Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
7 MEI 1999. - Koninklijk besluit betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-05-1999 en tekstbijwerking tot 13-06-2024)
Titre
7 MAI 1999. - Arrêté royal relatif à l'interruption de la carrière professionnelle du personnel des administrations. (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 29-05-1999 et mise à jour au 13-06-2024)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (65)
Texte (65)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
CHAPITRE I. - Dispositions préliminaires.
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werknemers die onderworpen zijn aan een statuut, in zoverre de verschillende overheden de bepalingen van dit besluit geheel of gedeeltelijk van toepassing hebben gemaakt op de statutaire personeelsleden die onder hun bevoegdheid vallen.
  Nochtans zijn de bepalingen van dit besluit niet van toepassing op :
  - de personeelsleden van de lokale besturen zoals bedoeld bij artikel 99, vijfde lid van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
  - de personeelsleden van het onderwijs;
  [1 ...]1
  
Article 1. Le présent arrêté s'applique aux travailleurs qui sont soumis à un statut, pour autant que les différentes autorités aient rendu les dispositions du présent arrêté entièrement ou partiellement applicables aux membres du personnel statutaire qui tombent sous leur compétence.
  Toutefois, les dispositions du présent arrêté ne s'appliquent pas :
  - aux membres du personnel des pouvoirs locaux, tels que visés à l'article 99, alinéa 5, de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales;
  - aux membres du personnel de l'enseignement;
  [1 ...]1
  
Art.2. Elke overheid bepaalt in welke mate en op welke categorieën van personeelsleden zij de bepalingen van dit besluit toepast.
  Dit betekent ondermeer dat elke overheid kan beslissen bepaalde categorieën van zijn personeel van de toepassing van dit besluit uit te sluiten of slechts onder bepaalde voorwaarden de voordelen van dit besluit toe te kennen of in geval van gedeeltelijke loopbaanonderbreking slechts bepaalde formules toe te passen.
  De verschillende overheden kunnen de bepalingen van hoofdstuk 3, afdelingen 2 en 3 eveneens van toepassing maken op hun contractueel personeel.
Art.2. Chaque autorité détermine dans quelle mesure et à quelles catégories de leurs fonctionnaires elle applique les dispositions du présent arrêté.
  Cela signifie, entre autres, que chaque autorité peut décider d'exclure certaines catégories de son personnel de l'application du présent arrêté, ou de n'accorder que sous certaines conditions les avantages du présent arrêté, ou, en ce qui concerne l'interruption partielle de la carrière, de n'appliquer que certaines formules.
  Les différentes autorités peuvent également rendre applicable à leur personnel contractuel les dispositions du chapitre 3, sections 2 et 3.
Art.3. Iedere rechtshandeling uitgaande van een niet-federale overheid die tot doel heeft bepalingen van dit besluit van toepassing te maken op zijn personeel, kan slechts uitwerking hebben wanneer zij het voorafgaandelijk akkoord verkregen heeft van de federale Ministerraad.
Art.3. Chaque acte juridique émanant d'une autorité publique non fédérale qui a pour but de rendre applicable les dispositions du présent arrêté à son personnel, ne produit ses effets que lorsqu'il a obtenu l'accord préalable du Conseil des Ministres fédéral.
HOOFDSTUK II. - Algemeen stelsel.
CHAPITRE II. - Régime général.
Afdeling 1. - Volledige onderbreking van de beroepsloopbaan.
Section 1. - Interruption complète de la carrière professionnelle.
Art.4. De ambtenaar kan verlof bekomen om zijn loopbaan volledig te onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste 3 maanden en ten hoogste 12 maanden.
  De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan [1 60 maanden]1 tijdens de hele loopbaan.
  Voor de berekening van de duur van [1 60 maanden]1 wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking in de specifieke stelsels voorzien in hoofdstuk 3.
  Nochtans wordt de maximumduur van [1 60 maanden]1 verminderd met de periode van volledige loopbaanonderbreking waarvan de ambtenaar reeds genoten heeft krachtens gelijk welke wettekst of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
  
Art.4. L'agent peut obtenir un congé pour interrompre sa carrière de manière complète par périodes consécutives ou non de 3 mois au moins et de 12 mois au plus.
  Les périodes pendant lesquelles l'agent interrompt sa carrière de manière complète ne peuvent au total excéder [1 60 mois]1 au cours de l'ensemble de la carrière.
  Pour le calcul de la durée de [1 60 mois]1, il n'est pas tenu compte des périodes d'interruption de carrière dans les régimes spécifiques visés au chapitre 3.
  Toutefois, la durée maximale de [1 60 mois]1 est réduite des périodes d'interruption de carrière complète dont l'agent a déjà bénéficié en vertu de n'importe quel texte légal ou réglementaire pris en exécution de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales.
  
Art.5. § 1. Aan de ambtenaar die een voltijdse arbeidsregeling volledig onderbreekt wordt een uitkering van 10 504 frank per maand toegekend.
  § 2. Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot 11 504 frank per maand verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van 3 jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
  Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot 12 504 frank verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van 3 jaar vanaf de geboorte of adoptie van een derde kind waarvoor de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
  De bedragen voorzien in het eerste en tweede lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het rechtgevend kind de leeftijd van 3 jaar bereikt of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende de welke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte wordt bereikt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of totdat het kind de leeftijd van 3 jaar zou hebben bereikt of tot de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou bereikt worden.
  Indien de ambtenaar tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het krijgen van een verhoogde onderbrekingsuitkering bedoeld in het eerste of tweede lid, kan deze slechts toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt hier het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake is in het artikel 28.
  § 3. Aan de ambtenaren die een deeltijdse arbeidsregeling volledig onderbreken, wordt per maand een gedeelte van de in dit artikel vermelde bedragen toegekend, dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in die deeltijdse arbeidsregeling.
Art.5. § 1er. Une allocation de 10 504 francs par mois est accordée à l'agent qui interrompt complètement un régime de travail.
  § 2. Le montant de l'allocation est toutefois porté à 11 504 francs par mois, lorsque l'interruption de la carrière prend cours dans un délai de 3 ans à partir de la naissance ou de l'adoption d'un deuxième enfant, pour lequel l'agent qui interrompt sa carrière ou son conjoint vivant sous le même toit, percoit des allocations familiales.
  Le montant de l'allocation est toutefois porté à 12 504 francs par mois lorsque l'interruption de la carrière prend cours dans un délai de 3 ans à partir de la naissance ou de l'adoption d'un troisième enfant, pour lequel l'agent ou son conjoint vivant sous le même toit percoit des allocations familiales.
  Les montants prévus aux alinéas 1er et 2 restent également acquis en cas de prolongation de la période initiale d'interruption et au plus tard jusqu'au premier jour du mois suivant le mois au cours duquel l'enfant qui a ouvert le droit atteint l'âge de 3 ans ou, en cas d'adoption, au plus tard jusqu'au premier jour du mois qui suit le mois au cours duquel le troisième anniversaire de l'homologation de l'acte d'adoption est atteint. En cas de décès de l'enfant qui a ouvert le droit à ce montant, ce dernier reste acquis jusqu'à la fin de la période d'interruption en cours ou jusqu'à ce que l'enfant aurait atteint l'âge de 3 ans ou que le troisième anniversaire de l'homologation de l'acte d'adoption aurait été atteint.
  Si l'agent, pendant une interruption de carrière en cours, sollicite le bénéfice d'une allocation d'interruption majorée, telle que visée à l'alinéa 1er ou 2 celle-ci ne peut être octroyée qu'à partir du premier jour du mois qui suit la demande. Est considérée comme demande, l'introduction des pièces justificatives visées à l'article 28.
  § 3. Aux agents qui interrompent complètement un régime de travail à temps partiel, est octroyée par mois une partie des montants prévue dans le présent article, proportionnelle à la durée de leurs prestations dans ce régime à temps partiel.
Afdeling 2. [1 - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor de ambtenaren van minder dan 55 jaar.]1
Section 2. [1 - Interruption partielle de la carrière professionnelle pour les agents de moins de 55 ans.]1
Art.6. § 1. De ambtenaar van minder dan [2 55 jaar]2 tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling kan verlof bekomen om zijn loopbaan te onderbreken ten belope van een vijfde, een vierde, een derde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd met al dan niet opeenvolgende periodes van tenminste 3 maanden.
  § 2. In afwijking van § 1 kan de ambtenaar die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een ambtenaar die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde administratie, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling.
  § 3. De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan [1 60 maanden]1 tijdens de hele loopbaan.
  Voor de berekening van deze periode van [1 60 maanden]1 wordt geen rekening gehouden met de periodes van gedeeltelijke onderbreking in de specifieke stelsels voorzien in hoofdstuk 3.
  Nochtans wordt de maximumduur van [1 60 maanden]1 verminderd met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking waarvan de ambtenaar reeds genoten heeft krachtens gelijk welke wettelijke of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985.
  
Art.6. § 1er. L'agent de moins de [2 55 ans]2 occupé dans un régime de travail à temps plein peut obtenir un congé pour interrompre sa carrière à raison d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de la moitié de la durée des prestations qui lui sont normalement imposées par périodes consécutives ou non de 3 mois minimum.
  § 2. Par dérogation au § 1er, l'agent qui, autrement qu'en vertu de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, est employé dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un agent qui est occupé à temps plein dans la même administration, peut passer à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein.
  § 3. Les périodes pendant lesquelles l'agent interrompt sa carrière de manière partielle ne peuvent au total excéder [1 60 mois]1 au cours de l'ensemble de la carrière.
  Pour le calcul de la période de [1 60 mois]1, il n'est pas tenu compte des périodes d'interruption partielle dans les régimes spécifiques visés au chapitre 3.
  Toutefois, la durée maximale de [1 60 mois]1 est réduite des périodes d'interruption partielle de la carrière dont l'agent a déjà bénéficié sur base de n'importe quel texte légal ou réglementaire pris en exécution de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée.
  
Art.7. § 1. De ambtenaar van [1 55 jaar]1 of meer die zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt ontvangt een maandelijkse onderbrekingstoelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
  1° 2 101 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met een vijfde verminderen;
  2° 2 626 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met een vierde verminderen;
  3° 3 501 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met een derde verminderen;
  4° 5 252 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met de helft verminderen;
  5° voor de ambtenaren bedoeld in artikel 6, § 2 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 2. Wanneer de gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind, wordt het maandelijks bedrag van de onderbrekingstoelage die bedoeld is in :
  1° § 1, 1° verhoogd tot 2 301 frank;
  2° § 1, 2° verhoogd tot 2 876 frank;
  3° § 1, 3° verhoogd tot 3 835 frank;
  4° § 1, 4° verhoogd tot 5 752 frank;
  5° § 1, 5° verhoogd tot het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 3. Wanneer de gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind, wordt het maandelijks bedrag van de onderbrekingstoelage die bedoeld is in :
  1° § 1, 1° verhoogd tot 2 501 frank;
  2° § 1, 2° verhoogd tot 3 126 frank;
  3° § 1, 3° verhoogd tot 4 168 frank;
  4° § 1, 4° verhoogd tot 6 252 frank;
  5° § 1, 5° verhoogd tot het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  
Art.7. § 1er. L'agent de moins de [1 55 ans]1 qui interrompt partiellement sa carrière percoit une allocation d'interruption mensuelle dont le montant est fixé comme suit :
  1° 2 101 francs pour l'agent qui réduit ses prestations de travail d'un cinquième;
  2° 2 626 francs pour l'agent qui réduit ses prestations de travail d'un quart;
  3° 3 501 francs pour l'agent qui réduit ses prestations de travail d'un tiers;
  4° 5 252 francs pour l'agent qui réduit ses prestations de travail de moitié;
  5° pour l'agent visé à l'article 6, § 2, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
  § 2. Lorsque l'interruption partielle de la carrière prend cours dans un délai de trois ans à partir de la naissance ou de l'adoption d'un deuxième enfant, le montant mensuel de l'indemnité d'interruption visée au :
  1° § 1er, 1° est porté à 2 301 francs;
  2° § 1er, 2° est porté à 2 876 francs;
  3° § 1er, 3° est porté à 3 835 francs;
  4° § 1er, 4° est porté à 5 752 francs;
  5° § 1er, 5° est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
  § 3. Lorsque l'interruption partielle de la carrière prend cours dans un délai de trois ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un second enfant, le montant mensuel de l'allocation d'interruption visée au :
  1° § 1er, 1° est porté à 2 501 francs;
  2° § 1er, 2° est porté à 3 126 francs;
  3° § 1er, 3° est porté à 4 168 francs;
  4° § 1er, 4° est porté à 6 252 francs;
  5° § 1er, 5° est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
  
Afdeling 3. [1 - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor de ambtenaren van 55 jaar of meer.]1
Section 3. [1 - Interruption partielle de la carrière professionnelle pour les agents de 55 ans ou plus.]1
Art.8. § 1. De ambtenaar tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling die de leeftijd van [1 55 jaar]1 bereikt heeft kan verlof bekomen om zijn loopbaan te onderbreken te belopen van een vijfde, een vierde, een derde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd, tot aan zijn pensioen in zoverre hij zich, volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de bevoegde overheid, engageert om zijn loopbaan gedeeltelijk te onderbreken tot aan zijn pensioen.
  § 2. In afwijking van § 1 kan de ambtenaar die de leeftijd van [1 55 jaar]1 bereikt heeft en die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van een ambtenaar die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde administratie, onder dezelfde voorwaarden als voorzien bij § 1, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling tot aan zijn pensioen.
  § 3. De ambtenaar bedoeld in § 1, ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
  1° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde op 4 202 frank;
  2° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met een vierde op 5 252 frank;
  3° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met een derde op 7 002 frank;
  4° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft op 10 504 frank;
  De ambtenaar bedoeld in § 2 ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvan het bedrag vastgesteld wordt op het gedeelte van het in vorig lid, 4°, vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 4. Wanneer de gedeeltelijke loopbaanonderbreking van de ambtenaar bedoeld in § 1 een aanvang neemt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of de adoptie van een tweede kind wordt het maandbedrag van de uitkering bedoeld in :
  1° § 3, 1° verhoogd tot 4 402 frank;
  2° § 3, 2° verhoogd tot 5 502 frank;
  3° § 3, 3° verhoogd tot 7 336 frank;
  4° § 3, 4° verhoogd tot 11 004 frank.
  De ambtenaar bedoeld in § 2 ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvan het bedrag vastgesteld wordt op het gedeelte van het in vorig lid, 4°, vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 5. Wanneer de gedeeltelijke loopbaanonderbreking van de ambtenaar bedoeld in § 1 een aanvang neemt binnen een termijn van drie jaar vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind, wordt het maandelijks bedrag van de onderbrekingstoelage die bedoeld is in :
  1° § 3, 1° verhoogd tot 4 602 frank;
  2° § 3, 2° verhoogd tot 5 752 frank;
  3° § 3, 3° verhoogd tot 7 669 frank;
  4° § 3, 4° verhoogd tot 11 504 frank.
  De ambtenaar bedoeld in § 2 ontvangt per maand een onderbrekingsuitkering waarvoor het bedrag vastgesteld wordt op het gedeelte van het in vorig lid, 4°, vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  
Art.8. § 1er. L'agent occupé dans un régime de travail à temps plein qui a atteint l'âge de [1 55 ans]1 peut obtenir un congé pour interrompre sa carrière à raison d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de la moitié de la durée des prestations qui lui sont normalement imposées jusqu'à la retraite, pour autant qu'il s'engage, selon les conditions et modalités fixées par l'autorité compétente, à interrompre partiellement sa carrière jusqu'à sa retraite.
  § 2. Par dérogation au § 1er, l'agent qui a atteint l'âge de [1 55 ans]1 et qui, autrement qu'en vertu de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, est employé dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un agent qui est occupé à temps plein dans la même administration, peut sous la même condition comme prévue au § 1er, passer à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein jusqu'à sa pension.
  § 3. L'agent visé au § 1er percoit une allocation d'interruption mensuelle dont le montant est fixé comme suit :
  1° pour l'agent qui réduit ses prestations de travail d'un cinquième, à 4 202 francs;
  2° pour l'agent qui réduit ses prestations de travail d'un quart, à 5 252 francs;
  3° pour l'agent qui réduit ses prestations de travail d'un tiers, à 7 002 francs;
  4° pour l'agent qui réduit ses prestations de travail de moitié, à 10 504 francs.
  L'agent visé au § 2 percoit par mois une allocation d'interruption dont le montant est fixé à la partie du montant visé à l'alinéa précédent, 4°, proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
  § 4. Lorsque l'interruption partielle de la carrière de l'agent visé au § 1er prend cours dans un délai de trois ans à partir de la naissance ou de l'adoption d'un deuxième enfant, le montant mensuel de l'allocation visée au :
  1° § 3, 1° est porté à 4 402 francs;
  2° § 3, 2° est porté à 5 502 francs;
  3° § 3, 3° est porté à 7 336 francs;
  4° § 3, 4° est porté à 11 004 francs.
  L'agent visé au § 2 percoit par mois une allocation d'interruption dont le montant est fixé à la partie du montant visé à l'alinéa précédent, 4°, proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
  § 5. Lorsque l'interruption partielle de la carrière de l'agent visé au § 1er prend cours dans un délai de trois ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un second enfant, le montant mensuel de l'allocation d'interruption visée au :
  1° § 3, 1° est porté à 4 602 francs;
  2° § 3, 2° est porté à 5 752 francs;
  3° § 3, 3° est porté à 7 669 francs;
  4° § 3, 4° est porté à 11 504 francs.
  L'agent visé au § 2 percoit par mois une allocation d'interruption dont le montant est fixé à la partie du montant visé à l'alinéa précédent, 4°, proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
  
Art. 8bis. [1 § 1. [2 In afwijking van artikel 8, § 1 wordt voor ambtenaren die tewerkgesteld zijn in een voltijdse arbeidsregeling en die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft, een derde of een vierde, de leeftijd op 50 jaar gebracht, voor de ambtenaren die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden :
   - een zwaar beroep hebben uitgeoefend gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar;
   - een zwaar beroep waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat hebben uitgeoefend. Deze beroepen zijn de volgende :
   a) de verpleegkundigen en het verzorgend personeel in de ziekenhuizen;
   b) de verpleegkundigen en verzorgend personeel in de rusthuizen en in de rust- en verzorgingstehuizen;
   c) de beroepen die voorkomen op een lijst van knelpuntberoepen, vertrekkende van de knelpuntberoepenlijsten van de Gewesten, jaarlijks vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit, na onderhandeling binnen het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten, na unaniem advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en van het Comité Overheidsbedrijven.]2

   Voor de toepassing van het vorige lid wordt als zwaar beroep beschouwd :
   - het werk in wisselende ploegen, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee personeelsleden, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van hun dagtaak, op voorwaarde dat het personeelslid van ploegen alterneert;
   - het werk in onderbroken diensten waarbij het personeelslid permanent werkt in dagprestaties waarvan de begintijd en de eindtijd minimum 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur. Onder permanent verstaat men dat de onderbroken dienst de gewone arbeidsregeling van het personeelslid vormt en dat hij niet occasioneel in een dergelijke dienst wordt tewerkgesteld;
   - het werk met prestaties die gewoonlijk tussen 20 uur en 6 uur vallen, met uitsluiting van de ambtenaren die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 22 uur en van de ambtenaren die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.
   Het begrip zwaar beroep kan, op voorstel van het Gemeenschappelijk Comité van alle Overheidsdiensten, bij een in Ministerraad overlegd besluit aangepast worden.
   § 2. In afwijking van artikel 8, § 1, wordt voor ambtenaren die tewerkgesteld zijn in een voltijdse arbeidsregeling en die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de ambtenaren die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties voldoen aan één van de volgende voorwaarden :
   - daaraan voorafgaand was de ambtenaar actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar. Wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in § 1, tweede en derde lid;
   - daaraan voorafgaand heeft de ambtenaar een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar doorlopen.
   Voor toepassing van het vorige lid komt in aanmerking voor de berekening van de beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar :
   1° elk kalenderjaar van tewerkstelling onder het stelsel van de private sector, waarvoor minstens 285 dagen voltijds loon werd uitbetaald, gerekend in een zesdagenweek;
   2° elk kalenderjaar van tewerkstelling, onder het stelsel van de publieke sector, waarvoor minstens 237 dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten werden vastgesteld, gerekend in een vijfdagenweek.
   Voor de kalenderjaren in de private sector van minder dan 285 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 285. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
   Voor de kalenderjaren in de publieke sector van minder dan 237 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 237. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
   Voor de kalenderjaren met respectievelijk meer dan 285 dagen of 237 dagen van tewerkstelling, worden de dagen die de 285 dagen of 237 dagen overschrijden, buiten beschouwing gelaten.
   De som van de jaren in de punten 1° en 2° wordt afgerond naar de hogere eenheid.
   Voor toepassing van het punt 1° wordt gelijkgesteld met dagen waarop voltijds loon werd uitbetaald, de dagen van :
   - moederschapsverlof;
   - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
   - adoptieverlof;
   - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
   - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
   Voor de toepassing van het punt 2° worden gelijkgesteld met dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten, de dagen van :
   - verloven met behoud van bezoldiging;
   - moederschapsverlof;
   - verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
   - adoptieverlof;
   - moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
   - ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
   Het bewijs van de 28 jaar beroepsloopbaan gebeurt aan de hand van een formulier, vastgesteld door de Minister van Werk, op voorstel van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
   § 3. De §§ 3, 4 en 5 van artikel 8 zijn van toepassing op de situaties bedoeld in de §§ 1 en 2.
   § 4. De periodes van vermindering van prestaties bedoeld in § 1 en § 2, worden niet aangerekend op de 60 maanden bedoeld in artikel 6, § 3.]1

  
Art. 8bis. [1 § 1er. [2 En dérogation à l'article 8, § 1er pour les agents qui sont occupés dans un régime de travail à temps plein et qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, d'un tiers ou d'un quart, l'âge est porté à 50 ans, pour les agents qui à la date de début de la réduction des prestations de travail satisfont de manière cumulative aux conditions suivantes :
   - avoir exercé un métier lourd pendant au moins 5 ans pendant les 10 années précédentes ou pendant au moins 7 ans durant les 15 années précédentes;
   - avoir exercé un métier lourd pour lequel il existe une pénurie significative de main-d'oeuvre parmi les suivants :
   a) les infirmiers et le personnel soignant dans les hôpitaux;
   b) les infirmiers et le personnel soignant dans les maisons de repos et dans les maisons de repos et de soins infirmiers;
   c) les métiers repris sur une liste de métiers en pénurie, constituée à partir des listes régionales des métiers en pénurie, établie annuellement par arrêté, délibéré en Conseil des Ministres, après négociation au sein du Comité commun à l'ensemble des services publics, après avis unanime du Comité de Gestion de l'Office national de l'Emploi et de la Commission entreprises publiques.]2

   Pour l'application de l'alinéa précédent, on entend par métier lourd :
   - le travail en équipes successives, plus précisément le travail en équipes en au moins deux équipes comprenant deux membres du personnel au moins, lesquelles font le même travail tant en ce qui concerne son objet qu'en ce qui concerne son ampleur et qui se succèdent dans le courant de la journée sans qu'il n'y ait d'interruption entre les équipes successives et sans que le chevauchement excède un quart de leurs tâches journalières, à condition que le membre du personnel change alternativement d'équipes;
   - le travail en services interrompus dans lequel le membre du personnel est en permanence occupé en prestations de jour où au moins 11 heures séparent le début et la fin du temps de travail avec une interruption d'au moins 3 heures et un nombre minimum de prestations de 7 heures. Par permanent il faut entendre que le service interrompu soit le régime habituel du membre du personnel et qu'il ne soit pas occasionnellement occupé dans un tel régime;
   - le travail comportant habituellement des prestations entre 20 heures et 6 heures, à l'exclusion des fonctionnaires dont les prestations se situent exclusivement entre 6 heures et 22 heures et des fonctionnaires dont les prestations débutent habituellement à partir de 5 heures.
   La notion de métier lourd peut, sur proposition du Comité commun à l'ensemble des services publics, être adaptée par arrêté, délibéré en Conseil des Ministres.
   § 2. En dérogation à l'article 8, § 1er pour les fonctionnaires qui sont occupés dans un régime de travail à temps plein et qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, l'âge est porté à 50 ans pour les fonctionnaires qui à la date de début de la réduction des prestations de travail, satisfont à une des conditions suivantes :
   - antérieurement, le fonctionnaire a effectué un métier lourd pendant au moins 5 ans pendant les 10 années précédentes ou pendant au moins 7 ans durant les 15 années précédentes. Est considéré comme un métier lourd, le métier lourd tel qu'il a été défini au § 1er, alinéas deux et trois;
   - antérieurement, le membre du personnel a eu une carrière de 28 ans au moins.
   Pour l'application du précédent alinéa, sont pris en compte pour le calcul de la carrière professionnelle d'au moins 28 ans :
   1° chaque année civile d'occupation dans le régime du secteur privé, pour laquelle au moins 285 jours ont été rémunérés à temps plein, calculés en régime de six jours par semaine;
   2° chaque année civile d'occupation dans le régime du secteur public, pour laquelle au moins 237 jours ont été réellement prestés à temps plein, calculés en régime de cinq jours par semaine.
   Pour les années civiles dans le régime du secteur privé avec moins de 285 jours d'occupation, le total de ces jours est divisé par 285. Le résultat, arrondi à l'unité inférieure, donne le nombre d'années complémentaires à prendre en compte.
   Pour les années civiles dans le régime du secteur public avec moins de 237 jours d'occupation, le total de ces jours est divisé par 237. Le résultat, arrondi à l'unité inférieure, donne le nombre d'années complémentaires à prendre en compte.
   Pour les années civiles avec respectivement plus de 285 jours ou 237 jours d'occupation, il n'est pas tenu compte des jours qui dépassent 285 jours ou 237 jours.
   La somme des années des points 1° et 2° est arrondie à l'unité supérieure.
   Pour l'application du point 1°, sont assimilés à des jours rémunérés à temps plein, les jours de :
   - congé de maternité;
   - congé pris à l'occasion de la naissance d'un enfant;
   - congé d'adoption;
   - congé de protection de la maternité et d'écartement préventif des femmes enceintes;
   - congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle.
   Pour l'application du point 2,° sont assimilés à des services réellement prestés à temps plein, les jours de :
   - congés avec maintien de la rémunération;
   - congé de maternité;
   - congé pris à l'occasion de la naissance d'un enfant;
   - congé d'adoption;
   - congé de protection de la maternité et d'écartement préventif des femmes enceintes;
   - congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle.
   La preuve des 28 années de carrière est communiquée sur un formulaire, établie par le Ministre d'Emploi, sur proposition de l'Office national de l'Emploi.
   § 3. Les §§ 3, 4 et 5 de l'article 8 sont d'application aux situations visées aux §§ 1er et 2.
   § 4. Les période de réduction de prestations visées aux paragraphes 1er et 2, ne sont pas imputées sur les 60 mois visés à l'article 6, § 3.]1

  
HOOFDSTUK III. - Specifieke stelsels.
CHAPITRE III. - Régimes spécifiques.
Afdeling 1. - Palliatieve zorgen.
Section 1. - Soins palliatifs.
Art.9. In afwijking van artikel 4, kan de ambtenaar verlof bekomen om zijn loopbaan volledig te onderbreken voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorg te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van het artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
  Onder palliatieve zorg wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
  De ambtenaar die om deze reden zijn loopbaan wil onderbreken brengt er de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte, voegt bij die mededeling het formulier bedoeld in artikel 28 alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorg behoeft en waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is deze zorg te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
  De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende dewelke de voormelde mededeling is gebeurd.
  De overheid vult het in artikel 28 vermelde formulier in en geeft het af aan de ambtenaar.
Art.9. Par dérogation à l'article 4, l'agent peut obtenir un congé pour interrompre sa carrière de manière complète pour une période d'un mois, éventuellement prolongeable d'un mois, pour donner des soins palliatifs à une personne en vertu des dispositions de l'article 100bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales.
  Par soins palliatifs, on entend toute forme d'assistance, notamment médicale, sociale, administrative et psychologique, ainsi que les soins donnés à des personnes souffrant d'une maladie incurable et se trouvant en phase terminale.
  L'agent qui veut interrompre sa carrière pour ce motif, en informe l'autorité dont il relève, joint à cette communication le formulaire de demande visé à l'article 28 ainsi qu'une attestation délivrée par le médecin traitant de la personne qui a besoin de soins palliatifs et dont il apparaît que l'agent est disposé à donner ces soins, sans que l'identité du patient soit mentionnée.
  L'interruption prend cours le premier jour de la semaine qui suit celle au cours de laquelle la communication précitée a été faite.
  L'autorité remplit le formulaire mentionné à l'article 28 et le délivre à l'agent.
Art.10. In afwijking van artikel 6 kan de ambtenaar tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling verlof bekomen om zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreken ten belope van een vijfde (...) of de helft voor een periode van een maand, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorgen te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van het artikel 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. <KB 2007-01-18/37, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 17-02-2007>
  De ambtenaar die, anders dan in toepassing van artikel 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een ambtenaar die voltijds tewerkgesteld is in dezelfde openbare dienst, kan voor een periode van een maand, eventueel verlengbaar met één maand, naar een deeltijdse arbeidsregeling overgaan die normaal gemiddeld de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling.
  De in artikel 9 voorziene aanvraagprocedure is van toepassing.
Art.10. Par dérogation à l'article 6, l'agent occupé dans un régime de travail à temps plein peut obtenir un congé pour interrompre partiellement sa carrière d'un cinquième (...) ou de la moitié pour un mois, éventuellement prolongeable d'un mois, pour donner des soins palliatifs à une personne en vertu des dispositions de l'article 102bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales. <AR 2007-01-18/37, art. 1, 004; En vigueur : 17-02-2007>
  L'agent qui, autrement qu'en vertu de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, est occupé dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un agent qui est occupé à temps plein dans la même administration, peut, pour une période d'un mois, éventuellement prolongeable d'un mois, passer à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein.
  La procédure de demande prévue à l'article 9 est d'application.
Afdeling 1bis. [1 - Erkende mantelzorgers ]1
Section 1bis. [1 - Aidants proches reconnus ]1
Art.10bis. [1 In toepassing van artikel 99 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en in afwijking van artikel 2, zijn de bepalingen voorzien in artikel 100ter en 102ter van de genoemde herstelwet van 22 januari 1985, van toepassing op zowel de statutaire als de contractuele personeelsleden. ]1
  
Art.10bis. [1 En application de l'article 99 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales et par dérogation à l'article 2, les dispositions prévues aux articles 100ter et 102ter de ladite loi de redressement du 22 janvier 1985 s'appliquent aux membres du personnel tant statutaire que contractuel. ]1
  
Afdeling 2. - Zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid.
Section 2. - Soins pour un membre du ménage ou de la famille qui est gravement malade.
Art.11. De ambtenaar kan verlof bekomen om zijn loopbaan volledig te onderbreken op basis van artikel 100 van de voormelde wet van 22 januari 1985 voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte.
  Op basis van artikel 102 van voormelde wet van 22 januari 1985 kan voor dezelfde reden de ambtenaar tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling eveneens verlof bekomen om zijn loopbaan gedeeltelijk te onderbreken met een vijfde (...) of de helft en de ambtenaar die tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een ambtenaar die voltijds tewerkgesteld is in dezelfde openbare dienst, kan naar een deeltijdse arbeidsregeling overgaan die de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling. <KB 2007-01-18/37, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 17-02-2007>
  Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met de ambtenaar en als familielid zowel de bloed als de aanverwanten.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zware ziekte verstaan elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.
  Het bewijs van de reden van deze loopbaanonderbreking wordt geleverd bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat de ambtenaar bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.
  De mogelijkheid om zijn loopbaan volledig te onderbreken om de in dit artikel aangehaalde reden is beperkt tot maximum 12 maanden per patiënt. De onderbrekingsperiodes kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van 12 maanden bereikt is. Nochtans wordt de maximumperiode van 12 maanden verminderd met de periodes van volledige loopbaanonderbreking die de ambtenaar reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.
  De in dit artikel bedoelde mogelijkheid van gedeeltelijke loopbaanonderbreking is beperkt tot maximum 24 maanden per patiënt. De periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één maand tot maximum drie maanden, aaneensluitend of niet tot de maximum van 24 maanden bereikt is.
  Nochtans wordt de maximumperiode van 24 maanden per patiënt verminderd met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking waarvan de ambtenaar reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.
  De aanvraagprocedure is dezelfde als deze voorzien in het artikel 9.
  (Ingeval van zware ziekte van een kind dat hoogstens 16 jaar oud is, wordt, wanneer de ambtenaar alleenstaand is, de maximumperiode van de volledige loopbaanonderbreking bedoeld in het zesde lid van dit artikel uitgebreid naar 24 maanden en wordt de maximumperiode van de gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in het zevende lid van dit artikel uitgebreid naar 48 maanden.
  De periodes van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel worden opgenomen met periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet.
  Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan de ambtenaar die uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
  Ingeval van toepassing van het tiende lid van dit artikel moet de ambtenaar bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat de ambtenaar op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.
  Voor iedere verlenging van een periode van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking dient de ambtenaar dezelfde procedure te volgen en de door dit koninklijk besluit vereiste attest(en) in te dienen.) <KB 2007-01-18/37, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 17-02-2007>
Art.11. L'agent peut obtenir un congé pour interrompre sa carrière de manière complète sur base de l'article 100 de la loi du 22 janvier 1985 précitée pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou à un membre de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave.
  Sur base de l'article 102 de la même loi du 22 janvier 1985, pour la même raison, l'agent occupé dans un régime de travail à temps plein peut également obtenir un congé pour interrompre partiellement sa carrière d'un cinquième (...) ou de la moitié et l'agent qui est occupé dans un régime à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal au trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un agent occupé à temps plein dans la même administration, peut passer à un régime de travail dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail dans un régime à temps plein. <AR 2007-01-18/37, art. 1, 004; En vigueur : 17-02-2007>
  Pour l'application du présent article, est considéré comme membre du ménage, toute personne qui cohabite avec l'agent et comme membre de la famille, aussi bien les parents que les alliés.
  Pour l'application du présent article, est considérée comme maladie grave toute maladie ou intervention médicale qui est considérée comme telle par le médecin traitant et pour laquelle le médecin est d'avis que toute forme de soins ou d'assistance sociale, familiale ou morale est nécessaire pour la convalescence.
  La preuve de la raison de cette interruption de carrière est apportée par l'agent au moyen d'une attestation délivrée par le médecin traitant du membre du ménage ou de la famille jusqu'au deuxième degré, gravement malade, dont il ressort que l'agent est disposé à assister ou donner des soins à la personne gravement malade.
  La possibilité d'interrompre sa carrière de manière complète pour la raison visée dans le présent article est limitée à maximum 12 mois par patient. Les périodes d'interruption peuvent seulement être prises par périodes de minimum un mois et maximum trois mois, consécutives ou non, jusqu'au moment où le maximum de 12 mois est atteint. Toutefois, la période maximale de 12 mois est réduite des périodes d'interruption de carrière complète dont l'agent a déjà bénéficié pour le même patient sur base d'un autre texte légal ou réglementaire d'exécution de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée qui prévoyait ou qui prévoit la même possibilité.
  La possibilité de prendre une interruption de carrière partielle, pour la raison visée dans le présent article, est limitée à maximum 24 mois par patient. Les périodes d'interruption partielle peuvent seulement être prises par périodes d'un mois minimum ou de 3 mois maximum, consécutives ou non, jusqu'au moment où le maximum de 24 mois est atteint.
  Toutefois, la période maximum de 24 mois par patient est réduite des périodes d'interruption de carrière partielle dont l'agent a déjà bénéficié pour le même patient sur base d'un autre texte légal ou réglementaire d'exécution de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée qui prévoyait ou qui prévoit la même possibilité.
  La procédure de demande est identique à celle prévue à l'article 9.
  (En cas de maladie grave d'un enfant âgé de 16 ans au plus, la période maximale de l'interruption complète de la carrière professionnelle visée à l'alinéa 6 du présent article est portée à 24 mois et la période maximale d'interruption partielle de la carrière professionnelle visée à l alinéa 7 du présent article est portée à 48 mois lorsque cet agent est isolé.
  Les périodes d'interruption complète et partielle de la carrière professionnelle peuvent seulement être prises par périodes d'un mois minimum et trois mois maximum, consécutives ou non.
  Est isolé au sens de présent article, l'agent qui habite exclusivement et effectivement avec un ou plusieurs de ses enfants.
  En cas d'application de l'alinéa 10 du présent article, l'agent isolé fournit en outre la preuve de la composition de son ménage au moyen d'une attestation délivrée par l'autorité communale et dont il ressort que l'agent, au moment de la demande, habite exclusivement et effectivement avec un ou plusieurs de ses enfants.
  Pour chaque prolongation d'une période d'interruption complète ou partielle de la carrière professionnelle, l'agent doit à nouveau suivre la même procédure et introduire la ou les attestation(s) requise(s) en vertu du présent arrêté royal.) <AR 2007-01-18/37, art. 2, 004; En vigueur : 17-02-2007>
Art. 11bis. [1 In afwijking van de duur van minimum één maand, zoals vermeld in artikel 11 kan de ambtenaar voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn beroepsloopbaan volledig onderbreken voor een duur van één week, eventueel verlengbaar met één week.
   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of psychologische bijstand of verzorging noodzakelijk is.
   De door het eerste lid geboden mogelijkheid staat open voor :
   - de ambtenaar die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
   - de ambtenaar die samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
   Wanneer de in het derde lid bedoelde ambtenaren geen gebruik kunnen maken van de door het eerste lid geboden mogelijkheid, kunnen ook de volgende ambtenaren zich op die mogelijkheid beroepen :
   - de ambtenaar die ouder is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
   - of wanneer laatstgenoemde ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert dit verlof op te nemen, een familielid van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
   De volledige onderbreking van de beroepsloopbaan kan genomen worden voor een periode die het mogelijk maakt de minimum duur van een maand te bereiken wanneer de ambtenaar aansluitend op de in het eerste lid bedoelde volledige onderbreking zijn recht bedoeld in artikel 11 wenst uit te oefenen voor hetzelfde zwaar zieke kind.
   Het bewijs van de reden van deze loopbaanonderbreking wordt geleverd bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek kind, waaruit blijkt dat de ambtenaar bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan het zwaar ziek kind.
   Het bewijs van hospitalisatie van het kind wordt geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.
   Wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is, kan worden afgeweken van de voormelde termijn in artikel 19. In dat geval bezorgt de ambtenaar zo spoedig mogelijk een attest van de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorzienbaar karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook ingeval het verlof verlengd wordt met een week.]1

  
Art. 11bis. [1 Par dérogation à la durée minimale d'un mois mentionnée dans l'article 11, l'agent peut, pour l'assistance ou les soins à un enfant mineur pendant ou juste après l'hospitalisation de l'enfant des suites d'une maladie grave, interrompre complètement sa carrière professionnelle pour une durée d'une semaine, éventuellement prolongeable d' une semaine supplémentaire.
   Pour l'application de cet article, est considérée comme maladie grave toute maladie ou intervention médicale qui est considérée ainsi par le médecin traitant de l'enfant gravement malade et pour laquelle le médecin est d'avis que toute forme d'assistance sociale, familiale ou psychologique est nécessaire.
   La possibilité offerte à l'alinéa premier est ouverte pour :
   - l'agent qui est parent au premier degré de l'enfant gravement malade et qui cohabite avec lui;
   - l'agent qui cohabite avec l'enfant gravement malade et est chargé de son éducation quotidienne.
   Lorsque les agents visés au troisième alinéa ne peuvent faire usage de la possibilité offerte à l'alinéa premier, les agents suivants peuvent également utiliser cette possibilité :
   - l'agent qui est parent au premier degré de l'enfant gravement malade et qui ne cohabite pas avec lui;
   - ou lorsque ce dernier agent se trouve dans l'impossibilité de prendre ce congé, un membre de la famille jusqu'au deuxième degré de l'enfant.
   L'interruption complète de la carrière professionnelle peut être prise pour une période qui permet d'atteindre la durée minimum d'un mois lorsque l'agent, immédiatement après l'interruption complète visée à l'alinéa premier, souhaite exercer le droit prévu à l'article 11 pour le même enfant gravement malade.
   La preuve de la raison de cette interruption de carrière est apportée par l'agent au moyen d'une attestation délivrée par le médecin traitant de l'enfant gravement malade, certifiant que l'agent est disposé à assister ou donner des soins à l'enfant gravement malade.
   La preuve de l'hospitalisation de l'enfant est apportée par une attestation de l'hôpital concerné.
   Lorsque l'hospitalisation de l'enfant est imprévue, il peut être dérogé au délai d'avertissement prévu à l'article 19. Dans ce cas, l'agent fournit, aussi vite que possible, une attestation du médecin traitant de l'enfant gravement malade, dans laquelle il est attesté du caractère imprévisible de l'hospitalisation. Cette possibilité vaut également dans le cas où le congé est prolongé d'une semaine.]1

  
Art.11ter. [1 In afwijking van artikel 11, zesde, zevende en elfde lid, kan de minimumperiode van onderbreking worden ingekort tot hetzij een week, hetzij twee weken, hetzij drie weken.
   Wanneer het resterend gedeelte van de maximumperiode van onderbreking als bedoeld in artikel 11, zesde, zevende en tiende lid, ingevolge de toepassing van het eerste lid, minder bedraagt dan de minimale onderbrekingsperiode van één maand, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.]1

  
Art.11ter. [1 Par dérogation à l'article 11, alinéas 6, 7 et 11, la période minimale d'interruption peut être réduite à soit une semaine, soit deux semaines, soit trois semaines.
   Lorsque, suite à l'application de l'alinéa 1er, la partie restante de la période maximale d'interruption visée à l'article 11, alinéas 6, 7 et 10, est inférieure à la période d'interruption minimale d'un mois, l'agent a le droit de prendre ce solde sans l'accord de l'autorité.]1

  
Afdeling 3. - Ouderschapsverlof.
Section 3. - Congé parental.
Art.12. <KB 2007-01-18/37, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 17-02-2007> § 1. [2 Bij de geboorte of de adoptie van zijn kind heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op een ouderschapsverlof van :
   - hetzij een periode van vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van de ambtenaar worden opgesplitst in maanden;
   - hetzij een periode van acht maanden halftijdse onderbreking van de loopbaan zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de ambtenaar worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan;
   - hetzij een periode van twintig maanden onderbreking van de loopbaan met één vijfde zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de ambtenaar worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.
  [5 - hetzij een periode van veertig maanden onderbreking van de loopbaan met één tiende zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van de ambtenaar worden opgesplitst in periodes van tien maanden of een veelvoud hiervan.]5
   Het recht op een onderbrekingsuitkering in hoofde van ambtenaren die de vierde maand of een ander gelijkwaardig regime opnemen wordt slechts toegekend voor kinderen geboren of geadopteerd vanaf 8 maart 2012.]2

  § 2. De ambtenaar heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in paragraaf 1. [5 Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand volledige loopbaanonderbreking gelijk is aan twee maanden halftijdse loopbaanonderbreking, gelijk is aan vijf maanden loopbaanonderbreking met één vijfde en gelijk is aan tien maanden loopbaanonderbreking met één tiende]5.
  § 3. [3 De ambtenaar heeft recht op het ouderschapsverlof :
   - naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
   - in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de ambtenaar zijn verblijfplaats heeft, tot het kind twaalf jaar wordt.
   Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft, die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [4 of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag]4, wordt de leeftijdsgrens vastgesteld op 21 jaar.
   Aan de voorwaarden van de twaalfde en de eenentwintigste verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof.]3

  § 4. [1 ...]1
  § 5. De ambtenaar die al genoten heeft van één of andere vorm van ouderschapsverlof voor het betrokken kind vooraleer hij het statuut van ambtenaar heeft verworven, kan voor hetzelfde kind niet meer genieten van de bepalingen van dit artikel.
  § 6. De aanvraagprocedure is dezelfde als deze die werd voorzien voor het bekomen van een volledige of halftijdse loopbaanonderbreking. Per aanvraag kan slechts één aaneengesloten periode van ouderschapsverlof worden gevraagd.
  [5 In afwijking van het eerste lid, kan, bij toepassing van artikel 12/1, § 1, eerste lid, elke aanvraag betrekking hebben op verschillende niet aaneengesloten periodes van een week of een veelvoud hiervan, op voorwaarde dat de aldus aangevraagde weken gespreid zijn over een periode van maximum drie maanden. Het in artikel 19 bedoelde geschrift vermeldt in dat geval de begin- en einddatum van elk van deze periodes.]5
  
Art.12. <AR 2007-01-18/37, art. 3, 004; En vigueur : 17-02-2007> § 1er. [2 L'agent en activité de service obtient, lors de la naissance ou de l'adoption de son enfant, un congé parental qui peut être pris pour :
   - soit interrompre complètement sa carrière professionnelle comme prévu à l'article 100 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales pendant une période de quatre mois; au choix de l'agent cette période peut être fractionnée par mois;
   - soit, quand il est employé à temps plein, interrompre partiellement sa carrière professionnelle sous la forme d'un mi-temps durant une période de huit mois comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée; au choix de l'agent cette période peut être fractionnée en périodes de deux mois ou un multiple de ce chiffre;
   - soit, quand il est employé à temps plein, interrompre partiellement sa carrière professionnelle sous la forme d'une réduction d'un cinquième durant une période de vingt mois comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée; au choix de l'agent cette période peut être fractionnée en périodes de cinq mois ou un multiple de ce chiffre.
  [5 - soit, quand il est employé à temps plein, interrompre partiellement sa carrière professionnelle sous la forme d'une réduction d'un dixième durant une période de quarante mois comme prévu à l'article 102 de la loi susmentionnée; au choix de l'agent cette période peut être fractionnée en périodes de dix mois ou un multiple de ce chiffre.]5
   Le droit a une allocation d'interruption en ce qui concerne les agents qui bénéficient d'un quatrième mois ou d'un autre régime équivalent n'est octroyé que pour les enfants nés ou adoptés à partir du 8 mars 2012.]2

  § 2. L'agent a la possibilité dans le cadre de l'exercice de son droit au congé parental de faire usage des différentes modalités prévues au paragraphe 1er. [5 Lors d'un changement de forme il convient de tenir compte du principe qu'un mois d'interruption complète de la carrière professionnelle est équivalent à deux mois d'interruption à mi-temps de la carrière professionnelle, équivalent à cinq mois d'interruption de la carrière professionnelle à raison d'un cinquième et équivalent à dix mois d'interruption de la carrière professionnelle à raison d'un dixième.]5.
  § 3. [3 L'agent a droit au congé parental :
   - en raison de la naissance de son enfant, jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire;
   - en raison de l'adoption d'un enfant, pendant une période qui court à partir de l'inscription de l'enfant comme faisant partie de son ménage, au registre de la population ou au registre des étrangers de la commune où l'agent a sa résidence, jusqu'à ce que l'enfant atteigne son douzième anniversaire.
   Lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont reconnus dans le pilier I de l'échelle médico-sociale au sens de la réglementation relative aux allocations familiales [4 ou qu'au moins 9 points sont octroyés dans l'ensemble des trois piliers de l'échelle médico-sociale, au sens de la réglementation relative aux allocations familiales]4, la limite d'âge est fixée à 21 ans.
   Les conditions du douzième et du vingt et unième anniversaire doivent être satisfaites au plus tard pendant la période de congé parental.]3

  § 4. [1 ...]1
  § 5. L'agent qui a déjà bénéficié de l'une ou l'autre forme de congé parental pour l'enfant concerné avant qu'il n'ait acquis le statut d'agent, ne peut plus bénéficier pour le même enfant des dispositions du présent article.
  § 6. La procédure de demande est identique à celle prévue pour l'obtention d'une interruption de carrière complète ou à mi-temps. Par demande une seule période ininterrompue de congé parental peut être demandée.
  [5 Par dérogation à l'alinéa 1er, en cas d'application de l'article 12/1, § 1er, alinéa 1er, chaque demande peut porter sur plusieurs périodes non consécutives d'une semaine ou un multiple de ce chiffre, à la condition que les semaines ainsi demandées, s'étalent sur une période de maximum trois mois. L'écrit visé à l'article 19 indique dans ce cas les dates de début et de fin de chacune de ces périodes.]5
  
Art.12/1. [1 § 1. In afwijking van artikel 12, § 1, eerste lid, eerste gedachtestreep, kan de periode van vier maanden mits akkoord van de overheid geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud hiervan. Bij een opsplitsing in weken moet rekening worden gehouden met het principe dat vier maanden volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan zestien weken volledige onderbreking van de loopbaan.
   De ambtenaar heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid en in artikel 12, § 1. Onverminderd artikel 12, § 2, moet bij een wijziging van opnamevorm na een gedeeltelijke opsplitsing in weken rekening worden gehouden met het principe dat vier weken volledige onderbreking van de loopbaan gelijk is aan één maand volledige onderbreking van de loopbaan.
   Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterend gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.
   § 2. In afwijking van artikel 12, § 1, eerste lid, tweede gedachtestreep, kan de periode van acht maanden mits akkoord van de overheid geheel of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud hiervan.
   Wanneer ingevolge een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterend gedeelte een maand bedraagt, heeft de ambtenaar het recht om dit saldo zonder akkoord van de overheid op te nemen.
   § 3. De overheid kan de uitoefening van het in paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel of artikel 12, § 1, eerste lid, vierde gedachtestreep, bedoelde recht weigeren.
   In dit geval dient de overheid zijn [2 gemotiveerde]2 beslissing schriftelijk mee te delen aan de ambtenaar die de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, of paragraaf 2, eerste lid, of de onderbreking van de loopbaan als bedoeld in artikel 12, § 1, vierde gedachtestreep, heeft aangevraagd binnen een maand na de schriftelijke mededeling zoals gebeurd overeenkomstig artikel 19.]1

  [2 Het uitblijven van een beslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord van de overheid.]2
  
Art.12/1. [1 § 1er. Par dérogation à l'article 12, § 1er, alinéa 1er, premier tiret, la période de quatre mois peut être fractionnée, moyennant l'accord de l'autorité, entièrement ou partiellement en périodes d'une semaine ou d'un multiple de ce chiffre. En cas de fractionnement en semaines, il convient de tenir compte du principe selon lequel quatre mois d'interruption complète de la carrière professionnelle équivalent à seize semaines d'interruption complète de la carrière professionnelle.
   Pour prendre son congé parental, l'agent a la possibilité de faire usage des différentes modalités mentionnées à l'alinéa 1er et à l'article 12, § 1er. Sans préjudice de l'article 12, § 2, lors d'un changement de forme après un fractionnement partiel en semaines, il convient de tenir compte du principe selon lequel quatre semaines d'interruption complète de la carrière professionnelle équivalent à un mois d'interruption complète de la carrière professionnelle.
   Lorsque, suite à un fractionnement partiel en semaines, la partie restante est inférieure à quatre semaines, l'agent a le droit de prendre ce solde sans l'accord de l'autorité.
   § 2. Par dérogation à l'article 12, § 1er, alinéa 1er, deuxième tiret, la période de huit mois peut être fractionnée, moyennant l'accord de l'autorité, entièrement ou partiellement en périodes d'un mois ou d'un multiple de ce chiffre.
   Lorsque, suite à un fractionnement partiel en mois, la partie restante est d'un mois, l'agent a le droit de prendre ce solde sans l'accord de l'autorité.
   § 3. L'autorité peut refuser l'exercice du droit visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, et au paragraphe 2, alinéa 1er, de cet article ou à l'article 12, § 1er, alinéa 1er, quatrième tiret.
   Dans ce cas, l'autorité doit communiquer sa décision [2 motivée]2 par écrit à l'agent qui a demandé l'interruption de la carrière professionnelle visée au paragraphe 1er, alinéa 1er, ou au paragraphe 2, alinéa 1er, ou l'interruption de la carrière professionnelle visée à l'article 12, § 1er, quatrième tiret, dans le mois qui suit la communication écrite effectuée conformément à l'article 19.]1

  [2 L'absence de décision est assimilée à un accord de l'autorité.]2
  
Afdeling 4. - Bedrag van de uitkeringen.
Section 4. - Montant de l'allocation.
Art.13. § 1. Het bedrag van de onderbrekingsuitkering toegekend aan de ambtenaren die voltijdse arbeidsregeling volledig onderbreken in de stelsels voorzien bij dit hoofdstuk bedraagt (508,92 EUR) per maand. <KB 2005-07-20/36, art. 1, 003 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 2>
  Aan de ambtenaren die hun deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, wordt per maand een gedeelte van de in het eerste lid vermelde bedrag toegekend, dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in die deeltijdse arbeidsregeling.
  § 2. Voor de ambtenaren die een gedeeltelijke loopbaanonderbreking nemen in de stelsels voorzien bij dit hoofdstuk, wordt dit maandbedrag van de onderbrekingsuitkering als volgt vastgesteld :
  1° (Voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met één vijfde verminderen op 86,32 EUR. Voor de ambtenaar die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 86,32 EUR vervangen door 116,08 EUR;) <KB 2005-07-20/36, art. 1, 003 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 2>;
  2° [2 voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen op 43,16 euro. Voor de ambtenaar die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 43,16 euro vervangen door 58,04 euro;]2
  3° (...) <KB 2007-01-18/37, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 17-02-2007>
  4° voor de ambtenaren die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op (254,46 EUR); <KB 2005-07-20/36, art. 1, 003 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; zie ook art. 2>
  5° voor de ambtenaren bedoeld in artikel 6, § 2 op het gedeelte van het in 4° vermeld bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
  § 3. [3 ...]3
  [2 § 4. Als een ambtenaar, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de overheid overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.]2
  
Art.13. § 1er. Le montant de l'allocation d'interruption accordée aux agents qui interrompent un régime de travail à temps plein de manière complète dans le cadre des régimes prévus dans le présent chapitre, s'élève à (508,92 EUR) par mois. <AR 2005-07-20/36, art. 1, 003 ; En vigueur : 01-07-2005 ; voir également art. 2>
  Aux agents qui interrompent un régime de travail à temps partiel, est octroyé par mois une partie du montant prévue dans l'alinéa premier, proportionnelle à la durée de leur prestations dans ce régime à temps partiel.
  § 2. Pour les agents qui prennent une interruption de carrière partielle dans le cadre des régimes prévus dans le présent chapitre, le montant mensuel de l'allocation d'interruption est fixé comme suit :
  1° (pour les agents à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 86,32 EUR. Pour l'agent qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 86,32 EUR est remplacé par 116,08 EUR.) <AR 2005-07-20/36, art. 1, 003 ; En vigueur : 01-07-2005; voir également art. 2>
  2° [2 Pour les agents qui réduisent leurs prestations de travail d'un dixième, à 43,16 euros. Pour l'agent qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 43,16 euros est remplacé par 58,04 euros;]2
  3° (...) <AR 2007-01-18/37, art. 4, 004; En vigueur : 17-02-2007>
  4° pour les agents qui réduisent leurs prestations de moitié, à (254,46 EUR); <AR 2005-07-20/36, art. 1, 003 ; En vigueur : 01-07-2005; voir également art. 2>
  5° pour les agents visés à l'article 6, § 2, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
  § 3. [3 ...]3
  [2 § 4. Lorsqu'un agent, en vertu d'un arrêté royal pris en exécution de l'article 105, § 1er, alinéa 4, 2°, de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, convient avec l'autorité de diviser en semaines le droit à une interruption de la carrière professionnelle dans le cadre du congé parental ou pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade, le montant de l'allocation d'interruption hebdomadaire est égal au montant mensuel divisé par 26 et multiplié par le nombre de jours de congé.]2
  
HOOFDSTUK IV. - Vervanging.
CHAPITRE IV. - Remplacement.
Art.14. § 1. Met toepassing van de bepalingen van de artikelen 100 en 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985 en van artikel 97, § 3, van de programmawet van 30 december 1988, dient het bestuur de ambtenaar gedurende de periode van loopbaanonderbreking te vervangen door een werkloze die, op het moment van de indienstneming geniet van werkloosheidsuitkeringen in een uitkeringsstelsel van volledige uitkeringen voor alle dagen van de week.
  § 2. Voor de toepassing van § 1 worden gelijkgesteld met vergoede volledige werklozen die uitkeringen genieten voor alle dagen van de week :
  1° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die een inkomensgarantie-uitkering genieten in toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
  2° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die geen inkomensgarantie-uitkering genieten en de vergoede werklozen die volledig werkloos zijn in een vrijwillig deeltijdse arbeidsregeling. Deze gelijkstelling geldt slechts voor de vervanging van een ambtenaar tewerkgesteld in een deeltijdse arbeidsregeling die zijn loopbaan volledig onderbreekt of van een ambtenaar tewerkgesteld in een arbeidsregeling die minstens drie vierden bedraagt van een voltijdse arbeidsregeling die een deeltijdse loopbaanonderbreking neemt;
  3° de jonge werknemers die alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden vervullen om gerechtigd te worden op wachtuitkeringen bepaald in artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, behalve die van de wachtperiode bedoeld in artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van hetzelfde besluit, in zoverre zij hiervan het bewijs leveren;
  4° de personen die zich wensen in te schakelen of terug in te schakelen op de arbeidsmarkt en tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldoen :
  a) zij leveren het bewijs dat zij op een bepaald ogenblik gedurende hun beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd hebben gedurende een periode van 18 maanden, ofwel tonen zij aan dat zij minstens één werkloosheidsuitkering genoten hebben op basis van hun arbeidsprestaties, buiten de periode bedoeld in b);
  b) op het ogenblik van de indienstneming hebben zij gedurende een periode van minstens 24 maanden zonder onderbreking geen werkloosheidsuitkeringen genoten en geen arbeidsprestaties geleverd als loontrekkende of zelfstandige;
  c) zij zijn op het ogenblik van de indienstneming ingeschreven als werkzoekende;
  5° de werkzoekenden die genieten van het bestaansminimum bepaald bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van een recht op het bestaansminimum, die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en het bewijs leveren dat zij gedurende ten minste drie maanden in de loop van de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan het bestaansminimum genoten hebben;
  6° de werkzoekenden die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister en sociale bijstand genieten, maar geen recht hebben op het bestaansminimum omwille van hun nationaliteit, en die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en die het bewijs leveren dat ze sociale bijstand genoten hebben gedurende ten minste drie maanden tijdens de zes maanden die hun indienstneming voorafgaan;
  7° de minder-valide werknemers tewerkgesteld in een beschermde werkplaats zoals bedoeld in artikel 78 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991;
  8° de werknemers die verbonden zijn door een vervangingsovereenkomst in de zin van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, op voorwaarde :
  - dat zij uitkeringen genoten voor alle dagen van de week als vergoede volledige werkloze, onmiddellijk voor het begin van de uitvoering van de vervangingsovereenkomst, of een van de voorwaarden vervulden van het 1° tot 7 of 10;
  - dat de periode van vervanging waarvoor zij aangeworven werden, beëindigd is;
  9° de werknemers die reeds geldige vervangers waren van dezelfde personen die hun loopbaanonderbreking verlengen;
  10° de werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk 3, afdeling 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, en die gedurende minstens 24 maanden zonder onderbreking geen uitkeringen meer genoten hebben in het kader van de werkloosheidsreglementering;
  11° de werknemers die, de dag van hun indiensttreding, als vervangers van een loopbaanonderbreking tewerkgesteld waren in dezelfde openbare dienst.
Art.14. § 1er. En application des dispositions des articles 100 et 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée et de l'article 97, § 3 de la loi-programme du 30 décembre 1988, l'administration doit remplacer l'agent pendant la période de l'interruption de carrière par un chômeur qui, au moment de l'entrée en service, percoit des allocations de chômage dans le cadre d'un régime d'octroi d'allocations complètes pour tous les jours de la semaine.
  § 2. Pour l'application du § 1er, sont assimilés à des chômeurs complets indemnisés qui percoivent des allocations pour tous les jours de la semaine :
  1° les travailleurs à temps partiel avec maintien des droits qui bénéficient d'une allocation de garantie de revenu en application de l'article 131bis de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage;
  2° les travailleurs à temps partiel avec maintien des droits qui ne percoivent pas d'allocation de garantie de revenu et les chômeurs indemnisés qui sont au chômage complet dans le cadre d'un régime de travail à temps partiel volontaire. Cette assimilation n'est valable que pour le remplacement d'un agent occupé dans un régime de travail à temps partiel, qui prend une interruption complète ou d'un agent occupé dans un régime de travail de minimum trois quarts d'un régime de travail à temps plein, qui prend une interruption partielle;
  3° les jeunes travailleurs qui remplissent toutes les conditions d'admissibilité et d'octroi pour avoir droit aux allocations d'attente déterminées à l'article 36 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage, à l'exception de celles de la période d'attente visée à l'article 36, § 1er, premier alinéa, 4° du même arrêté, pour autant qu'ils en produisent la preuve;
  4° les personnes qui souhaitent s'insérer ou se réinsérer sur le marché du travail et qui, dans un même temps, remplissent les conditions suivantes :
  a) produire la preuve qu'à un moment donné au cours de leur carrière professionnelle, elles ont presté 312 jours de travail ou jours y assimilés au sens de la réglementation du chômage au cours d'une période de 18 mois, ou démontrer qu'elles ont bénéficié d'au moins une allocation de chômage sur la base de leurs prestations de travail, en dehors de la période visée sous b);
  b) au moment de l'entrée en service, n'avoir bénéficié d'aucune allocation de chômage et n'avoir fourni aucune prestation de travail en tant que salarié ou indépendant pendant une période d'au moins 24 mois ininterrompus;
  c) être inscrit en tant que demandeurs d'emploi au moment de l'entrée en service;
  5° les demandeurs d'emploi qui bénéficient du minimum de moyens d'existence fixé dans la loi du 7 août 1974 instaurant un droit au minimum de moyens d'existence, qui sont inscrits auprès du service régional de placement compétent et qui produisent la preuve qu'ils ont bénéficié du minimum de moyens d'existence pendant au moins trois mois au cours des six mois qui précèdent leur entrée en service;
  6° les demandeurs d'emploi qui sont inscrits au registre de la population et bénéficient de l'aide sociale, mais qui n'ont pas droit au minimum de moyens d'existence en raison de leur nationalité, et qui sont inscrits auprès du service régional de placement compétent et qui produisent la preuve qu'ils ont bénéficié de l'aide sociale pendant au moins trois mois au cours des six mois qui précèdent leur entrée en service;
  7° les travailleurs handicapés occupés dans un atelier protégé tel que visé à l'article 78 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 précité;
  8° les travailleurs qui sont liés par un contrat de remplacement au sens de l'article 11ter de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, à condition :
  - qu'ils aient bénéficié d'allocations pour tous les jours de la semaine, en tant que chômeur complet indemnisé, immédiatement avant le début de l'exécution de ce contrat de remplacement, ou remplissaient une des conditions des 1° à 7° ou du 10°;
  - que la période de remplacement pour laquelle ils étaient engagés soit terminée;
  9° les travailleurs qui étaient déjà des remplacants valables des mêmes personnes qui prolongent leur interruption de carrière;
  10° les demandeurs d'emploi dont le droit aux allocations a été suspendu pour chômage de longue durée en vertu des dispositions du chapitre 3, section 8, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage ou sur base de l'article 143 de l'arrêté royal du 20 décembre 1963 relatif à l'emploi et au chômage, et qui n'ont plus bénéficié d'allocations dans le cadre de la réglementation chômage pendant au moins 24 mois sans interruption;
  11° les travailleurs qui, le jour de leur engagement, étaient occupés comme remplacants dans le cadre d'une interruption de carrière dans le même service public.
Art.15. In afwijking aan artikel 14 dient de ambtenaar niet vervangen te worden :
  1° wanneer hij in loopbaanonderbreking is voor het verlenen van palliatieve zorgen zoals bedoeld in de artikelen 9 en 10;
  2° wanneer hij in loopbaanonderbreking is voor het verlenen van zorgen aan een zwaar ziek gezins- of familielid zoals bedoeld in artikel 11, behalve in de volgende gevallen :
  - de aangevraagde periode bedraagt 3 maand;
  - de betrokken ambtenaar heeft reeds 2 maanden volledige loopbaanonderbreking of gedeeltelijke loopbaanonderbreking genoten en vraagt opnieuw een verlenging;
  3° wanneer het aantal uren dat globaal nog vervangen moet worden minder bedraagt dan een derde-tijdse arbeidsregeling.
Art.15. Par dérogation à l'article 14, l'agent ne doit pas être remplacé :
  1° lorsqu'il est en interruption de carrière pour donner des soins palliatifs, comme visé aux articles 9 et 10;
  2° lorsqu'il est en interruption de carrière pour donner des soins à un membre de son ménage ou de sa famille qui est gravement malade, comme visé à l'article 11, sauf dans les cas suivants :
  - la période demandée s'élève à 3 mois;
  - l'agent concerné a déjà bénéficié de 2 mois d'interruption complète ou partielle de la carrière et demande une nouvelle prolongation;
  3° lorsque le nombre global d'heures à remplacer s'élève à moins d'un régime de travail à tiers temps.
Art.16. De overheden kunnen specifieke of bijkomende voorwaarden vaststellen waaraan de vervangers dienen te voldoen.
Art.16. Les autorités peuvent fixer des conditions spécifiques ou supplémentaires auxquelles les remplacants doivent répondre.
Art.17. De in artikel 14 bepaalde vervanger dient uiterlijk binnen de 30 dagen na het begin van de voltijdse of deeltijdse loopbaanonderbreking bij arbeidsovereenkomst aangeworven te worden, volgens de regels bepaald bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
  Ingeval er een einde gesteld wordt aan de arbeidsovereenkomst van de vervanger, beschikt het bestuur over een termijn van 30 kalenderdagen, te rekenen vanaf het einde van deze arbeidsovereenkomst, om een nieuwe vervanger te werk te stellen.
  Nochtans kunnen de overheden beslissen om de vervangers of sommige vervangers aan te werven als statutair ambtenaar.
Art.17. Le remplacant visé à l'article 14 doit être engagé par contrat de travail au plus tard le 30ème jour suivant le début de l'interruption complète ou partielle, selon les règles fixées dans la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail.
  S'il est mis fin au contrat de travail du remplacant, l'administration dispose d'un délai de 30 jours civils, à compter de la fin de ce contrat de travail, pour occuper un nouveau remplacant.
  Les autorités peuvent toutefois décider d'engager les remplacants ou certains remplacants en qualité d'agents statutaires.
Art.18. De overheid dient, behalve in de gevallen en voor de periodes waarvoor geen vervangingsplicht bestaat, de ambtenaar in volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking te vervangen voor de ganse duur ervan.
  Voor de periodes waarin de ambtenaar niet werkelijk vervangen wordt volgens de bepalingen voorzien in artikel 14, vraagt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aan het bestuur of de dienst waaronder de ambtenaar ressorteert, de terugbetaling van de onderbrekingsuitkering.
Art.18. L'autorité doit, sauf dans les cas et pour les périodes où le remplacement n'est pas obligatoire, remplacer l'agent en interruption de carrière complète ou partielle pendant toute la période de celle-ci.
  Pour les périodes au cours desquelles l'agent n'est pas effectivement remplacé selon les dispositions prévues à l'article 14, l'Office national de l'Emploi demande à l'administration ou au service dont relève l'agent le remboursement de l'allocation d'interruption.
HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen.
CHAPITRE V. - Dispositions communes.
Art.19. De ambtenaar die zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mede waarop de onderbreking van zijn loopbaan zal aanvangen en de duur ervan, en hij voegt bij die mededeling het formulier voor de aanvraag om uitkering bedoeld in artikel 30.
  Behalve anders bepaald in dit besluit gebeurt deze mededeling schriftelijk minstens drie maanden voor de aanvang van de onderbreking, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
  De overheid vult het in artikel 30 vermelde formulier in en geeft het af aan de ambtenaar.
  Indien de overheid verplicht is de ambtenaar in loopbaanonderbreking te vervangen dient zij zelf bij het werkloosheidsbureau bevoegd voor de woonplaats van de ambtenaar, een attest in te dienen waaruit blijkt dat de vervanger de hoedanigheid heeft van vergoede volledige werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of daarmee gelijkgestelde persoon.
Art.19. L'agent qui souhaite interrompre sa carrière professionnelle, communique à l'autorité dont il relève la date à laquelle l'interruption de sa carrière débutera ainsi que sa durée. Il joint à cette communication le formulaire de demande d'allocation visé à l'article 30.
  Sauf stipulation contraire dans le présent arrêté, cette communication se fait par écrit au moins trois mois avant le début de l'interruption, à moins que l'autorité n'accepte un délai réduit à la demande de l'intéressé.
  L'autorité complète le formulaire visé à l'article 30 et le remet à l'agent.
  Lorsque l'autorité est obligée de remplacer l'agent en pause-carrière, elle est tenue de rentrer elle-même auprès du bureau de chômage compétent pour le domicile de l'agent, une attestation dont il apparaît que le remplacant a la qualité de chômeur complet indemnisé bénéficiant d'allocations pour tous les jours de la semaine ou de personnes y assimilée.
Art.20. De in dit besluit bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art.20. Les allocations visées dans le présent arrêté sont payées par l'Office national de l'Emploi.
Art.21. De in de artikelen 5, 7 en 8 vastgestelde bedragen blijven nochtans slechts behouden gedurende de eerste twaalf maanden van loopbaanonderbreking. Na deze periode worden ze verminderd met 5 pct..
Art.21. Les montants fixés aux articles 5, 7 et 8 ne restent cependant acquis que pendant les douze premiers mois de l'interruption de carrière. Après cette période, ils sont diminués de 5 %.
Art.22. De onderbrekingsuitkeringen bedoeld in dit besluit worden geïndexeerd en zijn gekoppeld aan de spilindex 143,59. De indexering geschiedt vanaf de tweede maand die volgt op het einde van de periode van twee maanden tijdens dewelke het gemiddeld indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.
  Voor de toepassing van deze indexering wordt het indexcijfer der consumptieprijzen van elke maand vervangen door het rekenkundig gemiddelde van het indexcijfer van de betrokken maand en de indexcijfers der drie voorgaande maanden.
  Iedere maal dat het gemiddelde van het volgens het tweede lid vervangen indexcijfer van twee opeenvolgende maanden een der spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, worden de onderbrekingsuitkeringen gekoppeld aan de spilindex 143,59 opnieuw berekend door de coëfficiënt 1,02n er op toe te passen waarin n de rang van de bereikte spilindex vertegenwoordigt.
  Te dien einde, wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer die zijn rang opgeeft, het nr. 1 duidt de spilindex aan die volgt op de spilindex 143,59.
  Voor het berekenen van de coëfficiënt 1,02n worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot het hogere tienduizendste of weggelaten naargelang zij al dan niet 50 pct. van een tienduizendste bereiken.
  Wanneer het overeenkomstig de voorgaande bepalingen berekend bedrag der onderbrekingsuitkering een frankgedeelte bevat, wordt het tot de hogere of lagere frank afgerond naargelang het al dan niet 50 centimes bereikt.
Art.22. Les allocations d'interruption visées dans le présent arrêté sont indexées et liées à l'indice-pivot 143,59. L'indexation est applicable à partir du deuxième mois qui suit la fin de la période de deux mois pendant laquelle l'indice moyen atteint le chiffre qui justifie une modification.
  Pour l'application de cette indexation, l'indice des prix à la consommation de chaque mois est remplacé par la moyenne arithmétique de l'indice des prix du mois concerné et des indices des prix des trois mois précédents.
  Chaque fois que la moyenne des indices des prix de deux mois consécutifs remplacés selon l'alinéa 2, atteint l'un des indices-pivots ou est ramenée à l'un d'eux, les allocations d'interruption liées à l'indice-pivot 143,59 sont à nouveau calculées en les affectant au coefficient 1,02n, où n représente le rang de l'indice-pivot atteint.
  A cet effet, chacun des indices-pivots est désigné par un numéro de suite indiquant son rang, le n° 1 désignant l'indice-pivot qui suit l'indice 143,59.
  Pour le calcul du coefficient 1,02n, les fractions de dix millième d'unités sont arrondies au dix millième supérieur ou négligées, selon qu'elles atteignent ou non 50 % d'un dix millième.
  Quand le montant de l'allocation d'interruption calculé conformément aux dispositions qui précèdent, comporte une fraction de franc, il est arrondi au franc supérieur selon que la fraction de franc atteint ou n'atteint pas 50 centimes.
Art.23. § 1. Behoudens onverenigbaarheden die voortvloeien uit het statuut dat op de ambtenaar toepasselijk is, kunnen de onderbrekingsuitkeringen gecumuleerd worden met de inkomsten die voortvloeien, ofwel uit het uitoefenen van een politiek mandaat, ofwel uit een bijkomende activiteit als loontrekkende die reeds werd uitgeoefend gedurende tenminste drie maanden vóór de onderbreking van de loopbaan, ofwel uit de uitoefening van een zelfstandige activiteit. De cumulatie van inkomsten uit een zelfstandige activiteit is echter uitsluitend mogelijk in geval van volledige onderbreking en dit slechts gedurende een periode van maximum 12 maanden.
  [3 De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
   - vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van de prestaties die hem normaal worden opgelegd;
   - zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van de prestaties die hem normaal worden opgelegd.]3

  [1 [2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
   a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.]2

  [2 De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
   - een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   - een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
   - een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
   gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]2

   Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
   a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
   b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.]1

  Voor de toepassing van deze paragraaf wordt beschouwd als bijkomende activiteit als loontrekkende de activiteit in loondienst waarvan het gemiddeld aantal arbeidsuren niet meer bedraagt dan in de betrekking die onderbroken wordt.
  Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als zelfstandige activiteit beschouwd, deze activiteit waardoor volgens de ter zake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
  § 2. Wanneer het personeelslid enige betaalde arbeid in loondienst begint te verrichten of een zodanige bijkomstige werkzaamheden uitbreidt, moet hij de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 27 voorafgaandelijk hiervan op de hoogte te brengen alvorens een zodanige werkzaamheid te verrichten.
  De ambtenaar verliest de aanspraak op uitkeringen op de dag dat een in het eerste lid bedoelde werkzaamheid wordt uitgeoefend of [3 bij een langere zelfstandige activiteit dan toegelaten op basis van § 1, eerste of tweede lid]3.
  Indien de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 27 niet op de hoogte is gebracht alvorens een werkzaamheid wordt uitgeoefend, wordt de reeds betaalde uitkering teruggevorderd.
  § 3. Het personeelslid wordt, voor de betwistingen die voortvloeien uit de uitoefening van de in de §§ 1 en 2 bedoelde activiteiten en voor de controle op deze activiteiten, gelijkgesteld met de werknemer bedoeld in het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
  
Art.23. § 1er. Sous réserve des incompatibilités découlant du statut applicable à l'agent, les allocations d'interruption peuvent être cumulées avec les revenus provenant, soit de l'exercice d'un mandat politique, soit d'une activité accessoire en tant que travailleur salarié déjà exercée pendant au moins trois mois avant l'interruption de la carrière, soit de l'exercice d'une activité indépendante. Toutefois, le cumul des revenus provenant d'un activité indépendante n'est possible qu'en cas d'interruption complète et seulement pendant une période de maximum 12 mois.
  [3 Les allocations d'interruption peuvent aussi être cumulées avec l'exercice d'une activité indépendante complémentaire en cas de réduction des prestations de travail. Dans ce cas, pour autant que cette activité indépendante ait déjà été exercée durant au moins les douze mois qui précèdent le début de la réduction des prestations de travail, le cumul est autorisé pendant une période maximale de :
   - vingt-quatre mois, en cas de réduction d'1/2 de la durée des prestations normalement imposées;
   - soixante mois, en cas de réduction d'1/5 ou d'1/10 de la durée des prestations normalement imposées.]3

  [1 [2 Les allocations d'interruption ne peuvent pas être cumulées avec une pension, hormis :
   a) avec une allocation de transition, conformément au Livre Premier, Titre 1er, Chapitre II bis, de la loi du 15 mai 1984 portant mesures d'harmonisation dans les régimes de pensions, Chapitre II de l'arrêté royal n° 72 du 10 novembre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants ou Chapitre IV de l'arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
   b) avec une pension de survie pendant une période unique de 12 mois civils consécutifs ou non.]2

  [2 La période de 12 mois civils visée sous b) est réduite du nombre de mois où :
   - une indemnité au sens de l'article 64quinquies de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
   - une indemnité au sens de l'article 107quater de l'arrêté royal du 22 décembre 1967 portant règlement général relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants;
   - un revenu de remplacement, au sens de l'article 76, 10° de la loi-programme du 28 juin 2013,
   a été cumulé avec le bénéfice d'une pension de survie.]2

   Pour l'application de cette disposition, sont considérées comme pension, la pension de vieillesse, de retraite, d'ancienneté ou de survie, et tous autres avantages en tenant lieu, accordés :
   a) par ou en vertu d'une loi belge ou étrangère;
   b) par un organisme de sécurité sociale, un pouvoir public ou d'utilité publique, belge ou étranger.]1

  Pour l'application de ce paragraphe est considérée comme activité accessoire en tant que travailleur salarié, l'activité salariée dont le nombre d'heures de travail, en moyenne, ne dépasse pas le nombre d'heures de travail dans l'emploi qui est interrompu.
  Pour l'application de ce paragraphe est considérée comme activité indépendante, l'activité qui oblige, selon la réglementation en vigueur, la personne concernée à s'inscrire auprès de l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants.
  § 2. Lorsque l'agent entame une quelconque activité de salarié rémunérée ou accroît une telle activité accessoire, il doit en avertir le directeur du bureau du chômage visé à l'article 27 préalablement à l'exercice d'une telle activité.
  L'agent perd le bénéfice de l'allocation le jour de l'exercice d'une activité visée à l'alinéa 1er ou le jour [3 où il exerce une activité indépendante plus longtemps que permis sur la base du § 1er, alinéa 1er ou 2.]3.
  Si le directeur du bureau du chômage visé à l'article 27 n'a pas été avisé préalablement à l'exercice d'une activité, l'allocation déjà payée est récupérée.
  § 3. L'agent est, pour les litiges qui découlent de l'exercice des activités visées aux §§ 1er et 2 et pour le contrôle de ces activités, assimilé au travailleur visé à l'arrêté royal du 2 janvier 1991 relatif à l'octroi d'allocations d'interruption.
  
Art.24. De overheden kunnen het statuut bepalen van de ambtenaar indien hij geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau, bedoeld in artikel 27 of afziet van de uitkeringen.
  Op de ambtenaar die geen of geen recht meer heeft door het enkel feit dat hij afziet van de uitkeringen omdat deze overeenkomstig de koninklijke besluiten nrs. 415, 416 en 418 van 16 juli 1986 niet verenigbaar zijn met het genot van een pensioen of dat hij het recht verloren heeft omdat hij de termijn van 12 maanden zelfstandige activiteit voorzien in artikel 23 overschreden heeft, is nochtans hetzelfde statuut van toepassing als datgene dat geldt voor de ambtenaar in loopbaanonderbreking met onderbrekingsuitkeringen.
Art.24. Les autorités peuvent déterminer le statut de l'agent qui n'a pas droit aux allocations d'interruption à la suite d'une décision du directeur du bureau du chômage, visé à l'article 27 ou s'il y renonce.
  A l'agent qui n'a pas ou plus droit aux allocations d'interruption par le seul fait qu'il a renoncé aux allocations parce que, conformément aux dispositions des arrêtés royaux n° 415, 416 et 418 du 16 juillet 1986, ou parce qu'il a perdu le droit aux allocations d'interruption parce qu'il a dépassé le délai de 12 mois d'activité indépendante prévu à l'article 23, s'applique toutefois le même statut que celui qui est d'application à l'agent en interruption de carrière et bénéficiant d'allocations d'interruption.
Art.25. § 1. Een volledige loopbaanonderbreking kan onmiddellijk aansluiten op een gedeeltelijke loopbaanonderbreking en omgekeerd en een vorm van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kan onmiddellijk aansluiten bij een andere. Voor de in dit besluit bepaalde minimumtermijnen wordt dan rekening gehouden met de samengenomen periodes.
  § 2. De verschillende overheden kunnen de voorwaarden en modaliteiten bepalen die toelaten dat een ambtenaar zijn ambt terug opneemt vooraleer de toegekende periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking verstreken is.
  § 3. In zoverre dat het niet een periode van loopbaanonderbreking of loopbaanhalvering betreft, die onmiddellijk aansluit bij een eerste periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking, dienen de onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode die minder bedraagt dan de verschillende minimumperiodes voorzien bij dit besluit terugbetaald te worden aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
  [1 In afwijking van het voorgaande lid, heeft de ambtenaar die een loopbaanonderbreking opneemt bedoeld in hoofdstuk II, afdelingen 1 en 2, en in hoofdstuk III, afdelingen 1, 2 en 3, mits akkoord van de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde, de mogelijkheid om de onderbreking stop te zetten voor de afloop van de verschillende minimumperiodes bedoeld in hoofdstuk II, afdelingen 1 en 2, en in hoofdstuk III, afdelingen 1, 2 en 3. De ambtenaar is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
   Indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumperiode niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties, en de dagen die hierop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
   Een stopzetting voor de afloop van de minimumperiodes, bedoeld in het tweede lid, doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van:
   1° de maximumduur van 60 maanden bedoeld in artikel 4 en in artikel 6, § 3;
   2° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden bedoeld in artikel 11;
   3° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden bedoeld in artikel 12, § 1.
   Wat betreft het verlof voor erkende mantelzorgers, bepaald in hoofdstuk III, afdeling 1bis, zijn de bepalingen voorzien in het koninklijk besluit van 20 juli 2021 houdende uitvoering van artikel 100ter, § 3, tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen van toepassing.]1

  § 4. De Administrateur-generaal van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of de door deze laatste aangewezen ambtenaar kan afzien van de terugvordering, in geval van stopzetting van de volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking, gemotiveerd door uitzonderlijke omstandigheden, als de ambtenaar daartoe een verzoekschrift, eventueel vergezeld van de nodige bewijsstukken, heeft ingediend bij de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 27 die het aan de administrateur-generaal doet toekomen.
  
Art.25. § 1er. Le passage direct d'une interruption complète à une interruption partielle et vice-versa et le passage d'une forme d'interruption partielle à une autre sont possibles. Pour les délais minimum fixés dans le présent arrêté il est alors tenu compte de l'ensemble des périodes.
  § 2. Les différentes autorités peuvent déterminer des conditions et modalités qui permettent à l'agent de reprendre sa fonction avant l'échéance de la période d'interruption complète ou partielle accordée.
  § 3. Pour autant qu'il ne s'agit pas d'une période d'interruption complète ou partielle qui fait immédiatement suite à une première période d'interruption complète ou partielle, les allocations d'interruption percues pour une période inférieure aux différents périodes minimales prévues par le présent arrêté doivent être remboursées à l'Office national de l'Emploi.
  [1 Par dérogation à l'alinéa précédent, l'agent qui prend une interruption de carrière telle que visée au chapitre II, sections 1re et 2, et au chapitre III, sections 1re, 2 et 3, moyennant l'accord du fonctionnaire dirigeant ou de son délégué, la possibilité de mettre fin à l'interruption avant l'expiration des différentes durées minimales prévues au chapitre II, sections 1re et 2, et au chapitre III, sections 1re, 2 et 3. L'agent est tenu d'informer le bureau de chômage de cette cessation par écrit et en temps utile. Si la communication au bureau de chômage est effectuée alors que l'interruption a déjà cessé et que le paiement des allocations a déjà été effectué en totalité pour le mois pendant lequel la cessation anticipée a eu lieu, les allocations octroyées à tort seront récupérées.
   Si les conditions visées à l'alinéa 2 sont remplies, la cessation intervenue avant l'expiration de la durée minimale n'entraîne pas la récupération des allocations afférentes à la période précédente. Le jour de la cessation de l'interruption des prestations de travail, ainsi que les jours qui suivent cette cessation et précèdent l'expiration de la durée minimale, sont déduits proportionnellement de l'allocation afférente au mois au cours duquel la cessation intervient.
   Le fait que la cessation ait lieu avant l'expiration des durées minimales, visées à l'alinéa 2, n'affecte pas le principe selon lequel les jours non pris qui sont nécessaires pour atteindre la durée minimale sont pris en compte dans le calcul:
   1° de la durée maximale de 60 mois visée aux articles 4 et 6, § 3;
   2° de la durée maximale de 12, 24 ou 48 mois visée à l'article 11;
   3° de la durée maximale de 4, 8, 20 ou 40 mois visée à l'article 12, § 1er.
   En ce qui concerne le congé pour les aidants proches reconnus visé au chapitre III, section 1rebis, les dispositions prévues dans l'arrêté royal du 20 juillet 2021 portant exécution de l'article 100ter, § 3, alinéa 2, de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales sont d'application.]1

  § 4. L'administrateur général de l'Office national de l'Emploi ou l'agent désigné par lui peut renoncer à la récupération en cas d'arrêt d'une interruption complète ou partielle motivée par des circonstances exceptionnelles, si l'agent introduit à cet effet une requête éventuellement accompagnée des pièces justificatives nécessaires auprès du directeur du bureau du chômage visé à l'article 27, qui la transmet à l'administrateur général.
  
Art.26. <KB 2005-06-15/31, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Om te kunnen genieten van onderbrekingsuitkeringen dient de betrokken ambtenaar over een woonplaats te beschikken in een land behorende tot de (Europese Economische Ruimte of in Zwitserland). <KB 2007-06-07/54, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2002>
  [1 ...]1
  De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. [2 ...]2
  [2 De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de ambtenaar werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn.]2
  [2 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]2
  
Art.26. <AR 2005-06-15/31, art. 4, 002; En vigueur : 01-09-2002> Pour pouvoir bénéficier d'allocations d'interruption, l'agent concerné doit disposer d'un domicile dans un pays appartenant à (l'Espace économique européen ou en Suisse). <AR 2007-06-07/54, art. 5, 005; En vigueur : 01-06-2002>
  [1 ...]1
  Les allocations d'interruption ne sont toutefois payables qu'en Belgique. [2 ...]2
  [2 Les allocations d'interruption sont payées une fois par mois à terme échu. Le paiement a lieu au plus tard dans le délai d'un mois. Ce délai prend cours le troisième jour ouvrable qui suit le moment où la décision d'octroi du droit aux allocations d'interruption a été communiquée à l'agent et au plus tôt à partir du jour où les conditions de paiement sont remplies.]2
  [2 Les allocations sont payées par virement sur un compte financier appartenant à l'espace unique de paiements en euros, tel que créé en vertu de la Directive (UE) 2015/2366 du Parlement européen et du Conseil du 25 novembre 2015 concernant les services de paiement dans le marché intérieur, modifiant les directives 2002/65/CE, 2009/110/CE et 2013/36/UE et le règlement (UE) n° 1093/2010, et abrogeant la directive 2007/64/CE.]2
  
HOOFDSTUK VI. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure.
CHAPITRE VI. - Demande de l'allocation d'interruption et procédure.
Art.27. [1 De ambtenaar die een onderbrekingsuitkering wenst te genieten, dient bij een ter post aangetekende brief een aanvraag in gericht aan het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in artikel 28.]1
  
Art.27. [1 L'agent qui désire bénéficier d'une allocation d'interruption introduit une demande par lettre recommandée à la poste à l'adresse de l'Office national de l'Emploi mentionnée sur le formulaire de demande visé à l'article 28.]1
  
Art.28. De aanvraag dient te gebeuren door middel van het formulier waarvan het model en de inhoud vastgesteld worden door het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening [1 ...]1.
  De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijsstukken de ambtenaar bij zijn aanvraag dient te voegen indien hij aanspraak maakt op de verhoogde uitkering voorzien bij artikel 5, § 2, of bij artikel 7, § 2 en § 3 bij artikel 8, § 3 en § 4, alsmede de termijnen binnen welke deze bewijsstukken dienen ingediend te worden.
  De aanvraagformulieren kunnen worden verkregen op het werkloosheidsbureau.
  
Art.28. La demande doit être introduite au moyen du formulaire dont le modèle et le contenu sont déterminés par le Comité de gestion de l'Office national de l'Emploi [1 ...]1.
  Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine les instruments de preuve que l'agent doit joindre à sa demande, lorsqu'il prétend à l'allocation majorée prévue à l'article 5, § 2, à l'article 7, §§ 2 et 3 ou à l'article 8, §§ 3 et 4, ainsi que les délais dans lesquels ces preuves doivent être introduites.
  Les formulaires de demande peuvent être obtenus auprès du bureau du chômage.
  
Art.29. Elke verlenging of nieuwe aanvraag dient te worden ingediend met inachtneming van dezelfde formaliteiten en termijnen als een eerste aanvraag.
Art.29. Toute prolongation ou toute nouvelle demande doit être introduite dans les mêmes formes et délais qu'une première demande.
Art.30. [1 [2 Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]2 Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld verzonden worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de verzending ervan.
   Indien het recht op uitkeringen op een latere datum ingaat overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid, wordt de ambtenaar, wat zijn bestuur betreft, toch geacht in loopbaanonderbreking te zijn vanaf de dag die op het aanvraagformulier is aangegeven.]1

  
Art.30. [1 [2 Le droit aux allocations est ouvert à partir du jour indiqué sur la demande d'allocations, lorsque tous les documents nécessaires, dûment et entièrement remplis, sont envoyés à l'adresse de l'Office national de l'Emploi mentionnée sur le formulaire de demande, dans le délai de deux mois, prenant cours le lendemain du jour indiqué sur la demande, et calculé de date à date.]2 Lorsque ces documents dûment et entièrement remplis, sont envoyés en dehors de ce délai, le droit aux allocations n'est ouvert qu'à partir du jour de leur envoi.
   Lorsque le droit aux allocations est ouvert à une date ultérieure, conformément aux dispositions de l'alinéa 1er, l'agent est cependant considéré comme étant en interruption de carrière, pour ce qui concerne son administration, depuis le jour mentionné sur le formulaire de demande.]1

  
Art.31. De directeur van het bevoegde werkloosheidsbureau neemt alle beslissingen inzake toekenning of ontzegging van het recht op onderbrekingen na de nodige onderzoekingen en navorderingen te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgelegd door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart aan de ambtenaar.
Art.31. Le directeur du bureau du chômage compétent prend toutes décisions en matière d'octroi ou d'exclusion du droit aux allocations d'interruption après avoir procédé ou fait procéder aux enquêtes et investigations nécessaires. Il inscrit sa décision sur une carte d'interruption d'allocation dont le modèle et le contenu sont fixés par l'Office national de l'Emploi. Le directeur envoie un exemplaire de cette carte d'interruption d'allocation à l'agent.
Art.32. [1 § 1. Alvorens hij een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van de uitkeringen neemt, roept de directeur de ambtenaar op teneinde hem te horen. De ambtenaar moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in verband met zijn verweermiddelen:
   1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de ambtenaar de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet, terwijl hij de uitoefening ervan reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
   2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 5, 7, 8 en 13;
   3° wanneer de ambtenaar schriftelijk heeft meegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord.
   Indien de ambtenaar de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld.
   Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmalig uitstel verleend.
   De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht, door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag vóór de dag waarop het personeelslid wordt opgeroepen.
   De ambtenaar kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.
   De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis van de betrokken ambtenaar gebracht en dient te vermelden voor welke periode er wordt teruggevorderd alsook welk bedrag wordt teruggevorderd.
   De directeur zendt een afschrift van deze beslissing aan de overheid onder welke het personeelslid ressorteert.
   De ambtenaar kan tegen de beslissingen van de directeur tot uitsluiting van het recht of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen 3 maanden na de kennisgeving bij de bevoegde arbeidsrechtbank in beroep gaan.
   § 2. De bepalingen in § 1, eerste lid, zijn evenwel niet van toepassing, indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
   1° de Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van artikel 23;
   2° de ambtenaar werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
   Indien de ambtenaar in toepassing van deze paragraaf, vraagt gehoord te worden, wordt toepassing gemaakt van § 1.
   § 3. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer :
   - ofwel de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau;
   - ofwel de ambtenaar die een vereiste aangifte niet heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou gehad hebben op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.]1

  [2 Wanneer de ambtenaar evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]2
  
Art.32. [1 § 1er. Préalablement à toute décision d'exclusion ou de récupération des allocations, le directeur convoque l'agent aux fins d'être entendu. Cependant, le membre du personnel ne doit pas être convoqué pour être entendu en ses moyens de défense :
   1° lorsque la décision d'exclusion est due à une reprise de travail, une mise à la pension, une fin de contrat de travail ou au fait que l'agent poursuit l'exercice d'une activité indépendante alors qu'il a cumulé pendant un an l'exercice de cette activité avec le bénéfice des allocations d'interruption;
   2° dans le cas d'une récupération à la suite de l'octroi d'un montant d'allocations ne correspondant pas aux dispositions des articles 5, 7, 8 et 13;
   3° lorsque l'agent a communiqué par écrit qu'il ne désire pas être entendu.
   Si l'agent est empêché le jour de la convocation, il peut demander la remise de l'audition à une date ultérieure, laquelle ne peut être postérieure de plus de quinze jours à celle qui était fixée pour la première audition.
   La remise n'est accordée qu'une seule fois, sauf en cas de force majeure.
   La demande de remise doit, sauf en cas de force majeure, parvenir au bureau du chômage au plus tard la veille du jour auquel l'agent a été convoqué.
   L'agent peut se faire représenter ou assister par un avocat ou un délégué d'une organisation représentative des travailleurs.
   La décision du directeur, par laquelle des allocations d'interruption perçues indûment sont récupérées, est notifiée à l'agent concerné par lettre recommandée à la poste et doit mentionner aussi bien la période pour laquelle il y a récupération que le montant à récupérer.
   Le directeur envoie une copie de cette décision à l'autorité dont relève l'agent.
   L'agent peut aller en appel contre les décisions du directeur d'exclusion du droit ou de récupération des allocations, à peine de déchéance, auprès du tribunal du travail compétent, dans les trois mois de la notification de la décision.
   § 2. Les dispositions du § 1er, alinéa 1er, ne s'appliquent pas, si les conditions suivantes sont simultanément remplies :
   1° l'Office a constaté un cumul non autorisé avec une activité complémentaire en tant que salarié au sens de l'article 23;
   2° l'agent a été informé par écrit de cette constatation et de la possibilité, dans les quinze jours qui suivent le dépôt à la poste de la lettre de l'Office, de se défendre par écrit ou de demander par écrit une audition.
   Si l'agent demande une audition en application de ce paragraphe, le § 1er est d'application.
   § 3. Le directeur peut renoncer à la récupération lorsque :
   - soit les allocations d'interruption ont été payées à tort à la suite d'une erreur juridique ou matérielle du bureau du chômage;
   - soit l'agent qui n'a pas effectué une déclaration requise ou l'a effectuée tardivement, prouve qu'il a agi de bonne foi et qu'il aurait eu droit aux allocations s'il avait effectué à temps sa déclaration.]1

  [2 Toutefois, lorsque l'agent prouve qu'il a perçu de bonne foi des allocations auxquelles il n'avait pas droit, la récupération est, en tous cas, limitée aux cent cinquante derniers jours d'indemnisation indue. Cette limitation n'est pas applicable en cas de cumul avec une prestation accordée en vertu d'un régime de sécurité sociale.]2
  
Art. 32/1. [1 Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.]1
  
Art. 32/1. [1 Le Comité de gestion de l'Office national de l'Emploi est autorisé à renoncer en tout ou en partie aux sommes restant à rembourser, conformément aux articles 171 à 174 inclus, à l'exception de l'article 173, 5°, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage.]1
  
Afdeling 4. - Toezicht.
Section 4. - Contrôle.
Art.33. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, worden de personeelsleden van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 van economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art.33. Sans préjudice des devoirs qui incombent aux officiers de police judiciaire, les membres du personnel de l'Office national de l'Emploi désignés conformément à l'article 22 de la loi du 14 février 1961 d'expansion économique, de progrès social et de redressement financier, sont chargés du contrôle des dispositions du présent chapitre.
HOOFDSTUK VII. - Overgangsmaatregelen en slotbepalingen.
CHAPITRE VII. - Dispositions transitoires et finales.
Art.34. Zolang de verschillende overheden de bepalingen van dit besluit niet toepasselijk gemaakt hebben blijven de verschillende wetsbepalingen of reglementaire bepalingen die het stelsel van loopbaanonderbreking regelen voor de personeelsleden onder hun bevoegdheid vallen van kracht, zelfs indien deze bepalingen verwijzen naar het koninklijk besluit van 18 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en de andere diensten van de ministeries en/of de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de Rijksbesturen.
Art.34. Aussi longtemps que les différentes autorités n'ont pas rendu applicables les dispositions du présent arrêté, les différentes dispositions légales ou réglementaires qui règlent le système d'interruption de carrière pour les membres du personnel pour lesquels elles sont compétentes, restent d'application, même si les dispositions se réfèrent à l'arrêté royal du 18 février 1991 relatif à l'interruption de la carrière professionnelle dans les administrations et autres services des ministères et/ou à l'arrêté royal du 28 février 1991 relatif à l'interruption à mi-temps de la carrière professionnelle dans les administrations de l'Etat.
Art.35. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 1999.
Art.35. Le présent arrêté produits ses effets le premier mai 1999.
Art. 36. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 36. Notre Ministre de l'Emploi et du Travail et Notre Ministre de la Fonction publique sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent arrêté.