Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
27 SEPTEMBER 1995. - Besluit van de Regering over het recht op studietoelagen en het bedrag ervan (VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-01-1997 en tekstbijwerking tot 03-05-2010)
Titre
27 SEPTEMBRE 1995. - Arrêté du Gouvernement concernant le droit aux allocations d'études et leur montant (TRADUCTION). (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 09-01-1997 et mise à jour au 03-05-2010)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (15)
Texte (15)
Artikel 1. Voor de toepassing van het bovengenoemde decreet van 26 juni 1986 geldt dat elk studiejaar in het secundair onderwijs of in het hoger onderwijs onder het niveau ligt van het daaropvolgende studiejaar van hetzelfde cyclus.
  Het universitair onderwijs en het hoger onderwijs van het lange type hebben een hoger niveau dan de andere vormen van het hoger onderwijs.
  In de zin van het decreet wordt een specialisatiestudie of -jaar niet als een studie of studiejaar van hoger niveau beschouwd dan de reeds doorlopen studie in een universiteit of in een hogeschool.
Article 1. Pour l'application du décret du 26 juin 1986 précité, il est considéré que chaque année d'études dans l'enseignement secondaire ou dans l'enseignement supérieur est d'un niveau inférieur à celui de l'année d'études suivante du même cycle.
  L'enseignement universitaire et l'enseignement supérieur de type long ont un niveau supérieur aux autres formes de l'enseignement supérieur.
  Des études ou une année de spécialisation ne sont pas considérées au sens propre du décret comme des études ou comme une année d'études de niveau supérieur aux études universitaires ou supérieures précédemment accomplies.
Art. 1bis. <INGEVOEGD bij BDG 2005-12-22/99, art. 1; Inwerkingtreding : 22-12-2005> § 1. Overeenkomstig de artikelen 2, c), en 5, § 2, van het decreet van 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen worden studietoelagen aan de in het Duitse taalgebied woonachtige en in het buitenland studerende studenten toegekend.
  § 2. Om voor een bepaald studiejaar een toelage te kunnen verkrijgen moet de aanvrager aan de in het bovenvermeld decreet vastgelegde algemene toekenningsvoorwaarden voldoen.
  § 3. Er wordt slechts één studietoelage toegekend voor studies van het hoger onderwijs van het korte of lange type of voor studies van het universitair onderwijs. Elke specialisatie is van het recht op toelagen uitgesloten.
  § 4. De studietoelage van een jaar wordt telkens voor twee semesters toegekend.
  § 5. De toekenningsduur van de toelage is beperkt tot de nominale duur van de gevolgde studies zoals bepaald in het land waarin de student studies volgt.
  § 6. Indien een student zijn studies opgeeft, dan moet de toelage naar rato van de ontbrekende getuigschriften terugbetaald worden.
Art. 1bis. § 1er. Conformément aux articles 2, c), et 5, § 2, du décret du 26 juin 1986 relatif à l'octroi d'allocations d'études, des allocations d'études sont octroyées aux étudiants domiciliés en Communauté germanophone qui poursuivent des études à l'étranger.
  § 2. Pour pouvoir obtenir une allocation pour une année d'études déterminée, le demandeur doit satisfaire aux conditions générales d'octroi prévues dans le décret précité.
  § 3. Il n'est octroyé qu'une seule allocation d'études pour des études supérieures de type court ou de type long ou pour des études universitaires. Toute spécialisation est exclue du droit à une allocation.
  § 4. L'allocation d'études pour une année est octroyée à chaque fois pour 2 semestres.
  § 5. La durée d'octroi de l'allocation est limitée à la durée nominale des études concernées telle que prévue dans le pays où l'étudiant poursuit ses études.
  § 6. Si l'étudiant abandonne ses études, l'allocation doit être remboursée au prorata des certificats manquants.
Art. 1ter. [1 Met toepassing van artikel 13bis van hetzelfde decreet kan aan de studenten die aan een erkend Erasmus-studieverblijf deelnemen, een forfaitaire studietoelage van 75 euro per maand worden toegekend.]1
  
Art. 1ter. [1 En application de l'article 13bis de ce même Décret, les étudiants qui participent à un échange Erasmus reconnu ont droit à une allocation d'études forfaitaire de 75 euros par mois.]1
  
Art.2.   § 1. Het globaal belastbaar inkomen van het gezin van de leerling of student, rekening houdend met het afzonderlijk belastbaar inkomen, en het gelijkaardig inkomen van de persoon die met het onderhoud van de leerlingof student belast is of erin voorziet, mogen de in § 2 vermelde maximumbedragen niet overschrijden.
  (Indien het kadastraal inkomen van de leerling of student en/of van de persoon (personen) die met zijn onderhoud belast is (zijn) of erin voorzie(t)n, het bedrag van (2 500 EUR) overschrijdt, dan verkrijgt de leerling of student geen studietoelage.
  Het kadastraal inkomen wordt na toepassing van de indexering, zoals bepaald bij artikel 518 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in aanmerking genomen.
  Er wordt geen rekening gehouden met :
  a) het kadastraal inkomen van de woning gebruikt door de leerling of student of door de persoon die met zijn onderhoud belast is of erin voorziet;
  b) het kadastraal inkomen van de onroerende goederen die door de leerling of student of door de persoon die met zijn onderhoud belast is of erin voorziet, voor professionele doeleinden gebruikt wordt.
  Er wordt rekening gehouden met het kadastraal inkomen van alle andere onder a) en b) niet opgenomen onroerende goederen die het eigendom zijn van de leerling of student en/of de persoon (personen) die met het onderhoud van de leerling of student belast is (zijn) of erin voorziet)n.
  Vanaf het schooljaar resp. academische jaar 2000-2001 wordt het maximumbedrag bepaald in het eerste lid aangepast aan de stijging van het indexcijfer van de maand december (basis 1988) van het tweede kalenderjaar vóór het jaar waar het betrokken schooljaar begint ten opzichte van het indexcijfer van de maand december (basis 1988) van het derde kalenderjaar vóór het jaar waar het betrokken schooljaar begint, waarbij het indexcijfer vermeld in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen toegepast wordt.)
  Bij overleden van de persoon die met het onderhoud van de leerling of student belast is of erin voorziet, wordt de eventuele uitbetaling van het kapitaal van een levensverzekering niet in aanmerking genomen bij de berekening van het afzonderlijk belastbaar inkomen van die persoon.
  § 2. [1 Voor het secundair onderwijs en het deeltijdse onderwijs gelden de volgende maximumbedragen :
   - 9.557,88 euro, wanneer de leerling alleen voor zijn levensonderhoud instaat;
   - 16.385,78 euro, wanneer hij of de persoon die voor zijn levensonderhoud instaat, fiscaal gezien een persoon ten laste heeft;
   - 21.848,63 euro, wanneer hij of de persoon die voor zijn levensonderhoud instaat, fiscaal gezien twee personen ten laste heeft;
   - 26.968,14 euro, wanneer hij of de persoon die voor zijn levensonderhoud instaat, fiscaal gezien drie personen ten laste heeft;
   - 31.747,09 euro, wanneer hij of de persoon die voor zijn levensonderhoud instaat, fiscaal gezien vier personen ten laste heeft;
   - 36.185,50 euro, wanneer hij of de persoon die voor zijn levensonderhoud instaat, fiscaal gezien vijf personen ten laste heeft.
   Het in lid 1 vermelde bedrag wordt voor elke bijkomende persoon die fiscaal gezien ten laste is, verhoogd met een bedrag van 4.418,53 euro .
   Voor universitair onderwijs en hogeschoolonderwijs en voor het aanvullende secundair beroepsonderwijs gelden volgende maximumbedragen :
   - 11.144,25 euro, wanneer de leerling alleen voor zijn levensonderhoud instaat;
   - 18.108,35 euro, wanneer hij of de persoon die voor zijn levensonderhoud instaat, fiscaal gezien een persoon ten laste heeft;
   - 23.679,06 euro, wanneer hij of de persoon die voor zijn levensonderhoud instaat, fiscaal gezien twee personen ten laste heeft;
   - 28.903,54 euro, wanneer hij of de persoon die voor zijn levensonderhoud instaat, fiscaal gezien drie personen ten laste heeft;
   - 33.776,15 euro, wanneer hij of de persoon die voor zijn levensonderhoud instaat, fiscaal gezien vier personen ten laste heeft;
   - 38.302,53 euro, wanneer hij of de persoon die voor zijn levensonderhoud instaat, fiscaal gezien vijf personen ten laste heeft.
   Het in lid 3 vermelde bedrag wordt voor elke bijkomende persoon die fiscaal gezien ten laste is, verhoogd met een bedrag van 4.529,21 euro.]1

  § 2bis. [1 Vanaf het schooljaar resp. het academiejaar 2009-2010 worden de in § 2 vermelde bedragen aangepast aan de stijging van het indexcijfer dat in het Koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van concurrentievermogen van het land is gedefinieerd voor de maand december (basis 1988) van het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het betrokken schooljaar resp. het betrokken academiejaar begint, tegenover het indexcijfer van de maand december (basis 1988) van het derde kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het betrokken schooljaar resp. het betrokken academiejaar begint.]1
  § 3. Behalve voor de gevallen die in de hierna vermelde artikelen 5 en 6 bedoeld zijn, stemt het in artikel 2, § 2 van dit besluit vermelde inkomen overeen met het inkomen van het voorlaatste kalenderjaar dat het begin van het betrokken school- of academiejaar voorafgaat. Indien dit inkomen vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van de aanvraag niet bekend is, dan geldt het inkomen van het op twee na laatste kalenderjaar.
  
Art.2.   § 1. Le revenu globalement imposable du ménage de l'élève ou de l'étudiant, majoré du revenu distinctement imposable, et le revenu correspondant de la (les) personne(s) qui a (ont) la charge de l'entretien de l'élève ou de l'étudiant ou qui y pourvoi(en)t, ne peut dépasser les maxima indiqués au § 2.
  (Si le revenu cadastral de l'élève ou étudiant et/ou de la (des) personne(s) qui a (ont) la charge de son entretien ou y pourvoi(en)t dépasse (2 500 EUR), l'élève ou étudiant n'obtient pas d'allocation d'études.
  Le revenu cadastral est pris en compte après application de l'indexation telle que prévue à l'article 518 du Code des impôts sur les revenus 1992.
  Pour le calcul, il n'est pas tenu compte :
  a) du revenu cadastral de l'habitation utilisée par l'élève, l'étudiant ou la personne qui a la charge de son entretien ou y pourvoit;
  b) du revenu cadastral des biens immobiliers utilisés à des fins professionnelles par l'étudiant ou la personne qui a la charge de son entretien ou y pourvoit.
  Le revenu cadastral de tous les autres biens immobiliers non visés sous a) et b) qui sont propriété de l'élève ou étudiant et/ou de la (des) personne(s) qui a (ont) la charge de son entretien ou y pourvoi(en)t est pris en considération.
  A partir de l'année scolaire ou académique 2000-2001, le plafond visé au premier alinéa est adapté conformément à l'augmentation de l'indice du mois de décembre (base 1988) de l'avant dernière année civile précédant l'année où débute l'année scolaire en question par rapport à l'indice du mois de décembre (base 1988) de l'antépénultième année civile précédant l'année où débute l'année scolaire en question, en appliquant l'indice mentionné dans l'arrêté royal du 24 décembre 1999 portant exécution de la loi du 6 janvier 1989 de sauvegarde de la compétitivité du pays.)
  En cas de décès de la personne qui a la charge de l'entretien de l'élève ou de l'étudiant ou qui y pourvoit, le paiement éventuel du capital d'assurance vie n'est pas pris en compte lors du calcul du revenu distinctement imposable de cette personne.
  § 2. [1 Pour l'enseignement secondaire et pour la formation secondaire en alternance, les montants maximaux suivants sont d'application :
   - 9.557,88 euro, si l'élève subvient seul à ses besoins;
   - 16.385,78 euro, si l'élève, ou la personne qui subvient à ses besoins, a une personne à charge fiscalement;
   - 21.848,63 euro, si l'élève, ou la personne qui subvient à ses besoins, a deux personnes à charge fiscalement;
   - 26.968,14 euro, si l'élève, ou la personne qui subvient à ses besoins, a trois personnes à charge fiscalement;
   - 31.747,09 euro, si l'élève, ou la personne qui subvient à ses besoins, a quatre personnes à charge fiscalement;
   - 36.185,50 euro, si l'élève, ou la personne qui subvient à ses besoins, a cinq personnes à charge fiscalement.
   Le montant mentionné au paragraphe 1 est majoré de 4.418,53 euro pour chaque personne supplémentaire fiscalement à charge.
   Pour l'enseignement universitaire ou de niveau universitaire, ainsi que pour la formation secondaire professionnelle complémentaire, les montants maximaux suivants sont d'application :
   - 11.144,25 euro, si l'étudiant subvient seul à ses besoins;
   - 18.108,35 euro, si l'étudiant, ou la personne qui subvient à ses besoins, a une personne à charge fiscalement;
   - 23.679,06 euro, si l'étudiant, ou la personne qui subvient à ses besoins, a deux personnes à charge fiscalement;
   - 28.903,54 euro, si l'étudiant, ou la personne qui subvient à ses besoins, a trois personnes à charge fiscalement;
   - 33.776,15 euro, si l'étudiant, ou la personne qui subvient à ses besoins, a quatre personnes à charge fiscalement;
   - 38.302,53 euro, si l'étudiant, ou la personne qui subvient à ses besoins, a cinq personnes à charge fiscalement.
   Le montant mentionné au paragraphe 3 est majoré de 4.529,21 euro pour chaque personne supplémentaire fiscalement à charge.]1

  § 2bis. [1 A partir de l'année scolaire ou universitaire 2009-2010, les montants mentionnés au § 2 seront adaptés à l'augmentation du taux directeur d'indexation pour le mois de décembre (base 1988) de la seconde année civile précédant l'année pendant laquelle l'année scolaire ou universitaire démarre, comparé au taux directeur d'indexation pour le mois de décembre (base 1988) de la troisième année civile précédant l'année pendant laquelle l'année scolaire ou universitaire démarre, comme le stipule l'Arrêté Royal du 24 décembre 1993 en application de la loi du 6 janvier 1989 sur le maintien de la compétitivité du pays.]1
  § 3. Hormis dans les cas prévus aux articles 5 et 6 ci-après, le revenu visé à l'article 2, § 2 du présent arrêté correspond à celui de l'avantdernière année civile précédant le début de l'année scolaire ou académique envisagée. Au cas où ce revenu n'est pas connu avant l'expiration du délai fixé pour l'introduction de la demande, on prend en considération le revenu de l'antépénultième année civile.
  
Art.3. Wanneer meerdere leden van een gezin een onderwijs in een universiteit of een hogeschool volgen, dan telt elke student voor twee personen - met uitzondering van de aanvrager.
Art.3. Lorsque plusieurs membres d'une famille poursuivent des études supérieures ou universitaires, chaque étudiant compte alors pour deux personnes, à l'exception du demandeur.
Art. 4.   § 1. (Onverminderd de bepalingen van de artikelen 5 en 6 van dit besluit stemt het jaarlijks bedrag van de studietoelage voor een leerling van het secundair onderwijs of van het onderwijs met beperkt leerplan of voor een student van een universiteit of hogeschool overeen met het resultaat van een vermenigvuldiging waarvan het vermenigvuldigtal een forfait is dat in artikel 4, § 6, in uitgedrukt is en waarvan de vermenigvuldiger een puntental is. Dit resultaat wordt op volle afgerond.)
  § 2. Het puntental kan uit de tabellen van de hierna vermelde paragrafen 4 en 5 afgelezen worden en hangt van de volgende parameters af:
  1° de inkomensklassen van de in artikel 2, § 2 bedoelde personen, waarbij de indelingen en maxima in de tabel van § 3 afgelezen kunnen worden rekening houdend met de personen die in de artikelen 2 en 3 als personen fiscaal ten laste beschouwd zijn;
  2° de ligging van de woonplaats van de leerling of student;
  3° het feit dat de student kinderbijslagen of wezenuitkeringen krijgt of niet.
  § 3. [1 Er zijn vijf inkomenscategorieën, die een nummer van I tot V dragen :
   1. Voor het secundair onderwijs en voor het deeltijds onderwijs :
   Jaarlijks inkomen (in euro)
Art. 4.   § 1. (Sans préjudice des dispositions des articles 5 et 6 de cet arrêté, le montant annuel des allocations d'études pour un élève de l'enseignement secondaire ou de l'enseignement à horaire réduit ou pour un étudiant de l'enseignement universitaire ou supérieur ou de l'enseignement professionnel secondaire complémentaire équivaut au résultat d'une multiplication dont le multiplicande est un forfait exprimé en à l'article 4, § 6, et dont le multiplicateur est un nombre de points. Ce résultat est arrondi en entiers.)
  § 2. Ce nombre de points figure aux tableaux des paragraphes 4 et 5 cidessous et dépend des,paramètres suivants:
  1° des classes de revenus des personnes visées à l'article 2, § 2, où les répartitions et les plafonds devant être relevés dans tableau du § 3 cidessous en tenant compte des personnes qui, aux articles 2 et 3, sont considérées comme fiscalement à charge;
  2° du lieu où l'élève ou l'étudiant est domicilié;
  3° du fait que l'étudiant reçoit ou non des allocations familiales ou d'orphelin;
  § 3. [1 Il y a cinq catégories de revenus, numérotées de I à V :
   1. Pour l'enseignement secondaire et la formation secondaire en alternance :
   Revenus annuels (en euros)
Personen ten lasteIIIIIIIVV
  
09.557,888.143,316.107,494.071,662.035,83
  
116.385,7813.960,6810.470,516.980,343.490,17
  
221.848,6318.615,0313.961,279.307,524.653,76
  
326.968,1422.976,8617.232,6411.488,435.744,21
  
431.747,0927.048,5220.286,3913.524,266.762,13
  
536.185,5030.830,0523.122,5315.415,027.707,51
  
6 + meer+ 4.418,53+ 3.764,58+ 2.823,45+ 1.882,30+ 941,15
Personen ten lasteIIIIIIIVV
09.557,888.143,316.107,494.071,662.035,83
116.385,7813.960,6810.470,516.980,343.490,17
221.848,6318.615,0313.961,279.307,524.653,76
326.968,1422.976,8617.232,6411.488,435.744,21
431.747,0927.048,5220.286,3913.524,266.762,13
536.185,5030.830,0523.122,5315.415,027.707,51
6 + meer+ 4.418,53+ 3.764,58+ 2.823,45+ 1.882,30+ 941,15
Personnes à chargeIIIIIIIVV
  
09 557,888 143,316 107,494 071,662 035,83
  
116 385,7813 960,6810 470,516 980,343 490,17
  
221 848,6318 615,0313 961,279 307,524 653,76
  
326 968,1422 976,8617 232,6411 488,435 744,21
  
431 747,0927 048,5220 286,3913 524,266 762,13
  
536 185,5030 830,0523 122,5315 415,027 707,51
  
6 et plus+ 4 418,53+ 3 764,58+ 2 823,45+ 1 882,30+ 941,15
Personnes à chargeIIIIIIIVV
09 557,888 143,316 107,494 071,662 035,83
116 385,7813 960,6810 470,516 980,343 490,17
221 848,6318 615,0313 961,279 307,524 653,76
326 968,1422 976,8617 232,6411 488,435 744,21
431 747,0927 048,5220 286,3913 524,266 762,13
536 185,5030 830,0523 122,5315 415,027 707,51
6 et plus+ 4 418,53+ 3 764,58+ 2 823,45+ 1 882,30+ 941,15
  2. Voor het universitair onderwijs en het hogeschoolonderwijs en voor het aanvullend secundair beroepsonderwijs :
   Jaarlijks inkomen (in euro)
  2. Pour l'enseignement universitaire ou de niveau universitaire, ainsi que pour la formation secondaire professionnelle complémentaire :
   Revenus annuels (en euros)
Personen ten lasteIIIIIIIVV
  
011.144,259.494,907.121,184.747,452.373,73
  
118.108,3515.428,3111.571,247.714,163.857,08
  
223.679,0620.174,5615.130,9210.087,285.043,64
  
328.903,5424.625,8218.469,3612.312,916.156,45
  
433.776,1528.777,2821.582,9614.388,647.194,32
  
538.302,5332.633,7624.475,3216.316,888.158,44
  
6 + meer+ 4.529,21+ 3.858,89+ 2.894,17+ 1.929,44+ 964,72
Personen ten lasteIIIIIIIVV
011.144,259.494,907.121,184.747,452.373,73
118.108,3515.428,3111.571,247.714,163.857,08
223.679,0620.174,5615.130,9210.087,285.043,64
328.903,5424.625,8218.469,3612.312,916.156,45
433.776,1528.777,2821.582,9614.388,647.194,32
538.302,5332.633,7624.475,3216.316,888.158,44
6 + meer+ 4.529,21+ 3.858,89+ 2.894,17+ 1.929,44+ 964,72
]1
  § 3bis. [1 Vanaf het schooljaar resp. het academiejaar 2009-2010 worden de in § 3 vermelde bedragen aangepast aan de stijging van het indexcijfer dat in het Koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van concurrentievermogen van het land is gedefinieerd voor de maand december (basis 1988) van het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het betrokken schooljaar resp. het betrokken academiejaar begint, tegenover het indexcijfer van de maand december (basis 1988) van het derde kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het betrokken schooljaar resp. het betrokken academiejaar begint.]1
  § 4. Voor het secundair onderwijs (het onderwijs met beperkt leerplan en het aanvullend secundair beroepsonderwijs,) wordt met de hoofdletter A de leerling bedoeld die niet in een internaat leeft; met B de leerling die in een internaat leeft of voor een kamer een huurprijs betaalt; met D de volle wees die fiscaal voor niemand een persoon ten laste is.
Personnes à chargeIIIIIIIVV
  
011 144,259 494,907 121,184 747,452 373,73
  
118 108,3515 428,3111 571,247 714,163 857,08
  
223 679,0620 174,5615 130,9210 087,285 043,64
  
328 903,5424 625,8218 469,3612 312,916 156,45
  
433 776,1528 777,2821 582,9614 388,647 194,32
  
538 302,5332 633,7624 475,3216 316,888 158,44
  
6 et plus+ 4 529,21+ 3 858,89+ 2 894,17+ 1 929,44+ 964,72
Personnes à chargeIIIIIIIVV
011 144,259 494,907 121,184 747,452 373,73
118 108,3515 428,3111 571,247 714,163 857,08
223 679,0620 174,5615 130,9210 087,285 043,64
328 903,5424 625,8218 469,3612 312,916 156,45
433 776,1528 777,2821 582,9614 388,647 194,32
538 302,5332 633,7624 475,3216 316,888 158,44
6 et plus+ 4 529,21+ 3 858,89+ 2 894,17+ 1 929,44+ 964,72
]1
  § 3bis. [1 A partir de l'année scolaire ou universitaire 2009-2010, les montants mentionnés au § 3 seront adaptés à l'augmentation du taux directeur d'indexation pour le mois de décembre (base 1988) de la seconde année civile précédant l'année pendant laquelle l'année scolaire ou universitaire démarre, comparé au taux directeur d'indexation pour le mois de décembre (base 1988) de la troisième année civile précédant l'année pendant laquelle l'année scolaire ou universitaire démarre, comme le stipule l'Arrêté Royal du 24 décembre 1993 en application de la loi du 6 janvier 1989 sur le maintien de la compétitivité du pays.]1
  § 4. En ce qui concerne l'enseignement secondaire, (l'enseignement à horaire réduit et l'enseignement professionnel secondaire complémentaire,) la lettre A désigne l'élève qui ne vit pas en internat; la lettre B désigne l'élève qui vit en internat ou paie la location d'une chambre, la lettre D l'orphelin de père et de mère qui fiscalement n'est à charge de personne.
                                  Categorie. - Puntental
                                  Categorie. - Nombre de points
             I            II            III             IV               V
             I            II            III             IV               V
  A          5             7              9             10               12
  B         15            21             27             30               36
  D         60
  A          5             7              9             10               12
  B         15            21             27             30               36
  D         60
  § 5. (In de volgende puntentabel voor het universitair en hoger onderwijs hebben de hoofdletters de volgende betekenis :
  Met de letter A wordt de student bedoeld die zijn woonplaats ofwel in de gemeente heeft, waarin de universiteit of hogeschool die hij bezoekt ligt, ofwel in een gemeente op een maximale afstand van 10 km.
  Met de letter B wordt de student bedoeld die zich niet in het onder A vermeld geval bevindt en die iedere dag de afstand tot de onderwijsinrichting aflegt.
  Met de letter C wordt de student bedoeld die in een internaat, een studententehuis of in een huurhuis leeft en een huurprijs betaalt.
  Met de letter F wordt de student bedoeld die een kinderbijslag of een wezenuitkering krijgt; met de letter K degene die deze toelage niet krijgt.
  Met de letter D wordt de volle wees bedoeld, die fiscaal voor niemand een persoon ten laste is.
  § 5. ( Dans le tableau de points ci-dessous concernant l'enseignement universitaire et supérieur, les lettres majuscules ont les significations suivantes :
  - La lettre A désigne l'étudiant ayant son domicile soit dans la commune dans laquelle se trouve l'université ou l'école supérieure qu'il fréquente, soit dans une commune située à une distance de 10 km au plus.
  - La lettre B désigne l'étudiant qui ne se trouve pas dans le cas de figure A et qui doit quotidiennement effectuer des trajets jusqu'à l'établissement d'enseignement.
  - La lettre C désigne l'étudiant qui loge dans un internat, un foyer pour étudiants ou dans une habitation prise en location et qui paie un loyer.
  - La lettre F désigne l'étudiant qui percoit des allocations familiales ou d'orphelin; la lettre K concerne celui qui n'obtient pas ces allocations.
  - La lettre D désigne l'orphelin de père et de mère qui n'est fiscalement à la charge de personne.
  Categorie - Puntental
                I     II     III     IV     V
  

Modifications

A       F     6      9      12     16     20
K     8     11      15     20     24
B       F     8     11      15     19     23
K    10     13      18     23     27
C       F    13     18      23     35     40
K    16     23      27     41     45
D            45
                 Categorie. - Nombre de points.
  § 6. [1 Het forfait bedraagt al naar gelang van het onderwijsniveau :
                      I     II     III     IV     V
Lager secundair onderwijs :11,72 euro
  
Hoger secundair onderwijs en deeltijds onderwijs :21,58 euro
  
Uitbreidende secundair beroepsonderwijs :24,60 euro
  
Hogeschoolonderwijs en universitair onderwijs :60,21 euro
Lager secundair onderwijs :11,72 euro
Hoger secundair onderwijs en deeltijds onderwijs :21,58 euro
Uitbreidende secundair beroepsonderwijs :24,60 euro
Hogeschoolonderwijs en universitair onderwijs :60,21 euro
]1
  § 7. De bedragen van de studietoelage mogen slechts op een rekening in België worden gestort.
  
  A         F         6      9      12     16     20
            K         8     11      15     20     24
  B         F         8     11      15     19     23
            K        10     13      18     23     27
  C         F        13     18      23     35     40
            K        16     23      27     41     45
  D                  45
-
  § 6. [1 Le montant forfaitaire est fixé comme suit en fonction de chaque niveau d'enseignement :
-
Enseignement secondaire inférieur :11,72 euro
  
Enseignement secondaire supérieur et en alternance :21,58 euro
  
Formation secondaire complémentaire professionnelle :24,60 euro
  
Enseignement universitaire ou de niveau universitaire :60,21 euro
Enseignement secondaire inférieur :11,72 euro
Enseignement secondaire supérieur et en alternance :21,58 euro
Formation secondaire complémentaire professionnelle :24,60 euro
Enseignement universitaire ou de niveau universitaire :60,21 euro
]1
  § 7. Les montants de l'allocation d'études ne peuvent être versés que sur un compte en Belgique.
  
  § 5. (In de volgende puntentabel voor het universitair en hoger onderwijs hebben de hoofdletters de volgende betekenis :
  Met de letter A wordt de student bedoeld die zijn woonplaats ofwel in de gemeente heeft, waarin de universiteit of hogeschool die hij bezoekt ligt, ofwel in een gemeente op een maximale afstand van 10 km.
  Met de letter B wordt de student bedoeld die zich niet in het onder A vermeld geval bevindt en die iedere dag de afstand tot de onderwijsinrichting aflegt.
  Met de letter C wordt de student bedoeld die in een internaat, een studententehuis of in een huurhuis leeft en een huurprijs betaalt.
  Met de letter F wordt de student bedoeld die een kinderbijslag of een wezenuitkering krijgt; met de letter K degene die deze toelage niet krijgt.
  Met de letter D wordt de volle wees bedoeld, die fiscaal voor niemand een persoon ten laste is.  Categorie - Puntental                I     II     III     IV     V  

Modifications

A       F     6      9      12     16     20          K     8     11      15     20     24  B       F     8     11      15     19     23          K    10     13      18     23     27  C       F    13     18      23     35     40          K    16     23      27     41     45  D            45
  § 5. ( Dans le tableau de points ci-dessous concernant l'enseignement universitaire et supérieur, les lettres majuscules ont les significations suivantes :
  - La lettre A désigne l'étudiant ayant son domicile soit dans la commune dans laquelle se trouve l'université ou l'école supérieure qu'il fréquente, soit dans une commune située à une distance de 10 km au plus.
  - La lettre B désigne l'étudiant qui ne se trouve pas dans le cas de figure A et qui doit quotidiennement effectuer des trajets jusqu'à l'établissement d'enseignement.
  - La lettre C désigne l'étudiant qui loge dans un internat, un foyer pour étudiants ou dans une habitation prise en location et qui paie un loyer.
  - La lettre F désigne l'étudiant qui percoit des allocations familiales ou d'orphelin; la lettre K concerne celui qui n'obtient pas ces allocations.
  - La lettre D désigne l'orphelin de père et de mère qui n'est fiscalement à la charge de personne.                 Categorie. - Nombre de points.                             I     II     III     IV     V         A         F         6      9      12     16     20            K         8     11      15     20     24  B         F         8     11      15     19     23            K        10     13      18     23     27  C         F        13     18      23     35     40            K        16     23      27     41     45  D                  45
Art. 5. § 1. Indien de leerling of student uitsluitend zelf in zijn onderhoud voorziet, kan het in aanmerking genomen inkomen tot zijn eigen inkomen beperkt worden, voorzover hij over een beroepsinkomen en/of vervangingsinkomst beschikt heeft, beschikt of beschikken zal:
  1° ofwel tijdens het kalenderjaar dat het jaar van de aanvraag voorafgaat en tijdens het kalenderjaar van de aanvraag;
  2° ofwel tijdens het kalenderjaar van de aanvraag en tijdens het kalenderjaar dat volgt op het begin van het betrokken school- of academiejaar.
  Het verkregen inkomen mag niet lager zijn dan (4 125 EUR) voor elk referentiejaar.
  Bovendien moet de leerling of student voor de in aanmerking komende referentiejaren, als alleenstaande of gezinshoofd ingeschreven zijn bij het gemeentelijk bestuur.
  § 2. De onder § 1 vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing op:
  1° een volle wees;
  2° een leerling of student wiens overlevende ouder of wiens ouders uit zijn (hun) ouderlijke macht is (zijn) ontzet;
  3° een leerling of student die ondanks zijn meerderjarigheid nog totaal of gedeeltelijk ten laste van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, van een jeugdbeschermingscomité of van een jeugdrechtbank is;
  4° een leerling of student die in belgië als politieke vluchteling erkend is;
  5° een leerling of student die na de echtscheiding van zijn ouders alleen in zijn onderhoud voorzien moet.
  In die gevallen moet de leerling of student of, als hij minderjarig is, zijn wettelijke vertegenwoordiger een schriftelijke verklaring met voor eensluidend gewaarmerkte handtekening bij de aanvraag om studietoelage toevoegen. Erin moet hij naar eer en geweten bevestigen dat tijdens het betrokken school- of academiejaar niemand noch geheel, noch gedeeltelijk zal voorzien in het onderhoud van de leerling of student.
  § 3. De echtgeno(o)t(e) kan beschouwd worden als de persoon die in het onderhoud van de leerling of student voorziet, voor zover het huwelijk vóór 1 november van het betrokken school- of academiejaar werd aangegaan.
  Het in aanmerking genomen inkomen kan tot het inkomen van de echtgeno(o)t(e) beperkt worden, indien hij (ze) over een beroepsinkomen of over een vervangingsinkomst beschikt heeft, beschikt of zal beschikken:
  1° ofwel tijdens het kalenderjaar dat het jaar van de aanvraag voorafgaat en tijdens het kalenderjaar zelf van de aanvraag;
  2° ofwel tijdens het kalenderjaar van de aanvraag en tijdens het kalenderjaar dat op het begin van het betrokken school- of academiejaar volgt.
  Het verkregen inkomen mag niet lager zijn dan (4 125 EUR) voor elk referentiejaar.
  § 4. In afwijking van artikel 2, § 3, van dit besluit wordt voor de berekening van de studietoelagen rekening gehouden met:
  1° het inkomen van het kalenderjaar tijdens hetwelk het betrokken schoolof academiejaar begint, wat de gevallen bedoeld in §§ 1 en 3 van artikel 5 betreft;
  2° het inkomen van het kalenderjaar dat volgt op het begin van het betrokken school- of academiejaar, wat de gevallen bedoeld in § 2 van artikel 5 betreft.
Art 5. § 1. Lorsque l'élève ou l'étudiant pourvoit seul à son entretien, les revenus à prendre en considération peuvent se limiter à ses revenus propres, pour autant qu'il a disposé, dispose ou disposera de revenus professionnels et/ou de revenus de remplacement:
  1° soit pendant l'année civile précédant l'année de la demande et pendant l'année civile de la demande;
  2° soit pendant l'année civile de la demande et pendant l'année civile suivant le début de l'année scolaire ou académique eri question.
  Le revenu ainsi percu ne peut être inférieur à (4 125 EUR) pour chaque année de référence.
  De plus, l'élève ou l'étudiant doit être inscrit auprès de l'administration communale comme isolé ou comme chef de ménage pour les années de référence considérées.
  § 2. Les conditions émises au paragraphe 1 ne sont pas d'application lorsqu'il s'agit:
  1° d'un orphelin de père et de mère;
  2° d'un élève ou d'un étudiant dont le parent survivant ou les parents est (sont) déchu(s) de la puissance parentale;
  3° d'un élève ou d'un étudiant qui malgré sa majorité est encore complètement ou partiellement à charge d'un centre public d'aide sociale, d'un comité de protection de la jeunesse ou d'un tribunal de la jeunesse;
  4° d'un élève ou d'un étudiant reconnu en Belgique comme réfugié politique;
  5° d'un élève ou un étudiant qui, à la suite du divorce de ses parents, doit pourvoir seul à son entretien.
  Dans ces cas, l'élève ou l'étudiant ou, s'il est mineur, son représentant légal doit joindre à la demande d'allocations d'études une déclaration écrite avec signature certifiée conforme, attestant sur l'honneur que durant l'année scolaire ou académique envisagée, personne ne pourvoira en tout ou en partie à l'entretien de l'élève ou de l'étudiant.
  § 3. Le (la) conjoint(e) peut être considéré(e) comme personne pourvoyant à l'entretien de l'élève ou de l'étudiant, pour autant que le mariage ait été conclu avant le premier novembre de l'année scolaire ou académique envisagée.
  Le revenu pris en compte peut être limité au revenu du (de la) conjoint(e) s'il (elle) a disposé, dispose ou disposera d'un revenu professionnel et/ou d'un revenu de remplacement:
  1° soit durant l'année civile qui précède l'année de la demande et durant l'année civile de la demande;
  2° ou durant l'année civile de la demande et durant l'année l'année civile qui suit le début de l'année scolaire ou de l'année académique en question.
  Le revenu ainsi percu ne peut être inférieur à (4 125 EUR) pour chaque année de référence.
  § 4. Par dérogation à l'article 2, § 3, du présent arrêté, on tient compte pour le calcul des allocations d'études:
  1° des revenus de l'année civile au cours de laquelle débute l'année scolaire ou académique, pour les cas prévus au §§ 1 et 3 de l'article 5;
  2° des revenus de l'année civile qui suit le début de l'année scolaire ou académique concernée, pour les cas prévus au § 2 de l'article 5.
Art. 6. § 1. In afwijking van artikel 2, § 3, kan er voor het secundair, universitair en hoger onderwijs in het belang van de leerling rekening worden gehouden met het inkomen zoals het in de volgende leden beschreven wordt:
  1° Wanneer het inkomen van de persoon of de personen die in het onderhoud van de leerling of student voorziet (voorzien) verminderd is ingevolge het overlijden, de oppensioenstelling, de echtscheiding of de feitelijke scheiding sedert ten minste één jaar vóór 31 oktober van het betrokken school- of academiejaar zal het inkomen van het kalenderjaar tijdens hetwelk het betrokken school- of academiejaar begint als referentieinkomen dienen voor de definitieve vaststelling van de studietoelage.
  Met deze nieuwe toestand kan pas rekening worden gehouden, indien hij zich heeft voorgedaan gedurende het normaal in aanmerking te nemen kalenderjaar of later, maar uiterlijk op 1 maart van het betrokken school- of academiejaar.
  2° Wanneer het inkomen van de persoon of de personen die in het onderhoud van de leerling of student voorziet (voorzien) verminderd is ingevolge het verlies van de hoofdbetrekking of het ophouden met elke winstgevende activiteit zal het inkomen van het kalenderjaar tijdens hetwelk het betrokken school- of academiejaar begint als referentieinkomen dienen voor de definitieve vaststelling van de studietoelage.
  Deze hoofdbetrekking of deze activiteit moeten minstens gedurende twee kalenderjaren uitgeoefend zijn op de eerste januari die het betrokken school- of academiejaar voorafgaat.
  Met deze nieuwe toestand kan pas rekening worden gehouden, indien hij zich heeft voorgedaan gedurende het normaal in aanmerking te nemen kalenderjaar of later, maar uiterlijk op 1 maart van het betrokken -school- of academiejaar.
  3° Wanneer het inkomen van de persoon of de personen die in het onderhoud van de leerling of student voorziet (voorzien) verminderd is ingevolge een periode van werkloosheid of van ziekte waarvoor een werkloosheidsuitkering of een uitkering wegens ziekte tijdens minstens dertig dagen werd toegekend, dan zal het inkomen van het kalenderjaar tijdens hetwelk het betrokken school- of academiejaar begint, als referentieinkomen dienen voor de definitieve vaststelling van de studietoelage.
  Met deze nieuwe toestand kan pas rekening worden gehouden, indien hij zich heeft voorgedaan gedurende het normaal in aanmerking te nemen kalenderjaar of later, maar uiterlijk op 1 maart van het betrokken school- of academiejaar.
  § 2. In afwijking van artikel 2, § 3, is de volgende bepaling geldig voor het universitair of hoger onderwijs:
  Het inkomen van het kalenderjaar dat volgt op het begin van het betrokken academiejaar zal als referentieinkomen dienen voor de definitieve vaststelling van de toelage, indien de student aan alle volgende voorwaarden voldoet:
  - tenminste 25 jaar oud zijn op de datum vastgesteld voor het indienen van de aanvraag om studietoelage;
  - tenminste tijdens de twee volle kalenderjaren die het begin van zijn studies voorafgaan over een netto beroepsinkomen en/of vervangingsinkomst beschikken, dat tenminste gelijk is aan (4 125 EUR) en tijdens deze tijd en de hele duur van zijn studies, als alleenstaande of gezinshoofd ingeschreven zijn bij het gemeentelijk bestuur;
  - de verbintenis aangaan zijn beroepsactiviteiten tijdens de hele duur van zijn studies niet voort te zetten of opnieuw uit te oefenen;
  - naar eer en geweten verklaren dat niemand noch geheel, noch gedeeltelijk in zijn onderhoud voorziet.
Art. 6. § 1. Dans l'intérêt de l'élève et par dérogation à l'article 2, § 3, on peut - en ce qui concerne l'enseignement secondaire, universitaire et supérieur - tenir compte du revenu tel qu'il est décrit dans les alinéas suivants:
  1° Lorsque le revenu de la ou des personne(s) qui pourvoi(en)t à l'entretien de l'élève ou de l'étudiant est diminué en raison du décès, de la pension, du divorce ou de la séparation de fait depuis un an au moins au 31 octobre de l'année scolaire ou académique envisagée, c'est le revenu de l'année civile au cours de laquelle débute l'année scolaire prise en considération qui servira de revenu de référence pour la fixation définitive de l'allocation.
  Il ne peut être tenu compte de cette nouvelle situation que si elle est apparue au cours de l'année civile à prendre normalement en considération ou ultérieurement mais au plus tard au 1 mars de l'année scolaire ou académique envisagée.
  2° Lorsque le revenu de la ou des personne(s) qui pourvoi(en)t à l'entretien de l'élève ou de l'étudiant est diminué à la suite de la perte involontaire de l'emploi principal ou de la cessation de toute activité lucratives c'est le revenu de l'année civile au cours de laquelle débute l'année scolaire ou académique envisagée qui servira de revenu de référence pour la fixation définitive de l'allocation.
  Cet emploi principal ou cette activité doivent avoir été exercés pendant au moins deux années civiles au 1 janvier précédant l'année scolaire ou académique prise en considération.
  Il ne peut toutefois être tenu compte de cette nouvelle situation que si elle apparaît au cours de l'année civile à prendre normalement en considération ou ultérieurement, mais au plus tard le 1 mars de l'année scolaire ou académique envisagée.
  3° Lorsque le revenu de la ou des personne(s) qui pourvoi(en)t à l'entretien de l'élève ou de l'étudiant est diminué à la suite d'une période de chômage ou de maladie pour laquelle une indemnité de chômage ou une indemnité pécuniaire de maladie a été octroyée pendant trente jours au moins, c'est le revenu de l'année civile pendant laquelle débute l'année scolaire ou académique envisagée qui servira de revenu de référence pour la fixation définitive de l'allocation.
  Il ne peut toutefois être tenu compte de cette nouvelle situation que si elle apparaît au cours de l'année civile à prendre normalement en considération ou ultérieurement, mais au plus tard le 1 mars de l'année scolaire ou académique envisagée.
  § 2. La disposition suivante vaut, par dérogation à l'article 2, § 3, pour l'enseignement universitaire ou supérieur:
  Le revenu de l'année civile suivant le début de l'année académique envisagée servira de revenu de référence pour la fixation définitive de l'allocation lorsque l'étudiant remplit toutes les conditions suivantes:
  - être âgé d'au moins 25 ans à la date fixée pour l'introduction de la demande d'allocations d'études;
  - avoir disposé au moins durant les deux années civiles précédant le début de ses études d'un revenu professionnel net et/ou d'un revenu de remplacement au moins égal à (4 125 EUR) et pendant cette période et toutes les études, être inscrit auprès de l'administration communale comme isolé ou chef dé ménage;
  - s'engager à ne pas poursuivre ou ne pas reprendre ses activités professionnelles pendant toute la durée des études;
  - déclarer sur l'honneur que personne ne pourvoit, en tout ou en partie, à son entretien.
Art.5. § 1. Indien de leerling of student uitsluitend zelf in zijn onderhoud voorziet, kan het in aanmerking genomen inkomen tot zijn eigen inkomen beperkt worden, voorzover hij over een beroepsinkomen en/of vervangingsinkomst beschikt heeft, beschikt of beschikken zal:
  1° ofwel tijdens het kalenderjaar dat het jaar van de aanvraag voorafgaat en tijdens het kalenderjaar van de aanvraag;
  2° ofwel tijdens het kalenderjaar van de aanvraag en tijdens het kalenderjaar dat volgt op het begin van het betrokken school- of academiejaar.
  Het verkregen inkomen mag niet lager zijn dan (4 125 EUR) voor elk referentiejaar.
  Bovendien moet de leerling of student voor de in aanmerking komende referentiejaren, als alleenstaande of gezinshoofd ingeschreven zijn bij het gemeentelijk bestuur.
  § 2. De onder § 1 vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing op:
  1° een volle wees;
  2° een leerling of student wiens overlevende ouder of wiens ouders uit zijn (hun) ouderlijke macht is (zijn) ontzet;
  3° een leerling of student die ondanks zijn meerderjarigheid nog totaal of gedeeltelijk ten laste van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, van een jeugdbeschermingscomité of van een jeugdrechtbank is;
  4° een leerling of student die in belgië als politieke vluchteling erkend is;
  5° een leerling of student die na de echtscheiding van zijn ouders alleen in zijn onderhoud voorzien moet.
  In die gevallen moet de leerling of student of, als hij minderjarig is, zijn wettelijke vertegenwoordiger een schriftelijke verklaring met voor eensluidend gewaarmerkte handtekening bij de aanvraag om studietoelage toevoegen. Erin moet hij naar eer en geweten bevestigen dat tijdens het betrokken school- of academiejaar niemand noch geheel, noch gedeeltelijk zal voorzien in het onderhoud van de leerling of student.
  § 3. De echtgeno(o)t(e) kan beschouwd worden als de persoon die in het onderhoud van de leerling of student voorziet, voor zover het huwelijk vóór 1 november van het betrokken school- of academiejaar werd aangegaan.
  Het in aanmerking genomen inkomen kan tot het inkomen van de echtgeno(o)t(e) beperkt worden, indien hij (ze) over een beroepsinkomen of over een vervangingsinkomst beschikt heeft, beschikt of zal beschikken:
  1° ofwel tijdens het kalenderjaar dat het jaar van de aanvraag voorafgaat en tijdens het kalenderjaar zelf van de aanvraag;
  2° ofwel tijdens het kalenderjaar van de aanvraag en tijdens het kalenderjaar dat op het begin van het betrokken school- of academiejaar volgt.
  Het verkregen inkomen mag niet lager zijn dan (4 125 EUR) voor elk referentiejaar.
  § 4. In afwijking van artikel 2, § 3, van dit besluit wordt voor de berekening van de studietoelagen rekening gehouden met:
  1° het inkomen van het kalenderjaar tijdens hetwelk het betrokken schoolof academiejaar begint, wat de gevallen bedoeld in §§ 1 en 3 van artikel 5 betreft;
  2° het inkomen van het kalenderjaar dat volgt op het begin van het betrokken school- of academiejaar, wat de gevallen bedoeld in § 2 van artikel 5 betreft.
Art5. § 1. Lorsque l'élève ou l'étudiant pourvoit seul à son entretien, les revenus à prendre en considération peuvent se limiter à ses revenus propres, pour autant qu'il a disposé, dispose ou disposera de revenus professionnels et/ou de revenus de remplacement:
  1° soit pendant l'année civile précédant l'année de la demande et pendant l'année civile de la demande;
  2° soit pendant l'année civile de la demande et pendant l'année civile suivant le début de l'année scolaire ou académique eri question.
  Le revenu ainsi percu ne peut être inférieur à (4 125 EUR) pour chaque année de référence.
  De plus, l'élève ou l'étudiant doit être inscrit auprès de l'administration communale comme isolé ou comme chef de ménage pour les années de référence considérées.
  § 2. Les conditions émises au paragraphe 1 ne sont pas d'application lorsqu'il s'agit:
  1° d'un orphelin de père et de mère;
  2° d'un élève ou d'un étudiant dont le parent survivant ou les parents est (sont) déchu(s) de la puissance parentale;
  3° d'un élève ou d'un étudiant qui malgré sa majorité est encore complètement ou partiellement à charge d'un centre public d'aide sociale, d'un comité de protection de la jeunesse ou d'un tribunal de la jeunesse;
  4° d'un élève ou d'un étudiant reconnu en Belgique comme réfugié politique;
  5° d'un élève ou un étudiant qui, à la suite du divorce de ses parents, doit pourvoir seul à son entretien.
  Dans ces cas, l'élève ou l'étudiant ou, s'il est mineur, son représentant légal doit joindre à la demande d'allocations d'études une déclaration écrite avec signature certifiée conforme, attestant sur l'honneur que durant l'année scolaire ou académique envisagée, personne ne pourvoira en tout ou en partie à l'entretien de l'élève ou de l'étudiant.
  § 3. Le (la) conjoint(e) peut être considéré(e) comme personne pourvoyant à l'entretien de l'élève ou de l'étudiant, pour autant que le mariage ait été conclu avant le premier novembre de l'année scolaire ou académique envisagée.
  Le revenu pris en compte peut être limité au revenu du (de la) conjoint(e) s'il (elle) a disposé, dispose ou disposera d'un revenu professionnel et/ou d'un revenu de remplacement:
  1° soit durant l'année civile qui précède l'année de la demande et durant l'année civile de la demande;
  2° ou durant l'année civile de la demande et durant l'année l'année civile qui suit le début de l'année scolaire ou de l'année académique en question.
  Le revenu ainsi percu ne peut être inférieur à (4 125 EUR) pour chaque année de référence.
  § 4. Par dérogation à l'article 2, § 3, du présent arrêté, on tient compte pour le calcul des allocations d'études:
  1° des revenus de l'année civile au cours de laquelle débute l'année scolaire ou académique, pour les cas prévus au §§ 1 et 3 de l'article 5;
  2° des revenus de l'année civile qui suit le début de l'année scolaire ou académique concernée, pour les cas prévus au § 2 de l'article 5.
Art.6. § 1. In afwijking van artikel 2, § 3, kan er voor het secundair, universitair en hoger onderwijs in het belang van de leerling rekening worden gehouden met het inkomen zoals het in de volgende leden beschreven wordt:
  1° Wanneer het inkomen van de persoon of de personen die in het onderhoud van de leerling of student voorziet (voorzien) verminderd is ingevolge het overlijden, de oppensioenstelling, de echtscheiding of de feitelijke scheiding sedert ten minste één jaar vóór 31 oktober van het betrokken school- of academiejaar zal het inkomen van het kalenderjaar tijdens hetwelk het betrokken school- of academiejaar begint als referentieinkomen dienen voor de definitieve vaststelling van de studietoelage.
  Met deze nieuwe toestand kan pas rekening worden gehouden, indien hij zich heeft voorgedaan gedurende het normaal in aanmerking te nemen kalenderjaar of later, maar uiterlijk op 1 maart van het betrokken school- of academiejaar.
  2° Wanneer het inkomen van de persoon of de personen die in het onderhoud van de leerling of student voorziet (voorzien) verminderd is ingevolge het verlies van de hoofdbetrekking of het ophouden met elke winstgevende activiteit zal het inkomen van het kalenderjaar tijdens hetwelk het betrokken school- of academiejaar begint als referentieinkomen dienen voor de definitieve vaststelling van de studietoelage.
  Deze hoofdbetrekking of deze activiteit moeten minstens gedurende twee kalenderjaren uitgeoefend zijn op de eerste januari die het betrokken school- of academiejaar voorafgaat.
  Met deze nieuwe toestand kan pas rekening worden gehouden, indien hij zich heeft voorgedaan gedurende het normaal in aanmerking te nemen kalenderjaar of later, maar uiterlijk op 1 maart van het betrokken -school- of academiejaar.
  3° Wanneer het inkomen van de persoon of de personen die in het onderhoud van de leerling of student voorziet (voorzien) verminderd is ingevolge een periode van werkloosheid of van ziekte waarvoor een werkloosheidsuitkering of een uitkering wegens ziekte tijdens minstens dertig dagen werd toegekend, dan zal het inkomen van het kalenderjaar tijdens hetwelk het betrokken school- of academiejaar begint, als referentieinkomen dienen voor de definitieve vaststelling van de studietoelage.
  Met deze nieuwe toestand kan pas rekening worden gehouden, indien hij zich heeft voorgedaan gedurende het normaal in aanmerking te nemen kalenderjaar of later, maar uiterlijk op 1 maart van het betrokken school- of academiejaar.
  § 2. In afwijking van artikel 2, § 3, is de volgende bepaling geldig voor het universitair of hoger onderwijs:
  Het inkomen van het kalenderjaar dat volgt op het begin van het betrokken academiejaar zal als referentieinkomen dienen voor de definitieve vaststelling van de toelage, indien de student aan alle volgende voorwaarden voldoet:
  - tenminste 25 jaar oud zijn op de datum vastgesteld voor het indienen van de aanvraag om studietoelage;
  - tenminste tijdens de twee volle kalenderjaren die het begin van zijn studies voorafgaan over een netto beroepsinkomen en/of vervangingsinkomst beschikken, dat tenminste gelijk is aan (4 125 EUR) en tijdens deze tijd en de hele duur van zijn studies, als alleenstaande of gezinshoofd ingeschreven zijn bij het gemeentelijk bestuur;
  - de verbintenis aangaan zijn beroepsactiviteiten tijdens de hele duur van zijn studies niet voort te zetten of opnieuw uit te oefenen;
  - naar eer en geweten verklaren dat niemand noch geheel, noch gedeeltelijk in zijn onderhoud voorziet.
Art.6. § 1. Dans l'intérêt de l'élève et par dérogation à l'article 2, § 3, on peut - en ce qui concerne l'enseignement secondaire, universitaire et supérieur - tenir compte du revenu tel qu'il est décrit dans les alinéas suivants:
  1° Lorsque le revenu de la ou des personne(s) qui pourvoi(en)t à l'entretien de l'élève ou de l'étudiant est diminué en raison du décès, de la pension, du divorce ou de la séparation de fait depuis un an au moins au 31 octobre de l'année scolaire ou académique envisagée, c'est le revenu de l'année civile au cours de laquelle débute l'année scolaire prise en considération qui servira de revenu de référence pour la fixation définitive de l'allocation.
  Il ne peut être tenu compte de cette nouvelle situation que si elle est apparue au cours de l'année civile à prendre normalement en considération ou ultérieurement mais au plus tard au 1 mars de l'année scolaire ou académique envisagée.
  2° Lorsque le revenu de la ou des personne(s) qui pourvoi(en)t à l'entretien de l'élève ou de l'étudiant est diminué à la suite de la perte involontaire de l'emploi principal ou de la cessation de toute activité lucratives c'est le revenu de l'année civile au cours de laquelle débute l'année scolaire ou académique envisagée qui servira de revenu de référence pour la fixation définitive de l'allocation.
  Cet emploi principal ou cette activité doivent avoir été exercés pendant au moins deux années civiles au 1 janvier précédant l'année scolaire ou académique prise en considération.
  Il ne peut toutefois être tenu compte de cette nouvelle situation que si elle apparaît au cours de l'année civile à prendre normalement en considération ou ultérieurement, mais au plus tard le 1 mars de l'année scolaire ou académique envisagée.
  3° Lorsque le revenu de la ou des personne(s) qui pourvoi(en)t à l'entretien de l'élève ou de l'étudiant est diminué à la suite d'une période de chômage ou de maladie pour laquelle une indemnité de chômage ou une indemnité pécuniaire de maladie a été octroyée pendant trente jours au moins, c'est le revenu de l'année civile pendant laquelle débute l'année scolaire ou académique envisagée qui servira de revenu de référence pour la fixation définitive de l'allocation.
  Il ne peut toutefois être tenu compte de cette nouvelle situation que si elle apparaît au cours de l'année civile à prendre normalement en considération ou ultérieurement, mais au plus tard le 1 mars de l'année scolaire ou académique envisagée.
  § 2. La disposition suivante vaut, par dérogation à l'article 2, § 3, pour l'enseignement universitaire ou supérieur:
  Le revenu de l'année civile suivant le début de l'année académique envisagée servira de revenu de référence pour la fixation définitive de l'allocation lorsque l'étudiant remplit toutes les conditions suivantes:
  - être âgé d'au moins 25 ans à la date fixée pour l'introduction de la demande d'allocations d'études;
  - avoir disposé au moins durant les deux années civiles précédant le début de ses études d'un revenu professionnel net et/ou d'un revenu de remplacement au moins égal à (4 125 EUR) et pendant cette période et toutes les études, être inscrit auprès de l'administration communale comme isolé ou chef dé ménage;
  - s'engager à ne pas poursuivre ou ne pas reprendre ses activités professionnelles pendant toute la durée des études;
  - déclarer sur l'honneur que personne ne pourvoit, en tout ou en partie, à son entretien.
Art.7. 1° (Met toepassing van de artikelen 5 en 6 mag eerst een voorlopige toelage toegekend worden. Het gaat om een forfaitaire toelage die bedraagt per school- of academiejaar :
  - 55 EUR voor de leerlingen van het secundair onderwijs, de leerlingen van het onderwijs met beperkt leerplan en voor de studenten van het aanvullend secundair beroepsonderwijs die extern zijn;
  - 150 EUR voor de leerlingen van het secundair onderwijs de leerlingen van het onderwijs met beperkt leerplan en voor de studenten van het aanvullend secundair beroepsonderwijs die intern zijn;
  - 750 EUR voor de studenten van het hoger en universitair onderwijs wier woonplaats ten hoogste 10 km ver van de bezochte onderwijsinrichting ligt;
  - 1 000 EUR voor de studenten van het hogere en universitair onderwijs wier woonplaats meer dan 10 km ver van de bezochte onderwijsinrichting ligt;
  - 1 250 EUR voor de studenten van het hoger en universitair onderwijs die in een internaat, in een studententehuis of in een huurhuis leven.)
  2° Het definitieve bedrag wordt vastgesteld zodra het inkomen van het jaar (de jaren) dienend als referentie door het bestuur van de rechtstreekse belastingen nagezien zijn;
  3° Geen voorlopige toelage zal worden toegekend, indien het inkomen van het kalenderjaar, zoals bedoeld bij artikel 2, § 2 en 3 van dit besluit, hoger zijn dan 150% van het toelaatbare maximumbedrag.
Art.7. 1° (Une allocation provisoire peut, en application des articles 5 et 6, être attribuée dans un premier temps. Il s'agit d'un forfait qui, par année scolaire ou académique s'élève à :
  - 55 pour les élèves de l'enseignement secondaire, les élèves de l'enseignement à horaire réduit et les étudiants de l'enseignement professionnel secondaire complémentaire qui sont externes;
  - 150 pour les élèves de l'enseignement secondaire, les élèves de l'enseignement à horaire réduit et les étudiants de l'enseignement professionnel secondaire complémentaire qui sont internes;
  - 750 pour les étudiants de l'enseignement supérieur ou universitaire, dont le domicile se situe à 10 km au plus de l'établissement d'enseignement fréquenté;
  - 1 000 pour les étudiants de l'enseignement supérieur ou universitaire dont le domicile est situé à plus de 10 km de l'établissement d'enseignement fréquenté;
  - 1 205 pour les étudiants de l'enseignement supérieur ou universitaire qui vivent dans un internat, un foyer pour étudiants ou dans une habitation prise en location.)
  2° Le montant définitif sera fixé dès que les revenus de l'année ou des années servant de référence auront été vérifiés par l'administration des contributions directes;
  3° Aucune allocation provisoire n'est octroyée lorsque les revenus de l'année civile tels que prévus aux articles 2, § 2 et 3 du présent arrêté, sont supérieurs à 150% du plafond admissible.
Art.8. Het bedrag van het inkomen wordt vastgesteld op basis van de lijsten van het bestuur van de rechtstreekse belastingen.
  Wanneer het inkomen dat als basis dient voor de berekening van de studietoelagen lager is dan het door het bevoegde Ministerie vastgelegde minimumbedrag, dan dient dit minimumbedrag als berekeningsbasis, behalve voor de gevallen bedoeld in de artikelen 5 en 6.
  Onder beroepsinkomen en/of vervangingsinkomsten dient te worden verstaan, voor de toepasing van dit besluit, het bedrag van de beroepsinkomen na aftrek van de beroepsuitgaven of beroepslasten.
  De niet in België belastbare inkomens worden in aanmerking genomen.
Art.8. Le montant des revenus est établi grâce aux relevés de l'adnistration des contributions directes.
  Lorsque le revenu qui sert de base au calcul des allocations d'études est inférieur au revenu minimal fixé par le Ministère compétent, ce revenu minimal servira de base de calcul, excepté dans les cas mentionnés aux articles 5 et 6.
  Est considéré comme revenu professionnel ou de remplacement pour l'application de cet arrêté, le montant des revenus professionnels après déduction des dépenses ou charges professionnelles.
  Les revenus non imposés en Belgique sont pris en compte.
Art.9. De bij artikel 2, § 2, artikel 4, § 3 en artikel 4, § 6 bepaalde bedragen zijn geldig vanaf het [1 schooljaar resp. academiejaar 2009-2010]1 en mogen aangepast worden nadat de Regering het advies van de Raad voor studietoelagen ingewonnen heeft.
  
Art.9. Les montants fixés à l'article 2, § 2, article 4, § 3 et article 4, § 6, sont valables à partir de l'[1 année scolaire et/ou universitaire 2009-2010]1 et peuvent être ajustés après que le Gouvernement a demandé l'avis du Conseil des allocations d'études.
  
Art. 12. Dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen ingediend vanaf het school- of academiejaar 1995-1996.
  Eupen, 27 september 1995.
  Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap:
  De Minister-President,
  J. MARAITE
  De Minister van Onderwijs, Cultuur,Wetenschappelijk Onderzoek, Monumenten en Landschappen,
  W. SCHRODER
Art. 12. Le présent arrêté est applicable pour la première fois aux demandes qui sont introduites à partir de l'année scolaire ou académique 1995-1996.
  Eupen, le 27 septembre 1995.
  Pour le Gouvernement de la Communauté germanophone:
  Le Ministre Président
  T. MARAITE
  Le Ministre de l'Enseignement, de la Culture, de la Recherche scientifique et des Monuments et Sites
  W. SCHRODER