Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
29 JUNI 1998. - Programmadecreet (VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-07-1998 en tekstbijwerking tot 29-04-2024)
Titre
29 JUIN 1998. - Décret-programme (TRADUCTION). (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 18-07-1998 et mise à jour au 29-04-2024)
Informations sur le document
Info du document
Table des matières
Tekst (139)
Texte (139)
HOOFDSTUK I. - Onderwijs.
CHAPITRE I. - Enseignement.
Afdeling 1. - Afwijking van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs.
Section 1. - Dérogation au décret du 18 avril 1994 fixant le montant des subventions de fonctionnement pour l'enseignement subventionné.
Artikel 1. In afwijking van artikel 7 van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs worden de in dit decreet bepaalde toelagenbedragen, voor het schooljaar 1998-1999, verhoogd door een koppeling aan het indexcijfer, waarbij :
  1° het indexcijfer van september 1992 (113,17) als basisindexcijfer geldt;
  2° het indexcijfer van september 1996 (123,02) als nieuw indexcijfer geldt.
Article 1. Par dérogation à l'article 7 du décret du 18 avril 1994 fixant le montant des subventions de fonctionnement pour l'enseignement subventionné, les montants de subventionnement fixés dans le décret seront, pour l'année scolaire 1998-1999, majorés sur la base de l'indexation suivante :
  1° l'indice du mois de septembre 1992 (113,17) sert d'indice de base;
  2° l'indice du mois de septembre 1996 (123,02) sert de nouvel indice.
Art.2. Deze afdeling treedt in werking op 1 september 1998.
Art.2. Cette section entre en vigueur le 1er septembre 1998.
Afdeling 2. - Berekening van het aantal lestijden/leerkracht voor de inrichtingen van het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I voor het schooljaar 1998-1999.
Section 2. - Calcul du nombre de périodes-professeur pour les établissements d'enseignement secondaire de plein exercice de type I pour l'année scolaire 1998-1999.
Art.3. Het opschrift van afdeling 3 van hoofdstuk I van het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt vervangen als volgt : "Afdeling 3. - Berekening van het aantal lestijden/leerkracht voor de inrichtingen van het secundair onderwijs met volledig leerplan van het type I voor het schooljaar 1998-1999".
Art.3. Le titre de la section 3 du chapitre I du décret-programme 1997 du 20 mai 1997 est remplacé par le libellé suivant : " Section 3. - Calcul du nombre de périodes-professeur dans les établissements d'enseignement secondaire de plein exercice de type I pour l'année scolaire 1998-1999. ".
Art.4. In artikel 3 van hetzelfde decreet worden de woorden "schooljaar 1996-1997" en "schooljaar 1997-1998" resp. vervangen door "schooljaar 1997-1998" en "schooljaar 1998-1999".
Art.4. A l'article 3 du même décret, les termes " année scolaire 1996-1997 " et " année scolaire 1997-1998 " sont respectivement remplacés par " année scolaire 1997-1998 " et " année scolaire 1998-1999 ".
Art.5. Deze afdeling treedt in werking op 1 september 1998.
Art.5. Cette section entre en vigueur le 1er septembre 1998.
Afdeling 3. - Wijziging van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald.
Section 3. - Modification du décret du 27 juin 1990 fixant la façon de déterminer les fonctions du personnel dans l'enseignement spécial.
Art.6. Artikel 1, § 3 van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald, wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "§ 3. De voor de volgende normen in aanmerking komende leerlingen zijn die welke overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden en de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs als regelmatige leerlingen dienen beschouwd te worden alsook de leerlingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 16 van onderhavig besluit.".
Art.6. L'article 1er, § 3, du décret du 27 juin 1990 fixant la façon de déterminer les fonctions du personnel dans l'enseignement spécial, est remplacé par la disposition suivante :
  " § 3. Les élèves pris en considération pour les normes ci-après sont ceux qui doivent être considérés comme élèves réguliers conformément à l'arrêté royal du 28 juin 1978 portant définition des types et organisation de l'enseignement spécial et déterminant les conditions d'admission et de maintien dans les divers niveaux d'enseignement spécial, ainsi que ceux qui répondent aux conditions de l'article 16. ".
Art.7. Artikel 3, § 1, 1° van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "1° In de types 1, 2, 3, 4, 6, 7 en 8 het aantal regelmatige leerlingen ingeschreven op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar;".
Art.7. L'article 3, § 1er, 1° du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " 1° pour les types 1, 2, 3, 4, 6, 7 et 8 le nombre d'élèves réguliers inscrits au dernier jour d'école du mois de septembre de l'année scolaire en cours; ".
Art.8. Artikel 3, § 2 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "§ 2. Indien het lesurenpakket dat voor het lopende schooljaar wordt vastgelegd, kleiner is dan het laatste overeenstemmend urenpakket van het vorige schooljaar, dan worden de boventallig geworden lesuren tot en met 30 september van het lopende schooljaar georganiseerd of gesubsidieerd.".
Art.8. L'article 3, § 2 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " § 2. S'il s'avère qu'un capital périodes fixé pour l'année scolaire en cours est inférieur au dernier capital périodes correspondant de l'année précédente, les périodes de cours excédentaires sont organisées ou subsidiées jusqu'au 30 septembre inclus de l'année scolaire en cours. ".
Art. 9. Artikel 7 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 27 juni 1990, wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 7. De richtgetallen per type worden als volgt vastgesteld :
Art. 9. L'article 7 du même décret, modifié par le décret du 27 juin 1990, est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 7. Les nombres guides par type d'enseignement sont fixés comme suit :
het type 1 :richtgetal 8,25;
het type 2 :tot en met 34 leerlingen : richtgetal 6
 vanaf de 35ste leerling : richtgetal 7;
het type 3 :richtgetal 5,5;
het type 4 :richtgetal 5,5;
het type 8 :richtgetal 8.``.
het type 1 :richtgetal 8,25;het type 2 :tot en met 34 leerlingen : richtgetal 6vanaf de 35ste leerling : richtgetal 7;het type 3 :richtgetal 5,5;het type 4 :richtgetal 5,5;het type 8 :richtgetal 8.``.
type 1 :nombre guide 8,25;
type 2 :jusqu`au 34eme élève inclus, nombre guide 6
 à partir du 35eme élève, nombre guide 7;
type 3 :nombre guide 5,5;
type 4 :nombre guide 5,5;
type 8 :nombre guide 8.``.
type 1 :nombre guide 8,25;type 2 :jusqu`au 34eme élève inclus, nombre guide 6à partir du 35eme élève, nombre guide 7;type 3 :nombre guide 5,5;type 4 :nombre guide 5,5;type 8 :nombre guide 8.``.
Art.10. Artikel 22 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 22. Het aantal uren klassedirectie die buiten het lesurenpakket kunnen worden toegekend, wordt bepaald door het totaal aantal leerlingen door 12 te delen die op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn.".
Art.10. L'article 22 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 22. Le nombre de périodes attribuables en dehors du capital périodes pour les directions de classe s'obtient en divisant par 12 le nombre total des élèves inscrits au dernier jour d'école du mois de septembre de l'année scolaire en cours. ".
Art.11. Artikel 24 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 24. Indien het aantal in aanmerking komende leerlingen op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar minimum 300 bedraagt, kan een ambt van onderdirecteur georganiseerd of gesubsidieerd worden.".
Art.11. L'article 24 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 24. Si le nombre d'élèves à prendre en considération au dernier jour d'école du mois de septembre de l'année scolaire en cours atteint au moins 300, un poste de sous-directeur peut être organisé ou subsidié. ".
Art.12. Artikel 27, § 4 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "§ 4. De voor de volgende normen in aanmerking komende leerlingen zijn die welke overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden en de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs als regelmatige leerlingen dienen beschouwd te worden, en die ingeschreven zijn op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar.".
Art.12. L'article 27, § 4 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " § 4. Les élèves pris en considération pour les normes ci-après sont ceux qui doivent être considérés comme élèves réguliers conformément à l'arrêté royal du 28 juin 1978 portant définition des types et organisation de l'enseignement spécial et déterminant les conditions d'admission et de maintien dans les divers niveaux de l'enseignement spécial, et qui sont inscrits au dernier jour d'école du mois de septembre de l'année scolaire en cours. ".
Art.13. Artikel 28 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 28. Indien het lesurenpakket dat voor het lopende schooljaar wordt vastgesteld, kleiner is dan het laatste overeenstemmend lesurenpakket van het vorig schooljaar, dan worden de boventallig geworden uren tot en met 30 september van het lopende schooljaar georganiseerd of gesubsidieerd.".
Art.13. L'article 28 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 28. S'il s'avère que le capital périodes fixé pour l'année scolaire en cours est inférieur au dernier capital périodes correspondant de l'année scolaire précédente, les périodes excédentaires sont organisées ou subsidiées jusqu'au 30 septembre inclus de l'année scolaire en cours. ".
Art.14. Artikel 35, § 4 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "§ 4. De voor de volgende normen in aanmerking komende leerlingen zijn die welke overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden en de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs als regelmatige leerlingen dienen beschouwd te worden, en die ingeschreven zijn op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar.".
Art.14. L'article 35, § 4 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " § 4. Les élèves pris en considération pour les normes ci-après sont ceux qui doivent être considérés comme élèves réguliers conformément à l'arrêté royal du 28 juin 1978 portant définition des types et organisation de l'enseignement spécial et déterminant les conditions d'admission et de maintien dans les divers niveaux de l'enseignement spécial, et qui sont inscrits au dernier jour d'école du mois de septembre de l'année scolaire en cours. ".
Art.15. Artikel 38 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 38. Indien het lesurenpakket dat voor het lopende schooljaar wordt vastgelegd, kleiner is dan het laatste overeenstemmend lesurenpakket van het vorig schooljaar, dan worden de boventallig geworden uren tot en met 30 september van het lopende schooljaar georganiseerd of gesubsidieerd.".
Art.15. L'article 38 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 38. S'il s'avère que le capital périodes fixé pour l'année scolaire en cours est inférieur au dernier capital périodes correspondant de l'année scolaire précédente, les périodes excédentaires sont organisées ou subsidiées jusqu'au 30 septembre inclus de l'année scolaire en cours. ".
Art.16. Artikel 44, § 2 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "§ 2. In aanmerking komende interne leerlingen zijn die welke als regelmatige leerlingen dienen beschouwd te worden overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden en de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, die op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar als interne leerlingen ingeschreven zijn en die in een school voor buitengewoon onderwijs de lessen volgen.".
Art.16. L'article 44, § 2 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " § 2. Les élèves internes pris en considération pour les normes ci-après sont ceux qui doivent être considérés comme élèves réguliers conformément à l'arrêté royal du 28 juin 1978 portant définition des types et organisation de l'enseignement spécial et déterminant les conditions d'admission et de maintien dans les divers niveaux de l'enseignement spécial, sont inscrits comme élèves internes au dernier jour d'école du mois de septembre de l'année scolaire en cours et suivent les cours dans une école d'enseignement spécial. ".
Art.17. Artikel 46 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 46. Indien het lesurenpakket dat voor het lopende schooljaar wordt vastgelegd, kleiner is dan het laatste overeenstemmend lesurenpakket van het vorig schooljaar, dan worden de boventallig geworden uren tot en met 30 september van het lopende schooljaar georganiseerd.".
Art.17. L'article 46 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 46. S'il s'avère que le capital périodes fixé pour l'année scolaire en cours est inférieur au dernier capital périodes correspondant de l'année scolaire précédente, les périodes excédentaires sont organisées jusqu'au 30 septembre inclus de l'année scolaire en cours. ".
Art.18. Artikel 51 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 51. Binnen het lesurenpakket kunnen in de categorie van het paramedisch personeel de ambten van kinderverzorger, verpleger, kinesitherapeut en logopedist worden ingericht.".
Art.18. L'article 51 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 51. Dans les limites du capital périodes, des emplois de puériculteur/puéricultrice, d'infirmier/infirmière, de kinésithérapeute et de logopède peuvent être créés dans la catégorie du personnel paramédical. ".
Art.19. Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 september 1990.
Art.19. La présente section produit ses effets au 1er septembre 1990.
Afdeling 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs.
Section 4. - Modification de l'arrêté royal du 15 avril 1977 fixant les règles et les conditions du calcul du nombre d'emplois dans certaines fonctions du personnel auxiliaire d'éducation et du personnel administratif des établissements d'enseignement secondaire et d'enseignement supérieur, à l'exception de l'enseignement supérieur universitaire.
Art. 20. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 61 van 20 juli 1982, het decreet van 27 juni 1990, het decreet van 22 juni 1993 en het programmadecreet van 4 maart 1996, wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 3. § 1. In de secundaire scholen met volledig leerplan worden de volgende betrekkingen opgericht of gesubsidieerd overeenkomstig het aantal leerlingen in de eerste kolom :
Art. 20. L'article 3 de l'arrêté royal du 15 avril 1977 fixant les règles et les conditions de calcul du nombre d'emplois dans certaines fonctions du personnel auxiliaire d'éducation et du personnel administratif des établissements d'enseignement secondaire et d'enseignement supérieur, à l'exception de l'enseignement supérieur universitaire, modifié par l'arrêté royal n° 61 du 20 juillet 1982, le décret du 27 juin 1990, le décret du 22 juin 1993 et le décret-programme du 4 mars 1996, est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 3. § 1er. Dans les écoles secondaires de plein exercice, les emplois suivants sont créés ou subventionnés en fonction du nombre d'élèves repris dans la première colonne :
Aantal leerlingenBetrekking
  
minder dan 801 opvoeder-huismeester
80+ 1 studiemeester-opvoeder
160+ 1 studiemeester-opvoeder
240+ 1 klerk-typist
320+ 1 studiemeester-opvoeder
400+ 1 directie-secretaris of
 1 studiemeester-opvoeder
520+ 1 secretaris-bibliothecaris of
 1 studiemeester-opvoeder
550+ 1 onderdirecteur of 1 provisor
640+ 1 studiemeester-opvoeder
Aantal leerlingenBetrekkingminder dan 801 opvoeder-huismeester80+ 1 studiemeester-opvoeder160+ 1 studiemeester-opvoeder240+ 1 klerk-typist320+ 1 studiemeester-opvoeder400+ 1 directie-secretaris of1 studiemeester-opvoeder520+ 1 secretaris-bibliothecaris of1 studiemeester-opvoeder550+ 1 onderdirecteur of 1 provisor640+ 1 studiemeester-opvoeder
plus één betrekking als studiemeester-opvoeder per elke bijkomende schijf van 120 leerlingen.
  Indien een afdeling voor basisonderwijs bij een secundaire school is aangesloten of indien een basisschool van dezelfde inrichtende macht die niet over een eigen administratief personeel beschikt, zich ook in de vestigingsplaats van de secundaire school bevindt, dan worden de leerlingen van de afdeling voor basisonderwijs of van de basisschool in aanmerking genomen om het aantal leerlingen te bereiken dat vereist is om een betrekking als klerk-typist te organiseren of te subsidiëren. Het aantal leerlingen van de afdeling voor basisonderwijs of van de basisschool wordt met de coëfficiënt 0,5 vermenigvuldigd.
  § 2. In de hogescholen met volledig leerplan wordt een betrekking als opvoeder-huismeester georganiseerd of gesubsidieerd.
  Indien de hogeschool ten minste 80 resp. 160 studenten telt, dan wordt een halve resp. volle betrekking als klerk-typist georganiseerd of gesubsidieerd.
  Indien een afdeling voor basisonderwijs bij een hogeschool is aangesloten of een basisschool van dezelfde inrichtende macht die niet over een eigen administratief personeel beschikt, zich ook in de vestigingsplaats van de hogeschool bevindt, dan worden de leerlingen van de afdeling voor basisonderwijs of van de basisschool in aanmerking genomen om het aantal leerlingen te bereiken dat vereist is om een betrekking als klerk-typist te organiseren of te subsidiëren. Het aantal leerlingen van de afdeling voor basisonderwijs of van de basisschool wordt met de coëfficiënt 0,5 vermenigvuldigd.
  § 3. Indien een basisschool die niet over een eigen administratief personeel beschikt, een secundaire school en een hogeschool van dezelfde inrichtende macht zich in dezelfde vestigingsplaats bevinden, dan is § 2, lid 3 van toepassing voor de berekening van de betrekking als klerk-typist als het om een pedagogische hogeschool gaat, anders is § 1, lid 2 van toepassing.
  § 4. In onderwijsinrichtingen die gelijktijdig een aanvullend secundair beroepsonderwijs met volledig leerplan, een secundair onderwijs met volledig leerplan en een hoger onderwijs met volledig leerplan organiseren, wordt :
  1° een betrekking als opvoeder-huismeester georganiseerd of gesubsidieerd;
  2° een halve resp. volle betrekking als klerk-typist georganiseerd of gesubsidieerd, indien de onderwijsinrichting in totaal ten minste 80 resp. 160 leerlingen telt.
  § 5. In een secundaire school die het aantal leerlingen vereist om een betrekking als onderdirecteur of als provisor te organiseren of te subsidiëren niet meer bereikt, wordt die betrekking in afwijking van § 1 verder georganiseerd of gesubsidieerd zolang de school ten minste 500 leerlingen telt. Wordt dit aantal gedurende twee opéénvolgende schooljaren niet bereikt, dan wordt die betrekking niet meer georganiseerd of gesubsidieerd.
  § 6. De Regering kan van het aantal berekende betrekkingen afwijken om aan specifieke behoeften te beantwoorden die voortvloeien uit een sluiting, overname of fusie.".
Nombre d'élèvesEmplois
  
moins de 801 éducateur économe
80+ 1 surveillant éducateur
160+ 1 surveillant éducateur
240+ 1 commis-dactylographe
320+ 1 surveillant éducateur
400+ 1 secrétaire de direction ou
 1 surveillant éducateur
520+ 1 secrétaire-bibliothécaire ou
 1 surveillant éducateur
550+ 1 sous-directeur ou 1 proviseur
640+ 1 surveillant éducateur
Nombre d'élèvesEmploismoins de 801 éducateur économe80+ 1 surveillant éducateur160+ 1 surveillant éducateur240+ 1 commis-dactylographe320+ 1 surveillant éducateur400+ 1 secrétaire de direction ou1 surveillant éducateur520+ 1 secrétaire-bibliothécaire ou1 surveillant éducateur550+ 1 sous-directeur ou 1 proviseur640+ 1 surveillant éducateur
et par tranche de 120 élèves supplémentaires, un emploi de surveillant éducateur
  Si une section fondamentale est annexée à une école secondaire ou si une école fondamentale du même pouvoir organisateur qui ne dispose pas d'un personnel administratif propre se trouve également dans l'implantation de l'école secondaire, les élèves de la section ou de l'école fondamentale sont pris en compte pour atteindre le nombre d'élèves requis pour l'organisation ou le subventionnement d'un emploi de commis-dactylographe. Le nombre d'élèves de la section ou de l'école fondamentale est multiplié par un coefficient de 0,5.
  § 2. Un emploi de surveillant éducateur est organisé ou subventionné dans les écoles supérieures de plein exercice.
  Un emploi de commis-dactylographe à mi-temps ou à temps plein sera organisé ou subventionné, selon que l'école supérieure compte au moins 80 ou 160 étudiants.
  Si une section fondamentale est annexée à une école supérieure ou si une école fondamentale du même pouvoir organisateur qui ne dispose pas d'un personnel administratif propre se trouve également dans l'implantation de l'école supérieure, les élèves de la section ou de l'école fondamentale sont pris en compte pour atteindre le nombre d'élèves requis pour l'organisation ou le subventionnement d'un emploi de commis-dactylographe. Le nombre d'élèves de la section ou de l'école fondamentale est multiplié par un coefficient de 0,5.
  § 3. Si une école fondamentale qui ne dispose pas d'un personnel administratif propre, une école secondaire et une école supérieure d'un même pouvoir organisateur se trouvent dans une même implantation, le § 2, alinéa 3 est d'application pour le calcul de l'emploi de commis-dactylographe s'il s'agit d'une école supérieure pédagogique, sinon, c'est le § 1er, alinéa 2 qui est d'application.
  § 4. Dans les établissements d'enseignement qui organisent parallèlement un enseignement professionnel secondaire complémentaire de plein exercice, un enseignement secondaire de plein exercice et un enseignement supérieur de plein exercice, est organisé ou subventionné :
  1° un emploi éducateur économe;
  2° un emploi de commis-dactylographe à mi-temps ou à temps plein, selon que l'établissement d'enseignement compte au moins 80 ou 160 élèves au total.
  § 5. Par dérogation au § 1er, dans une école secondaire qui n'atteint plus le nombre d'élèves requis pour l'organisation ou le subventionnement de l'emploi de sous-directeur ou de proviseur, cet emploi continue d'être organisé ou subventionné tant que l'école compte au moins 500 élèves. Si ce nombre d'élèves n'est pas atteint deux années scolaires de suite, l'emploi n'est plus organisé ou subventionné.
  § 6. Le Gouvernement peut déroger au nombre d'emplois ainsi calculé afin de pouvoir répondre à des besoins spécifiques en cas de fermeture, de reprise ou de fusion. ".
Art.21. In hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 61 van 20 juli 1982, het koninklijk besluit van 13 maart 1985, het decreet van 22 juni 1993 en bij het programmadecreet van 4 maart 1996, wordt een artikel 3bis ingevoegd dat luidt als volgt :
  "Artikel 3bis. In afwijking van artikel 3, § 1 wordt in een secundaire school die het aantal leerlingen vereist om een betrekking als klerk-typist te organiseren of te subsidiëren niet meer bereikt, een halve betrekking als klerk-typist verder georganiseerd of gesubsidieerd zolang de school tenminste 180 leerlingen telt.".
Art.21. Dans le même arrêté royal, modifié par l'arrêté royal n° 61 du 20 juillet 1982, l'arrêté royal du 13 mars 1985, le décret du 22 juin 1993 et le décret-programme du 4 mars 1996, est inséré un article 3bis, libellé comme suit :
  " Art. 3bis. Par dérogation à l'article 3, § 1er, si une école secondaire n'atteint plus le nombre d'élèves requis pour l'organisation ou le subventionnement d'un emploi de commis-dactylographe, un demi-emploi de commis-dactylographe continue d'être organisé ou subventionné tant que l'école compte au moins 180 élèves. ".
Art.22. Artikel 15 heeft uitwerking m.i.v. 1 september 1997 en artikel 16 heeft uitwerking m.i.v. 2 september 1996.
Art.22. L'article 20 produit ses effets au 1er septembre 1997, l'article 21 au 2 septembre 1996.
Afdeling 5. - Wijziging van het decreet van 5 februari 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte voor de personeelsleden van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en PMS-centra.
Section 5. - Modification du décret du 5 février 1996 relatif au contrôle des absences pour maladie des membres du personnel des établissements d'enseignement et centres P.M.S. organisés ou subventionnés par la Communauté germanophone.
Art.23. Artikel 3 van het decreet van 5 februari 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte voor de personeelsleden van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en PMS-centra wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 3. Het personeelslid mag een controleonderzoek niet weigeren dat uitgevoerd wordt om na te zien of zijn afwezigheid wegens ziekte al dan niet gerechtvaardigd is.
  De Regering wijst ofwel artsen aan die ermee belast worden de controleonderzoeken uit te voeren of een inrichting die ermee belast wordt de controleonderzoeken door artsen te laten uitvoeren.
  De Regering legt de overige modaliteiten van de controle vast.".
Art.23. L'article 3 du décret du 5 février 1996 relatif au contrôle des absences pour maladie des membres du personnel des établissements d'enseignement et centres P.M.S. organisés ou subventionnés par la Communauté germanophone est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 3. Le membre du personnel ne peut refuser un examen de contrôle ayant pour but de vérifier le bien-fondé de l'absence pour maladie.
  Le Gouvernement désigne soit des médecins chargés de pratiquer les examens de contrôle, soit un établissement chargé de faire pratiquer les examens de contrôle par des médecins.
  Le Gouvernement fixe les autres modalités de la procédure de contrôle. ".
Art.24. In artikel 4, lid 2 van hetzelfde decreet wordt de laatste zin met de volgende bepaling vervangen :
  "Slagen ze er niet in, dan wordt de definitieve beslissing, in het kader van een scheidsrechterlijke procedure, door een geneesheer deskundige genomen die door een controlearts of door de inrichting bedoeld in artikel 3, lid 2 in onderlinge overeenstemming met de arts van het personeelslid aangewezen wordt.".
Art.24. L'article 4, alinéa 2, dernière phrase du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " S'ils n'y arrivent pas, c'est un médecin-expert désigné dans le cadre d'une procédure d'arbitrage et de commun accord entre le médecin contrôleur ou l'établissement visé à l'article 3, alinéa 2, et le médecin du membre du personnel qui prendra la décision définitive. ".
Art.25. Artikel 5 van hetzelfde decreet wordt met volgend lid aangevuld :
  "Indien de geneesheer-deskundige een ongunstige beslissing neemt t.a.v. het personeelslid draagt dit laatste de kosten van de scheidsrechterlijke procedure bedoeld in artikel 4, lid 2.".
Art.25. L'article 5 du même décret est complété par l'alinéa suivant :
  " Le membre du personnel supporte les frais de la procédure d'arbitrage visée à l'article 4, alinéa 2, lorsque le médecin-expert se prononce en sa défaveur. ".
Art.26. Deze afdeling treedt in werking op de dag waarop het programmadecreet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art.26. La présente section entre en vigueur le jour où le décret-programme est publié au Moniteur belge.
Afdeling 6. - Aanvulling van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen.
Section 6. - Complément de l'arrêté royal du 22 avril 1969 fixant les titres requis des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat et des internats dépendant de ces établissements.
Art.27. In het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 1970, 3 juni 1976, 1 april 1977 en 21 oktober 1980 wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd dat de artikelen 13bis tot en met 13quinquies omvat en als volgt luidt :
  "HOOFDSTUK IIbis. - Uurroosteraanvullingen in het gemeenschapsonderwijs.
  Artikel 13bis. § 1. Binnen eenzelfde inrichting en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling worden elk personeelslid dat in het secundair onderwijs vastbenoemd is en niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking werd gesteld en aan wie in zijn ambt een aantal lestijden niet kon worden toevertrouwd dat minstens gelijk is aan hetgeen waarvoor het wordt bezoldigd, cursussen toevertrouwd in elk ander ambt van dezelfde categorie waarvoor het vereist bekwaamheidsbewijs bezit.
  Indien meerdere in vast verband benoemde personeelsleden in de situatie verkeren die in het eerste lid bedoeld is, worden de cursussen prioritair toevertrouwd aan het personeelslid dat de grootste dienstanciënniteit kan bewijzen.
  Indien de betrokken personeelsleden dezelfde dienstanciënniteit hebben, dan wordt het personeelslid met de grootste ambtanciënniteit in aanmerking genomen. Bij gelijke ambtsanciënniteit heeft het oudste personeelslid de voorrang.
  De cursussen bedoeld in het eerste lid zijn de cursussen die niet werden toevertrouwd aan een vastbenoemd of tot de stage toegelaten personeelslid.
  De in het eerste lid bedoelde regeling is niet van toepassing op de titularissen van de ambten van leraar godsdienst of niet-confessionele zedenleer noch voor de toewijzing van deze cursussen.
  § 2. Binnen eenzelfde inrichting en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling worden elk personeelslid dat in het secundair onderwijs vastbenoemd is, niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking werd gesteld en aan wie in zijn ambt een aantal lestijden niet kon worden toevertrouwd dat minstens gelijk is aan hetgeen waarvoor het wordt bezoldigd, de cursussen van de tweede graad van het secundair onderwijs toevertrouwd in vakken waarvoor het gemachtigd is te onderwijzen op grond van het ambt waartoe het vastbenoemd is.
  Indien meerdere in vast verband benoemde personeelsleden in de situatie verkeren die in het eerste lid bedoeld is, worden de cursussen prioritair toevertrouwd aan het personeelslid dat de grootste dienstanciënniteit kan bewijzen.
  Indien de betrokken personeelsleden dezelfde dienstanciënniteit hebben, dan wordt het personeelslid met de grootste ambtanciënniteit in aanmerking genomen. Bij gelijke ambtsanciënniteit heeft het oudste personeelslid de voorrang.
  De cursussen bedoeld in het eerste lid zijn de cursussen die niet werden toevertrouwd aan een vastbenoemd of tot de stage toegelaten personeelslid.
  § 3. Binnen eenzelfde inrichting en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling kunnen elk personeelslid dat in het secundair onderwijs vastbenoemd is, niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking werd gesteld en aan wie in zijn ambt een aantal lestijden niet kon worden toevertrouwd dat minstens gelijk is aan hetgeen waarvoor het wordt bezoldigd, de algemene en bijzondere cursussen van de derde graad van het secundair beroepsonderwijs worden toevertrouwd in de vakken die het gemachtigd is te onderwijzen op grond van het ambt waartoe het vastbenoemd is.
  De cursussen bedoeld in het eerste lid zijn de cursussen die niet werden toevertrouwd aan een vastbenoemd of tot de stage toegelaten personeelslid.
  § 4. Binnen eenzelfde inrichting en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling kunnen elk personeelslid dat in het secundair onderwijs vastbenoemd is, niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking werd gesteld en aan wie in zijn ambt een aantal lestijden niet kon worden toevertrouwd dat minstens gelijk is aan hetgeen waarvoor het wordt bezoldigd, cursussen toevertrouwd worden in vakken die met toepassing van artikel 13quinquies verwant zijn met het ambt dat het uitoefent.
  De cursussen bedoeld in het eerste lid zijn de cursussen die niet werden toevertrouwd aan een vastbenoemd of tot de stage toegelaten personeelslid.
  § 5. Binnen eenzelfde inrichting en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling kunnen elk personeelslid dat in het lager secundair onderwijs vastbenoemd is, niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking werd gesteld en aan wie in zijn ambt een aantal lestijden niet kon worden toevertrouwd dat minstens gelijk is aan hetgeen waarvoor het wordt bezoldigd, cursussen van de lagere graad worden toevertrouwd in vakken die vermeld zijn in zijn diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs.
  De cursussen bedoeld in het eerste lid zijn de cursussen die niet werden toevertrouwd aan een vastbenoemd of tot de stage toegelaten personeelslid.
  De in het eerste lid bedoelde regeling is niet van toepassing op de titularissen van de ambten van leraar godsdienst of niet-confessionele zedenleer noch voor de toewijzing van deze cursussen.
  Artikel 13ter. Het personeelslid dat overeenkomstig de bepalingen van artikel 13bis een uurroosteraanvulling geniet, behoudt het voordeel van de weddeschaal die hem wordt toegekend rekening houdend met het ambt waarin het vastbenoemd is.
  Artikel 13quater. Elk personeelslid kan de lestijden weigeren die hem worden toegekend op grond van de bepalingen van artikel 13bis, §§ 3 en 4. In dat geval en bij voorrang op elke tijdelijke aanstelling voor tijdperken die niet korter dan tien werkdagen mogen zijn, moet zijn uurrooster in zijn ambt aangevuld worden in welke andere inrichting dan ook die gelegen is op minder dan 25 km van de inrichting waar hij geaffecteerd is.
  Artikel 13quinquies. De in artikel 13bis, § 4 vermelde verwante vakken worden als volgt vastgelegd :
  1° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het lager secundair onderwijs (specifiek : wiskunde, natuurkunde, wetenschappelijke opvoeding) kunnen volgende vakken toevertrouwd worden :
  a) scheikunde en natuurwetenschappen in het lager secundair onderwijs, als ze houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (wetenschappelijke afdeling);
  b) economische wetenschappen, handelswetenschappen, handel, boekhouding, staathuishoudkunde en handelseconomie, handelsproducten en inleiding tot het bedrijfsleven in het lager secundair onderwijs, als ze houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (afdeling wiskunde-economische wetenschappen);
  2° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het lager secundair onderwijs (specifiek : aardrijkskunde, biologie, scheikunde, natuurwetenschappen, wetenschappelijke opvoeding) kan het volgende vak toevertrouwd worden :
  natuurkunde in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (wetenschappelijke afdeling of afdeling wetenschappen/aardrijkskunde);
  3° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het lager secundair onderwijs (specifiek : economische wetenschappen en handelswetenschappen) kunnen volgende vakken toevertrouwd worden :
  a) wiskunde, natuurwetenschappen en aardrijkskunde in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (wetenschappelijke afdeling);
  b) wiskunde in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (afdeling wiskunde-economische wetenschappen);
  4° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het lager secundair onderwijs (specifiek : Duits) kan het volgende vak toevertrouwd worden :
  geschiedenis in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (groep : Germaanse talen);
  5° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het lager secundair onderwijs (specifiek : Frans) kunnen met het volgende vak belast worden, op voorwaarde dat zij aan de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake taalregeling voldoen :
  geschiedenis in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (groep : Frans-geschiedenis);
  6° de personeelsleden benoemd tot bijzonder leermeester in het lager secundair onderwijs (specifiek : lichamelijke opvoeding) kan het volgende vak toevertrouwd worden :
  biologie in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het lager secundair onderwijs (afdeling : lichamelijke opvoeding);
  7° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : Germaanse talen) kan het volgende vak toevertrouwd worden :
  geschiedenis in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : Germaanse filologie);
  8° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : Romaanse talen) kunnen volgende vakken toevertrouwd worden, op voorwaarde dat zij aan de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake taalregeling voldoen :
  latijn in het lager secundair onderwijs en geschiedenis in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : Romaanse filologie);
  9° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (groep : geschiedenis) kunnen volgende vakken toevertrouwd worden :
  a) latijn in het lager secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : geschiedenis, onderverdeling Oudheid);
  b) sociale wetenschappen in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : geschiedenis);
  10° de personeelsleden benoemd tot leraar oude talen in het secundair onderwijs kunnen volgende vakken toevertrouwd worden :
  frans en geschiedenis in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : klassieke filologie);
  11° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : wiskunde) kan het volgende vak toevertrouwd worden :
  natuurkunde in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : wiskundige wetenschappen);
  12° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : natuurkunde) kunnen volgende vakken toevertrouwd worden :
  wiskunde, scheikunde, geschiedenis van de wetenschappen in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : natuurkunde);
  13° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : biologie en scheikunde) kan het volgende vak toevertrouwd worden :
  natuurkunde in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : scheikundige wetenschappen);
  14° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (groep : economische wetenschappen) kan het volgende vak toevertrouwd worden :
  sociale wetenschappen in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : economische wetenschappen en groep : handelswetenschappen);
  15° de personeelsleden benoemd tot leraar algemene vakken in het hoger secundair onderwijs (specifiek : sociale wetenschappen) kan het volgende vak toevertrouwd worden :
  economische wetenschappen in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : economische en sociale wetenschappen);
  16° de personeelsleden benoemd tot bijzonder leermeester in het hoger secundair onderwijs (specifiek : lichamelijke opvoeding) kan het volgende vak toevertrouwd worden :
  biologie in het hoger secundair onderwijs, als zij houder zijn van de aggregatie voor het hoger secundair onderwijs (groep : lichamelijke opvoeding).".
Art.27. Dans l'arrêté royal du 22 avril 1969 fixant les titres requis des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat et des internats dépendant de ces établissements, modifié par les arrêtés royaux des 22 mai 1970, 3 juin 1976, 1er avril 1977 et 21 octobre 1980, est inséré un chapitre IIbis contenant les articles 13bis à 13quinquies et libellé comme suit :
  " CHAPITRE IIbis. - Compléments d'horaire dans l'enseignement communautaire. ".
  " Art. 13bis. § 1er. Au sein d'un même établissement, par priorité sur toute désignation à titre temporaire, sont confiés à tout membre du personnel de l'enseignement secondaire nommé à titre définitif, non placé en disponibilité par défaut d'emploi et auquel n'a pu être attribué dans sa fonction un nombre de périodes de cours au moins égal à celui pour lequel il est rétribué, des cours relevant de toute autre fonction de la même catégorie pour laquelle il dispose des titres requis.
  Si plusieurs membres du personnel nommés à titre définitif se trouvent dans la situation décrite au premier alinéa, les cours sont confiés prioritairement au membre du personnel pouvant justifier de la plus grande ancienneté.
  Si les membres du personnel concernés comptent la même ancienneté de service, c'est la plus grande ancienneté de fonction qui est déterminante. En cas d'ancienneté de fonction équivalente, c'est le doyen d'âge qui est prioritaire.
  Les cours visés à l'alinéa 1er sont des cours qui n'ont pas été confiés à un membre du personnel nommé à titre définitif ou admis au stage.
  La règle visée à l'alinéa 1er n'est pas applicable aux titulaires de fonctions de professeur de religion ou de morale non confessionnelle. Elle ne s'applique pas non plus pour l'attribution de ces cours.
  § 2. Au sein d'un même établissement, par priorité sur toute désignation à titre temporaire, sont confiés à tout membre du personnel de l'enseignement secondaire nommé à titre définitif, non placé en disponibilité par défaut d'emploi et auquel n'a pu être attribué dans sa fonction un nombre de périodes de cours au moins égal à celui pour lequel il est rétribué, les cours du second degré de l'enseignement secondaire dans les branches qu'il est habilité à enseigner en raison de la fonction à laquelle il est nommé à titre définitif.
  Si plusieurs membres du personnel nommés à titre définitif se trouvent dans la situation décrite au premier alinéa, les cours sont confiés prioritairement au membre du personnel pouvant justifier de la plus grande ancienneté.
  Si les membres du personnel concernés comptent la même ancienneté de service, c'est la plus grande ancienneté de fonction qui est déterminante. En cas d'ancienneté de fonction équivalente, c'est le doyen d'âge qui est prioritaire.
  Les cours visés à l'alinéa 1er sont des cours qui n'ont pas été confiés à un membre du personnel nommé à titre définitif ou admis au stage.
  § 3. Au sein d'un même établissement, par priorité sur toute désignation à titre temporaire, peuvent être confiés à tout membre du personnel de l'enseignement secondaire du degré inférieur nommé à titre définitif, non placé en disponibilité par défaut d'emploi et auquel n'a pu être attribué dans sa fonction un nombre de périodes de cours au moins égal à celui pour lequel il est rétribué, les cours généraux et les cours spéciaux du troisième degré de l'enseignement secondaire professionnel dans les branches qu'il est habilité à enseigner en raison de la fonction à laquelle il est nommé à titre définitif.
  Les cours visés à l'alinéa 1er sont des cours qui n'ont pas été confiés à un membre du personnel nommé à titre définitif ou admis au stage.
  § 4. Au sein d'un même établissement, par priorité sur toute désignation à titre temporaire dans le degré d'enseignement secondaire dans lequel il est nommé à titre définitif, peuvent être confiés à tout membre du personnel de l'enseignement secondaire nommé à titre définitif, non placé en disponibilité par défaut d'emploi et auquel n'a pu être attribué dans sa fonction un nombre de périodes de cours au moins égal à celui pour lequel il est rétribué, des cours dans des branches apparentées à la fonction qu'il exerce en application de l'article 13quinquies.
  Les cours visés à l'alinéa 1er sont des cours qui n'ont pas été confiés à un membre du personnel nommé à titre définitif ou admis au stage.
  § 5. Au sein d'un même établissement, par priorité sur toute désignation à titre temporaire dans le degré inférieur, peuvent être confiés à tout membre du personnel nommé à titre définitif au degré inférieur de l'enseignement secondaire, non placé en disponibilité par défaut d'emploi et auquel n'a pu être attribué dans sa fonction un nombre de périodes de cours au moins égal à celui pour lequel il est rétribué, des cours dans toute branche constitutive de son titre d'agrégé de l'enseignement secondaire inférieur.
  Les cours visés à l'alinéa 1er sont des cours qui n'ont pas été confiés à un membre du personnel nommé à titre définitif ou admis au stage.
  La règle visée à l'alinéa 1er n'est pas applicable aux titulaires de fonctions de professeur de religion ou de morale non confessionnelle. Elle ne s'applique pas non plus pour l'attribution de ces cours. ".
  " Art. 13ter. Le membre du personnel bénéficiant d'un complément d'horaire conformément aux dispositions de l'article 13bis conserve le bénéfice de l'échelle barémique qui lui est attribuée eu égard à la fonction à laquelle il est nommé à titre définitif. ".
  " Art. 13quater. Tout membre du personnel peut refuser les heures de cours qui lui sont attribuées en vertu des dispositions de l'article 13bis, §§ 3 et 4. Dans ce cas, et par priorité sur toute désignation à titre temporaire pour des périodes qui ne peuvent être inférieures à 10 jours ouvrables, l'horaire doit être complété dans sa fonction dans tout autre établissement d'enseignement situé à moins de 25 km de l'établissement où il est affecté. ".
  " Art. 13quinquies. Les branches apparentées visées à l'article 13bis, § 4, sont déterminées comme suit :
  1° les cours suivants peuvent être confiés aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire inférieur (spécificité : mathématique, physique, éducation scientifique) :
  a) chimie et sciences naturelles dans l'enseignement secondaire inférieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire inférieur (section scientifique);
  b) sciences économiques, sciences commerciales, commerce, comptabilité, économie politique et commerciale, produits commerciaux et introduction à la vie économique dans l'enseignement secondaire inférieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire inférieur (section mathématique - sciences économiques);
  2° le cours suivant peut être confié aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire inférieur (spécificité : géographie, biologie, chimie, sciences naturelles, éducation scientifique) :
  physique dans l'enseignement secondaire inférieur s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire inférieur (section scientifique ou section sciences-géographie);
  3° les cours suivants peuvent être confiés aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire inférieur (spécificité : sciences économiques et sciences commerciales) :
  a) mathématique, sciences naturelles et géographie dans l'enseignement secondaire inférieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire inférieur (section scientifique);
  b) mathématique dans l'enseignement secondaire inférieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire inférieur (section mathématique - sciences économiques);
  4° le cours suivant peut être confié aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire inférieur (spécificité : allemand) :
  histoire dans l'enseignement secondaire inférieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire inférieur (groupe langues germaniques);
  5° le cours suivant peut être confié aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire inférieur (spécificité : français) s'ils satisfont aux dispositions légales et réglementaires en matière linguistique :
  histoire dans l'enseignement secondaire inférieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire inférieur (groupe français histoire);
  6° le cours suivant peut être confié aux membres du personnel nommés à la fonction de maître spécial de l'enseignement secondaire inférieur (spécificité : éducation physique) :
  biologie dans l'enseignement secondaire inférieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire inférieur (section éducation physique);
  7° le cours suivant peut être confié aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire supérieur (spécificité : langues germaniques) :
  histoire dans l'enseignement secondaire supérieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur (groupe philologie germanique);
  8° les cours suivants peuvent être confiés aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire supérieur (spécificité : langues romanes) s'ils satisfont aux dispositions légales et réglementaires en matière linguistique :
  latin dans l'enseignement secondaire inférieur et histoire dans l'enseignement secondaire supérieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur (groupe philologie romane);
  9° les cours suivants peuvent être confiés aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire supérieur (groupe histoire) :
  a) latin dans l'enseignement secondaire inférieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur (groupe histoire, sous-section " Antiquité ");
  b) sciences sociales dans l'enseignement secondaire supérieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur (groupe histoire);
  10° les cours suivants peuvent être confiés aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de langues anciennes de l'enseignement secondaire :
  français et histoire dans l'enseignement secondaire supérieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur (groupe philologie classique);
  11° le cours suivant peut être confié aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire supérieur (spécificité : mathématique) :
  physique dans l'enseignement secondaire supérieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur (groupe sciences mathématiques);
  12° les cours suivants peuvent être confiés aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire supérieur (spécificité : physique) :
  mathématique, chimie, histoire des sciences dans l'enseignement secondaire supérieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur (groupe sciences physiques);
  13° le cours suivant peut être confié aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire supérieur (spécificité : biologie et chimie) :
  physique dans l'enseignement secondaire supérieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur (groupe sciences chimiques);
  14° le cours suivant peut être confié aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire supérieur (spécificité : sciences économiques) :
  sciences sociales dans l'enseignement secondaire supérieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur (groupe sciences économiques et sciences commerciales);
  15° le cours suivant peut être confié aux membres du personnel nommés à la fonction de professeur de cours généraux de l'enseignement secondaire supérieur (spécificité : sciences sociales) :
  sciences économiques dans l'enseignement secondaire supérieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur (groupe sciences économiques et sociales);
  16° le cours suivant peut être confié aux membres du personnel nommés à la fonction de maître spécial de l'enseignement secondaire supérieur (spécificité : éducation physique) :
  biologie dans l'enseignement secondaire supérieur, s'ils sont porteurs du titre d'agrégé de l'enseignement secondaire supérieur (groupe éducation physique). ".
Art.28. Het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 24 november 1993 tot regeling van de uurroosteraanvulling en van de oproep voor de dienst in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap wordt opgeheven.
Art.28. L'arrêté du Gouvernement de la Communauté germanophone du 24 novembre 1993 réglant le complément d'horaire et le rappel provisoire à l'activité dans l'enseignement de la Communauté germanophone est abrogé.
Art.29. Deze afdeling treedt in werking op 1 september 1998.
Art.29. Cette section entre en vigueur au 1er septembre 1998.
Afdeling 7. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
Section 7. - Modification de l'arrêté royal n° 297 du 31 mars 1984 relatif aux charges, traitements, subventions-traitements et congés pour prestations réduites dans l'enseignement et les centres psycho-médico-sociaux.
Art.30. De eerste zin van artikel 9, lid 2 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, vervangen bij het decreet van 25 juni 1996, wordt aangevuld als volgt :
  "of in de centra voor de opleiding in de Middenstand, bij de muziekacademie van de Duitstalige Gemeenschap, bij de Gemeenschappelijke en Gewestelijke Dienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling of in de centra voor landbouwvorming.".
Art.30. La première phrase de l'article 9, alinéa 2, de l'arrêté royal n° 297 du 31 mars 1984 relatif aux charges, traitements, subventions-traitements et congés pour prestations réduites dans l'enseignement et les centres psycho-médico-sociaux, remplacée par le décret du 25 juin 1996, est complétée comme suit :
  " ou dans les centres de formation des Classes moyennes, auprès de l'académie de musique de la Communauté germanophone, auprès de l'Office communautaire et régional pour la Formation professionnelle et l'Emploi, ou dans les centres de formation agricole ".
Art.31. Artikel 8, § 3, lid 1, van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, vervangen bij de wet van 31 juli 1984 en het decreet van 25 juni 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Wat de voorwaarde inzake dienstanciënniteit betreft die bedoeld is in § 1, lid 1, en in afwijking van § 1, kunnen de personeelsleden met een dienstanciënniteit van tenminste 20 jaar wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking gesteld worden tussen de eerste schooldag van het schooljaar 1996-1997 en 1 september 1999.".
Art.31. L'article 8, § 3, alinéa 1er de l'arrêté royal n° 297 du 31 mars 1984 relatif aux charges, traitements, subventions-traitements et congés pour prestations réduites dans l'enseignement et les centres psycho-médico-sociaux, remplacé par la loi du 31 juillet 1984 et le décret du 25 juin 1996, est remplacé par la disposition suivante :
  " En ce qui concerne la condition d'ancienneté de service visée au § 1er, alinéa 1er, et par dérogation au § 1er, les membres du personnel qui ont au moins 20 ans d'ancienneté peuvent être mis en disponibilité pour convenances personnelles entre le premier jour de classe de l'année scolaire 1996-1997 et le 1er septembre 1999. ".
Art.32. Artikel 10, § 1, lid 1 van hetzelfde koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984, vervangen bij de wet van 31 juli 1984 en het decreet van 25 juni 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "De personeelsleden bedoeld in artikel 7 die in actieve dienst zijn of wegens ziekte ter beschikking gesteld zijn en een wervings- of selectieambt bekleden, kunnen tussen de eerste schooldag van het schooljaar 1996-1997 en 1 september 1999 wegens persoonlijke aangelegenheden vóór de oppensioenstelling gedeeltelijk ter beschikking gesteld worden, indien ze de leeftijd van vijfenvijftig jaar en een dienstactiviteit van tenminste twintig jaar hebben bereikt, voor zover zij geen rustpensioen ten laste van de schatkist kunnen genieten.".
Art.32. L'article 10, § 1er, alinéa 1er du même arrêté royal n° 297 du 31 mars 1984, remplacé par la loi du 31 juillet 1984 et le décret du 25 juin 1996, est remplacé par la disposition suivante :
  " Entre le premier jour de classe de l'année scolaire 1996-1997 et le 1er septembre 1999, les membres du personnel visés à l'article 7, en activité de service ou mis en disponibilité pour cause de maladie et titulaires d'une fonction de recrutement ou de sélection, peuvent être partiellement mis en disponibilité pour convenances personnelles précédant la pension de retraite lorsqu'ils ont atteint l'âge de cinquante-cinq ans et ont au moins vingt ans d'ancienneté de service, pour autant qu'ils ne puissent bénéficier d'une pension de retraite à charge du Trésor public. ".
Art.33. Artikel 10bis, lid 3 van hetzelfde koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984, vervangen bij de wet van 31 juli 1984 en het decreet van 25 juni 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Die omzetting mag slechts gebeuren bij het begin van het schooljaar 1996-1997, van het schooljaar 1997-1998 of van het schooljaar 1998-1999.".
Art.33. L'article 10bis, alinéa 3 du même arrêté royal n° 297 du 31 mars 1984, remplacé par la loi du 31 juillet 1984 et le décret du 25 juin 1996, est remplacé par la disposition suivante :
  " Cette transformation ne peut avoir lieu qu'au début de l'année scolaire 1996-1997, de l'année scolaire 1997-1998 ou de l'année scolaire 1998-1999.".
Art.34. Artikel 12, lid 1 van hetzelfde koninklijk besluit, nr. 297 van 31 maart 1984, vervangen bij de wet van 31 juli 1984 en het decreet van 25 juni 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "De personeelsleden bedoeld in artikel 11 die in dienstactiviteit zijn of wegens ziekte ter beschikking gesteld zijn en een wervings- of selectieambt bekleden, kunnen, bij het begin van het schooljaar 1996-1997, bij het begin van het schooljaar 1997-1998 en bij het begin van het schooljaar 1998-1999, een vermindering van hun dienstprestaties voor één jaar verkrijgen, indien ze een dienstactiviteit van tenminste tien jaar hebben bereikt.".
Art.34. L'article 12, alinéa 1er du même arrêté royal n° 297 du 31 mars 1984, remplacé par la loi du 31 juillet 1984 et le décret du 25 juin 1996, est remplacé par la disposition suivante :
  " Au début de l'année scolaire 1996-1997, au début de l'année scolaire 1997-1998 et au début de l'année scolaire 1998-1999, les membres du personnel visés à l'article 11, en activité de service ou mis en disponibilité pour cause de maladie et titulaires d'une fonction de recrutement ou de sélection, peuvent obtenir une diminution de leurs prestations pour un an s'ils comptent au moins 10 années de service. ".
Art.35. In artikel 13 van hetzelfde koninklijk besluit, nr. 297 van 31 maart 1984, vervangen bij de wet van 31 juli 1984 en het decreet van 25 juni 1996, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
  "Het bijzonder verlof wordt met een periode dienstactiviteit gelijkgesteld.".
Art.35. A l'article 13 du même royal n° 297 du 31 mars 1984, remplacé par la loi du 31 juillet 1984 et le décret du 25 juin 1996, est inséré un deuxième alinéa libellé comme suit :
  " Le congé spécial est assimilé à une période d'activité de service. ".
Art.36. Deze afdeling treedt in werking op 1 september 1998, met uitzondering van artikel 35, welk uitwerking heeft m.i.v. 25 juni 1996.
Art.36. Cette section entre en vigueur le 1er septembre 1998, à l'exception de l'article 35, lequel produit ses effets au 25 juin 1996.
Afdeling 8. - Wijziging van het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs.
Section 8. - Modification du décret du 25 juin 1996 relatif à l'organisation d'un enseignement à horaire réduit dans l'enseignement secondaire professionnel ordinaire.
Art.37. Artikel 2 van het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs wordt met volgend lid aangevuld :
  "Op met redenen omkleed verzoek kan de Regering een afwijking van de voorwaarde opgenomen in lid 2, 2° toekennen. Die afwijking geldt slechts voor het betrokken schooljaar".
Art.37. L'article 2 du décret du 25 juin 1996 relatif à l'organisation d'un enseignement à horaire réduit dans l'enseignement secondaire professionnel ordinaire est complété par l'alinéa suivant :
  " Le Gouvernement peut, sur demande motivée, accorder une dérogation à la condition figurant à l'alinéa 2, 2°. Cette dérogation ne vaut que pour l'année scolaire en question. ".
Art.38. Deze afdeling heeft uitwerking m.i.v. 1 september 1997.
Art.38. Cette section produit ses effets au 1er septembre 1997.
Afdeling 9. - Voortgezette schoolopleiding.
Section 9. - Formation scolaire continuée.
Onderafdeling 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 1 juli 1957 houdende algemene regeling van de studiën in het secundair technisch onderwijs.
Sous-section 1. - Modification de l'arrêté royal du 1er juillet 1957 portant règlement général des études dans l'enseignement technique secondaire.
Art.39. Artikel 28 van het koninklijk besluit van 1 juli 1957 houdende algemene regeling van de studiën in het secundair technisch onderwijs, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 oktober 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 28. Een aan de voltijdse leerplicht onderworpen leerling mag niet aan de cursussen verstrekt in de voortgezette schoolopleiding deelnemen.
  Een aan de deeltijdse leerplicht onderworpen leerling die het onderwijs met volledig leerplan bezoekt, mag zich in de voortgezette schoolopleiding slechts voor een cursus inschrijven, indien hij in het dagonderwijs geen cursus van hetzelfde niveau vindt.".
Art.39. L'article 28 de l'arrêté royal du 1er juillet 1957 portant règlement général des études dans l'enseignement technique secondaire, remplacé par l'arrêté royal du 26 octobre 1987, est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 28. Aucun élève soumis à l'obligation scolaire à temps plein ne peut suivre les cours dispensés dans la formation scolaire continuée.
  Un élève soumis à l'obligation scolaire à temps partiel qui fréquente l'enseignement de plein exercice ne peut s'inscrire à un cours de la formation scolaire continuée que s'il ne trouve pas de cours du même niveau dans l'enseignement de jour. ".
Art.40. Deze onderafdeling treedt in werking op 1 september 1998.
Art.40. Cette sous-section entre en vigueur le 1er septembre 1998.
Onderafdeling 2. - Examencommissie voor het secundair onderwijs.
Sous-section 2. - Jury d'examen pour l'enseignement secondaire.
Art.41. In artikel 3 van het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd vóór deze examencommissie wordt de passus "Op de voordracht van de bevoegde Minister wijst de Regering" door de passus "De Regering wijst" vervangen.
Art.41. A l'article 3 du décret du 18 avril 1994 relatif à l'installation d'un jury d'examen de la Communauté germanophone pour l'enseignement secondaire et à l'organisation des examens présentés devant ce jury, le passage " Sur la proposition du ministre compétent, le Gouvernement désigne, " est remplace par " Le Gouvernement désigne ".
Art.42. Artikel 4 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 4. De Regering wijst de secretaris en de plaatsvervangende secretarissen aan, die leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het secundair onderwijs, van het hoger onderwijs alsmede van de voortgezette schoolopleiding of leden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap zijn.".
Art.42. L'article 4 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 4. Le Gouvernement désigne les secrétaire et secrétaires suppléants, qui sont membres du personnel directeur et enseignant de l'enseignement secondaire et supérieur ainsi que de la formation scolaire continuée ou membres du Ministère de la Communauté germanophone. ".
Art.43. Artikel 5, lid 1 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "De Regering wijst de examinators en plaatsvervangende examinators aan onder de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het secundair onderwijs, van het hoger onderwijs alsmede van de voortgezette schoolopleiding, die nog in dienstactiviteit of sinds minder dan drie jaar ter beschikking of op pensioen gesteld zijn en de leeftijd van 65 jaar niet hebben overschreden.".
Art.43. L'article 5, alinéa 1er, du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Le Gouvernement désigne les examinateurs et examinateurs suppléants parmi les membres du personnel directeur et enseignant de l'enseignement secondaire et supérieur ainsi que de la formation scolaire continuée qui sont encore en activité de service, sont mis en disponibilité depuis moins de trois ans ou sont retraites mais n'ont pas dépassé l'âge de 65 ans. ".
Art.44. Artikel 5 van hetzelfde decreet wordt met volgend lid aangevuld :
  "Indien bij een zittijd vóór de examencommissie een kandidaat ingeschreven is op het examen leidend tot het verkrijgen van het getuigschrift van hoger secundair onderwijs, terwijl hij aan een instituut voor voortgezette schoolopleiding door een personeelslid op het examen voorbereid werd, dan is deze leraar lid van de examencommissie voor de betrokken zittijd.".
Art.44. L'article 5 du même décret est complété par l'alinéa suivant :
  " Si un candidat est inscrit, lors d'une session du jury d'examen, pour l'épreuve menant à l'obtention du certificat de fin d'études de l'enseignement secondaire supérieur et a été prépare à cette épreuve, dans un institut de formation scolaire continuée, par un membre du personnel, ce professeur est membre du jury d'examen pour cette session. ".
Art.45. Deze onderafdeling treedt in werking op 1 september 1998.
Art.45. Cette sous-section entre en vigueur le 1er septembre 1998.
Afdeling 10. - Afschaffing van het diploma voor toelating tot het examen van kandidaat-burgerlijk ingenieur.
Section 10. - Suppression du diplôme d'admission à l'examen de candidat ingénieur civil.
Art.46. Artikel 1, lid 2, B, 6° van het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd vóór deze examencommissie wordt opgeheven.
Art.46. L'article 1er, alinéa 2, B, 6° du décret du 18 avril 1994 relatif à l'installation d'un jury d'examen de la Communauté germanophone pour l'enseignement secondaire et à l'organisation des examens devant ce jury est abrogé.
Art.47. Artikel 14 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 14. Alle examinandi zonder uitzondering worden toegelaten tot de examens voor het lager en hoger secundair algemeen, technisch, beroeps- en kunstonderwijs.".
Art.47. L'article 14 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 14. Tous les candidats sans exception sont admis aux examens pour l'enseignement général, technique, professionnel et artistique, tant secondaire inférieur que secondaire supérieur. ".
Art.48. Artikel 23 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art.48. L'article 23 du même décret est abrogé.
Art.49. Deze afdeling heeft uitwerking m.i.v. 1 januari 1998.
Art.49. Cette section produit ses effets au 1er janvier 1998.
Afdeling 11. - Infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten.
Section 11. - Mesures d'infrastructure en matière de formation professionnelle et technique accessibles à différents pouvoirs organisateurs.
Art.50. In het decreet van 27 juni 1994 betreffende de financiering en de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen genomen in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs wordt een artikel 16bis ingevoegd dat luidt als volgt :
  "Artikel 16bis. § 1. Gaat het om de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten, dan kan de Regering ervan afstand doen de criteria en normen van artikel 3, 1° toe te passen.
  § 2. Gaat het om de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten, dan wordt de volgende procedure in afwijking van artikel 7 toegepast :
  A. Eerste etappe : voornemen.
  1° Op grond van een officiële beslissing dient de verantwoordelijke instelling bij het Ministerie een aanvraag om toelating als voornemen in; deze aanvraag bevat ten minste een nauwkeurige beschrijving, een gedetailleerde memorie van toelichting, een schets en een kostenraming van het voornemen, alsmede een intentieverklaring van de inrichtende machten die de infrastructuur gebruiken.
  2° Deze aanvraag wordt aan een opvolgingscommissie ad hoc voor advies voorgelegd.
  B. Tweede etappe : voorontwerp.
  1° Na de mededeling door de Regering van de toelating als voornemen stelt de verantwoordelijke instelling het voorontwerp op. Een bindend gebruikcontract, afgesloten tussen de verschillende betrokken inrichtende machten, wordt bij dit voorontwerp gevoegd.
  2° De opvolgingscommissie ad hoc onderzoekt het voorontwerp en het gebruikcontract.
  3° De Regering geeft haar principiële belofte.
  C. Derde etappe : ontwerp.
  1° Na deze principiële belofte kan het ontwerp opgesteld worden in het voorgeschreven financiële kader.
  2° De Regering verleent de definitieve vergunning of de vaste belofte m.b.t. de toelage en garantie.
  D. Vierde etappe : toewijzing.
  1° De toewijzing gebeurt na de vaste belofte.
  2° De Regering geeft de toestemming om de uitvoering van de maatregelen te beginnen.
  § 3. Gaat het om de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten, dan worden de opdrachten van de in artikel 10 gedefinieerde planificatiecommissie en van de in artikel 11 gedefinieerde expertencommissie door en opvolgingscommissie ad hoc waargenomen.
  § 4. In afwijking van de artikels 12 en 14 kunnen de financiering en de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten in het kader van eigen basisallocaties m.b.t. andere begrotingsgebieden plaatsvinden.
  § 5. Gaat het om de subsidiëring van infrastructuurmaatregelen inzake beroepsopleiding en technische opleiding die toegankelijk zijn voor verschillende inrichtende machten, dan wordt een opvolgingscommissie ad hoc opgericht. Deze commissie houdt toezicht op de planificatie en de uitvoering van de infrastructuurmaatregel alsmede op de toepassing van het in § 2 bedoelde gebruikcontract dat tussen de inrichtende machten wordt afgesloten.
  De opvolgingscommissie ad hoc is samengesteld uit vertegenwoordigers van de voor de infrastructuur verantwoordelijke instelling, van de betrokken inrichtende machten, van de Regering en van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.
  Met uitzondering van de vertegenwoordigers van de Regering worden de leden voor vijf jaar benoemd.
  De Regering benoemt de leden en legt de werking vast.
  § 6. De Regering legt de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel vast.".
Art.50. Dans le décret du 27 juin 1994 relatif au financement et à la subsidiation de mesures d'infrastructure prises dans l'enseignement organisé et subventionné par la Communauté germanophone est inséré un article 16bis libellé comme suit :
  " Art. 16bis. § 1er. S'il s'agit de subsidier des mesures d'infrastructure en matière de formation professionnelle et technique accessibles à différents pouvoirs organisateurs, le Gouvernement peut renoncer à l'application des critères et normes contenus à l'article 3, 1°.
  § 2. Par dérogation à l'article 7, la procédure suivante est d'application s'il s'agit de subsidier des mesures d'infrastructure en matière de formation professionnelle et technique accessibles à différents pouvoirs organisateurs :
  A. Première phase. - Etude de base.
  1° L'institution responsable introduit auprès du Ministère de la Communauté germanophone, sur la base d'une décision officielle, une demande qui comprend au moins une description précise, un exposé détaillé des motifs, une esquisse et une estimation du coût ainsi qu'une déclaration d'intention des pouvoirs organisateurs utilisant l'infrastructure.
  2° Cette demande est soumise pour avis à une commission de suivi ad hoc.
  B. Deuxième phase. - Avant-projet.
  1° Après communication par le Gouvernement de sa décision portant agréation de l'étude de base, l'institution responsable élabore l'avant-projet. Un contrat d'utilisation contraignant, passé entre les différents pouvoirs organisateurs concernés, sera joint à cet avant-projet.
  2° La commission de suivi ad hoc examine l'avant-projet et le contrat d'utilisation.
  3° Le Gouvernement donne une promesse de principe.
  C. Troisième phase. - Projet.
  1° Après la promesse de principe, le projet peut être élaboré dans le cadre financier préétabli.
  2° Le Gouvernement octroie l'autorisation définitive ou la promesse ferme quant à la subvention et à la garantie.
  D. Quatrième phase. - Adjudication.
  1° L'adjudication a lieu après la promesse ferme.
  2° Le Gouvernement octroie l'autorisation de commencer l'exécution des mesures.
  § 3. S'il s'agit de subsidier des mesures d'infrastructure en matière de formation professionnelle et technique accessibles à différents pouvoirs organisateurs, les missions de la commission de planification définie à l'article 10 et de la commission d'experts définie à l'article 11 sont assumées par une commission de suivi ad hoc.
  § 4. Par dérogation à l'article 12 et à l'article 14, le financement et le subventionnement de mesures d'infrastructure en matière de formation professionnelle et technique accessibles à différents pouvoirs organisateurs, peuvent s'opérer dans le cadre d'allocations de base propres dans d'autres secteurs budgétaires.
  § 5. S'il s'agit de subsidier des mesures d'infrastructure en matière de formation professionnelle et technique accessibles à différents pouvoirs organisateurs, une commission de suivi ad hoc est installée. Cette commission surveille la planification et la réalisation de la mesure d'infrastructure ainsi que l'application du contrat d'utilisation visé au § 2, contrat passé entre les pouvoirs organisateurs.
  La commission de suivi ad hoc se compose de représentants de l'institution responsable de l'infrastructure, des pouvoirs organisateurs concernés, du Gouvernement et du Ministère de la Communauté germanophone.
  A l'exception des représentants du Gouvernement, les membres sont nommés pour une durée de cinq ans.
  Le Gouvernement nomme les membres et détermine le fonctionnement.
  § 6. Le Gouvernement fixe les modalités d'exécution du présent article. ".
HOOFDSTUK II. - Opleiding en tewerkstelling.
CHAPITRE II. - Formation et emploi.
Art.52. In het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's, gewijzigd bij het decreet van 20 mei 1997, wordt een artikel 10bis ingevoegd luidend als volgt :
  "Artikel 10bis. In afwijking van artikel 2 en artikel 10, § 1 kunnen alle personen die een zelfstandig beroep uitoefenen en alle medewerkers die in de KMO's werkzaam zijn een voortgezette opleiding genieten.".
Art.52. Dans le décret du 16 décembre 1991 relatif à la formation et à la formation continue dans les Classes Moyennes et les P.M.E., modifie par le décret du 20 mai 1997, est inséré un article 10bis libellé comme suit :
  " Art. 10bis. Par dérogation aux articles 2 et 10, § 1er, toutes les personnes qui exercent une profession indépendante et tous les collaborateurs occupés dans des petites et moyennes entreprises peuvent bénéficier d'une formation continue. ".
Art.53. In hoofdstuk V van hetzelfde decreet wordt een artikel 38bis ingevoegd luidend als volgt :
  "Artikel 38bis. In zijn boekhouding opent het instituut een rekening die bestemd is voor een reservefonds gesteven door eventuele budgettaire overschotten. Het maximumbedrag van het reservefonds wordt op 10.000.000 BEF vastgelegd. Elk jaar wordt het bedrag van het reservefonds door het Instituut binnen de perken van het bovenvermelde maximumbedrag vastgelegd. De beslissing waarmee het bedrag wordt vastgelegd, moet door de Regering goedgekeurd worden.".
Art.53. Au chapitre V du même décret est inséré un article 38bis libellé comme suit :
  " Art. 38bis. Dans sa comptabilité, l'Institut ouvre un compte destiné à un fonds de réserve sans affectation déterminée, alimenté par d'éventuels excédents budgétaires. Le montant maximal du fonds de réserve est fixé à 10.000.000 Fr. Chaque année, le montant du fonds de réserve est déterminé par l'Institut dans les limites du plafond précité. La décision fixant le montant doit être approuvée par le Gouvernement. ".
Art.54. Artikel 7, § 1 van hetzelfde decreet wordt met een lid aangevuld luidend als volgt :
  "Onder "opleidingsonderneming" verstaat men een economisch bedrijf of een vergelijkbare inrichting ressorterend onder een vrij beroep of onder de openbare diensten.".
Art.54. L'article 7, § 1er du même décret est complété par un alinéa libellé comme suit :
  " Par " entreprise formatrice ", l'on entend une entreprise économique ou un établissement comparable relevant soit d'une profession libérale soit des services publics. ".
Art.55. In het decreet van 25 juni 1991 houdende ondersteuning van maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid wordt een artikel 7ter ingevoegd dat luidt als volgt :
  "Artikel 7ter. § 1. De Regering van de Duitstalige Gemeenschap kan de inrichtingen die met toepassing van het koninklijk besluit van 20 januari 1956 tot regeling van de toelagen aan de concertverenigingen gesubsidieerd worden, toelagen toekennen voor de personeelskosten van het aangestelde administratieve en coördinatiepersoneel, toelagen waarvan het bedrag beperkt wordt door de middelen die ter beschikking van de Duitstalige Gemeenschap worden gesteld door andere officiële instanties in het kader van maatregelen tot bevordering van de werkgelegenheid.
  § 2. Als personeelskosten waarvoor toelagen kunnen worden toegekend, gelden het brutobedrag van de wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie besloten in het midden van het bevoegde paritaire Comité en de verzekering tegen ongevallen voor de aangestelde personeelsleden die een technisch-administratieve of coördinatiefunctie uitoefenen, alsmede de bijdragen die de werkgever in toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de werknemers moet betalen.
  § 3. Om toelagen voor de personeelskosten van het administratieve en coördinatiepersoneel te mogen bekomen, moeten de door de werkgever opgestelde classificering van het administratieve en coördinatiepersoneel alsmede het daaruit resulterend minimaal bedrag van de wedden aan de richtlijnen van het bevoegde paritaire Comité beantwoorden.
  § 4. De Regering van de Duitstalige Gemeenschap bepaalt de aard van de documenten die met het oog op de toekenning van en het toezicht op de aanwending van de toelagen moeten worden ingediend, de termijnen om deze documenten in te dienen, de voorwaarden voor de toekenning van voorschotten, alsmede de voorwaarden waaronder een jaarlijkse toelage voor meer dan één lid van het administratieve en coördinatiepersoneel per vereniging mag worden toegekend.".
Art.55. Dans le décret du 25 juin 1991 soutenant des mesures en faveur de l'emploi, modifié par le décret du 20 mai 1997, est inséré un article 7ter libellé comme suit :
  " Art. 7ter. § 1er. Aux organisations subventionnées en exécution de l'arrêté royal du 20 janvier 1956 réglant l'octroi de subventions aux associations de concerts, le Gouvernement de la Communauté germanophone peut accorder des subventions destinées aux frais de personnel encourus pour le personnel administratif et de coordination, subventions dont le montant est limité par les crédits mis à cette fin à la disposition de la Communauté germanophone par d'autres instances officielles dans le cadre de mesures favorisant l'emploi.
  § 2. Sont considérés comme frais de personnel pour lesquels des subventions peuvent être accordées le montant brut du traitement, le pécule de vacances, la prime de fin d'année décidée au sein de la Commission paritaire compétente et l'assurance pour accidents du travail des membres du personnel occupés qui exercent une fonction technico-administrative ou coordinatrice, ainsi que les cotisations patronales dues en application de la législation sur la sécurité sociale des travailleurs.
  § 3. Pour pouvoir recevoir des subventions destinées aux frais de personnel pour le personnel administratif et de coordination, la classification de ce personnel établie par l'employeur ainsi que le montant minimal des traitements en résultant doivent respecter les directives de la Commission paritaire compétente.
  § 4. Le Gouvernement de la Communauté germanophone fixe la nature des documents à introduire en vue de l'octroi et du contrôle de l'utilisation des subventions, les délais d'introduction de ceux-ci, les conditions d'octroi d'avances ainsi que les conditions dans lesquelles une subvention annuelle peut être accordée pour plus d'un membre du personnel administratif ou de coordination par association. ".
Art.56. Dit hoofdstuk treedt in werking op de dag waarop het programmadecreet wordt bekendgemaakt.
Art.56. Le présent chapitre entre en vigueur le jour où le décret-programme est publié.
HOOFDSTUK III. - Persoonsgebonden aangelegenheden.
CHAPITRE III- Matières personnalisables.
Art.57. Het opschrift van het decreet van 19 juni 1990 houdende oprichting van een "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge" (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening) wordt vervangen als volgt :
  "Decreet houdende oprichting van een "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung" (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap)".
Art.57. L'intitulé du décret du 19 juin 1990 portant création d'un " Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge " (Office de la Communauté germanophone pour les personnes handicapées ainsi que pour l'assistance sociale spéciale) est remplacé comme suit :
  " Décret portant création d'un " Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung " (Office de la Communauté germanophone pour les personnes handicapées). ".
Art.58. In artikel 1, lid 1, artikel 3, 3° en in artikel 9, § 2 van hetzelfde decreet worden de woorden "alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening" en/of "sowie für die besondere soziale Fürsorge" geschrapt.
  In artikel 9, § 1 van hetzelfde decreet worden de woorden "en betreffende de bijzondere sociale bijstandsverlening" geschrapt.
Art.58. A l'article 1er, alinéa 1er, à l'article 3, 3° et à l'article 9, § 2 du même décret, les termes " sowie für die besondere soziale Fürsorge " et/ou " ainsi que pour l'assistance sociale spéciale " sont supprimés.
  A l'article 9, § 1er du même décret, les termes " ainsi qu'à l'assistance sociale spéciale " sont supprimés.
Art.59. Artikel 2, 2°, artikel 3, 2°, artikel 4, § 2 en de artikelen 23 tot 29 van hetzelfde decreet worden opgeheven.
Art.59. L'article 2, 2°, l'article 3, 2°, l'article 4, § 2 ainsi que les articles 23 à 29 du même décret sont abrogés.
Art.60. In hoofdstuk VII van hetzelfde decreet wordt een artikel 35bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "Artikel 35bis. Tot 31 december 1999 blijft iedere aanvraag om hulpverlening toegekend in het kader van de bijzondere sociale bijstandsverlening, ingediend vóór de inwerkingtreding van hoofdstuk III van het programmadecreet 1998, aan de bepalingen onderworpen die van toepassing waren vóór zijn inwerkingtreding.".
Art.60. Au chapitre VII du même décret est inséré un article 35bis libellé comme suit :
  " Art. 35bis. Jusqu'au 31 décembre 1999, les dispositions qui étaient d'application avant l'entrée en vigueur de ce décret restent applicables à toute demande d'aide octroyée dans le cadre de l'assistance sociale spéciale introduite avant l'entrée en vigueur du chapitre III du décret-programme 1998. ".
Art.61. In artikel 18, § 1 van hetzelfde decreet wordt punt 3° "bij het indienen van de aanvraag jonger zijn dan 65 jaar" opgeheven.
Art.61. A l'article 18, § 1er, alinéa 1er du même décret, le 3° " ne pas avoir atteint l'âge de 65 ans le jour de la demande " est abrogés.
Art.62. § 1. In artikel 19 van hetzelfde decreet, waarvan het huidige lid § 1 wordt, wordt een § 2 ingevoegd, luidend als volgt :
  "§ 2. Maatregelen met het oog op de inschakeling in het arbeidsproces zijn slechts voor personen mogelijk die de leeftijd van 65 jaar niet hebben bereikt.".
  § 2. Artikel 19 van het ministerieel besluit van 27 december 1967 houdende vaststelling van de criteria van toekenning der tegemoetkomingen inzake sociale hulp op het gebied van de sociale reclassering van de minder-validen, gewijzigd bij het besluit van de Executieve van 18 oktober 1990, is opgeheven.
Art.62. § 1er. A l'article 19 du même décret, dont l'alinéa actuel devient le § 1er, est inséré un § 2 libellé comme suit :
  " § 2. Des mesures visant l'intégration/insertion professionnelle ne sont possible que pour des personnes n'ayant pas atteint l'âge de 65 ans. ".
  § 2. L'article 19 de l'arrêté ministériel du 27 décembre 1967 fixant les critères d'octroi des interventions d'aide sociale en matière de reclassement social des handicapés, modifié par l'arrêté de l'Exécutif du 18 octobre 1990, est abrogé.
Art.63. In hoofdstuk VI, afdeling 1 van hetzelfde decreet wordt een artikel 33bis ingevoegd dat luidt als volgt :
  "Artikel 33bis. In zijn boekhouding opent de Dienst een rekening die bestemd is voor een reservefonds zonder vooraf bepaalde bestemming, gesteven door eventuele budgettaire overschotten. Het maximumbedrag van het reservefonds wordt op 50.000.000 BF vastgelegd. Elk jaar wordt het bedrag van het reservefonds in onderlinge overeenstemming met de Regering van de Duitstalige Gemeenschap vastgelegd binnen de perken van het bovenvermelde maximumbedrag.".
Art.63. Au chapitre VI, section 1 du même décret est inséré un article 33bis libellé comme suit :
  " Art. 33bis. Dans sa comptabilité, l'Office ouvre un compte destiné à un fonds de réserve sans affectation déterminée, alimenté par d'éventuels excédents budgétaires. Le montant maximal du fonds de réserve est fixé à 50.000.000 FB. Chaque année, le montant du fonds de réserve est déterminé de commun accord avec le Gouvernement de la Communauté germanophone dans les limites du plafond précité. ".
Art.64. In artikel 1, B van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, zoals gewijzigd, wordt in alfabetische volgorde de vermelding "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge" (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening) vervangen door "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung" (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap).
Art.64. Dans l'article 1er, B, de la loi du 16 mars 1954 relative au contrôle de certains organismes d'intérêt public, telle que modifiée, la mention " Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die Besondere Soziale Fürsorge " (Office de la Communauté germanophone pour les personnes handicapées ainsi que pour l'assistance sociale spéciale), insérée par l'article 39 du décret du 19 juin 1990, est remplacée par " Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung " (Office de la Communauté germanophone pour les personnes handicapées).
Art.65. Artikel 7, lid 2 van het decreet van 9 mei 1994 houdende de erkenning van inrichtingen die personen in een noodtoestand voorlopig opnemen en begeleiden en houdende toekenning van toelagen met het oog op de aankoop, de bouw, de huur, de reparatie en de uitrusting van noodopvangwoningen, gewijzigd bij het decreet van 4 maart 1996, wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Deze toelage wordt berekend op een basis die de raming opgesteld door de bevoegde ontvanger van de Administratie der Registratie, de bevoegde ambtenaar van het Nationaal Comité tot aankoop van onroerende goederen of een beëdigde taxateur, eventueel verhoogd met de wettelijke of door de gemeenten betaalde weerbeleggingsvergoeding of pachtvergoeding, niet mag overschrijden.".
Art.65. L'article 7, alinéa 2 du décret du 9 mai 1994 portant agréation d'institutions accueillant et encadrant provisoirement des personnes en détresse et portant octroi de subsides en vue de l'expropriation, l'achat, la construction, la location, la remise en état et l'équipement d'habitations destinées à l'accueil d'urgence, modifié par le décret du 4 mars 1996, est remplacé par la disposition suivante :
  " Ce subside est calculé sur une base qui ne peut dépasser l'évaluation faite par le receveur de l'enregistrement compétent, l'agent compétent du Comité national d'acquisition d'immeubles ou un estimateur assermenté, éventuellement majorée de l'indemnité de réemploi ou de l'indemnité emphytéotique prévues par la loi ou payées par les communes. ".
Art.66. Artikel 17, § 1 van hetzelfde decreet wordt met volgend lid aangevuld :
  "De Regering kan van de terugbetaling van de toelage afzien, indien een noodopvangwoning voor de volgende doeleinden wordt gebruikt :
  - bewoning door personen met een handicap die daarvoor een bijzondere vergunning van de Dienst voor de personen met een handicap moeten krijgen;
  - opname en begeleiding van psychiatrische patiënten door erkende initiatieven van beschut wonen in het kader van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten;
  - opname en begeleiding van vrouwen in noodtoestand door te dien einde erkende verenigingen.".
Art.66. L'article 17, § 1er, du même décret est complété par l'alinéa suivant :
  " Le Gouvernement peut renoncer au remboursement du subside lorsque l'habitation destinée à l'accueil d'urgence est utilisée à l'une des fins suivantes :
  - occupation par des personnes handicapées qui doivent, pour ce faire, obtenir une autorisation spéciale de l'Office de la Communauté germanophone pour les personnes handicapées;
  - accueil et encadrement de patients psychiatriques par des initiatives agréées d'habitation protégée, dans le cadre de l'arrêté royal du 10 juillet 1990 fixant les normes d'agrément des initiatives d'habitation protégée pour des patients psychiatriques;
  - accueil et encadrement de femmes en situation d'urgence par des associations agréées à cette fin. ".
Art.67. Tussen lid 5 en lid 6 van artikel 42 van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij het decreet van 2 mei 1995, wordt een lid ingevoegd luidend als volgt :
  "De personeelsleden van het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn genieten het recht op loopbaanonderbreking onder dezelfde voorwaarden als het personeel van de bovenvermelde gemeente. Voor de toepassing van die regeling moeten in de desbetreffende wettelijke bepalingen de woorden "gemeentesecretaris", "gemeentelijke overheid" en "ontvanger" resp. als "secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn", "bevoegde overheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" en "ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn" gelezen worden.".
Art.67. Entre l'alinéa 5 et l'alinéa 6 de l'article 42 de la loi organique des centres publics d'aide sociale, remplacé par le décret du 2 mai 1995, est inséré un alinéa libellé comme suit :
  " Les membres du personnel du Centre public d'aide sociale bénéficient du droit à l'interruption de carrière aux mêmes conditions que le personnel de la commune précitée. Pour l'application de cette règle, il faut lire respectivement, dans les dispositions légales y relatives, " secrétaire du Centre public d'aide sociale ", " autorité compétente du Centre public d'aide sociale " et " receveur du Centre public d'aide sociale " en lieu et place de " secrétaire communal ", " autorité communale " et " receveur ". ".
Art.68. De artikels 61 en 62 hebben uitwerking m.i.v. 1 januari 1998.
Art.68. Les articles 61 et 62 produisent leurs effets au 1er janvier 1998.
HOOFDSTUK IV. - Infrastructuursubsidiëring.
CHAPITRE IV. - Subventionnement d'infrastructures.
Art.69. Artikel 3, § 2 van het decreet van 28 juni 1988 betreffende de toekenning van toelagen aan gemeenten of verenigingen zonder winstoogmerk die onroerende goederen voor de culturele, toeristische of sportinfrastructuur bouwen of aankopen of die werken aan deze infrastructuur uitvoeren, gewijzigd bij het decreet van 21 oktober 1996, wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "§ 2. De toelage voor de aankoop van gebouwen wordt berekend op een basis die de raming opgesteld door de bevoegde ontvanger van de Administratie der Registratie, van de bevoegde ambtenaar van het Nationaal Comité tot aankoop van onroerende goederen of een beëdigde taxateur, eventueel verhoogd met de wettelijke of de door de gemeenten betaalde weerbeleggingsvergoeding of pachtvergoeding, niet mag overschrijden.".
Art.69. L'article 3, § 2 du décret du 28 juin 1988 relatif à l'octroi de subventions aux communes et aux associations sans but lucratif qui érigent ou achètent des biens immobiliers servant d'infrastructure dans les matières culturelles et personnalisables ou qui effectuent des travaux à cette infrastructure, modifié par le décret du 21 octobre 1996, est remplacé par la disposition suivante :
  " § 2. Pour le calcul de la subvention prévue pour l'achat de bâtiments, la base de calcul ne pourra dépasser l'estimation établie par le receveur de l'enregistrement compétent, l'agent compétent du Comité national d'acquisition d'immeubles ou un estimateur assermenté, éventuellement majorée de l'indemnité de réemploi ou de l'indemnité emphytéotique prévues par la loi ou payées par les communes. ".
Art.70. Artikel 7, lid 1 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen : "Bij afstand, onder bezwarende titel of gratis, van de gesubsidieerde infrastructuur of van een deel ervan binnen een door de Regering bepaalde termijn, te rekenen vanaf de uitkering van de toelage, mag de Regering, in voorkomend geval, er de proportionele terugbetaling van eisen.
  Wanneer een gesubsidieerd onroerend goed binnen de met toepassing van het eerste lid bepaalde termijn niet meer tot het doel gebruikt wordt waarvoor de toelage werd toegekend, dan kan de Regering deze toelage terugvorderen.".
Art.70. L'article 7, alinéa 1er, du même décret est remplacé par la disposition suivante : " Si l'infrastructure subventionnée est cédée, en tout ou partie, à titre onéreux ou gratuit, dans un délai fixé par le Gouvernement à compter du paiement de la subvention, le Gouvernement peut, le cas échéant, en réclamer le remboursement proportionnel.
  Si, dans le délai fixé en application de l'alinéa 1er, un bien immobilier subventionné n'est plus affecté à la destination pour laquelle le subside a été accorde, le Gouvernement peut demander le remboursement de celui-ci. ".
Art.71. Dit hoofdstuk heeft uitwerking m.i.v. 1 oktober 1997.
Art.71. Le présent chapitre produit ses effets au 1er octobre 1997.
HOOFDSTUK V. - Monumentenzorg.
CHAPITRE V. - Protection des monuments.
Art.72. In het programmadecreet van 21 oktober 1996 betreffende de infrastructuur wordt hoofdstuk IV, dat de artikelen 26 tot 28 omvat, als volgt vervangen :
  "HOOFDSTUK IV. - Monumentenzorg.
  Afdeling 1. - Inleidende bepalingen.
  Artikel 26. Voor de uitvoering van dit hoofdstuk verstaat men onder :
  1° onroerend goed : onroerend goed, behalve terrein en gronderf;
  2° aanvrager : een natuurlijke persoon, een vereniging zonder winstoogmerk, een gemeente, een kerkfabriek of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die/dat een gerangschikt onroerend goed bezit;
  3° herstellingswerken : elke herstelling die aan een gerangschikt onroerend goed uitgevoerd wordt met het oog op het bewaren en onderhouden ervan.
  Alle in dit hoofdstuk vermelde bedragen dienen exclusief BTW te worden verstaan.
  Artikel 27. Om de toelage bedoeld in dit hoofdstuk te verkrijgen moeten de verenigingen zonder winstoogmerk de opdrachten m.b.t. de uitvoering van herstellingswerken onder inachtneming van de wetgeving over de overheidsopdrachten verlijden.
  Afdeling 2. - Algemene subsidiëringsmodaliteiten.
  Artikel 28. Binnen de perken van de te dien einde beschikbare begrotingskredieten kan de Regering toelagen toekennen voor herstellingswerken uitgevoerd aan gerangschikte onroerende goederen alsook aan daarmee verbonden blijvende installaties, voor zover deze deel uitmaken van het gerangschikt onroerend goed.
  Artikel 28bis. § 1. Na aftrek van toelagen die eventueel toegekend worden door andere overheden of instellingen, bedragen de toelagen vermeld in artikel 28bis :
  1° 60 % van de kosten, wanneer het onroerend goed eigendom is van een gemeente, van een kerkfabriek of van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
  2° 30 % van de kosten, wanneer het onroerend goed eigendom is van een vereniging zonder winstoogmerk of van een natuurlijke persoon.
  § 2. Gelden als aanneembare uitgaven voor de berekening van de toelage :
  1° de kostprijs van het project ten belope van het minimumtarief vastgelegd door de betrokken beroepsvereniging;
  2° de materiaalprijzen;
  3° de loonkosten;
  4° de belasting over de toegevoegde waarde;
  5° de kosten voortvloeiend uit de toepassing van het wettelijke herzieningsbeding inzake loonkosten en materiaalprijzen bij openbare werken;
  6° kosten inzake voorgeschreven werftoezicht alsmede de daarmee verbonden verzekering voor een tienjarige garantie en de voorgeschreven werfverzekering.
  De Regering kan voor de aanneembare uitgaven maximumbedragen vastleggen.
  Artikel 28ter. § 1. Onverminderd de in afdeling 3 bepaalde voorwaarden en procedures worden de toelagen in uitvoering van dit hoofdstuk slechts toegekend wanneer de aanvrager het bewijs levert dat gezorgd wordt voor de financiering van het gedeelte van de uitgaven dat niet door de toelagen gedekt is.
  § 2. Vóór het begin van de werken is de in artikel 28nonies of 28decies vermelde beslissing van de Regering vereist.
  Vóór de in het lid 1 vermelde beslissing kunnen herstellingswerken worden uitgevoerd :
  1° die gemotiveerd zijn door een bedreiging van het publiek respectievelijk een dreigende beschadiging of vernietiging van de hele infrastructuur;
  2° wanneer de dringende noodzakelijkheid het niet mogelijk maakt de modaliteiten van de gewone procedure na te komen.
  Artikel 28quater. Voor de projecten waarvoor een aanbesteding of een offerteaanvraag noodzakelijk is, deelt de aanvrager schriftelijk de datum waarop de inschrijvingen worden geopend 14 dagen bij voorbaat aan het Ministerie mede.
  Het Ministerie kan een vertegenwoordiger aanwijzen om de zitting bij te wonen waarop de inschrijvingen geopend worden.
  De aanvrager maakt een kopie van het proces-verbaal over de opening van de inschrijvingen en van de met redenen omklede beslissing aan het Ministerie over.
  Artikel 28quinquies. De onroerende goederen waaraan herstellingswerken worden uitgevoerd, moeten tegen brand verzekerd worden.
  Artikel 28sexies. Voor projecten waarvan de globale kosten ten minste 15 miljoen frank bedragen, is de afsluiting van een verdrag over het werftoezicht en van de daarmee verbonden verzekering voor een tienjarige garantie, alsmede van een werfverzekering met een erkende onderneming verplicht.
  Artikel 28septies. Indien de aanvrager een natuurlijke persoon is, dan wordt de voordeligste offerte als basis genomen om de toelage te berekenen voor projecten waarvan de globale kosten tenminste 200.000 frank belopen.
  Artikel 28octies. § 1. De toelage wordt na de beëindiging van de herstellingswerken uitbetaald op basis van de ingediende rekeningen en betalingsbewijzen en na de betekening van de brandverzekeringspolis vermeld in artikel 28quinquies.
  Is de aanvrager een kerkfabriek, dan betekent deze, in voorkomend geval, ook een afschrift van de vergunning gegeven door de federale Regering om de werken uit te voeren.
  § 2. De globale toelage mag ook door middel van proportionele betalingen worden uitbetaald.
  De daartoe ingediende gedetailleerde vorderingsverklaringen moeten door de verantwoordelijke bouwcoördinator of architect worden goedgekeurd en telkens een minimumbedrag van 500.000 frank in rekening brengen.
  De proportionele betalingen mogen ten hoogste 90 % van de globale toelage bedragen.
  § 3. Na beëindiging van de werken heeft de eindafrekening plaats op basis van alle noodzakelijke bewijsstukken; o.a. dient een met redenen omklede lijst van alle uitgevoerde en niet uitgevoerde werken die, desgevallend, in het bestek vermeld waren, ingediend te worden.
  § 4. Ten laatste vijf jaar na de beslissing van de Regering vermeld in artikel 28nonies of 28decies moeten de definitieve bewijsstukken ingediend zijn.
  Afdeling 3. - Procedure voor de aanvraag.
  Artikel 28nonies. § 1. Indien de globale kosten van het project 2.500.000 frank niet overschrijden of als de aanvrager een natuurlijke persoon is, dan moeten volgende documenten bij de aanvraag om subsidiëring van de herstellingswerken aan gerangschikte onroerende goederen worden gevoegd :
  1° een met redenen omklede verklaring;
  2° het bewijs dat het onroerend goed definitief gerangschikt is;
  3° een eigendomsbewijs met betrekking tot het gerangschikt onroerend goed;
  4° een schets om het project duidelijker te maken;
  5° in voorkomend geval, een kopie van de bouwvergunning en van de plannen die voor het verkrijgen van die vergunning zijn ingediend;
  6° voor gemeenten, kerkfabrieken en verenigingen zonder winstoogmerk, een kopie van het schriftelijk verzoek om een offerte in te dienen;
  7° in voorkomend geval, het bestek;
  8° drie kostenramingen wanneer de kosten 200.000 frank bereiken; één kostenraming is voldoende voor kosten onder 200.000 frank;
  9° in voorkomend geval, de aktuele waarde van het gebouw berekend op basis van de kadastrale waarde en de brandverzekeringspolis;
  10° het bewijs dat gezorgd wordt voor de financiering van het gedeelte van de uitgaven dat niet door de toelagen van de Duitstalige Gemeenschap gedekt wordt;
  11° voor verenigingen zonder winstoogmerk een kopie van de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten van de vereniging zonder winstoogmerk, de huidige samenstelling van de raad van beheer alsmede het eventuele BTW-nummer;
  12° de mededeling van eventueel door andere overheden of instellingen toegekende toelagen.
  § 2. Bedraagt het verschil tussen de voordeligste en de duurste kostenraming bedoeld in § 1, 8° ten minste 20 %, dan dienen de natuurlijke personen een bijkomende offerte in.
  Artikel 28decies. Indien de globale kosten van het project tenminste 2.500.000 frank bedragen en als de aanvrager een rechtspersoon is, moeten volgende documenten bij de aanvraag om subsidiëring van de herstellingswerken aan gerangschikte onroerende goederen worden gevoegd :
  1° een met redenen omklede verklaring;
  2° het bewijs dat het onroerend goed definitief gerangschikt is;
  3° een eigendomsbewijs met betrekking tot het gerangschikt onroerend goed;
  4° een schets om het project duidelijker te maken;
  5° in voorkomend geval, een kopie van de bouwvergunning en van de plannen die voor het verkrijgen van die vergunning zijn ingediend;
  6° een precieze kostenraming;
  7° voor verenigingen zonder winstoogmerk een kopie van de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten van de vereniging zonder winstoogmerk, de huidige samenstelling van de raad van beheer alsmede het eventuele BTW-nummer;
  8° een kopie van de beslissing van de gemeenteraad of van de raad van beheer van de aanvrager houdende aanwijzing van de projectauteur en bepaling van de aanbestedingsprocedure;
  9° een kopie van de bekendmaking in het Bulletin der aanbestedingen;
  10° het bestek;
  11° het bewijs dat een verdrag over het werftoezicht en de daarmee verbonden verzekering voor een tienjarige garantie, alsmede van een werfverzekering desgevallend afgesloten zijn;
  12° het bewijs dat gezorgd wordt voor de financiering van het gedeelte van de uitgaven dat niet door de toelagen van de Duitstalige Gemeenschap gedekt wordt;
  13° de mededeling van de eventueel door andere overheden of instellingen toegekende toelagen.
  Artikel 28undecies. Herstellingswerken die met toepassing van artikel 28ter, § 2, lid 2 dringend noodzakelijk zijn, kunnen in afwijking van artikel 28septies en van artikel 28nonies en 28decies worden gesubsidieerd nadat volgende documenten zijn ingediend :
  1° een met redenen omklede verklaring van de burgemeester omtrent de bedreiging van het publiek en een met redenen omklede verklaring van een ingenieur of architect omtrent de dreigende beschadigingen of vernietiging van de hele infrastructuur;
  2° een beschrijving en een kostenraming van de werken;
  3° in voorkomend geval, een kopie van de in spoedgeval uitgevoerde gunningsprocedure;
  4° in voorkomend geval, het proces-verbaal over het met redenen omklede verlijden van de opdracht;
  5° een verklaring die uitlegt waarom de modaliteiten van de gewone procedure niet konden worden nagekomen.".
Art.72. Dans le décret-programme du 21 octobre 1996 relatif à l'infrastructure, le chapitre IV contenant les articles 26 à 28 est remplacé comme suit :
  " CHAPITRE IV. - Protection des monuments. ".
  " Section 1. - Dispositions liminaires. ".
  " Art. 26. Pour l'application du présent chapitre, on entend par :
  1. bien immeuble : bien immeuble, sauf terrain ou fonds de terre;
  2. demandeur : une personne physique, une association sans but lucratif, une commune, une fabrique d'église ou un centre public d'aide sociale propriétaire d'un bien immeuble classé;
  3. travaux de réparation : toute réparation à un bien immeuble classé effectuée dans le but de conserver ou d'entretenir le bien immeuble.
  Tous les montants mentionnés dans le présent chapitre s'entendent hors T.V.A.. ".
  " Art. 27. Pour recevoir le subside dont question au présent chapitre, les associations sans but lucratif doivent passer les marchés relatifs à l'exécution de travaux de réparation dans le respect de la législation relative aux marchés publics. ".
  " Section 2. - Modalités générales de subsidiation. ".
  " Art. 28. Dans la limite des crédits budgétaires disponibles à cette fin, le Gouvernement peut octroyer des subsides pour des travaux de réparation effectués aux biens immeubles classés ainsi qu'à des installations y attachées à demeure, dans la mesure où celles-ci appartiennent au bien immeuble classé. ".
  " Art. 28bis. § 1er. Après déduction des subsides accordés éventuellement par d'autres autorités ou institutions, les subsides visés à l'article 28bis s'élèvent à :
  1. 60 % des frais, lorsqu'une commune, une fabrique d'église ou un centre public d'aide sociale est propriétaire du bien immeuble;
  2. 30 % des frais, lorsqu'une association sans but lucratif ou une personne physique est propriétaire du bien immeuble.
  § 2. Sont considérées comme dépenses acceptables pour le calcul du subside :
  1. le coût du projet, à concurrence du plancher fixé par l'association professionnelle intéressée;
  2. le coût des matériaux;
  3. les salaires;
  4. la taxe sur la valeur ajoutée;
  5. les frais résultant de l'application de la clause de révision prévue par la loi en matière de salaires et de coût des matériaux pour des travaux publics;
  6. les frais encourus pour la surveillance prescrite du chantier et l'assurance de garantie décennale y afférente et pour l'assurance-chantier prescrite.
  Le Gouvernement peut fixer des plafonds pour les dépenses acceptables. ".
  " Art. 28ter. § 1er. Sans préjudice des conditions et procédures fixées à la section 3, les subsides ne sont octroyés en exécution du présent chapitre que lorsque le demandeur apporte la preuve que le financement de la partie des dépenses non couverte par ces subsides est assuré.
  § 2. La décision du Gouvernement visée aux articles 28nonies ou 28decies est requise avant le début des travaux.
  Peuvent être exécutés avant la décision visée à l'alinéa 1er les travaux de réparation :
  1. justifiés par le fait que le public est mis en danger ou qu'il y a menace de détérioration ou de destruction de toute l'infrastructure;
  2. dont l'urgence ne permet pas de respecter les modalités de la procédure habituelle. ".
  " Art. 28quater. Pour les projets qui nécessitent une adjudication ou un appel d'offres, le demandeur communique par écrit, au moins 14 jours calendrier à l'avance, la date d'ouverture de la soumission au Ministère.
  Le Ministère peut déléguer un représentant pour assister à l'ouverture de la soumission.
  Le demandeur transmet au Ministère une copie du procès-verbal de l'ouverture de la soumission et de la décision motivée. ".
  " Art. 28quinquies. Les biens immeubles subissant des travaux de réparation doivent être assurés contre l'incendie. ".
  " Art. 28sexies. Pour les projets dont le coût total est au moins de 15 millions de francs, il est obligatoire de conclure avec une entreprise agréée un contrat de surveillance du chantier et l'assurance de garantie décennale y afférente, ainsi qu'une assurance-chantier. ".
  " Art. 28septies. Si le demandeur est une personne physique, c'est l'offre la plus basse qui sera prise en compte pour calculer le subside lorsque les projets ont un coût total s'élevant au minimum à 200.000 francs. ".
  " Art. 28octies. § 1er. Le subside sera liquidé après la fin des travaux de réparation, sur présentation des factures et des preuves de paiement, et après notification de la police d'assurance incendie visée à l'article 28quinquies.
  Lorsque le demandeur est une fabrique d'église, celle-ci transmet en plus, le cas échéant, une copie du permis octroyé par le Gouvernement fédéral pour la réalisation des travaux.
  § 2. Le subside global peut également être liquidé au prorata.
  Les états d'avancement des travaux déposés à cet effet doivent être approuvés par le conducteur des travaux ou l'architecte responsable et porter chacun sur un minimum de 500.000 F.
  Les paiements au prorata ne peuvent dépasser 90 % du subside global.
  § 3. Le décompte final sera établi après la fin des travaux sur la base de toutes les pièces justificatives requises; il faudra introduire entre autres un état motivé de tous les travaux exécutés et non exécutés qui, le cas échéant, figuraient dans le cahier des charges.
  § 4. Les pièces justificatives définitives seront déposées au plus tard 5 ans après la décision du Gouvernement visée aux articles 28nonies ou 28decies. ".
  " Section 3. - Procédure de demande. ".
  " Art. 28nonies. § 1er. Lorsque le coût total du projet ne dépasse pas 2.500.000 F ou que le demandeur est une personne physique, les documents suivants doivent être joints à la demande de subsidiation des travaux de réparation à des biens immeubles classes :
  1. une justification;
  2. la preuve du classement définitif du bien immeuble;
  3. un titre de propriété relatif au bien immeuble classé;
  4. une esquisse pour expliquer le projet;
  5. le cas échéant, une copie du permis de bâtir et des plans remis pour l'obtention de celui-ci;
  6. pour les communes, les fabriques d'église et associations sans but lucratif, une copie de l'invitation écrite à déposer une offre;
  7. le cas échéant, le cahier des charges;
  8. trois devis lorsque le coût atteint 200.000 F; un seul suffit lorsque le coût est inférieur à 200.000 F;
  9. le cas échéant, un état fixant la valeur actuelle du bâtiment sur base de la valeur cadastrale et de la police d'assurance-incendie;
  10. la preuve que le financement de la partie des dépenses qui ne sera pas couverte par les subsides de la Communauté germanophone est assuré;
  11. pour les associations sans but lucratif, une copie des statuts de l'association sans but lucratif publiés au Moniteur belge, la composition actuelle du conseil d'administration ainsi que, le cas échéant, le numéro de T.V.A.;
  12. la liste des subsides accordés éventuellement par d'autres autorités ou institutions.
  § 2. Si la différence entre le devis le plus bas et le devis le plus élevé visés au § 1er, 8., est au moins de 20 %, les personnes physiques déposent une offre supplémentaire. ".
  " Art. 28decies. Lorsque le coût total du projet est au moins de 2.500.000 F et que le demandeur est une personne morale, les documents suivants doivent être joints à la demande de subsidiation des travaux de réparation à des biens immeubles classés :
   1. une justification;
  2. la preuve du classement définitif du bien immeuble;
  3. un titre de propriété relatif au bien immeuble classé;
  4. une esquisse pour expliquer le projet;
  5. le cas échéant, une copie du permis de bâtir et des plans remis pour l'obtention de celui-ci;
  6. une estimation précise des coûts;
  7. pour les associations sans but lucratif, une copie des statuts de l'association sans but lucratif publiés au Moniteur belge, la composition actuelle du conseil d'administration ainsi que, le cas échéant, le numéro de T.V.A.;
  8. une copie de la décision du conseil communal ou du conseil d'administration du demandeur désignant l'auteur de projet et fixant la procédure pour l'attribution du marché;
  9. une copie de la publication dans le Bulletin des adjudications;
  10. le cahier des charges;
  11. une preuve de la conclusion éventuelle d'un contrat de surveillance du chantier, d'une assurance de garantie décennale y afférente et d'une assurance-chantier;
  12. la preuve que le financement de la partie des dépenses qui ne sera pas couverte par les subsides de la Communauté germanophone est assuré;
  13. la liste des subsides accordés éventuellement par d'autres autorités ou institutions. ".
  " Art. 28undecies. Par dérogation aux articles 28septies ainsi que 28nonies ou 28decies, les travaux de réparation considérés comme urgents en application de l'article 28ter, § 2, alinéa 2, peuvent être subsidiés après introduction des documents suivants :
  1. une déclaration motivée du bourgmestre relative à la mise en danger du public et une déclaration motivée d'un ingénieur ou d'un architecte relative à la menace d'endommagement ou de destruction de toute l'infrastructure;
  2. une description des travaux et un devis;
  3. le cas échéant, une copie du dossier relatif à l'adjudication effectuée d'urgence;
  4. le cas échéant, le procès-verbal de l'attribution du marché motivée;
  5. une déclaration expliquant pourquoi les modalités de la procédure habituelle n'ont pu être respectées. ".
Art.73. Dit hoofdstuk heeft uitwerking m.i.v. 1 januari 1998.
Art.73. Le présent chapitre produit ses effets au 1er janvier 1998.
HOOFDSTUK VI. - Culturele aangelegenheden.
CHAPITRE VI. - Matières culturelles.
Afdeling 1. - Volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen.
Section 1. - Education populaire et formation des adultes.
Art. 74. Artikel 10 van het decreet van 18 januari 1993 betreffende de erkenning en de subsidiëring van organisaties voor volksopleiding en vormingswerk voor volwassenen wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 10. De erkende gewestelijke organisaties worden volgens het aantal van de jaarlijks doorgevoerde activiteiten in de volgende subsidiëringscategorieën gerangschikt :
Art. 74. L'article 10 du décret du 18 janvier 1993 relatif à la reconnaissance et au subventionnement d'organisations pour l'éducation populaire et la formation des adultes est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 10. Les organisations régionales reconnues sont classées dans les catégories de subventionnement suivantes d'après le nombre d'activités menées annuellement :
50-199 activiteitencategorie I
200-499 activiteitencategorie II
500-999 activiteitencategorie III
1000-1499 activiteitencategorie IV
meer dan 1500 activiteitencategorie V
50-199 activiteitencategorie I200-499 activiteitencategorie II500-999 activiteitencategorie III1000-1499 activiteitencategorie IVmeer dan 1500 activiteitencategorie V
50-199 activitéscatégorie I
200-499 activitéscatégorie II
500-999 activitéscatégorie II
1000-1499 activitéscatégorie IV
1500 activités et +catégorie V
50-199 activitéscatégorie I200-499 activitéscatégorie II500-999 activitéscatégorie II1000-1499 activitéscatégorie IV1500 activités et +catégorie V
  Om van subsidiëringscategorie te veranderen moet het daarvoor noodzakelijk aantal activiteiten tijdens twee opeenvolgende jaren worden uitgevoerd. Dat geldt niet bij fusie van twee of meer organisaties.".
  Pour passer dans une autre catégorie, le nombre d'activités correspondant doit être atteint deux années de suite. Ceci ne vaut pas en cas de fusion de deux organisation ou plus. ".
Art. 75. Artikel 11 van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
  "Artikel 11. De erkende gewestelijke organisaties bekomen naargelang de categorie een jaarlijkse toelage ten belope van :
Art. 75. L'article 11 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 11. Les organisations régionales reconnues reçoivent selon leur catégorie une subvention annuelle de :
categorie I200.000 F
categorie II400.000 F
categorie III800.000 F
categorie IV1.200.000 F
categorie V1.500.000 F
categorie I200.000 Fcategorie II400.000 Fcategorie III800.000 Fcategorie IV1.200.000 Fcategorie V1.500.000 F
catégorie I200.000 F
catégorie II400.000 F
catégorie III800.000 F
catégorie IV1.200.000 F
catégorie V1.500.000 F
catégorie I200.000 Fcatégorie II400.000 Fcatégorie III800.000 Fcatégorie IV1.200.000 Fcatégorie V1.500.000 F
Afdeling 2. - Bibliotheken, media en sport.
Section 2. - Bibliothèques, Médias et Sports.
Art.76. Artikel 13 van het decreet van 15 juni 1994 over de openbare bibliotheken wordt met volgend lid aangevuld :
  "De Regering legt het bedrag van de vergoedingen en van het presentiegeld van de leden van de Adviescommissie vast.".
Art.76. L'article 13 du décret du 15 juin 1994 relatif aux bibliothèques publiques est complété comme suit :
  " Le Gouvernement fixe le montant des indemnités et jetons de présence pour les membres de la commission consultative. ".
Art.77. ["Artikel 5 van het decreet van 7 februari 1994 betreffende de hulp aan de dagbladpers wordt vervangen als volgt :
  "Artikel 5. De hulp aan de pers wordt maandelijks vóór de 22ste in twaalfden uitbetaald."]
Art.77. L'article 5 du décret du 7 février 1994 relatif à l'aide accordée à la presse quotidienne est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 5. L'aide à la presse est liquidée mensuellement, en douzièmes, pour le 22 de chaque mois. ".
Art.78. In artikel 1, § 1 van het decreet van 20 januari 1992 houdende erkenning en subsidiëring van specifieke sportfederaties wordt een punt 4°bis ingevoegd dat luidt als volgt :
  "4°bis alle internationale, nationale en gemeenschappelijke bepalingen tegen doping naleven.".
Art.78. Dans l'article 1er, § 1er du décret du 20 janvier 1992 portant agréation et subventionnement de fédérations sportives, il est inséré un point 4°bis libellé comme suit :
  " 4°bis respecter toutes les dispositions antidopage prises sur les plans international, national et communautaire. ".
Afdeling 3. - Oprichting van een Begrotingsfonds ter bevordering van het toerisme.
Section 3. - Création d'un Fonds budgétaire pour la promotion du tourisme.
Art.79. (opgeheven)
Art.79. (abrogé)
Art.80. (opgeheven)
Art.80. (abrogé)
Art.81. (opgeheven)
Art.81. (abrogé)
Art.82. (opgeheven)
Art.82. (abrogé) e cadre du Fonds ainsi qu'aux initiatives soutenues et aux critères de subventionnement appliqués.
Afdeling 4. - Inwerkingtreding.
Section 4. - Entrée en vigueur.
Art.83. De artikels 74 tot 78 hebben uitwerking m.i.v. 1 januari 1998.
Art.83. Les articles 74 à 78 produisent leurs effets au 1er janvier 1998.
HOOFDSTUK VII. - Bepaling van de minimumleeftijd voor deelnemers aan wielerwedstrijden en -trainingen.
CHAPITRE VII. - Fixation de l'âge minimum des participants à des courses et à des entraînements cyclistes.
Art.84. Artikel 1 van het decreet van 21 december 1987 houdende bepaling van de minimumleeftijd voor deelnemers aan wielerwedstrijden wordt gewijzigd als volgt :
  1° in § 1 worden de woorden "15 jaar" door "8 jaar" vervangen;
  2° in § 2 worden de woorden "12 jaar" door "6 jaar" vervangen;
  3° in § 3 worden de woorden "van 15 tot 20 jaar" door "vanaf 8 jaar" vervangen.
Art.84. L'article 1er du décret du 21 décembre 1987 fixant l'âge minimum des participants aux courses cyclistes est modifié comme suit :
  1° au § 1er, les termes " 15 ans " sont remplacés par " 8 ans ";
  2° au § 2, les termes " 12 ans " sont remplacés par " 6 ans ";
  3° au § 3, les termes " âgés de 15 à 20 ans inclus " sont remplacés par " à partir de 8 ans ".
Art.85. Artikel 3 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 3. De ambtenaren van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gemachtigd door de Regering oefenen het toezicht uit dat noodzakelijk is voor de toepassing van het decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten.".
Art.85. L'article 3 du même décret est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 3. Les agents du Ministère de la Communauté germanophone délégués par le Gouvernement exercent le contrôle nécessaire pour l'application de ce décret et de ses arrêtés d'exécution. ".
Art.86. In het hele decreet wordt het woord "Executieve" door "Regering" vervangen.
Art.86. Dans l'ensemble du décret, le terme " Exécutif " est remplacé par " Gouvernement ".
Art.87. Dit hoofdstuk heeft uitwerking m.i.v. 1 januari 1998.
Art.87. Le présent chapitre produit ses effets au 1er janvier 1998.
HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen betreffende de pensioenen van het vastbenoemd personeel van het BRF (belgisch radio- en televisiecentrum van de duitstalige gemeenschap).
CHAPITRE VIII. - Dispositions relatives aux pensions du personnel statutaire du B.R.F. (Centre belge pour la Radiodiffusion-Télévision de la Communauté germanophone).
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Section 1. [1 - Dispositions générales]1
Art. 87.1. [1 Onder voorbehoud van de afwijkende bepalingen vervat in dit hoofdstuk worden de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap toegekend onder de voorwaarden en volgens de nadere regels die gelden voor de ambtenaren van de federale overheidsdiensten.]1
  
Art. 87.1. [1 Sous réserve des dispositions dérogatoires prévues dans le présent chapitre, les pensions du personnel statutaire du B.R.F. (Centre belge pour la Radiodiffusion-Télévision de la Communauté germanophone) sont octroyées dans les conditions et selon les modalités applicables aux fonctionnaires des services publics fédéraux.]1
  
Afdeling 1.1. [1 - Pensioenen wegens leeftijd of anciënniteit.]1
Section 1.1. [1 - Pension pour raison d'âge ou d'ancienneté.]1
Art.88. De ambtenaren van het BRF (Belgisch radio- en televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap) worden in ruste gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de maand tijdens dewelke zij de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben. [1 ...]1.
  [1 In afwijking van het eerste lid wordt de in dat lid vermelde leeftijd van 65 jaar gebracht op :
   - 66 jaar, indien het pensioen ingaat tussen 1 februari 2025 en 31 januari 2030;
   - 67 jaar, indien het pensioen ingaat vanaf 1 februari 2030.]1

  
Art.88. Les agents du B.R.F. (Centre belge pour la Radiodiffusion-Télévision de la Communauté germanophone) sont mis à la retraite le premier jour du mois qui suit celui de leur 65ème anniversaire. [1 ...]1.
  [1 Par dérogation au premier alinéa, l'âge de 65 ans y mentionné est porté à :
   - 66 ans lorsque la mise à la retraite intervient entre le 1er février 2025 et le 31 janvier 2030;
   - 67 ans lorsque la mise à la retraite intervient à partir du 1er février 2030. ]1

  
Art. 88.1. [1 De ambtenaren kunnen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand van hun 63ste verjaardag of op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de stopzetting van hun functies - indien deze zich later voordoet - gepensioneerd worden als :
   1° ze minstens 42 pensioenaanspraakverlenende dienstjaren tellen in het stelsel van de vermelde ambtenaren en
   2° ze hun loopbaan hebben beëindigd na 31 december 1976 en in aanmerking komende diensten of periodes van na die datum kunnen laten gelden.
   Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, zijn de bepalingen van artikel 46, § 1, tweede lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen mutatis mutandis van toepassing.
   In afwijking van het eerste lid wordt de leeftijd van 63 jaar vervangen door :
   - 60 jaar voor personen die minstens 44 dienstjaren vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, 1°, kunnen laten gelden;
   - 61 jaar voor personen die minstens 43 dienstjaren vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, 1°, kunnen laten gelden.]1

  
Art. 88.1. [1 Les agents peuvent être mis à la retraite le premier jour du mois suivant celui de leur 63e anniversaire ou du mois suivant la date de leur cessation de fonctions - au cas où celle-ci intervient ultérieurement - si :
   1° ils peuvent justifier d'au moins 42 années d'ancienneté admissibles pour l'ouverture du droit à la pension dans le régime applicable auxdits agents, et
   2° ils ont terminé leur carrière après le 31 décembre 1976 et peuvent justifier de services ou, selon le cas, de périodes admissibles prestés après cette date.
   Pour l'application de l'alinéa 1er, 1°, les dispositions de l'article 46, § 1er, alinéa 2, de la loi du 15 mai 1984 portant mesures d'harmonisation dans les régimes de pensions sont applicables mutatis mutandis.
   Par dérogation au premier alinéa, l'âge de 63 ans est remplacé par :
   - 60 ans pour les personnes qui peuvent justifier d'au moins 44 années de service telles que définies à l'alinéa 1er, 1°;
   - 61 ans pour les personnes qui peuvent justifier d'au moins 43 années de service telles que définies à l'alinéa 1er, 1°. ]1

  
Art.89. [1 ...]1
  [1 Om aanspraak te kunnen maken op de mogelijkheid vermeld in artikel 88.1,]1 moet de betrokken ambtenaar een aanvraag indienen ten minste zes maanden voor de datum waarop hij in ruste wenst te worden gesteld.
  
Art.89. [1 ...]1
  L'agent intéressé doit, [1 pour pouvoir bénéficier de la possibilité mentionnée à l'article 88.1]1, introduire une demande au moins six mois avant la date à laquelle il souhaite être admis à la retraite.
  
Afdeling 2. - Pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid.
Section 2. - Pension pour motif d'inaptitude physique.
Art.90. Het vroegtijdig pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid wordt de ambtenaar toegekend bij wie de gezondheidsdienst erkend door de beheerraad van het BRF een arbeidsongeschiktheid vaststelt.
  Dit pensioen mag definitief toegekend worden, indien de gezondheidsdienst oordeelt dat hij definitief ongeschikt is om zijn functies of andere functies die beter met zijn lichamelijke geschiktheid overeenkomen, uit te oefenen.
  In alle andere gevallen wordt het pensioen voor een maximumduur van 2 jaar toegekend.
Art.90. La pension prématurée pour motif d'inaptitude physique est accordée à l'agent dont l'incapacité de travail a été reconnue par le service de santé agréé par le Conseil d'administration du B.R.F..
  Cette pension peut être accordée à titre définitif lorsque le service de santé constate une incapacité permanente qui ne permet plus à l'agent d'exercer sa fonction ou une autre fonction mieux en rapport avec ses aptitudes physiques.
  Dans tous les autres cas, la pension est accordée pour une durée maximum de deux ans.
Art.91. De gezondheidsdienst mag op elk tijdstip de op tijdelijk pensioen gestelde ambtenaar aan een nieuw onderzoek onderwerpen. Die moet hem in elk geval tussen de derde en de zesde maand vóór het verstrijken van de periode van twee jaar onderzoeken.
  De op tijdelijk pensioen gestelde ambtenaar mag op elk tijdstip een nieuw geneeskundig onderzoek aanvragen, op voorwaarde dat er ten minste zes maanden zijn verstreken sinds het vorige onderzoek.
Art.91. Le service de santé peut en tout temps réexaminer l'agent admis à la pension temporaire. Il est en tout cas tenu de procéder à un réexamen qui interviendra entre le troisième et le sixième mois précédant la date d'expiration de la période de deux ans.
  L'agent admis à la pension temporaire peut à tout moment solliciter un réexamen médical à condition qu'il se soit écoulé au moins six mois depuis l'examen précèdent.
Art.92. Het tijdelijk pensioen wordt definitief na het verstrijken van de periode van twee jaar als de ambtenaar niet opnieuw in dienst genomen, niet wedertewerkgesteld of definitief ongeschikt verklaard wordt.
  De ambtenaar mag tegen de definitieve beslissing beroep instellen. De Regering legt de beroepsprocedure vast.
  Het tijdelijk pensioen wordt in elk geval definitief op de eerste dag van de maand die volgt op deze waar de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Art.92. La pension temporaire devient définitive à l'expiration de la période de deux ans si l'agent n'a pas été repris en service ou placé en instance de réaffectation, ou si son incapacité permanente est constatée.
  (NOTE : Alinéa 2 pas traduit)
  En tout état de cause, la pension temporaire devient définitive au premier jour du mois suivant le 65ème anniversaire de l'agent.
Art.93. De ambtenaar mag, tegen elke beslissing van de Raad van beheer tot definitieve inrustestelling wegens ongeschiktheid, een beroep instellen bij de Raad van beroep waarin artikel 94 voorziet en die een definitieve beslissing neemt. De Regering legt de beroepsprocedure vast.
Art.93. L'agent peut, contre toute décision du Conseil d'administration octroyant la pension définitive pour motif d'incapacité de travail, introduire un recours auprès de la chambre de recours prévue à l'article 94, laquelle prend une décision définitive. Le Gouvernement détermine la procédure de recours.
Art.94. Een Raad van beroep, samengesteld uit één voorzitter en 4 bijzitters, wordt opgericht. De voorzitter wordt door de Regering tussen de Duitstalige magistraten van het gerechtelijk arrondissement Eupen of van het Hof van Beroep te Luik aangewezen.
  Twee bijzitters worden door en uit de Raad van beheer van het BRF aangewezen, de twee andere bijzitters door de representatieve vakorganisaties die bij de Duitstalige Gemeenschap vertegenwoordigd zijn.
  Bij staking van stemmen is degene van de voorzitter beslissend.
Art.94. Il est installé une chambre de recours constituée d'un président et de quatre assesseurs. Le président est désigné par le Gouvernement parmi les magistrats germanophones de l'arrondissement judiciaire d'Eupen ou de la Cour d'appel de Liège.
  Deux assesseurs sont désignés par le Conseil d'administration du B.R.F. en son sein, les deux autres par les organisations syndicales représentatives représentées auprès de la Communauté germanophone.
  En cas de parité des voix, celle du président est prépondérante.
Art.95. De minimumbedragen van de pensioenen wegens lichamelijke ongeschiktheid worden berekend overeenkomstig artikel 121 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
  De supplementen voor een zware handicap worden overeenkomstig de artikelen 134 tot 138 van dezelfde wet toegekend.
Art.95. Les montants minimaux des pensions pour motif d'inaptitude physique sont calculés conformément à l'article 121 de la loi du 26 juin 1992 portant des dispositions sociales et diverses.
  Les suppléments pour handicap grave sont octroyés conformément aux articles 134 à 138 de la même loi.
Afdeling 3. - Overgangsbepalingen betreffende de inrustestelling vanaf 55 jaar.
Section 3. - Dispositions transitoires relatives à la retraite dès 55 ans.
Art.96. De ambtenaren die tot 31 december 1998 de leeftijd van ten minste 55 jaar zullen bereiken, worden in ruste gesteld overeenkomstig de in deze afdeling vastgestelde regels.
  De inrustestelling gaat in op de eerste dag van de maand die de 55de verjaardag volgt of op de eerste dag van de maand volgend op de inwerkingtreding van dit decreet.
Art.96. Les agents qui, au 31 décembre 1998, auront atteint l'âge minimal de 55 ans, sont mis à la retraite conformément aux règles établies par la présente section.
  La pension court à partir du premier jour du mois qui suit le 55eme anniversaire ou du premier jour du mois qui suit l'entrée en vigueur du présent décret.
Art.97. Gaat de inrustestelling op grond van artikel 71 vóór de 60ste verjaardag van de ambtenaar in, dan wordt hem tot de leeftijd van 60 jaar maandelijks een tijdelijk pensioen toegekend ten belope van 75% van de brutowedde van de laatste maand dienstactiviteit.
  Na de 60ste verjaardag wordt het pensioen berekend alsof de ambtenaar zijn dienst met zijn laatste activiteitswedde had voortgezet tot de vijfde jaardag van de inrustestelling, zonder echter de 65ste verjaardag van de ambtenaar te overschrijden.
  Ten laste van het Pensioenfonds wordt aan de ambtenaren een kapitaal uitbetaald die op grond van artikel 71 in ruste worden gesteld. Het kapitaal bedraagt (euro 300) tussen de inrustestelling en de 65ste verjaardag van de ambtenaar en wordt ten hoogste 60 maanden lang uitbetaald.
Art.97. Si la mise à la retraite en vertu de l'article 71 a lieu avant le 60ème anniversaire de l'agent, une pension provisoire représentant 75 % du traitement brut du dernier mois d'activité de service lui est accordée chaque mois jusqu'à l'âge de 60 ans.
  Après le 60ème anniversaire, la pension est calculée comme si l'agent avait continué son service avec son dernier traitement d'activité jusqu'au cinquième anniversaire de la mise à la retraite, sans toutefois dépasser le 65ème anniversaire de l'agent.
   Un capital est payé à charge du fonds des pensions aux agents mis à la retraite en vertu de l'article 71. Le capital est de (300 euros). par mois entre la mise à la retraite et le 65ème anniversaire de l'agent, pendant une période maximale de 60 mois.
Afdeling 3.1. [1 - Tijdelijke bepalingen betreffende pensionering vanaf 57 jaar]1
Section 3.1. [1 - Dispositions temporaires relatives à la retraite anticipée à partir de 57 ans]1
Art. 97.1. [1 De ambtenaren die op 31 december 2012 de leeftijd van ten minste 57 jaar bereiken, kunnen tot 20 december 2012 hun pensionering aanvragen, overeenkomstig de in deze afdeling vastgestelde regels.
   De pensionering gaat in op 1 januari 2013.]1

  
Art. 97.1. [1 Les agents qui, au 31 décembre 2012, auront atteint l'âge minimal de 57 ans peuvent, jusqu'au 20 décembre 2012, demander leur mise à la retraite conformément aux règles établies par la présente section.
   La mise à la retraite intervient au 1er janvier 2013.]1

  
Art. 97.2. [1 Gaat de pensionering op grond van artikel 97.1 vóór de 60e verjaardag van de ambtenaar in, dan wordt hem tot de leeftijd van 60 jaar maandelijks een tijdelijk pensioen toegekend ten belope van 75 % van de brutowedde van de laatste maand dienstactiviteit.
   Na de 60e verjaardag wordt het pensioen berekend alsof de ambtenaar zijn dienst met zijn laatste activiteitswedde had voortgezet tot de vijfde jaardag van de pensionering, zonder echter de 65e verjaardag van de ambtenaar te overschrijden.]1

  
Art. 97.2. [1 Si la mise à la retraite intervient en vertu de l'article 97.1 avant le 60e anniversaire de l'agent, celui-ci perçoit mensuellement une pension temporaire équivalant à 75 % du traitement brut de son dernier mois d'activité de service.
   Après le 60e anniversaire, la pension est calculée comme si l'agent avait continué son service avec son dernier traitement d'activité jusqu'au cinquième anniversaire de la mise à la retraite, sans toutefois dépasser le 65e anniversaire de l'agent.]1

  
Afdeling 4. - Oprichting van een Pensioenfonds.
Section 4. - Institution d'un Fonds de pensions.
Art.98. Er wordt bij het BRF een Pensioenfonds opgericht dat ertoe bestemd is de uitbetaling van de ouderdomspensioenen, de overlevings- en wezenpensioenen van de vastbenoemde ambtenaren van het BRF of van hun rechthebbenden te garanderen en de voor de consolidatie van deze pensioenen nodige reserves te kapitaliseren.
Art.98. Il est institué, auprès du B.R.F., un Fonds de pensions destiné à garantir le paiement des pensions de vieillesse, de survie et d'orphelin des agents statutaires du B.R.F. ou de leurs ayants-droit et à capitaliser les réserves nécessaires pour la consolidation de ces pensions.
Art.99. § 1. Het fonds wordt gestijfd met : a) het vermogen van het Fonds voor de financiering van de overlevings- en wezenpensioenen bij het BRF;
  b) driemaandelijks het totaal der bedragen die worden ingehouden op het brutoloon van de ambtenaren, waarbij de voet 7,5 % beloopt;
  c) driemaandelijks, een dotatie van het BRF waarvan het jaarlijks bedrag door de Raad van beheer vastgelegd en op de begroting ingeschreven wordt;
  d) de pensioenengedeelten die bij andere openbare instellingen worden teruggevorderd;
  e) de bijdragen die bij de Rijksdienst voor werknemerspensioenen teruggevorderd worden;
  f) de interesten die de reserves opbrengen;
  g) verscheidene middelen.
  § 2. In afwijking van § 1 worden de in § 1, b bedoelde bedragen die op het brutoloon van de ambtenaren worden ingehouden, tijdens twee jaar vanaf de inwerkingtreding van dit decreet als volgt berekend :
  - 7,5 % bij een brutoloon overeenstemmend met een jaarlijks brutoloon onder 1 miljoen voor een voltijdse betrekking;
  - 8,5 % bij een brutoloon overeenstemmend met een jaarlijks brutoloon tussen 1 miljoen en 1,5 miljoen voor een voltijdse betrekking;
  - 9,5 % bij een brutoloon overeenstemmend met een jaarlijks brutoloon tussen 1,5 miljoen en 2 miljoen voor een voltijdse betrekking;
  - 10,5 % bij een brutoloon overeenstemmend met een jaarlijks brutoloon boven 2 miljoen voor een voltijdse betrekking.
Art.99. § 1er. Le Fonds de pensions est alimenté : a) par les avoirs du fonds pour le financement des pensions de survie et d'orphelin du B.R.F.;
  b) trimestriellement, par la somme des montants retenus sur le salaire brut des agents; le taux de retenue est de 7,5 %;
  c) trimestriellement, par une dotation de la part du B.R.F., dont le montant annuel est déterminé par le Conseil d'administration et inscrit au budget;
  d) par les parts des pensions récupérées par d'autres établissements publics;
  e) par les cotisations récupérées par l'Office National des Pensions des Travailleurs salariés;
  f) par les intérêts produits par les réserves;
  g) par des moyens financiers divers.
  § 2. Par dérogation au § 1er, les montants visés au § 1er, b) et retenus sur le salaire brut des agents sont, pendant deux ans à dater de l'entrée en vigueur du présent décret, calculés comme suit :
  - 7,5 % lorsque le salaire brut correspond à un salaire brut annuel inférieur à 1 million pour un emploi à temps plein;
  - 8,5 % lorsque le salaire brut correspond à un salaire brut annuel entre 1 million et 1,5 million pour un emploi à temps plein;
  - 9,5 % lorsque le salaire brut correspond à un salaire brut annuel entre 1,5 million et 2 millions pour un emploi à temps plein;
  - 10,5 % lorsque le salaire brut correspond à un salaire brut annuel supérieur à 2 millions pour un emploi à temps plein.
Art.100. De som van de in § 1 van het vorige artikel onder b) en c) bedoelde bedragen mag niet lager liggen dan 15 % van alle brutolonen der ambtenaren die aan de pensioenregeling onderworpen zijn.
Art.100. La somme des montants énumérés aux littéra b) et c) du § 1er de l'article précédent ne peut être inférieure à 15 % de l'ensemble des salaires bruts des agents assujettis au régime de pension.
Art.101. Het vermogen van het Fonds mag slechts voor de pensioenen van de ambtenaren of van hun rechthebbenden worden gebruikt. Het vermogen van het in artikel 90, § 1, a) vermelde Fonds is in eerste instantie ertoe bestemd de overlevings- en wezenpensioenen te consolideren.
Art.101. Les avoirs du Fonds ne peuvent être utilisés que pour les pensions des agents ou de leurs ayants-droit. Les avoirs du fonds visé à l'article 90, § 1er, littéra a) sont en premier lieu destinés à consolider les pensions de survie et d'orphelin.
Art.102. Het Pensioenfonds wordt door een paritair comité beheerd. De effectieve leden van dit comité zijn :
  - 2 afgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie die, met toepassing van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, bij het BRF erkend is;
  - leden van de Raad van beheer van het BRF, waarbij hun aantal met datgene van de vakbondsafgevaardigden overeenstemt.
  Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen dat het bij afwezigheid vervangt.
  Van rechtswege woont de directeur van het BRF met raadgevende stem de zittingen van het Comité bij. De commissarissen van de Regering oefenen dezelfde functie bij het Comité uit als bij de andere organen van het BRF.
  De voorzitter van de Raad van beheer van het BRF of, indien hij verhinderd is, een ander lid van de Raad van beheer van het BRF neemt het voorzitterschap van het Comité waar.
  De Regering bepaalt de werkwijze van het paritair Comité.
Art.102. Le Fonds de pensions est géré par une commission paritaire. Sont membres effectifs de cette commission :
  - deux délégués de chacune des organisations syndicales représentatives agréées auprès du B.R.F. en application de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités;
   - des membres du Conseil d'administration du B.R.F. dont le nombre correspond à celui des délégués syndicaux.
  Pour tout membre effectif est désigné un membre suppléant, qui le remplace en cas d'absence.
  Le Directeur du B.R.F. prend part de plein droit et avec voix délibérative aux séances de la commission.
  Le Président du Conseil d'administration du B.R.F. ou, en cas d'empêchement, un autre membre du Conseil d'administration du B.R.F. assure la présidence de la commission. Les commissaires du Gouvernement exercent vis-à-vis de la commission la même fonction que celle exercée auprès des autres organes du B.R.F..
  Le Gouvernement détermine le mode de fonctionnement de la commission paritaire.
Art.103. Het paritair Comité heeft als opdrachten : - het financieringsplan van het Fonds vast te leggen;
  - reserves aan te leggen;
  - jaarlijks een actuarieel verslag op te maken of te laten opmaken zodat het mogelijk is de ontwikkeling van het systeem te controleren en, in voorkomend geval, bepaalde parameters te corrigeren;
  - de rekeningen en het beheer van het fonds te controleren en goed te keuren.
Art.103. La commission paritaire a pour mission : - de fixer le plan de financement du fonds;
  - de constituer les réserves;
  - d'établir ou de faire établir un rapport actuaire annuel qui lui permet de vérifier l'évolution du système et, le cas échéant, de corriger certains paramètres;
  - de contrôler et d'approuver les comptes et la gestion du fonds.
Art. 104. Het paritair Comité kan het financieel, technisch of administratief beheer van het Fonds geheel of gedeeltelijk aan een instelling overdragen die overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen erkend is.
  Indien een dergelijk contract wordt afgesloten, moet het in een opzeggingstermijn van één jaar voorzien. De kosten van zo'n contract worden door het BRF gedragen.
Art. 104. La commission paritaire peut confier, en tout ou partie, la gestion financière, technique ou administrative du fonds à un organisme agréé conformément à la loi du 9 juillet 1975 sur le contrôle des assurances.
  Si un tel contrat est conclu, il doit prévoir un délai de préavis d'un an. Le coût d'un tel contrat est supporté par le B.R.F..