Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
15 MEI 1997. - Ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd.
Titre
15 MAI 1997. - Code de déontologie de l'aide à la jeunesse.
Table des matières
Table des matières
Tekst (16)
Texte (16)
Bepalingen.
Dispositions.
Artikel 1. Onverminderd deze regels zorgen de optredende personen ervoor dat zij ook de ethische gedragsregels naleven die aan hun beroep eigen zijn.
Article 1. Sans préjudice du présent code, les intervenants veillent à respecter également les règles déontologiques spécifiques à leur profession.
Art.2. De optredende persoon probeert oplossingen te vinden die de beste ontplooiingsmogelijkheden bieden voor de persoon die de hulp geniet. Hij zorgt, voor zover mogelijk, en indien dit niet strijdig is met de rechten en het belang van de jongere, voor de samenhang van het gezin en houdt rekening met de voorkeursbanden van de jongere, inzonderheid ten aanzien van zijn broers en zussen en zijn leefgenoten.
  De optredende personen stellen de oplossing voor die het meest kans op succes biedt.
  Zij hebben de plicht de oplossing in overweging te nemen die het best past en het best toegankelijk is voor de jongere en, in voorkomend geval, voor zijn gezin.
  De persoon aan wie en voor wie de hulp wordt verleend, moet het doel blijven van het optreden.
Art.2. L'intervenant recherche les solutions les plus épanouissantes pour le bénéficiaire. Il veille, dans toute la mesure du possible, si les droits et l'intérêt du jeune ne s'y opposent pas, à maintenir la cohésion de la famille et tient compte des attachements privilégiés du jeune, notamment à l'égard de ses frères et soeurs et de ses familiers.
  Les intervenants veillent à proposer la solution qui a la meilleure chance de succès.
  Ils ont le devoir d'envisager la solution la plus adaptée et la plus accessible au jeune et s'il échet à sa famille.
  Le bénéficiaire doit rester sujet de l'intervention.
Art.3. De optredende personen mogen in geen geval hun filosofische, godsdienstige of politieke opvattingen opleggen aan de persoon die de hulp geniet. Noch de beslissing houdende verlening of weigering van de hulp, noch de aard van die hulp, mogen steunen op die opvattingen; deze mogen ook geen proselitisme ten aanzien van de persoon die de hulp geniet tot gevolg hebben.
  Met eerbiediging van het belang van de jongere, zijn rechten en verplichtingen, zijn behoeften en zijn bekwaamheden, en met inachtneming van de geldende wettelijke bepalingen, zorgt de optredende persoon ervoor dat het opvoedingsrecht en de opvoedingsplicht van de ouders geëerbiedigd en aangemoedigd worden, inzonderheid op het gebied van de lichamelijke, mentale, geestelijke, morele, sociale en culturele ontwikkeling van hun kind.
  De expressie van de ethische waarden van de persoon die de hulp geniet, moet worden geëerbiedigd, behalve als die met de wet strijdig is.
Art.3. Les intervenants ne peuvent en aucun cas imposer leurs convictions philosophiques, religieuses ou politiques au bénéficiaire de l'aide. Ces convictions ne peuvent fonder ni la décision d'octroi ou de refus de l'aide, ni la nature de cette aide; elles ne peuvent davantage entraîner de prosélytisme auprès du bénéficiaire.
  Dans le respect de l'intérêt du jeune, de ses droits et obligations, de ses besoins, de ses aptitudes et des dispositions légales en vigueur, l'intervenant veille à respecter et à favoriser l'exercice du droit et du devoir d'éducation des parents notamment en ce qui concerne le développement physique, mental, spirituel, moral, social et culturel de leur enfant.
  L'expression des valeurs éthiques du bénéficiaire de l'aide doit être respectée, sauf si elle est contraire à la loi.
Art.4. De optredende personen hebben een permanente opleidings- en informatieplicht.
  Ze zijn verplicht zich regelmatig vragen te stellen over hun beroepspraktijken en zorgen ervoor dat zij aangepast worden aan de evolutie van de kennis en de opvattingen.
  Deze beroepspraktijken mogen niet worden uitgeoefend in een context die de voorrang verleent aan veiligheid of repressie.
Art.4. Les intervenants ont un devoir de formation et d'information permanentes.
  Ils ont l'obligation de remettre en question régulièrement leurs pratiques professionnelles et veillent à les adapter à l'évolution des connaissances et des conceptions.
  Ces pratiques professionnelles ne peuvent s'inscrire dans un contexte prioritairement sécuritaire ou répressif.
Art.5. De optredende personen zien af van elk gedrag dat de geloofwaardigheid van hun ambt bij de personen die de hulp genieten nutteloos en zwaar kan aantasten.
Art.5. Les intervenants s'abstiennent de toute attitude susceptible de nuire inutilement et gravement à la crédibilité de leur fonction auprès des bénéficiaires de l'aide.
Art.6. De optredende personen zijn verplicht, binnen de perken van het mandaat van de gebruiker, van de inachtneming van de wet en van de eerbiediging van het beroepsgeheim, mede te werken met elke persoon of dienst die eenzelfde toestand moet behandelen.
  De medewerking tussen de diensten voor hulpverlening aan de jeugd veronderstelt een wederzijdse kennis van de diensten, hun doelstellingen, hun reglementair kader, hun bevoegdheden en specificiteiten alsook van de personen die in deze diensten werkzaam zijn. De optredende personen moeten dan ook die kennis ontwikkelen door de nodige contacten te leggen met het oog op de aanmoediging van de medewerking tussen de diensten.
  De medewerking tussen de diensten veronderstelt de afbakening en de eerbiediging van de rol en de bevoegdheden van elk van de optredende personen, alsook een uitwisseling van inlichtingen. Die uitwisseling moet geschieden met de medewerking van de betrokken personen, waarbij de jongere en zijn gezin het centrale doel van het optreden moeten blijven.
  Iedere optredende persoon neemt een duidelijke houding aan ten opzichte van de toestand en de andere optredende personen. Hij is verplicht inlichtingen in te winnen over wat reeds werd ondernomen en de keuzen te eerbiedigen die door vorige optredende personen werden gedaan, waarbij hij niet noodzakelijk door die keuzen voor de toekomst is gebonden.
  De medewerking tussen de diensten en de optredende personen moet het mogelijk maken de oplossing te vinden die het meest doeltreffend en eenvoudig is en het best beantwoordt aan de behoeften van de betrokken personen.
  De medewerking veronderstelt ook de eerbiediging van de voorkeursband die de persoon die de hulp geniet, gelegd heeft met een dienst die hij vertrouwt.
Art.6. Les intervenants ont l'obligation, dans les limites du mandat de l'usager, du respect de la loi et du secret professionnel, de travailler en collaboration avec toute personne ou service appelé à traiter une même situation.
  La collaboration entre les services d'aide à la jeunesse suppose une connaissance mutuelle des services, de leurs objectifs, de leur cadre réglementaire, de leurs compétences et spécificités, ainsi que des personnes travaillant dans ces services. Les intervenants sont dès lors tenus de développer cette connaissance par les contacts nécessaires en vue de favoriser la collaboration entre services.
  La collaboration entre les services suppose la délimitation et le respect du rôle et des compétences de chacun des acteurs, ainsi qu'un échange d'informations. Cet échange doit s'effectuer avec la collaboration des personnes concernées, le jeune et sa famille demeurant au centre de l'action.
  Les intervenants adoptent une attitude claire par rapport à la situation et aux autres intervenants. Ils ont le devoir de s'informer des actions déjà entreprises et de respecter les choix opérés par les intervenants précédents sans être nécessairement liés par ces choix pour l'avenir.
  La collaboration entre les services et les intervenants doit permettre la recherche de la solution la plus efficace, la plus simple, et la plus proche des personnes concernées.
  La collaboration suppose aussi le respect du lien privilégié qu'un bénéficiaire d'aide a établi avec un service ou auquel il fait confiance.
Art.7. Onverminderd de bepalingen van artikel 12, mag geen inlichting van persoonlijke, medische, familiale aard, in school- en beroepsverband, en van sociale, economische, etnische, religieuze en filosofische aard over een persoon die de hulp geniet, worden onthuld. Zij mag enkel aan personen die tot het beroepsgeheim gehouden zijn, worden medegedeeld, indien deze mededeling noodzakelijk is om de doelstellingen van de verleende hulp te kunnen bereiken en indien de persoon die de hulp geniet, en in voorkomend geval zijn wettelijke vertegenwoordigers, daar vooraf op de hoogte van worden gebracht.
  De identiteit van de optredende personen die inlichtingen hebben over een persoon die de hulp geniet, moet ter kennis van deze en, in voorkomend geval, van zijn wettelijke vertegenwoordigers, worden gebracht.
  De optredende personen delen aan de personen die de hulp genieten de inlichtingen mede die hen aangaan, ofwel wanneer deze dit vragen, ofwel wanneer de optredende personen van mening zijn dat die mededeling de ontplooiing van de personen die de hulp genieten, kan bevorderen. De optredende personen zorgen ervoor dat de inlichtingen zodanig worden medegedeeld dat de persoon die de hulp geniet daardoor geen ernstige stoornissen zou ondergaan.
  Persoonlijke inlichtingen over andere personen die betrokken zijn bij de hulpverlening aan een persoon mogen hem alleen met de toestemming van die personen worden medegedeeld en indien deze mededeling beantwoordt aan de doelstelling van die hulp.
Art.7. Sans préjudice des dispositions prévues à l'article 12, tout renseignement de nature personnelle, médicale, familiale, scolaire, professionnelle, sociale, économique, ethnique, religieuse, philosophique, relatif à un bénéficiaire de l'aide ne peut être divulgué. Il ne peut être transmis qu'à des personnes tenues au secret professionnel, si cette communication est rendue nécessaire par les objectifs de l'aide dispensée et si elle est portée préalablement à la connaissance du bénéficiaire et, s'il échet, de ses représentants légaux.
  L'identité des intervenants qui sont détenteurs de renseignements de nature personnelle au sujet d'un bénéficiaire doit être portée à la connaissance de celui-ci et, s'il échet, de ses représentants légaux.
  Les intervenants communiquent aux bénéficiaires les informations qui les concernent, soit à la demande de ceux-ci, soit si les intervenants estiment que cette communication est susceptible de favoriser l'épanouissement des bénéficiaires. Les intervenants veillent à ce que les informations soient transmises de manière à ne pas perturber gravement le bénéficiaire.
  Les informations personnelles concernant d'autres personnes impliquées dans l'aide accordée au bénéficiaire ne peuvent lui être communiquées que moyennant l'accord de celles-ci et si cette transmission est conforme à la finalité de cette aide.
Art.8. De optredende personen vergewissen zich ervan dat de persoon die de hulp geniet of zijn vertegenwoordigers met kennis van zaken kunnen oordelen of de hulp noodzakelijk is, wat de aard, het doel en de gevolgen van deze hulp moeten zijn, opdat zij hun rechten zouden mogen doen gelden.
  Zij zijn ertoe verplicht hun voorstellen en beslissingen betreffende die hulp te formuleren in een begrijpelijke en leesbare taal die, onder voorbehoud van de eerbiediging van het beroepsgeheim en het privé-leven van de anderen, de overwegingen in rechte en in feite waarop ze steunen, moet opgeven.
  Van de aldus met redenen omklede voorstellen en beslissingen moet kennis worden gegeven aan de hulpaanvragers, die ertoe worden gemachtigd het beroep in te dienen dat bedoeld is in artikel 37 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd.
  De persoon die voor de hulp in aanmerking komt, heeft recht op volledige informatie betreffende de materiële, medische en psychosociale hulp die hij kan krijgen, inzonderheid op grond van de huidige stand van de kennis en van de geldende wetgeving.
Art.8. Les intervenants s'assurent que le bénéficiaire ou ses représentants apprécient en pleine connaissance de cause la nécessité, la nature et la finalité de l'aide ainsi que ses conséquences et puissent dès lors faire valoir leurs droits.
  Ils sont tenus de formuler leurs propositions et décisions relatives à cette aide dans un langage compréhensible et lisible énonçant, sous réserve du respect du secret professionnel et de la vie privée d'autrui, les considérations de droit et de fait qui les fondent.
  Ces propositions et décisions ainsi motivées doivent être notifiées aux personnes intéressées par l'aide et qui sont autorisées à introduire le recours prévu à l'article 37 du décret du 4 mars 1991 relatif à l'aide à la jeunesse.
  Le bénéficiaire de l'aide a droit à une information complète quant aux aides matérielles, médicales et psycho-sociales dont il est susceptible de bénéficier, notamment en fonction de l'état actuel des connaissances et des législations en vigueur.
Art.9. Wanneer de optredende persoon met bepaalde situaties geconfronteerd wordt, moet hij onderscheiden wat dringend en wat ernstig is.
  Een dringende oplossing moet worden gevonden rekening houdend met het belang van de jongere, zijn lichamelijk of psychisch behoud, buiten elke andere beschouwing.
  De dringende noodzakelijkheid mag geen voorwendsel zijn om een brutale oplossing op te leggen die geen respect heeft voor alle krachten in 't veld en die geen rekening houdt met de bijkomende implicaties en gevolgen van de maatregel.
  Een beslissing die bij wijze van dringende maatregel is getroffen, moet binnen een redelijke en vooraf bepaalde termijn opnieuw worden geëvalueerd.
Art.9. L'intervenant doit veiller dans les situation traitées à distinguer les notions d'urgence et de gravité. L'urgence doit s'apprécier en tenant compte de l'intérêt du jeune, de sa sauvegarde physique ou psychologique et en dehors de toute autre considération.
  Elle ne peut constituer un prétexte pour adopter une solution brutale sans égard à l'ensemble des ressources du terrain, des implications et des conséquences secondaires de la mesure.
  Une décision prise dans le cadre de l'urgence doit être réévaluée dans des délais raisonnables et fixés préalablement.
Art.10. De persoon die voor de hulp in aanmerking komt, moet deze binnen een redelijke termijn krijgen. De optredende personen zorgen er in die zin voor dat zij de termijn bepalen en naleven in verband met de aard, de ernst en de oorsprong van de situatie.
  Behalve als dit door dringende noodzakelijkheid en ernst verantwoord is, zorgen zij er ook voor dat de behandeling van nieuwe situaties niet tot gevolg heeft dat de termijn die voor reeds behandelde situaties werd vastgesteld, niet wordt nageleefd.
  Indien de optredende persoon, na alle beroepskrachten en -middelen die in hun bezit zijn te hebben gebruikt, in de onmogelijkheid verkeren om de nodige hulp binnen een redelijke termijn behoorlijk te verlenen, brengen zij er de personen die voor de hulp in aanmerking komen en de betrokken overheid op de hoogte van, om de wijzigingen in het beleid en de reglementen in te voeren die zij als wenselijk achten.
Art.10. Le bénéficiaire doit recevoir l'aide dans des délais raisonnables. Les intervenants veillent dans ce sens à fixer et à respecter des délais en rapport avec la nature, la gravité et l'origine de la situation.
  Ils veillent aussi, sauf si l'urgence et la gravité le justifient, à ce que le traitement de nouvelles situations n'entrave pas le respect des échéances fixées dans les situations déjà prises en charge.
  Si après avoir utilisé toutes les ressources et moyens professionnels en leur possession, les intervenants sont dans l'impossibilité d'octroyer valablement l'aide nécessaire dans les délais raisonnables, ils en informent les bénéficiaires et les autorités concernées afin de susciter les modifications de la politique et des règlements qu'ils jugent souhaitables.
Art.11. Om een hulpprogramma te kunnen opmaken, evalueert of laat de optredende persoon de situatie evalueren.
  Hij zorgt ervoor dat hij zich van zijn persoonlijke mogelijkheden en van zijn grenzen op beroepsvlak bewust is, en dat hij ermee rekening houdt voor zijn optreden.
  Wordt hij geconfronteerd met een situatie die de gezondheid, de veiligheid of de voorwaarden voor de opvoeding van een jongere ernstig in het gedrang kan brengen en die hij meent niet behoorlijk te kunnen behandelen, dan is hij verplicht te verwijzen naar andere optredende personen waarvan het optreden meer gepast zou zijn of, in voorkomend geval, naar de bevoegde overheid.
  De optredende persoon is verplicht er de persoon die voor de hulp in aanmerking komt op de hoogte van te brengen.
Art.11. Afin d'élaborer un programme d'aide, l'intervenant procède ou fait procéder à l'évaluation de la situation.
  Il veille à prendre conscience de ses possibilités personnelles, de ses limites professionnelles et à agir dans la mesure de celles-ci.
  Confronté à une situation susceptible de compromettre gravement la santé, la sécurité ou les conditions d'éducation d'un jeune et qu'il estime ne pouvoir assumer valablement, il a le devoir d'en référer à d'autres intervenants dont l'action serait plus appropriée ou s'il échet aux autorités compétentes.
  L'intervenant est tenu d'en informer le bénéficiaire.
Art.12. De optredende personen zijn tot het beroepsgeheim gehouden. Dit moet worden verstaan als de verplichting die aangegaan wordt ten aanzien van de persoon die in aanmerking komt voor de hulp, waarbij de waarborg wordt gegeven dat hij het nodige vertrouwen kan hebben in de optredende personen en de diensten. Het mag geenszins tot doel hebben de optredende persoon zelf te beschermen.
  De optredende persoon is tot het beroepsgeheim gehouden ten opzichte van de inlichtingen die hem ter kennis worden gebracht, van de initiatieven die hij moet nemen in het kader van de hulpaanvragen die aan hem worden gericht en ten opzichte van de inhoud van zijn dossiers.
  Hij garandeert die geheimhouding inzonderheid ten opzichte van de organisatie van de gesprekken, de inhoud ervan en van wat eruit voortvloeit. Hij garandeert eveneens het geheim van elke briefwisseling in het kader van zijn optreden.
  Moet de optredende persoon voor het gerecht komen getuigen, dan moet hij het belang van de persoon die de hulp geniet, behartigen.
  Met het oog op een goede hulpverlening mag de optredende persoon met andere personen of diensten samenwerken, telkens als het belang van de persoon die de hulp geniet dit vereist. Deze medewerking moet ter kennis van de persoon die de hulp geniet, worden gebracht. Ze moet vertrouwelijk blijven; alleen feiten en inlichtingen die onontbeerlijk zijn voor de behandeling van de situatie mogen worden uitgewisseld.
  Als de optredende persoon in de onmogelijkheid verkeert om persoonlijk op te treden om de belangen te behartigen en de veiligheid te verzekeren van de persoon die de hulp geniet, zijn gezin of ernstig bedreigde derden, kan hij de staat van noodzakelijkheid inroepen om de nodige inlichtingen aan de bevoegde overheid mede te delen.
  Wanneer de optredende persoon, met het oog op onderwijs, onderzoek of inlichtingen, informatie over de personen die de hulp genieten, verstrekt, is hij ertoe verplicht de anonimiteit en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze personen te waarborgen.
Art.12. Les intervenants sont tenus de respecter le secret professionnel. Ce respect doit être compris comme étant une obligation contractée à l'égard du bénéficiaire de l'aide garantissant la confiance que ce dernier doit pouvoir trouver auprès des intervenants et des services. En aucun cas il ne peut servir à protéger l'intervenant lui-même.
  L'intervenant est tenu au secret professionnel en ce qui concerne les informations portées à sa connaissance, les initiatives qu'il est amené à prendre dans le cadre des demandes d'aide qui lui sont adressées et le contenu de ses dossiers.
  Il garantit notamment ce secret à propos de l'organisation des entretiens, de leur teneur et de ce qui en résulte. Il assure également le secret de toute correspondance adressée dans le cadre de ses actions.
  Appelé à témoigner en justice, l'intervenant se montrera soucieux de l'intérêt du bénéficiaire de l'aide.
  Dans un souci d'aide, l'intervenant peut coopérer avec d'autres personnes ou services chaque fois que l'intérêt du bénéficiaire de l'aide l'exige. Cette collaboration doit être portée à la connaissance du bénéficiaire de l'aide. Elle doit s'exercer dans la discrétion et n'autorise que l'échange de faits et d'informations indispensables à la prise en charge.
  Dans l'impossibilité d'agir personnellement pour défendre les intérêts ou la sécurité du bénéficiaire de l'aide, de sa famille ou de tiers gravement menacés, l'intervenant peut invoquer l'état de nécessité pour transmettre aux autorités compétentes les informations nécessaires.
  Lorsqu'à des fins d'enseignement, de recherche ou d'informations, l'intervenant est amené à utiliser ou transmettre des renseignements sur les bénéficiaires, il est tenu de garantir l'anonymat et le respect de la vie privée en ce qui les concerne.
Art.13. De optredende persoon mag ten aanzien van een zelfde persoon die de hulp geniet niet verschillende ambten uitoefenen die verband houden met de toekenning, de weigering van de toekenning of de concrete verlening van de hulp.
  De optredende persoon mag niet rechtstreeks deelnemen aan de beslissing tot toekenning of tot weigering van de toekenning van hulp aan een gerechtigde persoon, indien hij er een rechtstreeks of onrechtstreeks belang bij kan hebben, ofwel persoonlijk ofwel als gemachtigde of vertegenwoordiger.
Art.13. L'intervenant ne peut exercer à l'égard d'un même bénéficiaire de l'aide plusieurs fonctions liées à l'octroi, au refus d'octroi, ou à la mise en oeuvre de l'aide.
  L'intervenant ne peut participer directement à la décision d'octroi ou de refus d'octroi d'une aide à un bénéficiaire s'il peut y trouver un intérêt direct ou indirect soit à titre personnel, soit au titre de mandataire ou de représentant.
Art.14. Met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, mogen de optredende personen niet deelnemen aan of bijdragen tot de verspreiding en de bekendmaking van inlichtingen door middel van enige media-drager, om te beletten dat de personen die de hulp genieten, zouden kunnen worden geïdentificeerd.
  Hiervan mag alleen worden afgeweken indien dit in het belang van de jongere verantwoord is en met de toestemming van deze, indien hij over een onderscheidingsvermogen beschikt of, zo niet, van de personen die het bestuur over zijn persoon waarnemen.
Art.14. Eu égard au respect de la vie privée, les intervenants doivent s'abstenir de participer ou de contribuer à la diffusion et à la publication d'informations par le biais d'un quelconque support médiatique, de nature à permettre l'identification des bénéficiaires de l'aide.
  Il ne peut y être dérogé que si l'intérêt du jeune le justifie et avec l'accord de celui-ci s'il est capable de discernement ou, dans le cas contraire, de ceux qui administrent sa personne.
Art. 15. De Inrichtende Macht, of haar gemachtigde, moet zich ervan vergewissen dat het gedrag van de personen die zij tewerkstelt niet schadelijk kan zijn voor de personen aan wie zij hulp verlenen.
  Iedere al dan niet bij een arbeidsovereenkomst tewerkgestelde optredende persoon moet een getuigschrift van goed zedelijk gedrag kunnen overleggen.
  Iedere optredende persoon die op de hoogte is van feiten van mishandeling, inzonderheid seksueel misbruik, die door een optredende persoon gepleegd zijn, is ertoe verplicht de bevoegde overheid te verwittigen.
Art. 15. Le pouvoir organisateur ou son mandataire doit s'assurer que le comportement des personnes qu'il occupe n'est pas de nature à être préjudiciable aux bénéficiaires de l'aide qui leur sont confiés.
  Tout intervenant, engagé ou non dans le cadre d'un contrat de travail, doit être reconnu de bonne vie et moeurs et doit pouvoir en attester.
  Tout intervenant ayant connaissance de faits de maltraitance, dont notamment les abus sexuels, commis par un autre intervenant, est tenu d'en informer les autorités compétentes.