Art.3. § 1. Het kunstonderwijs dat in het hoger onderwijs wordt verstrekt, moet een multidisciplinaire ruimte voor onderzoek en schepping zijn, waarin de kunsten en het onderwijs in verband daarmee op een niet te scheiden wijze tot stand moeten worden gebracht. De kunsten die erin ontwikkeld worden, zijn niet alleen te beschouwen als maatschappelijke producties maar eveneens als maatschappelijke werkende krachten die medewerken aan de kennis, de evolutie en de omvorming van de maatschappij. Het kunstonderwijs, dat steunt op de lessen van de verleden en hedendaagse kunsten, op de denkwereld en de wetenschappen, is toekomstgericht, bevordert de opening naar de toekomst, naar volkomen nieuwe uitdrukkingsvormen.
§ 2. Het kunstonderwijs dat in het hoger onderwijs wordt verstrekt, werkt mede aan de ontwikkeling van een kunstdenkbeeld en aan de verwerving van een kritische kennis van de praktijken en handelingen die de kunstuitingen bepalen en de mogelijkheden vaststellen om die te ontmoeten.
§ 3. Het onderzoek inzake kunst vergt van studenten de kritische aanwending van de kennis die zij hebben verworven of die zij aan het verwerven zijn betreffende een kunstdenkbeeld, een praktijk, een geschiedenis en een culturele en sociale toestand.
§ 4. Door het kunstonderwijs wordt de student in de mogelijkheid gesteld om een creatieve autonomie te ontwikkelen en een persoonlijke houding aan te nemen zonder daarbij zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid uit het oog te verliezen. Het verschaft op het hoogste academisch niveau de mogelijkheid om een methodologie en kundigheden op het gebied van de kennis te verwerven. Het verstrekt de theoretische en technische kennis en de praktische vorming die onontbeerlijk zijn voor de kunstsynthese en de erkenning van de bevoegdheid.
§ 5. Het kunstonderwijs verstevigt het internationale aspect van de praktijken en het onderzoek doordat het initiatieven en programma's tot stand brengt in samenwerking met de instellingen van andere landen waarbij de mobiliteit en de uitwisseling van leerkrachten en studenten op alle niveaus van de structuren wordt aangemoedigd.
§ 6. Door een overlegd onderzoek van de functies die worden toegewezen aan de kunst en de kunstenaar, bereidt het kunstonderwijs de student voor tot zijn rol als burger die actief werkzaam is als kunstenaar in de maatschappij. Het bereidt bovendien de student voor tot het verstrekken van onderwijs in de kunstdisciplines, tot het cultureel optreden, tot de beroepsactiviteit en tot de uitoefening van de technieken inzake kunstcreatie.
§ 7. Het kunstonderwijs doet beroepskunstenaars die hun activiteit in de praktijk uitoefenen en vorsers samenwerken op het gebied van de kunstopleiding en werkt de actieve deelneming van de leerkrachten aan de praktijk van hun disciplines in de hand.
Art.3. § 1er. L'enseignement artistique dispensé dans l'enseignement supérieur se doit d'être un lieu multidisciplinaire de recherche et de création dans lesquels les arts et leur enseignement s'inventent de manière indissociable. Les arts qui s'y développent sont non seulement envisagés comme productions sociales mais également comme agents sociaux qui participent à la connaissance, à l'évolution et à la transformation de la société. En prise sur les lecons des arts passés et contemporains, sur la pensée et les sciences, l'enseignement de l'art est prospectif, il stimule l'ouverture au futur, à l'inédit.
§ 2. L'enseignement artistique dispensé dans l'enseignement supérieur participe à l'élaboration d'une pensée des arts et à la constitution critique d'un ensemble des connaissances de pratiques et d'attitudes qui définissent les disciplines artistiques et les possibilités de leurs rencontres.
§ 3. La recherche artistique exige des étudiants la mise en oeuvre critique des savoirs acquis et en cours d'acquisition, relatifs à une pensée des arts, à une pratique, à une histoire et à une situation culturelle et sociale.
§ 4. L'enseignement des arts place l'étudiant en situation de développer une autonomie créatrice et d'élaborer la singularité d'une démarche sans négliger sa responsabilité sociale. Il assure au niveau académique le plus élevé l'acquisition de méthodologie et d'aptitudes dans le champ du savoir. Il transmet les connaissances théoriques, techniques et la formation pratique indispensables à la synthèse artistique et à la reconnaissance de la compétence.
§ 5. L'enseignement des arts renforce la dimension internationale des pratiques et des recherches par la mise en place d'initiatives et de programmes en collaboration avec les institutions d'autres pays en favorisant la mobilité et l'échange d'enseignants et d'étudiants à tous les niveaux des structures.
§ 6. L'enseignement des arts prépare l'étudiant, par une étude concertée des fonctions dévolues à l'art et à l'artiste, à son rôle de citoyen qui intervient activement en tant qu'artiste dans la société. Il prépare en outre à l'enseignement des disciplines artistiques, à l'action culturelle, à l'activité professionnelle et à l'exercice des techniques de la création artistique.
§ 7. L'enseignement des arts associe des professionnels praticiens et des chercheurs à la formation artistique en favorise l'implication active des enseignants dans la pratique de leurs disciplines.