Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
16 APRIL 1997. - [Verordening van 16 april 1997 tot uitvoering van artikel 80, § 1, 5°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994]. (Opschrift vervangen door DIVERS2016-12-21/26, art. 1, 029; Inwerkingtreding : 30-12-2016) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-11-1997 en tekstbijwerking tot 12-05-2025)
Titre
16 AVRIL 1997. - [Règlement du 16 avril 1997 portant exécution de l'article 80, § 1er, 5°, de la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994]. (Intitulé remplacé par DIVERS2016-12-21/26, art. 1, 029; En vigueur : 30-12-2016) (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 26-11-1997 et mise à jour au 12-05-2025)
Informations sur le document
Numac: 1997922701
Datum: 1997-04-16
Info du document
Numac: 1997922701
Date: 1997-04-16
Table des matières
HOOFDSTUK I. - BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP DE ...
Afdeling I. - Carenstijd.
Afdeling II. - Bepalingen die van toepassing zi...
Spontane aangifte van ongeschiktheid.
Verplichtingen van de gerechtigde.
Aanvangsdatum van de ongeschiktheid.
Niet tijdige aangifte.
Geneeskundige beslissingen in geval van aanvang...
Afdeling III. - Bepalingen die van toepassing z...
Aangifte van ongeschiktheid.
Geneeskundige beslissingen.
Aanvangsdatum van de ongeschiktheid
Afdeling IV. - Gemeenschappelijke bepalingen vo...
Controle.
Toelating om tijdens de ongeschiktheid een acti...
Einde van de ongeschiktheid.
Getuigschrift van arbeidshervatting of van werk...
Verlenging van de termijnen.
Afdeling V. - Data van uitbetaling van de arbei...
Afdeling VI.
Afdeling VII. - Berekening van de arbeidsongesc...
Deeltijdse werknemer.
Tijdelijke leerkracht.
[1 Uitzendkracht, seizoenarbeider en tijdelijke...
Ontbreken van loon.
Bijzondere situaties.
HOOFDSTUK II. - BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP DE...
Afdeling I. - In aanmerking te nemen gederfd lo...
Afdeling II. - Data van betaling van de moeders...
Afdeling III. - Te vervullen formaliteiten voor...
Afdeling IV. - Te vervullen formaliteiten voor ...
Afdeling V. [1 - In aanmerking te nemen gederfd...
Afdeling VI. [1 - Te vervullen formaliteiten vo...
Afdeling VII. - Te vervullen formaliteiten voor...
HOOFDSTUK IIbis. [1 - Bepalingen die van toepas...
Afdeling I. [1 - In aanmerking te nemen gederfd...
Afdeling II. [1 - Te vervullen formaliteiten vo...
HOOFDSTUK III. - BETALING VAN DE UITKERINGEN AA...
HOOFDSTUK IV. - INWERKINGTREDING.
BIJLAGEN.
Table des matières
CHAPITRE I. - Dispositions applicables à l'assu...
Section I. - De la carence.
Section II. - Dispositions applicables en cas d...
Déclaration spontanée d'incapacité.
Obligations du titulaire.
Date de début de l'incapacité.
Déclaration tardive.
Décisions médicales dans le cas de début ou de ...
Section III. - Dispositions applicables en cas ...
Déclaration d'incapacité.
Décisions médicales.
Date de début de l'incapacité.
Section IV. - Dispositions communes aux cas vis...
Contrôle.
Autorisation de reprise d'activité au cours de ...
De la fin de l'incapacité.
Attestation de reprise du travail ou du chômage.
Prorogation des délais.
Section V. - Dates de paiement des indemnités d...
Section VI.
Section VII. - Du calcul de l'indemnité d'incap...
Travailleur à temps partiel.
Enseignant temporaire.
[1 Travailleur intérimaire, saisonnier et tempo...
Absence de rémunération.
Cas particuliers.
CHAPITRE II. - Dispositions applicables à l'ass...
Section I. - De la rémunération perdue à prendr...
Section II. - Dates de paiement de l'indemnité ...
Section III. - Formalités à accomplir en vue de...
Section IV. - Formalités à accomplir en vue de ...
Section V. [1 - De la rémunération perdue à pre...
Section VI. [1 - Des formalités à accomplir en ...
Section VII. - Des formalités à accomplir en vu...
Chapitre IIbis. [1 - Dispositions applicables a...
Section I-[1 - De la rémunération perdue à pren...
Section II. [1 - Formalités à accomplir en vue ...
CHAPITRE III. - Du paiement des indemnités aux ...
CHAPITRE IV. - Entrée en vigueur.
ANNEXES.
Tekst (128)
Texte (128)
HOOFDSTUK I. - BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING.
CHAPITRE I. - Dispositions applicables à l'assurance incapacité de travail.
Afdeling I. - Carenstijd.
Section I. - De la carence.
Afdeling II. - Bepalingen die van toepassing zijn als er geen erkende dienst voor geneeskundige controle is.
Section II. - Dispositions applicables en cas d'absence d'un Service de Contrôle médical agréé.
Art.2. Om recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen te verkrijgen, moet de gerechtigde, als bedoeld in artikel 86, § 1 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14.7.1994, hierna de gecoördineerde wet genoemd, zijn ongeschiktheid doen vaststellen onder de hierna bepaalde voorwaarden.
Uiterlijk de [3 zevende]3 kalenderdag na de aanvang van zijn ongeschiktheid moet de gerechtigde over de post aan de adviserend [1 arts]1 van zijn verzekeringsinstelling een geneeskundig getuigschrift zenden dat is ingevuld, gedateerd en ondertekend en dat de redenen van zijn ongeschiktheid vermeldt, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of hem dat getuigschrift tegen ontvangstbewijs afgeven. Dat getuigschrift [4 bevat de identificatiegegevens van de patiënt en de zorgverlener, de substantiële gegevens en de gegevens die specifiek zijn voor het geval in kwestie opgenomen]4 in bijlage I.
De gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid gecontroleerd werkloze is, moet binnen de hiervoren vastgestelde termijn, hetzij de door het werkloosheidsbureau uitgereikte kennisgeving van arbeidsongeschiktheid over de post aan de adviserend [1 arts]1 van zijn verzekeringsinstelling zenden, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of hem die kennisgeving afgeven tegen ontvangstbewijs, hetzij de in het vorige lid bepaalde formaliteiten vervullen.
[3 In geval van een verlenging van de arbeidsongeschiktheid na de einddatum van de vorige erkende periode van arbeidsongeschiktheid of een herval in de zin van de artikelen 87 en 93 van de gecoördineerde wet moet de gerechtigde van zijn arbeidsongeschiktheid aangifte doen binnen de termijn voorzien in het tweede lid.]3
(Voor de gerechtigde die, bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid, verbonden is door een arbeidsovereenkomst voor arbeider of bediende, wordt de termijn evenwel verlengd tot de veertiende, respectievelijk de achtentwintigste kalenderdag te rekenen vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid. [3 In geval van een verlenging of een herval wordt de termijn van zeven dagen verlengd ten belope van het saldo van veertien of achtentwintig kalenderdagen.]3)
[2 Voor de toepassing van de vorige leden wordt het uiterlijk op de laatste dag van de toepasselijke termijn ondertekende geneeskundig getuigschrift of de door het werkloosheidsbureau uitgereikte kennisgeving van arbeidsongeschiktheid geacht tijdig via de post aan de adviserend arts te zijn verzonden als de poststempel uiterlijk de vijfde werkdag na het verstrijken van de toepasselijke termijn is aangebracht.]2
[4 Met de instemming van de gerechtigde die hem hiervoor de volmacht geeft, kan de arts, of een andere zorgverlener, de in het tweede lid bedoelde gegevens, die op het geneeskundig getuigschrift worden ingevuld, met inbegrip van de datum en de ondertekening van het attest, ook met behulp van een elektronisch proces aan de adviserend arts van de verzekeringsinstelling van de gerechtigde overmaken, onder de voorwaarden bepaald in uitvoering van artikel 5, 4°, a), van de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform en diverse bepalingen. De datum van opstelling van het geneeskundig getuigschrift dat met behulp van het voormelde elektronisch proces is overgemaakt, heeft dezelfde waarde als de datum van de poststempel. Deze wijze van verzending is echter beperkt tot de aangifte van arbeidsongeschiktheden waarvan de duur veertien dagen overschrijdt, tot de aangifte van verlengingen van arbeidsongeschiktheid en tot de aangifte van hervallen in arbeidsongeschiktheid.]4
Uiterlijk de [3 zevende]3 kalenderdag na de aanvang van zijn ongeschiktheid moet de gerechtigde over de post aan de adviserend [1 arts]1 van zijn verzekeringsinstelling een geneeskundig getuigschrift zenden dat is ingevuld, gedateerd en ondertekend en dat de redenen van zijn ongeschiktheid vermeldt, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of hem dat getuigschrift tegen ontvangstbewijs afgeven. Dat getuigschrift [4 bevat de identificatiegegevens van de patiënt en de zorgverlener, de substantiële gegevens en de gegevens die specifiek zijn voor het geval in kwestie opgenomen]4 in bijlage I.
De gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid gecontroleerd werkloze is, moet binnen de hiervoren vastgestelde termijn, hetzij de door het werkloosheidsbureau uitgereikte kennisgeving van arbeidsongeschiktheid over de post aan de adviserend [1 arts]1 van zijn verzekeringsinstelling zenden, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of hem die kennisgeving afgeven tegen ontvangstbewijs, hetzij de in het vorige lid bepaalde formaliteiten vervullen.
[3 In geval van een verlenging van de arbeidsongeschiktheid na de einddatum van de vorige erkende periode van arbeidsongeschiktheid of een herval in de zin van de artikelen 87 en 93 van de gecoördineerde wet moet de gerechtigde van zijn arbeidsongeschiktheid aangifte doen binnen de termijn voorzien in het tweede lid.]3
(Voor de gerechtigde die, bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid, verbonden is door een arbeidsovereenkomst voor arbeider of bediende, wordt de termijn evenwel verlengd tot de veertiende, respectievelijk de achtentwintigste kalenderdag te rekenen vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid. [3 In geval van een verlenging of een herval wordt de termijn van zeven dagen verlengd ten belope van het saldo van veertien of achtentwintig kalenderdagen.]3)
[2 Voor de toepassing van de vorige leden wordt het uiterlijk op de laatste dag van de toepasselijke termijn ondertekende geneeskundig getuigschrift of de door het werkloosheidsbureau uitgereikte kennisgeving van arbeidsongeschiktheid geacht tijdig via de post aan de adviserend arts te zijn verzonden als de poststempel uiterlijk de vijfde werkdag na het verstrijken van de toepasselijke termijn is aangebracht.]2
[4 Met de instemming van de gerechtigde die hem hiervoor de volmacht geeft, kan de arts, of een andere zorgverlener, de in het tweede lid bedoelde gegevens, die op het geneeskundig getuigschrift worden ingevuld, met inbegrip van de datum en de ondertekening van het attest, ook met behulp van een elektronisch proces aan de adviserend arts van de verzekeringsinstelling van de gerechtigde overmaken, onder de voorwaarden bepaald in uitvoering van artikel 5, 4°, a), van de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform en diverse bepalingen. De datum van opstelling van het geneeskundig getuigschrift dat met behulp van het voormelde elektronisch proces is overgemaakt, heeft dezelfde waarde als de datum van de poststempel. Deze wijze van verzending is echter beperkt tot de aangifte van arbeidsongeschiktheden waarvan de duur veertien dagen overschrijdt, tot de aangifte van verlengingen van arbeidsongeschiktheid en tot de aangifte van hervallen in arbeidsongeschiktheid.]4
Art.2. Pour l'ouverture du droit aux indemnités d'incapacité de travail, le titulaire visé à l'article 86, § 1er, de la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, nommée ci-après la loi coordonnée, doit faire constater son incapacité dans les conditions définies ci-après.
Au plus tard le [2 septième]2 jour civil qui suit le début de son incapacité, le titulaire doit envoyer par la poste, le cachet postal faisant foi, au médecin-conseil de son organisme assureur, ou lui remettre contre accusé de réception, un certificat médical rempli, daté et signé, motivant son incapacité. Ce certificat [3 contient les données d'identification du patient et du prestataire de soins, les données substantielles et les données spécifiques au cas d'espèce reprises]3 à l'annexe I.
Le titulaire qui émarge au chômage au moment où débute son incapacité de travail doit, dans le délai fixé ci-dessus, soit envoyer par la poste, le cachet postal faisant foi, au médecin-conseil de son organisme assureur, ou lui remettre contre accusé de réception, la notification d'inaptitude au travail délivrée par le bureau de chômage, soit remplir les formalités visées à l'alinéa précédent.
[2 En cas de prolongation de l'incapacité de travail après la date de fin de la période de l'incapacité de travail reconnue précédente ou de rechute au sens des articles 87 et 93 de la loi coordonnée, le titulaire déclare son incapacité de travail dans le délai prévu à l'alinéa 2.]2
(Toutefois, pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, est engagé dans les liens d'un contrat de travail d'ouvrier ou d'employé, le délai est prolongé respectivement jusqu'au quatorzième jour civil ou jusqu'au vingt-huitième jour civil à dater du début de l'incapacité de travail. [2 En cas d'une prolongation ou d'une rechute, le délai de sept jours est prolongé à concurrence du solde des quatorze ou vingt-huit jours civils.]2)
[1 Pour l'application des alinéas précédents, le certificat d'incapacité de travail signé au plus tard le dernier jour du délai applicable ou la notification d'inaptitude au travail délivrée par le bureau de chômage est réputé avoir été envoyé en temps utile via la poste au médecin-conseil si le cachet postal est apposé au plus tard le cinquième jour ouvrable après l'expiration du délai applicable.]1
[3 Avec le consentement du titulaire qui le mandate à cet effet, le médecin, ou un autre prestataire de soins, peut aussi transmettre au médecin-conseil de l'organisme assureur du titulaire les données visées à l'alinéa 2, qui sont complétées sur le certificat médical, y compris la date et la signature de l'attestation, à l'aide d'un procédé électronique, dans les conditions fixées en exécution de l'article 5, 4°, a), de la loi du 21 aout 2008 relative à l'institution et à l'organisation de la plate-forme eHealth et portant diverses dispositions. La date de rédaction du certificat médical adressé à l'aide du procédé électronique susvisé a la même valeur que la date du cachet postal. Ce mode de transmission est toutefois limité à la déclaration des incapacités de travail dont la durée dépasse quatorze jours, à la déclaration des prolongations d'incapacité de travail et à la déclaration des rechutes en incapacité de travail.]3
Au plus tard le [2 septième]2 jour civil qui suit le début de son incapacité, le titulaire doit envoyer par la poste, le cachet postal faisant foi, au médecin-conseil de son organisme assureur, ou lui remettre contre accusé de réception, un certificat médical rempli, daté et signé, motivant son incapacité. Ce certificat [3 contient les données d'identification du patient et du prestataire de soins, les données substantielles et les données spécifiques au cas d'espèce reprises]3 à l'annexe I.
Le titulaire qui émarge au chômage au moment où débute son incapacité de travail doit, dans le délai fixé ci-dessus, soit envoyer par la poste, le cachet postal faisant foi, au médecin-conseil de son organisme assureur, ou lui remettre contre accusé de réception, la notification d'inaptitude au travail délivrée par le bureau de chômage, soit remplir les formalités visées à l'alinéa précédent.
[2 En cas de prolongation de l'incapacité de travail après la date de fin de la période de l'incapacité de travail reconnue précédente ou de rechute au sens des articles 87 et 93 de la loi coordonnée, le titulaire déclare son incapacité de travail dans le délai prévu à l'alinéa 2.]2
(Toutefois, pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, est engagé dans les liens d'un contrat de travail d'ouvrier ou d'employé, le délai est prolongé respectivement jusqu'au quatorzième jour civil ou jusqu'au vingt-huitième jour civil à dater du début de l'incapacité de travail. [2 En cas d'une prolongation ou d'une rechute, le délai de sept jours est prolongé à concurrence du solde des quatorze ou vingt-huit jours civils.]2)
[1 Pour l'application des alinéas précédents, le certificat d'incapacité de travail signé au plus tard le dernier jour du délai applicable ou la notification d'inaptitude au travail délivrée par le bureau de chômage est réputé avoir été envoyé en temps utile via la poste au médecin-conseil si le cachet postal est apposé au plus tard le cinquième jour ouvrable après l'expiration du délai applicable.]1
[3 Avec le consentement du titulaire qui le mandate à cet effet, le médecin, ou un autre prestataire de soins, peut aussi transmettre au médecin-conseil de l'organisme assureur du titulaire les données visées à l'alinéa 2, qui sont complétées sur le certificat médical, y compris la date et la signature de l'attestation, à l'aide d'un procédé électronique, dans les conditions fixées en exécution de l'article 5, 4°, a), de la loi du 21 aout 2008 relative à l'institution et à l'organisation de la plate-forme eHealth et portant diverses dispositions. La date de rédaction du certificat médical adressé à l'aide du procédé électronique susvisé a la même valeur que la date du cachet postal. Ce mode de transmission est toutefois limité à la déclaration des incapacités de travail dont la durée dépasse quatorze jours, à la déclaration des prolongations d'incapacité de travail et à la déclaration des rechutes en incapacité de travail.]3
Art.3. De gerechtigde van wiens arbeidsongeschiktheid aangifte is gedaan in het kader van de wetgeving op de arbeidsongevallen, is vrijgesteld van de in artikel 2 bepaalde verplichtingen.
Art.3. Le titulaire dont l'incapacité de travail a fait l'objet d'une déclaration dans le cadre de la législation sur les accidents de travail, est dispensé des obligations visées à l'article 2.
Art.4. § 1. Wanneer de gerechtigde geacht wordt de in artikel 100 van de gecoördineerde wet bedoelde ongeschiktheidsgraad te bereiken, is hij vrijgesteld van de formaliteiten voorzien in artikel 2 voor de duur van de hierna omschreven tijdvakken :
a) het tijdvak van opneming in een verplegingsinrichting, erkend door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, of in een militair hospitaal;
b) de in artikel 239, § 1, 1° van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 bepaalde tijdvakken tijdens welke het de gerechtigde verboden is naar zijn werk te gaan omdat hij in contact is gekomen met iemand die is aangetast door één van de in datzelfde artikel genoemde besmettelijke ziekten.
De vrijstelling van aangifte bedoeld onder a) en b) wordt verleend op grond van elk stuk dat die vrijstelling wettigt.
§ 2. [2 De termijnen voor het indienen van de in het artikel 2 bedoelde getuigschriften zijn geschorst tijdens de in paragraaf 1 bedoelde tijdvakken. In geen geval kunnen zij verstrijken vóór de tweede dag die volgt op de laatste dag van het betrokken tijdvak.]2
[1 Voor de toepassing van het vorige lid wordt het uiterlijk op de laatste dag van de toepasselijke termijn ondertekende geneeskundig getuigschrift of de door het werkloosheidsbureau uitgereikte kennisgeving van arbeidsongeschiktheid geacht tijdig via de post aan de adviserend arts te zijn verzonden als de poststempel uiterlijk de vijfde werkdag na het verstrijken van de toepasselijke termijn is aangebracht.]1
a) het tijdvak van opneming in een verplegingsinrichting, erkend door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, of in een militair hospitaal;
b) de in artikel 239, § 1, 1° van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 bepaalde tijdvakken tijdens welke het de gerechtigde verboden is naar zijn werk te gaan omdat hij in contact is gekomen met iemand die is aangetast door één van de in datzelfde artikel genoemde besmettelijke ziekten.
De vrijstelling van aangifte bedoeld onder a) en b) wordt verleend op grond van elk stuk dat die vrijstelling wettigt.
§ 2. [2 De termijnen voor het indienen van de in het artikel 2 bedoelde getuigschriften zijn geschorst tijdens de in paragraaf 1 bedoelde tijdvakken. In geen geval kunnen zij verstrijken vóór de tweede dag die volgt op de laatste dag van het betrokken tijdvak.]2
[1 Voor de toepassing van het vorige lid wordt het uiterlijk op de laatste dag van de toepasselijke termijn ondertekende geneeskundig getuigschrift of de door het werkloosheidsbureau uitgereikte kennisgeving van arbeidsongeschiktheid geacht tijdig via de post aan de adviserend arts te zijn verzonden als de poststempel uiterlijk de vijfde werkdag na het verstrijken van de toepasselijke termijn is aangebracht.]1
Art.4. § 1er. Lorsque l'incapacité de travail est censée atteindre le degré d'incapacité visé à l'article 100 de la loi coordonnée, le titulaire est dispensé des formalités prévues à l'article 2 pour la durée des périodes définies ci-après :
a) la période d'hospitalisation dans un établissement hospitalier reconnu par le Ministre qui a la Santé publique dans ses attributions, ou dans un hôpital militaire;
b) les périodes définies à l'article 239, § 1er, 1°, de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, pendant lesquelles il est interdit au titulaire de se rendre au travail parce qu'il a été en contact avec une personne atteinte d'une des maladies contagieuses visées au même article.
La dispense de déclaration visée sous a) et b) est appliquée au vu de toute pièce qui la justifie.
§ 2. [2 Les délais d'introduction des certificats prévus à l'article 2 sont suspendus pendant les périodes visées au paragraphe 1er. Ils ne peuvent en aucun cas expirer avant le deuxième jour qui suit le dernier jour de la période concernée.]2
[1 Pour l'application de l'alinéa précédent, le certificat d'incapacité de travail signé au plus tard le dernier jour du délai applicable ou la notification d'inaptitude au travail délivrée par le bureau de chômage est réputé avoir été envoyé en temps utile via la poste au médecin-conseil si le cachet postal est apposé au plus tard le cinquième jour ouvrable après l'expiration du délai applicable.]1
a) la période d'hospitalisation dans un établissement hospitalier reconnu par le Ministre qui a la Santé publique dans ses attributions, ou dans un hôpital militaire;
b) les périodes définies à l'article 239, § 1er, 1°, de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, pendant lesquelles il est interdit au titulaire de se rendre au travail parce qu'il a été en contact avec une personne atteinte d'une des maladies contagieuses visées au même article.
La dispense de déclaration visée sous a) et b) est appliquée au vu de toute pièce qui la justifie.
§ 2. [2 Les délais d'introduction des certificats prévus à l'article 2 sont suspendus pendant les périodes visées au paragraphe 1er. Ils ne peuvent en aucun cas expirer avant le deuxième jour qui suit le dernier jour de la période concernée.]2
[1 Pour l'application de l'alinéa précédent, le certificat d'incapacité de travail signé au plus tard le dernier jour du délai applicable ou la notification d'inaptitude au travail délivrée par le bureau de chômage est réputé avoir été envoyé en temps utile via la poste au médecin-conseil si le cachet postal est apposé au plus tard le cinquième jour ouvrable après l'expiration du délai applicable.]1
Spontane aangifte van ongeschiktheid.
Déclaration spontanée d'incapacité.
Art.5. Wanneer een gerechtigde in de loop van zes opeenvolgende maanden, gerekend van datum tot datum, viermaal uitkeringen van de verplichte verzekering heeft genoten, geeft de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling of in bijkomende orde, de [1 arts-inspecteur]1 van de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle) van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, hierna het Instituut genoemd, hem ervan kennis dat hij, bij het optreden van een nieuwe ongeschiktheid, de eerste dag van die ongeschiktheid een formulier "verklaring van arbeidsongeschiktheid", conform het model in bijlage II, moet invullen, dateren en ondertekenen en het dezelfde dag over de post aan de adviserend [1 arts]1 van zijn verzekeringsinstelling moet zenden waarbij de poststempel bewijskracht heeft of hem dit tegen ontvangstbewijs moet afgeven, of dat hij anders binnen dezelfde termijn een geneeskundig getuigschrift moet zenden, waarbij de poststempel bewijskracht heeft, of afgeven tegen ontvangstbewijs, dat de redenen van die ongeschiktheid vermeldt.
[2 Voor de toepassing van het vorige lid wordt de uiterlijk op de eerste dag van de ongeschiktheid ondertekende "verklaring van arbeidsongeschiktheid" of het uiterlijk op de eerste dag van de ongeschiktheid ondertekende geneeskundig getuigschrift geacht tijdig via de post aan de adviserend arts te zijn verzonden als de poststempel uiterlijk de vijfde werkdag na de eerste dag van de ongeschiktheid is aangebracht.]2
De beslissing van de adviserend [1 arts]1 of van de [1 arts-inspecteur]1 van de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle) van het Instituut geldt voor een tijdvak van één jaar, maar kan van jaar tot jaar door hem worden vernieuwd.
De adviserend [1 arts]1 mag evenwel van de voorgaande bepalingen afwijken in de hierna vermelde gevallen :
1. wanneer hij vaststelt dat de herhaalde arbeidsongeschiktheden geneeskundig verantwoord zijn;
2. wanneer hij beschouwt dat het onder spontane controle plaatsen niet of niet meer noodzakelijk is;
3. wanneer hij van oordeel is dat de hiervoren bedoelde procedure dient te worden gevolgd vóór er voor de vierde maal uitkeringen worden verleend.
Het geneeskundig dossier moet de verantwoording van de afwijkende beslissing van de adviserend [1 arts]1 bevatten.
[2 Voor de toepassing van het vorige lid wordt de uiterlijk op de eerste dag van de ongeschiktheid ondertekende "verklaring van arbeidsongeschiktheid" of het uiterlijk op de eerste dag van de ongeschiktheid ondertekende geneeskundig getuigschrift geacht tijdig via de post aan de adviserend arts te zijn verzonden als de poststempel uiterlijk de vijfde werkdag na de eerste dag van de ongeschiktheid is aangebracht.]2
De beslissing van de adviserend [1 arts]1 of van de [1 arts-inspecteur]1 van de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle) van het Instituut geldt voor een tijdvak van één jaar, maar kan van jaar tot jaar door hem worden vernieuwd.
De adviserend [1 arts]1 mag evenwel van de voorgaande bepalingen afwijken in de hierna vermelde gevallen :
1. wanneer hij vaststelt dat de herhaalde arbeidsongeschiktheden geneeskundig verantwoord zijn;
2. wanneer hij beschouwt dat het onder spontane controle plaatsen niet of niet meer noodzakelijk is;
3. wanneer hij van oordeel is dat de hiervoren bedoelde procedure dient te worden gevolgd vóór er voor de vierde maal uitkeringen worden verleend.
Het geneeskundig dossier moet de verantwoording van de afwijkende beslissing van de adviserend [1 arts]1 bevatten.
Art.5. Lorsqu'un titulaire a, au cours de six mois consécutifs comptés de date à date, bénéficié à quatre reprises d'indemnités d'assurance obligatoire, le médecin-conseil de l'organisme assureur, ou subsidiairement le médecin-inspecteur du (Service d'évaluation et de contrôle médicaux) de l'Institut national d'Assurance maladie-invalidité, nommé ci-après l'Institut, lui notifie qu'à partir de la survenance d'une nouvelle incapacité, le titulaire devra, le premier jour de celle-ci, remplir, dater et signer une formule intitulée " Déclaration d'incapacité de travail " conforme au modèle repris sous l'annexe II et l'envoyer le même jour par la poste, le cachet postal faisant foi au médecin-conseil de son organisme assureur ou la lui remettre contre accusé de réception ou à défaut, et dans le même délai, lui envoyer par la poste, le cachet postal faisant foi, un certificat médical motivant ladite incapacité ou le lui remettre contre accusé de réception.
[1 Pour l'application de l'alinéa précédent, la " Déclaration d'incapacité de travail " signée au plus tard le premier jour de l'incapacité ou le certificat médical signé au plus tard le premier jour de l'incapacité est réputé avoir été envoyé en temps utile via la poste au médecin-conseil si le cachet postal est apposé au plus tard le cinquième jour ouvrable après le premier jour de l'incapacité.]1
La décision du médecin-conseil ou du médecin-inspecteur du (Service d'évaluation et de contrôle médicaux) de l'Institut produit ses effets pendant la période d'une année, mais peut être prorogée d'année en année par celui-ci.
Toutefois, le médecin-conseil peut déroger aux dispositions qui précèdent dans les cas visés ci-après :
1. lorsqu'il établit que les incapacités de travail répétées sont médicalement justifiées;
2. lorsqu'il considère que la mise sous contrôle spontané n'est pas ou n'est plus nécessaire;
3. lorsqu'il estime qu'il y a lieu de recourir à la procédure visée ci-dessus avant la quatrième indemnisation.
La justification de la décision dérogatoire du médecin-conseil doit figurer au dossier médical.
[1 Pour l'application de l'alinéa précédent, la " Déclaration d'incapacité de travail " signée au plus tard le premier jour de l'incapacité ou le certificat médical signé au plus tard le premier jour de l'incapacité est réputé avoir été envoyé en temps utile via la poste au médecin-conseil si le cachet postal est apposé au plus tard le cinquième jour ouvrable après le premier jour de l'incapacité.]1
La décision du médecin-conseil ou du médecin-inspecteur du (Service d'évaluation et de contrôle médicaux) de l'Institut produit ses effets pendant la période d'une année, mais peut être prorogée d'année en année par celui-ci.
Toutefois, le médecin-conseil peut déroger aux dispositions qui précèdent dans les cas visés ci-après :
1. lorsqu'il établit que les incapacités de travail répétées sont médicalement justifiées;
2. lorsqu'il considère que la mise sous contrôle spontané n'est pas ou n'est plus nécessaire;
3. lorsqu'il estime qu'il y a lieu de recourir à la procédure visée ci-dessus avant la quatrième indemnisation.
La justification de la décision dérogatoire du médecin-conseil doit figurer au dossier médical.
Modifications
Verplichtingen van de gerechtigde.
Obligations du titulaire.
Art.6. De bewijslast inzake toezending of afgifte aan de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling van één van de bescheiden, bedoeld in de artikelen 2, 4 en 5, rust op de gerechtigde.
Modifications
Art.6. La preuve de l'envoi ou de la remise au médecin-conseil de l'organisme assureur, d'un des documents visés aux articles 2, 4 et 5, incombe au titulaire.
Art.7. Vanaf de toezending of de afgifte aan de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling van het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid, van de bescheiden bedoeld in artikel 5, of van de kennisgeving van arbeidsongeschiktheid, moet de gerechtigde op het adres dat op die bescheiden is opgegeven, ter beschikking blijven van de diensten van de verzekeringsinstelling en van het Instituut.
Hij mag zich pas verplaatsen na ontvangst van de in artikel 11 bedoelde kennisgeving van de beslissing van de adviserend [1 arts]1.
Hij mag zich pas verplaatsen na ontvangst van de in artikel 11 bedoelde kennisgeving van de beslissing van de adviserend [1 arts]1.
Modifications
Art.7. Dès l'envoi ou la remise au médecin-conseil de l'organisme assureur, soit du certificat d'incapacité de travail, soit des documents visés à l'article 5, soit de la notification d'inaptitude au travail, le titulaire doit rester à l'adresse indiquée sur lesdits documents, à la disposition des services de l'organisme assureur et de l'Institut.
Il peut se déplacer après avoir reçu la notification de la décision du médecin-conseil visée à l'article 11.
Il peut se déplacer après avoir reçu la notification de la décision du médecin-conseil visée à l'article 11.
Aanvangsdatum van de ongeschiktheid.
Date de début de l'incapacité.
Art.8. De aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door de adviserend [1 arts]1 die zijn beslissing neemt, rekening houdend met alle gegevens in zijn bezit, inzonderheid met :
- hetzij de datum die door de behandelend [1 arts]1 op het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid, of door de werkgever [2 in het elektronisch bericht bedoeld in artikel 10]2 is vermeld;
- hetzij de datum die is vermeld op de in artikel 63, § 2 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 bedoelde kennisgeving van de wetsverzekeraar;
- hetzij de datum die door de gerechtigde is vermeld op de verklaring van arbeidsongeschiktheid.
De aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid mag door de adviserend [1 arts]1 evenwel niet worden betwist in de behoorlijk vastgestelde gevallen die zijn bedoeld in artikel 4 of als de ongeschiktheid is vastgesteld met een door het werkloosheidsbureau uitgereikte kennisgeving van arbeidsongeschiktheid, alsmede in het geval van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving van de wetsverzekeraar.
- hetzij de datum die door de behandelend [1 arts]1 op het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid, of door de werkgever [2 in het elektronisch bericht bedoeld in artikel 10]2 is vermeld;
- hetzij de datum die is vermeld op de in artikel 63, § 2 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 bedoelde kennisgeving van de wetsverzekeraar;
- hetzij de datum die door de gerechtigde is vermeld op de verklaring van arbeidsongeschiktheid.
De aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid mag door de adviserend [1 arts]1 evenwel niet worden betwist in de behoorlijk vastgestelde gevallen die zijn bedoeld in artikel 4 of als de ongeschiktheid is vastgesteld met een door het werkloosheidsbureau uitgereikte kennisgeving van arbeidsongeschiktheid, alsmede in het geval van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving van de wetsverzekeraar.
Art.8. La date du début de l'incapacité de travail est fixée par le médecin-conseil qui prend sa décision en tenant compte de tous les éléments en sa possession et notamment de :
- soit de la date mentionnée par le médecin traitant sur le certificat d'incapacité de travail ou par l'employeur [1 dans le message électronique visé à l'article 10]1;
- soit de la date mentionnée sur la notification de l'assureur-loi visée à l'article 63, § 2, de la loi du 10 avril 1971 sur les accidents de travail;
- soit de la date mentionnée par le titulaire sur la déclaration d'incapacité de travail.
Toutefois, la date du début de l'incapacité de travail ne peut être contestée par le médecin-conseil dans les cas, dûment établis, visés à l'article 4 ou lorsque l'incapacité est constatée par une notification d'inaptitude au travail délivrée par le bureau du chômage ainsi que dans le cas de la notification de l'assureur-loi visée au premier alinéa.
- soit de la date mentionnée par le médecin traitant sur le certificat d'incapacité de travail ou par l'employeur [1 dans le message électronique visé à l'article 10]1;
- soit de la date mentionnée sur la notification de l'assureur-loi visée à l'article 63, § 2, de la loi du 10 avril 1971 sur les accidents de travail;
- soit de la date mentionnée par le titulaire sur la déclaration d'incapacité de travail.
Toutefois, la date du début de l'incapacité de travail ne peut être contestée par le médecin-conseil dans les cas, dûment établis, visés à l'article 4 ou lorsque l'incapacité est constatée par une notification d'inaptitude au travail délivrée par le bureau du chômage ainsi que dans le cas de la notification de l'assureur-loi visée au premier alinéa.
Modifications
Niet tijdige aangifte.
Déclaration tardive.
Art.9. [2 Wanneer de gerechtigde de in de artikelen 2, 4, § 2, en 5, bepaalde formaliteiten niet tijdig heeft vervuld en onverminderd de andere voorwaarden tot vergoeding, kan hij aanspraak maken op volledige uitkeringen:
a) vanaf de vierde werkdag voorafgaandelijk de dag van toezending van het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid, van de verklaring van arbeidsongeschiktheid of van de kennisgeving van arbeidsongeschiktheid, of vanaf de eerste dag die volgt op de dag van ondertekening van het voormelde document indien die na de voormelde vierde werkdag ligt, waarbij de poststempel bewijskracht heeft;
b) vanaf de eerste werkdag die volgt op die waarop hij de voormelde documenten heeft afgegeven aan de adviserend arts [4 of op de datum van opstelling van het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid dat met behulp van het elektronisch proces, bedoeld in artikel 2, zevende lid, is overgemaakt en waarvan de overmaking door het eHealth-platform is bevestigd]4.
Voor de periode voorafgaandelijk de in het vorige lid bedoelde periode worden de uitkeringen aan de gerechtigde of aan zijn vertegenwoordiger uitbetaald, na een vermindering van 10 procent die op het dagbedrag van de uitkeringen verschuldigd voor die periode wordt toegepast.]2
[3 In afwijking van het vorige lid wordt het dagbedrag van de uitkeringen verschuldigd voor de periode voorafgaandelijk de in het eerste lid bedoelde periode tijdens eenzelfde tijdvak van arbeidsongeschiktheid in de zin van de artikelen 87 en 93 van de gecoördineerde wet niet met 10 procent verminderd voor zover de duur van de laattijdigheid niet meer dan één maand bedraagt. Deze afwijking kan echter geen tweede keer tijdens eenzelfde tijdvak van erkende arbeidsongeschiktheid worden toegepast. Voor de toepassing van dit lid gebeurt de berekening van de maand van datum tot datum.
In geval van de toepassing van de regeling bedoeld in het vorige lid, deelt de verzekeringsinstelling schriftelijk aan de gerechtigde mee dat de toepasselijke in artikel 2, 4, § 2, of 5, bedoelde formaliteit laattijdig is verricht en de vermindering van het dagbedrag van de uitkeringen met 10 procent éénmalig niet is toegepast tijdens de lopende periode van arbeidsongeschiktheid.]3
In behartigenswaardige situaties kan de in het [3 tweede lid]3 bepaalde sanctie door de verzekeringsinstelling worden opgeheven, op eensluidend advies van de leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen van het Instituut of van de door hem gedelegeerde ambtenaar, voor zover het bedrag van de sanctie minstens (25 EUR) bedraagt.
Onder behartigenswaardige situaties moet worden verstaan de situaties waarin de gerechtigde zijn arbeidsongeschiktheid niet kon aangeven ten gevolge van overmacht, evenals de situaties waarin de sociale en financiële toestand van het gezin van de gerechtigde als moeilijk kan worden beschouwd. De behartigenswaardigheid wordt in laatstgenoemde situatie erkend wanneer het inkomen van het gezin van de gerechtigde lager is dan het minimumbedrag, bedoeld in artikel 7 van de verordening van 17 maart 1999 tot uitvoering van artikel 22, § 2, a), van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde.
De opheffing van de vermindering van 10 procent kan evenwel niet voor een tweede maal toegekend worden op basis van de sociale en financiële situatie van het gezin van de gerechtigde tijdens de periode van drie jaar die volgt op het einde van de arbeidsongeschiktheid waarvoor een eerste opheffing van sanctie werd verleend.
a) vanaf de vierde werkdag voorafgaandelijk de dag van toezending van het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid, van de verklaring van arbeidsongeschiktheid of van de kennisgeving van arbeidsongeschiktheid, of vanaf de eerste dag die volgt op de dag van ondertekening van het voormelde document indien die na de voormelde vierde werkdag ligt, waarbij de poststempel bewijskracht heeft;
b) vanaf de eerste werkdag die volgt op die waarop hij de voormelde documenten heeft afgegeven aan de adviserend arts [4 of op de datum van opstelling van het getuigschrift van arbeidsongeschiktheid dat met behulp van het elektronisch proces, bedoeld in artikel 2, zevende lid, is overgemaakt en waarvan de overmaking door het eHealth-platform is bevestigd]4.
Voor de periode voorafgaandelijk de in het vorige lid bedoelde periode worden de uitkeringen aan de gerechtigde of aan zijn vertegenwoordiger uitbetaald, na een vermindering van 10 procent die op het dagbedrag van de uitkeringen verschuldigd voor die periode wordt toegepast.]2
[3 In afwijking van het vorige lid wordt het dagbedrag van de uitkeringen verschuldigd voor de periode voorafgaandelijk de in het eerste lid bedoelde periode tijdens eenzelfde tijdvak van arbeidsongeschiktheid in de zin van de artikelen 87 en 93 van de gecoördineerde wet niet met 10 procent verminderd voor zover de duur van de laattijdigheid niet meer dan één maand bedraagt. Deze afwijking kan echter geen tweede keer tijdens eenzelfde tijdvak van erkende arbeidsongeschiktheid worden toegepast. Voor de toepassing van dit lid gebeurt de berekening van de maand van datum tot datum.
In geval van de toepassing van de regeling bedoeld in het vorige lid, deelt de verzekeringsinstelling schriftelijk aan de gerechtigde mee dat de toepasselijke in artikel 2, 4, § 2, of 5, bedoelde formaliteit laattijdig is verricht en de vermindering van het dagbedrag van de uitkeringen met 10 procent éénmalig niet is toegepast tijdens de lopende periode van arbeidsongeschiktheid.]3
In behartigenswaardige situaties kan de in het [3 tweede lid]3 bepaalde sanctie door de verzekeringsinstelling worden opgeheven, op eensluidend advies van de leidend ambtenaar van de Dienst voor uitkeringen van het Instituut of van de door hem gedelegeerde ambtenaar, voor zover het bedrag van de sanctie minstens (25 EUR) bedraagt.
Onder behartigenswaardige situaties moet worden verstaan de situaties waarin de gerechtigde zijn arbeidsongeschiktheid niet kon aangeven ten gevolge van overmacht, evenals de situaties waarin de sociale en financiële toestand van het gezin van de gerechtigde als moeilijk kan worden beschouwd. De behartigenswaardigheid wordt in laatstgenoemde situatie erkend wanneer het inkomen van het gezin van de gerechtigde lager is dan het minimumbedrag, bedoeld in artikel 7 van de verordening van 17 maart 1999 tot uitvoering van artikel 22, § 2, a), van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde.
De opheffing van de vermindering van 10 procent kan evenwel niet voor een tweede maal toegekend worden op basis van de sociale en financiële situatie van het gezin van de gerechtigde tijdens de periode van drie jaar die volgt op het einde van de arbeidsongeschiktheid waarvoor een eerste opheffing van sanctie werd verleend.
Art.9. [1 Lorsque le titulaire a rempli tardivement les formalités visées aux articles 2, 4, § 2, et 5, et sans préjudice des autres conditions d'indemnisation, il peut prétendre aux indemnités complètes :
a) à partir du quatrième jour ouvrable précédant l'envoi du certificat d'incapacité de travail, de la déclaration d'incapacité de travail ou de la notification d'inaptitude au travail, ou à partir du premier jour suivant le jour de la signature du document susvisé s'il est postérieur au quatrième jour ouvrable susvisé, avec le cachet postal faisant foi;
b) à partir du premier jour ouvrable qui suit celui au cours duquel il a remis les documents susvisés au médecin-conseil [3 ou qui suit la date de rédaction du certificat d'incapacité de travail transmis à l'aide du procédé électronique visé à l'article 2, alinéa 7, et dont la transmission est confirmée par la plate-forme eHealth]3.
Pour la période précédant la période visée à l'alinéa précédent, les indemnités sont versées au titulaire ou à son représentant après une réduction de 10 pourcents appliquée au montant journalier des indemnités dues pour cette période.]1
[2 Par dérogation à l'alinéa précédent, au cours de la même période d'incapacité de travail au sens des articles 87 et 93 de la loi coordonnée, le montant journalier des indemnités dues pour la période précédant la période visée à l'alinéa 1er n'est pas réduit de 10 pourcent pour autant que la durée du retard ne soit pas supérieure à un mois. Cette dérogation ne peut toutefois être appliquée à une seconde reprise au cours d'une même période d'incapacité de travail reconnue. Pour l'application du présent alinéa, le calcul du mois se fait de date à date.
En cas d'application du régime visé à l'alinéa précédent, l'organisme assureur informe le titulaire par écrit que la formalité applicable visée à l'article 2, 4, § 2 ou 5 a été réalisée tardivement, et que la réduction de 10 pourcent appliquée au montant journalier des indemnités n'est, pour une fois, pas prise en compte durant la période d'incapacité de travail en cours.]2
Dans les cas dignes d'intérêt, la pénalisation visée à l'[2 alinéa 2]2, peut être levée par l'organisme assureur sur avis conforme du fonctionnaire-dirigeant du Service des indemnités de l'Institut ou du fonctionnaire délégué par lui, pour autant que le montant de la pénalisation s'élève au moins à (25 EUR).
Par cas dignes d'intérêt, il y a lieu d'entendre les cas dans lesquels le titulaire s'est trouvé, suite à la force majeure, dans l'impossibilité de déclarer son incapacité de travail, ainsi que les cas dans lesquels la situation sociale et financière du ménage du titulaire peut être considérée comme difficile. Le caractère digne d'intérêt est reconnu dans cette dernière éventualité, lorsque les revenus du ménage du titulaire sont inférieurs au seuil inférieur visé à l'article 7 du règlement du 17 mars 1999 portant exécution de l'article 22, § 2, a), de la loi du 11 avril 1995 visant à instituer "la charte" de l'assuré social.
La levée de la réduction de 10 pour cent ne peut toutefois être accordée à une seconde reprise sur base de la situation sociale et financière du ménage du titulaire, pendant la période de trois ans suivant la fin de l'incapacité de travail pour laquelle la première levée de pénalisation a été accordée.
a) à partir du quatrième jour ouvrable précédant l'envoi du certificat d'incapacité de travail, de la déclaration d'incapacité de travail ou de la notification d'inaptitude au travail, ou à partir du premier jour suivant le jour de la signature du document susvisé s'il est postérieur au quatrième jour ouvrable susvisé, avec le cachet postal faisant foi;
b) à partir du premier jour ouvrable qui suit celui au cours duquel il a remis les documents susvisés au médecin-conseil [3 ou qui suit la date de rédaction du certificat d'incapacité de travail transmis à l'aide du procédé électronique visé à l'article 2, alinéa 7, et dont la transmission est confirmée par la plate-forme eHealth]3.
Pour la période précédant la période visée à l'alinéa précédent, les indemnités sont versées au titulaire ou à son représentant après une réduction de 10 pourcents appliquée au montant journalier des indemnités dues pour cette période.]1
[2 Par dérogation à l'alinéa précédent, au cours de la même période d'incapacité de travail au sens des articles 87 et 93 de la loi coordonnée, le montant journalier des indemnités dues pour la période précédant la période visée à l'alinéa 1er n'est pas réduit de 10 pourcent pour autant que la durée du retard ne soit pas supérieure à un mois. Cette dérogation ne peut toutefois être appliquée à une seconde reprise au cours d'une même période d'incapacité de travail reconnue. Pour l'application du présent alinéa, le calcul du mois se fait de date à date.
En cas d'application du régime visé à l'alinéa précédent, l'organisme assureur informe le titulaire par écrit que la formalité applicable visée à l'article 2, 4, § 2 ou 5 a été réalisée tardivement, et que la réduction de 10 pourcent appliquée au montant journalier des indemnités n'est, pour une fois, pas prise en compte durant la période d'incapacité de travail en cours.]2
Dans les cas dignes d'intérêt, la pénalisation visée à l'[2 alinéa 2]2, peut être levée par l'organisme assureur sur avis conforme du fonctionnaire-dirigeant du Service des indemnités de l'Institut ou du fonctionnaire délégué par lui, pour autant que le montant de la pénalisation s'élève au moins à (25 EUR).
Par cas dignes d'intérêt, il y a lieu d'entendre les cas dans lesquels le titulaire s'est trouvé, suite à la force majeure, dans l'impossibilité de déclarer son incapacité de travail, ainsi que les cas dans lesquels la situation sociale et financière du ménage du titulaire peut être considérée comme difficile. Le caractère digne d'intérêt est reconnu dans cette dernière éventualité, lorsque les revenus du ménage du titulaire sont inférieurs au seuil inférieur visé à l'article 7 du règlement du 17 mars 1999 portant exécution de l'article 22, § 2, a), de la loi du 11 avril 1995 visant à instituer "la charte" de l'assuré social.
La levée de la réduction de 10 pour cent ne peut toutefois être accordée à une seconde reprise sur base de la situation sociale et financière du ménage du titulaire, pendant la période de trois ans suivant la fin de l'incapacité de travail pour laquelle la première levée de pénalisation a été accordée.
Art.10. § 1. Zodra de verzekeringsinstelling op de hoogte is van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid vraagt zij bij de werkgever de gegevens op die toelaten na te gaan of de voorwaarden nodig voor de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn vervuld, en dit [3 via een elektronisch bericht waarvan de inhoud door het Beheerscomité is goedgekeurd]3 en/of bij de uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen via een elektronisch bericht waarvan de inhoud door het Beheerscomité is goedgekeurd.
[3 ...]3
[3 De werkgever stuurt het bericht bedoeld in het eerste lid langs elektronische weg, volgens de voorwaarden bepaald bij de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid.]3
[1 De werkgever en de uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen sturen de gegevens door op vraag van de verzekeringsinstelling; de werkgever kan de gegevens echter ook op eigen initiatief doorsturen.]1
[1 De uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen stuurt de gegevens door zodra zij de vraag van de verzekeringsinstelling heeft ontvangen.
De werkgever stuurt de gegevens van het risico zo snel mogelijk door en uiterlijk de eerste werkdag van de maand die volgt op de maand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen.
Indien aanvullende gegevens worden gevraagd door de verzekeringsinstelling, maakt de werkgever deze gegevens over zodra hij deze aanvraag heeft ontvangen.]1
[3 [4 De aanvraag wordt naar de werkgever elektronisch verstuurd. De verzekeringsinstelling verstuurt of herinnert, indien nodig, aan de werkgever de aanvraag, via de post of elk ander geschikt middel.]4 Indien de verzekeringsinstelling de identiteit van de werkgever niet kent, stuurt zij de aanvraag naar de gerechtigde, die haar daarna aan de werkgever bezorgt.]3
§ 2. De verzekeringsinstelling vraagt evenwel enkel om mededeling van de gegevens die moeten toelaten na te gaan of voldaan is aan de verzekeringsvoorwaarden voor de toekenning van de uitkeringen, indien die gegevens haar nog niet werden overgemaakt.
Het bewijs dat vereist is voor de toepassing van de artikelen [2 116/1 tot 116/4 en]2 128 tot 131 van de gecoördineerde wet, kan volgen uit de loon- en arbeidstijdgegevens die voorkomen in de kwartaalaangiften bestemd voor de Rijksdienst voor sociale zekerheid [3 , of uit de gegevens van het risico of de bijkomende gegevens die de werkgever of de uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen aan de hand van de hierboven bedoelde elektronische berichten hebben meegedeeld]3.
Dit bewijs kan ook volgen uit de gegevens die elektronisch door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening of de debiteur van de arbeidsongevallen- of beroepsziektenvergoedingen naar het netwerk van de sociale zekerheid worden doorgestuurd of uit de gegevens vermeld in de verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering.
§ 3. Zodra zij op de hoogte is van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, bezorgt de verzekeringsinstelling de gerechtigde het luik gerechtigde van het inlichtingsblad, [4 alsook een aangifte van werkhervatting of bewijs van hervatting van gecontroleerde werkloosheid]4 conform het model in bijlage VIII. De gerechtigde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de verzekeringsinstelling.
[3 ...]3
[3 De werkgever stuurt het bericht bedoeld in het eerste lid langs elektronische weg, volgens de voorwaarden bepaald bij de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid.]3
[1 De werkgever en de uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen sturen de gegevens door op vraag van de verzekeringsinstelling; de werkgever kan de gegevens echter ook op eigen initiatief doorsturen.]1
[1 De uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen stuurt de gegevens door zodra zij de vraag van de verzekeringsinstelling heeft ontvangen.
De werkgever stuurt de gegevens van het risico zo snel mogelijk door en uiterlijk de eerste werkdag van de maand die volgt op de maand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen.
Indien aanvullende gegevens worden gevraagd door de verzekeringsinstelling, maakt de werkgever deze gegevens over zodra hij deze aanvraag heeft ontvangen.]1
[3 [4 De aanvraag wordt naar de werkgever elektronisch verstuurd. De verzekeringsinstelling verstuurt of herinnert, indien nodig, aan de werkgever de aanvraag, via de post of elk ander geschikt middel.]4 Indien de verzekeringsinstelling de identiteit van de werkgever niet kent, stuurt zij de aanvraag naar de gerechtigde, die haar daarna aan de werkgever bezorgt.]3
§ 2. De verzekeringsinstelling vraagt evenwel enkel om mededeling van de gegevens die moeten toelaten na te gaan of voldaan is aan de verzekeringsvoorwaarden voor de toekenning van de uitkeringen, indien die gegevens haar nog niet werden overgemaakt.
Het bewijs dat vereist is voor de toepassing van de artikelen [2 116/1 tot 116/4 en]2 128 tot 131 van de gecoördineerde wet, kan volgen uit de loon- en arbeidstijdgegevens die voorkomen in de kwartaalaangiften bestemd voor de Rijksdienst voor sociale zekerheid [3 , of uit de gegevens van het risico of de bijkomende gegevens die de werkgever of de uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen aan de hand van de hierboven bedoelde elektronische berichten hebben meegedeeld]3.
Dit bewijs kan ook volgen uit de gegevens die elektronisch door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening of de debiteur van de arbeidsongevallen- of beroepsziektenvergoedingen naar het netwerk van de sociale zekerheid worden doorgestuurd of uit de gegevens vermeld in de verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering.
§ 3. Zodra zij op de hoogte is van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, bezorgt de verzekeringsinstelling de gerechtigde het luik gerechtigde van het inlichtingsblad, [4 alsook een aangifte van werkhervatting of bewijs van hervatting van gecontroleerde werkloosheid]4 conform het model in bijlage VIII. De gerechtigde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de verzekeringsinstelling.
Art.10. § 1er. Dès que l'organisme assureur a connaissance du début de l'incapacité de travail, il recueille les données permettant de vérifier l'accomplissement des conditions nécessaires à l'octroi des indemnités d'incapacité de travail, auprès de l'employeur, [3 au moyen d'un message électronique dont le contenu est approuvé par le Comité de gestion]3 et/ou auprès de l'organisme de paiement des allocations de chômage, au moyen d'un message électronique dont le contenu est approuvé par le Comité de gestion.
[3 ...]3
[3 L'employeur transmet le message visé à l'alinéa 1er, à l'aide d'un procédé électronique, dans les conditions fixées par la loi du 24 février 2003 concernant la modernisation de la gestion de la sécurité sociale et concernant la communication électronique entre des entreprises et l'autorité fédérale.]3
[1 L'employeur et l'organisme de paiement des allocations de chômage communiquent les données sur demande de l'organisme assureur; il est toutefois loisible à l'employeur de transmettre les données d'initiative.]1
[1 L'organisme de paiement des allocations de chômage communique les données dès réception de la demande de l'organisme assureur.
L'employeur communique les données du risque le plus rapidement possible et au plus tard le premier jour ouvrable du mois suivant le mois au cours duquel a débuté l'incapacité de travail.
Si des données complémentaires sont demandées par l'organisme assureur, l'employeur transmet ces données dès réception de cette demande.]1
[3 [4 La demande est adressée à l'employeur par voie électronique. L'organisme assureur adresse ou rappelle, si nécessaire, à l'employeur la demande, par voie postale ou tout autre moyen approprié.]4 Si l'organisme assureur ne connaît pas l'identité de l'employeur, il fait parvenir la demande au titulaire qui la transmet ensuite à l'employeur.]3
§ 2. L'organisme assureur ne demande toutefois communication des éléments permettant de vérifier l'accomplissement des conditions d'assurance prévues pour l'octroi des indemnités que si lesdits éléments ne lui ont pas encore été transmis.
La preuve requise pour l'application des articles [2 116/1 à 116/4 et]2 128 à 131 de la loi coordonnée peut résulter des données salaire et temps de travail figurant sur les déclarations trimestrielles à l'Office national de sécurité sociale [3 , ou des données du risque ou complémentaires communiquées par l'employeur ou par l'organisme de paiement des allocations de chômage au moyen des messages électroniques visés ci-dessus]3.
Cette preuve peut également résulter des données communiquées par voie électronique au réseau de la sécurité sociale par l'Office national de l'emploi ou le débiteur des prestations en matière d'accidents du travail ou de maladies professionnelles ou sur l'attestation relative aux conditions d'assurance requises dans le cadre du secteur indemnités de l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités.
§ 3. Dès qu'il a connaissance du début de l'incapacité de travail, l'organisme assureur fait parvenir au titulaire le volet titulaire de la feuille de renseignements [4 ainsi qu'une déclaration de reprise du travail ou attestation de reprise du chômage contrôlé]4 conforme au modèle repris sous l'annexe VIII. Le titulaire renvoie au plus tôt, à l'organisme assureur, la feuille de renseignements, dûment complétée et signée par lui-même.
[3 ...]3
[3 L'employeur transmet le message visé à l'alinéa 1er, à l'aide d'un procédé électronique, dans les conditions fixées par la loi du 24 février 2003 concernant la modernisation de la gestion de la sécurité sociale et concernant la communication électronique entre des entreprises et l'autorité fédérale.]3
[1 L'employeur et l'organisme de paiement des allocations de chômage communiquent les données sur demande de l'organisme assureur; il est toutefois loisible à l'employeur de transmettre les données d'initiative.]1
[1 L'organisme de paiement des allocations de chômage communique les données dès réception de la demande de l'organisme assureur.
L'employeur communique les données du risque le plus rapidement possible et au plus tard le premier jour ouvrable du mois suivant le mois au cours duquel a débuté l'incapacité de travail.
Si des données complémentaires sont demandées par l'organisme assureur, l'employeur transmet ces données dès réception de cette demande.]1
[3 [4 La demande est adressée à l'employeur par voie électronique. L'organisme assureur adresse ou rappelle, si nécessaire, à l'employeur la demande, par voie postale ou tout autre moyen approprié.]4 Si l'organisme assureur ne connaît pas l'identité de l'employeur, il fait parvenir la demande au titulaire qui la transmet ensuite à l'employeur.]3
§ 2. L'organisme assureur ne demande toutefois communication des éléments permettant de vérifier l'accomplissement des conditions d'assurance prévues pour l'octroi des indemnités que si lesdits éléments ne lui ont pas encore été transmis.
La preuve requise pour l'application des articles [2 116/1 à 116/4 et]2 128 à 131 de la loi coordonnée peut résulter des données salaire et temps de travail figurant sur les déclarations trimestrielles à l'Office national de sécurité sociale [3 , ou des données du risque ou complémentaires communiquées par l'employeur ou par l'organisme de paiement des allocations de chômage au moyen des messages électroniques visés ci-dessus]3.
Cette preuve peut également résulter des données communiquées par voie électronique au réseau de la sécurité sociale par l'Office national de l'emploi ou le débiteur des prestations en matière d'accidents du travail ou de maladies professionnelles ou sur l'attestation relative aux conditions d'assurance requises dans le cadre du secteur indemnités de l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités.
§ 3. Dès qu'il a connaissance du début de l'incapacité de travail, l'organisme assureur fait parvenir au titulaire le volet titulaire de la feuille de renseignements [4 ainsi qu'une déclaration de reprise du travail ou attestation de reprise du chômage contrôlé]4 conforme au modèle repris sous l'annexe VIII. Le titulaire renvoie au plus tôt, à l'organisme assureur, la feuille de renseignements, dûment complétée et signée par lui-même.
Geneeskundige beslissingen in geval van aanvang of van voortduren van een arbeidsongeschiktheid.
Décisions médicales dans le cas de début ou de prolongation d'incapacité de travail.
Art.11. [1 § 1.]1 Onverminderd de bepalingen van de artikelen 177 en 190 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 geeft de adviserend [3 arts]3 aan de gerechtigde kennis van zijn beslissing, uiterlijk (de vijfde kalenderdag) na de dag van ontvangst van één van de in de artikelen 2, 5 en 13, § 1, c) en d), bedoelde bescheiden.
Dezelfde termijn moet worden nageleefd in het geval van de in artikel 63, § 2, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 bedoelde kennisgeving.
Die termijn wordt evenwel op (zeven kalenderdagen) gebracht, hetzij bij niet tijdige aangifte van de arbeidsongeschiktheid, hetzij in geval van tussenkomst van de [3 arts-inspecteur]3 van de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle) op verzoek van de adviserend [3 arts]3.
De kennisgeving wordt gedaan met een formulier conform het model in [2 bijlage V-1]2 naargelang het gaat om een beslissing waarbij de staat van arbeidsongeschiktheid wordt erkend of niet wordt erkend. De beslissing tot erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid vermeldt, in voorkomend geval, de plaats waar en de datum en het uur waarop de gerechtigde zich voor een onderzoek moet aanmelden.
De adviserend [3 arts]3 zendt terzelfdertijd een afschrift van de kennisgeving aan de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling door toezending van de naar behoren ingevulde bijlage V-2.
Als de adviserend [3 arts]3 beslist de betrokkene te laten controleren door een [3 arts-inspecteur]3, geeft deze in voorkomend geval onmiddellijk kennis van zijn beslissing aan de betrokkene en aan de adviserend [3 arts]3.
[1 § 2. [4 Indien de gerechtigde die valt onder het toepassingsgebied van een internationaal of supranationaal instrument inzake coördinatie van sociale zekerheid waardoor België gebonden is en die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid niet in België, maar in een andere staat verblijft of woont die eveneens gebonden is door dit internationale of supranationale instrument, aangifte heeft gedaan van zijn arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de daartoe voorziene procedures in het desbetreffende internationale of supranationale instrument, brengt de adviserend arts zijn beslissing ter kennis met een formulier conform het model in bijlage V-1bis of VIbis, naargelang het gaat om een beslissing waarbij de staat van arbeidsongeschiktheid wordt erkend of niet wordt erkend, en dit zolang hij zijn verblijf- of woonplaats niet opnieuw naar België heeft overgebracht.]4
De adviserend [3 arts]3 zendt terzelfdertijd een afschrift van de kennisgeving aan de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling door toezending van de naar behoren ingevulde bijlage V-2bis.
De bepalingen van § 1 zijn van toepassing, onder voorbehoud van de wijzigingen aangebracht door de huidige paragraaf.]1
Dezelfde termijn moet worden nageleefd in het geval van de in artikel 63, § 2, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 bedoelde kennisgeving.
Die termijn wordt evenwel op (zeven kalenderdagen) gebracht, hetzij bij niet tijdige aangifte van de arbeidsongeschiktheid, hetzij in geval van tussenkomst van de [3 arts-inspecteur]3 van de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle) op verzoek van de adviserend [3 arts]3.
De kennisgeving wordt gedaan met een formulier conform het model in [2 bijlage V-1]2 naargelang het gaat om een beslissing waarbij de staat van arbeidsongeschiktheid wordt erkend of niet wordt erkend. De beslissing tot erkenning van de staat van arbeidsongeschiktheid vermeldt, in voorkomend geval, de plaats waar en de datum en het uur waarop de gerechtigde zich voor een onderzoek moet aanmelden.
De adviserend [3 arts]3 zendt terzelfdertijd een afschrift van de kennisgeving aan de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling door toezending van de naar behoren ingevulde bijlage V-2.
Als de adviserend [3 arts]3 beslist de betrokkene te laten controleren door een [3 arts-inspecteur]3, geeft deze in voorkomend geval onmiddellijk kennis van zijn beslissing aan de betrokkene en aan de adviserend [3 arts]3.
[1 § 2. [4 Indien de gerechtigde die valt onder het toepassingsgebied van een internationaal of supranationaal instrument inzake coördinatie van sociale zekerheid waardoor België gebonden is en die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid niet in België, maar in een andere staat verblijft of woont die eveneens gebonden is door dit internationale of supranationale instrument, aangifte heeft gedaan van zijn arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de daartoe voorziene procedures in het desbetreffende internationale of supranationale instrument, brengt de adviserend arts zijn beslissing ter kennis met een formulier conform het model in bijlage V-1bis of VIbis, naargelang het gaat om een beslissing waarbij de staat van arbeidsongeschiktheid wordt erkend of niet wordt erkend, en dit zolang hij zijn verblijf- of woonplaats niet opnieuw naar België heeft overgebracht.]4
De adviserend [3 arts]3 zendt terzelfdertijd een afschrift van de kennisgeving aan de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling door toezending van de naar behoren ingevulde bijlage V-2bis.
De bepalingen van § 1 zijn van toepassing, onder voorbehoud van de wijzigingen aangebracht door de huidige paragraaf.]1
Art.11. [1 § 1er.]1 Sans préjudice des dispositions des articles 177 et 190 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, le médecin-conseil notifie sa décision au titulaire au plus tard (le cinquième jour civil) qui suit celui de la réception de l'un des documents visés aux articles 2, 5 et 13, § 1er, c) et d).
Le même délai doit être respecté dans le cas de la notification visée à l'article 63, § 2, de la loi du 10 avril 1971 sur les accidents de travail.
Toutefois, ce délai est porté à (sept jours civils), soit en cas de déclaration tardive de l'incapacité de travail, soit en cas d'intervention du médecin-inspecteur du (Service d'évaluation et de contrôle médicaux) à la demande du médecin-conseil.
La notification est faite à l'aide d'une formule conforme au modèle repris sous l'[2 annexe V-1]2 ou VI, suivant qu'il s'agit d'une décision de reconnaissance ou de non-reconnaissance de l'état d'incapacité de travail. La décision de reconnaissance de l'état d'incapacité de travail mentionnera, le cas échéant, le lieu, la date et l'heure auxquels le titulaire doit se présenter en vue d'un examen.
Le médecin-conseil adresse simultanément une copie de la notification au Service Administratif de l'organisme assureur par l'envoi de l'annexe V-2 dûment complétée.
Si le médecin-conseil décide de faire contrôler l'intéressé par un médecin-inspecteur, celui-ci notifiera, le cas échéant, sa décision immédiatement à l'intéressé et au médecin-conseil.
[1 § 2. [3 Si, au début de son incapacité de travail, le titulaire qui relève du champ d'application d'un instrument international ou supranational de coordination en matière de sécurité sociale liant la Belgique ne réside ou ne séjourne pas en Belgique mais dans un autre Etat lié également par cet instrument international ou supranational, a déclaré son incapacité de travail selon les modalités prévues à cet effet dans cet instrument international ou supranational, le médecin-conseil notifie sa décision au moyen d'une formule conforme au modèle repris sous les annexes V-1bis ou VIbis, suivant qu'il s'agit d'une décision de reconnaissance ou de non reconnaissance de l'état d'incapacité de travail, et cela aussi longtemps qu'il n'a pas de nouveau transféré sa résidence ou son lieu de séjour en Belgique.]3
Le médecin-conseil adresse simultanément une copie de la notification au service administratif de l'organisme assureur, par l'envoi de l'annexe V-2bis dûment complétée.
Les dispositions du § 1er sont d'application, sous réserve des modifications apportées par le présent paragraphe.]1
Le même délai doit être respecté dans le cas de la notification visée à l'article 63, § 2, de la loi du 10 avril 1971 sur les accidents de travail.
Toutefois, ce délai est porté à (sept jours civils), soit en cas de déclaration tardive de l'incapacité de travail, soit en cas d'intervention du médecin-inspecteur du (Service d'évaluation et de contrôle médicaux) à la demande du médecin-conseil.
La notification est faite à l'aide d'une formule conforme au modèle repris sous l'[2 annexe V-1]2 ou VI, suivant qu'il s'agit d'une décision de reconnaissance ou de non-reconnaissance de l'état d'incapacité de travail. La décision de reconnaissance de l'état d'incapacité de travail mentionnera, le cas échéant, le lieu, la date et l'heure auxquels le titulaire doit se présenter en vue d'un examen.
Le médecin-conseil adresse simultanément une copie de la notification au Service Administratif de l'organisme assureur par l'envoi de l'annexe V-2 dûment complétée.
Si le médecin-conseil décide de faire contrôler l'intéressé par un médecin-inspecteur, celui-ci notifiera, le cas échéant, sa décision immédiatement à l'intéressé et au médecin-conseil.
[1 § 2. [3 Si, au début de son incapacité de travail, le titulaire qui relève du champ d'application d'un instrument international ou supranational de coordination en matière de sécurité sociale liant la Belgique ne réside ou ne séjourne pas en Belgique mais dans un autre Etat lié également par cet instrument international ou supranational, a déclaré son incapacité de travail selon les modalités prévues à cet effet dans cet instrument international ou supranational, le médecin-conseil notifie sa décision au moyen d'une formule conforme au modèle repris sous les annexes V-1bis ou VIbis, suivant qu'il s'agit d'une décision de reconnaissance ou de non reconnaissance de l'état d'incapacité de travail, et cela aussi longtemps qu'il n'a pas de nouveau transféré sa résidence ou son lieu de séjour en Belgique.]3
Le médecin-conseil adresse simultanément une copie de la notification au service administratif de l'organisme assureur, par l'envoi de l'annexe V-2bis dûment complétée.
Les dispositions du § 1er sont d'application, sous réserve des modifications apportées par le présent paragraphe.]1
Afdeling III. - Bepalingen die van toepassing zijn wanneer er een erkende dienst voor geneeskundige controle is.
Section III. - Dispositions applicables en cas d'existence d'un Service de Contrôle médical agréé.
Aangifte van ongeschiktheid.
Déclaration d'incapacité.
Art.12. In afwijking van artikel 2 moet de gerechtigde wiens werkgever een beroep doet op een erkende dienst voor geneeskundige controle als bedoeld in artikel 91, eerste lid van de gecoördineerde wet, zijn ongeschiktheid alleen aangeven bij die dienst die dan de formaliteiten vervult omschreven in artikel 13.
Art.12. Par dérogation à l'article 2, le titulaire dont l'employeur fait appel à un Service de Contrôle médical agréé, visé à l'article 91, alinéa 1er, de la loi coordonnée, doit uniquement déclarer son incapacité audit service qui accomplit les formalités décrites à l'article 13 du présent règlement.
Geneeskundige beslissingen.
Décisions médicales.
Art.13. § 1. De [1 arts]1 van de erkende controledienst spreekt zich uit over de ongeschiktheden die bij hem worden aangegeven. Hij gebruikt formulieren die tenminste de gegevens bevatten die voorkomen op de bijlagen IX en X, volgens de volgende modaliteiten :
a) weigert de [1 arts]1 van de erkende controledienst de staat van ongeschiktheid van de betrokkene te erkennen, dan geeft hij aan de gerechtigde kennis van zijn beslissing;
b) erkent hij het bestaan van de staat van arbeidsongeschiktheid, doch stelt hij er een einde aan op een datum die in het tijdvak valt waarover de gerechtigde krachtens de wettelijke of statutaire bepalingen ten laste van de werkgever aanspraak heeft op de betaling van het gewaarborgd loon tijdens de eerste veertien of dertig dagen van de arbeidsongeschiktheid, dan geeft hij daarvan kennis aan de betrokkene;
c) erkent de [1 arts]1 van de erkende controledienst het bestaan van de staat van arbeidsongeschiktheid, doch stelt hij er een einde aan op een bepaalde datum die buiten het in littera b), bedoelde tijdvak valt, dan wordt van de beslissing onmiddellijk kennis gegeven aan de gerechtigde. De [1 arts]1 van de erkende controledienst zendt aan de adviserend [1 arts]1 onverwijld een exemplaar van die kennisgeving, alsook het in bijlage X bedoelde formulier.
Indien de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling akkoord gaat met de beslissing van de [1 arts]1 van de erkende controledienst, neemt hij akte van die beslissing en zendt hij onverwijld een afschrift van de kennisgeving aan de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle) en aan de administratieve Dienst van de verzekeringsinstelling.
Indien de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling niet akkoord gaat, neemt hij een beslissing die de beslissing van de geneesheer van de erkende controledienst ongedaan maakt en geeft hij de gerechtigde daarvan onmiddellijk kennis overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.
Een afschrift van die kennisgeving wordt onverwijld gestuurd aan de erkende controledienst, aan de administratieve Dienst van de verzekeringsinstelling en aan de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle).
d) erkent de [1 arts]1 van de erkende controledienst het bestaan van de staat van ongeschiktheid, zonder de datum van de arbeidshervatting vast te stellen, dan betekent hij dit aan de gerechtigde bij middel van het in bijlage IX bedoelde formulier. Bovendien geeft de [1 arts]1 van de erkende controledienst met het onder bijlage X bedoelde document onmiddellijk en uiterlijk de eerste vergoedbare dag door de uitkeringsverzekering, kennis van de geneeskundige vaststellingen en besluiten aan de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling.
In dat geval handelt de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.
e) ingeval een ongeschiktheid of een herval optreedt die geen aanleiding geeft tot tussenkomst van de werkgever krachtens de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten, geeft de [1 arts]1 van de erkende controledienst onmiddellijk kennis van zijn beslissing aan de gerechtigde en zendt hij aan de adviserend [1 arts]1 een exemplaar van die kennisgeving alsook het in bijlage X bedoelde formulier.
De adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling moet zich houden aan de onder c) bedoelde bepalingen die op hem betrekking hebben.
§ 2. Van de beslissing van de [1 arts]1 van de erkende controledienst wordt, in de gevallen bedoeld in § 1, aan de gerechtigde kennis gegeven, hetzij bij het onderzoek door de [1 arts]1, hetzij binnen twee kalenderdagen na ontvangst van de bescheiden betreffende de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid.
§ 3. Wanneer een gerechtigde, zonder dat hij de arbeid heeft hervat, door de adviserend [1 arts]1 van zijn verzekeringsinstelling verder arbeidsongeschikt wordt erkend tijdens een tijdvak waarin de werkgever bij de arbeidsongeschiktheidsuitkering, een aanvullende uitkering dient te betalen bij toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 12bis en 13bis, afgesloten op 26 februari 1979 binnen de schoot van de Nationale Arbeidsraad, zendt de adviserend [1 arts]1 een afschrift van zijn beslissing aan de erkende geneeskundige controledienst.
a) weigert de [1 arts]1 van de erkende controledienst de staat van ongeschiktheid van de betrokkene te erkennen, dan geeft hij aan de gerechtigde kennis van zijn beslissing;
b) erkent hij het bestaan van de staat van arbeidsongeschiktheid, doch stelt hij er een einde aan op een datum die in het tijdvak valt waarover de gerechtigde krachtens de wettelijke of statutaire bepalingen ten laste van de werkgever aanspraak heeft op de betaling van het gewaarborgd loon tijdens de eerste veertien of dertig dagen van de arbeidsongeschiktheid, dan geeft hij daarvan kennis aan de betrokkene;
c) erkent de [1 arts]1 van de erkende controledienst het bestaan van de staat van arbeidsongeschiktheid, doch stelt hij er een einde aan op een bepaalde datum die buiten het in littera b), bedoelde tijdvak valt, dan wordt van de beslissing onmiddellijk kennis gegeven aan de gerechtigde. De [1 arts]1 van de erkende controledienst zendt aan de adviserend [1 arts]1 onverwijld een exemplaar van die kennisgeving, alsook het in bijlage X bedoelde formulier.
Indien de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling akkoord gaat met de beslissing van de [1 arts]1 van de erkende controledienst, neemt hij akte van die beslissing en zendt hij onverwijld een afschrift van de kennisgeving aan de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle) en aan de administratieve Dienst van de verzekeringsinstelling.
Indien de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling niet akkoord gaat, neemt hij een beslissing die de beslissing van de geneesheer van de erkende controledienst ongedaan maakt en geeft hij de gerechtigde daarvan onmiddellijk kennis overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.
Een afschrift van die kennisgeving wordt onverwijld gestuurd aan de erkende controledienst, aan de administratieve Dienst van de verzekeringsinstelling en aan de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle).
d) erkent de [1 arts]1 van de erkende controledienst het bestaan van de staat van ongeschiktheid, zonder de datum van de arbeidshervatting vast te stellen, dan betekent hij dit aan de gerechtigde bij middel van het in bijlage IX bedoelde formulier. Bovendien geeft de [1 arts]1 van de erkende controledienst met het onder bijlage X bedoelde document onmiddellijk en uiterlijk de eerste vergoedbare dag door de uitkeringsverzekering, kennis van de geneeskundige vaststellingen en besluiten aan de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling.
In dat geval handelt de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.
e) ingeval een ongeschiktheid of een herval optreedt die geen aanleiding geeft tot tussenkomst van de werkgever krachtens de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten, geeft de [1 arts]1 van de erkende controledienst onmiddellijk kennis van zijn beslissing aan de gerechtigde en zendt hij aan de adviserend [1 arts]1 een exemplaar van die kennisgeving alsook het in bijlage X bedoelde formulier.
De adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling moet zich houden aan de onder c) bedoelde bepalingen die op hem betrekking hebben.
§ 2. Van de beslissing van de [1 arts]1 van de erkende controledienst wordt, in de gevallen bedoeld in § 1, aan de gerechtigde kennis gegeven, hetzij bij het onderzoek door de [1 arts]1, hetzij binnen twee kalenderdagen na ontvangst van de bescheiden betreffende de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid.
§ 3. Wanneer een gerechtigde, zonder dat hij de arbeid heeft hervat, door de adviserend [1 arts]1 van zijn verzekeringsinstelling verder arbeidsongeschikt wordt erkend tijdens een tijdvak waarin de werkgever bij de arbeidsongeschiktheidsuitkering, een aanvullende uitkering dient te betalen bij toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 12bis en 13bis, afgesloten op 26 februari 1979 binnen de schoot van de Nationale Arbeidsraad, zendt de adviserend [1 arts]1 een afschrift van zijn beslissing aan de erkende geneeskundige controledienst.
Modifications
Art.13. § 1er. Le médecin du Service de Contrôle agréé se prononce sur les cas d'incapacité qui lui sont déclarés. Il utilise des formules, comportant au moins les mentions reprises aux annexes IX et X, selon les modalités suivantes :
a) si le médecin du Service de Contrôle agréé refuse de reconnaître l'état d'incapacité de l'intéressé, il notifie sa décision au titulaire;
b) s'il reconnaît l'existence de l'état d'incapacité de travail mais y met fin à une date se situant dans la période où le titulaire, en vertu des dispositions légales ou statutaires, peut prétendre à charge de l'employeur au paiement du salaire garanti pendant les quatorze ou les trente premiers jours de l'incapacité de travail, il le notifie au titulaire;
c) si le médecin du Service de Contrôle agréé reconnaît l'existence de l'état d'incapacité de travail, mais y met fin à une date déterminée se situant hors de la période visée sous le littéra b), la décision est notifiée immédiatement au titulaire. Le médecin du Service de Contrôle agréé communique sans délai au médecin-conseil un exemplaire de cette notification, ainsi que la formule visée à l'annexe X.
Si le médecin-conseil de l'organisme assureur est d'accord avec la décision du médecin du Service de Contrôle agréé, il prend acte de cette dernière et communique sans délai une copie de la notification au (Service d'évaluation et de contrôle médicaux) et au Service Administratif de l'organisme assureur.
En cas de désaccord, le médecin-conseil de l'organisme assureur prend une décision annulant celle du médecin du Service de Contrôle agréé et la notifie immédiatement au titulaire de la manière fixée à l'article 11.
Une copie de cette notification est envoyée sans délai au (Service d'évaluation et de contrôle médicaux) agréé, au Service Administratif de l'organisme assureur et au Service de Contrôle médical;
d) si le médecin du Service de Contrôle agréé reconnaît l'existence de l'état d'incapacité, sans fixer la date de remise au travail, la notification en est faite au titulaire au moyen de la formule visée à l'annexe IX. De plus, le médecin du Service de Contrôle agréé notifie, à l'aide de la formule visée à l'annexe X, les constatations et conclusions médicales sans délai et au plus tard le premier jour indemnisable par l'assurance indemnités, au médecin-conseil de l'organisme assureur.
Dans ce cas, le médecin-conseil de l'organisme assureur procédera de la manière fixée à l'article 11;
e) en cas de survenance d'une incapacité ou d'une rechute ne donnant pas lieu à l'intervention de l'employeur, en vertu des dispositions de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, le médecin du Service de Contrôle agréé notifie immédiatement sa décision au titulaire et communique au médecin-conseil un exemplaire de cette notification, ainsi que la formule visée à l'annexe X.
Le médecin-conseil de l'organisme assureur est tenu de se conformer aux dispositions qui le concernent visées sous c).
§ 2. La décision du médecin du Service de Contrôle agréé est notifiée au titulaire dans les cas prévus au § 1er, soit lors de l'examen auquel le médecin se livrera, soit dans les deux jours civils suivant la réception des documents relatifs à la constatation de l'incapacité de travail.
§ 3. Lorsque, sans qu'il y ait eu reprise de travail, un titulaire continue à être reconnu incapable de travailler par le médecin-conseil de son organisme assureur, au cours d'une période pendant laquelle il incombe à l'employeur de payer une indemnité complémentaire à l'indemnité d'incapacité de travail, en application des conventions collectives de travail n° 12bis et 13bis, conclues le 26 février 1979 au sein du Conseil national du Travail, ledit médecin-conseil envoie copie de sa décision au Service du Contrôle médical agréé.
a) si le médecin du Service de Contrôle agréé refuse de reconnaître l'état d'incapacité de l'intéressé, il notifie sa décision au titulaire;
b) s'il reconnaît l'existence de l'état d'incapacité de travail mais y met fin à une date se situant dans la période où le titulaire, en vertu des dispositions légales ou statutaires, peut prétendre à charge de l'employeur au paiement du salaire garanti pendant les quatorze ou les trente premiers jours de l'incapacité de travail, il le notifie au titulaire;
c) si le médecin du Service de Contrôle agréé reconnaît l'existence de l'état d'incapacité de travail, mais y met fin à une date déterminée se situant hors de la période visée sous le littéra b), la décision est notifiée immédiatement au titulaire. Le médecin du Service de Contrôle agréé communique sans délai au médecin-conseil un exemplaire de cette notification, ainsi que la formule visée à l'annexe X.
Si le médecin-conseil de l'organisme assureur est d'accord avec la décision du médecin du Service de Contrôle agréé, il prend acte de cette dernière et communique sans délai une copie de la notification au (Service d'évaluation et de contrôle médicaux) et au Service Administratif de l'organisme assureur.
En cas de désaccord, le médecin-conseil de l'organisme assureur prend une décision annulant celle du médecin du Service de Contrôle agréé et la notifie immédiatement au titulaire de la manière fixée à l'article 11.
Une copie de cette notification est envoyée sans délai au (Service d'évaluation et de contrôle médicaux) agréé, au Service Administratif de l'organisme assureur et au Service de Contrôle médical;
d) si le médecin du Service de Contrôle agréé reconnaît l'existence de l'état d'incapacité, sans fixer la date de remise au travail, la notification en est faite au titulaire au moyen de la formule visée à l'annexe IX. De plus, le médecin du Service de Contrôle agréé notifie, à l'aide de la formule visée à l'annexe X, les constatations et conclusions médicales sans délai et au plus tard le premier jour indemnisable par l'assurance indemnités, au médecin-conseil de l'organisme assureur.
Dans ce cas, le médecin-conseil de l'organisme assureur procédera de la manière fixée à l'article 11;
e) en cas de survenance d'une incapacité ou d'une rechute ne donnant pas lieu à l'intervention de l'employeur, en vertu des dispositions de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, le médecin du Service de Contrôle agréé notifie immédiatement sa décision au titulaire et communique au médecin-conseil un exemplaire de cette notification, ainsi que la formule visée à l'annexe X.
Le médecin-conseil de l'organisme assureur est tenu de se conformer aux dispositions qui le concernent visées sous c).
§ 2. La décision du médecin du Service de Contrôle agréé est notifiée au titulaire dans les cas prévus au § 1er, soit lors de l'examen auquel le médecin se livrera, soit dans les deux jours civils suivant la réception des documents relatifs à la constatation de l'incapacité de travail.
§ 3. Lorsque, sans qu'il y ait eu reprise de travail, un titulaire continue à être reconnu incapable de travailler par le médecin-conseil de son organisme assureur, au cours d'une période pendant laquelle il incombe à l'employeur de payer une indemnité complémentaire à l'indemnité d'incapacité de travail, en application des conventions collectives de travail n° 12bis et 13bis, conclues le 26 février 1979 au sein du Conseil national du Travail, ledit médecin-conseil envoie copie de sa décision au Service du Contrôle médical agréé.
Aanvangsdatum van de ongeschiktheid
Date de début de l'incapacité.
Art.14. Bij een ongeschiktheid waarvoor mogelijk arbeidsongeschiktheidsuitkeringen kunnen worden verleend, wordt de aanvangsdatum van die ongeschiktheid vastgesteld door de [1 arts]1 van de erkende controledienst, behoudens andersluidende beslissing van de adviserend [1 arts]1.
Modifications
Art.14. Dans le cas d'une incapacité qui peut donner lieu à l'octroi d'une indemnité d'incapacité de travail, la date de début de ladite incapacité est fixée par le médecin du Service de Contrôle agréé, sauf décision contraire du médecin-conseil.
Afdeling IV. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de situaties bedoeld in de afdelingen II en III, met uitsluiting van de situatie, bedoeld in artikel 13, § 1, b).
Section IV. - Dispositions communes aux cas visés aux sections II et III, à l'exclusion du cas visé a l'article 13, § 1er, b).
Controle.
Contrôle.
Art.15. De arbeidsongeschikte gerechtigde is ertoe gehouden gevolg te geven aan elke oproeping voor een controle-onderzoek vanwege de adviserend [1 arts]1 van zijn verzekeringsinstelling, vanwege de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle) of vanwege de Geneeskundige raad voor invaliditeit.
Indien hij zich niet kan verplaatsen, is hij ertoe gehouden van die onmogelijkheid onmiddellijk mededeling te doen op het adres dat op de oproeping is opgegeven, en hij moet zich vanaf dat tijdstip op het door hem opgegeven adres ter beschikking van de controle houden.
Die verplichting vervalt na verloop van een termijn van vijf kalenderdagen te rekenen vanaf de kennisgeving door de verzekerde van de redenen die hem belet hebben aan de oproeping van de adviserend [1 arts]1 gevolg te geven.
De gerechtigde die tijdens zijn arbeidsongeschiktheid van verblijfplaats verandert, moet de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling binnen twee dagen na deze verandering zijn nieuw adres melden.
Onverminderd de reglementaire verplichtingen betreffende het verkrijgen van een voorafgaandelijke toelating voor het overbrengen van de verblijfplaats, moet de gerechtigde die zijn verblijfplaats tijdens een tijdvak van arbeidsongeschiktheid naar het buitenland wenst over te brengen, de adviserend [1 arts]1 daarvan ten minste vijftien dagen vóór zijn vertrek in kennis stellen.
De adviserend [1 arts]1 moet onverwijld, voor ieder geval, de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling en de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle) verwittigen.
Indien hij zich niet kan verplaatsen, is hij ertoe gehouden van die onmogelijkheid onmiddellijk mededeling te doen op het adres dat op de oproeping is opgegeven, en hij moet zich vanaf dat tijdstip op het door hem opgegeven adres ter beschikking van de controle houden.
Die verplichting vervalt na verloop van een termijn van vijf kalenderdagen te rekenen vanaf de kennisgeving door de verzekerde van de redenen die hem belet hebben aan de oproeping van de adviserend [1 arts]1 gevolg te geven.
De gerechtigde die tijdens zijn arbeidsongeschiktheid van verblijfplaats verandert, moet de adviserend [1 arts]1 van de verzekeringsinstelling binnen twee dagen na deze verandering zijn nieuw adres melden.
Onverminderd de reglementaire verplichtingen betreffende het verkrijgen van een voorafgaandelijke toelating voor het overbrengen van de verblijfplaats, moet de gerechtigde die zijn verblijfplaats tijdens een tijdvak van arbeidsongeschiktheid naar het buitenland wenst over te brengen, de adviserend [1 arts]1 daarvan ten minste vijftien dagen vóór zijn vertrek in kennis stellen.
De adviserend [1 arts]1 moet onverwijld, voor ieder geval, de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling en de (Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle) verwittigen.
Modifications
Art.15. Le titulaire en état d'incapacité de travail est tenu de répondre à toute convocation à un examen de contrôle émanant du médecin-conseil de son organisme assureur, du (Service d'évaluation et de contrôle médicaux) ou du Conseil médical de l'Invalidité.
En cas d'incapacité de se déplacer, il est tenu de signaler immédiatement à l'adresse indiquée sur la convocation cette impossibilité et doit, dès ce moment, se tenir à l'adresse indiquée par lui à la disposition du contrôle.
Cette obligation est caduque après l'expiration d'un délai de cinq jours civils commençant à courir à partir de la notification par l'assuré des raisons qui l'ont empêché de se rendre à la convocation du médecin-conseil.
En cas de changement de résidence au cours de son incapacité de travail, le titulaire doit, dans les deux jours de ce changement, aviser le médecin-conseil de l'organisme assureur de sa nouvelle adresse.
Sans préjudice des obligations réglementaires relatives à l'obtention d'une autorisation préalable de transfert de résidence, le titulaire qui, au cours d'une période d'incapacité de travail, désire transférer sa résidence à l'étranger, doit en aviser le médecin-conseil au moins quinze jours avant son départ.
Dans chaque cas, le médecin-conseil avertit sans délai le Service Administratif de l'organisme assureur et le (Service d'évaluation et de contrôle médicaux).
En cas d'incapacité de se déplacer, il est tenu de signaler immédiatement à l'adresse indiquée sur la convocation cette impossibilité et doit, dès ce moment, se tenir à l'adresse indiquée par lui à la disposition du contrôle.
Cette obligation est caduque après l'expiration d'un délai de cinq jours civils commençant à courir à partir de la notification par l'assuré des raisons qui l'ont empêché de se rendre à la convocation du médecin-conseil.
En cas de changement de résidence au cours de son incapacité de travail, le titulaire doit, dans les deux jours de ce changement, aviser le médecin-conseil de l'organisme assureur de sa nouvelle adresse.
Sans préjudice des obligations réglementaires relatives à l'obtention d'une autorisation préalable de transfert de résidence, le titulaire qui, au cours d'une période d'incapacité de travail, désire transférer sa résidence à l'étranger, doit en aviser le médecin-conseil au moins quinze jours avant son départ.
Dans chaque cas, le médecin-conseil avertit sans délai le Service Administratif de l'organisme assureur et le (Service d'évaluation et de contrôle médicaux).
Toelating om tijdens de ongeschiktheid een activiteit te hervatten.
Autorisation de reprise d'activité au cours de l'incapacité.
Art.16. De gerechtigde die uitkeringen ontvangt, kan overeenkomstig artikel 230 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, van de adviserend [3 arts]3 van zijn verzekeringsinstelling de toestemming verkrijgen om een met zijn gezondheidstoestand verenigbare activiteit te hervatten.
[2 Tweede en derde lid opgeheven.]2
De adviserend [3 arts]3 moet de graad van ongeschiktheid van die gerechtigde controleren op grond van een geneeskundig onderzoek dat ten minste eens om de zes maanden wordt verricht, tenzij de elementen aanwezig in het medisch dossier een onderzoek op een latere datum verantwoorden.
Deze bepaling geldt zowel voor het tijdvak van primaire ongeschiktheid als voor het tijdvak van invaliditeit.
[1 De door de gerechtigde uitgeoefende beroepsactiviteit in het kader van een revalidatie goedgekeurd door het College van [3 artsen-directeurs]3 of in het kader van een beroepsherscholing, goedgekeurd door de Hoge Commissie van de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit wordt gelijkgesteld met een door de adviserend [3 arts]3 toegelaten arbeid.]1
Met arbeid, verricht met toestemming van de adviserend [3 arts]3, wordt eveneens gelijkgesteld de beroepsactiviteit die de gerechtigde uitoefent in het raam van artikel 23 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
[2 Tweede en derde lid opgeheven.]2
De adviserend [3 arts]3 moet de graad van ongeschiktheid van die gerechtigde controleren op grond van een geneeskundig onderzoek dat ten minste eens om de zes maanden wordt verricht, tenzij de elementen aanwezig in het medisch dossier een onderzoek op een latere datum verantwoorden.
Deze bepaling geldt zowel voor het tijdvak van primaire ongeschiktheid als voor het tijdvak van invaliditeit.
[1 De door de gerechtigde uitgeoefende beroepsactiviteit in het kader van een revalidatie goedgekeurd door het College van [3 artsen-directeurs]3 of in het kader van een beroepsherscholing, goedgekeurd door de Hoge Commissie van de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit wordt gelijkgesteld met een door de adviserend [3 arts]3 toegelaten arbeid.]1
Met arbeid, verricht met toestemming van de adviserend [3 arts]3, wordt eveneens gelijkgesteld de beroepsactiviteit die de gerechtigde uitoefent in het raam van artikel 23 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
Art.16. Le titulaire au bénéfice d'indemnités peut, conformément à l'article 230 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, être autorisé par le médecin-conseil de son organisme assureur à reprendre une activité compatible avec son état de santé.
[2 Alinéas 2 et 3 abrogés.]2
Le médecin-conseil doit procéder au contrôle du degré d'incapacité de ce titulaire par un examen médical effectué au moins une fois tous les six mois, sauf si les éléments figurant au dossier médical justifient un examen à une date ultérieure.
Cette disposition s'applique aussi bien au cas de l'incapacité primaire qu'à celui de l'invalidité.
[1 L'activité professionnelle exercée par le titulaire dans le cadre d'une rééducation fonctionnelle approuvée par le Collège des médecins-directeurs ou dans le cadre d'une réadaptation professionnelle approuvée par la Commission supérieure du Conseil médical de l'Invalidité est assimilée à un travail autorisé par le médecin-conseil.]1
Est également assimilée à un travail autorisé par le médecin-conseil, l'activité professionnelle exercée par le titulaire dans le cadre de l'article 23 de la loi du 10 avril 1971 sur les accidents du travail.
[2 Alinéas 2 et 3 abrogés.]2
Le médecin-conseil doit procéder au contrôle du degré d'incapacité de ce titulaire par un examen médical effectué au moins une fois tous les six mois, sauf si les éléments figurant au dossier médical justifient un examen à une date ultérieure.
Cette disposition s'applique aussi bien au cas de l'incapacité primaire qu'à celui de l'invalidité.
[1 L'activité professionnelle exercée par le titulaire dans le cadre d'une rééducation fonctionnelle approuvée par le Collège des médecins-directeurs ou dans le cadre d'une réadaptation professionnelle approuvée par la Commission supérieure du Conseil médical de l'Invalidité est assimilée à un travail autorisé par le médecin-conseil.]1
Est également assimilée à un travail autorisé par le médecin-conseil, l'activité professionnelle exercée par le titulaire dans le cadre de l'article 23 de la loi du 10 avril 1971 sur les accidents du travail.
Einde van de ongeschiktheid.
De la fin de l'incapacité.
Art.17. [1 § 1.]1 Onverminderd de bepalingen betreffende de vaststelling en de kennisgeving van het einde van de staat van invaliditeit, bedoeld in titel III, hoofdstuk I, afdeling II van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, geeft de adviserend [3 arts]3 van de verzekeringsinstelling, of de [3 arts-inspecteur]3, die bij een geneeskundig onderzoek vaststelt dat de gerechtigde niet meer in staat van arbeidsongeschiktheid is, of die oordeelt dat die gerechtigde de arbeid op een bepaalde datum kan hervatten, hem dadelijk tegen bewijs van ontvangst een formulier "einde arbeidsongeschiktheid" af, conform het model in [2 bijlage VII-1]2. Deze beslissing gaat in daags na de dag van de afgifte, behoudens als de adviserend [3 arts]3 of de [3 arts-inspecteur]3 een latere datum heeft vastgesteld.
Indien de gerechtigde evenwel weigert vorenbedoeld formulier te tekenen, waarbij de datum van einde van de arbeidsongeschiktheid wordt bevestigd, wordt dit formulier hem onverwijld ter post aangetekend toegezonden.
Indien het geneeskundig onderzoek dat door de adviserend [3 arts]3 is verricht, andere geneeskundige onderzoeken of aanvullende inlichtingen heeft vereist, wordt het formulier "Einde arbeidsongeschiktheid" eveneens ter post aangetekend aan de gerechtigde gezonden. De arbeidsongeschiktheid wordt geacht voort te duren tot en met de dag na die van de verzending van dat formulier aan de gerechtigde, behoudens als de adviserend [3 arts]3 een latere datum heeft vastgesteld.
De adviserend [3 arts]3 deelt zijn beslissing onmiddellijk mee aan de administratieve diensten van zijn verzekeringsinstelling met een formulier conform het model in bijlage VII-2.
[1 § 2. [2 [4 Indien de adviserend arts oordeelt dat een gerechtigde die in een andere staat woont of verblijft en valt onder het toepassingsgebied van een internationaal of supranationaal instrument inzake coördinatie van sociale zekerheid waardoor België en de staat van woonplaats of verblijf gebonden zijn, na ontvangst van een medisch controlerapport opgesteld door de controlearts van de betrokken staat, niet langer als arbeidsongeschikt in de zin van artikel 100, § 1, van de gecoördineerde wet kan worden beschouwd, brengt hij onverwijld zijn beslissing ter kennis van de gerechtigde onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald in § 1, derde lid, met een formulier conform het model in bijlage VII-1bis.]4
De adviserend [3 arts]3 brengt zijn beslissing onmiddellijk ter kennis van de administratieve dienst van zijn verzekeringsinstelling met een formulier conform het model in bijlage VII-2bis]2.]1
[4 De bepalingen van § 1 zijn van toepassing, onder voorbehoud van de wijzigingen aangebracht door de huidige paragraaf.]4
Indien de gerechtigde evenwel weigert vorenbedoeld formulier te tekenen, waarbij de datum van einde van de arbeidsongeschiktheid wordt bevestigd, wordt dit formulier hem onverwijld ter post aangetekend toegezonden.
Indien het geneeskundig onderzoek dat door de adviserend [3 arts]3 is verricht, andere geneeskundige onderzoeken of aanvullende inlichtingen heeft vereist, wordt het formulier "Einde arbeidsongeschiktheid" eveneens ter post aangetekend aan de gerechtigde gezonden. De arbeidsongeschiktheid wordt geacht voort te duren tot en met de dag na die van de verzending van dat formulier aan de gerechtigde, behoudens als de adviserend [3 arts]3 een latere datum heeft vastgesteld.
De adviserend [3 arts]3 deelt zijn beslissing onmiddellijk mee aan de administratieve diensten van zijn verzekeringsinstelling met een formulier conform het model in bijlage VII-2.
[1 § 2. [2 [4 Indien de adviserend arts oordeelt dat een gerechtigde die in een andere staat woont of verblijft en valt onder het toepassingsgebied van een internationaal of supranationaal instrument inzake coördinatie van sociale zekerheid waardoor België en de staat van woonplaats of verblijf gebonden zijn, na ontvangst van een medisch controlerapport opgesteld door de controlearts van de betrokken staat, niet langer als arbeidsongeschikt in de zin van artikel 100, § 1, van de gecoördineerde wet kan worden beschouwd, brengt hij onverwijld zijn beslissing ter kennis van de gerechtigde onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald in § 1, derde lid, met een formulier conform het model in bijlage VII-1bis.]4
De adviserend [3 arts]3 brengt zijn beslissing onmiddellijk ter kennis van de administratieve dienst van zijn verzekeringsinstelling met een formulier conform het model in bijlage VII-2bis]2.]1
[4 De bepalingen van § 1 zijn van toepassing, onder voorbehoud van de wijzigingen aangebracht door de huidige paragraaf.]4
Art.17. [1 § 1er.]1 Sans préjudice des dispositions relatives à la constatation et à la notification de la fin de l'invalidité visée au Titre III, Chapitre Ier, Section II de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, le médecin-conseil de l'organisme assureur ou le médecin-inspecteur qui, à l'occasion d'un examen médical, constate que le titulaire n'est plus en état d'incapacité de travail ou qui estime que ce titulaire est apte à reprendre le travail à une date déterminée, lui remet immédiatement, contre accusé de réception, une formule de fin d'incapacité de travail conforme au modèle repris sous l'[2 VII-1]2. Cette décision prend effet le lendemain du jour de la remise sauf si le médecin-conseil ou le médecin-inspecteur a fixé une date ultérieure.
Toutefois, si le titulaire refuse de signer la formule visée ci-dessus, confirmant la date de fin d'incapacité de travail, elle lui est envoyée sans délai sous la formalité de la recommandation à la poste.
Si l'examen médical auquel a procédé le médecin-conseil a exigé d'autres investigations d'ordre médical ou des renseignements complémentaires, la formule " Fin d'incapacité de travail " est également envoyée au titulaire sous la formalité de la recommandation à la poste. L'incapacité de travail est censée durer jusque et y compris le lendemain du jour de l'envoi de cette formule au titulaire, sauf si le médecin-conseil a fixé une date ultérieure.
Le médecin-conseil porte immédiatement sa décision à la connaissance de l'administration de son organisme assureur au moyen de la formule conforme au modèle repris sous l'annexe VII-2.
[1 § 2. [2 [3 Si le médecin-conseil estime qu'un titulaire, qui réside ou séjourne dans un autre Etat et qui relève du champ d'application d'un instrument international ou supranational de coordination en matière de sécurité sociale liant la Belgique et l'Etat de résidence ou de séjour et qui, après réception d'un rapport de contrôle établi par le médecin-contrôleur de l'Etat concerné, ne peut plus être considéré comme incapable de travailler au sens de l'article 100, § 1er, de la loi coordonnée, il notifie sa décision sans délai au titulaire dans les conditions et selon les modalités fixées au § 1er, alinéa 3, au moyen de la formule conforme au modèle figurant à l'annexe VII-1bis.]3
Le médecin-conseil porte immédiatement sa décision à la connaissance de l'administration de son organisme assureur au moyen d'un formulaire conforme au modèle repris sous l'annexe VII-2bis.]2]1
[3 Les dispositions du § 1 sont applicables, sous réserve des modifications apportées par le présent paragraphe.]3
Toutefois, si le titulaire refuse de signer la formule visée ci-dessus, confirmant la date de fin d'incapacité de travail, elle lui est envoyée sans délai sous la formalité de la recommandation à la poste.
Si l'examen médical auquel a procédé le médecin-conseil a exigé d'autres investigations d'ordre médical ou des renseignements complémentaires, la formule " Fin d'incapacité de travail " est également envoyée au titulaire sous la formalité de la recommandation à la poste. L'incapacité de travail est censée durer jusque et y compris le lendemain du jour de l'envoi de cette formule au titulaire, sauf si le médecin-conseil a fixé une date ultérieure.
Le médecin-conseil porte immédiatement sa décision à la connaissance de l'administration de son organisme assureur au moyen de la formule conforme au modèle repris sous l'annexe VII-2.
[1 § 2. [2 [3 Si le médecin-conseil estime qu'un titulaire, qui réside ou séjourne dans un autre Etat et qui relève du champ d'application d'un instrument international ou supranational de coordination en matière de sécurité sociale liant la Belgique et l'Etat de résidence ou de séjour et qui, après réception d'un rapport de contrôle établi par le médecin-contrôleur de l'Etat concerné, ne peut plus être considéré comme incapable de travailler au sens de l'article 100, § 1er, de la loi coordonnée, il notifie sa décision sans délai au titulaire dans les conditions et selon les modalités fixées au § 1er, alinéa 3, au moyen de la formule conforme au modèle figurant à l'annexe VII-1bis.]3
Le médecin-conseil porte immédiatement sa décision à la connaissance de l'administration de son organisme assureur au moyen d'un formulaire conforme au modèle repris sous l'annexe VII-2bis.]2]1
[3 Les dispositions du § 1 sont applicables, sous réserve des modifications apportées par le présent paragraphe.]3
Getuigschrift van arbeidshervatting of van werkloosheid
Attestation de reprise du travail ou du chômage.
Art.18. [3 De gerechtigde deelt schriftelijk aan zijn verzekeringsinstelling binnen acht dagen volgend op het einde van elke arbeidsongeschiktheid de datum mee waarop hij het werk heeft hervat via een aangifte conform het model als bijlage VIII dat hij invult, dateert en ondertekent en waarin de datum is vermeld waarop hij het werk heeft hervat of via elk ander middel ter beschikking gesteld door zijn verzekeringsinstelling.]3
[3 De werkgever deelt ook elektronisch deze datum van werkhervatting aan de verzekeringsinstelling mee]3 volgens de voorwaarden bepaald bij de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid.
[3 De werkgever deelt deze datum van werkhervatting mee uiterlijk de eerste werkdag van de tweede kalendermaand die volgt op de kalendermaand waarin de betrokken werknemer het werk heeft hervat of, later, na ontvangst van de aanvraag die de verzekeringsinstelling hem verstuurt. In dat laatste geval wordt de aanvraag elektronisch naar de werkgever verstuurd. De verzekeringsinstelling verstuurt of herinnert, indien nodig, aan de werkgever de aanvraag, via de post of elk ander geschikt middel. Indien de verzekeringsinstelling de identiteit van de werkgever niet kent, stuurt zij de aanvraag naar de gerechtigde, die haar daarna aan de werkgever bezorgt.]3
Indien de gerechtigde het werk heeft hervat vóór het einde van de periode tijdens dewelke hij het gewaarborgd loon ontvangt, [3 kan de werkgever ook deze datum van werkhervatting meedelen als antwoord op een aanvraag voor een elektronisch bericht bedoeld in artikel 10, § 1, uitgaande van de verzekeringsinstelling of de gerechtigde, binnen de termijnen bedoeld in dit artikel]3.
Indien de gerechtigde de hoedanigheid van gecontroleerd werkloze heeft, deelt de uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen, op initiatief van de gerechtigde, aan de verzekeringsinstelling de datum van hervatting van de gecontroleerde werkloosheid mee, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, aan de hand van een door het Beheerscomité goedgekeurd elektronisch bericht.
Gaat het om een spontane werkhervatting, dan verwittigt de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling de adviserend [2 arts]2 hiervan. Deze verwittigt de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle wanneer het gaat om een hervatting in het tijdvak van primaire ongeschiktheid. Hetzelfde geldt bij overlijden of pensionering van de gerechtigde.
[1 [3 Het eerste tot derde lid]3 en het vijfde lid zijn niet van toepassing als de gerechtigde het werk of de gecontroleerde werkloosheid hervat na de einddatum van de periode van arbeidsongeschiktheid die ter kennis is gebracht door de adviserend [2 arts]2 van de verzekeringsinstelling, de [2 arts-inspecteur]2 van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle of de Geneeskundige raad voor invaliditeit.]1
[3 De werkgever deelt ook elektronisch deze datum van werkhervatting aan de verzekeringsinstelling mee]3 volgens de voorwaarden bepaald bij de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid.
[3 De werkgever deelt deze datum van werkhervatting mee uiterlijk de eerste werkdag van de tweede kalendermaand die volgt op de kalendermaand waarin de betrokken werknemer het werk heeft hervat of, later, na ontvangst van de aanvraag die de verzekeringsinstelling hem verstuurt. In dat laatste geval wordt de aanvraag elektronisch naar de werkgever verstuurd. De verzekeringsinstelling verstuurt of herinnert, indien nodig, aan de werkgever de aanvraag, via de post of elk ander geschikt middel. Indien de verzekeringsinstelling de identiteit van de werkgever niet kent, stuurt zij de aanvraag naar de gerechtigde, die haar daarna aan de werkgever bezorgt.]3
Indien de gerechtigde het werk heeft hervat vóór het einde van de periode tijdens dewelke hij het gewaarborgd loon ontvangt, [3 kan de werkgever ook deze datum van werkhervatting meedelen als antwoord op een aanvraag voor een elektronisch bericht bedoeld in artikel 10, § 1, uitgaande van de verzekeringsinstelling of de gerechtigde, binnen de termijnen bedoeld in dit artikel]3.
Indien de gerechtigde de hoedanigheid van gecontroleerd werkloze heeft, deelt de uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen, op initiatief van de gerechtigde, aan de verzekeringsinstelling de datum van hervatting van de gecontroleerde werkloosheid mee, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, aan de hand van een door het Beheerscomité goedgekeurd elektronisch bericht.
Gaat het om een spontane werkhervatting, dan verwittigt de administratieve dienst van de verzekeringsinstelling de adviserend [2 arts]2 hiervan. Deze verwittigt de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle wanneer het gaat om een hervatting in het tijdvak van primaire ongeschiktheid. Hetzelfde geldt bij overlijden of pensionering van de gerechtigde.
[1 [3 Het eerste tot derde lid]3 en het vijfde lid zijn niet van toepassing als de gerechtigde het werk of de gecontroleerde werkloosheid hervat na de einddatum van de periode van arbeidsongeschiktheid die ter kennis is gebracht door de adviserend [2 arts]2 van de verzekeringsinstelling, de [2 arts-inspecteur]2 van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle of de Geneeskundige raad voor invaliditeit.]1
Art.18. [2 Le titulaire communique, par écrit, à son organisme assureur, dans les huit jours qui suivent toute fin d'incapacité de travail, la date à laquelle il a repris le travail au moyen d'une déclaration conforme au modèle repris sous l'annexe VIII qu'il remplit, date et signe et qui indique la date à laquelle il a repris le travail ou par tout autre moyen mis à sa disposition par son organisme assureur.]2
[2 L'employeur communique aussi cette date de reprise de travail à l'organisme assureur]2 à l'aide d'un procédé électronique, dans les conditions fixées par la loi du 24 février 2003 concernant la modernisation de la gestion de la sécurité sociale et concernant la communication électronique entre des entreprises et l'autorité fédérale.
[2 L'employeur communique cette date de reprise de travail au plus tard le premier jour ouvrable du deuxième mois civil qui suit le mois civil durant lequel le travailleur concerné a repris le travail ou, ultérieurement, dès réception de la demande que l'organisme assureur lui adresse. Dans ce dernier cas, la demande est adressée à l'employeur par support électronique. L'organisme assureur adresse ou rappelle, si nécessaire, à l'employeur la demande, par voie postale ou tout autre moyen approprié. Si l'organisme assureur ne connaît pas l'identité de l'employeur, il fait parvenir la demande au titulaire qui la transmet ensuite à l'employeur.]2
Si le titulaire a repris le travail avant l'expiration de la période pendant laquelle il bénéficie de la rémunération garantie, [2 l'employeur peut également communiquer cette date de reprise du travail, en réponse à une demande de message électronique visé à l'article 10, § 1er, adressée par l'organisme assureur ou par le titulaire, dans les délais visés à cet article]2.
Si le titulaire a la qualité de chômeur contrôlé, l'organisme de paiement des allocations de chômage communique à l'organisme assureur, à l'initiative du titulaire, la date de reprise du chômage contrôlé, dans le délai visé à l'alinéa 1er, à l'aide d'un message électronique approuvé par le Comité de gestion.
En cas de reprise spontanée du travail, le service administratif de l'organisme assureur en informe le médecin-conseil. Celui-ci en informe le Service d'évaluation et de contrôle médicaux s'il s'agit d'une reprise se situant dans la période d'incapacité primaire. Il en est de même en cas de décès ou de mise à la retraite du titulaire.
[1 [2 Les alinéas 1er à 3]2 et l'alinéa 5 ne sont pas d'application si le titulaire reprend le travail ou le chômage contrôlé après la date de fin de la période d'incapacité de travail notifiée par le médecin-conseil de l'organisme assureur, le médecin inspecteur du Service d'évaluation et de contrôle médicaux ou le Conseil médical de l'invalidité.]1
[2 L'employeur communique aussi cette date de reprise de travail à l'organisme assureur]2 à l'aide d'un procédé électronique, dans les conditions fixées par la loi du 24 février 2003 concernant la modernisation de la gestion de la sécurité sociale et concernant la communication électronique entre des entreprises et l'autorité fédérale.
[2 L'employeur communique cette date de reprise de travail au plus tard le premier jour ouvrable du deuxième mois civil qui suit le mois civil durant lequel le travailleur concerné a repris le travail ou, ultérieurement, dès réception de la demande que l'organisme assureur lui adresse. Dans ce dernier cas, la demande est adressée à l'employeur par support électronique. L'organisme assureur adresse ou rappelle, si nécessaire, à l'employeur la demande, par voie postale ou tout autre moyen approprié. Si l'organisme assureur ne connaît pas l'identité de l'employeur, il fait parvenir la demande au titulaire qui la transmet ensuite à l'employeur.]2
Si le titulaire a repris le travail avant l'expiration de la période pendant laquelle il bénéficie de la rémunération garantie, [2 l'employeur peut également communiquer cette date de reprise du travail, en réponse à une demande de message électronique visé à l'article 10, § 1er, adressée par l'organisme assureur ou par le titulaire, dans les délais visés à cet article]2.
Si le titulaire a la qualité de chômeur contrôlé, l'organisme de paiement des allocations de chômage communique à l'organisme assureur, à l'initiative du titulaire, la date de reprise du chômage contrôlé, dans le délai visé à l'alinéa 1er, à l'aide d'un message électronique approuvé par le Comité de gestion.
En cas de reprise spontanée du travail, le service administratif de l'organisme assureur en informe le médecin-conseil. Celui-ci en informe le Service d'évaluation et de contrôle médicaux s'il s'agit d'une reprise se situant dans la période d'incapacité primaire. Il en est de même en cas de décès ou de mise à la retraite du titulaire.
[1 [2 Les alinéas 1er à 3]2 et l'alinéa 5 ne sont pas d'application si le titulaire reprend le travail ou le chômage contrôlé après la date de fin de la période d'incapacité de travail notifiée par le médecin-conseil de l'organisme assureur, le médecin inspecteur du Service d'évaluation et de contrôle médicaux ou le Conseil médical de l'invalidité.]1
Verlenging van de termijnen.
Prorogation des délais.
Art.19. Wanneer de laatste dag van de in de afdelingen I, II, III en IV bepaalde termijnen een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
Art.19. Lorsque le dernier jour des délais prévus aux sections I, II, III et IV, est un samedi, un dimanche ou un jour férié légal, le délai est prorogé jusqu'au plus prochain jour ouvrable.
Afdeling V. - Data van uitbetaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
Section V. - Dates de paiement des indemnités d'incapacité de travail.
Art.20. § 1. (De primaire ongeschiktheidsuitkering wordt voor de eerste maal uitbetaald binnen dertig dagen na de ontvangst van de aangifte van arbeidsongeschiktheid en daarna uiterlijk binnen de eerste vijf dagen van de maand voor de maand die voorafgaat.)
§ 2. De invaliditeitsuitkering wordt door de verzekeringsinstelling ten vroegste betaald op de derde laatste werkdag van de maand voor de lopende maand en uiterlijk binnen de eerste vijf dagen van de maand voor de maand die voorafgaat.
Voor de toepassing van deze paragraaf worden alle dagen, behalve de zaterdagen, zondagen en feestdagen, als werkdagen beschouwd.
§ 2. De invaliditeitsuitkering wordt door de verzekeringsinstelling ten vroegste betaald op de derde laatste werkdag van de maand voor de lopende maand en uiterlijk binnen de eerste vijf dagen van de maand voor de maand die voorafgaat.
Voor de toepassing van deze paragraaf worden alle dagen, behalve de zaterdagen, zondagen en feestdagen, als werkdagen beschouwd.
Art.20. § 1er. (L'indemnité d'incapacité primaire est payée pour la première fois dans les trente jours qui suivent la réception de la déclaration d'incapacité de travail et par la suite, au plus tard dans les cinq premiers jours du mois, pour le mois précédent.)
§ 2. L'indemnité d'invalidité est payée par l'organisme assureur au plus tôt l'antépénultième jour ouvrable de chaque mois pour le mois en cours et au plus tard dans les cinq premiers jours de chaque mois pour le mois qui précède.
Sont réputés jours ouvrables pour l'application du présent paragraphe, tous les jours sauf les samedis, dimanches et jours fériés.
§ 2. L'indemnité d'invalidité est payée par l'organisme assureur au plus tôt l'antépénultième jour ouvrable de chaque mois pour le mois en cours et au plus tard dans les cinq premiers jours de chaque mois pour le mois qui précède.
Sont réputés jours ouvrables pour l'application du présent paragraphe, tous les jours sauf les samedis, dimanches et jours fériés.
Afdeling VI.
Section VI.
Afdeling VII. - Berekening van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
Section VII. - Du calcul de l'indemnité d'incapacité de travail.
Art.22. Voor de toepassing van de bepalingen van deze verordening worden alle dagen van het jaar, behoudens de zondagen en de wettelijke feestdagen, als werkdagen beschouwd.
Voor het vaststellen van de dagen waarvoor uitkeringen kunnen worden verleend, worden de wettelijke feestdagen op dezelfde grond in aanmerking genomen als de werkdagen.
Voor het vaststellen van de dagen waarvoor uitkeringen kunnen worden verleend, worden de wettelijke feestdagen op dezelfde grond in aanmerking genomen als de werkdagen.
Art.22. Sont réputés jours ouvrables pour l'application des dispositions du présent règlement, tous les jours de l'année sauf les dimanches et les jours fériés légaux.
Pour la détermination des jours indemnisables, les jours fériés légaux sont pris en considération au même titre que les jours ouvrables.
Pour la détermination des jours indemnisables, les jours fériés légaux sont pris en considération au même titre que les jours ouvrables.
Art.23. Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid verbonden is, hetzij door een arbeidsovereenkomst, hetzij door een leerovereenkomst, of die arbeidt onder gelijkaardige voorwaarden, is het gederfde loon gelijk aan het gemiddeld dagloon bepaald overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip " gemiddeld dagloon " wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht.
Voor de werknemer die recht heeft op een vast maandloon, is het gemiddeld dagloon gelijk aan 1/26e van het maandloon.
Voor de werknemer die recht heeft op een vast uurloon, wordt het gemiddeld dagloon bekomen door dit uurloon te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller overeenstemt met het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van de werknemer en de noemer gelijk is aan zes.
Voor de werknemer met een variabel loon wordt het gemiddeld dagloon bekomen door het normale loon van de arbeidscyclus te delen door het aantal werkdagen van die cyclus.
Het gemiddeld dagloon van de werknemer voor wie de sociale zekerheidsbijdragen worden berekend op een forfaitair dagloon, is gelijk aan dit forfaitair dagloon in geval van een tewerkstelling in een wekelijkse arbeidsregeling van zes dagen.
[1 De bepalingen van het vijfde lid zijn niet van toepassing op de werknemers bedoeld in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. [2 Het gemiddeld dagloon van deze werknemers wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, derde lid, van het voormelde koninklijk besluit van 10 juni 2001 bepaald]2.]1
Het gemiddeld dagloon voor de overuren [2 ...]2 wordt bekomen door het loon voor de overuren van de referteperiode, gedekt door dit loon, te delen door het aantal werkdagen in die periode.
Voor de werknemer die recht heeft op een vast maandloon, is het gemiddeld dagloon gelijk aan 1/26e van het maandloon.
Voor de werknemer die recht heeft op een vast uurloon, wordt het gemiddeld dagloon bekomen door dit uurloon te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller overeenstemt met het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van de werknemer en de noemer gelijk is aan zes.
Voor de werknemer met een variabel loon wordt het gemiddeld dagloon bekomen door het normale loon van de arbeidscyclus te delen door het aantal werkdagen van die cyclus.
Het gemiddeld dagloon van de werknemer voor wie de sociale zekerheidsbijdragen worden berekend op een forfaitair dagloon, is gelijk aan dit forfaitair dagloon in geval van een tewerkstelling in een wekelijkse arbeidsregeling van zes dagen.
[1 De bepalingen van het vijfde lid zijn niet van toepassing op de werknemers bedoeld in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. [2 Het gemiddeld dagloon van deze werknemers wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, derde lid, van het voormelde koninklijk besluit van 10 juni 2001 bepaald]2.]1
Het gemiddeld dagloon voor de overuren [2 ...]2 wordt bekomen door het loon voor de overuren van de referteperiode, gedekt door dit loon, te delen door het aantal werkdagen in die periode.
Art.23. Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, est engagé dans les liens d'un contrat de travail ou d'apprentissage ou qui travaille dans des conditions similaires, la rémunération perdue est égale à la rémunération journalière moyenne déterminée conformément aux dispositions de l'arrêté royal du 10 juin 2001 établissant la notion uniforme de " rémunération journalière moyenne " en application de l'article 39 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions et harmonisant certaines dispositions légales.
Pour le travailleur qui a droit à une rémunération mensuelle fixe, la rémunération journalière moyenne est égale à 1/26e de la rémunération mensuelle.
Pour le travailleur qui a droit à une rémunération horaire fixe, la rémunération journalière moyenne est obtenue en multipliant cette rémunération horaire par une fraction dont le numérateur correspond au nombre moyen d'heures de travail par semaine du travailleur et dont le dénominateur est égal à six.
Pour le travailleur dont la rémunération varie, la rémunération journalière moyenne est obtenue en divisant la rémunération normale du cycle de travail par le nombre de jours ouvrables que comporte ce cycle.
La rémunération journalière moyenne du travailleur pour lequel les retenues de sécurité sociale ont été opérées sur un salaire journalier forfaitaire, est égale à cette rémunération journalière forfaitaire prévue en cas d'occupation dans un régime hebdomadaire de travail de six jours.
[1 Les dispositions de l'alinéa 5 ne sont pas applicables aux travailleurs visés à l'article 31ter, alinéa 2, de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs. [2 La rémunération journalière moyenne de ces travailleurs est déterminée conformément aux dispositions de l'article 2, alinéa 3, de l'arrêté royal précité du 10 juin 2001]2.]1
La rémunération journalière moyenne afférente aux heures supplémentaires [2 ...]2 est obtenue en divisant la rémunération des heures supplémentaires de la période de référence couverte par cette rémunération par le nombre de jours ouvrables que compte ladite période.
Pour le travailleur qui a droit à une rémunération mensuelle fixe, la rémunération journalière moyenne est égale à 1/26e de la rémunération mensuelle.
Pour le travailleur qui a droit à une rémunération horaire fixe, la rémunération journalière moyenne est obtenue en multipliant cette rémunération horaire par une fraction dont le numérateur correspond au nombre moyen d'heures de travail par semaine du travailleur et dont le dénominateur est égal à six.
Pour le travailleur dont la rémunération varie, la rémunération journalière moyenne est obtenue en divisant la rémunération normale du cycle de travail par le nombre de jours ouvrables que comporte ce cycle.
La rémunération journalière moyenne du travailleur pour lequel les retenues de sécurité sociale ont été opérées sur un salaire journalier forfaitaire, est égale à cette rémunération journalière forfaitaire prévue en cas d'occupation dans un régime hebdomadaire de travail de six jours.
[1 Les dispositions de l'alinéa 5 ne sont pas applicables aux travailleurs visés à l'article 31ter, alinéa 2, de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs. [2 La rémunération journalière moyenne de ces travailleurs est déterminée conformément aux dispositions de l'article 2, alinéa 3, de l'arrêté royal précité du 10 juin 2001]2.]1
La rémunération journalière moyenne afférente aux heures supplémentaires [2 ...]2 est obtenue en divisant la rémunération des heures supplémentaires de la période de référence couverte par cette rémunération par le nombre de jours ouvrables que compte ladite période.
Art. 23/1. [1 Voor de toepassing van artikel 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht, is de tewerkstelling stabiel gebleven als de volgende kenmerken van de arbeidsverhouding als werknemer onveranderd zijn gebleven :
a) de werkgeverscategorie waartoe de werkgever behoort, bepaald door de instelling belast met het innen van de sociale zekerheidsbijdragen;
b) de werknemerscategorie waartoe de werknemer behoort, bepaald door de voornoemde instelling belast met de inning;
c) de begindatum van de arbeidsverhouding;
d) de einddatum van de arbeidsverhouding;
e) het nummer van het paritair comité of subcomité dat bevoegd is voor de uitgeoefende activiteit;
f) het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel;
g) de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer;
h) de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon;
i) het type arbeidsovereenkomst : voltijds of deeltijds;
j) in voorkomend geval, het type maatregel tot reorganisatie van de arbeidstijd, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
k) in voorkomend geval, het type maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
l) in voorkomend geval, het bijzonder statuut van de werknemer, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
m) in het voorkomend geval, het feit dat de werknemer gepensioneerd is;
n) in voorkomend geval, het type leerovereenkomst, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
o) in voorkomend geval, de bijzondere bezoldigingswijze : per stuk, per taak, per prestatie, op commissie, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
p) bij werknemers die geheel of gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld worden bezoldigd, voor de gelegenheidsarbeiders in de landbouw- en tuinbouwsectoren en voor de zeevissers, het functienummer, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
q) bij werknemers van luchtvaartmaatschappijen die aan boord van vliegtuigen werken en de militaire piloten, de categorie vliegend personeel waartoe zij behoren, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
r) bij onderwijzend personeel, de wijze van betaling van het loon : in tienden of in twaalfden.
De periodes gedekt door een verbrekingsvergoeding vormen tewerkstellingen die zich onderscheiden van periodes gedekt door een bezoldiging voor werkelijke prestaties.]1
a) de werkgeverscategorie waartoe de werkgever behoort, bepaald door de instelling belast met het innen van de sociale zekerheidsbijdragen;
b) de werknemerscategorie waartoe de werknemer behoort, bepaald door de voornoemde instelling belast met de inning;
c) de begindatum van de arbeidsverhouding;
d) de einddatum van de arbeidsverhouding;
e) het nummer van het paritair comité of subcomité dat bevoegd is voor de uitgeoefende activiteit;
f) het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel;
g) de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer;
h) de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon;
i) het type arbeidsovereenkomst : voltijds of deeltijds;
j) in voorkomend geval, het type maatregel tot reorganisatie van de arbeidstijd, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
k) in voorkomend geval, het type maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
l) in voorkomend geval, het bijzonder statuut van de werknemer, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
m) in het voorkomend geval, het feit dat de werknemer gepensioneerd is;
n) in voorkomend geval, het type leerovereenkomst, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
o) in voorkomend geval, de bijzondere bezoldigingswijze : per stuk, per taak, per prestatie, op commissie, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
p) bij werknemers die geheel of gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld worden bezoldigd, voor de gelegenheidsarbeiders in de landbouw- en tuinbouwsectoren en voor de zeevissers, het functienummer, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
q) bij werknemers van luchtvaartmaatschappijen die aan boord van vliegtuigen werken en de militaire piloten, de categorie vliegend personeel waartoe zij behoren, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
r) bij onderwijzend personeel, de wijze van betaling van het loon : in tienden of in twaalfden.
De periodes gedekt door een verbrekingsvergoeding vormen tewerkstellingen die zich onderscheiden van periodes gedekt door een bezoldiging voor werkelijke prestaties.]1
Art. 23/1. [1 Pour l'application de l'article 2, alinéa 2, de l'arrêté royal du 10 juin 2001 établissant la notion uniforme de "rémunération journalière moyenne" en application de l'article 39 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions et harmonisant certaines dispositions légales, l'occupation est restée stable si les caractéristiques suivantes de la relation de travail, comme travailleur salarié, sont restées inchangées :
a) la catégorie d'employeur, déterminée par l'organisme percepteur des cotisations de sécurité sociale, à laquelle l'employeur appartient;
b) la catégorie de travailleurs, déterminée par l'organisme percepteur précité, à laquelle le travailleur appartient;
c) la date de début de la relation de travail;
d) la date de fin de la relation de travail;
e) le numéro de la commission ou de la sous-commission paritaire, compétente pour l'activité exercée;
f) le nombre de jours par semaine du régime de travail;
g) la durée contractuelle hebdomadaire moyenne de travail du travailleur salarié;
h) la durée hebdomadaire moyenne de travail de la personne de référence;
i) le type de contrat de travail : à temps plein ou à temps partiel;
j) le cas échéant, le type de mesure de réorganisation du temps de travail, selon laquelle l'occupation a lieu, tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
k) le cas échéant, le type de mesure de promotion de l'emploi, selon laquelle l'occupation a lieu, tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
l) le cas échéant, le statut spécial du travailleur tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
m) le cas échéant, le fait que le travailleur soit pensionné;
n) le cas échéant, le type de contrat d'apprentissage, tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
o) le cas échéant, les modalités particulières du paiement de la rémunération : à la pièce, à la tâche, à la prestation, à la commission, telles qu'elles ont été définies par l'organisme percepteur précité;
p) pour les travailleurs payés complètement ou partiellement au pourboire ou au service, pour les travailleurs occasionnels dans les secteurs de l'horticulture et de l'agriculture et pour les marins-pêcheurs : le numéro de fonction, tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
q) pour les travailleurs des compagnies aériennes, occupés à bord des avions et les pilotes militaires, la catégorie de personnel volant à laquelle ils appartiennent, telle qu'elle a été définie par l'organisme percepteur précité;
r) pour le personnel enseignant, les modalités de paiement de la rémunération : en dixièmes ou en douzièmes.
Les périodes couvertes par une indemnité de rupture constituent des occupations distinctes des périodes couvertes par une rémunération pour prestations réelles.]1
a) la catégorie d'employeur, déterminée par l'organisme percepteur des cotisations de sécurité sociale, à laquelle l'employeur appartient;
b) la catégorie de travailleurs, déterminée par l'organisme percepteur précité, à laquelle le travailleur appartient;
c) la date de début de la relation de travail;
d) la date de fin de la relation de travail;
e) le numéro de la commission ou de la sous-commission paritaire, compétente pour l'activité exercée;
f) le nombre de jours par semaine du régime de travail;
g) la durée contractuelle hebdomadaire moyenne de travail du travailleur salarié;
h) la durée hebdomadaire moyenne de travail de la personne de référence;
i) le type de contrat de travail : à temps plein ou à temps partiel;
j) le cas échéant, le type de mesure de réorganisation du temps de travail, selon laquelle l'occupation a lieu, tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
k) le cas échéant, le type de mesure de promotion de l'emploi, selon laquelle l'occupation a lieu, tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
l) le cas échéant, le statut spécial du travailleur tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
m) le cas échéant, le fait que le travailleur soit pensionné;
n) le cas échéant, le type de contrat d'apprentissage, tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
o) le cas échéant, les modalités particulières du paiement de la rémunération : à la pièce, à la tâche, à la prestation, à la commission, telles qu'elles ont été définies par l'organisme percepteur précité;
p) pour les travailleurs payés complètement ou partiellement au pourboire ou au service, pour les travailleurs occasionnels dans les secteurs de l'horticulture et de l'agriculture et pour les marins-pêcheurs : le numéro de fonction, tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
q) pour les travailleurs des compagnies aériennes, occupés à bord des avions et les pilotes militaires, la catégorie de personnel volant à laquelle ils appartiennent, telle qu'elle a été définie par l'organisme percepteur précité;
r) pour le personnel enseignant, les modalités de paiement de la rémunération : en dixièmes ou en douzièmes.
Les périodes couvertes par une indemnité de rupture constituent des occupations distinctes des périodes couvertes par une rémunération pour prestations réelles.]1
Art.24. [1 Voor de verzekerde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid door een overeenkomst in het kader van een alternerende opleiding verbonden is en de hoedanigheid van gerechtigde bedoeld in artikel 86, § 1, 1°, a), tweede lid, van de gecoördineerde wet heeft, is het gederfde loon gelijk aan de financiële bezoldiging zoals bedoeld in artikel 1bis, tweede lid, 6°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders [2 , naargelang het geval, waarop hij aanspraak had kunnen maken op de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid of waarop hij aanspraak kon maken op de laatste dag van het tweede kwartaal dat voorafgaat aan dat waarin het risico zich voordoet]2.
De vaststelling van het gederfde loon zoals bedoeld in het eerste lid gebeurt overeenkomstig artikel 23, tweede tot vijfde lid.]1
De vaststelling van het gederfde loon zoals bedoeld in het eerste lid gebeurt overeenkomstig artikel 23, tweede tot vijfde lid.]1
Art.24. [1 Pour l'assuré qui, au début de son incapacité de travail, est lié par un contrat dans le cadre d'une formation en alternance et qui a la qualité de titulaire visée à l'article 86, § 1er, 1°, a), deuxième alinéa, de la loi coordonnée, la rémunération perdue est égale à la rétribution financière telle que visée à l'article 1bis, alinéa 2, 6°, de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs [2 , selon le cas, à laquelle il aurait pu prétendre le premier jour de son incapacité de travail ou à laquelle il pouvait prétendre le dernier jour du deuxième trimestre précédant celui de la réalisation du risque]2.
La rémunération perdue visée à l'alinéa premier est déterminée conformément aux dispositions de l'article 23, alinéas 2 à 5.]1
La rémunération perdue visée à l'alinéa premier est déterminée conformément aux dispositions de l'article 23, alinéas 2 à 5.]1
Art. 24/1. [1 Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid verbonden is door een leerovereenkomst als bedoeld in de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst waarvan de begindatum zich vóór 1 juli 2015 bevindt, is het gederfde loon gelijk aan de leervergoeding waarop hij aanspraak had kunnen maken op de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid.]1
Art. 24/1. [1 Pour le titulaire qui, au début de son incapacité de travail, est lié par un contrat d'apprentissage visé à la loi du 19 juillet 1983 sur l'apprentissage des professions exercées par des travailleurs salariés, dont la date de prise de cours se situe avant le 1er juillet 2015, la rémunération perdue est égale à l'indemnité d'apprentissage à laquelle il aurait pu prétendre le premier jour de son incapacité de travail.]1
Deeltijdse werknemer.
Travailleur à temps partiel.
Art.25. (Opgeheven)
Art.25. (Abrogé)
Tijdelijke leerkracht.
Enseignant temporaire.
Art.26. Voor de tijdelijke leerkracht is het gemiddeld dagloon gelijk aan 1/312e van het jaarloon [1 , naargelang het geval, waarop hij aanspraak had kunnen maken op de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid of waarop hij aanspraak kon maken op de laatste dag van het tweede kwartaal dat voorafgaat aan dat waarin het risico zich voordoet]1.
Modifications
Art.26. Pour l'enseignant temporaire, la rémunération journalière moyenne est égale à 1/312e de la rémunération annuelle [1 , selon le cas, à laquelle il aurait pu prétendre le premier jour de son incapacité de travail ou à laquelle il pouvait prétendre le dernier jour du deuxième trimestre précédant celui de la réalisation du risque]1.
Modifications
[1 Uitzendkracht, seizoenarbeider en tijdelijke werknemer]1
[1 Travailleur intérimaire, saisonnier et temporaire]1
Art.27. [1 § 1. Voor de uitzendkracht en de seizoenarbeider die voldoen aan de bij artikel 23, eerste lid, bepaalde voorwaarden, wordt het gemiddeld dagloon verkregen door het uurloon te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller overeenstemt met het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van de referentiepersoon en waarvan de noemer gelijk is aan zes.
Het bedrag van het gemiddeld dagloon bedoeld in het eerste lid wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan de som van het aantal arbeidsuren bedoeld in artikel 203 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 dat de gerechtigde totaliseert voor het tweede en derde inhoudingskwartaal voorafgaand aan het kalenderkwartaal waarin hij arbeidsongeschikt is geworden en waarvan de noemer gelijk is aan 988.
Indien de uitzendkracht of de seizoenarbeider bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid gerechtigde is op het recht op uitkeringen in de zin van artikel 86, § 1, van de gecoördineerde wet sedert minder dan de bedoelde periode in het voorgaande lid, wordt er in de teller rekening gehouden met het aantal voornoemde arbeidsuren dat de gerechtigde totaliseert voor het eerste en tweede inhoudingskwartaal voorafgaand aan het kalenderkwartaal waarin hij arbeidsongeschikt is geworden.
Indien de uitzendkracht of de seizoenarbeider bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid gerechtigde is op het recht op uitkeringen in de zin van artikel 86, § 1, van de gecoördineerde wet sedert minder dan de in de voorgaande leden bedoelde periodes, wordt er in de teller rekening gehouden met het aantal voornoemde arbeidsuren van de periode die een aanvang neemt op de datum waarop hij de bovenvermelde hoedanigheid van gerechtigde heeft verworven en verstrijkt de dag vóór de arbeidsongeschiktheid en in de noemer met het aantal werkuren dat deze periode telt. Dit aantal uren wordt verkregen door het aantal werkdagen van de genoemde periode te vermenigvuldigen door het gemiddeld aantal arbeidsuren per dag, uitgedrukt in een zesdagenstelsel. De wettelijke feestdagen worden op dezelfde grond in aanmerking genomen als de werkdagen.
§ 2. De periodes van inactiviteit die in aanmerking worden genomen voor het onderzoek van de verzekerbaarheidsvoorwaarden worden gelijkgesteld met arbeidsuren bedoeld in § 1, ten belope van het aantal arbeidsuren dat de gerechtigde in de loop van deze periodes zou hebben vervuld.
§ 3. Als de uitzendkracht of de seizoenarbeider voor de twee refertekwartalen bedoeld in § 1, tweede en derde lid, een aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren aantoont gelijk aan ten minste 874 uren of aan het minimum aantal arbeidsuren aangepast in functie van de referteperiode bedoeld in § 1, vierde lid, wordt het gemiddeld dagloon niet vermenigvuldigd met de breuk bedoeld in de voornoemde leden.
Als de uitzendkracht of de seizoenarbeider bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid deeltijds is tewerkgesteld en aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid voldoet, wordt het gemiddeld dagloon, in afwijking van de bepalingen van § 1, verkregen door het uurloon te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller overeenstemt met het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van de werknemer en waarvan de noemer gelijk is aan zes.
Als de uitzendkracht of de seizoenarbeider bij het begin van de arbeidsongeschiktheid eveneens in een andere hoedanigheid is tewerkgesteld, mag het gemiddeld aantal uren per week bedoeld in het voorgaande lid niet hoger zijn dan het gemiddeld aantal uren per week van de referentiepersoon, voor alle tewerkstellingen.]1
Het bedrag van het gemiddeld dagloon bedoeld in het eerste lid wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan de som van het aantal arbeidsuren bedoeld in artikel 203 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 dat de gerechtigde totaliseert voor het tweede en derde inhoudingskwartaal voorafgaand aan het kalenderkwartaal waarin hij arbeidsongeschikt is geworden en waarvan de noemer gelijk is aan 988.
Indien de uitzendkracht of de seizoenarbeider bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid gerechtigde is op het recht op uitkeringen in de zin van artikel 86, § 1, van de gecoördineerde wet sedert minder dan de bedoelde periode in het voorgaande lid, wordt er in de teller rekening gehouden met het aantal voornoemde arbeidsuren dat de gerechtigde totaliseert voor het eerste en tweede inhoudingskwartaal voorafgaand aan het kalenderkwartaal waarin hij arbeidsongeschikt is geworden.
Indien de uitzendkracht of de seizoenarbeider bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid gerechtigde is op het recht op uitkeringen in de zin van artikel 86, § 1, van de gecoördineerde wet sedert minder dan de in de voorgaande leden bedoelde periodes, wordt er in de teller rekening gehouden met het aantal voornoemde arbeidsuren van de periode die een aanvang neemt op de datum waarop hij de bovenvermelde hoedanigheid van gerechtigde heeft verworven en verstrijkt de dag vóór de arbeidsongeschiktheid en in de noemer met het aantal werkuren dat deze periode telt. Dit aantal uren wordt verkregen door het aantal werkdagen van de genoemde periode te vermenigvuldigen door het gemiddeld aantal arbeidsuren per dag, uitgedrukt in een zesdagenstelsel. De wettelijke feestdagen worden op dezelfde grond in aanmerking genomen als de werkdagen.
§ 2. De periodes van inactiviteit die in aanmerking worden genomen voor het onderzoek van de verzekerbaarheidsvoorwaarden worden gelijkgesteld met arbeidsuren bedoeld in § 1, ten belope van het aantal arbeidsuren dat de gerechtigde in de loop van deze periodes zou hebben vervuld.
§ 3. Als de uitzendkracht of de seizoenarbeider voor de twee refertekwartalen bedoeld in § 1, tweede en derde lid, een aantal arbeidsuren en gelijkgestelde uren aantoont gelijk aan ten minste 874 uren of aan het minimum aantal arbeidsuren aangepast in functie van de referteperiode bedoeld in § 1, vierde lid, wordt het gemiddeld dagloon niet vermenigvuldigd met de breuk bedoeld in de voornoemde leden.
Als de uitzendkracht of de seizoenarbeider bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid deeltijds is tewerkgesteld en aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid voldoet, wordt het gemiddeld dagloon, in afwijking van de bepalingen van § 1, verkregen door het uurloon te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller overeenstemt met het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van de werknemer en waarvan de noemer gelijk is aan zes.
Als de uitzendkracht of de seizoenarbeider bij het begin van de arbeidsongeschiktheid eveneens in een andere hoedanigheid is tewerkgesteld, mag het gemiddeld aantal uren per week bedoeld in het voorgaande lid niet hoger zijn dan het gemiddeld aantal uren per week van de referentiepersoon, voor alle tewerkstellingen.]1
Modifications
Art.27. [1 § 1er. Pour le travailleur intérimaire et le travailleur saisonnier qui remplissent les conditions prévues à l'article 23, alinéa 1er, la rémunération journalière moyenne est obtenue en multipliant la rémunération horaire par une fraction dont le numérateur correspond au nombre moyen d'heures de travail par semaine de la personne de référence et dont le dénominateur est égal à six.
Le montant de la rémunération journalière moyenne visé à l'alinéa 1er est multiplié par une fraction dont le numérateur est égal à la somme du nombre d'heures de travail visées à l'article 203 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 que le titulaire totalise pour les deuxième et troisième trimestres de précompte précédant le trimestre civil au cours duquel il est devenu incapable de travailler et dont le dénominateur est égal à 988.
Si, lors de la survenance de son incapacité de travail, le travailleur intérimaire ou le travailleur saisonnier est titulaire du droit aux indemnités au sens de l'article 86, § 1er, de la loi coordonnée, depuis une durée inférieure à la période visée à l'alinéa précédent, il est tenu compte au numérateur, du nombre d'heures de travail susvisées que le titulaire totalise pour les premier et deuxième trimestres de précompte précédant le trimestre civil au cours duquel il est devenu incapable de travailler.
Si, lors de la survenance de son incapacité de travail, le travailleur intérimaire ou le travailleur saisonnier est titulaire du droit aux indemnités au sens de l'article 86, § 1er, de la loi coordonnée, depuis une durée inférieure aux périodes visées aux alinéas précédents, il est tenu compte au numérateur, du nombre d'heures de travail susvisées de la période prenant cours à la date à laquelle il a acquis la qualité de titulaire susvisée et expirant la veille de l'incapacité de travail et au dénominateur, du nombre d'heures ouvrables que compte cette période. Ce nombre d'heures est obtenu en multipliant le nombre de jours ouvrables de ladite période par le nombre moyen d'heures de travail par jour, exprimé en régime six jours. Les jours fériés légaux sont pris en considération au même titre que les jours ouvrables.
§ 2. Les périodes d'inactivité qui sont prises en considération pour la vérification des conditions d'assurance sont assimilées aux heures de travail visées au § 1er, à concurrence du nombre d'heures de travail que le titulaire aurait accompli au cours de ces périodes.
§ 3. Si le travailleur intérimaire ou le travailleur saisonnier justifie, pour les deux trimestres de référence visés au § 1er, alinéas 2 et 3, un nombre d'heures de travail et assimilées égal à au moins 874 heures ou au nombre d'heures de travail minimum adapté en fonction de la période de référence visée au § 1er, alinéa 4, la rémunération journalière moyenne n'est pas multipliée par la fraction visée auxdits alinéas.
Si le travailleur intérimaire ou saisonnier est occupé à temps partiel au début de l'incapacité de travail et remplit les conditions visées à l'alinéa 1er, la rémunération journalière moyenne est, par dérogation aux dispositions du § 1er, obtenue en multipliant la rémunération horaire par une fraction dont le numérateur correspond au nombre moyen d'heures de travail par semaine du travailleur et dont le dénominateur est égal à six.
Si le travailleur intérimaire ou le travailleur saisonnier est également occupé en un autre qualité au début de l'incapacité de travail, le nombre moyen d'heures par semaine visé à l'alinéa précédant ne peut être supérieur au nombre moyen d'heures par semaine de la personne de référence, pour toutes les occupations.]1
Le montant de la rémunération journalière moyenne visé à l'alinéa 1er est multiplié par une fraction dont le numérateur est égal à la somme du nombre d'heures de travail visées à l'article 203 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 que le titulaire totalise pour les deuxième et troisième trimestres de précompte précédant le trimestre civil au cours duquel il est devenu incapable de travailler et dont le dénominateur est égal à 988.
Si, lors de la survenance de son incapacité de travail, le travailleur intérimaire ou le travailleur saisonnier est titulaire du droit aux indemnités au sens de l'article 86, § 1er, de la loi coordonnée, depuis une durée inférieure à la période visée à l'alinéa précédent, il est tenu compte au numérateur, du nombre d'heures de travail susvisées que le titulaire totalise pour les premier et deuxième trimestres de précompte précédant le trimestre civil au cours duquel il est devenu incapable de travailler.
Si, lors de la survenance de son incapacité de travail, le travailleur intérimaire ou le travailleur saisonnier est titulaire du droit aux indemnités au sens de l'article 86, § 1er, de la loi coordonnée, depuis une durée inférieure aux périodes visées aux alinéas précédents, il est tenu compte au numérateur, du nombre d'heures de travail susvisées de la période prenant cours à la date à laquelle il a acquis la qualité de titulaire susvisée et expirant la veille de l'incapacité de travail et au dénominateur, du nombre d'heures ouvrables que compte cette période. Ce nombre d'heures est obtenu en multipliant le nombre de jours ouvrables de ladite période par le nombre moyen d'heures de travail par jour, exprimé en régime six jours. Les jours fériés légaux sont pris en considération au même titre que les jours ouvrables.
§ 2. Les périodes d'inactivité qui sont prises en considération pour la vérification des conditions d'assurance sont assimilées aux heures de travail visées au § 1er, à concurrence du nombre d'heures de travail que le titulaire aurait accompli au cours de ces périodes.
§ 3. Si le travailleur intérimaire ou le travailleur saisonnier justifie, pour les deux trimestres de référence visés au § 1er, alinéas 2 et 3, un nombre d'heures de travail et assimilées égal à au moins 874 heures ou au nombre d'heures de travail minimum adapté en fonction de la période de référence visée au § 1er, alinéa 4, la rémunération journalière moyenne n'est pas multipliée par la fraction visée auxdits alinéas.
Si le travailleur intérimaire ou saisonnier est occupé à temps partiel au début de l'incapacité de travail et remplit les conditions visées à l'alinéa 1er, la rémunération journalière moyenne est, par dérogation aux dispositions du § 1er, obtenue en multipliant la rémunération horaire par une fraction dont le numérateur correspond au nombre moyen d'heures de travail par semaine du travailleur et dont le dénominateur est égal à six.
Si le travailleur intérimaire ou le travailleur saisonnier est également occupé en un autre qualité au début de l'incapacité de travail, le nombre moyen d'heures par semaine visé à l'alinéa précédant ne peut être supérieur au nombre moyen d'heures par semaine de la personne de référence, pour toutes les occupations.]1
Modifications
Art.28. Voor de gerechtigde die is tewerkgesteld krachtens een arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid, wordt het gederfde loon berekend overeenkomstig artikel 23, of artikel 27, indien hij is tewerkgesteld als uitzendkracht.
Art.28. Pour le titulaire engagé dans les liens d'un contrat de travail ayant pour objet l'exécution d'un travail temporaire, la rémunération perdue est calculée conformément à l'article 23 ou, s'il est occupé en tant qu'intérimaire, à l'article 27.
Art.29. (Opgeheven)
Art.29. (Abrogé)
Ontbreken van loon.
Absence de rémunération.
Art.30. § 1. [3 Voor de gecontroleerde volledige werkloze gerechtigde die zich bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid bevindt in de eerste of tweede vergoedingsperiode in de zin van artikel 114, § 1 of § 2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, hierna het koninklijk besluit van 25 november 1991 genoemd, en wiens werkloosheidsuitkering op basis van het tijdens een periode van tewerkstelling verdiende loon werd berekend of zou zijn berekend als er geen toepassing was geweest van artikel 115 van het koninklijk besluit van 25 november 1991, is het gederfde loon gelijk aan het gemiddeld dagloon dat op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid in aanmerking zou worden genomen voor het vaststellen van het bedrag van de werkloosheidsuitkering.]3
[2 Voor de gerechtigde, bedoeld in artikel 127, § 1, 1° of § 2 of in artikel 127, § 1, 7°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991, die een anciënniteitstoeslag geniet in de hoedanigheid van werknemer met gezinslast, wordt het overeenkomstig het vorige lid vastgestelde gederfd loon verhoogd met een bedrag dat overeenstemt met de anciënniteitstoeslag bedoeld, naargelang het geval, in het voormelde artikel 127, § 1, 1° of 7°, aangepast aan het indexcijfer op de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid en gedeeld door 0,6.]2
§ 2. [3 Voor de gecontroleerde volledige werkloze gerechtigde die zich bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid bevindt in de derde vergoedingsperiode in de zin van artikel 114, § 3 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 en die een forfaitaire werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 114, § 3 of § 4, 1° van het koninklijk besluit van 25 november 1991 geniet, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de laatste werkloosheidsdag van de tweede vergoedingsperiode.
Voor de gerechtigde, bedoeld in artikel 127, § 1, 8° van het koninklijk besluit van 25 november 1991, die een anciënniteitstoeslag geniet in de hoedanigheid van werknemer met gezinslast, wordt het overeenkomstig het vorige lid vastgestelde gederfde loon verhoogd met een bedrag dat overeenstemt met de anciënniteitstoeslag bedoeld in het voormelde artikel 127, § 1, 8°, aangepast aan het indexcijfer op de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid en gedeeld door 0,6.]3
[3 § 2/1. Voor de gerechtigden die een uitkering als bedoeld in de artikelen 36, 36ter, 36quater of 36sexies van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering genieten, is het gederfde loon gelijk aan het minimumloon dat op de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid door het aanvullend [5 ...]5 paritair comité voor bedienden is vastgesteld voor een bediende van categorie I met een beroepservaring van niveau 0. [4 Dit gederfde loon wordt eveneens in aanmerking genomen voor de gerechtigde die in toepassing van artikel 131 van de gecoördineerde wet zijn recht op uitkeringen behoudt na het verlies van de in artikel 86, § 1, 1°, c) van de gecoördineerde wet bedoelde hoedanigheid van gerechtigde die hij wegens het genot van een uitkering als bedoeld in de artikelen 36, 36ter, 36quater of 36sexies van het voornoemde koninklijk besluit van 25 november 1991 bezat, evenals voor de gerechtigde bedoeld in artikel 86, § 1, 3° van de gecoördineerde wet die voor de aanvang van de periode van voortgezette verzekering een uitkering als bedoeld in de artikelen 36, 36ter, 36quater of 36sexies van het voornoemde koninklijk besluit heeft genoten.]4
[5 ...]5]3
[5 § 2/2. Voor de gerechtigde die een kunstwerkuitkering bedoeld in artikel 191 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 geniet, is het gederfde loon gelijk aan het gemiddeld dagloon dat op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid zou in aanmerking zijn genomen voor de vaststelling van het bedrag van de kunstwerkuitkering.
Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid een forfaitaire werkloosheidsuitkering bedoeld in artikel 114bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 geniet, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de laatste werkloosheidsdag voorafgaandelijk deze forfaitaire vergoedingsperiode.
§ 2/3. Voor de gerechtigde die zich bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid niet in de voorwaarden voorzien bij de artikelen 23 tot 30, § 1, § 2, § 2/1 of § 2/2 bevindt, is het gederfde loon gelijk aan het minimumloon dat op de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid door het aanvullend paritair comité voor bedienden is vastgesteld voor een bediende van categorie I met 9 jaren beroepservaring.]5
§ 3. a) (Voor de gerechtigde die bij toepassing van artikel 103 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 uitkeringen geniet over halve dagen, wordt het in § 1 of [1 § 2 [3 ...]3 ]1 bedoelde gederfde loon vermenigvuldigd met een breuk met als teller het aantal halve werkloosheidsuitkeringen per week die werden toegekend of toegekend zouden zijn op basis van de theoretische wekelijkse uitkeringsregeling en met als noemer 12.)
b) Voor de gerechtigde die aan het einde van zijn laatste tijdvak van tewerkstelling de hoedanigheid had van seizoenarbeider of uitzendkracht, wordt het in § 1 [3 , § 2 of [5 § 2/3]5]3 bedoelde gederfde loon aangepast overeenkomstig hetgeen in artikel 27 is bepaald.
c) Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid niet aan de in de artikelen 23 tot 27 gestelde voorwaarden voldoet om een andere reden dan werkloosheid, en die aan het einde van zijn laatste tijdvak van tewerkstelling deeltijds was tewerkgesteld, wordt het [3 in [5 § 2/3]5]3 bedoelde gederfde loon vermenigvuldigd met een breuk met als teller het gemiddeld aantal arbeidsuren per week, zoals vastgesteld in de schriftelijke arbeidsovereenkomst of in het arbeidsreglement, en met als noemer het gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van een werknemer die in dezelfde onderneming of bij ontstentenis in dezelfde bedrijfstak in een gelijkaardige functie voltijds tewerkgesteld is.
[2 Voor de gerechtigde, bedoeld in artikel 127, § 1, 1° of § 2 of in artikel 127, § 1, 7°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991, die een anciënniteitstoeslag geniet in de hoedanigheid van werknemer met gezinslast, wordt het overeenkomstig het vorige lid vastgestelde gederfd loon verhoogd met een bedrag dat overeenstemt met de anciënniteitstoeslag bedoeld, naargelang het geval, in het voormelde artikel 127, § 1, 1° of 7°, aangepast aan het indexcijfer op de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid en gedeeld door 0,6.]2
§ 2. [3 Voor de gecontroleerde volledige werkloze gerechtigde die zich bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid bevindt in de derde vergoedingsperiode in de zin van artikel 114, § 3 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 en die een forfaitaire werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 114, § 3 of § 4, 1° van het koninklijk besluit van 25 november 1991 geniet, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de laatste werkloosheidsdag van de tweede vergoedingsperiode.
Voor de gerechtigde, bedoeld in artikel 127, § 1, 8° van het koninklijk besluit van 25 november 1991, die een anciënniteitstoeslag geniet in de hoedanigheid van werknemer met gezinslast, wordt het overeenkomstig het vorige lid vastgestelde gederfde loon verhoogd met een bedrag dat overeenstemt met de anciënniteitstoeslag bedoeld in het voormelde artikel 127, § 1, 8°, aangepast aan het indexcijfer op de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid en gedeeld door 0,6.]3
[3 § 2/1. Voor de gerechtigden die een uitkering als bedoeld in de artikelen 36, 36ter, 36quater of 36sexies van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering genieten, is het gederfde loon gelijk aan het minimumloon dat op de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid door het aanvullend [5 ...]5 paritair comité voor bedienden is vastgesteld voor een bediende van categorie I met een beroepservaring van niveau 0. [4 Dit gederfde loon wordt eveneens in aanmerking genomen voor de gerechtigde die in toepassing van artikel 131 van de gecoördineerde wet zijn recht op uitkeringen behoudt na het verlies van de in artikel 86, § 1, 1°, c) van de gecoördineerde wet bedoelde hoedanigheid van gerechtigde die hij wegens het genot van een uitkering als bedoeld in de artikelen 36, 36ter, 36quater of 36sexies van het voornoemde koninklijk besluit van 25 november 1991 bezat, evenals voor de gerechtigde bedoeld in artikel 86, § 1, 3° van de gecoördineerde wet die voor de aanvang van de periode van voortgezette verzekering een uitkering als bedoeld in de artikelen 36, 36ter, 36quater of 36sexies van het voornoemde koninklijk besluit heeft genoten.]4
[5 ...]5]3
[5 § 2/2. Voor de gerechtigde die een kunstwerkuitkering bedoeld in artikel 191 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 geniet, is het gederfde loon gelijk aan het gemiddeld dagloon dat op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid zou in aanmerking zijn genomen voor de vaststelling van het bedrag van de kunstwerkuitkering.
Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid een forfaitaire werkloosheidsuitkering bedoeld in artikel 114bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 geniet, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de laatste werkloosheidsdag voorafgaandelijk deze forfaitaire vergoedingsperiode.
§ 2/3. Voor de gerechtigde die zich bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid niet in de voorwaarden voorzien bij de artikelen 23 tot 30, § 1, § 2, § 2/1 of § 2/2 bevindt, is het gederfde loon gelijk aan het minimumloon dat op de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid door het aanvullend paritair comité voor bedienden is vastgesteld voor een bediende van categorie I met 9 jaren beroepservaring.]5
§ 3. a) (Voor de gerechtigde die bij toepassing van artikel 103 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 uitkeringen geniet over halve dagen, wordt het in § 1 of [1 § 2 [3 ...]3 ]1 bedoelde gederfde loon vermenigvuldigd met een breuk met als teller het aantal halve werkloosheidsuitkeringen per week die werden toegekend of toegekend zouden zijn op basis van de theoretische wekelijkse uitkeringsregeling en met als noemer 12.)
b) Voor de gerechtigde die aan het einde van zijn laatste tijdvak van tewerkstelling de hoedanigheid had van seizoenarbeider of uitzendkracht, wordt het in § 1 [3 , § 2 of [5 § 2/3]5]3 bedoelde gederfde loon aangepast overeenkomstig hetgeen in artikel 27 is bepaald.
c) Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid niet aan de in de artikelen 23 tot 27 gestelde voorwaarden voldoet om een andere reden dan werkloosheid, en die aan het einde van zijn laatste tijdvak van tewerkstelling deeltijds was tewerkgesteld, wordt het [3 in [5 § 2/3]5]3 bedoelde gederfde loon vermenigvuldigd met een breuk met als teller het gemiddeld aantal arbeidsuren per week, zoals vastgesteld in de schriftelijke arbeidsovereenkomst of in het arbeidsreglement, en met als noemer het gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren van een werknemer die in dezelfde onderneming of bij ontstentenis in dezelfde bedrijfstak in een gelijkaardige functie voltijds tewerkgesteld is.
Modifications
Art.30. § 1er. [3 Pour le titulaire en chômage complet contrôlé qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, se trouve en première ou en deuxième période d'indemnisation au sens de l'article 114, § 1er ou § 2 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage, nommé ci-après l'arrêté royal du 25 novembre 1991 et dont l'allocation de chômage a été calculée sur la base de la rémunération gagnée au cours d'une période d'occupation ou aurait été calculée ainsi, s'il n'avait pas été fait application de l'article 115 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, la rémunération perdue est égale à la rémunération journalière moyenne qui aurait été prise en considération le premier jour de l'incapacité de travail, pour la détermination du montant de l'allocation de chômage.]3
[2 Pour le titulaire visé à l'article 127, § 1er, 1° ou § 2 ou à l'article 127, § 1er, 7°, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, qui perçoit un complément d'ancienneté en qualité de travailleur ayant charge de famille, la rémunération perdue déterminée conformément à l'alinéa précédent est augmentée d'un montant correspondant à celui du complément d'ancienneté visé, suivant le cas, à l'article 127, § 1er, 1° ou 7° précité, indexé à la date du début de l'incapacité de travail et divisé par 0,6.]2
§ 2. [3 Pour le titulaire en chômage complet contrôlé qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, se trouve en troisième période d'indemnisation au sens de l'article 114, § 3 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 et qui bénéficie d'une allocation de chômage forfaitaire visée à l'article 114, § 3 ou § 4, 1° de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, la rémunération perdue est calculée comme si l'incapacité de travail était survenue le dernier jour de chômage de la deuxième période d'indemnisation.
Pour le titulaire visé à l'article 127, § 1er, 8° de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, qui perçoit un complément d'ancienneté en qualité de travailleur ayant charge de famille, la rémunération perdue déterminée conformément à l'alinéa précédent est augmentée d'un montant correspondant à celui du complément d'ancienneté visé à l'article 127, § 1er, 8° précité, indexé à la date du début de l'incapacité de travail et divisé par 0,6.]3
[3 § 2/1. Pour les titulaires qui bénéficient d'une allocation visée aux articles 36, 36ter, 36quater ou 36sexies de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage, la rémunération perdue est égale à la rémunération minimum fixée à la date de début de l'incapacité de travail, pour un employé de catégorie I ayant une expérience professionnelle de niveau 0, par la Commission paritaire [5 ...]5 auxiliaire pour employés. [4 Cette rémunération perdue est également prise en considération pour le titulaire qui maintient son droit aux indemnités, en application de l'article 131 de la loi coordonnée, après la perte de la qualité de titulaire visée à l'article 86, § 1er, 1°, c), de la loi coordonnée qu'il possédait de par le bénéfice d'une des allocations visées aux articles 36, 36ter, 36quater ou 36sexies de l'arrêté royal précité du 25 novembre 1991, ainsi que pour le titulaire visé à l'article 86, § 1er, 3°, de la loi coordonnée qui, avant le début de la période d'assurance continuée, a bénéficié d'une allocation visée aux articles 36, 36ter, 36quater ou 36sexies de l'arrêté royal précité.]4.
[5 ...]5]3
[5 § 2/2. Pour le titulaire qui bénéficie d'une allocation du travail des arts visée à l'article 191 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, la rémunération perdue est égale à la rémunération journalière moyenne qui aurait été prise en considération le premier jour de l'incapacité de travail, pour la détermination du montant de l'allocation du travail des arts.
Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, bénéficie d'une allocation de chômage forfaitaire visée à l'article 114bis de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, la rémunération perdue est calculée comme si l'incapacité de travail était survenue le dernier jour de chômage de la période d'indemnisation précédant cette période d'indemnisation forfaitaire.
§ 2/3. Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, ne se trouve pas dans les conditions prévues aux articles 23 à 30, § 1er, § 2, § 2/1 ou § 2/2, la rémunération perdue est égale à la rémunération minimum fixée à la date de début de l'incapacité de travail, pour un employé de catégorie I comptant 9 années d'expérience professionnelle, par la Commission paritaire auxiliaire pour employés.]5
§ 3. a) (Pour le titulaire qui, en application de l'article 103 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, est indemnisé par demi-journées, la rémunération perdue visée au § 1er ou [1 au § 2 [3 ...]3 ]1 est multipliée par une fraction dont le numérateur est égal au nombre de demi-allocations de chômage par semaine qui ont ou auraient été allouées sur base du régime théorique hebdomadaire d'indemnisation et dont le dénominateur est 12.)
b) Pour le titulaire qui, à la fin de sa dernière période d'activité, avait la qualité de travailleur saisonnier ou de travailleur intérimaire, la rémunération perdue visée au § 1er [3 , au § 2 ou au [5 § 2/3]5]3 est adaptée conformément aux dispositions de l'article 27.
c) Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, ne satisfait pas aux conditions prévues aux articles 23 à 27 pour une autre raison que le chômage et qui, à la fin de sa dernière période d'activité, était occupé à temps partiel, la rémunération perdue visée au [3 au [5 § 2/3]5]3 est multipliée par une fraction ayant comme numérateur le nombre moyen d'heures de travail par semaine, tel qu'il est fixé dans le contrat de travail écrit ou dans le règlement de travail, et comme dénominateur, le nombre moyen d'heures de travail par semaine d'un travailleur occupé à temps plein dans une fonction similaire dans la même entreprise, ou à défaut, dans le même secteur d'activité.
[2 Pour le titulaire visé à l'article 127, § 1er, 1° ou § 2 ou à l'article 127, § 1er, 7°, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, qui perçoit un complément d'ancienneté en qualité de travailleur ayant charge de famille, la rémunération perdue déterminée conformément à l'alinéa précédent est augmentée d'un montant correspondant à celui du complément d'ancienneté visé, suivant le cas, à l'article 127, § 1er, 1° ou 7° précité, indexé à la date du début de l'incapacité de travail et divisé par 0,6.]2
§ 2. [3 Pour le titulaire en chômage complet contrôlé qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, se trouve en troisième période d'indemnisation au sens de l'article 114, § 3 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 et qui bénéficie d'une allocation de chômage forfaitaire visée à l'article 114, § 3 ou § 4, 1° de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, la rémunération perdue est calculée comme si l'incapacité de travail était survenue le dernier jour de chômage de la deuxième période d'indemnisation.
Pour le titulaire visé à l'article 127, § 1er, 8° de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, qui perçoit un complément d'ancienneté en qualité de travailleur ayant charge de famille, la rémunération perdue déterminée conformément à l'alinéa précédent est augmentée d'un montant correspondant à celui du complément d'ancienneté visé à l'article 127, § 1er, 8° précité, indexé à la date du début de l'incapacité de travail et divisé par 0,6.]3
[3 § 2/1. Pour les titulaires qui bénéficient d'une allocation visée aux articles 36, 36ter, 36quater ou 36sexies de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage, la rémunération perdue est égale à la rémunération minimum fixée à la date de début de l'incapacité de travail, pour un employé de catégorie I ayant une expérience professionnelle de niveau 0, par la Commission paritaire [5 ...]5 auxiliaire pour employés. [4 Cette rémunération perdue est également prise en considération pour le titulaire qui maintient son droit aux indemnités, en application de l'article 131 de la loi coordonnée, après la perte de la qualité de titulaire visée à l'article 86, § 1er, 1°, c), de la loi coordonnée qu'il possédait de par le bénéfice d'une des allocations visées aux articles 36, 36ter, 36quater ou 36sexies de l'arrêté royal précité du 25 novembre 1991, ainsi que pour le titulaire visé à l'article 86, § 1er, 3°, de la loi coordonnée qui, avant le début de la période d'assurance continuée, a bénéficié d'une allocation visée aux articles 36, 36ter, 36quater ou 36sexies de l'arrêté royal précité.]4.
[5 ...]5]3
[5 § 2/2. Pour le titulaire qui bénéficie d'une allocation du travail des arts visée à l'article 191 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, la rémunération perdue est égale à la rémunération journalière moyenne qui aurait été prise en considération le premier jour de l'incapacité de travail, pour la détermination du montant de l'allocation du travail des arts.
Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, bénéficie d'une allocation de chômage forfaitaire visée à l'article 114bis de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, la rémunération perdue est calculée comme si l'incapacité de travail était survenue le dernier jour de chômage de la période d'indemnisation précédant cette période d'indemnisation forfaitaire.
§ 2/3. Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, ne se trouve pas dans les conditions prévues aux articles 23 à 30, § 1er, § 2, § 2/1 ou § 2/2, la rémunération perdue est égale à la rémunération minimum fixée à la date de début de l'incapacité de travail, pour un employé de catégorie I comptant 9 années d'expérience professionnelle, par la Commission paritaire auxiliaire pour employés.]5
§ 3. a) (Pour le titulaire qui, en application de l'article 103 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, est indemnisé par demi-journées, la rémunération perdue visée au § 1er ou [1 au § 2 [3 ...]3 ]1 est multipliée par une fraction dont le numérateur est égal au nombre de demi-allocations de chômage par semaine qui ont ou auraient été allouées sur base du régime théorique hebdomadaire d'indemnisation et dont le dénominateur est 12.)
b) Pour le titulaire qui, à la fin de sa dernière période d'activité, avait la qualité de travailleur saisonnier ou de travailleur intérimaire, la rémunération perdue visée au § 1er [3 , au § 2 ou au [5 § 2/3]5]3 est adaptée conformément aux dispositions de l'article 27.
c) Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, ne satisfait pas aux conditions prévues aux articles 23 à 27 pour une autre raison que le chômage et qui, à la fin de sa dernière période d'activité, était occupé à temps partiel, la rémunération perdue visée au [3 au [5 § 2/3]5]3 est multipliée par une fraction ayant comme numérateur le nombre moyen d'heures de travail par semaine, tel qu'il est fixé dans le contrat de travail écrit ou dans le règlement de travail, et comme dénominateur, le nombre moyen d'heures de travail par semaine d'un travailleur occupé à temps plein dans une fonction similaire dans la même entreprise, ou à défaut, dans le même secteur d'activité.
Modifications
Art.31. [1 Voor de in artikel 30 bedoelde gerechtigden, wier arbeidsongeschiktheid aanvangt uiterlijk de dertigste dag na het einde van een toestand als bedoeld in de artikelen 23 tot 27 en 34, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen bij het einde van die toestand, volgens het gemiddeld dagloon waarop hij op deze datum aanspraak kon maken.
De in het vorige lid bepaalde termijn wordt geschorst gedurende het tijdvak van de krachtens de voormelde toestanden genomen wettelijke vakantie, vakantie krachtens algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of bijkomende vakantie, voor zover deze periode onmiddellijk volgt op het einde van de tewerkstelling of van de periode waarover de gerechtigde een vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst geniet, evenals gedurende het tijdvak tijdens hetwelk de gerechtigde zijn militieverplichtingen vervult.
Het loon voor overwerk zoals omschreven in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt in aanmerking genomen op voorwaarde dat het minstens 10 % van het totale loon vertegenwoordigt dat zou in aanmerking kunnen worden genomen om de uitkeringen te berekenen gedurende de referteperiode die eindigt op de laatste dag van de situatie bedoeld in de artikelen 23 tot 27 of de laatste dag van de arbeidsovereenkomst in de situatie bedoeld in artikel 34, en die aanvat ten vroegste bij de aanvang van hetzelfde kalenderkwartaal of later, bij het begin van de laatste stabiele tewerkstelling als zij is aangevat na het begin van hetzelfde kalenderkwartaal.]1
De in het vorige lid bepaalde termijn wordt geschorst gedurende het tijdvak van de krachtens de voormelde toestanden genomen wettelijke vakantie, vakantie krachtens algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of bijkomende vakantie, voor zover deze periode onmiddellijk volgt op het einde van de tewerkstelling of van de periode waarover de gerechtigde een vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst geniet, evenals gedurende het tijdvak tijdens hetwelk de gerechtigde zijn militieverplichtingen vervult.
Het loon voor overwerk zoals omschreven in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt in aanmerking genomen op voorwaarde dat het minstens 10 % van het totale loon vertegenwoordigt dat zou in aanmerking kunnen worden genomen om de uitkeringen te berekenen gedurende de referteperiode die eindigt op de laatste dag van de situatie bedoeld in de artikelen 23 tot 27 of de laatste dag van de arbeidsovereenkomst in de situatie bedoeld in artikel 34, en die aanvat ten vroegste bij de aanvang van hetzelfde kalenderkwartaal of later, bij het begin van de laatste stabiele tewerkstelling als zij is aangevat na het begin van hetzelfde kalenderkwartaal.]1
Modifications
Art.31. [1 Pour les titulaires visés à l'article 30, dont l'incapacité de travail débute au plus tard le trentième jour suivant la fin d'une situation visée aux articles 23 à 27 et 34, la rémunération perdue est calculée comme si l'incapacité de travail avait débuté à la fin de cette situation, en fonction de la rémunération journalière moyenne à laquelle il pouvait prétendre à cette date.
Le délai fixé à l'alinéa précédent est suspendu durant la période des vacances légales, des vacances en vertu d'une convention collective de travail rendue obligatoire ou des vacances complémentaires prises en vertu des situations précitées, pour autant que cette période se situe immédiatement après la fin de l'occupation ou de la période pour laquelle le titulaire bénéficie d'une indemnité de rupture de contrat, ainsi que durant la période pendant laquelle le titulaire accomplit ses obligations de milice.
La rémunération portant sur le travail supplémentaire, tel que défini à l'article 29 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, est prise en considération à condition qu'elle représente au moins 10 % de la rémunération globale qui pourrait être prise en considération pour calculer les indemnités pendant la période de référence qui prend fin le dernier jour de la situation visée aux articles 23 à 27 ou le dernier jour du contrat de travail dans la situation visée à l'article 34, et qui débute au plus tôt au début du même trimestre civil ou ultérieurement, au début de la dernière occupation stable, si celle-ci a débuté après le début du même trimestre civil.]1
Le délai fixé à l'alinéa précédent est suspendu durant la période des vacances légales, des vacances en vertu d'une convention collective de travail rendue obligatoire ou des vacances complémentaires prises en vertu des situations précitées, pour autant que cette période se situe immédiatement après la fin de l'occupation ou de la période pour laquelle le titulaire bénéficie d'une indemnité de rupture de contrat, ainsi que durant la période pendant laquelle le titulaire accomplit ses obligations de milice.
La rémunération portant sur le travail supplémentaire, tel que défini à l'article 29 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, est prise en considération à condition qu'elle représente au moins 10 % de la rémunération globale qui pourrait être prise en considération pour calculer les indemnités pendant la période de référence qui prend fin le dernier jour de la situation visée aux articles 23 à 27 ou le dernier jour du contrat de travail dans la situation visée à l'article 34, et qui débute au plus tôt au début du même trimestre civil ou ultérieurement, au début de la dernière occupation stable, si celle-ci a débuté après le début du même trimestre civil.]1
Modifications
Art.32. [1 Wanneer de gerechtigde bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid sedert meer dan dertig dagen niet meer onder de regeling van de Belgische verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen staat, is het loon dat als basis dient voor de berekening van de invaliditeitsuitkering die krachtens een internationaal verdrag of een internationale verordening inzake sociale zekerheid, geheel of gedeeltelijk ten laste van die regeling komt, het [3 in [4 artikel 30, § 2/3]4]3 bedoelde loon.]1
Het in het vorige lid bedoelde loon wordt aangepast overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 30, § 3, b) of c), voor de gerechtigde die aan het einde van zijn laatste tijdvak van tewerkstelling, voorzover dit gesitueerd is na 1 juli 1982, de hoedanigheid had van seizoenarbeider of uitzendkracht of deeltijds was tewerkgesteld.
Het in het vorige lid bedoelde loon wordt aangepast overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 30, § 3, b) of c), voor de gerechtigde die aan het einde van zijn laatste tijdvak van tewerkstelling, voorzover dit gesitueerd is na 1 juli 1982, de hoedanigheid had van seizoenarbeider of uitzendkracht of deeltijds was tewerkgesteld.
Art.32. [1 Si lors de la survenance de son incapacité de travail, le titulaire a cessé d'être assujetti depuis plus de trente jours au régime de l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités belge, la rémunération sur base de laquelle est calculée l'indemnité d'invalidité qui, en vertu d'une convention ou d'un règlement international en matière de sécurité sociale est intégralement ou partiellement à charge de ce régime, est celle visée [3 à [4 l'article 30, § 2/3]4]3 .]1
La rémunération visée à l'alinéa précédent est adaptée conformément aux dispositions de l'article 30, § 3, b) ou c), pour le titulaire qui à la fin de sa dernière période d'occupation, pour autant que celle-ci soit située après le 1er juillet 1982, possedait la qualité de travailleur saisonnier ou d'intérimaire ou était occupé a temps partiel.
La rémunération visée à l'alinéa précédent est adaptée conformément aux dispositions de l'article 30, § 3, b) ou c), pour le titulaire qui à la fin de sa dernière période d'occupation, pour autant que celle-ci soit située après le 1er juillet 1982, possedait la qualité de travailleur saisonnier ou d'intérimaire ou était occupé a temps partiel.
Bijzondere situaties.
Cas particuliers.
Art.33. § 1. [3 Wanneer de gerechtigde zich bevindt in de situatie bedoeld in artikel 32, eerste lid, 4° van de gecoördineerde wet en bij de aanvang van haar rust de bij één van de artikelen 23 tot 27 gestelde voorwaarden vervulde, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de eerste dag van de arbeidsonderbreking, volgens het gemiddeld dagloon waarop zij op deze dag aanspraak kon maken.
Het loon voor overwerk zoals omschreven in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt in aanmerking genomen op voorwaarde dat het minstens 10 % van het totale loon vertegenwoordigt dat zou in aanmerking kunnen worden genomen om de uitkeringen te berekenen gedurende de referteperiode die eindigt daags voor de arbeidsonderbreking, en die aanvat ten vroegste bij het begin van hetzelfde kalenderkwartaal of later, bij het begin van de laatste stabiele tewerkstelling als zij is aangevat na het begin van hetzelfde kalenderkwartaal]3.
§ 2. Als een tijdvak van arbeidsongeschiktheid onmiddellijk volgt op een tijdvak van moederschapsbescherming als bedoeld in artikel 114 of 114bis van de gecoördineerde wet, moet als gederfd loon voor het berekenen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering het gederfde loon in aanmerking genomen worden dat met toepassing van artikel 45 is bepaald op de eerste dag van het tijdvak van moederschapsbescherming. De bepalingen van artikel 42, § 1, tweede lid, die niet in aanmerking werden genomen voor de berekening van de moederschapsuitkering tijdens een tijdvak van moederschapsbescherming als bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet zijn nochtans van toepassing voor de berekening van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het geval bedoeld in deze paragraaf.
[1 § 3. De in § 2 bedoelde bepaling is niet van toepassing op de onthaalmoeders bedoeld in artikel 3, 9°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
§ 4. [2 ...]2.]1
Het loon voor overwerk zoals omschreven in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt in aanmerking genomen op voorwaarde dat het minstens 10 % van het totale loon vertegenwoordigt dat zou in aanmerking kunnen worden genomen om de uitkeringen te berekenen gedurende de referteperiode die eindigt daags voor de arbeidsonderbreking, en die aanvat ten vroegste bij het begin van hetzelfde kalenderkwartaal of later, bij het begin van de laatste stabiele tewerkstelling als zij is aangevat na het begin van hetzelfde kalenderkwartaal]3.
§ 2. Als een tijdvak van arbeidsongeschiktheid onmiddellijk volgt op een tijdvak van moederschapsbescherming als bedoeld in artikel 114 of 114bis van de gecoördineerde wet, moet als gederfd loon voor het berekenen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering het gederfde loon in aanmerking genomen worden dat met toepassing van artikel 45 is bepaald op de eerste dag van het tijdvak van moederschapsbescherming. De bepalingen van artikel 42, § 1, tweede lid, die niet in aanmerking werden genomen voor de berekening van de moederschapsuitkering tijdens een tijdvak van moederschapsbescherming als bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet zijn nochtans van toepassing voor de berekening van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het geval bedoeld in deze paragraaf.
[1 § 3. De in § 2 bedoelde bepaling is niet van toepassing op de onthaalmoeders bedoeld in artikel 3, 9°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
§ 4. [2 ...]2.]1
Art.33. § 1er. [3 Lorsque la titulaire se trouve dans le cas visé à l'article 32, alinéa 1er, 4°, de la loi coordonnée et remplissait au début de son repos, les conditions prévues à un des articles 23 à 27, la rémunération perdue est calculée comme si l'incapacité de travail était survenue le premier jour de l'arrêt de travail, en fonction de la rémunération journalière moyenne à laquelle elle pouvait prétendre à ce jour.
La rémunération portant sur le travail supplémentaire, tel que défini à l'article 29 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, est prise en considération à condition qu'elle représente au moins 10 % de la rémunération globale qui pourrait être prise en considération pour calculer les indemnités pendant la période de référence qui prend fin la veille de l'arrêt de travail, et qui débute au plus tôt au début du même trimestre civil ou ultérieurement, au début de la dernière occupation stable, si celle-ci a débuté après le début du même trimestre civil]3.
§ 2. Lorsqu'une période d'incapacité de travail suit immédiatement une période de protection de la maternité visée à l'article 114 ou 114bis de la loi coordonnée, la rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité d'incapacité de travail est la rémunération perdue qui a été déterminée conformément à l'article 45, au premier jour de la période de protection de la maternité. Les dispositions de l'article 42, § 1er, alinéa 2, qui n'ont pas été prises en considération pour le calcul de l'indemnité de maternité pendant une période de protection de la maternité visée à l'article 114 sont toutefois applicables pour le calcul de l'indemnité d'incapacité de travail dans l'éventualité visée par le présent paragraphe.
[1 § 3. La disposition visée au § 2 n'est pas applicable aux gardiennes d'enfants visées à l'article 3, 9°, de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 portant exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs.
§ 4. [2 ...]2.]1
La rémunération portant sur le travail supplémentaire, tel que défini à l'article 29 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, est prise en considération à condition qu'elle représente au moins 10 % de la rémunération globale qui pourrait être prise en considération pour calculer les indemnités pendant la période de référence qui prend fin la veille de l'arrêt de travail, et qui débute au plus tôt au début du même trimestre civil ou ultérieurement, au début de la dernière occupation stable, si celle-ci a débuté après le début du même trimestre civil]3.
§ 2. Lorsqu'une période d'incapacité de travail suit immédiatement une période de protection de la maternité visée à l'article 114 ou 114bis de la loi coordonnée, la rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité d'incapacité de travail est la rémunération perdue qui a été déterminée conformément à l'article 45, au premier jour de la période de protection de la maternité. Les dispositions de l'article 42, § 1er, alinéa 2, qui n'ont pas été prises en considération pour le calcul de l'indemnité de maternité pendant une période de protection de la maternité visée à l'article 114 sont toutefois applicables pour le calcul de l'indemnité d'incapacité de travail dans l'éventualité visée par le présent paragraphe.
[1 § 3. La disposition visée au § 2 n'est pas applicable aux gardiennes d'enfants visées à l'article 3, 9°, de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 portant exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs.
§ 4. [2 ...]2.]1
Art.34. [1 § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 103 van de gecoördineerde wet wordt voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid een vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst of een ontslagcompensatievergoeding bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, zf), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders geniet, het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de dag van het ontslag, volgens het gemiddeld dagloon waarop hij op deze dag aanspraak kon maken.
Het loon voor overwerk zoals omschreven in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt in aanmerking genomen op voorwaarde dat het minstens 10 % van het totale loon vertegenwoordigt dat zou in aanmerking kunnen worden genomen om de uitkeringen te berekenen gedurende de referteperiode die eindigt op de laatste dag van de arbeidsovereenkomst, en die aanvat ten vroegste bij het begin van hetzelfde kalenderkwartaal of later, bij het begin van de laatste stabiele tewerkstelling als zij is aangevat na het begin van hetzelfde kalenderkwartaal.
§ 2. Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid een vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst of een ontslagcompensatievergoeding bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, zf), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders geniet en tevens hetzij verbonden is door een arbeids- of een leerovereenkomst, hetzij onder gelijkaardige voorwaarden arbeidt, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend op grond van het in één van de artikelen 23 tot 27 bedoelde loon met betrekking tot die laatste tewerkstelling.
Bij het verstrijken van het tijdvak dat is gedekt door de vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst of de ontslagcompensatievergoeding bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, zf), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders mag dat loon evenwel niet kleiner zijn dan het in § 1 bedoelde loon.
§ 3. Voor de gerechtigde in volledige gecontroleerde werkloosheid, die zich bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid bevindt in het theoretische tijdvak gedekt door de vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst, zoals deze werd vastgesteld in de aanvraag tot vergoeding, ingediend bij het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de dag van het ontslag, volgens het gemiddeld dagloon waarop hij op deze dag aanspraak kon maken.
Het loon voor overwerk zoals omschreven in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt in aanmerking genomen op voorwaarde dat het minstens 10 % van het totale loon vertegenwoordigt dat zou in aanmerking kunnen worden genomen om de uitkeringen te berekenen gedurende de referteperiode die eindigt op de laatste dag van de arbeidsovereenkomst, en die aanvat ten vroegste bij het begin van hetzelfde kalenderkwartaal of later, bij het begin van de laatste stabiele tewerkstelling als zij is aangevat na het begin van hetzelfde kalenderkwartaal.]1
Het loon voor overwerk zoals omschreven in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt in aanmerking genomen op voorwaarde dat het minstens 10 % van het totale loon vertegenwoordigt dat zou in aanmerking kunnen worden genomen om de uitkeringen te berekenen gedurende de referteperiode die eindigt op de laatste dag van de arbeidsovereenkomst, en die aanvat ten vroegste bij het begin van hetzelfde kalenderkwartaal of later, bij het begin van de laatste stabiele tewerkstelling als zij is aangevat na het begin van hetzelfde kalenderkwartaal.
§ 2. Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid een vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst of een ontslagcompensatievergoeding bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, zf), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders geniet en tevens hetzij verbonden is door een arbeids- of een leerovereenkomst, hetzij onder gelijkaardige voorwaarden arbeidt, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend op grond van het in één van de artikelen 23 tot 27 bedoelde loon met betrekking tot die laatste tewerkstelling.
Bij het verstrijken van het tijdvak dat is gedekt door de vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst of de ontslagcompensatievergoeding bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, zf), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders mag dat loon evenwel niet kleiner zijn dan het in § 1 bedoelde loon.
§ 3. Voor de gerechtigde in volledige gecontroleerde werkloosheid, die zich bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid bevindt in het theoretische tijdvak gedekt door de vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst, zoals deze werd vastgesteld in de aanvraag tot vergoeding, ingediend bij het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de dag van het ontslag, volgens het gemiddeld dagloon waarop hij op deze dag aanspraak kon maken.
Het loon voor overwerk zoals omschreven in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt in aanmerking genomen op voorwaarde dat het minstens 10 % van het totale loon vertegenwoordigt dat zou in aanmerking kunnen worden genomen om de uitkeringen te berekenen gedurende de referteperiode die eindigt op de laatste dag van de arbeidsovereenkomst, en die aanvat ten vroegste bij het begin van hetzelfde kalenderkwartaal of later, bij het begin van de laatste stabiele tewerkstelling als zij is aangevat na het begin van hetzelfde kalenderkwartaal.]1
Modifications
Art.34. [1 § 1er. Sans préjudice des dispositions de l'article 103 de la loi coordonnée, si le titulaire est au bénéfice d'une indemnité pour rupture de contrat ou d'une l'indemnité en compensation du licenciement visée à l'article 7, § 1er, alinéa 3, zf), de l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, lors de la survenance de son incapacité de travail, la rémunération perdue est calculée comme si l'incapacité de travail était survenue le jour du licenciement, en fonction de la rémunération journalière moyenne à laquelle il pouvait prétendre à ce jour.
La rémunération portant sur le travail supplémentaire, tel que défini à l'article 29 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, est prise en considération à condition qu'elle représente au moins 10 % de la rémunération globale qui pourrait être prise en considération pour calculer les indemnités pendant la période de référence qui prend fin le dernier jour du contrat de travail, et qui débute au plus tôt au début du même trimestre civil ou, ultérieurement, au début de la dernière occupation stable si celle-ci a débuté après le début du même trimestre civil.
§ 2. Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, est à la fois au bénéfice d'une indemnité pour rupture de contrat ou d'une l'indemnité en compensation du licenciement visée à l'article 7, § 1er, alinéa 3, zf), de l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs et engagé dans les liens d'un contrat de travail ou d'apprentissage, ou travaille dans des conditions similaires, l'indemnité d'incapacité de travail est calculée sur la base de la rémunération visée à un des articles 23 à 27 et relative à cette dernière occupation.
Toutefois, à l'expiration de la période couverte par l'indemnité pour rupture de contrat de travail ou par l'indemnité en compensation du licenciement visée à l'article 7, § 1er, alinéa 3, zf), de l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, ladite rémunération ne peut être inférieure à la rémunération visée au § 1er.
§ 3. Pour le titulaire en chômage complet contrôlé qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, se trouve dans la période théorique couverte par l'indemnité pour rupture de contrat telle qu'elle est fixée dans la demande d'indemnisation adressée au Fonds d'indemnisation des travailleurs licenciés en cas de fermeture d'entreprises, la rémunération perdue est calculée comme si l'incapacité de travail était survenue le jour du licenciement, en fonction de la rémunération journalière moyenne à laquelle il pouvait prétendre à ce jour.
La rémunération portant sur le travail supplémentaire, tel que défini à l'article 29 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, est prise en considération à condition qu'elle représente au moins 10 % de la rémunération globale qui pourrait être prise en considération pour calculer les indemnités pendant la période de référence qui prend fin le dernier jour du contrat de travail, et qui débute au plus tôt au début du même trimestre civil ou, ultérieurement, au début de la dernière occupation stable si celle-ci a débuté après le début du même trimestre civil.]1
La rémunération portant sur le travail supplémentaire, tel que défini à l'article 29 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, est prise en considération à condition qu'elle représente au moins 10 % de la rémunération globale qui pourrait être prise en considération pour calculer les indemnités pendant la période de référence qui prend fin le dernier jour du contrat de travail, et qui débute au plus tôt au début du même trimestre civil ou, ultérieurement, au début de la dernière occupation stable si celle-ci a débuté après le début du même trimestre civil.
§ 2. Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, est à la fois au bénéfice d'une indemnité pour rupture de contrat ou d'une l'indemnité en compensation du licenciement visée à l'article 7, § 1er, alinéa 3, zf), de l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs et engagé dans les liens d'un contrat de travail ou d'apprentissage, ou travaille dans des conditions similaires, l'indemnité d'incapacité de travail est calculée sur la base de la rémunération visée à un des articles 23 à 27 et relative à cette dernière occupation.
Toutefois, à l'expiration de la période couverte par l'indemnité pour rupture de contrat de travail ou par l'indemnité en compensation du licenciement visée à l'article 7, § 1er, alinéa 3, zf), de l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, ladite rémunération ne peut être inférieure à la rémunération visée au § 1er.
§ 3. Pour le titulaire en chômage complet contrôlé qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, se trouve dans la période théorique couverte par l'indemnité pour rupture de contrat telle qu'elle est fixée dans la demande d'indemnisation adressée au Fonds d'indemnisation des travailleurs licenciés en cas de fermeture d'entreprises, la rémunération perdue est calculée comme si l'incapacité de travail était survenue le jour du licenciement, en fonction de la rémunération journalière moyenne à laquelle il pouvait prétendre à ce jour.
La rémunération portant sur le travail supplémentaire, tel que défini à l'article 29 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, est prise en considération à condition qu'elle représente au moins 10 % de la rémunération globale qui pourrait être prise en considération pour calculer les indemnités pendant la période de référence qui prend fin le dernier jour du contrat de travail, et qui débute au plus tôt au début du même trimestre civil ou, ultérieurement, au début de la dernière occupation stable si celle-ci a débuté après le début du même trimestre civil.]1
Modifications
Art.35. (Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid in gedeeltelijke beroepsloopbaanonderbreking is en een onderbrekingsuitkering ontvangt, wordt de uitkering berekend op basis van het deeltijds gederfde loon bepaald overeenkomstig artikel 23.)
Bij het verstrijken van het tijdvak waarvoor de gerechtigde deze onderbrekingsuitkering ontvangt, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering evenwel berekend op grond van het gederfde loon dat in aanmerking zou worden genomen zo de gerechtigde zijn (arbeidsprestaties) niet had verminderd.
Het vorige lid is nochtans slechts van toepassing inzoverre de periode van vermindering van de arbeidsprestaties die werd overeengekomen het tijdvak waarvoor de gerechtigde de onderbrekingsuitkeringen geniet, niet overtreft.
Bij het verstrijken van het tijdvak waarvoor de gerechtigde deze onderbrekingsuitkering ontvangt, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering evenwel berekend op grond van het gederfde loon dat in aanmerking zou worden genomen zo de gerechtigde zijn (arbeidsprestaties) niet had verminderd.
Het vorige lid is nochtans slechts van toepassing inzoverre de periode van vermindering van de arbeidsprestaties die werd overeengekomen het tijdvak waarvoor de gerechtigde de onderbrekingsuitkeringen geniet, niet overtreft.
Art.35. (Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, est en interruption de carrière partielle et bénéficie d'une allocation d'interruption, l'indemnité est calculée sur base de la rémunération perdue à temps partiel déterminée conformément à l'article 23.)
A l'expiration de la période pour laquelle le titulaire reçoit cette allocation d'interruption, l'indemnité d'incapacité de travail est cependant calculée sur la base de la rémunération perdue qui aurait été prise en considération si le titulaire n'avait pas réduit ses prestations (de travail).
L'alinéa précédent n'est toutefois d'application que pour autant que la période convenue de réduction des prestations de travail ne dépasse pas la période pendant laquelle le titulaire bénéficie d'allocations d'interruption.
A l'expiration de la période pour laquelle le titulaire reçoit cette allocation d'interruption, l'indemnité d'incapacité de travail est cependant calculée sur la base de la rémunération perdue qui aurait été prise en considération si le titulaire n'avait pas réduit ses prestations (de travail).
L'alinéa précédent n'est toutefois d'application que pour autant que la période convenue de réduction des prestations de travail ne dépasse pas la période pendant laquelle le titulaire bénéficie d'allocations d'interruption.
Art. 35bis. <INGEVOEGD bij VARIA 2002-09-18/36, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-2003 ; zie ook art. 19 van VARIA 2002-09-18/36> Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid in volledige beroepsloopbaanonderbreking is en een onderbrekingsuitkering ontvangt, wordt de uitkering, toegekend bij het verstrijken van het tijdvak van beroepsloopbaanonderbreking, berekend op basis van het gemiddeld dagloon dat in aanmerking zou worden genomen op de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid indien hij zijn beroepsloopbaan niet had onderbroken.
Art. 35bis. Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail est en interruption de carrière complète et bénéficie d'une allocation d'interruption, l'indemnité d'incapacité de travail allouée à l'expiration de la période d'interruption de carrière est calculée sur base de la rémunération journalière moyenne qui aurait été prise en considération le premier jour de son incapacité de travail, s'il n'avait pas interrompu sa carrière professionnelle.
Art. 35ter. [1 Voor de gerechtigde die bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid onderworpen is aan een maatregel van tijdelijke collectieve arbeidsduurvermindering, bedoeld in [2 hoofdstuk 3 van titel 2 van de wet van 6 maart 2020 tot behoud van tewerkstelling na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie of in]2 hoofdstuk 1 van het koninklijk besluit nr. 46 van 26 juni 2020 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 5° van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II) tot ondersteuning van de werkgevers en de werknemers, wordt de uitkering berekend op basis van het gemiddeld dagloon waarop de werknemer aanspraak had kunnen maken indien zijn arbeidsduur niet was verminderd.]1
Art. 35ter. [1 Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, est soumis à une mesure de réduction collective temporaire de la durée du travail, visée sous le [2 chapitre 3 du titre 2 de la loi du 6 mars 2020 visant à maintenir l'emploi après le retrait du Royaume-Uni de l'Union européenne ou sous le]2 chapitre 1er de l'arrêté royal n° 46 du 26 juin 2020 pris en exécution de l'article 5, § 1er, 5° de la loi du 27 mars 2020 accordant des pouvoirs au Roi afin de prendre des mesures dans la lutte contre la propagation du coronavirus COVID-19 (II) visant à soutenir les employeurs et les travailleurs, l'indemnité est calculée sur base de la rémunération journalière moyenne à laquelle le travailleur aurait pu prétendre si la durée du travail n'avait pas été réduite.]1
Art.36. Voor de gerechtigde die bij het optreden van zijn arbeidsongeschiktheid (in halftijds brugpensioen is) en werkloosheidsuitkeringen geniet in het kader van het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was opgetreden de dag vóór de halvering van de arbeidsprestaties [1 , volgens het gemiddeld dagloon waarop hij op deze dag aanspraak kon maken]1.
Gedurende de periode echter waarin de voornoemde gerechtigde zijn recht op werkloosheidsuitkeringen behoudt krachtens artikel 10, derde lid van het voormelde koninklijk besluit van 30 juli 1994 zonder dat hij het gewaarborgd loon geniet als bedoeld in artikel 52, § 1 of § 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend (op basis van het halftijds gederfde loon bepaald overeenkomstig artikel 23).
Gedurende de periode echter waarin de voornoemde gerechtigde zijn recht op werkloosheidsuitkeringen behoudt krachtens artikel 10, derde lid van het voormelde koninklijk besluit van 30 juli 1994 zonder dat hij het gewaarborgd loon geniet als bedoeld in artikel 52, § 1 of § 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend (op basis van het halftijds gederfde loon bepaald overeenkomstig artikel 23).
Modifications
Art.36. Pour le titulaire qui, lors de la survenance de son incapacité de travail, (est en prépension à mi-temps) et bénéficie d'allocations de chômage dans le cadre de l'arrêté royal du 30 juillet 1994 relatif à la prépension à mi-temps, l'indemnité d'incapacité de travail est calculée comme si l'incapacité de travail était survenue le jour qui précède la réduction de ses prestations de travail à mi-temps [1 , en fonction de la rémunération journalière moyenne à laquelle il pouvait prétendre à ce jour]1.
Toutefois, durant la période au cours de laquelle le titulaire susvisé maintient son droit aux allocations de chômage en vertu de l'article 10, alinéa 3, de l'arrêté royal du 30 juillet 1994 susvisé sans bénéficier de la rémunération garantie visée à l'article 52, § 1er ou § 2, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, l'indemnite d'incapacité de travail est calculée (sur base de la rémunération perdue à mi-temps déterminée conformément à l'article 23).
Toutefois, durant la période au cours de laquelle le titulaire susvisé maintient son droit aux allocations de chômage en vertu de l'article 10, alinéa 3, de l'arrêté royal du 30 juillet 1994 susvisé sans bénéficier de la rémunération garantie visée à l'article 52, § 1er ou § 2, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, l'indemnite d'incapacité de travail est calculée (sur base de la rémunération perdue à mi-temps déterminée conformément à l'article 23).
Modifications
Art.37. [1 Wanneer de gerechtigde bij de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid een wachtvergoeding geniet die wordt toegekend wegens sluiting van de onderneming of een vergoeding wegens collectief ontslag zoals bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 mei 1973 betreffende het collectieve ontslag, wordt het gederfde loon berekend alsof de arbeidsongeschiktheid was aangevangen op de dag van het ontslag, volgens het gemiddeld dagloon waarop hij op deze dag aanspraak kon maken.
Het loon voor overwerk zoals omschreven in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt in aanmerking genomen op voorwaarde dat het minstens 10 % van het totale loon vertegenwoordigt dat zou in aanmerking kunnen worden genomen om de uitkeringen te berekenen gedurende de referteperiode die eindigt op de laatste dag van de arbeidsovereenkomst, en die aanvat ten vroegste bij het begin van hetzelfde kalenderkwartaal of later, bij het begin van de laatste stabiele tewerkstelling als zij is aangevat na het begin van hetzelfde kalenderkwartaal.]1
Het loon voor overwerk zoals omschreven in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt in aanmerking genomen op voorwaarde dat het minstens 10 % van het totale loon vertegenwoordigt dat zou in aanmerking kunnen worden genomen om de uitkeringen te berekenen gedurende de referteperiode die eindigt op de laatste dag van de arbeidsovereenkomst, en die aanvat ten vroegste bij het begin van hetzelfde kalenderkwartaal of later, bij het begin van de laatste stabiele tewerkstelling als zij is aangevat na het begin van hetzelfde kalenderkwartaal.]1
Modifications
Art.37. [1 Si, lors de la survenance de son incapacité de travail, le titulaire est au bénéfice d'une indemnité d'attente accordée du chef de la fermeture de l'entreprise ou d'une indemnité pour licenciement collectif au sens de la convention collective du travail du 8 mai 1973 relative au licenciement collectif, la rémunération perdue est calculée comme si l'incapacité de travail était survenue le jour du licenciement, en fonction de la rémunération journalière moyenne à laquelle il pouvait prétendre à ce jour.
La rémunération portant sur le travail supplémentaire, tel que défini à l'article 29 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, est prise en considération à condition qu'elle représente au moins 10 % de la rémunération globale qui pourrait être prise en considération pour calculer les indemnités pendant la période de référence qui prend fin le dernier jour du contrat de travail, et qui débute au plus tôt au début du même trimestre civil ou ultérieurement, au début de la dernière occupation stable si celle-ci a débuté après le début du même trimestre civil.]1
La rémunération portant sur le travail supplémentaire, tel que défini à l'article 29 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, est prise en considération à condition qu'elle représente au moins 10 % de la rémunération globale qui pourrait être prise en considération pour calculer les indemnités pendant la période de référence qui prend fin le dernier jour du contrat de travail, et qui débute au plus tôt au début du même trimestre civil ou ultérieurement, au début de la dernière occupation stable si celle-ci a débuté après le début du même trimestre civil.]1
Modifications
Art.38. Wanneer de gerechtigde naast een hoofdactiviteit één of meer nevenactiviteiten heeft, is het gederfde loon gelijk aan de som van de gederfde lonen berekend op grond van de artikelen 23 tot 27.
Art.38. Si le titulaire exerce, outre une activité principale, une ou plusieurs activités complémentaires, la rémunération perdue est égale à la somme des rémunérations perdues calculées conformément aux articles 23 à 27.
Art.39. Voor de gerechtigde die (in toepassing van artikel 48) van het koninklijk besluit van 25 november 1991, werkloosheidsuitkeringen geniet en tevens een nevenactiviteit heeft, is het gederfde loon gelijk aan de som van het gederfde loon berekend op grond van artikel 30 en het gederfde loon berekend op grond van één van de artikelen 23 tot 27.
Voor de dagen arbeidsongeschiktheid waarover gewaarborgd loon wordt betaald, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering enkel berekend op grond van artikel 30.
Voor de dagen arbeidsongeschiktheid waarover gewaarborgd loon wordt betaald, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering enkel berekend op grond van artikel 30.
Art.39. Pour le titulaire qui, (en application de l'article 48) de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, est au bénéfice d'allocations de chômage et effectue simultanément une activité complémentaire, la rémunération perdue est égale à la somme de la rémunération perdue calculée conformément à l'article 30 et de la rémunération perdue calculée sur la base d'un des articles 23 à 27.
Pour les jours d'incapacité de travail couverts par le salaire garanti, l'indemnité d'incapacité de travail est calculée uniquement en fonction de l'article 30.
Pour les jours d'incapacité de travail couverts par le salaire garanti, l'indemnité d'incapacité de travail est calculée uniquement en fonction de l'article 30.
Art.40. Voor de minder-valide werknemer die het genot van de werkloosheidsuitkeringen behoudt gedurende een tewerkstelling in een beschermde werkplaats, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend op grond van artikel 30.
Is het in (het artikel 23) bedoelde loon hoger dan het hiervoren bedoelde loon, dan dient evenwel dat loon in aanmerking te worden genomen.
Is het in (het artikel 23) bedoelde loon hoger dan het hiervoren bedoelde loon, dan dient evenwel dat loon in aanmerking te worden genomen.
Art.40. Pour le travailleur handicapé qui conserve le bénéfice des allocations de chômage pendant une occupation dans un atelier protégé, l'indemnite d'incapacité de travail est calculée conformément à l'article 30.
Toutefois, si la rémunération visée à (l'article 23) est supérieure à la rémunération visée ci-dessus, il y a lieu de prendre cette rémunération en considération.
Toutefois, si la rémunération visée à (l'article 23) est supérieure à la rémunération visée ci-dessus, il y a lieu de prendre cette rémunération en considération.
Art.41. Voor de gecontroleerde volledige werkloze gerechtigde die een beroepsopleiding volgt in een erkend of door de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding opgericht centrum, in een technische onderwijsinrichting of in een onderneming, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend met toepassing van artikel 30.
Art.41. Pour le titulaire en chômage complet contrôlé, qui suit une formation professionnelle dans un Centre du Service régional de l'Emploi et de la Formation professionnelle ou agréé, dans un établissement d'enseignement technique ou dans une entreprise, l'indemnité d'incapacité de travail est calculée conformément à l'article 30.
Art.42. § 1. (Onverminderd de toepassing van de aligneringsmaatregel, bedoeld in artikel 211, § 2, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, is het gederfde loon voor de deeltijds werknemer met behoud van rechten die aanspraak heeft op een inkomensgarantieuitkering overeenkomstig de bepalingen van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991, gelijk aan de som van, enerzijds, het product van de vermenigvuldiging van het in artikel 30 bedoelde gederfde loon met een breuk met als teller het brutobedrag van de tijdens de refertemaand toegekende inkomensgarantieuitkering en als noemer het bedrag van de referteuitkering, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 75bis, eerste lid en 75quater van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering en, anderzijds, het gederfde loon bedoeld in artikel 23 of, als het om een tijdelijke leerkracht gaat, in artikel 26.)
(Ingeval het in het eerste lid bedoelde loon minder is dan het loon waarop de gerechtigde aanspraak zou kunnen maken krachtens artikel 30, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij het verstrijken van het tijdvak van alignering, bedoeld in voormeld artikel 211, § 2, berekend op basis van laatst bedoeld loon.)
Voor de periode bedoeld in artikel 103, § 1, 1°, 2° of 3° van de gecoördineerde wet, wordt het gederfde loon vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, waarbij echter geen rekening gehouden wordt met het gederfde loon dat in artikel 25 of 26 is bedoeld.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder refertemaand worden verstaan de kalendermaand, bedoeld in artikel 131bis, § 2, van het koninklijk besluit van 25 november 1991, onmiddellijk vóór die waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen.
Wanneer het niet mogelijk is om aan de hand van de in het vorige lid bedoelde referteperiode de verminderingscoëfficiënt te bepalen die moet worden toegepast op het gederfde loon bedoeld in artikel 30, dient er rekening te worden gehouden met een andere referteperiode, die loopt vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen tot daags voor het begin van de arbeidsongeschiktheid.
In dat geval is de noemer van de breuk gelijk aan het bedrag van de daguitkering vermenigvuldigd met het aantal werkdagen in die tweede periode en stemt de teller overeen met het brutobedrag van de inkomensgarantieuitkering toegekend voor dezelfde periode. Indien de gerechtigde pas vanaf een latere datum onder vorenbedoelde voorwaarden deeltijds tewerkgesteld is geweest, loopt de referteperiode evenwel pas vanaf die datum.
§ 2. Heeft de deeltijds werknemer met behoud van rechten geen inkomensgarantieuitkering, als bedoeld in artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991, aangevraagd of heeft hij geen recht op voormelde uitkering, dan is het gederfde loon gelijk aan het gederfde loon bedoeld in (artikel 23) of, als het om een tijdelijke leerkracht gaat, in artikel 26.
(Bij het verstrijken van het tijdvak van alignering, bedoeld in artikel 211, § 2, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, mag het bedoelde loon echter niet lager zijn dan het loon waarop de gerechtigde aanspraak zou kunnen maken krachtens artikel 30.)
(Ingeval het in het eerste lid bedoelde loon minder is dan het loon waarop de gerechtigde aanspraak zou kunnen maken krachtens artikel 30, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij het verstrijken van het tijdvak van alignering, bedoeld in voormeld artikel 211, § 2, berekend op basis van laatst bedoeld loon.)
Voor de periode bedoeld in artikel 103, § 1, 1°, 2° of 3° van de gecoördineerde wet, wordt het gederfde loon vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, waarbij echter geen rekening gehouden wordt met het gederfde loon dat in artikel 25 of 26 is bedoeld.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder refertemaand worden verstaan de kalendermaand, bedoeld in artikel 131bis, § 2, van het koninklijk besluit van 25 november 1991, onmiddellijk vóór die waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen.
Wanneer het niet mogelijk is om aan de hand van de in het vorige lid bedoelde referteperiode de verminderingscoëfficiënt te bepalen die moet worden toegepast op het gederfde loon bedoeld in artikel 30, dient er rekening te worden gehouden met een andere referteperiode, die loopt vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen tot daags voor het begin van de arbeidsongeschiktheid.
In dat geval is de noemer van de breuk gelijk aan het bedrag van de daguitkering vermenigvuldigd met het aantal werkdagen in die tweede periode en stemt de teller overeen met het brutobedrag van de inkomensgarantieuitkering toegekend voor dezelfde periode. Indien de gerechtigde pas vanaf een latere datum onder vorenbedoelde voorwaarden deeltijds tewerkgesteld is geweest, loopt de referteperiode evenwel pas vanaf die datum.
§ 2. Heeft de deeltijds werknemer met behoud van rechten geen inkomensgarantieuitkering, als bedoeld in artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991, aangevraagd of heeft hij geen recht op voormelde uitkering, dan is het gederfde loon gelijk aan het gederfde loon bedoeld in (artikel 23) of, als het om een tijdelijke leerkracht gaat, in artikel 26.
(Bij het verstrijken van het tijdvak van alignering, bedoeld in artikel 211, § 2, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, mag het bedoelde loon echter niet lager zijn dan het loon waarop de gerechtigde aanspraak zou kunnen maken krachtens artikel 30.)
Art.42. § 1er. (Sans préjudice de l'application de la mesure d'alignement, visée à l'article 211, § 2, de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, la rémunération perdue pour le travailleur à temps partiel avec maintien des droits qui bénéficie d'une allocation de garantie de revenus conformément aux dispositions de l'article 131bis de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, est égale à la somme, d'une part, du produit de la multiplication de la rémunération perdue visée à l'article 30 par une fraction dont le numérateur est égal au montant brut de l'allocation de garantie de revenus accordée pour le mois de référence et dont le dénominateur est égal au montant de l'allocation de référence, déterminée conformément aux articles 75bis, alinéa 1er et 75quater de l'arrêté ministériel du 26 novembre 1991 portant les modalités d'application de la réglementation du chômage et, d'autre part, de la rémunération perdue visée à l'article 23 ou lorsqu'il s'agit d'un enseignant temporaire, à l'article 26.)
(Toutefois, si la rémunération visée à l'alinéa premier est inférieure à celle à laquelle le titulaire pourrait prétendre en vertu de l'article 30, l'indemnité d'incapacité de travail est calculée à l'expiration de la période d'alignement, visée à l'article 211, § 2, susmentionné, sur base de cette dernière rémunération.)
Pendant la période visée à l'article 103, § 1er, 1°, 2° ou 3°, de la loi coordonnée, la rémunération perdue est fixée conformément à l'alinéa premier mais sans tenir compte de la rémunération perdue visée à (l'article 23) ou 26.
Pour l'application du présent article, il y a lieu d'entendre par mois de référence, le mois civil visé à l'article 131bis, § 2, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, qui précède immédiatement celui au cours duquel a débuté l'incapacité de travail.
Lorsque la période de référence visée à l'alinéa précédent ne permet pas de déterminer le coefficient de réduction à appliquer à la rémunération perdue visée à l'article 30, il y a lieu de tenir compte d'une autre période de référence qui prend cours le premier jour du mois civil au cours duquel l'incapacité de travail a débuté et se termine la veille du début de l'incapacité de travail.
Le dénominateur de la fraction est, dans ce cas, égal au montant de l'allocation journalière multiplié par le nombre de jours ouvrables de cette seconde période, le numérateur correspondant au montant brut de l'allocation de garantie de revenus accordée pour la même période. Si le titulaire n'a été occupé à temps partiel dans les conditions susvisées qu'à partir d'une date ultérieure, la période de référence ne prend toutefois cours qu'à partir de cette dernière date.
§ 2. Si le travailleur à temps partiel avec maintien des droits n'a pas demandé le bénefice de l'allocation de garantie de revenus visée à l'article 131bis de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 ou n'a pas droit à ladite allocation, la rémunération perdue est égale à la remunération perdue visée à (l'article 23), ou, s'il s'agit d'un enseignant temporaire, à l'article 26.
(Toutefois, à l'expiration de la période d'alignement, visé à l'article 211, § 2 de l'arrête royal du 3 juillet 1996, ladite rémunération ne peut être inférieure à celle à laquelle le titulaire pourrait prétendre en vertu de l'article 30.)
(Toutefois, si la rémunération visée à l'alinéa premier est inférieure à celle à laquelle le titulaire pourrait prétendre en vertu de l'article 30, l'indemnité d'incapacité de travail est calculée à l'expiration de la période d'alignement, visée à l'article 211, § 2, susmentionné, sur base de cette dernière rémunération.)
Pendant la période visée à l'article 103, § 1er, 1°, 2° ou 3°, de la loi coordonnée, la rémunération perdue est fixée conformément à l'alinéa premier mais sans tenir compte de la rémunération perdue visée à (l'article 23) ou 26.
Pour l'application du présent article, il y a lieu d'entendre par mois de référence, le mois civil visé à l'article 131bis, § 2, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, qui précède immédiatement celui au cours duquel a débuté l'incapacité de travail.
Lorsque la période de référence visée à l'alinéa précédent ne permet pas de déterminer le coefficient de réduction à appliquer à la rémunération perdue visée à l'article 30, il y a lieu de tenir compte d'une autre période de référence qui prend cours le premier jour du mois civil au cours duquel l'incapacité de travail a débuté et se termine la veille du début de l'incapacité de travail.
Le dénominateur de la fraction est, dans ce cas, égal au montant de l'allocation journalière multiplié par le nombre de jours ouvrables de cette seconde période, le numérateur correspondant au montant brut de l'allocation de garantie de revenus accordée pour la même période. Si le titulaire n'a été occupé à temps partiel dans les conditions susvisées qu'à partir d'une date ultérieure, la période de référence ne prend toutefois cours qu'à partir de cette dernière date.
§ 2. Si le travailleur à temps partiel avec maintien des droits n'a pas demandé le bénefice de l'allocation de garantie de revenus visée à l'article 131bis de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 ou n'a pas droit à ladite allocation, la rémunération perdue est égale à la remunération perdue visée à (l'article 23), ou, s'il s'agit d'un enseignant temporaire, à l'article 26.
(Toutefois, à l'expiration de la période d'alignement, visé à l'article 211, § 2 de l'arrête royal du 3 juillet 1996, ladite rémunération ne peut être inférieure à celle à laquelle le titulaire pourrait prétendre en vertu de l'article 30.)
Art. 42bis. [1 Onverminderd de toepassing van de aligneringsmaatregel bedoeld in artikel 211, § 2, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, is het gederfde loon voor de vrijwillig deeltijds werknemer die het werk hervat en wiens halve werkloosheidsuitkeringen worden verminderd overeenkomstig de bepalingen van artikel 104, § 1 van het koninklijk besluit van 25 november 1991, gelijk aan de som van enerzijds het in artikel 30, § 3, a) bedoelde gederfde loon en anderzijds het gederfde loon bedoeld in artikel 23 of, als het om een tijdelijke leerkracht gaat, in artikel 26.]1
Art. 42bis. [1 Sans préjudice de l'application de la mesure d'alignement, visée à l'article 211, § 2, de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, la rémunération perdue pour le travailleur à temps partiel volontaire qui reprend le travail et dont les demi-allocations de chômage sont réduites conformément aux dispositions de l'article 104, § 1er, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, est égale à la somme, d'une part, de la rémunération perdue visée à l'article 30, § 3, a), et, d'autre part, de la rémunération perdue visée à l'article 23 ou, lorsqu'il s'agit d'un enseignant temporaire, à l'article 26.]1
Art. 42ter. [1 Onverminderd de toepassing van artikel 211, § 2, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, is het gederfde loon voor de vrijwillig deeltijds werknemer die aanspraak heeft op een inkomensgarantie-uitkering overeenkomstig de bepalingen van artikel 104, § 1bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991, gelijk aan de som van, enerzijds, het product van de vermenigvuldiging van het in artikel 30, § 3, a) bedoelde gederfde loon met een breuk met als teller het brutobedrag van de tijdens de refertemaand toegekende inkomensgarantie-uitkering en als noemer het bedrag van de referte-uitkering, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 75bis, eerste en derde lid, en 75quater van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering en, anderzijds, het gederfde loon bedoeld in artikel 23 of, als het om een tijdelijke leerkracht gaat, in artikel 26.
In geval het in het eerste lid bedoelde loon echter minder is dan het loon waarop de gerechtigde aanspraak zou kunnen maken krachtens artikel 30, § 3, a), wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij het verstrijken van het tijdvak bedoeld in voormeld artikel 211, § 2, berekend op basis van dit laatst bedoelde loon.
Gedurende de periode bedoeld in artikel 103, § 1, 1°, 2° of 3° van de gecoördineerde wet, wordt het gederfde loon vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, waarbij echter geen rekening gehouden wordt met het gederfde loon dat in artikel 23 of 26 is bedoeld.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder refertemaand worden verstaan de kalendermaand, bedoeld in artikel 131bis, § 2bis, van het koninklijk besluit van 25 november 1991, onmiddellijk vóór die waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen.
Wanneer het niet mogelijk is om aan de hand van de in het vorige lid bedoelde referteperiode de verminderingscoëfficiënt te bepalen die moet worden toegepast op het gederfde loon bedoeld in artikel 30, § 3, a), dient er rekening te worden gehouden met een andere referteperiode, die loopt vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen tot daags voor het begin van de arbeidsongeschiktheid.
In dat geval stemt de teller van de breuk overeen met het brutobedrag van de inkomensgarantie-uitkering toegekend voor die tweede periode en is de noemer van de breuk gelijk aan het product van de vermenigvuldiging van enerzijds het dagbedrag zoals bedoeld in artikel 75bis, derde lid, van het voormelde ministerieel besluit en anderzijds het aantal werkdagen in dezelfde periode. Indien de gerechtigde pas vanaf een latere datum onder vorenbedoelde voorwaarden deeltijds tewerkgesteld is geweest, loopt de referteperiode evenwel pas vanaf die laatste datum.]1
In geval het in het eerste lid bedoelde loon echter minder is dan het loon waarop de gerechtigde aanspraak zou kunnen maken krachtens artikel 30, § 3, a), wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij het verstrijken van het tijdvak bedoeld in voormeld artikel 211, § 2, berekend op basis van dit laatst bedoelde loon.
Gedurende de periode bedoeld in artikel 103, § 1, 1°, 2° of 3° van de gecoördineerde wet, wordt het gederfde loon vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, waarbij echter geen rekening gehouden wordt met het gederfde loon dat in artikel 23 of 26 is bedoeld.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder refertemaand worden verstaan de kalendermaand, bedoeld in artikel 131bis, § 2bis, van het koninklijk besluit van 25 november 1991, onmiddellijk vóór die waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen.
Wanneer het niet mogelijk is om aan de hand van de in het vorige lid bedoelde referteperiode de verminderingscoëfficiënt te bepalen die moet worden toegepast op het gederfde loon bedoeld in artikel 30, § 3, a), dient er rekening te worden gehouden met een andere referteperiode, die loopt vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen tot daags voor het begin van de arbeidsongeschiktheid.
In dat geval stemt de teller van de breuk overeen met het brutobedrag van de inkomensgarantie-uitkering toegekend voor die tweede periode en is de noemer van de breuk gelijk aan het product van de vermenigvuldiging van enerzijds het dagbedrag zoals bedoeld in artikel 75bis, derde lid, van het voormelde ministerieel besluit en anderzijds het aantal werkdagen in dezelfde periode. Indien de gerechtigde pas vanaf een latere datum onder vorenbedoelde voorwaarden deeltijds tewerkgesteld is geweest, loopt de referteperiode evenwel pas vanaf die laatste datum.]1
Art. 42ter. [1 Sans préjudice de l'application de l'article 211, § 2, de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, la rémunération perdue pour le travailleur à temps partiel volontaire qui bénéficie d'une allocation de garantie de revenus conformément aux dispositions de l'article 104, § 1bis, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, est égale à la somme, d'une part, du produit de la multiplication de la rémunération perdue visée à l'article 30, § 3, a), par une fraction dont le numérateur est égal au montant brut de l'allocation de garantie de revenus accordée pour le mois de référence et dont le dénominateur est égal au montant de l'allocation de référence, déterminée conformément aux articles 75bis, alinéas 1er et 3, et 75quater de l'arrêté ministériel du 26 novembre 1991 portant les modalités d'application de la réglementation du chômage et, d'autre part, de la rémunération perdue visée à l'article 23 ou lorsqu'il s'agit d'un enseignant temporaire, à l'article 26.
Toutefois, si la rémunération visée à l'alinéa premier est inférieure à celle à laquelle le titulaire pourrait prétendre en vertu de l'article 30, § 3, a), l'indemnité d'incapacité de travail est calculée à l'expiration de la période visée à l'article 211, § 2, susmentionné, sur base de cette dernière rémunération.
Pendant la période visée à l'article 103, § 1er, 1°, 2° ou 3°, de la loi coordonnée, la rémunération perdue est fixée conformément à l'alinéa premier mais sans tenir compte de la rémunération perdue visée à l'article 23 ou 26.
Pour l'application du présent article, il y a lieu d'entendre par mois de référence, le mois civil visé à l'article 131bis, § 2bis, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, qui précède immédiatement celui au cours duquel a débuté l'incapacité de travail.
Lorsque la période de référence visée à l'alinéa précédent ne permet pas de déterminer le coefficient de réduction à appliquer à la rémunération perdue visée à l'article 30, § 3, a), il y a lieu de tenir compte d'une autre période de référence qui prend cours le premier jour du mois civil au cours duquel l'incapacité de travail a débuté et se termine la veille du début de l'incapacité de travail.
Dans ce cas, le numérateur de la fraction correspond au montant brut de l'allocation de garantie de revenus octroyée pour cette seconde période et le dénominateur de la fraction est égal au produit de la multiplication du montant journalier tel que fixé à l'article 75bis, alinéa 3, de l'arrêté ministériel susvisé, par le nombre de jours ouvrables de la même période. Si le titulaire n'a été occupé à temps partiel dans les conditions susvisées qu'à partir d'une date ultérieure, la période de référence ne prend toutefois cours qu'à partir de cette dernière date.]1
Toutefois, si la rémunération visée à l'alinéa premier est inférieure à celle à laquelle le titulaire pourrait prétendre en vertu de l'article 30, § 3, a), l'indemnité d'incapacité de travail est calculée à l'expiration de la période visée à l'article 211, § 2, susmentionné, sur base de cette dernière rémunération.
Pendant la période visée à l'article 103, § 1er, 1°, 2° ou 3°, de la loi coordonnée, la rémunération perdue est fixée conformément à l'alinéa premier mais sans tenir compte de la rémunération perdue visée à l'article 23 ou 26.
Pour l'application du présent article, il y a lieu d'entendre par mois de référence, le mois civil visé à l'article 131bis, § 2bis, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991, qui précède immédiatement celui au cours duquel a débuté l'incapacité de travail.
Lorsque la période de référence visée à l'alinéa précédent ne permet pas de déterminer le coefficient de réduction à appliquer à la rémunération perdue visée à l'article 30, § 3, a), il y a lieu de tenir compte d'une autre période de référence qui prend cours le premier jour du mois civil au cours duquel l'incapacité de travail a débuté et se termine la veille du début de l'incapacité de travail.
Dans ce cas, le numérateur de la fraction correspond au montant brut de l'allocation de garantie de revenus octroyée pour cette seconde période et le dénominateur de la fraction est égal au produit de la multiplication du montant journalier tel que fixé à l'article 75bis, alinéa 3, de l'arrêté ministériel susvisé, par le nombre de jours ouvrables de la même période. Si le titulaire n'a été occupé à temps partiel dans les conditions susvisées qu'à partir d'une date ultérieure, la période de référence ne prend toutefois cours qu'à partir de cette dernière date.]1
Art.43. Voor de gerechtigde die, na een tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid van méér dan zes maanden of na een tijdvak van invaliditeit, binnen (vierentwintig) maanden volgend op het einde van dat tijdvak, opnieuw arbeidsongeschikt wordt buiten de termijn gesteld in artikel 87, tweede lid of artikel 93, tweede lid van de gecoördineerde wet, mag het gederfde loon niet lager zijn dan het gederfde loon op grond waarvan de uitkering zou zijn berekend indien voornoemd tijdvak ononderbroken had voortgeduurd.
(De termijn van vierentwintig maanden bedoeld in het vorige lid wordt geschorst tijdens een tijdvak van volledige gecontroleerde werkloosheid.)
(De termijn van vierentwintig maanden bedoeld in het vorige lid wordt geschorst tijdens een tijdvak van volledige gecontroleerde werkloosheid.)
Art.43. Pour le titulaire qui, après une période d'incapacité primaire de plus de six mois ou après une période d'invalidité, redevient incapable de travailler dans les (vingt-quatre) mois qui suivent la fin de cette période mais hors des délais prévus à l'article 87, deuxième alinéa ou à l'article 93, deuxième alinéa de la loi coordonnée, la rémunération perdue ne peut être inférieure à la rémunération perdue sur la base de laquelle l'indemnité aurait été calculée si la période visée ci-dessus s'était prolongée sans interruption.
(Le délai de vingt-quatre mois visé à l'alinéa précédent est suspendu pendant une période de chômage complet contrôlé.)
(Le délai de vingt-quatre mois visé à l'alinéa précédent est suspendu pendant une période de chômage complet contrôlé.)
Art. 43bis. <INGEVOEGD bij VARIA 2000-07-19/41, art. 2; Inwerkingtreding : 01-07-2000> Wanneer de gerechtigde, volledig gecontroleerd werkloze of bruggepensioneerde, het werk hervat heeft na 30 juni 2000 en hij minstens 45 jaar oud was op het moment van de hervatting van het werk, wordt het vroegere loon, voorafgaand aan het loon verdiend uit de hervatte activiteit, in aanmerking genomen voor zover dit hoger is dan het laatst vermelde loon.
Art. 43bis. Lorsque le titulaire chômeur complet contrôlé ou prépensionne, a repris le travail après le 30 juin 2000 et qu'il était âgé d'au moins de 45 ans au moment de la reprise du travail, le salaire antérieur à celui qui est promérité en raison de la reprise du travail est pris en considération pour autant qu'il soit supérieur à ce dernier salaire.
Art. 43ter. <INGEVOEGD bij VARIA 2003-04-16/33, art. 1; Inwerkingtreding : 01-04-2003> Voor de onthaalouder bedoeld in artikel 3, 9°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, stemt het gemiddeld dagloon overeen met 1/78e van het bedrag, gelijk aan de waarde van het uurloon, bedoeld in artikel 27bis, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, vermenigvuldigd met het aantal uren, bedoeld in artikel 27bis, § 2 en § 3, tweede en vijfde lid, van hetzelfde besluit, van het kwartaal voorafgaand aan het kwartaal waarin het sociaal risico is aangevangen.
Indien de gerechtigde, bij de aanvang van het risico, sedert minder dan het in het vorige lid bedoelde kwartaal onthaalouder is, vangt de referteperiode aan op de dag waarop hij die hoedanigheid heeft verkregen, en eindigt op de dag vóór de aanvang van het risico.
Indien de gerechtigde, bij de aanvang van het risico, sedert minder dan het in het vorige lid bedoelde kwartaal onthaalouder is, vangt de referteperiode aan op de dag waarop hij die hoedanigheid heeft verkregen, en eindigt op de dag vóór de aanvang van het risico.
Art. 43ter. Pour les gardiens d'enfants visés à l'article 3, 9°, de l'arrête royal du 28 novembre 1969 portant exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la securité sociale des travailleurs, la rémunération journalière moyenne correspond à 1/78e du montant égal à la valeur du salaire horaire visé à l'article 27bis, § 1er, alinéa 1er, du même arrêté, multiplié par le nombre d'heures visées à l'article 27bis, § 2 et § 3, alinéas 2 et 5, du même arrêté, du trimestre précédant le trimestre au cours duquel le risque social a débuté.
Si, lors de la survenance du risque, le titulaire est gardien d'enfants depuis moins longtemps que le trimestre visé à l'alinéa précédent, la période de référence débute le jour où il a acquis cette qualité, et prend fin le jour qui précède le début du risque.
Si, lors de la survenance du risque, le titulaire est gardien d'enfants depuis moins longtemps que le trimestre visé à l'alinéa précédent, la période de référence débute le jour où il a acquis cette qualité, et prend fin le jour qui précède le début du risque.
Art.44. Het in deze afdeling bedoelde loon wordt vastgesteld aan de hand van [2 de gegevens van de elektronische berichten bedoeld in artikel 10. Wanneer de noodzakelijke gegevens ontbreken,]2 wint de verzekeringsinstelling ze in met alle mogelijke rechtsmiddelen.
[1 Zolang de verzekeringsinstelling niet over de gegevens beschikt die nodig zijn om het bedrag van het gederfde loon vast te stellen, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend op grond van het minimumloon dat bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid door het aanvullend [2 ...]2 paritair comité voor bedienden is vastgesteld voor een bediende van categorie I met een beroepservaring van niveau 0. Evenwel wordt voor de gerechtigde die laatst als deeltijds werknemer was tewerkgesteld, slechts de helft van dat loon in aanmerking genomen.]1
[1 Zolang de verzekeringsinstelling niet over de gegevens beschikt die nodig zijn om het bedrag van het gederfde loon vast te stellen, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend op grond van het minimumloon dat bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid door het aanvullend [2 ...]2 paritair comité voor bedienden is vastgesteld voor een bediende van categorie I met een beroepservaring van niveau 0. Evenwel wordt voor de gerechtigde die laatst als deeltijds werknemer was tewerkgesteld, slechts de helft van dat loon in aanmerking genomen.]1
Art.44. La rémunération visée à la présente section est établie sur base [2 des informations des messages électroniques visés à l'article 10. Lorsque des informations nécessaires manquent,]2 l'organisme assureur les recueille par toutes voies de droit.
[1 Aussi longtemps que l'organisme assureur ne dispose pas des éléments nécessaires à la fixation du montant de la rémunération perdue, l'indemnité d'incapacité de travail est calculée sur base de la rémunération minimum fixée, au début de l'incapacité de travail, pour un employé de catégorie I ayant une expérience professionnelle de niveau 0, par la Commission paritaire [2 ...]2 auxiliaire pour employés. Toutefois, pour le titulaire occupé en dernier lieu à temps partiel, la moitié seulement de cette rémunération est prise en considération.]1
[1 Aussi longtemps que l'organisme assureur ne dispose pas des éléments nécessaires à la fixation du montant de la rémunération perdue, l'indemnité d'incapacité de travail est calculée sur base de la rémunération minimum fixée, au début de l'incapacité de travail, pour un employé de catégorie I ayant une expérience professionnelle de niveau 0, par la Commission paritaire [2 ...]2 auxiliaire pour employés. Toutefois, pour le titulaire occupé en dernier lieu à temps partiel, la moitié seulement de cette rémunération est prise en considération.]1
HOOFDSTUK II. - BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP DE MOEDERSCHAPSVERZEKERING.
CHAPITRE II. - Dispositions applicables à l'assurance maternité.
Afdeling I. - In aanmerking te nemen gederfd loon voor de berekening van de moederschapsuitkering bedoeld in de artikelen 114 en 114bis van de gecoördineerde wet.
Section I. - De la rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité de maternité visée à l'article 114 et à l'article 114bis de la loi coordonnée.
Art.45. § 1. Het gederfde loon dat in aanmerking genomen moet worden voor het berekenen van de moederschapsuitkering, bedoeld in artikel 113, eerste lid van de gecoördineerde wet, wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 23 tot 44. De bepalingen van artikel 42, § 1, tweede lid [5 en artikel 42ter, tweede lid]5 zijn echter niet van toepassing voor het berekenen van de moederschapsuitkering tijdens het tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet.
[1 Wanneer de voltijdse werkneemster gebruik maakt van de mogelijkheid om een deel van haar moederschapsrust om te zetten in verlofdagen van postnatale rust overeenkomstig de bepalingen van artikel 39, derde lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971, wordt er voor het vaststellen van het gemiddeld dagloon voor de berekening van de uitkering voor de verlofdagen van nabevallingsrust, geen rekening gehouden met het aantal werkdagen dat deze periode omvat maar met het aantal dagen tijdens dewelke de werkneemster normaal gewerkt zou hebben tijdens deze periode. Wanneer de deeltijdse werkneemster gebruik maakt van deze mogelijkheid, wordt het gemiddeld dagloon dat in aanmerking moet worden genomen voor de vergoeding van de verlofdagen, vastgesteld door het loon dat verschuldigd is voor de som van de verlofuren te delen door het totale aantal verlofdagen.]1
§ 2. [6 ...]6
§ 3. [2 Bij afwijking van de bepalingen van § 1, stemt voor de onthaalmoeders bedoeld in artikel 3, 9°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, het gemiddelde dagloon dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de moederschapsuitkering gedurende de tijdvakken van moederschapsbescherming bedoeld in de artikelen 114 en 114bis van de gecoördineerde wet, overeen met 1/26e van het bedrag van het gemiddeld minimummaandinkomen bedoeld in artikel 3, eerste lid van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimummaandinkomen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 29 juli 1988. Het bedrag van het gemiddeld dagloon wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal opvangplaatsen waarvoor de onthaalmoeders een erkenning hebben van de bevoegde Gemeenschap bij de aanvang van de maatregel van moederschapsbescherming en de noemer gelijk is aan het maximum aantal opvangplaatsen dat op grond van de Gemeenschapsreglementering erkend kan worden.]2
§ 4. Als een tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 of 114bis van de gecoördineerde wet onmiddellijk volgt op een tijdvak van arbeidsongeschiktheid, moet als gederfd loon voor het berekenen van de moederschapsuitkering het gederfde loon in aanmerking genomen worden dat overeenkomstig de artikelen 23 tot 44 is bepaald op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. De bepalingen van artikel 42, § 1, tweede lid [5 en artikel 42ter, tweede lid]5 zijn echter niet van toepassing voor de berekening van de moederschapsuitkering tijdens het tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet.
[2 Deze bepaling is niet van toepassing op de onthaalmoeders bedoeld in artikel 3, 9°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]2
[6 ...]6
[4 § 5. Wanneer de werkneemster bedoeld in artikel 218 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 het tijdvak van nabevallingsrust verlengt met de periode waarin ze één of meerdere van haar activiteiten heeft voortgezet tijdens een periode van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 219ter, § 2, vanaf de zesde week, of de achtste week in geval van geboorte van een meerling, tot en met de tweede week voorafgaand aan de bevalling, is het gederfde loon dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de moederschapsuitkering tijdens de periode van verlenging van de nabevallingsrust, het gemiddeld dagloon dat is bepaald bij de aanvang van de periode van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet en dat voortvloeit uit de activiteit of activiteiten die recht geven op de verlenging van de nabevallingsrust.
Het eerste lid is eveneens van toepassing om het gederfde loon te bepalen dat in aanmerking moet worden genomen tijdens het tijdvak van verlenging van de nabevallingsrust met de periode waarin de werkneemster de uitoefening van één of meerdere van haar activiteiten tijdens haar arbeidsongeschiktheid, onder de voorwaarden bepaald in artikel 100, § 2 van de gecoördineerde wet, heeft hervat vanaf de zesde week, of de achtste week in geval van geboorte van een meerling, tot en met de tweede week voorafgaand aan de bevalling.]4
[1 Wanneer de voltijdse werkneemster gebruik maakt van de mogelijkheid om een deel van haar moederschapsrust om te zetten in verlofdagen van postnatale rust overeenkomstig de bepalingen van artikel 39, derde lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971, wordt er voor het vaststellen van het gemiddeld dagloon voor de berekening van de uitkering voor de verlofdagen van nabevallingsrust, geen rekening gehouden met het aantal werkdagen dat deze periode omvat maar met het aantal dagen tijdens dewelke de werkneemster normaal gewerkt zou hebben tijdens deze periode. Wanneer de deeltijdse werkneemster gebruik maakt van deze mogelijkheid, wordt het gemiddeld dagloon dat in aanmerking moet worden genomen voor de vergoeding van de verlofdagen, vastgesteld door het loon dat verschuldigd is voor de som van de verlofuren te delen door het totale aantal verlofdagen.]1
§ 2. [6 ...]6
§ 3. [2 Bij afwijking van de bepalingen van § 1, stemt voor de onthaalmoeders bedoeld in artikel 3, 9°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, het gemiddelde dagloon dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de moederschapsuitkering gedurende de tijdvakken van moederschapsbescherming bedoeld in de artikelen 114 en 114bis van de gecoördineerde wet, overeen met 1/26e van het bedrag van het gemiddeld minimummaandinkomen bedoeld in artikel 3, eerste lid van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimummaandinkomen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 29 juli 1988. Het bedrag van het gemiddeld dagloon wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal opvangplaatsen waarvoor de onthaalmoeders een erkenning hebben van de bevoegde Gemeenschap bij de aanvang van de maatregel van moederschapsbescherming en de noemer gelijk is aan het maximum aantal opvangplaatsen dat op grond van de Gemeenschapsreglementering erkend kan worden.]2
§ 4. Als een tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 of 114bis van de gecoördineerde wet onmiddellijk volgt op een tijdvak van arbeidsongeschiktheid, moet als gederfd loon voor het berekenen van de moederschapsuitkering het gederfde loon in aanmerking genomen worden dat overeenkomstig de artikelen 23 tot 44 is bepaald op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. De bepalingen van artikel 42, § 1, tweede lid [5 en artikel 42ter, tweede lid]5 zijn echter niet van toepassing voor de berekening van de moederschapsuitkering tijdens het tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet.
[2 Deze bepaling is niet van toepassing op de onthaalmoeders bedoeld in artikel 3, 9°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.]2
[6 ...]6
[4 § 5. Wanneer de werkneemster bedoeld in artikel 218 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 het tijdvak van nabevallingsrust verlengt met de periode waarin ze één of meerdere van haar activiteiten heeft voortgezet tijdens een periode van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 219ter, § 2, vanaf de zesde week, of de achtste week in geval van geboorte van een meerling, tot en met de tweede week voorafgaand aan de bevalling, is het gederfde loon dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de moederschapsuitkering tijdens de periode van verlenging van de nabevallingsrust, het gemiddeld dagloon dat is bepaald bij de aanvang van de periode van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet en dat voortvloeit uit de activiteit of activiteiten die recht geven op de verlenging van de nabevallingsrust.
Het eerste lid is eveneens van toepassing om het gederfde loon te bepalen dat in aanmerking moet worden genomen tijdens het tijdvak van verlenging van de nabevallingsrust met de periode waarin de werkneemster de uitoefening van één of meerdere van haar activiteiten tijdens haar arbeidsongeschiktheid, onder de voorwaarden bepaald in artikel 100, § 2 van de gecoördineerde wet, heeft hervat vanaf de zesde week, of de achtste week in geval van geboorte van een meerling, tot en met de tweede week voorafgaand aan de bevalling.]4
Modifications
Art.45. § 1er. La rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité de maternité visée à l'article 113, alinéa 1er, de la loi coordonnée est déterminée conformément aux dispositions des articles 23 à 44. Toutefois, les dispositions de l'article 42, § 1er, alinéa 2, [5 et l'article 42ter, alinéa 2,]5 ne sont pas applicables pour le calcul de l'indemnité de maternité pendant la période de protection de la maternité visée à l'article 114 de la loi coordonnée.
[1 Lorsque la travailleuse à temps plein fait usage de la faculté de convertir une partie de son repos de maternité en jours de congé de repos postnatal conformément aux dispositions de l'article 39, alinéa 3, de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, il n'est pas tenu compte pour déterminer la rémunération journalière moyenne servant au calcul de l'indemnité pour les jours de congé de repos postnatal, du nombre de jours ouvrables que compte cette période mais du nombre de jours au cours desquels la travailleuse aurait normalement travaillé au cours de ladite période. Lorsque la travailleuse à temps partiel fait usage de cette faculté, la rémunération journalière moyenne à considérer pour indemniser les jours de congé est déterminée en divisant la rémunération due pour la somme des heures de congé par le nombre total des jours de congé.]1
§ 2. [6 ...]6
§ 3. [2 Par dérogation aux dispositions du § 1er, pour les gardiennes d'enfants visées à l'article 3, 9°, de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 portant exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, la rémunération journalière moyenne à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité de maternité pendant les périodes de protection de la maternité visées aux articles 114 et 114bis de la loi coordonnée, correspond à 1/26e du montant du revenu minimum mensuel moyen visé à l'article 3, alinéa 1er de la convention collective de travail n° 43 du 2 mai 1988 portant modification et coordination des conventions collectives de travail n° 21 du 15 mai 1975 et n° 23 du 25 juillet 1975 relatives à la garantie d'un revenu minimum mensuel moyen, rendue obligatoire par arrêté royal du 29 juillet 1988. Le montant de la rémunération journalière moyenne est multiplié par une fraction dont le numérateur est égal au nombre de places d'accueil pour lequel les gardiennes d'enfants disposent d'un agrément de la Communauté compétente au début de la mesure de protection de la maternité et dont le dénominateur est égal au nombre maximum de places d'accueil pouvant être agréé sur base de la réglementation communautaire.]2
§ 4. Lorsqu'une période de protection de la maternité visée à l'article 114 ou 114bis de la loi coordonnée suit immédiatement une periode d'incapacité de travail, la rémunération perdue a prendre en considération pour le calcul de l'indemnité de maternité est la rémunération perdue qui a été déterminée conformément aux articles 23 à 44, au premier jour de l'incapacité de travail. Toutefois, les dispositions de l'article 42, § 1er, alinéa 2, [5 et l'article 42ter, alinéa 2,]5 ne sont pas applicables pour le calcul de l'indemnité de maternité pendant la période de protection de la maternite visée à l'article 114 de la loi coordonnée.
[2 Cette disposition n'est pas applicable aux gardiennes d'enfants visées à l'article 3, 9°, de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 portant exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs.]2
[6 ...]6
[4 § 5. Lorsque la travailleuse visée à l'article 218 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 prolonge la période de repos postnatal à concurrence de la période pendant laquelle elle a poursuivi une ou plusieurs de ses activités durant une période de protection de la maternité visée à l'article 219ter, § 2, de la sixième semaine ou de la huitième semaine en cas de naissance multiple, à la deuxième semaine y incluse précédant l'accouchement, la rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité de maternité pendant la période de prolongation du repos postnatal est la rémunération journalière moyenne qui a été déterminée au début de la période de protection de la maternité visée à l'article 114 de la loi coordonnée et qui découle de la ou des activités donnant droit à la prolongation du repos postnatal.
L'alinéa 1er est également d'application pour déterminer la rémunération perdue à prendre en considération pendant la période de prolongation du repos postnatal à concurrence de la période pendant laquelle la travailleuse a repris l'exercice de l'une ou de plusieurs de ses activités durant son incapacité de travail, dans les conditions fixées à l'article 100, § 2 de la loi coordonnée, de la sixième semaine ou de la huitième semaine en cas de naissance multiple, à la deuxième semaine y incluse précédant l'accouchement.]4
[1 Lorsque la travailleuse à temps plein fait usage de la faculté de convertir une partie de son repos de maternité en jours de congé de repos postnatal conformément aux dispositions de l'article 39, alinéa 3, de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, il n'est pas tenu compte pour déterminer la rémunération journalière moyenne servant au calcul de l'indemnité pour les jours de congé de repos postnatal, du nombre de jours ouvrables que compte cette période mais du nombre de jours au cours desquels la travailleuse aurait normalement travaillé au cours de ladite période. Lorsque la travailleuse à temps partiel fait usage de cette faculté, la rémunération journalière moyenne à considérer pour indemniser les jours de congé est déterminée en divisant la rémunération due pour la somme des heures de congé par le nombre total des jours de congé.]1
§ 2. [6 ...]6
§ 3. [2 Par dérogation aux dispositions du § 1er, pour les gardiennes d'enfants visées à l'article 3, 9°, de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 portant exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, la rémunération journalière moyenne à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité de maternité pendant les périodes de protection de la maternité visées aux articles 114 et 114bis de la loi coordonnée, correspond à 1/26e du montant du revenu minimum mensuel moyen visé à l'article 3, alinéa 1er de la convention collective de travail n° 43 du 2 mai 1988 portant modification et coordination des conventions collectives de travail n° 21 du 15 mai 1975 et n° 23 du 25 juillet 1975 relatives à la garantie d'un revenu minimum mensuel moyen, rendue obligatoire par arrêté royal du 29 juillet 1988. Le montant de la rémunération journalière moyenne est multiplié par une fraction dont le numérateur est égal au nombre de places d'accueil pour lequel les gardiennes d'enfants disposent d'un agrément de la Communauté compétente au début de la mesure de protection de la maternité et dont le dénominateur est égal au nombre maximum de places d'accueil pouvant être agréé sur base de la réglementation communautaire.]2
§ 4. Lorsqu'une période de protection de la maternité visée à l'article 114 ou 114bis de la loi coordonnée suit immédiatement une periode d'incapacité de travail, la rémunération perdue a prendre en considération pour le calcul de l'indemnité de maternité est la rémunération perdue qui a été déterminée conformément aux articles 23 à 44, au premier jour de l'incapacité de travail. Toutefois, les dispositions de l'article 42, § 1er, alinéa 2, [5 et l'article 42ter, alinéa 2,]5 ne sont pas applicables pour le calcul de l'indemnité de maternité pendant la période de protection de la maternite visée à l'article 114 de la loi coordonnée.
[2 Cette disposition n'est pas applicable aux gardiennes d'enfants visées à l'article 3, 9°, de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 portant exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs.]2
[6 ...]6
[4 § 5. Lorsque la travailleuse visée à l'article 218 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 prolonge la période de repos postnatal à concurrence de la période pendant laquelle elle a poursuivi une ou plusieurs de ses activités durant une période de protection de la maternité visée à l'article 219ter, § 2, de la sixième semaine ou de la huitième semaine en cas de naissance multiple, à la deuxième semaine y incluse précédant l'accouchement, la rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité de maternité pendant la période de prolongation du repos postnatal est la rémunération journalière moyenne qui a été déterminée au début de la période de protection de la maternité visée à l'article 114 de la loi coordonnée et qui découle de la ou des activités donnant droit à la prolongation du repos postnatal.
L'alinéa 1er est également d'application pour déterminer la rémunération perdue à prendre en considération pendant la période de prolongation du repos postnatal à concurrence de la période pendant laquelle la travailleuse a repris l'exercice de l'une ou de plusieurs de ses activités durant son incapacité de travail, dans les conditions fixées à l'article 100, § 2 de la loi coordonnée, de la sixième semaine ou de la huitième semaine en cas de naissance multiple, à la deuxième semaine y incluse précédant l'accouchement.]4
Modifications
Art.46. De werkdagen en de dagen die daarmee gelijkgesteld worden voor de toepassing van artikel 113, eerste lid van de gecoördineerde wet worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 22.
Art.46. Les jours ouvrables ainsi que les jours assimilés pour l'application de l'article 113, alinéa 1er, de la loi coordonnée, sont déterminés conformément aux dispositions de l'article 22.
Afdeling II. - Data van betaling van de moederschapsuitkering.
Section II. - Dates de paiement de l'indemnité de maternité.
Art.47. De moederschapsuitkering wordt uitbetaald op de data, die in artikel 20, § 1, zijn bepaald voor het uitbetalen van de primaire ongeschiktheidsuitkering.
Evenwel wordt de moederschapsuitkering uitbetaald op de data, bepaald in artikel 20, § 2 als die wordt toegekend aan een gerechtigde, bedoeld in artikel 93 van de gecoördineerde wet.
Evenwel wordt de moederschapsuitkering uitbetaald op de data, bepaald in artikel 20, § 2 als die wordt toegekend aan een gerechtigde, bedoeld in artikel 93 van de gecoördineerde wet.
Art.47. L'indemnité de maternité est payée aux dates qui sont fixées à l'article 20, § 1er, pour le paiement de l'indemnité d'incapacité primaire.
Toutefois, lorsque l'indemnité de maternité est allouée à une titulaire visée à l'article 93 de la loi coordonnée, le paiement de ladite indemnité s'effectue aux dates fixées à l'article 20, § 2.
Toutefois, lorsque l'indemnité de maternité est allouée à une titulaire visée à l'article 93 de la loi coordonnée, le paiement de ladite indemnité s'effectue aux dates fixées à l'article 20, § 2.
Afdeling III. - Te vervullen formaliteiten voor het bekomen van de moederschapsuitkering tijdens een tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet.
Section III. - Formalités à accomplir en vue de l'obtention de l'indemnité de maternité pendant une période de protection de la maternité visée à l'article 114 de la loi coordonnée.
Art.48. De formaliteiten die vervuld moeten worden voor het bekomen van de moederschapsuitkering bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet zijn deze vermeld in artikel 10.
Art.48. Les formalites à accomplir en vue de l'obtention de l'indemnité de maternité visée à l'article 114 de la loi coordonnée sont celles prévues à l'article 10.
Art.49. § 1. De gerechtigde bezorgt aan haar verzekeringsinstelling zo vroeg mogelijk het door het gemeentebestuur uitgereikte geboortebewijs of, bij ontstentenis hiervan, een geneeskundige verklaring die de bevalling bevestigt, of een uittreksel uit de geboorteakte.
(De bepalingen van artikel 18 zijn van toepassing bij het einde van het tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet [3 als de gerechtigde het werk of de gecontroleerde werkloosheid hervat vóór of op de einddatum van het voormelde tijdvak van moederschapsbescherming die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling]3.)
§ 2. [De gerechtigde die haar nabevallingsrust wenst te verlengen krachtens artikel 114, [1 vijfde lid]1, van de gecoördineerde wet, bezorgt bij het verstrijken van het tijdvak van nabevallingsrust aan haar verzekeringsinstelling een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat de voorwaarden van de voormelde bepaling vervuld zijn, met vermelding van de duur van opname van de pasgeborene.
In voorkomend geval bezorgt de gerechtigde bij het einde van de verlenging, zoals bepaald in het eerste lid, aan haar verzekeringsinstelling een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging de pasgeborene verder in de verplegingsinrichting heeft verbleven met vermelding van de duur van de opname.]
(De bepalingen van artikel 18 zijn van toepassing bij het einde van het alzo verlengde tijdvak van moederschapsbescherming [3 als de gerechtigde het werk of de gecontroleerde werkloosheid hervat vóór of op de einddatum van dit tijdvak van moederschapsbescherming die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling]3.)
[2 § 3. De werkneemster die gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om een gedeelte van de facultatieve nabevallingsrust om te zetten in verlofdagen van postnatale rust, overeenkomstig artikel 114, zesde lid, van de gecoördineerde wet, brengt haar verzekeringsinstelling op de hoogte van haar voornemen door het toezenden van de planning die zij eveneens overmaakt aan haar werkgever overeenkomstig artikel 39, derde lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971, ten laatste vier weken vóór het einde van de verplichte nabevallingsrust.
De werkneemster bezorgt vervolgens haar verzekeringsinstelling, binnen de acht dagen die volgen op het einde van de ononderbroken nabevallingsrust, een door haar werkgever ingevulde, gedateerde en ondertekende verklaring die de datum bevestigt waarop zij haar beroepsactiviteiten heeft hervat onder de voorwaarden bedoeld in artikel 39, derde lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971.
Wanneer de werkneemster alle dagen verlof die voortvloeien uit de voormelde omzetting opgenomen heeft, bezorgt de werkgever aan de werkneemster een verklaring die de data van de verlofdagen van postnatale rust vermeldt, evenals het aantal overeenstemmende uren van verlof indien de werkneemster deeltijds was tewerkgesteld bij de aanvang van de moederschapsrust.
De werkneemster bezorgt deze verklaring die geldt als een uitkeringsaanvraag, aan haar verzekeringsinstelling. Deze gaat zo spoedig mogelijk over tot de betaling van de uitkering verschuldigd voor de verlofdagen van postnatale rust.]2
(De bepalingen van artikel 18 zijn van toepassing bij het einde van het tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114 van de gecoördineerde wet [3 als de gerechtigde het werk of de gecontroleerde werkloosheid hervat vóór of op de einddatum van het voormelde tijdvak van moederschapsbescherming die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling]3.)
§ 2. [De gerechtigde die haar nabevallingsrust wenst te verlengen krachtens artikel 114, [1 vijfde lid]1, van de gecoördineerde wet, bezorgt bij het verstrijken van het tijdvak van nabevallingsrust aan haar verzekeringsinstelling een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat de voorwaarden van de voormelde bepaling vervuld zijn, met vermelding van de duur van opname van de pasgeborene.
In voorkomend geval bezorgt de gerechtigde bij het einde van de verlenging, zoals bepaald in het eerste lid, aan haar verzekeringsinstelling een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging de pasgeborene verder in de verplegingsinrichting heeft verbleven met vermelding van de duur van de opname.]
(De bepalingen van artikel 18 zijn van toepassing bij het einde van het alzo verlengde tijdvak van moederschapsbescherming [3 als de gerechtigde het werk of de gecontroleerde werkloosheid hervat vóór of op de einddatum van dit tijdvak van moederschapsbescherming die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling]3.)
[2 § 3. De werkneemster die gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om een gedeelte van de facultatieve nabevallingsrust om te zetten in verlofdagen van postnatale rust, overeenkomstig artikel 114, zesde lid, van de gecoördineerde wet, brengt haar verzekeringsinstelling op de hoogte van haar voornemen door het toezenden van de planning die zij eveneens overmaakt aan haar werkgever overeenkomstig artikel 39, derde lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971, ten laatste vier weken vóór het einde van de verplichte nabevallingsrust.
De werkneemster bezorgt vervolgens haar verzekeringsinstelling, binnen de acht dagen die volgen op het einde van de ononderbroken nabevallingsrust, een door haar werkgever ingevulde, gedateerde en ondertekende verklaring die de datum bevestigt waarop zij haar beroepsactiviteiten heeft hervat onder de voorwaarden bedoeld in artikel 39, derde lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971.
Wanneer de werkneemster alle dagen verlof die voortvloeien uit de voormelde omzetting opgenomen heeft, bezorgt de werkgever aan de werkneemster een verklaring die de data van de verlofdagen van postnatale rust vermeldt, evenals het aantal overeenstemmende uren van verlof indien de werkneemster deeltijds was tewerkgesteld bij de aanvang van de moederschapsrust.
De werkneemster bezorgt deze verklaring die geldt als een uitkeringsaanvraag, aan haar verzekeringsinstelling. Deze gaat zo spoedig mogelijk over tot de betaling van de uitkering verschuldigd voor de verlofdagen van postnatale rust.]2
Art.49. § 1er. La titulaire remet au plus tôt à son organisme assureur l'attestation de naissance délivrée par l'Administration communale ou, à défaut, un certificat médical confirmant l'accouchement ou un extrait de l'acte de naissance.
(Les dispositions de l'article 18 sont d'application à la fin de la période de protection de la maternité visée a l'article 114 de la loi coordonnée [3 , si la titulaire reprend le travail ou le chômage contrôlé avant ou à la date de fin de la période de protection de maternité susvisée communiquée par l'organisme assureur]3.)
§ 2. [La titulaire qui, en vertu de l'article 114, [1 alinéa 5]1 de la loi coordonnée, souhaite prolonger son repos postnatal, remet à son organisme assureur à la fin de la période du repos postnatal une attestation de l'établissement hospitalier, certifiant que les conditions prévues par la disposition précitée sont remplies et mentionnant la durée de l'hospitalisation du nouveau-né.
Le cas échéant, la titulaire remet à son organisme assureur à la fin de la prolongation visée à l'alinéa premier, une nouvelle attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né est resté hospitalisé pendant cette prolongation et mentionnant la durée de l'hospitalisation.]
(Les dispositions de l'article 18 sont d'application à la fin de la période de protection de la maternité ainsi prolongée [3 , si la titulaire reprend le travail ou le chômage contrôlé avant ou à la date de fin de cette période de protection de maternité communiquée par l'organisme assureur]3.)
[2 § 3. La travailleuse qui souhaite faire usage de la faculté de convertir une partie du repos postnatal facultatif en jours de congé de repos postnatal, conformément à l'article 114, alinéa 6, de la loi coordonnée, avertit son organisme assureur de son intention par la remise du planning qu'elle adresse également à son employeur conformément à l'article 39, alinéa 3 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, au plus tard quatre semaines avant la fin du repos postnatal obligatoire.
La travailleuse remet ensuite à son organisme assureur, dans les huit jours qui suivent la fin du repos postnatal ininterrompu, une attestation remplie, datée et signée par son employeur qui confirme la date à laquelle elle a repris ses activités professionnelles dans les conditions visées à l'article 39, alinéa 3, de la loi du 16 mars 1971 sur le travail.
Lorsque la travailleuse a pris tous les jours de congé résultant de la conversion susvisée, l'employeur délivre à la travailleuse une attestation qui mentionne la date des jours de congé de repos postnatal pris ainsi que le nombre d'heures de congé correspondantes si la travailleuse était occupée à temps partiel au début du repos de maternité.
La travailleuse remet cette attestation qui vaut demande d'indemnisation à son organisme assureur. Celui-ci procède au paiement de l'indemnité due pour les jours de congé de repos postnatal, dans les meilleurs délais.]2
(Les dispositions de l'article 18 sont d'application à la fin de la période de protection de la maternité visée a l'article 114 de la loi coordonnée [3 , si la titulaire reprend le travail ou le chômage contrôlé avant ou à la date de fin de la période de protection de maternité susvisée communiquée par l'organisme assureur]3.)
§ 2. [La titulaire qui, en vertu de l'article 114, [1 alinéa 5]1 de la loi coordonnée, souhaite prolonger son repos postnatal, remet à son organisme assureur à la fin de la période du repos postnatal une attestation de l'établissement hospitalier, certifiant que les conditions prévues par la disposition précitée sont remplies et mentionnant la durée de l'hospitalisation du nouveau-né.
Le cas échéant, la titulaire remet à son organisme assureur à la fin de la prolongation visée à l'alinéa premier, une nouvelle attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né est resté hospitalisé pendant cette prolongation et mentionnant la durée de l'hospitalisation.]
(Les dispositions de l'article 18 sont d'application à la fin de la période de protection de la maternité ainsi prolongée [3 , si la titulaire reprend le travail ou le chômage contrôlé avant ou à la date de fin de cette période de protection de maternité communiquée par l'organisme assureur]3.)
[2 § 3. La travailleuse qui souhaite faire usage de la faculté de convertir une partie du repos postnatal facultatif en jours de congé de repos postnatal, conformément à l'article 114, alinéa 6, de la loi coordonnée, avertit son organisme assureur de son intention par la remise du planning qu'elle adresse également à son employeur conformément à l'article 39, alinéa 3 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, au plus tard quatre semaines avant la fin du repos postnatal obligatoire.
La travailleuse remet ensuite à son organisme assureur, dans les huit jours qui suivent la fin du repos postnatal ininterrompu, une attestation remplie, datée et signée par son employeur qui confirme la date à laquelle elle a repris ses activités professionnelles dans les conditions visées à l'article 39, alinéa 3, de la loi du 16 mars 1971 sur le travail.
Lorsque la travailleuse a pris tous les jours de congé résultant de la conversion susvisée, l'employeur délivre à la travailleuse une attestation qui mentionne la date des jours de congé de repos postnatal pris ainsi que le nombre d'heures de congé correspondantes si la travailleuse était occupée à temps partiel au début du repos de maternité.
La travailleuse remet cette attestation qui vaut demande d'indemnisation à son organisme assureur. Celui-ci procède au paiement de l'indemnité due pour les jours de congé de repos postnatal, dans les meilleurs délais.]2
Afdeling IV. - Te vervullen formaliteiten voor het bekomen van de moederschapsuitkering tijdens een tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114bis van de gecoördineerde wet.
Section IV. - Formalités à accomplir en vue de l'obtention de l'indemnité de maternité pendant une période de protection de la maternité visée à l'article 114bis de la loi coordonnée.
Art.50. [1 Om aanspraak te kunnen maken op de moederschapsuitkering tijdens een tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114bis van de gecoördineerde wet, moet de gerechtigde aan haar verzekeringsinstelling de volgende documenten bezorgen:
1° het attest van de werkgever waarin de ten aanzien van haar genomen maatregel van moederschapsbescherming wordt vermeld, evenals de wettelijke bepaling waarop de voormelde maatregel is gesteund;
2° het formulier voor de gezondheidsbeoordeling dat het advies van de preventieadviseur-arbeidsarts over de maatregel van moederschapsbescherming bevat die moet worden genomen, behalve als haar verzekeringsinstelling al over het voornoemde formulier beschikt dat de noodzaak van haar werkverwijdering tijdens de pre- en postnatale periode attesteert ;
3° een attest van de behandelend arts dat de vermoedelijke bevallingsdatum en het gegeven of al dan niet de geboorte van een meerling wordt voorzien, vermeldt in geval van een maatregel van moederschapsbescherming die tijdens de prenatale periode wordt genomen.]1
1° het attest van de werkgever waarin de ten aanzien van haar genomen maatregel van moederschapsbescherming wordt vermeld, evenals de wettelijke bepaling waarop de voormelde maatregel is gesteund;
2° het formulier voor de gezondheidsbeoordeling dat het advies van de preventieadviseur-arbeidsarts over de maatregel van moederschapsbescherming bevat die moet worden genomen, behalve als haar verzekeringsinstelling al over het voornoemde formulier beschikt dat de noodzaak van haar werkverwijdering tijdens de pre- en postnatale periode attesteert ;
3° een attest van de behandelend arts dat de vermoedelijke bevallingsdatum en het gegeven of al dan niet de geboorte van een meerling wordt voorzien, vermeldt in geval van een maatregel van moederschapsbescherming die tijdens de prenatale periode wordt genomen.]1
Modifications
Art.50. [1 Pour pouvoir bénéficier de l'indemnité de maternité pendant la période de protection de la maternité visée à l'article 114bis de la loi coordonnée, la titulaire est tenue de produire à son organisme assureur les documents suivants :
1° l'attestation de l'employeur précisant la mesure de protection de la maternité prise à son égard ainsi que la disposition légale qui sert de fondement à la mesure précitée ;
2° le formulaire d'évaluation de santé reprenant l'avis du conseiller en prévention-médecin du travail quant à la mesure de protection de la maternité à prendre, sauf si son organisme assureur dispose déjà dudit formulaire attestant de la nécessité de son écartement en période pré- et postnatale ;
3° une attestation du médecin traitant précisant la date présumée de l'accouchement ainsi que si une naissance multiple est prévue ou non, en cas de mesure de protection de la maternité prise durant la période prénatale.]1
1° l'attestation de l'employeur précisant la mesure de protection de la maternité prise à son égard ainsi que la disposition légale qui sert de fondement à la mesure précitée ;
2° le formulaire d'évaluation de santé reprenant l'avis du conseiller en prévention-médecin du travail quant à la mesure de protection de la maternité à prendre, sauf si son organisme assureur dispose déjà dudit formulaire attestant de la nécessité de son écartement en période pré- et postnatale ;
3° une attestation du médecin traitant précisant la date présumée de l'accouchement ainsi que si une naissance multiple est prévue ou non, en cas de mesure de protection de la maternité prise durant la période prénatale.]1
Modifications
Art.51. De bepalingen van artikel 10 zijn eveneens van toepassing voor de gerechtigde die aanspraak wenst te maken op moederschapsuitkeringen tijdens het tijdvak van moederschapsbescherming bedoeld in artikel 114bis van de gecoördineerde wet, voor zover die betrekking hebben op die situatie.
De bepalingen van artikel 18 zijn van toepassing bij het einde van het voormelde tijdvak van moederschapsbescherming [1 als de gerechtigde het werk of de gecontroleerde werkloosheid hervat vóór of op de einddatum van dat tijdvak van moederschapsbescherming die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling]1.
De bepalingen van artikel 18 zijn van toepassing bij het einde van het voormelde tijdvak van moederschapsbescherming [1 als de gerechtigde het werk of de gecontroleerde werkloosheid hervat vóór of op de einddatum van dat tijdvak van moederschapsbescherming die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling]1.
Modifications
Art.51. Les dispositions de l'article 10 sont également d'application a la titulaire qui sollicite le bénéfice de l'indemnité de maternité pendant la période de protection de la maternité visée à l'article 114bis de la loi coordonnée, dans la mesure où elles concernent cette situation.
Les dispositions de l'article 18 sont d'application à la fin de la période de protection de la maternité susvisée [1 , si la titulaire reprend le travail ou le chômage contrôlé avant ou à la date de fin de cette période de protection de maternité communiquée par l'organisme assureur]1.
Les dispositions de l'article 18 sont d'application à la fin de la période de protection de la maternité susvisée [1 , si la titulaire reprend le travail ou le chômage contrôlé avant ou à la date de fin de cette période de protection de maternité communiquée par l'organisme assureur]1.
Modifications
Art.52. De bepalingen van hoofdstuk III zijn voor de daarin bedoelde gevallen eveneens van toepassing op de betaling van de moederschapsuitkering.
Art.52. Les dispositions du Chapitre III sont, pour les situations qui y sont visees, également applicables au paiement de l'indemnité de maternité.
Afdeling V. [1 - In aanmerking te nemen gederfd loon voor de berekening van de uitkering voor het omgezet moederschapsverlof bedoeld in artikel 114, zevende lid, van de gecoördineerde wet]1
Section V. [1 - De la rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité pour le congé de maternité converti visé à l'article 114, alinéa 7, de la loi coordonnée]1
Art. 52bis. [1 Het gederfde loon dat in aanmerking genomen moet worden voor de berekening van de uitkering toegekend tijdens het omgezet moederschapsverlof, bedoeld in de artikelen 221 en 222 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, wordt bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 23 tot 44. De bepalingen van artikel 42, § 1, tweede lid en artikel 42ter, tweede lid, zijn echter niet van toepassing voor de berekening van de uitkering tijdens het omgezet moederschapsverlof bedoeld in artikel 221 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.
Voor de gerechtigde die, bij de aanvang van het tijdvak van omgezet moederschapsverlof bedoeld in de artikelen 221 en 222 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, verbonden is door een leerovereenkomst als bedoeld in de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, wordt het gederfde loon vastgesteld overeenkomstig artikel 24, eerste lid.]1
Voor de gerechtigde die, bij de aanvang van het tijdvak van omgezet moederschapsverlof bedoeld in de artikelen 221 en 222 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, verbonden is door een leerovereenkomst als bedoeld in de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst, wordt het gederfde loon vastgesteld overeenkomstig artikel 24, eerste lid.]1
Art. 52bis. [1 La rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité allouée durant le congé de maternité converti visé aux articles 221 et 222 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 est déterminée conformément aux dispositions des articles 23 à 44. Toutefois, les dispositions de l'article 42, § 1er, alinéa 2, et l'article 42ter, alinéa 2, ne sont pas applicables pour le calcul de l'indemnité pendant le congé de maternité converti visé à l'article 221 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996.
Pour le titulaire qui, au début de la période de congé de maternité converti visée aux articles 221 et 222 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 est lié par un contrat d'apprentissage visé à la loi du 19 juillet 1983 sur l'apprentissage des professions exercées par des travailleurs salariés, la rémunération perdue est déterminée conformément à l'article 24, alinéa premier.]1
Pour le titulaire qui, au début de la période de congé de maternité converti visée aux articles 221 et 222 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 est lié par un contrat d'apprentissage visé à la loi du 19 juillet 1983 sur l'apprentissage des professions exercées par des travailleurs salariés, la rémunération perdue est déterminée conformément à l'article 24, alinéa premier.]1
(NOTE : l'alinéa 2 est abrogé. Cette abrogation entre en vigueur le 1er juillet 2015 et ne s'applique qu'aux risques qui surviennent à partir de cette date. )
Modifications
Afdeling VI. [1 - Te vervullen formaliteiten voor het bekomen van de uitkering voor het omgezet moederschapsverlof bedoeld in artikel 114, zevende lid van de gecoördineerde wet]1
Section VI. [1 - Des formalités à accomplir en vue de l'obtention de l'indemnité pour le congé de maternité converti visé à l'article 114, alinéa 7, de la loi coordonnée]1
Art. 52ter. [1 De formaliteiten die vervuld moeten worden voor het bekomen van de uitkering voor het omgezet moederschapsverlof bedoeld in artikel 114, zevende lid van de gecoördineerde wet zijn deze vermeld in artikel 10.
Als de afstamming niet vaststaat, dient de gerechtigde die het omgezet moederschapsverlof wenst op te nemen een verklaring op erewoord aan de verzekeringsinstelling te bezorgen waarbij wordt bevestigd dat hij de voorwaarden vervult om aanspraak te maken op dit verlof krachtens de voorrangsorde bepaald in artikel 30, § 2, [2 derde lid]2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en, als hij zich bevindt in de situatie bedoeld in artikel 30, § 2, [2 derde lid]2, 2° of 3°, van dezelfde wet, dat hij met de moeder niet verbonden is door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor geen ontheffing door de Koning kan worden verleend.
De bepalingen van artikel 18 zijn van toepassing bij het einde van het voormelde tijdvak van omgezet moederschapsverlof [3 als de gerechtigde het werk of de gecontroleerde werkloosheid hervat vóór of op de einddatum van dat tijdvak van omgezet moederschapsverlof die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling]3.
In de situatie bedoeld in artikel 222 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, moet de gerechtigde bij het einde van het omgezet moederschapsverlof aan de verzekeringsinstelling een bewijsstuk van de verplegingsinstelling bezorgen waarin de datum wordt vermeld waarop de hospitalisatie van de moeder een einde heeft genomen.]1
Als de afstamming niet vaststaat, dient de gerechtigde die het omgezet moederschapsverlof wenst op te nemen een verklaring op erewoord aan de verzekeringsinstelling te bezorgen waarbij wordt bevestigd dat hij de voorwaarden vervult om aanspraak te maken op dit verlof krachtens de voorrangsorde bepaald in artikel 30, § 2, [2 derde lid]2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en, als hij zich bevindt in de situatie bedoeld in artikel 30, § 2, [2 derde lid]2, 2° of 3°, van dezelfde wet, dat hij met de moeder niet verbonden is door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor geen ontheffing door de Koning kan worden verleend.
De bepalingen van artikel 18 zijn van toepassing bij het einde van het voormelde tijdvak van omgezet moederschapsverlof [3 als de gerechtigde het werk of de gecontroleerde werkloosheid hervat vóór of op de einddatum van dat tijdvak van omgezet moederschapsverlof die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling]3.
In de situatie bedoeld in artikel 222 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, moet de gerechtigde bij het einde van het omgezet moederschapsverlof aan de verzekeringsinstelling een bewijsstuk van de verplegingsinstelling bezorgen waarin de datum wordt vermeld waarop de hospitalisatie van de moeder een einde heeft genomen.]1
Art. 52ter. [1 Les formalités à accomplir en vue de l'obtention de l'indemnité pour le congé de maternité converti visé l'article 114, alinéa 7, de la loi coordonnée sont celles prévues à l'article 10.
Si la filiation n'est pas établie, le titulaire qui souhaite prendre le congé de maternité converti doit fournir à l'organisme assureur une déclaration sur l'honneur dans laquelle il confirme remplir les conditions pour prétendre audit congé en vertu de l'ordre de priorité fixé à l'article 30, § 2, [2 alinéa 3]2, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail et, s'il se trouve dans la situation visée à l'article 30, § 2, [2 alinéa 3]2, 2° ou 3°, de la même loi, qu'il n'est pas uni avec la mère par un lien de parenté entraînant une prohibition de mariage dont ils ne peuvent être dispensés par le Roi.
Les dispositions de l'article 18 sont d'application à la fin de la période susvisée de congé de maternité converti [3 , si le titulaire reprend le travail ou le chômage contrôlé avant ou à la date de fin de cette période de congé de maternité converti communiquée par l'organisme assureur]3.
Dans l'éventualité visée à l'article 222 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, le titulaire est tenu de remettre à l'organisme assureur à la fin du congé de maternité converti, une attestation de l'établissement hospitalier indiquant la date à laquelle a pris fin l'hospitalisation de la mère.]1
Si la filiation n'est pas établie, le titulaire qui souhaite prendre le congé de maternité converti doit fournir à l'organisme assureur une déclaration sur l'honneur dans laquelle il confirme remplir les conditions pour prétendre audit congé en vertu de l'ordre de priorité fixé à l'article 30, § 2, [2 alinéa 3]2, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail et, s'il se trouve dans la situation visée à l'article 30, § 2, [2 alinéa 3]2, 2° ou 3°, de la même loi, qu'il n'est pas uni avec la mère par un lien de parenté entraînant une prohibition de mariage dont ils ne peuvent être dispensés par le Roi.
Les dispositions de l'article 18 sont d'application à la fin de la période susvisée de congé de maternité converti [3 , si le titulaire reprend le travail ou le chômage contrôlé avant ou à la date de fin de cette période de congé de maternité converti communiquée par l'organisme assureur]3.
Dans l'éventualité visée à l'article 222 de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, le titulaire est tenu de remettre à l'organisme assureur à la fin du congé de maternité converti, une attestation de l'établissement hospitalier indiquant la date à laquelle a pris fin l'hospitalisation de la mère.]1
Afdeling VII. - Te vervullen formaliteiten voor het bekomen van de uitkering voor borstvoedingspauze, bedoeld in [1 artikel 116/5]1 van de gecoördineerde wet.
Section VII. - Des formalités à accomplir en vue de l'obtention de l'indemnité pour pause d'allaitement visée à [1 l'article 116/5]1 de la loi coordonnée.
Art. 52quater. De werkgever bezorgt de betrokkene uiterlijk op de datum van uitbetaling van het loon een attest overeenkomstig het model in bijlage XI, dat het aantal halve uren borstvoedingspauze vermeldt toegekend aan de gerechtigde tijdens de verstreken periode, en het bedrag van het bruto-uurloon dat de betrokkene niet heeft ontvangen ingevolge de borstvoedingspauzes. De werkgever bevestigt met dit attest dat de betrokkene de bewijsstukken heeft overgemaakt die nodig zijn voor de toekenning van de voormelde pauzes.
De gerechtigde bezorgt dit attest, dat tevens als een aanvraag geldt voor uitbetaling, aan haar ziekenfonds.
De werkgever kan de gegevens van bijlage XI langs elektronische weg doorsturen, volgens de voorwaarden bepaald bij de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid.
Het ziekenfonds doet de nodige verificaties en gaat over tot uitbetaling binnen de dertig dagen na de ontvangst van het attest.
De gerechtigde bezorgt dit attest, dat tevens als een aanvraag geldt voor uitbetaling, aan haar ziekenfonds.
De werkgever kan de gegevens van bijlage XI langs elektronische weg doorsturen, volgens de voorwaarden bepaald bij de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid.
Het ziekenfonds doet de nodige verificaties en gaat over tot uitbetaling binnen de dertig dagen na de ontvangst van het attest.
Art. 52quater. Au plus tard à la date de la mise en paiement du salaire, l'employeur délivre à l'intéressée une attestation conforme au modèle repris à l'annexe XI, qui mentionne le nombre de demi-heures de pauses d'allaitement accordées à la titulaire pendant la période écoulée, ainsi que le montant horaire brut de la rémunération que la titulaire n'a pu percevoir en raison des pauses d'allaitement. L'employeur confirme par cette attestation que l'intéressée a remis les documents de preuve requis pour l'octroi des pauses susvisées.
La titulaire transmet cette attestation qui vaut demande d'indemnisation à sa mutualité.
L'employeur peut transmettre les données de l'annexe XI, à l'aide d'un procédé électronique, dans les conditions fixées par la loi du 24 février 2003 concernant la modernisation de la gestion de la sécurité sociale et concernant la communication électronique entre des entreprises et l'autorité fédérale.
La mutualité procède aux vérifications requises et au paiement de l'indemnisation dans les trente jours de la reception de l'attestation.
La titulaire transmet cette attestation qui vaut demande d'indemnisation à sa mutualité.
L'employeur peut transmettre les données de l'annexe XI, à l'aide d'un procédé électronique, dans les conditions fixées par la loi du 24 février 2003 concernant la modernisation de la gestion de la sécurité sociale et concernant la communication électronique entre des entreprises et l'autorité fédérale.
La mutualité procède aux vérifications requises et au paiement de l'indemnisation dans les trente jours de la reception de l'attestation.
HOOFDSTUK IIbis. [1 - Bepalingen die van toepassing zijn op het [2 ...]2 geboorteverlof, het adoptieverlof en het pleegouderverlof respectievelijk bedoeld in de artikelen 223bis, 223ter en 223quinquies van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.]1
Chapitre IIbis. [1 - Dispositions applicables au [2 congé de naissance]2, au congé d'adoption et au congé parental d'accueil respectivement visés aux articles 223bis, 223ter et 223quinquies de l'arrêté royal du 3 juillet 1996.]1
Afdeling I. [1 - In aanmerking te nemen gederfd loon voor de berekening van de uitkering voor het [2 ...]2 geboorteverlof, het adoptieverlof en het pleegouderverlof respectievelijk bedoeld in de artikelen 223bis, 223ter en 223quinquies van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.]1
Section I-[1 - De la rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité pour le [2 congé de naissance]2, le congé d'adoption et le congé parental d'accueil, respectivement visés aux articles 223bis, 223ter et 223quinquies de l'arrêté royal du 3 juillet 1996.]1
Art. 52quinquies. § 1. [2 Het gederfde loon, dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de uitkering voor de [4 ...]4 dagen [5 ...]5 geboorteverlof, bedoeld in artikel 223bis van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, is het gederfde loon dat is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 23 tot 28 dat zou zijn toegekend voor die dagen, indien de werknemer zich niet in een tijdvak van [5 ...]5 geboorteverlof had bevonden.]2
Om het dagloon vast te stellen bedoeld in het eerste lid, wordt evenwel geen rekening gehouden met het aantal werkdagen gelegen in de referentieperiode, maar met het aantal dagen tijdens welke de werknemer normaal gewerkt zou hebben tijdens deze periode.
Voor de uitzendkracht en voor de seizoenarbeider, bedoeld in artikel 27, wordt het gederfde loon vastgesteld [1 overeenkomstig artikel 27]1, zonder dat op dit loon de op grond van die bepaling vastgestelde reductiecoëfficiënt wordt toegepast.
§ 2. Het gederfde loon, dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de uitkering toe te kennen voor de werkdagen van de periode van adoptieverlof, bedoeld in artikel 223ter van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, is het gederfde loon dat is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 23 tot 28.
[3 § 3. Het gederfde loon dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de uitkering toe te kennen voor de werkdagen van de periode van pleegouderverlof, bedoeld in artikel 223quinquies van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, is het gederfde loon dat is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 23 tot 28.]3
Om het dagloon vast te stellen bedoeld in het eerste lid, wordt evenwel geen rekening gehouden met het aantal werkdagen gelegen in de referentieperiode, maar met het aantal dagen tijdens welke de werknemer normaal gewerkt zou hebben tijdens deze periode.
Voor de uitzendkracht en voor de seizoenarbeider, bedoeld in artikel 27, wordt het gederfde loon vastgesteld [1 overeenkomstig artikel 27]1, zonder dat op dit loon de op grond van die bepaling vastgestelde reductiecoëfficiënt wordt toegepast.
§ 2. Het gederfde loon, dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de uitkering toe te kennen voor de werkdagen van de periode van adoptieverlof, bedoeld in artikel 223ter van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, is het gederfde loon dat is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 23 tot 28.
[3 § 3. Het gederfde loon dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de uitkering toe te kennen voor de werkdagen van de periode van pleegouderverlof, bedoeld in artikel 223quinquies van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, is het gederfde loon dat is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 23 tot 28.]3
Modifications
Art. 52quinquies. § 1er. [2 La rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité pour les [4 ...]4 jours de [5 congé de naissance]5, visé à l'article 223bis de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, est la rémunération perdue déterminée conformément aux articles 23 à 28, qui aurait été allouée pour ces journées, si le travailleur ne s'était pas trouvé dans une période de [5 congé de naissance]5.]2
Toutefois, pour déterminer la rémunération journalière visée à l'alinéa 1er, il n'est pas tenu compte du nombre de jours ouvrables que compte la période de référence mais du nombre de jours au cours desquels le travailleur aurait normalement travaillé au cours de cette période.
Pour le travailleur intérimaire et pour le travailleur saisonnier visés à l'article 27, la rémunération perdue est déterminée [1 conformément à l'article 27]1, sans qu'il n'y ait lieu d'appliquer à ladite rémunération le coefficient de réduction déterminé en vertu de cette disposition.
§ 2. La rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité à accorder pour les jours ouvrables de la période de congé d'adoption, visée à l'article 223ter de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, est la rémunération perdue déterminee conformément aux articles 23 à 28.
[3 § 3. La rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité à accorder pour les jours ouvrables de la période de congé parental d'accueil, visée à l'article 223quinquies de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, est la rémunération perdue déterminée conformément aux articles 23 à 28.]3
Toutefois, pour déterminer la rémunération journalière visée à l'alinéa 1er, il n'est pas tenu compte du nombre de jours ouvrables que compte la période de référence mais du nombre de jours au cours desquels le travailleur aurait normalement travaillé au cours de cette période.
Pour le travailleur intérimaire et pour le travailleur saisonnier visés à l'article 27, la rémunération perdue est déterminée [1 conformément à l'article 27]1, sans qu'il n'y ait lieu d'appliquer à ladite rémunération le coefficient de réduction déterminé en vertu de cette disposition.
§ 2. La rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité à accorder pour les jours ouvrables de la période de congé d'adoption, visée à l'article 223ter de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, est la rémunération perdue déterminee conformément aux articles 23 à 28.
[3 § 3. La rémunération perdue à prendre en considération pour le calcul de l'indemnité à accorder pour les jours ouvrables de la période de congé parental d'accueil, visée à l'article 223quinquies de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, est la rémunération perdue déterminée conformément aux articles 23 à 28.]3
Modifications
Afdeling II. [1 - Te vervullen formaliteiten voor het bekomen van de uitkering voor [2 ...]2 geboorteverlof, adoptieverlof en pleegouderverlof respectievelijk bedoeld in de artikelen 223bis, 223ter en 223quinquies van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.]1
Section II. [1 - Formalités à accomplir en vue de l'obtention de l'indemnité pour le [2 congé de naissance]2, le congé d'adoption et le congé parental d'accueil respectivement visés aux articles 223bis, 223ter et 223quinquies de l'arrêté royal du 3 juillet 1996.]1
Art. 52sexies. § 1. [6 De werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor geboorteverlof, bedoeld in artikel 223bis van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, moet hiertoe een aanvraag indienen bij zijn verzekeringsinstelling. Bij die aanvraag moet een uittreksel van de geboorteakte van het kind worden gevoegd.
Als de afstamming niet vaststaat, dient de gerechtigde die het geboorteverlof wenst op te nemen een verklaring op erewoord aan de verzekeringsinstelling te bezorgen waarbij wordt bevestigd dat hij de voorwaarden vervult om aanspraak te maken op dit verlof krachtens de voorrangsorde bepaald in artikel 30, § 2, derde lid van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of in elke andere regeling die een dergelijk verlof onder dezelfde voorwaarden als in artikel 30, § 2 van de voormelde wet van 3 juli 1978 bepaalt en dat hij met de moeder niet verbonden is door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor geen ontheffing door de Koning kan worden verleend.
De bepalingen van artikel 10 zijn ook van toepassing op de werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het voormelde geboorteverlof, voor zover die betrekking hebben op die situatie. De werkgever vult echter de gegevens over het geboorteverlof aan en verzendt die uiterlijk de eerste werkdag van de eerste, tweede, derde en vierde kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin het kind is geboren, voor zover de werknemer een dag geboorteverlof ten laste van de verzekering tijdens de vorige kalendermaand genomen heeft.]6
§ 2. De werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor adoptieverlof bedoeld in artikel 223ter van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, moet hiertoe een aanvraag indienen bij zijn verzekeringsinstelling. Opdat die aanvraag in aanmerking kan worden genomen, moet het kind deel uitmaken van het gezin van de werknemer. Dit bewijs volgt uit de informatie, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of bij gebrek daaraan, uit een document dat de inschrijving van het kind aantoont in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, als deel uitmakend van zijn gezin.
[2 [3 Opdat de aanvraag bedoeld in het eerste lid door de verzekeringsinstelling in aanmerking kan worden genomen, verstrekt de werknemer aan zijn verzekeringsinstelling het document ter staving van de gebeurtenis die het recht op adoptieverlof doet ontstaan :
a) in geval van een binnenlandse adoptie, een kopie van het attest van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap waaruit blijkt dat het kind zich in een lopende adoptieprocedure bevindt en met dit doel aan deze werknemer als adoptant is toevertrouwd;
b) in geval van een interlandelijke adoptie, een kopie van de beslissing tot erkenning van de buitenlandse adoptie afgeleverd door de Dienst internationale adoptie van de FOD Justitie of een uittreksel van de akte van adoptie of, als de twee voormelde documenten niet beschikbaar zijn op het ogenblik van de inschrijving van het kind in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar deze werknemer zijn verblijfplaats heeft, een kopie van het attest van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap waaruit blijkt dat het kind zich in een lopende adoptieprocedure bevindt en met dit doel aan deze werknemer als adoptant is toevertrouwd.]3
In afwijking van de vorige leden, kan de aanvraag al in aanmerking worden genomen vóór de inschrijving van het kind in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft als deel uitmakend van zijn gezin, op voorwaarde dat de werknemer een kopie van het document voorlegt dat de goedkeuring van de beslissing door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap om het kind aan de adoptant toe te vertrouwen overeenkomstig artikel 361-3, 5° of artikel 361-5, 4° van het Burgerlijk Wetboek bewijst wanneer hij het adoptieverlof overeenkomstig artikel 30ter, § 1/1, tweede lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten opneemt.
Wanneer er twee adoptieouders zijn, kan de aanvraag van de werknemer die gebruik maakt van het recht op de bijkomende week of weken bedoeld in artikel 30ter, § 1, tweede lid, van de voormelde wet van 3 juli 1978, slechts in aanmerking worden genomen als hij een verklaring op erewoord voorlegt die, al naargelang het geval, de verdeling van deze weken tussen de twee adoptieouders of de toewijzing van deze week of weken aan de enige adoptieouder die van dit recht gebruik maakt, vastlegt.]2
De bepalingen van artikel 10 zijn ook van toepassing op de werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het voormelde adoptieverlof, voor zover die betrekking hebben op die situatie.
[5 De bepalingen van artikel 18, eerste tot derde lid, zijn van toepassing bij het einde van de periode van voormeld adoptieverlof als de gerechtigde het werk hervat vóór of op de einddatum van dat tijdvak van adoptieverlof die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling.]5
[2 § 3. De werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor pleegouderverlof bedoeld in artikel 223quinquies van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, moet hiertoe een aanvraag indienen bij zijn verzekeringsinstelling. Opdat die aanvraag in aanmerking kan worden genomen, moet het kind dat is geplaatst in het kader van langdurige pleegzorg bedoeld in artikel 30sexies, § 6, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, deel uitmaken van het gezin van de werknemer. Dit bewijs volgt uit de informatie, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of bij gebrek daaraan, uit een document dat de inschrijving van het kind aantoont in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, als deel uitmakend van zijn gezin.
Opdat de aanvraag bedoeld in het eerste lid door de verzekeringsinstelling in aanmerking kan worden genomen, verstrekt de werknemer haar ook een kopie van het document waaruit de plaatsing van het kind bij hem overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming blijkt.
Wanneer er twee pleegouders zijn, kan de aanvraag van de werknemer die gebruik maakt van het recht op de bijkomende week of weken bedoeld in artikel 30sexies, § 1, tweede lid, van de voormelde wet van 3 juli 1978, slechts in aanmerking worden genomen als hij een verklaring op erewoord voorlegt die, al naargelang het geval, de verdeling van deze weken tussen de twee pleegouders of de toewijzing van deze week of weken aan de enige pleegouder die van dit recht gebruik maakt, vastlegt.
De bepalingen van artikel 10 zijn ook van toepassing op de werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het voormelde pleegouderverlof, voor zover die betrekking hebben op die situatie.
[5 De bepalingen van artikel 18, eerste tot derde lid, zijn van toepassing bij het einde van de periode van voormeld pleegouderverlof als de gerechtigde het werk hervat vóór of op de einddatum van dat tijdvak van pleegouderverlof die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling.]5]2
Als de afstamming niet vaststaat, dient de gerechtigde die het geboorteverlof wenst op te nemen een verklaring op erewoord aan de verzekeringsinstelling te bezorgen waarbij wordt bevestigd dat hij de voorwaarden vervult om aanspraak te maken op dit verlof krachtens de voorrangsorde bepaald in artikel 30, § 2, derde lid van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of in elke andere regeling die een dergelijk verlof onder dezelfde voorwaarden als in artikel 30, § 2 van de voormelde wet van 3 juli 1978 bepaalt en dat hij met de moeder niet verbonden is door een band van bloedverwantschap die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor geen ontheffing door de Koning kan worden verleend.
De bepalingen van artikel 10 zijn ook van toepassing op de werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het voormelde geboorteverlof, voor zover die betrekking hebben op die situatie. De werkgever vult echter de gegevens over het geboorteverlof aan en verzendt die uiterlijk de eerste werkdag van de eerste, tweede, derde en vierde kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin het kind is geboren, voor zover de werknemer een dag geboorteverlof ten laste van de verzekering tijdens de vorige kalendermaand genomen heeft.]6
§ 2. De werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor adoptieverlof bedoeld in artikel 223ter van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, moet hiertoe een aanvraag indienen bij zijn verzekeringsinstelling. Opdat die aanvraag in aanmerking kan worden genomen, moet het kind deel uitmaken van het gezin van de werknemer. Dit bewijs volgt uit de informatie, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of bij gebrek daaraan, uit een document dat de inschrijving van het kind aantoont in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, als deel uitmakend van zijn gezin.
[2 [3 Opdat de aanvraag bedoeld in het eerste lid door de verzekeringsinstelling in aanmerking kan worden genomen, verstrekt de werknemer aan zijn verzekeringsinstelling het document ter staving van de gebeurtenis die het recht op adoptieverlof doet ontstaan :
a) in geval van een binnenlandse adoptie, een kopie van het attest van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap waaruit blijkt dat het kind zich in een lopende adoptieprocedure bevindt en met dit doel aan deze werknemer als adoptant is toevertrouwd;
b) in geval van een interlandelijke adoptie, een kopie van de beslissing tot erkenning van de buitenlandse adoptie afgeleverd door de Dienst internationale adoptie van de FOD Justitie of een uittreksel van de akte van adoptie of, als de twee voormelde documenten niet beschikbaar zijn op het ogenblik van de inschrijving van het kind in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar deze werknemer zijn verblijfplaats heeft, een kopie van het attest van de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap waaruit blijkt dat het kind zich in een lopende adoptieprocedure bevindt en met dit doel aan deze werknemer als adoptant is toevertrouwd.]3
In afwijking van de vorige leden, kan de aanvraag al in aanmerking worden genomen vóór de inschrijving van het kind in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft als deel uitmakend van zijn gezin, op voorwaarde dat de werknemer een kopie van het document voorlegt dat de goedkeuring van de beslissing door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap om het kind aan de adoptant toe te vertrouwen overeenkomstig artikel 361-3, 5° of artikel 361-5, 4° van het Burgerlijk Wetboek bewijst wanneer hij het adoptieverlof overeenkomstig artikel 30ter, § 1/1, tweede lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten opneemt.
Wanneer er twee adoptieouders zijn, kan de aanvraag van de werknemer die gebruik maakt van het recht op de bijkomende week of weken bedoeld in artikel 30ter, § 1, tweede lid, van de voormelde wet van 3 juli 1978, slechts in aanmerking worden genomen als hij een verklaring op erewoord voorlegt die, al naargelang het geval, de verdeling van deze weken tussen de twee adoptieouders of de toewijzing van deze week of weken aan de enige adoptieouder die van dit recht gebruik maakt, vastlegt.]2
De bepalingen van artikel 10 zijn ook van toepassing op de werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het voormelde adoptieverlof, voor zover die betrekking hebben op die situatie.
[5 De bepalingen van artikel 18, eerste tot derde lid, zijn van toepassing bij het einde van de periode van voormeld adoptieverlof als de gerechtigde het werk hervat vóór of op de einddatum van dat tijdvak van adoptieverlof die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling.]5
[2 § 3. De werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor pleegouderverlof bedoeld in artikel 223quinquies van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, moet hiertoe een aanvraag indienen bij zijn verzekeringsinstelling. Opdat die aanvraag in aanmerking kan worden genomen, moet het kind dat is geplaatst in het kader van langdurige pleegzorg bedoeld in artikel 30sexies, § 6, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, deel uitmaken van het gezin van de werknemer. Dit bewijs volgt uit de informatie, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of bij gebrek daaraan, uit een document dat de inschrijving van het kind aantoont in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, als deel uitmakend van zijn gezin.
Opdat de aanvraag bedoeld in het eerste lid door de verzekeringsinstelling in aanmerking kan worden genomen, verstrekt de werknemer haar ook een kopie van het document waaruit de plaatsing van het kind bij hem overeenkomstig de toepasselijke regelgeving inzake jeugdbijstand en jeugdbescherming blijkt.
Wanneer er twee pleegouders zijn, kan de aanvraag van de werknemer die gebruik maakt van het recht op de bijkomende week of weken bedoeld in artikel 30sexies, § 1, tweede lid, van de voormelde wet van 3 juli 1978, slechts in aanmerking worden genomen als hij een verklaring op erewoord voorlegt die, al naargelang het geval, de verdeling van deze weken tussen de twee pleegouders of de toewijzing van deze week of weken aan de enige pleegouder die van dit recht gebruik maakt, vastlegt.
De bepalingen van artikel 10 zijn ook van toepassing op de werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het voormelde pleegouderverlof, voor zover die betrekking hebben op die situatie.
[5 De bepalingen van artikel 18, eerste tot derde lid, zijn van toepassing bij het einde van de periode van voormeld pleegouderverlof als de gerechtigde het werk hervat vóór of op de einddatum van dat tijdvak van pleegouderverlof die is meegedeeld door de verzekeringsinstelling.]5]2
Modifications
Art. 52sexies. § 1er. [6 Le travailleur qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé de naissance, visé à l'article 223bis de l'arrêté royal du 3 juillet 1996, est tenu d'introduire une demande à cet effet, auprès de son organisme assureur. Cette demande doit être accompagnée d'un extrait de l'acte de naissance de l'enfant.
Si la filiation n'est pas établie, le titulaire qui souhaite prendre le congé de naissance doit fournir à l'organisme assureur une déclaration sur l'honneur dans laquelle il confirme remplir les conditions pour prétendre audit congé en vertu de l'ordre de priorité fixé à l'article 30, § 2, alinéa 3, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, ou dans toute autre règlementation qui prévoit un tel congé dans les mêmes conditions qu'à l'article 30, § 2, de la loi précitée du 3 juillet 1978, et, ne pas être uni avec la mère par un lien de parenté entraînant une prohibition de mariage dont ils ne peuvent être dispensés par le Roi.
Les dispositions de l'article 10 sont également d'application au travailleur qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé de naissance précité, dans la mesure où elles concernent cette situation. Toutefois, l'employeur complète et transmet les données du congé de naissance, au plus tard le premier jour ouvrable du premier, du deuxième, du troisième et du quatrième mois civil suivant le mois civil au cours duquel l'enfant est né, pour autant que le travailleur ait pris un jour de congé de naissance à charge de l'assurance durant le mois civil qui précède.]6
§ 2. Le travailleur qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé d'adoption visé à l'article 223ter de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 est tenu d'introduire une demande a cet effet, auprès de son organisme assureur. Pour que cette demande puisse être prise en considération, l'enfant doit faire partie du ménage du travailleur. Cette preuve résulte de l'information visée à l'article 3, alinéa 1er, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques ou à défaut, d'un document prouvant l'inscription de l'enfant dans le registre de la population ou dans le registre des étrangers de la commune de résidence du travailleur, comme faisant partie de son ménage.
[2 [3 Pour que la demande visée à l'alinéa 1er puisse être prise en considération par l'organisme assureur, le travailleur fournit à son organisme assureur le document attestant l'évènement qui ouvre le droit au congé d'adoption :
a) en cas d'adoption interne, une copie de l'attestation de l'autorité centrale communautaire compétente qui atteste qu'une procédure d'adoption de l'enfant est en cours et qu'il a été confié à ce travailleur, dans ce but, en tant qu'adoptant;
b) en cas d'adoption internationale, une copie de la décision de reconnaissance de l'adoption étrangère délivrée par le Service adoption internationale du SPF Justice ou un extrait de l'acte d'adoption ou, si les deux documents précités ne sont pas disponibles au moment de l'inscription de l'enfant dans le registre de la population ou le registre des étrangers de la commune de résidence de ce travailleur, une copie de l'attestation de l'autorité centrale communautaire compétente qui atteste qu'une procédure d'adoption de l'enfant est en cours et qu'il a été confié à ce travailleur, dans ce but, en tant qu'adoptant.]3
Par dérogation aux alinéas précédents, la demande peut déjà être prise en compte avant l'inscription de l'enfant dans le registre de la population ou dans le registre des étrangers de la commune de résidence du travailleur, comme faisant partie de son ménage, à condition que le travailleur présente une copie du document qui montre l'approbation, par l'autorité centrale communautaire compétente, de la décision de confier l'enfant à l'adoptant conformément à l'article 361-3, 5° ou l'article 361-5, 4° du Code civil lorsqu'il prend le congé d'adoption conformément à l'article 30ter, § 1er/1, alinéa 2 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail.
Lorsqu'il y a deux parents adoptifs, la demande du travailleur qui utilise le droit à la semaine supplémentaire ou aux semaines supplémentaires visé à l'article 30ter, § 1er, alinéa 2 de la loi du 3 juillet 1978 précitée, ne peut être prise en compte que lorsqu'il présente une déclaration sur l'honneur attestant, selon le cas, de la répartition de ces semaines entre les deux parents adoptifs ou de l'attribution de cette semaine ou de ces semaines au seul parent adoptif qui utilise ce droit.]2
Les dispositions de l'article 10 sont également d'application au travailleur qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé d'adoption susvisé, dans la mesure où elles concernent cette situation.
[5 Les dispositions de l'article 18, alinéas 1 à 3, sont d'application à la fin de la période de congé d'adoption susvisé, si le titulaire reprend le travail avant ou à la date de fin de cette période de congé d'adoption communiquée par l'organisme assureur.]5
[2 § 3. Le travailleur qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé parental d'accueil visé à l'article 223quinquies de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 est tenu d'introduire une demande à cet effet, auprès de son organisme assureur. Pour que cette demande puisse être prise en considération, l'enfant placé dans le cadre du placement familial de longue durée tel que visé à l'article 30sexies, § 6 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail doit faire partie du ménage du travailleur. Cette preuve résulte de l'information visée à l'article 3, alinéa 1er, 5° de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques ou à défaut, d'un document prouvant l'inscription de l'enfant dans le registre de la population ou dans le registre des étrangers de la commune de résidence du travailleur, comme faisant partie de son ménage.
Pour que la demande visée à l'alinéa 1er puisse être prise en considération par l'organisme assureur, le travailleur lui fournit également une copie du document attestant du placement de l'enfant chez lui conformément à la réglementation applicable en matière d'aide à la jeunesse et de protection de la jeunesse.
Lorsqu'il y a deux parents d'accueil, la demande du travailleur qui utilise le droit à la semaine supplémentaire ou aux semaines supplémentaires visé à l'article 30sexies, § 1er, alinéa 2 de la loi du 3 juillet 1978 précitée, ne peut être prise en compte que lorsqu'il présente une déclaration sur l'honneur attestant, selon le cas, de la répartition de ces semaines entre les deux parents d'accueil ou de l'attribution de cette semaine ou de ces semaines au seul parent d'accueil qui utilise ce droit.
Les dispositions de l'article 10 sont également d'application au travailleur qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé parental d'accueil susvisé, dans la mesure où elles concernent cette situation.
[5 Les dispositions de l'article 18, alinéas 1 à 3, sont d'application à la fin de la période de congé parental d'accueil susvisé, si le titulaire reprend le travail avant ou à la date de fin de cette période de congé parental d'accueil communiquée par l'organisme assureur.]5]2
Si la filiation n'est pas établie, le titulaire qui souhaite prendre le congé de naissance doit fournir à l'organisme assureur une déclaration sur l'honneur dans laquelle il confirme remplir les conditions pour prétendre audit congé en vertu de l'ordre de priorité fixé à l'article 30, § 2, alinéa 3, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, ou dans toute autre règlementation qui prévoit un tel congé dans les mêmes conditions qu'à l'article 30, § 2, de la loi précitée du 3 juillet 1978, et, ne pas être uni avec la mère par un lien de parenté entraînant une prohibition de mariage dont ils ne peuvent être dispensés par le Roi.
Les dispositions de l'article 10 sont également d'application au travailleur qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé de naissance précité, dans la mesure où elles concernent cette situation. Toutefois, l'employeur complète et transmet les données du congé de naissance, au plus tard le premier jour ouvrable du premier, du deuxième, du troisième et du quatrième mois civil suivant le mois civil au cours duquel l'enfant est né, pour autant que le travailleur ait pris un jour de congé de naissance à charge de l'assurance durant le mois civil qui précède.]6
§ 2. Le travailleur qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé d'adoption visé à l'article 223ter de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 est tenu d'introduire une demande a cet effet, auprès de son organisme assureur. Pour que cette demande puisse être prise en considération, l'enfant doit faire partie du ménage du travailleur. Cette preuve résulte de l'information visée à l'article 3, alinéa 1er, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques ou à défaut, d'un document prouvant l'inscription de l'enfant dans le registre de la population ou dans le registre des étrangers de la commune de résidence du travailleur, comme faisant partie de son ménage.
[2 [3 Pour que la demande visée à l'alinéa 1er puisse être prise en considération par l'organisme assureur, le travailleur fournit à son organisme assureur le document attestant l'évènement qui ouvre le droit au congé d'adoption :
a) en cas d'adoption interne, une copie de l'attestation de l'autorité centrale communautaire compétente qui atteste qu'une procédure d'adoption de l'enfant est en cours et qu'il a été confié à ce travailleur, dans ce but, en tant qu'adoptant;
b) en cas d'adoption internationale, une copie de la décision de reconnaissance de l'adoption étrangère délivrée par le Service adoption internationale du SPF Justice ou un extrait de l'acte d'adoption ou, si les deux documents précités ne sont pas disponibles au moment de l'inscription de l'enfant dans le registre de la population ou le registre des étrangers de la commune de résidence de ce travailleur, une copie de l'attestation de l'autorité centrale communautaire compétente qui atteste qu'une procédure d'adoption de l'enfant est en cours et qu'il a été confié à ce travailleur, dans ce but, en tant qu'adoptant.]3
Par dérogation aux alinéas précédents, la demande peut déjà être prise en compte avant l'inscription de l'enfant dans le registre de la population ou dans le registre des étrangers de la commune de résidence du travailleur, comme faisant partie de son ménage, à condition que le travailleur présente une copie du document qui montre l'approbation, par l'autorité centrale communautaire compétente, de la décision de confier l'enfant à l'adoptant conformément à l'article 361-3, 5° ou l'article 361-5, 4° du Code civil lorsqu'il prend le congé d'adoption conformément à l'article 30ter, § 1er/1, alinéa 2 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail.
Lorsqu'il y a deux parents adoptifs, la demande du travailleur qui utilise le droit à la semaine supplémentaire ou aux semaines supplémentaires visé à l'article 30ter, § 1er, alinéa 2 de la loi du 3 juillet 1978 précitée, ne peut être prise en compte que lorsqu'il présente une déclaration sur l'honneur attestant, selon le cas, de la répartition de ces semaines entre les deux parents adoptifs ou de l'attribution de cette semaine ou de ces semaines au seul parent adoptif qui utilise ce droit.]2
Les dispositions de l'article 10 sont également d'application au travailleur qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé d'adoption susvisé, dans la mesure où elles concernent cette situation.
[5 Les dispositions de l'article 18, alinéas 1 à 3, sont d'application à la fin de la période de congé d'adoption susvisé, si le titulaire reprend le travail avant ou à la date de fin de cette période de congé d'adoption communiquée par l'organisme assureur.]5
[2 § 3. Le travailleur qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé parental d'accueil visé à l'article 223quinquies de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 est tenu d'introduire une demande à cet effet, auprès de son organisme assureur. Pour que cette demande puisse être prise en considération, l'enfant placé dans le cadre du placement familial de longue durée tel que visé à l'article 30sexies, § 6 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail doit faire partie du ménage du travailleur. Cette preuve résulte de l'information visée à l'article 3, alinéa 1er, 5° de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques ou à défaut, d'un document prouvant l'inscription de l'enfant dans le registre de la population ou dans le registre des étrangers de la commune de résidence du travailleur, comme faisant partie de son ménage.
Pour que la demande visée à l'alinéa 1er puisse être prise en considération par l'organisme assureur, le travailleur lui fournit également une copie du document attestant du placement de l'enfant chez lui conformément à la réglementation applicable en matière d'aide à la jeunesse et de protection de la jeunesse.
Lorsqu'il y a deux parents d'accueil, la demande du travailleur qui utilise le droit à la semaine supplémentaire ou aux semaines supplémentaires visé à l'article 30sexies, § 1er, alinéa 2 de la loi du 3 juillet 1978 précitée, ne peut être prise en compte que lorsqu'il présente une déclaration sur l'honneur attestant, selon le cas, de la répartition de ces semaines entre les deux parents d'accueil ou de l'attribution de cette semaine ou de ces semaines au seul parent d'accueil qui utilise ce droit.
Les dispositions de l'article 10 sont également d'application au travailleur qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé parental d'accueil susvisé, dans la mesure où elles concernent cette situation.
[5 Les dispositions de l'article 18, alinéas 1 à 3, sont d'application à la fin de la période de congé parental d'accueil susvisé, si le titulaire reprend le travail avant ou à la date de fin de cette période de congé parental d'accueil communiquée par l'organisme assureur.]5]2
Modifications
HOOFDSTUK III. - BETALING VAN DE UITKERINGEN AAN DE GEESTESZIEKEN.
CHAPITRE III. - Du paiement des indemnités aux malades mentaux.
Art.53. Wanneer de gehuwde gerechtigde onbekwaam verklaard is of in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven, verzoekt de verzekeringsinstelling de echtgenoot eventueel aan de vrederechter machtiging te vragen om de uitkeringen te ontvangen overeenkomstig artikel 220 van het Burgerlijk Wetboek. Alsdan is het vonnis van de Vrederechter door de verzekeringsinstelling uitvoerbaar op betekening van de griffie waarin is vermeld dat de verzekeringsinstellingschuldenaar moet betalen of de betaling moet stopzetten.
Art.53. Si le titulaire marié est interdit ou dans l'impossibilité de manifester sa volonté, l'organisme assureur invite éventuellement le conjoint à solliciter du juge de Paix l'autorisation de percevoir les indemnités, conformément a l'article 220 du Code civil. Dans ce cas, le jugement rendu par le juge de Paix est exécutoire par l'organisme assureur sur notification du Greffe, indiquant que l'organisme assureur débiteur doit payer ou cesser de payer.
Art.54. De aan de geesteszieke gerechtigden verschuldigde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden betaald onder de volgende voorwaarden :
1° wanneer de geesteszieke noch in een psychiatrische dienst, noch in een gezin ter verpleging is opgenomen :
a) aan de voogd, wanneer de geesteszieke onbekwaam is verklaard;
b) aan de in toepassing van artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek aangestelde voorlopige bewindvoerder wanneer de onbekwaamverklaring van de geesteszieke is gevorderd;
c) aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber of aan zijn zaakwaarnemer wanneer het gaat om een gerechtigde die meerderjarig of een ontvoogde minderjarige is;
d) aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent wanneer de gerechtigde een minderjarige is die uitsluitend onder het ouderlijk gezag staat of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft, die, in toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek, wegens ernstige geestelijke achterlijkheid in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard;
e) aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder het ouderlijk gezag en onder voogdij staat, of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft die in toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek, wegens ernstige geestelijke achterlijkheid in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard.
2° wanneer de geesteszieke in een psychiatrische dienst of in een gezin ter verpleging is opgenomen, worden de uitkeringen in opvolgende orde betaald :
a) aan één van de onder 1° a) of b) bedoelde personen;
b) aan de voorlopige bewindvoerder die door de vrederechter is aangesteld in toepassing van artikel 488bis, c), § 1, van het Burgerlijk Wetboek.
1° wanneer de geesteszieke noch in een psychiatrische dienst, noch in een gezin ter verpleging is opgenomen :
a) aan de voogd, wanneer de geesteszieke onbekwaam is verklaard;
b) aan de in toepassing van artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek aangestelde voorlopige bewindvoerder wanneer de onbekwaamverklaring van de geesteszieke is gevorderd;
c) aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber of aan zijn zaakwaarnemer wanneer het gaat om een gerechtigde die meerderjarig of een ontvoogde minderjarige is;
d) aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent wanneer de gerechtigde een minderjarige is die uitsluitend onder het ouderlijk gezag staat of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft, die, in toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek, wegens ernstige geestelijke achterlijkheid in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard;
e) aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder het ouderlijk gezag en onder voogdij staat, of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft die in toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek, wegens ernstige geestelijke achterlijkheid in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard.
2° wanneer de geesteszieke in een psychiatrische dienst of in een gezin ter verpleging is opgenomen, worden de uitkeringen in opvolgende orde betaald :
a) aan één van de onder 1° a) of b) bedoelde personen;
b) aan de voorlopige bewindvoerder die door de vrederechter is aangesteld in toepassing van artikel 488bis, c), § 1, van het Burgerlijk Wetboek.
Art.54. Les indemnités d'incapacité de travail dues aux titulaires malades mentaux sont payées dans les conditions déterminées ci-après :
1° lorsque le malade mental n'est ni accueilli dans un service psychiatrique, ni soigné en milieu familial :
a) au tuteur, lorsque le malade mental est interdit;
b) à l'administrateur provisoire désigné en application de l'article 1246 du Code judiciaire, lorsque le malade mental est en instance d'interdiction;
c) au titulaire lui-même, à son mandataire ou à son gérant d'affaires, lorsqu'il s'agit d'un titulaire majeur ou d'un mineur d'âge émancipé;
d) à la personne qui exerce l'autorité parentale, lorsque le titulaire est un mineur d'âge, soumis exclusivement à l'autorité parentale ou lorsqu'il s'agit soit d'un mineur soit d'un majeur qui en application de l'article 487bis du Code civil a été placé sous statut de minorité prolongée en raison de son arriération mentale grave;
e) au tuteur, lorsqu'il s'agit d'un mineur d'âge qui est soumis soit exclusivement à la tutelle, soit simultanément à l'autorité parentale et à la tutelle, ainsi que lorsqu'il s'agit d'un mineur ou d'un majeur qui, en application de l'article 487bis du Code civil a été placé sous statut de minorité prolongée en raison de son arriération mentale grave;
2° lorsque le malade mental est accueilli dans un service psychiatrique ou soigné en milieu familial, les indemnités sont payées en ordre successif :
a) à l'une des personnes visées au 1°, a) ou b);
b) à l'administrateur provisoire désigné par le juge de Paix, en application de l'article 488bis, c), § 1er, du Code civil.
1° lorsque le malade mental n'est ni accueilli dans un service psychiatrique, ni soigné en milieu familial :
a) au tuteur, lorsque le malade mental est interdit;
b) à l'administrateur provisoire désigné en application de l'article 1246 du Code judiciaire, lorsque le malade mental est en instance d'interdiction;
c) au titulaire lui-même, à son mandataire ou à son gérant d'affaires, lorsqu'il s'agit d'un titulaire majeur ou d'un mineur d'âge émancipé;
d) à la personne qui exerce l'autorité parentale, lorsque le titulaire est un mineur d'âge, soumis exclusivement à l'autorité parentale ou lorsqu'il s'agit soit d'un mineur soit d'un majeur qui en application de l'article 487bis du Code civil a été placé sous statut de minorité prolongée en raison de son arriération mentale grave;
e) au tuteur, lorsqu'il s'agit d'un mineur d'âge qui est soumis soit exclusivement à la tutelle, soit simultanément à l'autorité parentale et à la tutelle, ainsi que lorsqu'il s'agit d'un mineur ou d'un majeur qui, en application de l'article 487bis du Code civil a été placé sous statut de minorité prolongée en raison de son arriération mentale grave;
2° lorsque le malade mental est accueilli dans un service psychiatrique ou soigné en milieu familial, les indemnités sont payées en ordre successif :
a) à l'une des personnes visées au 1°, a) ou b);
b) à l'administrateur provisoire désigné par le juge de Paix, en application de l'article 488bis, c), § 1er, du Code civil.
Art.55. De uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid verschuldigd aan de gerechtigden die geïnterneerd zijn bij toepassing van de artikelen 7 of 21 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers moeten onder de volgende voorwaarden worden betaald :
1° wanneer de geïnterneerde geplaatst is in een inrichting tot bescherming van de maatschappij;
a) aan de voogd, wanneer betrokkene onbekwaam is verklaard;
b) aan de voorlopige bewindvoerder aangesteld bij toepassing van artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer de onbekwaamverklaring van de geïnterneerde is gevorderd;
c) aan de voorlopige bewindvoerder aangesteld door de Commissie tot bescherming van de maatschappij of aangesteld door de vrederechter bij toepassing van artikel 29 van de voormelde wet van 1 juli 1964;
d) bij ontstentenis van enige aanstelling;
- aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber, of, in de laatste plaats, aan zijn zaakwaarnemer, ongeacht of dit de directeur van de inrichting dan wel een ander persoon is, wanneer de gerechtigde een ontvoogde minderjarige of een meerderjarige is;
- aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, wanneer het een minderjarige betreft die uitsluitend onder het ouderlijk gezag staat;
- aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder het ouderlijk gezag en onder voogdij staat;
2° wanneer de geïnterneerde in een psychiatrische dienst opgenomen is, worden de uitkeringen betaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 54.
1° wanneer de geïnterneerde geplaatst is in een inrichting tot bescherming van de maatschappij;
a) aan de voogd, wanneer betrokkene onbekwaam is verklaard;
b) aan de voorlopige bewindvoerder aangesteld bij toepassing van artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer de onbekwaamverklaring van de geïnterneerde is gevorderd;
c) aan de voorlopige bewindvoerder aangesteld door de Commissie tot bescherming van de maatschappij of aangesteld door de vrederechter bij toepassing van artikel 29 van de voormelde wet van 1 juli 1964;
d) bij ontstentenis van enige aanstelling;
- aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber, of, in de laatste plaats, aan zijn zaakwaarnemer, ongeacht of dit de directeur van de inrichting dan wel een ander persoon is, wanneer de gerechtigde een ontvoogde minderjarige of een meerderjarige is;
- aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, wanneer het een minderjarige betreft die uitsluitend onder het ouderlijk gezag staat;
- aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder het ouderlijk gezag en onder voogdij staat;
2° wanneer de geïnterneerde in een psychiatrische dienst opgenomen is, worden de uitkeringen betaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 54.
Art.55. Les indemnités d'incapacité de travail dues aux titulaires internés par application des articles 7 ou 21 de la loi du 1er juillet 1964 de défense sociale à l'égard des anormaux et des délinquants d'habitude doivent être payées dans les conditions suivantes :
1° lorsque l'intéressé est placé dans un établissement de défense sociale :
a) au tuteur, lorsque l'interné est interdit;
b) à l'administrateur provisoire désigné en application de l'article 1246 du Code judiciaire, lorsque l'interné est en instance d'interdiction;
c) à l'administrateur provisoire désigné par la Commission de défense sociale ou désigné par le juge de Paix en application de l'article 29 de la loi du 1er juillet 1964 précitée;
d) à défaut de toute désignation :
- au titulaire lui-même, à son mandataire, ou, en dernier lieu à son gérant d'affaires sans distinction si celui-ci est le directeur de l'établissement ou une autre personne, si le titulaire est un mineur d'âge émancipé ou majeur;
- à la personne qui exerce l'autorité parentale, lorsqu'il s'agit d'un mineur d'âge soumis exclusivement à l'autorité parentale;
- au tuteur, lorsqu'il s'agit d'un mineur d'âge qui est soumis, soit exclusivement à la tutelle, soit simultanément à l'autorité parentale et à la tutelle;
2° lorsque l'interné est accueilli dans un service psychiatrique, les indemnites sont payées conformément aux dispositions de l'article 54.
1° lorsque l'intéressé est placé dans un établissement de défense sociale :
a) au tuteur, lorsque l'interné est interdit;
b) à l'administrateur provisoire désigné en application de l'article 1246 du Code judiciaire, lorsque l'interné est en instance d'interdiction;
c) à l'administrateur provisoire désigné par la Commission de défense sociale ou désigné par le juge de Paix en application de l'article 29 de la loi du 1er juillet 1964 précitée;
d) à défaut de toute désignation :
- au titulaire lui-même, à son mandataire, ou, en dernier lieu à son gérant d'affaires sans distinction si celui-ci est le directeur de l'établissement ou une autre personne, si le titulaire est un mineur d'âge émancipé ou majeur;
- à la personne qui exerce l'autorité parentale, lorsqu'il s'agit d'un mineur d'âge soumis exclusivement à l'autorité parentale;
- au tuteur, lorsqu'il s'agit d'un mineur d'âge qui est soumis, soit exclusivement à la tutelle, soit simultanément à l'autorité parentale et à la tutelle;
2° lorsque l'interné est accueilli dans un service psychiatrique, les indemnites sont payées conformément aux dispositions de l'article 54.
Art.56. De arbeidsongeschiktheidsuitkeringen verschuldigd aan de gerechtigden die in een gevangenis zijn opgesloten worden betaald :
- aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber, of, in de laatste plaats, aan zijn zaakwaarnemer, ongeacht of dit de directeur van de inrichting dan wel een ander persoon is, wanneer de gerechtigde een ontvoogde minderjarige of een meerderjarige is;
- aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, wanneer het een minderjarige betreft die uitsluitend onder het ouderlijk gezag staat;
- aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder het ouderlijk gezag en onder voogdij staat.
- aan de gerechtigde zelf, aan zijn lasthebber, of, in de laatste plaats, aan zijn zaakwaarnemer, ongeacht of dit de directeur van de inrichting dan wel een ander persoon is, wanneer de gerechtigde een ontvoogde minderjarige of een meerderjarige is;
- aan de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, wanneer het een minderjarige betreft die uitsluitend onder het ouderlijk gezag staat;
- aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder het ouderlijk gezag en onder voogdij staat.
Art.56. Les indemnités d'incapacité de travail dues aux titulaires détenus dans les prisons sont payées :
- au titulaire lui-même, à son mandataire, ou, en dernier lieu, a son gérant d'affaires sans distinction si celui-ci est le directeur de l'établissement ou une autre personne, si le titulaire est un mineur d'âge émancipé ou majeur;
- à la personne qui exerce l'autorité parentale, lorsqu'il s'agit d'un mineur d'âge soumis exclusivement à l'autorité parentale;
- au tuteur, lorsqu'il s'agit d'un mineur d'âge qui est soumis soit exclusivement à la tutelle, soit simultanément à l'autorité parentale et à la tutelle.
- au titulaire lui-même, à son mandataire, ou, en dernier lieu, a son gérant d'affaires sans distinction si celui-ci est le directeur de l'établissement ou une autre personne, si le titulaire est un mineur d'âge émancipé ou majeur;
- à la personne qui exerce l'autorité parentale, lorsqu'il s'agit d'un mineur d'âge soumis exclusivement à l'autorité parentale;
- au tuteur, lorsqu'il s'agit d'un mineur d'âge qui est soumis soit exclusivement à la tutelle, soit simultanément à l'autorité parentale et à la tutelle.
Art.57. Alvorens de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aan de in artikel 54 bedoelde gerechtigden te betalen, doen de verzekeringsinstellingen bij de directeur van de instelling waarin de geesteszieke is opgenomen, of in geval van verpleging in een gezin, bij de vrederechter, navraag naar naam en adres van de persoon die gemachtigd is om deugdelijk kwijting te geven voor de verschuldigde prestaties. Voor nadere waarborgen raadplegen ze, in voorkomend geval, de griffie van de rechtbank van eerste aanleg.
Art.57. Les organismes assureurs, avant de payer les indemnités d'incapacité de travail aux titulaires visés à l'article 54 s'enquièrent auprès du directeur de l'établissement où le malade mental est accueilli ou, en cas de soins en milieu familial, auprès du juge de Paix, du nom et de l'adresse de la personne habilitée à donner valablement quittance des prestations dues. Ils s'entourent le cas échéant, de toutes garanties supplémentaires en consultant le Greffe du Tribunal de 1ere instance.
HOOFDSTUK IV. - INWERKINGTREDING.
CHAPITRE IV. - Entrée en vigueur.
Art.58. Deze verordening treedt in werking de eerste dag van de maand na die waarin zij bekendgemaakt is in het Belgisch Staatsblad en is van toepassing op de arbeidsongeschiktheden die een aanvang nemen ten vroegste op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
De bepalingen van het koninklijk besluit van 31 december 1963 houdende verordening op de uitkeringen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen blijven van toepassing op arbeidsongeschiktheden die een aanvang hebben genomen vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
De bepalingen van het koninklijk besluit van 31 december 1963 houdende verordening op de uitkeringen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen blijven van toepassing op arbeidsongeschiktheden die een aanvang hebben genomen vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Art.58. Le présent règlement entre en vigueur le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel il aura été publié au Moniteur belge et s'applique aux incapacités de travail qui débutent au plus tôt à la date d'entrée en vigueur de ce règlement.
L'incapacité de travail qui a débuté avant l'entree en vigueur du présent règlement reste soumise aux dispositions de l'arrêté royal du 31 décembre 1963 portant règlement des indemnités en matière d'assurance obligatoire soins de santé et indemnités.
L'incapacité de travail qui a débuté avant l'entree en vigueur du présent règlement reste soumise aux dispositions de l'arrêté royal du 31 décembre 1963 portant règlement des indemnités en matière d'assurance obligatoire soins de santé et indemnités.
Art.59. Het koninklijk besluit van 31 december 1963 houdende verordening op de uitkeringen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen wordt opgeheven.
Art.59. L'arrêté royal du 31 décembre 1963 portant règlement des indemnités en matière d'assurance obligatoire soins de sante et indemnités est abrogé.
BIJLAGEN.
ANNEXES.
Art. N1. [1 Bijlage 1. - Gegevens van de aangifte van arbeidsongeschiktheid]1
Art. N1. [1 Annexe I. Données de déclaration d'incapacité de travail.]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 18-05-2022, p. 43382)
Modifications
(Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 18-05-2022, p. 43383
Modifications
Art. N2. Bijlage II. VERKLARING VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31327-31328).
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31327-31328).
Art. N2. Annexe II. Déclaration d'incapacité de travail.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31295 - 31296).
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31295 - 31296).
Art. N3. [1 Bijlage III. - Inlichtingenblad uitkeringen - Luik gerechtigde]1
Art. N3. [1 Annexe III. - Feuille de renseignements indemnités - Volet titulaire.]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 12-03-2020, p. 14957)
(Image non reprise pour des raisons techniques, voir M.B. du 12-03-2020, p. 14962)
Gewijzigd door:
Modifiée par:
Modifications
Modifications
Art. N4. Bijlage IV. Verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31341-31344).
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31341-31344).
Art. N4. Annexe IV. Attestation relative aux conditions d'assurance requises dans le cadre du secteur des indemnités de l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31309 - 31312).
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31309 - 31312).
Art. N5 -1. Bijlage V-1.
1. Erkenning van arbeidsongeschiktheid door de adviserend [1 arts]1
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31345-31346).
2. Erkenning van arbeidsongeschiktheid door de adviserend [1 arts]1
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31347).
1. Erkenning van arbeidsongeschiktheid door de adviserend [1 arts]1
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31345-31346).
2. Erkenning van arbeidsongeschiktheid door de adviserend [1 arts]1
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31347).
Art. N5 -1. Annexe V-1.
1. Reconnaissance de l'incapacité de travail par le médecin-conseil.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31313 - 31314).
2. Reconnaissance de l'incapacité de travail par le médecin-conseil (exemplaire destiné au Service Administratif de l'organisme assureur).
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31315).
1. Reconnaissance de l'incapacité de travail par le médecin-conseil.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31313 - 31314).
2. Reconnaissance de l'incapacité de travail par le médecin-conseil (exemplaire destiné au Service Administratif de l'organisme assureur).
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31315).
Vervangen door :
Modifications
Remplacée par :
Art. N5 -1bis.[1 Bijlage V-1bis.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 16-12-2010, p. 77613-77614)]1
(Formulier niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 16-12-2010, p. 77613-77614)]1
Art. N5 -1rebis.[1 Annexe V-1bis.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 16-12-2010, p. 77621-77622)]1
(Formulaire non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 16-12-2010, p. 77621-77622)]1
Vervangen door : :
Remplacé par :
Art. N5 -2bis.[1 Bijlage V-2bis.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 16-12-2010, p. 77615)]1
(Formulier niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 16-12-2010, p. 77615)]1
Art. N5 -2bis.[1 Annexe V-2bis.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 16-12-2010, p. 77623)]1
(Formulaire non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 16-12-2010, p. 77623)]1
Vervangen door :
Remplacée par :
Art. N6. Bijlage VI. Weigering van de adviserend [1 arts]1 om de arbeidsongeschiktheid te erkennen
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31348-31349).
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31348-31349).
Art. N6. Annexe VI. Refus de reconnaissance de l'incapacité de travail par le médecin-conseil.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31316 - 31317).
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31316 - 31317).
Vervangen door :
Remplacée par :
Modifications
Art. N6 bis.[1 Bijlage VIbis.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 16-12-2010, p. 77616-77617)]1
(Formulier niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 16-12-2010, p. 77616-77617)]1
Art. N6 bis.[1 Annexe VIbis.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 16-12-2010, p. 77624-77625)]1
(Formulaire non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 16-12-2010, p. 77624-77625)]1
Vervangen door:
Remplacée par:
Art. N7 -1. Bijlage VII-1.
1. Einde van arbeidsongeschiktheid.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31350-31351).
2. Einde van arbeidsongeschiktheid.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31352).
1. Einde van arbeidsongeschiktheid.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31350-31351).
2. Einde van arbeidsongeschiktheid.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31352).
Art. N7 -1. Annexe VII-1.
1. Fin de l'incapacité de travail (au sens de la loi coordonnée du 14 juillet 1994).
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31318 - 31319).
2. Fin de l'incapacité de travail (exemplaire destine au Service Administratif de l'organisme assureur).
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31320).
1. Fin de l'incapacité de travail (au sens de la loi coordonnée du 14 juillet 1994).
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31318 - 31319).
2. Fin de l'incapacité de travail (exemplaire destine au Service Administratif de l'organisme assureur).
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31320).
Vervangen door :
Remplacée par :
Art. N7 -1bis.[1 Bijlage VII-1bis.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 16-12-2010, p. 77618-77619)]1
(Formulier niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 16-12-2010, p. 77618-77619)]1
Art. N7 -1rebis.[1 Annexe VII-1bis.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 16-12-2010, p. 77626-77627)]1
(Formulaire non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 16-12-2010, p. 77626-77627)]1
Vervangen door :
Remplacée par :
Art. N7 -2bis.[1 Bijlage VII-2bis.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 16-12-2010, p. 77620)]1
(Formulier niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 16-12-2010, p. 77620)]1
Art. N7 -2bis.[1 Annexe VII-2bis.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 16-12-2010, p. 77628)]1
(Formulaire non repris pour des raisons techniques, voir M.B. du 16-12-2010, p. 77628)]1
Vervangen door :
Remplacée par :
Art. N8. [1 Bijlage VIII. AANGIFTE VAN WERKHERVATTING OF BEWIJS VAN HERVATTING VAN WERKLOOSHEID.]1
Art. N8. [1 Annexe VIII. - Déclaration de reprise ou Attestation de reprise du travail ou du chômage.]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 14-10-2022, p. 73252)
Modifications
(Annexe non reprise pour des raisons techniques. Voir M.B. du 14-10-2022 p. 73253)
Modifications
Art. N9. Bijlage IX. BESLISSING VAN DE [1 ARTS]1 VAN DE ERKENDE GENEESKUNDIGE CONTROLEDIENST VAN DE WERKGEVER.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31355-31355).
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31355-31355).
Modifications
Art. N9. Annexe IX. Décision du médecin du Service de Contrôle médical agréé de l'employeur.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31322 - 31323).
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31322 - 31323).
Art. N10. Bijlage X. BESLISSING VAN DE [1 ARTS]1 VAN DE ERKENDE GENEESKUNDIGE CONTROLEDIENST VAN DE WERKGEVER.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31356).
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 26-11-1997, p. 31356).
Modifications
Art. N10. Annexe X. Décision du médecin du Service de Contrôle médical agréé de l'employeur.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31324).
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 26-11-1997, p. 31324).
Art. N11. <INGEVOEGD bij VARIA 2002-09-18/36, art. 18 ; Inwerkingtreding : 01-07-2002 ; zie ook art. 19 van VARIA 2002-09-18/36> Bijlage XI. Attest met het oog op een uitkering voor borstvoedingspauze.
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. B.St. 09.11.2002, p. 30845>
Gewijzigd bij :
(Formulier niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. B.St. 09.11.2002, p. 30845>
Gewijzigd bij :
Art. N11. Annexe XI. Attestation pour l'indemnisation des pauses d'allaitement.
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 09-11-2002, p. 30863)
Modifiée par :
(Formulaire non repris pour des raisons techniques. Voir M.B. 09-11-2002, p. 30863)
Modifiée par :