Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
29 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot bepaling van een organieke regeling en de normen waaraan de diensten voor niet-dringend, liggend ziekenvervoer moeten voldoen om erkend te worden als medisch-technische dienst zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-08-1999 en tekstbijwerking tot 23-11-1999) (vernietigd bij het arrest van de Raad van State nr. 109.255 van 12 juli 2002; zie B.St. 31.10.2002, p. 49853)
Titre
29 AVRIL 1999. - Arrêté royal fixant un règlement organique et les normes auxquelles les services de transport non urgent de patients couchés doivent répondre pour être agréés comme service médico-technique, au sens de l'article 44 de la loi sur les hôpitaux, coordonnée le 7 août 1987. (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 13-08-1999 et mis à jour au 23-11-1999) (annulé par l'arrêt du Conseil d'Etat n° 109.225 du 12 juillet 2002 ; voir M.B. 31.10.2002, p. 49853)
Informations sur le document
Numac: 1999022522
Datum: 1999-04-29
Info du document
Numac: 1999022522
Date: 1999-04-29
Table des matières
Tekst (28)
Texte (28)
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
CHAPITRE I. - Champ d'application.
Artikel 1. De diensten voor niet-dringend, liggend ziekenvervoer zoals bedoeld in dit besluit, hierna " diensten " genoemd, worden beschouwd als medisch-technische diensten zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987.
Article 1. Les services pour le transport non urgent de patients couchés, comme visés au présent arrêté, appelés ci-dessous " services ", sont considérés comme des services médico-techniques au sens de l'article 44 de la loi sur les hôpitaux, coordonnée le 7 août 1987.
Art.2. De diensten worden erkend voor zover deze voldoen aan alle toepasselijke normen, bedoeld in dit besluit.
Art.2. Les services sont agréés, pour autant qu'ils répondent à l'ensemble des normes visées au présent arrêté.
Art.3. Dit besluit regelt het liggend ziekenvervoer naar, vanuit en tussen ziekenhuizen of vestigingsplaatsen van ziekenhuizen, dat niet onder het toepassingsgebied van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening valt.
Art.3. Le présent arrêté règle le transport de patients couchés, depuis, vers et entre hôpitaux ou des sites d'hôpitaux, qui ne relève pas du champ d'application de la loi du 8 juillet 1964 relative à l'aide médicale urgente.
HOOFDSTUK II. - Definities.
CHAPITRE II. - Définitions.
Art.4. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° patiënt : elke persoon wiens medische toestand het liggend vervoer per ziekenwagen vereist;
2° ziekenwagen : elk voertuig dat ontworpen en uitgerust is voor het vervoer op een draagberrie van patiënten;
3° ambulancier : de vervoerder en/of begeleider van patiënten;
4° ziekenvervoer : elk vervoer van een liggende patiënt, zoals bedoeld in artikel 3;
5° sanitaire cel : het deel van een ziekenwagen dat in het bijzonder ingericht is voor het vervoer van de patiënt;
6° vertrekplaats : de plaats waar de ziekenwagen zich normaal bevindt wanneer deze niet voor ziekenvervoer wordt aangewend, met uitzondering van de verblijfplaats van de ambulancier;
7° de Minister : de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.
1° patiënt : elke persoon wiens medische toestand het liggend vervoer per ziekenwagen vereist;
2° ziekenwagen : elk voertuig dat ontworpen en uitgerust is voor het vervoer op een draagberrie van patiënten;
3° ambulancier : de vervoerder en/of begeleider van patiënten;
4° ziekenvervoer : elk vervoer van een liggende patiënt, zoals bedoeld in artikel 3;
5° sanitaire cel : het deel van een ziekenwagen dat in het bijzonder ingericht is voor het vervoer van de patiënt;
6° vertrekplaats : de plaats waar de ziekenwagen zich normaal bevindt wanneer deze niet voor ziekenvervoer wordt aangewend, met uitzondering van de verblijfplaats van de ambulancier;
7° de Minister : de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.
Art.4. Pour l'application de ce présent arrêté, on entend par :
1° patient : toute personne dont l'état médical exige un transport couché en ambulance;
2° ambulance : tout véhicule équipé pour le transport sur un brancard d'un ou de plusieurs patients couchés;
3° ambulancier : le transporteur de patients;
4° transport de patients : tout transport d'un patient couché, comme visé à l'article 3;
5° cellule sanitaire : la partie d'une ambulance spécialement aménagée pour le transport du patient;
6° le point de départ : le lieu où l'ambulance se trouve normalement quand celle-ci n'est pas utilisée pour le transport du patient, à l'exception du domicile de l'ambulancier;
7° le Ministre : le Ministre qui a la Santé publique dans ses attributions.
1° patient : toute personne dont l'état médical exige un transport couché en ambulance;
2° ambulance : tout véhicule équipé pour le transport sur un brancard d'un ou de plusieurs patients couchés;
3° ambulancier : le transporteur de patients;
4° transport de patients : tout transport d'un patient couché, comme visé à l'article 3;
5° cellule sanitaire : la partie d'une ambulance spécialement aménagée pour le transport du patient;
6° le point de départ : le lieu où l'ambulance se trouve normalement quand celle-ci n'est pas utilisée pour le transport du patient, à l'exception du domicile de l'ambulancier;
7° le Ministre : le Ministre qui a la Santé publique dans ses attributions.
HOOFDSTUK III. - Organieke regeling en erkenningsnormen.
CHAPITRE III. - Règlement organique et normes d'agrément.
Art.5. Uitsluitend erkende diensten voor ziekenvervoer zijn gerechtigd het ziekenvervoer uit te baten.
Wanneer wordt vastgesteld dat niet meer aan het geheel van de toepasselijke normen wordt voldaan, wordt de erkenning van de dienst ingetrokken.
Wanneer wordt vastgesteld dat niet meer aan het geheel van de toepasselijke normen wordt voldaan, wordt de erkenning van de dienst ingetrokken.
Art.5. Seuls les services agréés pour le transport des patients sont habilités à exploiter celui-ci.
Lorsqu'il est constaté que l'ensemble des normes applicables n'est plus respecté, l'agrément du service est retiré.
Lorsqu'il est constaté que l'ensemble des normes applicables n'est plus respecté, l'agrément du service est retiré.
Art.6. De Minister wordt door de overheid bevoegd voor het gezondheidsbeleid krachtens artikel 128, 130 of 135 van de Grondwet, in kennis gesteld van :
1° de beslissing waarbij de erkenning wordt verleend met de vermelding van de wijze waarop aan elk van de toepasselijke normen van dit besluit wordt voldaan;
2° de beslissing waarbij de erkenning wordt ingetrokken, met de motivering ervan;
3° het proces-verbaal waarbij wordt vastgesteld dat de dienst al of niet erkend is;
4° de diverse vertrekplaatsen.
1° de beslissing waarbij de erkenning wordt verleend met de vermelding van de wijze waarop aan elk van de toepasselijke normen van dit besluit wordt voldaan;
2° de beslissing waarbij de erkenning wordt ingetrokken, met de motivering ervan;
3° het proces-verbaal waarbij wordt vastgesteld dat de dienst al of niet erkend is;
4° de diverse vertrekplaatsen.
Art.6. L'autorité compétente pour la politique de santé, en vertu des articles 128, 130 ou 135, communique au Ministre :
1° la décision d'octroi d'agrément, laquelle précise la manière dont chacune des normes applicables du présent arrêté est satisfaite;
2° la décision de retrait d'agrément et sa motivation;
3° le procès-verbal constatant l'agrément ou non du service;
4° les divers lieux de départ.
1° la décision d'octroi d'agrément, laquelle précise la manière dont chacune des normes applicables du présent arrêté est satisfaite;
2° la décision de retrait d'agrément et sa motivation;
3° le procès-verbal constatant l'agrément ou non du service;
4° les divers lieux de départ.
Art.7. De dienst wordt uitgebaat door een rechtspersoon.
Art.7. Le service est exploité par une personne morale.
Art.8. De dienst beschikt over een administratieve verantwoordelijke die inzonderheid tot taak heeft :
1° het toezien dat alle activiteiten beantwoorden aan de wettelijke bepalingen in het algemeen en aan dit besluit in het bijzonder;
2° de voor de erkenning bevoegde overheid te melden welke verbintenissen er bestaan tussen de dienst en de ambulanciers;
3° aan de voor de erkenning bevoegde overheid, de opleiding en bijscholingen te melden van de ambulanciers, verbonden aan de dienst;
4° aan de voor de erkenning bevoegde overheid, de diverse vertrekplaatsen te melden en van elk voertuig, een kopie over te maken van het inschrijvingsbewijs, het gelijkvormigheidsattest, het geldende verzekeringsbewijs en een niet-vervallen keuringsbewijs evenals de wijze waarop de aansprakelijkheid ten aanzien van de patiënt verzekerd is.
1° het toezien dat alle activiteiten beantwoorden aan de wettelijke bepalingen in het algemeen en aan dit besluit in het bijzonder;
2° de voor de erkenning bevoegde overheid te melden welke verbintenissen er bestaan tussen de dienst en de ambulanciers;
3° aan de voor de erkenning bevoegde overheid, de opleiding en bijscholingen te melden van de ambulanciers, verbonden aan de dienst;
4° aan de voor de erkenning bevoegde overheid, de diverse vertrekplaatsen te melden en van elk voertuig, een kopie over te maken van het inschrijvingsbewijs, het gelijkvormigheidsattest, het geldende verzekeringsbewijs en een niet-vervallen keuringsbewijs evenals de wijze waarop de aansprakelijkheid ten aanzien van de patiënt verzekerd is.
Art.8. Le service dispose d'un responsable administratif, lequel se chargera notamment de :
1° vérifier si toutes les activités répondent aux dispositions légales en général et, plus particulièrement, au présent arrêté;
2° communiquer à l'autorité compétente en matière d'agrément, les engagements liant le service et les ambulanciers;
3° communiquer à l'autorité compétente en matière d'agrément, la formation et les recyclages suivis par les ambulanciers attachés au service;
4° communiquer à l'autorité compétente en matière d'agrément, les divers lieux de départ ainsi que, pour chaque véhicule, une copie des certificats d'immatriculation et de conformité de la carte d'assurance valide, du certificat non échu de l'inspection automobile, ainsi que la manière dont la responsabilité vis-à-vis du patient est assurée.
1° vérifier si toutes les activités répondent aux dispositions légales en général et, plus particulièrement, au présent arrêté;
2° communiquer à l'autorité compétente en matière d'agrément, les engagements liant le service et les ambulanciers;
3° communiquer à l'autorité compétente en matière d'agrément, la formation et les recyclages suivis par les ambulanciers attachés au service;
4° communiquer à l'autorité compétente en matière d'agrément, les divers lieux de départ ainsi que, pour chaque véhicule, une copie des certificats d'immatriculation et de conformité de la carte d'assurance valide, du certificat non échu de l'inspection automobile, ainsi que la manière dont la responsabilité vis-à-vis du patient est assurée.
Art.9. De dienst kan één of meerdere vertrekplaatsen hebben. Elke vertrekplaats moet aan de voor de erkenning bevoegde overheid worden gemeld.
Art.9. Le service peut disposer d'un ou de plusieurs lieux de départ, chacun d'entre eux sera renseigné à l'autorité compétente en matière d'agrément.
Art.10. De dienst moet beschikken over een medisch verantwoordelijke die zich via de administratieve verantwoordelijke aan de voor erkenning bevoegde overheid kenbaar maakt. Deze is houder van het diploma van doctor in de genees- heel- en verloskunde en is gerechtigd om de geneeskunde uit te oefenen in België.
De medisch verantwoordelijke houdt toezicht op de kwaliteit van het ziekenvervoer en het voldoen aan de in dit hoofdstuk bepaalde normen, in het bijzonder wat betreft de uitrusting van de ziekenwagens en de opleiding en bijscholing van de ambulanciers.
De medisch verantwoordelijke houdt toezicht op de kwaliteit van het ziekenvervoer en het voldoen aan de in dit hoofdstuk bepaalde normen, in het bijzonder wat betreft de uitrusting van de ziekenwagens en de opleiding en bijscholing van de ambulanciers.
Art.10. Le service doit disposer d'un responsable médical qui fait connaître son identité à l'autorité compétente en matière d'agrément par l'intermédiaire du responsable administratif. Il est titulaire du diplôme de docteur en médecine, chirurgie et accouchements et est habilité à exercer la médecine en Belgique.
Le responsable médical veille à la qualité du transport de patients et au respect des normes fixées au présent chapitre, en particulier en ce qui concerne les équipements des ambulances, la formation et le recyclage des ambulanciers.
Le responsable médical veille à la qualité du transport de patients et au respect des normes fixées au présent chapitre, en particulier en ce qui concerne les équipements des ambulances, la formation et le recyclage des ambulanciers.
Art.11. De diensten functioneren met één of meerdere ziekenwagens die voldoen aan de normen zoals bepaald in bijlagen 1 en 2.
Art.11. Les services fonctionnent avec une ou plusieurs ambulances qui répondent aux normes fixées aux annexes 1 et 2.
Art.12. In elke ziekenwagen moet een affiche bestendig uithangen onder plastiek, op een zichtbare plaats in de sanitaire cel. Deze affiche moet alle elementen van de prijs, met name de basisprijs en de prijs per kilometer met de patiënt afgelegd, leesbaar vermelden in lettertekens van drie millimeter hoogte.
Art.12. Dans chaque ambulance doit se trouver en permanence, à un endroit visible de la cellule sanitaire, une affiche sous plastique. Cette affiche doit mentionner lisiblement, en caractères de 3 millimètres de haut, tous les éléments du prix, notamment le prix de base et le prix par kilomètre parcouru avec le patient.
Art.13. De minimale technische vereisten van de ziekenwagen en hun uitrusting zijn deze bepaald in bijlage 1 van dit besluit.
De minimale medisch-verpleegkundige uitrusting zijn deze bepaald in bijlage 2 van dit besluit.
De minimale medisch-verpleegkundige uitrusting zijn deze bepaald in bijlage 2 van dit besluit.
Art.13. Les exigences techniques minimales relatives aux ambulances et à leur équipement sont fixées à l'annexe 1 du présent arrêté.
L'équipement médical et infirmier est précisé à l'annexe 2 du présent arrêté.
L'équipement médical et infirmier est précisé à l'annexe 2 du présent arrêté.
Art.14. Elke ziekenwagen is bemand door tenminste twee ambulanciers, waarvan zich tijdens het vervoer van de patiënt tenminste één in de sanitaire cel bevindt. Deze laatste mag te allen tijde vervangen worden door een arts of een verpleegkundige.
De in het eerste lid bedoelde ambulanciers, ongeacht hun statuut, dienen bij hun aanwerving in het bezit te zijn van een recent bewijs van goed gedrag en zeden. Zij moeten vóór hun aanwerving medisch geschikt worden bevonden door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.
De in het eerste lid bedoelde ambulanciers, ongeacht hun statuut, dienen bij hun aanwerving in het bezit te zijn van een recent bewijs van goed gedrag en zeden. Zij moeten vóór hun aanwerving medisch geschikt worden bevonden door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.
Art.14. L'équipage de toute ambulance se compose au moins de deux ambulanciers, dont un au moins reste, durant le transport du patient dans la cellule sanitaire. Ce dernier peut, à tout moment, être remplacé par le titulaire du diplôme de docteur en médecine, chirurgie et accouchements ou par un infirmier.
Au moment de leur engagement, les ambulanciers visés à l'alinéa 1er, doivent, indépendamment de leur statut, être en possession d'un certificat récent de bonne vie et moeurs. Avant de pouvoir être engagés, les ambulanciers doivent être jugés aptes, sur le plan médical, à exercer leur fonction par le Ministère des Affaires sociales, de la Santé publique et de l'Environnement.
Au moment de leur engagement, les ambulanciers visés à l'alinéa 1er, doivent, indépendamment de leur statut, être en possession d'un certificat récent de bonne vie et moeurs. Avant de pouvoir être engagés, les ambulanciers doivent être jugés aptes, sur le plan médical, à exercer leur fonction par le Ministère des Affaires sociales, de la Santé publique et de l'Environnement.
Art.15. De diensten dienen ten aanzien van de erkennende overheid het bewijs te leveren dat hun ambulanciers tenminste aan de volgende vereisten voldoen :
1° een basisopleiding van 60 uur gevolgd hebben, samengesteld uit :
a) 25 uur opleiding in levensreddende handelingen en reanimatietechnieken;
b) 25 uur opleiding in deontologische aspecten van het ziekenvervoer en begeleiding van patiënten;
c) 10 uur opleiding in aanverwante aspecten, waaronder radiocommunicatie en verkeersveiligheid;
2° een stage volbracht hebben van 40 uur in een erkende dienst;
3° een permanente bijscholing volgen van 12 uur per jaar; deze moet tenminste een opleiding in levensreddende handelingen en reanimatietechnieken van 4 uur bevatten, evenals een opleiding in deontologische aspecten van het ziekenvervoer en de begeleiding van patiënten.
1° een basisopleiding van 60 uur gevolgd hebben, samengesteld uit :
a) 25 uur opleiding in levensreddende handelingen en reanimatietechnieken;
b) 25 uur opleiding in deontologische aspecten van het ziekenvervoer en begeleiding van patiënten;
c) 10 uur opleiding in aanverwante aspecten, waaronder radiocommunicatie en verkeersveiligheid;
2° een stage volbracht hebben van 40 uur in een erkende dienst;
3° een permanente bijscholing volgen van 12 uur per jaar; deze moet tenminste een opleiding in levensreddende handelingen en reanimatietechnieken van 4 uur bevatten, evenals een opleiding in deontologische aspecten van het ziekenvervoer en de begeleiding van patiënten.
Art.15. Les services doivent apporter la preuve devant l'autorité chargée de l'agrément, que leurs ambulanciers répondent, au moins, aux conditions suivantes :
1° avoir suivi une formation de base de 60 heures, à raison de :
a) 25 heures consacrées aux actes vitaux et techniques de réanimation;
b) 25 heures consacrées aux aspects déontologiques du transport et de l'accompagnement des patients;
c) 10 heures consacrées aux aspects connexes, entre autres, la communication par radio et la sécurité routière;
2° avoir effectué un stage de 40 heures dans un services agréé;
3° suivre, chaque année, 12 heures de formation permanente : laquelle sera consacrée, notamment, aux actes vitaux, à raison de 4 heures, ainsi qu'aux aspects déontologiques du transport et de l'accompagnement des patients.
1° avoir suivi une formation de base de 60 heures, à raison de :
a) 25 heures consacrées aux actes vitaux et techniques de réanimation;
b) 25 heures consacrées aux aspects déontologiques du transport et de l'accompagnement des patients;
c) 10 heures consacrées aux aspects connexes, entre autres, la communication par radio et la sécurité routière;
2° avoir effectué un stage de 40 heures dans un services agréé;
3° suivre, chaque année, 12 heures de formation permanente : laquelle sera consacrée, notamment, aux actes vitaux, à raison de 4 heures, ainsi qu'aux aspects déontologiques du transport et de l'accompagnement des patients.
HOOFDSTUK IV. - Overgangsmaatregelen.
CHAPITRE IV. - Mesures transitoires.
Art.16. § 1. De ambulanciers die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit actief zijn in het ziekenvervoer, mogen verder voor dit ziekenvervoer instaan voor zover zij binnen een termijn van drie maanden na inwerkingtreding van dit besluit, via de administratieve verantwoordelijke van de dienst, een recent bewijs van goed gedrag en zeden en een bewijs van voormelde activiteit laten geworden aan de voor de erkenning bevoegde overheid.
§ 2. Elke dienst moet binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit het bewijs leveren, bedoeld in artikel 15 van dit besluit.
De verplichting tot bijscholing neemt een aanvang vanaf het ogenblik waarop hij houder wordt van het in het eerste lid bedoelde attest.
§ 2. Elke dienst moet binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit het bewijs leveren, bedoeld in artikel 15 van dit besluit.
De verplichting tot bijscholing neemt een aanvang vanaf het ogenblik waarop hij houder wordt van het in het eerste lid bedoelde attest.
Art.16. § 1er. Les ambulanciers qui, à la date de l'entrée en vigueur du présent arrêté, sont actifs dans le transport de patients, peuvent poursuivre cette activité pour autant que, dans un délai de trois mois suivant l'entrée en vigueur du présent arrêté, elles fassent parvenir, à l'autorité chargée de l'agrément, par l'intermédiaire du responsable administratif du service, un certificat récent de bonne vie et moeurs ainsi qu'une attestation d'exercice de l'activité susmentionnée.
§ 2. Chaque service doit, dans un délai de deux ans suivant l'entrée en vigueur du présent arrêté, apporter la preuve visée à l'article 15 du présent arrêté.
L'obligation de recyclage prend cours dès le moment où l'ambulancier est titulaire de l'attestation visée à l'alinéa 1.
§ 2. Chaque service doit, dans un délai de deux ans suivant l'entrée en vigueur du présent arrêté, apporter la preuve visée à l'article 15 du présent arrêté.
L'obligation de recyclage prend cours dès le moment où l'ambulancier est titulaire de l'attestation visée à l'alinéa 1.
Art.17. § 1. De ziekenwagens die bij de inwerkingtreding van dit besluit reeds bij toepassing van het koninklijk besluit van 31 december 1953 houdende reglementering van de inschrijving van de motorvoertuigen en de aanhangwagens ingeschreven zijn, moeten bij de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de bepalingen bedoeld in dit besluit, evenals aan de normen bedoeld in punt 19 van bijlage 1 en in bijlage 2 van dit besluit.
De in het eerste lid bedoelde diensten moeten binnen de termijn van 12 maanden na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de normen bedoeld in de punten 2, 3, 4, 6, 10, 11, 12, 13 en 14 van bijlage 1 van dit besluit.
De in het eerste lid bedoelde diensten moeten uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de normen bedoeld in de punten 1, 5, 7, 8, 9, 15, 16, 17 en 18 van bijlage 1 van dit besluit.
§ 2. De ziekenwagens die vanaf de inwerkingtreding van dit besluit worden ingeschreven, met inbegrip van de opnieuw ingeschreven tweedehands voertuigen, dienen aan alle normen van dit besluit te voldoen.
§ 3. Binnen een termijn van drie maand na de inwerkingtreding van dit besluit dient van elke ziekenwagen een kopie van het inschrijvingsbewijs en van het gelijkvormigheidsattest, het geldende verzekeringsbewijs en een niet vervallen keuringsbewijs te worden overgemaakt aan de voor de erkenning bevoegde overheid.
De in het eerste lid bedoelde diensten moeten binnen de termijn van 12 maanden na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de normen bedoeld in de punten 2, 3, 4, 6, 10, 11, 12, 13 en 14 van bijlage 1 van dit besluit.
De in het eerste lid bedoelde diensten moeten uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de normen bedoeld in de punten 1, 5, 7, 8, 9, 15, 16, 17 en 18 van bijlage 1 van dit besluit.
§ 2. De ziekenwagens die vanaf de inwerkingtreding van dit besluit worden ingeschreven, met inbegrip van de opnieuw ingeschreven tweedehands voertuigen, dienen aan alle normen van dit besluit te voldoen.
§ 3. Binnen een termijn van drie maand na de inwerkingtreding van dit besluit dient van elke ziekenwagen een kopie van het inschrijvingsbewijs en van het gelijkvormigheidsattest, het geldende verzekeringsbewijs en een niet vervallen keuringsbewijs te worden overgemaakt aan de voor de erkenning bevoegde overheid.
Art.17. § 1er. Les ambulances qui, au moment de l'entrée en vigueur du présent arrêté, sont déjà immatriculées en application de l'arrêté royal du 31 décembre 1953 portant réglementation de l'immatriculation des véhicules à moteurs et remorques, doivent répondre, dès l'entrée en vigueur du présent arrêté, aux dispositions visées au présent arrêté, ainsi qu'aux normes visées au point 19 de l'annexe 1 et à l'annexe 2 du présent arrêté.
Les services visés à l'alinéa 1er, doivent répondre aux normes visées aux points 2, 3, 4, 6, 10, 11, 12, 13 et 14 de l'annexe 1 du présent arrêté, et ce dans les 12 mois qui suivent l'entrée en vigueur du présent arrêté.
Les services visés à l'alinéa 1er doivent répondre, au plus tard dans un délai de cinq ans après l'entrée en vigueur du présent arrêté, aux normes visées aux points 1, 5, 7, 8, 9, 15, 16, 17 et 18 de l'annexe 1 du présent arrêté.
§ 2. Les ambulances qui sont immatriculées à partir de la date d'entrée en vigueur du présent arrêté, y compris les véhicules d'occasion immatriculés à nouveau, doivent satisfaire à l'ensemble des normes du présent arrêté.
§ 3. Dans un délai de trois mois suivant l'entrée en vigueur du présent arrêté, il convient de transmettre à l'autorité compétente en matière d'agrément, pour chaque ambulance, une copie des certificats d'immatriculation et de conformité, de la carte d'assurance valide en cours ainsi que du certificat non échu de l'inspection automobile.
Les services visés à l'alinéa 1er, doivent répondre aux normes visées aux points 2, 3, 4, 6, 10, 11, 12, 13 et 14 de l'annexe 1 du présent arrêté, et ce dans les 12 mois qui suivent l'entrée en vigueur du présent arrêté.
Les services visés à l'alinéa 1er doivent répondre, au plus tard dans un délai de cinq ans après l'entrée en vigueur du présent arrêté, aux normes visées aux points 1, 5, 7, 8, 9, 15, 16, 17 et 18 de l'annexe 1 du présent arrêté.
§ 2. Les ambulances qui sont immatriculées à partir de la date d'entrée en vigueur du présent arrêté, y compris les véhicules d'occasion immatriculés à nouveau, doivent satisfaire à l'ensemble des normes du présent arrêté.
§ 3. Dans un délai de trois mois suivant l'entrée en vigueur du présent arrêté, il convient de transmettre à l'autorité compétente en matière d'agrément, pour chaque ambulance, une copie des certificats d'immatriculation et de conformité, de la carte d'assurance valide en cours ainsi que du certificat non échu de l'inspection automobile.
Art.18. Alle diensten die zich binnen een termijn van drie maand na de inwerkingtreding van dit besluit bekendmaken aan de voor de erkenning bevoegde overheid, waarbij eveneens alle vertrekplaatsen worden medegedeeld, worden van ambtswege erkend voor zover aan de bepalingen van artikelen 16 en 17 wordt beantwoord. Deze erkenning vervalt een jaar na de bekendmaking van dit besluit, tenzij de bevoegde overheid een nieuwe erkenning verleent overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Art.18. Tous les services qui se font connaître, dans un délai de trois mois suivant l'entrée en vigueur du présent arrêté, à l'autorité compétente en matière d'agrément et qui, à cette occasion, communiquent également tous leurs lieux de départ sont agréés d'office pour autant qu'ils répondent aux dispositions des articles 16 et 17 du présent arrêté. Cet agrément expire un an après la publication du présent arrêté, sauf si l'autorité compétente octroie un nouvel agrément conformément aux dispositions du présent arrêté.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
CHAPITRE V. - Dispositions finales.
Art.19. <KB 1999-10-22/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-11-1999; zie Erratum, B.St. 20-01-2000, p. 1935> Dit besluit treedt in werking op een door Ons te bepalen datum.
Art.19. <AR 1999-10-22/34, art. 1, 002; En vigueur : 01-11-1999; voir M.B. 20-01-2000, p. 1935> Le présent arrêté entre en vigueur à une date à déterminer par Nous.
Art.20. Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 april 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
M. COLLA
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN
Gegeven te Brussel, 29 april 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
M. COLLA
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN
Art.20. Notre Ministre de la Santé publique et des Pensions et Notre Ministre des Affaires sociales sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent arrêté.
Donné à Bruxelles, le 29 avril 1999.
ALBERT
Par le Roi :
Le Ministre de la Santé publique et des Pensions,
M. COLLA
La Ministre des Affaires sociales,
Mme M. DE GALAN
Donné à Bruxelles, le 29 avril 1999.
ALBERT
Par le Roi :
Le Ministre de la Santé publique et des Pensions,
M. COLLA
La Ministre des Affaires sociales,
Mme M. DE GALAN
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N1. Bijlage 1. Minimale technische vereisten van de ziekenwagen en diens uitrusting.
1. Een antiblokkeringssysteem of een minstens gelijkwaardig remsysteem moet in het voertuig aanwezig zijn.
2. Er dienen minstens 2 batterijen (van 80 Ah) aanwezig te zijn die twee gescheiden elektrische hoofdcircuits van 12 V voeden : een hoofdcircuit voor de oorspronkelijke installatie van het voertuig en de startmotor en een hoofdcircuit voor de sanitaire cel en eventueel daar aanwezige toestellen.
Het vermogen behelst eveneens het herladen van de batterijen.
3. Het voertuig is uitgerust met een hoofdschakelaar (batterijsleutel van beschermingsgraad IP44-7) die de uitschakeling verzekert van de gehele elektrische installatie in alle omstandigheden. Hij bestaat uit een onderbrekingselement geplaatst in de omgeving van de batterijen en een bedieningselement geplaatst onder de stoel van de bestuurder langs de deurkant.
4. Het voertuig is uitgerust met een batterijlader met beschermingsgraad IP44-7. Hij wordt aan de primaire stroomkring enkel in 220 V gevoed zonder schakelaar " aan-uit ". Hij moet een laadstroom van minstens 8A (= minimum een tiende en maximum een derde van de capaciteit in Ah) kunnen leveren bij de zeer lage spanning voorzien op de chassis.
Hij moet eveneens blijvend gevoed kunnen worden in 220 V gedurende onbepaalde tijd zonder schade aan de batterijen te veroorzaken.
5. Het in- en uitschakelen van de batterijlader moet gemakkelijk en vlug kunnen gebeuren door middel van een aansluitsokkel 16A (IP44-7), die buiten het voertuig wordt geplaatst aan de zijde van de bestuurder. Bij afwezigheid van het aansluitstuk wordt de sokkel voorzien van een dop of van een deksel.
De motor van het voertuig mag niet kunnen starten indien het aansluitstuk of een mobiele contactdoos zich in de aansluitsokkel bevindt.
6. In de sanitaire cel van een ziekenwagen zal minstens één aansluitpunt van 12 V aanwezig zijn.
7. Alle van het hoofdcircuit afgeleide elektrische stroomkringen in de sanitaire cel zijn beschermd door smeltzekeringen voor de juiste stroomsterkte. De smeltzekeringen zijn samengebracht op één zekeringspaneel en moeten gemakkelijk bereikbaar zijn. De functie van elke stroomkring moet duidelijk aangeduid zijn.
8. Voor alle elektrische stroomkringen in de sanitaire cel kan het chassis niet als onderdeel gebruikt worden van de stroomkring.
9. In de sanitaire cel zijn minstens 2 aparte stroomkringen aanwezig zodat bij het uitvallen van 1 stroomkring spanning blijft bestaan op de andere stroomkring.
10. De communicatiemiddelen zullen op een aparte stroomkring aangesloten worden, afgeleid van het hoofdcircuit van de oorspronkelijke installatie van het voertuig.
11. De bekabeling van alle elektrische circuits zijn zodanig aangelegd dat deze beschermd zijn tegen beschadiging door trilling en wrijving.
12. Indien in het voertuig meerdere stroomkringen met verschillende voltages aanwezig zijn, zullen de aansluitpunten zodanig zijn dat onderlinge omwisseling uitgesloten is.
13. Alle elektrische componenten, met inbegrip van deze voor telecommunicatie, moeten werken zonder elkaar wederzijds te storen.
14. Het voertuig moet uitgerust zijn met een ventilatiesysteem dat zodanig is dat de lucht in de sanitaire cel minstens 20 maal per uur ververst wordt wanneer de motor stationair draait.
15. Voor de sanitaire cel zal een apart en doeltreffend verwarmingssysteem aanwezig zijn.
16. De binnenverlichting in de sanitaire cel zal minimaal 100 Lx bedragen voor het gedeelte waar de patiënt ligt en minimaal 30 Lx voor het omringende gedeelte.
17. De geluiddemping binnen de sanitaire cel zal zodanig zijn dat het geluid gemeten in de sanitaire cel bij een snelheid van 120 km lager is dan 78 db(A). Tijdens de geluidmeting zullen de communicatieapparatuur en de prioritaire signalen uitgeschakeld zijn.
18. Alle apparaten zullen dermate bevestigd zijn dat zij tegen een versnelling- of vertragingskracht van 20 G bestand zijn in lengterichting en tegen een kracht van 10 G in zijwaartse en opwaartse richting.
19. De ziekenwagens moeten uitgerust zijn met een communicatietoestel dat ten allen tijde tweezijdige communicatie mogelijk maakt tussen het voertuig en de plaats waar ziekenvervoer van de dienst wordt gepland en geregeld.
Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 29 april 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
M. COLLA
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. De GALAN
1. Een antiblokkeringssysteem of een minstens gelijkwaardig remsysteem moet in het voertuig aanwezig zijn.
2. Er dienen minstens 2 batterijen (van 80 Ah) aanwezig te zijn die twee gescheiden elektrische hoofdcircuits van 12 V voeden : een hoofdcircuit voor de oorspronkelijke installatie van het voertuig en de startmotor en een hoofdcircuit voor de sanitaire cel en eventueel daar aanwezige toestellen.
Het vermogen behelst eveneens het herladen van de batterijen.
3. Het voertuig is uitgerust met een hoofdschakelaar (batterijsleutel van beschermingsgraad IP44-7) die de uitschakeling verzekert van de gehele elektrische installatie in alle omstandigheden. Hij bestaat uit een onderbrekingselement geplaatst in de omgeving van de batterijen en een bedieningselement geplaatst onder de stoel van de bestuurder langs de deurkant.
4. Het voertuig is uitgerust met een batterijlader met beschermingsgraad IP44-7. Hij wordt aan de primaire stroomkring enkel in 220 V gevoed zonder schakelaar " aan-uit ". Hij moet een laadstroom van minstens 8A (= minimum een tiende en maximum een derde van de capaciteit in Ah) kunnen leveren bij de zeer lage spanning voorzien op de chassis.
Hij moet eveneens blijvend gevoed kunnen worden in 220 V gedurende onbepaalde tijd zonder schade aan de batterijen te veroorzaken.
5. Het in- en uitschakelen van de batterijlader moet gemakkelijk en vlug kunnen gebeuren door middel van een aansluitsokkel 16A (IP44-7), die buiten het voertuig wordt geplaatst aan de zijde van de bestuurder. Bij afwezigheid van het aansluitstuk wordt de sokkel voorzien van een dop of van een deksel.
De motor van het voertuig mag niet kunnen starten indien het aansluitstuk of een mobiele contactdoos zich in de aansluitsokkel bevindt.
6. In de sanitaire cel van een ziekenwagen zal minstens één aansluitpunt van 12 V aanwezig zijn.
7. Alle van het hoofdcircuit afgeleide elektrische stroomkringen in de sanitaire cel zijn beschermd door smeltzekeringen voor de juiste stroomsterkte. De smeltzekeringen zijn samengebracht op één zekeringspaneel en moeten gemakkelijk bereikbaar zijn. De functie van elke stroomkring moet duidelijk aangeduid zijn.
8. Voor alle elektrische stroomkringen in de sanitaire cel kan het chassis niet als onderdeel gebruikt worden van de stroomkring.
9. In de sanitaire cel zijn minstens 2 aparte stroomkringen aanwezig zodat bij het uitvallen van 1 stroomkring spanning blijft bestaan op de andere stroomkring.
10. De communicatiemiddelen zullen op een aparte stroomkring aangesloten worden, afgeleid van het hoofdcircuit van de oorspronkelijke installatie van het voertuig.
11. De bekabeling van alle elektrische circuits zijn zodanig aangelegd dat deze beschermd zijn tegen beschadiging door trilling en wrijving.
12. Indien in het voertuig meerdere stroomkringen met verschillende voltages aanwezig zijn, zullen de aansluitpunten zodanig zijn dat onderlinge omwisseling uitgesloten is.
13. Alle elektrische componenten, met inbegrip van deze voor telecommunicatie, moeten werken zonder elkaar wederzijds te storen.
14. Het voertuig moet uitgerust zijn met een ventilatiesysteem dat zodanig is dat de lucht in de sanitaire cel minstens 20 maal per uur ververst wordt wanneer de motor stationair draait.
15. Voor de sanitaire cel zal een apart en doeltreffend verwarmingssysteem aanwezig zijn.
16. De binnenverlichting in de sanitaire cel zal minimaal 100 Lx bedragen voor het gedeelte waar de patiënt ligt en minimaal 30 Lx voor het omringende gedeelte.
17. De geluiddemping binnen de sanitaire cel zal zodanig zijn dat het geluid gemeten in de sanitaire cel bij een snelheid van 120 km lager is dan 78 db(A). Tijdens de geluidmeting zullen de communicatieapparatuur en de prioritaire signalen uitgeschakeld zijn.
18. Alle apparaten zullen dermate bevestigd zijn dat zij tegen een versnelling- of vertragingskracht van 20 G bestand zijn in lengterichting en tegen een kracht van 10 G in zijwaartse en opwaartse richting.
19. De ziekenwagens moeten uitgerust zijn met een communicatietoestel dat ten allen tijde tweezijdige communicatie mogelijk maakt tussen het voertuig en de plaats waar ziekenvervoer van de dienst wordt gepland en geregeld.
Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 29 april 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
M. COLLA
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. De GALAN
Art. N1. Annexe 1. Exigences techniques minimales pour l'ambulances et son équipement.
1. Le véhicule doit être muni d'un système antiblocage ou d'un système de freinage au moins équivalent.
2. Il faut au moins 2 batteries (de 80 Ah) qui alimentent deux circuits électriques principaux séparés de 12 V : Un circuit principal pour l'installation originale et un circuit principal destiné à la cellule sanitaire et éventuellement aux appareils présents dans cette cellule.
La capacité implique également le rechargement des batteries.
3. Le véhicule est équipé d'un interrupteur principal (clé de batterie avec un grade de protection IP44-7) qui assure la mise hors service de toute l'installation électrique en toute circonstance. Il est constitué d'un élément de rupture placé à proximité des batteries ainsi que d'un élément de commande situé sous la chaise du conducteur du côté de la portière.
4. Le véhicule est équipé d'un chargeur de batteries avec un grade de protection IP44-7. Il est alimenté par le circuit primaire uniquement en 220 V sans interrupteur " on-off ". Il doit pouvoir produire un courant de charge d'au moins 8A (= un dixième minimum et un tiers maximum de la capacité en Ah) sur la tension très basse exercée sur les châssis.
Il doit également être alimenté en permanence en 220 V pendant un durée indéterminée sans endommager les batteries.
5. La mise en service ou hors service du chargeur de batteries doit pouvoir s'effectuer aisément et rapidement au moyen d'un socle de jonction de 16 A (IP44-7) situé à l'extérieur du véhicule du côté du chauffeur. En l'absence d'un raccord, le socle est pourvu d'un bouchon ou d'un couvercle.
Le moteur du véhicule ne doit pas pouvoir démarrer si le point de raccordement ou une prise de courant mobile se trouve dans le socle de jonction.
6. Dans la cellule sanitaire de l'ambulance, il y aura au moins un point de raccordement de 12 V.
7. Tous les circuits électriques de la cellule sanitaire qui sont dérivés du circuit principal sont protégés par des fusibles pour l'ampérage approprié. Les fusibles sont rassemblés sur un panneau qui doit être aisément accessible. La fonction de chaque circuit doit être clairement indiquée.
8. Le châssis ne peut être utilisé comme élément du circuit pour tous les circuits électriques dans la cellule sanitaire.
9. Il y aura au moins 2 circuits séparés dans la cellule sanitaire, si bien qu'en cas de panne d'un circuit, il y aura toujours du courant sur l'autre circuit.
10. Les moyens de communication seront raccordés à un circuit séparé, dérivé du circuit principal de l'installation originale du véhicule.
11. Le câblage de tous les circuits électriques est installé de telle sorte que ces circuits sont protégés contre tout endommagement provoqué par des vibrations ou des frottements.
12. Si le véhicule est équipé de plusieurs circuits à voltages différents, les points de raccordement seront tels que toute erreur de connexion est exclue.
13. Toutes les composantes électriques, y compris celles de la télécommunication, doivent fonctionner sans provoquer d'interférences.
14. Le véhicule doit être équipé d'un système de ventilation de sorte que l'air dans la cellule sanitaire soit renouvelé au moins 20 fois par heure lorsque le moteur tourne au ralenti.
15. La cellule sanitaire doit être pourvue d'un système de chauffage séparé et adéquat.
16. La lumière à l'intérieur de la cellule sanitaire sera d'au moins 100 LX dans la partie où se trouve le patient et d'au moins 30 LX dans la partie située autour du patient.
17. L'isolation acoustique à l'intérieur de la cellule sanitaire sera telle que le bruit mesuré dans la cellule sanitaire sera inférieur à 78 db (A) à une vitesse de 120 km/heure. Lors de la mesure du bruit, les appareils de communication ainsi que les signaux prioritaires seront débranchés.
18. Tous les appareils seront fixés de telle façon qu'ils peuvent supporter une accélération ou un ralentissement de 20 G dans le sens de la longueur et une force de 10 G dans le sens latéral et ascendant.
19. Les ambulances doivent être équipées d'un appareil de communication permettant à tout moment une communication verbale réciproque entre le véhicule et l'endroit où le transport de patients est planifié et réglé pour le service.
Vu pour être joint à Notre arrêté du 29 avril 1999.
ALBERT
Par le Roi :
Le Ministre de la Santé publique et des Pensions,
M. COLLA
La Ministre des Affaires sociales,
Mme M. DE GALAN
1. Le véhicule doit être muni d'un système antiblocage ou d'un système de freinage au moins équivalent.
2. Il faut au moins 2 batteries (de 80 Ah) qui alimentent deux circuits électriques principaux séparés de 12 V : Un circuit principal pour l'installation originale et un circuit principal destiné à la cellule sanitaire et éventuellement aux appareils présents dans cette cellule.
La capacité implique également le rechargement des batteries.
3. Le véhicule est équipé d'un interrupteur principal (clé de batterie avec un grade de protection IP44-7) qui assure la mise hors service de toute l'installation électrique en toute circonstance. Il est constitué d'un élément de rupture placé à proximité des batteries ainsi que d'un élément de commande situé sous la chaise du conducteur du côté de la portière.
4. Le véhicule est équipé d'un chargeur de batteries avec un grade de protection IP44-7. Il est alimenté par le circuit primaire uniquement en 220 V sans interrupteur " on-off ". Il doit pouvoir produire un courant de charge d'au moins 8A (= un dixième minimum et un tiers maximum de la capacité en Ah) sur la tension très basse exercée sur les châssis.
Il doit également être alimenté en permanence en 220 V pendant un durée indéterminée sans endommager les batteries.
5. La mise en service ou hors service du chargeur de batteries doit pouvoir s'effectuer aisément et rapidement au moyen d'un socle de jonction de 16 A (IP44-7) situé à l'extérieur du véhicule du côté du chauffeur. En l'absence d'un raccord, le socle est pourvu d'un bouchon ou d'un couvercle.
Le moteur du véhicule ne doit pas pouvoir démarrer si le point de raccordement ou une prise de courant mobile se trouve dans le socle de jonction.
6. Dans la cellule sanitaire de l'ambulance, il y aura au moins un point de raccordement de 12 V.
7. Tous les circuits électriques de la cellule sanitaire qui sont dérivés du circuit principal sont protégés par des fusibles pour l'ampérage approprié. Les fusibles sont rassemblés sur un panneau qui doit être aisément accessible. La fonction de chaque circuit doit être clairement indiquée.
8. Le châssis ne peut être utilisé comme élément du circuit pour tous les circuits électriques dans la cellule sanitaire.
9. Il y aura au moins 2 circuits séparés dans la cellule sanitaire, si bien qu'en cas de panne d'un circuit, il y aura toujours du courant sur l'autre circuit.
10. Les moyens de communication seront raccordés à un circuit séparé, dérivé du circuit principal de l'installation originale du véhicule.
11. Le câblage de tous les circuits électriques est installé de telle sorte que ces circuits sont protégés contre tout endommagement provoqué par des vibrations ou des frottements.
12. Si le véhicule est équipé de plusieurs circuits à voltages différents, les points de raccordement seront tels que toute erreur de connexion est exclue.
13. Toutes les composantes électriques, y compris celles de la télécommunication, doivent fonctionner sans provoquer d'interférences.
14. Le véhicule doit être équipé d'un système de ventilation de sorte que l'air dans la cellule sanitaire soit renouvelé au moins 20 fois par heure lorsque le moteur tourne au ralenti.
15. La cellule sanitaire doit être pourvue d'un système de chauffage séparé et adéquat.
16. La lumière à l'intérieur de la cellule sanitaire sera d'au moins 100 LX dans la partie où se trouve le patient et d'au moins 30 LX dans la partie située autour du patient.
17. L'isolation acoustique à l'intérieur de la cellule sanitaire sera telle que le bruit mesuré dans la cellule sanitaire sera inférieur à 78 db (A) à une vitesse de 120 km/heure. Lors de la mesure du bruit, les appareils de communication ainsi que les signaux prioritaires seront débranchés.
18. Tous les appareils seront fixés de telle façon qu'ils peuvent supporter une accélération ou un ralentissement de 20 G dans le sens de la longueur et une force de 10 G dans le sens latéral et ascendant.
19. Les ambulances doivent être équipées d'un appareil de communication permettant à tout moment une communication verbale réciproque entre le véhicule et l'endroit où le transport de patients est planifié et réglé pour le service.
Vu pour être joint à Notre arrêté du 29 avril 1999.
ALBERT
Par le Roi :
Le Ministre de la Santé publique et des Pensions,
M. COLLA
La Ministre des Affaires sociales,
Mme M. DE GALAN
Art. N2. Bijlage 2. Minimale medisch-verpleegkundige uitrusting.
1. een hoofddraagberrie of hoofddraagberrie op onderstel met matras en drie riemen, welke minimaal het bekken of de schouders van de patiënt kunnen fixeren;
2. twee zitplaatsen om een persoon comfortabel en veilig te vervoeren; alle zitplaatsen dienen uitgerust te zijn met hoofdsteunen, rugleuningen en veiligheidsgordels;
3. een draagzeil of transfer- matras;
4. een hoofdkussen;
5. drie kussenslopen;
6. drie lakens;
7. drie dekens;
8. vijf wegwerpnierbekkens;
9. een bedpan met deksel;
10. een onbreekbaar urinaal;
11. een naaldcontainer;
12. een doos niet-steriele wegwerphandschoenen;
13. een doos wegwerpzakdoekjes;
14. twee eenheden drinkbaar water 1.5 l.;
15. materiaal voor eenvoudige wondverzorging;
16. een zakmasker met mogelijkheid tot zuurstofaansluiting;
17. vijf aspiratiesondes CH8;
18. vijf aspiratiesondes CH14;
19. een op de draagberrie bevestigbare infuusstaander.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 29 april 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
M. COLLA
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. De GALAN
1. een hoofddraagberrie of hoofddraagberrie op onderstel met matras en drie riemen, welke minimaal het bekken of de schouders van de patiënt kunnen fixeren;
2. twee zitplaatsen om een persoon comfortabel en veilig te vervoeren; alle zitplaatsen dienen uitgerust te zijn met hoofdsteunen, rugleuningen en veiligheidsgordels;
3. een draagzeil of transfer- matras;
4. een hoofdkussen;
5. drie kussenslopen;
6. drie lakens;
7. drie dekens;
8. vijf wegwerpnierbekkens;
9. een bedpan met deksel;
10. een onbreekbaar urinaal;
11. een naaldcontainer;
12. een doos niet-steriele wegwerphandschoenen;
13. een doos wegwerpzakdoekjes;
14. twee eenheden drinkbaar water 1.5 l.;
15. materiaal voor eenvoudige wondverzorging;
16. een zakmasker met mogelijkheid tot zuurstofaansluiting;
17. vijf aspiratiesondes CH8;
18. vijf aspiratiesondes CH14;
19. een op de draagberrie bevestigbare infuusstaander.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 29 april 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
M. COLLA
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. De GALAN
Art. N2. Annexe 2. Equipement medico-infirmier minimum.
1. une civière ou une civière à béquilles munie d'un matelas et de trois sangles, qui peuvent fixer au minimum le bassin et les épaules du patient;
2. deux places assises permettant de transporter confortablement et en toute sécurité une personne assise; toutes les places assises doivent être munies de repose-tête, de dossiers et de ceintures de sécurité;
3. une toile à porter ou un matelas de transfert;
4. un oreiller;
5. trois taies d'oreiller;
6. trois draps;
7. trois couvertures;
8. cinq bassins réniformes jetables;
9. un bassin hygiénique avec couvercle;
10. un urinal incassable;
11. un container à aiguilles;
12. une boîte de gants jetables non stériles;
13. une boîte de mouchoirs jetables;
14. deux unités d'eau potable de 1,5 l.;
15. du matériel pour soigner des plaies superficielles;
16. un masque de poche avec possibilité de raccordement à l'oxygène;
17. cinq sondes d'aspirationCH8;
18. cinq sondes d'aspiration CH14;
19. un pied à perfusion fixable sur civière.
Vu pour être joint à Notre arrêté du 29 avril 1999.
ALBERT
Par le Roi :
Le Ministre de la Santé publique et des Pensions,
M. COLLA
La Ministre des Affaires sociales,
Mme M. DE GALAN
1. une civière ou une civière à béquilles munie d'un matelas et de trois sangles, qui peuvent fixer au minimum le bassin et les épaules du patient;
2. deux places assises permettant de transporter confortablement et en toute sécurité une personne assise; toutes les places assises doivent être munies de repose-tête, de dossiers et de ceintures de sécurité;
3. une toile à porter ou un matelas de transfert;
4. un oreiller;
5. trois taies d'oreiller;
6. trois draps;
7. trois couvertures;
8. cinq bassins réniformes jetables;
9. un bassin hygiénique avec couvercle;
10. un urinal incassable;
11. un container à aiguilles;
12. une boîte de gants jetables non stériles;
13. une boîte de mouchoirs jetables;
14. deux unités d'eau potable de 1,5 l.;
15. du matériel pour soigner des plaies superficielles;
16. un masque de poche avec possibilité de raccordement à l'oxygène;
17. cinq sondes d'aspirationCH8;
18. cinq sondes d'aspiration CH14;
19. un pied à perfusion fixable sur civière.
Vu pour être joint à Notre arrêté du 29 avril 1999.
ALBERT
Par le Roi :
Le Ministre de la Santé publique et des Pensions,
M. COLLA
La Ministre des Affaires sociales,
Mme M. DE GALAN