Dans le cas où les deux sont absents ou empêchés, le conseil de direction est présidé par le fonctionnaire général désigné par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
Art.16. De directieraad stelt zijn huishoudelijk reglement op (...).
Art.17. Le conseil de direction est chargé des missions que le présent statut lui attribue.
Le conseil de direction peut être saisi pour avis de toute question touchant à l'organisation du ministère par un de ses membres.
Le conseil de direction peut être saisi pour avis de toute question touchant à l'organisation du ministère par un de ses membres.
Art.17. De directieraad is belast met de opdrachten die dit statuut hem toekent.
Bij de directieraad kan elke aangelegenheid die betrekking heeft op de organisatie van het ministerie aanhangig gemaakt worden voor advies door één van haar leden.
Bij de directieraad kan elke aangelegenheid die betrekking heeft op de organisatie van het ministerie aanhangig gemaakt worden voor advies door één van haar leden.
Art. 17. Le conseil de direction est chargé des missions que le présent statut lui attribue.
Le conseil de direction peut être saisi pour avis de toute question touchant à l'organisation du ministère par un de ses membres.
Le conseil de direction peut être saisi pour avis de toute question touchant à l'organisation du ministère par un de ses membres.
HOOFDSTUK VI. - De commissie van beroep inzake ambtenarenzaken.
CHAPITRE VI. - De la commission de recours en matière de fonction publique.
Afdeling 1. - Opdracht en samenstelling van de commissie.
Art.18. Il est institué une commission de recours compétente pour les recours en matière de stage, d'évaluation, d'absences, de congés (, de disponibilité par retrait d'emploi dans l'intérêt du service) et de déclaration d'inaptitude professionnelle définitive.
Art.18. Er wordt een commissie van beroep opgericht bevoegd voor de beroepen inzake stage, evaluatie, afwezigheden, verloven (, disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst) en verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid.
Art.19. La commission se compose :
1° d'un président effectif et d'un président suppléant, magistrats ou magistrats mis à la retraite, désignés par le Gouvernement;
2° par rôle linguistique, de trois membres choisis parmi les agents de rang [1 A2 au moins]1, désignés par le Gouvernement;
3° par rôle linguistique, de trois membres représentant les organisations syndicales, désignés par celles-ci.
Le membres suppléants sont désignés de la même façon : par rôle linguistique, trois agents de rang [1 A2 au moins]1 et trois représentants des organisations syndicales.
(Le ministre fixe l'allocation accordée au président ou au président suppléant de la commission visée à l'article 18.)
1° d'un président effectif et d'un président suppléant, magistrats ou magistrats mis à la retraite, désignés par le Gouvernement;
2° par rôle linguistique, de trois membres choisis parmi les agents de rang [1 A2 au moins]1, désignés par le Gouvernement;
3° par rôle linguistique, de trois membres représentant les organisations syndicales, désignés par celles-ci.
Le membres suppléants sont désignés de la même façon : par rôle linguistique, trois agents de rang [1 A2 au moins]1 et trois représentants des organisations syndicales.
(Le ministre fixe l'allocation accordée au président ou au président suppléant de la commission visée à l'article 18.)
Modifications
Art.19. De commissie bestaat uit :
1° een effectieve en een plaatsvervangende voorzitter, magistraten of op rust gestelde magistraten, aangewezen door de Regering;
2° per taalrol, drie leden gekozen onder de ambtenaren van rang [1 A2 ten minste]1, aangewezen door de Regering;
3° per taalrol, drie leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen, door deze aangewezen.
De plaatsvervangende leden worden op dezelfde wijze aangewezen : per taalrol drie ambtenaren van rang [1 A2 ten minste]1 en drie vertegenwoordigers van de vakorganisaties.
(De minister bepaalt de (toelage) toegekend aan de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter van de commissie bedoeld in artikel 18.)
1° een effectieve en een plaatsvervangende voorzitter, magistraten of op rust gestelde magistraten, aangewezen door de Regering;
2° per taalrol, drie leden gekozen onder de ambtenaren van rang [1 A2 ten minste]1, aangewezen door de Regering;
3° per taalrol, drie leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen, door deze aangewezen.
De plaatsvervangende leden worden op dezelfde wijze aangewezen : per taalrol drie ambtenaren van rang [1 A2 ten minste]1 en drie vertegenwoordigers van de vakorganisaties.
(De minister bepaalt de (toelage) toegekend aan de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter van de commissie bedoeld in artikel 18.)
Modifications
Art. 19. La commission se compose :
1° d'un président effectif et d'un président suppléant, magistrats ou magistrats mis à la retraite, désignés par le Gouvernement;
2° par rôle linguistique, de trois membres choisis parmi les agents de rang [1 A2 au moins]1, désignés par le Gouvernement;
3° par rôle linguistique, de trois membres représentant les organisations syndicales, désignés par celles-ci.
Le membres suppléants sont désignés de la même façon : par rôle linguistique, trois agents de rang [1 A2 au moins]1 et trois représentants des organisations syndicales.
(Le ministre fixe l'allocation accordée au président ou au président suppléant de la commission visée à l'article 18.)
1° d'un président effectif et d'un président suppléant, magistrats ou magistrats mis à la retraite, désignés par le Gouvernement;
2° par rôle linguistique, de trois membres choisis parmi les agents de rang [1 A2 au moins]1, désignés par le Gouvernement;
3° par rôle linguistique, de trois membres représentant les organisations syndicales, désignés par celles-ci.
Le membres suppléants sont désignés de la même façon : par rôle linguistique, trois agents de rang [1 A2 au moins]1 et trois représentants des organisations syndicales.
(Le ministre fixe l'allocation accordée au président ou au président suppléant de la commission visée à l'article 18.)
Modifications
Afdeling 2. - De werking van de commissie.
Art.20. La commission se réunit en sections par rôle linguistique.
Art.20. De commissie vergadert in afdelingen per taalrol.
De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst onder de ambtenaren van het ministerie een secretaris en een plaatsvervangend secretaris aan voor elke afdeling.
De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst onder de ambtenaren van het ministerie een secretaris en een plaatsvervangend secretaris aan voor elke afdeling.
Art. 20. La commission se réunit en sections par rôle linguistique.
Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint désigne parmi les agents du ministère un secrétaire et un secrétaire suppléant pour chaque section.
Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint désigne parmi les agents du ministère un secrétaire et un secrétaire suppléant pour chaque section.
Art.21. De verenigde afdelingen stellen een gemeenschappelijk huishoudelijk reglement op.
Art.22. Chaque section de la commission ne délibère valablement que si la majorité des membres est présente.
Lors du vote, les membres désignés par le Gouvernement et par les organisations syndicales doivent être en nombre égal; le cas échéant, la parité est rétablie par l'élimination d'un ou de plusieurs membres, après tirage au sort.
Lors du vote, les membres désignés par le Gouvernement et par les organisations syndicales doivent être en nombre égal; le cas échéant, la parité est rétablie par l'élimination d'un ou de plusieurs membres, après tirage au sort.
Art.22. Elke afdeling van de commissie beraadslaagt slechts geldig indien de meerderheid van de leden aanwezig is.
Tijdens de stemming moet het aantal leden aangewezen door de Regering en aangewezen door de vakorganisaties gelijk zijn; in voorkomend geval, wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meerdere leden, na loting.
Tijdens de stemming moet het aantal leden aangewezen door de Regering en aangewezen door de vakorganisaties gelijk zijn; in voorkomend geval, wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meerdere leden, na loting.
Art. 22. Chaque section de la commission ne délibère valablement que si la majorité des membres est présente.
Lors du vote, les membres désignés par le Gouvernement et par les organisations syndicales doivent être en nombre égal; le cas échéant, la parité est rétablie par l'élimination d'un ou de plusieurs membres, après tirage au sort.
Lors du vote, les membres désignés par le Gouvernement et par les organisations syndicales doivent être en nombre égal; le cas échéant, la parité est rétablie par l'élimination d'un ou de plusieurs membres, après tirage au sort.
Art.23. Elk lid van de commissie, met inbegrip van de voorzitter, is stemgerechtigd.
CHAPITRE VII. - (Des commissions de sélection et de la commission d'évaluation.)
HOOFDSTUK VII. - (De selectiecommissies en de evaluatiecommissie.)
Art.24. Il est créé des commissions de sélection compétentes en vue de l'attribution des emplois de mandat visés à l'article 81. Les commissions de sélection sont composées en fonction des emplois de mandat à attribuer et comprennent, chacune, cinq membres au moins et sept membres au plus.
Art.24. Met het oog op de toekenning van de mandaatbetrekkingen bedoeld in artikel 81. worden er hiertoe bevoegde selectiecommissies opgericht. De selectiecommissies worden samengesteld in functie van de te begeven mandaatbetrekkingen en bestaan elk uit ten minste vijf en ten hoogste zeven leden.
De Regering wijst op voordracht van de minister de leden van een selectiecommissie aan telkens als een mandaatbetrekking bedoeld in artikel 81. vacant wordt verklaard en duidt één onder hen aan als voorzitter. De leden van de selectiecommissies beschikken over expertise met betrekking tot de materies die ressorteren onder de te begeven mandaatbetrekking en/of met betrekking tot overheidsmanagement. De aanstelling van de leden van een selectiecommissie is beperkt tot de selectieprocedure waarvoor zij zijn aangesteld.
Ten hoogste twee derden van de leden van een selectiecommissie behoort tot hetzelfde geslacht.
De minister, voor het geheel van de selectiecommissies :
1° duidt twee effectieve en twee plaatsvervangende secretarissen aan die tot een verschillende taalrol behoren;
2° bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden van de selectiecommissies;
De Regering, op voorstel van de minister, stelt het huishoudelijk reglement van de selectiecommissies op.
De selectiecommissies vervullen de opdrachten die hen worden toegewezen door dit besluit.
De Regering kan, op voordracht van minister, een extern selectie- en assessmentbureau aanstellen dat de selectiecommissie ondersteunt in zijn werkzaamheden.
De Regering wijst op voordracht van de minister de leden van een selectiecommissie aan telkens als een mandaatbetrekking bedoeld in artikel 81. vacant wordt verklaard en duidt één onder hen aan als voorzitter. De leden van de selectiecommissies beschikken over expertise met betrekking tot de materies die ressorteren onder de te begeven mandaatbetrekking en/of met betrekking tot overheidsmanagement. De aanstelling van de leden van een selectiecommissie is beperkt tot de selectieprocedure waarvoor zij zijn aangesteld.
Ten hoogste twee derden van de leden van een selectiecommissie behoort tot hetzelfde geslacht.
De minister, voor het geheel van de selectiecommissies :
1° duidt twee effectieve en twee plaatsvervangende secretarissen aan die tot een verschillende taalrol behoren;
2° bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden van de selectiecommissies;
De Regering, op voorstel van de minister, stelt het huishoudelijk reglement van de selectiecommissies op.
De selectiecommissies vervullen de opdrachten die hen worden toegewezen door dit besluit.
De Regering kan, op voordracht van minister, een extern selectie- en assessmentbureau aanstellen dat de selectiecommissie ondersteunt in zijn werkzaamheden.
Art. 24. Il est créé des commissions de sélection compétentes en vue de l'attribution des emplois de mandat visés à l'article 81. Les commissions de sélection sont composées en fonction des emplois de mandat à attribuer et comprennent, chacune, cinq membres au moins et sept membres au plus.
Le Gouvernement, sur la proposition du ministre, désigne les membres de chacune des commissions de sélection chaque fois qu'un emploi de mandat visé à l'article 81 est déclaré vacant et désigne le président parmi ceux-ci. Les membres des commissions de sélection disposent d'une expertise en rapport avec les matières qui relèvent de l'emploi de mandat à attribuer et/ou en rapport avec le management du secteur public. La désignation des membres des commissions de sélection est limitée à la procédure de sélection pour laquelle ils ont été désignés.
Les deux tiers au plus des membres de chacune des commissions de sélection appartiennent au même sexe.
Pour l'ensemble des commissions de sélection, le ministre :
1° désigne deux secrétaires effectifs et deux secrétaires suppléants de rôle linguistique différent;
2° fixe l'allocation accordée au président et aux membres;
Le Gouvernement établit, sur la proposition du ministre, le règlement d'ordre intérieur des commissions de sélection.
Les commissions de sélection remplissent les missions qui leur sont assignées par le présent arrêté.
Le Gouvernement peut, sur la proposition du ministre, désigner un bureau externe de sélection et d'assessment pour assister la commission de sélection dans ses activités.
Le Gouvernement, sur la proposition du ministre, désigne les membres de chacune des commissions de sélection chaque fois qu'un emploi de mandat visé à l'article 81 est déclaré vacant et désigne le président parmi ceux-ci. Les membres des commissions de sélection disposent d'une expertise en rapport avec les matières qui relèvent de l'emploi de mandat à attribuer et/ou en rapport avec le management du secteur public. La désignation des membres des commissions de sélection est limitée à la procédure de sélection pour laquelle ils ont été désignés.
Les deux tiers au plus des membres de chacune des commissions de sélection appartiennent au même sexe.
Pour l'ensemble des commissions de sélection, le ministre :
1° désigne deux secrétaires effectifs et deux secrétaires suppléants de rôle linguistique différent;
2° fixe l'allocation accordée au président et aux membres;
Le Gouvernement établit, sur la proposition du ministre, le règlement d'ordre intérieur des commissions de sélection.
Les commissions de sélection remplissent les missions qui leur sont assignées par le présent arrêté.
Le Gouvernement peut, sur la proposition du ministre, désigner un bureau externe de sélection et d'assessment pour assister la commission de sélection dans ses activités.
Art. 24bis. Niemand kan worden aangeduid tot lid van een selectiecommissie die in welke hoedanigheid dan ook belang heeft bij de desbetreffende selectieprocedure.
De leden van de selectiecommissies zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande elke inlichting waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht.
De leden van de selectiecommissies zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande elke inlichting waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht.
Art. 24ter. Il est créé une commission d'évaluation chargée de l'évaluation des titulaires de mandat visée à l'article 127. La commission d'évaluation est composée de sept membres qui disposent d'une expertise en rapport avec le management du secteur public et qui ne ressortissent pas aux services qui relèvent de la Région de Bruxelles-Capitale.
Le Gouvernement, sur la proposition du ministre, désigne les membres de la commission d'évaluation ainsi que le président parmi ceux-ci. Le gouvernement désigne également sur proposition du ministre quatre membres suppléants qui répondent aux mêmes critères que les membres effectifs. En cas d'absence ou d'empêchement d'un membre, un suppléant est désigné par le président. En cas d'absence du président, la présidence est attribuée au plus âgé des membres effectifs présents.
Les membres sont désignés pour une période de cinq ans. Leur désignation est renouvelable.
Les deux tiers au plus des membres appartiennent au même sexe.
Le ministre désigne deux secrétaires effectifs et deux secrétaires suppléants de rôle linguistique différent pour assister la commission d'évaluation.
Le ministre fixe l'allocation accordée au président et aux membres de la commission d'évaluation.
Le Gouvernement établit, sur la proposition du ministre, le règlement d'ordre intérieur des commissions d'évaluation.
La commission d'évaluation remplit les missions qui lui sont assignées par le présent arrêté. Le Gouvernement peut lui confier des compétences supplémentaires.
Les membres de la commission d'évaluation qui en quelle que qualité que ce soit seraient concernés par un dossier examiné par la commission s'abstiennent de siéger.
Les membres de la commission d'évaluation sont liés par le secret en ce qui concerne les débats et délibérations ainsi que pour toute information dont ils auraient eu connaissance dans l'exercice de leur mission.
Le Gouvernement, sur la proposition du ministre, désigne les membres de la commission d'évaluation ainsi que le président parmi ceux-ci. Le gouvernement désigne également sur proposition du ministre quatre membres suppléants qui répondent aux mêmes critères que les membres effectifs. En cas d'absence ou d'empêchement d'un membre, un suppléant est désigné par le président. En cas d'absence du président, la présidence est attribuée au plus âgé des membres effectifs présents.
Les membres sont désignés pour une période de cinq ans. Leur désignation est renouvelable.
Les deux tiers au plus des membres appartiennent au même sexe.
Le ministre désigne deux secrétaires effectifs et deux secrétaires suppléants de rôle linguistique différent pour assister la commission d'évaluation.
Le ministre fixe l'allocation accordée au président et aux membres de la commission d'évaluation.
Le Gouvernement établit, sur la proposition du ministre, le règlement d'ordre intérieur des commissions d'évaluation.
La commission d'évaluation remplit les missions qui lui sont assignées par le présent arrêté. Le Gouvernement peut lui confier des compétences supplémentaires.
Les membres de la commission d'évaluation qui en quelle que qualité que ce soit seraient concernés par un dossier examiné par la commission s'abstiennent de siéger.
Les membres de la commission d'évaluation sont liés par le secret en ce qui concerne les débats et délibérations ainsi que pour toute information dont ils auraient eu connaissance dans l'exercice de leur mission.
Art. 24ter. <INGEVOEGD bij BESL 2007-04-26/81, art. 1; Inwerkingtreding : 02-07-2007> Met het oog op de evaluatie van de mandaathouders bedoeld in artikel 127 wordt er een evaluatiecommissie opgericht. De evaluatiecommissie bestaat uit zeven leden die beschikken over expertise met betrekking tot overheidsmanagement en die niet behoren tot diensten die ressorteren onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De Regering wijst op voordracht van de minister de leden van de evaluatiecommissie aan alsook de voorzitter onder hen. De Regering wijst eveneens op voordracht van de minister vier plaatsvervangende leden aan die beantwoorden aan dezelfde criteria als de effectieve leden. Wanneer één van de leden afwezig of verhinderd is, wijst de voorzitter het plaatsvervangend lid aan dat hem zal vervangen. Wanneer de voorzitter afwezig is, komt het voorzitterschap toe aan het oudste effectieve lid.
De leden worden aangesteld voor een periode van vijf jaar. Hun aanstelling is hernieuwbaar.
Ten hoogste twee derden van de leden van de evaluatiecommissie behoort tot hetzelfde geslacht.
De minister duidt twee effectieve en twee plaatsvervangende secretarissen aan van verschillende taalrol om de evaluatiecommissie bij te staan.
De minister bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden van de evaluatiecommissie.
De Regering, op voorstel van de minister, stelt het huishoudelijk reglement van de evaluatiecommissies op.
De evaluatiecommissie vervult de opdrachten die haar worden toegewezen door dit besluit. De Regering kan haar bijkomende bevoegdheden toewijzen.
Leden van de evaluatiecommissie die in welke hoedanigheid dan ook bij een door de commissie onderzocht dossier betrokken zijn, onthouden zich van zitting.
De leden van de evaluatiecommissie zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande elke inlichting waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht.
De Regering wijst op voordracht van de minister de leden van de evaluatiecommissie aan alsook de voorzitter onder hen. De Regering wijst eveneens op voordracht van de minister vier plaatsvervangende leden aan die beantwoorden aan dezelfde criteria als de effectieve leden. Wanneer één van de leden afwezig of verhinderd is, wijst de voorzitter het plaatsvervangend lid aan dat hem zal vervangen. Wanneer de voorzitter afwezig is, komt het voorzitterschap toe aan het oudste effectieve lid.
De leden worden aangesteld voor een periode van vijf jaar. Hun aanstelling is hernieuwbaar.
Ten hoogste twee derden van de leden van de evaluatiecommissie behoort tot hetzelfde geslacht.
De minister duidt twee effectieve en twee plaatsvervangende secretarissen aan van verschillende taalrol om de evaluatiecommissie bij te staan.
De minister bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitter en de leden van de evaluatiecommissie.
De Regering, op voorstel van de minister, stelt het huishoudelijk reglement van de evaluatiecommissies op.
De evaluatiecommissie vervult de opdrachten die haar worden toegewezen door dit besluit. De Regering kan haar bijkomende bevoegdheden toewijzen.
Leden van de evaluatiecommissie die in welke hoedanigheid dan ook bij een door de commissie onderzocht dossier betrokken zijn, onthouden zich van zitting.
De leden van de evaluatiecommissie zijn gebonden tot geheimhouding omtrent de beraadslagingen en besluiten alsmede aangaande elke inlichting waarvan zij kennis zouden hebben gekregen bij het uitvoeren van hun opdracht.
Art. 24ter. Il est créé une commission d'évaluation chargée de l'évaluation des titulaires de mandat visée à l'article 127. La commission d'évaluation est composée de sept membres qui disposent d'une expertise en rapport avec le management du secteur public et qui ne ressortissent pas aux services qui relèvent de la Région de Bruxelles-Capitale.
Le Gouvernement, sur la proposition du ministre, désigne les membres de la commission d'évaluation ainsi que le président parmi ceux-ci. Le gouvernement désigne également sur proposition du ministre quatre membres suppléants qui répondent aux mêmes critères que les membres effectifs. En cas d'absence ou d'empêchement d'un membre, un suppléant est désigné par le président. En cas d'absence du président, la présidence est attribuée au plus âgé des membres effectifs présents.
Les membres sont désignés pour une période de cinq ans. Leur désignation est renouvelable.
Les deux tiers au plus des membres appartiennent au même sexe.
Le ministre désigne deux secrétaires effectifs et deux secrétaires suppléants de rôle linguistique différent pour assister la commission d'évaluation.
Le ministre fixe l'allocation accordée au président et aux membres de la commission d'évaluation.
Le Gouvernement établit, sur la proposition du ministre, le règlement d'ordre intérieur des commissions d'évaluation.
La commission d'évaluation remplit les missions qui lui sont assignées par le présent arrêté. Le Gouvernement peut lui confier des compétences supplémentaires.
Les membres de la commission d'évaluation qui en quelle que qualité que ce soit seraient concernés par un dossier examiné par la commission s'abstiennent de siéger.
Les membres de la commission d'évaluation sont liés par le secret en ce qui concerne les débats et délibérations ainsi que pour toute information dont ils auraient eu connaissance dans l'exercice de leur mission.
Le Gouvernement, sur la proposition du ministre, désigne les membres de la commission d'évaluation ainsi que le président parmi ceux-ci. Le gouvernement désigne également sur proposition du ministre quatre membres suppléants qui répondent aux mêmes critères que les membres effectifs. En cas d'absence ou d'empêchement d'un membre, un suppléant est désigné par le président. En cas d'absence du président, la présidence est attribuée au plus âgé des membres effectifs présents.
Les membres sont désignés pour une période de cinq ans. Leur désignation est renouvelable.
Les deux tiers au plus des membres appartiennent au même sexe.
Le ministre désigne deux secrétaires effectifs et deux secrétaires suppléants de rôle linguistique différent pour assister la commission d'évaluation.
Le ministre fixe l'allocation accordée au président et aux membres de la commission d'évaluation.
Le Gouvernement établit, sur la proposition du ministre, le règlement d'ordre intérieur des commissions d'évaluation.
La commission d'évaluation remplit les missions qui lui sont assignées par le présent arrêté. Le Gouvernement peut lui confier des compétences supplémentaires.
Les membres de la commission d'évaluation qui en quelle que qualité que ce soit seraient concernés par un dossier examiné par la commission s'abstiennent de siéger.
Les membres de la commission d'évaluation sont liés par le secret en ce qui concerne les débats et délibérations ainsi que pour toute information dont ils auraient eu connaissance dans l'exercice de leur mission.
TITEL III. - De werving, de stage en de benoeming.
TITRE III. - Du recrutement, du stage et de la nomination.
HOOFDSTUK I. - De werving.
Section Ier. [1 - Des modes d'attribution des emplois, des conditions de recrutement et des grades de recrutement]1
Afdeling 1. [1 - Toekenningswijzen van de betrekkingen, de wervingsvoorwaarden en de wervingsgraden.]1
Art.25.[1 Un emploi vacant est attribué à un candidat à la mobilité interne, à un lauréat d'un concours d'accession au niveau supérieur ou à un lauréat d'un concours de recrutement.
Art.25. [1 Een vacante betrekking wordt toegewezen aan een kandidaat van de interne mobiliteit, een laureaat van een vergelijkend overgangsexamen naar een hoger niveau of een laureaat van een vergelijkend wervingsexamen
De geslaagde van een vergelijkend overgangsexamen naar een hoger niveau heeft voorrang ten opzichte van een kandidaat voor de interne mobiliteit.]1
De geslaagde van een vergelijkend overgangsexamen naar een hoger niveau heeft voorrang ten opzichte van een kandidaat voor de interne mobiliteit.]1
Modifications
Art. 25bis. [1 § 1er. Nul ne peut être nommé agent s'il ne satisfait aux conditions suivantes :
1° réunir les conditions d'admissibilité imposées pour l'emploi à conférer;
2° réussir le concours de recrutement prévu;
3° accomplir avec succès le stage probatoire;
4° justifier de la possession de l'aptitude médicale éventuellement exigée pour la fonction à exercer.
§ 2. Nul ne peut être nommé agent s'il ne remplit les conditions générales d'admissibilité qui suivent :
1° être Belge lorsque les fonctions à exercer sont liées à l'exercice de la puissance publique et destinées à sauvegarder les intérêts généraux de l'Etat, d'une Communauté ou d'une Région;
2° être d'une conduite répondant aux exigences de la fonction;
3° jouir des droits civils et politiques;
4° être porteur d'un diplôme ou certificat d'études en rapport avec le niveau du grade à conférer selon le tableau annexé au présent arrêté. Préalablement au concours de recrutement, il peut être dérogé par décision motivée à cette condition par le ministre, après avis de l'administrateur délégué du Bureau de sélection de l'Administration fédérale (en abrégé " SELOR "), dans le cas d'une pénurie sur le marché du travail.]1
1° réunir les conditions d'admissibilité imposées pour l'emploi à conférer;
2° réussir le concours de recrutement prévu;
3° accomplir avec succès le stage probatoire;
4° justifier de la possession de l'aptitude médicale éventuellement exigée pour la fonction à exercer.
§ 2. Nul ne peut être nommé agent s'il ne remplit les conditions générales d'admissibilité qui suivent :
1° être Belge lorsque les fonctions à exercer sont liées à l'exercice de la puissance publique et destinées à sauvegarder les intérêts généraux de l'Etat, d'une Communauté ou d'une Région;
2° être d'une conduite répondant aux exigences de la fonction;
3° jouir des droits civils et politiques;
4° être porteur d'un diplôme ou certificat d'études en rapport avec le niveau du grade à conférer selon le tableau annexé au présent arrêté. Préalablement au concours de recrutement, il peut être dérogé par décision motivée à cette condition par le ministre, après avis de l'administrateur délégué du Bureau de sélection de l'Administration fédérale (en abrégé " SELOR "), dans le cas d'une pénurie sur le marché du travail.]1
Modifications
Art. 25bis. [1 § 1. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° de voor de te verlenen betrekking bepaalde toelaatbaarheidsvereisten vervullen;
2° slagen voor het voorgeschreven vergelijkend wervingsexamen;
3° met goed gevolg de stage volbrengen;
4° bewijzen dat hij de eventuele vereiste medische geschiktheid voor het uit te oefenen ambt bezit.
§ 2. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende algemene toelaatbaarheidsvereisten :
1° Belg zijn wanneer de uit te oefenen functies verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en ten doel hebben de algemene belangen van de Staat, van een Gemeenschap of van een Gewest te behartigen;
2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;
3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
4° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, volgens de bij dit besluit gevoegde tabel. Hiervan kan, voorafgaand aan het vergelijkend wervingsexamen, door de minister, na advies van de afgevaardigde bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid (afgekort tot " SELOR "), bij gemotiveerde beslissing worden afgeweken in geval van schaarste op de arbeidsmarkt.]1
1° de voor de te verlenen betrekking bepaalde toelaatbaarheidsvereisten vervullen;
2° slagen voor het voorgeschreven vergelijkend wervingsexamen;
3° met goed gevolg de stage volbrengen;
4° bewijzen dat hij de eventuele vereiste medische geschiktheid voor het uit te oefenen ambt bezit.
§ 2. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende algemene toelaatbaarheidsvereisten :
1° Belg zijn wanneer de uit te oefenen functies verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en ten doel hebben de algemene belangen van de Staat, van een Gemeenschap of van een Gewest te behartigen;
2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;
3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
4° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, volgens de bij dit besluit gevoegde tabel. Hiervan kan, voorafgaand aan het vergelijkend wervingsexamen, door de minister, na advies van de afgevaardigde bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid (afgekort tot " SELOR "), bij gemotiveerde beslissing worden afgeweken in geval van schaarste op de arbeidsmarkt.]1
Modifications
Art. 25bis. [1 § 1er. Nul ne peut être nommé agent s'il ne satisfait aux conditions suivantes :
1° réunir les conditions d'admissibilité imposées pour l'emploi à conférer;
2° réussir le concours de recrutement prévu;
3° accomplir avec succès le stage probatoire;
4° justifier de la possession de l'aptitude médicale éventuellement exigée pour la fonction à exercer.
§ 2. Nul ne peut être nommé agent s'il ne remplit les conditions générales d'admissibilité qui suivent :
1° être Belge lorsque les fonctions à exercer sont liées à l'exercice de la puissance publique et destinées à sauvegarder les intérêts généraux de l'Etat, d'une Communauté ou d'une Région;
2° être d'une conduite répondant aux exigences de la fonction;
3° jouir des droits civils et politiques;
4° être porteur d'un diplôme ou certificat d'études en rapport avec le niveau du grade à conférer selon le tableau annexé au présent arrêté. Préalablement au concours de recrutement, il peut être dérogé par décision motivée à cette condition par le ministre, après avis de l'administrateur délégué du Bureau de sélection de l'Administration fédérale (en abrégé " SELOR "), dans le cas d'une pénurie sur le marché du travail.]1
1° réunir les conditions d'admissibilité imposées pour l'emploi à conférer;
2° réussir le concours de recrutement prévu;
3° accomplir avec succès le stage probatoire;
4° justifier de la possession de l'aptitude médicale éventuellement exigée pour la fonction à exercer.
§ 2. Nul ne peut être nommé agent s'il ne remplit les conditions générales d'admissibilité qui suivent :
1° être Belge lorsque les fonctions à exercer sont liées à l'exercice de la puissance publique et destinées à sauvegarder les intérêts généraux de l'Etat, d'une Communauté ou d'une Région;
2° être d'une conduite répondant aux exigences de la fonction;
3° jouir des droits civils et politiques;
4° être porteur d'un diplôme ou certificat d'études en rapport avec le niveau du grade à conférer selon le tableau annexé au présent arrêté. Préalablement au concours de recrutement, il peut être dérogé par décision motivée à cette condition par le ministre, après avis de l'administrateur délégué du Bureau de sélection de l'Administration fédérale (en abrégé " SELOR "), dans le cas d'une pénurie sur le marché du travail.]1
Modifications
Art.26. [1 Vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd voor de graden van rang A1, B1, C1, D1 en E1.
Worden beschouwd als wervingsgraden :
in niveau A, rang A1 : attaché
ingenieur
in niveau B, rang B1 : assistent
in niveau C, rang C1 : adjunct
in niveau D, rang D1 : klerk
in niveau E, rang E1 : beambte.]1
Worden beschouwd als wervingsgraden :
in niveau A, rang A1 : attaché
ingenieur
in niveau B, rang B1 : assistent
in niveau C, rang C1 : adjunct
in niveau D, rang D1 : klerk
in niveau E, rang E1 : beambte.]1
Modifications
Art. 26. [1 Des concours de recrutement sont organisés pour les grades des rangs A1, B1, C1, D1 et E1.
Sont considérés comme grades de recrutement :
au niveau A, rang A1 : attaché
ingénieur
au niveau B, rang B1 : assistant
au niveau C, rang C1 : adjoint
au niveau D, rang D1 : commis
au niveau E, rang E1 : préposé.]1
Sont considérés comme grades de recrutement :
au niveau A, rang A1 : attaché
ingénieur
au niveau B, rang B1 : assistant
au niveau C, rang C1 : adjoint
au niveau D, rang D1 : commis
au niveau E, rang E1 : préposé.]1
Modifications
Afdeling 2. [1 - Organisatie van de wervingsexamens en samenstelling van de examenjury's]1
Art.27.[1 (6) Les concours de recrutement sont organisés par SELOR. L'administrateur délégué peut toutefois, sous sa surveillance, confier au ministère tout ou partie de l'organisation des concours, en accord avec le ministre. Le ministre annonce l'organisation des concours de recrutement au moins par un avis au Moniteur belge.]1
Art.27. [1 (6) De vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd door SELOR. De afgevaardigde bestuurder kan echter onder zijn toezicht de organisatie van deze wervingsexamens geheel of gedeeltelijk opdragen aan het ministerie, met instemming van de minister. De minister maakt de organisatie van de vergelijkende wervingsexamens bekend ten minste door een bericht in het Belgisch Staatsblad.]1
Modifications
Art. 27bis. [1 § 1er. Des jurys d'examens de recrutement sont constitués lors de chaque concours de recrutement.
Les jurys comprennent le président, qui est l'administrateur délégué, ou son représentant ainsi que deux assesseurs au moins ou leurs suppléants. Le président et les assesseurs ou leurs suppléants ont voix délibérative. Les décisions sont prises à la majorité des voix.
Le ministre, en accord avec l'administrateur délégué de SELOR, désigne les membres du jury parmi :
1° les membres du personnel statutaire, titulaires d'un emploi d'un niveau au moins égal au niveau de l'emploi à conférer et possédant une ancienneté de niveau de 3 ans au moins;
2° les membres du personnel enseignant ayant au moins le niveau de l'emploi à conférer; ils doivent appartenir ou avoir appartenu à des établissements d'enseignements de l'Etat ou d'une Communauté ou à des établissements d'enseignement subventionnés ou reconnus par ceux-ci;
3° les personnalités particulièrement qualifiées en raison de leur compétence.
Une allocation peut être accordée aux membres du jury visés aux 2° et 3° de l'alinéa 3 du présent paragraphe. Le ministre fixe le montant de cette allocation.
§ 2. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent assister aux séances. Ils ne peuvent avoir de contacts avec les candidats. Ils sont invités au moins huit jours avant chaque épreuve.
Ils ne peuvent quitter la séance qu'après l'expiration du temps mentionné dans l'invitation ou de l'accord du président. Ils ne peuvent assister aux délibérations.
§ 3. L'administrateur délégué de SELOR organise le déroulement des épreuves en accord avec le ministre ou son délégué.]1
Les jurys comprennent le président, qui est l'administrateur délégué, ou son représentant ainsi que deux assesseurs au moins ou leurs suppléants. Le président et les assesseurs ou leurs suppléants ont voix délibérative. Les décisions sont prises à la majorité des voix.
Le ministre, en accord avec l'administrateur délégué de SELOR, désigne les membres du jury parmi :
1° les membres du personnel statutaire, titulaires d'un emploi d'un niveau au moins égal au niveau de l'emploi à conférer et possédant une ancienneté de niveau de 3 ans au moins;
2° les membres du personnel enseignant ayant au moins le niveau de l'emploi à conférer; ils doivent appartenir ou avoir appartenu à des établissements d'enseignements de l'Etat ou d'une Communauté ou à des établissements d'enseignement subventionnés ou reconnus par ceux-ci;
3° les personnalités particulièrement qualifiées en raison de leur compétence.
Une allocation peut être accordée aux membres du jury visés aux 2° et 3° de l'alinéa 3 du présent paragraphe. Le ministre fixe le montant de cette allocation.
§ 2. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent assister aux séances. Ils ne peuvent avoir de contacts avec les candidats. Ils sont invités au moins huit jours avant chaque épreuve.
Ils ne peuvent quitter la séance qu'après l'expiration du temps mentionné dans l'invitation ou de l'accord du président. Ils ne peuvent assister aux délibérations.
§ 3. L'administrateur délégué de SELOR organise le déroulement des épreuves en accord avec le ministre ou son délégué.]1
Modifications
Art. 27bis. [1 § 1. Wervingsexamenjury's worden samengesteld voor elk vergelijkend wervingsexamen.
De jury's bestaan uit de voorzitter, die de afgevaardigde bestuurder is, of zijn vertegenwoordiger, en ten minste twee assessoren of hun plaatsvervangers. De voorzitter en de assessoren of hun plaatsvervangers zijn stemgerechtigd. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen.
De minister in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, wijst de juryleden aan onder :
1° de statutaire personeelsleden, titularis van een betrekking van een niveau dat minstens gelijk is aan het niveau van de te begeven betrekking, die een anciënniteit hebben van minstens 3 jaar;
2° leden van het onderwijzend personeel die ten minste het niveau hebben van de te begeven betrekking; zij moeten behoren of hebben behoord tot onderwijsinstellingen van de Staat of een Gemeenschap of tot door hen gesubsidieerde of erkende onderwijsinstellingen;
3° personen die, wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn.
Een vergoeding kan worden toegekend aan de leden van de jury bedoeld in 2° en 3° van het derde lid van deze paragraaf. De minister bepaalt het bedrag van deze vergoeding.
§ 2. De afgevaardigden van de representatieve vakbondsorganisaties mogen de zittingen bijwonen.. Zij mogen geen contact hebben met de kandidaten. Zij worden minstens acht dagen vóór de datum van elk gedeelte opgeroepen.
Zij mogen de zitting pas verlaten na het verstrijken van de tijd vermeld in de uitnodiging of met de instemming van de voorzitter. Zij mogen niet aanwezig zijn tijdens de deliberatie.
§ 3. De afgevaardigde bestuurder van SELOR organiseert het verloop van de proeven in overeenstemming met de minister of zijn afgevaardigde.]1
De jury's bestaan uit de voorzitter, die de afgevaardigde bestuurder is, of zijn vertegenwoordiger, en ten minste twee assessoren of hun plaatsvervangers. De voorzitter en de assessoren of hun plaatsvervangers zijn stemgerechtigd. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen.
De minister in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, wijst de juryleden aan onder :
1° de statutaire personeelsleden, titularis van een betrekking van een niveau dat minstens gelijk is aan het niveau van de te begeven betrekking, die een anciënniteit hebben van minstens 3 jaar;
2° leden van het onderwijzend personeel die ten minste het niveau hebben van de te begeven betrekking; zij moeten behoren of hebben behoord tot onderwijsinstellingen van de Staat of een Gemeenschap of tot door hen gesubsidieerde of erkende onderwijsinstellingen;
3° personen die, wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn.
Een vergoeding kan worden toegekend aan de leden van de jury bedoeld in 2° en 3° van het derde lid van deze paragraaf. De minister bepaalt het bedrag van deze vergoeding.
§ 2. De afgevaardigden van de representatieve vakbondsorganisaties mogen de zittingen bijwonen.. Zij mogen geen contact hebben met de kandidaten. Zij worden minstens acht dagen vóór de datum van elk gedeelte opgeroepen.
Zij mogen de zitting pas verlaten na het verstrijken van de tijd vermeld in de uitnodiging of met de instemming van de voorzitter. Zij mogen niet aanwezig zijn tijdens de deliberatie.
§ 3. De afgevaardigde bestuurder van SELOR organiseert het verloop van de proeven in overeenstemming met de minister of zijn afgevaardigde.]1
Art. 27bis. [1 § 1er. Des jurys d'examens de recrutement sont constitués lors de chaque concours de recrutement.
Les jurys comprennent le président, qui est l'administrateur délégué, ou son représentant ainsi que deux assesseurs au moins ou leurs suppléants. Le président et les assesseurs ou leurs suppléants ont voix délibérative. Les décisions sont prises à la majorité des voix.
Le ministre, en accord avec l'administrateur délégué de SELOR, désigne les membres du jury parmi :
1° les membres du personnel statutaire, titulaires d'un emploi d'un niveau au moins égal au niveau de l'emploi à conférer et possédant une ancienneté de niveau de 3 ans au moins;
2° les membres du personnel enseignant ayant au moins le niveau de l'emploi à conférer; ils doivent appartenir ou avoir appartenu à des établissements d'enseignements de l'Etat ou d'une Communauté ou à des établissements d'enseignement subventionnés ou reconnus par ceux-ci;
3° les personnalités particulièrement qualifiées en raison de leur compétence.
Une allocation peut être accordée aux membres du jury visés aux 2° et 3° de l'alinéa 3 du présent paragraphe. Le ministre fixe le montant de cette allocation.
§ 2. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent assister aux séances. Ils ne peuvent avoir de contacts avec les candidats. Ils sont invités au moins huit jours avant chaque épreuve.
Ils ne peuvent quitter la séance qu'après l'expiration du temps mentionné dans l'invitation ou de l'accord du président. Ils ne peuvent assister aux délibérations.
§ 3. L'administrateur délégué de SELOR organise le déroulement des épreuves en accord avec le ministre ou son délégué.]1
Les jurys comprennent le président, qui est l'administrateur délégué, ou son représentant ainsi que deux assesseurs au moins ou leurs suppléants. Le président et les assesseurs ou leurs suppléants ont voix délibérative. Les décisions sont prises à la majorité des voix.
Le ministre, en accord avec l'administrateur délégué de SELOR, désigne les membres du jury parmi :
1° les membres du personnel statutaire, titulaires d'un emploi d'un niveau au moins égal au niveau de l'emploi à conférer et possédant une ancienneté de niveau de 3 ans au moins;
2° les membres du personnel enseignant ayant au moins le niveau de l'emploi à conférer; ils doivent appartenir ou avoir appartenu à des établissements d'enseignements de l'Etat ou d'une Communauté ou à des établissements d'enseignement subventionnés ou reconnus par ceux-ci;
3° les personnalités particulièrement qualifiées en raison de leur compétence.
Une allocation peut être accordée aux membres du jury visés aux 2° et 3° de l'alinéa 3 du présent paragraphe. Le ministre fixe le montant de cette allocation.
§ 2. Les délégués des organisations syndicales représentatives peuvent assister aux séances. Ils ne peuvent avoir de contacts avec les candidats. Ils sont invités au moins huit jours avant chaque épreuve.
Ils ne peuvent quitter la séance qu'après l'expiration du temps mentionné dans l'invitation ou de l'accord du président. Ils ne peuvent assister aux délibérations.
§ 3. L'administrateur délégué de SELOR organise le déroulement des épreuves en accord avec le ministre ou son délégué.]1
Modifications
Art. 27ter. [1 Bij het organiseren van een vergelijkend wervingsexamen stelt de minister of zijn afgevaardigde de datum vast waarop de kandidaten moeten voldoen aan de vereisten inzake diploma's of studiegetuigschriften en in voorkomend geval, aan de vereiste inzake minimumleeftijd of aan de bijzondere vereisten inzake beroepsbekwaamheid.
Het bericht vermeldt ten minste de uiterste datum van de kandidaatstelling en of er eventueel een reserve van de geslaagden wordt aangelegd. In voorkomend geval wordt de duur en de omvang ervan meegedeeld.
De kandidaten beschikken over ten minste veertien dagen om zich kandidaat te stellen.
De afgevaardigde bestuurder van SELOR of zijn afgevaardigde legt de datum en de plaats van het examen vast, stelt de lijst van de kandidaten vast en roept ze minstens acht dagen vóór de datum van elk selectiegedeelte op. Deze termijn begint vanaf de verzendingsdatum van de oproep. De kandidaten die afwezig zijn, worden uitgesloten.
Zodra de afgevaardigde bestuurder van SELOR, tijdens een vergelijkend wervingsexamen, vaststelt dat een kandidaat niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan een van de algemene of bijzondere toelaatbaarheidsvereisten vereist voor de functie waarnaar de betrokkene mededingt, sluit hij deze van het vergelijkend wervingsexamen uit en brengt hem hiervan op de hoogte.]1
Het bericht vermeldt ten minste de uiterste datum van de kandidaatstelling en of er eventueel een reserve van de geslaagden wordt aangelegd. In voorkomend geval wordt de duur en de omvang ervan meegedeeld.
De kandidaten beschikken over ten minste veertien dagen om zich kandidaat te stellen.
De afgevaardigde bestuurder van SELOR of zijn afgevaardigde legt de datum en de plaats van het examen vast, stelt de lijst van de kandidaten vast en roept ze minstens acht dagen vóór de datum van elk selectiegedeelte op. Deze termijn begint vanaf de verzendingsdatum van de oproep. De kandidaten die afwezig zijn, worden uitgesloten.
Zodra de afgevaardigde bestuurder van SELOR, tijdens een vergelijkend wervingsexamen, vaststelt dat een kandidaat niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan een van de algemene of bijzondere toelaatbaarheidsvereisten vereist voor de functie waarnaar de betrokkene mededingt, sluit hij deze van het vergelijkend wervingsexamen uit en brengt hem hiervan op de hoogte.]1
Art. 27ter. [1 Lors de l'organisation d'un concours de recrutement le Ministre ou son délégué fixe la date à laquelle les candidats doivent satisfaire aux conditions relatives aux diplômes ou certificats d'études et le cas échéant à la condition d'un âge minimum ou à des conditions spéciales d'aptitudes professionnelles.
L'avis du moniteur mentionne au moins la date limite de candidature et la constitution éventuelle d'une réserve des lauréats. Le cas échéant, il précise la durée et l'importance de cette réserve.
Les candidats disposent d'au moins quatorze jours pour se porter candidat.
L'administrateur délégué de SELOR ou son délégué fixe la date et le lieu de l'examen, arrête la liste des candidats et les convoque par lettre au moins huit jours avant la date de chaque épreuve de sélection. Ce délai commence à partir de la date d'envoi de la convocation. Les candidats absents, sont exclus.
Dès que l'administrateur délégué de SELOR constate que, pendant un concours de recrutement, un candidat ne remplit pas, ou ne pourra pas remplir, une des conditions générales ou spéciales d'admissibilité requises pour la fonction pour laquelle l'intéressé concourt, celui-ci est exclu du concours et en est informé.]1
L'avis du moniteur mentionne au moins la date limite de candidature et la constitution éventuelle d'une réserve des lauréats. Le cas échéant, il précise la durée et l'importance de cette réserve.
Les candidats disposent d'au moins quatorze jours pour se porter candidat.
L'administrateur délégué de SELOR ou son délégué fixe la date et le lieu de l'examen, arrête la liste des candidats et les convoque par lettre au moins huit jours avant la date de chaque épreuve de sélection. Ce délai commence à partir de la date d'envoi de la convocation. Les candidats absents, sont exclus.
Dès que l'administrateur délégué de SELOR constate que, pendant un concours de recrutement, un candidat ne remplit pas, ou ne pourra pas remplir, une des conditions générales ou spéciales d'admissibilité requises pour la fonction pour laquelle l'intéressé concourt, celui-ci est exclu du concours et en est informé.]1
Modifications
Afdeling 3. [1 - Vorming van de reserves van de geslaagden]1
Art.28.[1 Le ministre décide pour chaque concours de recrutement si une réserve de lauréats, appelée réserve générale, doit ou non être constituée.
Art.28. [1 De minister bepaalt voor elk wervingsexamen of er al dan niet een reserve van geslaagden, algemene reserve genaamd, wordt aangelegd.
Zo de minister beslist om bijkomende proeven te organiseren, zoals bedoeld in artikel 29quinquies van dit besluit, beslist hij of er al dan niet een of meerdere reserves van de geslaagden, bijzondere reserves genaamd, moeten worden aangelegd.
De reserve heeft een geldigheidsduur van twee jaar. De minister kan na raadpleging van de afgevaardigde bestuurder van SELOR een andere duur bepalen. Hij licht de kandidaten ter zake in.
De minister kan ook de [geldigheidsduur] van een bestaande reserve met telkens een jaar verlengen indien de behoeften van de diensten dit rechtvaardigen. Hij licht de laureaten ter zake in. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
Voorafgaand aan de vorming van een wervingsreserve, kan de minister het aantal toelaatbare geslaagden in deze reserve bepalen.]1
Zo de minister beslist om bijkomende proeven te organiseren, zoals bedoeld in artikel 29quinquies van dit besluit, beslist hij of er al dan niet een of meerdere reserves van de geslaagden, bijzondere reserves genaamd, moeten worden aangelegd.
De reserve heeft een geldigheidsduur van twee jaar. De minister kan na raadpleging van de afgevaardigde bestuurder van SELOR een andere duur bepalen. Hij licht de kandidaten ter zake in.
De minister kan ook de [geldigheidsduur] van een bestaande reserve met telkens een jaar verlengen indien de behoeften van de diensten dit rechtvaardigen. Hij licht de laureaten ter zake in. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
Voorafgaand aan de vorming van een wervingsreserve, kan de minister het aantal toelaatbare geslaagden in deze reserve bepalen.]1
Modifications
Art. 28. [1 Le ministre décide pour chaque concours de recrutement si une réserve de lauréats, appelée réserve générale, doit ou non être constituée.
Lorsque le ministre décide de l'organisation d'épreuves complémentaires telles que visées à l'article 29quinquies du présent arrêté, il décide si une ou plusieurs réserves de lauréats, appelées réserves spécifiques, doivent ou non être constituées.
La réserve a une durée de validité de deux ans. Le ministre peut, après consultation de l'administrateur délégué de SELOR, fixer une autre durée. Il en informe les candidats.
Le ministre peut également prolonger la durée de validité d'une réserve existante par [périodes] d'un an lorsque les besoins des services le justifient. Il en informe les lauréats. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12948)
Le ministre peut déterminer préalablement à la constitution d'une réserve le nombre de lauréats admis dans cette réserve.]1
Lorsque le ministre décide de l'organisation d'épreuves complémentaires telles que visées à l'article 29quinquies du présent arrêté, il décide si une ou plusieurs réserves de lauréats, appelées réserves spécifiques, doivent ou non être constituées.
La réserve a une durée de validité de deux ans. Le ministre peut, après consultation de l'administrateur délégué de SELOR, fixer une autre durée. Il en informe les candidats.
Le ministre peut également prolonger la durée de validité d'une réserve existante par [périodes] d'un an lorsque les besoins des services le justifient. Il en informe les lauréats. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12948)
Le ministre peut déterminer préalablement à la constitution d'une réserve le nombre de lauréats admis dans cette réserve.]1
Modifications
Afdeling 4. [1 - Functiebeschrijving, programma van het wervingsexamen en andere eventuele wervingsvoorwaarden.]1
Art.29.[1 Après concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, le ministre fixe :
Art.29. [1 Na overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, bepaalt de minister :
1° de functiebeschrijving van de betrekking(en) overeenstemmend met de wervingsgraad en de vereiste kwalificatie van de te werven ambtenaren;
2° het programma van het vergelijkend wervingsexamen.
Eveneens na overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, kan de minister :
1° bijzondere wervingsvoorwaarden opleggen wanneer de aard van het ambt het vereist;
2° nader bepalen welke diploma's in het bijzonder toegang verlenen tot het ambt waarvoor een vergelijkend wervingsexamen wordt uitgeschreven;
3° voor een bepaald vergelijkend wervingsexamen een minimumleeftijd voorschrijven;
4° voor een bepaald vergelijkend wervingsexamen bijzondere eisen stellen inzake beroepsbekwaamheid verworven door het bezit van praktische kennis of de uitoefening van een vorige werkzaamheid, wanneer de aard van de te verlenen betrekkingen zodanige eisen wettigt;
5° tot een bepaald examen de studenten toelaten die in het laatste jaar zitten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift. wanneer de minister in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden op te leveren; in dat geval worden zij die geslaagd zijn voor het examen van het voorlaatste jaar en verklaren dat zij het examen van het laatste jaar voor de examencommissie van hun Gemeenschap zullen afleggen ook tot dat wervingsexamen toegelaten. Voor hun benoeming kunnen de geslaagden van deze wervingsexamens zich slechts vanaf de dag waarop zij aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd, op hun rangschikking beroepen;
6° behalve de in artikel 25bis, § 2, 4°, vermelde diploma's en getuigschriften de volgende, door hem aan te wijzen diploma's en getuigschriften aanvaarden voor het wervingsexamen in een bepaalde graad en wanneer de vereisten van het uit te oefenen ambt dit toelaten :
a) diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs voor socioculturele promotie;
b) diploma's en getuigschriften van het technisch, kunst of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan;
7° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde functies van niveaus D en E het bezit van door hem aan te wijzen studie of opleidingsdiploma's eisen als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen ambten;
8° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde graden van de niveaus A, B en C de houders van door hem aan te wijzen vormingsdiploma's en vormingsgetuigschriften aanvaarden als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van het uit te oefenen ambt en voor zover de houders van die diploma's en getuigschriften eveneens houder zijn van één van de studiebewijzen vermeld in [artikel 25bis, § 2, 4°]. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)]1
1° de functiebeschrijving van de betrekking(en) overeenstemmend met de wervingsgraad en de vereiste kwalificatie van de te werven ambtenaren;
2° het programma van het vergelijkend wervingsexamen.
Eveneens na overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, kan de minister :
1° bijzondere wervingsvoorwaarden opleggen wanneer de aard van het ambt het vereist;
2° nader bepalen welke diploma's in het bijzonder toegang verlenen tot het ambt waarvoor een vergelijkend wervingsexamen wordt uitgeschreven;
3° voor een bepaald vergelijkend wervingsexamen een minimumleeftijd voorschrijven;
4° voor een bepaald vergelijkend wervingsexamen bijzondere eisen stellen inzake beroepsbekwaamheid verworven door het bezit van praktische kennis of de uitoefening van een vorige werkzaamheid, wanneer de aard van de te verlenen betrekkingen zodanige eisen wettigt;
5° tot een bepaald examen de studenten toelaten die in het laatste jaar zitten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift. wanneer de minister in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden op te leveren; in dat geval worden zij die geslaagd zijn voor het examen van het voorlaatste jaar en verklaren dat zij het examen van het laatste jaar voor de examencommissie van hun Gemeenschap zullen afleggen ook tot dat wervingsexamen toegelaten. Voor hun benoeming kunnen de geslaagden van deze wervingsexamens zich slechts vanaf de dag waarop zij aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd, op hun rangschikking beroepen;
6° behalve de in artikel 25bis, § 2, 4°, vermelde diploma's en getuigschriften de volgende, door hem aan te wijzen diploma's en getuigschriften aanvaarden voor het wervingsexamen in een bepaalde graad en wanneer de vereisten van het uit te oefenen ambt dit toelaten :
a) diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs voor socioculturele promotie;
b) diploma's en getuigschriften van het technisch, kunst of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan;
7° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde functies van niveaus D en E het bezit van door hem aan te wijzen studie of opleidingsdiploma's eisen als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen ambten;
8° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde graden van de niveaus A, B en C de houders van door hem aan te wijzen vormingsdiploma's en vormingsgetuigschriften aanvaarden als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van het uit te oefenen ambt en voor zover de houders van die diploma's en getuigschriften eveneens houder zijn van één van de studiebewijzen vermeld in [artikel 25bis, § 2, 4°]. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)]1
Modifications
[1]Art.29. [1 § 1. De minister kan, in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, beslissen om een of meerdere aanvullende proeven te organiseren op basis van een bepaalde functiebeschrijving of typefuncties.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, rekening houdend met de volgorde van de algemene rangschikking bedoeld in artikel 29quater, het aantal geslaagden dat moet worden ingelicht over de betrekking waarvoor een aanvullende proef wordt georganiseerd.
De geslaagden die werden ingelicht in overeenstemming met het voorgaande lid, betekenen hun belangstelling voor de betrekking met een aangetekende brief.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, rekening houdend met de volgorde van de algemene rangschikking bedoeld in artikel 29quater, het aantal geslaagden bedoeld in het voorgaande lid, dat mag deelnemen aan de aanvullende proef.
Indien, na afloop van de aanvullende proef, die werd georganiseerd voor de in het vorige lid bedoelde geslaagden, geen enkele van deze laatsten geschikt wordt geacht voor de functie, bepaalt de minister of zijn afgevaardigde opnieuw het aantal geslaagden, volgend in de algemene rangschikking, die mogen deelnemen aan de genoemde proef. Hij herhaalt deze handeling, zoveel als nodig is, telkens met inachtneming van de volgorde van de rangschikking.
De deelname aan de aanvullende proef is niet verplicht.
De kandidaten voor de aanvullende proef worden door de minister of zijn afgevaardigde opgeroepen in de volgorde van de algemene rangschikking, bedoeld in artikel 29quater. Zij worden opgeroepen per brief minstens tien dagen voor de datum van de proef. Deze termijn begint vanaf de verzendingdatum van de oproep. De afwezige kandidaten worden uitgesloten.
§ 2. De geslaagden voor de aanvullende proef die door de commissie worden geschikt bevonden voor de uit te oefenen functie worden opgenomen in een bijzondere rangschikking, apart van de algemene rangschikking.
De afgevaardigde bestuurder van SELOR of zijn vertegenwoordiger stelt het proces-verbaal met de bijzondere rangschikking van de kandidaten op.
De algemene rangschikking wordt gehandhaafd naast de op basis van de aanvullende proef opgestelde bijzondere rangschikking.
§ 3. Onverminderd de toepassing van artikel 28, vijfde lid, van dit besluit, indien de minister beslist om een bijzondere reserve te vormen voor een aanvullende proef, worden de niet batig gerangschikte geslaagden van deze aanvullende proef daarin opgenomen. Zij behouden tegelijkertijd hun algemene rangschikking in de algemene reserve.
De geslaagden voor een of meerdere aanvullende proeven kunnen deel uitmaken van een of meerdere bijzondere reserves en, tegelijkertijd, van de algemene reserve.
De geslaagden voor een aanvullende proef, die niet geslaagd zijn voor deze proef of er niet aan deelgenomen hebben, behouden hun algemene rangschikking evenals hun bijzondere rangschikking vastgesteld op basis van andere aanvullende proeven waarvoor zij wel slaagden.
----------
Art. 29. [1 Après concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, le ministre fixe :
1° la description de fonction de l'emploi ou des emplois correspondant au grade de recrutement et la qualification requise des agents à recruter;
2° le programme du concours de recrutement.
De plus, après concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, le ministre peut :
1° imposer des conditions particulières de recrutement lorsque la nature de la fonction l'exige;
2° préciser quels diplômes confèrent l'accès à la fonction pour laquelle un concours de recrutement est organisé;
3° imposer, pour un concours déterminé, la condition d'un âge minimum;
4° imposer, pour un concours déterminé, des conditions spéciales d'aptitudes professionnelles acquises consistant dans des connaissances pratiques ou dans l'exercice d'une activité antérieure, lorsque de telles conditions sont justifiées par la nature des emplois à conférer;
5° admettre à un concours déterminé, les étudiants qui accomplissent la dernière année d'études requises pour qu'ils obtiennent le diplôme ou le certificat d'études exigé lorsque le ministre, en concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, présume que les participants ne seront pas assez nombreux pour qu'il y ait suffisamment de candidats ou de lauréats; en ce cas, sont également admis à cette sélection ceux qui ont satisfait à l'épreuve relative à l'avant-dernière année et qui déclarent qu'ils se présenteront devant le jury de leur Communauté pour l'épreuve relative à la dernière année; les lauréats de ces concours ne peuvent toutefois faire valoir, en vue d'une nomination, le bénéfice de leur classement qu'à partir du jour où ils auront produit devant l'administrateur délégué de SELOR, le diplôme ou certificat d'études exigé;
6° admettre, pour le concours de recrutement à un grade déterminé et lorsque les exigences des fonctions à exercer ne s'y opposent pas, outre les diplômes et certificats d'études indiqués à l'article 25bis, § 2, 4°, d'autres diplômes et certificats qu'il désigne parmi les suivants :
a) diplômes et certificats d'enseignement de promotion sociale et de l'enseignement artistique de promotion socioculturelle;
b) diplômes et certificats d'enseignement technique, artistique ou professionnel secondaire de plein exercice;
7° exiger, pour le concours de recrutement à des fonctions déterminées des niveaux D et E, la possession de diplômes et certificats d'études ou de formation qu'il désigne lorsque cette condition est justifiée par le caractère technique ou spécialisé des fonctions à exercer;
8° admettre, pour le concours de recrutement à des grades déterminés des niveaux A, B et C, les porteurs de diplômes ou certificats de formation qu'il désigne lorsque cette condition est justifiée par le caractère technique ou spécialisé des fonctions à exercer, et pour autant que les détenteurs de ces diplômes ou certificats soient également porteurs d'un des titres d'études prévus à l'article 25bis, § 2, 4°.]1
1° la description de fonction de l'emploi ou des emplois correspondant au grade de recrutement et la qualification requise des agents à recruter;
2° le programme du concours de recrutement.
De plus, après concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, le ministre peut :
1° imposer des conditions particulières de recrutement lorsque la nature de la fonction l'exige;
2° préciser quels diplômes confèrent l'accès à la fonction pour laquelle un concours de recrutement est organisé;
3° imposer, pour un concours déterminé, la condition d'un âge minimum;
4° imposer, pour un concours déterminé, des conditions spéciales d'aptitudes professionnelles acquises consistant dans des connaissances pratiques ou dans l'exercice d'une activité antérieure, lorsque de telles conditions sont justifiées par la nature des emplois à conférer;
5° admettre à un concours déterminé, les étudiants qui accomplissent la dernière année d'études requises pour qu'ils obtiennent le diplôme ou le certificat d'études exigé lorsque le ministre, en concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, présume que les participants ne seront pas assez nombreux pour qu'il y ait suffisamment de candidats ou de lauréats; en ce cas, sont également admis à cette sélection ceux qui ont satisfait à l'épreuve relative à l'avant-dernière année et qui déclarent qu'ils se présenteront devant le jury de leur Communauté pour l'épreuve relative à la dernière année; les lauréats de ces concours ne peuvent toutefois faire valoir, en vue d'une nomination, le bénéfice de leur classement qu'à partir du jour où ils auront produit devant l'administrateur délégué de SELOR, le diplôme ou certificat d'études exigé;
6° admettre, pour le concours de recrutement à un grade déterminé et lorsque les exigences des fonctions à exercer ne s'y opposent pas, outre les diplômes et certificats d'études indiqués à l'article 25bis, § 2, 4°, d'autres diplômes et certificats qu'il désigne parmi les suivants :
a) diplômes et certificats d'enseignement de promotion sociale et de l'enseignement artistique de promotion socioculturelle;
b) diplômes et certificats d'enseignement technique, artistique ou professionnel secondaire de plein exercice;
7° exiger, pour le concours de recrutement à des fonctions déterminées des niveaux D et E, la possession de diplômes et certificats d'études ou de formation qu'il désigne lorsque cette condition est justifiée par le caractère technique ou spécialisé des fonctions à exercer;
8° admettre, pour le concours de recrutement à des grades déterminés des niveaux A, B et C, les porteurs de diplômes ou certificats de formation qu'il désigne lorsque cette condition est justifiée par le caractère technique ou spécialisé des fonctions à exercer, et pour autant que les détenteurs de ces diplômes ou certificats soient également porteurs d'un des titres d'études prévus à l'article 25bis, § 2, 4°.]1
Modifications
Afdeling 5. [1 - Bepaling van de punten]1
Art. 29bis. [1 En concertation avec l'administrateur [délégué] de SELOR, le ministre détermine notamment : (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12948)
Art. 29bis. [1 In overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, bepaalt de minister met name :
1° het aantal punten dat aan het volledig examen, aan iedere proef en desgevallend aan de onderverdelingen ervan wordt toegekend.
2° het minimum aantal punten dat voor het volledig examen, voor iedere proef of voor elk vak afzonderlijk of voor iedere vakkengroep wordt vereist.]1
1° het aantal punten dat aan het volledig examen, aan iedere proef en desgevallend aan de onderverdelingen ervan wordt toegekend.
2° het minimum aantal punten dat voor het volledig examen, voor iedere proef of voor elk vak afzonderlijk of voor iedere vakkengroep wordt vereist.]1
Art. 29bis. [1 En concertation avec l'administrateur [délégué] de SELOR, le ministre détermine notamment : (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12948)
1° le nombre de points attribués à l'ensemble du concours, à chacune des épreuves et, le cas échéant, à leurs subdivisions,
2° le minimum de points qui est exigé pour l'ensemble du concours, pour chaque épreuve ou pour chaque matière déterminée ou pour chaque groupe de matières.]1
1° le nombre de points attribués à l'ensemble du concours, à chacune des épreuves et, le cas échéant, à leurs subdivisions,
2° le minimum de points qui est exigé pour l'ensemble du concours, pour chaque épreuve ou pour chaque matière déterminée ou pour chaque groupe de matières.]1
Modifications
Afdeling 6. [1 - Voorexamen]1
Art. 29ter. [1 Après la clôture des inscriptions, le ministre, en accord avec l'administrateur délégué de SELOR, peut, lorsqu'il estime que le nombre des candidats inscrits le justifie, ajouter au programme du concours une épreuve préalable.
Art. 29ter. [1 Na het afsluiten van de inschrijvingen, kan de minister, in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, wanneer hij oordeelt dat het aantal ingeschreven kandidaten het rechtvaardigt, aan het programma van het vergelijkend examen een voorexamen toevoegen.
Hij bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard van het voorexamen en in voorkomend geval de examenstof waarop het betrekking heeft.
Op basis van de uitslagen van het voorexamen stelt de commissie het aantal tot het vergelijkend examen toe te laten kandidaten vast en maakt er vervolgens de lijst van op.
Voor de rangschikking van de geslaagden voor het vergelijkend examen wordt geen rekening gehouden met de uitslag die zij op het voorexamen hebben behaald.]1
Hij bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard van het voorexamen en in voorkomend geval de examenstof waarop het betrekking heeft.
Op basis van de uitslagen van het voorexamen stelt de commissie het aantal tot het vergelijkend examen toe te laten kandidaten vast en maakt er vervolgens de lijst van op.
Voor de rangschikking van de geslaagden voor het vergelijkend examen wordt geen rekening gehouden met de uitslag die zij op het voorexamen hebben behaald.]1
Art. 29ter. [1 Après la clôture des inscriptions, le ministre, en accord avec l'administrateur délégué de SELOR, peut, lorsqu'il estime que le nombre des candidats inscrits le justifie, ajouter au programme du concours une épreuve préalable.
Il détermine, en concertation avec l'administrateur [délégué] de SELOR, la nature de l'épreuve préalable, et, le cas échéant, la matière sur laquelle elle portera. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12948)
Sur base des résultats de l'épreuve préalable, le jury arrête le nombre de candidats admissibles au concours et en dresse ensuite la liste.
Pour le classement des lauréats du concours, il n'est pas tenu compte des résultats obtenus à l'épreuve préalable.]1
Il détermine, en concertation avec l'administrateur [délégué] de SELOR, la nature de l'épreuve préalable, et, le cas échéant, la matière sur laquelle elle portera. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12948)
Sur base des résultats de l'épreuve préalable, le jury arrête le nombre de candidats admissibles au concours et en dresse ensuite la liste.
Pour le classement des lauréats du concours, il n'est pas tenu compte des résultats obtenus à l'épreuve préalable.]1
Modifications
Afdeling 7. [1 - Organisatie van het wervingsexamen buiten de aanvullende proef en algemene rangschikking van de geslaagden]1
Art. 29quater. [1 § 1er. Si pour un même concours, plusieurs épreuves sont organisées en dehors de l'épreuve complémentaire visée à l'article 29quinquies du présent arrêté, le ministre détermine pour ces épreuves, en accord avec l'administrateur délégué de SELOR :
Art. 29quater. [1 § 1. Indien voor [eenzelfde] vergelijkend examen, meerdere proeven worden georganiseerd buiten de aanvullende proef, bedoeld in artikel 29quinquies van dit besluit, bepaalt de minister voor deze proeven, in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR : (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
1° het maximum aantal kandidaten bepalen dat, onder voorbehoud van het behalen van het vastgestelde minimumaantal punten, tot een volgende proef wordt toegelaten;
2° de regels volgens [dewelke] de kandidaten worden toegelaten tot de volgende proef. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
§ 2. Een rangschikking van de geslaagden, algemene rangschikking genaamd, wordt opgemaakt op basis van de door de geslaagden behaalde resultaten voor de proeven georganiseerd buiten de aanvullende proef bedoeld in artikel 29quinquies van dit besluit.
De minister bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, voorafgaandelijk aan het vergelijkende examen, de proef of proeven die in aanmerking komen voor het opmaken van de algemene rangschikking.]1
1° het maximum aantal kandidaten bepalen dat, onder voorbehoud van het behalen van het vastgestelde minimumaantal punten, tot een volgende proef wordt toegelaten;
2° de regels volgens [dewelke] de kandidaten worden toegelaten tot de volgende proef. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
§ 2. Een rangschikking van de geslaagden, algemene rangschikking genaamd, wordt opgemaakt op basis van de door de geslaagden behaalde resultaten voor de proeven georganiseerd buiten de aanvullende proef bedoeld in artikel 29quinquies van dit besluit.
De minister bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, voorafgaandelijk aan het vergelijkende examen, de proef of proeven die in aanmerking komen voor het opmaken van de algemene rangschikking.]1
Art. 29quater. [1 § 1er. Si pour un même concours, plusieurs épreuves sont organisées en dehors de l'épreuve complémentaire visée à l'article 29quinquies du présent arrêté, le ministre détermine pour ces épreuves, en accord avec l'administrateur délégué de SELOR :
1° le nombre maximum de candidats qui, sous réserve de l'obtention du minimum de points fixés, sont admis à une épreuve suivante;
2° les règles suivant lesquelles les candidats sont admis à l'épreuve suivante.
§ 2. Un classement des lauréats, appelé classement général, est établi sur base des résultats obtenus par les lauréats pour les épreuves organisées en dehors de l'épreuve complémentaire visée à l'article 29quinquies du présent arrêté.
Le ministre, en concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, détermine préalablement au concours la ou les épreuves prises en compte pour l'établissement du classement général.]1
1° le nombre maximum de candidats qui, sous réserve de l'obtention du minimum de points fixés, sont admis à une épreuve suivante;
2° les règles suivant lesquelles les candidats sont admis à l'épreuve suivante.
§ 2. Un classement des lauréats, appelé classement général, est établi sur base des résultats obtenus par les lauréats pour les épreuves organisées en dehors de l'épreuve complémentaire visée à l'article 29quinquies du présent arrêté.
Le ministre, en concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, détermine préalablement au concours la ou les épreuves prises en compte pour l'établissement du classement général.]1
Modifications
Afdeling 8. [1 - Aanvullende proef en bijzondere rangschikking van de geslaagden]1
Art. 29quinquies. [1 § 1er. Le ministre, en accord avec l'administrateur délégué de SELOR, peut décider d'organiser une ou plusieurs épreuves complémentaires, sur base d'une description de fonction déterminée ou de fonctions-type.
Afdeling 9. [1 - Regels voor de toelating van de geslaagden]1
Art. 29quinquies. [1 § 1er. Le ministre, en accord avec l'administrateur délégué de SELOR, peut décider d'organiser une ou plusieurs épreuves complémentaires, sur base d'une description de fonction déterminée ou de fonctions-type.
Art. 29sexies. [1 [§ 1.] De afgevaardigde bestuurder van SELOR of zijn vertegenwoordiger stelt het proces-verbaal met de rangschikking van de kandidaten vast. Hij maakt ze bekend in het Belgisch Staatsblad, tenzij de lijst aan alle deelnemers aan het vergelijkend examen wordt medegedeeld. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
Elke geslaagde krijgt kennisgeving van zijn resultaat. Dit wordt in het individueel dossier opgenomen zodra hij tot ambtenaar wordt benoemd.
§ 2. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend wervingsexamen vergewist de afgevaardigde bestuurder van SELOR zich ervan dat de geslaagden aan de gestelde eisen voldoen. Zij die voldoen worden door hem toegelaten verklaard.
Wanneer de afgevaardigde bestuurder van SELOR vaststelt dat een nader onderzoek geboden is om uit te maken of een geslaagde er een gedrag op na houdt dat beantwoordt aan [de toe te kennen functie], wordt deze voorlopig geweerd zolang dat onderzoek loopt. De kandidaat wordt daarover ingelicht. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
De geslaagden die het vereiste diploma of studiegetuigschrift nog niet bezitten of deze documenten niet kunnen voorleggen, kunnen zich, met het oog op een benoeming, pas beroepen op hun rangschikking onder de geslaagden vanaf de dag waarop zij dat diploma of studiegetuigschrift aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR hebben voorgelegd. De geslaagden moeten er het bewijs van leveren.
§ 3. De geslaagden kunnen vragen om tijdelijk niet meer geraadpleegd te worden. Op hun schriftelijk verzoek wordt met hun kandidatuur opnieuw rekening gehouden bij de eerstvolgende raadpleging.
§ 4. De geslaagden die een oproep om een betrekking te bekleden niet beantwoorden, worden van ambtswege geschorst en worden niet meer opgeroepen zolang zij het niet per aangetekend schrijven aanvragen.
§ 5. De geslaagden van de aanvullende proef kunnen een voorgestelde betrekking weigeren. Na de derde weigering worden ze niet meer opgeroepen en van ambtswege uit de algemene reserve en de bijzondere reserves geschrapt.
Na vijf maal niet geslaagd te zijn voor aanvullende proeven voor eenzelfde vergelijkend examen wordt de geslaagde eveneens niet meer opgeroepen en van ambtswege uit de algemene reserve en de bijzondere reserves geschrapt
De geslaagden die een betrekking aanvaarden, verbinden er zich toe in dienst te treden. Zij die, na deze aanvaarding, weigeren in dienst te treden, worden niet meer opgeroepen en uit de genoemde reserves geschrapt.
§ 6. Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende wervingsexamens, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van het vergelijkend examen waarvan het proces-verbaal op de minst recente datum werd afgesloten.
§ 7. Na het afsluiten van het proces-verbaal van de aanvullende proef, worden de batig gerangschikte geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de orde van hun specifieke rangschikking, tot de stage toegelaten in de functie waarvoor zij hebben medegedongen.
Zij worden voor een vacante vaste betrekking van die graad aangewezen.
De geslaagden die voorlopig werden geweerd doch naderhand aan de gestelde eisen voldoen, worden tot de stage toegelaten in de graad waarvoor zij hebben medegedongen. Zij, die aan deze eisen niet voldoen, worden uitgesloten.]1
Elke geslaagde krijgt kennisgeving van zijn resultaat. Dit wordt in het individueel dossier opgenomen zodra hij tot ambtenaar wordt benoemd.
§ 2. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend wervingsexamen vergewist de afgevaardigde bestuurder van SELOR zich ervan dat de geslaagden aan de gestelde eisen voldoen. Zij die voldoen worden door hem toegelaten verklaard.
Wanneer de afgevaardigde bestuurder van SELOR vaststelt dat een nader onderzoek geboden is om uit te maken of een geslaagde er een gedrag op na houdt dat beantwoordt aan [de toe te kennen functie], wordt deze voorlopig geweerd zolang dat onderzoek loopt. De kandidaat wordt daarover ingelicht. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
De geslaagden die het vereiste diploma of studiegetuigschrift nog niet bezitten of deze documenten niet kunnen voorleggen, kunnen zich, met het oog op een benoeming, pas beroepen op hun rangschikking onder de geslaagden vanaf de dag waarop zij dat diploma of studiegetuigschrift aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR hebben voorgelegd. De geslaagden moeten er het bewijs van leveren.
§ 3. De geslaagden kunnen vragen om tijdelijk niet meer geraadpleegd te worden. Op hun schriftelijk verzoek wordt met hun kandidatuur opnieuw rekening gehouden bij de eerstvolgende raadpleging.
§ 4. De geslaagden die een oproep om een betrekking te bekleden niet beantwoorden, worden van ambtswege geschorst en worden niet meer opgeroepen zolang zij het niet per aangetekend schrijven aanvragen.
§ 5. De geslaagden van de aanvullende proef kunnen een voorgestelde betrekking weigeren. Na de derde weigering worden ze niet meer opgeroepen en van ambtswege uit de algemene reserve en de bijzondere reserves geschrapt.
Na vijf maal niet geslaagd te zijn voor aanvullende proeven voor eenzelfde vergelijkend examen wordt de geslaagde eveneens niet meer opgeroepen en van ambtswege uit de algemene reserve en de bijzondere reserves geschrapt
De geslaagden die een betrekking aanvaarden, verbinden er zich toe in dienst te treden. Zij die, na deze aanvaarding, weigeren in dienst te treden, worden niet meer opgeroepen en uit de genoemde reserves geschrapt.
§ 6. Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende wervingsexamens, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van het vergelijkend examen waarvan het proces-verbaal op de minst recente datum werd afgesloten.
§ 7. Na het afsluiten van het proces-verbaal van de aanvullende proef, worden de batig gerangschikte geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de orde van hun specifieke rangschikking, tot de stage toegelaten in de functie waarvoor zij hebben medegedongen.
Zij worden voor een vacante vaste betrekking van die graad aangewezen.
De geslaagden die voorlopig werden geweerd doch naderhand aan de gestelde eisen voldoen, worden tot de stage toegelaten in de graad waarvoor zij hebben medegedongen. Zij, die aan deze eisen niet voldoen, worden uitgesloten.]1
Art. 29sexies. [1 § 1er. L'administrateur délégué de SELOR ou son délégué établit le procès-verbal fixant le classement des candidats. Il en assure la publication au moniteur belge à moins que la liste ne soit notifiée à tous les candidats qui ont participé au concours.
Chaque lauréat reçoit communication de ses résultats. Ceux-ci figurent au dossier individuel dès sa nomination en qualité d'agent.
§ 2. Après la clôture du procès-verbal du concours de recrutement, l'administrateur délégué de SELOR s'assure que les lauréats réunissent les conditions requises. Il déclare admis les lauréats qui y satisfont.
Lorsque l'administrateur délégué de SELOR constate qu'une enquête complémentaire s'impose afin d'apprécier si un lauréat jouit d'une conduite en rapport avec la fonction à conférer, ce dernier est écarté provisoirement pendant le temps de l'enquête. Le candidat en est informé.
Les lauréats qui ne sont pas encore porteurs du diplôme ou du certificat d'études exigé ou qui ne peuvent produire ces documents ne peuvent faire valoir, en vue d'une nomination, le bénéfice de leur classement parmi les lauréats qu'à partir du jour où ils auront produit devant l'administrateur délégué de SELOR ce diplôme ou certificat d'études. Il incombe aux lauréats d'en apporter la preuve.
§ 3. Les lauréats peuvent demander à ne plus être consultés temporairement. A leur demande écrite, leur candidature est de nouveau prise en considération lors de la consultation suivante.
§ 4. Les lauréats qui ne répondent pas à un appel pour occuper un emploi sont d'office en sursis et ne sont plus appelés aussi longtemps qu'ils n'en font pas la demande par lettre recommandée.
§ 5. Les lauréats de l'épreuve complémentaire peuvent refuser un emploi proposé. Après le troisième refus, ils ne sont plus appelés et ils sont rayés d'office de la réserve générale et des réserves spécifiques.
Après avoir échoué cinq fois à des épreuves complémentaires d'un même concours, le lauréat n'est également plus appelé et il est rayé d'office de la réserve générale et des réserves spécifiques.
Les lauréats qui acceptent un emploi s'engagent à l'occuper. Ceux qui, après cette acceptation, refusent d'entrer en fonction, ne sont plus appelés et sont rayés d'office desdites réserves.
§ 6. Entre lauréats de deux ou plusieurs concours de recrutement, les lauréats du concours dont le procès-verbal a été clos à la date la plus ancienne ont priorité.
§ 7. Après clôture du procès-verbal de l'épreuve complémentaire, les lauréats classés en ordre utile et qui satisfont aux conditions requises sont, dans l'ordre de leur classement spécifique, admis en stage dans la fonction pour laquelle ils ont concouru.
Ils sont affectés à un emploi permanent vacant de ce grade.
Les lauréats qui ont été provisoirement écartés mais satisfont toutefois par après aux conditions requises, sont admis en stage au grade pour lequel ils ont concouru. Ceux qui ne satisfont pas à ces conditions sont exclus.]1
Chaque lauréat reçoit communication de ses résultats. Ceux-ci figurent au dossier individuel dès sa nomination en qualité d'agent.
§ 2. Après la clôture du procès-verbal du concours de recrutement, l'administrateur délégué de SELOR s'assure que les lauréats réunissent les conditions requises. Il déclare admis les lauréats qui y satisfont.
Lorsque l'administrateur délégué de SELOR constate qu'une enquête complémentaire s'impose afin d'apprécier si un lauréat jouit d'une conduite en rapport avec la fonction à conférer, ce dernier est écarté provisoirement pendant le temps de l'enquête. Le candidat en est informé.
Les lauréats qui ne sont pas encore porteurs du diplôme ou du certificat d'études exigé ou qui ne peuvent produire ces documents ne peuvent faire valoir, en vue d'une nomination, le bénéfice de leur classement parmi les lauréats qu'à partir du jour où ils auront produit devant l'administrateur délégué de SELOR ce diplôme ou certificat d'études. Il incombe aux lauréats d'en apporter la preuve.
§ 3. Les lauréats peuvent demander à ne plus être consultés temporairement. A leur demande écrite, leur candidature est de nouveau prise en considération lors de la consultation suivante.
§ 4. Les lauréats qui ne répondent pas à un appel pour occuper un emploi sont d'office en sursis et ne sont plus appelés aussi longtemps qu'ils n'en font pas la demande par lettre recommandée.
§ 5. Les lauréats de l'épreuve complémentaire peuvent refuser un emploi proposé. Après le troisième refus, ils ne sont plus appelés et ils sont rayés d'office de la réserve générale et des réserves spécifiques.
Après avoir échoué cinq fois à des épreuves complémentaires d'un même concours, le lauréat n'est également plus appelé et il est rayé d'office de la réserve générale et des réserves spécifiques.
Les lauréats qui acceptent un emploi s'engagent à l'occuper. Ceux qui, après cette acceptation, refusent d'entrer en fonction, ne sont plus appelés et sont rayés d'office desdites réserves.
§ 6. Entre lauréats de deux ou plusieurs concours de recrutement, les lauréats du concours dont le procès-verbal a été clos à la date la plus ancienne ont priorité.
§ 7. Après clôture du procès-verbal de l'épreuve complémentaire, les lauréats classés en ordre utile et qui satisfont aux conditions requises sont, dans l'ordre de leur classement spécifique, admis en stage dans la fonction pour laquelle ils ont concouru.
Ils sont affectés à un emploi permanent vacant de ce grade.
Les lauréats qui ont été provisoirement écartés mais satisfont toutefois par après aux conditions requises, sont admis en stage au grade pour lequel ils ont concouru. Ceux qui ne satisfont pas à ces conditions sont exclus.]1
Modifications
Afdeling 10. [1 - Oproep tot de reserves behorende tot andere overheden]1
Art. 29sexies. [1 § 1er. L'administrateur délégué de SELOR ou son délégué établit le procès-verbal fixant le classement des candidats. Il en assure la publication au moniteur belge à moins que la liste ne soit notifiée à tous les candidats qui ont participé au concours.
Art. 29septies. [1 Middels het akkoord van de federale of de andere gefedereerde overheden, kan de minister, voor een werving in een betrekking van het ministerie, beroep doen op de reserves van de geslaagden die behoren tot deze overheden.
De minister kan, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, beslissen om een of meerdere aanvullende proeven te organiseren volgens de regels die in artikel 29quinquies van dit besluit voorzien zijn.]1
De minister kan, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, beslissen om een of meerdere aanvullende proeven te organiseren volgens de regels die in artikel 29quinquies van dit besluit voorzien zijn.]1
Art. 29septies. [1 Moyennant l'accord des autorités fédérales ou des autres autorités fédérées, le ministre peut, pour un recrutement dans un emploi du ministère, faire appel aux réserves de lauréats qui relèvent de ces autorités.
Le ministre, en concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, peut décider d'organiser une ou plusieurs épreuves complémentaires selon les règles prévues à l'article 29quinquies du présent arrêté.]1
Le ministre, en concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, peut décider d'organiser une ou plusieurs épreuves complémentaires selon les règles prévues à l'article 29quinquies du présent arrêté.]1
Modifications
Afdeling 11. [1 - Oproep tot indiensttreding van de geslaagden]1
Art. 29septies. [1 Moyennant l'accord des autorités fédérales ou des autres autorités fédérées, le ministre peut, pour un recrutement dans un emploi du ministère, faire appel aux réserves de lauréats qui relèvent de ces autorités.
Art.30.[1 Wanneer een vacante betrekking moet worden ingevuld door een geslaagde van een vergelijkend wervingsexamen en indien geen [enkele] aanvullende proef voor de uit te oefenen functie werd georganiseerd, is de minister of de ambtenaar die hij daartoe aanwijst, gebonden door de algemene rangschikking van de geslaagden; hij houdt rekening met de volgorde [van deze rangschikking en richt een verzoek] in deze zin aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR. (6) (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
Art.30.[1 Lorsqu'un emploi vacant doit être occupé par un lauréat d'un concours de recrutement et si aucune épreuve complémentaire n'a été organisée pour la fonction à exercer, le ministre ou l'agent qu'il désigne à cet effet, est lié par le classement général des lauréats; il tient compte de l'ordre de ce classement et adresse une demande en ce sens à l'administrateur délégué de SELOR. (6)
HOOFDSTUK Ibis. [1 - Toekenning van de mandaatbetrekkingen via een open procedure]1
Art. 30.[1 Lorsqu'un emploi vacant doit être occupé par un lauréat d'un concours de recrutement et si aucune épreuve complémentaire n'a été organisée pour la fonction à exercer, le ministre ou l'agent qu'il désigne à cet effet, est lié par le classement général des lauréats; il tient compte de l'ordre de ce classement et adresse une demande en ce sens à l'administrateur délégué de SELOR. (6)
Art. 30bis. <INGEVOEGD bij BESL 2007-04-26/81, art. 2; Inwerkingtreding : 02-07-2007> De mandaten van rang A4, A5, A6. en A7 worden vacant verklaard via een open procedure, waarbij gelijktijdig interne en externe kandidaten meedingen.
Onder externe kandidaten dient te worden verstaan, alle andere kandidaten dan de statutaire personeelsleden van het ministerie en de instellingen van openbaar nut bedoeld in artikel 2, § 1 van het besluit van de Brussels Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Onverminderd de toepassing van de wet van 3. juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten bepaalt de Regering de modaliteiten volgens dewelke de externe kandidaten een mandaat kunnen opnemen bij het ministerie alsook de modaliteiten.
Onder externe kandidaten dient te worden verstaan, alle andere kandidaten dan de statutaire personeelsleden van het ministerie en de instellingen van openbaar nut bedoeld in artikel 2, § 1 van het besluit van de Brussels Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Onverminderd de toepassing van de wet van 3. juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten bepaalt de Regering de modaliteiten volgens dewelke de externe kandidaten een mandaat kunnen opnemen bij het ministerie alsook de modaliteiten.
Art. 30bis. Les mandats des rangs A4, A5, A6. et A7 sont déclarés vacants par procédure ouverte, lors de laquelle des candidats internes et externes concourent en même temps.
Il y lieu d'entendre par candidats externes, tous les autres candidats que les membres du personnel statutaire du ministère et des organismes d'intérêt public visés à l'article 2, § 1er de l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 26 septembre 2002. portant le statut administratif et pécuniaire des agents des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale.
Sans préjudice de l'application de la loi du 3. juillet 1978 relative aux contrats de travail, le Gouvernement fixe les modalités selon lesquelles les candidats externes peuvent recevoir un mandat au ministère.
Il y lieu d'entendre par candidats externes, tous les autres candidats que les membres du personnel statutaire du ministère et des organismes d'intérêt public visés à l'article 2, § 1er de l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 26 septembre 2002. portant le statut administratif et pécuniaire des agents des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale.
Sans préjudice de l'application de la loi du 3. juillet 1978 relative aux contrats de travail, le Gouvernement fixe les modalités selon lesquelles les candidats externes peuvent recevoir un mandat au ministère.
HOOFDSTUK II. - De stage.
Art. 30bis. Les mandats des rangs A4, A5, A6. et A7 sont déclarés vacants par procédure ouverte, lors de laquelle des candidats internes et externes concourent en même temps.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Section 1. - Dispositions générales.
Art.31. De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.
Art.31. Le stagiaire n'a pas la qualité d'agent au sens du présent arrêté.
Art.32. § 1. De minister stelt de ambten en graden vast waarvoor er een bepaalde medische geschiktheid vereist is en geeft de gevergde geschiktheid nauwkeurig aan.
§ 2. In de gevallen waarin een onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid is voorgeschreven volgens het koninklijk besluit van 13 mei 1999 tot regeling van het medisch toezicht op het personeel van sommige overheidsdiensten, kan de geslaagde slechts tot benoeming worden toegelaten wanneer hij zich voor het onderzoek heeft aangemeld : de bedoeling daarvan is te bepalen of de betrokkene geschikt is om het ambt uit te oefenen waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. Indien hij niet aan de geschiktheidsvoorwaarden voldoet, wordt hij ontslagen. Ten laatste op de datum van dit ontslag wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten. Deze duur is gelijk aan de minimumduur die in zijn geval wordt opgelegd om het voordeel van werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Wanneer hij op de datum waarop deze overeenkomst begint te lopen arbeidsongeschikt is of wanneer hij dat wordt tijdens de uitvoering ervan, wordt hem in het eerste geval een wedde uitbetaald gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig om de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.
§ 2. In de gevallen waarin een onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid is voorgeschreven volgens het koninklijk besluit van 13 mei 1999 tot regeling van het medisch toezicht op het personeel van sommige overheidsdiensten, kan de geslaagde slechts tot benoeming worden toegelaten wanneer hij zich voor het onderzoek heeft aangemeld : de bedoeling daarvan is te bepalen of de betrokkene geschikt is om het ambt uit te oefenen waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. Indien hij niet aan de geschiktheidsvoorwaarden voldoet, wordt hij ontslagen. Ten laatste op de datum van dit ontslag wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten. Deze duur is gelijk aan de minimumduur die in zijn geval wordt opgelegd om het voordeel van werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten. Wanneer hij op de datum waarop deze overeenkomst begint te lopen arbeidsongeschikt is of wanneer hij dat wordt tijdens de uitvoering ervan, wordt hem in het eerste geval een wedde uitbetaald gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig om de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.
Art. 31. Le stagiaire n'a pas la qualité d'agent au sens du présent arrêté.
(Sont applicables au stagiaire les dispositions reprises dans le présent arrêté relatives :
1° aux droits, devoirs, incompatibilités et cumuls d'activités;
2° au régime disciplinaire;
3° aux positions administratives;
4° du statut pécuniaire;
5° de la perte d'office de la qualité d'agent et de la cessation définitive des fonctions;
6° de la durée moyenne maximum du temps de travail.
(Le stagiaire bénéficie :
)
1° des congés de vacances annuelles;
2° des jours fériés;
3° des jours de congé de circonstances;
4° du congé de maladie (...);
5° du congé de maternité;
6° de la disponibilité pour maladie (...)
(7° des congés pour prendre soin d'une personne gravement malade ou accidentée habitant sous son toit;
8° du congé pour détachement auprès d'un cabinet ministériel;
9° du congé pour exercer un mandat politique(;
))
(10° du congé pour interruption de la carrière pour soins palliatifs et du congé pour interruption de la carrière pour congé parental.)
Pour l'application du présent article, le stagiaire est considéré comme étant titulaire du grade auquel il s'est porté candidat.
(Sont applicables au stagiaire les dispositions reprises dans le présent arrêté relatives :
1° aux droits, devoirs, incompatibilités et cumuls d'activités;
2° au régime disciplinaire;
3° aux positions administratives;
4° du statut pécuniaire;
5° de la perte d'office de la qualité d'agent et de la cessation définitive des fonctions;
6° de la durée moyenne maximum du temps de travail.
(Le stagiaire bénéficie :
)
1° des congés de vacances annuelles;
2° des jours fériés;
3° des jours de congé de circonstances;
4° du congé de maladie (...);
5° du congé de maternité;
6° de la disponibilité pour maladie (...)
(7° des congés pour prendre soin d'une personne gravement malade ou accidentée habitant sous son toit;
8° du congé pour détachement auprès d'un cabinet ministériel;
9° du congé pour exercer un mandat politique(;
))
(10° du congé pour interruption de la carrière pour soins palliatifs et du congé pour interruption de la carrière pour congé parental.)
Pour l'application du présent article, le stagiaire est considéré comme étant titulaire du grade auquel il s'est porté candidat.
Art.33. Kandidaten voor een betrekking van niveau A of B worden tot de stage toegelaten door de Regering, kandidaten voor een betrekking van niveau C, D of E door de minister of zijn gemachtigde.
Art. 32. § 1er. Le ministre fixe les fonctions et grades pour lesquelles des aptitudes médicales sont exigées et précise les conditions d'aptitudes.
§ 2. Dans les cas où il est prévu un examen d'aptitudes physiques conformément à l'arrêté royal du 13 mai 1999 organisant le contrôle médical des agents de certains services publics, le lauréat n'est admissible à la nomination que s'il s'est présenté à l'examen : ce dernier a pour objet de déterminer si l'intéressé est apte à exercer la fonction pour laquelle il s'est porté candidat. S'il ne satisfait pas aux conditions d'aptitudes, il est licencié. Au plus tard à la date de ce licenciement, il est conclu avec l'intéressé un contrat de travail à durée déterminée, celle-ci étant égale à la durée minimale exigée dans son cas pour bénéficier des allocations de chômage. Lorsqu'il est dans l'incapacité de travailler à la date à laquelle prend cours ce contrat ou lorsqu'il le devient pendant l'exécution de celui-ci, un traitement lui est payé dans le premier cas durant six mois et dans le deuxième cas durant la période nécessaire pour couvrir le stage prévu dans le cadre de l'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité, secteur des indemnités.
§ 2. Dans les cas où il est prévu un examen d'aptitudes physiques conformément à l'arrêté royal du 13 mai 1999 organisant le contrôle médical des agents de certains services publics, le lauréat n'est admissible à la nomination que s'il s'est présenté à l'examen : ce dernier a pour objet de déterminer si l'intéressé est apte à exercer la fonction pour laquelle il s'est porté candidat. S'il ne satisfait pas aux conditions d'aptitudes, il est licencié. Au plus tard à la date de ce licenciement, il est conclu avec l'intéressé un contrat de travail à durée déterminée, celle-ci étant égale à la durée minimale exigée dans son cas pour bénéficier des allocations de chômage. Lorsqu'il est dans l'incapacité de travailler à la date à laquelle prend cours ce contrat ou lorsqu'il le devient pendant l'exécution de celui-ci, un traitement lui est payé dans le premier cas durant six mois et dans le deuxième cas durant la période nécessaire pour couvrir le stage prévu dans le cadre de l'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité, secteur des indemnités.
Art.34. Wanneer de stagiair, (buiten de verloven bedoeld in artikel 31, derde lid, 1° tot 3° en 7°,) [1 en 8°, vijftien dagen]1 gewettigde afwezigheid overschrijdt, wordt de stage geschorst.
Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.
Hij behoudt deze eveneens tot de datum waarop een definitieve beslissing omtrent zijn benoeming of afdanking wordt genomen.
Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.
Hij behoudt deze eveneens tot de datum waarop een definitieve beslissing omtrent zijn benoeming of afdanking wordt genomen.
Modifications
Art.34. Le stage est suspendu dès que le stagiaire compte, (en dehors des congés visés à l'article 31, alinéa 3, 1° à 3° et 7°) [1 et 8°, plus de 15 jours]1 d'absence dûment justifiés.
Pendant la suspension du stage, l'intéressé conserve sa qualité de stagiaire.
Il conserve également celle-ci jusqu'à la date où une décision définitive de nomination ou de licenciement est prise.
Pendant la suspension du stage, l'intéressé conserve sa qualité de stagiaire.
Il conserve également celle-ci jusqu'à la date où une décision définitive de nomination ou de licenciement est prise.
Modifications
Art.35. (De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal stelt de stagiair voorlopig aan voor een met zijn kwalificatie overeenstemmende vacante betrekking bij het bestuur waar laatstgenoemde zijn stage zal volbrengen.)
Hij kan deze aanwijzing veranderen :
1° in het belang van de dienst (...);
2° op aanvraag van de stagiair (...).
[1 De secretaris-generaal of de adjunct secretaris-generaal kan de stagiair toestaan zijn stage te vervullen in een ministerieel kabinet van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. De stagiair die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet is onderworpen aan de regels van dit besluit inzake stage. Het verlof van de stagiair voor detachering in een ministerieel kabinet is gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
Hij kan deze aanwijzing veranderen :
1° in het belang van de dienst (...);
2° op aanvraag van de stagiair (...).
[1 De secretaris-generaal of de adjunct secretaris-generaal kan de stagiair toestaan zijn stage te vervullen in een ministerieel kabinet van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. De stagiair die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet is onderworpen aan de regels van dit besluit inzake stage. Het verlof van de stagiair voor detachering in een ministerieel kabinet is gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
Modifications
Art.35. (Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint affecte provisoirement le stagiaire à un emploi vacant correspondant à sa qualification dans l'administration où ce dernier accomplira son stage.)
Il peut modifier cette affectation :
1° dans l'intérêt du service (...);
2° à la demande du stagiaire (...).
[1 Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint peut autoriser le stagiaire à accomplir son stage au sein d'un cabinet ministériel du Gouvernement de la Région de [Bruxelles-Capitale]. Le stagiaire qui accomplit son stage dans un cabinet ministériel est soumis aux règles du présent arrêté en matière de stage. Le congé du stagiaire pour détachement dans un cabinet ministériel est assimilé à une période d'activité de service. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12948)]1
Il peut modifier cette affectation :
1° dans l'intérêt du service (...);
2° à la demande du stagiaire (...).
[1 Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint peut autoriser le stagiaire à accomplir son stage au sein d'un cabinet ministériel du Gouvernement de la Région de [Bruxelles-Capitale]. Le stagiaire qui accomplit son stage dans un cabinet ministériel est soumis aux règles du présent arrêté en matière de stage. Le congé du stagiaire pour détachement dans un cabinet ministériel est assimilé à une période d'activité de service. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12948)]1
Modifications
Art.36. De directeur-generaal van het bestuur waarbij de stagiair wordt ingedeeld, wijst de (ambtenaren van ten minste rang A2) aan die de leiding van de stage uitoefenen, naargelang van de taalrol van de stagiair.
Onder dezelfde voorwaarden wijst de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in hun diensten de ambtenaren van rang A3 aan die de leiding van de stage waarnemen.
[1 In afwijking van de voorgaande leden, wijst de minister die de stagiair, die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet, onder zijn gezag heeft, het personeelslid van zijn kabinet aan, dat belast wordt met de stageleiding, overeenkomstig de taalrol van de stagiair. Dit personeelslid heeft dezelfde prerogatieven als die uitgeoefend door de ambtenaar belast met de stageleiding krachtens dit besluit.]1
Onder dezelfde voorwaarden wijst de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in hun diensten de ambtenaren van rang A3 aan die de leiding van de stage waarnemen.
[1 In afwijking van de voorgaande leden, wijst de minister die de stagiair, die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet, onder zijn gezag heeft, het personeelslid van zijn kabinet aan, dat belast wordt met de stageleiding, overeenkomstig de taalrol van de stagiair. Dit personeelslid heeft dezelfde prerogatieven als die uitgeoefend door de ambtenaar belast met de stageleiding krachtens dit besluit.]1
Modifications
Art. 35. (Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint affecte provisoirement le stagiaire à un emploi vacant correspondant à sa qualification dans l'administration où ce dernier accomplira son stage.)
Il peut modifier cette affectation :
1° dans l'intérêt du service (...);
2° à la demande du stagiaire (...).
[1 Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint peut autoriser le stagiaire à accomplir son stage au sein d'un cabinet ministériel du Gouvernement de la Région de [Bruxelles-Capitale]. Le stagiaire qui accomplit son stage dans un cabinet ministériel est soumis aux règles du présent arrêté en matière de stage. Le congé du stagiaire pour détachement dans un cabinet ministériel est assimilé à une période d'activité de service. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12948)]1
Il peut modifier cette affectation :
1° dans l'intérêt du service (...);
2° à la demande du stagiaire (...).
[1 Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint peut autoriser le stagiaire à accomplir son stage au sein d'un cabinet ministériel du Gouvernement de la Région de [Bruxelles-Capitale]. Le stagiaire qui accomplit son stage dans un cabinet ministériel est soumis aux règles du présent arrêté en matière de stage. Le congé du stagiaire pour détachement dans un cabinet ministériel est assimilé à une période d'activité de service. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12948)]1
Modifications
Art.37. De opleiding van de stagiair gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de ambtenaar belast met de leiding van de stage, in samenwerking met de bevoegde hiërarchische meerdere en de dienst belast met de vorming.
De bevoegde hiërarchische meerdere zorgt voor de opleiding in de materie die door zijn dienst wordt behandeld. In samenwerking met de dienst belast met de vorming leert hij de stagiair de activiteiten kennen van de andere diensten van het ministerie.
De dienst belast met de vorming bepaalt de vormingsactiviteiten waaraan de stagiair verplicht moet deelnemen.
[1 In afwijking van de voorgaande leden, is het personeelslid belast met de stageleiding, verantwoordelijk voor de vorming van de stagiair, die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet. Hij zorgt voor de vorming betreffende de in het kabinet behandelde materies en werkt samen met de vormingsdienst van het ministerie. Deze laatste licht de stagiair in over de dienstactiviteiten van het ministerie en bepaalt de vormingsactiviteiten waaraan de stagiair moet deelnemen. Het ministerie zorgt enkel voor de vormingen in verband met het onthaal van de stagiair.]1
De bevoegde hiërarchische meerdere zorgt voor de opleiding in de materie die door zijn dienst wordt behandeld. In samenwerking met de dienst belast met de vorming leert hij de stagiair de activiteiten kennen van de andere diensten van het ministerie.
De dienst belast met de vorming bepaalt de vormingsactiviteiten waaraan de stagiair verplicht moet deelnemen.
[1 In afwijking van de voorgaande leden, is het personeelslid belast met de stageleiding, verantwoordelijk voor de vorming van de stagiair, die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet. Hij zorgt voor de vorming betreffende de in het kabinet behandelde materies en werkt samen met de vormingsdienst van het ministerie. Deze laatste licht de stagiair in over de dienstactiviteiten van het ministerie en bepaalt de vormingsactiviteiten waaraan de stagiair moet deelnemen. Het ministerie zorgt enkel voor de vormingen in verband met het onthaal van de stagiair.]1
Modifications
Art.37. La formation du stagiaire a lieu sous la responsabilité de l'agent chargé de la direction du stage, en collaboration avec le supérieur hiérarchique habilité et le service chargé de la formation.
Le supérieur hiérarchique habilité s'occupe de la formation portant sur la matière traitée par son service. En collaboration avec le service chargé de la formation, il informe le stagiaire des activités des autres services du ministère.
Le service chargé de la formation détermine les activités de formation auxquelles le stagiaire est tenu de participer.
[1 Par dérogation aux alinéas précédents, lorsque le stagiaire accomplit son stage dans un cabinet ministériel, le membre du personnel chargé de la direction du stage est responsable de la formation du stagiaire. Il s'occupe de la formation portant sur les matières traitées au sein du cabinet et collabore avec le service de formation du ministère. Celui-ci informe le stagiaire des activités des services du ministère et détermine les activités de formation auxquelles le stagiaire est tenu de participer. Le ministère prend en charge uniquement les formations en rapport avec l'accueil du stagiaire.]1
Le supérieur hiérarchique habilité s'occupe de la formation portant sur la matière traitée par son service. En collaboration avec le service chargé de la formation, il informe le stagiaire des activités des autres services du ministère.
Le service chargé de la formation détermine les activités de formation auxquelles le stagiaire est tenu de participer.
[1 Par dérogation aux alinéas précédents, lorsque le stagiaire accomplit son stage dans un cabinet ministériel, le membre du personnel chargé de la direction du stage est responsable de la formation du stagiaire. Il s'occupe de la formation portant sur les matières traitées au sein du cabinet et collabore avec le service de formation du ministère. Celui-ci informe le stagiaire des activités des services du ministère et détermine les activités de formation auxquelles le stagiaire est tenu de participer. Le ministère prend en charge uniquement les formations en rapport avec l'accueil du stagiaire.]1
Modifications
Art.38. De ambtenaar belast met de leiding van de stage maakt de verslagen bedoeld in de artikelen 41, 43 en 44 op en zendt ze (naar het HRM).
Deze laatste kan in overleg met de ambtenaar belast met de leiding van de stage beslissen de stagiair bijkomende vormingsactiviteiten te laten volgen.
De minister legt het model van het stageverslag vast.
Deze laatste kan in overleg met de ambtenaar belast met de leiding van de stage beslissen de stagiair bijkomende vormingsactiviteiten te laten volgen.
De minister legt het model van het stageverslag vast.
Art. 37. La formation du stagiaire a lieu sous la responsabilité de l'agent chargé de la direction du stage, en collaboration avec le supérieur hiérarchique habilité et le service chargé de la formation.
Le supérieur hiérarchique habilité s'occupe de la formation portant sur la matière traitée par son service. En collaboration avec le service chargé de la formation, il informe le stagiaire des activités des autres services du ministère.
Le service chargé de la formation détermine les activités de formation auxquelles le stagiaire est tenu de participer.
[1 Par dérogation aux alinéas précédents, lorsque le stagiaire accomplit son stage dans un cabinet ministériel, le membre du personnel chargé de la direction du stage est responsable de la formation du stagiaire. Il s'occupe de la formation portant sur les matières traitées au sein du cabinet et collabore avec le service de formation du ministère. Celui-ci informe le stagiaire des activités des services du ministère et détermine les activités de formation auxquelles le stagiaire est tenu de participer. Le ministère prend en charge uniquement les formations en rapport avec l'accueil du stagiaire.]1
Le supérieur hiérarchique habilité s'occupe de la formation portant sur la matière traitée par son service. En collaboration avec le service chargé de la formation, il informe le stagiaire des activités des autres services du ministère.
Le service chargé de la formation détermine les activités de formation auxquelles le stagiaire est tenu de participer.
[1 Par dérogation aux alinéas précédents, lorsque le stagiaire accomplit son stage dans un cabinet ministériel, le membre du personnel chargé de la direction du stage est responsable de la formation du stagiaire. Il s'occupe de la formation portant sur les matières traitées au sein du cabinet et collabore avec le service de formation du ministère. Celui-ci informe le stagiaire des activités des services du ministère et détermine les activités de formation auxquelles le stagiaire est tenu de participer. Le ministère prend en charge uniquement les formations en rapport avec l'accueil du stagiaire.]1
Modifications
Afdeling 2. - De stagiairs van niveau A en B.
Art. 38. L'agent chargé de la direction du stage rédige les rapports visés aux articles 41, 43 et 44 et les transmet (à la GRE).
Art.39. De stage duurt één jaar.
Art.39. La durée du stage est d'un an.
Art.40. Elke stagiair stelt een eindverhandeling op over een onderwerp dat in overleg met zijn bevoegde hiërarchische meerdere en (het HRM) wordt vastgelegd.
[1 In afwijking van [het voorgaande lid], stelt de stagiair die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet, een eindverhandeling op, waarvan het onderwerp wordt bepaald in overleg met het personeelslid van het ministerieel kabinet belast met de stageleiding en de vormingsdienst van het ministerie.]1
[1 In afwijking van [het voorgaande lid], stelt de stagiair die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet, een eindverhandeling op, waarvan het onderwerp wordt bepaald in overleg met het personeelslid van het ministerieel kabinet belast met de stageleiding en de vormingsdienst van het ministerie.]1
Modifications
Art.40. Chaque stagiaire rédige un mémoire de stage sur un sujet qui est déterminé en concertation avec son supérieur hiérarchique habilité et (la GRH).
[1 Par dérogation à l'alinéa précédent, lorsque le stagiaire accomplit son stage dans un cabinet ministériel, il rédige un mémoire de stage dont le sujet est déterminé en concertation avec le membre du personnel de cabinet ministériel chargé de la direction du stage et le service de formation du ministère.]1
[1 Par dérogation à l'alinéa précédent, lorsque le stagiaire accomplit son stage dans un cabinet ministériel, il rédige un mémoire de stage dont le sujet est déterminé en concertation avec le membre du personnel de cabinet ministériel chargé de la direction du stage et le service de formation du ministère.]1
Modifications
Art.41. [1 Na de 1ste, 3de, 6de, 8ste, 10de en 12de maand van de stage, organiseert de ambtenaar belast met de leiding van de stage een evaluatiegesprek over het verloop van de stage. Wanneer hij het nodig acht, kan hij besluiten tot bijkomende gesprekken. Het onderhoud verloopt met name over :
]1
1° de vormingsactiviteiten en de resultaten ervan;
2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;
3° de uitvoering van zijn werkopdrachten.
Het onderhoud heeft tot doel de vooruitgang te evalueren die de stagiair maakt en de nog te verbeteren punten aan te stippen.
[1 Het beoogt eveneens de beoordeling mogelijk te maken van zowel de gunstige als de ongunstige feiten. Ingeval ongunstige feiten worden vastgesteld, geeft de ambtenaar belast met de leiding van de stage de stagiair een verwittiging. Bij een tweede verwittiging, licht hij de gemachtigde hiërarchische meerdere, evenals het HRM, hierover in. De tweede verwittiging mag alleen worden uitgesproken na een termijn van één maand die direct volgt op de eerste verwittiging.]1
De conclusies van elk gesprek worden opgetekend in het stageverslag. Het verslag wordt betekend aan de stagiair die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen.
]1
1° de vormingsactiviteiten en de resultaten ervan;
2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;
3° de uitvoering van zijn werkopdrachten.
Het onderhoud heeft tot doel de vooruitgang te evalueren die de stagiair maakt en de nog te verbeteren punten aan te stippen.
[1 Het beoogt eveneens de beoordeling mogelijk te maken van zowel de gunstige als de ongunstige feiten. Ingeval ongunstige feiten worden vastgesteld, geeft de ambtenaar belast met de leiding van de stage de stagiair een verwittiging. Bij een tweede verwittiging, licht hij de gemachtigde hiërarchische meerdere, evenals het HRM, hierover in. De tweede verwittiging mag alleen worden uitgesproken na een termijn van één maand die direct volgt op de eerste verwittiging.]1
De conclusies van elk gesprek worden opgetekend in het stageverslag. Het verslag wordt betekend aan de stagiair die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen.
Modifications
Art.41. [1 A l'issue des 1er, 3e, 6e, 8e, 10e et 12e mois du stage, l'agent chargé de la direction du stage organise un entretien d'évaluation relatif au déroulement du stage. Lorsqu'il le juge nécessaire, il peut décider d'entretiens supplémentaires. L'entretien se déroule notamment au sujet :
]1
1° des activités de formation et de leurs résultats;
2° de la façon dont le stagiaire s'intègre dans le service;
3° de l'exécution des tâches qui lui sont confiées.
L'entretien a pour but d'évaluer le progrès du stagiaire ainsi que de mettre en évidence les points susceptibles d'être améliorés.
[1 Il vise également à permettre une appréciation tant des faits favorables que défavorables. En cas de constatation de faits défavorables, l'agent chargé de la direction du stage donne un avertissement au stagiaire. Au second avertissement, il en avise le supérieur hiérarchique habilité ainsi que la grh. Le second avertissement ne peut être prononcé qu'après un délai d'un mois qui suit directement le premier avertissement.]1
Les conclusions de chaque entretien sont consignées dans le rapport de stage. Le rapport est communiqué au stagiaire qui peut, le cas échéant, y ajouter ses observations.
]1
1° des activités de formation et de leurs résultats;
2° de la façon dont le stagiaire s'intègre dans le service;
3° de l'exécution des tâches qui lui sont confiées.
L'entretien a pour but d'évaluer le progrès du stagiaire ainsi que de mettre en évidence les points susceptibles d'être améliorés.
[1 Il vise également à permettre une appréciation tant des faits favorables que défavorables. En cas de constatation de faits défavorables, l'agent chargé de la direction du stage donne un avertissement au stagiaire. Au second avertissement, il en avise le supérieur hiérarchique habilité ainsi que la grh. Le second avertissement ne peut être prononcé qu'après un délai d'un mois qui suit directement le premier avertissement.]1
Les conclusions de chaque entretien sont consignées dans le rapport de stage. Le rapport est communiqué au stagiaire qui peut, le cas échéant, y ajouter ses observations.
Modifications
Afdeling 3. - De stagiairs van niveau C, D en E.
Art. 41.[1 A l'issue des 1er, 3e, 6e, 8e, 10e et 12e mois du stage, l'agent chargé de la direction du stage organise un entretien d'évaluation relatif au déroulement du stage. Lorsqu'il le juge nécessaire, il peut décider d'entretiens supplémentaires. L'entretien se déroule notamment au sujet :
Art.42. De stage duurt zes maanden.
Art.42. La durée du stage est de six mois.
Art.43. De ambtenaar belast met de leiding van de stage stelt na de eerste, de derde en de zesde maand van de stage een stageverslag op. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de stagiair, die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen.
Het voormelde verslag wordt aan de dienst belast met de vorming toegezonden.
Het voormelde verslag wordt aan de dienst belast met de vorming toegezonden.
Art.43. L'agent chargé de la direction du stage rédige un rapport de stage après le premier, le troisième et le sixième mois du stage. Ce rapport est porté à la connaissance du stagiaire qui, le cas échéant, y apporte ses observations.
Le rapport susvisé est transmis au service chargé de la formation.
Le rapport susvisé est transmis au service chargé de la formation.
Afdeling 4. - Het einde van de stage.
Art. 43. L'agent chargé de la direction du stage rédige un rapport de stage après le premier, le troisième et le sixième mois du stage. Ce rapport est porté à la connaissance du stagiaire qui, le cas échéant, y apporte ses observations.
Art.44.De ambtenaar belast met de leiding van de stage stelt het eindverslag van de stage op, in overleg met de dienst belast met de vorming. Hij voegt er een van de voorstellen bedoeld in artikel 46 aan toe.
Art.44.L'agent chargé de la direction du stage rédige le rapport final du stage en concertation avec le service chargé de la formation. Il y ajoute une des propositions, visées à l'article 46.
Art.45. De eindevaluatie houdt rekening met alle feiten, al dan niet ten goede, die in de loop van de stage werden vastgesteld, evenals met de tussentijdse evaluaties.
Voor de stagiairs van niveaus A en B wordt bovendien rekening gehouden met de eindverhandeling.
Voor de stagiairs van niveaus A en B wordt bovendien rekening gehouden met de eindverhandeling.
Art. 44. L'agent chargé de la direction du stage rédige le rapport final du stage en concertation avec le service chargé de la formation. Il y ajoute une des propositions, visées à l'article 46.
Il communique le rapport final au stagiaire qui dispose de [1 quinze jours]1 pour y ajouter ses observations.
Il communique le rapport final au stagiaire qui dispose de [1 quinze jours]1 pour y ajouter ses observations.
Modifications
Art.46. De ambtenaar belast met de leiding van de stage overhandigt het eindverslag aan de directeur-generaal.
Indien het eindverslag over het geheel van de stage gunstig is, stelt de directeur-generaal aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal voor de benoeming van de stagiair voor te leggen aan de benoemende overheid, bedoeld in artikel 54, tweede lid.
Indien het eindverslag ongunstig is of een voorbehoud uitdrukt wat het verloop van de stage betreft, (stelt de directeur-generaal met instemming van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie of de verlenging van de stage voor.)
Indien het eindverslag over het geheel van de stage gunstig is, stelt de directeur-generaal aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal voor de benoeming van de stagiair voor te leggen aan de benoemende overheid, bedoeld in artikel 54, tweede lid.
Indien het eindverslag ongunstig is of een voorbehoud uitdrukt wat het verloop van de stage betreft, (stelt de directeur-generaal met instemming van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie of de verlenging van de stage voor.)
Art.46. L'agent chargé de la direction du stage transmet le rapport final au directeur général.
Si le rapport final relatif à l'ensemble du stage est favorable, le directeur général propose au secrétaire général ou au secrétaire général adjoint de soumettre la nomination du stagiaire à l'autorité investie du pouvoir de nomination visée à l'article 54, alinéa 2.
Si le rapport final est défavorable ou si une réserve est émise quant au déroulement du stage, le directeur général (propose) avec l'assentiment du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint le licenciement pour inaptitude à l'exercice d'une fonction au ministère ou la prolongation du stage.
Si le rapport final relatif à l'ensemble du stage est favorable, le directeur général propose au secrétaire général ou au secrétaire général adjoint de soumettre la nomination du stagiaire à l'autorité investie du pouvoir de nomination visée à l'article 54, alinéa 2.
Si le rapport final est défavorable ou si une réserve est émise quant au déroulement du stage, le directeur général (propose) avec l'assentiment du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint le licenciement pour inaptitude à l'exercice d'une fonction au ministère ou la prolongation du stage.
Art.47. Het eindverslag wordt in de diensten van de secretaris-generaal voorgelegd aan de secretaris-generaal of aan de adjunct-secretaris-generaal die (...) de in het vorige artikel bedoelde voorstellen (doen).
Art. 46. L'agent chargé de la direction du stage transmet le rapport final au directeur général.
Si le rapport final relatif à l'ensemble du stage est favorable, le directeur général propose au secrétaire général ou au secrétaire général adjoint de soumettre la nomination du stagiaire à l'autorité investie du pouvoir de nomination visée à l'article 54, alinéa 2.
Si le rapport final est défavorable ou si une réserve est émise quant au déroulement du stage, le directeur général (propose) avec l'assentiment du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint le licenciement pour inaptitude à l'exercice d'une fonction au ministère ou la prolongation du stage.
Si le rapport final relatif à l'ensemble du stage est favorable, le directeur général propose au secrétaire général ou au secrétaire général adjoint de soumettre la nomination du stagiaire à l'autorité investie du pouvoir de nomination visée à l'article 54, alinéa 2.
Si le rapport final est défavorable ou si une réserve est émise quant au déroulement du stage, le directeur général (propose) avec l'assentiment du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint le licenciement pour inaptitude à l'exercice d'une fonction au ministère ou la prolongation du stage.
Afdeling 4. - De procedure van beroep.
Art. 47. Dans les services du secrétaire général, le rapport final est soumis au secrétaire général ou au secrétaire général adjoint qui (font) les propositions visées à l'article précédent.
Art. 47bis. [1 Indien, in de loop van de stage, de stagiair twee verwittigingen heeft gekregen van de ambtenaar belast met de leiding van de stage, legt deze laatste onmiddellijk een ongunstig verslag voor aan de ambtenaren bedoeld in artikel 46 van dit besluit. Zij stellen het ontslag van de stagiair voor, wegens ongeschiktheid voor de uitoefening van de functie.]1
Art. 47bis. [1 Si au cours du stage, le stagiaire a reçu deux avertissements de l'agent chargé de la direction du stage, celui-ci remet immédiatement un rapport défavorable aux fonctionnaires visés à l'article 46 du présent arrêté, lesquels proposent le licenciement du stagiaire pour inaptitude à l'exercice de la fonction.]1
Art.48. In de gevallen bedoeld in de artikelen 46, derde lid, [1 ...]1 47, [1 en 47bis]1 legt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal (...) het dossier voor aan de commissie bedoeld in artikel 18. Hij voegt er het voorstel van beslissing aan toe.
Hij betekent dit aan de stagiair. De datum van de betekening doet de termijn lopen, bedoeld in artikel 51, tweede lid.
Hij betekent dit aan de stagiair. De datum van de betekening doet de termijn lopen, bedoeld in artikel 51, tweede lid.
Modifications
Art.48. Dans les cas visés aux articles 46, alinéa 3, [1 ...]1 47 [1 et 47bis]1, le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint (...) dépose le dossier devant la commission visée à l'article 18. Il y ajoute la proposition de décision.
Il notifie ce dépôt au stagiaire. La date de la notification fait courir le délai visé à l'article 51, alinéa 2.
Il notifie ce dépôt au stagiaire. La date de la notification fait courir le délai visé à l'article 51, alinéa 2.
Modifications
Art.49. De voorzitter van de commissie roept de stagiair op. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Art. 48. Dans les cas visés aux articles 46, alinéa 3, [1 ...]1 47 [1 et 47bis]1, le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint (...) dépose le dossier devant la commission visée à l'article 18. Il y ajoute la proposition de décision.
Il notifie ce dépôt au stagiaire. La date de la notification fait courir le délai visé à l'article 51, alinéa 2.
Il notifie ce dépôt au stagiaire. La date de la notification fait courir le délai visé à l'article 51, alinéa 2.
Modifications
Art.50. De ambtenaar belast met de leiding van de stage brengt verslag uit over het verloop van de stage.
Het hoofd van de dienst belast met de vorming of zijn afgevaardigde evenals de ambtenaar belast met de leiding van de stage worden gehoord.
Het hoofd van de dienst belast met de vorming of zijn afgevaardigde evenals de ambtenaar belast met de leiding van de stage worden gehoord.
Art.50. L'agent chargé de la direction du stage fait rapport quant au déroulement du stage.
Le chef du service chargé de la formation ou son délégué ainsi que l'agent chargé de la direction du stage sont entendus.
Le chef du service chargé de la formation ou son délégué ainsi que l'agent chargé de la direction du stage sont entendus.
Art.51. De commissie kan beslissen :
1° de stage te verlengen, volgens de nadere regels die zij bepaalt, met inachtneming van de maximumtermijnen bepaald in de artikelen 39, tweede lid en 42, tweede lid;
2° de benoeming voor te stellen aan de benoemende overheid;
3° de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie voor te stellen aan de benoemende overheid.
De commissie beslist binnen drie maanden nadat het dossier bij haar werd ingediend. Bij ontstentenis, wordt de benoeming van de stagiair voorgesteld aan de benoemende overheid.
1° de stage te verlengen, volgens de nadere regels die zij bepaalt, met inachtneming van de maximumtermijnen bepaald in de artikelen 39, tweede lid en 42, tweede lid;
2° de benoeming voor te stellen aan de benoemende overheid;
3° de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie voor te stellen aan de benoemende overheid.
De commissie beslist binnen drie maanden nadat het dossier bij haar werd ingediend. Bij ontstentenis, wordt de benoeming van de stagiair voorgesteld aan de benoemende overheid.
Art.51. La commission peut décider :
1° de prolonger le stage, suivant les modalités qu'elle fixe pour les périodes maximales visées aux articles 39, alinéa 2 et 42, alinéa 2.
2° de proposer la nomination à l'autorité investie du pouvoir de nomination;
3° de proposer le licenciement pour inaptitude à l'exercice d'une fonction au ministère, à l'autorité investie du pouvoir de nomination.
La commission se prononce dans les trois mois de l'introduction du dossier auprès d'elle. A défaut, la nomination du stagiaire est proposée à l'autorité investie du pouvoir de nomination.
1° de prolonger le stage, suivant les modalités qu'elle fixe pour les périodes maximales visées aux articles 39, alinéa 2 et 42, alinéa 2.
2° de proposer la nomination à l'autorité investie du pouvoir de nomination;
3° de proposer le licenciement pour inaptitude à l'exercice d'une fonction au ministère, à l'autorité investie du pouvoir de nomination.
La commission se prononce dans les trois mois de l'introduction du dossier auprès d'elle. A défaut, la nomination du stagiaire est proposée à l'autorité investie du pouvoir de nomination.
Art.52. In geval van verlenging van de stage wordt de stagiair geëvalueerd zoals tijdens de initiële stage.
Artikel 46 is toepasselijk, met dien verstande dat de ambtenaar belast met de leiding van de stage geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen.
Artikel 46 is toepasselijk, met dien verstande dat de ambtenaar belast met de leiding van de stage geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen.
Art. 51. La commission peut décider :
1° de prolonger le stage, suivant les modalités qu'elle fixe pour les périodes maximales visées aux articles 39, alinéa 2 et 42, alinéa 2.
2° de proposer la nomination à l'autorité investie du pouvoir de nomination;
3° de proposer le licenciement pour inaptitude à l'exercice d'une fonction au ministère, à l'autorité investie du pouvoir de nomination.
La commission se prononce dans les trois mois de l'introduction du dossier auprès d'elle. A défaut, la nomination du stagiaire est proposée à l'autorité investie du pouvoir de nomination.
1° de prolonger le stage, suivant les modalités qu'elle fixe pour les périodes maximales visées aux articles 39, alinéa 2 et 42, alinéa 2.
2° de proposer la nomination à l'autorité investie du pouvoir de nomination;
3° de proposer le licenciement pour inaptitude à l'exercice d'une fonction au ministère, à l'autorité investie du pouvoir de nomination.
La commission se prononce dans les trois mois de l'introduction du dossier auprès d'elle. A défaut, la nomination du stagiaire est proposée à l'autorité investie du pouvoir de nomination.
Art.53. De beslissing tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid wordt door de benoemende overheid genomen.
De stagiair geniet een opzeggingstermijn van drie maanden. Bij zware fout echter, wordt hij zonder opzeggingstermijn ontslagen.
De stagiair geniet een opzeggingstermijn van drie maanden. Bij zware fout echter, wordt hij zonder opzeggingstermijn ontslagen.
Art.53. La décision de licenciement pour cause d'inaptitude professionnelle est prise par l'autorité investie du pouvoir de nomination.
Le stagiaire licencié bénéficie d'un délai de préavis de trois mois. Toutefois, en cas de faute grave, il est licencié sans préavis.
Le stagiaire licencié bénéficie d'un délai de préavis de trois mois. Toutefois, en cas de faute grave, il est licencié sans préavis.
HOOFDSTUK III. - De benoeming.
Art. 53. La décision de licenciement pour cause d'inaptitude professionnelle est prise par l'autorité investie du pouvoir de nomination.
Art.54. De geschikt verklaarde stagiair wordt benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
Art.54. Le stagiaire jugé apte est nommé en qualité d'agent au grade auquel il s'est porté candidat.
Art.55. De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die wordt afgelegd in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
De ambtenaren van niveau A en B leggen de eed af in handen van de minister. De anderen leggen de eed af in handen van de minister of de door hem aangewezen ambtenaar.
De ambtenaren van niveau A en B leggen de eed af in handen van de minister. De anderen leggen de eed af in handen van de minister of de door hem aangewezen ambtenaar.
Art.55. La qualité d'agent est sanctionnée par le serment dans les termes fixés par l'article 2 du décret du 20 juillet 1831.
Les agents des niveaux A et B prêtent serment entre les mains du ministre. Les autres agents prêtent serment entre les mains du ministre ou de l'agent désigné par lui.
Les agents des niveaux A et B prêtent serment entre les mains du ministre. Les autres agents prêtent serment entre les mains du ministre ou de l'agent désigné par lui.
Art.56. De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst de pas benoemde ambtenaar een betrekking van zijn graad toe.
Art. 55. La qualité d'agent est sanctionnée par le serment dans les termes fixés par l'article 2 du décret du 20 juillet 1831.
Les agents des niveaux A et B prêtent serment entre les mains du ministre. Les autres agents prêtent serment entre les mains du ministre ou de l'agent désigné par lui.
Les agents des niveaux A et B prêtent serment entre les mains du ministre. Les autres agents prêtent serment entre les mains du ministre ou de l'agent désigné par lui.
TITEL IV. - De loopbaan.
Art. 56. Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint affecte l'agent nouvellement nommé à un emploi de son grade.
HOOFDSTUK I. - De hiërarchische loopbaan.
CHAPITRE I. - De la carrière hiérarchique.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE I. - De la carrière hiérarchique.
Art.57. De hiërarchische loopbaan is de loopbaan die de ambtenaar kan doorlopen door verhoging in graad of door bevordering in een expertbetrekking van hoog niveau overeenstemmend met dezelfde graad als degene die hij bekleedt.
Art.57. La carrière hiérarchique est la carrière que l'agent peut poursuivre par avancement en grade ou par promotion à un emploi d'expert de haut niveau correspondant au même grade que celui dont il est revêtu.
Art.58. Iedere open betrekking wordt door de benoemende overheid vacant verklaard alvorens zij kan worden begeven.
Art. 57. La carrière hiérarchique est la carrière que l'agent peut poursuivre par avancement en grade ou par promotion à un emploi d'expert de haut niveau correspondant au même grade que celui dont il est revêtu.
Art.59. § 1. De vacante betrekkingen worden per dienstnota ter kennis gebracht van de kandidaten van het ministerie die de benoemingsvoorwaarden kunnen vervullen.
De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk van de dienst afwezig is, om welke reden ook, wordt de dienstnota per aangetekend schrijven naar zijn woonplaats gezonden.
De vacante betrekkingen bedoeld in artikel 64 van hetzelfde besluit worden ter kennis gebracht van de ambtenaren die niet tot het ministerie behoren door middel van een oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
§ 2. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de ambtenaren van het ministerie die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van [1 twintig dagen]1. Deze termijn gaat in ofwel de dag waarop de ambtenaar zijn visum aangebracht heeft op de dienstnota, ofwel de dag waarop het aangetekend schrijven met de dienstnota door de post werd aangeboden op de woonplaats van de ambtenaar.
Voor de ambtenaren die niet tot het ministerie behoren, begint de termijn bedoeld in het eerste lid te lopen daags na de publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Elke kandidatuur voor een bevorderingsbetrekking dient een uiteenzetting te bevatten over de elementen die de kandidatuur staven.
§ 4. Het staat de ambtenaren vrij om voorafgaandelijk te dingen naar elke betrekking die eventueel vacant zou worden verklaard tijdens hun afwezigheid. De geldigheid van een dergelijke kandidatuur is beperkt tot twee maanden. Zij behoort met een aangetekend schrijven ingediend te worden bij de voorzitter van de directieraad.
De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk van de dienst afwezig is, om welke reden ook, wordt de dienstnota per aangetekend schrijven naar zijn woonplaats gezonden.
De vacante betrekkingen bedoeld in artikel 64 van hetzelfde besluit worden ter kennis gebracht van de ambtenaren die niet tot het ministerie behoren door middel van een oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
§ 2. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de ambtenaren van het ministerie die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van [1 twintig dagen]1. Deze termijn gaat in ofwel de dag waarop de ambtenaar zijn visum aangebracht heeft op de dienstnota, ofwel de dag waarop het aangetekend schrijven met de dienstnota door de post werd aangeboden op de woonplaats van de ambtenaar.
Voor de ambtenaren die niet tot het ministerie behoren, begint de termijn bedoeld in het eerste lid te lopen daags na de publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Elke kandidatuur voor een bevorderingsbetrekking dient een uiteenzetting te bevatten over de elementen die de kandidatuur staven.
§ 4. Het staat de ambtenaren vrij om voorafgaandelijk te dingen naar elke betrekking die eventueel vacant zou worden verklaard tijdens hun afwezigheid. De geldigheid van een dergelijke kandidatuur is beperkt tot twee maanden. Zij behoort met een aangetekend schrijven ingediend te worden bij de voorzitter van de directieraad.
Modifications
Art.59. § 1er. La vacance des emplois est portée par note de service à la connaissance des candidats du ministère susceptibles de remplir les conditions de nomination.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
La vacance des emplois visés à l'article 64 du même arrêté est portée à la connaissance des agents qui n'appartiennent pas au ministère par un appel aux candidats publié au Moniteur belge.
§ 2. Sont seules prises en considération, les candidatures des agents du ministère qui ont été adressées par lettre recommandée au président du conseil de direction, dans un délai de [1 vingt jours]1. Ce délai commence a courir, soit le jour où l'agent a visé la note de service, soit le jour où le pli recommandé contenant la note de service a été présenté par la poste au domicile de l'agent.
Pour les agents qui n'appartiennent pas au ministère, le délai visé à l'alinéa 1er commence à courir le jour qui suit la publication de l'appel au Moniteur belge.
§ 3. Tout acte de candidature à un emploi de promotion doit comporter un exposé des éléments qui soutiennent la candidature.
§ 4. Les agents sont autorisés à solliciter par anticipation tout emploi qui serait déclaré vacant pendant leur absence. La validité d'une telle candidature est limitée à deux mois. Elle doit être introduite par lettre recommandée adressée au président du conseil de direction.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
La vacance des emplois visés à l'article 64 du même arrêté est portée à la connaissance des agents qui n'appartiennent pas au ministère par un appel aux candidats publié au Moniteur belge.
§ 2. Sont seules prises en considération, les candidatures des agents du ministère qui ont été adressées par lettre recommandée au président du conseil de direction, dans un délai de [1 vingt jours]1. Ce délai commence a courir, soit le jour où l'agent a visé la note de service, soit le jour où le pli recommandé contenant la note de service a été présenté par la poste au domicile de l'agent.
Pour les agents qui n'appartiennent pas au ministère, le délai visé à l'alinéa 1er commence à courir le jour qui suit la publication de l'appel au Moniteur belge.
§ 3. Tout acte de candidature à un emploi de promotion doit comporter un exposé des éléments qui soutiennent la candidature.
§ 4. Les agents sont autorisés à solliciter par anticipation tout emploi qui serait déclaré vacant pendant leur absence. La validité d'une telle candidature est limitée à deux mois. Elle doit être introduite par lettre recommandée adressée au président du conseil de direction.
Modifications
Art.60. De bevorderingen in de hiërarchische loopbaan worden verleend :
1° door de Regering voor de graden van rang A3, A2 en B2;
2° door de minister of door de daartoe door hem aangewezen ambtenaar voor de andere niveaus.
1° door de Regering voor de graden van rang A3, A2 en B2;
2° door de minister of door de daartoe door hem aangewezen ambtenaar voor de andere niveaus.
Art. 59. § 1er. La vacance des emplois est portée par note de service à la connaissance des candidats du ministère susceptibles de remplir les conditions de nomination.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
La vacance des emplois visés à l'article 64 du même arrêté est portée à la connaissance des agents qui n'appartiennent pas au ministère par un appel aux candidats publié au Moniteur belge.
§ 2. Sont seules prises en considération, les candidatures des agents du ministère qui ont été adressées par lettre recommandée au président du conseil de direction, dans un délai de [1 vingt jours]1. Ce délai commence a courir, soit le jour où l'agent a visé la note de service, soit le jour où le pli recommandé contenant la note de service a été présenté par la poste au domicile de l'agent.
Pour les agents qui n'appartiennent pas au ministère, le délai visé à l'alinéa 1er commence à courir le jour qui suit la publication de l'appel au Moniteur belge.
§ 3. Tout acte de candidature à un emploi de promotion doit comporter un exposé des éléments qui soutiennent la candidature.
§ 4. Les agents sont autorisés à solliciter par anticipation tout emploi qui serait déclaré vacant pendant leur absence. La validité d'une telle candidature est limitée à deux mois. Elle doit être introduite par lettre recommandée adressée au président du conseil de direction.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
La vacance des emplois visés à l'article 64 du même arrêté est portée à la connaissance des agents qui n'appartiennent pas au ministère par un appel aux candidats publié au Moniteur belge.
§ 2. Sont seules prises en considération, les candidatures des agents du ministère qui ont été adressées par lettre recommandée au président du conseil de direction, dans un délai de [1 vingt jours]1. Ce délai commence a courir, soit le jour où l'agent a visé la note de service, soit le jour où le pli recommandé contenant la note de service a été présenté par la poste au domicile de l'agent.
Pour les agents qui n'appartiennent pas au ministère, le délai visé à l'alinéa 1er commence à courir le jour qui suit la publication de l'appel au Moniteur belge.
§ 3. Tout acte de candidature à un emploi de promotion doit comporter un exposé des éléments qui soutiennent la candidature.
§ 4. Les agents sont autorisés à solliciter par anticipation tout emploi qui serait déclaré vacant pendant leur absence. La validité d'une telle candidature est limitée à deux mois. Elle doit être introduite par lettre recommandée adressée au président du conseil de direction.
Modifications
Afdeling 2. - De bevordering tot een graad van rang A2 of A3.
Art. 60. Les promotions dans la carrière hiérarchique sont conférées :
Onderafdeling 1. - De voorwaarden inzake rang en anciënniteit.
Sous-section 1. - Des conditions en matière de rang et d'ancienneté.
Art.61.De [1 betrekkingen van eerste attaché]1 van rang A2 staan open voor titularissen van de graad van attaché in rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.
Art.61.Les emplois [1 de premier attaché]1 de rang A2 sont ouverts aux titulaires du grade d'attaché de rang A1 qui comptent au moins trois années d'ancienneté de grade.
Art.62. De betrekkingen van eerste attaché van rang A2, expert van hoog niveau staan open voor ambtenaren bekleed met de graad van attaché van rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen, evenals voor [1 andere titularissen van met de graad van eerste attaché van rang A2]1.
Modifications
Art. 61. Les emplois [1 de premier attaché]1 de rang A2 sont ouverts aux titulaires du grade d'attaché de rang A1 qui comptent au moins trois années d'ancienneté de grade.
Les emplois de premier ingénieur de rang A2 sont ouverts aux titulaires du grade d'ingénieur de rang A1 qui comptent au moins trois années d'ancienneté de grade.
En l'absence de candidats qui satisfont aux conditions d'ancienneté requises, le ministre peut réduire l'exigence d'ancienneté d'un tiers.
La décision du ministre est mentionnée dans l'avis relatif à l'emploi vacant et dans le préambule de l'arrêté de nomination.
Les emplois de premier ingénieur de rang A2 sont ouverts aux titulaires du grade d'ingénieur de rang A1 qui comptent au moins trois années d'ancienneté de grade.
En l'absence de candidats qui satisfont aux conditions d'ancienneté requises, le ministre peut réduire l'exigence d'ancienneté d'un tiers.
La décision du ministre est mentionnée dans l'avis relatif à l'emploi vacant et dans le préambule de l'arrêté de nomination.
Modifications
Art.63. De betrekkingen van directeur in rang A 3 staan open voor de titularissen van de graden van attaché in rang A 1 en van eerste attaché in rang A 2 die ten minste negen jaar niveauanciënniteit hebben.
De betrekkingen van ingenieur-directeur in rang A 3 staan open voor de titularissen van de graden van ingenieur in rang A 1 en van eerste ingenieur in rang A 2 die ten minste negen jaar niveauanciënniteit hebben.
De betrekkingen van ingenieur-directeur in rang A 3 staan open voor de titularissen van de graden van ingenieur in rang A 1 en van eerste ingenieur in rang A 2 die ten minste negen jaar niveauanciënniteit hebben.
Art.63. Les emplois de directeur de rang A 3 sont ouverts aux titulaires des grades d'attaché de rang A 1 et de premier attaché de rang A 2 qui comptent au moins neuf ans d'ancienneté de niveau.
Les emplois d'ingénieur directeur de rang A 3 sont ouverts aux titulaires des grades d'ingénieur de rang A 1 et de premier ingénieur de rang A 2 qui comptent au moins neuf ans d'ancienneté de niveau.
Les emplois d'ingénieur directeur de rang A 3 sont ouverts aux titulaires des grades d'ingénieur de rang A 1 et de premier ingénieur de rang A 2 qui comptent au moins neuf ans d'ancienneté de niveau.
Art.64. De Regering kan een vacante betrekking van rang A 3 bij het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest openstellen voor ambtenaren van een ministerie, van een instelling van openbaar nut of van een autonoom overheidsbedrijf waarvan het personeel wordt aangeworven via (SELOR), van het Rijk, van een Gemeenschap of van een Gewest, die aan dezelfde bevorderingsvoorwaarden voldoen als degene welke voor de ambtenaren van het ministerie gelden.
Art.64. Le Gouvernement peut ouvrir un emploi vacant de rang A 3 au ministère de la Région de Bruxelles-Capitale aux agents d'un ministère, d'un organisme d'intérêt public ou d'une entreprise publique autonome dont le personnel est recruté par l'intermédiaire (de SELOR), de l'Etat, d'une Communauté ou d'une Région, qui répondent à des conditions de promotion équivalentes à celles exigées pour les agents du ministère.
Onderafdeling 2. - De voorwaarden inzake geschiktheid, opleiding en evaluatie.
Art. 64. Le Gouvernement peut ouvrir un emploi vacant de rang A 3 au ministère de la Région de Bruxelles-Capitale aux agents d'un ministère, d'un organisme d'intérêt public ou d'une entreprise publique autonome dont le personnel est recruté par l'intermédiaire (de SELOR), de l'Etat, d'une Communauté ou d'une Région, qui répondent à des conditions de promotion équivalentes à celles exigées pour les agents du ministère.
Art.65.Alleen houders van een managementbrevet dat overeenstemt met de vereisten van de uitoefening van de vacant verklaarde betrekking, kunnen zich kandidaat stellen voor een bevordering in [1 ...]1 een betrekking van rang A3.
Art.65.Seuls les détenteurs d'un brevet en management correspondant aux exigences de l'exercice de l'emploi déclare vacant, peuvent se porter candidat à une promotion dans un emploi [1 ...]1 de rang A3.
Art.66. De ambtenaar die zich kandidaat stelt voor een betrekking van rang A2 of rang A3 moet een evaluatie "[1 gunstig]1" hebben.
Modifications
Art. 65. Seuls les détenteurs d'un brevet en management correspondant aux exigences de l'exercice de l'emploi déclare vacant, peuvent se porter candidat à une promotion dans un emploi [1 ...]1 de rang A3.
Le Gouvernement détermine le contenu des épreuves et les modalités d'octroi du brevet en management.
Le Gouvernement détermine le contenu des épreuves et les modalités d'octroi du brevet en management.
Modifications
Onderafdeling 3. - De bevorderingsprocedure.
Art. 66.L'agent qui pose sa candidature à un emploi de rang A2 ou de rang A3 doit disposer d'une évaluation "[1 favorable]1".
Art.67. Voor iedere bevordering brengt de directieraad een met redenen omkleed advies uit.
Art.67. Pour chaque promotion, le conseil de direction émet un avis motivé.
Art.68. De directieraad formuleert een voorstel van benoeming dat ten hoogste zes namen van kandidaten per vacante betrekking bevat. De kandidaten worden geklasseerd in de volgorde waarin zij voor de benoeming in aanmerking komen.
(lid opgeheven)
(lid opgeheven)
Art. 67. Pour chaque promotion, le conseil de direction émet un avis motivé.
Le conseil de direction se prononce, dans son avis, sur chaque candidat qui répond aux conditions requises pour occuper l'emploi.
Il prend en considération :
1° la description de la fonction et la qualification requise du candidat;
2° les titres et expériences que le candidat fait valoir pour obtenir une promotion dans l'emploi vacant;
3° le dossier d'évaluation du candidat.
Le conseil de direction se prononce, dans son avis, sur chaque candidat qui répond aux conditions requises pour occuper l'emploi.
Il prend en considération :
1° la description de la fonction et la qualification requise du candidat;
2° les titres et expériences que le candidat fait valoir pour obtenir une promotion dans l'emploi vacant;
3° le dossier d'évaluation du candidat.
Art.69. Van het voorstel wordt kennis gegeven per dienstnota aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te verlenen betrekking.
De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden.
[1 De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit.]1
De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden.
[1 De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit.]1
De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Modifications
Art.69. La proposition est portée par note de service à la connaissance des agents qui ont posé leur candidature pour occuper l'emploi à conférer.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
[1 L'agent qui s'estime lésé peut, dans les quinze jours, introduire une réclamation auprès du président du conseil de direction.
Les notifications et les délais visés au présent article sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
A sa demande, l'agent est entendu par le conseil de direction. Il peut se faire assister par une personne de son choix.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
[1 L'agent qui s'estime lésé peut, dans les quinze jours, introduire une réclamation auprès du président du conseil de direction.
Les notifications et les délais visés au présent article sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
A sa demande, l'agent est entendu par le conseil de direction. Il peut se faire assister par une personne de son choix.
Modifications
Art.70. De Regering volgt de definitieve klassering die eenparig wordt uitgebracht.
Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de Regering niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden.
Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de Regering niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden.
Art. 69. La proposition est portée par note de service à la connaissance des agents qui ont posé leur candidature pour occuper l'emploi à conférer.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
[1 L'agent qui s'estime lésé peut, dans les quinze jours, introduire une réclamation auprès du président du conseil de direction.
Les notifications et les délais visés au présent article sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
A sa demande, l'agent est entendu par le conseil de direction. Il peut se faire assister par une personne de son choix.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
[1 L'agent qui s'estime lésé peut, dans les quinze jours, introduire une réclamation auprès du président du conseil de direction.
Les notifications et les délais visés au présent article sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
A sa demande, l'agent est entendu par le conseil de direction. Il peut se faire assister par une personne de son choix.
Modifications
Afdeling 3. - De bevordering tot een graad van rang B2, C2, D2 en E2.
Art. 70. Le Gouvernement suit la proposition de classement définitif si elle est émise à l'unanimité.
Onderafdeling 1. - De voorwaarden inzake rang, anciënniteit, geschiktheid en evaluatie.
Sous-section 1. - Des conditions en matière de rang, d'ancienneté, d'aptitude et d'évaluation.
Art.71. De betrekkingen van rang B2, C2, D2 en E2 staan open voor ambtenaren van respectievelijk rang B1, C1, D1 en E1 die ten minste negen jaar graadanciënniteit tellen.
Art.71. Les emplois des rangs B2, C2, D2 et E2 sont ouverts aux agents des rangs respectivement B1, C1, D1 et E1 qui comptent au moins neuf années d'ancienneté de grade.
Art.72. Alleen de houders van een brevet bedoeld in het tweede lid van dit artikel, kunnen zich kandidaat stellen voor een bevordering door verhoging in graad.
De Regering bepaalt de inhoud van de proef en de nadere regels van de toekenning van het brevet.
De Regering bepaalt de inhoud van de proef en de nadere regels van de toekenning van het brevet.
Art. 71. Les emplois des rangs B2, C2, D2 et E2 sont ouverts aux agents des rangs respectivement B1, C1, D1 et E1 qui comptent au moins neuf années d'ancienneté de grade.
Les candidats doivent disposer d'une évaluation "satisfaisant".
Les candidats doivent disposer d'une évaluation "satisfaisant".
Onderafdeling 2. - De bevorderingsprocedure.
Art. 72. Seuls les détenteurs du brevet visé à l'alinéa 2 du présent article, peuvent se porter candidat à une promotion par avancement en grade.
Art.73. Voor iedere bevordering brengt de directieraad een met redenen omkleed advies uit.
Art.73. Pour chaque promotion, le conseil de direction émet un avis motivé.
Art.74. De directieraad formuleert een voorstel van benoeming dat ten hoogste zes namen van kandidaten per vacante betrekking bevat. De kandidaten worden geklasseerd in de volgorde waarin zij voor de benoeming in aanmerking komen.
Bij gelijkheid van de kandidaturen, geeft hij de voorkeur aan de kandidaat met achtereenvolgens :
1° de grootste graadanciënniteit;
2° de grootste dienstanciënniteit;
3° de hoogste leeftijd.
Bij gelijkheid van de kandidaturen, geeft hij de voorkeur aan de kandidaat met achtereenvolgens :
1° de grootste graadanciënniteit;
2° de grootste dienstanciënniteit;
3° de hoogste leeftijd.
Art.74. Le conseil de direction formule une proposition de nomination qui comprend au maximum six candidats par emploi vacant. Les candidats sont classés dans l'ordre selon lequel ils sont pris en compte pour la nomination.
En cas d'égalité entre les candidats, la préférence est donnée à celui qui, dans l'ordre :
1° a l'ancienneté de grade la plus élevée;
2° a l'ancienneté de service la plus élevée;
3° est le plus âgé.
En cas d'égalité entre les candidats, la préférence est donnée à celui qui, dans l'ordre :
1° a l'ancienneté de grade la plus élevée;
2° a l'ancienneté de service la plus élevée;
3° est le plus âgé.
Art.75. Van het voorstel wordt kennis gegeven per dienstnota aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te verlenen betrekking.
De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden.
[1 De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens de zelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit.]1
De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
De betrokkenen brengen hun visum aan op de dienstnota. Indien de betrokken ambtenaar tijdelijk niet op de dienst is, om welke reden ook, wordt de dienstnota bij aangetekend schrijven naar zijn woonplaats verzonden.
[1 De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens de zelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit.]1
De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Modifications
Art.75. La proposition est portée par note de service à la connaissance des agents qui ont posé leur candidature pour occuper l'emploi à conférer.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
[1 L'agent qui s'estime lésé peut, dans les quinze jours, introduire une réclamation auprès du président du conseil de direction.
Les notifications et les délais visés au présent article sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
A sa demande, l'agent est entendu par le conseil de direction. Il peut se faire assister par une personne de son choix.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
[1 L'agent qui s'estime lésé peut, dans les quinze jours, introduire une réclamation auprès du président du conseil de direction.
Les notifications et les délais visés au présent article sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
A sa demande, l'agent est entendu par le conseil de direction. Il peut se faire assister par une personne de son choix.
Modifications
Art.76. De benoemende overheid volgt de definitieve klassering die eenparig wordt uitgebracht.
Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de benoemende overheid niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden.
Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de benoemende overheid niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden.
Art. 75. La proposition est portée par note de service à la connaissance des agents qui ont posé leur candidature pour occuper l'emploi à conférer.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
[1 L'agent qui s'estime lésé peut, dans les quinze jours, introduire une réclamation auprès du président du conseil de direction.
Les notifications et les délais visés au présent article sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
A sa demande, l'agent est entendu par le conseil de direction. Il peut se faire assister par une personne de son choix.
Les intéressés visent la note de service pour réception. Un exemplaire de la note est envoyé par lettre recommandée à la poste, au domicile de l'agent qui est temporairement éloigné du service pour quelque motif que ce soit.
[1 L'agent qui s'estime lésé peut, dans les quinze jours, introduire une réclamation auprès du président du conseil de direction.
Les notifications et les délais visés au présent article sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
A sa demande, l'agent est entendu par le conseil de direction. Il peut se faire assister par une personne de son choix.
Modifications
HOOFDSTUK II. - De functionele loopbaan.
Art. 76. L'autorité qui a le pouvoir de nomination suit la proposition de classement définitif si elle est émise à l'unanimité.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE II. - De la carrière fonctionnelle.
Art.77. De functionele loopbaan is voorbehouden aan de ambtenaren die titularis zijn van een wervingsgraad.
Art.77. La carrière fonctionnelle est réservée aux agents titulaires d'un grade de recrutement.
Art.78. De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal of de door hen aangewezen ambtenaar beheert het stelsel van de functionele loopbanen. Hij kent de hogere weddenschaal toe zodra een ambtenaar de voorwaarden inzake graadanciënniteit, evaluatie en vorming vervult.
Art. 77. La carrière fonctionnelle est réservée aux agents titulaires d'un grade de recrutement.
Elle consiste pour l'agent, à bénéficier sans changer de grade, d'une ou de deux échelles de traitement supérieures à l'échelle de traitement liée à son grade, aussi longtemps qu'il satisfait aux exigences prévues par le statut en matière d'ancienneté, d'évaluation et de formation.
Elle consiste pour l'agent, à bénéficier sans changer de grade, d'une ou de deux échelles de traitement supérieures à l'échelle de traitement liée à son grade, aussi longtemps qu'il satisfait aux exigences prévues par le statut en matière d'ancienneté, d'évaluation et de formation.
Afdeling 2. - De gewone functionele loopbaan.
Art. 78. Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint ou l'agent qu'ils désignent, gère le régime des carrières fonctionnelles. Il accorde à l'agent une échelle de traitement plus élevée dès que celui-ci remplit les conditions en matière d'ancienneté de grade, d'évaluation et de formation.
Art.79.Aan de wervingsgraden attaché, assistent, adjunct, klerk en beambte zijn de weddenschalen 101, 102 en 103 verbonden.
Art.79.Aux grades de recrutement d'attache, d'assistant, d'adjoint, de commis et de préposé, sont attachées les échelles de traitement 101, 102 et 103.
Afdeling 3. - De versnelde functionele loopbaan.
Art. 79.Aux grades de recrutement d'attache, d'assistant, d'adjoint, de commis et de préposé, sont attachées les échelles de traitement 101, 102 et 103.
Art.80.(De ambtenaar die beschikt over een evaluatie " [1 gunstig]1 ", kan, alvorens hij de vereiste graadanciënniteit heeft bereikt, zijn functionele loopbaan versnellen door het [1 succesvol]1 afwerken van een programma in het kader van de vrijwillige beroepsvorming, bedoeld in artikel 262 van dit besluit.
Art.80.(L'agent qui dispose d'une évaluation " [1 favorable]1 " peut accélérer sa carrière fonctionnelle en terminant [1 avec succès]1 avant qu'il ne compte l'ancienneté de grade requise, un programme de formation professionnelle volontaire visé à l'article 262 du présent arrêté.
HOOFDSTUK III. - Het mandaat.
Art. 80.(L'agent qui dispose d'une évaluation " [1 favorable]1 " peut accélérer sa carrière fonctionnelle en terminant [1 avec succès]1 avant qu'il ne compte l'ancienneté de grade requise, un programme de formation professionnelle volontaire visé à l'article 262 du présent arrêté.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Section 1. - Dispositions générales.
Art.81. De Regering kent de betrekkingen verbonden aan de graden van rang A4, A5, A6 en A7 bij mandaat toe.
Art.81. Le Gouvernement confère par mandat les emplois correspondant aux grades des rangs A4, A5, A6 et A7.
Art.82. (opgeheven)
Art. 81. Le Gouvernement confère par mandat les emplois correspondant aux grades des rangs A4, A5, A6 et A7.
Chaque emploi est déclaré vacant par le Gouvernement avant qu'il puisse être attribué par mandat.
(alinéa abrogé)
Chaque emploi est déclaré vacant par le Gouvernement avant qu'il puisse être attribué par mandat.
(alinéa abrogé)
Art.83. Vóór elke toekenning van een mandaat legt de overheid de doeleinden vast die tijdens dit mandaat moeten bereikt worden.
(Onder overheid moet worden verstaan :
1° voor een mandaat van rang A4 : de directeurgeneraal van het bestuur waartoe de mandaathouder behoort en de functioneel bevoegde minister;
2° voor een mandaat van rang A5 : de secretarisgeneraal, de adjunct-secretaris-generaal en de Regering op voorstel van de functioneel bevoegde minister(s);
3° voor een mandaat van rang A6 en rang A7 : de Regering, op voorstel van de minister.)
(Onder overheid moet worden verstaan :
1° voor een mandaat van rang A4 : de directeurgeneraal van het bestuur waartoe de mandaathouder behoort en de functioneel bevoegde minister;
2° voor een mandaat van rang A5 : de secretarisgeneraal, de adjunct-secretaris-generaal en de Regering op voorstel van de functioneel bevoegde minister(s);
3° voor een mandaat van rang A6 en rang A7 : de Regering, op voorstel van de minister.)
Art.83. Avant toute attribution d'un mandat, l'autorité fixe les objectifs à atteindre durant ce mandat.
(Il y a lieu d'entendre par autorité :
1° pour un mandat de rang A4 : le directeur général de l'administration dans laquelle se situe l'emploi de mandat et le ministre fonctionnellement compétent;
2° pour un mandat de rang A5 : le secrétaire général, le secrétaire général adjoint et le Gouvernement sur proposition du(des) ministre(s) fonctionnellement compétent(s);
3° pour un mandat de rang A6 et A7 : le Gouvernement sur proposition du ministre.)
(Il y a lieu d'entendre par autorité :
1° pour un mandat de rang A4 : le directeur général de l'administration dans laquelle se situe l'emploi de mandat et le ministre fonctionnellement compétent;
2° pour un mandat de rang A5 : le secrétaire général, le secrétaire général adjoint et le Gouvernement sur proposition du(des) ministre(s) fonctionnellement compétent(s);
3° pour un mandat de rang A6 et A7 : le Gouvernement sur proposition du ministre.)
Art.84. De aangestelde ambtenaar oefent het mandaat daadwerkelijk uit.
In geval de aangestelde ambtenaar het mandaat niet kan uitoefenen wegens langdurige ziekte of zwangerschapsverlof (of schorsing in het belang van de dienst), kan de Regering de voortzetting ervan voor maximum zes maanden aan een andere ambtenaar toevertrouwen, conform artikelen 107 en 108.
In geval de aangestelde ambtenaar het mandaat niet kan uitoefenen wegens langdurige ziekte of zwangerschapsverlof (of schorsing in het belang van de dienst), kan de Regering de voortzetting ervan voor maximum zes maanden aan een andere ambtenaar toevertrouwen, conform artikelen 107 en 108.
Art. 83. Avant toute attribution d'un mandat, l'autorité fixe les objectifs à atteindre durant ce mandat.
(Il y a lieu d'entendre par autorité :
1° pour un mandat de rang A4 : le directeur général de l'administration dans laquelle se situe l'emploi de mandat et le ministre fonctionnellement compétent;
2° pour un mandat de rang A5 : le secrétaire général, le secrétaire général adjoint et le Gouvernement sur proposition du(des) ministre(s) fonctionnellement compétent(s);
3° pour un mandat de rang A6 et A7 : le Gouvernement sur proposition du ministre.)
(Il y a lieu d'entendre par autorité :
1° pour un mandat de rang A4 : le directeur général de l'administration dans laquelle se situe l'emploi de mandat et le ministre fonctionnellement compétent;
2° pour un mandat de rang A5 : le secrétaire général, le secrétaire général adjoint et le Gouvernement sur proposition du(des) ministre(s) fonctionnellement compétent(s);
3° pour un mandat de rang A6 et A7 : le Gouvernement sur proposition du ministre.)
Art.85. De graadanciënniteit van de mandaathouder is gelijk aan zijn anciënniteit in de graad die hij bekleedde voor zijn aanstelling. De duur van het mandaat wordt meegerekend in zijn dienst, graad- en geldelijke anciënniteit.
De ambtenaar geniet de geldelijke rechten verbonden aan de graad die hem bij mandaat wordt toegekend.
De ambtenaar geniet de geldelijke rechten verbonden aan de graad die hem bij mandaat wordt toegekend.
Art. 84. L'agent désigné exerce effectivement le mandat.
Dans le cas où l'agent désigné ne peut pas exercer le mandat pour cause de maladie de longue durée ou de congé de maternité (ou de suspension dans l'intérêt du service), le Gouvernement peut confier temporairement le mandat à un autre agent pour une durée de six mois au maximum, conformément aux articles 107 et 108.
Dans le cas où l'agent désigné ne peut pas exercer le mandat pour cause de maladie de longue durée ou de congé de maternité (ou de suspension dans l'intérêt du service), le Gouvernement peut confier temporairement le mandat à un autre agent pour une durée de six mois au maximum, conformément aux articles 107 et 108.
Art.86. (Het mandaat duurt vijf jaar. Onverminderd artikel 129, eindigt het na afloop van de vastgestelde duur, in geval van schorsing in het belang van de dienst gedurende meer dan zes maanden, in geval van ononderbroken afwezigheid wegens langdurige ziekte van meer dan zes maanden, in geval van terugzetting in graad of door het vrijwillig ontslag van de mandaathouder.) <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. 16; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
(De ambtenaar die zijn mandaat beëindigt kan dit verlengen volgens de voorwaarden voorzien in artikel 129, § 2.)
De ambtenaar wiens mandaat niet wordt verlengd, herkrijgt de graad die hij voor zijn mandaat bekleedde.
(De ambtenaar die zijn mandaat beëindigt kan dit verlengen volgens de voorwaarden voorzien in artikel 129, § 2.)
De ambtenaar wiens mandaat niet wordt verlengd, herkrijgt de graad die hij voor zijn mandaat bekleedde.
Art.86. (La durée du mandat est de cinq ans. Sans préjudice de l'article 129, le mandat prend fin à l'expiration de la durée fixée, en cas de suspension dans l'intérêt du service pendant plus de six mois, en cas d'absence ininterrompue pour cause de maladie de longue durée de plus de six mois, en cas de rétrogradation ou par la démission volontaire du mandataire.)
(L'agent qui termine son mandat peut prolonger celui-ci dans les conditions prévues à l'article 129, § 2.)
L'agent dont le mandat n'est pas prolongé, reprend le grade qu'il occupait avant l'attribution de son mandat.
(L'agent qui termine son mandat peut prolonger celui-ci dans les conditions prévues à l'article 129, § 2.)
L'agent dont le mandat n'est pas prolongé, reprend le grade qu'il occupait avant l'attribution de son mandat.
Art.87. De Regering stelt de mandaten open voor ambtenaren van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Ze stelt de wijze vast waarop ambtenaren die niet behoren tot het ministerie een mandaat kunnen opnemen bij het ministerie.
Ze stelt de wijze vast waarop ambtenaren die niet behoren tot het ministerie een mandaat kunnen opnemen bij het ministerie.
Art. 86. (La durée du mandat est de cinq ans. Sans préjudice de l'article 129, le mandat prend fin à l'expiration de la durée fixée, en cas de suspension dans l'intérêt du service pendant plus de six mois, en cas d'absence ininterrompue pour cause de maladie de longue durée de plus de six mois, en cas de rétrogradation ou par la démission volontaire du mandataire.)
(L'agent qui termine son mandat peut prolonger celui-ci dans les conditions prévues à l'article 129, § 2.)
L'agent dont le mandat n'est pas prolongé, reprend le grade qu'il occupait avant l'attribution de son mandat.
(L'agent qui termine son mandat peut prolonger celui-ci dans les conditions prévues à l'article 129, § 2.)
L'agent dont le mandat n'est pas prolongé, reprend le grade qu'il occupait avant l'attribution de son mandat.
Afdeling 2. - De procedure van toekenning van de mandaten.
Art. 87. Le Gouvernement ouvre les mandats aux agents du ministère et des organismes d'intérêts public de la Région de Bruxelles-Capitale.
Art.88. (De mandaten van rang A4, A5, A6 en A7 staan open voor ambtenaren van niveau A die ten minste twaalf jaar anciënniteit van niveau A hebben of ten minste zes jaar leidinggevende ervaring hebben.
Art.88. (Les mandats des rangs A4, A5, A6 et A7 sont ouverts aux agents du niveau A qui comptent au moins douze années d'ancienneté de niveau A ou qui disposent d'une expérience d'au moins six ans dans une fonction dirigeante.)
Art. 88bis. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 24; Inwerkingtreding : 22-12-2000) § 1. De vacante betrekkingen worden ter kennis van de ambtenaren gebracht via een oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
In de oproep tot de kandidaten wordt voor elke vacant verklaarde betrekking het volgende vermeld :
1° de termijn bedoeld in § 2 van dit artikel waarbinnen de kandidatuur ingediend moet worden bij de voorzitter van de directieraad;
2° de gegevens die de kandidatuur dient te bevatten bedoeld in § 3 van dit artikel;
3° de adresgegevens van de personeelsdienst waar een functiebeschrijving van de te begeven betrekking en de omschrijving van de doeleinden bedoeld in artikel 83, eerste lid bekomen kunnen worden.
§ 2. Worden enkel in aanmerking genomen de kandidaturen van de ambtenaren die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van [1 dertig dagen]1. Deze termijn gaat in de dag volgend op de bekendmaking van de oproep in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Elke kandidatuur bevat :
1° een uiteenzetting van de aanspraken en ervaring die de kandidaat laat gelden om voor de betrekking te kandideren;
2° het beheersplan bedoeld in artikel 88, tweede lid.
De betrokkene dient een kandidatuur in te dienen voor elke betrekking waarvoor hij zich kandidaat stelt.
§ 4. Het staat de ambtenaren vrij om voorafgaandelijk naar elke betrekking te dingen die eventueel vacant zou worden verklaard tijdens hun afwezigheid. De geldigheid van een dergelijke kandidatuur is beperkt tot twee maanden. Zij behoort met een aangetekend schrijven ingediend te worden bij de voorzitter van de directieraad.
In de oproep tot de kandidaten wordt voor elke vacant verklaarde betrekking het volgende vermeld :
1° de termijn bedoeld in § 2 van dit artikel waarbinnen de kandidatuur ingediend moet worden bij de voorzitter van de directieraad;
2° de gegevens die de kandidatuur dient te bevatten bedoeld in § 3 van dit artikel;
3° de adresgegevens van de personeelsdienst waar een functiebeschrijving van de te begeven betrekking en de omschrijving van de doeleinden bedoeld in artikel 83, eerste lid bekomen kunnen worden.
§ 2. Worden enkel in aanmerking genomen de kandidaturen van de ambtenaren die per aangetekend schrijven gericht zijn aan de voorzitter van de directieraad, binnen een termijn van [1 dertig dagen]1. Deze termijn gaat in de dag volgend op de bekendmaking van de oproep in het Belgisch Staatsblad.
§ 3. Elke kandidatuur bevat :
1° een uiteenzetting van de aanspraken en ervaring die de kandidaat laat gelden om voor de betrekking te kandideren;
2° het beheersplan bedoeld in artikel 88, tweede lid.
De betrokkene dient een kandidatuur in te dienen voor elke betrekking waarvoor hij zich kandidaat stelt.
§ 4. Het staat de ambtenaren vrij om voorafgaandelijk naar elke betrekking te dingen die eventueel vacant zou worden verklaard tijdens hun afwezigheid. De geldigheid van een dergelijke kandidatuur is beperkt tot twee maanden. Zij behoort met een aangetekend schrijven ingediend te worden bij de voorzitter van de directieraad.
Modifications
Art. 88bis. (Inséré par ARR 2002-09-26/51, art. 24; En vigueur : 22-12-2000) § 1er. La vacance des emplois est portée à la connaissance des agents par un appel aux candidats publié au Moniteur belge.
L'appel aux candidats mentionne, pour chaque emploi déclaré vacant :
1° le délai visé au § 2 du présent article dans lequel la candidature doit être introduite auprès du président du conseil de direction;
2° les éléments que l'acte de candidature doit contenir et qui sont visés au § 3 du présent article;
3° les coordonnées du service du personnel auprès duquel la description de fonction de l'emploi à conférer et la définition des objectifs visés a l'article 83, alinéa 1er peuvent être obtenus.
§ 2. Sont seules prises en considération, les candidatures des agents qui ont été adressées par lettre recommandée au président du conseil de direction, dans un délai de [1 trente jours]1. Ce délai commence à courir le jour qui suit la publication de l'appel au Moniteur belge.
§ 3. Tout acte de candidature comporte :
1° un exposé des titres et expériences que le candidat fait valoir pour postuler l'emploi;
2° le plan de gestion visé à l'article 88 alinéa 2.
Un acte de candidature doit être introduit pour chaque emploi auquel l'intéressé se porte candidat.
§ 4. Les agents sont autorisés à solliciter par anticipation tout emploi qui serait déclaré vacant pendant leur absence. La validité d'une telle candidature est limitée à deux mois. Elle doit être introduite par lettre recommandée adressée au président du conseil de direction.
L'appel aux candidats mentionne, pour chaque emploi déclaré vacant :
1° le délai visé au § 2 du présent article dans lequel la candidature doit être introduite auprès du président du conseil de direction;
2° les éléments que l'acte de candidature doit contenir et qui sont visés au § 3 du présent article;
3° les coordonnées du service du personnel auprès duquel la description de fonction de l'emploi à conférer et la définition des objectifs visés a l'article 83, alinéa 1er peuvent être obtenus.
§ 2. Sont seules prises en considération, les candidatures des agents qui ont été adressées par lettre recommandée au président du conseil de direction, dans un délai de [1 trente jours]1. Ce délai commence à courir le jour qui suit la publication de l'appel au Moniteur belge.
§ 3. Tout acte de candidature comporte :
1° un exposé des titres et expériences que le candidat fait valoir pour postuler l'emploi;
2° le plan de gestion visé à l'article 88 alinéa 2.
Un acte de candidature doit être introduit pour chaque emploi auquel l'intéressé se porte candidat.
§ 4. Les agents sont autorisés à solliciter par anticipation tout emploi qui serait déclaré vacant pendant leur absence. La validité d'une telle candidature est limitée à deux mois. Elle doit être introduite par lettre recommandée adressée au président du conseil de direction.
Modifications
Art. 88ter. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 25; Inwerkingtreding : 22-12-2000) § 1. Het verzoek om advies bedoeld in artikel 88quater, eerste lid, van dit besluit wordt door de voorzitter van de directieraad bij de (selectiecommissie) ingediend.
§ 2. In het verzoek om advies dient de termijn vermeld te worden waarbinnen de (selectiecommissie) zich dient uit te spreken.
Deze termijn mag niet minder bedragen dan (dertig dagen) na ontvangst van het verzoek door de voorzitter van de (selectiecommissie).
§ 3. Het verzoek om advies bevat :
1° de kandidatuur bedoeld in artikel 88bis, § 3;
2° de doelstellingen bedoeld in artikel 83, eerste lid;
3° de functiebeschrijving van de te begeven betrekking;
4° (...).
§ 2. In het verzoek om advies dient de termijn vermeld te worden waarbinnen de (selectiecommissie) zich dient uit te spreken.
Deze termijn mag niet minder bedragen dan (dertig dagen) na ontvangst van het verzoek door de voorzitter van de (selectiecommissie).
§ 3. Het verzoek om advies bevat :
1° de kandidatuur bedoeld in artikel 88bis, § 3;
2° de doelstellingen bedoeld in artikel 83, eerste lid;
3° de functiebeschrijving van de te begeven betrekking;
4° (...).
Art. 88bis. (Inséré par ARR 2002-09-26/51, art. 24; En vigueur : 22-12-2000) § 1er. La vacance des emplois est portée à la connaissance des agents par un appel aux candidats publié au Moniteur belge.
L'appel aux candidats mentionne, pour chaque emploi déclaré vacant :
1° le délai visé au § 2 du présent article dans lequel la candidature doit être introduite auprès du président du conseil de direction;
2° les éléments que l'acte de candidature doit contenir et qui sont visés au § 3 du présent article;
3° les coordonnées du service du personnel auprès duquel la description de fonction de l'emploi à conférer et la définition des objectifs visés a l'article 83, alinéa 1er peuvent être obtenus.
§ 2. Sont seules prises en considération, les candidatures des agents qui ont été adressées par lettre recommandée au président du conseil de direction, dans un délai de [1 trente jours]1. Ce délai commence à courir le jour qui suit la publication de l'appel au Moniteur belge.
§ 3. Tout acte de candidature comporte :
1° un exposé des titres et expériences que le candidat fait valoir pour postuler l'emploi;
2° le plan de gestion visé à l'article 88 alinéa 2.
Un acte de candidature doit être introduit pour chaque emploi auquel l'intéressé se porte candidat.
§ 4. Les agents sont autorisés à solliciter par anticipation tout emploi qui serait déclaré vacant pendant leur absence. La validité d'une telle candidature est limitée à deux mois. Elle doit être introduite par lettre recommandée adressée au président du conseil de direction.
L'appel aux candidats mentionne, pour chaque emploi déclaré vacant :
1° le délai visé au § 2 du présent article dans lequel la candidature doit être introduite auprès du président du conseil de direction;
2° les éléments que l'acte de candidature doit contenir et qui sont visés au § 3 du présent article;
3° les coordonnées du service du personnel auprès duquel la description de fonction de l'emploi à conférer et la définition des objectifs visés a l'article 83, alinéa 1er peuvent être obtenus.
§ 2. Sont seules prises en considération, les candidatures des agents qui ont été adressées par lettre recommandée au président du conseil de direction, dans un délai de [1 trente jours]1. Ce délai commence à courir le jour qui suit la publication de l'appel au Moniteur belge.
§ 3. Tout acte de candidature comporte :
1° un exposé des titres et expériences que le candidat fait valoir pour postuler l'emploi;
2° le plan de gestion visé à l'article 88 alinéa 2.
Un acte de candidature doit être introduit pour chaque emploi auquel l'intéressé se porte candidat.
§ 4. Les agents sont autorisés à solliciter par anticipation tout emploi qui serait déclaré vacant pendant leur absence. La validité d'une telle candidature est limitée à deux mois. Elle doit être introduite par lettre recommandée adressée au président du conseil de direction.
Modifications
Art. 88quater. § 1. De selectiecommissie controleert de algemene en bijzondere toelatingsvoorwaarden van de kandidaten.
De kandidaten die niet voldoen aan deze voorwaarden worden van de selectie uitgesloten door een gemotiveerde beslissing van de selectiecommissie. Deze beslissing wordt aan de uitgesloten kandidaten meegedeeld per aangetekend schrijven.
Binnen de vijftien dagen die volgen op deze officiële kennisgeving kan iedere kandidaat bezwaar aantekenen per aangetekend schrijven aan de voorzitter van de selectiecommissie en kan hij vragen gehoord te worden. De kandidaat kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Na onderzoek van het bezwaar doet de selectiecommissie een definitieve uitspraak over de toelaatbaarheid en deelt haar beslissing mee per aangetekend schrijven.
Wanneer de selectiecommissie een uitspraak doet over de toelatingsvoorwaarden van de kandidaten, begint de termijn voorzien om zijn advies te geven te lopen vanaf de dag waarop de commissie een definitieve uitspraak heeft gedaan over de toelatingsvoorwaarden.
§ 2. De selectiecommissie nodigt de kandidaten uit voor een gesprek.
Wat betreft de mandaatbetrekkingen van rang A4. hoort de selectiecommissie de mandaathouder van rang A5, A6 of A7 onder wiens bevoegdheid de materies vallen die afhangen van de betrokken mandaatbetrekking, met betrekking tot de algemene competenties en het functieprofiel van de te begeven betrekking.
De selectiecommissie geeft een gemotiveerd advies over de gelijkwaardigheidsgraad van de competenties, van de relationele en managementvaardigheden van iedere kandidaat met betrekking tot de elementen vervat in het verzoek om advies bedoeld in artikel 88ter, § 3.
Na een vergelijking van de diploma's en de verdiensten van de kandidaten, deelt de selectiecommissie de kandidaten in hetzij in groep A " geschikt " hetzij in groep B " niet geschikt ".
In de groep A worden de kandidaten gerangschikt. Als geoordeeld wordt dat ze gelijkwaardig zijn, worden ze ex aequo gerangschikt.
De kandidaten die niet voldoen aan deze voorwaarden worden van de selectie uitgesloten door een gemotiveerde beslissing van de selectiecommissie. Deze beslissing wordt aan de uitgesloten kandidaten meegedeeld per aangetekend schrijven.
Binnen de vijftien dagen die volgen op deze officiële kennisgeving kan iedere kandidaat bezwaar aantekenen per aangetekend schrijven aan de voorzitter van de selectiecommissie en kan hij vragen gehoord te worden. De kandidaat kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Na onderzoek van het bezwaar doet de selectiecommissie een definitieve uitspraak over de toelaatbaarheid en deelt haar beslissing mee per aangetekend schrijven.
Wanneer de selectiecommissie een uitspraak doet over de toelatingsvoorwaarden van de kandidaten, begint de termijn voorzien om zijn advies te geven te lopen vanaf de dag waarop de commissie een definitieve uitspraak heeft gedaan over de toelatingsvoorwaarden.
§ 2. De selectiecommissie nodigt de kandidaten uit voor een gesprek.
Wat betreft de mandaatbetrekkingen van rang A4. hoort de selectiecommissie de mandaathouder van rang A5, A6 of A7 onder wiens bevoegdheid de materies vallen die afhangen van de betrokken mandaatbetrekking, met betrekking tot de algemene competenties en het functieprofiel van de te begeven betrekking.
De selectiecommissie geeft een gemotiveerd advies over de gelijkwaardigheidsgraad van de competenties, van de relationele en managementvaardigheden van iedere kandidaat met betrekking tot de elementen vervat in het verzoek om advies bedoeld in artikel 88ter, § 3.
Na een vergelijking van de diploma's en de verdiensten van de kandidaten, deelt de selectiecommissie de kandidaten in hetzij in groep A " geschikt " hetzij in groep B " niet geschikt ".
In de groep A worden de kandidaten gerangschikt. Als geoordeeld wordt dat ze gelijkwaardig zijn, worden ze ex aequo gerangschikt.
Art. 88quater. § 1er. La commission de sélection vérifie les conditions générales et particulières d'admissibilité des candidats.
Les candidats qui ne satisfont pas à ces conditions sont exclus de la sélection par décision motivée de la commission. Cette décision est notifiée aux candidats exclus par lettre recommandée à la poste.
Dans les quinze jours qui suivent cette notification, chaque candidat peut introduire une réclamation par lettre recommandée à la poste auprès du Président de la commission et peut demander à être entendu. Le candidat peut se faire assister par une personne de son choix.
Après examen de la réclamation, la commission statue définitivement sur l'admissibilité et notifie sa décision par lettre recommandée.
Lorsque la commission statue sur les conditions d'admissibilité des candidats, le délai prévu pour rendre son avis commence à courir à partir du jour où la commission s'est prononcée définitivement sur les conditions d'admissibilité.
§ 2. La commission de sélection invite les candidats à un entretien.
En ce qui concerne les emplois de mandat de rang A4, la commission de sélection entend le mandataire de rang A5, A6 ou A7 ayant dans ses attributions les matières relevant de l'emploi de mandat concerné, au sujet des compétences générales et du profil de fonction de l'emploi à pourvoir.
La commission de sélection émet un avis motivé sur le degré d'adéquation des compétences, d'aptitude relationnelle et de management de chaque candidat par rapport aux éléments contenus dans la demande d'avis visée à l'article 88ter, § 3.
Après comparaison des titres et mérites des candidats, les candidats sont inscrits soit dans le groupe A " apte ", soit dans le groupe B " pas apte ".
Dans le groupe A, les candidats sont classés. Quand les candidats sont jugés équivalents, ils sont classés ex aequo.
Les candidats qui ne satisfont pas à ces conditions sont exclus de la sélection par décision motivée de la commission. Cette décision est notifiée aux candidats exclus par lettre recommandée à la poste.
Dans les quinze jours qui suivent cette notification, chaque candidat peut introduire une réclamation par lettre recommandée à la poste auprès du Président de la commission et peut demander à être entendu. Le candidat peut se faire assister par une personne de son choix.
Après examen de la réclamation, la commission statue définitivement sur l'admissibilité et notifie sa décision par lettre recommandée.
Lorsque la commission statue sur les conditions d'admissibilité des candidats, le délai prévu pour rendre son avis commence à courir à partir du jour où la commission s'est prononcée définitivement sur les conditions d'admissibilité.
§ 2. La commission de sélection invite les candidats à un entretien.
En ce qui concerne les emplois de mandat de rang A4, la commission de sélection entend le mandataire de rang A5, A6 ou A7 ayant dans ses attributions les matières relevant de l'emploi de mandat concerné, au sujet des compétences générales et du profil de fonction de l'emploi à pourvoir.
La commission de sélection émet un avis motivé sur le degré d'adéquation des compétences, d'aptitude relationnelle et de management de chaque candidat par rapport aux éléments contenus dans la demande d'avis visée à l'article 88ter, § 3.
Après comparaison des titres et mérites des candidats, les candidats sont inscrits soit dans le groupe A " apte ", soit dans le groupe B " pas apte ".
Dans le groupe A, les candidats sont classés. Quand les candidats sont jugés équivalents, ils sont classés ex aequo.
Art.89. (geschrapt)
Art. 88quater. § 1er. La commission de sélection vérifie les conditions générales et particulières d'admissibilité des candidats.
Les candidats qui ne satisfont pas à ces conditions sont exclus de la sélection par décision motivée de la commission. Cette décision est notifiée aux candidats exclus par lettre recommandée à la poste.
Dans les quinze jours qui suivent cette notification, chaque candidat peut introduire une réclamation par lettre recommandée à la poste auprès du Président de la commission et peut demander à être entendu. Le candidat peut se faire assister par une personne de son choix.
Après examen de la réclamation, la commission statue définitivement sur l'admissibilité et notifie sa décision par lettre recommandée.
Lorsque la commission statue sur les conditions d'admissibilité des candidats, le délai prévu pour rendre son avis commence à courir à partir du jour où la commission s'est prononcée définitivement sur les conditions d'admissibilité.
§ 2. La commission de sélection invite les candidats à un entretien.
En ce qui concerne les emplois de mandat de rang A4, la commission de sélection entend le mandataire de rang A5, A6 ou A7 ayant dans ses attributions les matières relevant de l'emploi de mandat concerné, au sujet des compétences générales et du profil de fonction de l'emploi à pourvoir.
La commission de sélection émet un avis motivé sur le degré d'adéquation des compétences, d'aptitude relationnelle et de management de chaque candidat par rapport aux éléments contenus dans la demande d'avis visée à l'article 88ter, § 3.
Après comparaison des titres et mérites des candidats, les candidats sont inscrits soit dans le groupe A " apte ", soit dans le groupe B " pas apte ".
Dans le groupe A, les candidats sont classés. Quand les candidats sont jugés équivalents, ils sont classés ex aequo.
Les candidats qui ne satisfont pas à ces conditions sont exclus de la sélection par décision motivée de la commission. Cette décision est notifiée aux candidats exclus par lettre recommandée à la poste.
Dans les quinze jours qui suivent cette notification, chaque candidat peut introduire une réclamation par lettre recommandée à la poste auprès du Président de la commission et peut demander à être entendu. Le candidat peut se faire assister par une personne de son choix.
Après examen de la réclamation, la commission statue définitivement sur l'admissibilité et notifie sa décision par lettre recommandée.
Lorsque la commission statue sur les conditions d'admissibilité des candidats, le délai prévu pour rendre son avis commence à courir à partir du jour où la commission s'est prononcée définitivement sur les conditions d'admissibilité.
§ 2. La commission de sélection invite les candidats à un entretien.
En ce qui concerne les emplois de mandat de rang A4, la commission de sélection entend le mandataire de rang A5, A6 ou A7 ayant dans ses attributions les matières relevant de l'emploi de mandat concerné, au sujet des compétences générales et du profil de fonction de l'emploi à pourvoir.
La commission de sélection émet un avis motivé sur le degré d'adéquation des compétences, d'aptitude relationnelle et de management de chaque candidat par rapport aux éléments contenus dans la demande d'avis visée à l'article 88ter, § 3.
Après comparaison des titres et mérites des candidats, les candidats sont inscrits soit dans le groupe A " apte ", soit dans le groupe B " pas apte ".
Dans le groupe A, les candidats sont classés. Quand les candidats sont jugés équivalents, ils sont classés ex aequo.
Art.90. (geschrapt)
Art.90. (supprimé)
Art.91. (geschrapt)
Art.91. (supprimé)
Art.92. (geschrapt)
Art.92. (supprimé)
Art.93. De Regering duidt de mandaathouders aan onder de kandidaten van groep A. Ze motiveert haar beslissing.
Art.93. Le Gouvernement désigne les mandataires parmi les candidats du groupe A. Il motive sa décision.
HOOFDSTUK IV. - De bevordering door overgang naar een hoger niveau.
Art. 93. Le Gouvernement désigne les mandataires parmi les candidats du groupe A. Il motive sa décision.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE IV. - De la promotion par accession au niveau supérieur.
Art.94.[1 De overgang naar een hoger niveau wordt verleend bij wijze van een vergelijkend examen georganiseerd door SELOR.
Art.94.[1 L'accession au niveau supérieur est accordée par le biais d'un concours organisé par SELOR.
Art.95. [1 De bevordering door overgang naar een hoger niveau is alleen mogelijk als er een betrekking in de wervingsgraad van dat niveau vacant is.]1
Modifications
Art. 94. [1 L'accession au niveau supérieur est accordée par le biais d'un concours organisé par SELOR.
L'administrateur délégué de SELOR peut, sous sa surveillance, confier au ministère tout ou partie de l'organisation des concours, en accord avec le ministre ou son délégué.]1
L'administrateur délégué de SELOR peut, sous sa surveillance, confier au ministère tout ou partie de l'organisation des concours, en accord avec le ministre ou son délégué.]1
Modifications
Art. 95bis. [1 § 1. Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau dient een ambtenaar zich in een administratieve stand te bevinden waarbij hij op de bevordering aanspraak kan maken en de evaluatievermelding " gunstig " te hebben gekregen.
§ 2. Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar niveau A dient een ambtenaar van niveau B of C bovendien in een van beide of in beide niveaus een niveauanciënniteit van ten minste 3 jaar te hebben.
Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar niveau B, C en D dient een ambtenaar in het niveau dat voorafgaat aan datgene waartoe de te verlenen graad behoort bovendien een niveauanciënniteit van ten minste 3 jaar te hebben.
§ 3. De gestelde deelnemingsvoorwaarden bedoeld in §§ 1 en 2 van dit artikel dienen vervuld te zijn op de datum waarop de inschrijvingen voor de eerste proef worden afgesloten.
§ 4. De inschrijvingen voor de eerste proef zijn onbeperkt.]1
§ 2. Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar niveau A dient een ambtenaar van niveau B of C bovendien in een van beide of in beide niveaus een niveauanciënniteit van ten minste 3 jaar te hebben.
Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar niveau B, C en D dient een ambtenaar in het niveau dat voorafgaat aan datgene waartoe de te verlenen graad behoort bovendien een niveauanciënniteit van ten minste 3 jaar te hebben.
§ 3. De gestelde deelnemingsvoorwaarden bedoeld in §§ 1 en 2 van dit artikel dienen vervuld te zijn op de datum waarop de inschrijvingen voor de eerste proef worden afgesloten.
§ 4. De inschrijvingen voor de eerste proef zijn onbeperkt.]1
Modifications
Art. 95bis. [1 § 1er. Pour participer à un concours d'accession au niveau supérieur, l'agent doit se trouver dans une position administrative où il peut faire valoir ses titres à la promotion et avoir obtenu une mention d'évaluation " favorable ".
§ 2. Pour participer à un concours d'accession au niveau A l'agent de niveau B ou C doit en outre compter une ancienneté de niveau de 3 ans au moins, dans un de ces niveaux ou dans les deux.
Pour participer à un concours d'accession aux niveaux B, C et D, l'agent doit en outre compter une ancienneté de niveau de 3 ans au moins dans le niveau immédiatement inférieur à celui du grade à conférer.
§ 3. Les conditions de participation visées aux §§ 1er et 2 du présent article doivent être remplies à la date limite d'inscription à la première épreuve.
§ 4. Les inscriptions aux épreuves sont illimitées.]1
§ 2. Pour participer à un concours d'accession au niveau A l'agent de niveau B ou C doit en outre compter une ancienneté de niveau de 3 ans au moins, dans un de ces niveaux ou dans les deux.
Pour participer à un concours d'accession aux niveaux B, C et D, l'agent doit en outre compter une ancienneté de niveau de 3 ans au moins dans le niveau immédiatement inférieur à celui du grade à conférer.
§ 3. Les conditions de participation visées aux §§ 1er et 2 du présent article doivent être remplies à la date limite d'inscription à la première épreuve.
§ 4. Les inscriptions aux épreuves sont illimitées.]1
Modifications
Art.96. [1 De vergelijkende examens worden georganiseerd voor zover er voldoende vacante betrekkingen in de personeelsformatie zijn.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de samenstelling van de examencommissies en wijst de voorzitter aan evenals de assessoren en hun plaatsvervangers.
De regels betreffende de examencommissies, bedoeld in artikel 27bis §§ 2 tot 3 van dit besluit, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.]1
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de samenstelling van de examencommissies en wijst de voorzitter aan evenals de assessoren en hun plaatsvervangers.
De regels betreffende de examencommissies, bedoeld in artikel 27bis §§ 2 tot 3 van dit besluit, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.]1
Modifications
Art. 95bis. [1 § 1er. Pour participer à un concours d'accession au niveau supérieur, l'agent doit se trouver dans une position administrative où il peut faire valoir ses titres à la promotion et avoir obtenu une mention d'évaluation " favorable ".
§ 2. Pour participer à un concours d'accession au niveau A l'agent de niveau B ou C doit en outre compter une ancienneté de niveau de 3 ans au moins, dans un de ces niveaux ou dans les deux.
Pour participer à un concours d'accession aux niveaux B, C et D, l'agent doit en outre compter une ancienneté de niveau de 3 ans au moins dans le niveau immédiatement inférieur à celui du grade à conférer.
§ 3. Les conditions de participation visées aux §§ 1er et 2 du présent article doivent être remplies à la date limite d'inscription à la première épreuve.
§ 4. Les inscriptions aux épreuves sont illimitées.]1
§ 2. Pour participer à un concours d'accession au niveau A l'agent de niveau B ou C doit en outre compter une ancienneté de niveau de 3 ans au moins, dans un de ces niveaux ou dans les deux.
Pour participer à un concours d'accession aux niveaux B, C et D, l'agent doit en outre compter une ancienneté de niveau de 3 ans au moins dans le niveau immédiatement inférieur à celui du grade à conférer.
§ 3. Les conditions de participation visées aux §§ 1er et 2 du présent article doivent être remplies à la date limite d'inscription à la première épreuve.
§ 4. Les inscriptions aux épreuves sont illimitées.]1
Modifications
Afdeling 2. - Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A.
Art. 96.[1 Les concours sont organisés pour autant qu'il y ait suffisamment d'emplois vacants au cadre.
Art.97.[1 De overgang naar niveau A staat open voor ambtenaren van de niveaus B en C.]1
Art.97.[1 La promotion par accession au niveau A est ouverte aux agents des niveaux B et C.]1
Art.98. [1 Het vergelijkende examen voor overgang naar niveau A bestaat uit twee eerste schiftingsproeven gevolgd door drie brevetten en een mondelinge proef.
Enkel de geslaagden voor de eerste proef kunnen deelnemen aan de tweede proef en de geslaagden voor de tweede proef kunnen de drie brevetten en de mondelinge proef afleggen.
Om de mondelinge proef af te leggen, moeten de kandidaten bovendien slagen voor elk brevet.
Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60 % der punten behalen voor het geheel van de proeven en brevetten en ten minste 50 % voor elke proef en elk brevet.
De eerste twee schiftingsproeven, waarvoor de kandidaat ten minste 60 % van de punten heeft behaald zijn definitief verworven.
Elk brevet waarvoor de kandidaat 50 % van de punten heeft behaald is definitief verworven.]1
Enkel de geslaagden voor de eerste proef kunnen deelnemen aan de tweede proef en de geslaagden voor de tweede proef kunnen de drie brevetten en de mondelinge proef afleggen.
Om de mondelinge proef af te leggen, moeten de kandidaten bovendien slagen voor elk brevet.
Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60 % der punten behalen voor het geheel van de proeven en brevetten en ten minste 50 % voor elke proef en elk brevet.
De eerste twee schiftingsproeven, waarvoor de kandidaat ten minste 60 % van de punten heeft behaald zijn definitief verworven.
Elk brevet waarvoor de kandidaat 50 % van de punten heeft behaald is definitief verworven.]1
Modifications
Art.98. [1 Le concours d'accession au niveau A consiste en deux premières épreuves à caractère éliminatoire suivies de trois brevets et d'une épreuve orale.
Seuls les lauréats de la première épreuve peuvent participer à la seconde épreuve et ceux de la seconde épreuve peuvent passer les trois brevets et l'épreuve orale.
Pour passer l'épreuve orale, les candidats doivent en outre avoir réussi chaque brevet.
Pour réussir, les candidats doivent obtenir au moins 60 % des points pour l'ensemble des épreuves et brevets et au moins 50 % pour chaque épreuve et chaque brevet.
Les deux premières épreuves à caractère éliminatoire pour lesquelles le candidat a obtenu 60 % des points au moins sont acquises à titre définitif.
Chaque brevet pour lequel le candidat a obtenu 50 % des points est acquis à titre définitif.]1
Seuls les lauréats de la première épreuve peuvent participer à la seconde épreuve et ceux de la seconde épreuve peuvent passer les trois brevets et l'épreuve orale.
Pour passer l'épreuve orale, les candidats doivent en outre avoir réussi chaque brevet.
Pour réussir, les candidats doivent obtenir au moins 60 % des points pour l'ensemble des épreuves et brevets et au moins 50 % pour chaque épreuve et chaque brevet.
Les deux premières épreuves à caractère éliminatoire pour lesquelles le candidat a obtenu 60 % des points au moins sont acquises à titre définitif.
Chaque brevet pour lequel le candidat a obtenu 50 % des points est acquis à titre définitif.]1
Modifications
Art.99. [1 De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proeven en de brevetten, bedoeld in artikel 98.]1
Modifications
Art. 98. [1 Le concours d'accession au niveau A consiste en deux premières épreuves à caractère éliminatoire suivies de trois brevets et d'une épreuve orale.
Seuls les lauréats de la première épreuve peuvent participer à la seconde épreuve et ceux de la seconde épreuve peuvent passer les trois brevets et l'épreuve orale.
Pour passer l'épreuve orale, les candidats doivent en outre avoir réussi chaque brevet.
Pour réussir, les candidats doivent obtenir au moins 60 % des points pour l'ensemble des épreuves et brevets et au moins 50 % pour chaque épreuve et chaque brevet.
Les deux premières épreuves à caractère éliminatoire pour lesquelles le candidat a obtenu 60 % des points au moins sont acquises à titre définitif.
Chaque brevet pour lequel le candidat a obtenu 50 % des points est acquis à titre définitif.]1
Seuls les lauréats de la première épreuve peuvent participer à la seconde épreuve et ceux de la seconde épreuve peuvent passer les trois brevets et l'épreuve orale.
Pour passer l'épreuve orale, les candidats doivent en outre avoir réussi chaque brevet.
Pour réussir, les candidats doivent obtenir au moins 60 % des points pour l'ensemble des épreuves et brevets et au moins 50 % pour chaque épreuve et chaque brevet.
Les deux premières épreuves à caractère éliminatoire pour lesquelles le candidat a obtenu 60 % des points au moins sont acquises à titre définitif.
Chaque brevet pour lequel le candidat a obtenu 50 % des points est acquis à titre définitif.]1
Modifications
Art.100. [1 De geslaagden voor het vergelijkend examen worden gerangschikt volgens de punten behaald voor het geheel van de proeven, bedoeld in artikel 98.]1
Modifications
Art. 99. [1 Le ministre ou son délégué, en concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, détermine la nature et les matières des épreuves et des brevets visés à l'article 98.]1
Modifications
Afdeling 3. - De vergelijkende examens voor overgang naar niveau B, C en D.
Art. 100.[1 Les lauréats du concours sont classés en fonctions des points qu'ils ont obtenus à l'ensemble des épreuves et brevets visés à l'article 98.]1
Art.101.[1 De overgang naar niveaus B, C en D staat open voor de ambtenaren van respectievelijk niveaus C, D en E.]1
Art.101.[1 L'accession aux niveaux B, C et D est ouverte aux agents respectivement des niveaux C, D et E.]1
Art.102. [1 Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau B of C omvat een algemeen gedeelte en een bijzonder gedeelte.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proeven, bedoeld in het eerste lid.]1
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proeven, bedoeld in het eerste lid.]1
Modifications
Art.102. [1 Les concours d'accession au niveau B ou C comportent une épreuve générale et une épreuve spécifique.
Le ministre ou son délégué, en concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, détermine la nature et les matières des épreuves visées à l'alinéa 1er.]1
Le ministre ou son délégué, en concertation avec l'administrateur délégué de SELOR, détermine la nature et les matières des épreuves visées à l'alinéa 1er.]1
Modifications
Art.103. [1 Alleen wie slaagt voor het algemene examengedeelte kan deelnemen aan het specifieke examengedeelte.
Om te slagen moeten de kandidaten minstens 50 % van de punten voor elk gedeelte behalen en 60 % van de punten voor het geheel van het examen.
Een kandidaat die 60 % behaalde voor het eerste gedeelte maar niet voor het tweede, wordt vrijgesteld van het eerste gedeelte als hij nogmaals aan een vergelijkend examen voor overgang naar hetzelfde niveau deelneemt.
De geslaagden worden gerangschikt volgens de in beide examengedeelten behaalde punten.]1
Om te slagen moeten de kandidaten minstens 50 % van de punten voor elk gedeelte behalen en 60 % van de punten voor het geheel van het examen.
Een kandidaat die 60 % behaalde voor het eerste gedeelte maar niet voor het tweede, wordt vrijgesteld van het eerste gedeelte als hij nogmaals aan een vergelijkend examen voor overgang naar hetzelfde niveau deelneemt.
De geslaagden worden gerangschikt volgens de in beide examengedeelten behaalde punten.]1
Modifications
Art.103. [1 Seul le candidat qui réussit l'épreuve générale peut participer à l'épreuve spécifique.
Pour réussir les candidats doivent obtenir au moins 50 % des points pour chacune des épreuves et 60 % des points sur l'ensemble des épreuves.
Un candidat qui a obtenu 60 % pour la première épreuve mais pas pour la seconde, est, lorsqu'il présente à nouveau un concours d'accession au même niveau, dispensé de cette première épreuve.
Les lauréats sont classés en fonction des points obtenus aux deux épreuves du concours.]1
Pour réussir les candidats doivent obtenir au moins 50 % des points pour chacune des épreuves et 60 % des points sur l'ensemble des épreuves.
Un candidat qui a obtenu 60 % pour la première épreuve mais pas pour la seconde, est, lorsqu'il présente à nouveau un concours d'accession au même niveau, dispensé de cette première épreuve.
Les lauréats sont classés en fonction des points obtenus aux deux épreuves du concours.]1
Modifications
Art.104. [1 Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau D bestaat uit een eenmalige proef gebaseerd op de voor het hogere niveau vereiste kwalificaties en geschiktheden.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proef, bedoeld in het eerste lid.
Om te slagen moeten de kandidaten 60 % van de punten behalen.
De geslaagden worden gerangschikt volgens de behaalde punten.]1
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proef, bedoeld in het eerste lid.
Om te slagen moeten de kandidaten 60 % van de punten behalen.
De geslaagden worden gerangschikt volgens de behaalde punten.]1
Modifications
Art. 103. [1 Seul le candidat qui réussit l'épreuve générale peut participer à l'épreuve spécifique.
Pour réussir les candidats doivent obtenir au moins 50 % des points pour chacune des épreuves et 60 % des points sur l'ensemble des épreuves.
Un candidat qui a obtenu 60 % pour la première épreuve mais pas pour la seconde, est, lorsqu'il présente à nouveau un concours d'accession au même niveau, dispensé de cette première épreuve.
Les lauréats sont classés en fonction des points obtenus aux deux épreuves du concours.]1
Pour réussir les candidats doivent obtenir au moins 50 % des points pour chacune des épreuves et 60 % des points sur l'ensemble des épreuves.
Un candidat qui a obtenu 60 % pour la première épreuve mais pas pour la seconde, est, lorsqu'il présente à nouveau un concours d'accession au même niveau, dispensé de cette première épreuve.
Les lauréats sont classés en fonction des points obtenus aux deux épreuves du concours.]1
Modifications
Afdeling 4. [1 - Aanvullende mondelinge proef.]1
Art. 104.[1 Le concours d'accession au niveau D consiste en une seule épreuve basée sur les qualifications et les aptitudes requises pour le niveau supérieur.
Art. 104bis. [1 § 1. Aan het einde van het vergelijkend examen, wordt een aanvullende mondelinge proef georganiseerd op basis van een beschrijving van bepaalde functies of typefuncties.
De kandidaten voor een aanvullende proef worden opgeroepen in de volgorde van hun eerste rangschikking.
De geslaagden die geschikt worden bevonden voor de uit te oefenen functie worden opgenomen in een bijzondere rangschikking, verschillend van de eerste rangschikking.
Zij die niet geschikt werden bevonden voor de uit te oefenen functie behouden hun eerste rangschikking en kunnen deelnemen aan andere aanvullende proeven.
De geslaagden worden in functie geroepen in de volgorde van hun bijzondere rangschikking.]1
De kandidaten voor een aanvullende proef worden opgeroepen in de volgorde van hun eerste rangschikking.
De geslaagden die geschikt worden bevonden voor de uit te oefenen functie worden opgenomen in een bijzondere rangschikking, verschillend van de eerste rangschikking.
Zij die niet geschikt werden bevonden voor de uit te oefenen functie behouden hun eerste rangschikking en kunnen deelnemen aan andere aanvullende proeven.
De geslaagden worden in functie geroepen in de volgorde van hun bijzondere rangschikking.]1
Art. 104bis. [1 § 1er. A l'issue du concours, une épreuve orale complémentaire est organisée sur base d'une description de fonctions déterminée ou de fonctions-type.
Les candidats à une épreuve complémentaire sont convoqués dans l'ordre de leur premier classement.
Les lauréats jugés aptes pour la fonction à exercer font l'objet d'un classement spécifique, distinct du premier classement.
Ceux qui n'ont pas été jugés aptes pour la fonction à exercer maintiennent leur premier classement et peuvent participer à d'autres épreuves complémentaires.
Les lauréats sont appelés en fonction dans l'ordre de leur classement spécifique.]1
Les candidats à une épreuve complémentaire sont convoqués dans l'ordre de leur premier classement.
Les lauréats jugés aptes pour la fonction à exercer font l'objet d'un classement spécifique, distinct du premier classement.
Ceux qui n'ont pas été jugés aptes pour la fonction à exercer maintiennent leur premier classement et peuvent participer à d'autres épreuves complémentaires.
Les lauréats sont appelés en fonction dans l'ordre de leur classement spécifique.]1
Afdeling 5. [1 - Proefperiode.]1
Art. 104bis. [1 § 1er. A l'issue du concours, une épreuve orale complémentaire est organisée sur base d'une description de fonctions déterminée ou de fonctions-type.
Art. 104ter. [1 In geval van selectie van een geslaagde, wordt laatstgenoemde toegelaten tot een proefperiode van zes maanden vanaf zijn infunctietreding.
De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst in hun diensten de [ambtenaren met een hogere graad] aan die de supervisie van de proefperiode waarnemen.(ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
Na de 1ste en 6de maand organiseren ze een evaluatiegesprek over het verloop van de proefperiode. Ze kunnen besluiten tot bijkomende gesprekken. Ze stellen de verslagen van deze gesprekken op en overhandigen ze aan de dienst HRM.
Tijdens de proefperiode zijn de geslaagden van een overgangsexamen naar niveau A of B gehouden een activiteitenverslag op te stellen.
Bij het verstrijken van de proefperiode wordt de kandidatuur van de ambtenaar definitief aanvaard of verworpen door de door de secretaris-generaal gemachtigde ambtenaar. Hij betekent zijn beslissing aan de ambtenaar en motiveert zijn beslissing.
Zowel de ambtenaar als de gemachtigde ambtenaar kunnen de proefperiode voortijdig beëindigen. Laatstgenoemde kan dat enkel indien op grond van een gemotiveerd verslag is aangetoond dat de kandidaat niet voldoet aan de vereisten van het ambt, alsook bij tuchtstraffen.
Tijdens de proefperiode, wordt de evaluatie van de ambtenaar opgeschort. Er kan geen melding worden gemaakt van de motivering die een einde maakt aan de proefperiode in het evaluatiedossier van de ambtenaar.
De ambtenaren die niet slaagden voor hun proefperiode of die de betrekking opgeven, hernemen hun oorspronkelijke graad en behouden hun eerste rangschikking, evenals hun eventuele rangschikking op basis van een andere functiebeschrijving. Zij hernemen hun voormalige betrekking of een gelijkgestelde betrekking.]1
De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst in hun diensten de [ambtenaren met een hogere graad] aan die de supervisie van de proefperiode waarnemen.(ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)
Na de 1ste en 6de maand organiseren ze een evaluatiegesprek over het verloop van de proefperiode. Ze kunnen besluiten tot bijkomende gesprekken. Ze stellen de verslagen van deze gesprekken op en overhandigen ze aan de dienst HRM.
Tijdens de proefperiode zijn de geslaagden van een overgangsexamen naar niveau A of B gehouden een activiteitenverslag op te stellen.
Bij het verstrijken van de proefperiode wordt de kandidatuur van de ambtenaar definitief aanvaard of verworpen door de door de secretaris-generaal gemachtigde ambtenaar. Hij betekent zijn beslissing aan de ambtenaar en motiveert zijn beslissing.
Zowel de ambtenaar als de gemachtigde ambtenaar kunnen de proefperiode voortijdig beëindigen. Laatstgenoemde kan dat enkel indien op grond van een gemotiveerd verslag is aangetoond dat de kandidaat niet voldoet aan de vereisten van het ambt, alsook bij tuchtstraffen.
Tijdens de proefperiode, wordt de evaluatie van de ambtenaar opgeschort. Er kan geen melding worden gemaakt van de motivering die een einde maakt aan de proefperiode in het evaluatiedossier van de ambtenaar.
De ambtenaren die niet slaagden voor hun proefperiode of die de betrekking opgeven, hernemen hun oorspronkelijke graad en behouden hun eerste rangschikking, evenals hun eventuele rangschikking op basis van een andere functiebeschrijving. Zij hernemen hun voormalige betrekking of een gelijkgestelde betrekking.]1
Art. 104ter. [1 En cas de sélection d'un lauréat, celui-ci est soumis à une période d'essai de six mois à partir de son entrée en fonction.
Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint désigne dans leurs services les agents d'un grade supérieur auxquels il confie la supervision de la période d'essai.
Ceux-ci organisent à l'issue du 1er et du 6ième mois un entretien d'évaluation relatif au déroulement de la période d'essai. Ils peuvent décider d'entretiens supplémentaires. Ils rédigent les rapports de ces entretiens et les transmettent à la DRH.
Durant la période d'essai, les lauréats d'un concours d'accession au niveau A ou B sont tenus de rédiger un rapport d'activités.
A l'issue de la période d'essai, la candidature de l'agent est définitivement acceptée ou refusée par l'agent habilité par le secrétaire général. Il notifie sa décision à l'agent et motive sa décision.
Tant l'agent que le fonctionnaire habilité peuvent mettre fin prématurément à la période d'essai. Ce dernier ne peut le faire que s'il est démontré sur la base d'un rapport motivé que le candidat ne répond pas aux exigences de la fonction, ainsi qu'en cas de sanctions disciplinaires.
Pendant la période d'essai, l'évaluation de l'agent est suspendue. Il ne peut être fait mention dans le dossier d'évaluation de l'agent, de la motivation de la décision mettant fin à la période d'essai.
Les agents qui n'ont pas réussi leur période d'essai ou qui renoncent à l'emploi reprennent leur grade d'origine et maintiennent leur premier classement ainsi que leur classement éventuel établi sur base d'une autre description de fonction. Ils réintègrent leur ancienne fonction ou une fonction équivalente.]1
Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint désigne dans leurs services les agents d'un grade supérieur auxquels il confie la supervision de la période d'essai.
Ceux-ci organisent à l'issue du 1er et du 6ième mois un entretien d'évaluation relatif au déroulement de la période d'essai. Ils peuvent décider d'entretiens supplémentaires. Ils rédigent les rapports de ces entretiens et les transmettent à la DRH.
Durant la période d'essai, les lauréats d'un concours d'accession au niveau A ou B sont tenus de rédiger un rapport d'activités.
A l'issue de la période d'essai, la candidature de l'agent est définitivement acceptée ou refusée par l'agent habilité par le secrétaire général. Il notifie sa décision à l'agent et motive sa décision.
Tant l'agent que le fonctionnaire habilité peuvent mettre fin prématurément à la période d'essai. Ce dernier ne peut le faire que s'il est démontré sur la base d'un rapport motivé que le candidat ne répond pas aux exigences de la fonction, ainsi qu'en cas de sanctions disciplinaires.
Pendant la période d'essai, l'évaluation de l'agent est suspendue. Il ne peut être fait mention dans le dossier d'évaluation de l'agent, de la motivation de la décision mettant fin à la période d'essai.
Les agents qui n'ont pas réussi leur période d'essai ou qui renoncent à l'emploi reprennent leur grade d'origine et maintiennent leur premier classement ainsi que leur classement éventuel établi sur base d'une autre description de fonction. Ils réintègrent leur ancienne fonction ou une fonction équivalente.]1
Afdeling 6. [1 - De procedure inzake beroep tegen de beslissing van de gemachtigde ambtenaar]1
Art. 104ter. [1 En cas de sélection d'un lauréat, celui-ci est soumis à une période d'essai de six mois à partir de son entrée en fonction.
Art. 104quater. [1 De ambtenaar kan beroep indienen bij de commissie van beroep binnen acht dagen na de betekening van de beslissing van de gemachtigde ambtenaar. Het beroep is opschortend.
De voorzitter van de commissie roept de ambtenaar op binnen vijftien dagen na de indiening van het beroep. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
De gemachtigde ambtenaar brengt verslag uit bij de commissie van beroep betreffende het verloop van de proefperiode en wordt gehoord door de commissie.
De commissie beslist om de beslissing van de gemachtigde ambtenaar te bevestigen of te vernietigen. Deze beslissing wordt genomen binnen een termijn van een maand na de indiening van het beroep en wordt betekend aan de ambtenaar, de gemachtigde ambtenaar en de verantwoordelijke van de HRM.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit hoofdstuk worden geregeld volgens [dezelfde] bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)]1
De voorzitter van de commissie roept de ambtenaar op binnen vijftien dagen na de indiening van het beroep. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
De gemachtigde ambtenaar brengt verslag uit bij de commissie van beroep betreffende het verloop van de proefperiode en wordt gehoord door de commissie.
De commissie beslist om de beslissing van de gemachtigde ambtenaar te bevestigen of te vernietigen. Deze beslissing wordt genomen binnen een termijn van een maand na de indiening van het beroep en wordt betekend aan de ambtenaar, de gemachtigde ambtenaar en de verantwoordelijke van de HRM.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit hoofdstuk worden geregeld volgens [dezelfde] bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948)]1
Art. 104quater. [1 L'agent peut introduire un recours auprès de la commission de recours dans les huit jours de la notification de la décision du fonctionnaire habilité. Le recours est suspensif.
Le président de la commission convoque l'agent dans les quinze jours de l'introduction du recours. Ce dernier peut être assisté d'une personne de son choix.
Le fonctionnaire habilité fait rapport auprès de la commission de recours quant au déroulement de la période d'essai et est entendu par la commission.
La commission décide de confirmer ou d'annuler la décision du fonctionnaire habilité. Cette décision est prise dans le délai d'un mois à partir de l'introduction du recours et est notifiée à l'agent, au fonctionnaire habilité et au responsable de la DRH.
Les notifications et les délais visés au présent chapitre sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
Le président de la commission convoque l'agent dans les quinze jours de l'introduction du recours. Ce dernier peut être assisté d'une personne de son choix.
Le fonctionnaire habilité fait rapport auprès de la commission de recours quant au déroulement de la période d'essai et est entendu par la commission.
La commission décide de confirmer ou d'annuler la décision du fonctionnaire habilité. Cette décision est prise dans le délai d'un mois à partir de l'introduction du recours et est notifiée à l'agent, au fonctionnaire habilité et au responsable de la DRH.
Les notifications et les délais visés au présent chapitre sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
HOOFDSTUK V. - De uitoefening van een hoger ambt.
Art. 104quater. [1 L'agent peut introduire un recours auprès de la commission de recours dans les huit jours de la notification de la décision du fonctionnaire habilité. Le recours est suspensif.
Art.105. Onverminderd artikel 84, vallen de ambten die bij mandaat worden uitgeoefend, niet onder de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art.105. Sans préjudice de l'article 84, les dispositions du présent chapitre ne s'appliquent pas aux emplois qui sont exercés par mandat.
Art.106. Onder hoger ambt wordt verstaan elk ambt dat overeenstemt met een in de personeelsformatie voorkomende betrekking van een graad van hogere rang dan die waarvan de ambtenaar titularis is.
Art.106. Par fonction supérieure, il y a lieu d'entendre toute fonction qui correspond à un emploi prévu au cadre du personnel attaché à un grade d'un rang supérieur à celui dont l'agent est titulaire.
Art.107. Een ambtenaar kan worden aangesteld in een hoger ambt voor een betrekking die tijdelijk onbezet is.
Het feit alleen dat een betrekking tijdelijk onbezet is, is geen voldoende reden om die betrekking voorlopig te verlenen.
Het feit alleen dat een betrekking tijdelijk onbezet is, is geen voldoende reden om die betrekking voorlopig te verlenen.
Art.107. Un agent peut être désigné à une fonction supérieure pour un emploi momentanément inoccupé.
Le seul fait qu'un emploi soit momentanément inoccupé ne suffit pas à justifier que cet emploi soit conféré à titre provisoire.
Le seul fait qu'un emploi soit momentanément inoccupé ne suffit pas à justifier que cet emploi soit conféré à titre provisoire.
Art.108. Alleen een ambtenaar die voldoet aan alle statutaire vereisten om tot de met het hoger ambt overeenstemmende graad te worden benoemd, kan voor het uitoefenen van dat ambt worden aangesteld.
Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft opgelopen mag niet worden aangesteld alvorens zijn straf is doorgehaald.
Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft opgelopen mag niet worden aangesteld alvorens zijn straf is doorgehaald.
Art.108. Seul l'agent qui remplit toutes les conditions statutaires requises pour être nommé au grade correspondant à la fonction supérieure, peut être désigné pour exercer cette fonction.
Un agent qui a fait l'objet d'une peine disciplinaire, ne peut pas être désigné tant que sa sanction n'a pas été radiée.
Un agent qui a fait l'objet d'une peine disciplinaire, ne peut pas être désigné tant que sa sanction n'a pas été radiée.
Art.109. In een tijdelijk vacante betrekking kan een ambtenaar alleen worden aangesteld indien de titularis ten minste een maand afwezig is.
Een hoger ambt kan alleen worden toegekend met ingang van de eerste dag van een maand.
Een hoger ambt kan alleen worden toegekend met ingang van de eerste dag van een maand.
Art. 108. Seul l'agent qui remplit toutes les conditions statutaires requises pour être nommé au grade correspondant à la fonction supérieure, peut être désigné pour exercer cette fonction.
Un agent qui a fait l'objet d'une peine disciplinaire, ne peut pas être désigné tant que sa sanction n'a pas été radiée.
Un agent qui a fait l'objet d'une peine disciplinaire, ne peut pas être désigné tant que sa sanction n'a pas été radiée.
Art.110. De minister of de ambtenaar die hij hiertoe aanwijst, beslist over de toekenning van een hoger ambt op voorstel van de directieraad.
Art. 109. Un agent ne peut être désigné pour occuper un emploi temporairement vacant que lorsque le titulaire est absent pour un mois au moins.
Une fonction supérieure ne peut être attribuée qu'à partir du premier jour d'un mois.
Une fonction supérieure ne peut être attribuée qu'à partir du premier jour d'un mois.
Art.111. De akte tot aanstelling vermeldt :
1° een omschrijving van het ambt dat tijdelijk vacant is, zijn huidige titularis en de reden van diens afwezigheid;
2° een verantwoording van de noodzaak om een hoger ambt toe te kennen;
3° een verantwoording van de keuze van de voorgestelde ambtenaar.
1° een omschrijving van het ambt dat tijdelijk vacant is, zijn huidige titularis en de reden van diens afwezigheid;
2° een verantwoording van de noodzaak om een hoger ambt toe te kennen;
3° een verantwoording van de keuze van de voorgestelde ambtenaar.
Art.111. L'acte de désignation mentionne :
1° une description de la fonction temporairement vacante, l'actuel titulaire et la raison de son absence;
2° une justification de la nécessité de conférer une fonction supérieure;
3° une justification du choix de l'agent proposé.
1° une description de la fonction temporairement vacante, l'actuel titulaire et la raison de son absence;
2° une justification de la nécessité de conférer une fonction supérieure;
3° une justification du choix de l'agent proposé.
Art.112. Een ambtenaar die met een hoger ambt is belast, beschikt over alle aan dat ambt verbonden prerogatieven.
Art. 111. L'acte de désignation mentionne :
1° une description de la fonction temporairement vacante, l'actuel titulaire et la raison de son absence;
2° une justification de la nécessité de conférer une fonction supérieure;
3° une justification du choix de l'agent proposé.
1° une description de la fonction temporairement vacante, l'actuel titulaire et la raison de son absence;
2° une justification de la nécessité de conférer une fonction supérieure;
3° une justification du choix de l'agent proposé.
Art.113. De uitoefening van een hoger ambt verleent geen aanspraak op een benoeming in de graad van dat ambt.
Art.113. L'exercice d'une fonction supérieure ne confère aucun titre à une nomination au grade de cette fonction.
TITEL V. - De evaluatie.
Art. 113. L'exercice d'une fonction supérieure ne confère aucun titre à une nomination au grade de cette fonction.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Art.114. De evaluatie heeft tot doel het werk van de ambtenaar in de functie die hij vervult, aan de hand van de functiebeschrijving ervan, doorlopend te beoordelen.
Art.114. L'évaluation a pour but d'apprécier de manière continue le travail effectué par l'agent dans la fonction qu'il exerce par référence à la description de cette fonction.
Art.115. De ambtenaar wordt geëvalueerd door een gemachtigde hiërarchische meerdere met eerbiediging van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Indien hij niet tot dezelfde taalrol als de ambtenaar behoort, dient de hiërarchische meerdere een voldoende kennis van de taal van de geëvalueerde ambtenaar te bezitten, als ambtenaar behorend tot het tweetalig kader, die krachtens artikel 43, § 3, derde lid van dezelfde wetten het bewijs heeft geleverd de tweede taal voldoende te kennen, ofwel omdat hij in het bezit is van een taalbewijs waaruit de voldoende kennis van de andere taal blijkt dat uitgereikt is op grond van de artikelen [1 7, 12 of 11 en 9, § 1]1 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van dezelfde wetten.
De hiërarchische meerdere gemachtigd tot het uitvoeren van de evaluatie wordt aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Een ambtenaar mag geen evaluatie uitvoeren zonder eerst een vorming te hebben genoten.
De hiërarchische meerdere gemachtigd tot het uitvoeren van de evaluatie wordt aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Een ambtenaar mag geen evaluatie uitvoeren zonder eerst een vorming te hebben genoten.
Modifications
Art.115. L'agent est évalué par un supérieur hiérarchique habilité dans le respect des lois coordonnées du 18 juillet 1966 sur l'emploi des langues en matière administrative. S'il n'est pas du même rôle linguistique que l'agent, le supérieur hiérarchique doit posséder une connaissance suffisante de la langue de l'agent évalué, soit parce qu'il est un agent du cadre bilingue qui, en vertu de l'article 43, § 3, alinéa 3 des mêmes lois, a fourni la preuve qu'il connaît suffisamment la seconde langue, soit parce qu'il détient un certificat linguistique attestant de la connaissance suffisante de l'autre langue délivré sur la base des articles [1 7, 12 ou 11 et 9, § 1er]1 de l'arrêté royal du 8 mars 2001 fixant les conditions de délivrance des certificats de connaissances linguistiques prévus à l'article 53 des mêmes lois.
Le supérieur hiérarchique habilité à faire l'évaluation est désigné par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
Aucun agent ne peut effectuer une évaluation sans avoir suivi au préalable une formation appropriée.
Le supérieur hiérarchique habilité à faire l'évaluation est désigné par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
Aucun agent ne peut effectuer une évaluation sans avoir suivi au préalable une formation appropriée.
Modifications
Art.116. De evaluatie gebeurt op basis van een evaluatiedossier.
Dit dossier bevat met name :
- de functiebeschrijving;
- het verslag van het functiegesprek;
- de documenten betreffende de vaststellingen en de gunstige of ongunstige beoordelingen bedoeld in artikel 120;
- het evaluatieverslag;
De ambtenaar krijgt een kopie van de documenten waarvan het model wordt opgesteld door het HRM.
Het evaluatiedossier maakt deel uit van het persoonlijk dossier van de ambtenaar.
Dit dossier bevat met name :
- de functiebeschrijving;
- het verslag van het functiegesprek;
- de documenten betreffende de vaststellingen en de gunstige of ongunstige beoordelingen bedoeld in artikel 120;
- het evaluatieverslag;
De ambtenaar krijgt een kopie van de documenten waarvan het model wordt opgesteld door het HRM.
Het evaluatiedossier maakt deel uit van het persoonlijk dossier van de ambtenaar.
Art. 115. L'agent est évalué par un supérieur hiérarchique habilité dans le respect des lois coordonnées du 18 juillet 1966 sur l'emploi des langues en matière administrative. S'il n'est pas du même rôle linguistique que l'agent, le supérieur hiérarchique doit posséder une connaissance suffisante de la langue de l'agent évalué, soit parce qu'il est un agent du cadre bilingue qui, en vertu de l'article 43, § 3, alinéa 3 des mêmes lois, a fourni la preuve qu'il connaît suffisamment la seconde langue, soit parce qu'il détient un certificat linguistique attestant de la connaissance suffisante de l'autre langue délivré sur la base des articles [1 7, 12 ou 11 et 9, § 1er]1 de l'arrêté royal du 8 mars 2001 fixant les conditions de délivrance des certificats de connaissances linguistiques prévus à l'article 53 des mêmes lois.
Le supérieur hiérarchique habilité à faire l'évaluation est désigné par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
Aucun agent ne peut effectuer une évaluation sans avoir suivi au préalable une formation appropriée.
Le supérieur hiérarchique habilité à faire l'évaluation est désigné par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
Aucun agent ne peut effectuer une évaluation sans avoir suivi au préalable une formation appropriée.
Modifications
HOOFDSTUK II. - Het verloop van de evaluatie
Art. 116. L'évaluation s'effectue sur base d'un dossier d'évaluation.
Art.117. De evaluatieperiode van de ambtenaar is de periode tussen het (of de) functiegesprek(ken) en het evaluatiegesprek.
Art.117. La période d'évaluation de l'agent est celle qui s'étend entre le (ou les) entretien(s) de fonction et l'entretien d'évaluation.
Art.118. In het begin van elke evaluatieperiode en bij elke benoeming of dienstaanwijzing van de ambtenaar heeft de gemachtigde hiërarchische meerdere een functiegesprek met hem, waarbij de te bereiken doelstellingen en de elementen waarop de ambtenaar zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving, worden omschreven.
Deze betreffen :
- de kwaliteit van het werk;
- het werkritme;
- de toe te passen werkmethoden;
- de te verwerven werkattitudes.
Deze betreffen :
- de kwaliteit van het werk;
- het werkritme;
- de toe te passen werkmethoden;
- de te verwerven werkattitudes.
Art.118. Au début de chaque période d'évaluation et lors de chaque nomination ou affectation de l'agent, le supérieur hiérarchique habilité a un entretien de fonction avec celui-ci, au cours duquel sont précisés les objectifs à atteindre et les éléments sur lesquels l'agent sera évalué en rapport avec la description de fonction.
Ceux-ci portent sur :
- la qualité du travail;
- le rythme de travail;
- les méthodes de travail à appliquer;
- les attitudes de travail a adopter.
Ceux-ci portent sur :
- la qualité du travail;
- le rythme de travail;
- les méthodes de travail à appliquer;
- les attitudes de travail a adopter.
Art.119. Binnen vijftien dagen na het gesprek stelt de gemachtigde hiërarchische meerdere een verslag op van het functiegesprek. Dit verslag wordt geviseerd door de ambtenaar. [1 Als de ambtenaar het verslag van het functiegesprek niet tekent voor ontvangst, wordt het verslag hem aangetekend opgestuurd.]1 De gemachtigde hiërarchische meerdere stuurt dit verslag naar het HRM binnen dertig dagen na het functiegesprek.
Modifications
Art.119. Endéans les quinze jours qui suivent l'entretien, le supérieur hiérarchique habilité rédige un rapport d'entretien de fonction. Ce rapport est visé par l'agent. [1 Si l'agent ne vise pas pour réception le rapport d'entretien de fonction, celui-ci lui est envoyé par lettre recommandée.]1 Le supérieur hiérarchique habilité transmet à la GRH ledit rapport dans les trente jours qui suivent l'entretien de fonction.
Modifications
Art.120. In de loop van elke evaluatieperiode kan de gemachtigde hiërarchische meerdere gunstige of ongunstige vaststellingen op basis van de doelstellingen en de evaluatiecriteria bedoeld in artikel 118, aan het evaluatiedossier toevoegen.
Deze vaststellingen worden ter kennis van de ambtenaar gebracht, die er zijn eventuele bemerkingen kan aan toevoegen.
De ambtenaar kan de gemachtigde hiërarchische meerdere vragen een document met een gunstige beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk aan zijn evaluatiedossier toe te voegen.
Deze vaststellingen worden ter kennis van de ambtenaar gebracht, die er zijn eventuele bemerkingen kan aan toevoegen.
De ambtenaar kan de gemachtigde hiërarchische meerdere vragen een document met een gunstige beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk aan zijn evaluatiedossier toe te voegen.
Art.120. Dans le courant de chaque période d'évaluation, le supérieur hiérarchique habilité peut joindre au dossier d'évaluation des constatations favorables ou défavorables en rapport avec les objectifs et les éléments d'évaluation précisés à l'article 118.
Ces constatations sont portées à la connaissance de l'agent qui peut y ajouter ses remarques éventuelles.
L'agent peut demander au supérieur hiérarchique habilité d'ajouter à son dossier d'évaluation un document portant une appréciation favorable sur l'exécution de son travail.
Ces constatations sont portées à la connaissance de l'agent qui peut y ajouter ses remarques éventuelles.
L'agent peut demander au supérieur hiérarchique habilité d'ajouter à son dossier d'évaluation un document portant une appréciation favorable sur l'exécution de son travail.
Art.121. Op het einde van elke evaluatieperiode heeft de gemachtigde hiërarchische meerdere een evaluatiegesprek met de ambtenaar.
Art. 120. Dans le courant de chaque période d'évaluation, le supérieur hiérarchique habilité peut joindre au dossier d'évaluation des constatations favorables ou défavorables en rapport avec les objectifs et les éléments d'évaluation précisés à l'article 118.
Ces constatations sont portées à la connaissance de l'agent qui peut y ajouter ses remarques éventuelles.
L'agent peut demander au supérieur hiérarchique habilité d'ajouter à son dossier d'évaluation un document portant une appréciation favorable sur l'exécution de son travail.
Ces constatations sont portées à la connaissance de l'agent qui peut y ajouter ses remarques éventuelles.
L'agent peut demander au supérieur hiérarchique habilité d'ajouter à son dossier d'évaluation un document portant une appréciation favorable sur l'exécution de son travail.
Art.122. [1 Dit [evaluatiegesprek] heeft plaats om de twee jaar tussen 15 januari en 15 maart voor de ambtenaren van niveau A en B, het jaar daarop voor de ambtenaren van de andere niveaus. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948-12949)
Als het evaluatiegesprek niet kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart, kan het plaatshebben op een andere datum, voor zover de periode van effectieve prestaties van de geëvalueerde ambtenaar sinds het functiegesprek minstens zes maanden bedraagt.
Dit evaluatiegesprek handelt over de verwezenlijking van de doelstellingen en de elementen bedoeld in artikel 118 opgesteld tijdens het functiegesprek.
Bij toekenning van een vermelding " met voorbehoud " of " onvoldoende " moet een nieuwe evaluatie plaatshebben na een termijn van een jaar. Deze termijn kan op vraag van de ambtenaar tot zes maanden worden teruggebracht. "
Deze laatste evaluatie moet worden gevolgd door een nieuw functiegesprek; [het nieuwe evaluatiegesprek] kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart aan het einde van de lopende evaluatieperiode voor zover de effectieve prestaties een periode van minstens zes maanden bestrijken. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948-12949)]1
Als het evaluatiegesprek niet kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart, kan het plaatshebben op een andere datum, voor zover de periode van effectieve prestaties van de geëvalueerde ambtenaar sinds het functiegesprek minstens zes maanden bedraagt.
Dit evaluatiegesprek handelt over de verwezenlijking van de doelstellingen en de elementen bedoeld in artikel 118 opgesteld tijdens het functiegesprek.
Bij toekenning van een vermelding " met voorbehoud " of " onvoldoende " moet een nieuwe evaluatie plaatshebben na een termijn van een jaar. Deze termijn kan op vraag van de ambtenaar tot zes maanden worden teruggebracht. "
Deze laatste evaluatie moet worden gevolgd door een nieuw functiegesprek; [het nieuwe evaluatiegesprek] kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart aan het einde van de lopende evaluatieperiode voor zover de effectieve prestaties een periode van minstens zes maanden bestrijken. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12948-12949)]1
Modifications
Art.122. [1 Cet entretien d'évaluation a lieu, tous les deux ans entre le 15 janvier et le 15 mars, une année pour les agents des niveaux A et B, l'année suivante pour ceux des autres niveaux.
Si l'entretien d'évaluation ne peut avoir lieu entre le 15 janvier et le 15 mars, il pourra avoir lieu à une autre date pour autant que la période de prestations effectives de l'agent évalué soit de six mois au moins depuis l'entretien de fonction.
Cet entretien d'évaluation porte sur la réalisation des objectifs et sur les éléments visés à l'article 118 fixés lors de l'entretien de fonction.
En cas d'attribution d'une mention " avec réserve " ou " insuffisant ", une nouvelle évaluation doit avoir lieu après un délai d'un an, ce délai pouvant, à la demande de l'agent, être réduit à six mois. ".
Cette dernière évaluation doit être suivie d'un nouvel entretien de fonction; le nouvel entretien d'évaluation pourra avoir lieu entre les 15 janvier et 15 mars à l'issue de la période d'évaluation en cours pour autant qu'il y ait au moins 6 mois de prestations effectives.]1
Si l'entretien d'évaluation ne peut avoir lieu entre le 15 janvier et le 15 mars, il pourra avoir lieu à une autre date pour autant que la période de prestations effectives de l'agent évalué soit de six mois au moins depuis l'entretien de fonction.
Cet entretien d'évaluation porte sur la réalisation des objectifs et sur les éléments visés à l'article 118 fixés lors de l'entretien de fonction.
En cas d'attribution d'une mention " avec réserve " ou " insuffisant ", une nouvelle évaluation doit avoir lieu après un délai d'un an, ce délai pouvant, à la demande de l'agent, être réduit à six mois. ".
Cette dernière évaluation doit être suivie d'un nouvel entretien de fonction; le nouvel entretien d'évaluation pourra avoir lieu entre les 15 janvier et 15 mars à l'issue de la période d'évaluation en cours pour autant qu'il y ait au moins 6 mois de prestations effectives.]1
Modifications
Art.123. Binnen vijftien dagen na het evaluatiegesprek stelt de gemachtigde hiërarchische meerdere een evaluatieverslag en kent de vermelding " [1 gunstig]1 ", " onder voorbehoud " of " onvoldoende " toe, voorzien van een motivering. Het evaluatieverslag wordt gedateerd en getekend binnen dezelfde termijn door de gemachtigde hiërarchische meerdere, voor ontvangst getekend door de geëvalueerde ambtenaar en onmiddellijk doorgestuurd naar het HRM.
[1 Indien de ambtenaar het evaluatieverslag niet tekent voor gezien, wordt het hem aangetekend opgestuurd.]1
[1 Indien de ambtenaar het evaluatieverslag niet tekent voor gezien, wordt het hem aangetekend opgestuurd.]1
Modifications
Art. 122. [1 Cet entretien d'évaluation a lieu, tous les deux ans entre le 15 janvier et le 15 mars, une année pour les agents des niveaux A et B, l'année suivante pour ceux des autres niveaux.
Si l'entretien d'évaluation ne peut avoir lieu entre le 15 janvier et le 15 mars, il pourra avoir lieu à une autre date pour autant que la période de prestations effectives de l'agent évalué soit de six mois au moins depuis l'entretien de fonction.
Cet entretien d'évaluation porte sur la réalisation des objectifs et sur les éléments visés à l'article 118 fixés lors de l'entretien de fonction.
En cas d'attribution d'une mention " avec réserve " ou " insuffisant ", une nouvelle évaluation doit avoir lieu après un délai d'un an, ce délai pouvant, à la demande de l'agent, être réduit à six mois. ".
Cette dernière évaluation doit être suivie d'un nouvel entretien de fonction; le nouvel entretien d'évaluation pourra avoir lieu entre les 15 janvier et 15 mars à l'issue de la période d'évaluation en cours pour autant qu'il y ait au moins 6 mois de prestations effectives.]1
Si l'entretien d'évaluation ne peut avoir lieu entre le 15 janvier et le 15 mars, il pourra avoir lieu à une autre date pour autant que la période de prestations effectives de l'agent évalué soit de six mois au moins depuis l'entretien de fonction.
Cet entretien d'évaluation porte sur la réalisation des objectifs et sur les éléments visés à l'article 118 fixés lors de l'entretien de fonction.
En cas d'attribution d'une mention " avec réserve " ou " insuffisant ", une nouvelle évaluation doit avoir lieu après un délai d'un an, ce délai pouvant, à la demande de l'agent, être réduit à six mois. ".
Cette dernière évaluation doit être suivie d'un nouvel entretien de fonction; le nouvel entretien d'évaluation pourra avoir lieu entre les 15 janvier et 15 mars à l'issue de la période d'évaluation en cours pour autant qu'il y ait au moins 6 mois de prestations effectives.]1
Modifications
Art.124. De gemachtigde hiërarchische meerdere die de ambtenaar niet onder zijn gezag heeft gehad gedurende de volledige evaluatieperiode, raadpleegt de vorige gemachtigde hiërarchische meerderen van de ambtenaar voor het evaluatiegesprek.
Indien de gemachtigde hiërarchische meerdere niet de functionele meerdere van de ambtenaar is, dient hij de functionele meerdere te raadplegen voor de functie- en evaluatiegesprekken. [1 Hij stuurt hem een afschrift van het verslag van het functiegesprek en het evaluatieverslag.]1
Indien de gemachtigde hiërarchische meerdere niet de functionele meerdere van de ambtenaar is, dient hij de functionele meerdere te raadplegen voor de functie- en evaluatiegesprekken. [1 Hij stuurt hem een afschrift van het verslag van het functiegesprek en het evaluatieverslag.]1
Modifications
Art. 123. Endéans les quinze jours qui suivent l'entretien d'évaluation, le supérieur hiérarchique habilité rédige un rapport d'évaluation et attribue la mention " [1 favorable]1 ", " avec réserve " ou " insuffisant " accompagnée d'une motivation. Ce rapport d'évaluation est daté et signé dans le même délai par le supérieur hiérarchique habilité; il est visé pour réception par l'agent évalué et adressé immédiatement à la GRH.
[1 Si l'agent ne vise pas pour réception le rapport d'évaluation, celui-ci lui est envoyé par lettre recommandée.]1
[1 Si l'agent ne vise pas pour réception le rapport d'évaluation, celui-ci lui est envoyé par lettre recommandée.]1
Modifications
Art.125. Op het einde van het evaluatiegesprek heeft een nieuw functiegesprek plaats over de volgende evaluatieperiode conform artikel 118, hetzij op hetzelfde ogenblik, hetzij op een ander ogenblik maar niettemin [1 tussen 15 januari en 15 maart]1 van het jaar van het evaluatiegesprek.
Modifications
Art. 124. Le supérieur hiérarchique habilité qui n'a pas eu l'agent sous son autorité durant toute la période d'évaluation, consulte les précédents supérieurs hiérarchiques habilités de l'agent avant l'entretien d'évaluation.
Le supérieur hiérarchique habilité, s'il n'est pas le supérieur fonctionnel de l'agent, consulte ce supérieur fonctionnel avant les entretiens de fonction et d'évaluation. [1 Il lui transmet copie des rapports d'entretien de fonction et d'évaluation.]1
Le supérieur hiérarchique habilité, s'il n'est pas le supérieur fonctionnel de l'agent, consulte ce supérieur fonctionnel avant les entretiens de fonction et d'évaluation. [1 Il lui transmet copie des rapports d'entretien de fonction et d'évaluation.]1
Modifications
Art.126. De ambtenaar die zijn prestaties niet effectief gedurende ten minste zes maanden heeft geleverd en die afwezig is, met verlof is, of zijn functie niet vervult, behoudt zijn laatste evaluatie.
[1 Buiten de gevallen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, krijgt de ambtenaar die om welke reden dan ook niet werd geëvalueerd, een gunstige evaluatie, ongeacht de periode tijdens dewelke hij effectief zijn prestaties leverde, behalve als hij bewust weigerde geëvalueerd te worden.
Na afloop van de stage, krijgt de benoemde ambtenaar van ambtswege een gunstige evaluatie.]1
[1 Buiten de gevallen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, krijgt de ambtenaar die om welke reden dan ook niet werd geëvalueerd, een gunstige evaluatie, ongeacht de periode tijdens dewelke hij effectief zijn prestaties leverde, behalve als hij bewust weigerde geëvalueerd te worden.
Na afloop van de stage, krijgt de benoemde ambtenaar van ambtswege een gunstige evaluatie.]1
Modifications
Art.126. L'agent qui n'a pas exercé de manière effective ses prestations pendant six mois au moins et qui est absent, en congé ou n'exerce pas sa fonction, conserve sa dernière évaluation.
[1 Hormis les cas visés à l'alinéa 1er du présent article, l'agent qui n'a pas été évalué [pour quelque raison] que ce soit, reçoit une évaluation favorable, quelle que soit la période durant laquelle il a effectivement effectué ses prestations, sauf s'il a refusé délibérément d'être évalué. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12949)
A l'issue du stage l'agent nommé reçoit d'office une évaluation favorable.]1
[1 Hormis les cas visés à l'alinéa 1er du présent article, l'agent qui n'a pas été évalué [pour quelque raison] que ce soit, reçoit une évaluation favorable, quelle que soit la période durant laquelle il a effectivement effectué ses prestations, sauf s'il a refusé délibérément d'être évalué. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12949)
A l'issue du stage l'agent nommé reçoit d'office une évaluation favorable.]1
Modifications
HOOFDSTUK III. - De evaluatie van de mandaathouders.
Art. 126. L'agent qui n'a pas exercé de manière effective ses prestations pendant six mois au moins et qui est absent, en congé ou n'exerce pas sa fonction, conserve sa dernière évaluation.
Art.127. De evaluatie heeft tot doel na te gaan in welke mate de bij de toekenning van het mandaat overeengekomen doeleinden werden bereikt of op weg zijn om te worden bereikt.
Art.127. L'évaluation a pour but de vérifier dans quelle mesure les objectifs convenus lors de l'attribution du mandat, sont atteints ou sont en voie d'être atteints.
Art.128. De evaluatiecommissie evalueert de mandaathouder over de wijze waarop hij het mandaat heeft uitgeoefend.
Ze neemt kennis van het verslag opgesteld door de mandaathouder en nodigt deze uit voor een evaluatiegesprek.
De vermelding " gunstig " wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer deze de doelstellingen die hem bij het begin van zijn mandaat werden opgedragen heeft bereikt.
De vermelding " voldoende " wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij de doelstellingen gedeeltelijk heeft bereikt.
De vermelding " ongunstig " wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer de doelstellingen niet of in zeer geringe mate zijn gerealiseerd.
In zijn evaluatie moet de evaluatiecommissie rekening houden met onvoorziene omstandigheden of omstandigheden, die het geheel of gedeeltelijk realiseren van de vastgestelde objectieven onmogelijk hebben gemaakt.
De evaluatie wordt aan de geëvalueerde meegedeeld bij aangetekend schrijven.
Ze neemt kennis van het verslag opgesteld door de mandaathouder en nodigt deze uit voor een evaluatiegesprek.
De vermelding " gunstig " wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer deze de doelstellingen die hem bij het begin van zijn mandaat werden opgedragen heeft bereikt.
De vermelding " voldoende " wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer hij de doelstellingen gedeeltelijk heeft bereikt.
De vermelding " ongunstig " wordt toegekend aan de mandaathouder wanneer de doelstellingen niet of in zeer geringe mate zijn gerealiseerd.
In zijn evaluatie moet de evaluatiecommissie rekening houden met onvoorziene omstandigheden of omstandigheden, die het geheel of gedeeltelijk realiseren van de vastgestelde objectieven onmogelijk hebben gemaakt.
De evaluatie wordt aan de geëvalueerde meegedeeld bij aangetekend schrijven.
Art.128. La commission d'évaluation évalue le mandataire sur la manière dont il a exercé le mandat.
Elle prend connaissance du rapport rédigé par le mandataire et invite celui-ci à un entretien d'évaluation.
La mention " favorable " est attribuée au mandataire lorsque celui-ci atteint pleinement les objectifs qui lui ont été assignés au début de son mandat.
La mention " satisfaisant " est attribuée au mandataire lorsque les objectifs ont été partiellement réalisés par lui.
La mention " défavorable " est attribuée au mandataire lorsque les objectifs n'ont pas ou peu été réalisés.
Dans son évaluation, la commission d'évaluation doit tenir compte des circonstances imprévisibles ou indépendantes, qui ont rendu impossible la réalisation totale ou partielle des objectives fixes.
L'évaluation est notifiée à l'évalué par lettre recommandée à la poste.
Elle prend connaissance du rapport rédigé par le mandataire et invite celui-ci à un entretien d'évaluation.
La mention " favorable " est attribuée au mandataire lorsque celui-ci atteint pleinement les objectifs qui lui ont été assignés au début de son mandat.
La mention " satisfaisant " est attribuée au mandataire lorsque les objectifs ont été partiellement réalisés par lui.
La mention " défavorable " est attribuée au mandataire lorsque les objectifs n'ont pas ou peu été réalisés.
Dans son évaluation, la commission d'évaluation doit tenir compte des circonstances imprévisibles ou indépendantes, qui ont rendu impossible la réalisation totale ou partielle des objectives fixes.
L'évaluation est notifiée à l'évalué par lettre recommandée à la poste.
Art.129. § 1. Een eerste evaluatie heeft plaats twee jaar na het begin van het mandaat.
Indien bij deze evaluatie de vermelding " ongunstig " wordt weerhouden heeft een bijkomende evaluatie plaats zes maanden na deze eerste evaluatie. Als de bijkomende evaluatie van de mandaathouder eveneens ongunstig is wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
§ 2. Een tweede evaluatie heeft plaats zes maanden voor het einde van het mandaat.
Indien op het einde van deze tweede evaluatie de mandataris de vermelding " gunstig " bekomt, dan kan de Regering zijn mandaat verlengen zonder dat er wordt overgegaan tot een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. De mandaathouder stelt, bij de hernieuwing van zijn mandaat, een beheersplan op zoals bedoeld in artikel 83, eerste lid, dat rekening houdt met de te bereiken doelstelling vastgelegd door de overheid.
Indien de mandaathouder de vermelding " voldoende " bekomt, dan wordt zijn mandaat niet verlengd maar kan hij deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
Indien de mandaathouder de vermelding " ongunstig " bekomt, dan wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan de nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
Indien bij deze evaluatie de vermelding " ongunstig " wordt weerhouden heeft een bijkomende evaluatie plaats zes maanden na deze eerste evaluatie. Als de bijkomende evaluatie van de mandaathouder eveneens ongunstig is wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
§ 2. Een tweede evaluatie heeft plaats zes maanden voor het einde van het mandaat.
Indien op het einde van deze tweede evaluatie de mandataris de vermelding " gunstig " bekomt, dan kan de Regering zijn mandaat verlengen zonder dat er wordt overgegaan tot een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt. De mandaathouder stelt, bij de hernieuwing van zijn mandaat, een beheersplan op zoals bedoeld in artikel 83, eerste lid, dat rekening houdt met de te bereiken doelstelling vastgelegd door de overheid.
Indien de mandaathouder de vermelding " voldoende " bekomt, dan wordt zijn mandaat niet verlengd maar kan hij deelnemen aan een nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
Indien de mandaathouder de vermelding " ongunstig " bekomt, dan wordt zijn mandaat definitief beëindigd en kan hij niet deelnemen aan de nieuwe toekenningsprocedure voor het mandaat dat hij bekleedt.
Art.129. § 1er. Une première évaluation a lieu deux ans après le début du mandat.
Au cas où cette évaluation se termine par la mention " défavorable ", une évaluation complémentaire a lieu après six mois qui suivent cette première évaluation. Si la mention attribuée au mandataire à l'issue de l'évaluation complémentaire est défavorable, son mandat prend fin définitivement et il ne peut participer à une nouvelle procédure de désignation au poste de mandat qu'il occupe.
§ 2. Une seconde évaluation a lieu six mois avant la fin du mandat.
Si, à l'issue de cette seconde évaluation, la mention attribuée au mandataire est " favorable ", le Gouvernement peut renouveler son mandat sans qu'il soit procédé à une nouvelle procédure de désignation au poste de mandat qu'il occupe. Le mandataire établit, à l'occasion du renouvellement de son mandat, un plan de gestion tel que visé à l'article 83, alinéa 1er, qui tient compte des objectifs à atteindre fixés par l'autorité.
Si la mention attribuée au mandataire est " satisfaisant ", son mandat n'est pas renouvelé mais il peut participer à la nouvelle procédure de désignation au poste de mandat qu'il occupe.
Si la mention attribuée au mandataire est " défavorable ", son mandat prend fin définitivement et il ne peut participer à la nouvelle procédure de désignation au poste de mandat qu'il occupe.
Au cas où cette évaluation se termine par la mention " défavorable ", une évaluation complémentaire a lieu après six mois qui suivent cette première évaluation. Si la mention attribuée au mandataire à l'issue de l'évaluation complémentaire est défavorable, son mandat prend fin définitivement et il ne peut participer à une nouvelle procédure de désignation au poste de mandat qu'il occupe.
§ 2. Une seconde évaluation a lieu six mois avant la fin du mandat.
Si, à l'issue de cette seconde évaluation, la mention attribuée au mandataire est " favorable ", le Gouvernement peut renouveler son mandat sans qu'il soit procédé à une nouvelle procédure de désignation au poste de mandat qu'il occupe. Le mandataire établit, à l'occasion du renouvellement de son mandat, un plan de gestion tel que visé à l'article 83, alinéa 1er, qui tient compte des objectifs à atteindre fixés par l'autorité.
Si la mention attribuée au mandataire est " satisfaisant ", son mandat n'est pas renouvelé mais il peut participer à la nouvelle procédure de désignation au poste de mandat qu'il occupe.
Si la mention attribuée au mandataire est " défavorable ", son mandat prend fin définitivement et il ne peut participer à la nouvelle procédure de désignation au poste de mandat qu'il occupe.
HOOFDSTUK IV. - De beroepsprocedure.
Art. 129. § 1er. Une première évaluation a lieu deux ans après le début du mandat.
Afdeling 1. - De beroepsprocedure voor de mandaathouders.
Section 1. - De la procédure de recours pour les mandataires.
Art.130.De mandaathouder beschikt over [1 vijftien dagen]1 vanaf de betekening van zijn evaluatie om schriftelijk beroep in te dienen bij de bevoegde instantie.
Art.130.Le mandataire dispose de [1 quinze jours]1 à partir de la notification de son évaluation pour introduire un recours écrit auprès de l'instance compétente.
Art.131. De (...) Regering moet zich uitspreken binnen de maand na ontvangst van het verzoekschrift.
De mandaathouder wordt op zijn verzoek gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Indien geen beslissing wordt genomen binnen de vereiste termijn, wordt ze gunstig geacht voor de mandaathouder.
De mandaathouder wordt op zijn verzoek gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Indien geen beslissing wordt genomen binnen de vereiste termijn, wordt ze gunstig geacht voor de mandaathouder.
Art. 130. Le mandataire dispose de [1 quinze jours]1 à partir de la notification de son évaluation pour introduire un recours écrit auprès de l'instance compétente.
[1 Les notifications et les délais visés au présent article sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
(Le Gouvernement statue sur le recours d'un mandataire.)
(La commission de recours visée à l'article 18 n'est pas compétente pour statuer sur le recours d'un mandataire.)
[1 Les notifications et les délais visés au présent article sont régis selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
(Le Gouvernement statue sur le recours d'un mandataire.)
(La commission de recours visée à l'article 18 n'est pas compétente pour statuer sur le recours d'un mandataire.)
Modifications
Afdeling 2. - De beroepsprocedure voor de andere ambtenaren.
Art. 131. Le (...) Gouvernement doit se prononcer dans le mois de la réception de la requête.
Art.132. De ambtenaar die zijn goedkeuring niet kan hechten aan de vermelding " onvoldoende " of " onder voorbehoud " beschikt over een termijn van [1 vijftien dagen]1 om beroep in te dienen per aangetekend schrijven bij de commissie van beroep.
Art.132. L'agent qui ne peut marquer son accord sur la mention " insuffisant " ou " avec réserve " dispose d'un délai de [1 quinze jours]1 pour introduire un recours par lettre recommandée à la poste auprès de la commission de recours.
Art.133. [1 Deze termijn is berekend volgens [dezelfde] bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)]1
Er wordt de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep uitgereikt.
Er wordt de ambtenaar een ontvangstbewijs van het beroep uitgereikt.
Modifications
Art. 132. L'agent qui ne peut marquer son accord sur la mention " insuffisant " ou " avec réserve " dispose d'un délai de [1 quinze jours]1 pour introduire un recours par lettre recommandée à la poste auprès de la commission de recours.
Modifications
Art.134. [1 Elk beroep dient te worden ingeschreven binnen een maand na de plaatsing op de agenda van de commissie van beroep.]1
Modifications
Art. 133. [1 Ce délai est calculé selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
L'agent se voit délivrer un accusé de réception du recours.
L'agent se voit délivrer un accusé de réception du recours.
Modifications
Art.135. De commissie van beroep dient zich uit te spreken binnen drie maanden na ontvangst van het beroep en heeft een beslissende bevoegdheid.
Onverminderd artikel 137 bevestigt de commissie de evaluatie van de hiërarchische meerdere of ze kent een van de andere vermeldingen uit artikel 123 toe.
De ambtenaar wordt op eigen verzoek of wanneer de commissie dit nodig acht gehoord. De ambtenaar kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
Onverminderd artikel 137 bevestigt de commissie de evaluatie van de hiërarchische meerdere of ze kent een van de andere vermeldingen uit artikel 123 toe.
De ambtenaar wordt op eigen verzoek of wanneer de commissie dit nodig acht gehoord. De ambtenaar kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
Art.135. La commission de recours doit se prononcer dans les trois mois de la réception du recours et dispose d'une compétence de décision.
Sans préjudice de l'article 137, la commission, soit confirme l'évaluation du supérieur hiérarchique, soit attribue une des autres mentions prévues à l'article 123.
L'agent est entendu, à sa demande ou lorsque la commission l'estime nécessaire. L'agent peut se faire assister par la personne de son choix.
Sans préjudice de l'article 137, la commission, soit confirme l'évaluation du supérieur hiérarchique, soit attribue une des autres mentions prévues à l'article 123.
L'agent est entendu, à sa demande ou lorsque la commission l'estime nécessaire. L'agent peut se faire assister par la personne de son choix.
HOOFDSTUK V. - De gevolgen van de vermelding "met voorbehoud" of "onvoldoende".
Art. 135. La commission de recours doit se prononcer dans les trois mois de la réception du recours et dispose d'une compétence de décision.
Art.136. De periode gedurende dewelke de ambtenaar de vermelding "met voorbehoud" of "onvoldoende" krijgt, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de graadanciënniteit vereist voor het bekomen van een hogere weddenschaal met toepassing van de gewone of versnelde functionele loopbaan.
Art.136. La période pendant laquelle l'agent se voit attribuer la mention "avec réserve" ou la mention "insuffisant" n'est pas prise en compte pour le calcul de l'ancienneté de grade nécessaire à l'obtention d'une échelle supérieure en application de la carrière fonctionnelle normale ou accélérée.
Art.137. § 1. De vermelding " onvoldoende " kan slechts eenmaal worden toegekend. Indien na de toekenning van deze vermelding de ambtenaar geen van de andere vermeldingen bedoeld in artikel 123 wordt toegekend, wordt hij door de hiërarchische meerdere die de evaluatie heeft verricht beroepsongeschikt verklaard.
§ 2. De ambtenaar die zijn goedkeuring niet kan hechten aan de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid beschikt over een termijn van [1 vijftien dagen]1 om per aangetekend schrijven beroep in te dienen bij de commissie van beroep.
Deze termijn begint te lopen vanaf het ogenblik waarop de ambtenaar het verslag dat geleid heeft tot de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, heeft geviseerd.
[1 Deze termijn is berekend volgens [dezelfde] bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)]1
De procedure bedoeld in artikelen 134 en 135 is van toepassing.
De commissie brengt advies uit bij de benoemende overheid. Deze spreekt zich uit over de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid.
§ 3. In geval van bevestiging van de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, of indien de ambtenaar tegen de verklaring van beroepsongeschiktheid niet in beroep is gegaan, wordt de ambtenaar door de benoemende overheid ontslagen.
[2 Aan de wegens beroepsongeschiktheid ontslagen ambtenaar wordt een vergoeding wegens ontslag toegekend.
Deze vergoeding is gelijk aan twaalf maal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder " bezoldiging " worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding geldend als wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen. De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.]2
§ 2. De ambtenaar die zijn goedkeuring niet kan hechten aan de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid beschikt over een termijn van [1 vijftien dagen]1 om per aangetekend schrijven beroep in te dienen bij de commissie van beroep.
Deze termijn begint te lopen vanaf het ogenblik waarop de ambtenaar het verslag dat geleid heeft tot de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, heeft geviseerd.
[1 Deze termijn is berekend volgens [dezelfde] bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)]1
De procedure bedoeld in artikelen 134 en 135 is van toepassing.
De commissie brengt advies uit bij de benoemende overheid. Deze spreekt zich uit over de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid.
§ 3. In geval van bevestiging van de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, of indien de ambtenaar tegen de verklaring van beroepsongeschiktheid niet in beroep is gegaan, wordt de ambtenaar door de benoemende overheid ontslagen.
[2 Aan de wegens beroepsongeschiktheid ontslagen ambtenaar wordt een vergoeding wegens ontslag toegekend.
Deze vergoeding is gelijk aan twaalf maal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder " bezoldiging " worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding geldend als wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen. De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.]2
Art.137. § 1er. Il ne peut être attribué qu'une seule mention " insuffisant ". Si, après l'attribution de cette mention, l'agent n'obtient pas une des autres mentions prévues à l'article 123, il est déclaré inapte professionnellement par le supérieur hiérarchique qui a procédé a l'évaluation.
§ 2. L'agent qui ne peut marquer son accord sur la déclaration d'inaptitude professionnelle définitive dispose d'un délai de [1 quinze jours]1 pour introduire un recours par lettre recommandée à la poste auprès de la commission de recours.
[1 Ce délai est calculé selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
L'agent se voit délivrer un accusé de réception du recours.
La procédure visée aux articles 134 et 135 s'applique.
La commission émet un avis à l'autorité investie du pouvoir de nomination. Celle-ci se prononce sur la déclaration d'inaptitude professionnelle définitive.
§ 3. En cas de confirmation de la déclaration d'inaptitude professionnelle ou lorsque l'agent n'a pas été en recours contre la déclaration d'inaptitude professionnelle, l'agent est licencié par l'autorité investie du pouvoir de nomination.
[2 Une indemnité de départ est accordée à l'agent licencié pour inaptitude professionnelle.
Cette indemnité est égale à douze fois la dernière rémunération mensuelle de l'agent si celui-ci compte au moins vingt années de service, à huit fois ou à six fois cette rémunération selon que l'agent compte dix ans de service ou moins de dix ans de service.
Pour l'application du présent article, il faut entendre par " rémunération ", tout traitement, salaire ou indemnité tenant lieu de traitement ou de salaire, compte tenu des augmentations ou des diminutions dues aux fluctuations de l'indice des prix à la consommation. La rémunération à prendre en considération est celle qui est due pour des prestations complètes, en ce compris éventuellement l'allocation de foyer ou de résidence, compte tenu des augmentations ou des diminutions dues aux fluctuations de l'indice des prix à la consommation.]2
§ 2. L'agent qui ne peut marquer son accord sur la déclaration d'inaptitude professionnelle définitive dispose d'un délai de [1 quinze jours]1 pour introduire un recours par lettre recommandée à la poste auprès de la commission de recours.
[1 Ce délai est calculé selon les mêmes règles que celles visées à l'article 274ter du présent arrêté.]1
L'agent se voit délivrer un accusé de réception du recours.
La procédure visée aux articles 134 et 135 s'applique.
La commission émet un avis à l'autorité investie du pouvoir de nomination. Celle-ci se prononce sur la déclaration d'inaptitude professionnelle définitive.
§ 3. En cas de confirmation de la déclaration d'inaptitude professionnelle ou lorsque l'agent n'a pas été en recours contre la déclaration d'inaptitude professionnelle, l'agent est licencié par l'autorité investie du pouvoir de nomination.
[2 Une indemnité de départ est accordée à l'agent licencié pour inaptitude professionnelle.
Cette indemnité est égale à douze fois la dernière rémunération mensuelle de l'agent si celui-ci compte au moins vingt années de service, à huit fois ou à six fois cette rémunération selon que l'agent compte dix ans de service ou moins de dix ans de service.
Pour l'application du présent article, il faut entendre par " rémunération ", tout traitement, salaire ou indemnité tenant lieu de traitement ou de salaire, compte tenu des augmentations ou des diminutions dues aux fluctuations de l'indice des prix à la consommation. La rémunération à prendre en considération est celle qui est due pour des prestations complètes, en ce compris éventuellement l'allocation de foyer ou de résidence, compte tenu des augmentations ou des diminutions dues aux fluctuations de l'indice des prix à la consommation.]2
TITEL VI. - De interne mobiliteit.
Art. 137. § 1er. Il ne peut être attribué qu'une seule mention " insuffisant ". Si, après l'attribution de cette mention, l'agent n'obtient pas une des autres mentions prévues à l'article 123, il est déclaré inapte professionnellement par le supérieur hiérarchique qui a procédé a l'évaluation.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Art.138. De interne mobiliteit heeft tot doel de ambtenaren efficiënter te maken, rekening houdend zowel met hun bekwaamheden, ervaring en motivatie als met de personeelsbehoeften van de diensten en besturen.
Art.138. La mobilité interne a pour objectif de rendre les agents plus efficients, en tenant compte aussi bien de leurs compétences, de leur expérience et de leur motivation que des besoins en personnel des services et administrations.
Art.139. De mutatie is de overgang van een ambtenaar naar een andere betrekking van zijn graad behorend tot hetzelfde bestuur of tot een ander bestuur van het ministerie.
De mutatie kan slechts geschieden binnen de betrekkingen van rang A 2 in een betrekking van dezelfde categorie zoals bepaald in artikel 8 [1 ...]1.
De mutatie kan slechts geschieden binnen de betrekkingen van rang A 2 in een betrekking van dezelfde categorie zoals bepaald in artikel 8 [1 ...]1.
Modifications
Art.139. La mutation est le passage d'un agent à un [1 autre]1 emploi correspondant à son grade dans la même administration ou dans une autre administration du ministère.
La mutation ne peut intervenir au sein des emplois de rang A 2 que dans un emploi de la même catégorie telle que définie à l'article 8 [1 ...]1.
La mutation ne peut intervenir au sein des emplois de rang A 2 que dans un emploi de la même catégorie telle que définie à l'article 8 [1 ...]1.
Modifications
Art.140. De ambtenaar behoudt hoe dan ook zijn graad en de daaraan verbonden weddeschaal. Hij behoudt tevens de voordelen die hij in zijn functionele loopbaan heeft verkregen, met inachtneming van de bepalingen inzake vorming en evaluatie.
Art. 139. La mutation est le passage d'un agent à un [1 autre]1 emploi correspondant à son grade dans la même administration ou dans une autre administration du ministère.
La mutation ne peut intervenir au sein des emplois de rang A 2 que dans un emploi de la même catégorie telle que définie à l'article 8 [1 ...]1.
La mutation ne peut intervenir au sein des emplois de rang A 2 que dans un emploi de la même catégorie telle que définie à l'article 8 [1 ...]1.
Modifications
Art.141. De interne mobiliteit vindt plaats hetzij door vrijwillige mutatie op initiatief van de ambtenaar of naar aanleiding van een interne oproep, hetzij door ambtshalve mutatie, hetzij door herplaatsing.
Art. 140. L'agent garde, en tout cas, son grade et l'échelle y afférente. Il garde également les avantages qu'il a obtenus au cours de sa carrière fonctionnelle, dans le respect des dispositions en matière de formation et d'évaluation.
Art.142. Het HRM beheert het stelsel van de interne mobiliteit met een gegevensbank waarin de mutatieaanbiedingen en -aanvragen worden opgenomen.
De mutatieaanbiedingen zijn de door de verantwoordelijken van de directies ingediende werkaanbiedingen om te voorzien in vacante of tijdelijk onbezette betrekkingen door middel van interne overplaatsingen. Zij worden goedgekeurd door de directieraad en ter kennis van alle ambtenaren gebracht, namelijk met het informaticanetwerk intranet.
De mutatieaanvragen zijn de aanvragen tot overplaatsing naar een andere betrekking van het ministerie, ingediend op initiatief van de ambtenaren. De informatie betreffende deze aanvragen mogen enkel geraadpleegd worden door het HRM.
De mutatieaanbiedingen zijn de door de verantwoordelijken van de directies ingediende werkaanbiedingen om te voorzien in vacante of tijdelijk onbezette betrekkingen door middel van interne overplaatsingen. Zij worden goedgekeurd door de directieraad en ter kennis van alle ambtenaren gebracht, namelijk met het informaticanetwerk intranet.
De mutatieaanvragen zijn de aanvragen tot overplaatsing naar een andere betrekking van het ministerie, ingediend op initiatief van de ambtenaren. De informatie betreffende deze aanvragen mogen enkel geraadpleegd worden door het HRM.
Art.142. La GRH gère le régime de la mobilité interne au moyen d'une banque de données dans laquelle sont versées les offres et les demandes de mutation.
Les offres de mutation sont les offres d'emploi introduites par les responsables des directions en vue de pourvoir à des emplois vacants ou momentanément inoccupés par des transferts internes. Elles sont approuvées par le conseil de direction et portées à la connaissance de tous les agents, notamment au moyen du réseau informatique intranet.
Les demandes de mutation sont les demandes de transfert dans un autre emploi du ministère, introduites à l'initiative des agents. Les informations relatives à ces demandes de mutation ne peuvent être consultées que par la GRH.
Les offres de mutation sont les offres d'emploi introduites par les responsables des directions en vue de pourvoir à des emplois vacants ou momentanément inoccupés par des transferts internes. Elles sont approuvées par le conseil de direction et portées à la connaissance de tous les agents, notamment au moyen du réseau informatique intranet.
Les demandes de mutation sont les demandes de transfert dans un autre emploi du ministère, introduites à l'initiative des agents. Les informations relatives à ces demandes de mutation ne peuvent être consultées que par la GRH.
HOOFDSTUK II. - De vrijwillige mutatie op initiatief van de ambtenaar.
Art. 142. La GRH gère le régime de la mobilité interne au moyen d'une banque de données dans laquelle sont versées les offres et les demandes de mutation.
Art.143. Iedere ambtenaar kan op elk ogenblik uit eigen beweging een mutatieaanvraag indienen bij het HRM door middel van een formulier verstrekt door de genoemde dienst.
Art.143. Chaque agent peut, à tout moment et d'initiative, introduire une demande de mutation auprès de la GRH au moyen d'un formulaire mis à sa disposition par ledit service.
Art.144. De aanvragen tot mutatie binnen eenzelfde bestuur mogen onmiddellijk door de directeur-generaal van dit bestuur of, als de aanvraag werd ingediend bij het secretariaat-generaal, door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal worden behandeld in overeenstemming met de aanvragers.
Als een aanvraag leidt tot een mutatie binnen eenzelfde bestuur brengt de directeur-generaal, de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal al naargelang het geval, het HRM op de hoogte.
Als een aanvraag leidt tot een mutatie binnen eenzelfde bestuur brengt de directeur-generaal, de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal al naargelang het geval, het HRM op de hoogte.
Art. 143. Chaque agent peut, à tout moment et d'initiative, introduire une demande de mutation auprès de la GRH au moyen d'un formulaire mis à sa disposition par ledit service.
La GRH examine dans quelle mesure il peut être donné suite à la demande. A cet effet, elle consulte la banque de données et compare le profil des demandeurs avec les descriptions de fonction des emplois offerts et figurant dans la banque de données.
La GRH soumet au responsable de la direction dans laquelle l'emploi est ouvert à la mutation, une liste de candidats dont le profil correspond à la description de fonction de cet emploi.
Ce dernier assisté par la GRH sélectionne le candidat qui correspond le mieux aux exigences de la fonction et décide de la mutation.
La GRH en informe le secrétaire général, le secrétaire général adjoint ou le directeur général selon le cas.
En cas de mutation, le directeur général, le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint selon le cas, de l'administration d'origine de l'agent peut imposer un délai d'attente de trois mois avant le départ effectif de celui-ci. [1 Ce délai peut-être porté à six mois maximum sur base de l'avis du conseil de direction.]1
[1 L'agent transféré par mobilité interne a l'obligation d'exercer ses nouvelles fonctions pour une durée de trois ans minimum sauf dérogation du conseil de direction.]1
La GRH examine dans quelle mesure il peut être donné suite à la demande. A cet effet, elle consulte la banque de données et compare le profil des demandeurs avec les descriptions de fonction des emplois offerts et figurant dans la banque de données.
La GRH soumet au responsable de la direction dans laquelle l'emploi est ouvert à la mutation, une liste de candidats dont le profil correspond à la description de fonction de cet emploi.
Ce dernier assisté par la GRH sélectionne le candidat qui correspond le mieux aux exigences de la fonction et décide de la mutation.
La GRH en informe le secrétaire général, le secrétaire général adjoint ou le directeur général selon le cas.
En cas de mutation, le directeur général, le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint selon le cas, de l'administration d'origine de l'agent peut imposer un délai d'attente de trois mois avant le départ effectif de celui-ci. [1 Ce délai peut-être porté à six mois maximum sur base de l'avis du conseil de direction.]1
[1 L'agent transféré par mobilité interne a l'obligation d'exercer ses nouvelles fonctions pour une durée de trois ans minimum sauf dérogation du conseil de direction.]1
Modifications
HOOFDSTUK III. - De vrijwillige mutatie door een interne oproep.
Art. 144. Les demandes tendant à une mutation à l'intérieur d'une même administration peuvent être traitées, en accord avec les demandeurs, directement par le directeur général de cette administration ou, si la demande est introduite à l'intérieur du secrétariat général, par le secrétaire général ou par le secrétaire général adjoint.
Art.145. Een interne oproep kan worden gedaan door het HRM aan de ambtenaren van het ministerie voor de betrekkingen opgenomen in de gegevensbank, met een dienstnota die het volgende vermeldt :
Art.145. Un appel interne peut être lancé par la GRH aux agents du ministère pour les emplois repris dans la banque de données, au moyen d'une note de service qui mentionne :
Art.146. De kandidaturen worden ingediend bij het HRM.
Het HRM onderzoekt in welke mate er gevolg kan worden gegeven aan de uit eigen beweging ingediende kandidaturen alsmede aan degene die het gevolg zijn van een interne oproep. Daartoe vergelijkt het HRM het profiel van de kandidaten met de functiebeschrijvingen waarvoor de interne oproep werd gedaan.
De selectie wordt uitgevoerd volgens de procedure bedoeld in artikel 143, derde tot [1 zevende]1 lid.
Indien blijkt dat geen enkele kandidaat beantwoordt aan de vereisten van het ambt brengt het HRM dit ter kennis van de ambtenaren die zich kandidaat hadden gesteld.
Het HRM onderzoekt in welke mate er gevolg kan worden gegeven aan de uit eigen beweging ingediende kandidaturen alsmede aan degene die het gevolg zijn van een interne oproep. Daartoe vergelijkt het HRM het profiel van de kandidaten met de functiebeschrijvingen waarvoor de interne oproep werd gedaan.
De selectie wordt uitgevoerd volgens de procedure bedoeld in artikel 143, derde tot [1 zevende]1 lid.
Indien blijkt dat geen enkele kandidaat beantwoordt aan de vereisten van het ambt brengt het HRM dit ter kennis van de ambtenaren die zich kandidaat hadden gesteld.
Modifications
Art.146. Les candidatures sont introduites auprès de la GRH.
La GRH examine dans quelle mesure il peut être donné suite aux candidatures introduites spontanément et celles résultant de l'appel interne. A cet effet, elle compare le profil des candidats avec les descriptions de fonction des emplois pour lesquels l'appel interne a été lancé.
La sélection est opérée selon la procédure visée à l'article 143, alinéas 3 à [1 7]1.
S'il s'avère qu'aucun candidat ne correspond aux exigences de la fonction, la GRH en avise les agents ayant posé leur candidature.
La GRH examine dans quelle mesure il peut être donné suite aux candidatures introduites spontanément et celles résultant de l'appel interne. A cet effet, elle compare le profil des candidats avec les descriptions de fonction des emplois pour lesquels l'appel interne a été lancé.
La sélection est opérée selon la procédure visée à l'article 143, alinéas 3 à [1 7]1.
S'il s'avère qu'aucun candidat ne correspond aux exigences de la fonction, la GRH en avise les agents ayant posé leur candidature.
Modifications
HOOFDSTUK IV. - De ambtshalve mutatie.
Art. 146. Les candidatures sont introduites auprès de la GRH.
Art.147. De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal kan over een ambtshalve mutatie beslissen als voor het bekleden van een betrekking bijzondere eisen inzake kennis of ervaring gelden en indien de betrekking niet kon worden bezet na een interne oproep.
Art.147. Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint peut décider d'une mutation d'office si des exigences particulières de connaissances ou d'expérience sont requises pour occuper un emploi et si l'emploi n'a pas pu être pourvu après un appel interne.
Art.148. De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal kan beslissen over een ambtshalve mutatie ingeval de ambtenaar niet meer over de vereiste bekwaamheden beschikt om zijn betrekking te bekleden. Hij hoort vooraf de betrokken ambtenaar.
Art. 147. Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint peut décider d'une mutation d'office si des exigences particulières de connaissances ou d'expérience sont requises pour occuper un emploi et si l'emploi n'a pas pu être pourvu après un appel interne.
Il consulte préalablement les directeurs généraux et l'agent concernés et motive sa décision d'après la description de fonction et le profil souhaité pour pouvoir occuper l'emploi.
[1 La mutation d'office peut également être décidée si elle est justifiée par des besoins ou des nécessités du service.]1
Il consulte préalablement les directeurs généraux et l'agent concernés et motive sa décision d'après la description de fonction et le profil souhaité pour pouvoir occuper l'emploi.
[1 La mutation d'office peut également être décidée si elle est justifiée par des besoins ou des nécessités du service.]1
Modifications
HOOFDSTUK V. - De herplaatsing.
Art. 148. Le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint peut décider d'une mutation d'office au cas où un agent n'aurait plus les qualifications requises pour occuper son emploi. Il entend préalablement l'agent concerné.
Art.149. De herplaatsing vindt plaats :
Art.149. La réaffectation a lieu :
Art.150. De herplaatsing van een ambtenaar gebeurt in een betrekking behorend tot hetzelfde of tot een ander bestuur.
De betrekking moet openstaan en beantwoorden aan een personeelsbehoefte in het ontvangende bestuur.
De betrekking moet openstaan en beantwoorden aan een personeelsbehoefte in het ontvangende bestuur.
Art. 149. La réaffectation a lieu :
1° si la suppression ou la modification d'une mission du ministère entraîne la suppression d'un ou de plusieurs emplois;
2° si un agent s'avère médicalement inapte à exercer sa fonction, mais peut être réaffecté à un emploi que son état de santé lui permet d'exercer.
1° si la suppression ou la modification d'une mission du ministère entraîne la suppression d'un ou de plusieurs emplois;
2° si un agent s'avère médicalement inapte à exercer sa fonction, mais peut être réaffecté à un emploi que son état de santé lui permet d'exercer.
Art.151. De herplaatsing wordt beslist door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Een herplaatst ambtenaar behoudt zijn rechten inzake wedde en zijn aanspraken op bevordering; de herplaatsingsperiode wordt aangerekend voor de administratieve en de geldelijke anciënniteit.
Een herplaatst ambtenaar behoudt zijn rechten inzake wedde en zijn aanspraken op bevordering; de herplaatsingsperiode wordt aangerekend voor de administratieve en de geldelijke anciënniteit.
Art.151. La réaffectation est décidée par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
L'agent en réaffectation conserve ses droits au traitement et ses titres à la promotion; la période de réaffectation est prise en compte dans l'ancienneté administrative et dans l'ancienneté pécuniaire.
L'agent en réaffectation conserve ses droits au traitement et ses titres à la promotion; la période de réaffectation est prise en compte dans l'ancienneté administrative et dans l'ancienneté pécuniaire.
TITEL VII. - De administratieve standen, de afwezigheden en de verloven.
Art. 151. La réaffectation est décidée par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
HOOFDSTUK I. - De administratieve standen.
TITRE VII. - Des positions administratives, des absences et des congés.
Afdeling 1. - De dienstactiviteit.
CHAPITRE I. - Des positions administratives.
Art.152. De dienstactiviteit is de gewone administratieve stand van de ambtenaar.
Art.152. L'activité de service est la position administrative habituelle de l'agent.
Afdeling 2. - De non-activiteit.
Art. 152. L'activité de service est la position administrative habituelle de l'agent.
Art.153. De ambtenaar kan, krachtens de bepalingen van dit besluit, van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in non-activiteit worden geplaatst.
Art.153. L'agent peut, conformément aux dispositions du présent arrêté, être mis en non-activité de plein droit ou sur décision de l'autorité compétente.
Art.154. Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de voorwaarden voldoet om te worden gepensioneerd.
Art. 153. L'agent peut, conformément aux dispositions du présent arrêté, être mis en non-activité de plein droit ou sur décision de l'autorité compétente.
Sauf dispositions contraires, l'agent dans cette position, n'a droit ni à son traitement, ni à l'avancement dans son échelle de traitement.
Il ne peut faire valoir ses titres à :
1° la promotion ou à l'attribution d'un mandat;
2° l'octroi d'une échelle de traitement plus élevée dans sa carrière fonctionnelle.
Sauf dispositions contraires, l'agent dans cette position, n'a droit ni à son traitement, ni à l'avancement dans son échelle de traitement.
Il ne peut faire valoir ses titres à :
1° la promotion ou à l'attribution d'un mandat;
2° l'octroi d'une échelle de traitement plus élevée dans sa carrière fonctionnelle.
Afdeling 3. - De disponibiliteit.
Art. 154. Nul ne peut être mis ou maintenu en non-activité s'il se trouve dans les conditions de mise a la retraite.
Onderafdeling 1. - De disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.
Sous-section 1. - De la disponibilité par retrait d'emploi dans l'intérêt du service.
Art.155. De ambtenaar kan, zonder opzegging, in disponibiliteit worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst (wanneer hij een bepaald ambt niet kan uitoefenen en hij niet onmiddellijk in een beter geschikte betrekking wederom tewerkgesteld kan worden).
Art.155. L'agent peut, sans préavis, être mis en disponibilité par retrait d'emploi dans l'intérêt du service (s'il ne peut exercer une fonction déterminée et s'il ne peut pas être immédiatement réaffecté à un emploi plus adapté.)
Art.156. De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft geen recht op wedde of op verhoging in zijn weddenschaal.
Hij verliest zijn aanspraken op :
1° bevordering of toekenning van een mandaat;
2° een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan.
Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit is gesteld.
Hij verliest zijn aanspraken op :
1° bevordering of toekenning van een mandaat;
2° een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan.
Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit is gesteld.
Art.156. L'agent en disponibilité par retrait d'emploi dans l'intérêt du service n'a droit ni au traitement, ni à l'avancement dans son échelle de traitement.
Il ne peut faire valoir ses titres à :
1° la promotion ou l'attribution d'un mandat;
2° l'octroi d'une échelle de traitement plus élevée dans sa carrière fonctionnelle.
Il bénéficie durant la première année d'un traitement d'attente équivalant à son dernier traitement d'activité. A partir de la deuxième année, ce traitement d'attente est égal à 1/60e du dernier traitement d'activité, multiplié par le nombre d'années de service qu'il compte à la date de sa mise en disponibilité.
Il ne peut faire valoir ses titres à :
1° la promotion ou l'attribution d'un mandat;
2° l'octroi d'une échelle de traitement plus élevée dans sa carrière fonctionnelle.
Il bénéficie durant la première année d'un traitement d'attente équivalant à son dernier traitement d'activité. A partir de la deuxième année, ce traitement d'attente est égal à 1/60e du dernier traitement d'activité, multiplié par le nombre d'années de service qu'il compte à la date de sa mise en disponibilité.
Onderafdeling 2. - De disponibiliteit wegens ziekte (...).
Art. 156. L'agent en disponibilité par retrait d'emploi dans l'intérêt du service n'a droit ni au traitement, ni à l'avancement dans son échelle de traitement.
Art.157. § 1. Onverminderd artikel 217quater is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximum aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 216, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte.
Art.157. § 1er. Sans préjudice de l'article 217quater, l'agent qui est absent pour maladie après avoir atteint le nombre de jours de congés accordés en vertu de l'article 216 se trouve de plein droit en disponibilité pour maladie.
Art.158. De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens ziekte (...), wordt ieder jaar medisch onderzocht (door de medische controledienst bedoeld in artikel 222) in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld.
(Verschijnt de ambtenaar niet voor de medische controledienst bedoeld in artikel 222 op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.)
(Verschijnt de ambtenaar niet voor de medische controledienst bedoeld in artikel 222 op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.)
Art. 157. § 1er. Sans préjudice de l'article 217quater, l'agent qui est absent pour maladie après avoir atteint le nombre de jours de congés accordés en vertu de l'article 216 se trouve de plein droit en disponibilité pour maladie.
Il conserve ses titres à la promotion et à l'avancement dans son échelle de traitement.
L'article 218 est applicable à l'agent en disponibilité pour maladie.
§ 2. L'agent en disponibilité pour maladie reçoit un traitement d'attente égal à 60 % de son dernier traitement d'activité.
Toutefois, le montant de ce traitement d'attente ne peut en aucun cas être inférieur :
1° aux indemnités que l'intéressé obtiendrait dans la même situation si le régime de la sécurité sociale lui avait été applicable dès le début de son absence;
2° à la pension qu'il obtiendrait si, à la date de sa mise en disponibilité, il avait été admis à la retraite anticipée pour cause d'inaptitude physique.
[1 Le traitement d'attente est établi sur base du dernier traitement d'activité.
En cas de cumul de fonctions, le traitement d'attente n'est accordé qu'en raison de la fonction principale.]1
§ 3. L'agent a droit à un traitement d'attente mensuel égal au montant de son dernier traitement d'activité si l'affection dont il souffre est reconnue comme maladie grave et de longue durée par [1 l'Administration de l'expertise médicale]1 de l'Etat. Ce droit ne produit ses effets qu'à partir du moment où l'agent a été mis en disponibilité pour une période ininterrompue de trois mois au moins.
Ce droit entraîne une révision de la situation de l'agent avec effet pécuniaire au jour où sa disponibilité a débute.
§ 4. La disponibilité pour maladie ne met pas fin aux régimes de l'interruption de la carrière professionnelle visés aux articles 164 à 168, ni aux régimes du départ anticipé à mi-temps et de la semaine volontaire de quatre jours visés dans la loi du 10 avril 1995 relative à la redistribution du travail dans le secteur public (, ni aux prestations réduites pour convenances personnelles visées aux articles 174 à 174ter).
Pour l'application du § 2 du présent article, le dernier traitement d'activité est celui qui était dû avant les prestations réduites.
Il conserve ses titres à la promotion et à l'avancement dans son échelle de traitement.
L'article 218 est applicable à l'agent en disponibilité pour maladie.
§ 2. L'agent en disponibilité pour maladie reçoit un traitement d'attente égal à 60 % de son dernier traitement d'activité.
Toutefois, le montant de ce traitement d'attente ne peut en aucun cas être inférieur :
1° aux indemnités que l'intéressé obtiendrait dans la même situation si le régime de la sécurité sociale lui avait été applicable dès le début de son absence;
2° à la pension qu'il obtiendrait si, à la date de sa mise en disponibilité, il avait été admis à la retraite anticipée pour cause d'inaptitude physique.
[1 Le traitement d'attente est établi sur base du dernier traitement d'activité.
En cas de cumul de fonctions, le traitement d'attente n'est accordé qu'en raison de la fonction principale.]1
§ 3. L'agent a droit à un traitement d'attente mensuel égal au montant de son dernier traitement d'activité si l'affection dont il souffre est reconnue comme maladie grave et de longue durée par [1 l'Administration de l'expertise médicale]1 de l'Etat. Ce droit ne produit ses effets qu'à partir du moment où l'agent a été mis en disponibilité pour une période ininterrompue de trois mois au moins.
Ce droit entraîne une révision de la situation de l'agent avec effet pécuniaire au jour où sa disponibilité a débute.
§ 4. La disponibilité pour maladie ne met pas fin aux régimes de l'interruption de la carrière professionnelle visés aux articles 164 à 168, ni aux régimes du départ anticipé à mi-temps et de la semaine volontaire de quatre jours visés dans la loi du 10 avril 1995 relative à la redistribution du travail dans le secteur public (, ni aux prestations réduites pour convenances personnelles visées aux articles 174 à 174ter).
Pour l'application du § 2 du présent article, le dernier traitement d'activité est celui qui était dû avant les prestations réduites.
Modifications
Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 158. L'agent qui est mis en disponibilité pour maladie (...), subit chaque année un examen médical (auprès du service de contrôle médical visé à l'article 222), dans le courant du mois correspondant à celui au cours duquel il a été mis en disponibilité.
Art.159. De benoemende overheid kan, op advies van de directieraad, de betrekking waarvan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar titularis was, onmiddellijk vacant verklaren in geval van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.
Art.159. L'autorité investie du pouvoir de nomination peut, sur avis du conseil de direction, déclarer immédiatement vacant l'emploi dont l'agent placé en disponibilité était titulaire, en cas de disponibilité par retrait d'emploi dans l'intérêt du service.
Art.160. De benoemende overheid kan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar in actieve dienst terugroepen indien hij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezit.
De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte (...), wiens betrekking niet vacant werd verklaard, neemt haar opnieuw op wanneer hij zijn dienst hervat.
De ambtenaar moet in ieder geval, binnen de door de benoemende overheid gestelde termijn, het aangewezen ambt opnemen. Indien hij zonder geldige reden weigert, wordt hij, na een afwezigheid van tien werkdagen, ambtshalve ontslagen.
De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte (...), wiens betrekking niet vacant werd verklaard, neemt haar opnieuw op wanneer hij zijn dienst hervat.
De ambtenaar moet in ieder geval, binnen de door de benoemende overheid gestelde termijn, het aangewezen ambt opnemen. Indien hij zonder geldige reden weigert, wordt hij, na een afwezigheid van tien werkdagen, ambtshalve ontslagen.
Art.160. L'autorité investie du pouvoir de nomination peut rappeler en activité de service l'agent placé en disponibilité s'il possède les aptitudes professionnelles et physiques requises.
L'agent en disponibilité pour maladie (...) dont l'emploi n'a pas été déclaré vacant, le reprend lorsqu'il réintègre son service.
L'agent est tenu en tous cas d'occuper, dans les délais fixés par l'autorité investie du pouvoir de nomination, l'emploi qui lui est assigné. L'agent qui s'y refuse sans raison valable, est, après dix jours ouvrables d'absence, démis d'office.
L'agent en disponibilité pour maladie (...) dont l'emploi n'a pas été déclaré vacant, le reprend lorsqu'il réintègre son service.
L'agent est tenu en tous cas d'occuper, dans les délais fixés par l'autorité investie du pouvoir de nomination, l'emploi qui lui est assigné. L'agent qui s'y refuse sans raison valable, est, après dix jours ouvrables d'absence, démis d'office.
Art.161. Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij voldoet aan de voorwaarden om gepensioneerd te worden.
Art. 160. L'autorité investie du pouvoir de nomination peut rappeler en activité de service l'agent placé en disponibilité s'il possède les aptitudes professionnelles et physiques requises.
L'agent en disponibilité pour maladie (...) dont l'emploi n'a pas été déclaré vacant, le reprend lorsqu'il réintègre son service.
L'agent est tenu en tous cas d'occuper, dans les délais fixés par l'autorité investie du pouvoir de nomination, l'emploi qui lui est assigné. L'agent qui s'y refuse sans raison valable, est, après dix jours ouvrables d'absence, démis d'office.
L'agent en disponibilité pour maladie (...) dont l'emploi n'a pas été déclaré vacant, le reprend lorsqu'il réintègre son service.
L'agent est tenu en tous cas d'occuper, dans les délais fixés par l'autorité investie du pouvoir de nomination, l'emploi qui lui est assigné. L'agent qui s'y refuse sans raison valable, est, après dix jours ouvrables d'absence, démis d'office.
HOOFDSTUK II. - De afwezigheden.
Art. 161. Nul ne peut être mis ou maintenu en disponibilité s'il se trouve dans les conditions de mise à la retraite.
Art.162. De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof of dienstvrijstelling te hebben gekregen.
Art.162. L'agent ne peut s'absenter s'il n'a pas obtenu un congé ou une dispense de service.
Art.163. Met inachtname van (artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 december 2000) tot bepaling van de algemene principes en onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf, bevindt de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, zich van rechtswege in non-activiteit.
Indien de ambtenaar zonder geldige reden meer dan tien werkdagen afwezig is, wordt hij ambtshalve ontslagen.
Indien de ambtenaar zonder geldige reden meer dan tien werkdagen afwezig is, wordt hij ambtshalve ontslagen.
Art. 162. L'agent ne peut s'absenter s'il n'a pas obtenu un congé ou une dispense de service.
(Par dispense de service, il y a lieu d'entendre l'autorisation accordée à l'agent de s'absenter pendant les heures de service pour une durée déterminée avec maintien de ses droits.
A l'exception des cas prévus dans le présent arrêté, le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint ou l'agent désigné par lui accorde les congés et dispenses de service.)
(Par dispense de service, il y a lieu d'entendre l'autorisation accordée à l'agent de s'absenter pendant les heures de service pour une durée déterminée avec maintien de ses droits.
A l'exception des cas prévus dans le présent arrêté, le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint ou l'agent désigné par lui accorde les congés et dispenses de service.)
HOOFDSTUK III. - De verloven (van loopbaanonderbreking en) van arbeidsherverdelende aard.
Art. 163. Dans le respect de l'(article 18 de l'arrêté royal du 22 décembre 2000) fixant les principes généraux et sans préjudice de l'application éventuelle d'une peine disciplinaire, l'agent qui s'absente sans autorisation ou dépasse le terme de son congé sans motif valable, se trouve de plein droit en non-activité.
Afdeling 1. - Het verlof voor loopbaanonderbreking.
CHAPITRE III. - Des congés dans le cadre (de l'interruption de carrière et) de la redistribution du travail.
Art.164. § 1. De ambtenaar krijgt verlof om zijn loopbaan te onderbreken volgens de herstelwet van 22 januari 1985 onder het stelsel van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen.
Art.164. § 1er. L'agent bénéficie d'un congé pour interruption de carrière accordée en vertu de la loi de redressement du 22 janvier 1985 selon le régime fixe par l'arrêté royal du 7 mai 1999 relatif à l'interruption de la carrière professionnelle du personnel des administrations ainsi que par toutes les dispositions qui les modifieraient ou les remplaceraient.
Art.165. § 1. Iedere ambtenaar heeft recht op de verloven voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en in het kader van het ouderschapsverlof bedoeld in artikel 164, § 2, 4° en 5°.
§ 2. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de verloven voor volledige, gedeeltelijke loopbaanonderbreking en in het kader van de medische bijstand bedoeld in artikel 164, § 2, 1° tot 3°.
De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, middels de toelating van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
De mandaathouders worden ervan uitgesloten.
§ 2. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de verloven voor volledige, gedeeltelijke loopbaanonderbreking en in het kader van de medische bijstand bedoeld in artikel 164, § 2, 1° tot 3°.
De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, middels de toelating van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
De mandaathouders worden ervan uitgesloten.
Art. 164. § 1er. L'agent bénéficie d'un congé pour interruption de carrière accordée en vertu de la loi de redressement du 22 janvier 1985 selon le régime fixe par l'arrêté royal du 7 mai 1999 relatif à l'interruption de la carrière professionnelle du personnel des administrations ainsi que par toutes les dispositions qui les modifieraient ou les remplaceraient.
§ 2. L'agent peut obtenir, aux conditions et selon les modalités prévues par l'arrêté royal visé à l'alinéa 1er, un congé pour interrompre sa carrière professionnelle :
1° de manière complète;
2° de manière partielle à raison d'un cinquième ou de la moitié de la durée des prestations qui lui sont normalement imposées;
3° pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou à un membre de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave;
4° pour donner des soins palliatifs;
5° dans le cadre du congé parental lors de la naissance ou de l'adoption d'un enfant.
§ 2. L'agent peut obtenir, aux conditions et selon les modalités prévues par l'arrêté royal visé à l'alinéa 1er, un congé pour interrompre sa carrière professionnelle :
1° de manière complète;
2° de manière partielle à raison d'un cinquième ou de la moitié de la durée des prestations qui lui sont normalement imposées;
3° pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou à un membre de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave;
4° pour donner des soins palliatifs;
5° dans le cadre du congé parental lors de la naissance ou de l'adoption d'un enfant.
Art.166. § 1. Bij gedeeltelijke loopbaanonderbreking worden de dienstprestaties ofwel dgelijks ofwel volgens een andere indeling van de werkweek verricht.
In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen voor sommige door hem bepaalde functies een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen.
§ 2. Een ambtenaar kan zijn ambtsverrichtingen hervatten vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verstreken is met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemde een kortere termijn aanvaardt.
In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen voor sommige door hem bepaalde functies een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen.
§ 2. Een ambtenaar kan zijn ambtsverrichtingen hervatten vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verstreken is met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij laatstgenoemde een kortere termijn aanvaardt.
Art. 165. § 1er. Tous les agents ont droit aux congés pour interruption de carrière pour soins palliatifs et dans le cadre du congé parental visés à l'article 164, § 2, 4° et 5°.
§ 2. Ont droit aux congés pour interruption de la carrière complète, partielle et dans le cadre de l'assistance médicale visés à l'article 164, § 2, 1° à 3°, les agents titulaires d'un grade de recrutement.
Peuvent bénéficier de ces congés les agents titulaires d'un grade de promotion, moyennant l'autorisation du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint.
En sont exclus les agents titulaires d'un mandat.
§ 2. Ont droit aux congés pour interruption de la carrière complète, partielle et dans le cadre de l'assistance médicale visés à l'article 164, § 2, 1° à 3°, les agents titulaires d'un grade de recrutement.
Peuvent bénéficier de ces congés les agents titulaires d'un grade de promotion, moyennant l'autorisation du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint.
En sont exclus les agents titulaires d'un mandat.
Art.167. Een ambtenaar die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die verlof verkrijgt tot loopbaanonderbreking overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 bedoeld in artikel 164, § 1, is ertoe gehouden zich ertoe te verbinden zijn loopbaan gedeeltelijk tot aan de pensionering te onderbreken. Hij kan voor een andere regeling opteren, op voorwaarde dat de duur van de verrichte dienstprestaties wordt beperkt.
Art. 166. § 1er. En cas d'interruption partielle de la carrière, les prestations s'effectuent soit chaque jour soit selon une autre répartition sur la semaine.
En dérogation à l'alinéa 1er, le ministre peut décider d'une répartition par mois pour certaines fonctions qu'il détermine.
§ 2. L'agent peut reprendre sa fonction avant l'échéance de la période d'interruption de carrière moyennant un préavis de trois mois, communiqué par lettre recommandée au secrétaire général ou au secrétaire général adjoint, à moins que celui-ci n'accepte un délai plus court.
En dérogation à l'alinéa 1er, le ministre peut décider d'une répartition par mois pour certaines fonctions qu'il détermine.
§ 2. L'agent peut reprendre sa fonction avant l'échéance de la période d'interruption de carrière moyennant un préavis de trois mois, communiqué par lettre recommandée au secrétaire général ou au secrétaire général adjoint, à moins que celui-ci n'accepte un délai plus court.
Art.168. De ambtenaar kan tijdens zijn verlof geen aanspraak maken op wedde.
Een ambtenaar die zich voltijds in loopbaanonderbreking bevindt komt niet in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan. Een ambtenaar die zich in deeltijdse loopbaanonderbreking bevindt komt naar rata van de verrichte dienstprestaties in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan.
Het verlof wordt bovendien gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Een ambtenaar die zich voltijds in loopbaanonderbreking bevindt komt niet in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan. Een ambtenaar die zich in deeltijdse loopbaanonderbreking bevindt komt naar rata van de verrichte dienstprestaties in aanmerking voor de versnelde functionele loopbaan.
Het verlof wordt bovendien gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art.168. L'agent n'a pas droit à son traitement durant son congé.
L'agent qui bénéficie d'une interruption de carrière à temps plein ne peut faire valoir ses titres à la carrière fonctionnelle accélérée. L'agent qui bénéficie d'une interruption à temps partiel peut faire valoir ses titres à la carrière fonctionnelle accélérée proportionnellement aux services qu'il preste.
Le congé est, pour le surplus, assimilé à une période d'activité de service.
L'agent qui bénéficie d'une interruption de carrière à temps plein ne peut faire valoir ses titres à la carrière fonctionnelle accélérée. L'agent qui bénéficie d'une interruption à temps partiel peut faire valoir ses titres à la carrière fonctionnelle accélérée proportionnellement aux services qu'il preste.
Le congé est, pour le surplus, assimilé à une période d'activité de service.
Art. 168bis. <INGEVOEGD bij BESL 2005-03-24/38, art. 6; Inwerkingtreding : 01-06-2005> Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt in verlof voor persoonlijke redenen omgezet wanneer de ambtenaar een beroepsactiviteit uitoefent, uitgezonderd in de gevallen bedoeld in artikel 24, tweede lid, van het voormeld koninklijk besluit van 7 mei 1999 of indien de ambtenaar een bijkomende beroepsactiviteit uitoefent als bezoldigd werknemer.
Art. 168. L'agent n'a pas droit à son traitement durant son congé.
L'agent qui bénéficie d'une interruption de carrière à temps plein ne peut faire valoir ses titres à la carrière fonctionnelle accélérée. L'agent qui bénéficie d'une interruption à temps partiel peut faire valoir ses titres à la carrière fonctionnelle accélérée proportionnellement aux services qu'il preste.
Le congé est, pour le surplus, assimilé à une période d'activité de service.
L'agent qui bénéficie d'une interruption de carrière à temps plein ne peut faire valoir ses titres à la carrière fonctionnelle accélérée. L'agent qui bénéficie d'une interruption à temps partiel peut faire valoir ses titres à la carrière fonctionnelle accélérée proportionnellement aux services qu'il preste.
Le congé est, pour le surplus, assimilé à une période d'activité de service.
Afdeling 2. - (Verlof in het kader van de arbeidsherverdeling).
Art. 168bis. Le congé pour interruption de carrière est converti en congé pour convenances personnelles lorsque l'agent exerce une activité professionnelle, excepté dans les cas visés à l'article 24, alinéa 2, de l'arrêté royal du 7 mai 1999 susmentionné ou si l'agent exerce une activité professionnelle accessoire en tant que travailleur salarié.
Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Section 2. - (Des congés dans le cadre de la redistribution du travail.)
Art.169. § 1. Krachtens de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector en het koninklijk besluit van 10 april 1995 ter uitvoering van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen, kan de ambtenaar verlof krijgen onder het stelsel van de vrijwillige vierdagenweek en onder het stelsel van de halftijdse vervroegde uittreding.
Art.169. § 1er. En vertu de la loi du 10 avril 1995 relative à la distribution du travail dans le secteur public et de l'arrêté royal du 10 avril 1995 portant exécution de la loi du 10 avril 1995 relative à la distribution du travail dans le secteur public ainsi que de toutes les dispositions qui les modifieraient ou les remplaceraient, l'agent peut bénéficier du régime de la semaine volontaire de quatre jours et du régime du départ anticipé à mi-temps.
Art.170. De ambtenaar kan het verlof genieten overeenkomstig volgende regeling :
1° de ambtenaar die gebruik wenst te maken van dit verlof, dient daartoe bij zijn diensthoofd een aanvraag in;
2° de aanvraag geschiedt minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode van het verlof. Deze termijn kan in gemeenschappelijk overleg worden ingekort. Deze aanvraag bevat een voorstel van werkschema waarin bepaald wordt hoe de arbeidsprestaties worden geregeld;
3° de periode van het verlof neemt een aanvang op de eerste dag van de eerste maand van een trimester.
1° de ambtenaar die gebruik wenst te maken van dit verlof, dient daartoe bij zijn diensthoofd een aanvraag in;
2° de aanvraag geschiedt minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode van het verlof. Deze termijn kan in gemeenschappelijk overleg worden ingekort. Deze aanvraag bevat een voorstel van werkschema waarin bepaald wordt hoe de arbeidsprestaties worden geregeld;
3° de periode van het verlof neemt een aanvang op de eerste dag van de eerste maand van een trimester.
Art. 169. § 1er. En vertu de la loi du 10 avril 1995 relative à la distribution du travail dans le secteur public et de l'arrêté royal du 10 avril 1995 portant exécution de la loi du 10 avril 1995 relative à la distribution du travail dans le secteur public ainsi que de toutes les dispositions qui les modifieraient ou les remplaceraient, l'agent peut bénéficier du régime de la semaine volontaire de quatre jours et du régime du départ anticipé à mi-temps.
§ 2. Ont droit aux régimes de la semaine volontaire de quatre jours ou du départ anticipé à mi-temps, les agents titulaires d'un grade de recrutement.
Peuvent bénéficier de ces régimes les agents titulaires d'un grade de promotion, moyennant l'autorisation du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint.
Sont exclus de ces régimes les agents titulaires d'un mandat.
§ 3. Ce congé n'est pas rémunéré et est, pour le surplus, assimilé à une période d'activité de service.
§ 2. Ont droit aux régimes de la semaine volontaire de quatre jours ou du départ anticipé à mi-temps, les agents titulaires d'un grade de recrutement.
Peuvent bénéficier de ces régimes les agents titulaires d'un grade de promotion, moyennant l'autorisation du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint.
Sont exclus de ces régimes les agents titulaires d'un mandat.
§ 3. Ce congé n'est pas rémunéré et est, pour le surplus, assimilé à une période d'activité de service.
Onderafdeling 2. - Het stelsel van de vrijwillige vierdaagse werkweek.
Art. 170. L'agent peut bénéficier du congé selon les modalités suivantes :
Art.171. De ambtenaar die voltijds werkt geniet de vrijwillige vierdaagse werkweek gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.
Art.171. L'agent occupé à temps plein bénéficie de la semaine volontaire de quatre jours pendant une période ininterrompue d'au moins un an.
Art.172. § 1. Het door de ambtenaar voorgestelde werkschema wordt onderzocht rekening houdend met de werking van de dienst.
§ 2. De ambtenaar kan een einde maken aan de regeling van de vrijwillige vierdaagse werkweek met een inachtneming van een opzegging van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij deze een kortere termijn aanvaardt.
§ 3. De vervanging van de ambtenaar die het verlof geniet door een werkloze in de zin van voormelde wet van 10 april 1995 heeft ten vroegste plaats in de maand waarin het tweede personeelslid voor de vierdaagse werkweek kiest en uiterlijk in de maand waarin het vijfde personeelslid voor de vierdaagse werkweek kiest.
§ 2. De ambtenaar kan een einde maken aan de regeling van de vrijwillige vierdaagse werkweek met een inachtneming van een opzegging van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij deze een kortere termijn aanvaardt.
§ 3. De vervanging van de ambtenaar die het verlof geniet door een werkloze in de zin van voormelde wet van 10 april 1995 heeft ten vroegste plaats in de maand waarin het tweede personeelslid voor de vierdaagse werkweek kiest en uiterlijk in de maand waarin het vijfde personeelslid voor de vierdaagse werkweek kiest.
Art.172. § 1er. Le calendrier de travail proposé par l'agent est examiné en tenant compte du fonctionnement du service.
§ 2. L'agent peut mettre fin au régime de la semaine volontaire de quatre jours moyennant un préavis de trois mois, communiqué par lettre recommandée au secrétaire général ou au secrétaire général adjoint, a moins que celui-ci n'accepte un délai plus court.
§ 3. Le remplacement de l'agent qui bénéficie du congé par un chômeur au sens de la loi du 10 avril 1995 précitée s'effectue au plus tôt dans le mois où le deuxième membre du personnel opte pour la semaine de quatre jours et au plus tard dans le mois où le cinquième membre du personnel opte pour la semaine de quatre jours.
§ 2. L'agent peut mettre fin au régime de la semaine volontaire de quatre jours moyennant un préavis de trois mois, communiqué par lettre recommandée au secrétaire général ou au secrétaire général adjoint, a moins que celui-ci n'accepte un délai plus court.
§ 3. Le remplacement de l'agent qui bénéficie du congé par un chômeur au sens de la loi du 10 avril 1995 précitée s'effectue au plus tôt dans le mois où le deuxième membre du personnel opte pour la semaine de quatre jours et au plus tard dans le mois où le cinquième membre du personnel opte pour la semaine de quatre jours.
Onderafdeling 3. - De halftijdse vervroegde uittreding.
Art. 172. § 1er. Le calendrier de travail proposé par l'agent est examiné en tenant compte du fonctionnement du service.
Art.173. De halftijdse prestaties worden verricht op de volgende wijze :
Art.173. Les prestations à mi-temps sont accomplies selon les modalités suivantes :
HOOFDSTUK IIIBIS. - Verminderde prestaties om persoonlijke redenen.
Art. 173. Les prestations à mi-temps sont accomplies selon les modalités suivantes :
Art.174. § 1. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de verminderde prestaties om persoonlijke redenen.
Art.174. § 1er. Ont droit aux prestations réduites pour convenances personnelles, les agents titulaires d'un grade de recrutement.
Art. 174bis. <INGEVOEGD bij BESL 2003-04-30/32, art. 20; Inwerkingtreding : 28-06-2003> § 1. Tijdens de afwezigheidperiode is de ambtenaar die gebruik maakt van de regeling van verminderde prestaties om persoonlijke redenen op non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden alsook op de versnelde functionele loopbaan, naar rata van de verrichte dienstprestaties.
De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties.
§ 2. De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.
De wedde van de ambtenaar, die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, wordt vermeerderd met het vijfde van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties.
§ 2. De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.
De wedde van de ambtenaar, die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, wordt vermeerderd met het vijfde van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
Art. 174. § 1er. Ont droit aux prestations réduites pour convenances personnelles, les agents titulaires d'un grade de recrutement.
Peuvent bénéficier de ces congés les agents titulaires d'un grade de promotion, moyennant l'autorisation du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint.
Sont exclus de ces congés les agents titulaires d'un mandat.
§ 2. L'agent est tenu d'accomplir la moitié, les deux tiers, les trois quarts ou les quatre cinquièmes de la durée de prestations qui lui sont normalement imposées.
Ces prestations s'effectuent soit chaque jour, soit selon une autre répartition fixée sur la semaine.
En dérogation à l'alinéa 2, le ministre peut décider d'une répartition par mois pour certaines fonctions qu'il détermine.
Les prestations réduites doivent toujours prendre cours au début du mois.
§ 3. L'autorisation d'exercer des prestations réduites est accordée pour une période de trois mois au moins et de vingt-quatre mois au plus. Des prorogations de trois mois au moins et de vingt-quatre mois au plus peuvent être accordées. Chaque prorogation est subordonnée à une demande de l'agent intéressé, introduite au moins un mois avant l'expiration du congé en cours.
§ 4. Le calendrier de travail est fixé selon les mêmes modalités que celles visées aux articles 170, 2° et 172 § 1er.
§ 5. L'agent peut reprendre ses fonctions à temps plein avant l'expiration de la période accordée moyennant un préavis de trois mois a moins que le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint n'accepte un délai plus court.
Peuvent bénéficier de ces congés les agents titulaires d'un grade de promotion, moyennant l'autorisation du secrétaire général ou du secrétaire général adjoint.
Sont exclus de ces congés les agents titulaires d'un mandat.
§ 2. L'agent est tenu d'accomplir la moitié, les deux tiers, les trois quarts ou les quatre cinquièmes de la durée de prestations qui lui sont normalement imposées.
Ces prestations s'effectuent soit chaque jour, soit selon une autre répartition fixée sur la semaine.
En dérogation à l'alinéa 2, le ministre peut décider d'une répartition par mois pour certaines fonctions qu'il détermine.
Les prestations réduites doivent toujours prendre cours au début du mois.
§ 3. L'autorisation d'exercer des prestations réduites est accordée pour une période de trois mois au moins et de vingt-quatre mois au plus. Des prorogations de trois mois au moins et de vingt-quatre mois au plus peuvent être accordées. Chaque prorogation est subordonnée à une demande de l'agent intéressé, introduite au moins un mois avant l'expiration du congé en cours.
§ 4. Le calendrier de travail est fixé selon les mêmes modalités que celles visées aux articles 170, 2° et 172 § 1er.
§ 5. L'agent peut reprendre ses fonctions à temps plein avant l'expiration de la période accordée moyennant un préavis de trois mois a moins que le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint n'accepte un délai plus court.
Art. 174ter. <INGEVOEGD bij BESL 2003-04-30/32, art. 21; Inwerkingtreding : 28-06-2003> De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven bekomt :
1° het bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en opvangverlof;
2° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;
3° het verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;
4° het verlof om kandidaat te zijn voor de verkiezingen;
5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps Civiele Bescherming;
6° het verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet;
7° het verlof voor opdracht;
8° het verlof voor werkzaamheden bij een erkende politieke fractie in een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die groepen;
9° het verlof bedoeld in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
1° het bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en opvangverlof;
2° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;
3° het verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;
4° het verlof om kandidaat te zijn voor de verkiezingen;
5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps Civiele Bescherming;
6° het verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet;
7° het verlof voor opdracht;
8° het verlof voor werkzaamheden bij een erkende politieke fractie in een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die groepen;
9° het verlof bedoeld in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Art. 174ter. L'autorisation d'exercer ses fonctions par prestations réduites est suspendue dès que l'agent obtient un des congés suivants :
1° le congé de maternité, le congé de paternité, le congé parental et le congé d'accueil;
2° le congé pour motifs impérieux d'ordre familial;
3° le congé pour accomplir un stage ou une période d'essai;
4° le congé pour présenter sa candidature aux élections;
5° le congé pour remplir en temps de paix des prestations au Corps de protection civile;
6° le congé pour exercer une fonction dans un cabinet ministériel;
7° le congé pour mission;
8° le congé pour exercer une activité auprès d'un groupe politique reconnu d'une assemblée législative fédérale, communautaire ou régionale ou auprès du président d'un de ces groupes;
9° le congé visé à l'article 77, § 1er, de l'arrêté royal du 28 septembre 1984 portant exécution de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
1° le congé de maternité, le congé de paternité, le congé parental et le congé d'accueil;
2° le congé pour motifs impérieux d'ordre familial;
3° le congé pour accomplir un stage ou une période d'essai;
4° le congé pour présenter sa candidature aux élections;
5° le congé pour remplir en temps de paix des prestations au Corps de protection civile;
6° le congé pour exercer une fonction dans un cabinet ministériel;
7° le congé pour mission;
8° le congé pour exercer une activité auprès d'un groupe politique reconnu d'une assemblée législative fédérale, communautaire ou régionale ou auprès du président d'un de ces groupes;
9° le congé visé à l'article 77, § 1er, de l'arrêté royal du 28 septembre 1984 portant exécution de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
HOOFDSTUK IV. - De verloven van korte duur.
Art. 174ter. L'autorisation d'exercer ses fonctions par prestations réduites est suspendue dès que l'agent obtient un des congés suivants :
Afdeling 1. - De jaarlijkse vakantie.
CHAPITRE IV. - Des congés de courte durée.
Art.175. De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie.
Art.175. L'agent a droit à 35 jours ouvrables par an de congé de vacances.
Art.176. De vakantiedagen worden genomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst.
De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken periode van ten minste tien werkdagen vakantie.
De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken periode van ten minste tien werkdagen vakantie.
Art. 175. L'agent a droit à 35 jours ouvrables par an de congé de vacances.
Il bénéficie d'un supplément de congé annuel de vacances :
1° d'un jour ouvrable après cinq années d'ancienneté de service;
2° de deux jours (ouvrables) après dix années d'ancienneté de service.
Il bénéficie d'un supplément de congé annuel de vacances :
1° d'un jour ouvrable après cinq années d'ancienneté de service;
2° de deux jours (ouvrables) après dix années d'ancienneté de service.
Art.177. De ambtenaar heeft het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, vier werkdagen verlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan worden gesteld om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont.
Onder personen die onder hetzelfde dak wonen, worden verstaan : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, (een bloedverwant hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft,) een persoon opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
De ambtenaar moet een medisch attest voorleggen ter staving van :
1° de ernst van de ziekte of het ongeval;
2° de dwingende noodzakelijkheid van de aanwezigheid van de ambtenaar.
Onder personen die onder hetzelfde dak wonen, worden verstaan : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, (een bloedverwant hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft,) een persoon opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
De ambtenaar moet een medisch attest voorleggen ter staving van :
1° de ernst van de ziekte of het ongeval;
2° de dwingende noodzakelijkheid van de aanwezigheid van de ambtenaar.
Art.177. L'agent a le droit de prendre, dans les limites des 35 jours ouvrables, quatre jours ouvrables de congé sans que l'intérêt du service puisse lui être opposé pour prendre soin d'une personne habitant sous son toit qui est victime d'une grave maladie ou d'un grave accident.
Par personne vivant sous le même toit, il faut entendre : le conjoint, la personne avec laquelle il vit en couple, (un parent soit de l'agent, soit du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple,) une personne accueillie en vue de son adoption ou de l'exercice d'une tutelle officieuse.
L'agent doit produire un certificat médical attestant :
1° la gravité de la maladie ou de l'accident;
2° la nécessité impérieuse de la présence de l'agent.
Par personne vivant sous le même toit, il faut entendre : le conjoint, la personne avec laquelle il vit en couple, (un parent soit de l'agent, soit du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple,) une personne accueillie en vue de son adoption ou de l'exercice d'une tutelle officieuse.
L'agent doit produire un certificat médical attestant :
1° la gravité de la maladie ou de l'accident;
2° la nécessité impérieuse de la présence de l'agent.
Art.178. (Indien de ambtenaar de in artikel 177, eerste lid bedoelde vier werkdagen heeft opgebruikt of indien hij volledig de werkdagen waarin artikel 175 voorziet heeft opgebruikt, heeft hij recht op twee bijkomende werkdagen om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 177.)
(Lid 2 opgeheven)
(Lid 2 opgeheven)
Art. 177. L'agent a le droit de prendre, dans les limites des 35 jours ouvrables, quatre jours ouvrables de congé sans que l'intérêt du service puisse lui être opposé pour prendre soin d'une personne habitant sous son toit qui est victime d'une grave maladie ou d'un grave accident.
Par personne vivant sous le même toit, il faut entendre : le conjoint, la personne avec laquelle il vit en couple, (un parent soit de l'agent, soit du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple,) une personne accueillie en vue de son adoption ou de l'exercice d'une tutelle officieuse.
L'agent doit produire un certificat médical attestant :
1° la gravité de la maladie ou de l'accident;
2° la nécessité impérieuse de la présence de l'agent.
Par personne vivant sous le même toit, il faut entendre : le conjoint, la personne avec laquelle il vit en couple, (un parent soit de l'agent, soit du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple,) une personne accueillie en vue de son adoption ou de l'exercice d'une tutelle officieuse.
L'agent doit produire un certificat médical attestant :
1° la gravité de la maladie ou de l'accident;
2° la nécessité impérieuse de la présence de l'agent.
Art.179. De jaarlijkse vakantie wordt opgenomen binnen het kalenderjaar, volgens de nadere regels door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal vastgelegd.
De nadere regels van de overdracht van onbestede vakantiedagen worden vastgesteld door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal, na overleg met de representatieve vakorganisaties.
De nadere regels van de overdracht van onbestede vakantiedagen worden vastgesteld door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal, na overleg met de representatieve vakorganisaties.
Art. 178. (Si l'agent a utilisé les quatre jours ouvrables visés à l'article 177, alinéa 1er ou s'il a utilisé intégralement les jours ouvrables prévus à l'article 175, il a droit à deux jours ouvrables supplémentaires, pour les mêmes motifs et dans les mêmes conditions qu'à l'article 177.)
(Alinéa 2 abrogé)
(Alinéa 2 abrogé)
Art.180. In het ministerie geldt een standaardwerktijdregeling met onderscheid tussen stamtijden, glijtijden en bereikbaarheid van de dienst (waarvan de modaliteiten worden vastgesteld door de minister of zijn gemachtigde.)
In afwijking van deze werktijdregeling kan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal voor specifieke organisatorische eenheden of werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling vaststellen (...).
De aanwezigheid van de ambtenaar die onderworpen is aan het prikklokreglement wordt 's morgens, 's middags en 's avonds geregistreerd. De gepresteerde uren in meer worden geregulariseerd op de glijtijden.
(De maximum gemiddelde werktijd mag de 38 uren per week niet overschrijden.)
In afwijking van deze werktijdregeling kan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal voor specifieke organisatorische eenheden of werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling vaststellen (...).
De aanwezigheid van de ambtenaar die onderworpen is aan het prikklokreglement wordt 's morgens, 's middags en 's avonds geregistreerd. De gepresteerde uren in meer worden geregulariseerd op de glijtijden.
(De maximum gemiddelde werktijd mag de 38 uren per week niet overschrijden.)
Art.180. Le ministère est doté d'un régime de travail standard qui prévoit des plages fixes, des plages mobiles et des permanences de service.
Par dérogation à ce régime de travail, le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint peut arrêter un régime de travail particulier s'appliquant à des unités organisationnelles ou des activités spécifiques (dont les modalités sont fixées par le ministre ou son délégué.)
La présence de l'agent soumis au règlement du pointage est enregistrée le matin, le midi et le soir. Les heures prestées en surplus sont régularisées pendant les plages mobiles.
(La moyenne du temps de travail maximum ne peut dépasser 38 heures par semaine.)
Par dérogation à ce régime de travail, le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint peut arrêter un régime de travail particulier s'appliquant à des unités organisationnelles ou des activités spécifiques (dont les modalités sont fixées par le ministre ou son délégué.)
La présence de l'agent soumis au règlement du pointage est enregistrée le matin, le midi et le soir. Les heures prestées en surplus sont régularisées pendant les plages mobiles.
(La moyenne du temps de travail maximum ne peut dépasser 38 heures par semaine.)
Art.181. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantie. Deze laatste wordt in evenredige mate verminderd :
1° wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;
2° wanneer hij tijdens het jaar verlof bekomt :
- om een stage of een proefperiode te vervullen bij een andere overheidsdienst, zoals bepaald in artikel 205;
- om kandidaat te zijn voor de parlements-, gewest-, provincie-, gemeente-, of Europese raadsverkiezingen;
- om dwingende redenen van familiaal belang;
- wegens halftijdse vervroegde uittreding;
- met toepassing van de vrijwillige vierdaagse werkweek;
- voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
- om een opdracht uit te voeren zoals bepaald in artikel 207;.
De afwezigheden waarbij de ambtenaar in non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst, geven eveneens aanleiding tot een evenredige vermindering van de vakantie.
Het aldus berekende aantal dagen bedraagt steeds een hele of een halve dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.
1° wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;
2° wanneer hij tijdens het jaar verlof bekomt :
- om een stage of een proefperiode te vervullen bij een andere overheidsdienst, zoals bepaald in artikel 205;
- om kandidaat te zijn voor de parlements-, gewest-, provincie-, gemeente-, of Europese raadsverkiezingen;
- om dwingende redenen van familiaal belang;
- wegens halftijdse vervroegde uittreding;
- met toepassing van de vrijwillige vierdaagse werkweek;
- voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
- om een opdracht uit te voeren zoals bepaald in artikel 207;.
De afwezigheden waarbij de ambtenaar in non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst, geven eveneens aanleiding tot een evenredige vermindering van de vakantie.
Het aldus berekende aantal dagen bedraagt steeds een hele of een halve dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.
Art.181. Toute période d'activité de service donne droit aux vacances annuelles. Ces dernières sont réduites à due concurrence :
1° lorsque l'agent entre en service dans le courant de l'année ou démissionne de ses fonctions;
2° lorsqu'il obtient au cours de l'année des congés :
- pour accomplir un stage ou une période d'essai auprès d'un autre service public tel que défini à l'article 205;
- pour présenter sa candidature aux élections législatives, régionales, provinciales, communales ou européennes;
- pour des raisons impérieuses d'ordre familial;
- en raison d'un départ anticipé à mi-temps;
- en application de la semaine volontaire de quatre jours;
- pour interruption de la carrière professionnelle;
- pour effectuer une mission telle que définie dans l'article 207;
Les absences pendant lesquelles l'agent se trouve dans la position administrative de non-activité ou de disponibilité donnent également lieu à une réduction proportionnelle du congé de vacances.
Le nombre de jours ainsi calculé est toujours un demi-jour ou un jour complet. Ce nombre est arrondi au demi-jour ou au jour complet supérieur.
1° lorsque l'agent entre en service dans le courant de l'année ou démissionne de ses fonctions;
2° lorsqu'il obtient au cours de l'année des congés :
- pour accomplir un stage ou une période d'essai auprès d'un autre service public tel que défini à l'article 205;
- pour présenter sa candidature aux élections législatives, régionales, provinciales, communales ou européennes;
- pour des raisons impérieuses d'ordre familial;
- en raison d'un départ anticipé à mi-temps;
- en application de la semaine volontaire de quatre jours;
- pour interruption de la carrière professionnelle;
- pour effectuer une mission telle que définie dans l'article 207;
Les absences pendant lesquelles l'agent se trouve dans la position administrative de non-activité ou de disponibilité donnent également lieu à une réduction proportionnelle du congé de vacances.
Le nombre de jours ainsi calculé est toujours un demi-jour ou un jour complet. Ce nombre est arrondi au demi-jour ou au jour complet supérieur.
Art.182. De in deze afdeling bepaalde vakantiedagen worden opgeschort bij ziekte voor zover de geneeskundige controle mogelijk is.
Art. 181. Toute période d'activité de service donne droit aux vacances annuelles. Ces dernières sont réduites à due concurrence :
1° lorsque l'agent entre en service dans le courant de l'année ou démissionne de ses fonctions;
2° lorsqu'il obtient au cours de l'année des congés :
- pour accomplir un stage ou une période d'essai auprès d'un autre service public tel que défini à l'article 205;
- pour présenter sa candidature aux élections législatives, régionales, provinciales, communales ou européennes;
- pour des raisons impérieuses d'ordre familial;
- en raison d'un départ anticipé à mi-temps;
- en application de la semaine volontaire de quatre jours;
- pour interruption de la carrière professionnelle;
- pour effectuer une mission telle que définie dans l'article 207;
Les absences pendant lesquelles l'agent se trouve dans la position administrative de non-activité ou de disponibilité donnent également lieu à une réduction proportionnelle du congé de vacances.
Le nombre de jours ainsi calculé est toujours un demi-jour ou un jour complet. Ce nombre est arrondi au demi-jour ou au jour complet supérieur.
1° lorsque l'agent entre en service dans le courant de l'année ou démissionne de ses fonctions;
2° lorsqu'il obtient au cours de l'année des congés :
- pour accomplir un stage ou une période d'essai auprès d'un autre service public tel que défini à l'article 205;
- pour présenter sa candidature aux élections législatives, régionales, provinciales, communales ou européennes;
- pour des raisons impérieuses d'ordre familial;
- en raison d'un départ anticipé à mi-temps;
- en application de la semaine volontaire de quatre jours;
- pour interruption de la carrière professionnelle;
- pour effectuer une mission telle que définie dans l'article 207;
Les absences pendant lesquelles l'agent se trouve dans la position administrative de non-activité ou de disponibilité donnent également lieu à une réduction proportionnelle du congé de vacances.
Le nombre de jours ainsi calculé est toujours un demi-jour ou un jour complet. Ce nombre est arrondi au demi-jour ou au jour complet supérieur.
Art.183. De jaarlijkse vakantie wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Dit geldt eveneens voor de twee bijkomende dagen voorzien in artikel 178 eerste lid.
Art.183. Le congé annuel de vacances est assimile a une période d'activité de service. Il en est de même pour les deux jours supplémentaires prévus à l'article 178 alinéa 1.
Afdeling 2. - De feestdagen.
Art. 183. Le congé annuel de vacances est assimile a une période d'activité de service. Il en est de même pour les deux jours supplémentaires prévus à l'article 178 alinéa 1.
Art.184. § 1. De ambtenaar heeft verlof op de wettelijke feestdagen, op 2 en 15 november en op 26 december.
Art.184. § 1er. L'agent est en congé les jours fériés légaux, ainsi que les 2 et 15 novembre et le 26 décembre.
Afdeling 3. - Het verlof om familiale redenen.
Art. 184. § 1er. L'agent est en congé les jours fériés légaux, ainsi que les 2 et 15 novembre et le 26 décembre.
Onderafdeling 1. - Het omstandigheidsverlof.
Sous-section 1. - Des congés de circonstance.
Art.185. De ambtenaar bekomt verlof, binnen de hierna gestelde perken, naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen :
Art.185. L'agent obtient, dans les limites fixées ci-après, un congé à l'occasion des événements suivants :
Art.186. Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. 185. L'agent obtient, dans les limites fixées ci-après, un congé à l'occasion des événements suivants :
1° le mariage de l'agent : 4 jours ouvrables;
2° l'accouchement de l'épouse ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple au moment de l'événement : 14 jours ouvrables;
3° le décès du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vivait en couple : 4 jours ouvrables;
4° le décès d'un parent au premier degré soit de l'agent, soit du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple : 4 jours ouvrables;
5° le mariage d'un enfant de l'agent ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple : 2 jours ouvrables;
6° le décès d'un parent, à quelque degré que ce soit, soit de l'agent, soit du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple, habitant sous le même toit que l'agent : 2 jours ouvrables;
7° le décès d'un parent au deuxième degré, soit de l'agent, soit du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple, n'habitant pas sous le même toit que l'agent : 1 jour ouvrable.
Si l'événement se produit au cours d'une période de travail à temps partiel, la durée du congé est réduite à due concurrence.
1° le mariage de l'agent : 4 jours ouvrables;
2° l'accouchement de l'épouse ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple au moment de l'événement : 14 jours ouvrables;
3° le décès du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vivait en couple : 4 jours ouvrables;
4° le décès d'un parent au premier degré soit de l'agent, soit du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple : 4 jours ouvrables;
5° le mariage d'un enfant de l'agent ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple : 2 jours ouvrables;
6° le décès d'un parent, à quelque degré que ce soit, soit de l'agent, soit du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple, habitant sous le même toit que l'agent : 2 jours ouvrables;
7° le décès d'un parent au deuxième degré, soit de l'agent, soit du conjoint ou de la personne avec laquelle l'agent vit en couple, n'habitant pas sous le même toit que l'agent : 1 jour ouvrable.
Si l'événement se produit au cours d'une période de travail à temps partiel, la durée du congé est réduite à due concurrence.
Onderafdeling 2. - Het verlof wegens dwingende familiale redenen.
Art. 186. Les congés de circonstance sont assimilés à des périodes d'activité de service.
Art.187. Met een maximum van vijfenveertig werkdagen per kalenderjaar, kan de ambtenaar verlof krijgen wegens :
Art.187. L'agent peut obtenir un congé de maximum 45 jours ouvrables par année civile en raison de :
Art.188. Dit verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 187. L'agent peut obtenir un congé de maximum 45 jours ouvrables par année civile en raison de :
1° l'hospitalisation d'une personne habitant sous le même toit que l'agent, ou d'un parent ou allié au premier degré n'habitant pas sous le même toit que l'agent;
2° la garde, pendant les périodes de vacances scolaires, de ses enfants qui n'ont pas atteint l'âge de 15 ans.
(Si le congé pour des motifs impérieux d'ordre familial est pris au cours d'une période de travail à temps partiel, sa durée est réduite à due concurrence.)
1° l'hospitalisation d'une personne habitant sous le même toit que l'agent, ou d'un parent ou allié au premier degré n'habitant pas sous le même toit que l'agent;
2° la garde, pendant les périodes de vacances scolaires, de ses enfants qui n'ont pas atteint l'âge de 15 ans.
(Si le congé pour des motifs impérieux d'ordre familial est pris au cours d'une période de travail à temps partiel, sa durée est réduite à due concurrence.)
Onderafdeling 3. - Het ouderschapsverlof.
Art. 188. Ce congé n'est pas rémunéré. Il est assimilé pour le surplus à une période d'activité de service.
Art.189.Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van een kind [1 ...]1 [1 of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg]1, maximum drie maanden ouderschapsverlof toegestaan. Dit verlof moet genomen worden voor het kind de leeftijd van 10 jaar heeft bereikt. Het verlof mag enkel gesplitst worden in maanden en genomen worden met volledige dagen.
Art.189.Un congé parental de trois mois au maximum est accordé à l'agent en activité de service, après la naissance ou l'adoption d'un enfant [1 ou le placement d'un enfant dans une famille d'accueil dans le cadre de la politique d'accueil]1. Ce congé doit être pris avant que l'enfant n'ait atteint l'âge de 10 ans. Le congé ne peut être fractionné que par mois et ne peut être pris que par jour entier.
Art.190. Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 189. Un congé parental de trois mois au maximum est accordé à l'agent en activité de service, après la naissance ou l'adoption d'un enfant [1 ou le placement d'un enfant dans une famille d'accueil dans le cadre de la politique d'accueil]1. Ce congé doit être pris avant que l'enfant n'ait atteint l'âge de 10 ans. Le congé ne peut être fractionné que par mois et ne peut être pris que par jour entier.
(A l'issue du congé parental, l'agent a le droit de retrouver son poste de travail ou, en cas d'impossibilité, un travail équivalent ou similaire.)
(A l'issue du congé parental, l'agent a le droit de retrouver son poste de travail ou, en cas d'impossibilité, un travail équivalent ou similaire.)
Modifications
Onderafdeling 4. - Het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij [1 of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing]1.
Sous-section 4. - Du congé d'accueil en vue de l'adoption et de la tutelle officieuse [1 ou du placement dans une famille d'accueil à la suite d'une décision judiciaire]1.
Art.191.[1 De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie.
Art.191.[1 L'agent peut obtenir un congé lorsqu'un enfant de moins de dix ans est accueilli dans sa famille en vue de son adoption.
Art. 191bis. [1 De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op pleegvoogdij. Hij kan ook dit verlof krijgen wanneer hij een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin.
De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door [een lichamelijke of geestelijke] ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)]1
De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door [een lichamelijke of geestelijke] ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12949)]1
Art. 191. [1 L'agent peut obtenir un congé lorsqu'un enfant de moins de dix ans est accueilli dans sa famille en vue de son adoption.
Le congé est de 6 semaines au plus. Le congé peut être fractionné par semaine et doit être pris au plus tard dans les quatre mois qui suivent l'accueil de l'enfant dans la famille de l'agent. A la demande de l'agent, 3 semaines au plus de ce congé peuvent être prises avant que l'enfant n'ait été effectivement accueilli dans la famille.
La durée maximum du congé d'adoption est doublée lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont octroyés dans [le pilier de l'échelle médico-sociale], au sens de la réglementation relative aux allocations familiales. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12949)
L'agent qui désire bénéficier du congé par application du présent article communique à l'autorité dont il relève la date à laquelle le congé prendra cours et sa durée. Cette communication se fait par écrit au moins un mois avant le début du congé à moins que l'autorité n'accepte un délai plus court à la demande de l'intéressé.
L'agent doit présenter les documents suivants :
1° une attestation, délivrée par l'autorité centrale compétente de la Communauté, qui confirme l'attribution de l'enfant à l'agent pour obtenir le congé de 3 semaines au plus avant que l'enfant ne soit accueilli dans la famille;
2° une attestation qui confirme l'inscription de l'enfant au registre de la population ou au registre des étrangers pour pouvoir prendre le congé restant.]1
Le congé est de 6 semaines au plus. Le congé peut être fractionné par semaine et doit être pris au plus tard dans les quatre mois qui suivent l'accueil de l'enfant dans la famille de l'agent. A la demande de l'agent, 3 semaines au plus de ce congé peuvent être prises avant que l'enfant n'ait été effectivement accueilli dans la famille.
La durée maximum du congé d'adoption est doublée lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont octroyés dans [le pilier de l'échelle médico-sociale], au sens de la réglementation relative aux allocations familiales. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12949)
L'agent qui désire bénéficier du congé par application du présent article communique à l'autorité dont il relève la date à laquelle le congé prendra cours et sa durée. Cette communication se fait par écrit au moins un mois avant le début du congé à moins que l'autorité n'accepte un délai plus court à la demande de l'intéressé.
L'agent doit présenter les documents suivants :
1° une attestation, délivrée par l'autorité centrale compétente de la Communauté, qui confirme l'attribution de l'enfant à l'agent pour obtenir le congé de 3 semaines au plus avant que l'enfant ne soit accueilli dans la famille;
2° une attestation qui confirme l'inscription de l'enfant au registre de la population ou au registre des étrangers pour pouvoir prendre le congé restant.]1
Modifications
Art.192. [1 Het verlof voor de opvang met het oog op adoptie, pleegvoogdij en plaatsing in een onthaalgezin van een minderjarige naar aanleiding van een rechterlijke beslissing wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
Modifications
Art. 191bis. [1 L'agent peut obtenir un congé d'accueil lorsqu'un enfant de moins de dix ans est accueilli dans sa famille en vue de sa tutelle officieuse. Il peut obtenir également ce congé lorsqu'il accueille un mineur dans sa famille suite à une décision judiciaire de placement dans une famille d'accueil.
La durée maximum du congé est de quatre semaines si l'enfant accueilli a atteint l'âge de trois ans et de six semaines s'il n'a pas encore atteint cet âge. Le congé débute le jour où l'enfant est accueilli dans la famille et ne peut pas être fractionné.
La durée maximum du congé d'accueil est doublée lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont octroyés dans [le pilier de l'échelle médico-sociale], au sens de la réglementation relative aux allocations familiales. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12949)]1
La durée maximum du congé est de quatre semaines si l'enfant accueilli a atteint l'âge de trois ans et de six semaines s'il n'a pas encore atteint cet âge. Le congé débute le jour où l'enfant est accueilli dans la famille et ne peut pas être fractionné.
La durée maximum du congé d'accueil est doublée lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont octroyés dans [le pilier de l'échelle médico-sociale], au sens de la réglementation relative aux allocations familiales. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12949)]1
Afdeling 4. - Het bevallingsverlof.
Art. 192.[1 Le congé d'accueil en vue de l'adoption, de la tutelle officieuse et du placement d'un mineur suite à une décision judiciaire de placement est rémunéré et assimilé à une période d'activité.]1
Art.193. § 1. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art.193. § 1er. Le congé de maternité prévu par l'article 39 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail est assimilé à une période d'activité de service.
Art. 193bis. <INGEVOEGD bij BESL 2003-04-30/32, art. 30; Inwerkingtreding : 28-06-2003> [1 § 1.]1 Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.
In afwijking van artikel 193 § 2 is de bezoldiging verschuldigd.
[1 § 2. Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.]1
[1 [1 (oud art. 193ter wordt § 3 van art. 193bis)]1 <INGEVOEGD bij BESL 2003-04-30/32, art. 31; Inwerkingtreding : 28-06-2003> [1 § 3.]1 Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken of, in geval van de geboorte van een meerling, gedurende de acht weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan :
1° het jaarlijks vakantieverlof;
2° de in artikel 184 bedoelde feestdagen;
3° de in de artikelen 177, 178 en 185 bedoelde verloven;
4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;
5° De afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 193 § 3.]1
In afwijking van artikel 193 § 2 is de bezoldiging verschuldigd.
[1 § 2. Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.]1
[1 [1 (oud art. 193ter wordt § 3 van art. 193bis)]1 <INGEVOEGD bij BESL 2003-04-30/32, art. 31; Inwerkingtreding : 28-06-2003> [1 § 3.]1 Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken of, in geval van de geboorte van een meerling, gedurende de acht weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan :
1° het jaarlijks vakantieverlof;
2° de in artikel 184 bedoelde feestdagen;
3° de in de artikelen 177, 178 en 185 bedoelde verloven;
4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;
5° De afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 193 § 3.]1
Modifications
Art. 193bis. [1 § 1er.]1 Lorsque l'agent féminin a épuisé le congé prénatal et que l'accouchement se produit après la date prévue, le congé prénatal est prolongé jusqu'à la date réelle de l'accouchement. Durant cette période, l'agent féminin se trouve en congé de maternité.
Par dérogation à l'article 193 § 2, la rémunération est due.
[1 § 2. A la demande de l'agent féminin, le congé de maternité est, en application de l'article 39 de la loi sur le travail du 16 mars 1971 prolongé, après la neuvième semaine, d'une période dont la durée est égale à la durée de la période au cours de laquelle elle a continué à travailler à partir de la sixième semaine avant la date réelle de l'accouchement ou à partir de la huitième semaine lorsqu'une naissance multiple est attendue. En cas de naissance prématurée, cette période est réduite à concurrence des jours pendant lesquels elle a travaillé pendant la période de sept jours qui précède l'accouchement.]1
[1 [1 (l'ancien art. 193ter devient le § 3 de l'article 193bis)]1 [1 § 3.]1 Sont assimilées à des journées de travail susceptibles d'être reportées au-delà du congé postnatal les absences suivantes se situant pendant les six semaines ou, en cas de naissance multiple, pendant les huit semaines qui tombent avant le septième jour qui précède la date réelle de l'accouchement :
1° le congé annuel de vacances;
2° les jours fériés visés à l'article 184;
3° les congés visés aux articles 177, 178 et 185;
4° le congé pour motifs impérieux d'ordre familial;
5° les absences pour maladie à l'exclusion des absences visées à l'article 193 § 3.]1
Par dérogation à l'article 193 § 2, la rémunération est due.
[1 § 2. A la demande de l'agent féminin, le congé de maternité est, en application de l'article 39 de la loi sur le travail du 16 mars 1971 prolongé, après la neuvième semaine, d'une période dont la durée est égale à la durée de la période au cours de laquelle elle a continué à travailler à partir de la sixième semaine avant la date réelle de l'accouchement ou à partir de la huitième semaine lorsqu'une naissance multiple est attendue. En cas de naissance prématurée, cette période est réduite à concurrence des jours pendant lesquels elle a travaillé pendant la période de sept jours qui précède l'accouchement.]1
[1 [1 (l'ancien art. 193ter devient le § 3 de l'article 193bis)]1 [1 § 3.]1 Sont assimilées à des journées de travail susceptibles d'être reportées au-delà du congé postnatal les absences suivantes se situant pendant les six semaines ou, en cas de naissance multiple, pendant les huit semaines qui tombent avant le septième jour qui précède la date réelle de l'accouchement :
1° le congé annuel de vacances;
2° les jours fériés visés à l'article 184;
3° les congés visés aux articles 177, 178 et 185;
4° le congé pour motifs impérieux d'ordre familial;
5° les absences pour maladie à l'exclusion des absences visées à l'article 193 § 3.]1
Modifications
Art. 193ter. [1 Op vraag van de vrouwelijke ambtenaar wordt de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, verlengd met één week, wanneer de vrouwelijke ambtenaar afwezig is geweest wegens ziekte gedurende de ganse periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.
Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd, verlengd met een periode van maximaal twee weken.]1
Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd, verlengd met een periode van maximaal twee weken.]1
Art. 193bis. [1 § 1er.]1 Lorsque l'agent féminin a épuisé le congé prénatal et que l'accouchement se produit après la date prévue, le congé prénatal est prolongé jusqu'à la date réelle de l'accouchement. Durant cette période, l'agent féminin se trouve en congé de maternité.
Par dérogation à l'article 193 § 2, la rémunération est due.
[1 § 2. A la demande de l'agent féminin, le congé de maternité est, en application de l'article 39 de la loi sur le travail du 16 mars 1971 prolongé, après la neuvième semaine, d'une période dont la durée est égale à la durée de la période au cours de laquelle elle a continué à travailler à partir de la sixième semaine avant la date réelle de l'accouchement ou à partir de la huitième semaine lorsqu'une naissance multiple est attendue. En cas de naissance prématurée, cette période est réduite à concurrence des jours pendant lesquels elle a travaillé pendant la période de sept jours qui précède l'accouchement.]1
[1 [1 (l'ancien art. 193ter devient le § 3 de l'article 193bis)]1 [1 § 3.]1 Sont assimilées à des journées de travail susceptibles d'être reportées au-delà du congé postnatal les absences suivantes se situant pendant les six semaines ou, en cas de naissance multiple, pendant les huit semaines qui tombent avant le septième jour qui précède la date réelle de l'accouchement :
1° le congé annuel de vacances;
2° les jours fériés visés à l'article 184;
3° les congés visés aux articles 177, 178 et 185;
4° le congé pour motifs impérieux d'ordre familial;
5° les absences pour maladie à l'exclusion des absences visées à l'article 193 § 3.]1
Par dérogation à l'article 193 § 2, la rémunération est due.
[1 § 2. A la demande de l'agent féminin, le congé de maternité est, en application de l'article 39 de la loi sur le travail du 16 mars 1971 prolongé, après la neuvième semaine, d'une période dont la durée est égale à la durée de la période au cours de laquelle elle a continué à travailler à partir de la sixième semaine avant la date réelle de l'accouchement ou à partir de la huitième semaine lorsqu'une naissance multiple est attendue. En cas de naissance prématurée, cette période est réduite à concurrence des jours pendant lesquels elle a travaillé pendant la période de sept jours qui précède l'accouchement.]1
[1 [1 (l'ancien art. 193ter devient le § 3 de l'article 193bis)]1 [1 § 3.]1 Sont assimilées à des journées de travail susceptibles d'être reportées au-delà du congé postnatal les absences suivantes se situant pendant les six semaines ou, en cas de naissance multiple, pendant les huit semaines qui tombent avant le septième jour qui précède la date réelle de l'accouchement :
1° le congé annuel de vacances;
2° les jours fériés visés à l'article 184;
3° les congés visés aux articles 177, 178 et 185;
4° le congé pour motifs impérieux d'ordre familial;
5° les absences pour maladie à l'exclusion des absences visées à l'article 193 § 3.]1
Modifications
Art. 193quater. <INGEVOEGD bij BESL 2003-04-30/32, art. 32; Inwerkingtreding : 28-06-2003> Zwangere of borstgevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop de 38 uren week.
Art. 193ter. [1 A la demande de l'agent féminin, la période d'interruption de travail est prolongée, après la neuvième semaine, d'une période d'une semaine, lorsque l'agent féminin a été absent pour maladie pendant l'ensemble de la période à partir de la sixième semaine avant la date réelle de l'accouchement ou à partir de la huitième semaine lorsqu'une naissance multiple est attendue.
En cas de naissance multiple, à la demande de l'agent féminin, la période d'interruption de travail après la neuvième semaine, éventuellement prolongée, est prolongée au maximum d'une période de deux semaines.]1
En cas de naissance multiple, à la demande de l'agent féminin, la période d'interruption de travail après la neuvième semaine, éventuellement prolongée, est prolongée au maximum d'une période de deux semaines.]1
Art. 193quinquies. <INGEVOEGD bij BESL 2003-04-30/32, art. 33; Inwerkingtreding : 28-06-2003> De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 [1 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector]1 is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Modifications
Art. 193quinquies. L'agent qui, en application des articles 42 et 43 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, [1 et de l'article 18 de la loi du 14 décembre 2000 fixant certains aspects de l'aménagement du temps de travail dans le secteur public]1 est dispensé de travail, est mis d'office en congé pour la durée nécessaire. Le congé est assimilé à une période d'activité de service.
Modifications
Art. 193sexies. <INGEVOEGD bij BESL 2003-04-30/32, art. 34; Inwerkingtreding : 28-06-2003> Het artikel 193 is niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.
Art. 193quinquies. L'agent qui, en application des articles 42 et 43 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, [1 et de l'article 18 de la loi du 14 décembre 2000 fixant certains aspects de l'aménagement du temps de travail dans le secteur public]1 est dispensé de travail, est mis d'office en congé pour la durée nécessaire. Le congé est assimilé à une période d'activité de service.
Modifications
Art. 193septies. <INGEVOEGD bij BESL 2003-04-30/32, art. 35; Inwerkingtreding : 28-06-2003> § 1. Als de moeder van het kind overlijdt bij de bevalling of tijdens het moederschapsverlof of als zij in het ziekenhuis wordt heropgenomen, verkrijgt de vader van het kind of de ambtenaar waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, op eigen verzoek een verlof ter vervanging van het moederschapverlof om in de opvang van het kind te voorzien.
§ 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had. De ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor.
§ 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, een verlof ter vervanging van het moederschapverlof krijgen onder de volgende voorwaarden :
1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;
2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren.
Het verlof ter vervanging van het moederschapverlof kan niet aanvangen voor de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en moet beëindigd zijn op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.
De ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
§ 4. Het verlof van de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft ter vervanging van het moederschapverlof is bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Zodra de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft het verlof bedoeld in dit artikel verkrijgt, heeft hij geen recht meer op het verlof bedoeld in artikel 185, eerste lid, 2°.
[1 § 5. Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert :
1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;
2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.]1
§ 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had. De ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor.
§ 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, een verlof ter vervanging van het moederschapverlof krijgen onder de volgende voorwaarden :
1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;
2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren.
Het verlof ter vervanging van het moederschapverlof kan niet aanvangen voor de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en moet beëindigd zijn op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.
De ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
§ 4. Het verlof van de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft ter vervanging van het moederschapverlof is bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Zodra de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft het verlof bedoeld in dit artikel verkrijgt, heeft hij geen recht meer op het verlof bedoeld in artikel 185, eerste lid, 2°.
[1 § 5. Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert :
1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;
2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.]1
Modifications
Art. 193septies. § 1er. Si la mère de l'enfant décède lors de l'accouchement ou durant le congé de maternité ou si elle est hospitalisée à nouveau, le père de l'enfant ou l'agent avec lequel la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant obtient, à sa demande, un congé en remplacement du congé de maternité en vue d'assurer l'accueil de l'enfant.
§ 2. En cas de décès de la mère, la durée du congé en remplacement du congé de maternité est au maximum égale à la durée du congé de maternité non encore épuisée par la mère. L'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant et qui souhaite bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité en informe par écrit l'autorité dont il relève dans les sept jours à dater du décès de la mère. Cet écrit mentionne la date du début de congé en remplacement du congé de maternité et sa durée probable. Un extrait de l'acte de décès de la mère est produit dans les meilleurs délais.
§ 3. En cas d'hospitalisation de la mère, l'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant peut bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité aux conditions suivantes :
1° le nouveau-né doit avoir quitté l'hôpital;
2° l'hospitalisation de la mère doit avoir une durée de plus de sept jours.
Le congé en remplacement du congé de maternité ne peut débuter avant le septième jour suit le jour de la naissance de l'enfant et se termine au moment où prend fin l'hospitalisation de la mère et au plus tard au terme de la partie du congé de maternité non encore épuisé par la mère.
L'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant et qui souhaite bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité en informe par écrit l'autorité dont il relève. Cet écrit mentionne la date du début du congé et sa durée probable. La demande de congé est appuyée par une attestation certifiant la durée de l'hospitalisation de la mère au-delà des sept jours qui suivent la date de l'accouchement et la date à laquelle le nouveau-né est sorti de l'hôpital.
§ 4. Le congé du père de l'enfant ou de la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant en remplacement du congé de maternité est rémunéré et assimilé à une période d'activité de service.
A partir du moment où le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant obtient le congé prévu par le présent article, il n'a plus droit au congé visé à l'article 185, alinéa premier, 2°.
[1 § 5. Dans le cas où, après les sept premiers jours à compter de sa naissance, le nouveau-né doit rester dans l'établissement hospitalier, le congé de repos postnatal peut, à la demande de l'agent féminin, être prolongé d'une durée égale à la période pendant laquelle son enfant est resté hospitalisé après les sept premiers jours. La durée de cette prolongation ne peut dépasser vingt-quatre semaines. A cet effet, l'agent féminin remet à l'autorité dont elle relève :
1° à la fin de la période de repos postnatal, une attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né est resté hospitalisé après les sept premiers jours à dater de sa naissance et mentionnant la durée de l'hospitalisation;
2° le cas échéant, à la fin de la période de prolongation qui résulte des dispositions prévues dans le présent alinéa, une nouvelle attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né n'a pas encore quitté l'établissement hospitalier et mentionnant la durée de l'hospitalisation.]1
§ 2. En cas de décès de la mère, la durée du congé en remplacement du congé de maternité est au maximum égale à la durée du congé de maternité non encore épuisée par la mère. L'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant et qui souhaite bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité en informe par écrit l'autorité dont il relève dans les sept jours à dater du décès de la mère. Cet écrit mentionne la date du début de congé en remplacement du congé de maternité et sa durée probable. Un extrait de l'acte de décès de la mère est produit dans les meilleurs délais.
§ 3. En cas d'hospitalisation de la mère, l'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant peut bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité aux conditions suivantes :
1° le nouveau-né doit avoir quitté l'hôpital;
2° l'hospitalisation de la mère doit avoir une durée de plus de sept jours.
Le congé en remplacement du congé de maternité ne peut débuter avant le septième jour suit le jour de la naissance de l'enfant et se termine au moment où prend fin l'hospitalisation de la mère et au plus tard au terme de la partie du congé de maternité non encore épuisé par la mère.
L'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant et qui souhaite bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité en informe par écrit l'autorité dont il relève. Cet écrit mentionne la date du début du congé et sa durée probable. La demande de congé est appuyée par une attestation certifiant la durée de l'hospitalisation de la mère au-delà des sept jours qui suivent la date de l'accouchement et la date à laquelle le nouveau-né est sorti de l'hôpital.
§ 4. Le congé du père de l'enfant ou de la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant en remplacement du congé de maternité est rémunéré et assimilé à une période d'activité de service.
A partir du moment où le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant obtient le congé prévu par le présent article, il n'a plus droit au congé visé à l'article 185, alinéa premier, 2°.
[1 § 5. Dans le cas où, après les sept premiers jours à compter de sa naissance, le nouveau-né doit rester dans l'établissement hospitalier, le congé de repos postnatal peut, à la demande de l'agent féminin, être prolongé d'une durée égale à la période pendant laquelle son enfant est resté hospitalisé après les sept premiers jours. La durée de cette prolongation ne peut dépasser vingt-quatre semaines. A cet effet, l'agent féminin remet à l'autorité dont elle relève :
1° à la fin de la période de repos postnatal, une attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né est resté hospitalisé après les sept premiers jours à dater de sa naissance et mentionnant la durée de l'hospitalisation;
2° le cas échéant, à la fin de la période de prolongation qui résulte des dispositions prévues dans le présent alinéa, une nouvelle attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né n'a pas encore quitté l'établissement hospitalier et mentionnant la durée de l'hospitalisation.]1
Modifications
Art. 193octies. [1 § 1. De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.
In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover één en ander blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd.
§ 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één keer of twee keer.
De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
De vrouwelijke ambtenaar dient met de overheid waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
§ 3. De vrouwelijke ambtenaar die wenst de borstvoedingspauzes te genieten brengt schriftelijk twee weken op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert hiervan op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan.]1
In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover één en ander blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd.
§ 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één keer of twee keer.
De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
De vrouwelijke ambtenaar dient met de overheid waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
§ 3. De vrouwelijke ambtenaar die wenst de borstvoedingspauzes te genieten brengt schriftelijk twee weken op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert hiervan op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan.]1
Art. 193septies. § 1er. Si la mère de l'enfant décède lors de l'accouchement ou durant le congé de maternité ou si elle est hospitalisée à nouveau, le père de l'enfant ou l'agent avec lequel la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant obtient, à sa demande, un congé en remplacement du congé de maternité en vue d'assurer l'accueil de l'enfant.
§ 2. En cas de décès de la mère, la durée du congé en remplacement du congé de maternité est au maximum égale à la durée du congé de maternité non encore épuisée par la mère. L'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant et qui souhaite bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité en informe par écrit l'autorité dont il relève dans les sept jours à dater du décès de la mère. Cet écrit mentionne la date du début de congé en remplacement du congé de maternité et sa durée probable. Un extrait de l'acte de décès de la mère est produit dans les meilleurs délais.
§ 3. En cas d'hospitalisation de la mère, l'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant peut bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité aux conditions suivantes :
1° le nouveau-né doit avoir quitté l'hôpital;
2° l'hospitalisation de la mère doit avoir une durée de plus de sept jours.
Le congé en remplacement du congé de maternité ne peut débuter avant le septième jour suit le jour de la naissance de l'enfant et se termine au moment où prend fin l'hospitalisation de la mère et au plus tard au terme de la partie du congé de maternité non encore épuisé par la mère.
L'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant et qui souhaite bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité en informe par écrit l'autorité dont il relève. Cet écrit mentionne la date du début du congé et sa durée probable. La demande de congé est appuyée par une attestation certifiant la durée de l'hospitalisation de la mère au-delà des sept jours qui suivent la date de l'accouchement et la date à laquelle le nouveau-né est sorti de l'hôpital.
§ 4. Le congé du père de l'enfant ou de la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant en remplacement du congé de maternité est rémunéré et assimilé à une période d'activité de service.
A partir du moment où le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant obtient le congé prévu par le présent article, il n'a plus droit au congé visé à l'article 185, alinéa premier, 2°.
[1 § 5. Dans le cas où, après les sept premiers jours à compter de sa naissance, le nouveau-né doit rester dans l'établissement hospitalier, le congé de repos postnatal peut, à la demande de l'agent féminin, être prolongé d'une durée égale à la période pendant laquelle son enfant est resté hospitalisé après les sept premiers jours. La durée de cette prolongation ne peut dépasser vingt-quatre semaines. A cet effet, l'agent féminin remet à l'autorité dont elle relève :
1° à la fin de la période de repos postnatal, une attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né est resté hospitalisé après les sept premiers jours à dater de sa naissance et mentionnant la durée de l'hospitalisation;
2° le cas échéant, à la fin de la période de prolongation qui résulte des dispositions prévues dans le présent alinéa, une nouvelle attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né n'a pas encore quitté l'établissement hospitalier et mentionnant la durée de l'hospitalisation.]1
§ 2. En cas de décès de la mère, la durée du congé en remplacement du congé de maternité est au maximum égale à la durée du congé de maternité non encore épuisée par la mère. L'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant et qui souhaite bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité en informe par écrit l'autorité dont il relève dans les sept jours à dater du décès de la mère. Cet écrit mentionne la date du début de congé en remplacement du congé de maternité et sa durée probable. Un extrait de l'acte de décès de la mère est produit dans les meilleurs délais.
§ 3. En cas d'hospitalisation de la mère, l'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant peut bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité aux conditions suivantes :
1° le nouveau-né doit avoir quitté l'hôpital;
2° l'hospitalisation de la mère doit avoir une durée de plus de sept jours.
Le congé en remplacement du congé de maternité ne peut débuter avant le septième jour suit le jour de la naissance de l'enfant et se termine au moment où prend fin l'hospitalisation de la mère et au plus tard au terme de la partie du congé de maternité non encore épuisé par la mère.
L'agent qui est le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant et qui souhaite bénéficier du congé en remplacement du congé de maternité en informe par écrit l'autorité dont il relève. Cet écrit mentionne la date du début du congé et sa durée probable. La demande de congé est appuyée par une attestation certifiant la durée de l'hospitalisation de la mère au-delà des sept jours qui suivent la date de l'accouchement et la date à laquelle le nouveau-né est sorti de l'hôpital.
§ 4. Le congé du père de l'enfant ou de la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant en remplacement du congé de maternité est rémunéré et assimilé à une période d'activité de service.
A partir du moment où le père de l'enfant ou la personne avec laquelle la mère vit en couple au moment de la naissance de l'enfant obtient le congé prévu par le présent article, il n'a plus droit au congé visé à l'article 185, alinéa premier, 2°.
[1 § 5. Dans le cas où, après les sept premiers jours à compter de sa naissance, le nouveau-né doit rester dans l'établissement hospitalier, le congé de repos postnatal peut, à la demande de l'agent féminin, être prolongé d'une durée égale à la période pendant laquelle son enfant est resté hospitalisé après les sept premiers jours. La durée de cette prolongation ne peut dépasser vingt-quatre semaines. A cet effet, l'agent féminin remet à l'autorité dont elle relève :
1° à la fin de la période de repos postnatal, une attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né est resté hospitalisé après les sept premiers jours à dater de sa naissance et mentionnant la durée de l'hospitalisation;
2° le cas échéant, à la fin de la période de prolongation qui résulte des dispositions prévues dans le présent alinéa, une nouvelle attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né n'a pas encore quitté l'établissement hospitalier et mentionnant la durée de l'hospitalisation.]1
Modifications
Afdeling 5. - Het verlof om medische of humanitaire redenen.
Art. 193octies. [1 § 1er. L'agent féminin a droit à une dispense de service afin d'allaiter son enfant au lait maternel et/ou de tirer son lait jusqu'à sept mois après la naissance de l'enfant.
Art.194. De vrouwelijke ambtenaar kan dienstvrijstelling krijgen om naar prenatale medische onderzoeken te gaan die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden.
Art.194. L'agent féminin peut obtenir à sa demande une dispense de service pour subir des examens médicaux prénatals qui ne peuvent avoir lieu en dehors des heures de service.
Art.195. De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van :
1° bloed : a rato van een dag;
2° bloedplasma : a rato van een halve dag.
Dit verlof kan worden genomen hetzij de dag zelf, hetzij de dag nadien, met een maximum van vier werkdagen per jaar.
De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij bloed of plasma heeft gegeven.
1° bloed : a rato van een dag;
2° bloedplasma : a rato van een halve dag.
Dit verlof kan worden genomen hetzij de dag zelf, hetzij de dag nadien, met een maximum van vier werkdagen per jaar.
De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij bloed of plasma heeft gegeven.
Art.195. L'agent obtient un congé pour don de:
1° sang : à concurrence d'un jour;
2° plasma sanguin : à concurrence d'un demi-jour.
Ce congé peut être pris soit le jour même, soit le lendemain, avec un maximum de quatre jours ouvrables par an.
L'agent doit fournir la preuve de son don de sang ou de plasma.
1° sang : à concurrence d'un jour;
2° plasma sanguin : à concurrence d'un demi-jour.
Ce congé peut être pris soit le jour même, soit le lendemain, avec un maximum de quatre jours ouvrables par an.
L'agent doit fournir la preuve de son don de sang ou de plasma.
Art.196. De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van beenmerg, van organen of van weefsel. De duur van dit verlof is die van de ziekenhuisopname en het vereiste herstel. De tijd noodzakelijk voor de voorafgaande medische onderzoeken kan eveneens in aanmerking komen.
De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.
De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.
Art.196. L'agent obtient un congé pour don de moelle osseuse, d'organes ou de tissus. La durée de ce congé est celle requise par l'hospitalisation et la convalescence. Le temps nécessaire pour effectuer les examens médicaux préalables peut également être pris en compte.
La demande doit être appuyée par un certificat médical.
La demande doit être appuyée par un certificat médical.
Art.197. Wanneer de echtgenoot of de levenspartner of een inwonend familielid van de ambtenaar aan een ziekte lijdt die door zijn geneesheer als ernstig en uitermate besmettelijk wordt beschouwd, dient de ambtenaar zijn geneesheer te vragen zich tot de hoofdgeneesheer van het geneeskundig centrum van de Administratieve Gezondheidsdienst waaronder de ambtenaar ressorteert te wenden om na gemeenschappelijk overleg de meest gepaste preventieve maatregelen te treffen waaronder chemoprofylaxe en eventueel verlof.
Art.197. Lorsque le conjoint ou la personne avec laquelle il vit en couple ou un membre de leur famille, habitant sous le même toit que l'agent est atteint d'une maladie dont son médecin établit la gravité et le haut degré de contagiosité, l'agent doit demander à son médecin de contacter le médecin-chef du centre médical du service de contrôle médical du Service de Santé Administratif dont relève l'agent afin de déterminer de commun accord les mesures préventives les mieux appropriées, en ce compris la chimioprophylaxie et les congés éventuels.
Art.198. De ambtenaar kan verlof krijgen om :
1° de cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming;
2° in vredestijd prestaties te verrichten als vrijwilliger bij dit korps.
1° de cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming;
2° in vredestijd prestaties te verrichten als vrijwilliger bij dit korps.
Art. 197. Lorsque le conjoint ou la personne avec laquelle il vit en couple ou un membre de leur famille, habitant sous le même toit que l'agent est atteint d'une maladie dont son médecin établit la gravité et le haut degré de contagiosité, l'agent doit demander à son médecin de contacter le médecin-chef du centre médical du service de contrôle médical du Service de Santé Administratif dont relève l'agent afin de déterminer de commun accord les mesures préventives les mieux appropriées, en ce compris la chimioprophylaxie et les congés éventuels.
Art.199. Met een maximum van vijf werkdagen per jaar en voor zover het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof krijgen om minder-validen en zieken te vergezellen of om andere humanitaire zendingen te vervullen tijdens verblijven en reizen in binnen- of buitenland.
Deze verblijven of reizen moeten georganiseerd zijn door een openbare instelling of een vereniging die de zorg voor minder-validen en zieken of de humanitaire zendingen als opdracht heeft. De instelling of vereniging moet erkend zijn door de Belgische Staat of een van haar gefedereerde entiteiten.
De aanvraag moet worden gestaafd met een attest waarbij de vereniging of instelling verklaart dat de reis of het verblijf onder haar verantwoordelijkheid gebeurt.
Deze verblijven of reizen moeten georganiseerd zijn door een openbare instelling of een vereniging die de zorg voor minder-validen en zieken of de humanitaire zendingen als opdracht heeft. De instelling of vereniging moet erkend zijn door de Belgische Staat of een van haar gefedereerde entiteiten.
De aanvraag moet worden gestaafd met een attest waarbij de vereniging of instelling verklaart dat de reis of het verblijf onder haar verantwoordelijkheid gebeurt.
Art.199. Pour autant que l'intérêt du service ne s'y oppose pas, l'agent peut obtenir un congé de maximum cinq jours ouvrables par an, pour accompagner des handicapés et des malades ou pour effectuer d'autres missions humanitaires au cours de voyages et de séjours en Belgique ou à l'étranger.
Ces voyages ou séjours doivent être organisés par un organisme public ou une association dont la mission est la prise en charge de handicapés, de malades ou est humanitaire. L'organisme ou l'association doit être reconnue par l'Etat belge ou une de ses entités fédérées.
La demande de congé doit être appuyée par une attestation par laquelle l'association ou l'institution certifie que le voyage ou le séjour est placé sous sa responsabilité.
Ces voyages ou séjours doivent être organisés par un organisme public ou une association dont la mission est la prise en charge de handicapés, de malades ou est humanitaire. L'organisme ou l'association doit être reconnue par l'Etat belge ou une de ses entités fédérées.
La demande de congé doit être appuyée par une attestation par laquelle l'association ou l'institution certifie que le voyage ou le séjour est placé sous sa responsabilité.
Art.200. De verloven om medische of humanitaire redenen zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. 199. Pour autant que l'intérêt du service ne s'y oppose pas, l'agent peut obtenir un congé de maximum cinq jours ouvrables par an, pour accompagner des handicapés et des malades ou pour effectuer d'autres missions humanitaires au cours de voyages et de séjours en Belgique ou à l'étranger.
Ces voyages ou séjours doivent être organisés par un organisme public ou une association dont la mission est la prise en charge de handicapés, de malades ou est humanitaire. L'organisme ou l'association doit être reconnue par l'Etat belge ou une de ses entités fédérées.
La demande de congé doit être appuyée par une attestation par laquelle l'association ou l'institution certifie que le voyage ou le séjour est placé sous sa responsabilité.
Ces voyages ou séjours doivent être organisés par un organisme public ou une association dont la mission est la prise en charge de handicapés, de malades ou est humanitaire. L'organisme ou l'association doit être reconnue par l'Etat belge ou une de ses entités fédérées.
La demande de congé doit être appuyée par une attestation par laquelle l'association ou l'institution certifie que le voyage ou le séjour est placé sous sa responsabilité.
Afdeling 6. [1 - Uitzonderlijk verlof]1
Section 6. [1 - Congés exceptionnels]1
Art. 200bis. [1 - § 1. De ambtenaar kan verlof krijgen om gevolg te geven aan een wederoproeping als reservist
§ 2. De ambtenaar bekomt een verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting.
§ 3. Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.]1
§ 2. De ambtenaar bekomt een verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting.
§ 3. Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.]1
Art. 200bis. [1 § 1er. L'agent peut obtenir un congé pour effectuer un rappel à l'armée en tant que réserviste.
§ 2. L'agent obtient un congé pour participer à un jury de Cour d'Assises et ce, pour la durée de la session.
§ 3. Ces congés sont assimilés à une période d'activité de service.]1
§ 2. L'agent obtient un congé pour participer à un jury de Cour d'Assises et ce, pour la durée de la session.
§ 3. Ces congés sont assimilés à une période d'activité de service.]1
HOOFDSTUK V. - De verloven van lange duur.
Art. 200bis. [1 § 1er. L'agent peut obtenir un congé pour effectuer un rappel à l'armée en tant que réserviste.
Afdeling 1. - Het verlof om persoonlijke redenen.
Section 1. - Du congé pour convenances personnelles.
Art.201. Indien het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof om persoonlijke redenen krijgen.
Art.201. Pour autant que l'intérêt du service ne s'y oppose pas, l'agent peut obtenir un congé pour convenances personnelles.
Art.202. Het verlof om persoonlijke redenen wordt enkel voltijds en voor (minstens een maand en) ten hoogste zes maanden toegekend. Het kan verlengd worden of na een onderbreking opnieuw worden aangevraagd.
Behoudens afwijking door de minister en op gunstig advies van de directieraad, mag dit verlof niet meer bedragen dan 24 maanden over de gehele loopbaan.
Iedere vraag tot verlenging moet ten minste één maand vóór het verstrijken van het lopende verlof worden aangevraagd.
Behoudens afwijking door de minister en op gunstig advies van de directieraad, mag dit verlof niet meer bedragen dan 24 maanden over de gehele loopbaan.
Iedere vraag tot verlenging moet ten minste één maand vóór het verstrijken van het lopende verlof worden aangevraagd.
Art.202. Le congé pour convenances personnelles n'est accordé qu'à temps plein et pour une période (d'un mois au moins et) de six mois au plus. Il peut être prolongé ou, après une interruption, faire l'objet d'une nouvelle demande.
Sauf dérogation du ministre et sur avis favorable du conseil de direction, ce congé ne peut excéder 24 mois sur toute la carrière.
Chaque demande de prolongation doit être introduite au moins un mois avant l'expiration de la période de congé en cours.
Sauf dérogation du ministre et sur avis favorable du conseil de direction, ce congé ne peut excéder 24 mois sur toute la carrière.
Chaque demande de prolongation doit être introduite au moins un mois avant l'expiration de la période de congé en cours.
Art.203. Het verlof om persoonlijke redenen is niet bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.
Art. 202. Le congé pour convenances personnelles n'est accordé qu'à temps plein et pour une période (d'un mois au moins et) de six mois au plus. Il peut être prolongé ou, après une interruption, faire l'objet d'une nouvelle demande.
Sauf dérogation du ministre et sur avis favorable du conseil de direction, ce congé ne peut excéder 24 mois sur toute la carrière.
Chaque demande de prolongation doit être introduite au moins un mois avant l'expiration de la période de congé en cours.
Sauf dérogation du ministre et sur avis favorable du conseil de direction, ce congé ne peut excéder 24 mois sur toute la carrière.
Chaque demande de prolongation doit être introduite au moins un mois avant l'expiration de la période de congé en cours.
Art.204. Met ziekten of ongevallen opgelopen gedurende deze verlofperiode wordt geen rekening gehouden.
Art. 203. Le congé pour convenances personnelles n'est pas rémunéré. Il est assimilé à une période de non-activité.
Afdeling 2. - Het verlof om een stage te doen in een (...) overheidsdienst. (BESL 2002-09-26/51, art. 37; Inwerkingtreding : 22-12-2000)
Section 2. - Du congé pour accomplir un stage dans un (...) service public. (ARR 2002-09-26/51, art. 37; En vigueur : 22-12-2000)
Art.205. De ambtenaar kan verlof krijgen om een stage of proefperiode te doen in een betrekking bij een (...) overheidsdienst.
Art.205.L'agent peut obtenir un congé pour accomplir un stage ou effectuer une période d'essai dans un emploi dans un (...) service public.
Art.206. Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. 205. L'agent peut obtenir un congé pour accomplir un stage ou effectuer une période d'essai dans un emploi dans un (...) service public.
Un emploi dans l'enseignement subventionné ou l'enseignement universitaire est assimilé à un emploi dans un (...) service public.
Le congé est accordé pour la période correspondant à la durée [1 ...]1 du stage ou de la période d'essai.
Un emploi dans l'enseignement subventionné ou l'enseignement universitaire est assimilé à un emploi dans un (...) service public.
Le congé est accordé pour la période correspondant à la durée [1 ...]1 du stage ou de la période d'essai.
Modifications
Afdeling 3. - Het verlof wegens opdracht.
Art. 206. Ce congé n'est pas rémunéré et est assimilé pour le surplus à une période d'activité de service.
Art.207. § 1. De Regering kan een ambtenaar, met zijn instemming, belasten met een opdracht.
Art.207. § 1er. Le Gouvernement peut, avec l'accord de l'agent, charger ce dernier d'une mission.
Art.208. De Regering verleent de opdracht voor ten hoogste twee jaar. Zij kan haar verlengen voor telkens maximum dezelfde duur.
Art. 207. § 1er. Le Gouvernement peut, avec l'accord de l'agent, charger ce dernier d'une mission.
§ 2. Un agent peut également, avec l'accord du Gouvernement, accepter une mission :
1° auprès d'un organisme d'intérêt public qui dépend de la Région de Bruxelles-Capitale;
2° auprès d'un ministère ou d'un organisme d'intérêt public qui dépend de l'autorité fédérale, d'une autre Région, d'une Communauté ou de la Commission communautaire française, de la Commission communautaire flamande ou de la Commission communautaire commune;
3° internationale exercée en dehors de la Belgique, confiée soit par un des Gouvernements du Royaume ou une administration publique belge, soit par un Gouvernement étranger ou une administration publique étrangère;
4° internationale exercée en Belgique ou ailleurs, auprès d'une institution internationale;
5° dans un pays en voie de développement.
§ 3. L'agent désigné pour exercer un mandat dans un service public belge est mis d'office en mission pour la durée du mandat.
§ 2. Un agent peut également, avec l'accord du Gouvernement, accepter une mission :
1° auprès d'un organisme d'intérêt public qui dépend de la Région de Bruxelles-Capitale;
2° auprès d'un ministère ou d'un organisme d'intérêt public qui dépend de l'autorité fédérale, d'une autre Région, d'une Communauté ou de la Commission communautaire française, de la Commission communautaire flamande ou de la Commission communautaire commune;
3° internationale exercée en dehors de la Belgique, confiée soit par un des Gouvernements du Royaume ou une administration publique belge, soit par un Gouvernement étranger ou une administration publique étrangère;
4° internationale exercée en Belgique ou ailleurs, auprès d'une institution internationale;
5° dans un pays en voie de développement.
§ 3. L'agent désigné pour exercer un mandat dans un service public belge est mis d'office en mission pour la durée du mandat.
Art.209. § 1. Tijdens de duur van een opdracht die door een eerste machtiging is gedekt, is de ambtenaar met verlof. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 2. Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling die geldt voor nationale deskundigen die bij de diensten van de commissie gedetacheerd zijn. Het kan eveneens worden bezoldigd met instemming van de Regering wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen.
§ 2. Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling die geldt voor nationale deskundigen die bij de diensten van de commissie gedetacheerd zijn. Het kan eveneens worden bezoldigd met instemming van de Regering wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen.
Art.209. § 1er. Pendant la durée d'une mission couverte par une première autorisation, l'agent est placé en congé. Ce congé pour mission n'est pas rémunéré. Il est assimilé pour le surplus à une période d'activité de service.
§ 2. Le congé est toutefois rémunéré lorsque l'agent est désigné en qualité d'expert national en vertu de la décision du 26 juillet 1988 ou du 7 janvier 1998 de la Commission des Communautés européennes fixant le régime applicable aux experts nationaux détachés auprès des services de la Commission. Il peut également être rémunéré, avec l'accord du Gouvernement, lorsque la mission est accordée dans le cadre des programmes de l'Union européenne.
§ 2. Le congé est toutefois rémunéré lorsque l'agent est désigné en qualité d'expert national en vertu de la décision du 26 juillet 1988 ou du 7 janvier 1998 de la Commission des Communautés européennes fixant le régime applicable aux experts nationaux détachés auprès des services de la Commission. Il peut également être rémunéré, avec l'accord du Gouvernement, lorsque la mission est accordée dans le cadre des programmes de l'Union européenne.
Art.210. § 1. Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt, wordt aan de ambtenaar verlof verleend indien de opdracht welke hij uitvoert als zijnde van algemeen belang is erkend. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend :
1° voor de opdrachten welke de uitoefening van een functie in een ontwikkelingsland bevatten;
2° voor opdrachten uitgevoerd door de als nationaal deskundige aangewezen ambtenaar krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen;
3° om een mandaat in een Belgische publieke overheidsdienst uit te oefenen.
§ 3. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de internationale opdrachten bedoeld in artikel 207, § 2, 3° en 4° wanneer zij door de minister geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor een regering of een openbaar bestuur in België.
§ 4. In uitzonderlijke gevallen wordt het karakter van algemeen belang voor de in artikel 207, § 2, 1° en 2° bedoelde opdrachten erkend onder dezelfde voorwaarden dan die vastgesteld in § 3 van dit artikel.
§ 5. In afwijking van §§ 2 en 3 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van een buitenlandse regering, van het buitenlands openbaar bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.
§ 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend :
1° voor de opdrachten welke de uitoefening van een functie in een ontwikkelingsland bevatten;
2° voor opdrachten uitgevoerd door de als nationaal deskundige aangewezen ambtenaar krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen;
3° om een mandaat in een Belgische publieke overheidsdienst uit te oefenen.
§ 3. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de internationale opdrachten bedoeld in artikel 207, § 2, 3° en 4° wanneer zij door de minister geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor een regering of een openbaar bestuur in België.
§ 4. In uitzonderlijke gevallen wordt het karakter van algemeen belang voor de in artikel 207, § 2, 1° en 2° bedoelde opdrachten erkend onder dezelfde voorwaarden dan die vastgesteld in § 3 van dit artikel.
§ 5. In afwijking van §§ 2 en 3 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van een buitenlandse regering, van het buitenlands openbaar bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.
Art.210. § 1er. Pendant la durée d'une mission couverte par des autorisations ultérieures, l'agent est placé en congé si la mission qu'il exerce est reconnue d'intérêt général. Ce congé pour mission n'est pas rémunéré. Il est assimilé pour le surplus à une période d'activité de service.
§ 2. Le caractère d'intérêt général est reconnu de plein droit aux missions :
1° qui comportent l'exercice d'une fonction dans un pays en voie de développement;
2° exercées par l'agent désigné en qualité d'expert national en vertu de la décision du 26 juillet 1988 ou du 7 janvier 1998 de la Commission des Communautés européennes ou lorsque la mission est accordée dans le cadre des programmes de l'Union européenne;
3° pour exercer un mandat dans un service public belge.
§ 3. Le caractère d'intérêt général est reconnu aux missions internationales visées à l'article 207, § 2, 3° et 4° lorsqu'elles sont considérées par le ministre comme présentant un intérêt prépondérant soit pour le pays, soit pour un gouvernement ou une administration publique belges.
§ 4. Dans des cas exceptionnels, le caractère d'intérêt général est reconnu à des missions visées à l'article 207, § 2, 1° et 2°, selon les mêmes conditions que celles fixées au § 3 du présent article.
§ 5. Par dérogation au §§ 2 et 3 du présent article, toute mission perd de plein droit son caractère d'intérêt général à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel l'agent a atteint une ancienneté de service suffisante pour pouvoir prétendre à l'obtention d'une pension immédiate ou différée à charge du gouvernement étranger, de l'administration publique étrangère ou de l'organisme international au profit duquel la mission est accomplie.
§ 2. Le caractère d'intérêt général est reconnu de plein droit aux missions :
1° qui comportent l'exercice d'une fonction dans un pays en voie de développement;
2° exercées par l'agent désigné en qualité d'expert national en vertu de la décision du 26 juillet 1988 ou du 7 janvier 1998 de la Commission des Communautés européennes ou lorsque la mission est accordée dans le cadre des programmes de l'Union européenne;
3° pour exercer un mandat dans un service public belge.
§ 3. Le caractère d'intérêt général est reconnu aux missions internationales visées à l'article 207, § 2, 3° et 4° lorsqu'elles sont considérées par le ministre comme présentant un intérêt prépondérant soit pour le pays, soit pour un gouvernement ou une administration publique belges.
§ 4. Dans des cas exceptionnels, le caractère d'intérêt général est reconnu à des missions visées à l'article 207, § 2, 1° et 2°, selon les mêmes conditions que celles fixées au § 3 du présent article.
§ 5. Par dérogation au §§ 2 et 3 du présent article, toute mission perd de plein droit son caractère d'intérêt général à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel l'agent a atteint une ancienneté de service suffisante pour pouvoir prétendre à l'obtention d'une pension immédiate ou différée à charge du gouvernement étranger, de l'administration publique étrangère ou de l'organisme international au profit duquel la mission est accomplie.
Art.211. Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt doch niet erkend van algemeen belang te zijn, wordt de ambtenaar op non-activiteit gesteld. In die stand heeft hij geen recht op wedde en kan hij zijn aanspraken op bevordering in zijn weddeschaal niet doen gelden.
Voor de toepassing van het eerste lid van dit besluit wordt als volgende machtiging beschouwd, die welke iedere volgende periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.
Voor de toepassing van het eerste lid van dit besluit wordt als volgende machtiging beschouwd, die welke iedere volgende periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.
Art. 210. § 1er. Pendant la durée d'une mission couverte par des autorisations ultérieures, l'agent est placé en congé si la mission qu'il exerce est reconnue d'intérêt général. Ce congé pour mission n'est pas rémunéré. Il est assimilé pour le surplus à une période d'activité de service.
§ 2. Le caractère d'intérêt général est reconnu de plein droit aux missions :
1° qui comportent l'exercice d'une fonction dans un pays en voie de développement;
2° exercées par l'agent désigné en qualité d'expert national en vertu de la décision du 26 juillet 1988 ou du 7 janvier 1998 de la Commission des Communautés européennes ou lorsque la mission est accordée dans le cadre des programmes de l'Union européenne;
3° pour exercer un mandat dans un service public belge.
§ 3. Le caractère d'intérêt général est reconnu aux missions internationales visées à l'article 207, § 2, 3° et 4° lorsqu'elles sont considérées par le ministre comme présentant un intérêt prépondérant soit pour le pays, soit pour un gouvernement ou une administration publique belges.
§ 4. Dans des cas exceptionnels, le caractère d'intérêt général est reconnu à des missions visées à l'article 207, § 2, 1° et 2°, selon les mêmes conditions que celles fixées au § 3 du présent article.
§ 5. Par dérogation au §§ 2 et 3 du présent article, toute mission perd de plein droit son caractère d'intérêt général à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel l'agent a atteint une ancienneté de service suffisante pour pouvoir prétendre à l'obtention d'une pension immédiate ou différée à charge du gouvernement étranger, de l'administration publique étrangère ou de l'organisme international au profit duquel la mission est accomplie.
§ 2. Le caractère d'intérêt général est reconnu de plein droit aux missions :
1° qui comportent l'exercice d'une fonction dans un pays en voie de développement;
2° exercées par l'agent désigné en qualité d'expert national en vertu de la décision du 26 juillet 1988 ou du 7 janvier 1998 de la Commission des Communautés européennes ou lorsque la mission est accordée dans le cadre des programmes de l'Union européenne;
3° pour exercer un mandat dans un service public belge.
§ 3. Le caractère d'intérêt général est reconnu aux missions internationales visées à l'article 207, § 2, 3° et 4° lorsqu'elles sont considérées par le ministre comme présentant un intérêt prépondérant soit pour le pays, soit pour un gouvernement ou une administration publique belges.
§ 4. Dans des cas exceptionnels, le caractère d'intérêt général est reconnu à des missions visées à l'article 207, § 2, 1° et 2°, selon les mêmes conditions que celles fixées au § 3 du présent article.
§ 5. Par dérogation au §§ 2 et 3 du présent article, toute mission perd de plein droit son caractère d'intérêt général à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel l'agent a atteint une ancienneté de service suffisante pour pouvoir prétendre à l'obtention d'une pension immédiate ou différée à charge du gouvernement étranger, de l'administration publique étrangère ou de l'organisme international au profit duquel la mission est accomplie.
Art.212. De ambtenaar die door de Regering met een internationale opdracht wordt belast, kan een vergoeding genieten.
De Regering stelt de vergoeding vast rekening houdend met :
- de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;
- de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie.
De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet.
De Regering stelt de vergoeding vast rekening houdend met :
- de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;
- de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie.
De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet.
Art. 211. Pendant la durée d'une mission qui est couverte par des autorisations ultérieures mais qui n'est pas reconnue d'intérêt général, l'agent est placé en non-activité. Dans cette position, il n'a pas droit au traitement et ne peut faire valoir ses titres à la promotion ou à l'avancement dans son échelle de traitement.
Pour l'application de l'alinéa premier du présent article, est considéré comme autorisation ultérieure, celle qui couvre toute période ultérieure d'une mission au service du même gouvernement, de la même administration publique ou du même organisme, pour autant que la période considérée ne soit pas séparée par plus de six mois de celle qui la précède.
Pour l'application de l'alinéa premier du présent article, est considéré comme autorisation ultérieure, celle qui couvre toute période ultérieure d'une mission au service du même gouvernement, de la même administration publique ou du même organisme, pour autant que la période considérée ne soit pas séparée par plus de six mois de celle qui la précède.
Art.213. Zodra de ambtenaar twee jaar met verlof wegens opdracht is, kan de Regering beslissen of de betrekking die hij bekleedt, in het belang van de dienst als vacant moet worden beschouwd.
Art. 212. L'agent qui est chargé d'une mission internationale par le Gouvernement, peut bénéficier d'une indemnité.
Le Gouvernement fixe l'indemnité en tenant compte :
- de la rétribution accordée pour l'exécution de la mission;
- de la durée de la mission, du coût de la vie dans le pays où il remplit sa mission, du rang social correspondant à cette mission ainsi que des charges familiales accrues inhérentes à l'expatriation.
L'indemnité ne peut être accordée si l'agent bénéficie d'avantages équivalents soit en vertu d'autres dispositions légales ou réglementaires, soit en raison de l'accomplissement de sa mission.
Le Gouvernement fixe l'indemnité en tenant compte :
- de la rétribution accordée pour l'exécution de la mission;
- de la durée de la mission, du coût de la vie dans le pays où il remplit sa mission, du rang social correspondant à cette mission ainsi que des charges familiales accrues inhérentes à l'expatriation.
L'indemnité ne peut être accordée si l'agent bénéficie d'avantages équivalents soit en vertu d'autres dispositions légales ou réglementaires, soit en raison de l'accomplissement de sa mission.
Art.214. Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, kan de Regering op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmede de ambtenaar is belast.
Art. 213. Lorsque l'agent est en congé pour mission depuis deux ans, le Gouvernement peut décider que l'emploi que l'agent occupait, doit être considéré comme vacant dans l'intérêt du service.
Art.215. De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of door zijn toedoen wordt beëindigd, stelt zich opnieuw ter beschikking van het ministerie.
Art. 214. En tenant compte d'un délai de préavis d'au moins trois mois et de six mois au plus, le Gouvernement peut, à tout moment, mettre un terme à la mission dont il a chargé l'agent.
HOOFDSTUK VI. - Het verlof wegens ziekte (...).
Art. 215. L'agent dont la mission s'est achevée ou qui a mis fin à sa mission, se trouve à nouveau à la disposition du ministère.
Afdeling 1. - De ziekteverlofdagen.
CHAPITRE VI. - Du congé pour maladie (...).
Art.216. (Tijdens zijn volledige loopbaan heeft de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, recht op ziekteverlof tot maximum eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.)
Art.216. (Pour l'ensemble de sa carrière, l'agent qui, par suite de maladie, est empêché d'exercer normalement ses fonctions, a droit à des congés de maladie à concurrence de vingt et un jours ouvrables par douze mois d'ancienneté de service. S'il n'est pas en service depuis 36 mois, son traitement lui est néanmoins garanti pendant 63 jours ouvrables.)
Art.217. Het aantal werkdagen, bedoeld in artikel 216, (...) wordt in evenredigheid verminderd, wanneer hij tijdens zijn loopbaan verlof heeft gekregen :
1° van arbeidsherverdelende aard;
2° om een stage te vervullen in een andere overheidsdienst;
3° om een opdracht te vervullen buiten het Gewest;
4° om kandidaat te zijn bij verkiezingen;
5° (het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;)
6° wegens ziekte of gebrekkigheid, behalve in geval van een arbeidsongeval of op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte.
De ambtenaar die op non-activiteit is geplaatst geweest wegens ongewettigde afwezigheid, is onderworpen aan dezelfde regel.
(Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.)
1° van arbeidsherverdelende aard;
2° om een stage te vervullen in een andere overheidsdienst;
3° om een opdracht te vervullen buiten het Gewest;
4° om kandidaat te zijn bij verkiezingen;
5° (het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;)
6° wegens ziekte of gebrekkigheid, behalve in geval van een arbeidsongeval of op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte.
De ambtenaar die op non-activiteit is geplaatst geweest wegens ongewettigde afwezigheid, is onderworpen aan dezelfde regel.
(Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.)
Art. 216. (Pour l'ensemble de sa carrière, l'agent qui, par suite de maladie, est empêché d'exercer normalement ses fonctions, a droit à des congés de maladie à concurrence de vingt et un jours ouvrables par douze mois d'ancienneté de service. S'il n'est pas en service depuis 36 mois, son traitement lui est néanmoins garanti pendant 63 jours ouvrables.)
Ce congé est assimilé à une période d'activité de service.
(Sont également pris en considération, l'ensemble des services effectifs que l'agent a accomplis, à quelque titre que ce soit, comme titulaire de fonctions comportant des prestations complètes, en faisant partie d'un autre service public ou d'un établissement d'enseignement, un service d'orientation professionnelle, un centre psycho-medico-social ou un institut médico-pédagogique pour autant que ceux-ci soient créés, reconnus ou subventionnés par l'Etat, une Région ou une Communauté.)
(Pour l'agent invalide de guerre, le nombre de jours fixé à l'alinéa premier est porté respectivement à 32 et 95.)
Ce congé est assimilé à une période d'activité de service.
(Sont également pris en considération, l'ensemble des services effectifs que l'agent a accomplis, à quelque titre que ce soit, comme titulaire de fonctions comportant des prestations complètes, en faisant partie d'un autre service public ou d'un établissement d'enseignement, un service d'orientation professionnelle, un centre psycho-medico-social ou un institut médico-pédagogique pour autant que ceux-ci soient créés, reconnus ou subventionnés par l'Etat, une Région ou une Communauté.)
(Pour l'agent invalide de guerre, le nombre de jours fixé à l'alinéa premier est porté respectivement à 32 et 95.)
Art. 217bis. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 43; Inwerkingtreding : 22-12-2000) § 1. Verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in de artikelen 164 tot 168, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding en van de vierdagenweek bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector (, noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen zoals bedoeld in de artikelen 174 tot 174ter).
De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen.
§ 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal verlofdagen waarop hij krachtens artikel 216 recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties.
Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, worden de gedeelten van een dag niet meegeteld.
Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.
De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen.
§ 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal verlofdagen waarop hij krachtens artikel 216 recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties.
Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, worden de gedeelten van een dag niet meegeteld.
Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.
Art. 217bis. (Inséré par ARR 2002-09-26/51, art. 43; En vigueur : 22-12-2000) § 1er. Le congé de maladie ne met pas fin aux régimes d'interruption de la carrière professionnelle visés aux articles 164 à 168, ni aux régimes du départ anticipé à mi-temps et de la semaine volontaire de quatre jours visés à la loi du 10 avril 1995 relative à la redistribution du travail dans le secteur public (, ni aux prestations réduites pour convenances personnelles visées aux articles 174 à 174ter).
L'agent continue à percevoir le traitement dû en raison des prestations réduites.
§ 2. Lorsque l'agent effectue des prestations a temps partiel, les absences pour cause de maladie sont imputées sur le nombre de jours de congé auxquels il a droit en vertu de l'article 216, au prorata des prestations qu'il aurait dû accomplir.
Si le nombre total des jours ainsi comptabilisés par douze mois d'ancienneté de service n'est pas un nombre entier, la fraction de jour est négligée.
Pour l'agent qui effectue des prestations à temps partiel, sont à comptabiliser comme congé de maladie les jours d'absence pendant lesquels l'agent aurait du fournir des prestations.
L'agent continue à percevoir le traitement dû en raison des prestations réduites.
§ 2. Lorsque l'agent effectue des prestations a temps partiel, les absences pour cause de maladie sont imputées sur le nombre de jours de congé auxquels il a droit en vertu de l'article 216, au prorata des prestations qu'il aurait dû accomplir.
Si le nombre total des jours ainsi comptabilisés par douze mois d'ancienneté de service n'est pas un nombre entier, la fraction de jour est négligée.
Pour l'agent qui effectue des prestations à temps partiel, sont à comptabiliser comme congé de maladie les jours d'absence pendant lesquels l'agent aurait du fournir des prestations.
Art. 217ter. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 44; Inwerkingtreding : 22-12-2000) Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met een ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd.
Art. 217bis. (Inséré par ARR 2002-09-26/51, art. 43; En vigueur : 22-12-2000) § 1er. Le congé de maladie ne met pas fin aux régimes d'interruption de la carrière professionnelle visés aux articles 164 à 168, ni aux régimes du départ anticipé à mi-temps et de la semaine volontaire de quatre jours visés à la loi du 10 avril 1995 relative à la redistribution du travail dans le secteur public (, ni aux prestations réduites pour convenances personnelles visées aux articles 174 à 174ter).
L'agent continue à percevoir le traitement dû en raison des prestations réduites.
§ 2. Lorsque l'agent effectue des prestations a temps partiel, les absences pour cause de maladie sont imputées sur le nombre de jours de congé auxquels il a droit en vertu de l'article 216, au prorata des prestations qu'il aurait dû accomplir.
Si le nombre total des jours ainsi comptabilisés par douze mois d'ancienneté de service n'est pas un nombre entier, la fraction de jour est négligée.
Pour l'agent qui effectue des prestations à temps partiel, sont à comptabiliser comme congé de maladie les jours d'absence pendant lesquels l'agent aurait du fournir des prestations.
L'agent continue à percevoir le traitement dû en raison des prestations réduites.
§ 2. Lorsque l'agent effectue des prestations a temps partiel, les absences pour cause de maladie sont imputées sur le nombre de jours de congé auxquels il a droit en vertu de l'article 216, au prorata des prestations qu'il aurait dû accomplir.
Si le nombre total des jours ainsi comptabilisés par douze mois d'ancienneté de service n'est pas un nombre entier, la fraction de jour est négligée.
Pour l'agent qui effectue des prestations à temps partiel, sont à comptabiliser comme congé de maladie les jours d'absence pendant lesquels l'agent aurait du fournir des prestations.
Art. 217quater. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 45; Inwerkingtreding : 22-12-2000) § 1. (Onder voorbehoud van artikel 224 en in afwijking van artikel 216, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van :
1° een arbeidsongeval;
2° een ongeval op de weg van en naar het werk;
3° een beroepsziekte.)
Bovendien komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen die de ambtenaar overeenkomstig artikel 216 nog kan krijgen, zelfs niet na de datum van consolidatie.
§ 2. De ambtenaren die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door de minister vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, worden ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
1° een arbeidsongeval;
2° een ongeval op de weg van en naar het werk;
3° een beroepsziekte.)
Bovendien komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen die de ambtenaar overeenkomstig artikel 216 nog kan krijgen, zelfs niet na de datum van consolidatie.
§ 2. De ambtenaren die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door de minister vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, worden ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 217quater. (Inséré par ARR 2002-09-26/51, art. 45; En vigueur : 22-12-2000) § 1er. (Sous réserve de l'article 224 et par dérogation à l'article 216, le congé de maladie est accordé sans limite de temps, lorsqu'il est provoqué par :
1° un accident de travail;
2° un accident survenu sur le chemin du travail;
3° une maladie professionnelle.)
En outre, les jours de congé accordés suite à un accident de travail, à un accident survenu sur le chemin du travail ou à une maladie professionnelle ne sont pas pris en considération, même après la date de consolidation, pour déterminer le nombre de jours de congé que l'agent peut encore obtenir en vertu de l'article 216.
§ 2. Les agents menacés par une maladie professionnelle et qui, selon des modalités fixées par le ministre, sont amenés à cesser temporairement d'exercer leurs fonctions, sont mis d'office en congé pour la durée nécessaire. Le congé est assimilé à une période d'activité de service.
1° un accident de travail;
2° un accident survenu sur le chemin du travail;
3° une maladie professionnelle.)
En outre, les jours de congé accordés suite à un accident de travail, à un accident survenu sur le chemin du travail ou à une maladie professionnelle ne sont pas pris en considération, même après la date de consolidation, pour déterminer le nombre de jours de congé que l'agent peut encore obtenir en vertu de l'article 216.
§ 2. Les agents menacés par une maladie professionnelle et qui, selon des modalités fixées par le ministre, sont amenés à cesser temporairement d'exercer leurs fonctions, sont mis d'office en congé pour la durée nécessaire. Le congé est assimilé à une période d'activité de service.
Art.218. De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de schuld van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 217quater, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen die de ambtenaar nog krachtens artikel 216 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de [1 ...]1 indeplaatsstelling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Modifications
Art. 217quater. (Inséré par ARR 2002-09-26/51, art. 45; En vigueur : 22-12-2000) § 1er. (Sous réserve de l'article 224 et par dérogation à l'article 216, le congé de maladie est accordé sans limite de temps, lorsqu'il est provoqué par :
1° un accident de travail;
2° un accident survenu sur le chemin du travail;
3° une maladie professionnelle.)
En outre, les jours de congé accordés suite à un accident de travail, à un accident survenu sur le chemin du travail ou à une maladie professionnelle ne sont pas pris en considération, même après la date de consolidation, pour déterminer le nombre de jours de congé que l'agent peut encore obtenir en vertu de l'article 216.
§ 2. Les agents menacés par une maladie professionnelle et qui, selon des modalités fixées par le ministre, sont amenés à cesser temporairement d'exercer leurs fonctions, sont mis d'office en congé pour la durée nécessaire. Le congé est assimilé à une période d'activité de service.
1° un accident de travail;
2° un accident survenu sur le chemin du travail;
3° une maladie professionnelle.)
En outre, les jours de congé accordés suite à un accident de travail, à un accident survenu sur le chemin du travail ou à une maladie professionnelle ne sont pas pris en considération, même après la date de consolidation, pour déterminer le nombre de jours de congé que l'agent peut encore obtenir en vertu de l'article 216.
§ 2. Les agents menacés par une maladie professionnelle et qui, selon des modalités fixées par le ministre, sont amenés à cesser temporairement d'exercer leurs fonctions, sont mis d'office en congé pour la durée nécessaire. Le congé est assimilé à une période d'activité de service.
Art.219. Wanneer de ambtenaar verminderde prestaties verricht die gespreid zijn over alle werkdagen, wordt het ziekteverlof aangerekend pro rata van het aantal uren dat hij gedurende zijn afwezigheid had moeten presteren.
Indien het aldus berekende aantal werkdagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Indien aldus het totaal aantal aangerekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend.
Indien de ambtenaar deeltijds verlof geniet op basis van een wettelijke bepaling tot herverdeling van de arbeid in de openbare sector, worden als ziekteverlof meegerekend de werkdagen tijdens dewelke hij op basis van een voltijdse werkregeling prestaties had moeten verrichten.
Indien het aldus berekende aantal werkdagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Indien aldus het totaal aantal aangerekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend.
Indien de ambtenaar deeltijds verlof geniet op basis van een wettelijke bepaling tot herverdeling van de arbeid in de openbare sector, worden als ziekteverlof meegerekend de werkdagen tijdens dewelke hij op basis van een voltijdse werkregeling prestaties had moeten verrichten.
Art.219. Lorsque l'agent effectue des prestations réduites réparties sur l'ensemble des jours ouvrables, les absences pour cause de maladie sont comptabilisées au prorata du nombre d'heures qu'il aurait dû prester pendant son absence.
Si le nombre de jours ouvrables ainsi calculé ne forme pas un nombre entier, il est arrondi à l'unité supérieure.
Si le nombre total des jours ainsi comptabilisés par douze mois d'ancienneté de service n'est pas un nombre entier, la fraction de jour est négligée.
Si l'agent bénéficie d'un congé à temps partiel en vertu d'une disposition légale relative à la redistribution du travail dans le secteur public, les jours ouvrables pendant lesquels l'agent aurait dû fournir des prestations sur la base d'un régime de travail à temps plein, sont comptabilisés comme congés de maladie.
Si le nombre de jours ouvrables ainsi calculé ne forme pas un nombre entier, il est arrondi à l'unité supérieure.
Si le nombre total des jours ainsi comptabilisés par douze mois d'ancienneté de service n'est pas un nombre entier, la fraction de jour est négligée.
Si l'agent bénéficie d'un congé à temps partiel en vertu d'une disposition légale relative à la redistribution du travail dans le secteur public, les jours ouvrables pendant lesquels l'agent aurait dû fournir des prestations sur la base d'un régime de travail à temps plein, sont comptabilisés comme congés de maladie.
Art.220. (opgeheven)
Art. 219. Lorsque l'agent effectue des prestations réduites réparties sur l'ensemble des jours ouvrables, les absences pour cause de maladie sont comptabilisées au prorata du nombre d'heures qu'il aurait dû prester pendant son absence.
Si le nombre de jours ouvrables ainsi calculé ne forme pas un nombre entier, il est arrondi à l'unité supérieure.
Si le nombre total des jours ainsi comptabilisés par douze mois d'ancienneté de service n'est pas un nombre entier, la fraction de jour est négligée.
Si l'agent bénéficie d'un congé à temps partiel en vertu d'une disposition légale relative à la redistribution du travail dans le secteur public, les jours ouvrables pendant lesquels l'agent aurait dû fournir des prestations sur la base d'un régime de travail à temps plein, sont comptabilisés comme congés de maladie.
Si le nombre de jours ouvrables ainsi calculé ne forme pas un nombre entier, il est arrondi à l'unité supérieure.
Si le nombre total des jours ainsi comptabilisés par douze mois d'ancienneté de service n'est pas un nombre entier, la fraction de jour est négligée.
Si l'agent bénéficie d'un congé à temps partiel en vertu d'une disposition légale relative à la redistribution du travail dans le secteur public, les jours ouvrables pendant lesquels l'agent aurait dû fournir des prestations sur la base d'un régime de travail à temps plein, sont comptabilisés comme congés de maladie.
Afdeling 2. - Het toezicht en de definitieve ongeschiktheidsverklaring.
Art. 220. (Abrogé)
Art.221.De wegens ziekte (...) afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van de door de Regering aangewezen medische controledienst. [1 De minister bepaalt de regels die van toepassing zijn inzake de medische controle.]1
Art.221.L'agent absent pour raison de maladie (...) est soumis à la surveillance sanitaire du service de contrôle médical désigné par le Gouvernement. [1 Le ministre fixe les règles applicables en matière de contrôle médical.]1
Art.222. De ambtenaar blijft onderworpen aan de reglementering van [1 het Bestuur van de medische expertise van de Staat]1 voor wat betreft (...), de arbeidsongevallen, de beroepsziekten en de definitieve (medische) ongeschiktheidsverklaring.
Modifications
Art. 221. L'agent absent pour raison de maladie (...) est soumis à la surveillance sanitaire du service de contrôle médical désigné par le Gouvernement. [1 Le ministre fixe les règles applicables en matière de contrôle médical.]1
(Si l'agent n'est pas d'accord avec la décision du médecin contrôleur, ce dernier prend contact endéans les 24 heures avec le médecin traitant. En cas de désaccord entre les deux médecins, ils désignent immédiatement de commun accord un médecin d'arbitrage. La décision du médecin d'arbitrage est définitive.)
(En application de l'article 163, l'agent est de plein droit en non activité pour toute absence pour maladie injustifiée. Toutefois, le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint peuvent convertir l'absence en congé de vacances annuelles.)
(Si l'agent n'est pas d'accord avec la décision du médecin contrôleur, ce dernier prend contact endéans les 24 heures avec le médecin traitant. En cas de désaccord entre les deux médecins, ils désignent immédiatement de commun accord un médecin d'arbitrage. La décision du médecin d'arbitrage est définitive.)
(En application de l'article 163, l'agent est de plein droit en non activité pour toute absence pour maladie injustifiée. Toutefois, le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint peuvent convertir l'absence en congé de vacances annuelles.)
Modifications
Art.223. Met eerbiediging van de geldende procedure bij de Administratieve Gezondheidsdienst, heeft de ambtenaar een recht van beroep tegen de beslissingen van deze dienst (voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 222).
Art. 222. L'agent reste soumis à la réglementation [1 de l'Administration de l'expertise médicale de l'Etat]1 pour ce qui concerne (...), les accidents de travail, les maladies professionnelles et les déclarations d'inaptitude (médicale) définitive.
Modifications
Art.224. De ambtenaar kan niet definitief ongeschikt worden verklaard wegens ziekte (...) alvorens hij het aantal werkdagen heeft uitgeput waarop hij recht heeft als ziekteverlof.
Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse Regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, en uit dien hoofde in ruste werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt.
Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse Regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, en uit dien hoofde in ruste werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt.
Art.224. L'agent ne peut être déclaré définitivement inapte pour cause de maladie (...) avant d'avoir épuisé le nombre de jours de congé de maladie auxquels il a droit.
L'alinéa premier n'est pas applicable à l'agent qui, après avoir accompli une mission auprès d'un Gouvernement étranger, d'une administration publique étrangère ou d'une institution internationale, a été, à ce titre, mis à la retraite pour cause d'invalidité et bénéficie d'une pension.
L'alinéa premier n'est pas applicable à l'agent qui, après avoir accompli une mission auprès d'un Gouvernement étranger, d'une administration publique étrangère ou d'une institution internationale, a été, à ce titre, mis à la retraite pour cause d'invalidité et bénéficie d'une pension.
Afdeling 3. - [1 Verminderde prestaties om medische redenen]1
Art. 224. L'agent ne peut être déclaré définitivement inapte pour cause de maladie (...) avant d'avoir épuisé le nombre de jours de congé de maladie auxquels il a droit.
Art. 224bis. [1 De ambtenaar kan vragen om zijn ambt met verminderde prestaties om medische redenen uit te oefenen :
1° om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;
2° wanneer hij wegens een langdurige medische ongeschiktheid verhinderd is voltijds te werken na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;
De beoordeling van de medische toestand van de ambtenaar en de toekenning van de verminderde prestaties om medische redenen gebeurt door een arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid.]1
1° om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;
2° wanneer hij wegens een langdurige medische ongeschiktheid verhinderd is voltijds te werken na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen;
De beoordeling van de medische toestand van de ambtenaar en de toekenning van de verminderde prestaties om medische redenen gebeurt door een arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid.]1
Modifications
Art. 224bis. [1 L'agent peut demander d'exercer sa fonction dans le cadre de prestations réduites pour raisons médicales :
1° en vue de se réadapter au rythme de travail normal, après une absence ininterrompue pour maladie d'au moins trente jours;
2° lorsque, suite à une inaptitude médicale de longue durée, il est empêché de travailler à temps plein après une absence ininterrompue pour maladie d'au moins trente jours;
L'appréciation de la situation médicale de l'agent et l'octroi des prestations réduites pour raisons médicales sont assurés par un médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er.]1
1° en vue de se réadapter au rythme de travail normal, après une absence ininterrompue pour maladie d'au moins trente jours;
2° lorsque, suite à une inaptitude médicale de longue durée, il est empêché de travailler à temps plein après une absence ininterrompue pour maladie d'au moins trente jours;
L'appréciation de la situation médicale de l'agent et l'octroi des prestations réduites pour raisons médicales sont assurés par un médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er.]1
Modifications
Art.225. [1 § 1. De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 1°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum drie maanden.
De verminderde prestaties mogen worden toegestaan voor een periode van één maand. Verlengingen mogen worden toegestaan voor ten hoogste dezelfde periode, indien de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit wettigt. De bepalingen van artikel 227 zijn van toepassing.
§ 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 2°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum twaalf maanden, tenzij de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, oordeelt dat het nieuw onderzoek vroeger moet plaatsvinden.
Verlengingen mogen worden toegestaan voor ten hoogste twaalf maanden, indien de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit wettigt. De bepalingen van artikel 227 zijn van toepassing.
§ 3. Bij elk onderzoek oordeelt de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, of de ambtenaar geschikt is om 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties te leveren.
Tijdens een lopende periode van verminderde prestaties om medische redenen kan de in § 2 bedoelde ambtenaar een nieuw medisch onderzoek aanvragen bij de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, met het oog op het aanpassen van zijn arbeidsstelsel.
§ 4. De verminderde prestaties bedoeld in § 1 worden elke dag verricht, tenzij de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, er anders over beslist.
De in § 2 bedoelde verminderde prestaties worden verricht volgens een verdeling van de prestaties over de week, conform het advies van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid.]1
De verminderde prestaties mogen worden toegestaan voor een periode van één maand. Verlengingen mogen worden toegestaan voor ten hoogste dezelfde periode, indien de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit wettigt. De bepalingen van artikel 227 zijn van toepassing.
§ 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 2°, kan zijn ambt opnieuw opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum twaalf maanden, tenzij de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, oordeelt dat het nieuw onderzoek vroeger moet plaatsvinden.
Verlengingen mogen worden toegestaan voor ten hoogste twaalf maanden, indien de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit wettigt. De bepalingen van artikel 227 zijn van toepassing.
§ 3. Bij elk onderzoek oordeelt de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, of de ambtenaar geschikt is om 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties te leveren.
Tijdens een lopende periode van verminderde prestaties om medische redenen kan de in § 2 bedoelde ambtenaar een nieuw medisch onderzoek aanvragen bij de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, met het oog op het aanpassen van zijn arbeidsstelsel.
§ 4. De verminderde prestaties bedoeld in § 1 worden elke dag verricht, tenzij de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, er anders over beslist.
De in § 2 bedoelde verminderde prestaties worden verricht volgens een verdeling van de prestaties over de week, conform het advies van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid.]1
Modifications
Art.225. [1 § 1er. L'agent visé à l'article 224bis, 1°, peut reprendre sa fonction à concurrence de 50 %, 60 % ou 80 % de ses prestations normales pour une période de maximum trois mois.
Les prestations réduites peuvent être accordées pour une période d'un mois. Des prolongations peuvent être accordées, tout au plus, pour une période équivalente, si le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime lors d'un nouvel examen que l'état de santé de l'agent le justifie. Les dispositions de l'article 227 sont d'application.
§ 2. L'agent visé à l'article 224bis, 2°, peut reprendre sa fonction à concurrence de 50 %, 60 % ou 80 % de ses prestations normales pour une période de maximum douze mois, à moins que le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime que le nouvel examen doit avoir lieu plus tôt.
Des prolongations peuvent être accordées pour tout au plus douze mois, si le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime lors d'un nouvel examen que l'état de santé de l'agent le justifie. Les dispositions de l'article 227 sont d'application.
§ 3. A chaque examen, le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, juge si l'agent est apte à prester 50 %, 60 % ou 80 % de ses prestations normales.
Au cours d'une période de prestations réduites pour raisons médicales, l'agent visé au § 2, peut demander un nouvel examen médical auprès du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, en vue d'adapter son régime de travail.
§ 4. Les prestations réduites visées au § 1er sont effectuées tous les jours, à moins que le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, en décide autrement.
Les prestations réduites visées au § 2, sont effectuées selon une répartition des prestations sur la semaine, conformément à l'avis du médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er.]1
Les prestations réduites peuvent être accordées pour une période d'un mois. Des prolongations peuvent être accordées, tout au plus, pour une période équivalente, si le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime lors d'un nouvel examen que l'état de santé de l'agent le justifie. Les dispositions de l'article 227 sont d'application.
§ 2. L'agent visé à l'article 224bis, 2°, peut reprendre sa fonction à concurrence de 50 %, 60 % ou 80 % de ses prestations normales pour une période de maximum douze mois, à moins que le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime que le nouvel examen doit avoir lieu plus tôt.
Des prolongations peuvent être accordées pour tout au plus douze mois, si le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime lors d'un nouvel examen que l'état de santé de l'agent le justifie. Les dispositions de l'article 227 sont d'application.
§ 3. A chaque examen, le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, juge si l'agent est apte à prester 50 %, 60 % ou 80 % de ses prestations normales.
Au cours d'une période de prestations réduites pour raisons médicales, l'agent visé au § 2, peut demander un nouvel examen médical auprès du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, en vue d'adapter son régime de travail.
§ 4. Les prestations réduites visées au § 1er sont effectuées tous les jours, à moins que le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, en décide autrement.
Les prestations réduites visées au § 2, sont effectuées selon une répartition des prestations sur la semaine, conformément à l'avis du médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er.]1
Modifications
Art.226. [1 § 1. De dagen dat een ambtenaar afwezig is tijdens deze periode van verminderde prestaties om medische redenen worden beschouwd als verlof. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
De ambtenaar die zijn ambt uitoefent met verminderde prestaties om medische redenen, moet niettemin zijn vakantieverlofdagen opnemen met volledige dagen.
§ 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 1° en 2° geniet zijn volledige wedde voor de eerste drie maanden van de verminderde prestaties om medische redenen.
De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 2°, geniet vanaf de vierde maand de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties, vermeerderd met 60 % van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
§ 3. De verminderde prestaties om medische redenen worden opgeschort door :
1° de loopbaanonderbreking;
2° de halftijdse vervroegde uittreding;
3° de vrijwillige vierdagenweek;
4° de verminderde prestaties om persoonlijke redenen;
5° de afwezigheid van lange duur om persoonlijke redenen;
6° het bevallingsverlof;
7° het ouderschapsverlof;
8° het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing.
De machtiging om verminderde prestaties om medische redenen te verrichten, wordt tijdelijk onderbroken tijdens een afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.]1
De ambtenaar die zijn ambt uitoefent met verminderde prestaties om medische redenen, moet niettemin zijn vakantieverlofdagen opnemen met volledige dagen.
§ 2. De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 1° en 2° geniet zijn volledige wedde voor de eerste drie maanden van de verminderde prestaties om medische redenen.
De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 2°, geniet vanaf de vierde maand de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties, vermeerderd met 60 % van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
§ 3. De verminderde prestaties om medische redenen worden opgeschort door :
1° de loopbaanonderbreking;
2° de halftijdse vervroegde uittreding;
3° de vrijwillige vierdagenweek;
4° de verminderde prestaties om persoonlijke redenen;
5° de afwezigheid van lange duur om persoonlijke redenen;
6° het bevallingsverlof;
7° het ouderschapsverlof;
8° het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing.
De machtiging om verminderde prestaties om medische redenen te verrichten, wordt tijdelijk onderbroken tijdens een afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.]1
Modifications
Art. 225. [1 § 1er. L'agent visé à l'article 224bis, 1°, peut reprendre sa fonction à concurrence de 50 %, 60 % ou 80 % de ses prestations normales pour une période de maximum trois mois.
Les prestations réduites peuvent être accordées pour une période d'un mois. Des prolongations peuvent être accordées, tout au plus, pour une période équivalente, si le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime lors d'un nouvel examen que l'état de santé de l'agent le justifie. Les dispositions de l'article 227 sont d'application.
§ 2. L'agent visé à l'article 224bis, 2°, peut reprendre sa fonction à concurrence de 50 %, 60 % ou 80 % de ses prestations normales pour une période de maximum douze mois, à moins que le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime que le nouvel examen doit avoir lieu plus tôt.
Des prolongations peuvent être accordées pour tout au plus douze mois, si le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime lors d'un nouvel examen que l'état de santé de l'agent le justifie. Les dispositions de l'article 227 sont d'application.
§ 3. A chaque examen, le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, juge si l'agent est apte à prester 50 %, 60 % ou 80 % de ses prestations normales.
Au cours d'une période de prestations réduites pour raisons médicales, l'agent visé au § 2, peut demander un nouvel examen médical auprès du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, en vue d'adapter son régime de travail.
§ 4. Les prestations réduites visées au § 1er sont effectuées tous les jours, à moins que le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, en décide autrement.
Les prestations réduites visées au § 2, sont effectuées selon une répartition des prestations sur la semaine, conformément à l'avis du médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er.]1
Les prestations réduites peuvent être accordées pour une période d'un mois. Des prolongations peuvent être accordées, tout au plus, pour une période équivalente, si le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime lors d'un nouvel examen que l'état de santé de l'agent le justifie. Les dispositions de l'article 227 sont d'application.
§ 2. L'agent visé à l'article 224bis, 2°, peut reprendre sa fonction à concurrence de 50 %, 60 % ou 80 % de ses prestations normales pour une période de maximum douze mois, à moins que le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime que le nouvel examen doit avoir lieu plus tôt.
Des prolongations peuvent être accordées pour tout au plus douze mois, si le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime lors d'un nouvel examen que l'état de santé de l'agent le justifie. Les dispositions de l'article 227 sont d'application.
§ 3. A chaque examen, le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, juge si l'agent est apte à prester 50 %, 60 % ou 80 % de ses prestations normales.
Au cours d'une période de prestations réduites pour raisons médicales, l'agent visé au § 2, peut demander un nouvel examen médical auprès du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, en vue d'adapter son régime de travail.
§ 4. Les prestations réduites visées au § 1er sont effectuées tous les jours, à moins que le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, en décide autrement.
Les prestations réduites visées au § 2, sont effectuées selon une répartition des prestations sur la semaine, conformément à l'avis du médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er.]1
Modifications
Art.227. [1 § 1. De ambtenaar die verminderde prestaties om medische redenen wenst te genieten, dient het advies verkregen te hebben van de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de verminderde prestaties.
De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 1°, dient een geneeskundig getuigschrift en een plan voor re-integratie voor te leggen van zijn behandelende arts. In het plan voor re-integratie vermeldt de behandelende arts de vermoedelijke datum van de volledige werkhervatting.
De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 2°, dient een omstandig geneeskundig verslag voor te leggen van een geneesheer-specialist.
§ 2. De arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, spreekt zich uit over de medische geschiktheid van de ambtenaar om zijn ambt ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties weer op te nemen. Hij overhandigt zo spoedig mogelijk, eventueel na de behandelende arts bedoeld in artikel 227, § 1, tweede lid, te hebben geraadpleegd, zijn bevindingen schriftelijk aan de ambtenaar.
§ 3. Na de overhandiging van de bevindingen door de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, in het kader van een aanvraag voor verminderde prestaties om medische redenen bedoeld in artikel 224bis, 1° en 2°, kan de ambtenaar, indien hij niet akkoord gaat met deze bevindingen, vragen dat een arts-scheidsrechter wordt aangewezen overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 221, tweede lid.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten last van de in het ongelijk gestelde partij.
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, op de hoogte van zijn beslissing. de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, en de ambtenaar worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd door de arts-scheidsrechter.]1
De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 1°, dient een geneeskundig getuigschrift en een plan voor re-integratie voor te leggen van zijn behandelende arts. In het plan voor re-integratie vermeldt de behandelende arts de vermoedelijke datum van de volledige werkhervatting.
De ambtenaar bedoeld in artikel 224bis, 2°, dient een omstandig geneeskundig verslag voor te leggen van een geneesheer-specialist.
§ 2. De arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, spreekt zich uit over de medische geschiktheid van de ambtenaar om zijn ambt ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties weer op te nemen. Hij overhandigt zo spoedig mogelijk, eventueel na de behandelende arts bedoeld in artikel 227, § 1, tweede lid, te hebben geraadpleegd, zijn bevindingen schriftelijk aan de ambtenaar.
§ 3. Na de overhandiging van de bevindingen door de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, in het kader van een aanvraag voor verminderde prestaties om medische redenen bedoeld in artikel 224bis, 1° en 2°, kan de ambtenaar, indien hij niet akkoord gaat met deze bevindingen, vragen dat een arts-scheidsrechter wordt aangewezen overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 221, tweede lid.
De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Elke andere vaststelling blijft beschermd door het beroepsgeheim.
De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van de ambtenaar, vallen ten last van de in het ongelijk gestelde partij.
De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de arts van de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, op de hoogte van zijn beslissing. de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, en de ambtenaar worden onmiddellijk bij een ter post aangetekende brief verwittigd door de arts-scheidsrechter.]1
Modifications
Art.227. [1 § 1er. L'agent qui désire bénéficier de prestations réduites pour raisons médicales doit avoir obtenu l'avis du médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, au moins cinq jours ouvrables avant le début des prestations réduites.
L'agent, visé à l'article 224bis, 1°, doit produire un certificat médical et un plan de réintégration établis par son médecin traitant. Dans le plan de réintégration, le médecin traitant mentionne la date probable de reprise intégrale du travail.
L'agent, visé à l'article 224bis, 2°, doit produire un rapport médical circonstancié, établi par un médecin spécialiste.
§ 2. Le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, se prononce sur l'aptitude médicale de l'agent à reprendre ses fonctions à concurrence de 50 %, de 60 % ou de 80 % des prestations normales. Celui-ci remet aussi rapidement que possible, le cas échéant, après avoir consulté le médecin traitant visé à l'article 227, § 1er, alinéa 2, ses constatations écrites à l'agent.
§ 3. Après la remise des constatations par le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, dans le cadre d'une demande de prestations réduites pour raisons médicales visées à l'article 224bis, 1° et 2°, l'agent peut, s'il n'est pas d'accord avec ces constatations, demander qu'un médecin-arbitre soit désigné, conformément à la procédure visée à l'article 221, alinéa 2.
Le médecin-arbitre effectue l'examen médical et statue sur le litige médical dans les trois jours ouvrables qui suivent sa désignation. Toute autre constatation demeure couverte par le secret professionnel.
Les frais de cette procédure, ainsi que les éventuels frais de déplacement de l'agent, sont à charge de la partie qui succombe.
Le médecin-arbitre porte sa décision à la connaissance de celui qui a délivré le certificat médical et du médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er. Le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er et l'agent en sont immédiatement avertis par lettre recommandée à la poste par le médecin-arbitre.-1
L'agent, visé à l'article 224bis, 1°, doit produire un certificat médical et un plan de réintégration établis par son médecin traitant. Dans le plan de réintégration, le médecin traitant mentionne la date probable de reprise intégrale du travail.
L'agent, visé à l'article 224bis, 2°, doit produire un rapport médical circonstancié, établi par un médecin spécialiste.
§ 2. Le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, se prononce sur l'aptitude médicale de l'agent à reprendre ses fonctions à concurrence de 50 %, de 60 % ou de 80 % des prestations normales. Celui-ci remet aussi rapidement que possible, le cas échéant, après avoir consulté le médecin traitant visé à l'article 227, § 1er, alinéa 2, ses constatations écrites à l'agent.
§ 3. Après la remise des constatations par le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, dans le cadre d'une demande de prestations réduites pour raisons médicales visées à l'article 224bis, 1° et 2°, l'agent peut, s'il n'est pas d'accord avec ces constatations, demander qu'un médecin-arbitre soit désigné, conformément à la procédure visée à l'article 221, alinéa 2.
Le médecin-arbitre effectue l'examen médical et statue sur le litige médical dans les trois jours ouvrables qui suivent sa désignation. Toute autre constatation demeure couverte par le secret professionnel.
Les frais de cette procédure, ainsi que les éventuels frais de déplacement de l'agent, sont à charge de la partie qui succombe.
Le médecin-arbitre porte sa décision à la connaissance de celui qui a délivré le certificat médical et du médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er. Le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er et l'agent en sont immédiatement avertis par lettre recommandée à la poste par le médecin-arbitre.-1
Modifications
Art.228. [1 Indien de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid, van oordeel is dat een ambtenaar geschikt is om zijn ambt terug op te nemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties dan geeft hij daarvan kennis aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal nodigt de ambtenaar uit het werk te hervatten en staat hem toe voornoemde verminderde prestaties te verrichten voor zover deze verenigbaar zijn met de vereisten van de goede werking van de dienst.
Indien de ambtenaar geen gevolg geeft aan deze vraag om het werk te hervatten, wordt hij in non-activiteit geplaatst.]1
De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal nodigt de ambtenaar uit het werk te hervatten en staat hem toe voornoemde verminderde prestaties te verrichten voor zover deze verenigbaar zijn met de vereisten van de goede werking van de dienst.
Indien de ambtenaar geen gevolg geeft aan deze vraag om het werk te hervatten, wordt hij in non-activiteit geplaatst.]1
Modifications
Art. 227. [1 § 1er. L'agent qui désire bénéficier de prestations réduites pour raisons médicales doit avoir obtenu l'avis du médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, au moins cinq jours ouvrables avant le début des prestations réduites.
L'agent, visé à l'article 224bis, 1°, doit produire un certificat médical et un plan de réintégration établis par son médecin traitant. Dans le plan de réintégration, le médecin traitant mentionne la date probable de reprise intégrale du travail.
L'agent, visé à l'article 224bis, 2°, doit produire un rapport médical circonstancié, établi par un médecin spécialiste.
§ 2. Le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, se prononce sur l'aptitude médicale de l'agent à reprendre ses fonctions à concurrence de 50 %, de 60 % ou de 80 % des prestations normales. Celui-ci remet aussi rapidement que possible, le cas échéant, après avoir consulté le médecin traitant visé à l'article 227, § 1er, alinéa 2, ses constatations écrites à l'agent.
§ 3. Après la remise des constatations par le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, dans le cadre d'une demande de prestations réduites pour raisons médicales visées à l'article 224bis, 1° et 2°, l'agent peut, s'il n'est pas d'accord avec ces constatations, demander qu'un médecin-arbitre soit désigné, conformément à la procédure visée à l'article 221, alinéa 2.
Le médecin-arbitre effectue l'examen médical et statue sur le litige médical dans les trois jours ouvrables qui suivent sa désignation. Toute autre constatation demeure couverte par le secret professionnel.
Les frais de cette procédure, ainsi que les éventuels frais de déplacement de l'agent, sont à charge de la partie qui succombe.
Le médecin-arbitre porte sa décision à la connaissance de celui qui a délivré le certificat médical et du médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er. Le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er et l'agent en sont immédiatement avertis par lettre recommandée à la poste par le médecin-arbitre.-1
L'agent, visé à l'article 224bis, 1°, doit produire un certificat médical et un plan de réintégration établis par son médecin traitant. Dans le plan de réintégration, le médecin traitant mentionne la date probable de reprise intégrale du travail.
L'agent, visé à l'article 224bis, 2°, doit produire un rapport médical circonstancié, établi par un médecin spécialiste.
§ 2. Le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, se prononce sur l'aptitude médicale de l'agent à reprendre ses fonctions à concurrence de 50 %, de 60 % ou de 80 % des prestations normales. Celui-ci remet aussi rapidement que possible, le cas échéant, après avoir consulté le médecin traitant visé à l'article 227, § 1er, alinéa 2, ses constatations écrites à l'agent.
§ 3. Après la remise des constatations par le médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, dans le cadre d'une demande de prestations réduites pour raisons médicales visées à l'article 224bis, 1° et 2°, l'agent peut, s'il n'est pas d'accord avec ces constatations, demander qu'un médecin-arbitre soit désigné, conformément à la procédure visée à l'article 221, alinéa 2.
Le médecin-arbitre effectue l'examen médical et statue sur le litige médical dans les trois jours ouvrables qui suivent sa désignation. Toute autre constatation demeure couverte par le secret professionnel.
Les frais de cette procédure, ainsi que les éventuels frais de déplacement de l'agent, sont à charge de la partie qui succombe.
Le médecin-arbitre porte sa décision à la connaissance de celui qui a délivré le certificat médical et du médecin du service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er. Le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er et l'agent en sont immédiatement avertis par lettre recommandée à la poste par le médecin-arbitre.-1
Modifications
HOOFDSTUK VII. - De verloven om politieke redenen.
Art. 228.[1 Si le service de contrôle médical visé à l'article 221, alinéa 1er, estime qu'un agent absent pour cause de maladie est apte à reprendre l'exercice de ses fonctions à concurrence de 50 %, de 60 % ou de 80 % des prestations normales, il en informe le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
Afdeling 1. - Het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen.
Section 1. - Du congé pour présenter sa candidature aux élections.
Art.229. De ambtenaar kan een verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor parlements-, gewest-, gemeente- provincie- of Europese raadsverkiezingen.
Art.229. L'agent peut obtenir un congé lui permettant de présenter sa candidature aux élections législatives, régionales, provinciales, communales ou européennes.
Art.230. Dit verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 229. L'agent peut obtenir un congé lui permettant de présenter sa candidature aux élections législatives, régionales, provinciales, communales ou européennes.
Ce congé est accordé pour la durée de la campagne électorale à laquelle participe l'intéressé en tant que candidat.
Ce congé est accordé pour la durée de la campagne électorale à laquelle participe l'intéressé en tant que candidat.
Afdeling 2. - Het verlof om een functie uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.
Art. 230. Ce congé n'est pas rémunéré. Il est assimilé pour le surplus à une période d'activité de service.
Art.231. Een erkende politieke fractie is een groep verkozenen die als dusdanig is erkend overeenkomstig het reglement van de wetgevende vergadering waartoe zij behoren.
Art.231. Il y a lieu d'entendre par groupe politique reconnu un groupe d'élus reconnu comme tel conformément au règlement de l'assemblée législative à laquelle ces élus appartiennent.
Art.232. De ambtenaar kan verlof krijgen om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.
De Voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de secretaris-generaal.
De directieraad gaat na of het belang van de dienst er zich niet tegen verzet.
Met de instemming van de ambtenaar en van de functioneel bevoegde minister, kent de minister het verlof toe.
De Voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de secretaris-generaal.
De directieraad gaat na of het belang van de dienst er zich niet tegen verzet.
Met de instemming van de ambtenaar en van de functioneel bevoegde minister, kent de minister het verlof toe.
Art.232. L'agent peut obtenir un congé pour exercer une fonction dans un groupe politique reconnu.
Le Président d'un groupe politique introduit à cet effet une demande auprès du secrétaire général.
Le conseil de direction vérifiera que ce congé ne va pas à l'encontre de l'intérêt du service.
Avec l'accord de l'agent et du ministre fonctionnellement compétent, le ministre accorde le congé.
Le Président d'un groupe politique introduit à cet effet une demande auprès du secrétaire général.
Le conseil de direction vérifiera que ce congé ne va pas à l'encontre de l'intérêt du service.
Avec l'accord de l'agent et du ministre fonctionnellement compétent, le ministre accorde le congé.
Art.233. Het besluit vermeldt de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke fractie waarbij de ambtenaar een ambt zal uitoefenen.
Art. 232. L'agent peut obtenir un congé pour exercer une fonction dans un groupe politique reconnu.
Le Président d'un groupe politique introduit à cet effet une demande auprès du secrétaire général.
Le conseil de direction vérifiera que ce congé ne va pas à l'encontre de l'intérêt du service.
Avec l'accord de l'agent et du ministre fonctionnellement compétent, le ministre accorde le congé.
Le Président d'un groupe politique introduit à cet effet une demande auprès du secrétaire général.
Le conseil de direction vérifiera que ce congé ne va pas à l'encontre de l'intérêt du service.
Avec l'accord de l'agent et du ministre fonctionnellement compétent, le ministre accorde le congé.
Art.234. De minister kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits hij een opzeggingstermijn van een maand respecteert.
Art. 233. L'arrêté mentionne la durée du congé accordé, ainsi que le groupe politique au sein duquel l'agent exercera une fonction.
Art.235. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het is niet bezoldigd.
Art. 234. Le ministre peut mettre fin au congé pour des raisons de service moyennant le respect d'un délai de préavis d'un mois.
Afdeling 3. - Het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet.
Art. 235. Ce congé est assimilé à une période d'activité de service. Il n'est pas rémunéré.
Art.236. § 1. De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een functie te vervullen op :
Art.236. § 1er. L'agent obtient un congé lorsqu'il est désigne pour exercer une fonction :
Art.237. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 236. § 1er. L'agent obtient un congé lorsqu'il est désigne pour exercer une fonction :
1° dans le secrétariat, la cellule de coordination générale de la politique ou la cellule politique générale ou, le cas échéant, le cabinet d'un membre du Gouvernement fédéral;
2° dans le cabinet d'un ministre ou d'un secrétaire d'Etat du Gouvernement d'une Communauté ou Région;
3° dans le cabinet d'un ministre ou d'un secrétaire d'Etat du Collège de la Commission communautaire française, de la Commission communautaire flamande ou de la Commission communautaire commune.
(Le détachement effectué auprès d'un Gouvernement autre que celui de la Région de Bruxelles-Capitale n'est autorisé que moyennant le remboursement de la rémunération de l'agent détaché.)
§ 2. Au terme de son détachement et à moins d'un nouveau détachement dans un(e) autre secrétariat, cellule de coordination générale de la politique ou cellule politique générale du Gouvernement fédéral ou cabinet, l'agent obtient un jour de congé par mois d'activité presté dans ces organes, avec un minimum de trois jours ouvrables et un maximum de quinze jours ouvrables.
1° dans le secrétariat, la cellule de coordination générale de la politique ou la cellule politique générale ou, le cas échéant, le cabinet d'un membre du Gouvernement fédéral;
2° dans le cabinet d'un ministre ou d'un secrétaire d'Etat du Gouvernement d'une Communauté ou Région;
3° dans le cabinet d'un ministre ou d'un secrétaire d'Etat du Collège de la Commission communautaire française, de la Commission communautaire flamande ou de la Commission communautaire commune.
(Le détachement effectué auprès d'un Gouvernement autre que celui de la Région de Bruxelles-Capitale n'est autorisé que moyennant le remboursement de la rémunération de l'agent détaché.)
§ 2. Au terme de son détachement et à moins d'un nouveau détachement dans un(e) autre secrétariat, cellule de coordination générale de la politique ou cellule politique générale du Gouvernement fédéral ou cabinet, l'agent obtient un jour de congé par mois d'activité presté dans ces organes, avec un minimum de trois jours ouvrables et un maximum de quinze jours ouvrables.
Afdeling 4. - Het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen.
Art. 237. Ce congé est assimilé à une période d'activité de service.
Art. 238. De ambtenaar krijgt op zijn aanvraag vrijstelling van dienst, ten belope van :
Art.238.L'agent peut obtenir, à sa demande, une dispense de service à raison de :
Art.239. De vrijstelling van dienst bepaald in artikel 238, 2°, wordt naar keuze van de betrokkene genomen in dagen of halve dagen. Zij mag niet van een maand naar een andere worden overgedragen tenzij zij is toegekend voor het uitoefenen van een mandaat van provincieraadslid.
Art. 238. L'agent peut obtenir, à sa demande, une dispense de service à raison de :
1° un demi-jour par mois pour exercer un mandat de conseiller communal, bourgmestre, échevin ou membre du conseil de l'aide sociale, y compris le président, dans une commune comptant jusqu'à 10.000 habitants;
2° un jour par mois pour exercer un mandat de :
a) conseiller communal ou membre du conseil de l'aide sociale dans une commune de 10.001 habitants ou plus;
b) bourgmestre, échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 10.001 à 30.000 habitants;
c) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 30.001 à 50.000 habitants;
d) conseiller provincial non membre de la députation permanente.
1° un demi-jour par mois pour exercer un mandat de conseiller communal, bourgmestre, échevin ou membre du conseil de l'aide sociale, y compris le président, dans une commune comptant jusqu'à 10.000 habitants;
2° un jour par mois pour exercer un mandat de :
a) conseiller communal ou membre du conseil de l'aide sociale dans une commune de 10.001 habitants ou plus;
b) bourgmestre, échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 10.001 à 30.000 habitants;
c) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 30.001 à 50.000 habitants;
d) conseiller provincial non membre de la députation permanente.
-
DROIT FUTUR
-
Art. 238. [1 L'agent peut obtenir une dispense de service 2 jours par mois pour l'exercice des mandats politiques suivants :
a) conseiller communal qui n'est ni bourgmestre ni échevin ni président d'un conseil de l'aide sociale;
b) membre d'un conseil de l'aide sociale, autre que le président;
c) membre d'un conseil de district, autre que les membres du bureau et le président;
d) conseiller provincial non membre de la députation permanente.]1
a) conseiller communal qui n'est ni bourgmestre ni échevin ni président d'un conseil de l'aide sociale;
b) membre d'un conseil de l'aide sociale, autre que le président;
c) membre d'un conseil de district, autre que les membres du bureau et le président;
d) conseiller provincial non membre de la députation permanente.]1
Modifications
TOEKOMSTIG RECHT
-
Art. 240. [1 De ambtenaar kan, binnen de hierna bepaalde grenzen, op zijn aanvraag een facultatief politiek verlof krijgen voor de uitoefening van volgende politieke mandaten :
1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is, lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dat noch voorzitter noch lid van het vast bureau is, of lid van een districtsraad, dat noch voorzitter noch lid van het bureau is, van een gemeente :
a) tot 80.000 inwoners : 2 dagen per maand;
b) meer dan 80.000 inwoners : 4 dagen per maand;
2° schepen, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente :
a) tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand;
b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
c) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de h elft van een voltijds ambt;
3° burgemeester van een gemeente of voorzitter van een districtsraad van een gemeente :
a) tot 30 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
b) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
4° lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente :
a) tot 10 000 inwoners : 1 of 2 dagen per maand;
b) van 10 001 tot 20 000 inwoners : 1, 2 of 3 dagen per maand;
c) meer dan 20 000 inwoners : 1, 2, 3, 4 of 5 dagen per maand;
5° provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie : 4 dagen per maand;]1
1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is, lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dat noch voorzitter noch lid van het vast bureau is, of lid van een districtsraad, dat noch voorzitter noch lid van het bureau is, van een gemeente :
a) tot 80.000 inwoners : 2 dagen per maand;
b) meer dan 80.000 inwoners : 4 dagen per maand;
2° schepen, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente :
a) tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand;
b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
c) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de h elft van een voltijds ambt;
3° burgemeester van een gemeente of voorzitter van een districtsraad van een gemeente :
a) tot 30 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
b) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
4° lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente :
a) tot 10 000 inwoners : 1 of 2 dagen per maand;
b) van 10 001 tot 20 000 inwoners : 1, 2 of 3 dagen per maand;
c) meer dan 20 000 inwoners : 1, 2, 3, 4 of 5 dagen per maand;
5° provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie : 4 dagen per maand;]1
Modifications
-
Art. 241. De ambtenaar is in politiek verlof van ambtswege, ten belope van :
1° twee dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 20.001 tot 30.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 20.001 tot 50.000 inwoners;
2° een kwart van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 30.001 tot 50.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners;
3° de helft van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 80.001 tot 130.000 inwoners;
4° een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente met meer dan 80.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente met meer dan 130.000 inwoners;
c) lid van de bestendige deputatie van een provincieraad.
1° twee dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 20.001 tot 30.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 20.001 tot 50.000 inwoners;
2° een kwart van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 30.001 tot 50.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners;
3° de helft van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 80.001 tot 130.000 inwoners;
4° een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van :
a) burgemeester van een gemeente met meer dan 80.000 inwoners;
b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente met meer dan 130.000 inwoners;
c) lid van de bestendige deputatie van een provincieraad.
Art. 240. L'agent peut obtenir, à sa demande, un conge politique (facultatif) à raison de : En vigueur : 28-06-2003>
(1° un ou deux jours par mois pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre, échevin, président ou membre du bureau permanent du conseil de l'aide sociale, dans une commune comptant jusqu'à 10.000 habitants;
b) conseiller communal dans une commune comptant jusqu'à 80.000 habitants;) En vigueur : 28-06-2003>
2° un à trois jours par mois pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 10.001 à 30.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 10.001 à 50.000 habitants;
c) membre du bureau permanent du conseil de l'aide sociale dans une commune de 10.001 à 20.000 habitants;
(2°bis un à quatre jours par mois pour exercer un mandat de conseiller communal dans une commune comptant plus de 80.000 habitants;) En vigueur : 28-06-2003>
3° un à cinq jours par mois pour exercer un mandat de membre du bureau permanent du conseil de l'aide sociale dans une commune de plus de 20.000 habitants;
4° d'un quart d'un emploi a temps plein pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 30.001 à 50.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 50.001 à 80.000 habitants;
5° la moitié d'un emploi à temps plein pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 50.001 à 80.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 80.001 à 130.000 habitants.
(Alinéa 2 abrogé) En vigueur : 28-06-2003>
(1° un ou deux jours par mois pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre, échevin, président ou membre du bureau permanent du conseil de l'aide sociale, dans une commune comptant jusqu'à 10.000 habitants;
b) conseiller communal dans une commune comptant jusqu'à 80.000 habitants;) En vigueur : 28-06-2003>
2° un à trois jours par mois pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 10.001 à 30.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 10.001 à 50.000 habitants;
c) membre du bureau permanent du conseil de l'aide sociale dans une commune de 10.001 à 20.000 habitants;
(2°bis un à quatre jours par mois pour exercer un mandat de conseiller communal dans une commune comptant plus de 80.000 habitants;) En vigueur : 28-06-2003>
3° un à cinq jours par mois pour exercer un mandat de membre du bureau permanent du conseil de l'aide sociale dans une commune de plus de 20.000 habitants;
4° d'un quart d'un emploi a temps plein pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 30.001 à 50.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 50.001 à 80.000 habitants;
5° la moitié d'un emploi à temps plein pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 50.001 à 80.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 80.001 à 130.000 habitants.
(Alinéa 2 abrogé) En vigueur : 28-06-2003>
TOEKOMSTIG RECHT
DROIT FUTUR
Art. 241. [1 De ambtenaar is, binnen de hierna bepaalde grenzen, in politiek verlof van ambtswege voor de uitoefening van volgende politieke mandaten :
1° burgemeester van een gemeente :
a) tot 20 000 inwoners : 3 dagen per maand;
b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
d) meer dan 50 000 inwoners : voltijds;
2° de voorzitter van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die burgemeester die hij ontvangt;
3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente :
a) tot 20 000 inwoners : 2 dagen per maand;
b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : 4 dagen per maand;
c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
d) van 50 001 tot 80 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
e) meer dan 80 000 inwoners : voltijds;
4° een lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof wordt beperkt tot het percentage van de wedde van die schepen die hij ontvangt;
5° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds.]1
1° burgemeester van een gemeente :
a) tot 20 000 inwoners : 3 dagen per maand;
b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
d) meer dan 50 000 inwoners : voltijds;
2° de voorzitter van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die burgemeester die hij ontvangt;
3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente :
a) tot 20 000 inwoners : 2 dagen per maand;
b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : 4 dagen per maand;
c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;
d) van 50 001 tot 80 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;
e) meer dan 80 000 inwoners : voltijds;
4° een lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof wordt beperkt tot het percentage van de wedde van die schepen die hij ontvangt;
5° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds.]1
Modifications
Art. 240. [1 L'agent peut, dans les limites fixées ci-après, obtenir un congé politique facultatif pour l'exercice des mandats politiques suivants :
1° conseiller communal qui n'est ni bourgmestre ni échevin ni président d'un conseil de l'aide sociale, membre d'un conseil de l'aide sociale, qui n'est ni président ni membre du bureau permanent, ou membre d'un conseil de district qui n'est ni président ni membre du bureau, d'une commune comptant :
a) jusqu'à 80 000 habitants : 2 jour par mois;
b) plus de 80 000 habitants : 4 jours par mois;
2° échevin, président du conseil de l'aide sociale ou membre du bureau d'un conseil de district d'une commune comptant :
a) jusqu'à 30 000 habitants : 4 jours par mois;
b) de 30 001 à 50 000 habitants : le quart d'un emploi à temps plein;
c) de 50 001 à 80 000 habitants : la moitié d'un emploi à temps plein;
3° bourgmestre d'une commune ou président d'un conseil de district d'une commune :
a) jusqu'à 30 000 habitants : un quart d'un emploi à temps plein;
b) de 30 001 à 50 000 habitants : la moitié d'un emploi à temps plein
4° membre du bureau permanent d'un conseil de l'aide sociale dans une commune comptant :
a) jusqu'à 10 000 habitants : 1 ou 2 jours par mois;
b) de 10 001 à 20 000 habitants : 1, 2 ou 3 jours par mois;
c) plus de 20 000 habitants : 1, 2, 3, 4 ou 5 jours par mois
5° conseiller provincial n'étant pas membre de la députation permanente : 4 jours par mois.]1
1° conseiller communal qui n'est ni bourgmestre ni échevin ni président d'un conseil de l'aide sociale, membre d'un conseil de l'aide sociale, qui n'est ni président ni membre du bureau permanent, ou membre d'un conseil de district qui n'est ni président ni membre du bureau, d'une commune comptant :
a) jusqu'à 80 000 habitants : 2 jour par mois;
b) plus de 80 000 habitants : 4 jours par mois;
2° échevin, président du conseil de l'aide sociale ou membre du bureau d'un conseil de district d'une commune comptant :
a) jusqu'à 30 000 habitants : 4 jours par mois;
b) de 30 001 à 50 000 habitants : le quart d'un emploi à temps plein;
c) de 50 001 à 80 000 habitants : la moitié d'un emploi à temps plein;
3° bourgmestre d'une commune ou président d'un conseil de district d'une commune :
a) jusqu'à 30 000 habitants : un quart d'un emploi à temps plein;
b) de 30 001 à 50 000 habitants : la moitié d'un emploi à temps plein
4° membre du bureau permanent d'un conseil de l'aide sociale dans une commune comptant :
a) jusqu'à 10 000 habitants : 1 ou 2 jours par mois;
b) de 10 001 à 20 000 habitants : 1, 2 ou 3 jours par mois;
c) plus de 20 000 habitants : 1, 2, 3, 4 ou 5 jours par mois
5° conseiller provincial n'étant pas membre de la députation permanente : 4 jours par mois.]1
Modifications
Art.242. Onverminderd de bepalingen van de ordonnantie van 27 april 1995 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met het oog op de uitoefening van een mandaat van lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is de ambtenaar in politiek verlof van ambtswege, ten belope van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van :
1° lid van één der wetgevende Kamers of van de federale Regering;
2° lid van de Vlaamse Raad, van de Waalse Gewestraad, van de Raad van de Franse Gemeenschap en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap;
3° lid van de Vlaamse Regering, van de Waalse Gewestregering, van de Franse Gemeenschapsregering en van de Duitstalige Gemeenschapsregering;
4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie.
1° lid van één der wetgevende Kamers of van de federale Regering;
2° lid van de Vlaamse Raad, van de Waalse Gewestraad, van de Raad van de Franse Gemeenschap en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap;
3° lid van de Vlaamse Regering, van de Waalse Gewestregering, van de Franse Gemeenschapsregering en van de Duitstalige Gemeenschapsregering;
4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie.
Art. 241. L'agent est en congé politique d'office à raison de :
1° deux jours par mois pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 20.001 à 30.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 20.001 à 50.000 habitants;
2° d'un quart d'un emploi à temps plein pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 30.001 à 50.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 50.001 à 80.000 habitants;
3° la moitié d'un emploi a temps plein pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 50.001 à 80.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 80.001 à 130.000 habitants;
4° d'un emploi à temps plein pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de plus de 80.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de plus de 130.000 habitants;
c) membre de la députation permanente d'un conseil provincial.
1° deux jours par mois pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 20.001 à 30.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 20.001 à 50.000 habitants;
2° d'un quart d'un emploi à temps plein pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 30.001 à 50.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 50.001 à 80.000 habitants;
3° la moitié d'un emploi a temps plein pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de 50.001 à 80.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de 80.001 à 130.000 habitants;
4° d'un emploi à temps plein pour exercer un mandat de :
a) bourgmestre dans une commune de plus de 80.000 habitants;
b) échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune de plus de 130.000 habitants;
c) membre de la députation permanente d'un conseil provincial.
-
DROIT FUTUR
-
Art. 241. [1 L'agent est, dans les limites fixées ci-après, en congé politique d'office pour l'exercice des mandats politiques suivants :
1° bourgmestre d'une commune comptant :
a) jusqu'à 20 000 habitants : 3 jours par mois;
b) de 20 001 à 30 000 habitants : le quart d'un emploi à temps plein;
c) de 30 001 à 50 000 habitants : la moitié d'un emploi à temps plein;
d) plus de 50 000 habitants : à temps plein;
2° le président d'un conseil de district d'une commune est assimilé, en ce qui concerne le congé politique d'office, à un bourgmestre d'une commune dont le nombre d'habitants correspond à celui du district, la durée du congé politique d'office étant limitée au pourcentage du traitement de ce bourgmestre qu'il perçoit;
3° échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune comptant :
a) jusqu'à 20 000 habitants : 2 jours par mois;
b) de 20 001 à 30 000 habitants : 4 jours par mois;
c) de 30 001 à 50 000 habitants : le quart d'un emploi à temps plein;
d) de 50 001 à 80 000 habitants : la moitié d'un emploi à temps plein;
e) plus de 80 000 habitants : à temps plein;
4° un membre d'un conseil de district d'une commune est assimilé, en ce qui concerne le congé politique d'office, à un échevin d'une commune dont le nombre d'habitants correspond à celui du district, la durée du congé politique d'office étant limitée au pourcentage du traitement de cet échevin qu'il perçoit;
5° membre de la députation permanente d'un conseil provincial : à temps plein.]1
1° bourgmestre d'une commune comptant :
a) jusqu'à 20 000 habitants : 3 jours par mois;
b) de 20 001 à 30 000 habitants : le quart d'un emploi à temps plein;
c) de 30 001 à 50 000 habitants : la moitié d'un emploi à temps plein;
d) plus de 50 000 habitants : à temps plein;
2° le président d'un conseil de district d'une commune est assimilé, en ce qui concerne le congé politique d'office, à un bourgmestre d'une commune dont le nombre d'habitants correspond à celui du district, la durée du congé politique d'office étant limitée au pourcentage du traitement de ce bourgmestre qu'il perçoit;
3° échevin ou président du conseil de l'aide sociale dans une commune comptant :
a) jusqu'à 20 000 habitants : 2 jours par mois;
b) de 20 001 à 30 000 habitants : 4 jours par mois;
c) de 30 001 à 50 000 habitants : le quart d'un emploi à temps plein;
d) de 50 001 à 80 000 habitants : la moitié d'un emploi à temps plein;
e) plus de 80 000 habitants : à temps plein;
4° un membre d'un conseil de district d'une commune est assimilé, en ce qui concerne le congé politique d'office, à un échevin d'une commune dont le nombre d'habitants correspond à celui du district, la durée du congé politique d'office étant limitée au pourcentage du traitement de cet échevin qu'il perçoit;
5° membre de la députation permanente d'un conseil provincial : à temps plein.]1
Modifications
Art.243. Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.
Art. 242. Sans préjudice des dispositions de l'ordonnance du 27 avril 1995 instituant le congé politique pour les membres du personnel des services du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale en vue d'exercer un mandat de membre du Conseil ou du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, l'agent est en congé politique d'office à raison d'un emploi a temps plein pour exercer un mandat de :
1° membre d'une des Chambres législatives ou du Gouvernement fédéral;
2° membre du Conseil régional wallon, du Conseil de la Communauté française, du Conseil flamand et du Conseil de la Communauté germanophone;
3° membre du Gouvernement de la Région wallonne, du Gouvernement de la Communauté française, du Gouvernement flamand et du Gouvernement de la Communauté germanophone;
4° membre du Parlement européen ou de la Commission européenne.
1° membre d'une des Chambres législatives ou du Gouvernement fédéral;
2° membre du Conseil régional wallon, du Conseil de la Communauté française, du Conseil flamand et du Conseil de la Communauté germanophone;
3° membre du Gouvernement de la Région wallonne, du Gouvernement de la Communauté française, du Gouvernement flamand et du Gouvernement de la Communauté germanophone;
4° membre du Parlement européen ou de la Commission européenne.
Art.244. Voor de toepassing van de artikelen [1 238, 240 en 241]1, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 29 van de Nieuwe Gemeentewet.
Modifications
Art. 243. Le congé politique d'office prend cours à la date de la prestation de serment.
Art.245. De ambtenaar die geen voltijds ambt uitoefent wordt met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden indien aan zijn politiek mandaat reeds een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt beloopt.
[1 Het aantal politieke verlofdagen wordt vastgesteld in verhouding tot de effectief door het personeelslid gepresteerde diensten.]1
[1 Het aantal politieke verlofdagen wordt vastgesteld in verhouding tot de effectief door het personeelslid gepresteerde diensten.]1
Modifications
Art. 244. Pour l'application des articles [1 238, 240 et 241]1, le nombre d'habitants est déterminé conformément aux dispositions des articles 5 et 29 de la Nouvelle loi communale.
Modifications
Art.246. De ambtenaar die recht heeft op een politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op zijn aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.
De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.
De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.
Art. 245. L'agent qui n'exerce pas une fonction à temps plein est mis en congé politique d'office à temps plein des lors que son mandat politique correspond déjà à un congé politique d'office d'au moins la moitié d'un emploi à temps plein.
[1 Le nombre de jours de congé politique est fixé proportionnellement aux services effectivement prestés par le membre du personnel.]1
[1 Le nombre de jours de congé politique est fixé proportionnellement aux services effectivement prestés par le membre du personnel.]1
Modifications
Art.247. De periodes welke door facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege worden gedekt, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Ze worden evenwel niet bezoldigd.
Art. 246. L'agent qui a droit à un congé politique dont la durée n'excède pas la moitié d'un emploi à temps plein, peut, à sa demande, obtenir un congé politique à mi-temps ou à temps plein.
L'agent qui a droit à un congé politique à mi-temps, peut, a sa demande, obtenir un congé politique à temps plein.
L'agent qui a droit à un congé politique à mi-temps, peut, a sa demande, obtenir un congé politique à temps plein.
Art.248. Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens de welke het mandaat een einde neemt.
Vanaf dat ogenblik, herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen (...).
Vanaf dat ogenblik, herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen (...).
Art. 247. Les périodes couvertes par le congé politique facultatif ou le congé politique d'office sont assimilées à des périodes d'activité de service. Elles ne sont toutefois pas rémunérées.
Art.249. De ambtenaar mag na zijn wederopneming zijn wedde niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat en die een wederaanpassingsvergoeding betreffen.
Art. 248. Le congé politique expire au plus tard le dernier jour du mois qui suit celui de la fin du mandat.
A ce moment, l'intéressé recouvre ses droits. S'il n'a pas été remplacé dans son emploi, il réintègre cet emploi lorsqu'il reprend son activité. S'il a été remplace, il est affecté à un autre emploi (...).
A ce moment, l'intéressé recouvre ses droits. S'il n'a pas été remplacé dans son emploi, il réintègre cet emploi lorsqu'il reprend son activité. S'il a été remplace, il est affecté à un autre emploi (...).
HOOFDSTUK VIII. - Het beroep inzake verlof, afwezigheid en disponibiliteit.
Art. 249. Après sa réintégration, l'agent ne peut pas cumuler son traitement avec des avantages qui sont liés à l'exercice d'un mandat politique et qui tiennent lieu d'indemnité de réadaptation.
Art.250.Behalve inzake ziekteverlof (in geval van disponibiliteit wegens ziekte [1 , inzake verlof voor opdracht]1 en in geval van ontslag van ambtswege wegens ongerechtvaardigde afwezigheid van meer dan tien werkdagen,) kan de ambtenaar in beroep gaan bij de commissie bedoeld in artikel 18 wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake verlof, afwezigheden of disponibiliteit.
CHAPITRE VIII. - Du recours en matière de congés, d'absences et de disponibilité.
Art.251. De ambtenaar beschikt voor het instellen van zijn beroep, over een termijn van tien [1 ...]1 dagen ingaande op de dag waarop hem kennis is gegeven van de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag.
(Hij kan op zijn vraag worden gehoord door de commissie en mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.)
(Hij kan op zijn vraag worden gehoord door de commissie en mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.)
Modifications
Art. 250. Excepté pour un congé de maladie (, en cas de disponibilité pour maladie [1 ,pour un congé pour mission]1 et en cas de démission d'office pour absence injustifiée de plus de dix jours ouvrables,), l'agent peut introduire un recours auprès de la commission visée à l'article 18 lorsqu'il est en désaccord avec une décision en matière de congés, d'absences ou de disponibilité.
Modifications
Art.252. De betwiste beslissing wordt verdedigd door een ambtenaar aangewezen door de overheid die de beslissing heeft getroffen.
De beslissing van de commissie is (definitief).
De commissie beslist binnen een termijn van een maand die aanvangt op de dag dat het beroep werd ingediend.
De beslissing van de commissie is (definitief).
De commissie beslist binnen een termijn van een maand die aanvangt op de dag dat het beroep werd ingediend.
Art. 251. L'agent dispose, pour introduire son recours, d'un délai de dix jours [1 ...]1 à compter de la date à laquelle il a été avisé de la décision de refus opposée à sa demande.
(Il est entendu par la commission à sa demande et peut se faire assister par une personne de son choix.)
(Il est entendu par la commission à sa demande et peut se faire assister par une personne de son choix.)
Modifications
TITEL VIII. - De vorming.
Art. 252. La décision contestée est défendue par un agent désigné par l'autorité qui a pris cette décision.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
TITRE VIII. - De la formation.
Art.253. Inzake beroepsvorming dient te worden verstaan, elke vorming die de ambtenaar toelaat zijn kennis en bekwaamheden te verbeteren, in verband met de functie die de ambtenaar uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst in het ministerie, een ander ministerie of een instelling van openbaar nut.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Art.254. De dienst belast met de vorming vertrouwt de vormingsprogramma's toe aan interne medewerkers of externe deskundigen.
Art. 253. II faut entendre par formation professionnelle, toute formation qui permet a l'agent d'améliorer ses connaissances et compétences, en lien avec la fonction que l'agent exerce actuellement ou pourrait exercer à l'avenir au ministère, dans un autre ministère ou dans un organisme d'intérêt public.
Est considérée d'office comme une formation professionnelle, la formation préparatoire aux examens de carrière.
Une formation ne sera reconnue formation professionnelle qu'avec l'accord du service chargé de la formation.
Lorsque la formation est proposée à l'initiative de l'agent, l'accord du supérieur hiérarchique est en outre requis.
Est considérée d'office comme une formation professionnelle, la formation préparatoire aux examens de carrière.
Une formation ne sera reconnue formation professionnelle qu'avec l'accord du service chargé de la formation.
Lorsque la formation est proposée à l'initiative de l'agent, l'accord du supérieur hiérarchique est en outre requis.
Art.255. De dienst belast met de vorming heeft tot taak :
1° het onthaal van de nieuwe personeelsleden te organiseren en samen met de bevoegde hiërarchische meerdere een individueel opleidingsprogramma vast te leggen;
2° het jaarlijks vormingsplan op te stellen;
3° de opleidingen te organiseren(.)
4° (...)
1° het onthaal van de nieuwe personeelsleden te organiseren en samen met de bevoegde hiërarchische meerdere een individueel opleidingsprogramma vast te leggen;
2° het jaarlijks vormingsplan op te stellen;
3° de opleidingen te organiseren(.)
4° (...)
Art. 254. Le service chargé de la formation confie les programmes de formation à des collaborateurs internes ou à des experts externes.
Art.256. Er wordt voor elk begrotingsjaar een vormingsplan opgesteld. Dit plan houdt in :
1° de te bereiken algemene doelstellingen van de vorming, zowel kwalitatief als kwantitatief;
2° de prioriteiten voor het komende jaar;
3° de te voorziene opleidingen naar inhoud, vorm en duur;
4° het al dan niet verplicht karakter van de verschillende opleidingen;
5° de begroting te voorzien voor ieder van de vormingsdoelstellingen;
6° (een evaluatie van het vorige vormingsplan.) eerste vormingsplan, een evaluatie van de mate waarin de doelstellingen werden verwezenlijkt.
1° de te bereiken algemene doelstellingen van de vorming, zowel kwalitatief als kwantitatief;
2° de prioriteiten voor het komende jaar;
3° de te voorziene opleidingen naar inhoud, vorm en duur;
4° het al dan niet verplicht karakter van de verschillende opleidingen;
5° de begroting te voorzien voor ieder van de vormingsdoelstellingen;
6° (een evaluatie van het vorige vormingsplan.)
Art. 255. Le service chargé de la formation est tenu :
1° d'organiser l'accueil des nouveaux membres du personnel et de fixer un programme de formation individuel en collaboration avec le supérieur hiérarchique habilité;
2° d'établir le plan de formation annuel;
3° d'organiser les formations(.)
4° (...)
1° d'organiser l'accueil des nouveaux membres du personnel et de fixer un programme de formation individuel en collaboration avec le supérieur hiérarchique habilité;
2° d'établir le plan de formation annuel;
3° d'organiser les formations(.)
4° (...)
Art.257. [1 Het vormingsplan wordt opgesteld in samenwerking met de vormingsverantwoordelijke(n) die in ieder bestuur worden aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal. Deze laatsten bespreken de vormingsnoden vooraf met de chef van hun bestuur.]1
Modifications
Art. 256. Un plan de formation est établi pour chaque année budgétaire. Ce plan comprend :
1° les objectifs généraux de la formation qu'il faut atteindre, tant sur le plan qualitatif que quantitatif;
2° les priorités pour l'année à venir;
3° les formations à prévoir en ce qui concerne le contenu, la forme et la durée;
4° le caractère obligatoire ou non de différentes formations;
5° le budget à prévoir pour chacun des objectifs de la formation;
6° (une évaluation du plan de formation précédent.)
1° les objectifs généraux de la formation qu'il faut atteindre, tant sur le plan qualitatif que quantitatif;
2° les priorités pour l'année à venir;
3° les formations à prévoir en ce qui concerne le contenu, la forme et la durée;
4° le caractère obligatoire ou non de différentes formations;
5° le budget à prévoir pour chacun des objectifs de la formation;
6° (une évaluation du plan de formation précédent.)
Art.258. Het jaarlijkse vormingsplan wordt goedgekeurd door de (minister).
Het wordt vóór 1 november voorgelegd aan het overleg met de vakorganisaties.
Het wordt vóór 1 november voorgelegd aan het overleg met de vakorganisaties.
Art. 257. [1 Le plan de formation est établi en collaboration avec le ou les correspondants de la formation qui sont désignés dans chaque administration par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint. Ceux-ci définissent au préalable avec le chef de leur administration les besoins en formation.]1
Modifications
HOOFDSTUK II. - Het verloop van de vorming.
Art. 258. Le plan de formation annuel est approuvé par le (ministre).
Afdeling 1. - De doorlopende beroepsvorming.
CHAPITRE II. - Du déroulement de la formation.
Art.259. § 1. De doorlopende beroepsvorming is de vorming die :
Section 1. - De la formation professionnelle continuée.
Art.260. De inschrijving van de ambtenaar voor een vorming impliceert zijn formele verbintenis om de vorming te volgen, ongeacht het gaat om een vrijwillige dan wel opgelegde vorming.
Als de ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert om de vorming bij te wonen, moet hij onmiddellijk zijn afwezigheid verantwoorden bij de met de vorming belaste dienst. Bij ontstentenis kunnen de voor deze vorming gemaakte kosten op hem worden verhaald en teruggewonnen worden door het ministerie. Bovendien bekomt hij geen dienstvrijstelling voor deze vorming en verliest hij zodoende een aantal dagen jaarlijkse vakantie a rato van het aantal zonder verantwoording gemiste uren.
Als de ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert om de vorming bij te wonen, moet hij onmiddellijk zijn afwezigheid verantwoorden bij de met de vorming belaste dienst. Bij ontstentenis kunnen de voor deze vorming gemaakte kosten op hem worden verhaald en teruggewonnen worden door het ministerie. Bovendien bekomt hij geen dienstvrijstelling voor deze vorming en verliest hij zodoende een aantal dagen jaarlijkse vakantie a rato van het aantal zonder verantwoording gemiste uren.
Art. 259. § 1er. La formation professionnelle continuée est la formation qui :
- a pour objectifs de faciliter l'adaptation de l'agent à l'évolution de l'organisation, des techniques et des conditions de travail et de maintenir ou améliorer la qualification professionnelle;
- est en lien avec la fonction actuelle qu'exerce l'agent;
- est proposée par le service chargé de la formation ou par le supérieur hiérarchique de l'agent, ou est demandée par l'agent.
Les frais de formation professionnelle continuée sont supportes par le ministère pour autant que l'agent respecte les conditions précisées à l'article 260.
Le service chargé de la formation ou le supérieur hiérarchique peut imposer à l'agent de suivre certaines de ces formations.
Est exclue de la formation professionnelle continuée, toute formation professionnelle volontaire, sauf dérogation expresse accordée par le secrétaire général moyennant un accord motivé du directeur général dont relève l'agent.
La formation linguistique en français et en néerlandais, n'est pas considérée comme de la formation professionnelle continuée. L'agent bénéficie néanmoins de la dispense de service visée au paragraphe 2 pour les suivre.
§ 2. Sans préjudice de l'application de l'article 260, une dispense de service est accordée lorsque la formation professionnelle continuée a lieu durant les heures de service.
- a pour objectifs de faciliter l'adaptation de l'agent à l'évolution de l'organisation, des techniques et des conditions de travail et de maintenir ou améliorer la qualification professionnelle;
- est en lien avec la fonction actuelle qu'exerce l'agent;
- est proposée par le service chargé de la formation ou par le supérieur hiérarchique de l'agent, ou est demandée par l'agent.
Les frais de formation professionnelle continuée sont supportes par le ministère pour autant que l'agent respecte les conditions précisées à l'article 260.
Le service chargé de la formation ou le supérieur hiérarchique peut imposer à l'agent de suivre certaines de ces formations.
Est exclue de la formation professionnelle continuée, toute formation professionnelle volontaire, sauf dérogation expresse accordée par le secrétaire général moyennant un accord motivé du directeur général dont relève l'agent.
La formation linguistique en français et en néerlandais, n'est pas considérée comme de la formation professionnelle continuée. L'agent bénéficie néanmoins de la dispense de service visée au paragraphe 2 pour les suivre.
§ 2. Sans préjudice de l'application de l'article 260, une dispense de service est accordée lorsque la formation professionnelle continuée a lieu durant les heures de service.
Afdeling 2. - De vrijwillige beroepsvorming.
Art. 260. L'inscription de l'agent à une formation implique son engagement formel à suivre la formation, que celle-ci soit choisie à l'initiative de l'agent ou qu'elle lui soit imposée.
Art.261. De vrijwillige beroepsvorming is de vorming die door de ambtenaar wordt aangevraagd en die hem toelaat zijn loopbaan in verband met de functie die de ambtenaar momenteel uitoefent of zou kunnen uitoefenen in de toekomst in het ministerie, een ander ministerie of een instelling van openbaar nut.
Section 2. - De la formation professionnelle volontaire.
Art.262. Worden erkend als vrijwillige beroepsvorming :
A. In de Vlaamse Gemeenschap :
1° de vormingen in het kader van het Onderwijs voor Sociale Promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;
2° de vormingen in het kader van de basiseducatie;
3° de volgende vormingen van de hogescholen en de universiteiten waarvoor een diploma of een getuigschrift behaald kan worden :
a) de basisvormingen en de academische vormingen, de voortgezette vormingen en voortgezette academische vormingen of de doctoraatsvormingen, die 's avonds of in de weekeinde gegeven worden;
b) de posthogeschoolvormingen en de postacademische vormingen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;
c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;
4° de cursussen van het open hoger onderwijs die door de hogescholen en de universiteiten aangeboden worden.
B. In de Franse Gemeenschap :
1° de cursussen in het kader van het Onderwijs voor Sociale Promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;
2° de volgende vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs, van de hogescholen en van de universiteiten waarvoor een diploma, een getuigschrift of elke andere titel behaald kan worden :
a) de vormingen van het korte type en van het lange type en de universitaire vormingen van de eerste en de tweede cyclus, de cycli van aangevulde studies en de vormingen van de derde cyclus, die 's avonds of in de weekeinde gegeven worden;
b) iedere andere vorming, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;
c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;
C. In de Duitstalige Gemeenschap :
de vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs van het korte type en van het lange type, die 's avonds of in het weekeinde gegeven worden.
A. In de Vlaamse Gemeenschap :
1° de vormingen in het kader van het Onderwijs voor Sociale Promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;
2° de vormingen in het kader van de basiseducatie;
3° de volgende vormingen van de hogescholen en de universiteiten waarvoor een diploma of een getuigschrift behaald kan worden :
a) de basisvormingen en de academische vormingen, de voortgezette vormingen en voortgezette academische vormingen of de doctoraatsvormingen, die 's avonds of in de weekeinde gegeven worden;
b) de posthogeschoolvormingen en de postacademische vormingen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;
c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;
4° de cursussen van het open hoger onderwijs die door de hogescholen en de universiteiten aangeboden worden.
B. In de Franse Gemeenschap :
1° de cursussen in het kader van het Onderwijs voor Sociale Promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;
2° de volgende vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs, van de hogescholen en van de universiteiten waarvoor een diploma, een getuigschrift of elke andere titel behaald kan worden :
a) de vormingen van het korte type en van het lange type en de universitaire vormingen van de eerste en de tweede cyclus, de cycli van aangevulde studies en de vormingen van de derde cyclus, die 's avonds of in de weekeinde gegeven worden;
b) iedere andere vorming, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;
c) de cursussen die deel uitmaken van de vormingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;
C. In de Duitstalige Gemeenschap :
de vormingen van het hoger niet-universitair onderwijs van het korte type en van het lange type, die 's avonds of in het weekeinde gegeven worden.
Art. 261. La formation professionnelle volontaire est la formation demandée par l'agent et qui lui permet de développer sa carrière professionnelle en rapport avec la fonction que l'agent exerce actuellement ou pourrait exercer à l'avenir au ministère, dans un autre ministère ou dans un organisme d'intérêt public.
Les frais de la formation professionnelle volontaire sont supportés par l'agent.
Les frais de la formation professionnelle volontaire sont supportés par l'agent.
Art.263. § 1. In het kader van de vrijwillige beroepsvorming kan de ambtenaar een vormingsverlof van maximum 120 uren per schooljaar bekomen.
Met schooljaar wordt bedoeld de periode van 1 september tot 31 augustus.
Voor het open hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap komt het aantal uren vormingsverlof overeen met één vierde van de studielast die voor deze cursus vastgesteld is. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.
Het vormingsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 2. Het maximum dat in de eerste paragraaf van dit artikel vastgesteld is, wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende verloven en afwezigheden die gedurende het lopende schooljaar verkregen zijn :
1° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve toestand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;
2° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
3° de halftijdse vervroegde uittreding;
4° de vrijwillige vierdagenweek;
5° het verlof wegens dwingende familiale redenen;
6° het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst;
7° het verlof voor opdracht;
8° het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen.
§ 3. Het maximum dat vastgesteld werd overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 wordt verhoogd met het aantal uren vormingsverlof dat voor het vorige schooljaar voor dezelfde vorming in het belang van de dienst geweigerd werd.
Met schooljaar wordt bedoeld de periode van 1 september tot 31 augustus.
Voor het open hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap komt het aantal uren vormingsverlof overeen met één vierde van de studielast die voor deze cursus vastgesteld is. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.
Het vormingsverlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 2. Het maximum dat in de eerste paragraaf van dit artikel vastgesteld is, wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende verloven en afwezigheden die gedurende het lopende schooljaar verkregen zijn :
1° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve toestand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;
2° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;
3° de halftijdse vervroegde uittreding;
4° de vrijwillige vierdagenweek;
5° het verlof wegens dwingende familiale redenen;
6° het verlof om een stage te doen in een overheidsdienst;
7° het verlof voor opdracht;
8° het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen.
§ 3. Het maximum dat vastgesteld werd overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 wordt verhoogd met het aantal uren vormingsverlof dat voor het vorige schooljaar voor dezelfde vorming in het belang van de dienst geweigerd werd.
Art. 262. Sont reconnues comme étant de la formation professionnelle volontaire :
A. Dans la Communauté flamande :
1° les formations dans le cadre de l'Enseignement de promotion sociale, organisées, subventionnées ou reconnues par la Communauté;
2° les formations dans le cadre des études de base;
3° les formations suivantes des instituts supérieurs et des universités, pour lesquelles un diplôme ou un certificat peut être obtenu :
a) les formations initiales et les formations académiques, les formations continues et les formations académiques continues ou les formations de doctorat, organisées le soir ou le week-end;
b) les formations de postgraduat et les formations postacadémiques quel que soit le moment où elles se donnent;
c) les cours qui font partie des formations citées en a) et b), qui peuvent être suivis comme élève libre, quel que soit le moment où ils se donnent;
4° les cours de l'enseignement supérieur ouvert qui sont offerts par les instituts supérieurs et les universités.
B. Dans la Communauté française :
1° les cours dans le cadre de l'Enseignement de promotion sociale, organisés, subventionnés ou reconnus par la Communauté;
2° les formations suivantes de l'enseignement supérieur non universitaire, des hautes écoles et des universités, pour lesquelles un diplôme, un certificat ou tout autre titre peut être obtenu :
a) les formations de type court et de type long et les formations universitaires des premier et deuxième cycles, les formations de tout cycle d'études complémentaires et les formations de troisième cycle, organisées le soir ou le week-end;
b) toute autre formation, quel que soit le moment où elle se donne;
c) les cours qui font partie des formations citées en a) et b), et qui peuvent être suivis comme élève libre, quel que soit le moment où ils se donnent;
C. Dans la Communauté germanophone :
les formations de l'Enseignement non-universitaire de type court et de type long, organisées le soir ou le week-end.
A. Dans la Communauté flamande :
1° les formations dans le cadre de l'Enseignement de promotion sociale, organisées, subventionnées ou reconnues par la Communauté;
2° les formations dans le cadre des études de base;
3° les formations suivantes des instituts supérieurs et des universités, pour lesquelles un diplôme ou un certificat peut être obtenu :
a) les formations initiales et les formations académiques, les formations continues et les formations académiques continues ou les formations de doctorat, organisées le soir ou le week-end;
b) les formations de postgraduat et les formations postacadémiques quel que soit le moment où elles se donnent;
c) les cours qui font partie des formations citées en a) et b), qui peuvent être suivis comme élève libre, quel que soit le moment où ils se donnent;
4° les cours de l'enseignement supérieur ouvert qui sont offerts par les instituts supérieurs et les universités.
B. Dans la Communauté française :
1° les cours dans le cadre de l'Enseignement de promotion sociale, organisés, subventionnés ou reconnus par la Communauté;
2° les formations suivantes de l'enseignement supérieur non universitaire, des hautes écoles et des universités, pour lesquelles un diplôme, un certificat ou tout autre titre peut être obtenu :
a) les formations de type court et de type long et les formations universitaires des premier et deuxième cycles, les formations de tout cycle d'études complémentaires et les formations de troisième cycle, organisées le soir ou le week-end;
b) toute autre formation, quel que soit le moment où elle se donne;
c) les cours qui font partie des formations citées en a) et b), et qui peuvent être suivis comme élève libre, quel que soit le moment où ils se donnent;
C. Dans la Communauté germanophone :
les formations de l'Enseignement non-universitaire de type court et de type long, organisées le soir ou le week-end.
Art. 263bis. <INGEVOEGD bij BESL 2005-03-24/38, art. 15; Inwerkingtreding : 01-06-2005> § 1. Het vormingsverlof wordt toegekend door de secretaris-generaal; hij kan deze bevoegdheid delegeren aan de ambtenaar die hij aanwijst bij de dienst belast met vorming. De ambtenaar richt zijn verzoek voor een vormingsverlof tot de secretaris-generaal of tot de aangewezen ambtenaar, met het advies van zijn hiërarchische meerdere. Indien er een maand nadat het verzoek werd ingediend geen beslissing werd genomen, wordt geacht dat het vormingsverlof toegekend is.
Dit verlof kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst. Het belang van de dienst mag echter niet in twee opeenvolgende jaren ingeroepen worden om een vormingsverlof te weigeren.
Voor vormingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, mag het vormingsverlof niet meer dan twee keer worden toegekend voor eenzelfde vorming.
Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap mag het vormingsverlof slechts eenmaal worden toegekend voor eenzelfde cursus. Er kan slechts een vormingsverlof voor een andere cursus van dit onderwijs gevraagd worden, indien de ambtenaar geslaagd is voor de cursus waarvoor hij het eerste verlof heeft gekregen, of indien hij geslaagd is voor een andere cursus van dit onderwijs.
§ 2. Het vormingsverlof wordt toegekend middels een controle van de inschrijving en de nauwgezetheid.
Deze controles gebeuren aan de hand van een inschrijvingsbewijs en een nauwgezetheidsbewijs dat de ambtenaar gehouden is over te maken volgens de voorschriften en binnen de termijnen vastgelegd door het HRM. De ambtenaar wordt verzocht de inschrijvings- en nauwgezetheidsbewijzen aan de instelling die de vorming organiseert aan het begin van de vorming voor te leggen, zodanig dat deze laatste ze tijdig kan invullen.
Als de ambtenaar voortijdig stopt met de vorming, komt erop dat ogenblik een einde aan het vormingsverlof. In dit geval meldt de ambtenaar zijn stopzetting onmiddellijk aan de aangewezen ambtenaar en bezorgt hem het nauwgezetheidsbewijs.
§ 3. Het vormingsverlof moet gebruikt worden tijdens de periode waarin de lessen gegeven worden, deze periode wordt verlengd met de examenzittijden waaraan de ambtenaar deelneemt.
In het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap moet de ambtenaar op zijn minst één keer in de twaalf maanden die op zijn inschrijving volgen, de examens van de gekozen cursus afleggen. Hij mag de uren vormingsverlof gebruiken op zijn vroegst twee maanden voor het eerste examen en op zijn laatst voor het laatste examen waaraan hij deelneemt.
Als de vorming uit een groot aantal uren bestaat, kan de dienst belast met de vorming een planning voor het vormingsverlof opleggen, na raadpleging van de hiërarchische meerdere en de ambtenaar. Deze planning houdt rekening met het belang van de dienst maar ze mag geen afbreuk doen aan het recht om aan lessen en aan examens deel te nemen.
§ 4. Het recht op een vormingsverlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidsbewijs blijkt dat de ambtenaar de vorming waarvoor hij een vormingsverlof heeft gekregen, niet nauwgezet heeft gevolgd. De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de drie volgende schooljaren.
Dit verlof kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst. Het belang van de dienst mag echter niet in twee opeenvolgende jaren ingeroepen worden om een vormingsverlof te weigeren.
Voor vormingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, mag het vormingsverlof niet meer dan twee keer worden toegekend voor eenzelfde vorming.
Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap mag het vormingsverlof slechts eenmaal worden toegekend voor eenzelfde cursus. Er kan slechts een vormingsverlof voor een andere cursus van dit onderwijs gevraagd worden, indien de ambtenaar geslaagd is voor de cursus waarvoor hij het eerste verlof heeft gekregen, of indien hij geslaagd is voor een andere cursus van dit onderwijs.
§ 2. Het vormingsverlof wordt toegekend middels een controle van de inschrijving en de nauwgezetheid.
Deze controles gebeuren aan de hand van een inschrijvingsbewijs en een nauwgezetheidsbewijs dat de ambtenaar gehouden is over te maken volgens de voorschriften en binnen de termijnen vastgelegd door het HRM. De ambtenaar wordt verzocht de inschrijvings- en nauwgezetheidsbewijzen aan de instelling die de vorming organiseert aan het begin van de vorming voor te leggen, zodanig dat deze laatste ze tijdig kan invullen.
Als de ambtenaar voortijdig stopt met de vorming, komt erop dat ogenblik een einde aan het vormingsverlof. In dit geval meldt de ambtenaar zijn stopzetting onmiddellijk aan de aangewezen ambtenaar en bezorgt hem het nauwgezetheidsbewijs.
§ 3. Het vormingsverlof moet gebruikt worden tijdens de periode waarin de lessen gegeven worden, deze periode wordt verlengd met de examenzittijden waaraan de ambtenaar deelneemt.
In het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap moet de ambtenaar op zijn minst één keer in de twaalf maanden die op zijn inschrijving volgen, de examens van de gekozen cursus afleggen. Hij mag de uren vormingsverlof gebruiken op zijn vroegst twee maanden voor het eerste examen en op zijn laatst voor het laatste examen waaraan hij deelneemt.
Als de vorming uit een groot aantal uren bestaat, kan de dienst belast met de vorming een planning voor het vormingsverlof opleggen, na raadpleging van de hiërarchische meerdere en de ambtenaar. Deze planning houdt rekening met het belang van de dienst maar ze mag geen afbreuk doen aan het recht om aan lessen en aan examens deel te nemen.
§ 4. Het recht op een vormingsverlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidsbewijs blijkt dat de ambtenaar de vorming waarvoor hij een vormingsverlof heeft gekregen, niet nauwgezet heeft gevolgd. De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de drie volgende schooljaren.
Art. 263. § 1er. Dans le cadre de la formation professionnelle volontaire, l'agent peut obtenir un congé de formation de maximum 120 heures par année scolaire.
Par année scolaire, on entend la période du 1er septembre au 31 août.
Pour l'enseignement supérieur ouvert de la Communauté flamande, le nombre d'heures de congé de formation est fixé au quart de la charge d'étude prévue pour ce cours. Ce nombre figure sur le bulletin d'inscription.
Le congé de formation est rémunéré et assimilé à une période d'activité de service.
§ 2. Le maximum fixé par le paragraphe premier du présent article est diminué proportionnellement aux congés et absences ci-après obtenus durant l'année scolaire en cours :
1° les absences pendant lesquelles l'agent est dans la position administrative de nonactivité ou de disponibilité;
2° le congé pour interruption de la carrière professionnelle;
3° le départ anticipé à mi-temps;
4° la semaine volontaire de quatre jours;
5° le congé pour des motifs impérieux d'ordre familial;
6° le congé pour accomplir un stage dans un service public;
7° le congé pour mission;
8° le conge pour présenter sa candidature aux élections.
§ 3. Le maximum fixé conformément aux paragraphes 1er et 2 est augmenté du nombre d'heures de congé de formation refusées dans l'intérêt du service pour l'année scolaire précédente pour la même formation.
Par année scolaire, on entend la période du 1er septembre au 31 août.
Pour l'enseignement supérieur ouvert de la Communauté flamande, le nombre d'heures de congé de formation est fixé au quart de la charge d'étude prévue pour ce cours. Ce nombre figure sur le bulletin d'inscription.
Le congé de formation est rémunéré et assimilé à une période d'activité de service.
§ 2. Le maximum fixé par le paragraphe premier du présent article est diminué proportionnellement aux congés et absences ci-après obtenus durant l'année scolaire en cours :
1° les absences pendant lesquelles l'agent est dans la position administrative de nonactivité ou de disponibilité;
2° le congé pour interruption de la carrière professionnelle;
3° le départ anticipé à mi-temps;
4° la semaine volontaire de quatre jours;
5° le congé pour des motifs impérieux d'ordre familial;
6° le congé pour accomplir un stage dans un service public;
7° le congé pour mission;
8° le conge pour présenter sa candidature aux élections.
§ 3. Le maximum fixé conformément aux paragraphes 1er et 2 est augmenté du nombre d'heures de congé de formation refusées dans l'intérêt du service pour l'année scolaire précédente pour la même formation.
Afdeling 3. - [1 De vorming inzake vergelijkende examens voor overgang naar hoger niveau]1
Art. 263bis. § 1er. Le congé de formation est accordé par le secrétaire général; celui-ci peut déléguer cette compétence à l'agent qu'il désigne auprès du service chargé de la formation. L'agent adresse sa demande de congé de formation au secrétaire général ou à l'agent désigné, avec l'avis de son supérieur hiérarchique. Si aucune décision n'est intervenue un mois après l'introduction de la demande, le congé de formation est considéré comme accordé.
Art.264.
Section 3. - [1 De la formation en matière de concours au niveau supérieur]1
Art.265. [1 De ambtenaar heeft recht op een opleiding die hem voorbereidt op de in artikel 98, 102 et 104 van dit besluit bedoelde examens.
Hij mag evenwel slechts tweemaal dezelfde opleiding volgen.]1
Hij mag evenwel slechts tweemaal dezelfde opleiding volgen.]1
Modifications
Art.266. [1 Indien de opleidingen worden gegeven tijdens de diensturen, geniet hij dienstvrijstelling.
Op zijn verzoek, krijgt hij een studieverlof van ten hoogste vijf dagen voor het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A en B en van ten hoogste 2 dagen voor de vergelijkende examens voor overgang naar niveau C en D.
Hij heeft recht op een dag studieverlof voor de eerste proef.
Wat betreft het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A heeft de ambtenaar recht op een dag studieverlof per proef of brevet.]1
Op zijn verzoek, krijgt hij een studieverlof van ten hoogste vijf dagen voor het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A en B en van ten hoogste 2 dagen voor de vergelijkende examens voor overgang naar niveau C en D.
Hij heeft recht op een dag studieverlof voor de eerste proef.
Wat betreft het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A heeft de ambtenaar recht op een dag studieverlof per proef of brevet.]1
Modifications
Art. 265. [1 L'agent a droit à une formation préparatoire aux examens visés aux articles 98, 102 et 104 du présent arrêté.
Il ne peut toutefois bénéficier plus de deux fois de la même formation.]1
Il ne peut toutefois bénéficier plus de deux fois de la même formation.]1
Modifications
TITEL IX. - De tuchtregeling.
Art. 266.[1 Dans le cas où les formations sont données durant les heures de services, l'agent bénéficie d'une dispense de service.
HOOFDSTUK I. - De tuchtstraffen.
TITRE IX. - Du régime disciplinaire.
Art.267.De tuchtstraffen die kunnen worden uitgesproken, zijn :
CHAPITRE I. - Des peines disciplinaires.
Art.268. De inhouding van wedde kan niet worden toegepast voor een periode van meer dan drie maanden.
Zij mag niet meer bedragen dan deze bepaald bij artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 op de bescherming van het loon der werknemers.
Zij mag niet meer bedragen dan deze bepaald bij artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 op de bescherming van het loon der werknemers.
Art. 267. Les peines disciplinaires qui peuvent être prononcées sont :
1° le rappel à l'ordre;
2° la retenue de traitement;
[1 3° le déplacement disciplinaire;]1
[1 4°]1 la suspension disciplinaire;
[1 5°]1 (la régression barémique;)
[1 6°]1 la rétrogradation;
[1 7° la démission d'office;]1
[1 8°]1 la révocation.
1° le rappel à l'ordre;
2° la retenue de traitement;
[1 3° le déplacement disciplinaire;]1
[1 4°]1 la suspension disciplinaire;
[1 5°]1 (la régression barémique;)
[1 6°]1 la rétrogradation;
[1 7° la démission d'office;]1
[1 8°]1 la révocation.
Modifications
Art. 268bis. [1 De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing bekomen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald.]1
Art. 268. La retenue de traitement ne peut être infligée pour une période de plus de trois mois.
Elle ne peut excéder celle prévue à l'article 23, alinéa 2, de la loi du 12 avril 1965 sur la protection de la rémunération des travailleurs.
Elle ne peut excéder celle prévue à l'article 23, alinéa 2, de la loi du 12 avril 1965 sur la protection de la rémunération des travailleurs.
Art.269. De tuchtschorsing mag drie maanden niet overschrijden.
Zij plaatst de ambtenaar van rechtswege in de stand van non-activiteit.
Tijdens de tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn rechten op bevordering of weddeverhoging niet laten gelden.
Hij [1 ondergaat een inhouding van wedde]1 die het maximum bepaald bij artikel 268, tweede lid, niet mag overschrijden.
Zij plaatst de ambtenaar van rechtswege in de stand van non-activiteit.
Tijdens de tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn rechten op bevordering of weddeverhoging niet laten gelden.
Hij [1 ondergaat een inhouding van wedde]1 die het maximum bepaald bij artikel 268, tweede lid, niet mag overschrijden.
Modifications
Art. 268bis. [1 L'agent déplacé par mesure disciplinaire, ne peut obtenir à sa demande ni une nouvelle affectation, ni un transfert pendant le délai qui est fixé pour l'effacement de sa peine disciplinaire.]1
Art.270. (De lagere inschaling) wordt, naar gelang van het geval, opgelegd door toekenning :
1° van een lagere weddenschaal in dezelfde graad;
2° van een graad van dezelfde rang met een lagere weddenschaal;
(De terugzetting in graad wordt opgelegd door toekenning van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld.)
1° van een lagere weddenschaal in dezelfde graad;
2° van een graad van dezelfde rang met een lagere weddenschaal;
(De terugzetting in graad wordt opgelegd door toekenning van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld.)
Art. 269. La suspension disciplinaire ne peut excéder une période de trois mois.
Elle place de plein droit l'agent dans la position administrative de non-activité.
Durant la suspension disciplinaire, l'agent ne peut faire valoir ses titres à la promotion ou à l'avancement de traitement.
Une retenue de traitement qui ne peut excéder le maximum prévu à l'article 268, alinéa 2 [1 lui est infligée]1.
Elle place de plein droit l'agent dans la position administrative de non-activité.
Durant la suspension disciplinaire, l'agent ne peut faire valoir ses titres à la promotion ou à l'avancement de traitement.
Une retenue de traitement qui ne peut excéder le maximum prévu à l'article 268, alinéa 2 [1 lui est infligée]1.
Modifications
Art.271. De afzetting [1 en het ontslag van ambtswege verbreken]1 definitief de banden van de ambtenaar met de openbare dienst.
Modifications
Art. 270. La (régression barémique) est infligée, selon le cas, par l'attribution :
1° d'une échelle de traitement inférieure dans le même grade;
2° d'un grade du même rang doté d'une échelle de traitement inférieure;
(La rétrogradation est infligée par l'attribution d'un grade de rang inférieur classé dans le même niveau ou dans un niveau inférieur.)
1° d'une échelle de traitement inférieure dans le même grade;
2° d'un grade du même rang doté d'une échelle de traitement inférieure;
(La rétrogradation est infligée par l'attribution d'un grade de rang inférieur classé dans le même niveau ou dans un niveau inférieur.)
HOOFDSTUK II. - De tuchtvordering.
Art. 271.La révocation [1 et la démission d'office rompent]1 définitivement les liens de l'agent avec le service public.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE II. - De l'action disciplinaire.
Art.272. De tuchtvordering mag enkel slaan op feiten die zich hebben voorgedaan of die werden vastgesteld binnen de zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering aanvangt.
Section 1. - Dispositions générales.
Art.273. Ingeval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de einduitspraak van het gerecht heeft medegedeeld aan de minister, wordt de tuchtvordering niet later ingesteld dan zes maanden na de datum van de mededeling.
Vrijspraak door de strafrechter is voor de overheid geen beletsel om een tuchtstraf uit te spreken, op voorwaarde dat de motivering van de straf het gezag van gewijsde niet aantast. De overheid is bovendien niet gebonden door de wijze waarop de rechtbanken het gedrag van de ambtenaar hebben beoordeeld omtrent de hem ten laste gelegde feiten.
Vrijspraak door de strafrechter is voor de overheid geen beletsel om een tuchtstraf uit te spreken, op voorwaarde dat de motivering van de straf het gezag van gewijsde niet aantast. De overheid is bovendien niet gebonden door de wijze waarop de rechtbanken het gedrag van de ambtenaar hebben beoordeeld omtrent de hem ten laste gelegde feiten.
Art. 272. L'action disciplinaire ne peut se rapporter qu'à des faits qui se sont produits ou qui ont été constatés dans les six mois précédant la date à laquelle l'action est entamée.
Art.274. Wanneer meer dan één feit de ambtenaar ten laste wordt gelegd, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
Art. 273. Lorsqu'une action pénale est intentée et que le ministère public a communiqué la décision judiciaire définitive au ministre, l'action disciplinaire ne peut être entamée au-delà des six mois qui suivent la date de la communication.
Cependant, un acquittement au pénal n'empêche pas l'autorité d'infliger une peine disciplinaire, pourvu que la motivation de la sanction ne se heurte pas à l'autorité de la chose jugée. L'autorité n'est en outre, pas liée par la manière dont les juridictions judiciaires ont apprécié le comportement de l'agent à l'occasion des faits mis à sa charge.
Cependant, un acquittement au pénal n'empêche pas l'autorité d'infliger une peine disciplinaire, pourvu que la motivation de la sanction ne se heurte pas à l'autorité de la chose jugée. L'autorité n'est en outre, pas liée par la manière dont les juridictions judiciaires ont apprécié le comportement de l'agent à l'occasion des faits mis à sa charge.
Art. 274bis. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. 37; Inwerkingtreding : 25-04-2002> In elke fase van de tuchtprocedure, kan de ambtenaar, voor zijn verdediging, [1 zijn dossier consulteren,]1 worden gehoord en bijgestaan door een persoon van zijn keuze.
Modifications
Art. 274. Lorsque plusieurs faits sont reprochés à l'agent, il. n'est toutefois entamé qu'une seule procédure qui peut donner lieu au prononcé d'une seule peine disciplinaire.
Art. 274ter. [1 § 1er. De betekeningen bedoeld in deze titel IX gebeuren :
- hetzij middels de afgifte van een stuk tegen een gedateerd en getekend ontvangstbewijs
- hetzij middels de aangetekende verzending van een stuk.
§ 2. Elke termijn wordt berekend vanaf de dag volgend op de afgifte van het stuk of vanaf de derde dag volgend op de aangetekende verzending ervan, postdatum ter staving, behoudens tegenbewijs van de verzender. De termijn omvat alle dagen, zelfs zaterdagen, zondagen en de feestdagen bedoeld in artikel 184, § 1.
De vervaldag wordt inbegrepen in de termijn. Wanneer deze dag evenwel valt op een zaterdag, een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 184, § 1, wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. Als deze dag valt tussen Kerstmis en Nieuwjaar, wordt hij verplaatst naar de eerstvolgende werkdag na Nieuwjaar.]1
- hetzij middels de afgifte van een stuk tegen een gedateerd en getekend ontvangstbewijs
- hetzij middels de aangetekende verzending van een stuk.
§ 2. Elke termijn wordt berekend vanaf de dag volgend op de afgifte van het stuk of vanaf de derde dag volgend op de aangetekende verzending ervan, postdatum ter staving, behoudens tegenbewijs van de verzender. De termijn omvat alle dagen, zelfs zaterdagen, zondagen en de feestdagen bedoeld in artikel 184, § 1.
De vervaldag wordt inbegrepen in de termijn. Wanneer deze dag evenwel valt op een zaterdag, een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 184, § 1, wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. Als deze dag valt tussen Kerstmis en Nieuwjaar, wordt hij verplaatst naar de eerstvolgende werkdag na Nieuwjaar.]1
Art. 274bis. A tout moment de la procédure disciplinaire, l'agent peut, pour sa défense, [1 consulter son dossier,]1 être entendu et être assisté par la personne de son choix.
Modifications
Art. 274quater. [1 Tijdens elke tuchtprocedure wijst de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de gemachtigde hiërarchische meerdere tot het voorstellen van de tuchtstraf krachtens artikelen 275, 1° en 301, 1°, aan.]1
Art. 274ter. [1 § 1er. Les notifications visées dans le présent titre IX consistent :
- soit en la remise d'une pièce contre accusé de réception daté et signé;
- soit par l'envoi par lettre recommandée d'une pièce.
§ 2. Tout délai est calculé à partir du lendemain de la remise de la pièce ou du troisième jour ouvrable qui suit l'envoi par lettre recommandée de celle-ci, la date de la poste faisant foi, sauf preuve contraire du destinataire. Le délai comprend tous les jours, même le samedi, le dimanche et les jours fériés visés à l'article 184, § 1er.
Le jour de l'échéance est compris dans le délai. Toutefois, lorsque ce jour est un samedi, un dimanche ou un jour férié visé à l'article 184, § 1er, le jour de l'échéance est reporté au plus prochain jour ouvrable. Lorsque ce jour tombe entre Noël et Nouvel An, il est reporté au premier jour ouvrable après le Nouvel An.]1
- soit en la remise d'une pièce contre accusé de réception daté et signé;
- soit par l'envoi par lettre recommandée d'une pièce.
§ 2. Tout délai est calculé à partir du lendemain de la remise de la pièce ou du troisième jour ouvrable qui suit l'envoi par lettre recommandée de celle-ci, la date de la poste faisant foi, sauf preuve contraire du destinataire. Le délai comprend tous les jours, même le samedi, le dimanche et les jours fériés visés à l'article 184, § 1er.
Le jour de l'échéance est compris dans le délai. Toutefois, lorsque ce jour est un samedi, un dimanche ou un jour férié visé à l'article 184, § 1er, le jour de l'échéance est reporté au plus prochain jour ouvrable. Lorsque ce jour tombe entre Noël et Nouvel An, il est reporté au premier jour ouvrable après le Nouvel An.]1
Afdeling 2. - Het voorstel van straf.
Art. 274quater. [1 Lors de chaque procédure disciplinaire, le Secrétaire général ou le Secrétaire général adjoint désigne le supérieur hiérarchique habilité à proposer la peine disciplinaire en vertu des articles 275, 1° et 301, 1°.]1
Art.275.[1 Kunnen een voorstel van tuchtstraffen opmaken :
Section 2. - De la proposition de la peine.
Art.276. [1 De in artikel 275 bedoelde overheden]1 horen de ambtenaar over de feiten alvorens een straf voor te stellen.
Indien zij oordelen dat een straf moet worden voorgesteld betekenen zij een voorstel van straf aan de ambtenaar, samen met het verslag van de hoorzitting.
[1 Het voorstel van straf wordt eveneens gelijktijdig betekend aan de overheid die de straf uitspreekt.]1
De betekening van het voorstel van straf zet de tuchtvordering in.
[1 ...]1
Indien zij oordelen dat een straf moet worden voorgesteld betekenen zij een voorstel van straf aan de ambtenaar, samen met het verslag van de hoorzitting.
[1 Het voorstel van straf wordt eveneens gelijktijdig betekend aan de overheid die de straf uitspreekt.]1
De betekening van het voorstel van straf zet de tuchtvordering in.
[1 ...]1
Modifications
Art. 275. [1 Peuvent formuler une proposition de peines disciplinaires :
1° un supérieur hiérarchique habilité pour le rappel à l'ordre, la retenue de traitement, le déplacement disciplinaire et la suspension disciplinaire à l'égard des agents de rang A3 ou d'un rang inférieur;
2° le conseil de direction pour la régression barémique, la rétrogradation, la démission d'office et la révocation à l'égard des agents de rang A3 ou d'un rang inférieur;
3° un ministre ou un Secrétaire d'Etat, désigné par le Gouvernement, pour toutes les peines à l'encontre des agents de rang A4 ou d'un rang supérieur.]1
1° un supérieur hiérarchique habilité pour le rappel à l'ordre, la retenue de traitement, le déplacement disciplinaire et la suspension disciplinaire à l'égard des agents de rang A3 ou d'un rang inférieur;
2° le conseil de direction pour la régression barémique, la rétrogradation, la démission d'office et la révocation à l'égard des agents de rang A3 ou d'un rang inférieur;
3° un ministre ou un Secrétaire d'Etat, désigné par le Gouvernement, pour toutes les peines à l'encontre des agents de rang A4 ou d'un rang supérieur.]1
Modifications
Afdeling 3.
Art. 276.Les (autorités visées) à l'article 275 entendent l'agent sur les faits avant de proposer une peine.
Art.277.
Section 3.
HOOFDSTUK III. - Het beroep inzake tuchtaangelegenheden.
Art. 282.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE III. - Du recours en matière disciplinaire.
Art.283.[1 De ambtenaar tegen wie de straf werd voorgesteld, kan, binnen twintig dagen na de betekening van het voorstel, hetzij persoonlijk, hetzij door zijn advocaat, beroep indienen bij de raad van beroep van het ministerie of de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal, naargelang zijn graad. Bij ontvangst van het beroep, informeert de griffier ervan de bevoegde overheid die de straf uitspreekt.
Section 1. - Dispositions générales.
Art. 283. [1 L'agent à l'encontre duquel la sanction est proposée, [peut introduire, soit personnellement, soit par son avocat,] dans les vingt jours de la notification de la proposition, un recours contre celle-ci auprès de la chambre de recours du ministère ou auprès de la chambre de recours régionale des fonctionnaires généraux, selon son grade. Dès réception du recours, le greffier en informe l'autorité compétente pour prononcer la peine. (ERRATUM, voir M.B. 25-02-2010, p. 12949)
Le recours est adressé au président par lettre recommandée à l'adresse fixée par le règlement d'ordre intérieur.]1
Le recours est adressé au président par lettre recommandée à l'adresse fixée par le règlement d'ordre intérieur.]1
Modifications
Afdeling 2. - De raad van beroep van het ministerie en de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal.
Art. 284.
Art.285. De volgende raden van beroep worden ingesteld :
Section 2. - De la chambre de recours du ministère et de la chambre de recours régionale des fonctionnaires généraux.
Art.286. § 1. De raad van beroep van het ministerie is samengesteld als volgt :
1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Regering;
(2° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Regering onder de ambtenaren ten minstens van rang A 2;
3° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties;)
4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de [1 secretaris-generaal of de Adjunct-Secretaris-generaal]1.
§ 2. De gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal is samengesteld als volgt :
1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Regering;
2° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Regering onder de ambtenaren van tenminste rang A5 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en bij ontstentenis ervan tussen de ambtenaren van rang A4+;
3° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties.;
4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de Regering.
1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Regering;
(2° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Regering onder de ambtenaren ten minstens van rang A 2;
3° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties;)
4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de [1 secretaris-generaal of de Adjunct-Secretaris-generaal]1.
§ 2. De gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal is samengesteld als volgt :
1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Regering;
2° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Regering onder de ambtenaren van tenminste rang A5 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en bij ontstentenis ervan tussen de ambtenaren van rang A4+;
3° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties.;
4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de Regering.
Modifications
Art. 285. Il est institué les chambres de recours suivantes :
1° la chambre de recours du ministère qui connaît des recours en matière disciplinaire des agents du ministère de tous les niveaux, excepté les fonctionnaires généraux;
2° La chambre de recours régionale des fonctionnaires généraux qui connaît des recours en matière disciplinaire des fonctionnaires généraux du ministère et des fonctionnaires dirigeants des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale.
1° la chambre de recours du ministère qui connaît des recours en matière disciplinaire des agents du ministère de tous les niveaux, excepté les fonctionnaires généraux;
2° La chambre de recours régionale des fonctionnaires généraux qui connaît des recours en matière disciplinaire des fonctionnaires généraux du ministère et des fonctionnaires dirigeants des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale.
Art. 286bis. [1 De verenigde afdelingen stellen een gemeenschappelijk huishoudelijk reglement op en leggen het ter goedkeuring aan de Regering voor.]1
Art. 286. § 1er. La chambre de recours du ministère se compose comme suit :
1° un président magistrat effectif et un président magistrat suppléant, désignés par le Gouvernement;
(2° par section linguistique, trois assesseurs effectifs et trois suppléants désignés par le Gouvernement parmi les agents de rang A 2 au moins;
3° par section linguistique, trois assesseurs effectifs et trois suppléants désignés par les organisations syndicales;)
4° par section linguistique, un greffier rapporteur effectif et un greffier rapporteur suppléant désignés par le [1 Secrétaire général ou le Secrétaire général adjoint]1.
§ 2. La chambre de recours régionale des fonctionnaires généraux se compose comme suit:
1° un président magistrat effectif et un président magistrat suppléant, désignés par le Gouvernement;
2° par section linguistique, trois assesseurs effectifs et trois suppléants désignés par le Gouvernement parmi les agents de rang A5 au moins du ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale, et à défaut de ceux-ci, parmi les agents du rang A4+;
3° par section linguistique, trois assesseurs effectifs et trois assesseurs suppléants désignés par les organisations syndicales;
4° par section linguistique, un greffier rapporteur effectif et un greffier rapporteur suppléant désignés par le Gouvernement.
1° un président magistrat effectif et un président magistrat suppléant, désignés par le Gouvernement;
(2° par section linguistique, trois assesseurs effectifs et trois suppléants désignés par le Gouvernement parmi les agents de rang A 2 au moins;
3° par section linguistique, trois assesseurs effectifs et trois suppléants désignés par les organisations syndicales;)
4° par section linguistique, un greffier rapporteur effectif et un greffier rapporteur suppléant désignés par le [1 Secrétaire général ou le Secrétaire général adjoint]1.
§ 2. La chambre de recours régionale des fonctionnaires généraux se compose comme suit:
1° un président magistrat effectif et un président magistrat suppléant, désignés par le Gouvernement;
2° par section linguistique, trois assesseurs effectifs et trois suppléants désignés par le Gouvernement parmi les agents de rang A5 au moins du ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale, et à défaut de ceux-ci, parmi les agents du rang A4+;
3° par section linguistique, trois assesseurs effectifs et trois assesseurs suppléants désignés par les organisations syndicales;
4° par section linguistique, un greffier rapporteur effectif et un greffier rapporteur suppléant désignés par le Gouvernement.
Modifications
Art.287. De taalkennis van de effectieve en plaatsvervangende voorzitters-magistraat moet worden vastgesteld overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Art. 286bis. [1 Les sections réunies établissent leur règlement d'ordre intérieur commun et le soumettent à l'approbation du Gouvernement.]1
Afdeling 3. - De beroepsprocedure.
Art. 287. Les connaissances linguistiques des présidents magistrats effectifs et suppléants doivent être établies, conformément à la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire.
Art.288. Op vraag van de voorzitter van de raad van beroep van het ministerie, zendt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal, al naargelang van de taalrol van de eiser, hem het volledige dossier toe.
Section 3. - De la procédure de recours.
Art.289. In elke zaak wordt een ambtenaar door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal aangewezen die [1 het aangevochten voorstel van straf]1 verdedigt voor de raad van beroep van het ministerie of door de minister voor de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal.
Deze ambtenaar mag niet deelnemen aan de beraadslaging. Het advies bedoeld in artikel 296 vermeldt of dit verbod werd [1 in acht genomen]1.
Deze ambtenaar mag niet deelnemen aan de beraadslaging. Het advies bedoeld in artikel 296 vermeldt of dit verbod werd [1 in acht genomen]1.
Modifications
Art. 288. A la demande du président de la chambre de recours du ministère, le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint, selon le rôle linguistique du requérant, lui transmet le dossier complet.
A la demande du président de la chambre de recours régionale, le ministre lui transmet le dossier complet.
A la demande du président de la chambre de recours régionale, le ministre lui transmet le dossier complet.
Art.290. De raad van beroep mag over geen enkele zaak beraadslagen, indien :
1° de eiser niet zijn middelen tot verdediging heeft kunnen doen gelden;
2° het dossier niet alle elementen bevat die het de raad toelaten met volledige kennis van zaken een advies te geven.
1° de eiser niet zijn middelen tot verdediging heeft kunnen doen gelden;
2° het dossier niet alle elementen bevat die het de raad toelaten met volledige kennis van zaken een advies te geven.
Art. 289. Dans chaque affaire, un agent est désigné par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint pour défendre [1 la proposition de peine contestée]1 devant la chambre de recours du ministère ou par le ministre devant la chambre de recours régionale des fonctionnaires généraux.
Cet agent ne peut assister aux délibérations. L'avis visé à l'article 296 précise si cette interdiction a été respectée.
Cet agent ne peut assister aux délibérations. L'avis visé à l'article 296 précise si cette interdiction a été respectée.
Modifications
Art.291. De raden van beroep bedoeld in artikel 285 kunnen bijkomende onderzoeken aanbevelen. Zij kunnen hierbij twee assessoren afvaardigen die hebben deelgenomen aan de beraadslagingen.
De ene wordt gekozen onder de assessoren aangewezen door de Regering en de andere onder de assessoren aangewezen door de vakorganisaties.
De ene wordt gekozen onder de assessoren aangewezen door de Regering en de andere onder de assessoren aangewezen door de vakorganisaties.
Art. 290. Aucun recours ne peut faire l'objet de délibérations de la chambre de recours, si :
1° le requérant n'a pas pu faire valoir ses moyens de défense;
2° le dossier ne contient pas tous les éléments susceptibles de permettre à la chambre d'émettre un avis en parfaite connaissance de cause.
1° le requérant n'a pas pu faire valoir ses moyens de défense;
2° le dossier ne contient pas tous les éléments susceptibles de permettre à la chambre d'émettre un avis en parfaite connaissance de cause.
Art.292. De eiser verschijnt in persoon.
Hij mag zich echter laten bijstaan [1 ...]1 door een persoon van zijn keuze.
[1 Ingeval van overmacht of ziekte, kan hij zich laten vertegenwoordigen door een persoon naar keuze.]1
De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de raad van beroep.
Hij mag zich echter laten bijstaan [1 ...]1 door een persoon van zijn keuze.
[1 Ingeval van overmacht of ziekte, kan hij zich laten vertegenwoordigen door een persoon naar keuze.]1
De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de raad van beroep.
Modifications
Art. 291. Les chambres de recours visées à l'article 285 peuvent recommander des enquêtes complémentaires. Elles peuvent y déléguer deux assesseurs qui ont assisté aux délibérations.
Les assesseurs sont choisis, l'un parmi ceux désignés par le Gouvernement, l'autre parmi ceux désignés par les organisations syndicales.
Les assesseurs sont choisis, l'un parmi ceux désignés par le Gouvernement, l'autre parmi ceux désignés par les organisations syndicales.
Art.293. Indien, ofschoon behoorlijk opgeroepen, de ambtenaar zonder geldige reden niet verschijnt, voert de betrokken raad van beroep de zaak af en stuurt het dossier terug naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 301, eerste lid [1 1° tot 4°]1.
(In dat geval [1 betekent de voorzitter de afvoering van de zaak aan]1 de ambtenaar. [1 ...]1.)
(In dat geval [1 betekent de voorzitter de afvoering van de zaak aan]1 de ambtenaar. [1 ...]1.)
Modifications
Art. 292. Le requérant comparaît en personne.
Il peut toutefois se faire assister [1 ...]1 par la personne de son choix.
[1 Il peut se faire représenter en cas de force majeure ou de maladie par la personne de son choix.]1
Le défenseur ne peut faire partie, à aucun titre, de la chambre de recours.
Il peut toutefois se faire assister [1 ...]1 par la personne de son choix.
[1 Il peut se faire représenter en cas de force majeure ou de maladie par la personne de son choix.]1
Le défenseur ne peut faire partie, à aucun titre, de la chambre de recours.
Modifications
Art.294. [1 De eiser heeft het recht een of meerdere assessoren te wraken Dit recht kan slechts eenmaal worden uitgeoefend voor eenzelfde zaak
De griffier-verslaggever betekent aan de eiser, per aangetekend schrijven, de lijst van effectieve assessoren en plaatsvervangers die voor de zaak die hem aanbelangt werden opgeroepen.
Binnen een termijn van acht dagen vanaf de betekening van de lijst, stuurt de eiser ze aangetekend terug naar de griffie met aanduiding van de naam van de assessoren die hij wraakt. De wraking moet worden gemotiveerd.
Na deze termijn, bepaald in het derde lid, wordt de eiser geacht af te zien van zijn recht op wraking.
Alvorens in te gaan op de grond van de zaak, beslist de voorzitter of er reden is om de vraag tot wraking in te willigen.]1
De voorzitter wraakt bovendien elke assessor die hij als rechter in eigen zaak zou kunnen beschouwen.
De griffier-verslaggever betekent aan de eiser, per aangetekend schrijven, de lijst van effectieve assessoren en plaatsvervangers die voor de zaak die hem aanbelangt werden opgeroepen.
Binnen een termijn van acht dagen vanaf de betekening van de lijst, stuurt de eiser ze aangetekend terug naar de griffie met aanduiding van de naam van de assessoren die hij wraakt. De wraking moet worden gemotiveerd.
Na deze termijn, bepaald in het derde lid, wordt de eiser geacht af te zien van zijn recht op wraking.
Alvorens in te gaan op de grond van de zaak, beslist de voorzitter of er reden is om de vraag tot wraking in te willigen.]1
De voorzitter wraakt bovendien elke assessor die hij als rechter in eigen zaak zou kunnen beschouwen.
Modifications
Art. 293. Si, bien que régulièrement convoqué, l'agent ne comparaît pas sans fournir de motif valable, la chambre de recours concernée se dessaisit du dossier et le renvoie a l'autorité compétente visée à l'article 301, alinéa 1, [1 1° à 4°]1.
(Dans ce cas, le président notifie le dessaisissement à l'agent. [1 ...]1.)
(Dans ce cas, le président notifie le dessaisissement à l'agent. [1 ...]1.)
Modifications
Art.295. De raden van beroep bedoeld in artikel 285 kunnen slechts beraadslagen indien de meerderheid van de assessoren opgeroepen voor de hoorzitting, aanwezig is.
[1 Zij beraadslagen in afwezigheid van de eiser en zijn raadgevers en van de ambtenaar die het standpunt van de overheid verdedigt.
Zij oordelen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het beroep.]1
[1 Zij beraadslagen in afwezigheid van de eiser en zijn raadgevers en van de ambtenaar die het standpunt van de overheid verdedigt.
Zij oordelen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het beroep.]1
Modifications
Art. 294. [1 Le requérant a le droit de récuser un ou plusieurs assesseurs. Ce droit ne peut être exercé qu'une seule fois pour une même affaire.
Le greffier-rapporteur notifie au requérant, par lettre recommandée à la poste, la liste des assesseurs effectifs et suppléants convoqués pour l'affaire le concernant.
Dans un délai de huit jours à partir de la notification de la liste, le requérant renvoie celle-ci, par lettre recommandée à la poste, au greffe en y indiquant le nom des assesseurs qu'il récuse. La récusation doit être motivée.
Passé ce délai fixé à l'alinéa 3, le requérant est censé renoncer à son droit de récusation.
Avant d'aborder le fond de l'affaire, le président décide s'il y a lieu de faire droit à la demande de récusation.]1
Le président récuse en outre tout assesseur qu'il pourrait considérer comme juge et partie.
Le greffier-rapporteur notifie au requérant, par lettre recommandée à la poste, la liste des assesseurs effectifs et suppléants convoqués pour l'affaire le concernant.
Dans un délai de huit jours à partir de la notification de la liste, le requérant renvoie celle-ci, par lettre recommandée à la poste, au greffe en y indiquant le nom des assesseurs qu'il récuse. La récusation doit être motivée.
Passé ce délai fixé à l'alinéa 3, le requérant est censé renoncer à son droit de récusation.
Avant d'aborder le fond de l'affaire, le président décide s'il y a lieu de faire droit à la demande de récusation.]1
Le président récuse en outre tout assesseur qu'il pourrait considérer comme juge et partie.
Modifications
Art.296. De raden van beroep bedoeld in artikel 285 geven hun gemotiveerd advies in (de twee maanden) volgend op de indiening van het beroep, behalve in geval van overmacht.
Art. 295. Les chambres de recours visées à l'article 285 ne peuvent délibérer qu'en présence de la majorité des assesseurs convoqués à l'audience.
[1 Elles délibèrent en l'absence du requérant et de son conseil et de l'agent qui défend la position de l'autorité.
Elles jugent de la recevabilité du recours et du bien fondé de celui-ci.]1
[1 Elles délibèrent en l'absence du requérant et de son conseil et de l'agent qui défend la position de l'autorité.
Elles jugent de la recevabilité du recours et du bien fondé de celui-ci.]1
Modifications
Art.297. De stemming is geheim.
Er nemen evenveel door de overheid aangewezen assessoren als door de vakorganisaties aangewezen assessoren deel aan de stemming.
[1 Elk lid, met inbegrip van de voorzitter, is stemgerechtigd.]1
Wanneer een oneven aantal assessoren aanwezig is op het ogenblik van de stemming, herstelt de voorzitter de pariteit in overleg met de aanwezige leden.
Bij staking van stemmen, wordt het advies gunstig geacht voor de eiser.
De griffiers zijn niet stemgerechtigd.
Er nemen evenveel door de overheid aangewezen assessoren als door de vakorganisaties aangewezen assessoren deel aan de stemming.
[1 Elk lid, met inbegrip van de voorzitter, is stemgerechtigd.]1
Wanneer een oneven aantal assessoren aanwezig is op het ogenblik van de stemming, herstelt de voorzitter de pariteit in overleg met de aanwezige leden.
Bij staking van stemmen, wordt het advies gunstig geacht voor de eiser.
De griffiers zijn niet stemgerechtigd.
Modifications
Art. 296. Les chambres de recours visées à l'article 285 émettent un avis motivé dans (les deux mois) de l'introduction du recours, sauf cas de force majeure.
Art.298. Indien de betrokken raad van beroep, behalve in geval van overmacht, zijn advies niet binnen de voorgeschreven termijn geeft, wordt het gunstig geacht voor de betrokken ambtenaar.
Art. 297. Le vote est secret.
Les assesseurs désignés par l'autorité et les assesseurs désignés par les organisations syndicales participent au vote en nombre égal.
[1 Chaque membre, y compris le président, a voix délibérative.]1
Lorsque le nombre d'assesseurs présents est impair au moment du vote, le président rétablit la parité en concertation avec les membres présents.
En cas de partage des voix, l'avis est considéré favorable au requérant.
Les greffiers n'ont pas voix délibérative.
Les assesseurs désignés par l'autorité et les assesseurs désignés par les organisations syndicales participent au vote en nombre égal.
[1 Chaque membre, y compris le président, a voix délibérative.]1
Lorsque le nombre d'assesseurs présents est impair au moment du vote, le président rétablit la parité en concertation avec les membres présents.
En cas de partage des voix, l'avis est considéré favorable au requérant.
Les greffiers n'ont pas voix délibérative.
Modifications
Art.299. [1 De betrokken raad van beroep stuurt haar advies alsook het volledige dossier naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 301, 1° tot 4°, ten laatste twintig dagen na het uitbrengen van het advies ". Het advies vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt.]1
[1 De raad betekent het advies aan de ambtenaar binnen dezelfde termijn.]1
[1 De raad betekent het advies aan de ambtenaar binnen dezelfde termijn.]1
Modifications
Art. 298. Au cas où la chambre de recours concernée, hormis les cas de force majeure, ne rend pas son avis dans le délai imparti, celui-ci est répute favorable à l'agent concerné.
Art.300. (De minister) bepaalt de (toelage) toegekend aan de voorzitters of aan de plaatsvervangende voorzitters van de raden van beroep bedoeld in artikel 285.
Art. 299. [1 La chambre de recours concernée envoie son avis ainsi que le dossier complet à l'autorité compétente visée à l'article 301, 1° à 4°, au plus tard vingt jours après que l'avis ait été rendu. L'avis mentionne par quel nombre de voix, pour ou contre, le vote a été acquis.]1
[1 La chambre notifie dans le même délai l'avis à l'agent.]1
[1 La chambre notifie dans le même délai l'avis à l'agent.]1
Modifications
HOOFDSTUK IV. - Uitspraak van de tuchtstraf [1 ...]1.
Art. 300. (Le Ministre) fixe l'allocation accordée aux présidents ou aux présidents suppléants des chambres de recours visées à l'article 285.
Art.301.[1 Volgende overheden spreken de tuchtstraf uit :
CHAPITRE IV. - Du prononcé de la peine disciplinaire [1 ...]1.
Art.302. (De in artikel 301, [1 ...]1 bedoelde overheid spreekt zich binnen twee maanden na de ontvangst van het door de raad van beroep uitgebrachte advies uit.)
Binnen de [1 vijftien dagen]1 na uitspraak van de beslissing brengt zij per aangetekend schrijven de definitieve beslissing ter kennis van de ambtenaar.
Binnen de [1 vijftien dagen]1 na uitspraak van de beslissing brengt zij per aangetekend schrijven de definitieve beslissing ter kennis van de ambtenaar.
Modifications
Art. 301. [1 Prononcent la peine disciplinaire, les autorités suivantes :
1° un supérieur hiérarchique habilité pour le rappel à l'ordre, la retenue de traitement, le déplacement disciplinaire et la suspension disciplinaire à l'égard des agents de rang A3 ou d'un rang inférieur; ce supérieur ne peut être celui qui, en vertu de l'article 275, 1°, a proposé la peine; en l'absence de supérieur hiérarchique, le conseil de direction prononce la peine;
2° l'autorité investie du pouvoir de nomination pour la régression barémique, la rétrogradation, la démission d'office et la révocation à l'égard des agents de rang A3 ou d'un rang inférieur;
3° deux Ministres ou Secrétaires d'Etat désignés par le Gouvernement pour le rappel à l'ordre, la retenue de traitement, le déplacement disciplinaire et la suspension disciplinaire à l'égard des agents de rang A4 ou d'un rang supérieur.
4° L'autorité investie du pouvoir de nomination pour la régression barémique, la rétrogradation, la démission d'office et la révocation l'égard des agents de rang A4 ou d'un rang supérieur.
L'autorité compétente ne peut prononcer une peine plus lourde que celle proposée ni ne peut invoquer d'autres faits que ceux ayant motivé la proposition.]1
1° un supérieur hiérarchique habilité pour le rappel à l'ordre, la retenue de traitement, le déplacement disciplinaire et la suspension disciplinaire à l'égard des agents de rang A3 ou d'un rang inférieur; ce supérieur ne peut être celui qui, en vertu de l'article 275, 1°, a proposé la peine; en l'absence de supérieur hiérarchique, le conseil de direction prononce la peine;
2° l'autorité investie du pouvoir de nomination pour la régression barémique, la rétrogradation, la démission d'office et la révocation à l'égard des agents de rang A3 ou d'un rang inférieur;
3° deux Ministres ou Secrétaires d'Etat désignés par le Gouvernement pour le rappel à l'ordre, la retenue de traitement, le déplacement disciplinaire et la suspension disciplinaire à l'égard des agents de rang A4 ou d'un rang supérieur.
4° L'autorité investie du pouvoir de nomination pour la régression barémique, la rétrogradation, la démission d'office et la révocation l'égard des agents de rang A4 ou d'un rang supérieur.
L'autorité compétente ne peut prononcer une peine plus lourde que celle proposée ni ne peut invoquer d'autres faits que ceux ayant motivé la proposition.]1
Modifications
HOOFDSTUK V. - De inschrijving en de schrapping van de straf.
Art. 302.(L'autorité visée à l'article 301, [1 ...]1, se prononce dans les deux mois de la réception de l'avis émis par la chambre de recours.)
Art.303. Elke tuchtstraf wordt ingeschreven op de tuchtfiche van de ambtenaar.
CHAPITRE V. - De l'inscription et de la radiation de la peine.
Art.304. De schrapping van de tuchtstraffen gebeurt van ambtswege na een periode waarvan de duur wordt vastgesteld op :
1° zes maanden voor de terechtwijzing;
2° een jaar voor de inhouding van wedde;
[1 3° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;]1
[1 4°]1 twee jaar voor de tuchtschorsing;
[1 5°]1 drie jaar voor de terugzetting in graad.
[1 De termijn gaat in vanaf de betekening van de straf.]1
1° zes maanden voor de terechtwijzing;
2° een jaar voor de inhouding van wedde;
[1 3° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;]1
[1 4°]1 twee jaar voor de tuchtschorsing;
[1 5°]1 drie jaar voor de terugzetting in graad.
[1 De termijn gaat in vanaf de betekening van de straf.]1
Modifications
Art. 303. Toute peine disciplinaire fait l'objet d'une inscription sur la fiche disciplinaire de l'agent.
Art.305. De schrapping heeft tot gevolg dat er geen rekening meer mag worden gehouden met de geschrapte tuchtstraf.
Art. 304. La radiation des peines disciplinaires est automatique après une période dont la durée est fixée à :
1° six mois pour le rappel à l'ordre;
2° un an pour la retenue de traitement;
[1 3° dix-huit mois pour le déplacement disciplinaire;]1
[1 4°]1 deux ans pour la suspension disciplinaire;
[1 5°]1 trois ans pour la rétrogradation.
[1 Le délai prend cours à partir de la notification de la sanction.]1
1° six mois pour le rappel à l'ordre;
2° un an pour la retenue de traitement;
[1 3° dix-huit mois pour le déplacement disciplinaire;]1
[1 4°]1 deux ans pour la suspension disciplinaire;
[1 5°]1 trois ans pour la rétrogradation.
[1 Le délai prend cours à partir de la notification de la sanction.]1
Modifications
TITEL X. - De schorsing in het belang van de dienst.
Art. 305. La radiation a pour effet qu'il ne peut plus être tenu compte de la peine disciplinaire radiée.
Art.306. De ambtenaar kan in het belang van de dienst in zijn ambt worden geschorst :
TITRE X. - De la suspension dans l'intérêt du service.
Art.307. De maatregelen bedoeld in artikel 306 worden uitgesproken door :
1° de minister in verband met ambtenaren-generaal;
2° de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in verband met de andere ambtenaren;
Zij horen de ambtenaar vooraf, uiterlijk [1 vijftien dagen]1 nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die de ambtenaar ten laste worden gelegd. De ambtenaar mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Indien de ambtenaar wegens overmacht niet kan worden gehoord binnen deze termijn, mag hij zich laten vertegenwoordigen. Deze termijn wordt verlengd met maximum tien dagen.
[1 De schorsingsbeslissing wordt betekend volgens de regels bedoeld in artikel 274ter.]1
1° de minister in verband met ambtenaren-generaal;
2° de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in verband met de andere ambtenaren;
Zij horen de ambtenaar vooraf, uiterlijk [1 vijftien dagen]1 nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die de ambtenaar ten laste worden gelegd. De ambtenaar mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Indien de ambtenaar wegens overmacht niet kan worden gehoord binnen deze termijn, mag hij zich laten vertegenwoordigen. Deze termijn wordt verlengd met maximum tien dagen.
[1 De schorsingsbeslissing wordt betekend volgens de regels bedoeld in artikel 274ter.]1
Modifications
Art. 306. L'agent peut, dans l'intérêt du service être suspendu de sa fonction :
1° lorsqu'il fait l'objet de poursuites pénales;
2° lorsqu'il fait l'objet d'une poursuite disciplinaire en raison d'une faute grave pour laquelle il y a flagrant délit ou des indices probants.
L'agent peut être privé de la faculté de faire valoir ses titres à la promotion et son droit a l'avancement de traitement et peut faire l'objet d'une réduction (de rémunération qui ne peut être supérieure à la retenue visée à l'article 23, alinéa 2 de la loi du 12 avril 1965 sur la protection de la rémunération des travailleurs.).
1° lorsqu'il fait l'objet de poursuites pénales;
2° lorsqu'il fait l'objet d'une poursuite disciplinaire en raison d'une faute grave pour laquelle il y a flagrant délit ou des indices probants.
L'agent peut être privé de la faculté de faire valoir ses titres à la promotion et son droit a l'avancement de traitement et peut faire l'objet d'une réduction (de rémunération qui ne peut être supérieure à la retenue visée à l'article 23, alinéa 2 de la loi du 12 avril 1965 sur la protection de la rémunération des travailleurs.).
Art.308. [1 De ambtenaar kan binnen acht dagen na de betekening zoals bedoeld in artikel 274ter, in beroep gaan bij een der raden van beroep bedoeld in artikel 285 naargelang zijn graad.]1
Modifications
Art. 307. Les mesures visées par l'article 306 sont prononcées par :
1° le ministre, à l'encontre des fonctionnaires généraux;
2° le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint, à l'encontre des autres agents.
Ils entendent l'agent au préalable, au plus tard [1 quinze jours]1 après avoir eu connaissance des faits qui sont à charge de celui-ci. L'agent peut se faire assister par une personne de son choix.
Si l'agent ne peut être entendu pour cas de force majeure endéans ce délai, il peut se faire représenter. Ce délai est prorogé de dix jours maximum.
[1 La décision de suspension est notifiée selon les règles visées à l'article 274ter.]1
1° le ministre, à l'encontre des fonctionnaires généraux;
2° le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint, à l'encontre des autres agents.
Ils entendent l'agent au préalable, au plus tard [1 quinze jours]1 après avoir eu connaissance des faits qui sont à charge de celui-ci. L'agent peut se faire assister par une personne de son choix.
Si l'agent ne peut être entendu pour cas de force majeure endéans ce délai, il peut se faire représenter. Ce délai est prorogé de dix jours maximum.
[1 La décision de suspension est notifiée selon les règles visées à l'article 274ter.]1
Modifications
Art. 308bis. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 62; Inwerkingtreding : 22-12-2000) De krachtens artikel 285 opgerichte raden van beroep nemen kennis van het beroep inzake de schorsing in het belang van de dienst en inzake de maatregelen waarin artikel 306, tweede lid voorziet.
De beroepsprocedure is die welke geldt voor beroepen aangaande tuchtzaken.
Indien het door de betrokken raad van beroep uitgebrachte advies anders luidt dan de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing :
1° spreekt de minister zich uit over de te treffen maatregel voor de ambtenaren behalve de ambtenaren-generaal;
2° spreekt de Regering zich uit over de te treffen maatregel voor de ambtenaren-generaal.
Indien het door de betrokken raad van beroep uitgebrachte advies in overeenstemming is met de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing, bevestigt de bevoegde overheid bedoeld in het derde lid de maatregel.
De beroepsprocedure is die welke geldt voor beroepen aangaande tuchtzaken.
Indien het door de betrokken raad van beroep uitgebrachte advies anders luidt dan de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing :
1° spreekt de minister zich uit over de te treffen maatregel voor de ambtenaren behalve de ambtenaren-generaal;
2° spreekt de Regering zich uit over de te treffen maatregel voor de ambtenaren-generaal.
Indien het door de betrokken raad van beroep uitgebrachte advies in overeenstemming is met de door de bevoegde overheid in eerste aanleg getroffen beslissing, bevestigt de bevoegde overheid bedoeld in het derde lid de maatregel.
Art. 308. [1 L'agent peut, dans les huit jours de la notification telle que visée à l'article 274ter, introduire un recours devant une des chambres de recours visées à l'article 285 selon son grade.]1
Modifications
Art.309. Behalve in geval van strafrechtelijke vervolging, mag de duur van de schorsing ten hoogste zes maanden bedragen. [1 Zij kan worden verlengd met zesmaandelijkse termijnen in geval van strafrechtelijke vervolging.]1
Modifications
Art. 308bis. (Inséré par ARR 2002-09-26/51, art. 62; En vigueur : 22-12-2000) Les chambres de recours créées en vertu de l'article 285 connaissent des recours relatifs à la suspension dans l'intérêt du service et aux mesures prévues à l'article 306, alinéa 2.
La procédure de recours est celle prévue pour le recours en matière disciplinaire.
Si l'avis rendu par la chambre de recours concernée diffère de la décision rendue par l'autorité compétente en première instance :
1° le ministre se prononce sur la mesure à prendre pour les fonctionnaires autres que les fonctionnaires généraux;
2° le Gouvernement se prononce sur la mesure à prendre pour les fonctionnaires généraux.
Si l'avis rendu par la chambre de recours concernée est conforme à la décision rendue par l'autorité compétente en première instance, l'autorité compétente visée à l'alinéa 3 confirme la mesure.
La procédure de recours est celle prévue pour le recours en matière disciplinaire.
Si l'avis rendu par la chambre de recours concernée diffère de la décision rendue par l'autorité compétente en première instance :
1° le ministre se prononce sur la mesure à prendre pour les fonctionnaires autres que les fonctionnaires généraux;
2° le Gouvernement se prononce sur la mesure à prendre pour les fonctionnaires généraux.
Si l'avis rendu par la chambre de recours concernée est conforme à la décision rendue par l'autorité compétente en première instance, l'autorité compétente visée à l'alinéa 3 confirme la mesure.
Art.310. De schorsing in het belang van de dienst alsmede de maatregelen bedoeld in artikel 306, tweede lid eindigen van rechtswege wanneer de tuchtrechtelijke uitspraak voor een zwaar vergrijp bedoeld in artikel 306 eerste lid, 2° definitief wordt.
De door een ambtenaar opgelopen tuchtstraf werkt terug tot op een datum die niet verder mag teruggaan dan degene vanaf welke de met toepassing van artikel 306, tweede lid, getroffen maatregelen uitwerking hebben.
In dit geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.
De door een ambtenaar opgelopen tuchtstraf werkt terug tot op een datum die niet verder mag teruggaan dan degene vanaf welke de met toepassing van artikel 306, tweede lid, getroffen maatregelen uitwerking hebben.
In dit geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.
Art. 309. Sauf en cas de poursuite pénale, la durée de la suspension s'élève à six mois maximum. [1 Elle peut être renouvelée par périodes de six mois en cas de poursuite pénale.]1
Modifications
TITEL XI. - Onverenigbaarheden en cumulatie van beroepsactiviteiten.
Art. 310. La suspension dans l'intérêt du service ainsi que les mesures visées à l'article 306, alinéa 2, prennent fin d'office lorsque la sanction disciplinaire prononcée suite à une faute grave visée à l'article 306 alinéa 1er, 2° est définitive.
Art.311. Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon uitoefent en die :
TITRE XI. - Des incompatibilités et des cumuls d'activités professionnelles.
Art.312. De cumulatie van beroepsactiviteiten is verboden tenzij daar toestemming is voor verleend.
Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid die een belastbaar beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.
Inherent aan het ambt is elke opdracht die ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt of waarvoor de ambtenaar wordt aangewezen door de overheid waaronder hij ressorteert.
Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid die een belastbaar beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.
Inherent aan het ambt is elke opdracht die ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt of waarvoor de ambtenaar wordt aangewezen door de overheid waaronder hij ressorteert.
Art. 311. Est incompatible avec la qualité d'agent, toute activité que ce dernier exerce lui même ou par l'intermédiaire d'une autre personne et qui :
1° l'empêche de remplir ses devoirs d'agent ou engendre des conflits d'intérêt, ou;
2° n'est pas en accord avec la dignité de sa fonction.
L'agent qui ne respecte pas cette disposition, s'expose a une action disciplinaire.
1° l'empêche de remplir ses devoirs d'agent ou engendre des conflits d'intérêt, ou;
2° n'est pas en accord avec la dignité de sa fonction.
L'agent qui ne respecte pas cette disposition, s'expose a une action disciplinaire.
Art.313. Een politiek mandaat wordt niet beschouwd als een beroepsactiviteit.
De verkozen ambtenaar moet de dienst belast met het HRM hiervan verwittigen, die op zijn beurt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal op de hoogte brengt.
De uitoefening van een mandaat van ten minste rang A4 is onverenigbaar met een politiek mandaat waarvan het overeenstemmende politiek verlof een vierde van een voltijdse betrekking overschrijdt.
De verkozen ambtenaar moet de dienst belast met het HRM hiervan verwittigen, die op zijn beurt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal op de hoogte brengt.
De uitoefening van een mandaat van ten minste rang A4 is onverenigbaar met een politiek mandaat waarvan het overeenstemmende politiek verlof een vierde van een voltijdse betrekking overschrijdt.
Art. 312. Le cumul d'activités professionnelles est interdit à moins qu'une autorisation ait été accordée.
Par activité professionnelle, il faut entendre toute occupation qui procure des revenus professionnels imposables et qui n'est pas inhérente à l'exercice de la fonction.
Est inhérente à sa fonction, toute mission qui, conformément à une disposition légale ou règlementaire, est liée à cette fonction ou toute mission pour laquelle l'agent est désigné par l'autorité dont il dépend.
Par activité professionnelle, il faut entendre toute occupation qui procure des revenus professionnels imposables et qui n'est pas inhérente à l'exercice de la fonction.
Est inhérente à sa fonction, toute mission qui, conformément à une disposition légale ou règlementaire, est liée à cette fonction ou toute mission pour laquelle l'agent est désigné par l'autorité dont il dépend.
Art.314. Er kan toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit buiten de diensturen, indien deze niet in strijd is met de bepalingen van artikel 311.
Art. 313. Un mandat politique n'est pas considéré comme une activité professionnelle.
L'agent qui est élu doit en avertir le service chargé de la GRH, lequel en informe le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
L'exercice d'un mandat de rang A4 au moins est incompatible avec un mandat politique dont le congé politique correspondant excède un quart temps d'un emploi à temps plein.
L'agent qui est élu doit en avertir le service chargé de la GRH, lequel en informe le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
L'exercice d'un mandat de rang A4 au moins est incompatible avec un mandat politique dont le congé politique correspondant excède un quart temps d'un emploi à temps plein.
Art.315. Er kan toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit binnen de diensturen, indien deze :
1° niet in strijd is met de bepalingen van artikel 311;
2° van algemeen belang is voor het Gewest;
3° zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek kan worden uitgeoefend.
Onder diensturen dient te worden verstaan : de stamtijden die de glijdende werktijdregeling vastlegt.
Deze ambtenaar is in actieve dienst.
De minister bepaalt de wijze waarop deze maatregel wordt toegepast.
1° niet in strijd is met de bepalingen van artikel 311;
2° van algemeen belang is voor het Gewest;
3° zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek kan worden uitgeoefend.
Onder diensturen dient te worden verstaan : de stamtijden die de glijdende werktijdregeling vastlegt.
Deze ambtenaar is in actieve dienst.
De minister bepaalt de wijze waarop deze maatregel wordt toegepast.
Art. 314. Une autorisation peut être accordée à un agent pour exercer une activité professionnelle en dehors des heures de service si celle-ci n'est pas en contradiction avec les dispositions de l'article 311.
Art.316. De aanvraag tot cumulatie wordt schriftelijk ingediend bij de directeur-generaal of de ambtenaar aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in hun diensten, door middel van een modelformulier dat door de dienst belast met HRM wordt verstrekt.
Het diensthoofd geeft vooraf in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien, een gemotiveerd advies. De directeur-generaal voegt er zijn advies aan toe alvorens het dossier door te sturen naar de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Het diensthoofd geeft vooraf in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien, een gemotiveerd advies. De directeur-generaal voegt er zijn advies aan toe alvorens het dossier door te sturen naar de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Art. 315. Une autorisation peut être accordée à un agent pour exercer une activité professionnelle durant les heures de service si cette activité :
1° n'est pas en contradiction avec les dispositions de l'article 311;
2° est d'intérêt général pour la Région;
3° peut être exercée sans inconvénient pour le service ou pour le public.
Par heures de service, il faut entendre les plages fixes qui déterminent le régime de l'horaire variable.
Cet agent est en activité de service.
Le ministre précise les modalités d'application de cette mesure.
1° n'est pas en contradiction avec les dispositions de l'article 311;
2° est d'intérêt général pour la Région;
3° peut être exercée sans inconvénient pour le service ou pour le public.
Par heures de service, il faut entendre les plages fixes qui déterminent le régime de l'horaire variable.
Cet agent est en activité de service.
Le ministre précise les modalités d'application de cette mesure.
Art.317. De toestemming wordt verleend of geweigerd door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Art. 316. La demande de cumul est introduite par écrit auprès du directeur général ou du fonctionnaire désigné par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint dans leurs services, à l'aide d'un formulaire type qui est fourni par le service chargé de la GRH.
Le chef de service donne au préalable un avis motivé à l'endroit du formulaire réservé à cet effet. Le directeur général y ajoute son avis avant d'envoyer le dossier au secrétaire général ou au secrétaire général adjoint.
Le chef de service donne au préalable un avis motivé à l'endroit du formulaire réservé à cet effet. Le directeur général y ajoute son avis avant d'envoyer le dossier au secrétaire général ou au secrétaire général adjoint.
Art.318. De ambtenaar wordt binnen [1 dertig dagen]1 na datum van zijn aanvraag in kennis gesteld van de beslissing.
Modifications
Art. 317. L'autorisation est accordée ou refusée par le Secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
Art.319. De toestemming kan worden herroepen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Art. 318. L'agent est informé de la décision dans les [1 trente jours]1 à dater de sa demande.
Modifications
TITEL XII. - De inschakeling van personen met een handicap.
Art. 319. L'autorisation peut toujours être retirée par le secrétaire général ou le secrétaire général adjoint.
Art. 319bis.[1 § 1. Het ministerie moet een aantal gehandicapte personen tewerkstellen dat gelijk is aan twee percent van de personeelsformatie.
TITRE XII. - De l'intégration des personnes handicapées.
Art. 319ter. [1 De gehandicapte persoon heeft de mogelijkheid om deel te nemen aan een vergelijkend wervingsexamen bedoeld in artikel 25 en volgende van het hoofdstuk Werving van dit besluit. Hij kan, bij deze gelegenheid, SELOR - Selectiebureau van de Federale overheid, vragen om een behoorlijke inrichting tijdens zijn deelname aan de proeven.
Voor elk vergelijkend wervingsexamen, worden, buiten de lijsten bedoeld in het hoofdstuk betreffende de werving, bijzondere lijsten van de geslaagde gehandicapte personen aangelegd. Deze laatsten worden er slechts in opgenomen op hun vraag [en voor zover ze een attest hebben voorgelegd] dat hen de hoedanigheid van gehandicapte persoon in de zin van artikel 319bis verleent. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12950)
De gehandicapte personen opgenomen in de bijzondere lijst bedoeld in het eerste lid behouden hun rangschikking zonder tijdsbeperking.
Onverminderd de bepalingen van voorgaand artikel, zijn de regels betreffende de in dit besluit bedoelde werving van toepassing op de selectie en werving van gehandicapte personen.
Als het percentage dat bepaald is in artikel 319bis,§ 1, eerste lid, van dit besluit niet bereikt is, kan de minister of zijn afgevaardigde bij de aanwerving voorrang geven aan personen met een handicap die laureaat zijn.]1
Voor elk vergelijkend wervingsexamen, worden, buiten de lijsten bedoeld in het hoofdstuk betreffende de werving, bijzondere lijsten van de geslaagde gehandicapte personen aangelegd. Deze laatsten worden er slechts in opgenomen op hun vraag [en voor zover ze een attest hebben voorgelegd] dat hen de hoedanigheid van gehandicapte persoon in de zin van artikel 319bis verleent. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12950)
De gehandicapte personen opgenomen in de bijzondere lijst bedoeld in het eerste lid behouden hun rangschikking zonder tijdsbeperking.
Onverminderd de bepalingen van voorgaand artikel, zijn de regels betreffende de in dit besluit bedoelde werving van toepassing op de selectie en werving van gehandicapte personen.
Als het percentage dat bepaald is in artikel 319bis,§ 1, eerste lid, van dit besluit niet bereikt is, kan de minister of zijn afgevaardigde bij de aanwerving voorrang geven aan personen met een handicap die laureaat zijn.]1
Art. 319bis. [1 § 1er. Le ministère est tenu d'occuper un nombre de personnes handicapées fixé à deux pour cent de l'effectif prévu au cadre organique.
[2 Cet objectif peut être atteint par recrutement ou par la reconnaissance d'agents dont le handicap est reconnu en cours de carrière.]2
§ 2. Pour l'application du présent titre, il y a lieu d'entendre par " organismes de reconnaissance " les quatre organismes suivants :
1° l'Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées, en abrégé A.W.I.P.H.;
2° l'Office de la Communauté germanophone pour les personnes handicapées (Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung);
3° [2 le Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, en abrégé VDAB, et/ou la Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;]2
4° [2 le Service bruxellois francophone des personnes handicapées, connu comme Personne Handicapée Autonomie Recherchée, en abrégé PHARE ;]2
5° [2 ...]2.
§ 3. Peuvent occuper un emploi du quota réservé aux personnes handicapées les candidats qui remplissent au moment du recrutement [2 ou en cours de carrière]2 au moins l'une des conditions suivantes :
1° avoir été enregistré auprès d'un des organismes de reconnaissance visés au § 2, ou avoir fait l'objet d'une décision d'intervention de la part d'un de ceux-ci, et avoir communiqué à un de ceux-ci toute décision relative aux dispositions d'aide ou d'intégration sociale ou professionnelle prise par le pouvoir fédéral ou communautaire;
2° avoir été victime d'un accident du travail et fournir une attestation délivrée par le Fonds des Accidents du Travail ou par l'Office médico-social de l'Etat certifiant une incapacité d'au moins 66 %;
3° avoir été victime d'une maladie professionnelle et fournir une attestation délivrée par le Fonds des Maladies professionnelles ou par l'Office médico-social de l'Etat certifiant une incapacité d'au moins 66 %;
4° avoir été victime d'un accident de droit commun et fournir une copie du jugement délivré par le greffe du tribunal certifiant que le handicap ou l'incapacité est d'au moins 66 %;
5° avoir été victime d'un accident domestique et fournir une copie de la décision de l'organe assureur certifiant que l'incapacité permanente est d'au moins 66 %;
6° bénéficier d'une allocation de remplacement de revenu ou d'intégration en vertu de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux handicapés.]1
[2 7° être en possession d'une attestation délivrée par la Direction Générale Personnes handicapées du Service public fédéral Sécurité sociale pour l'octroi des avantages sociaux et fiscaux.]2
[2 Cet objectif peut être atteint par recrutement ou par la reconnaissance d'agents dont le handicap est reconnu en cours de carrière.]2
§ 2. Pour l'application du présent titre, il y a lieu d'entendre par " organismes de reconnaissance " les quatre organismes suivants :
1° l'Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées, en abrégé A.W.I.P.H.;
2° l'Office de la Communauté germanophone pour les personnes handicapées (Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung);
3° [2 le Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, en abrégé VDAB, et/ou la Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;]2
4° [2 le Service bruxellois francophone des personnes handicapées, connu comme Personne Handicapée Autonomie Recherchée, en abrégé PHARE ;]2
5° [2 ...]2.
§ 3. Peuvent occuper un emploi du quota réservé aux personnes handicapées les candidats qui remplissent au moment du recrutement [2 ou en cours de carrière]2 au moins l'une des conditions suivantes :
1° avoir été enregistré auprès d'un des organismes de reconnaissance visés au § 2, ou avoir fait l'objet d'une décision d'intervention de la part d'un de ceux-ci, et avoir communiqué à un de ceux-ci toute décision relative aux dispositions d'aide ou d'intégration sociale ou professionnelle prise par le pouvoir fédéral ou communautaire;
2° avoir été victime d'un accident du travail et fournir une attestation délivrée par le Fonds des Accidents du Travail ou par l'Office médico-social de l'Etat certifiant une incapacité d'au moins 66 %;
3° avoir été victime d'une maladie professionnelle et fournir une attestation délivrée par le Fonds des Maladies professionnelles ou par l'Office médico-social de l'Etat certifiant une incapacité d'au moins 66 %;
4° avoir été victime d'un accident de droit commun et fournir une copie du jugement délivré par le greffe du tribunal certifiant que le handicap ou l'incapacité est d'au moins 66 %;
5° avoir été victime d'un accident domestique et fournir une copie de la décision de l'organe assureur certifiant que l'incapacité permanente est d'au moins 66 %;
6° bénéficier d'une allocation de remplacement de revenu ou d'intégration en vertu de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux handicapés.]1
[2 7° être en possession d'une attestation délivrée par la Direction Générale Personnes handicapées du Service public fédéral Sécurité sociale pour l'octroi des avantages sociaux et fiscaux.]2
Art. 319quater. [1 § 1 De modaliteiten van de examens voor overgang tot een hoger niveau en van de vormingen ter voorbereiding op een bevordering zijn aangepast aan de beperkingen opgelegd door de handicaps.
§ 2. In geval van verandering van betrekking kan het advies van de arbeidsgeneesheer vereist worden om de bekwaamheid van de gehandicapte persoon tot het bekleden van de nieuwe betrekking na te gaan.
§ 3. De secretaris-generaal of de adjunct- secretaris-generaal kan in samenwerking met [de erkenningsinstellingen bedoeld artikel 319bis, in § 2], het onthaal, de vorming en de inschakeling in het arbeidsproces van de gehandicapte personen organiseren. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12950)]1
§ 2. In geval van verandering van betrekking kan het advies van de arbeidsgeneesheer vereist worden om de bekwaamheid van de gehandicapte persoon tot het bekleden van de nieuwe betrekking na te gaan.
§ 3. De secretaris-generaal of de adjunct- secretaris-generaal kan in samenwerking met [de erkenningsinstellingen bedoeld artikel 319bis, in § 2], het onthaal, de vorming en de inschakeling in het arbeidsproces van de gehandicapte personen organiseren. (ERRATUM, zie B.St. 25-02-2010, p. 12950)]1
Art. 319ter. [1 La personne handicapée a la possibilité de participer à un concours de recrutement visé aux articles 25 et suivants du chapitre recrutement du présent arrêté. Elle peut, à cette occasion, demander à SELOR- Bureau de sélection de l'Administration fédérale de bénéficier d'aménagements raisonnables lors de sa participation aux épreuves.
Pour chaque concours de recrutement, il est établi, outre les listes des lauréats visées au chapitre relatif au recrutement, des listes spécifiques des personnes handicapées lauréates. Celles-ci n'y figurent qu'à leur demande et pour autant qu'elles aient produit une attestation leur conférant la qualité de personne handicapée au sens de l'article 319bis.
Les personnes handicapées reprises dans la liste spécifique visée à l'alinéa précédent gardent le bénéfice de leur classement sans limite de temps.
Sans préjudice des dispositions du présent article, les règles relatives au recrutement visées au présent arrêté, sont applicables à la sélection et au recrutement des personnes handicapées.
Si le pourcentage fixé à l'article 319bis, § 1er, alinéa 1er, du présent arrêté n'est pas atteint, le ministre ou son délégué peut donner priorité, lors du recrutement, aux personnes handicapées lauréates.]1
Pour chaque concours de recrutement, il est établi, outre les listes des lauréats visées au chapitre relatif au recrutement, des listes spécifiques des personnes handicapées lauréates. Celles-ci n'y figurent qu'à leur demande et pour autant qu'elles aient produit une attestation leur conférant la qualité de personne handicapée au sens de l'article 319bis.
Les personnes handicapées reprises dans la liste spécifique visée à l'alinéa précédent gardent le bénéfice de leur classement sans limite de temps.
Sans préjudice des dispositions du présent article, les règles relatives au recrutement visées au présent arrêté, sont applicables à la sélection et au recrutement des personnes handicapées.
Si le pourcentage fixé à l'article 319bis, § 1er, alinéa 1er, du présent arrêté n'est pas atteint, le ministre ou son délégué peut donner priorité, lors du recrutement, aux personnes handicapées lauréates.]1
TITEL XIII. [1 Het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en de definitieve ambtsneerlegging.]1
Art. 319quater. [1 § 1er. Les modalités des concours d'accession au niveau supérieur et des formations préparatoires à la promotion sont adaptées aux contraintes liées aux handicaps.
Art. 319quinquies. [1 Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de wettelijke pensioenleeftijd, behalve in de gevallen waarin voorzien is in de wetgeving met betrekking tot de pensioenen en het huidig besluit.]1
TITRE XIII. [1 De la perte de la qualité d'agent et de la cessation définitive des fonctions.]1
Art. 319sexies. [1 § 1. Er wordt van rechtswege een einde gesteld aan de hoedanigheid van ambtenaar wanneer de ambtenaar de wettelijke pensioenleeftijd bereikt.
§ 2. In afwijking van § 1, indien ze ermee akkoord gaan en indien de noodwendigheid van de dienst dit vereist, kunnen de ambtenaren uitzonderlijk in dienst gehouden worden na de wettelijke pensioenleeftijd bereikt te hebben en dit gedurende een periode van zes maanden.
Voor de ambtenaren die de graden van rang A4, A5, A6 en A7 bekleden, kan die periode van zes maanden drie maal vernieuwd worden.
De ambtenaren die na de wettelijke pensioenleeftijd in dienst gehouden worden, behouden tijdens deze periode hun hoedanigheid van ambtenaar.
De beslissing wordt genomen door de Regering op voorstel van de Minister die bevoegd is voor het openbaar ambt.
De beslissing tot verlenging is met redenen omkleed.]1
§ 2. In afwijking van § 1, indien ze ermee akkoord gaan en indien de noodwendigheid van de dienst dit vereist, kunnen de ambtenaren uitzonderlijk in dienst gehouden worden na de wettelijke pensioenleeftijd bereikt te hebben en dit gedurende een periode van zes maanden.
Voor de ambtenaren die de graden van rang A4, A5, A6 en A7 bekleden, kan die periode van zes maanden drie maal vernieuwd worden.
De ambtenaren die na de wettelijke pensioenleeftijd in dienst gehouden worden, behouden tijdens deze periode hun hoedanigheid van ambtenaar.
De beslissing wordt genomen door de Regering op voorstel van de Minister die bevoegd is voor het openbaar ambt.
De beslissing tot verlenging is met redenen omkleed.]1
Art. 319quinquies. [1 Nul ne peut perdre la qualité d'agent avant l'âge légal de la retraite, sauf dans les cas prévus par la législation relative aux pensions et par le présent arrêté.]1
Modifications
BOEK II. - DE BEZOLDIGINGSREGELING.
Art. 319sexies. [1 § 1er. Il est mis fin d'office à la qualité de fonctionnaire lorsque l'agent atteint l'âge légal de la retraite.
TITEL I. - De wedde.
LIVRE II. - DU STATUT PECUNIAIRE.
HOOFDSTUK I. - De weddeschalen.
TITRE I. - Du traitement.
Art.320. Iedere weddenschaal wordt aangeduid met een letter gevolgd door drie cijfers.
CHAPITRE I. - Des échelles de traitement.
Art. 321. Aan de graden die de ambtenaren kunnen bekleden, zijn de volgende schalen verbonden :
Art. 320. Chaque échelle de traitement est désignée par une lettre suivie de trois chiffres.
La lettre désigne le niveau du grade, le premier chiffre son rang, le deuxième chiffre le grade correspondant à une qualification particulière dans le même rang, le troisième chiffre le code de l'échelle de traitement.
Le chiffre zéro signifie que le code n'est pas déterminé.
La lettre désigne le niveau du grade, le premier chiffre son rang, le deuxième chiffre le grade correspondant à une qualification particulière dans le même rang, le troisième chiffre le code de l'échelle de traitement.
Le chiffre zéro signifie que le code n'est pas déterminé.
| NIVEAU A | |
| secretaris-generaal | A700 |
| adjunct-secretaris-generaal | A600 |
| directeur-generaal | A500 |
| directeur-hoofd van dienst | A400 |
| ingenieur-directeur | A310 |
| directeur | A300 |
| eerste ingenieur | A220 |
| eerste attache | A210 |
| A200 | |
| ingenieur | A113 |
| A112 | |
| A111 | |
| attache | A103 |
| A102 | |
| A101 | |
| NIVEAU B | |
| eerste assistent | B200 |
| assistent | B103 |
| B102 | |
| B101 | |
| NIVEAU C | |
| eerste adjunct | C200 |
| adjunct | C103 |
| C102 | |
| C101 | |
| NIVEAU D | |
| eerste klerk | D200 |
| klerk | D103 |
| D102 | |
| D101 | |
| NIVEAU E | |
| eerste beambte | E200 |
| beambte | E103 |
| E102 | |
| E101 |
-
Art.322. De weddeschalen die gelden in het ministerie zijn opgenomen in bijlage I van dit besluit.
De bedragen van de weddenschaal volgen de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen bedoeld in (artikel 28 van het koninklijk besluit van 22 december 2000) tot bepaling van de algemene principes.
De bedragen van de weddenschaal volgen de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen bedoeld in (artikel 28 van het koninklijk besluit van 22 december 2000) tot bepaling van de algemene principes.
Art. 321. Les grades que peuvent porter les agents bénéficient des échelles qui suivent :
-
| NIVEAU A | |
| secrétaire général | A700 |
| secrétaire général adjoint | A600 |
| directeur général | A500 |
| directeur-chef de service | A400 |
| ingénieur directeur | A310 |
| directeur | A300 |
| premier ingénieur | A220 |
| premier attaché | A210 |
| A200 | |
| ingénieur | A113 |
| A112 | |
| A111 | |
| attaché | A103 |
| A102 | |
| A101 | |
| NIVEAU B | |
| assistant principal | B200 |
| assistant | B103 |
| B102 | |
| B101 | |
| NIVEAU C | |
| adjoint principal | C200 |
| adjoint | C103 |
| C102 | |
| C101 | |
| NIVEAU D | |
| commis principal | D200 |
| commis | D103 |
| D102 | |
| D101 | |
| NIVEAU E | |
| préposé principal | E200 |
| préposé | E103 |
| E102 | |
| E101 |
Art.323. De tussentijdse verhogingen worden toegekend op grond van de geldelijke anciënniteit, conform de artikelen 402 tot 405.
Art. 322. Les échelles de traitement en vigueur au ministère sont reprises [1 dans l'annexe I du présent arrêté]1.
Les barèmes sont liées aux fluctuations des prix à la consommation visée à l'(article 28 de l'arrêté royal du 22 décembre 2000) fixant les principes généraux.
Les barèmes sont liées aux fluctuations des prix à la consommation visée à l'(article 28 de l'arrêté royal du 22 décembre 2000) fixant les principes généraux.
Modifications
Art.324. De eerste attachés die een expertbetrekking of een kaderbetrekking bekleden, genieten de weddenschaal A200.
Zij die een expertbetrekking van hoog niveau bekleden, genieten de weddenschaal A210.
Zij die een expertbetrekking van hoog niveau bekleden, genieten de weddenschaal A210.
Art. 323. Les augmentations intercalaires sont accordées sur la base de l'ancienneté pécuniaire, conformément aux articles 402 à 405.
Art.325. (Onverminderd artikel 136, genieten de titularissen) van de graad van directeur, die voldoen aan de voorwaarden inzake evaluatie en vorming bedoeld in de artikelen 79 en 259, en die minstens negen jaar anciënniteit tellen in de graad A3, genieten de weddenschaal A310.
(...)
(...)
Art. 324. Les premiers attachés qui occupent un emploi d'expert ou d'encadrement, bénéficient de l'échelle de traitement A200.
Ceux qui occupent un emploi d'expert de haut niveau, bénéficient de l'échelle de traitement A210.
Ceux qui occupent un emploi d'expert de haut niveau, bénéficient de l'échelle de traitement A210.
Art. 325bis. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. 48; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaren van wie het mandaat, na een mandaatperiode die vijf opeenvolgende jaren overschrijdt, verstreken is, genieten respectievelijk de weddeschaal A400, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een graad van rang A5, A6 of A7 en de weddeschaal A310, als ze op het einde van hun mandaat titularis zijn van een graad van rang A4.
De ambtenaren bedoeld in het eerste lid van wie het mandaat, na een mandaatperiode die tien opeenvolgende jaren overschrijdt, verstreken is, blijven hun weddeschaal genieten.
De eerste twee leden van dit besluit zijn niet van toepassing als het mandaat verstrijkt ten gevolge van een terugzetting in graad.
De mandaatperiodes waarvoor een negatieve evaluatie werd bekomen, komen niet in aanmerking voor de berekening bedoeld in de eerste twee leden van dit artikel.
De ambtenaren bedoeld in het eerste lid van wie het mandaat, na een mandaatperiode die tien opeenvolgende jaren overschrijdt, verstreken is, blijven hun weddeschaal genieten.
De eerste twee leden van dit besluit zijn niet van toepassing als het mandaat verstrijkt ten gevolge van een terugzetting in graad.
De mandaatperiodes waarvoor een negatieve evaluatie werd bekomen, komen niet in aanmerking voor de berekening bedoeld in de eerste twee leden van dit artikel.
Art. 325. (Sans préjudice de l'article 136, les titulaires) du grade de directeur qui remplissent les conditions d'évaluation et de formation prévues aux articles 79 et 259, et qui comptent neuf ans d'ancienneté au moins dans le grade de A3, bénéficient de l'échelle de traitement A310.
(...)
(...)
HOOFDSTUK II. - De vaststelling van de wedde van de ambtenaar.
Art. 325bis. Les agents dont le mandat prend fin après une période de mandat qui excède cinq années consécutives, bénéficient respectivement de l'échelle A400, s'ils sont titulaires à la fin de leur mandat d'un grade de rang A5, A6 ou A7, et de l'échelle A310, s'ils sont titulaires à la fin de leur mandat du grade de rang A4.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE II. - De la fixation du traitement de l'agent.
Art.326. Onverminderd de tegengestelde reglementaire bepalingen, wordt de wedde van elke ambtenaar vastgesteld in een van de schalen van zijn graad.
Section 1. - Des dispositions générales.
Art.327. Bij wijziging van het geldelijk statuut van een graad, wordt de eraan verbonden wedde opnieuw vastgesteld alsof het nieuwe geldelijk statuut altijd had bestaan.
Indien de gewijzigde wedde lager ligt dan degene die de ambtenaar genoot in zijn graad bij de inwerkingtreding van het wijzigende besluit, behoudt hij zijn hoogste wedde tot hij een op zijn minst daaraan gelijke wedde heeft.
Indien de gewijzigde wedde lager ligt dan degene die de ambtenaar genoot in zijn graad bij de inwerkingtreding van het wijzigende besluit, behoudt hij zijn hoogste wedde tot hij een op zijn minst daaraan gelijke wedde heeft.
Art. 326. Sans préjudice des dispositions réglementaires contraires, le traitement de tout agent est fixé dans une des échelles de son grade.
Art.328. De vaste ambtenaar die werd bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij zou hebben genoten in zijn vorige graad.
Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot niveau B of C en de schaal van zijn nieuwe graad tot niveau A behoort, bekomt de ambtenaar in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die (1 000 EUR) hoger ligt dan die welke hij zou genoten hebben in zijn vorige graad.
De toepassing van deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger ligt dan de maximumwedde hetzij van de schaal van zijn nieuwe graad, hetzij van de schaal van zijn vorige graad als deze hoger is.
Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot niveau B of C en de schaal van zijn nieuwe graad tot niveau A behoort, bekomt de ambtenaar in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die (1 000 EUR) hoger ligt dan die welke hij zou genoten hebben in zijn vorige graad.
De toepassing van deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger ligt dan de maximumwedde hetzij van de schaal van zijn nieuwe graad, hetzij van de schaal van zijn vorige graad als deze hoger is.
Art. 327. A chaque modification du statut pécuniaire d'un grade, tout traitement établi compte tenu de ce grade est à nouveau fixé comme si le nouveau statut pécuniaire avait existé de tout temps.
Si le traitement modifié est inférieur à celui dont l'agent bénéficiait dans son grade à l'entrée en vigueur de l'arrêté modificatif, le traitement le plus élevé est maintenu jusqu'à ce que l'agent obtienne un traitement au moins égal.
Si le traitement modifié est inférieur à celui dont l'agent bénéficiait dans son grade à l'entrée en vigueur de l'arrêté modificatif, le traitement le plus élevé est maintenu jusqu'à ce que l'agent obtienne un traitement au moins égal.
Art.329. De wedde wordt betaald na vervallen termijn.
De ambtenaar ontvangt zijn wedde uiterlijk de laatste werkdag van de maand, met uitzondering van zijn wedde van december die hij ontvangt uiterlijk de eerste werkdag van de maand januari van het volgende jaar.
De ambtenaar ontvangt zijn wedde uiterlijk de laatste werkdag van de maand, met uitzondering van zijn wedde van december die hij ontvangt uiterlijk de eerste werkdag van de maand januari van het volgende jaar.
Art. 328. L'agent définitif qui a été promu n'obtient, à aucun moment, dans son nouveau grade, un traitement inférieur à celui dont il eût bénéficié dans son ancien grade.
Lorsque l'échelle de son ancien grade relève du niveau B ou C et l'échelle de son nouveau grade du niveau A, l'agent obtient au moins, à tout moment, dans son nouveau grade, un traitement supérieur de (1 000 EUR) à celui dont il eût bénéficié dans son ancien grade.
L'application de cette disposition ne peut avoir pour effet de porter le traitement de l'agent au-delà du traitement maximum, soit de l'échelle de son nouveau grade, soit de l'échelle de son ancien grade s'il est plus élevé.
Lorsque l'échelle de son ancien grade relève du niveau B ou C et l'échelle de son nouveau grade du niveau A, l'agent obtient au moins, à tout moment, dans son nouveau grade, un traitement supérieur de (1 000 EUR) à celui dont il eût bénéficié dans son ancien grade.
L'application de cette disposition ne peut avoir pour effet de porter le traitement de l'agent au-delà du traitement maximum, soit de l'échelle de son nouveau grade, soit de l'échelle de son ancien grade s'il est plus élevé.
Afdeling 2. - De berekening van de wedde.
Art. 329. Le traitement est payé à terme échu.
Art.330. De maandwedde is gelijk aan 1/12 van de jaarwedde.
Section 2. - Du calcul du traitement.
Art.331. Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar op een andere datum dan de eerste van de maand wordt benoemd in een nieuwe graad die geen basisgraad is bedoeld in artikel 405, tweede lid, wordt de wedde van de lopende maand niet aangepast.
Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar overlijdt of op rust gesteld wordt, blijft de wedde van de lopende maand verschuldigd.
Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar overlijdt of op rust gesteld wordt, blijft de wedde van de lopende maand verschuldigd.
Art. 330. Le traitement du mois est égal à 1/12e du traitement annuel.
Art.332. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt de wedde voor volledige prestaties vermenigvuldigd met de volgende breuk :
(het percentage van de prestaties x het aantal gepresteerde werkdagen)/
(het aantal te presteren werkdagen op basis van het werkschema)
Het aantal gepresteerde of te presteren werkdagen is gelijk aan het aantal gepresteerde of te presteren uren gedeeld door 7,6.
Wordt verstaan onder :
a) " werkdag " : elke dag, feestdagen inbegrepen, uitgezonderd zaterdagen en zondagen;
b) " gepresteerde werkdag " : elke dag waarvoor een bezoldiging verschuldigd is;
c) " werkschema " : het aantal te presteren werkdagen in een maand.
(het percentage van de prestaties x het aantal gepresteerde werkdagen)/
(het aantal te presteren werkdagen op basis van het werkschema)
Het aantal gepresteerde of te presteren werkdagen is gelijk aan het aantal gepresteerde of te presteren uren gedeeld door 7,6.
Wordt verstaan onder :
a) " werkdag " : elke dag, feestdagen inbegrepen, uitgezonderd zaterdagen en zondagen;
b) " gepresteerde werkdag " : elke dag waarvoor een bezoldiging verschuldigd is;
c) " werkschema " : het aantal te presteren werkdagen in een maand.
Art. 331. Lorsque l'agent définitif ou stagiaire est, à une date autre que le premier du mois, nommé à un nouveau grade ne constituant pas le grade de base visé à l'article 405, alinéa 2, le traitement du mois en cours n'est pas sujet à modification.
Lorsque l'agent définitif ou stagiaire décède ou est admis à la retraite, le traitement du mois en cours reste dû.
Lorsque l'agent définitif ou stagiaire décède ou est admis à la retraite, le traitement du mois en cours reste dû.
Art.333. (opgeheven)
Art. 332. Lorsque le traitement du mois n'est pas dû entièrement, le traitement à temps plein est multiplie par la fraction suivante :
(le pourcentage de prestations x le nombre de jours ouvrables prestés)/
(le nombre de jours ouvrables devant être prestés sur base du calendrier de travail)
Le nombre de jours ouvrables prestés ou devant être prestés est égal au nombre d'heures prestées ou devant être prestées divisé par 7,6.
Il faut entendre par :
a) " jour ouvrable " : chaque jour de la semaine, y compris les jours fériés, à l'exception du samedi et du dimanche;
b) " jour ouvrable preste " : chaque jour ouvrable pour lequel est due une rémunération;
c) " calendrier de travail " : le nombre de jours ouvrables à prester dans un mois.
(le pourcentage de prestations x le nombre de jours ouvrables prestés)/
(le nombre de jours ouvrables devant être prestés sur base du calendrier de travail)
Le nombre de jours ouvrables prestés ou devant être prestés est égal au nombre d'heures prestées ou devant être prestées divisé par 7,6.
Il faut entendre par :
a) " jour ouvrable " : chaque jour de la semaine, y compris les jours fériés, à l'exception du samedi et du dimanche;
b) " jour ouvrable preste " : chaque jour ouvrable pour lequel est due une rémunération;
c) " calendrier de travail " : le nombre de jours ouvrables à prester dans un mois.
HOOFDSTUK III. - De gewaarborgde bezoldiging; de haard- of standplaatsvergoeding, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage.
Art. 333. (abrogé)
Afdeling 1. Algemene bepalingen.
CHAPITRE III. - De la rétribution garantie, de l'allocation de foyer ou de résidence, du pécule de vacances et de l'allocation de fin d'année
Art.334. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
Section I. - Dispositions communes
Afdeling 2. - De gewaarborgde bezoldiging.
Art. 334. Pour l'application du présent chapitre, il faut entendre par :
Art. 334bis. § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder " bezoldiging ", de wedde vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage.
Section 2. - De la rétribution garantie
Afdeling 3. - De haard- of standplaatstoelage.
Art. 334bis. Pour l'application des dispositions de la présente section, il faut entendre par " rétribution ", le traitement augmenté de l'allocation de foyer ou de résidence.
Art. 334ter. § 1. In het geval dat de jaarwedde, vastgesteld voor volledige prestaties van een ambtenaar, de in § 5 vermelde bedragen niet overschrijdt :
Section 3. - De l'allocation de foyer ou de résidence.
Afdeling 4. - Het vakantiegeld.
Art. 334ter. § 1er. Au cas où le traitement annuel, fixé pour des prestations complètes d'un agent n'excède pas les montants repris au § 5 :
Art. 334quater. § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder :
Section 4. - Du pécule de vacances.
Afdeling 5. - De eindejaarstoelage.
Art. 334quater. § 1er. Pour l'application des dispositions de la présente section, il faut entendre par :
Art. 334quinquies. § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder :
Section 5. - De l'allocation de fin d'année
TITEL II. - De toelagen.
Art. 334quinquies. § 1er. Pour l'application des dispositions de la présente section, il faut entendre par :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
TITRE II. - Des allocations.
Art.335.Het vervullen van prestaties die niet als normaal [1 en eigen aan de functie]1 kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot het toekennen van een toelage.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Art.336. In het geval van onderbreking van de ambtsuitoefening is de toelage slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de ambtenaar het recht op zijn wedde niet verliest.
Art. 335. L'accomplissement de prestations qui ne peuvent être considérées comme normales [1 et inhérentes à la fonction]1 , peut donner lieu à l'octroi d'une allocation.
Modifications
Art.337. Als de maandelijkse wedde niet volledig verschuldigd is, worden de toelagen bedoeld in het hoofdstuk II betreffende de toelagen verbonden met de loopbaan en in het hoofdstuk V betreffende de tweetaligheidstoelage [1 en in het hoofdstuk XII betreffende de levensduurtepremie]1 , uitbetaald volgens de pro rata toegepast op de wedde.
Modifications
Art. 336. En cas d'interruption de l'exercice de la fonction, l'allocation n'est due que si cette interruption ne dépasse pas trente jours ouvrables et n'enlève pas à l'agent le bénéfice de son traitement.
Art.338. Onverminderd de regels betreffende de administratieve en begrotingscontrole worden de toelagen door de Regering vastgesteld.
Art. 337. Si le traitement du mois n'est pas dû entièrement, les allocations visées au chapitre II concernant les allocations liées à la carrière et au chapitre V concernant l'allocation de bilinguisme [1 et au chapitre XII concernant la prime de vie chère]1 sont payées au prorata appliqué pour le traitement.
Modifications
HOOFDSTUK II. - De toelagen verbonden met de loopbaan.
Art. 338. Sans préjudice des règles relatives au contrôle administratif et budgétaire, les allocations sont fixées par le Gouvernement.
Afdeling 1. - De toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.
CHAPITRE II. - Des allocations liées à la carrière.
Art.339. De ambtenaar die een hoger ambt onafgebroken waarneemt gedurende een periode van ten minste negentig dagen, krijgt een toelage die gelijk is aan het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar zou genieten in de graad van het hoger ambt en de bezoldiging die hij geniet in zijn effectieve graad.
Section 1. - De l'allocation pour exercice d'une fonction supérieure.
Afdeling 2. - De toelage aan sommige laureaten van een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau.
Art. 339. L'agent qui assume une fonction supérieure ininterrompue pendant une période d'au moins nonante jours, reçoit une allocation égale à la différence entre la rémunération dont l'agent bénéficierait dans le grade de la fonction supérieure et la rémunération dont il bénéficie dans son grade effectif.
Art.340. De ambtenaar die slaagt voor een vergelijkend overgangsexamen naar het hogere niveau en die na verloop van twee jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van dat examen, niet is benoemd tot de graad waarvoor hij heeft medegedongen, krijgt een jaarlijkse toelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
Section 2. - De l'allocation à certains lauréats d'un concours d'accession au niveau supérieur.
Art.341. De toekenning van de toelage mag nooit tot gevolg hebben dat de bezoldiging van de ambtenaar hoger ligt dan die welke hij zou hebben bekomen als hij zou benoemd geworden zijn in de graad waarvoor hij heeft medegedongen.
Om deze bezoldiging te bepalen wordt met de haard- of standplaatstoelage en iedere andere toelage inherent aan het uitoefenen van het ambt rekening gehouden.
De ambtenaar die de bevordering weigert, waarop hij omwille van het slagen voor het vergelijkend examen aanspraak kan maken, verliest vanaf de dag van weigering het voordeel van de toelage voorzien in artikel 340.
Om deze bezoldiging te bepalen wordt met de haard- of standplaatstoelage en iedere andere toelage inherent aan het uitoefenen van het ambt rekening gehouden.
De ambtenaar die de bevordering weigert, waarop hij omwille van het slagen voor het vergelijkend examen aanspraak kan maken, verliest vanaf de dag van weigering het voordeel van de toelage voorzien in artikel 340.
Art. 340. L'agent, lauréat d'un concours d'accession au niveau supérieur qui, à l'expiration d'une période de deux ans à dater du procès-verbal de ce concours, n'a pas été nommé au grade pour lequel il a concouru, obtient une allocation annuelle dont le montant est fixé comme suit :
- (1 125 EUR) pour les concours donnant accès au niveau A;
- (500 EUR) pour les concours donnant accès au niveau B;
- (500 EUR) pour les concours donnant accès au niveau C;
- (375 EUR) pour les concours donnant accès au niveau D.
L'allocation est liquidée mensuellement, en même temps que le traitement. Elle est liée aux fluctuations de l'indice-pivot 138,01.
- (1 125 EUR) pour les concours donnant accès au niveau A;
- (500 EUR) pour les concours donnant accès au niveau B;
- (500 EUR) pour les concours donnant accès au niveau C;
- (375 EUR) pour les concours donnant accès au niveau D.
L'allocation est liquidée mensuellement, en même temps que le traitement. Elle est liée aux fluctuations de l'indice-pivot 138,01.
HOOFDSTUK III. - De toelage verbonden aan de gepresteerde arbeid.
Art. 341. L'octroi de l'allocation ne peut à aucun moment avoir pour conséquence de porter la rémunération de l'agent à un montant supérieur à celui qu'il aurait obtenu s'il avait été nommé au grade pour lequel il a concouru.
Afdeling 1. - De toelage voor overuren.
CHAPITRE III. - Des allocations liées au travail presté.
Art.342.Onder overuren dient te worden verstaan de prestaties verstrekt door een ambtenaar voltijds in dienst en die uitzonderlijk worden opgelegd op werkdagen tussen 18.00 uur en [1 07.30]1 uur en op zaterdag, zondag of feestdag.
Section 1. - De l'allocation pour heures supplémentaires.
Art.343. Elk overuur wordt, bij voorrang, gecompenseerd door een verlof dat gelijk is aan :
- 125 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 18.00 uur en 22.00 uur;
- 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op zaterdag;
- 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 22.00 uur en [1 07.30]1 uur;
- 200 % van de geleverde bijkomende prestaties op zondag of feestdag.
Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend respectievelijk van 1,25/1850ste, 1,5/1850ste of 2/1850ste van de jaarlijkse brutobezoldiging per overuur.
- 125 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 18.00 uur en 22.00 uur;
- 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op zaterdag;
- 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 22.00 uur en [1 07.30]1 uur;
- 200 % van de geleverde bijkomende prestaties op zondag of feestdag.
Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend respectievelijk van 1,25/1850ste, 1,5/1850ste of 2/1850ste van de jaarlijkse brutobezoldiging per overuur.
Modifications
Art. 342. Par heures supplémentaires il y a lieu d'entendre les prestations fournies par un agent occupé à temps plein et imposées exceptionnellement les jours ouvrables entre 18.00 heures et [1 07.30]1 heures et le samedi, dimanche ou jour férié.
Modifications
Art.344. De toelage voor overuren wordt alleen toegekend aan ambtenaren van niveau C, D en E die voltijds zijn tewerkgesteld.
Art. 343. Chaque heure supplémentaire est compensée prioritairement par un congé égal à :
- 125 % des prestations supplémentaires fournies les jours ouvrables entre 18.00 heures et 22.00 heures;
- 150 % des prestations supplémentaires fournies le samedi;
- 150 % des prestations supplémentaires fournies les jours ouvrables entre 22.00 heures et [1 07.30]1 heures;
- 200 % des prestations supplémentaires fournies le dimanche ou jour férié.
Si le congé compensatoire n'a pas pu être accordé endéans les quatre mois, une allocation de respectivement 1,25/1850e, 1,5/1850e ou 2/1850e de la rémunération globale annuelle est octroyée.
- 125 % des prestations supplémentaires fournies les jours ouvrables entre 18.00 heures et 22.00 heures;
- 150 % des prestations supplémentaires fournies le samedi;
- 150 % des prestations supplémentaires fournies les jours ouvrables entre 22.00 heures et [1 07.30]1 heures;
- 200 % des prestations supplémentaires fournies le dimanche ou jour férié.
Si le congé compensatoire n'a pas pu être accordé endéans les quatre mois, une allocation de respectivement 1,25/1850e, 1,5/1850e ou 2/1850e de la rémunération globale annuelle est octroyée.
Modifications
Art.345. De ambtenaar die uitzonderlijk buiten zijn dienstverplichtingen teruggeroepen wordt om deel te nemen aan een onvoorzien en dringend werk, ontvangt een toelage die gelijk is aan 4/1850e van de jaarlijkse brutobezoldiging. Deze toelage staat los van de betaling van de overuren.
Art. 344. L'allocation pour heures supplémentaires est octroyée uniquement aux agents des niveaux C, D et E qui sont occupés à temps plein.
Art.346. De minister of zijn gemachtigde beslist, op advies van de Inspecteur van financiën, of het opportuun is dat er bezoldigde overuren worden gepresteerd.
Art. 345. L'agent rappelé extraordinairement en dehors de ses obligations de service, pour participer à un travail imprévu et urgent, reçoit une allocation égale à la valeur des 4/1850e de la rémunération globale annuelle brute. Cette allocation est indépendante de la rétribution des heures supplémentaires.
Afdeling 2. - De toelage voor nacht-, zaterdag-, en zondagswerk.
Art. 346. Le ministre ou son délégué décide de l'opportunité d'accomplir des heures supplémentaires rétribuées, sur l'avis de l'Inspecteur des finances.
Art.347. Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder :
Section 2. - De l'allocation pour prestations de nuit, du samedi et du dimanche.
Art.348. De nacht-, zaterdag- en zondagprestaties geven, bij voorrang recht op een compensatieverlof.
Het compensatieverlof is gelijk aan :
- zondagprestaties : 100 % van de geleverde prestaties;
- zaterdagprestaties : 50 % van de geleverde prestaties;
- nachtprestaties : 25 % van de geleverde prestaties.
Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend van 25 %, 50 % of 100 % van het bedrag per uur prestatie.
Het bedrag per uur prestatie van de toelage wordt vastgesteld op 1/1850ste van het salaris vermeerderd met de haard- of standplaatstoelage en/of de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.
Het compensatieverlof is gelijk aan :
- zondagprestaties : 100 % van de geleverde prestaties;
- zaterdagprestaties : 50 % van de geleverde prestaties;
- nachtprestaties : 25 % van de geleverde prestaties.
Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend van 25 %, 50 % of 100 % van het bedrag per uur prestatie.
Het bedrag per uur prestatie van de toelage wordt vastgesteld op 1/1850ste van het salaris vermeerderd met de haard- of standplaatstoelage en/of de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.
Art. 347. Pour l'application de cette section, il y a lieu d'entendre par :
1° prestations de nuit : les prestations accomplies entre 22.00 heures et 07.00 heures, ou entre 18.00 heures et 08.00 heures à condition que ces prestations se terminent à ou après 22.00 heures et commencent à ou avant 07.00 heures;
2° prestations du samedi : les prestations accomplies le samedi entre 00.00 heures et 24.00 heures;
3° prestations du dimanche : les prestations accomplies le dimanche ou un jour férié légal ou reconnu entre 00.00 heures et 24.00 heures.
1° prestations de nuit : les prestations accomplies entre 22.00 heures et 07.00 heures, ou entre 18.00 heures et 08.00 heures à condition que ces prestations se terminent à ou après 22.00 heures et commencent à ou avant 07.00 heures;
2° prestations du samedi : les prestations accomplies le samedi entre 00.00 heures et 24.00 heures;
3° prestations du dimanche : les prestations accomplies le dimanche ou un jour férié légal ou reconnu entre 00.00 heures et 24.00 heures.
Art.349. De toelage voor nachtprestaties verricht op zaterdagen, zondagen en wettelijke of erkende feestdagen mag gecumuleerd worden met de toelagen voor zaterdag- en zondagprestaties.
[1 De toelagen, bedoeld in deze afdeling, mogen niet gecumuleerd worden met de toelagen]1 voor het presteren van overuren. De betrokken ambtenaar geniet van het gunstigste stelsel.
[1 De toelagen, bedoeld in deze afdeling, mogen niet gecumuleerd worden met de toelagen]1 voor het presteren van overuren. De betrokken ambtenaar geniet van het gunstigste stelsel.
Modifications
Art. 348. Les prestations de nuit, du samedi et du dimanche donnent droit prioritairement à un congé compensatoire.
Le congé compensatoire est égal à :
- prestations dominicales : 100 % des prestations accomplies;
- prestations du samedi : 50 % des prestations accomplies;
- prestations de nuit : 25 % des prestations accomplies.
Si le congé compensatoire n'a pas pu être accordé endéans les quatre mois, une allocation de 25 %, 50 % ou 100 % du montant par heure de prestation est octroyée.
Le montant par heure de prestation de l'allocation est fixé à 1/1850e de la rémunération augmentée des allocations de foyer ou résidence et/ou pour fonction supérieure.
Le congé compensatoire est égal à :
- prestations dominicales : 100 % des prestations accomplies;
- prestations du samedi : 50 % des prestations accomplies;
- prestations de nuit : 25 % des prestations accomplies.
Si le congé compensatoire n'a pas pu être accordé endéans les quatre mois, une allocation de 25 %, 50 % ou 100 % du montant par heure de prestation est octroyée.
Le montant par heure de prestation de l'allocation est fixé à 1/1850e de la rémunération augmentée des allocations de foyer ou résidence et/ou pour fonction supérieure.
Art.350. De toelage wordt maandelijks uitbetaald, na het vervallen van de termijn. Het uurgedeelte van het maandelijks totaal van de prestaties wordt naar boven afgerond als het gelijk is aan of meer dan dertig minuten bedraagt. Het wordt genegeerd indien het minder bedraagt.
Art. 349. L'allocation pour prestations de nuit accomplies les samedis, les dimanches ou les jour fériés légaux ou reconnus peut être cumulée aux allocations pour prestations du samedi et du dimanche.
[1 Les allocations visées dans la présente section ne peuvent être cumulées avec les allocations]1 pour prestations d'heures supplémentaires. L'agent concerné bénéficie du régime le plus favorable.
[1 Les allocations visées dans la présente section ne peuvent être cumulées avec les allocations]1 pour prestations d'heures supplémentaires. L'agent concerné bénéficie du régime le plus favorable.
Modifications
Art. 350. L'allocation est payée mensuellement, à terme échu. La fraction d'heure que comporte la somme mensuelle des prestations est arrondie à l'heure supérieure si elle est égale ou supérieure à trente minutes. Elle est négligée si elle n'atteint pas cette durée.
Afdeling 2bis. [1 - Stelsel van toelagen toegekend aan de winterdienst van het ministerie]1
Art. 351.
Art. 351bis. [1 In afwijking van afdeling 1 en 2 van dit hoofdstuk, kan de Regering voorzien in een bijzonder stelsel van toelagen aan de ambtenaren die behoren tot de winterdienst van het ministerie.]1
Section 2bis. [1 - Du régime des allocations octroyées au service d'hiver du ministère]1
Afdeling 3. - De toelage voor ongezonde, hinderlijke of lastige werken of werken die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproepen bij de personeelsleden die ermee belast zijn.
Art. 351bis. [1 En dérogation aux sections 1 et 2 du présent chapitre, le Gouvernement peut prévoir un régime particulier d'allocations aux agents faisant partie du service d'hiver du ministère.]1
Art.352. Aan de ambtenaren die belast zijn met (De toelage voor ongezonde, hinderlijke of lastige werken of werken die een gevoel van onveiligheid, vrees en onzekerheid oproepen bij de personeelsleden die ermee belast zijn) wordt een forfaitaire uurtoelage van (2,50 EUR) toegekend, gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01.
Section 3. - De l'allocation pour travaux insalubres, incommodes ou pénibles, ou pouvant provoquer des sentiments d'insécurité, d'appréhension et d'inquiétude chez les agents qui en sont chargés.
HOOFDSTUK IV. - De toelagen aan de rekenplichtigen.
Art. 352. Il est accordé aux agents qui sont chargés des (travaux insalubres, incommodes ou pénibles, ou pouvant provoquer des sentiments d'insécurité, d'appréhension et d'inquiétude chez les agents qui en sont chargés), une allocation horaire forfaitaire de (2,50 EUR) liée aux fluctuations de l'indice-pivot 138,01.
Afdeling 1. - De verantwoordelijkheidstoelage aan de centraliserend rekenplichtigen en de rekenplichtigen van de geschillen.
CHAPITRE IV. - Des allocations allouées aux comptables.
Art.353. Er wordt aan de ambtenaren aangesteld door de betrokken minister als centraliserend rekenplichtige of als rekenplichtige van de geschillen en van de uitstaande fondsen een jaartoelage toegekend van (3 570 EUR).
Section 1. - De l'allocation de responsabilité allouée aux comptables centralisateurs et du contentieux.
Afdeling 2. - De toelage aan de rekenplichtigen.
Art. 353. Il est octroyé aux agents désignés par le ministre concerné comme comptable centralisateur ou comptable du contentieux et des fonds en souffrance, une allocation dont le montant annuel est fixé à (3 570 EUR).
Art. 353bis. § 1. [1 Aan de rekenplichtigen van de ontvangsten en de beheerders van de voorschotten]1 of aan hun plaatsvervangers, met uitzondering van de rekenplichtigen bedoeld in artikel 353, wordt een forfaitaire jaartoelage toegekend van 900 EUR.
Section 2. - De l'allocation allouée aux comptables.
HOOFDSTUK V. - De tweetaligheidstoelage.
Art. 353bis. § 1er. Il est octroyé aux comptables [1 des recettes et aux régisseurs d'avance]1 ou à leurs suppléants, à l'exception des comptables visés à l'article 353, une allocation forfaitaire dont le montant annuel est fixé à 900 EUR.
Art.354.[1 § 1. Een tweetaligheidtoelage wordt toegekend aan de ambtenaren die voor een examencommissie samengesteld door SELOR het bewijs hebben geleverd dat zij een schriftelijke en/of mondelinge kennis hebben van de tweede taal.
CHAPITRE V. - De l'allocation de bilinguisme.
Art.355. [1 De ambtenaren, die geslaagd zijn voor het in artikel 7 van voormeld koninklijk besluit van 8 maart 2001 bedoelde examen, bekomen een tweetaligheidstoelage volgens hun niveau.
Het jaarbedrag van de tweetaligheidstoelage wordt vastgesteld als volgt :
- niveau A, vanaf de rang A3 : euro 3.200;
- niveau A, de rangen A1 en A2 : euro 2.400;
- niveau B : euro 1.600;
- niveau C : euro 1.500;
- niveau D : euro 1.000;
- niveau E : euro 750.]1
Het jaarbedrag van de tweetaligheidstoelage wordt vastgesteld als volgt :
- niveau A, vanaf de rang A3 : euro 3.200;
- niveau A, de rangen A1 en A2 : euro 2.400;
- niveau B : euro 1.600;
- niveau C : euro 1.500;
- niveau D : euro 1.000;
- niveau E : euro 750.]1
Art. 354. [1 § 1er. Une allocation de bilinguisme est accordée aux agents qui ont apporté devant une commission d'examen constituée par SELOR la preuve qu'ils ont de la deuxième langue une connaissance écrite et/ou orale.
Cette connaissance écrite et/ou orale est déterminée par l'arrêté royal du 8 mars 2001 fixant les conditions de délivrance des certificats de connaissance linguistique prévues par les lois sur l'emploi des langues en matière administrative coordonnées le 18 juillet 1966.
§ 2. Le montant annuel de l'allocation varie en fonction du certificat linguistique délivré à l'agent; le montant est fixé sur base des examens visés aux articles suivants de l'arrêté royal précité du 8 mars 2001 :
- article 9, § 1er (connaissance orale élémentaire) : euro 600;
- articles 8 et 9, § 1er (connaissance élémentaire orale et écrite) : euro 2.400 ;
- articles 11 et 9, § 1er (connaissance suffisante orale et écrite) ou article 12 : euro 3200.
Les différentes allocations ne peuvent être cumulées.]1
Cette connaissance écrite et/ou orale est déterminée par l'arrêté royal du 8 mars 2001 fixant les conditions de délivrance des certificats de connaissance linguistique prévues par les lois sur l'emploi des langues en matière administrative coordonnées le 18 juillet 1966.
§ 2. Le montant annuel de l'allocation varie en fonction du certificat linguistique délivré à l'agent; le montant est fixé sur base des examens visés aux articles suivants de l'arrêté royal précité du 8 mars 2001 :
- article 9, § 1er (connaissance orale élémentaire) : euro 600;
- articles 8 et 9, § 1er (connaissance élémentaire orale et écrite) : euro 2.400 ;
- articles 11 et 9, § 1er (connaissance suffisante orale et écrite) ou article 12 : euro 3200.
Les différentes allocations ne peuvent être cumulées.]1
Art.356. De tweetaligheidspremies worden maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij zijn gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01.
Art. 355. [1 Les agents ayant réussi l'examen visé à l'article 7 de l'arrêté royal précité du 8 mars 2001 reçoivent une allocation de bilinguisme selon leur niveau.
Le montant annuel de l'allocation de bilinguisme est fixé comme suit :
- niveau A, à partir du rang A3 : euro 3.200;
- niveau A, les rangs A1 et A2 : euro 2.400;
- niveau B : euro 1.600;
- niveau C : euro 1.500;
- niveau D : euro 1.000;
- niveau E : euro 750.]1
Le montant annuel de l'allocation de bilinguisme est fixé comme suit :
- niveau A, à partir du rang A3 : euro 3.200;
- niveau A, les rangs A1 et A2 : euro 2.400;
- niveau B : euro 1.600;
- niveau C : euro 1.500;
- niveau D : euro 1.000;
- niveau E : euro 750.]1
HOOFDSTUK VI. - De premies toegekend in toepassing van de stelsels (van loopbaanonderbreking en) van arbeidsherverdeling.
Art. 356. Les primes de bilinguisme sont liquidées mensuellement et en même temps que le traitement. Elles sont liées aux fluctuations de l'indice-pivot 138,01.
Art. 356bis. De ambtenaren in loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 164 van dit besluit, ontvangen tijdens hun verlof een toelage waarvan het bedrag is vastgesteld door het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen, evenals door elke bepaling die het zou wijzigen of vervangen.
CHAPITRE VI. - Des primes octroyées aux agents en application des régimes (d'interruption de carrière et) de redistribution du travail.
Art.357. De ambtenaren die gebruik maken van het recht (bedoeld bij artikel 171) genieten een weddebijslag van (80,57 EUR) per maand die volledig deel uitmaakt van de wedde. Dit bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 117,19.
Art. 356bis. Les agents qui sont en interruption de carrière en application de l'article 164 du présent arrêté perçoivent durant leur congé une allocation dont le montant est fixé par l'arrêté royal du 7 mai 1999 relatif à l'interruption de la carrière professionnelle du personnel des administrations ainsi que par toutes les dispositions qui les modifieraient ou les remplaceraient.
Art.358. De ambtenaren die gebruik maken van het recht (bedoeld bij artikel 173) bekomen een niet-geïndexeerde maandelijkse premie van (295,99 EUR).
Art. 357. Les agents qui font usage du droit (visé à l'article 171) bénéficient d'un complément de traitement de (80,57 EUR) par mois qui fait intégralement partie du traitement. Ce montant est relié à l'indice-pivot 117,19.
HOOFDSTUK VII. - (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 66; Inwerkingtreding : 22-12-2000) Toelagen voor opleiders.
Art. 358. Les agents qui font usage du droit (visé à l'article 173) reçoivent une prime mensuelle d'un montant de (295,99 EUR) non indexé.
Art. 358bis. Art. 358bis. § 1. Een forfaitaire vergoeding van 30 EUR per halve dag van ten minste drie uren voorbereiding wordt toegekend aan de ambtenaar van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die aanvaardt een vorming te geven aan de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
CHAPITRE VII. - De l'allocation octroyée aux formateurs.
HOOFDSTUK VIII. - De mandaatpremie.
Art. 358bis. § 1er. Une allocation forfaitaire de 30 EUR par demi-journée de préparation de trois heures au moins est octroyée à tout agent du Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale qui accepte de dispenser une formation aux agents du Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale.
Art. 358ter. § 1. De ambtenaar die houder is van een mandaat, ontvangt een mandaatpremie waarvan het jaarlijks bedrag gelijk is aan :
CHAPITRE VIII. - De la prime de mandat.
HOOFDSTUK VIII. - De ingenieurstoelage.
Art. 358ter. § 1er. L'agent détenteur d'un mandat, reçoit une prime de mandat dont le montant annuel s'élève à :
Art. 358quater.[1 § 1. Er wordt aan de ambtenaren, titularis van de graad van ingenieur, eerste ingenieur of ingenieur-directeur, alsook aan de ambtenaren van rang A4 tot A7, die titularis zijn van een diploma van burgerlijk ingenieur, landbouwkundig ingenieur of ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën, een ingenieurstoelage toegekend voor zover zij de specifieke functie van ingenieur uitoefenen zoals voorzien in hun functiebeschrijving.
CHAPITRE VIII. - De la prime d'ingénieur.
HOOFDSTUK X. - De projecttoelagen.
Art. 358quater.[1 § 1. Il est accordé aux agents titulaires des grades d'ingénieur, de premier ingénieur, d'ingénieur directeur, ainsi qu'aux agents des rangs A4 à A7, qui sont titulaires d'un diplôme d'ingénieur civil, agronome ou chimiste et des industries agricoles, une prime d'ingénieur pour autant qu'ils exercent la fonction spécifique d'ingénieur comme prévue dans leur description de fonction.
Art. 358quinquies. § 1. Er wordt een projecttoelage toegekend aan de ambtenaren belast met het ontwikkelen van tijdelijke projecten met een strategisch en transversaal karakter.
CHAPITRE X. - Des primes de projet.
,HOOFDSTUK XI. - De uitmuntendheidstoelage.
Art. 358quinquies. § 1er. Une prime de projet est octroyée aux agents chargés de la réalisation de projets temporaires qui présentent un caractère stratégique et transversal.
Art. 358sexies. § 1. Een uitmuntendheidstoelage wordt jaarlijks toegekend aan de ambtenaren die blijk geven van een grote motivatie in hun werk en hun prestaties op de meest doeltreffende wijze verrichten.
CHAPITRE XI. - De la prime d'excellence.
HOOFDSTUK XII. [1 - Levensduurtepremie.]1
Art. 358sexies. § 1er. Une prime d'excellence est octroyée annuellement aux agents qui font la preuve d'une grande motivation dans leur travail et qui accomplissent leurs prestations de manière la plus efficiente.
Art. 358septies.[1 § 1. Een levensduurtepremie wordt maandelijks toegekend aan de ambtenaren [2 die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister van één van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest]2.
CHAPITRE XII. [1 - Prime de vie chère]1
TITEL III. - De vergoedingen.
Art. 358septies.[1 § 1er. Une prime de vie chère est octroyée mensuellement aux agents [2 qui sont inscrites au registre de la population d'une des communes de la Région de Bruxelles-Capitale]2.
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen.
TITRE III. - Des indemnités.
Art.359. Een vergoeding wordt toegekend aan de ambtenaar die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet als normaal of inherent aan het ambt kunnen worden beschouwd.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Art.360. Wanneer de situatie die aanleiding geeft tot het toekennen van een vergoeding onderhevig is aan herhaling, kan een forfaitair bedrag worden vastgesteld.
Art. 359. Il est accordé une indemnité à l'agent qui est astreint à supporter des charges réelles qui ne peuvent être considérées comme normales et inhérentes à la fonction.
Art.361. In geval van onderbreking van de uitoefening van zijn ambt wordt de uitbetaling van de vergoeding opgeschort voor zover de lasten niet meer worden gedragen.
Art. 360. Lorsque la situation qui donne lieu a l'octroi d'une indemnité est susceptible de se reproduire, le montant de cette indemnité peut être établi forfaitairement.
HOOFDSTUK II. - De vergoedingen voor reiskosten.
Art. 361. Lorsque l'exercice de la fonction à laquelle une indemnité forfaitaire est attachée, est interrompu, le paiement de l'indemnité est suspendu, dans la mesure où les charges ne sont plus supportées.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE II. - Des indemnités liées aux déplacements.
Art.362. Onverminderd de artikelen 382 tot 385 heeft de ambtenaar recht op de terugbetaling van de kosten verbonden aan dienstreizen.
Section 1. - Disposition générales.
Art.363. Behalve wanneer het belang van de dienst het vereist, gebeurt elke dienstreis met het goedkoopste vervoermiddel.
Art. 362. Sans préjudice des articles 382 à 385, l'agent a droit au remboursement des frais liés aux déplacements de service.
Tout déplacement est subordonné a l'autorisation du ministre fonctionnellement compétent ou de son délégué.
Cette autorisation peut être générale, notamment dans les cas où les intéressés sont appelés à se déplacer régulièrement.
Tout déplacement est subordonné a l'autorisation du ministre fonctionnellement compétent ou de son délégué.
Cette autorisation peut être générale, notamment dans les cas où les intéressés sont appelés à se déplacer régulièrement.
Art.364. (De minister) vermindert de terugbetaling als hij meent dat de kosten overdreven zijn of dat de reizen hadden kunnen worden vermeden.
Art. 363. Hormis quand l'intérêt du service l'exige, chaque déplacement pour le service doit être effectué par le moyen de transport le moins onéreux.
Afdeling 2. - Het gebruik van het openbaar vervoer.
Art. 364. (Le ministre) réduit le remboursement dans la mesure où il estime que les frais sont exagérés ou que les déplacements auraient pu être évités.
Art.365. De onkosten van een reis met het openbaar vervoer worden terugbetaald volgens de officiële tarieven.
Section 2. - De l'utilisation des moyens de transports en commun.
Art.366. De ambtenaren ontvangen hetzij een reisorder in te ruilen voor een gewoon ticket, hetzij een terugbetaling in ruil voor het vervoersbewijs.
Art. 365. Les débours d'un déplacement en transport en commun sont remboursés sur la base des tarifs officiels.
Art.367. Als het vertrekstation gelegen is in de werkelijke woonplaats van de betrokkene en deze niet overeenstemt met zijn administratieve standplaats mag dit niet leiden tot bijkomende lasten. De eventuele toeslag van de reis is voor rekening van de betrokkene.
Art. 366. Les agents obtiennent soit des réquisitoires à échanger contre un billet ordinaire, soit un remboursement en échange du titre de transport.
Art.368. Voor zijn dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geniet de ambtenaar een vrij abonnement op het vervoersnet van de M.I.V.B.
Art. 367. Si la gare de départ est située dans la commune de résidence effective de l'intéressé et que celle-ci ne correspond pas avec sa résidence administrative, il ne peut en résulter de charges supplémentaires. Le supplément éventuel résultant du déplacement incombe à l'intéresse.
Afdeling 3. - (Het gebruik van het eigen voertuig.) (BESL 2002-09-26/51, art. 69; Inwerkingtreding : 22-12-2000)
Art. 368. Pour ses déplacements de service à l'intérieur de la Région de Bruxelles-Capitale, l'agent bénéficie d'un abonnement sur le réseau de la S.T.I.B.
Art.369. De machtigingen om de eigen wagen te gebruiken voor dienstnoodwendigheden worden gegeven door (de minister), binnen de kredieten van zijn begrotingsafdeling en op gunstig advies van de Inspectie van Financiën.
Section 3. - De l'utilisation d'un véhicule personnel.
Art.370. Behoudens uitdrukkelijke machtiging mag de ambtenaar geen dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in rekening brengen.
In voorkomend geval stelt de machtiging van de minister een maximum aantal kilometers vast.
In voorkomend geval stelt de machtiging van de minister een maximum aantal kilometers vast.
Art. 369. Les autorisations d'utiliser son véhicule personnel dans le cadre des besoins du service sont délivrées par (le ministre), dans les limites des crédits prévus à sa division budgétaire, et sur avis de l'Inspecteur des Finances.
Elles ne sont valables que jusqu'au 31 décembre de chaque année.
L'arrêté ministériel fixe également le maximum kilométrique annuel autorisé. Le maximum kilométrique peut être fixé par service.
Elles ne sont valables que jusqu'au 31 décembre de chaque année.
L'arrêté ministériel fixe également le maximum kilométrique annuel autorisé. Le maximum kilométrique peut être fixé par service.
Art.371. De kilometervergoeding wordt vastgesteld op 0,2636 EUR per kilometer ongeacht het belastbaar vermogen van het voertuig dat in aanmerking komt voor vergoeding.
Het bedrag kan worden herzien door de minister.
Deze kilometervergoeding dekt alle kosten van het gebruik van het eigen voertuig, behalve de kosten van een all-riskverzekering die het ministerie ten laste neemt.
Het bedrag kan worden herzien door de minister.
Deze kilometervergoeding dekt alle kosten van het gebruik van het eigen voertuig, behalve de kosten van een all-riskverzekering die het ministerie ten laste neemt.
Art. 370. Sauf autorisation expresse, l'agent ne peut porter en compte les déplacements de service à l'intérieur de la Région de Bruxelles-Capitale.
Le cas échéant, l'autorisation du ministre fixe un maximum kilométrique distinct pour ces déplacements.
Le cas échéant, l'autorisation du ministre fixe un maximum kilométrique distinct pour ces déplacements.
Art.372. (...)
De kilometervergoeding wordt in onderlinge overeenstemming bepaald door de functioneel bevoegde minister en de minister voor de dienstreizen van in het buitenland verblijvende ambtenaren.
De kilometervergoeding wordt in onderlinge overeenstemming bepaald door de functioneel bevoegde minister en de minister voor de dienstreizen van in het buitenland verblijvende ambtenaren.
Art. 371. L'indemnité kilométrique est fixée à 0,2636 EUR du kilomètre quelle que soi la puissance imposable de la voiture admise pour la liquidation de l'indemnité.
Le montant peut être revu par le ministre.
Cette indemnité kilométrique couvre tous les frais résultant de l'utilisation de la voiture personnelle, excepté les frais d'assurance tous risques qui sont pris en charge par le ministère.
Le montant peut être revu par le ministre.
Cette indemnité kilométrique couvre tous les frais résultant de l'utilisation de la voiture personnelle, excepté les frais d'assurance tous risques qui sont pris en charge par le ministère.
Art. 372bis. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 71; Inwerkingtreding : 22-12-2000) Een ambtenaar die van de fiets gebruik maakt voor de behoeften van de dienst op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of daarbuiten kan aanspraak maken op een vergoeding volgens de in de artikelen 383 en 384 bepaalde regeling.
Art. 372. (...)
L'indemnité kilométrique est fixée de commun accord par le ministre fonctionnellement compétent et le ministre pour les déplacements de service d'agents résidant à l'étranger.
L'indemnité kilométrique est fixée de commun accord par le ministre fonctionnellement compétent et le ministre pour les déplacements de service d'agents résidant à l'étranger.
Art.373. De ambtenaren die zich verplaatsen met hun gebruikelijke woonplaats als vertrek- of aankomstpunt, kunnen geen vergoeding bekomen die hoger ligt dan die welke hen verschuldigd zou zijn indien zij hun administratieve standplaats als vertrek- of aankomstpunt zouden nemen.
Art. 372bis. (Inséré par ARR 2002-09-26/51, art. 71; En vigueur : 22-12-2000) L'agent qui effectue des déplacements à vélo dans le cadre des besoins du service, sur le territoire de la Région de Bruxelles-Capitale ou en dehors de celui-ci, peut obtenir une indemnité aux mêmes conditions que celles visées aux articles 383 et 384.
Art.374. De vergoedingen worden vereffend op overlegging van een aangifte op erewoord met een overzicht van het aantal voor de dienst afgelegde kilometers.
Art. 373. Les agents qui se déplacent en prenant comme point de départ ou de retour leur résidence habituelle, ne peuvent obtenir une indemnité supérieure à celle qui leur serait due si les déplacements avaient comme point de départ et de retour leur résidence administrative.
HOOFDSTUK III. - De vergoeding voor verblijfkosten.
Art. 374. Les indemnités sont liquidées sur production d'une déclaration sur l'honneur, appuyée d'un relevé établissant le nombre de kilomètres parcourus pour le service.
Art.375. Er wordt aan de ambtenaren die dienstreizen moeten maken een dagelijkse forfaitaire vergoeding van hun verblijfkosten toegekend.
CHAPITRE III. - Du remboursement des frais de séjour.
Art.376. De vergoeding voor verblijfkosten in het binnenland wordt vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de personeelsleden van de Ministeries en elk ander besluit die het mocht wijzigen.
Art. 375. Il est alloué une indemnité forfaitaire journalière pour frais de séjour aux agents qui doivent effectuer des déplacements pour le service.
Art.377. De vergoeding bedoeld in artikel 375 wordt niet toegekend voor reizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Niettemin kan in uitzonderlijke gevallen de minister een bijzonder forfaitair stelsel invoeren.
Niettemin kan in uitzonderlijke gevallen de minister een bijzonder forfaitair stelsel invoeren.
Art. 376. L'indemnité pour frais de séjour à l'intérieur du pays est fixée conformément à l'arrêté royal du 24 décembre 1964 fixant les indemnités pour frais de séjour des membres du personnel des Ministères et de tous les arrêtés qui le modifieraient.
Art.378. De ambtenaren die worden afgevaardigd om deel te nemen aan internationale conferenties in het binnenland hebben recht op terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.
Art. 377. L'indemnité visée à l'article 375 n'est pas allouée du chef des déplacements qui sont effectués dans la Région de Bruxelles-Capitale.
Toutefois, dans les cas exceptionnels, un régime forfaitaire particulier peut être établi par le ministre.
Toutefois, dans les cas exceptionnels, un régime forfaitaire particulier peut être établi par le ministre.
Art.379. Het verblijf in het buitenland geeft aanleiding tot de terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.
De minister is evenwel gemachtigd de dagelijkse forfaitaire bedragen vast te stellen voor de officiële reizen in sommige landen.
De minister is evenwel gemachtigd de dagelijkse forfaitaire bedragen vast te stellen voor de officiële reizen in sommige landen.
Art. 378. Les agents délégués pour participer aux travaux de conférences internationales tenues dans le pays, ont droit au remboursement de la dépense réellement effectuée, sur production d'une note justificative.
Art.380. De minister en de functioneel bevoegde minister regelen de bijzondere situaties voortvloeiend onder meer uit de uitoefening van een reizende functie of uit detachering.
Art. 379. Le séjour à l'étranger donne lieu au remboursement de la dépense réellement effectuée par l'intéressé sur la production d'une note justificative.
Le ministre est toutefois autorisé à arrêter des taux journaliers forfaitaires pour les déplacements officiels dans certains pays.
Le ministre est toutefois autorisé à arrêter des taux journaliers forfaitaires pour les déplacements officiels dans certains pays.
Art.381. Onverminderd de eventuele toepassing van tuchtmaatregelen, kan de minister de verblijfsvergoeding weigeren als hij vaststelt dat de rechthebbenden misbruik maken van de rechten die hen bij dit besluit worden toegekend.
Art. 380. Les situations particulières résultant notamment de l'exercice de fonctions itinérantes ou de détachements, sont réglées par le ministre et le ministre fonctionnellement compétent.
HOOFDSTUK IV. - De vergoeding voor vervoerkosten op de weg van en naar het werk.
Art. 381. Sans préjudice de mesures disciplinaires éventuelles, le ministre a la faculté de refuser l'indemnité de séjour s'il est constaté que les bénéficiaires abusent des droits qui leur sont reconnus par le présent arrêté.
Afdeling 1. - De vergoeding voor het gebruik van de fiets op de weg van en naar het werk.
CHAPITRE IV. - Des indemnités pour frais de déplacement sur le chemin du travail.
Art.382. De ambtenaar die zich per fiets verplaatst om zich van zijn woonplaats naar zijn werk te begeven, heeft recht op een vergoeding van zijn kosten.
Section 1. - Des indemnités pour utilisation du vélo sur le chemin du travail.
Art.383. [1 De vergoeding wordt forfaitair vastgesteld. De Minister bepaalt de omvang van deze vergoeding. Deze kan niet lager liggen dan 0,20 per kilometer.]1
Zij wordt berekend volgens de kortste weg tussen zijn woonplaats en zijn administratieve standplaats.
Zij wordt berekend volgens de kortste weg tussen zijn woonplaats en zijn administratieve standplaats.
Modifications
Art. 382. L'agent qui se déplace à vélo pour se rendre de son domicile vers son lieu de travail a droit à un remboursement de ses frais.
L'indemnité est allouée à l'agent qui utilise son vélo sur le chemin du travail au moins cinq fois par mois.
L'indemnité est allouée à l'agent qui utilise son vélo sur le chemin du travail au moins cinq fois par mois.
Art.384. De vergoeding wordt uitbetaald op overlegging van een aangifte op erewoord en een driemaandelijks overzicht.
De minister oefent een toezicht uit op de aangiften.
De minister oefent een toezicht uit op de aangiften.
Art. 383. [1 L'indemnité est fixée forfaitairement. Le Ministre arrête le montant. Ce montant ne pourra être inférieur à 0,20 par kilomètre.]1
Elle est calculée en fonction du chemin le plus court entre son domicile et sa résidence administrative.
Elle est calculée en fonction du chemin le plus court entre son domicile et sa résidence administrative.
Modifications
Afdeling 2. - De vergoeding voor het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer op de weg van en naar het werk.
Art. 384. L'indemnité est liquidée sur production d'une déclaration sur l'honneur appuyée d'un relevé trimestriel.
Art.385. § 1. De ambtenaar die van een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel per spoor gebruik maakt, al dan niet in combinatie met andere gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen, om zich regelmatig te verplaatsen tussen de verblijfplaats en de werkplaats, geniet een tegemoetkoming in de abonnementskosten.
Section 2. - Des indemnités pour utilisation des transports en commun publics sur le chemin du travail.
HOOFDSTUK V. - Huisvestingskosten.
Art. 385. § 1er. L'agent qui utilise les transports en commun publics par chemin de fer, combinés ou non avec d'autres transports en commun publics, bénéficie d'une intervention dans les frais d'abonnement pour effectuer régulièrement le déplacement de sa résidence à son lieu de travail et inversement.
Afdeling 1. - Het genot van een dienstwoning.
CHAPITRE V. - Des frais de logement.
Art.386. De ambtenaren die verplicht een bepaalde woonst betrekken omdat hun ambt hun permanente aanwezigheid vereist op de werkplaats, genieten kosteloze woongelegenheid.
Section 1. - De la jouissance d'un logement de service.
Art.387. Een maandelijkse inhouding wordt uitgevoerd op de wedde van de ambtenaren die een woonst betrekken waarvan het gebruik hen is toegestaan teneinde hun taak te vergemakkelijken.
Deze inhouding wordt vastgesteld op het bedrag van de huurwaarde van de woonst, eventueel verhoogd met de verwarmings- en verlichtingswaarde. Zij mag evenwel niet meer bedragen dan 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde voor de woonst en 12,5 % van dit bedrag voor de woonst, de verwarming en de verlichting.
Deze inhouding wordt vastgesteld op het bedrag van de huurwaarde van de woonst, eventueel verhoogd met de verwarmings- en verlichtingswaarde. Zij mag evenwel niet meer bedragen dan 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde voor de woonst en 12,5 % van dit bedrag voor de woonst, de verwarming en de verlichting.
Art. 386. Les agents astreints à occuper des logements déterminés parce que leurs fonctions réclament leur présence permanente sur les lieux du travail bénéficient gratuitement de ce logement.
Art.388. De Regering bepaalt de functies bedoeld in artikel 386 met verduidelijking van degene waaraan naast de woonst, de verwarming en de verlichting zijn verbonden.
Zij onderscheidt ook :
1° degene waarvan de titularissen onderworpen zijn aan bijzondere verplichtingen, zelfs indien hun bestuur zich in de materiële onmogelijkheid bevindt hen ter plaatse te huisvesten;
2° degene waarvan de titularissen niet onderworpen zijn aan die bijzondere verplichtingen indien hun bestuur hen niet ter plaatse kan huisvesten.
Zij onderscheidt ook :
1° degene waarvan de titularissen onderworpen zijn aan bijzondere verplichtingen, zelfs indien hun bestuur zich in de materiële onmogelijkheid bevindt hen ter plaatse te huisvesten;
2° degene waarvan de titularissen niet onderworpen zijn aan die bijzondere verplichtingen indien hun bestuur hen niet ter plaatse kan huisvesten.
Art. 387. Une retenue mensuelle est opérée sur le traitement des agents qui occupent un logement dont la jouissance leur est concédée en vue de faciliter l'accomplissement de leur tâche.
Cette retenue est fixée au montant de la valeur locative du logement, éventuellement majoré de la valeur du chauffage et l'éclairage. Elle ne peut toutefois dépasser 10% du montant brut du traitement moyen pour le logement et 12,5 % de ce montant pour le logement, le chauffage et l'éclairage.
Cette retenue est fixée au montant de la valeur locative du logement, éventuellement majoré de la valeur du chauffage et l'éclairage. Elle ne peut toutefois dépasser 10% du montant brut du traitement moyen pour le logement et 12,5 % de ce montant pour le logement, le chauffage et l'éclairage.
Art.389. Voor de toepassing van artikel 387 stelt de minister bevoegd voor Financiën de huurwaarde van de woonst vast.
Voor de toepassing van artikel 387, tweede lid, wordt de gemiddelde wedde bepaald door het rekenkundig gemiddelde van de minimum- en de maximumwedde van de weddenschaal van de uitgeoefende functie.
Voor de toepassing van artikel 387, tweede lid, wordt de gemiddelde wedde bepaald door het rekenkundig gemiddelde van de minimum- en de maximumwedde van de weddenschaal van de uitgeoefende functie.
Art. 388. Le Gouvernement détermine les fonctions visées à l'article 386, en précisant celles auxquelles sont attachées outre le logement, le chauffage et l'éclairage.
Il distingue en outre :
1° celles dont les titulaires assument des sujétions spéciales, même lorsque leur administration se trouve dans l'impossibilité matérielle de les loger sur place;
2° celles dont les titulaires échappent à ces sujétions spéciales, lorsque leur administration ne peut les loger sur place.
Il distingue en outre :
1° celles dont les titulaires assument des sujétions spéciales, même lorsque leur administration se trouve dans l'impossibilité matérielle de les loger sur place;
2° celles dont les titulaires échappent à ces sujétions spéciales, lorsque leur administration ne peut les loger sur place.
Afdeling 2. - De huisvestingstoelage.
Art. 389. Pour l'application de l'article 387, la valeur locative du logement est fixée par le ministre qui a les Finances dans ses attributions.
Art.390. De ambtenaren die één van de in artikel 388, tweede lid, 1°, bedoelde functies uitoefenen, ontvangen een vervangende toelage, indien ze niet werkelijk hetzij een woonst, hetzij een woonst met verwarming en verlichting genieten.
Section 2. - De l'allocation de logement.
HOOFDSTUK VI. - De toelage voor huisbewaarders of hun vervangers.
Art. 390. Les agents qui exercent une des fonctions visées à l'article 388, alinéa 2, 1° reçoivent, lorsqu'ils ne bénéficient pas effectivement soit du logement, soit du logement avec chauffage et éclairage, une allocation qui en tient lieu.
Art.391. De ambtenaren waaraan een ambt van huisbewaarder wordt toegekend, genieten uit hoofde daarvan enkel de kosteloosheid van woonst, verwarming en verlichting. Zij genieten een wedde uit hoofde van een ander ambt dat zij uitoefenen binnen het ministerie.
CHAPITRE VI. - De l'allocation aux concierges ou à leurs remplaçants.
Art.392. Het ministerie neemt de inhoudingen en de bijdragen ten laste, die de betrokkenen uit hoofde van hun functie van huisbewaarder verschuldigd zijn, hetzij aan het Fonds voor overlevingspensioenen, hetzij aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Art. 391. Les agent auxquels une fonction de concierge est attribuée ne bénéficient, à ce titre que de la gratuité du logement, du chauffage et de l'éclairage. Ils bénéficient d'un traitement en vertu d'une autre fonction qu'ils exercent au sein du ministère.
Art.393. Een toelage wordt toegekend aan de persoon vreemd aan het bestuur die, met instemming van de bevoegde overheid, de huisbewaarder vervangt gedurende een jaarlijks vakantieverlof van minstens een week.
De toelage wordt per dag toegekend. Elke dag wordt gelijkgesteld met een prestatie van 7 u. en bezoldigd op basis van het minimumuurloon vastgesteld in de weddenschaal E101.
De toelage wordt per dag toegekend. Elke dag wordt gelijkgesteld met een prestatie van 7 u. en bezoldigd op basis van het minimumuurloon vastgesteld in de weddenschaal E101.
Art. 392. Le ministère prend à sa charge les retenues ou cotisations dues par les intéressés du chef de leur fonction de concierge, soit au Fonds des pensions de survie, soit à l'Office national de sécurité sociale.
HOOFDSTUK VII. - Vergoeding van de begrafeniskosten bij overlijden van een ambtenaar.
Art. 393. Une allocation est également accordée à la personne étrangère à l'administration qui, de l'accord de l'autorité compétente, remplace le concierge durant un congé annuel de vacances d'au moins une semaine.
Art.394. § 1. Een vergoeding wegens begrafeniskosten wordt toegekend indien de uitkering voor begrafeniskosten bepaald bij het artikel 61 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, niet kan worden toegekend en wanneer de overleden ambtenaar zich in een der volgende standen bevond :
CHAPITRE VII. - De l'indemnité pour frais funéraires en cas de décès d'un agent.
BOEK III. - DE VASTSTELLING VAN DE ADMINISTRATIEVE EN GELDELIJKE ANCIENNITEIT.
Art. 394. § 1er. Une indemnité pour frais funéraire est octroyée lorsque l'allocation pour frais funéraire prévue par l'article 61 de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité ne peut être accordée et si l'agent décédé se trouvait dans une des positions suivantes :
TITEL I. - Algemene bepalingen.
LIVRE III. - DE LA DETERMINATION DES ANCIENNETES ADMINISTRATIVE ET PECUNIAIRE.
Art.395. Onder " volledige prestaties ", moet worden verstaan prestaties waarmee een zodanige werktijd gemoeid is dat de normale beroepsactiviteit volledig in die prestaties opgaat.
TITRE I. - Dispositions générales.
Art.396. De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten als hij zich in een administratieve stand bevindt op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij ontstentenis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.
Art. 395. Il faut entendre par " prestations complètes ", les prestations dont l'horaire est tel qu'elles absorbent totalement une activité professionnelle normale.
Art.397. De anciënniteit wordt berekend per kalendermaand. De diensten die geen volledige maand beslaan worden genegeerd.
Art. 396. L'agent est réputé prester des services effectifs tant qu'il se trouve dans une position administrative qui lui vaut de conserver sur base de son statut, son traitement d'activité ou à défaut ses titres à l'avancement de traitement.
TITEL II. - De berekening van de administratieve anciënniteit.
Art. 397. L'ancienneté est calculée par mois-calendrier. Les services qui ne couvrent pas tout le mois sont négligés.
Art.398.Voor de berekening van de graad- en niveau-anciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten gepresteerd :
TITRE II. - Du calcul de l'ancienneté administrative.
Art.399. Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten berekend hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar in deze graad of een equivalente graad werd benoemd hetzij vanaf de datum waarop de ambtenaar voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.
Voor de niveauanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten berekend vanaf de datum waarop de ambtenaar werd benoemd in een graad van het betreffende niveau of een equivalente graad hetzij van de datum waarop hij voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.
Voor de niveauanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten berekend vanaf de datum waarop de ambtenaar werd benoemd in een graad van het betreffende niveau of een equivalente graad hetzij van de datum waarop hij voor bevordering werd gerangschikt wegens het formele terugwerken van zijn benoeming.
Art. 398. Pour le calcul de l'ancienneté de grade et de niveau, les services effectifs pris en considération sont ceux prestés :
1° en qualité de stagiaire ou d'agent nommé;
2° (dans un ministère ou un organisme public dépendant de l'Etat, des Communautés ou des Régions, ainsi que dans des services ou dans un organisme public de la Commission communautaire française, de la Commission communautaire flamande ou de la Commission communautaire commune, ou, moyennant une décision d'admissibilité prise par le ministre, dans un service public comparable à un de ceux énumérés ci avant, d'un Etat de l'Union européenne [1 ...]1;)
3° (sans interruption due à une peine disciplinaire encourue par l'agent ou a un licenciement pour inaptitude professionnelle dans le cadre de l'évaluation de l'agent;)
4° comme titulaire d'une fonction à temps plein ou partiel.
Le calcul de l'ancienneté de service s'effectue de la même manière étant entendu que les services effectifs sont pris en considération quelle que soit la qualité en laquelle ils ont été prestés.
1° en qualité de stagiaire ou d'agent nommé;
2° (dans un ministère ou un organisme public dépendant de l'Etat, des Communautés ou des Régions, ainsi que dans des services ou dans un organisme public de la Commission communautaire française, de la Commission communautaire flamande ou de la Commission communautaire commune, ou, moyennant une décision d'admissibilité prise par le ministre, dans un service public comparable à un de ceux énumérés ci avant, d'un Etat de l'Union européenne [1 ...]1;)
3° (sans interruption due à une peine disciplinaire encourue par l'agent ou a un licenciement pour inaptitude professionnelle dans le cadre de l'évaluation de l'agent;)
4° comme titulaire d'une fonction à temps plein ou partiel.
Le calcul de l'ancienneté de service s'effectue de la même manière étant entendu que les services effectifs sont pris en considération quelle que soit la qualité en laquelle ils ont été prestés.
Modifications
Art.400. Deeltijdse prestaties van 1976 uren worden geteld voor twaalf volle kalendermaanden.
Deeltijdse prestaties van een twaalfde van 1976 uren worden geteld voor één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte wordt verwaarloosd.
Deeltijdse prestaties van een twaalfde van 1976 uren worden geteld voor één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte wordt verwaarloosd.
Art. 399. Pour l'ancienneté de grade, les services admissibles sont comptés soit à partir de la date à laquelle l'agent a été nommé à ce grade ou à un grade équivalent, soit à partir de la date à laquelle il a été classé pour une promotion en raison de l'effet rétroactif formel de sa nomination.
Pour l'ancienneté de niveau, les services admissibles sont comptés soit à partir de la date à laquelle l'agent a été nommé à un grade du niveau considéré ou à un grade équivalent, soit à partir de la date à laquelle il a été classé pour la promotion en raison de l'effet rétroactif formel de sa nomination.
Pour l'ancienneté de niveau, les services admissibles sont comptés soit à partir de la date à laquelle l'agent a été nommé à un grade du niveau considéré ou à un grade équivalent, soit à partir de la date à laquelle il a été classé pour la promotion en raison de l'effet rétroactif formel de sa nomination.
Art.401. De administratieve anciënniteit van een ambtenaar die titularis is van een ambt met deeltijdse prestaties, wordt berekend pro rata van zijn werkelijke prestaties.
Art. 400. Des prestations à temps partiel à concurrence de 1976 heures sont comptées pour douze mois-calendrier entiers.
Des prestations à temps partiel à concurrence d'un douzième de 1976 heures sont comptées pour un mois entier de calendrier, toute fraction d'heure étant négligée.
Des prestations à temps partiel à concurrence d'un douzième de 1976 heures sont comptées pour un mois entier de calendrier, toute fraction d'heure étant négligée.
TITEL III. - De geldelijke anciënniteit.
Art. 401. L'ancienneté administrative d'un agent qui est titulaire d'une fonction à temps partiel, est calculée au prorata des services effectivement prestés.
HOOFDSTUK I. - In aanmerking komende diensten.
TITRE III. - De l'ancienneté pécuniaire.
Art.402.§ 1. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten gepresteerd door de ambtenaar in om het even welke hoedanigheid, als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of deeltijdse prestaties, in :
CHAPITRE I. - Des services admissibles.
Art.403. De minister bepaalt op basis van een door de bevoegde overheden afgeleverd attest de duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar in het onderwijs heeft gepresteerd.
De op dit attest vermelde volledige prestaties waarvoor de betaling gebeurde in tienden en die per schooljaar geen volledig jaar van werkelijke diensten vertegenwoordigen worden dag per dag samengeteld.
Het globaal aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2.
Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het bekomen quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Er wordt geen rekening gehouden met de rest.
De op het attest vermelde volledige prestaties vervuld gedurende een volledig schooljaar, gelden voor een totaal van 300 dagen en vertegenwoordigen één in aanmerking te nemen dienstjaar.
De op dit attest vermelde volledige prestaties waarvoor de betaling gebeurde in tienden en die per schooljaar geen volledig jaar van werkelijke diensten vertegenwoordigen worden dag per dag samengeteld.
Het globaal aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2.
Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het bekomen quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Er wordt geen rekening gehouden met de rest.
De op het attest vermelde volledige prestaties vervuld gedurende een volledig schooljaar, gelden voor een totaal van 300 dagen en vertegenwoordigen één in aanmerking te nemen dienstjaar.
Art. 402. § 1er. Sont admissibles pour le calcul de l'ancienneté pécuniaire les services effectifs que l'agent a prestés à quelque titre que ce soit, comme titulaire d'une fonction rémunérée et comportant des prestations complètes ou partielles :
- dans les services de l'Union européenne;
- dans les services de l'Etat fédéral, des Communautés, des Régions, de la Commission communautaire commune, la Commission communautaire française, la Commission communautaire flamande ou dans d'autres services publics;
- dans les administrations locales;
- dans les services d'Afrique;
- dans les établissements d'enseignement des communautés, dans les établissements d'enseignement subventionnés par une subvention-traitement, dans les offices d'orientation scolaire et professionnelle ou les centres psycho-médico-sociaux libres subventionnés par une subvention-traitement;
- dans les universités de droit public et libres quelle que soit leur source de financement.
- (dans un service public comparable à un de ceux énumérés au présent paragraphe, dans un Etat de l'Union européenne [1 ...]1, moyennant une décision d'admissibilité prise par le ministre.)
§ 2. Peuvent également être admis pour un maximum de six ans les services effectivement prestés sous contrat de travail dans le secteur privé ou en tant d'indépendant.
Le Gouvernement fixe les modalités d'application de cette disposition.
- dans les services de l'Union européenne;
- dans les services de l'Etat fédéral, des Communautés, des Régions, de la Commission communautaire commune, la Commission communautaire française, la Commission communautaire flamande ou dans d'autres services publics;
- dans les administrations locales;
- dans les services d'Afrique;
- dans les établissements d'enseignement des communautés, dans les établissements d'enseignement subventionnés par une subvention-traitement, dans les offices d'orientation scolaire et professionnelle ou les centres psycho-médico-sociaux libres subventionnés par une subvention-traitement;
- dans les universités de droit public et libres quelle que soit leur source de financement.
- (dans un service public comparable à un de ceux énumérés au présent paragraphe, dans un Etat de l'Union européenne [1 ...]1, moyennant une décision d'admissibilité prise par le ministre.)
§ 2. Peuvent également être admis pour un maximum de six ans les services effectivement prestés sous contrat de travail dans le secteur privé ou en tant d'indépendant.
Le Gouvernement fixe les modalités d'application de cette disposition.
Modifications
HOOFDSTUK II. - De berekening van de geldelijke anciënniteit.
Art. 403. La durée des services admissibles que l'agent a prestés dans l'enseignement, est fixée par le ministre, sur la base de l'attestation délivrée par les autorités compétentes.
Art.404. De anciënniteit van de ambtenaar mag nooit de werkelijke duur van zijn in aanmerking komende diensten overschrijden.
CHAPITRE II. - Du calcul de l'ancienneté pécuniaire.
Art.405. De diensten aangenomen voor de berekening van de anciënniteit zijn verworven in het niveau van de basisgraad van de ambtenaar. Zij worden in hun geheel verrekend.
De basisgraad is de eerste graad waartoe de ambtenaar wordt benoemd of waartoe hij nadien wordt benoemd volgens een benoemingswijze die geen rekening houdt met zijn vorige hoedanigheid.
De basisgraad is de eerste graad waartoe de ambtenaar wordt benoemd of waartoe hij nadien wordt benoemd volgens een benoemingswijze die geen rekening houdt met zijn vorige hoedanigheid.
Art. 404. L'ancienneté que compte l'agent ne peut jamais dépasser la durée réelle de ses services admissibles.
Toutefois, l'ancienneté obtenue dans un service public duquel un agent a été transféré lui reste acquise, quel que soit le mode de calcul de l'ancienneté en vigueur au sein de ce service.
Toutefois, l'ancienneté obtenue dans un service public duquel un agent a été transféré lui reste acquise, quel que soit le mode de calcul de l'ancienneté en vigueur au sein de ce service.
BOEK IV. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.
Art. 405. Les services qui sont pris en compte pour le calcul de l'ancienneté sont acquis dans le niveau du grade de base de l'agent. Ils sont comptés dans leur totalité.
TITEL I. - Opheffingsbepalingen.
LIVRE IV. - DISPOSITIONS ABROGATOIRES, TRANSITOIRES ET FINALES.
Art.406. (Opgeheven worden voor wat betreft de ambtenaren op wie dit statuut van toepassing is : )
TITRE I. - Dispositions abrogatoires.
Art.407. (Opgeheven worden voor wat betreft de ambtenaren op wie dit statuut van toepassing is :)
1° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 25 juli 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel dat werkzaam is bij het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van 19 maart 1998;
2° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 juli 1993 betreffende de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij de besluiten van 9 november 1993, 26 mei 1994, 27 april 1995, 4 december 1997 en 19 november 1998;
3° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 juli 1993 betreffende de rangschikking per niveau en per rang van de graden die de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen bekleden, gewijzigd bij de besluiten van 26 mei 1994 en 27 april 1995;
4° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 december 1993 tot vaststelling van de weddeschalen van de graden van niveau 3 en 4 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met uitzondering van de bijlagen;
5° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 januari 1994 tot vaststelling van de wijze waarop ambtenaren die niet onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ressorteren, bij het ministerie van dat gewest kunnen worden benoemd;
6° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 januari 1994 tot oprichting van de raad van beroep van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en tot vaststelling van de samenstelling ervan;
7° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddeschalen van de niveaus 1, 2+ en 2 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van 22 oktober 1998, met uitzondering van de bijlagen;
8° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 11 januari 1996 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
(9° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 maart 1997 tot bepaling van de specifieke nadere regelen ter uitvoering van de maatregelen tot herverdeling van de arbeid toepasselijk op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) Inwerkingtreding : 01-06-2005> (10° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juni 1997 waarbij de wijzigingen die krachtens de koninklijke besluiten van 30 december 1993, 14 oktober 1994, 7 april 1995 en 28 februari 1996 aangebracht werden aan het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de loopbaanonderbreking in de rijksbesturen en in andere diensten van de ministeries, toepasselijk worden gemaakt op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instellingen van openbaar nut van het Gewest afhangen; 11° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juni 1997 waarbij het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de rijksbesturen toepasselijk wordt gemaakt op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instellingen van openbaar nut van het Gewest afhangen; 12° Het ministerieel besluit van 14 november 1996 houdende sommige uitvoeringsmodaliteiten inzake verminderde prestaties en loopbaanonderbreking voor het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.) Art. 408. Elke reglementaire bepaling die niet uitdrukkelijk wordt opgeheven door de artikelen 406 en 407 is niet van toepassing op de ambtenaren van het ministerie indien zij in strijd is met de bepalingen van dit besluit. TITEL II. - Overgangsbepalingen. HOOFDSTUK I. - Omzettingsbepalingen. Afdeling 1. - Omzetting van de vroegere graden in de nieuwe graden. Art. 409. De betrekkingen van secretaris-generaal in rang A7, adjunct-secretaris-generaal in rang A6, en directeur-generaal in rang A5 worden toegekend aan de ambtenaren die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit respectievelijk titularis zijn van een betrekking van secretaris-generaal in rang 17, adjunct-secretaris-generaal in rang 16 en directeur-generaal in rang 16. Art. 410. De titularissen van de graden bedoeld in de linkerkolom van de bijlage III worden van rechtswege en door verandering van graad benoemd in de overeenstemmende graad in de rechterkolom. Art. 411. De ambtenaren behouden in hun nieuwe graad de graadanciënniteit welke was verkregen in de graad waarvan ze titularis waren. Als verscheidene graden werden vereenvoudigd tot één basisgraad, is de graadanciënniteit van de ambtenaar die naar de nieuwe graad overgaat, gelijk aan de graadanciënniteit die hij desgevallend heeft verworven in ieder van de graden die in de nieuwe basisgraad worden omgezet. Art. 412. Evenwel mogen de ambtenaren met de graad van inspecteur-generaal hun titel blijven dragen Wordt afgeschaft bij het vertrek van de huidige titularis de graad van adjunct-administrateur-generaal waaraan de weddenschaal 162 opgenomen in de bijlage gehecht aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddeschalen van de graden van niveau 1, 2+ en 2 van het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is verbonden. Art. 413. Onverminderd artikel 444, behouden de ambtenaren hun geldelijke anciënniteit bij de overgang naar hun nieuwe graad. Art. 414. § 1. In afwijking van artikel 63, staan de betrekkingen van directeur en directeur-ingenieur van rang A3 open voor de ambtenaren die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, respectievelijk titularis zijn van de graad van attaché of ingenieur en negen jaar niveauancienniteit tellen. (In afwijking van artikel 65, worden de ambtenaren vrijgesteld van de voorwaarden van het bezit van het managementbrevet om zich kandidaat te stellen voor een kaderbetrekking van rang A2 of voor een betrekking van rang A3.) Deze afwijking geldt tot op het ogenblik waarop de eerste managementbrevetten worden uitgereikt. § 2. (In afwijking van artikel 72, worden de ambtenaren die titularis zijn van een graad van respectievelijk rang B1, C1, D1 en E1 vrijgesteld van de voorwaarden van het bezit van het brevet om zich kandidaat te stellen voor een betrekking van rang B2, C2, D2 en E2.) Deze afwijking geldt tot op het ogenblik waarop de eerste brevetten per niveau worden uitgereikt. Afdeling 2. - Toewijzing van de mandaten. Art. 415. De mandaten bedoeld bij artikel 88 worden voor het eerst vacant verklaard op de datum bepaald door de Regering. Art. 416. De ambtenaren-generaal bedoeld in artikel 409, die zich kandidaat stellen voor de vacant verklaarde mandaten, worden van ambtswege aangesteld als eerste titularis in de mandaten van rang A7, A6 en A5. Hun mandaat wordt van ambtswege verlengd zolang de (evaluatiecommissie) hun een positieve evaluatie toekent. (De ambtenaren-generaal die geen kandidaat zijn voor de vacant verklaarde mandaten behouden hun titel en genieten de eraan verbonden weddeschaal. Zij oefenen een functie uit die overeenstemt met hun titel.) Art. 417. (geschrapt) Art. 418. (geschrapt) Afdeling 3. - Toekenning van de vermeldingen in het kader van evaluatie. Art. 419. De ambtenaren die vast benoemd zijn en een signalement "goed" of "zeer goed" hebben bekomen, alsook de ambtenaren zonder signalement van niveau 4 en de ambtenaren van het niveau 1, vanaf rang 13, krijgen van ambtswege een vermelding "voldoende". Deze die een signalement "onvoldoende" of "slecht" hebben bekomen krijgen van ambtswege de vermelding "met voorbehoud". Deze vermeldingen worden toegewezen op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit. Art. 420. Alle ambtenaren zullen worden met toepassing van de artikelen 122 tot 129 van dit besluit geëvalueerd op de data bepaald door de Regering. De stagiairs die hun stage niet hebben voltooid op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, worden ten vroegste een jaar na het beëindigen van hun stage geëvalueerd met toepassing van de artikelen 122 tot 129 van dit besluit. Afdeling 4. - De omzetting in de functionele loopbanen. Onderafdeling 1. - De omzetting van wervingsgraden in de niveaus 1, 2, 3 en 4. Art. 421. Deze afdeling is niet toepasselijk op de titularissen van een vlakke loopbaan. Art. 422. De titularissen van een wervingsgraad in de niveaus 1, 2, 3 en 4 worden ingeschakeld in de weddenschaal 101 of 111, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau als zij minder dan negen jaar graadanciënniteit hebben. Als zij tussen negen en achttien jaar graadanciënniteit hebben worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau. Als zij achttien jaar graadanciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau. Deze ambtenaren zullen genieten van de nieuwe weddenschalen van de "functionele loopbaan" op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit. Onderafdeling 2. - De omzetting van bevorderingsgraden uit gecontingenteerd gehelen. Art. 423. De titularissen van een graad uit een gecontingenteerd geheel die overeenstemt met rang 11 worden ingeschakeld in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, van de functionele loopbaan overeenstemmend met hun nieuwe graad. Zij komen in aanmerking voor de weddenschaal 103 of 113 zodra zij negen jaar anciënniteit in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, hebben. De graadanciënniteit die zij hebben verworven in rang 11 komt in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad. Als zij achttien jaar niveau-anciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad van de functionele loopbaan van hun niveau. De titularissen van een graad uit een gecontingenteerd geheel die overeenstemt met rang 12 worden ingeschakeld in de weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad van de functionele loopbaan overeenstemmend met hun nieuwe graad. Deze ambtenaren zullen de nieuwe weddenschalen van de "functionele loopbaan" genieten op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit. Onderafdeling 3. - De omzetting van bevorderingsgraden in niveaus 1, 3 en 4. Art. 424. De titularissen van de graad van eerste adviseur in rang 14 worden titularissen van de graad van directeur van rang A3 en genieten de weddenschaal A310. Art. 425. Het genot van de weddenschaal 103 in hun niveau wordt gewaarborgd aan de titularissen van een bevorderingsgraad van rang 34 en 44. Art. 426. De ambtenaren bedoeld in (artikel 425) die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden genieten voorrang bij de toekenning van een bevorderingsgraad van rang D2 of E2. Afdeling 5. - De omzetting van de graden van niveau 2. Art. 427. De titularissen van een graad van rang 25 genieten de schaal B103. De titularissen van een graad van rang 25 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1. Art. 428. De titularissen van een graad van rang 24 genieten de schaal C200. De titularissen van een graad van rang 24 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1. Zij genieten de weddenschaal C 200 tot op het moment dat zij de weddenschaal B103 genieten door toepassing van de functionele loopbaan. Art. 429. De titularissen van een graad van rang 23 of 22 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1. Zij genieten de weddenschaal C 103 tot op het moment dat zij de weddenschaal B102 genieten door toepassing van de functionele loopbaan. Art. 430. De titularissen van een graad van rang 23 of 22 die geen diploma of studiegetuigschrift bezitten dat toegang verleent tot een betrekking van niveau B, genieten de weddenschaal C103. Degene die evenwel de voorwaarden vervullen om te worden bevorderd tot een graad van rang 24, genieten de schaal C 200. De ambtenaren die zijn geslaagd voor een bevorderingsexamen bij het Vast Wervingssecretariaat maar nog niet werden bevorderd tot rang 23 of 22, worden op dezelfde wijze ingeschakeld. Zodra zij zijn geslaagd, is deze bepaling eveneens toepasselijk op de laureaten van een bij de inwerkingtreding van dit besluit aan de gang zijnde bevorderingsexamen. Art. 431. De titularissen van een graad van rang 21 of 20 die een diploma of studiegetuigeschrift bezitten dat toegang verleent tot een betrekking van niveau B (en dat uiterlijk in de loop van het schooljaar 1998-1999 is behaald), worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1, voor zover ze een functie vervullen die verband houdt met dat diploma of dat studiegetuigschrift. Afdeling 6. - De omzetting van de vlakke loopbanen. Onderafdeling 1. - De omzetting van de graden van de vlakke loopbanen in niveau 1. Art. 432. Onverminderd artikel 444, genieten de titularissen van een vlakke loopbaan in de rangen 10-11-13 in hun nieuwe graad de weddenschaal A102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit tellen en de weddenschaal A300 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit tellen. Art. 433. Titularissen van een vlakke loopbaan in de rangen 10-11 genieten in hun nieuwe graad de weddeschaal A111 wanneer zij minder dan zes jaar graadanciënniteit hebben en de weddeschaal A112 zodra zij zes jaar graadanciënniteit hebben. Art. 434. De titularissen van een vlakke loopbaan 12-13 genieten in hun nieuwe graad de weddenschaal A113 en de weddenschaal A310 zodra zij negen jaar graadanciënniteit tellen. Art. 435. (Abrogé) Onderafdeling 2. De omzetting van de graden van de vlakke loopbanen in niveaus 2+, 2, en 3Art. 436. Onverminderd artikel 444, worden de titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 2+ ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau. Zij genieten de weddenschaal B102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit tellen en de weddenschaal B103 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit tellen. Art. 437. Onverminderd artikel 444, worden de titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 2 ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau. Zij genieten de weddenschaal C102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit hebben en de weddenschaal C103 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit hebben. Art. 438. De titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 3 worden ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau. Zij genieten de weddenschaal D102 zodra zij drie jaar graadanciënniteit tellen. Als zij bij de inwerkingtreding van dit besluit achttien jaar of meer graadanciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal D103. Art. 439. De inschakelingsbepalingen opgenomen in de artikelen 410, 411, 413, 420, 422 eerste lid en 444 zijn eveneens van toepassing op de stagiairs. HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen. Art. 440. De bij de artikelen 406 en 407 opgeheven koninklijke besluiten en besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering die van toepassing zijn op de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest blijven van kracht zolang de Regering het administratief statuut en bezoldigingsregeling van de personeelsleden van deze instellingen niet heeft vastgesteld. Art. 441. Zolang zij kunnen worden ingeroepen door een ambtenaar in dienst bij het ministerie of door iedere persoon die ertoe gerechtigd is en op voorwaarde dat deze ambtenaar of deze persoon reeds het voordeel van minstens één van deze maatregelen geniet op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit of dat hij er voordien van genoten heeft, blijven de bepalingen van toepassing die bedoeld worden door : - Artikel 41 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der Ministeries en de bepalingen waarnaar deze artikelen verwijzen; - Artikel 24 van het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen en de bepalingen waarnaar het verwijst. Art. 442. De stagecommissies die in functie zijn bij de inwerkingtreding van dit besluit blijven bevoegd totdat de leden van de commissie bedoeld in artikel 18 van dit besluit worden aangewezen. Art. 443. De raad van beroep die in functie is bij de inwerkingtreding van dit besluit en die kennis neemt van beroepen inzake tuchtzaken blijft bevoegd totdat de leden van de raden van beroep bedoeld in artikel 283 van dit besluit worden aangewezen. Art. 444. Onverminderd de bepalingen van het hoofdstuk betreffende de evaluatie, behouden de ambtenaren het voordeel van de weddenschaal die zij genoten in hun vroegere graad op het ogenblik van de inschakeling voor zover deze voordeliger zou zijn dan de weddenschaal die hen wordt toegekend in hun nieuwe graad. De weddenschalen die zij genoten in hun vroegere graad zijn deze bedoeld in de bijlagen van de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 december 1993 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van niveau 3 en 4 van het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van niveau 1, 2+ en 2 van het Ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Art. 445. (Opgeheven) Art. 446. De stagiair die tot de stage toegelaten werd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, zet zijn stage voort overeenkomstig de reglementaire bepalingen die van kracht waren op de begindatum van zijn stage. Art. 447. De procedures inzake oppensioenstelling in uitvoering op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet overeenkomstig de op die datum van kracht zijnde bepalingen. Art. 448. Alle aanstellingen in een hoger ambt worden in overeenstemming gebracht met de nieuwe statutaire voorschriften. Art. 449. De ambtenaar die een verlof heeft verkregen, zoals bedoeld in Boek I, Titel VII, Hoofdstukken III, IV, V, VI en VII van dit besluit, overeenkomstig de reglementering die van kracht was vóór de inwerkingtreding van dit besluit, geniet dit verlof tot het einde van de periode waarvoor het was toegestaan zonder het te kunnen verlengen. Art. 450. De reglementaire bepalingen van kracht op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven van toepassing op de ambtenaren die zich (vóór bovenbedoelde datum) hebben ingeschreven voor een examen voor overgang naar een hoger niveau of een examen voor verhoging in graad. De ambtenaar die vóór de inwerkingtreding van dit besluit werd vrijgesteld van een examengedeelte voor overgang naar een hoger niveau, behoudt deze vrijstelling of verkrijgt ze onder de voorwaarden bedoeld in artikel 99 of 103. Art. 451. Het bedrag van de verantwoordelijkheidstoelage toegekend aan de centraliserende boekhouder en de boekhouder van geschillen en uitstaande fondsen wordt gewaarborgd aan de ambtenaren die deze toelage genieten bij de inwerkingtreding van dit besluit. Art. 451bis. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 85; Inwerkingtreding : 22-12-2000) Artikel 329 van dit besluit is niet toepasselijk op de ambtenaren afkomstig van de Agglomeratie van Brussel. Art. 451ter. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. 64; Inwerkingtreding : 25-04-2002> In afwijking van artikel 122 van dit besluit wordt het eerste evaluatiegesprek bedoeld in artikel 121, dat plaatsvindt na de inwerkingtreding van dit besluit, tussen 15 oktober en 15 december 2002 voor de niveaus A en B en tussen 15 oktober en 15 december 2003 voor de niveaus C, D en E gevoerd. Art. 451quater. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. 64; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaren die, overeenkomstig artikel 354 van dit besluit, de taalpremie genieten op het moment van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, behouden het recht op de taalpremie die ze genoten voor deze inwerkingtreding. Art. 451quinquies. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. 64; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaren die de graad van secretaris-generaal, adjunct-secretaris-generaal of directeur generaal bekleden genieten de mandaatpremie bedoeld in artikel 358 ter van dit besluit in afwachting van de toekenning van hun betrekking bij mandaat en voor zover zij deze betrekking effectief vervullen. Art. 451sexies. <INGEVOEGD bij BESL 2003-07-03/65, art. 2; Inwerkingtreding : 01-05-2003> In afwijking van artikel 334quater, § 2, eerste lid, verschilt het percentage van het bedrag van het vakantiegeld voor 2003 en 2004, op basis van de in het voorgaande jaar geleverde prestaties, naar gelang van de rang van de ambtenaar volgens de hiernavolgende tabel : Jaar20032004Rang ---A1 tot A7 + B255 %65 %B1 + C265 %70 %C1 + D2 + E270 %80 %D1 + E180 %80 % Art. 451sexies. <INGEVOEGD bij BESL 2005-03-24/38, art. 23; Inwerkingtreding : 01-06-2005> De in artikel 261 van dit besluit bedoelde vormingen in het kader van de versnelde functionele loopbaan, gevolgd vanaf het schooljaar 1999-2000 komen in aanmerking maar zonder terugwerkende kracht wat betreft het verloop van de loopbaan. (NOTA : Voor de invoeging van artikel 451sexies heeft de wetgever geen rekening gehouden met de vroegere invoeging van artikel 451sexies, gebracht door BESL 2003-07-03/65.) Art. 451octies. <INGEVOEGD bij BESL 2007-04-26/81, art. 17; Inwerkingtreding : 02-07-2007> (NOTA van Justel : er is een ander art. 451octies lager.) In afwijking van artikel 30bis stelt de Regering de mandaten van rang A4, A5, A6. en A7 gelijktijdig open voor de statutaire ambtenaren en de contractuele personeelsleden van de openbare sector, voor personeelsleden van een parlementaire vergadering en voor personeelsleden van de raden van de gemeenschapscommissies. De bepaling bedoeld in het eerste lid is slechts één maal van toepassing bij wijze van overgangsmaatregel bij de eerste vacantverklaring van deze betrekkingen. Indien er bij de eerste vacantverklaring van een mandaatbetrekking onvoldoende geschikt bevonden kandidaten zijn, wordt de betrokken mandaatbetrekking vacant verklaard via een open procedure, zoals bedoeld in artikel 30bis. Art. 451octies. <INGEVOEGD bij BESL 2007-09-06/45, art. 7; Inwerkingtreding : 21-09-2007> (NOTA van Justel : er is een ander art. 451octies hoger.) § 1. De vrijstaande betrekkingen in rang A2, A3, B2, C2, D2 en E2 in het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, toegekend via promotie, staan open voor ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer die hiernaar werden overgeplaatst vanuit het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als die welke vastgesteld zijn door artikelen 57 t/m 76. Wat de toepassing van de genoemde bepalingen van het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, worden de ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer verondersteld zonder onderbreking hun loopbaan binnen het Ministerie te hebben voortgezet. § 2. De ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer die vanuit het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden overgeplaatst, kunnen op eigen initiatief hun overplaatsing vragen in een betrekking in het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die overeenstemt met de graad die zij in het Ministerie hadden, ofwel gevolg geven aan een interne oproep voor overplaatsing naar een dergelijke betrekking, in dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als die welke vastgesteld zijn in artikelen 138 t/m 146. Wat de toepassing van de genoemde bepalingen van het statuut betreft, worden de ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer verondersteld zonder onderbreking hun loopbaan binnen het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te hebben voortgezet. § 3. Bij hun terugkeer naar het Ministerie, kunnen de ambtenaren van de BMWB de geldelijke voordelen die zij bij de BMWB zouden hebben verkregen niet laten gelden en krijgen zij opnieuw het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Ministerie. Voor de rest wordt de bij de BMWB doorgebrachte periode gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 4. Dit artikel is van toepassing gedurende twee jaar volgend op de datum van de overdracht. TITEL III. - Slotbepalingen. Art. 452. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de publikatie in het Belgisch Staatsblad. Art. 452bis. Het hoofdstuk XI van Boek II, titel II betreffende de uitmuntendheidstoelage treedt buiten werking op 31 december 2004. Art. 453. De minister bevoegd voor Ambtenarenzaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit. BIJLAGEN. Art. N1.Bijlage I. Tabel. (Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 16-06-1999, p. 22578-22581). Gewijzigd bij : Art. N2. Bijlage II. - Tabel. (Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 16-06-1999, p. 22582). (Opgeheven) (BESL 2002-09-26/51, art. 86; Inwerkingtreding : 22-12-2000)> Art. N3. Bijlage III. - Tabel. (Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 16-06-1999, p. 22583-22585). Art. N4. Bijlage IV. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. N; Inwerkingtreding : 25-04-2002> Art. 1N4.<INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. N; Inwerkingtreding : 25-04-2002> HOOFDSTUK 1. De volgende diploma's of studiegetuigschriften komen in aanmerking voor de toelating tot het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naargelang van de niveaus : NIVEAU A 1) Diploma's van : -- licentiaat -- doctor -- apotheker - geaggregeerde - burgerlijk ingenieur - landbouwkundig ingenieur - ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën - handelsingenieur - burgerlijk ingenieur-architect - bio-ingenieur - arts - tandarts - dierenarts uitgereikt door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan de universiteiten verbonden scholen, of door de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat, zelfs als een gedeelte van die studies niet in een van de voormelde onderwijsinstellingen werd volbracht of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 2) Diploma's van : - licentiaat in de handelswetenschappen - geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen - handelsingenieur - licentiaat in de bestuurswetenschappen - licentiaat-vertaler - licentiaat-tolk - licentiaat in de nautische wetenschappen - industrieel ingenieur - architect - licentiaat in de toegepaste communicatie uitgereikt door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs van het lange type of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 3) Diploma's van : - interieurarchitect - licentiaat in de productontwikkeling - meester in de muziek, of in de beeldende kunst of in de dramatische kunst of in de audiovisuele kunst uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling van hoger onderwijs van het lange type of door een door deze Gemeenschap ingestelde examencommissie. 4) Getuigschrift uitgereikt aan diegenen die de studies hebben voleindigd aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie. [1 5) Diploma van master uitgereikt door een universiteit of een hogeschool na een masteropleiding van de 2e cyclus van ten minste 60 studiepunten.]1 NIVEAU A (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen en licentiaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat. 2) Diploma van : - licentiaat in de handelswetenschappen - handelsingenieur - geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen - licentiaat-vertaler - licentiaat-tolk uitgereikt door inrichtingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door inrichtingen van technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie. 3) Diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door : - de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans" te Brussel; - het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene; - het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen. NIVEAU B 1) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus. 2) Diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen. 3) Diploma van mijnmeter. 4) Diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 5) Kandidaatsdiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 6) Diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad. 7) Diploma van een afdeling ingedeeld [1 in het economisch, paramedisch, pedagogisch, landbouwkundig of sociaal hoger onderwijs]1 van het korte type en voor sociale promotie of van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen. 8) Getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School. [1 9) Diploma van bachelor uitgereikt na een opleiding van één cyclus of na de eerste cyclus van een opleiding van twee cycli na ten minste 180 studiepunten uitgereikt door een universiteit of een Hogeschool of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.]1 NIVEAU B (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen. 2) Kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door een inrichting van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een inrichting van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogeschool in de categorie A5. 3) Diploma van burgerlijk conducteur uitgereikt door een Belgische universiteit. 4) Diploma van technisch ingenieur afgeleverd door een hogere technische school van de tweede graad. 5) Diploma van : - geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs - lager onderwijzer - lagere onderwijzeres - bewaarschoolonderwijzeres 6) Diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van de diploma's van landbouwkundig ingenieur, scheikundig landbouwingenieur, ingenieur voor waters en bossen, koloniaal landbouwkundig ingenieur, tuinbouwkundig ingenieur, boerderijbouwkundig ingenieur, ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936. 7) Diploma uitgereikt door een inrichting voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie. 8) Diploma gerangschikt in een van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie. 9) Diploma gerangschikt in de categorie B3/B1 uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating het volgende eist : - of een diploma van volledige hogere secundaire studiën; - of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen; - of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2. NIVEAU C 1) Getuigschrift van hoger secundair onderwijs; bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs, gehomologeerd of uitgereikt door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs. 2) Diploma uitgereikt na het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949. 3) Brevet van : - verpleeg- of ziekenhuisassistent(e); - verpleger of verpleegster; uitgereikt, hetzij door een door de Staat of één van de Gemeenschappen in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie. 4) Einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan uitgereikt na het volgen met vrucht door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen. 5) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus. 6) Diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden. NIVEAU C (OVERGANGSMAATREGEL) 1) Getuigschrift uitgereikt na een van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12, van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden voor 8 juni 1964. 2) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs uitgereikt diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs. 3) Erkend of aanvaard diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling). 4) Diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht. 5) Gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat. 6) Diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroeger categorieen A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2 uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studiën, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat. 7) Gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de inrichtingen voor kunstonderwijs met dat van hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan. 8) Einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat. 9) Brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5. 10) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat. 11) Einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen eist. NIVEAU D - NIVEAU E Geen enkele vereiste van diploma of studiegetuigschrift wordt gesteld.
1° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 25 juli 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel dat werkzaam is bij het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van 19 maart 1998;
2° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 juli 1993 betreffende de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij de besluiten van 9 november 1993, 26 mei 1994, 27 april 1995, 4 december 1997 en 19 november 1998;
3° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 juli 1993 betreffende de rangschikking per niveau en per rang van de graden die de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen bekleden, gewijzigd bij de besluiten van 26 mei 1994 en 27 april 1995;
4° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 december 1993 tot vaststelling van de weddeschalen van de graden van niveau 3 en 4 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met uitzondering van de bijlagen;
5° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 januari 1994 tot vaststelling van de wijze waarop ambtenaren die niet onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ressorteren, bij het ministerie van dat gewest kunnen worden benoemd;
6° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 januari 1994 tot oprichting van de raad van beroep van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en tot vaststelling van de samenstelling ervan;
7° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddeschalen van de niveaus 1, 2+ en 2 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van 22 oktober 1998, met uitzondering van de bijlagen;
8° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 11 januari 1996 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
(9° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 maart 1997 tot bepaling van de specifieke nadere regelen ter uitvoering van de maatregelen tot herverdeling van de arbeid toepasselijk op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
Art. 406. (Sont abrogés en ce qui concerne les agents soumis au présent statut :)
1° L'arrêté royal du 2 octobre 1937 portant le statut des agents de l'Etat, modifié par l'arrêté royal du 28 août 1967, par les arrêtés royaux du 13 novembre 1967, par les arrêtés royaux des 18 avril 1969, 17 septembre 1969, 10 mars 1971, 13 septembre 1972, 26 mai 1975, 1er août 1975, 4 décembre 1975, 5 avril 1976, 12 août 1981, 10 septembre 1981, 16 novembre 1981, 18 novembre 1982, 30 mars 1983, 22 février 1985, 25 février 1985, par les arrêtés royaux du 1er mars 1985, par les arrêtés royaux des 24 mai 1985, 3 juillet 1985, 28 février 1986, 21 janvier 1987, 13 juillet 1987, par l'arrêt n° 28.582 du Conseil d'Etat du 13 octobre 1987, par les arrêtés royaux des 2 février 1988, 28 octobre 1988, par les arrêtés royaux du 10 mars 1989, par les arrêtés royaux des 12 novembre 1990, 20 novembre 1990, 27 décembre 1990, 16 avril 1991, 25 octobre 1991, 6 novembre 1991 et 21 novembre 1991, par les arrêtés de l'Exécutif de la Région de Bruxelles-Capitale des 11 février 1993, 10 mars 1993 et 8 juillet 1993 et par l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 3 juillet 1997;
2° L'arrêté royal du 7 août 1939 organisant le signalement et la carrière des agents de l'Etat, modifié par les arrêtés royaux des 17 septembre 1969, 14 décembre 1970, 23 septembre 1971, 31 janvier 1977, 4 juillet 1979, 25 avril 1980, 12 août 1981, 28 février 1986, 31 mai 1988, 28 octobre 1988, 20 mars 1989, 16 octobre 1989, 19 septembre 1990, 13 novembre 1990, 31 juillet 1991 et 18 novembre 1991;
3° L'arrêté du Régent du 30 mars 1950 réglant l'octroi d'allocations pour prestations à titre exceptionnel, modifié par les arrêtés royaux des 5 novembre 1951, 30 août 1954, 11 décembre 1970, 11 août 1976 et 30 novembre 1979;
4° L'arrêté royal du 30 novembre 1950 relatif au logement de certaines catégories du personnel rétribué par l'Etat;
5° L'arrêté royal du 1er juin 1964 relatif à certains congés accordés à des agents des administrations de l'Etat et aux absences pour convenance personnelle, modifié par les arrêtés royaux des 22 mai 1968, 7 mars 1977, 24 novembre 1978, 22 janvier 1979, 27 juillet 1981, 16 novembre 1981, 30 mars 1983, 31 décembre 1984, 18 février 1985, 3 juillet 1985, 26 août 1987, 1er octobre 1987, 2 octobre 1989, 27 mars 1990, 19 juillet 1990, 25 octobre 1990, 18 septembre 1991, 10 octobre 1991, 6 novembre 1991 et 14 février 1992;
6° L'arrêté royal du 1er juin 1964 portant des dispositions particulières relatives à la position de disponibilité des agents de l'Etat, modifié par les arrêtés royaux du 13 novembre 1967 et par l'arrêté royal du 14 décembre 1970;
7° L'arrêté royal du 20 juillet 1964 relatif au classement hiérarchique et à la carrière de certains agents des administrations de l'Etat, modifié par les arrêtés des 17 novembre 1969, 6 septembre 1971, 10 juillet 1972, 29 juin 1973, 6 août 1974, 27 octobre 1975, 13 septembre 1976, 14 septembre 1976, 11 février 1977, 22 mai 1978, 3 septembre 1979, 12 août 1981, 18 mai 1983, 19 mars 1985, 7 mars 1989, 18 décembre 1989, 21 décembre 1990 et 16 septembre 1991;
8° L'arrêté royal du 12 octobre 1964 fixant la rétribution des personnes qui prêtent leur concours à la formation et au perfectionnement du personnel de l'Etat;
9° L'arrêté royal du 11 janvier 1965 fixant le mode de désignation et à la rétribution des chefs d'équipe dans les services de la dactylographie;
10° L'arrêté royal du 18 janvier 1965 portant réglementation générale en matière de frais de parcours, modifié par l'arrêté royal du 12 décembre 1984 et par l'arrêté ministériel du 12 décembre 1984, (...);
11° L'arrête royal du 26 mars 1965 portant réglementation générale des indemnités et allocations quelconques accordées au personnel des ministères, modifié par les arrêtés royaux des 6 février 1967 et 2 mars 1989;
12° L'arrêté royal du 29 avril 1965 relatif à la valorisation des avantages en nature octroyés aux concierges des divers ministères et des établissements ressortissant à ces ministères, modifié par l'arrêté royal du 28 février 1979;
13° L'arrêté royal du 13 novembre 1967 fixant la situation administrative des agents de l'Etat chargés d'une mission, modifié par les arrêtés royaux des 2 décembre 1971, 2 avril 1979 et 19 septembre 1991;
14° L'arrêté royal du 14 février 1968 portant certaines dispositions administratives et pécuniaires en faveur des agents des administrations de l'Etat, titulaires des grades de conducteurs, d'ingénieur technicien ou de certains grades de personnel de contrôle et de surveillance des travaux, modifié par les arrêtés royaux des 29 juin 1973, 12 septembre 1974 et 16 novembre 1979;
15° L'arrêté du 21 août 1970 relatif à l'octroi d'un congé et d'une indemnité de promotion sociale à certaines catégories du personnel rétribué par l'Etat, modifié par les arrêtés royaux des 15 avril 1976, 3 décembre 1987 et 6 novembre 1991;
16° L'arrêté royal du 29 juin 1973 portant statut pécuniaire du personnel des ministères, modifie par les arrêtés royaux des 2 juin 1975, 5 décembre 1978, 30 mars 1983, par l'arrêté royal n° 279 du 30 mars 1984, par les arrêtés royaux des 27 juillet 1989, 13 décembre 1989, 7 août 1991, 6 novembre 1991 et 18 novembre 1991 et par l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 26 mai 1994, à l'exception des articles 35 à 41;
17° L'arrêté royal du 29 juin 1973 fixant les échelles de traitement des grades communs à plusieurs ministères, modifié par l'arrêté royal du 4 janvier 1974 et par l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 26 mai 1994;
18° L'arrêté royal du 2 avril 1975 relatif au congé accordé à certains membres du personnel des services publics pour accomplir certaines prestations au bénéfice de groupes politiques reconnus des assemblées législatives nationales, communautaires ou régionales ou au bénéfice des présidents de ces groupes, modifié par les arrêtés royaux des 23 janvier 1981 et 16 avril 1991;
19° L'arrêté royal du 26 mai 1975 relatif aux absences de longue durée justifiées par des raisons familiales, modifié par les arrêtés royaux des 7 mars 1977, 27 juillet 1981, 16 novembre 1981 et 25 octobre 1990;
20° L'arrêté royal du 28 septembre 1976 accordant une allocation à certains agents des administrations de l'Etat, lauréats d'un concours d'accession au niveau supérieur, modifié par l'arrêté royal du 17 mars 1995;
21° L'arrêté royal du 11 février 1977 portant des dispositions administratives et pécuniaires particulières en faveur de certains agents des administrations de l'Etat, modifié par les arrêtés royaux des 10 septembre 1981, 7 août 1991 et 6 novembre 1991;
22° L'arrêté royal du 11 février 1977 relatif à l'octroi de l'échelle de traitement de sélectionné à des agents de certains ministères, à l'exception de l'article 24;
23° L'arrêté royal du 31 juillet 1978 réglant l'octroi d'une allocation de remplacement du concierge pendant la durée de congé annuel de vacances aux personnes étrangères à l'Administration;
24° L'arrêté royal du 16 novembre 1979 fixant certaines dispositions administratives et pécuniaires en faveur des agents des administrations de l'Etat titulaires d'un grade de la carrière d'architecte;
25° L'arrêté royal du 16 novembre 1979 fixant certaines dispositions administratives et pécuniaires en faveur des agents des administrations de l'Etat, titulaires d'un grade de la carrière d'ingénieur industriel, modifié par l'arrêté royal du 14 décembre 1984;
26° L'arrêté du 8 août 1983 relatif à l'exercice d'une fonction supérieure dans les administrations de l'Etat, modifié par les arrêtés royaux des 20 février 1989 et 6 novembre 1991.
(27° L'arrêté du régent du 3 mai 1948 fixant les conditions auxquelles pourront être nommés agents de l'Etat, au sens du statut, les agents et anciens agents de la colonie, les membres de l'Ordre judiciaire, du Conseil d'Etat et de la Cour des comptes, les militaires et le personnel administratif des greffes, des parquets, du Conseil d'Etat et de la Cour des comptes, republié en annexe III de l'arrêté royal du 16 mars 1964 et modifié par les arrêtés royaux des 18 avril 1969, 17 septembre 1969 en 18 juin 1976;
- 28° L'arrêté royal du 10 avril 1954 dispensant, en tout ou en partie, de certaines épreuves d'accession et d'avancement les agents de l'Etat qui ont été autorisés à exercer des fonctions publiques dans la colonie, republié en annexe V de l'arrêté royal du 16 mars 1964 et modifié par l'arrêté ministériel du 11 décembre 1970;)
(29° L'arrêté royal du 24 décembre 1964 fixant les indemnités pour frais de séjour des membres du personnel des ministères, modifié par les arrêtés royaux des 14 décembre 1970, 4 décembre 1990 et 4 mars 1993, la loi du 22 juillet 1993, les arrêtés royaux des 17 mars 1995 et 10 avril 1995, à l'exception des articles 1 à 4.)
(30° L'arrêté royal du 30 janvier 1967 attribuant une allocation de foyer ou de résidence au personnel des ministères, modifié par les arrêtés royaux des 26 novembre 1969, 29 juin 1973, 4 janvier 1974, 10 septembre 1981, 14 décembre 1981, 3 décembre 1987,18 août 1988, 13 décembre 1989, 21 mars 1990 et 7 août 1991;
31° L'arrêté royal du 11 août 1972 stimulant l'emploi de handicapés dans les administrations de l'Etat, modifié par les arrêtés royaux des 10 juin 1975, 18 juin 1976, 29 novembre 1976, 18 novembre 1982, 19 juillet 1985 et 23 octobre 1989;
32° L'arrêté royal du 29 juin 1973 accordant une rétribution garantie à certains agents des ministères, modifié par les arrêtés royaux des 4 janvier 1974, 4 novembre 1987, 3 décembre 1987, 16 août 1988, 8 mai 1989, 13 décembre 1989, 21 mars 1990, 7 août 1991, 20 octobre 1992, 5 mars 1993, la loi du 22 juillet 1993 et les arrêtés royaux des 20 juillet 2000, 15 octobre 2000, 11 décembre 2001 et 9 janvier 2002;
33° L'arrêté royal du 30 janvier 1979 relatif à l'octroi d'un pécule de vacances aux agents de l'administration générale du royaume, modifié par les arrêtés royaux des 7 mai 1980, 30 avril 1981, 17 mai 1982, 23 mars 1984, 19 avril 1985, 29 avril 1986, 4 novembre 1987, 3 décembre 1987, 24 mars 1989, 21 mars 1990, 23 avril 1991, 12 février 1992, 5 mai 1992, 4 mars 1993, 6 mai 1993, 28 mars 1995, 9 juin 2000 et 20 juillet 2000;
34° L'arrêté royal du 23 octobre 1979 accordant une allocation de fin d'année à certains titulaires d'une fonction rémunérée à charge du Trésor public, modifié par les arrêtés royaux des 11 mars 1981, 9 mai 1984, 19 septembre 1985, 13 octobre 1986, 7 novembre 1987, 3 décembre 1987, 4 mars 1993, la loi du 22 juillet 1993 et les arrêtés royaux des 15 décembre 1999 et 20 juillet 2000(;
))
(35° L'arrêté royal du 8 août 1991 concernant l'accueil et la formation des agents de l'Etat.)
1° L'arrêté royal du 2 octobre 1937 portant le statut des agents de l'Etat, modifié par l'arrêté royal du 28 août 1967, par les arrêtés royaux du 13 novembre 1967, par les arrêtés royaux des 18 avril 1969, 17 septembre 1969, 10 mars 1971, 13 septembre 1972, 26 mai 1975, 1er août 1975, 4 décembre 1975, 5 avril 1976, 12 août 1981, 10 septembre 1981, 16 novembre 1981, 18 novembre 1982, 30 mars 1983, 22 février 1985, 25 février 1985, par les arrêtés royaux du 1er mars 1985, par les arrêtés royaux des 24 mai 1985, 3 juillet 1985, 28 février 1986, 21 janvier 1987, 13 juillet 1987, par l'arrêt n° 28.582 du Conseil d'Etat du 13 octobre 1987, par les arrêtés royaux des 2 février 1988, 28 octobre 1988, par les arrêtés royaux du 10 mars 1989, par les arrêtés royaux des 12 novembre 1990, 20 novembre 1990, 27 décembre 1990, 16 avril 1991, 25 octobre 1991, 6 novembre 1991 et 21 novembre 1991, par les arrêtés de l'Exécutif de la Région de Bruxelles-Capitale des 11 février 1993, 10 mars 1993 et 8 juillet 1993 et par l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 3 juillet 1997;
2° L'arrêté royal du 7 août 1939 organisant le signalement et la carrière des agents de l'Etat, modifié par les arrêtés royaux des 17 septembre 1969, 14 décembre 1970, 23 septembre 1971, 31 janvier 1977, 4 juillet 1979, 25 avril 1980, 12 août 1981, 28 février 1986, 31 mai 1988, 28 octobre 1988, 20 mars 1989, 16 octobre 1989, 19 septembre 1990, 13 novembre 1990, 31 juillet 1991 et 18 novembre 1991;
3° L'arrêté du Régent du 30 mars 1950 réglant l'octroi d'allocations pour prestations à titre exceptionnel, modifié par les arrêtés royaux des 5 novembre 1951, 30 août 1954, 11 décembre 1970, 11 août 1976 et 30 novembre 1979;
4° L'arrêté royal du 30 novembre 1950 relatif au logement de certaines catégories du personnel rétribué par l'Etat;
5° L'arrêté royal du 1er juin 1964 relatif à certains congés accordés à des agents des administrations de l'Etat et aux absences pour convenance personnelle, modifié par les arrêtés royaux des 22 mai 1968, 7 mars 1977, 24 novembre 1978, 22 janvier 1979, 27 juillet 1981, 16 novembre 1981, 30 mars 1983, 31 décembre 1984, 18 février 1985, 3 juillet 1985, 26 août 1987, 1er octobre 1987, 2 octobre 1989, 27 mars 1990, 19 juillet 1990, 25 octobre 1990, 18 septembre 1991, 10 octobre 1991, 6 novembre 1991 et 14 février 1992;
6° L'arrêté royal du 1er juin 1964 portant des dispositions particulières relatives à la position de disponibilité des agents de l'Etat, modifié par les arrêtés royaux du 13 novembre 1967 et par l'arrêté royal du 14 décembre 1970;
7° L'arrêté royal du 20 juillet 1964 relatif au classement hiérarchique et à la carrière de certains agents des administrations de l'Etat, modifié par les arrêtés des 17 novembre 1969, 6 septembre 1971, 10 juillet 1972, 29 juin 1973, 6 août 1974, 27 octobre 1975, 13 septembre 1976, 14 septembre 1976, 11 février 1977, 22 mai 1978, 3 septembre 1979, 12 août 1981, 18 mai 1983, 19 mars 1985, 7 mars 1989, 18 décembre 1989, 21 décembre 1990 et 16 septembre 1991;
8° L'arrêté royal du 12 octobre 1964 fixant la rétribution des personnes qui prêtent leur concours à la formation et au perfectionnement du personnel de l'Etat;
9° L'arrêté royal du 11 janvier 1965 fixant le mode de désignation et à la rétribution des chefs d'équipe dans les services de la dactylographie;
10° L'arrêté royal du 18 janvier 1965 portant réglementation générale en matière de frais de parcours, modifié par l'arrêté royal du 12 décembre 1984 et par l'arrêté ministériel du 12 décembre 1984, (...);
11° L'arrête royal du 26 mars 1965 portant réglementation générale des indemnités et allocations quelconques accordées au personnel des ministères, modifié par les arrêtés royaux des 6 février 1967 et 2 mars 1989;
12° L'arrêté royal du 29 avril 1965 relatif à la valorisation des avantages en nature octroyés aux concierges des divers ministères et des établissements ressortissant à ces ministères, modifié par l'arrêté royal du 28 février 1979;
13° L'arrêté royal du 13 novembre 1967 fixant la situation administrative des agents de l'Etat chargés d'une mission, modifié par les arrêtés royaux des 2 décembre 1971, 2 avril 1979 et 19 septembre 1991;
14° L'arrêté royal du 14 février 1968 portant certaines dispositions administratives et pécuniaires en faveur des agents des administrations de l'Etat, titulaires des grades de conducteurs, d'ingénieur technicien ou de certains grades de personnel de contrôle et de surveillance des travaux, modifié par les arrêtés royaux des 29 juin 1973, 12 septembre 1974 et 16 novembre 1979;
15° L'arrêté du 21 août 1970 relatif à l'octroi d'un congé et d'une indemnité de promotion sociale à certaines catégories du personnel rétribué par l'Etat, modifié par les arrêtés royaux des 15 avril 1976, 3 décembre 1987 et 6 novembre 1991;
16° L'arrêté royal du 29 juin 1973 portant statut pécuniaire du personnel des ministères, modifie par les arrêtés royaux des 2 juin 1975, 5 décembre 1978, 30 mars 1983, par l'arrêté royal n° 279 du 30 mars 1984, par les arrêtés royaux des 27 juillet 1989, 13 décembre 1989, 7 août 1991, 6 novembre 1991 et 18 novembre 1991 et par l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 26 mai 1994, à l'exception des articles 35 à 41;
17° L'arrêté royal du 29 juin 1973 fixant les échelles de traitement des grades communs à plusieurs ministères, modifié par l'arrêté royal du 4 janvier 1974 et par l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 26 mai 1994;
18° L'arrêté royal du 2 avril 1975 relatif au congé accordé à certains membres du personnel des services publics pour accomplir certaines prestations au bénéfice de groupes politiques reconnus des assemblées législatives nationales, communautaires ou régionales ou au bénéfice des présidents de ces groupes, modifié par les arrêtés royaux des 23 janvier 1981 et 16 avril 1991;
19° L'arrêté royal du 26 mai 1975 relatif aux absences de longue durée justifiées par des raisons familiales, modifié par les arrêtés royaux des 7 mars 1977, 27 juillet 1981, 16 novembre 1981 et 25 octobre 1990;
20° L'arrêté royal du 28 septembre 1976 accordant une allocation à certains agents des administrations de l'Etat, lauréats d'un concours d'accession au niveau supérieur, modifié par l'arrêté royal du 17 mars 1995;
21° L'arrêté royal du 11 février 1977 portant des dispositions administratives et pécuniaires particulières en faveur de certains agents des administrations de l'Etat, modifié par les arrêtés royaux des 10 septembre 1981, 7 août 1991 et 6 novembre 1991;
22° L'arrêté royal du 11 février 1977 relatif à l'octroi de l'échelle de traitement de sélectionné à des agents de certains ministères, à l'exception de l'article 24;
23° L'arrêté royal du 31 juillet 1978 réglant l'octroi d'une allocation de remplacement du concierge pendant la durée de congé annuel de vacances aux personnes étrangères à l'Administration;
24° L'arrêté royal du 16 novembre 1979 fixant certaines dispositions administratives et pécuniaires en faveur des agents des administrations de l'Etat titulaires d'un grade de la carrière d'architecte;
25° L'arrêté royal du 16 novembre 1979 fixant certaines dispositions administratives et pécuniaires en faveur des agents des administrations de l'Etat, titulaires d'un grade de la carrière d'ingénieur industriel, modifié par l'arrêté royal du 14 décembre 1984;
26° L'arrêté du 8 août 1983 relatif à l'exercice d'une fonction supérieure dans les administrations de l'Etat, modifié par les arrêtés royaux des 20 février 1989 et 6 novembre 1991.
(27° L'arrêté du régent du 3 mai 1948 fixant les conditions auxquelles pourront être nommés agents de l'Etat, au sens du statut, les agents et anciens agents de la colonie, les membres de l'Ordre judiciaire, du Conseil d'Etat et de la Cour des comptes, les militaires et le personnel administratif des greffes, des parquets, du Conseil d'Etat et de la Cour des comptes, republié en annexe III de l'arrêté royal du 16 mars 1964 et modifié par les arrêtés royaux des 18 avril 1969, 17 septembre 1969 en 18 juin 1976;
- 28° L'arrêté royal du 10 avril 1954 dispensant, en tout ou en partie, de certaines épreuves d'accession et d'avancement les agents de l'Etat qui ont été autorisés à exercer des fonctions publiques dans la colonie, republié en annexe V de l'arrêté royal du 16 mars 1964 et modifié par l'arrêté ministériel du 11 décembre 1970;)
(29° L'arrêté royal du 24 décembre 1964 fixant les indemnités pour frais de séjour des membres du personnel des ministères, modifié par les arrêtés royaux des 14 décembre 1970, 4 décembre 1990 et 4 mars 1993, la loi du 22 juillet 1993, les arrêtés royaux des 17 mars 1995 et 10 avril 1995, à l'exception des articles 1 à 4.)
(30° L'arrêté royal du 30 janvier 1967 attribuant une allocation de foyer ou de résidence au personnel des ministères, modifié par les arrêtés royaux des 26 novembre 1969, 29 juin 1973, 4 janvier 1974, 10 septembre 1981, 14 décembre 1981, 3 décembre 1987,18 août 1988, 13 décembre 1989, 21 mars 1990 et 7 août 1991;
31° L'arrêté royal du 11 août 1972 stimulant l'emploi de handicapés dans les administrations de l'Etat, modifié par les arrêtés royaux des 10 juin 1975, 18 juin 1976, 29 novembre 1976, 18 novembre 1982, 19 juillet 1985 et 23 octobre 1989;
32° L'arrêté royal du 29 juin 1973 accordant une rétribution garantie à certains agents des ministères, modifié par les arrêtés royaux des 4 janvier 1974, 4 novembre 1987, 3 décembre 1987, 16 août 1988, 8 mai 1989, 13 décembre 1989, 21 mars 1990, 7 août 1991, 20 octobre 1992, 5 mars 1993, la loi du 22 juillet 1993 et les arrêtés royaux des 20 juillet 2000, 15 octobre 2000, 11 décembre 2001 et 9 janvier 2002;
33° L'arrêté royal du 30 janvier 1979 relatif à l'octroi d'un pécule de vacances aux agents de l'administration générale du royaume, modifié par les arrêtés royaux des 7 mai 1980, 30 avril 1981, 17 mai 1982, 23 mars 1984, 19 avril 1985, 29 avril 1986, 4 novembre 1987, 3 décembre 1987, 24 mars 1989, 21 mars 1990, 23 avril 1991, 12 février 1992, 5 mai 1992, 4 mars 1993, 6 mai 1993, 28 mars 1995, 9 juin 2000 et 20 juillet 2000;
34° L'arrêté royal du 23 octobre 1979 accordant une allocation de fin d'année à certains titulaires d'une fonction rémunérée à charge du Trésor public, modifié par les arrêtés royaux des 11 mars 1981, 9 mai 1984, 19 septembre 1985, 13 octobre 1986, 7 novembre 1987, 3 décembre 1987, 4 mars 1993, la loi du 22 juillet 1993 et les arrêtés royaux des 15 décembre 1999 et 20 juillet 2000(;
))
(35° L'arrêté royal du 8 août 1991 concernant l'accueil et la formation des agents de l'Etat.)
Art. 408. Elke reglementaire bepaling die niet uitdrukkelijk wordt opgeheven door de artikelen 406 en 407 is niet van toepassing op de ambtenaren van het ministerie indien zij in strijd is met de bepalingen van dit besluit.
Art. 407. (Sont abrogés en ce qui concerne les agents soumis au présent statut : )
1° L'arrêté de l'Exécutif de la Région de Bruxelles-Capitale du 25 juillet 1991 accordant une prime de bilinguisme au personnel en fonction au ministère de la Région de Bruxelles-Capitale, modifié par l'arrêté du 19 mars 1998;
2° L'arrête du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 8 juillet 1993 relatif à la carrière et à l'évaluation des agents du ministère de la Région de Bruxelles-Capitale, modifié par les arrêtes des 9 novembre 1993, 26 mai 1994, 27 avril 1995, 4 décembre 1997 et 19 novembre 1998;
3° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 8 juillet 1993 relatif au classement par niveau et par rang des grades que peuvent porter les agents du ministère de la Région de Bruxelles-Capitale, modifié par les arrêtés des 26 mai 1994 et 27 avril 1995;
4° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 23 décembre 1993 fixant les échelles de traitement des grades des niveaux 3 et 4 du ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale, à l'exception des annexes;
5° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 13 janvier 1994 fixant les modalités selon lesquelles des agents qui ne relèvent pas de la Région de Bruxelles-Capitale peuvent être nommés au ministère de la Région de Bruxelles-Capitale;
6° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 27 janvier 1994 instituant la Chambre de Recours de Bruxelles-Capitale du ministère de la Région de Bruxelles-Capitale et fixant sa composition;
7° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 26 mai 1994 fixant les échelles de traitement des grades des niveaux 1, 2+ et 2 du ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale, modifié par l'arrêté du 22 octobre 1998, à l'exception des annexes;
8° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 11 janvier 1996 instituant le congé politique pour les membres du personnel du ministère de la Région de Bruxelles-Capitale.
(9° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 20 mars 1997 déterminant les modalités particulières d'application de redistribution du travail applicables aux membres du personnel du Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale;)
(10° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 juin 1997 rendant applicables aux membres du personnel du ministère et des organismes d'intérêt public qui dépendent de la Région de Bruxelles-Capitale les modalités apportées à l'arrêté royal de 28 février 1991 relatif à l'interruption de carrière professionnelle dans les administrations et autres services des ministères par les arrêtés royaux du 30 décembre 1993, 14 octobre 1994, 7 avril 1995 et 28 février 1996;
11° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 juin 1997 rendant applicables aux membres du personnel du ministère et des organismes d'intérêt public qui dépendent de la Région de Bruxelles-Capitale l'arrêté royal du 28 février 1991 relatif à l'interruption de carrière professionnelle à mi-temps dans les administrations de l'Etat;
12° L'arrêté ministériel du 14 novembre 1996 déterminant pour le Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale certaines modalités d'application en matière de prestations réduites et d'interruption de carrière.)
1° L'arrêté de l'Exécutif de la Région de Bruxelles-Capitale du 25 juillet 1991 accordant une prime de bilinguisme au personnel en fonction au ministère de la Région de Bruxelles-Capitale, modifié par l'arrêté du 19 mars 1998;
2° L'arrête du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 8 juillet 1993 relatif à la carrière et à l'évaluation des agents du ministère de la Région de Bruxelles-Capitale, modifié par les arrêtes des 9 novembre 1993, 26 mai 1994, 27 avril 1995, 4 décembre 1997 et 19 novembre 1998;
3° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 8 juillet 1993 relatif au classement par niveau et par rang des grades que peuvent porter les agents du ministère de la Région de Bruxelles-Capitale, modifié par les arrêtés des 26 mai 1994 et 27 avril 1995;
4° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 23 décembre 1993 fixant les échelles de traitement des grades des niveaux 3 et 4 du ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale, à l'exception des annexes;
5° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 13 janvier 1994 fixant les modalités selon lesquelles des agents qui ne relèvent pas de la Région de Bruxelles-Capitale peuvent être nommés au ministère de la Région de Bruxelles-Capitale;
6° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 27 janvier 1994 instituant la Chambre de Recours de Bruxelles-Capitale du ministère de la Région de Bruxelles-Capitale et fixant sa composition;
7° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 26 mai 1994 fixant les échelles de traitement des grades des niveaux 1, 2+ et 2 du ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale, modifié par l'arrêté du 22 octobre 1998, à l'exception des annexes;
8° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 11 janvier 1996 instituant le congé politique pour les membres du personnel du ministère de la Région de Bruxelles-Capitale.
(9° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 20 mars 1997 déterminant les modalités particulières d'application de redistribution du travail applicables aux membres du personnel du Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale;)
(10° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 juin 1997 rendant applicables aux membres du personnel du ministère et des organismes d'intérêt public qui dépendent de la Région de Bruxelles-Capitale les modalités apportées à l'arrêté royal de 28 février 1991 relatif à l'interruption de carrière professionnelle dans les administrations et autres services des ministères par les arrêtés royaux du 30 décembre 1993, 14 octobre 1994, 7 avril 1995 et 28 février 1996;
11° L'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 juin 1997 rendant applicables aux membres du personnel du ministère et des organismes d'intérêt public qui dépendent de la Région de Bruxelles-Capitale l'arrêté royal du 28 février 1991 relatif à l'interruption de carrière professionnelle à mi-temps dans les administrations de l'Etat;
12° L'arrêté ministériel du 14 novembre 1996 déterminant pour le Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale certaines modalités d'application en matière de prestations réduites et d'interruption de carrière.)
TITEL II. - Overgangsbepalingen.
Art. 408. Toute disposition réglementaire qui n'est pas expressément abrogée par les articles 406 et 407 ne s'applique pas aux agents du ministère si elle est en contradiction avec des dispositions du présent arrêté.
HOOFDSTUK I. - Omzettingsbepalingen.
TITRE II. - Dispositions transitoires.
Afdeling 1. - Omzetting van de vroegere graden in de nieuwe graden.
CHAPITRE I. - Des mesures de conversion.
Art. 409. De betrekkingen van secretaris-generaal in rang A7, adjunct-secretaris-generaal in rang A6, en directeur-generaal in rang A5 worden toegekend aan de ambtenaren die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit respectievelijk titularis zijn van een betrekking van secretaris-generaal in rang 17, adjunct-secretaris-generaal in rang 16 en directeur-generaal in rang 16.
Section 1. - De la conversion des anciens grades dans les nouveaux grades.
Art. 410. De titularissen van de graden bedoeld in de linkerkolom van de bijlage III worden van rechtswege en door verandering van graad benoemd in de overeenstemmende graad in de rechterkolom.
Art. 409. Les emplois de secrétaire général au rang A7, secrétaire général adjoint au rang A6 et directeur général au rang A5 sont attribués respectivement aux agents titulaires à la date de l'entrée en vigueur du présent arrêté des emplois de secrétaire général de rang 17, secrétaire général adjoint de rang 16 et directeur général de rang 16.
Art. 411. De ambtenaren behouden in hun nieuwe graad de graadanciënniteit welke was verkregen in de graad waarvan ze titularis waren.
Als verscheidene graden werden vereenvoudigd tot één basisgraad, is de graadanciënniteit van de ambtenaar die naar de nieuwe graad overgaat, gelijk aan de graadanciënniteit die hij desgevallend heeft verworven in ieder van de graden die in de nieuwe basisgraad worden omgezet.
Als verscheidene graden werden vereenvoudigd tot één basisgraad, is de graadanciënniteit van de ambtenaar die naar de nieuwe graad overgaat, gelijk aan de graadanciënniteit die hij desgevallend heeft verworven in ieder van de graden die in de nieuwe basisgraad worden omgezet.
Art. 410. Les titulaires des grades mentionnés dans la colonne de gauche de l'annexe III sont nommés de plein droit et par changement de grade dans le grade correspondant de la colonne droite.
Art. 412. Evenwel mogen de ambtenaren met de graad van inspecteur-generaal hun titel blijven dragen
Wordt afgeschaft bij het vertrek van de huidige titularis de graad van adjunct-administrateur-generaal waaraan de weddenschaal 162 opgenomen in de bijlage gehecht aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddeschalen van de graden van niveau 1, 2+ en 2 van het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is verbonden.
Wordt afgeschaft bij het vertrek van de huidige titularis de graad van adjunct-administrateur-generaal waaraan de weddenschaal 162 opgenomen in de bijlage gehecht aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddeschalen van de graden van niveau 1, 2+ en 2 van het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is verbonden.
Art. 411. Les agents emportent dans le nouveau grade l'ancienneté de grade acquise dans le grade dont ils étaient titulaires.
Lorsque plusieurs grades ont été réduits à un grade de base, l'ancienneté de grade de l'agent qui passe au nouveau grade est égale à l'ancienneté de grade qu'il a acquise, le cas échéant, dans chacun des grades convertis en nouveau grade de base.
Lorsque plusieurs grades ont été réduits à un grade de base, l'ancienneté de grade de l'agent qui passe au nouveau grade est égale à l'ancienneté de grade qu'il a acquise, le cas échéant, dans chacun des grades convertis en nouveau grade de base.
Art. 413. Onverminderd artikel 444, behouden de ambtenaren hun geldelijke anciënniteit bij de overgang naar hun nieuwe graad.
Art. 412. Toutefois les agents titulaires du grade d'inspecteur général peuvent continuer à porter leur titre.
Est supprimé au départ du titulaire actuel le grade d'administrateur général adjoint auquel est attaché l'échelle de traitement 162 repris dans l'annexe de l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 26 mai 1994 fixant les échelles de traitements des grades des niveaux 1, 2+ et 2 du Ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale.
Est supprimé au départ du titulaire actuel le grade d'administrateur général adjoint auquel est attaché l'échelle de traitement 162 repris dans l'annexe de l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 26 mai 1994 fixant les échelles de traitements des grades des niveaux 1, 2+ et 2 du Ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale.
Art. 414. § 1. In afwijking van artikel 63, staan de betrekkingen van directeur en directeur-ingenieur van rang A3 open voor de ambtenaren die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, respectievelijk titularis zijn van de graad van attaché of ingenieur en negen jaar niveauancienniteit tellen.
(In afwijking van artikel 65, worden de ambtenaren vrijgesteld van de voorwaarden van het bezit van het managementbrevet om zich kandidaat te stellen voor een kaderbetrekking van rang A2 of voor een betrekking van rang A3.)
Deze afwijking geldt tot op het ogenblik waarop de eerste managementbrevetten worden uitgereikt.
§ 2. (In afwijking van artikel 72, worden de ambtenaren die titularis zijn van een graad van respectievelijk rang B1, C1, D1 en E1 vrijgesteld van de voorwaarden van het bezit van het brevet om zich kandidaat te stellen voor een betrekking van rang B2, C2, D2 en E2.)
Deze afwijking geldt tot op het ogenblik waarop de eerste brevetten per niveau worden uitgereikt.
(In afwijking van artikel 65, worden de ambtenaren vrijgesteld van de voorwaarden van het bezit van het managementbrevet om zich kandidaat te stellen voor een kaderbetrekking van rang A2 of voor een betrekking van rang A3.)
Deze afwijking geldt tot op het ogenblik waarop de eerste managementbrevetten worden uitgereikt.
§ 2. (In afwijking van artikel 72, worden de ambtenaren die titularis zijn van een graad van respectievelijk rang B1, C1, D1 en E1 vrijgesteld van de voorwaarden van het bezit van het brevet om zich kandidaat te stellen voor een betrekking van rang B2, C2, D2 en E2.)
Deze afwijking geldt tot op het ogenblik waarop de eerste brevetten per niveau worden uitgereikt.
Art. 413. Sans préjudice de l'article 444, les agents conservent leur ancienneté pécuniaire en s'insérant dans leur nouveau grade.
Afdeling 2. - Toewijzing van de mandaten.
Art. 414. § 1er. Par dérogation à l'article 63, les emplois de directeur et d'ingénieur-directeur du rang A3 sont ouverts aux agents qui, à la date de la mise en vigueur du présent arrêté, sont titulaires respectivement des grades d'attaché ou d'ingénieur et comptent au moins neuf ans d'ancienneté de niveau.
Art. 415. De mandaten bedoeld bij artikel 88 worden voor het eerst vacant verklaard op de datum bepaald door de Regering.
Section 2. - De l'attribution des mandats.
Art. 416. De ambtenaren-generaal bedoeld in artikel 409, die zich kandidaat stellen voor de vacant verklaarde mandaten, worden van ambtswege aangesteld als eerste titularis in de mandaten van rang A7, A6 en A5.
Hun mandaat wordt van ambtswege verlengd zolang de (evaluatiecommissie) hun een positieve evaluatie toekent.
(De ambtenaren-generaal die geen kandidaat zijn voor de vacant verklaarde mandaten behouden hun titel en genieten de eraan verbonden weddeschaal. Zij oefenen een functie uit die overeenstemt met hun titel.)
Hun mandaat wordt van ambtswege verlengd zolang de (evaluatiecommissie) hun een positieve evaluatie toekent.
(De ambtenaren-generaal die geen kandidaat zijn voor de vacant verklaarde mandaten behouden hun titel en genieten de eraan verbonden weddeschaal. Zij oefenen een functie uit die overeenstemt met hun titel.)
Art. 415. Les mandats visés à l'article 88 seront déclarés vacants pour la première fois à la date fixée par le Gouvernement.
Art. 417. (geschrapt)
Art. 416. Les fonctionnaires généraux visés à l'article 409, qui se portent candidats aux mandats déclarés vacants, seront désignés d'office comme premiers titulaires des mandats des rangs A7, A6 et A5.
Leur mandat sera prolongé d'office tant que (la commission d'évaluation) leur attribue une évaluation positive.
(Les fonctionnaires généraux qui ne sont pas candidats aux mandats déclarés vacants, conservent leur titre et bénéficient de l'échelle de traitement qui y est attachée. Ils exercent une fonction en rapport avec le titre qu'ils conservent.)
Leur mandat sera prolongé d'office tant que (la commission d'évaluation) leur attribue une évaluation positive.
(Les fonctionnaires généraux qui ne sont pas candidats aux mandats déclarés vacants, conservent leur titre et bénéficient de l'échelle de traitement qui y est attachée. Ils exercent une fonction en rapport avec le titre qu'ils conservent.)
Art. 418. (geschrapt)
Art. 417. (supprimé)
Afdeling 3. - Toekenning van de vermeldingen in het kader van evaluatie.
Art. 418. (supprimé)
Art. 419. De ambtenaren die vast benoemd zijn en een signalement "goed" of "zeer goed" hebben bekomen, alsook de ambtenaren zonder signalement van niveau 4 en de ambtenaren van het niveau 1, vanaf rang 13, krijgen van ambtswege een vermelding "voldoende".
Section 3. - De l'attribution des mentions en matière d'évaluation.
Art. 420. Alle ambtenaren zullen worden met toepassing van de artikelen 122 tot 129 van dit besluit geëvalueerd op de data bepaald door de Regering.
De stagiairs die hun stage niet hebben voltooid op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, worden ten vroegste een jaar na het beëindigen van hun stage geëvalueerd met toepassing van de artikelen 122 tot 129 van dit besluit.
De stagiairs die hun stage niet hebben voltooid op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, worden ten vroegste een jaar na het beëindigen van hun stage geëvalueerd met toepassing van de artikelen 122 tot 129 van dit besluit.
Art. 419. Les agents nommés à titre définitif qui ont un signalement "bon" ou "très bon" ainsi que les agents sans signalement de niveau 4 et les agents du niveau 1, a partir du rang 13, reçoivent d'office une mention "satisfaisant".
Ceux qui ont un signalement "insuffisant" ou "mauvais" reçoivent d'office la mention "avec réserve".
Ces mentions sont attribuées au moment de l'entrée en vigueur du présent arrêté.
Ceux qui ont un signalement "insuffisant" ou "mauvais" reçoivent d'office la mention "avec réserve".
Ces mentions sont attribuées au moment de l'entrée en vigueur du présent arrêté.
Afdeling 4. - De omzetting in de functionele loopbanen.
Art. 420. Tous les agents seront évalués en vertu des articles 122 à 129 du présent arrêté aux dates déterminées par le Gouvernement.
Onderafdeling 1. - De omzetting van wervingsgraden in de niveaus 1, 2, 3 en 4.
Section 4. - De la conversion dans les carrières fonctionnelles.
Art. 421. Deze afdeling is niet toepasselijk op de titularissen van een vlakke loopbaan.
Sous-section 1. - De la conversion des grades de recrutement des niveaux 1, 2, 3 et 4.
Art. 422. De titularissen van een wervingsgraad in de niveaus 1, 2, 3 en 4 worden ingeschakeld in de weddenschaal 101 of 111, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau als zij minder dan negen jaar graadanciënniteit hebben.
Als zij tussen negen en achttien jaar graadanciënniteit hebben worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau.
Als zij achttien jaar graadanciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau.
Deze ambtenaren zullen genieten van de nieuwe weddenschalen van de "functionele loopbaan" op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit.
Als zij tussen negen en achttien jaar graadanciënniteit hebben worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau.
Als zij achttien jaar graadanciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau.
Deze ambtenaren zullen genieten van de nieuwe weddenschalen van de "functionele loopbaan" op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 421. Cette section ne s'applique pas aux titulaires d'une carrière plane.
Onderafdeling 2. - De omzetting van bevorderingsgraden uit gecontingenteerd gehelen.
Art. 422. Les titulaires d'un grade de recrutement des niveaux 1, 2, 3 et 4 sont insérés avec le bénéfice de l'échelle de traitement 101 ou 111, selon le grade, de la carrière fonctionnelle de leur niveau, s'ils comptent moins de neuf ans d'ancienneté de grade.
Art. 423. De titularissen van een graad uit een gecontingenteerd geheel die overeenstemt met rang 11 worden ingeschakeld in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, van de functionele loopbaan overeenstemmend met hun nieuwe graad.
Sous-section 2. - De la conversion des grades de promotion issu d'un ensemble contingente.
Onderafdeling 3. - De omzetting van bevorderingsgraden in niveaus 1, 3 en 4.
Art. 423. Les titulaires d'un grade issu d'un ensemble contingenté correspondant au rang 11, sont insérés avec le bénéfice de l'échelle de traitement 102 ou 112, selon le grade, de la carrière fonctionnelle correspondant à leur nouveau grade.
Art. 424. De titularissen van de graad van eerste adviseur in rang 14 worden titularissen van de graad van directeur van rang A3 en genieten de weddenschaal A310.
Sous-section 3. - De la conversion des grades de promotion des niveaux 1, 3 et 4.
Art. 425. Het genot van de weddenschaal 103 in hun niveau wordt gewaarborgd aan de titularissen van een bevorderingsgraad van rang 34 en 44.
Art. 424. Les titulaires du grade de premier conseiller de rang 14 deviennent titulaires du grade de directeur de rang A3 et bénéficient de l'échelle de traitement A310.
Art. 426. De ambtenaren bedoeld in (artikel 425) die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden genieten voorrang bij de toekenning van een bevorderingsgraad van rang D2 of E2.
Art. 425. Le bénéfice de l'échelle de traitement 103 de leur niveau est garanti aux titulaires d'un grade de promotion des rangs 34 et 44.
Afdeling 5. - De omzetting van de graden van niveau 2.
Art. 426. Les agents visés à (l'article 425) qui remplissent les conditions de promotion bénéficient d'une priorité lors de l'attribution d'un grade de promotion de rang D2 ou E2.
Art. 427. De titularissen van een graad van rang 25 genieten de schaal B103.
Section 5. - De la conversion des grades de niveau 2.
Art. 428. De titularissen van een graad van rang 24 genieten de schaal C200.
De titularissen van een graad van rang 24 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1. Zij genieten de weddenschaal C 200 tot op het moment dat zij de weddenschaal B103 genieten door toepassing van de functionele loopbaan.
De titularissen van een graad van rang 24 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1. Zij genieten de weddenschaal C 200 tot op het moment dat zij de weddenschaal B103 genieten door toepassing van de functionele loopbaan.
Art. 427. Les titulaires d'un grade de rang 25 bénéficient de l'échelle B103.
Les titulaires d'un grade du rang 25 qui détiennent un diplôme ou un certificat d'études donnant accès au niveau B sont nommés de plein droit au grade d'assistant au rang B1.
Les titulaires d'un grade du rang 25 qui détiennent un diplôme ou un certificat d'études donnant accès au niveau B sont nommés de plein droit au grade d'assistant au rang B1.
Art. 429. De titularissen van een graad van rang 23 of 22 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1. Zij genieten de weddenschaal C 103 tot op het moment dat zij de weddenschaal B102 genieten door toepassing van de functionele loopbaan.
Art. 428. Les titulaires d'un grade de rang 24 bénéficient de l'échelle C200.
Les titulaires d'un grade de rang 24 qui détiennent un diplôme ou un certificat d'étude donnant accès à un emploi de niveau B, sont nommés de plein droit au grade d'assistant au rang B1. Ils bénéficient de l'échelle de traitement C200 jusqu'au moment où ils bénéficient de l'échelle B103 en application de la carrière fonctionnelle.
Les titulaires d'un grade de rang 24 qui détiennent un diplôme ou un certificat d'étude donnant accès à un emploi de niveau B, sont nommés de plein droit au grade d'assistant au rang B1. Ils bénéficient de l'échelle de traitement C200 jusqu'au moment où ils bénéficient de l'échelle B103 en application de la carrière fonctionnelle.
Art. 430. De titularissen van een graad van rang 23 of 22 die geen diploma of studiegetuigschrift bezitten dat toegang verleent tot een betrekking van niveau B, genieten de weddenschaal C103. Degene die evenwel de voorwaarden vervullen om te worden bevorderd tot een graad van rang 24, genieten de schaal C 200.
De ambtenaren die zijn geslaagd voor een bevorderingsexamen bij het Vast Wervingssecretariaat maar nog niet werden bevorderd tot rang 23 of 22, worden op dezelfde wijze ingeschakeld. Zodra zij zijn geslaagd, is deze bepaling eveneens toepasselijk op de laureaten van een bij de inwerkingtreding van dit besluit aan de gang zijnde bevorderingsexamen.
De ambtenaren die zijn geslaagd voor een bevorderingsexamen bij het Vast Wervingssecretariaat maar nog niet werden bevorderd tot rang 23 of 22, worden op dezelfde wijze ingeschakeld. Zodra zij zijn geslaagd, is deze bepaling eveneens toepasselijk op de laureaten van een bij de inwerkingtreding van dit besluit aan de gang zijnde bevorderingsexamen.
Art. 429. Les titulaires d'un grade de rang 23 ou 22 qui détiennent un diplôme ou un certificat d'étude donnant accès à un emploi de niveau B, sont nommés de plein droit au grade d'assistant au rang B1. Ils bénéficient de l'échelle de traitement C103 jusqu'au moment où ils bénéficient de l'échelle B102 en application de la carrière fonctionnelle.
Art. 431. De titularissen van een graad van rang 21 of 20 die een diploma of studiegetuigeschrift bezitten dat toegang verleent tot een betrekking van niveau B (en dat uiterlijk in de loop van het schooljaar 1998-1999 is behaald), worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1, voor zover ze een functie vervullen die verband houdt met dat diploma of dat studiegetuigschrift.
Art. 430. Les titulaires d'un grade de rang 23 ou 22 qui ne détiennent pas de diplôme ou de certificat d'étude donnant accès à un emploi de niveau B bénéficient de l'échelle de traitement C103. Toutefois, ceux qui réunissent les conditions pour être promus à un grade du rang 24, bénéficient de l'échelle C 200.
Seront insérés de la même manière, les agents qui ont réussi l'examen de promotion au Secrétariat permanent de recrutement mais qui n'ont pas encore été promus au rang 23 ou 22. Cette disposition s'applique également dès leur réussite, aux lauréats d'un examen de promotion en cours lors de l'entrée en vigueur du présent arrêté.
Seront insérés de la même manière, les agents qui ont réussi l'examen de promotion au Secrétariat permanent de recrutement mais qui n'ont pas encore été promus au rang 23 ou 22. Cette disposition s'applique également dès leur réussite, aux lauréats d'un examen de promotion en cours lors de l'entrée en vigueur du présent arrêté.
Afdeling 6. - De omzetting van de vlakke loopbanen.
Art. 431. Les titulaires d'un grade de rang 21 ou 20 qui détiennent un diplôme ou un certificat d'étude donnant accès à un emploi de niveau B (obtenu au plus tard au cours de l'année scolaire 1998-1999,) sont nommés de plein droit au grade d'assistant au rang B1 pour autant qu'ils exercent une fonction en rapport avec ce diplôme ou ce certificat d'étude.
Onderafdeling 1. - De omzetting van de graden van de vlakke loopbanen in niveau 1.
Section 6. - De la conversion des carrières planes.
Art. 432. Onverminderd artikel 444, genieten de titularissen van een vlakke loopbaan in de rangen 10-11-13 in hun nieuwe graad de weddenschaal A102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit tellen en de weddenschaal A300 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit tellen.
Sous-section 1. - De la conversion des grades des carrières planes de niveau 1.
Art. 433. Titularissen van een vlakke loopbaan in de rangen 10-11 genieten in hun nieuwe graad de weddeschaal A111 wanneer zij minder dan zes jaar graadanciënniteit hebben en de weddeschaal A112 zodra zij zes jaar graadanciënniteit hebben.
Art. 432. Sans préjudice de l'article 444, les titulaires d'une carrière plane dans les rangs 10-11-13 bénéficient dans leur nouveau grade de l'échelle de traitement A102 dès qu'ils comptent six ans d'ancienneté de grade et de l'échelle de traitement A300 dès qu'ils comptent quinze ans d'ancienneté de grade.
Art. 434. De titularissen van een vlakke loopbaan 12-13 genieten in hun nieuwe graad de weddenschaal A113 en de weddenschaal A310 zodra zij negen jaar graadanciënniteit tellen.
Art. 433. Les titulaires d'une carrière plane dans les rangs 10-11 bénéficient dans leur nouveau grade de l'échelle de traitement A111 lorsqu'ils comptent moins de six ans d'ancienneté de grade et de l'échelle de traitement A112 dès qu'ils comptent six ans d'ancienneté de grade.
Art. 435. (Abrogé)
Art. 434. Les titulaires d'une carrière plane 12-13 bénéficient dans leur nouveau grade de l'échelle de traitement A113 et de l'échelle de traitement A310 dès qu'ils comptent neuf ans d'ancienneté de grade.
Onderafdeling 2. De omzetting van de graden van de vlakke loopbanen in niveaus 2+, 2, en 3
Art. 435. (Abrogé)
Art. 436. Onverminderd artikel 444, worden de titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 2+ ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau.
Sous-section 2. - De la conversion des grades des carrières planes des niveaux 2+, 2, et 3.
Art. 437. Onverminderd artikel 444, worden de titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 2 ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau.
Zij genieten de weddenschaal C102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit hebben en de weddenschaal C103 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit hebben.
Zij genieten de weddenschaal C102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit hebben en de weddenschaal C103 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit hebben.
Art. 436. Sans préjudice de l'article 444, les titulaires d'une carrière plane de niveau 2+ sont insérés dans la carrière fonctionnelle de leur niveau.
Ils bénéficient de l'échelle de traitement B102 dès qu'ils comptent six ans d'ancienneté de grade et de l'échelle de traitement B103 des qu'ils comptent quinze ans d'ancienneté de grade.
Ils bénéficient de l'échelle de traitement B102 dès qu'ils comptent six ans d'ancienneté de grade et de l'échelle de traitement B103 des qu'ils comptent quinze ans d'ancienneté de grade.
Art. 438. De titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 3 worden ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau.
Zij genieten de weddenschaal D102 zodra zij drie jaar graadanciënniteit tellen. Als zij bij de inwerkingtreding van dit besluit achttien jaar of meer graadanciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal D103.
Zij genieten de weddenschaal D102 zodra zij drie jaar graadanciënniteit tellen. Als zij bij de inwerkingtreding van dit besluit achttien jaar of meer graadanciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal D103.
Art. 437. Sans préjudice de l'article 444, les titulaires d'une carrière plane de niveau 2 sont insérés dans la carrière fonctionnelle de leur niveau.
Ils bénéficient de l'échelle de traitement C102 dès qu'ils comptent six ans d'ancienneté de grade et de l'échelle de traitement C103 dès qu'ils comptent quinze ans d'ancienneté de grade.
Ils bénéficient de l'échelle de traitement C102 dès qu'ils comptent six ans d'ancienneté de grade et de l'échelle de traitement C103 dès qu'ils comptent quinze ans d'ancienneté de grade.
Art. 439. De inschakelingsbepalingen opgenomen in de artikelen 410, 411, 413, 420, 422 eerste lid en 444 zijn eveneens van toepassing op de stagiairs.
Art. 438. Les titulaires d'une carrière plane de niveau 3 sont insérés dans la carrière fonctionnelle de leur niveau.
Ils bénéficient de l'échelle de traitement D102 dès qu'ils comptent trois ans d'ancienneté de grade. S'ils comptent à la date de l'entrée en vigueur du présent arrêté dix-huit ans d'ancienneté de grade ou plus, ils sont insérés avec le bénéfice de l'échelle D103.
Ils bénéficient de l'échelle de traitement D102 dès qu'ils comptent trois ans d'ancienneté de grade. S'ils comptent à la date de l'entrée en vigueur du présent arrêté dix-huit ans d'ancienneté de grade ou plus, ils sont insérés avec le bénéfice de l'échelle D103.
HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen.
Art. 439. Les dispositions d'insertion contenues dans les articles 410, 411, 413, 420, 422 alinéa premier et 444 sont également applicables aux stagiaires.
Art. 440. De bij de artikelen 406 en 407 opgeheven koninklijke besluiten en besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering die van toepassing zijn op de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest blijven van kracht zolang de Regering het administratief statuut en bezoldigingsregeling van de personeelsleden van deze instellingen niet heeft vastgesteld.
CHAPITRE II. - Des mesures transitoires.
Art. 441. Zolang zij kunnen worden ingeroepen door een ambtenaar in dienst bij het ministerie of door iedere persoon die ertoe gerechtigd is en op voorwaarde dat deze ambtenaar of deze persoon reeds het voordeel van minstens één van deze maatregelen geniet op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit of dat hij er voordien van genoten heeft, blijven de bepalingen van toepassing die bedoeld worden door :
- Artikel 41 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der Ministeries en de bepalingen waarnaar deze artikelen verwijzen;
- Artikel 24 van het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen en de bepalingen waarnaar het verwijst.
- Artikel 41 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der Ministeries en de bepalingen waarnaar deze artikelen verwijzen;
- Artikel 24 van het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen en de bepalingen waarnaar het verwijst.
Art. 440. Les arrêtés royaux et les arrêtés du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale abrogés en vertu des articles 406 et 407, qui sont d'application aux organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale restent en vigueur aussi longtemps que le Gouvernement n'a pas fixé le statut administratif et pécuniaire des agents de ces organismes.
Art. 442. De stagecommissies die in functie zijn bij de inwerkingtreding van dit besluit blijven bevoegd totdat de leden van de commissie bedoeld in artikel 18 van dit besluit worden aangewezen.
Art. 441. Restent d'application, aussi longtemps qu'elles peuvent être invoquées par un agent en service au ministère ou par toute personne appelée à l'être et à la condition que cet agent ou cette personne bénéficie déjà d'une de ces mesures au moins le jour de l'entrée en vigueur du présent arrêté ou qu'elle en ait bénéficié antérieurement, les dispositions visées par :
- l'article 41 de l'arrêté royal du 29 juin 1973 portant statut pécuniaire du personnel des Ministères et les dispositions auxquelles se réfèrent ces articles;
- l'article 24 de l'arrêté royal du 11 février 1977 portant des dispositions administratives et pécuniaires particulières en faveur de certains agents des administrations de l'Etat et les dispositions auxquelles il se réfère.
- l'article 41 de l'arrêté royal du 29 juin 1973 portant statut pécuniaire du personnel des Ministères et les dispositions auxquelles se réfèrent ces articles;
- l'article 24 de l'arrêté royal du 11 février 1977 portant des dispositions administratives et pécuniaires particulières en faveur de certains agents des administrations de l'Etat et les dispositions auxquelles il se réfère.
Art. 443. De raad van beroep die in functie is bij de inwerkingtreding van dit besluit en die kennis neemt van beroepen inzake tuchtzaken blijft bevoegd totdat de leden van de raden van beroep bedoeld in artikel 283 van dit besluit worden aangewezen.
Art. 442. Les commissions des stages qui sont en fonction lors de la mise en vigueur du présent arrêté restent compétentes jusqu'à ce que les membres de la commission visée à l'article 18 du présent arrêté soient désignés.
Art. 444. Onverminderd de bepalingen van het hoofdstuk betreffende de evaluatie, behouden de ambtenaren het voordeel van de weddenschaal die zij genoten in hun vroegere graad op het ogenblik van de inschakeling voor zover deze voordeliger zou zijn dan de weddenschaal die hen wordt toegekend in hun nieuwe graad.
De weddenschalen die zij genoten in hun vroegere graad zijn deze bedoeld in de bijlagen van de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 december 1993 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van niveau 3 en 4 van het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van niveau 1, 2+ en 2 van het Ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De weddenschalen die zij genoten in hun vroegere graad zijn deze bedoeld in de bijlagen van de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 december 1993 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van niveau 3 en 4 van het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van niveau 1, 2+ en 2 van het Ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 443. La chambre de recours qui est en fonction au moment de la mise en vigueur du présent arrête et qui connaît des recours en matière disciplinaire reste compétente jusqu'à ce que les membres des chambres de recours visées à l'article 283 du présent arrêté soient désignés.
Art. 445. (Opgeheven)
Art. 444. Sans préjudice des dispositions du chapitre relatif à l'évaluation, les agents conservent l'avantage de l'échelle de traitement dont ils bénéficiaient dans leur ancien grade pour autant que celle-ci soit plus intéressante que l'échelle de traitement qui leur est accordée dans leur nouveau grade.
Les échelles dont ils bénéficiaient dans leur ancien grade sont celles visées aux annexes des arrêtés du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 23 décembre 1993 fixant les échelles des grades des niveaux 3 et 4 du ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale et du 26 mai 1994 fixant les échelles de traitements des grades des niveaux 1,2+ et 2 du Ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles Capitale.
Les échelles dont ils bénéficiaient dans leur ancien grade sont celles visées aux annexes des arrêtés du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 23 décembre 1993 fixant les échelles des grades des niveaux 3 et 4 du ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles-Capitale et du 26 mai 1994 fixant les échelles de traitements des grades des niveaux 1,2+ et 2 du Ministère et des organismes d'intérêt public de la Région de Bruxelles Capitale.
Art. 446. De stagiair die tot de stage toegelaten werd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, zet zijn stage voort overeenkomstig de reglementaire bepalingen die van kracht waren op de begindatum van zijn stage.
Art. 445. (Abrogé)
Art. 447. De procedures inzake oppensioenstelling in uitvoering op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet overeenkomstig de op die datum van kracht zijnde bepalingen.
Art. 446. Le stagiaire qui est admis au stage avant la date d'entrée en vigueur du présent arrêté, accomplit son stage conformément aux dispositions réglementaires qui étaient en vigueur à la date du début de son stage.
Art. 448. Alle aanstellingen in een hoger ambt worden in overeenstemming gebracht met de nieuwe statutaire voorschriften.
Art. 447. Les procédures de mise à la retraite en cours à la date d'entrée en vigueur du présent arrêté, sont poursuivies conformément aux dispositions en vigueur à la date précitée.
Art. 449. De ambtenaar die een verlof heeft verkregen, zoals bedoeld in Boek I, Titel VII, Hoofdstukken III, IV, V, VI en VII van dit besluit, overeenkomstig de reglementering die van kracht was vóór de inwerkingtreding van dit besluit, geniet dit verlof tot het einde van de periode waarvoor het was toegestaan zonder het te kunnen verlengen.
Art. 448. Les agents exerçant une fonction supérieure lors de l'entrée en vigueur du présent arrête sont soumis aux nouvelles dispositions.
Art. 450. De reglementaire bepalingen van kracht op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven van toepassing op de ambtenaren die zich (vóór bovenbedoelde datum) hebben ingeschreven voor een examen voor overgang naar een hoger niveau of een examen voor verhoging in graad.
De ambtenaar die vóór de inwerkingtreding van dit besluit werd vrijgesteld van een examengedeelte voor overgang naar een hoger niveau, behoudt deze vrijstelling of verkrijgt ze onder de voorwaarden bedoeld in artikel 99 of 103.
De ambtenaar die vóór de inwerkingtreding van dit besluit werd vrijgesteld van een examengedeelte voor overgang naar een hoger niveau, behoudt deze vrijstelling of verkrijgt ze onder de voorwaarden bedoeld in artikel 99 of 103.
Art. 449. L'agent qui est en congé en vertu des dispositions visées aux Livre premier, Titre VII, Chapitres III, IV, V, VI et VII du présent arrête conformément à la réglementation qui était d'application avant l'entrée en vigueur du présent arrêté, bénéficie de ce congé jusqu'au terme de la période pendant laquelle il était accordé sans pouvoir le prolonger.
Art. 451. Het bedrag van de verantwoordelijkheidstoelage toegekend aan de centraliserende boekhouder en de boekhouder van geschillen en uitstaande fondsen wordt gewaarborgd aan de ambtenaren die deze toelage genieten bij de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 450. Les dispositions réglementaires en vigueur à la date de l'entrée en vigueur du présent arrêté restent d'application aux agents qui se sont inscrits avant la date susvisée à un examen d'accession au niveau supérieur ou à un examen d'avancement de grade.
L'agent qui, avant l'entrée en vigueur du présent arrêté, est dispensé d'une épreuve de l'examen d'accession à un niveau supérieur, conserve cette dispense ou l'obtient aux conditions visées à l'article 99 ou 103.
L'agent qui, avant l'entrée en vigueur du présent arrêté, est dispensé d'une épreuve de l'examen d'accession à un niveau supérieur, conserve cette dispense ou l'obtient aux conditions visées à l'article 99 ou 103.
Art. 451bis. (Ingevoegd bij BESL 2002-09-26/51, art. 85; Inwerkingtreding : 22-12-2000) Artikel 329 van dit besluit is niet toepasselijk op de ambtenaren afkomstig van de Agglomeratie van Brussel.
Art. 451. Le montant de l'allocation de responsabilité allouée d'une part au comptable centralisateur et d'autre part au comptable du contentieux et des fonds en souffrance est garanti aux agents qui en bénéficient au moment de l'entrée en vigueur du présent arrêté.
Art. 451ter. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. 64; Inwerkingtreding : 25-04-2002> In afwijking van artikel 122 van dit besluit wordt het eerste evaluatiegesprek bedoeld in artikel 121, dat plaatsvindt na de inwerkingtreding van dit besluit, tussen 15 oktober en 15 december 2002 voor de niveaus A en B en tussen 15 oktober en 15 december 2003 voor de niveaus C, D en E gevoerd.
Art. 451bis. (Inséré par ARR 2000-10-26/44, art. 85; En vigueur : 22-12-2000) L'article 329 du présent arrêté n'est pas applicable aux agents originaires de l'Agglomération bruxelloise.
Art. 451quater. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. 64; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaren die, overeenkomstig artikel 354 van dit besluit, de taalpremie genieten op het moment van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, behouden het recht op de taalpremie die ze genoten voor deze inwerkingtreding.
Art. 451ter. Par dérogation à l'article 122 du présent arrêté, le premier entretien d'évaluation visé à l'article 121 qui a lieu après la mise en vigueur du présent arrêté s'effectue entre le 15 octobre et le 15 décembre 2002 pour les niveaux A et B et entre le 15 octobre et le 15 décembre 2003 pour les niveaux C, D et E.
Art. 451quinquies. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. 64; Inwerkingtreding : 25-04-2002> De ambtenaren die de graad van secretaris-generaal, adjunct-secretaris-generaal of directeur generaal bekleden genieten de mandaatpremie bedoeld in artikel 358 ter van dit besluit in afwachting van de toekenning van hun betrekking bij mandaat en voor zover zij deze betrekking effectief vervullen.
Art. 451quater. Les agents qui, en vertu de l'article 354 du présent arrêté, bénéficient de l'allocation de bilinguisme au moment de l'entrée en vigueur de l'arrêté royal du 8 mars 2001 fixant les conditions de délivrance des certificats de connaissances linguistiques prévue à l'article 53 par les lois sur l'emploi des langues en matière administrative coordonnées le 18 juillet 1966, maintiennent leur droit à l'allocation de bilinguisme dont ils bénéficiaient avant cette prise d'effet.
Art. 451sexies. <INGEVOEGD bij BESL 2005-03-24/38, art. 23; Inwerkingtreding : 01-06-2005> De in artikel 261 van dit besluit bedoelde vormingen in het kader van de versnelde functionele loopbaan, gevolgd vanaf het schooljaar 1999-2000 komen in aanmerking maar zonder terugwerkende kracht wat betreft het verloop van de loopbaan.
(NOTA : Voor de invoeging van artikel 451sexies heeft de wetgever geen rekening gehouden met de vroegere invoeging van artikel 451sexies, gebracht door BESL 2003-07-03/65.)
(NOTA : Voor de invoeging van artikel 451sexies heeft de wetgever geen rekening gehouden met de vroegere invoeging van artikel 451sexies, gebracht door BESL 2003-07-03/65.)
Art. 451quinquies. Les agents, titulaires du grade de secrétaire général, de secrétaire général adjoint ou de directeur général, bénéficient de la prime de mandat visée à l'article 358 ter du présent arrêté, dans l'attente de l'attribution de leur emploi par mandat et pour autant qu'ils occupent cet emploi de manière effective.
Art. 451octies. <INGEVOEGD bij BESL 2007-09-06/45, art. 7; Inwerkingtreding : 21-09-2007> (NOTA van Justel : er is een ander art. 451octies hoger.) § 1. De vrijstaande betrekkingen in rang A2, A3, B2, C2, D2 en E2 in het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, toegekend via promotie, staan open voor ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer die hiernaar werden overgeplaatst vanuit het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als die welke vastgesteld zijn door artikelen 57 t/m 76.
Wat de toepassing van de genoemde bepalingen van het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, worden de ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer verondersteld zonder onderbreking hun loopbaan binnen het Ministerie te hebben voortgezet.
§ 2. De ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer die vanuit het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden overgeplaatst, kunnen op eigen initiatief hun overplaatsing vragen in een betrekking in het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die overeenstemt met de graad die zij in het Ministerie hadden, ofwel gevolg geven aan een interne oproep voor overplaatsing naar een dergelijke betrekking, in dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als die welke vastgesteld zijn in artikelen 138 t/m 146. Wat de toepassing van de genoemde bepalingen van het statuut betreft, worden de ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer verondersteld zonder onderbreking hun loopbaan binnen het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te hebben voortgezet.
§ 3. Bij hun terugkeer naar het Ministerie, kunnen de ambtenaren van de BMWB de geldelijke voordelen die zij bij de BMWB zouden hebben verkregen niet laten gelden en krijgen zij opnieuw het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Ministerie. Voor de rest wordt de bij de BMWB doorgebrachte periode gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 4. Dit artikel is van toepassing gedurende twee jaar volgend op de datum van de overdracht.
Wat de toepassing van de genoemde bepalingen van het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, worden de ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer verondersteld zonder onderbreking hun loopbaan binnen het Ministerie te hebben voortgezet.
§ 2. De ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer die vanuit het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden overgeplaatst, kunnen op eigen initiatief hun overplaatsing vragen in een betrekking in het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die overeenstemt met de graad die zij in het Ministerie hadden, ofwel gevolg geven aan een interne oproep voor overplaatsing naar een dergelijke betrekking, in dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als die welke vastgesteld zijn in artikelen 138 t/m 146. Wat de toepassing van de genoemde bepalingen van het statuut betreft, worden de ambtenaren van de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer verondersteld zonder onderbreking hun loopbaan binnen het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te hebben voortgezet.
§ 3. Bij hun terugkeer naar het Ministerie, kunnen de ambtenaren van de BMWB de geldelijke voordelen die zij bij de BMWB zouden hebben verkregen niet laten gelden en krijgen zij opnieuw het geldelijk statuut van de ambtenaren van het Ministerie. Voor de rest wordt de bij de BMWB doorgebrachte periode gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
§ 4. Dit artikel is van toepassing gedurende twee jaar volgend op de datum van de overdracht.
Art. 451sexies. Les formations dans le cadre de la carrière fonctionnelle accélérée visées à l'article 261 du présent arrêté, suivies à partir de l'année académique 1999-2000 seront prises en considération mais sans effet rétroactif sur la progression de la carrière.
(NOTE : pour l'insertion de l'article 451sexies, le législateur n'a pas pris en compte l'insertion antérieure de l'article 451sexies par ARR 2003-07-03/65)
(NOTE : pour l'insertion de l'article 451sexies, le législateur n'a pas pris en compte l'insertion antérieure de l'article 451sexies par ARR 2003-07-03/65)
TITEL III. - Slotbepalingen.
Art. 451octies. (NOTE de Justel : il y a un autre art. 451octies plus haut.) § 1er. Les emplois vacants de rang A2, A3, B2, C2, D2 et E2 au Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale, conférés par promotion, sont ouverts aux agents de la Société bruxelloise de Gestion de l'Eau qui y ont été transférés au départ du Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale, dans les mêmes conditions et selon les mêmes règles que celles fixées par les articles 57 à 76.
Art. 452. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de publikatie in het Belgisch Staatsblad.
TITRE III. - Dispositions finales.
Art. 452bis. Het hoofdstuk XI van Boek II, titel II betreffende de uitmuntendheidstoelage treedt buiten werking op 31 december 2004.
Art. 452. Le présent arrêté entre en vigueur le premier jour du mois qui suit sa publication au Moniteur belge.
Art. 453. De minister bevoegd voor Ambtenarenzaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 452bis. Le chapitre XI du Livre II, titre II, relatif à la prime d'excellence, cesse d'être en vigueur le 31 décembre 2004.
BIJLAGEN.
Art. 453. Le ministre qui a la Fonction publique dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
Art. N1.Bijlage I. Tabel.
ANNEXES.
Art. N2. Bijlage II. - Tabel.
(Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 16-06-1999, p. 22582).
(Opgeheven) (BESL 2002-09-26/51, art. 86; Inwerkingtreding : 22-12-2000)>
(Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 16-06-1999, p. 22582).
(Opgeheven) (BESL 2002-09-26/51, art. 86; Inwerkingtreding : 22-12-2000)>
Art. N1. Annexe I Tableau.
(Tableau non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 16-06-1999, p. 22578-22581.)
Modifiée par :
(Tableau non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 16-06-1999, p. 22578-22581.)
Modifiée par :
Art. N3. Bijlage III. - Tabel.
(Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 16-06-1999, p. 22583-22585).
(Tabel niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 16-06-1999, p. 22583-22585).
Art. N2. Annexe II. Tableau.
(Tableau non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 16-06-1999, p. 22582).
(Annexe abrogée.) (ARR 2002-09-26/51, art. 86; En vigueur : 22-12-2000)
(Tableau non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 16-06-1999, p. 22582).
(Annexe abrogée.) (ARR 2002-09-26/51, art. 86; En vigueur : 22-12-2000)
Art. N4. Bijlage IV. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. N; Inwerkingtreding : 25-04-2002>
Art. N3. Annexe III. Tableau.
(Tableau non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 16-06-1999, p. 22583-22585).
(Tableau non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 16-06-1999, p. 22583-22585).
Art. 1N4. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. N; Inwerkingtreding : 25-04-2002> HOOFDSTUK 1.
De volgende diploma's of studiegetuigschriften komen in aanmerking voor de toelating tot het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naargelang van de niveaus :
NIVEAU A
1) Diploma's van :
-- licentiaat
-- doctor
-- apotheker
- geaggregeerde
- burgerlijk ingenieur
- landbouwkundig ingenieur
- ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën
- handelsingenieur
- burgerlijk ingenieur-architect
- bio-ingenieur
- arts
- tandarts
- dierenarts
uitgereikt door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan de universiteiten verbonden scholen, of door de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat, zelfs als een gedeelte van die studies niet in een van de voormelde onderwijsinstellingen werd volbracht of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.
2) Diploma's van :
- licentiaat in de handelswetenschappen
- geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen
- handelsingenieur
- licentiaat in de bestuurswetenschappen
- licentiaat-vertaler
- licentiaat-tolk
- licentiaat in de nautische wetenschappen
- industrieel ingenieur
- architect
- licentiaat in de toegepaste communicatie
uitgereikt door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs van het lange type of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.
3) Diploma's van :
- interieurarchitect
- licentiaat in de productontwikkeling
- meester in de muziek, of in de beeldende kunst of in de dramatische kunst of in de audiovisuele kunst
uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling van hoger onderwijs van het lange type of door een door deze Gemeenschap ingestelde examencommissie.
4) Getuigschrift uitgereikt aan diegenen die de studies hebben voleindigd
aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie.
[1 5) Diploma van master uitgereikt door een universiteit of een hogeschool na een masteropleiding van de 2e cyclus van ten minste 60 studiepunten.]1
NIVEAU A (OVERGANGSMAATREGEL)
1) Diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen en licentiaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat.
2) Diploma van :
- licentiaat in de handelswetenschappen
- handelsingenieur
- geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen
- licentiaat-vertaler
- licentiaat-tolk
uitgereikt door inrichtingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door inrichtingen van technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie.
3) Diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door :
- de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans" te Brussel;
- het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene;
- het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen.
NIVEAU B
1) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus.
2) Diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen.
3) Diploma van mijnmeter.
4) Diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan
uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.
5) Kandidaatsdiploma of -getuigschrift
uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.
6) Diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad.
7) Diploma van een afdeling ingedeeld [1 in het economisch, paramedisch, pedagogisch, landbouwkundig of sociaal hoger onderwijs]1 van het korte type en voor sociale promotie of van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad
uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen.
8) Getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School.
[1 9) Diploma van bachelor uitgereikt na een opleiding van één cyclus of na de eerste cyclus van een opleiding van twee cycli na ten minste 180 studiepunten uitgereikt door een universiteit of een Hogeschool of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.]1
NIVEAU B (OVERGANGSMAATREGEL)
1) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen.
2) Kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie
door een inrichting van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een inrichting van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogeschool in de categorie A5.
3) Diploma van burgerlijk conducteur uitgereikt door een Belgische universiteit.
4) Diploma van technisch ingenieur afgeleverd door een hogere technische school van de tweede graad.
5) Diploma van :
- geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs
- lager onderwijzer
- lagere onderwijzeres
- bewaarschoolonderwijzeres
6) Diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen,
uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van de diploma's van landbouwkundig ingenieur, scheikundig landbouwingenieur, ingenieur voor waters en bossen, koloniaal landbouwkundig ingenieur, tuinbouwkundig ingenieur, boerderijbouwkundig ingenieur, ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936.
7) Diploma uitgereikt door een inrichting voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.
8) Diploma gerangschikt in een van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An
uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.
9) Diploma gerangschikt in de categorie B3/B1
uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating het volgende eist :
- of een diploma van volledige hogere secundaire studiën;
- of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen;
- of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2.
NIVEAU C
1) Getuigschrift van hoger secundair onderwijs;
bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs,
gehomologeerd of uitgereikt door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs.
2) Diploma uitgereikt na het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949.
3) Brevet van :
- verpleeg- of ziekenhuisassistent(e);
- verpleger of verpleegster;
uitgereikt, hetzij door een door de Staat of één van de Gemeenschappen in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.
4) Einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan uitgereikt na het volgen met vrucht door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen.
5) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus.
6) Diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang
van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden.
NIVEAU C (OVERGANGSMAATREGEL)
1) Getuigschrift uitgereikt na een van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12, van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden voor 8 juni 1964.
2) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs uitgereikt diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs.
3) Erkend of aanvaard diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling).
4) Diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht.
5) Gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school
uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat.
6) Diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroeger categorieen A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2
uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studiën, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat.
7) Gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan,
uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de inrichtingen voor kunstonderwijs met dat van hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan.
8) Einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.
9) Brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling
verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5.
10) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden
door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.
11) Einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden
door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen eist.
NIVEAU D - NIVEAU E
Geen enkele vereiste van diploma of studiegetuigschrift wordt gesteld.
De volgende diploma's of studiegetuigschriften komen in aanmerking voor de toelating tot het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naargelang van de niveaus :
NIVEAU A
1) Diploma's van :
-- licentiaat
-- doctor
-- apotheker
- geaggregeerde
- burgerlijk ingenieur
- landbouwkundig ingenieur
- ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën
- handelsingenieur
- burgerlijk ingenieur-architect
- bio-ingenieur
- arts
- tandarts
- dierenarts
uitgereikt door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan de universiteiten verbonden scholen, of door de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat, zelfs als een gedeelte van die studies niet in een van de voormelde onderwijsinstellingen werd volbracht of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.
2) Diploma's van :
- licentiaat in de handelswetenschappen
- geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen
- handelsingenieur
- licentiaat in de bestuurswetenschappen
- licentiaat-vertaler
- licentiaat-tolk
- licentiaat in de nautische wetenschappen
- industrieel ingenieur
- architect
- licentiaat in de toegepaste communicatie
uitgereikt door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs van het lange type of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.
3) Diploma's van :
- interieurarchitect
- licentiaat in de productontwikkeling
- meester in de muziek, of in de beeldende kunst of in de dramatische kunst of in de audiovisuele kunst
uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling van hoger onderwijs van het lange type of door een door deze Gemeenschap ingestelde examencommissie.
4) Getuigschrift uitgereikt aan diegenen die de studies hebben voleindigd
aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie.
[1 5) Diploma van master uitgereikt door een universiteit of een hogeschool na een masteropleiding van de 2e cyclus van ten minste 60 studiepunten.]1
NIVEAU A (OVERGANGSMAATREGEL)
1) Diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen en licentiaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat.
2) Diploma van :
- licentiaat in de handelswetenschappen
- handelsingenieur
- geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen
- licentiaat-vertaler
- licentiaat-tolk
uitgereikt door inrichtingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door inrichtingen van technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie.
3) Diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door :
- de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans" te Brussel;
- het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene;
- het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen.
NIVEAU B
1) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus.
2) Diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen.
3) Diploma van mijnmeter.
4) Diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan
uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.
5) Kandidaatsdiploma of -getuigschrift
uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.
6) Diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad.
7) Diploma van een afdeling ingedeeld [1 in het economisch, paramedisch, pedagogisch, landbouwkundig of sociaal hoger onderwijs]1 van het korte type en voor sociale promotie of van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad
uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen.
8) Getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School.
[1 9) Diploma van bachelor uitgereikt na een opleiding van één cyclus of na de eerste cyclus van een opleiding van twee cycli na ten minste 180 studiepunten uitgereikt door een universiteit of een Hogeschool of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.]1
NIVEAU B (OVERGANGSMAATREGEL)
1) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen.
2) Kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie
door een inrichting van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een inrichting van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogeschool in de categorie A5.
3) Diploma van burgerlijk conducteur uitgereikt door een Belgische universiteit.
4) Diploma van technisch ingenieur afgeleverd door een hogere technische school van de tweede graad.
5) Diploma van :
- geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs
- lager onderwijzer
- lagere onderwijzeres
- bewaarschoolonderwijzeres
6) Diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen,
uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van de diploma's van landbouwkundig ingenieur, scheikundig landbouwingenieur, ingenieur voor waters en bossen, koloniaal landbouwkundig ingenieur, tuinbouwkundig ingenieur, boerderijbouwkundig ingenieur, ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936.
7) Diploma uitgereikt door een inrichting voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.
8) Diploma gerangschikt in een van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An
uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie.
9) Diploma gerangschikt in de categorie B3/B1
uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating het volgende eist :
- of een diploma van volledige hogere secundaire studiën;
- of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen;
- of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2.
NIVEAU C
1) Getuigschrift van hoger secundair onderwijs;
bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs,
gehomologeerd of uitgereikt door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs.
2) Diploma uitgereikt na het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949.
3) Brevet van :
- verpleeg- of ziekenhuisassistent(e);
- verpleger of verpleegster;
uitgereikt, hetzij door een door de Staat of één van de Gemeenschappen in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.
4) Einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan uitgereikt na het volgen met vrucht door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen.
5) Getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus.
6) Diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang
van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden.
NIVEAU C (OVERGANGSMAATREGEL)
1) Getuigschrift uitgereikt na een van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12, van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden voor 8 juni 1964.
2) Gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs uitgereikt diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs.
3) Erkend of aanvaard diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling).
4) Diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht.
5) Gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school
uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat.
6) Diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroeger categorieen A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2
uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studiën, met vrucht, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat.
7) Gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan,
uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de inrichtingen voor kunstonderwijs met dat van hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan.
8) Einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst- of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.
9) Brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling
verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5.
10) Diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden
door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat.
11) Einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderd vijftig lestijden
door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen eist.
NIVEAU D - NIVEAU E
Geen enkele vereiste van diploma of studiegetuigschrift wordt gesteld.
Modifications
Art. N4. Annexe IV.
Art. 2N4. <INGEVOEGD bij BESL 2002-04-25/41, art. N; Inwerkingtreding : 25-04-2002> HOOFDSTUK II.
§ 1. Aangenomen worden eveneens de in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften.
§ 2. In afwijking van § 1, worden de bepalingen van de richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten en van de richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, in aanmerking genomen voor de toelating tot de Rijksbesturen.
In het raam van een bepaalde vergelijkend wervingsexamen, is de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid ermee belast, de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de in artikel 3, punten a en b van de voornoemde richtlijn van 21 december 1988 en in de artikelen 3, 5, 6, 8 en 9 van de voornoemde richtlijn van 18 juni 1992 bedoelde titels. Ten einde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden.
Daarna treft hij de bij het artikel 8, § 2, van de voornoemde richtlijn van 21 december 1988 voorgeschreven beslissingen, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij artikel 4 ervan voorziene compensatiebepalingen of die voorgeschreven bij artikel 12, § 2, van de voornoemde richtlijn van 18 juni 1992, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij de artikelen 4, 5 en 7 ervan voorziene compensatiebepalingen.
§ 3. De in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte richtlijnen die de in § 2 opgesomde richtlijnen zouden aanvullen of vervangen, zijn van rechtswege toepasselijk, behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid zijn toegekend.
§ 1. Aangenomen worden eveneens de in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften.
§ 2. In afwijking van § 1, worden de bepalingen van de richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten en van de richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, in aanmerking genomen voor de toelating tot de Rijksbesturen.
In het raam van een bepaalde vergelijkend wervingsexamen, is de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid ermee belast, de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de in artikel 3, punten a en b van de voornoemde richtlijn van 21 december 1988 en in de artikelen 3, 5, 6, 8 en 9 van de voornoemde richtlijn van 18 juni 1992 bedoelde titels. Ten einde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden.
Daarna treft hij de bij het artikel 8, § 2, van de voornoemde richtlijn van 21 december 1988 voorgeschreven beslissingen, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij artikel 4 ervan voorziene compensatiebepalingen of die voorgeschreven bij artikel 12, § 2, van de voornoemde richtlijn van 18 juni 1992, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij de artikelen 4, 5 en 7 ervan voorziene compensatiebepalingen.
§ 3. De in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte richtlijnen die de in § 2 opgesomde richtlijnen zouden aanvullen of vervangen, zijn van rechtswege toepasselijk, behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid zijn toegekend.
Art. 1N4. CHAPITRE 1.
Les diplômes et certificats pris en considération pour l'admission dans les administrations de la Région de Bruxelles-Capitale selon les niveaux, sont les suivants :
NIVEAU A
1) Diplômes de :
-- licencié
-- docteur
-- pharmacien
-- agrégé
-- ingénieur civil
-- ingénieur agronome
-- ingénieur chimiste et des industries agricoles
-- ingénieur commercial
-- ingénieur civil architecte
-- ingénieur biologiste
-- médecin
-- dentiste
-- vétérinaire
délivrés par les universités belges, y compris les écoles annexées à ces universités, ou par les établissements y assimilés par la loi ou le décret si les études ont comporté au moins quatre années, même si une partie de ces études n'a pas été accomplie dans un des établissements d'enseignement précités ou par un jury d'examen institué par l'Etat ou l'une des Communautés.
2) Diplômes de :
-- licencié en sciences commerciales
-- agrégé de l'enseignement secondaire supérieur pour les sciences commerciales
-- ingénieur commercial
-- licencié en sciences administratives
-- licencié traducteur
-- licencié interprète
-- licencié en sciences nautiques
-- ingénieur industriel
-- architecte
-- licencié en communication appliquée
délivrés par un établissement d'enseignement supérieur de type long, créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou par l'une des Communautés ou par un jury d'examen institué par l'Etat ou l'une des Communautés.
3) Diplômes de :
-- architecte d'intérieur
-- licencié en recherche et développement
-- maître en musique ou en arts plastiques ou en art dramatique ou en arts audiovisuels
délivrés par un établissement d'enseignement supérieur de type long, créé, subventionné ou reconnu par la Communauté flamande ou par un jury d'examen institué par cette Communauté.
4) Certificat délivré à ceux qui ont termine les études
de la section polytechnique ou de la section "Toutes Armes" de l'Ecole royale militaire et qui peuvent porter le titre d'ingénieur civil ou celui de licencié, avec la qualification déterminée par le Roi, en vertu de la loi du 11 septembre 1933 sur la protection des titres de l'enseignement supérieur.
[1 5) Diplôme de master sanctionnant des études de 2e cycle, valorisables pour au moins 60 crédits, délivré par une université ou une Haute Ecole.]1
NIVEAU A (MESURES TRANSITOIRES)
1) Diplôme délivré par l'Université coloniale de Belgique à Anvers ou diplôme de licencié délivré par l'Institut universitaire des Territoires d'Outre-Mer à Anvers, si les études ont comporté au moins quatre années.
2) Diplômes de :
-- licencié en sciences commerciales
-- d'ingénieur commercial
-- d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur pour les sciences commerciales
-- de licencié traducteur
-- de licencié interprète
délivré par des établissements d'enseignement technique supérieur du troisième degré, ou par des établissements d'enseignement technique - classés comme instituts supérieurs de commerce A5 - ou par un jury d'examens institué par l'Etat.
3) Diplôme ou certificat de fin d'études délivré après un cycle de cinq ans par :
-- la section de sciences administratives de l'Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans à Bruxelles;
-- le "Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen" à Ixelles;
-- le "Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen" à Anvers.
NIVEAU B
1) Certificat, diplôme ou brevet d'enseignement maritime du cycle supérieur.
2) Diplôme de géomètre-expert immobilier.
3) Diplôme de géomètre des mines.
4) Diplôme de l'enseignement supérieur de type court et de plein exercice
délivré par un établissement créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou l'une des Communautés ou par un jury d'examens institué par l'Etat ou l'une des Communautés.
5) Diplôme ou certificat de candidature
délivré après un cycle d'au moins deux années d'études, soit par les universités belges, y compris les écoles annexées à ces universités, les établissements y assimilés par la loi ou les établissements d'enseignement supérieur de type long, créés, subventionnés ou reconnus par l'Etat ou l'une des Communautés soit par un jury d'examens institué par l'Etat ou l'une des Communautés.
6) Diplôme d'ingénieur technicien délivré après des cours supérieurs techniques du deuxième degré.
7) Diplôme d'une section classée dans l'enseignement supérieur économique [1 , paramédical, pédagogique ou agricole]1 ou supérieur social du type court et de promotion sociale ou de l'enseignement artistique ou technique supérieur du 3e, 2e ou 1er degré
délivré par un établissement créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou l'une des Communautés.
8) Certificat attestant la réussite des deux premières années d'études de la section polytechnique ou de la section "Toutes Armes" de l'Ecole royale militaire.
[1 9) Diplôme de bachelier, sanctionnant des études d'un cycle ou de premier cycle, valorisables pour au moins 180 crédits, délivré par une université ou une Haute Ecole ou un jury institué par l'Etat ou l'une des Communautés.]1
NIVEAU B (MESURES TRANSITOIRES)
1) Diplôme délivré après un cycle d'au moins deux années d'études par l'Université coloniale de Belgique à Anvers ou diplôme de candidature délivré par l'Institut universitaire des Territoires d'Outre-Mer à Anvers.
2) Diplôme de candidature délivré après un cycle d'au moins deux années d'études
par une école d'enseignement technique supérieur du troisième degré ou par des établissements d'enseignement technique, classés comme instituts supérieurs de commerce dans la catégorie A5.
3) Diplôme de conducteur civil délivré par une université belge.
4) Diplôme d'ingénieur technicien délivré par une école supérieure technique du deuxième degré.
5) Diplôme :
-- d'agrégé de l'enseignement secondaire inférieur
-- d'instituteur primaire
-- d'institutrice primaire
-- d'institutrice gardienne
6) Diplôme de gradué en sciences agronomiques,
délivré conformément aux dispositions de l'article 8 de l'arrêté royal du 31 octobre 1934 fixant les conditions de collation des diplômes, d'ingénieur agronome, d'ingénieur chimiste agricole, d'ingénieur des eaux et forêts, d'ingénieur agronome colonial, d'ingénieur horticole, d'ingénieur de génie rural, d'ingénieur des industries agricoles, tel qu'il a été modifié par l'arrêté royal du 16 juillet 1936.
7) Diplôme délivré par un établissement d'enseignement technique supérieur du premier degré et de plein exercice, créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou par un jury d'Etat.
8) Diplôme classé dans l'une des catégories suivantes : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An
délivré par un établissement d'enseignement technique supérieur, créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou par un jury d'Etat.
9) Diplôme classé dans la catégorie B3/B1
délivré après un cycle d'au moins sept cent cinquante périodes par un établissement d'enseignement technique - créé, subventionné ou reconnu par l'Etat et qui, lors de l'admission, exige :
-- ou un diplôme d'études secondaires supérieures complètes;
-- ou la réussite d'un examen d'entrée y assimilé;
-- ou un diplôme d'une section classée en catégorie B3/B2.
NIVEAU C
1) Certificat d'enseignement secondaire supérieur ou
diplôme d'aptitude à accéder à l'enseignement supérieur,
homologué ou délivré par le jury d'Etat ou de l'une des Communautés pour l'enseignement secondaire.
2) Diplôme délivré à la suite de l'examen prévu à l'article 5 des lois sur la collation des grades académiques et le programme des examens universitaires, coordonnées le 31 décembre 1949.
3) Brevet :
-- d'hospitalier ou d'hospitalière ou d'assistant ou d'assistante en soins hospitaliers;
-- d'infirmier ou d'infirmière;
délivré soit par une section de nursing créée, subventionnée ou reconnue par l'Etat dans la catégorie des écoles professionnelles complémentaires soit par un jury d'examen institué par l'Etat ou l'une des Communautés.
4) Diplôme, certificat d'études ou attestation de fréquentation avec fruit de la sixième année d'enseignement général, technique artistique ou professionnel secondaire de plein exercice, délivré par un établissement subventionné ou reconnu par l'Etat ou par l'une des Communautés.
5) Certificat, diplôme ou brevet d'enseignement maritime du cycle secondaire supérieur.
6) Diplôme d'une section appartenant au groupe commerce, administration et organisation d'un cours technique secondaire supérieur
d'un établissement d'enseignement technique créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou l'une des Communautés, délivré après un cycle d'au moins sept cent cinquante périodes.
NIVEAU C (MESURES TRANSITOIRES)
1) Certificat délivré à la suite d'une des épreuves préparatoires prévues aux articles 10, 10bis et 12, des lois sur la collation des grades académiques et le programme des examens universitaires, coordonnées le 31 décembre 1949, telles que ces dispositions existaient avant le 8 juin 1964.
2) Diplôme ou certificat de l'enseignement moyen supérieur, homologué ou délivré par le jury d'Etat pour l'enseignement moyen supérieur.
3) Diplôme agréé de fin d'études moyennes du degré supérieur (section commerciale).
4) Diplôme ou certificat de fin d'études de l'enseignement moyen supérieur obtenu avec fruit.
5) Diplôme homologué d'école technique secondaire supérieure ou certificat de fin d'études d'école technique secondaire supérieure
délivré après un cycle de trois années d'études secondaires supérieures, avec fruit, par un établissement d'enseignement technique, créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou diplôme d'école technique secondaire supérieure délivré par le jury d'Etat.
6) Diplôme ou certificat de fin d'études d'école technique secondaire supérieure - anciennes catégories A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2
délivré après un cycle de trois années d'études secondaires supérieures, avec fruit, par un établissement d'enseignement technique, créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou par un jury d'Etat de l'enseignement secondaire.
7) Diplôme homologué d'enseignement artistique secondaire supérieur de plein exercice,
délivré conformément aux dispositions de l'arrêté royal du 10 février 1971 fixant l'équivalence du niveau des études des établissements d'enseignement artistique a celui de l'école technique secondaire supérieure et déterminant les conditions dans lesquelles les diplômes sont délivres et de l'arrêté royal du 25 juin 1976 réglant les études de certaines sections secondaires supérieures des établissements d'enseignement artistique de plein exercice.
8) Diplôme, certificat de fin d'études, brevet ou attestation d'études de la sixième année de l'enseignement artistique ou professionnel secondaire supérieur de plein exercice, délivré par un établissement créé, subventionné ou reconnu par l'Etat.
9) Brevet ou certificat de fin d'études délivré après la fréquentation du cycle secondaire supérieur d'une section professionnelle
d'un établissement d'enseignement technique créé, subventionné ou reconnu par l'Etat et classé dans l'une des catégories A4, C3, C2, C5.
10) Diplôme délivré après un cycle d'au moins sept cent cinquante périodes
par un établissement d'enseignement technique classé dans la catégorie B3/B1, créé, subventionne ou reconnu par l'Etat.
11) Diplôme ou certificat de fin d'études délivré après un cycle d'au moins sept cent cinquante périodes
par un établissement d'enseignement technique classé dans la catégorie B3/B2 créé, subventionne ou reconnu par l'Etat et qui, lors de l'admission, exige un diplôme d'études secondaires inférieures ou la réussite d'un examen d'entrée y assimilé.
NIVEAU D - NIVEAU E
Aucun diplôme ou certificat d'études n'est requis.
Les diplômes et certificats pris en considération pour l'admission dans les administrations de la Région de Bruxelles-Capitale selon les niveaux, sont les suivants :
NIVEAU A
1) Diplômes de :
-- licencié
-- docteur
-- pharmacien
-- agrégé
-- ingénieur civil
-- ingénieur agronome
-- ingénieur chimiste et des industries agricoles
-- ingénieur commercial
-- ingénieur civil architecte
-- ingénieur biologiste
-- médecin
-- dentiste
-- vétérinaire
délivrés par les universités belges, y compris les écoles annexées à ces universités, ou par les établissements y assimilés par la loi ou le décret si les études ont comporté au moins quatre années, même si une partie de ces études n'a pas été accomplie dans un des établissements d'enseignement précités ou par un jury d'examen institué par l'Etat ou l'une des Communautés.
2) Diplômes de :
-- licencié en sciences commerciales
-- agrégé de l'enseignement secondaire supérieur pour les sciences commerciales
-- ingénieur commercial
-- licencié en sciences administratives
-- licencié traducteur
-- licencié interprète
-- licencié en sciences nautiques
-- ingénieur industriel
-- architecte
-- licencié en communication appliquée
délivrés par un établissement d'enseignement supérieur de type long, créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou par l'une des Communautés ou par un jury d'examen institué par l'Etat ou l'une des Communautés.
3) Diplômes de :
-- architecte d'intérieur
-- licencié en recherche et développement
-- maître en musique ou en arts plastiques ou en art dramatique ou en arts audiovisuels
délivrés par un établissement d'enseignement supérieur de type long, créé, subventionné ou reconnu par la Communauté flamande ou par un jury d'examen institué par cette Communauté.
4) Certificat délivré à ceux qui ont termine les études
de la section polytechnique ou de la section "Toutes Armes" de l'Ecole royale militaire et qui peuvent porter le titre d'ingénieur civil ou celui de licencié, avec la qualification déterminée par le Roi, en vertu de la loi du 11 septembre 1933 sur la protection des titres de l'enseignement supérieur.
[1 5) Diplôme de master sanctionnant des études de 2e cycle, valorisables pour au moins 60 crédits, délivré par une université ou une Haute Ecole.]1
NIVEAU A (MESURES TRANSITOIRES)
1) Diplôme délivré par l'Université coloniale de Belgique à Anvers ou diplôme de licencié délivré par l'Institut universitaire des Territoires d'Outre-Mer à Anvers, si les études ont comporté au moins quatre années.
2) Diplômes de :
-- licencié en sciences commerciales
-- d'ingénieur commercial
-- d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur pour les sciences commerciales
-- de licencié traducteur
-- de licencié interprète
délivré par des établissements d'enseignement technique supérieur du troisième degré, ou par des établissements d'enseignement technique - classés comme instituts supérieurs de commerce A5 - ou par un jury d'examens institué par l'Etat.
3) Diplôme ou certificat de fin d'études délivré après un cycle de cinq ans par :
-- la section de sciences administratives de l'Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans à Bruxelles;
-- le "Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen" à Ixelles;
-- le "Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen" à Anvers.
NIVEAU B
1) Certificat, diplôme ou brevet d'enseignement maritime du cycle supérieur.
2) Diplôme de géomètre-expert immobilier.
3) Diplôme de géomètre des mines.
4) Diplôme de l'enseignement supérieur de type court et de plein exercice
délivré par un établissement créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou l'une des Communautés ou par un jury d'examens institué par l'Etat ou l'une des Communautés.
5) Diplôme ou certificat de candidature
délivré après un cycle d'au moins deux années d'études, soit par les universités belges, y compris les écoles annexées à ces universités, les établissements y assimilés par la loi ou les établissements d'enseignement supérieur de type long, créés, subventionnés ou reconnus par l'Etat ou l'une des Communautés soit par un jury d'examens institué par l'Etat ou l'une des Communautés.
6) Diplôme d'ingénieur technicien délivré après des cours supérieurs techniques du deuxième degré.
7) Diplôme d'une section classée dans l'enseignement supérieur économique [1 , paramédical, pédagogique ou agricole]1 ou supérieur social du type court et de promotion sociale ou de l'enseignement artistique ou technique supérieur du 3e, 2e ou 1er degré
délivré par un établissement créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou l'une des Communautés.
8) Certificat attestant la réussite des deux premières années d'études de la section polytechnique ou de la section "Toutes Armes" de l'Ecole royale militaire.
[1 9) Diplôme de bachelier, sanctionnant des études d'un cycle ou de premier cycle, valorisables pour au moins 180 crédits, délivré par une université ou une Haute Ecole ou un jury institué par l'Etat ou l'une des Communautés.]1
NIVEAU B (MESURES TRANSITOIRES)
1) Diplôme délivré après un cycle d'au moins deux années d'études par l'Université coloniale de Belgique à Anvers ou diplôme de candidature délivré par l'Institut universitaire des Territoires d'Outre-Mer à Anvers.
2) Diplôme de candidature délivré après un cycle d'au moins deux années d'études
par une école d'enseignement technique supérieur du troisième degré ou par des établissements d'enseignement technique, classés comme instituts supérieurs de commerce dans la catégorie A5.
3) Diplôme de conducteur civil délivré par une université belge.
4) Diplôme d'ingénieur technicien délivré par une école supérieure technique du deuxième degré.
5) Diplôme :
-- d'agrégé de l'enseignement secondaire inférieur
-- d'instituteur primaire
-- d'institutrice primaire
-- d'institutrice gardienne
6) Diplôme de gradué en sciences agronomiques,
délivré conformément aux dispositions de l'article 8 de l'arrêté royal du 31 octobre 1934 fixant les conditions de collation des diplômes, d'ingénieur agronome, d'ingénieur chimiste agricole, d'ingénieur des eaux et forêts, d'ingénieur agronome colonial, d'ingénieur horticole, d'ingénieur de génie rural, d'ingénieur des industries agricoles, tel qu'il a été modifié par l'arrêté royal du 16 juillet 1936.
7) Diplôme délivré par un établissement d'enseignement technique supérieur du premier degré et de plein exercice, créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou par un jury d'Etat.
8) Diplôme classé dans l'une des catégories suivantes : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2An, C1/D, C5/C1/D, C1/An
délivré par un établissement d'enseignement technique supérieur, créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou par un jury d'Etat.
9) Diplôme classé dans la catégorie B3/B1
délivré après un cycle d'au moins sept cent cinquante périodes par un établissement d'enseignement technique - créé, subventionné ou reconnu par l'Etat et qui, lors de l'admission, exige :
-- ou un diplôme d'études secondaires supérieures complètes;
-- ou la réussite d'un examen d'entrée y assimilé;
-- ou un diplôme d'une section classée en catégorie B3/B2.
NIVEAU C
1) Certificat d'enseignement secondaire supérieur ou
diplôme d'aptitude à accéder à l'enseignement supérieur,
homologué ou délivré par le jury d'Etat ou de l'une des Communautés pour l'enseignement secondaire.
2) Diplôme délivré à la suite de l'examen prévu à l'article 5 des lois sur la collation des grades académiques et le programme des examens universitaires, coordonnées le 31 décembre 1949.
3) Brevet :
-- d'hospitalier ou d'hospitalière ou d'assistant ou d'assistante en soins hospitaliers;
-- d'infirmier ou d'infirmière;
délivré soit par une section de nursing créée, subventionnée ou reconnue par l'Etat dans la catégorie des écoles professionnelles complémentaires soit par un jury d'examen institué par l'Etat ou l'une des Communautés.
4) Diplôme, certificat d'études ou attestation de fréquentation avec fruit de la sixième année d'enseignement général, technique artistique ou professionnel secondaire de plein exercice, délivré par un établissement subventionné ou reconnu par l'Etat ou par l'une des Communautés.
5) Certificat, diplôme ou brevet d'enseignement maritime du cycle secondaire supérieur.
6) Diplôme d'une section appartenant au groupe commerce, administration et organisation d'un cours technique secondaire supérieur
d'un établissement d'enseignement technique créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou l'une des Communautés, délivré après un cycle d'au moins sept cent cinquante périodes.
NIVEAU C (MESURES TRANSITOIRES)
1) Certificat délivré à la suite d'une des épreuves préparatoires prévues aux articles 10, 10bis et 12, des lois sur la collation des grades académiques et le programme des examens universitaires, coordonnées le 31 décembre 1949, telles que ces dispositions existaient avant le 8 juin 1964.
2) Diplôme ou certificat de l'enseignement moyen supérieur, homologué ou délivré par le jury d'Etat pour l'enseignement moyen supérieur.
3) Diplôme agréé de fin d'études moyennes du degré supérieur (section commerciale).
4) Diplôme ou certificat de fin d'études de l'enseignement moyen supérieur obtenu avec fruit.
5) Diplôme homologué d'école technique secondaire supérieure ou certificat de fin d'études d'école technique secondaire supérieure
délivré après un cycle de trois années d'études secondaires supérieures, avec fruit, par un établissement d'enseignement technique, créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou diplôme d'école technique secondaire supérieure délivré par le jury d'Etat.
6) Diplôme ou certificat de fin d'études d'école technique secondaire supérieure - anciennes catégories A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2
délivré après un cycle de trois années d'études secondaires supérieures, avec fruit, par un établissement d'enseignement technique, créé, subventionné ou reconnu par l'Etat ou par un jury d'Etat de l'enseignement secondaire.
7) Diplôme homologué d'enseignement artistique secondaire supérieur de plein exercice,
délivré conformément aux dispositions de l'arrêté royal du 10 février 1971 fixant l'équivalence du niveau des études des établissements d'enseignement artistique a celui de l'école technique secondaire supérieure et déterminant les conditions dans lesquelles les diplômes sont délivres et de l'arrêté royal du 25 juin 1976 réglant les études de certaines sections secondaires supérieures des établissements d'enseignement artistique de plein exercice.
8) Diplôme, certificat de fin d'études, brevet ou attestation d'études de la sixième année de l'enseignement artistique ou professionnel secondaire supérieur de plein exercice, délivré par un établissement créé, subventionné ou reconnu par l'Etat.
9) Brevet ou certificat de fin d'études délivré après la fréquentation du cycle secondaire supérieur d'une section professionnelle
d'un établissement d'enseignement technique créé, subventionné ou reconnu par l'Etat et classé dans l'une des catégories A4, C3, C2, C5.
10) Diplôme délivré après un cycle d'au moins sept cent cinquante périodes
par un établissement d'enseignement technique classé dans la catégorie B3/B1, créé, subventionne ou reconnu par l'Etat.
11) Diplôme ou certificat de fin d'études délivré après un cycle d'au moins sept cent cinquante périodes
par un établissement d'enseignement technique classé dans la catégorie B3/B2 créé, subventionne ou reconnu par l'Etat et qui, lors de l'admission, exige un diplôme d'études secondaires inférieures ou la réussite d'un examen d'entrée y assimilé.
NIVEAU D - NIVEAU E
Aucun diplôme ou certificat d'études n'est requis.
Modifications
-
Art. 2N4. CHAPITRE II.
§ 1er. Sont admis également les diplômes et certificats d'études obtenus selon un régime étranger qui, en vertu de traités ou de conventions internationales ou en application de la procédure d'octroi de l'équivalence prévue par la loi du 19 mars 1971 relative à l'équivalence des diplômes et certificats d'études étrangers, sont déclarés équivalents à l'un des diplômes ou certificats d'études visés dans la présente liste.
§ 2. Par dérogation au § 1er, les dispositions de la directive 89/48/CEE du Conseil du 21 décembre 1988 relative à un système général de reconnaissance des diplômes d'enseignement supérieur qui sanctionnent des formations professionnelles d'une durée minimale de trois ans et de la directive 92/51/CEE du Conseil du 18 juin 1992 relative à un deuxième système général de reconnaissance des formations professionnelles, sont prises en considération pour l'admission dans les administrations de l'Etat.
L'administrateur délégué du Bureau de sélection de l'Administration fédérale est chargé, dans le cadre d'un concours de recrutement déterminé, de recevoir les candidatures de porteurs de titres visés à l'article 3, points a et b de la directive précitée du 21 décembre 1988 et aux articles 3, 5, 6, 8 et 9 de la directive précitée du 18 juin 1992. Pour connaître la valeur des titres présentés, l'administrateur délégué du Bureau de sélection de l'Administration fédérale soumet, pour avis, ces titres aux autorités compétentes en matière d'enseignement.
Il prend alors les décisions prévues à l'article 8, § 2, de la directive précitée du 21 décembre 1988, en ce compris l'application éventuelle des dispositions de compensation prévues en son article 4 ou celles qui sont prévues à l'article 12, § 2, de la directive précitée du 18 juin 1992, en ce compris l'application éventuelle des dispositions de compensation prévues en ses articles 4, 5 et 7.
§ 3. Les directives publiées au Moniteur belge qui modifieraient ou remplaceraient les directives énumérées au § 2, sont applicables de plein droit sauf si elles affectent des dispositions qui doivent faire l'objet de mesures d'adaptation ou modifieraient les pouvoirs attribués à l'administrateur délégué du Bureau de sélection de l'Administration fédérale.
§ 1er. Sont admis également les diplômes et certificats d'études obtenus selon un régime étranger qui, en vertu de traités ou de conventions internationales ou en application de la procédure d'octroi de l'équivalence prévue par la loi du 19 mars 1971 relative à l'équivalence des diplômes et certificats d'études étrangers, sont déclarés équivalents à l'un des diplômes ou certificats d'études visés dans la présente liste.
§ 2. Par dérogation au § 1er, les dispositions de la directive 89/48/CEE du Conseil du 21 décembre 1988 relative à un système général de reconnaissance des diplômes d'enseignement supérieur qui sanctionnent des formations professionnelles d'une durée minimale de trois ans et de la directive 92/51/CEE du Conseil du 18 juin 1992 relative à un deuxième système général de reconnaissance des formations professionnelles, sont prises en considération pour l'admission dans les administrations de l'Etat.
L'administrateur délégué du Bureau de sélection de l'Administration fédérale est chargé, dans le cadre d'un concours de recrutement déterminé, de recevoir les candidatures de porteurs de titres visés à l'article 3, points a et b de la directive précitée du 21 décembre 1988 et aux articles 3, 5, 6, 8 et 9 de la directive précitée du 18 juin 1992. Pour connaître la valeur des titres présentés, l'administrateur délégué du Bureau de sélection de l'Administration fédérale soumet, pour avis, ces titres aux autorités compétentes en matière d'enseignement.
Il prend alors les décisions prévues à l'article 8, § 2, de la directive précitée du 21 décembre 1988, en ce compris l'application éventuelle des dispositions de compensation prévues en son article 4 ou celles qui sont prévues à l'article 12, § 2, de la directive précitée du 18 juin 1992, en ce compris l'application éventuelle des dispositions de compensation prévues en ses articles 4, 5 et 7.
§ 3. Les directives publiées au Moniteur belge qui modifieraient ou remplaceraient les directives énumérées au § 2, sont applicables de plein droit sauf si elles affectent des dispositions qui doivent faire l'objet de mesures d'adaptation ou modifieraient les pouvoirs attribués à l'administrateur délégué du Bureau de sélection de l'Administration fédérale.