Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
24 JULI 1997. - Decreet dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. (VERTALING)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-11-1997 en tekstbijwerking tot 06-02-2025)
Titre
24 JUILLET 1997. - Décret fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant et du personnel auxiliaire d'éducation des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 06-11-1997 et mise à jour au 06-02-2025)
Informations sur le document
Info du document
Table des matières
TITEL I. - Algemene bepalingen. TITEL II. - Personeelsleden van de door de Fran... HOOFDSTUK I. - Plichten en onverenigbaarheid. Afdeling 1. - Plichten. Afdeling 2. - De onverenigbaarheid. HOOFDSTUK II. - De aanwerving. Afdeling 1. - Algemene bepalingen. Onderafdeling 1. - Over de functies van rang 1. Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2. Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling. Onderafdeling 1. - algemene bepalingen. Onderafdeling 2. - Tijdelijke personeelsleden a... Onderafdeling 3. - Tijdelijke aanstellingen van... Afdeling 3. - (De benoeming in vast verband, de... Onderafdeling 1. - De definitieve benoeming. Onderafdeling 2. - De terbeschikkingstelling we... Onderafdeling 3. - Mutatie. Onderafdeling 4. De opdrachtuitbreiding. Afdeling 4. - Overname van een hogeschool door ... HOOFDSTUK III. - Administratieve posten. HOOFDSTUK IV. - Signalement. HOOFDSTUK V. - Disciplinaire regeling. Afdeling 1. - Disciplinaire sancties. Afdeling 2. - Schrapping van de disciplinaire s... HOOFDSTUK VI. - De raad van beroep. HOOFDSTUK VII. [1 - Preventieve schorsing : adm... Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1 Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de ... Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de... HOOFDSTUK VIII. - Het neerleggen van het ambt. Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk ... Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk ... Afdeling 3. - De vast benoemde personeelsleden. HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de ... TITEL III. - Het statuut van de gesubsidieerde ... HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. HOOFDSTUK II. - De plichten en de onverenigbaar... Afdeling 1. - De plichten van de inrichtende ma... Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden. Afdeling 3. - Onverenigbaarheid. Afdeling 4. - De bescherming van het privéleven. Afdeling 5. [1 - Beroepsdossier]1 HOOFDSTUK III. - De aanwerving. Afdeling 1. - Algemene bepalingen. Onderafdeling 1. - De ambten van rang 1. Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2. Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk ... Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen. Onderafdeling 2. - Over tijdelijk voor een bepa... Onderafdeling 3. - De tijdelijke aanstellingen ... Afdeling 3. - (De aanwerving in vast verband, d... Onderafdeling 1. - De vaste benoeming. Onderafdeling 2. - De ter beschikkingstelling w... Onderafdeling 3. - De mutatie. Onderafdeling 4. - De opdrachtuitbreiding. Afdeling 4. - De overname van een hogeschool do... HOOFDSTUK IV. - De opschorting van de aanwerving. HOOFDSTUK V. - De posten in de dienst. HOOFDSTUK VI. - Het disciplinair regime. Afdeling 1. - De disciplinaire sancties. Afdeling 2. - De schrapping van disciplinaire s... HOOFDSTUK VII. - De raden van beroep. HOOFDSTUK VIII. [1 - Preventieve schorsing : ad... Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1 Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de ... Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de... HOOFDSTUK IX. - De paritaire commissies. Afdeling 1. - Algemene bepalingen. Afdeling 2. - Controle en goedkeuring van de be... HOOFDSTUK X. - Het beëindigen van de overeenkomst. Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk ... Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk ... Afdeling 3. - De personeelsleden die definitief... HOOFDSTUK XI. [1 - Voortzetting van de loopb... TITEL IV. - Het statuut van het gesubsidieerd p... HOOFDSTUK I. - Plichten en overenigbaarheden. Afdeling 1. - De plichten. Afdeling 2. - De onverenigbaarheid. HOOFDSTUK II. - De aanwerving. Afdeling 1. - Algemene bepalingen. Onderafdeling 1. - De ambten van rang 1. Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2. Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk ... Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen. Onderafdeling 2. - De tijdelijke personeelslede... Onderafdeling 3. - Tijdelijke personeelsleden a... Afdeling 3. - (De vaste benoeming, de terbeschi... Onderafdeling 1. - De definitieve benoeming. Onderafdeling 2. - De terbeschikkingstelling bi... Onderafdeling 3. - De mutatie. Onderafdeling 4. - De opdrachtuitbreiding. Afdeling 4. - De overname van een hogeschool do... HOOFDSTUK III. - De administratieve standen. HOOFDSTUK IV. - Het disciplinair regime. Afdeling 1. - De disciplinaire sancties. Afdeling 2. - De schrapping van de disciplinair... HOOFDSTUK V. - De raad van beroep. HOOFDSTUK VI. - De paritaire commissies. Afdeling 1. - Algemene bepalingen. Afdeling 2. - De centrale paritaire commissie. Afdeling 3. - De plaatselijke paritaire commiss... Afdeling 4. - De controle op en de goedkeuring ... HOOFDSTUK VII. [1 - Preventieve schorsing : adm... Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1 Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de ... Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de... HOOFDSTUK VIII. - Het neerleggen van het ambt. Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk ... Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk ... Afdeling 3. - De personeelsleden die definitief... HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de ... HOOFDSTUK IX. - De onaanvechtbaarheid van de cl... TITEL V. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs-... Afdeling 1. - Wijzigingsbepalingen. Afdeling 2. - Opheffingsbepalingen. Afdeling 3. - Overgangsbepalingen. Afdeling 4. - Slotbepalingen.
Table des matières
TITRE I. - Dispositions générales. TITRE II. - Des membres du personnel des hautes... CHAPITRE I. - Des devoirs et incompatibilités. Section I. - Des devoirs. Section II. - Des incompatibilités. CHAPITRE II. - Du recrutement. Section 1. - Dispositions générales. Sous-section 1. - Des fonctions de rang 1. Sous-section 2. - Des fonctions de rang 2. Section 2. - De la désignation à titre temporaire. Sous-section 1. - Dispositions générales. Sous-section 2. - Des temporaires désignés à du... Sous-section 3. - Des temporaires désignés à du... Section 3. - (De la nomination à titre définiti... Sous-section 1. - De la nomination à titre défi... Sous-section 2. - De la disponibilité par défau... Sous-section 3. - De la mutation. Sous-section 4. - De l'extension de charge. Section 4. - De la reprise d'une haute école d'... CHAPITRE III. - Des positions administratives. CHAPITRE IV. - Du signalement. CHAPITRE V. - Du régime disciplinaire. Section 1. - Des sanctions disciplinaires. Section 2. - De la radiation des sanctions disc... CHAPITRE VI. - De la chambre de recours. CHAPITRE VII. [1 - De la suspension préventive ... Section Ire. [1 - Dispositions générales]1 Section II. [1 - De la suspension préventive de... Section III. [1 - De la suspension préventive d... CHAPITRE VIII. - De la cessation des fonctions. Section 1. - Des membres du personnel désignés ... Section 2. - Des membres du personnel désignés ... Section 3. - Des membres du personnel nommés à ... CHAPITRE VIIIbis. [1 - De la poursuite de l... TITRE III. - Du statut des membres du personnel... CHAPITRE I. - Dispositions générales. CHAPITRE II. - Des devoirs et incompatibilités. Section 1. - Des devoirs du pouvoir organisateur. Section 2. - Des devoirs des membres du personnel. Section 3. - Des incompatibilités. Section 4. - De la protection de la vie privée. Section 5. [1 - Dossier professionnel]1 CHAPITRE III. - Du recrutement. Section 1. - Dispositions générales. Sous-section 1. - Des fonctions de rang 1. Sous-section 2. - Des fonctions de rang 2. Section 2. - Des membres du personnel engagés à... Sous-section 1. - Dispositions générales. Sous-section 2. - Des temporaires engagés à dur... Sous-section 3. - Des temporaires engagés à dur... Section 3. - (De l'engagement à titre définitif... Sous-section 1. - De l'engagement à titre défin... Sous-section 2. - De la disponibilité par défau... Sous-section 3. - De la mutation. Sous-section 4. - De l'extension de charge. Section 4. - De la reprise d'une haute école d'... CHAPITRE IV. - De la suspension de l'engagement. CHAPITRE V. - Des positions de service. CHAPITRE VI. - Du régime disciplinaire. Section 1. - Des sanctions disciplinaires. Section 2. - De la radiation des sanctions disc... CHAPITRE VII. - Des chambres de recours. CHAPITRE VIII. [1 - De la suspension préventive... Section Ire. [1 - Dispositions générales.]1 Section II. [1 - De la suspension préventive de... Section III. [1 - De la suspension préventive d... CHAPITRE IX. - Des commissions paritaires. Section 1. - Dispositions générales. Section 2. - Du contrôle et de la sanction des ... CHAPITRE X. - De la fin du contrat. Section 1. - Des membres du personnel engagés à... Section 2. - Des membres du personnel engagés à... Section 3. - Des membres du personnel engagés à... CHAPITRE XI. [1 - De la poursuite de la car... TITRE IV. - Du statut des membres du personnel ... CHAPITRE I. - Des devoirs et incompatibilités. Section 1. - Des devoirs. Section 2. - Des incompatibilités. CHAPITRE II. - Du recrutement. Section 1. - Dispositions générales. Sous-section 1. - Des fonctions de rang 1. Sous-section 2. - Des fonctions de rang 2. Section 2. - Des membres du personnel désignés ... Sous-section 1. - Dispositions générales. Sous-section 2. - Des temporaires désignés à du... Sous-section 3. - Des temporaires désignés à du... Section 3. - (De la nomination à titre définiti... Sous-section 1. - De la nomination à titre défi... Sous-section 2. - De la disponibilité par défau... Sous-section 3. - De la mutation. Sous-section 4. - De l'extension de charge. Section 4. - De la reprise d'une haute école d'... CHAPITRE III. - Des positions administratives. CHAPITRE IV. - Du régime disciplinaire. Section I. - Des sanctions disciplinaires. Section II. - De la radiation des sanctions dis... CHAPITRE V. - De la chambre de recours. CHAPITRE VI. - Des commissions paritaires. Section 1. - Dispositions générales. Section 2. - De la commission paritaire centrale. Section 3. - Des commissions paritaires locales. Section 4. - Du contrôle et de la sanction des ... CHAPITRE VII. [1 - De la suspension préventive ... Section Ire. [1 - Dispositions générales.]1 Section II. [1 - De la suspension préventive de... Section III. [1 - De la suspension préventive d... CHAPITRE VIII. - De la cessation des fonctions. Section 1. - Des membres du personnel désignés ... Section 2. - Des membres du personnel désignés ... Section 3. - Des membres du personnel nommés à ... CHAPITRE VIIIbis. [1 - De la poursuite de l... CHAPITRE IX. - De l'inopposabilité des clauses ... TITRE V. - Dispositions modificatives, abrogato... Section 1. - Dispositions modificatives. Section 2. - Dispositions abrogatoires. Section 3. - Dispositions transitoires. Section 4. - Dispositions finales.
Tekst (469)
Texte (469)
TITEL I. - Algemene bepalingen.
TITRE I. - Dispositions générales.
Artikel 1. Dit decreet is van toepassing op :
  1° de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en de leden van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht door de Franse Gemeenschap en op de gesubsidieerde leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en op de gesubsidieerde leden van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap (behalve voor wat vermeld is in de artikelen 10bis en 12, § 3, van het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen in de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen);
  2° op de inrichtende machten van deze hogescholen.
  Het is niet toepasselijk op de leraren godsdienst. Onder " godsdienst " verstaat men een van de religies bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959.
  (Het is niet van toepassing op het contractueel personeel van de Hogescholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap. Het is niet van toepassing op het personeel dat in de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde Hogescholen geen weddentoelage geniet ten laste van de Franse Gemeenschap behalve voor wat vermeld wordt in de artikelen 10bis en 12, § 3, van voornoemd decreet van 25 juli 1996.)
Article 1. Le présent décret s'applique :
  1° aux membres du personnel directeur et enseignant et aux membres du personnel auxiliaire d'éducation des hautes écoles organisées par la Communauté française et aux membres subsidiés du personnel directeur et enseignant et aux membres subsidiés du personnel auxiliaire d'éducation des hautes écoles subventionnées par la Communauté française (sauf pour ce qui est mentionné aux articles 10bis et 12, § 3, du décret du 25 juillet 1996 relatif aux charges et aux emplois des Hautes Ecoles organisées ou subventionnées par la Communauté française);
  2° aux pouvoirs organisateurs de ces hautes écoles.
  Il ne s'applique pas aux professeurs de religion. Par " religion ", il faut entendre l'un des cultes visés à l'article 8 de la loi du 29 mai 1959.
  (Il ne s'applique pas au personnel contractuel des Hautes Ecoles organisées par la Communauté française. Il ne s'applique pas au personnel, qui dans les Hautes Ecoles subventionnées par Communauté française, ne bénéficie pas d'une subvention-traitement à charge de la Communauté française sauf pour ce qui est mentionné aux articles 10bis et 12, § 3, du décret du 25 juillet 1996 précité.)
Art.2. Voor de goedkeuring van dit decreet, moet men verstaan onder :
   1° De Regering : de Regering van de Franse Gemeenschap;
  2° Wet van 29 mei 1959 : de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;
  3° Wet van 7 juli 1970 : de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs :
  4° Wet van 19 december 1974 : de wet van 19 december 1974,tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
  5° Wet van 18 februari 1977 : de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs en onder andere het technisch hoger onderwijs en hoger landbouwonderwijs van het lange type;
  6° Wet van 20 juli 1991 : de wet van 20 juli 1991 betreffende diverse sociale bepalingen;
  7° [2 Decreet van 21 februari 2019: decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs aan hogescholen]2;
  8° Decreet van 25 juli 1996 : het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen;
  9° Decreet van 9 september 1996 : het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen;
  10° Koninklijk besluit van 28 september 1984 : koninklijk besluit van 28 september 1984 betreffende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
  11° [2 Hogeschool: hogeschool als bedoeld in artikel 11 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van studies]2;
  12° [2 Hogeschool van de Franse Gemeenschap: een hogeschool die behoort tot het netwerk van de Franse Gemeenschap als omschreven in artikel 8 van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
  13° [2 Gesubsidieerde officiële hogeschool: hogeschool die behoort tot het gesubsidieerde officiële onderwijsnetwerk bepaald in artikel 8 van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
  14° [2 Gesubsidieerde vrije hogeschool: hogeschool die behoort tot het gesubsidieerde vrij onderwijsnetwerk bepaald in artikel 8 van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
  15° [2 Inrichtende macht: inrichtende macht gedefinieerd in artikel 2, 6 ° van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
  16° [2 Hogeschooloverheid: de overheid van de hogeschool gedefinieerd in artikel 2, 1 °, van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
  17° [2 Raad van bestuur: instantie bedoeld in artikel 2, 1 °, b) van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
  18° [2 Beheersorgaan: orgaan bedoeld in artikel 2, 5 °, decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
  19° [2 Directiecollege: instantie zoals gedefinieerd in artikel 10 van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
  20° Te begeven betrekking : de te begeven betrekking zoals bedoeld in artikel 9 van het decreet van 25 juli 1996;
  21° Functies van rang 1, van rang 2 en electieve functies bedoeld in artikel 5 van het decreet van 25 juli 1996;
  22° Verandering van aanstelling : de verandering van aanstelling zoals bedoeld in artikel 27, § 4, van het decreet van 25 juli 1996;
  23° Verandering van ambt : de verandering van ambt zoals gedefinieerd in de artikelen 12, § 2 en 13, § 2 van het decreet van 25 juli 1996;
  24° Uitbreiding van opdracht : de procedure volgens welke de inrichtende macht de opdracht van een benoemd of definitief aangeworven personeelslid, of van een personeelslid dat tijdelijk aangesteld of aangeworven werd voor onbepaalde tijd, uitbreidt in hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen ten hoogste voor een volledige opdracht, respectievelijk definitief of tijdelijk voor onbepaalde tijd, rekening houdend met artikel 31 van het decreet van 9 september 1996;
  25° Mutatie : de overplaatsing, in hetzelfde ambt als dat waarin een definitief benoemd of aangeworven personeelslid definitief benoemd of aangeworven werd, naar een andere hogeschool van dezelfde inrichtende macht of naar een hogeschool van een andere inrichtende macht van hetzelfde netwerk. De mutatie is eerst voorlopig voor een proefperiode van een academiejaar;
  (26° Te begeven cursussen : de cursussen waarin de inrichtende macht wenst te voorzien met inachtneming van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.)
  27° Vervanging bedoeld in de artikelen 25.128 en 210 : de vervanging in een ambt vacant geworden ingevolge de afwezigheid van de titularis. Deze titularis is, naar gelang van het geval, een vastbenoemd of aangeworven personeelslid of tijdelijk aangeworven of aangesteld personeelslid voor onbepaalde duur of aangeworven als tijdelijk voor een bepaalde duur.
  28° Werkelijk bewezen diensten : diensten bewezen door een personeelslid in hoofdambt terwijl hij zich bevindt in de administratieve of dienstposities van actieve dienst of terbeschikking wegens ontstentenis van betrekking.
  [1 "29° organen voor plaatselijk overleg : de Ondernemingsraad, de Plaatselijke paritaire commissie (COPALOC - Commission paritaire locale), het Basisoverlegcomité (COCOBA - Comité de concertation de base).]1
  
Art.2. Pour l'application du présent décret, il faut entendre par :
  1° le Gouvernement : le Gouvernement de la Communauté française;
  2° loi du 29 mai 1959 : la loi du 29 mai 1959 modifiant certaines dispositions de la législation de l'enseignement;
  3° loi du 7 juillet 1970 : la loi du 7 juillet 1970 relative à la structure générale de l'enseignement supérieur;
  4° loi du 19 décembre 1974 : la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités;
  5° loi du 18 février 1977 : la loi du 18 février 1977 concernant l'organisation de l'enseignement supérieur et notamment des enseignements supérieur technique et supérieur agricole de type long;
  6° loi du 20 juillet 1991 : la loi du 20 juillet 1991 portant dispositions sociales et diverses;
  7° [2 Décret du 21 février 2019 : décret du 21 février 2019 fixant l'organisation de l'enseignement supérieur en hautes écoles]2;
  8° décret du 25 juillet 1996 : le décret du 25 juillet 1996 relatif aux charges et emplois des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française;
  9° décret du 9 septembre 1996 : le décret du 9 septembre 1996 relatif au financement des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française;
  10° arrêté royal du 28 septembre 1984 : l'arrêté royal du 28 septembre 1984 portant exécution de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats relevant de ces autorités;
  11° [2 Haute école : haute école visées à l'article 11 du décret du 7 novembre 2013 définissant le paysage de l'enseignement supérieur et l'organisation académique des études]2;
  12° [2 Haute école de la Communauté française : haute école appartenant au réseau de la Communauté française défini à l'article 8 du décret du 21 février 2019 fixant l'organisation de l'enseignement supérieur en hautes écoles]2;
  13° [2 Haute école officielle subventionnée : haute école appartenant au réseau de l'enseignement officiel subventionné défini à l'article 8 du décret du 21 février 2019 fixant l'organisation de l'enseignement supérieur en hautes écoles]2;
  14° [2 Haute école libre subventionnée : haute école appartenant au réseau de l'enseignement libre subventionné défini à l'article 8 du décret du 21 février 2019 fixant l'organisation de l'enseignement supérieur en hautes écoles]2;
  15° [2 Pouvoir organisateur : pouvoir organisateur défini à l'article 2, 6° du décret du 21 février 2019 fixant l'organisation de l'enseignement supérieur en hautes écoles]2;
  16° [2 Autorités de la haute école : autorités définies à l'article 2, 1°, du décret du 21 février 2019 fixant l'organisation de l'enseignement supérieur en hautes écoles]2;
  17° [2 Conseil d'administration : instance visée à l'article 2, 1°, b) du décret du 21 février 2019 fixant l'organisation de l'enseignement supérieur en hautes écoles]2;
  18° [2 Organe de gestion : instance visée à l'article 2, 5°, du décret du 21 février 2019 fixant l'organisation de l'enseignement supérieur en hautes écoles]2;
  19° [2 Collège de direction : instance définie à l'article 10 du décret du 21 février 2019 fixant l'organisation de l'enseignement supérieur en hautes écoles.]2;
  20° emploi vacant : l'emploi vacant, tel que visé à l'article 9 du décret du 25 juillet 1996;
  21° fonctions de rang 1, de rang 2 et fonctions électives : les fonctions de rang 1, de rang 2 et fonctions électives visées à l'article 5 du décret du 25 juillet 1996;
  22° changement d'affectation : le changement d'affectation, tel que visé à l'article 27, § 4, du décret du 25 juillet 1996;
  23° changement de fonction : le changement de fonction, tel que défini aux articles 12, § 2, et 13, § 2, du décret du 25 juillet 1996;
  24° extension de charge : la procédure selon laquelle le pouvoir organisateur étend la charge d'un membre du personnel nommé ou engagé à titre définitif ou d'un membre du personnel désigné ou engagé à titre temporaire pour une durée indéterminée, dans la même fonction et les mêmes cours à conférer et à concurrence d'une charge complète maximum, respectivement à titre définitif ou à titre de temporaire pour une durée indéterminée, dans le respect de l'article 31 du décret du 9 septembre 1996;
  25° mutation : le transfert, dans la même fonction que celle à laquelle il est nommé ou engagé à titre définitif, d'un membre du personnel nommé ou engagé à titre définitif vers une autre haute école du même pouvoir organisateur ou vers une haute école d'un autre pouvoir organisateur du même réseau. La mutation est d'abord provisoire pour une période probatoire d'une année académique;
  (26° Cours à conférer : Les cours auxquels le pouvoir organisateur souhaite pourvoir dans le respect du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française.)
  27° remplacement visé aux articles 25, 128 et 210 : le remplacement dans un emploi libéré à la suite de l'absence du titulaire. Ce titulaire est selon le cas un membre du personnel engagé ou nommé à titre définitif, engagé ou désigné à titre de temporaire pour une durée indéterminée ou à titre de temporaire pour une durée déterminée;
  28° services effectifs rendus : services rendus par le membre du personnel en fonction principale alors qu'il se trouve dans les positions administratives ou de service, d'activité de service ou de disponibilité par défaut d'emploi.
  [1 29° organes de concertation locale : le Conseil d'entreprise, la Commission paritaire locale (COPALOC), le Comité de concertation de base (COCOBA).]1
  
Art.3. De ambten van rang 1 worden uitgeoefend door tijdelijk aangestelde of geworven personeelsleden of door definitief aangestelde of geworven personeelsleden.
  De ambten van rang 2 worden uitgeoefend door definitief aangestelde of geworven personeelsleden.
  De electieve ambten worden uitgeoefend door definitief aangestelde of geworven personeelsleden.
Art.3. Les fonctions de rang 1 sont exercées par des membres du personnel désignés ou engagés à titre temporaire ou nommés ou engagés à titre définitif.
  Les fonctions de rang 2 sont exercées par des membres du personnel nommés ou engagés à titre définitif.
  Les fonctions électives sont exercées par des membres du personnel nommés ou engagés à titre définitif.
Art.4. Voor de toepassing van dit decreet worden de termijnen, als volgt, berekend :
   1° de dag die het vertrekpunt ervan is, is niet inbegrepen;
  2° de vervaldag is in de termijn inbegrepen;
  3° wanneer de vervaldag een zaterdag, een zondag, een wettelijk feestdag of een feestdag of een feestdag van of binnen de Franse Gemeenschap is, wordt hij echter tot de eerstvolgende werkdag uitgesteld.
Art.4. Pour l'application du présent décret, les délais se calculent comme suit :
  1° le jour qui en constitue le point de départ n'est pas compris;
  2° le jour de l'échéance est compté dans le délai;
  3° toutefois, lorsque le jour de l'échéance est un samedi, un dimanche, un jour férié légal ou un jour de fête de ou dans la Communauté française, il est reporté au jour ouvrable le plus proche.
TITEL II. - Personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen.
TITRE II. - Des membres du personnel des hautes écoles organisées par la Communauté française.
HOOFDSTUK I. - Plichten en onverenigbaarheid.
CHAPITRE I. - Des devoirs et incompatibilités.
Afdeling 1. - Plichten.
Section I. - Des devoirs.
Art.5. De personeelsleden moeten, in alle omstandigheden de bestendige zorg hebben dat zij de belangen van de Franse Gemeenschap en van haar onderwijs behartigen.
Art.5. Les membres du personnel doivent, en toutes occasions, avoir le souci constant des intérêts de la Communauté française et de l'enseignement de la Communauté française.
Art.6. Ze kwijten zich persoonlijk en gewetensvol van de verplichtingen die hun opgelegd worden door de wetten, decreten en reglementen.
  Ze voeren stipt de dienstorders uit en vervullen hun taak met vlijt en stiptheid.
Art.6. Ils accomplissent personnellement et consciencieusement les obligations qui leur sont imposées par les lois, décrets et règlements.
  Ils exécutent ponctuellement les ordres de service et accomplissent leur tâche avec zèle et exactitude.
Art.7. Ze moeten zich uiterst keurig gedragen zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun betrekkingen met het publiek en de studenten.
  Ze moeten elkaar onderling helpen in de mate waarin het belang van de hogeschool dit vereist.
  Ze moeten alles vermijden dat de eer of de waardigheid van hun functie in het gedrang zou kunnen brengen.
Art.7. Ils sont tenus à la correction la plus stricte tant dans leurs rapports de service que dans leurs rapports avec le public et les étudiants.
  Ils doivent s'entraider dans la mesure où l'exige l'intérêt de la haute école.
  Ils doivent éviter tout ce qui pourrait compromettre l'honneur ou la dignité de leur fonction.
Art.8. Tijdens de uitvoering van hun functie moeten zij de principes van neutraliteit van het onderwijs van de Franse Gemeenschap eerbiedigen. Ze mogen de studenten niet gebruiken voor propagandistische doeleinden of commerciële reclame.
Art.8. Ils doivent observer, dans l'exercice de leurs fonctions, les principes de neutralité de l'enseignement de la Communauté française. Ils ne peuvent utiliser les étudiants à des fins de propagande ou de publicité commerciale.
Art.9. Binnen de limieten bepaald door de reglementering moeten zij de prestaties leveren die nodig zijn voor de goede werking van de hogescholen.
  Ze mogen de uitoefening van hun functie niet opschorten zonder voorafgaandelijke toelating.
Art.9. Ils doivent fournir, dans les limites fixées par la réglementation, les prestations nécessaires à la bonne marche des hautes écoles.
  Ils ne peuvent suspendre l'exercice de leurs fonctions sans autorisation préalable.
Art.10. Ze mogen geen feiten aan het licht brengen die zij zouden vernomen hebben omwille van hun functies en die van geheime aard zijn.
Art.10. Ils ne peuvent révéler les faits dont ils auraient eu connaissance en raison de leurs fonctions et qui auraient un caractère secret.
Art.11. Ze mogen geen geschenken, giften, of om het even welke voordelen aanvragen, eisen of krijgen, rechtstreeks of langs een tussenpersoon, zelfs buiten hun functies, maar door deze veroorzaakt.
Art.11. Ils ne peuvent solliciter, exiger ou recevoir directement ou par personne interposée, même en dehors de leurs fonctions, mais à raison de celles-ci, des dons, cadeaux, gratifications ou avantages quelconques.
Art.12. Ze mogen geen enkele activiteit uitoefenen die in tegenspraak is met de Grondwet en de wetten van het Belgisch volk, die de vernietiging van de onafhankelijkheid van het land op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de Belgische verbintenissen met het oog op het verzekeren van haar veiligheid in gevaar brengt. Ze mogen geen deel uitmaken of hun samenwerking verlenen aan een beweging, een vereniging, een organisatie of associatie die een activiteit van dezelfde aard voert.
  Het uitoefenen van de rechten van het Belgisch en Europees burgerschap die eigen zijn aan de leden van het personeel wordt steeds gerespecteerd.
Art.12. Ils ne peuvent se livrer à aucune activité qui est en opposition avec la Constitution et les lois du peuple belge, qui poursuit la destruction de l'indépendance du pays ou qui met en danger la défense nationale ou l'exécution des engagements de la Belgique en vue d'assurer sa sécurité. Ils ne peuvent adhérer, ni prêter leur concours à un mouvement, groupement, organisation ou association ayant une activité de même nature.
  L'exercice des droits de la citoyenneté belge et européenne que possèdent les membres du personnel est toujours respecté.
Art.13. Onverminderd de toepassing van het strafrecht, worden de inbreuken op deze bepalingen bestraft, naargelang het geval, met een van de disciplinaire sancties voorzien in artikel 52.
Art.13. Sans préjudice de l'application des lois pénales, les infractions à ces dispositions sont punies, suivant le cas, de l'une des sanctions disciplinaires prévues à l'article 52.
Art.14. Artikel 13 is niet toepasselijk op de leden van het personeel dat tijdelijk aangesteld werd.
Art.14. L'article 13 n'est pas applicable aux membres du personnel désignés à titre temporaire.
Art.14/1. [1 Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
  De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van het Centraal Overlegcomité voor Wallonie Bruxelles Enseignement, bedoeld in artikel 31/1 van het bijzonder decreet tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
  De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
  - de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
  - instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
  - opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1

  
Art.14/1. [1 - Sans préjudice des éventuels cas d'urgence dûment justifiés, et en fonction de la réalité des pouvoirs organisateurs, les membres du personnel bénéficient d'un droit à la déconnexion.
  Les modalités de ce droit et la mise en place de dispositifs de régulation de l'utilisation des outils numériques, en vue d'assurer le respect des temps de repos ainsi que de l'équilibre entre la vie privée et la vie professionnelle, sont fixées par le Gouvernement sur proposition du Comité central de concertation pour Wallonie Bruxelles Enseignement, visé à l'article 31/1 du décret spécial du 7 février 2019 portant création de l'organisme public chargé de la fonction de Pouvoir organisateur de l'Enseignement organisé par la Communauté française.
  Les modalités et dispositifs visés à l'alinéa précédent doivent, au minimum, prévoir :
  - les modalités pratiques pour l'application du droit du membre du personnel de ne pas être joignable en dehors de ses horaires de travail ;
  - les consignes relatives à un usage des outils numériques qui assurent que les périodes de repos, les congés, la vie privée et familiale du membre du personnel soient garantis ;
  - des formations et des actions de sensibilisation aux membres du personnel quant à l'utilisation raisonnée des outils numériques et les risques liés à une connexion excessive.]1

  
Afdeling 2. - De onverenigbaarheid.
Section II. - Des incompatibilités.
Art.15. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van het personeel van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, elke bezigheid die de uitoefening van de taken van zijn functie zou schaden, in tegenstelling met de waardigheid ervan.
Art.15. Est incompatible avec la qualité de membre du personnel de l'enseignement de la Communauté française, toute occupation qui serait de nature à nuire à l'accomplissement des devoirs de sa fonction au contraire à la dignité de celle-ci.
Art.16. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van het personeel, elke bezigheid uitgeoefend door de echtgenoot (echtgenote) of langs een tussenpersoon die in strijd zou zijn met de waardigheid van de functie van het betrokken personeelslid.
Art.16. Est incompatible avec la qualité de membre du personnel, toute occupation exercée soit par le conjoint, soit par personne interposée, qui serait contraire à la dignité de la fonction du membre du personnel intéressé.
Art.17. De Regering stelt de onverenigbaarheid vast bedoeld in de artikelen 15 en 16. Ze brengt het betrokken personeelslid hiervan op de hoogte per aangetekend schrijven, binnen een termijn van vijf dagen beginnend op de dag waarop de onverenigbaarheid werd vastgesteld.
Art.17. Le Gouvernement constate les incompatibilités visées aux articles 15 et 16. Il en informe par lettre recommandée le membre du personnel concerné dans un délai de cinq jours courant à partir du jour où il constate l'incompatibilité.
Art.18. De Raad van beroep opgericht door artikel 65 is bevoegd betreffende de bezwaren met betrekking op de onverenigbaarheid ingediend door de personeelsleden.
Art.18. La chambre de recours instituée par l'article 65 connaît des recours introduits en matière d'incompatibilités par les membres du personnel.
HOOFDSTUK II. - De aanwerving.
CHAPITRE II. - Du recrutement.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Section 1. - Dispositions générales.
Art.19. De leden van het onderwijzend personeel worden tijdelijk aangeworven en definitief benoemd door de Regering.
Art.19. Les membres du personnel enseignant sont désignés à titre temporaire et nommés à titre définitif par le Gouvernement.
Art.20. § 1. De personeelsformatie bedoeld in artikel 1, 1° wordt vastgelegd door de raad van bestuur, op voorstel van het Directiecollege.
  De personeelsformatie wordt goedgekeurd door de Regering.
  § 2. De aanwervingen, benoemingen en terbeschikkingstellingen door gebrek aan betrekking van de personeelsleden bedoeld in artikel 1, 1° worden aan de Regering voorgesteld door de raad van bestuur, op voorstel van het Directiecollege.
Art.20. § 1er. Le cadre du personnel visé à l'article 1er, 1°, est fixé par le Conseil d'administration, sur proposition du Collège de direction.
  Ce cadre est approuvé par le Gouvernement.
  § 2. Les recrutements, nominations et mises en disponibilité par défaut d'emploi des membres du personnel visés à l'article 1er, 1°, sont proposés par le Conseil d'administration au Gouvernement, sur proposition du Collège de direction.
Art. 20bis. <INGEVOEGD bij DFG 1999-02-08/41, art. 17; Inwerkingtreding : 01-02-1999> De Raad van bestuur bepaalt de cursus waaronder, volgens de wetgeving met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen, ieder bestanddeel van het programma van de studies ingericht in de betrokken hogeschool ressorteert.
Art. 20bis. Le Conseil d'administration détermine le cours dont, selon la législation relative aux titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles, relève chaque élément du programme des études organisées dans la haute école concernée.
Art.21. Ten laatste op 15 februari van elk jaar, maakt de raad van bestuur aan de Regering, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 1, lid 1, de lijst van openstaande betrekkingen over die hij wenst vervuld te zien voor het volgend academiejaar.
Art.21. Au plus tard pour le 15 février de chaque année, le Conseil d'administration transmet au Gouvernement, selon la procédure visée à l'article 20, § 1er, alinéa 1er, la liste des emplois vacants auxquels il souhaite pourvoir l'année académique suivante.
Onderafdeling 1. - Over de functies van rang 1.
Sous-section 1. - Des fonctions de rang 1.
Art.22. De Regering publiceert tijdens de maand maart in het Belgisch Staatsblad een oproep voor kandidaturen voor elke openstaande betrekking en te begeven betrekking van rang 1.
  De betrekkingen bedoeld in het vorig lid zijn toegankelijk voor de personeelsleden die definitief benoemd zijn door een verandering van aanstelling, een verandering van ambt, een mutatie of een uitbreiding van de opdracht, voor de tijdelijke personeelsleden die aangeworven werden voor onbepaalde tijd per uitbreiding van opdracht en aan de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling.
Art.22. Le Gouvernement publie au Moniteur belge, dans le courant du mois de mars, un appel aux candidatures pour chaque emploi vacant de rang 1 à pourvoir.
  Les emplois visés à l'alinéa précédent sont accessibles aux membres du personnel nommés à titre définitif par changement d'affectation, changement de fonction, mutation ou extension de charge, aux membres du personnel temporaires désignés pour une durée indéterminée par extension de charge et aux candidats à une désignation à titre temporaire.
Art.23. De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;
  2° de omvang van de opdracht;
  3° de dossiers die moeten ingediend worden die onder andere de documenten bevatten met de nuttige bekwaamheidsbewijzen en ervaring, de vermelding van wetenschappelijke publicaties en de rechtvaardiging van diverse beroepservaringen;
  4° de vormen en de termijnen vereist voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3°;
  [1 5° de plaats (en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]1
  
Art.23. L'appel publié au Moniteur belge précise : 1° la fonction et les cours à conférer;
  2° le volume de la charge;
  3° les dossiers à introduire qui comprennent notamment les documents relatifs aux titres et à l'expérience utile, les mentions des publications scientifiques et les justifications d'expériences professionnelles diverses;
  4° les formes et les délais requis pour l'introduction des dossiers visés au 3°;
  [1 5° le ou les lieux où la fonction sera exercée.]1
  
Art.24. § 1. [2 ...]2 Op straf van nietigheid, worden de kandidaturen ingediend bij de Regering, [2 volgens de nadere regels bepaald door de oproep bedoeld bij artikel 23]2.
  § 2. De Regering verdeelt de ontvangen kandidaturen in twee lijsten : de ene samengesteld uit de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 23 en van artikel 11 van het decreet van 25 juli 1996 voor de kandidaten die in aanmerking komen voor een tijdelijke aanstelling, de andere voor de kandidaten die niet voldoen aan deze voorwaarden en maakt de kandidaturen over aan de betrokken raden van bestuur.
  De raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, klasseert de kandidaten volgens de te begeven cursussen, (de vereiste bekwaamheidsbewijzen) en de dossiers zoals voorzien in artikel 23 en maakt aan de Regering een lijst over van ten hoogste drie kandidaten, geklasseerd per order van voorkeur per te begeven betrekking.
  De raad van bestuur is echter verplicht een prioritaire behandeling te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling van de personeelsleden van de hogescholen van de Franse Gemeenschap.
  [1 Alvorens enige tijdelijke aanstelling voor te stellen, breidt de raad van bestuur de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die het gevraagd hebben met inachtneming van de eerste paragraaf, en dit in de volgende orde : eerst, de vastbenoemde personeelsleden, daarna de personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden voor onbepaalde tijd.]1
  § 3. Wanneer de raad van bestuur vaststelt dat een kandidaat niet kan weerhouden worden voor een te begeven betrekking, kan hij, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, aan de Regering voorstellen een afzonderlijke oproep te publiceren via het Belgisch Staatsblad, op om het even welk ogenblik van het academiejaar. Deze oproep herneemt de elementen van de oproep bedoeld in artikel 23, daarbij de kenmerken preciserend die vereist zijn voor de te begeven betrekking.
  
Art.24. § 1er. [2 ...]2 A peine de nullité, les candidatures sont introduites auprès du Gouvernement [2 selon les modalités fixées par l'appel visé à l'article 23.]2.
  § 2. Le Gouvernement répartit les candidatures reçues sur deux listes : l'une constituée par les candidats qui répondent aux conditions de l'article 23 et de l'article 11 du décret du 25 juillet 1996 pour les candidats à une désignation à titre temporaire, l'autre par les candidats qui ne satisfont pas à ces dispositions et transmet les candidatures aux conseils d'administration intéressés.
  Le Conseil d'administration, selon la procédure visée à l'article 20, § 2, classe les candidats selon les cours à conférer, (les titres requis) et les dossiers, tels que prévus à l'article 23, et transmet au Gouvernement une liste de trois candidats au plus, classés par ordre de préférence par emploi à pourvoir.
  Le Conseil d'administration est cependant tenu d'examiner prioritairement les demandes de changement d'affectation de membres du personnel des hautes écoles de la Communauté française.
  [1 Avant de proposer toute désignation à titre temporaire, le conseil d'administration étend la charge des membres du personnel de la Haute Ecole concernée qui en ont fait la demande dans le respect du § 1er, et ce dans l'ordre suivant : d'abord les membres du personnel nommés à titre définitif, ensuite les membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée.]1
  § 3. Lorsque le Conseil d'administration constate qu'aucun candidat ne peut être retenu pour l'emploi considéré, il peut, selon la procédure visée à l'article 20, § 2, proposer au Gouvernement de lancer un appel distinct par voie du Moniteur belge, à tout moment de l'année académique. Cet appel reprend les éléments de l'appel visé à l'article 23, en précisant les caractéristiques requises pour l'emploi à pourvoir.
  
Art.25. § 1. Wanneer een hogeschool een vervanging wenst te doen, stelt de raad van bestuur aan de Regering voor, per afwijking aan de procedure bepaald in artikel 20, § 2. De beheerraad stelt eerst een persoon die zijn kandidatuur stelde voor de te begeven cursussen en betrekking, overeenkomstig de oproep bedoeld in de artikelen 22 en 23.
  Deze aanstelling neemt een eind bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en in elk geval aan het eind van het academiejaar waarin de aanstelling plaatsvond. Deze aanstelling kan in geen geval aanleiding geven tot een aanstelling van onbepaalde duur.
  [2 Alvorens enige tijdelijke benoeming voor te stellen met toepassing van de vorige leden, breidt de raad van bestuur de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die het hebben aangevraagd met inachtneming van artikel 24, § 1, en dit, in de volgende orde : eerst de vastbenoemde personeelsleden, daarna de voor onbepaalde duur tijdelijk aangewezen personeelsleden
  Deze opdrachtuitbreiding kan niet toegekend worden aan een personeelslid voor wie een tuchtstraf en/of een beoordelingsstaat met de vermelding "onvoldoende" steeds in zijn dossier aanwezig is.]2

  § 2. [3 Wanneer de hogeschool een betrekking wenst te bekleden die vacant wordt na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij artikel 22, is de procedure bedoeld bij de leden 1, 3 en 4 van paragraaf 1 van toepassing.]3.
  Deze aanstelling kan in geen geval aanleiding geven tot een aanstelling van onbepaalde duur.
  [3 Indien een personeelslid aangewezen werd, met toepassing van het eerste lid gedurende een academiejaar als tijdelijke in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, wordt voor de bekleding van deze betrekking door de hogeschool gezorgd, vanaf het tweede academiejaar, met inachtneming van de artikelen 21 en 22.]3
  
Art.25. § 1er. Lorsqu'une haute école souhaite effectuer un remplacement, le Conseil d'administration propose au Gouvernement de désigner une personne par dérogation à la procédure prévue à l'article 20, § 2. Le Conseil d'administration propose en priorité une personne qui a posé sa candidature pour la fonction considérée et les cours à conférer, conformément à l'appel visé aux articles 22 et 23.
  Cette désignation prend fin au retour du titulaire de l'emploi et dans tous les cas à la fin de l'année académique pendant laquelle a eu lieu la désignation. Cette désignation ne peut en aucun cas donner lieu à une désignation à durée indéterminée.
  [2 Avant de proposer toute désignation à titre temporaire en application des alinéas précédents, le conseil d'administration étend la charge des membres du personnel de la Haute Ecole concernée qui en ont fait la demande dans le respect de l'article 24, § 1er, et ce dans l'ordre suivant : d'abord les membres du personnel nommés à titre définitif, ensuite les membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée.
   Cette extension de charge ne peut être accordée à un membre du personnel à l'encontre duquel une sanction disciplinaire et/ou un bulletin de signalement portant mention " insuffisant " seraient encore portés à son dossier.]2

  § 2.[3 Lorsque la Haute Ecole souhaite pourvoir à un emploi qui devient vacant après la publication de l'appel visé à l'article 22, la procédure visée aux alinéas 1er, 3 et 4 du § 1er est d'application.]3
  Cette désignation ne peut en aucun cas donner lieu à une désignation à durée indéterminée.
  [3 Lorsqu'un membre du personnel a été désigné, en application de l'alinéa 1er durant une année académique à titre temporaire dans la même fonction et les mêmes cours à conférer, la Haute Ecole pourvoit à cet emploi, dès la deuxième année académique, dans le respect des articles 21 et 22.]3
  
Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2.
Sous-section 2. - Des fonctions de rang 2.
Art.26. De openstaande betrekkingen die overeenstemmen met de ambten van rang 2 worden prioritair toegekend na een interne oproep gericht aan de personeelsleden die definitief benoemd werden in rang 1 binnen de hogeschool, volgens de modaliteiten bepaald door de raad van bestuur, overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, en goedgekeurd door de Regering.
Art.26. Les emplois vacants qui correspondent aux fonctions de rang 2 sont prioritairement conférés à la suite d'un appel interne adressé aux membres du personnel nommés à titre définitif au rang 1 au sein de la haute école, selon les modalités fixées par le Conseil d'administration, conformément à la procédure visée à l'article 20, § 2, et approuvées par le Gouvernement.
Art.27. De Regering publiceert tijdens de maand maart in het Belgisch Staatsblad een oproep voor veranderingen van aanstellingen, veranderingen van ambten, voor uitbreidingen van opdracht en mutaties voorbehouden aan de personeelsleden die definitief benoemd werden in de hogescholen van de Franse Gemeenschap voor elke betrekking die te begeven valt na toepassing van artikel 26.
Art.27. Le Gouvernement publie au Moniteur belge, dans le courant du mois de mars, un appel aux changements d'affectation, aux changements de fonctions, aux extensions de charge et aux mutations réservé aux membres du personnel nommés à titre définitif dans les hautes écoles de la Communauté française pour chaque emploi qui reste à pourvoir après l'application de l'article 26.
Art.28. De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert :
  (1° het ambt en de opdracht bedoeld bij artikel 7, § 1, van het decreet van 25 juli 1996.)
  2° de omvang van de opdracht;
  3° de dossiers die moeten ingediend worden die onder andere de documenten bevatten met de nuttige bekwaamheidsbewijzen en ervaring, de vermelding van wetenschappelijke publicaties en de rechtvaardiging van diverse beroepservaringen;
  4° de vormen en de termijnen vereist voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3°.
Art.28. L'appel publié au Moniteur belge précise :
  (1° la fonction et la charge visée à l'article 7, § 1, du décret du 25 juillet 1996.)
  2° le volume de la charge;
  3° les dossiers à introduire qui comprennent notamment les documents relatifs aux titres et à l'expérience utile, les mentions des publications scientifiques et les justifications d'expériences professionnelles diverses;
  4° les formes et les délais requis pour l'introduction des dossiers visés au 3°.
Art.29. § 1. [1 ...]1Op straf van nietigheid worden de kandidaturen ingediend bij de Regering, [1 volgens de nadere regels bepaald door de oproep bedoeld bij artikel 28]1.
  § 2. De Regering verdeelt de ontvangen kandidaturen in twee lijsten : de ene samengesteld uit personeelsleden die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28 en van de andere voor personeelsleden die niet voldoen aan deze voorwaarden en maakt de kandidaturen over aan de betrokken raden van bestuur.
  De raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, klasseert de aanvragen dan (volgens de bij artikel 28, 1°, bedoelde opdracht), de bekwaamheidsbewijzen en de dossiers zoals voorzien in artikel 28 en maakt aan de Regering een lijst over van ten hoogste drie kandidaten, geklasseerd per orde van voorkeur per te begeven betrekking. De Regering geeft dan haar toelating voor naargelang het geval, een verandering van aanstelling, van ambt of de mutatie.
  De raad van bestuur is echter verplicht een prioritaire behandeling te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling van de personeelsleden van de hogescholen van de Franse Gemeenschap.
  § 3. Wanneer de raad van bestuur vaststelt dat geen enkel personeelslid dat gehoor gaf aan de oproep bedoeld in artikel 28, in aanmerking komt voor de te begeven betrekking, kan hij, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, aan de Regering voorstellen een afzonderlijke oproep te publiceren via het Belgisch Staatsblad, op om het even welk ogenblik van het academiejaar. Deze oproep herneemt de elementen van de oproep bedoeld in artikel 23, daarbij de kenmerken preciserend die vereist zijn voor de te begeven betrekking.
  
Art.29. § 1er. [1 ...]1 A peine de nullité, les demandes sont introduites auprès du Gouvernement [1 selon les modalités fixées par l'appel visé à l'article 28.]1.
  § 2. Le Gouvernement répartit les demandes reçues sur deux listes : l'une constituée par les membres du personnel qui répondent aux conditions de l'article 28, l'autre par les membres du personnel qui ne satisfont pas à ces dispositions et transmet les demandes aux conseils d'administration intéressés.
  Le Conseil d'administration, selon la procédure visée à l'article 20, § 2, classe alors les demandes, (selon la charge visée à l'article 28, 1°), les titres de capacité et les dossiers, tels que prévus à l'article 28, et transmet au Gouvernement une liste de trois demandes au plus, classées par ordre de préférence par emploi à pourvoir. Le Gouvernement accorde selon le cas le changement d'affectation, de fonction ou la mutation.
  Le Conseil d'administration est cependant tenu d'examiner prioritairement les demandes de changement d'affectation de membres du personnel des hautes écoles de la Communauté française.
  § 3. Lorsque le Conseil d'administration constate qu'aucun membre du personnel ayant répondu à l'appel visé à l'article 28 ne peut être retenu pour l'emploi considéré, il peut, selon la procédure visée à l'article 20, § 2, proposer au Gouvernement de lancer un appel distinct, par voie du Moniteur belge, à tout moment de l'année académique. Cet appel reprend les éléments de l'appel visé à l'article 28, en précisant les caractéristiques requises pour l'emploi à pourvoir.
  
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling.
Section 2. - De la désignation à titre temporaire.
Onderafdeling 1. - algemene bepalingen.
Sous-section 1. - Dispositions générales.
Art.30. Elke aanstelling in een ambt van rang 1 gebeurt schriftelijk en vermeldt tenminste :
  1° de identiteit van het personeelslid;
  2° [1 het uit te oefenen ambt, de kenmerken en de omvang van de opdracht, alsook de plaats(en) waar het ambt uitgeoefend zal worden]1;
  3° de datum van indiensttreding;
  4° de datum waarop de aanstelling een eind neemt voor de aanstellingen voor bepaalde duur;
  5° of de betrekking ja dan neen als openstaand werd bestempeld overeenkomstig de oproep bedoeld in artikel 22;
  6° indien de betrekking niet openstaand is, de identiteit van de titularis.
  Er wordt aan de tijdelijke kracht een geschreven acte overhandigd die de vermeldingen herneemt voorzien in lid 1. In afwezigheid van een geschreven document, wordt het personeelslid geacht benoemd te zijn in het ambt, de opdracht of de betrekking die hij effectief vervult. Deze wordt geacht aangesteld te zijn voor bepaalde of van onbepaalde duur, naargelang het geval.
  
Art.30. Chaque désignation dans une fonction de rang 1 est faite par écrit et mentionne au moins :
  1° l'identité du membre du personnel;
  2° [1 la fonction à exercer, les caractéristiques et le volume de la charge ainsi que le ou les lieux où la fonction sera exercée;]1
  3° la date d'entrée en service;
  4° la date à laquelle la désignation prend fin pour les désignations à durée déterminée;
  5° si l'emploi a été déclaré vacant, conformément à l'appel visé à l'article 22 ou non;
  6° si l'emploi n'est pas vacant, l'identité du titulaire.
  Il est délivré au temporaire un acte écrit reprenant les mentions prévues à l'alinéa 1er. En l'absence d'écrit, le membre du personnel est réputé être désigné dans la fonction, la charge et l'emploi qu'il occupe effectivement. Il est réputé selon le cas être désigné à durée déterminée ou à durée indéterminée.
  
Art.31. Op het eind van elke activiteitsperiode, overhandigt de directeur-voorzitter aan het tijdelijk personeelslid een getuigschrift dat de uitgevoerde diensten vermeldt per uitgeoefend ambt, evenals de begin- en einddata evenals de omvang van de opdracht.
Art.31. A l'issue de toute période d'activité, le directeur-président remet au membre du personnel temporaire une attestation mentionnant les services accomplis par fonction exercée, avec dates de début et de fin, ainsi que le volume de la charge.
Onderafdeling 2. - Tijdelijke personeelsleden aangesteld voor bepaalde duur.
Sous-section 2. - Des temporaires désignés à durée déterminée.
Art.32. § 1. Ten laatste op het eind van de examensessie in juni, stelt de raad van bestuur een verslag op volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, over de manier waarop het personeelslid zich van zijn taak kweet. Dit verslag goedgekeurd en gedateerd door de belanghebbende wordt overgemaakt aan de Regering. Het personeelslid krijgt er een kopie van.
  Naargelang het geval, komt op het verslag een van de volgende vermeldingen voor : " voldeed ", " voldeed gedeeltelijk " of " voldeed niet ".
  Indien het verslag opgesteld door de raad van bestuur de vermelding " voldeed " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is hij dit verplicht voor onbepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet. Deze nieuwe aanstelling gebeurt prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, elke mutatie [2 ...]2.
  Wanneer de beheerraad geen verslag heeft opgesteld dat de vermelding " voldeed " draagt, moet hij het personeelslid verhoren alvorens het verslag over te maken aan de Regering. Bij dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de actieve of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger van een syndicale organisatie representatief in de betekenis van de wet van 15 december 1974 en van het koninklijk besluit van 28 september 1984. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid het verslag weigert goed te keuren of zich niet aanbiedt voor het verhoor.
  Indien het verslag opgesteld door de raad van bestuur de vermelding " voldeed gedeeltelijk " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is dit verplicht tijdelijk, en voor bepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet. Indien de te begeven betrekking nog steeds openstaat bij het begin van het academiejaar, dan gebeurt de aanstelling opnieuw prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, of van elke mutatie[2 ...]2.
  [1 Wanneer het verslag de vermelding "voldeed niet" draagt, kan, het personeelslid, binnen de vijf werkdagen na de datum waarop het verslag hem voorgesteld wordt, een schriftelijke klacht indienen bij de directeur-voorzitter die deze overzendt aan de raad van beroep. Deze laatste brengt een advies uit binnen een maximale termijn van een maand vanaf de datum van ontvangst van de klacht. De raad van bestuur neemt zijn beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de raad van beroep. De aanvankelijke beslissing wordt behouden of gewijzigd. Indien de beslissing behouden wordt, kan in geen enkel geval de Regering de aanstelling van dezelfde persoon opnieuw verkiezen.]1
  Indien er geen verslag werd opgesteld, wordt het personeelslid verondersteld een verslag te hebben bekomen met de vermelding " voldeed ".
  § 2. Indien het personeelslid het voorwerp uitmaakte van een verslag met de vermelding " voldeed gedeeltelijk " en dat hij opnieuw werd aangesteld voor ten hoogste een academiejaar, kan de beheerraad slechts kiezen uit twee evaluatiemogelijkheden : een verslag dat de vermelding " voldeed " draagt of een verslag met de vermelding " voldeed niet ".
  
Art.32. § 1er. Au plus tard à l'issue de la session d'examens de juin, le Conseil d'administration, selon la procédure visée à l'article 20, § 2, établit un rapport sur la manière dont le membre du personnel s'est acquitté de sa tâche. Ce rapport visé et daté par l'intéressé est envoyé au Gouvernement. Le membre du personnel en reçoit copie.
  Le rapport porte selon le cas une des mentions suivantes : " a satisfait ", " a satisfait partiellement ", " n'a pas satisfait ".
  Si le rapport établi par le Conseil d'administration porte la mention " a satisfait " et que le membre du personnel qui occupait un emploi, tel que visé à l'article 8 du décret du 25 juillet 1996, est reconduit, il l'est obligatoirement à durée indéterminée dans le respect de l'article 10, alinéa 3, du même décret. Cette reconduction se fait prioritairement à tout changement d'affectation, de fonction, à toute mutation [2 ...]2.
  Lorsque le Conseil d'administration n'a pas établi un rapport portant la mention " a satisfait ", il doit entendre le membre du personnel avant de transmettre le rapport au Gouvernement. Lors de cette audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou retraités de l'enseignement de la Communauté française ou par un représentant d'une organisation syndicale représentative au sens de la loi du 15 décembre 1974 et de l'arrêté royal du 28 septembre 1984. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel refuse de viser le rapport ou ne se présente pas à l'audition.
  Si le rapport établi par le Conseil d'administration porte la mention " a satisfait partiellement ", et que le membre du personnel qui occupait un emploi, tel que visé à l'article 8 du décret du 25 juillet 1996, est reconduit, il l'est obligatoirement à titre de temporaire à durée déterminée dans le respect de l'article 10, alinéa 1er, du même décret. Lorsque l'emploi considéré reste vacant en début d'année académique, la reconduction pour une année académique maximum se fait prioritairement à tout changement d'affectation, de fonction, à toute mutation[2 ...]2.
  [1 Lorsque le rapport porte la mention " n'a pas satisfait ", le membre du personnel peut, dans les cinq jours ouvrables suivant la date à laquelle le rapport lui est présenté, introduire une réclamation écrite au Directeur Président qui la fait parvenir aussitôt à la chambre de recours. Celle-ci donne son avis dans un délai maximum d'un mois à partir de la date de réception de la réclamation. Le conseil d'administration prend sa décision dans le délai d'un mois à partir de la réception de l'avis de la chambre de recours. La décision initiale est maintenue ou transformée. Si la décision est maintenue, le Gouvernement ne peut en aucun cas reconduire la désignation.]1
  En cas d'absence de rapport, le membre du personnel est réputé avoir obtenu un rapport portant la mention " a satisfait ".
  § 2. Lorsque le membre du personnel a fait l'objet d'un rapport portant la mention " a satisfait partiellement " et qu'il a été reconduit pour une année académique maximum, il n'existe pour le Conseil d'administration que deux possibilités d'évaluation : un rapport portant la mention " a satisfait " ou un rapport portant la mention " n'a pas satisfait ".
  
Onderafdeling 3. - Tijdelijke aanstellingen van onbepaalde duur.
Sous-section 3. - Des temporaires désignés à durée indéterminée.
Art.33. De Regering stelt de leden van het onderwijzend personeel aan, tijdelijk voor onbepaalde duur bij het begin van het academiejaar, op voorstel van de raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2.
Art.33. Le Gouvernement désigne les membres du personnel enseignant, à titre temporaire pour une durée indéterminée au début de l'année académique, sur proposition du Conseil d'administration, selon la procédure visée à l'article 20, § 2.
Afdeling 3. - (De benoeming in vast verband, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtverlies, de overplaatsing en de opdrachtuitbreiding.)
Section 3. - (De la nomination à titre définitif, de la disponibilité par défaut d'emploi, de la perte partielle de charge, de la mutation et de l'extension de charge)
Onderafdeling 1. - De definitieve benoeming.
Sous-section 1. - De la nomination à titre définitif.
Art.34. De voor onbepaalde duur aangeworven tijdelijke die voldoet aan de voorschriften van artikel 12 van het decreet van 25 juli 1996 wordt definitief benoemd door de Regering, in het ambt waar hij zich kandidaat voor stelde, volgens de normen en termijnen vastgelegd door de Regering, indien hij het voorwerp uitmaakte van een gemotiveerd voorstel tot definitieve benoeming, geformuleerd door de raad van bestuur volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2.
  De Regering verleent een definitieve benoeming aan het personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur en dat voor het betrokken ambt en de te begeven cursussen, de grootste anciënniteit telt, zoals [2 opgenomen in de rangschikking bedoeld in artikel 38, § 2]2.
  Het personeelslid mag drie jaar anciënniteit valoriseren die hij volbracht in [1 een onderwijzend ambt binnen het onderwijs]1 ingericht door de Franse Gemeenschap, voor het berekenen van de anciënniteit in de dienst bedoeld in lid 2.
  
Art.34. Le temporaire à durée indéterminée qui satisfait aux prescriptions de l'article 12 du décret du 25 juillet 1996 est nommé à titre définitif par le Gouvernement à la fonction à laquelle il s'est porté candidat, selon les formes et délais fixés par le Gouvernement, s'il a fait l'objet d'une proposition motivée de nomination à titre définitif formulée par le Conseil d'administration, selon la procédure visée à l'article 20, § 2.
  Le Gouvernement nomme à titre définitif le membre du personnel désigné à tire temporaire pour une durée indéterminée qui compte, pour la fonction considérée et les cours à conférer, la plus grande ancienneté de service, telle que [2 reprise dans le classement visé à l'article 38, § 2]2.
   Le membre du personnel peut valoriser trois années d'ancienneté de service acquise à titre définitif dans [1 une fonction enseignante au sein de l'enseignement]1 organisé par la Communauté française, pour le calcul de l'ancienneté de service visé à l'alinéa 2.
  
Onderafdeling 2. - De terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en het gedeeltelijk opdrachtsverlies.
Sous-section 2. - De la disponibilité par défaut d'emploi et de la perte partielle de charge.
Art.35. (§ 1.) Een personeelslid dat definitief benoemd werd in een hoofdambt wordt door de Regering slechts in toestand van terbeschikkingstelling geplaatst door een ontstentenis van betrekking of een gedeeltelijk opdrachtsverlies nadat ze een einde stelde, in de hierna volgende orde aan de diensten van de personeelsleden die dezelfde functie uitoefenen en dezelfde cursussen doceren :
  1° in een nevenfunctie in een hogeschool;
  2° tijdelijk voor beperkte duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren;
  3° tijdelijk voor onbepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren;
  (§ 2.) Wanneer een personeelslid zich in toestand van ter beschikkingstelling bevindt, of in gedeeltelijk opdrachtsverlies, en dat de uren van hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen vrijkomen, dan moet de raad van bestuur ze prioritair toewijzen aan dit personeelslid vooraleer over te gaan tot een verklaring van vacature zoals voorzien in artikel 22 of tot een interne oproep voorzien in artikel 26.
  (Wanneer een personeelslid met een gedeeltelijk opdrachtverlies zich kandidaat stelt voor een vacante betrekking in het ambt waarin het vast benoemd werd, maar voor andere te begeven cursussen waarvoor hij houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs ofwel waarvoor het een beroeps- of wetenschappelijke bekendheid heeft verkregen, en wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 22 hem wordt toegekend, wordt het personeelslid onmiddellijk definitief titularis van deze te begeven cursussen.)
Art.35. (§ 1.) Un membre du personnel nommé à titre définitif dans une fonction principale n'est placé en disponibilité par défaut d'emploi ou en perte partielle de charge par le Gouvernement qu'après qu'il ait été mis fin, dans l'ordre établi ci-après, aux services des membres du personnel qui exercent la même fonction et dispensent les mêmes cours :
  1° à titre accessoire dans la haute école;
  2° à titre temporaire à durée déterminée, dans la haute école et dans le respect de leur ancienneté de service;
  3° à titre temporaire à durée indéterminée dans la haute école et dans le respect de leur ancienneté de service.
  (§ 2.) Lorsqu'un membre du personnel est en disponibilité par défaut d'emploi ou en perte partielle de charge et que des heures de la même fonction et des mêmes cours à conférer deviennent vacantes, le Conseil d'administration doit prioritairement les attribuer à ce membre du personnel avant de procéder à la déclaration de vacance, telle que prévue à l'article 22, ou de procéder à l'appel interne, tel que prévu à l'article 26.
  (Lorsqu'un membre du personnel en perte partielle de charge pose sa candidature pour un emploi vacant de la fonction à laquelle il a été nommé à titre définitif, mais pour d'autres cours à conférer pour lesquels il possède un titre requis ou bien pour lesquels il a obtenu une notoriété professionnelle ou scientifique et que l'emploi visé à l'article 22 lui est attribué, le membre du personnel devient immédiatement titulaire de ces cours à conférer à titre définitif.)
Art.36. Verliest zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht in het betrokken ambt en de te begeven cursussen, het personeelslid dat definitief benoemd werd en dat het minste aantal dienstjaren telt.
  Het personeelslid kan, in geval van terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk ambtsverlies, ten hoogste tien jaar anciënniteit valoriseren die hij verwierf [1 als vast benoemde onderwijzer aangesteld in een onderwijsinrichting ingericht door de Franse Gemeenschap]1 voor de berekening van de anciënniteit in de dienst, bedoeld onder lid 1.
  
Art.36. Perd son emploi ou partie de sa charge dans la fonction considérée et les cours à conférer, le membre du personnel nommé à titre définitif qui compte la plus petite ancienneté de service.
  Le membre du personnel peut, en cas de disponibilité par défaut d'emploi ou de perte partielle de charge, valoriser dix années d'ancienneté de service maximum acquise [1 en qualité d'enseignant nommé à titre définitif et affecté dans un établissement d'enseignement organisé par la Communauté française]1 pour le calcul d'ancienneté de service visé à l'alinéa 1er.
  
Art.37. In geval van gelijke anciënniteit in de dienst, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht.
Art.37. En cas d'égalité d'ancienneté de service, perd son emploi ou partie de sa charge le membre du personnel le plus jeune.
Art.38. [3 § 1.]3 (De anciënniteit in de dienst bedoeld [3 in de artikelen 34, 35, § 1, 36 en 37 wordt berekend op het geheel van de diensten gepresteerd in een ambt bedoeld in artikel 5 van het decreet van 25 juli 1996 en ongeacht de cursus die toegekend moet worden, op de volgende manier :]3
  1° alle effectieve diensten gepresteerd in tijdelijk verband in de hogescholen van de Franse Gemeenschap worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit gelijk aan het aantal dagen geteld van het begin tot het eind van de gepresteerde diensten;
  2° de effectieve diensten gepresteerd in definitief verband in de hogescholen van de Franse Gemeenschap, in een ambt met volledige prestaties, worden geteld per kalendermaand; indien ze geen volledige maand beslaan, komen ze niet in aanmerking;
  [1 2°bis de diensten gepresteerd door de niet statutaire personeelsleden aangesteld in het kader van de overeenkomsten genomen bij toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, en overeenkomstig het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, alsook de personeelsleden aangeworven ten laste van de hogeschool of de inrichtende macht, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5, en dat die personeelsleden houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven; voor de eerste 1200 dagen, wordt op ze een verminderingscoëfficiënt van 0,3 toegepast.]1
  [2 2°ter de diensten gepresteerd door de personeelsleden aangeworven overeenkomstig artikel 12 van het programma-decreet van 21 december 2004 houdende diverse maatregelen inzake de begrotingsfondsen, het " Fonds Ecureuil " van de Franse Gemeenschap en de schuldafbouw, de universitaire instellingen, de Hogescholen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, het onderwijs en het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, of overeenkomstig artikel 23 van het programmadecreet van 16 december 2005 houdende verschillende maatregelen betreffende de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, de wijze van berekening van de werkingssubsidies in het gewoon kleuteronderwijs, de positieve discriminatie, de universitaire instellingen, de hogescholen en de sociale subsidies, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5 van het voormelde decreet van 25 juli 1996 en dat die personeelsleden houder zijn van het bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven.]2
  3° de effectieve diensten gepresteerd in een functie met onvolledige prestaties die ten minste de helft van het aantal uren vereist voor de volledige functie omvat, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties;
  4° het aantal dagen verworven in een functie met onvolledige prestaties die dit aantal uren niet omvatten, wordt met de helft verminderd;
  5° dertig dagen vormen een maand;
  6° de duur van de effectieve diensten gepresteerd in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties die tegelijkertijd uitgeoefend worden, mag nooit de duur overschrijden van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;
  7° de duur van de effectieve diensten gepresteerd door een personeelslid mag nooit de twaalf maanden overschrijden voor een kalenderjaar.
  (8° het bevallingsverlof en het opvangverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden worden de verlofdagen slechts in aanmerking genomen gedurende de aanstellingsperiode.)
  [3 § 2. Elk jaar, op 15 januari, wordt de rangschikking van de personeelsleden op de aanplakborden bekendgemaakt door de academische overheden van de Hogeschool en wordt door hen bezorgd aan de plaatselijke overlegorganen. Deze rangschikking wordt opgesteld op basis van de dienstanciënniteit verworven de laatste dag van het kalenderjaar inbegrepen en berekend overeenkomstig § 1 of, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 38bis.
   Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen na de bekendmaking van de rangschikking om een beroep hiertegen per aangetekende brief bij de academische overheden van de Hogeschool in te dienen. Deze overheden delen hun beslissing mee binnen de drie werkdagen na de indiening van het beroep.]3

  
Art.38. [3 § 1.]3 (L'ancienneté de service visée [3 aux articles 34, 35, § 1er, 36 et 37 est calculée sur la totalité des services rendus, dans une fonction visée à l'article 5 du décret du 25 juillet 1996 et quel que soit le cours à conférer, de la manière suivante :]3
  1° tous les services effectifs rendus à titre temporaire dans les hautes écoles de la Communauté française interviennent pour une ancienneté égale au nombre de jours comptés du début à la fin des services prestés;
  2° les services effectifs rendus à titre définitif dans les hautes écoles de la Communauté française, dans une fonction à prestations complètes, se comptent par mois du calendrier, ceux qui ne couvrent pas tout le mois étant négligés;
  [1 2°bis. les services rendus par les membres du personnel non statutaire désignés dans le cadre des conventions prises en application de l'article 18 du décret de la Région wallonne du 25 avril 2002 relatif aux aides visant à favoriser l'engagement de demandeurs d'emploi inoccupés par les pouvoirs locaux, régionaux et communautaires, et par certains employeurs du secteur non-marchand, de l'enseignement et du secteur marchand, et par l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 28 novembre 2002 relatif au régime des contractuels subventionnés, ainsi que les membres du personnel recrutés à charge de la Haute Ecole ou du pouvoir organisateur, à condition que ces services aient été rendus dans une fonction identique à une fonction visée à l'article 5, et que ces membres du personnel soient porteurs du titre requis visé à une annexe du décret du 8 février 1999 précité, sont assimilés aux services visés au 1° ci-dessus; en ce qui concerne les 1200 premiers jours, il leur est appliqué un coefficient réducteur de 0,3.]1
  [2 2°ter. les services rendus par les membres du personnel recrutés conformément à l'article 12 du décret-programme du 21 décembre 2004 portant diverses mesures concernant les Fonds budgétaires, le Fonds écureuil de la Communauté française et le désendettement, les institutions universitaires, les Hautes écoles, les internats, les centres psycho-médico-sociaux, les bâtiments scolaires, l'enseignement et le statut des membres du personnel administratif, du personnel de maîtrise, gens de métier et de service des établissements d'enseignement organisé par la Communauté française, ou conformément à l'article 23 du décret-programme du 16 décembre 2005 portant diverses mesures concernant les internats, les centres psycho-médico-sociaux, les bâtiments scolaires, le mode de calcul des subventions de fonctionnement dans l'enseignement maternel ordinaire, les discriminations positives, les institutions universitaires, les Hautes écoles et les subsides sociaux, à condition que ces services aient été rendus dans une fonction identique à une fonction visée à l'article 5 du décret du 25 juillet 1996 précité et que ces membres du personnel soient porteurs du titre requis visé à une annexe du décret du 8 février 1999 précité, sont assimilés aux services visés au 1° ci-dessus.]2
  3° les services effectifs rendus dans une fonction à prestations incomplètes comportant au moins la moitié du nombre d'heures requis de la fonction à prestations complètes sont pris en considération au même titre que les services rendus dans une fonction à prestations complètes;
  4° le nombre de jours acquis dans une fonction à prestations incomplètes qui ne comportent pas ce nombre d'heures est réduit de moitié;
  5° trente jours forment un mois;
  6° la durée des services effectifs rendus dans deux ou plusieurs fonctions à prestations complètes ou incomplètes exercées simultanément ne peut jamais dépasser la durée des services rendus dans une fonction à prestations complètes exercée pendant la même période;
  7° la durée des services effectifs rendus que compte le membre du personnel ne peut jamais dépasser douze mois pour une année civile.
  (8° les congés de maternité, d'accueil en vue de l'adoption et de la tutelle officieuse sont pris en considération pour le calcul de l'ancienneté de service. Pour les membres du personnel désignés à titre temporaire, les jours de congé ne sont pris en compte que pendant la période de désignation.)
  [3 § 2. Chaque année, au 15 janvier, le classement des membres du personnel est affiché aux valves par les autorités académiques de la Haute Ecole et transmis par celles-ci aux organes de concertation locale. Ce classement est établi sur base de l'ancienneté de service acquise au dernier jour de l'année civile inclus et calculée conformément au § 1er ou, s'il échet, conformément à l'art. 38 bis.
   Le membre du personnel dispose d'un délai de cinq jours ouvrables à compter de la publication du classement pour introduire un recours contre celui-ci par lettre recommandée auprès des autorités académiques de la Haute Ecole. Ces dernières notifient leur décision dans les trois jours ouvrables suivant l'introduction du recours.]3

  
Art. 38bis. <INGEVOEGD bij DFG 2001-12-20/65, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2002> In afwijking van artikel 38 wordt de in artikelen 34, 35 eerste lid, 36 en 37 bedoelde dienstanciënniteit van de personeelsleden die ambten hebben vervuld in de hogescholen vóór 1 september 1997 en tijdens het academiejaar 1997-1998, berekend, voor het deel voorafgaand aan 1 september 1997, overeenkomstig artikel 39 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, laatst gewijzigd door het decreet van 29 maart 2001 en artikel 3sexties en 3septies van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Art. 38bis. Par dérogation à l'article 38, l'ancienneté de service, visée aux articles 34, 35, alinéa 1er, 36 et 37, des membres du personnel ayant exercé des fonctions dans les hautes écoles avant le 1er septembre 1997 et au cours de l'année académique 1997-1998, est calculée, pour sa partie antérieure au 1er septembre 1997, conformément à l'article 39 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical, des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, de promotion sociale et artistique de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection charge de la surveillance de ces établissements, dernièrement modifiés par le décret du 29 mars 2001 et aux articles 3sexties et 3septies de l'arrêté royal du 18 janvier 1974 pris en application de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical, des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, de promotion sociale et artistique de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection chargé de la surveillance de ces établissements.
Onderafdeling 3. - Mutatie.
Sous-section 3. - De la mutation.
Art.39. Gevolg gevend aan de oproepen verschenen in het Belgisch Staatsblad, bepaald in de artikelen 23 en 28, dienen de kandidaten voor een mutatie, hun aanvraag in bij de Regering.
  [1 De aanvragen tot mutatie worden op straffe van nietigheid verzonden in de vorm en binnen de termijn bepaald door de oproep bedoeld in lid 1.]1.
  
Art.39. Les candidats à la mutation, en réponse aux appels publiés au Moniteur belge prévus aux articles 23 et 28, introduisent leur demande auprès du Gouvernement.
  [1 Les demandes de mutations sont introduites à peine de nullité dans la forme et le délai fixés par l'appel visé à l'alinéa 1er]1.
  
Art.40. Op het eind van een academiejaar in de nieuwe hogeschool, stelt de beheerraad aan de Regering voor, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, het personeelslid dat een voorlopige mutatie verkreeg, definitief aan te stellen. In het tegengestelde geval, wordt het personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij aangesteld was voor hij zijn mutatie aanvroeg.
  De voorlopige mutatie kan echter slechts doorgevoerd worden met het akkoord van de beheerraad van beide betrokken hogescholen.
Art.40. A l'issue d'une année académique dans la nouvelle haute école, le Conseil d'administration, selon la procédure visée à l'article 20, § 2, propose au Gouvernement d'affecter définitivement le membre du personnel qui avait obtenu une mutation provisoire. Dans le cas contraire, le membre du personnel concerné réintègre la haute école à laquelle il était affecté avant de solliciter sa mutation.
  La mutation provisoire ne peut toutefois se faire qu'avec l'accord des conseils d'administration des deux hautes écoles concernées.
Onderafdeling 4. De opdrachtuitbreiding.
Sous-section 4. - De l'extension de charge.
Art. 40bis. <INGEVOEGD bij DFG 1999-02-08/41,art. 23; Inwerkingtreding : 01-02-1999> Met inachtneming van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996, wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 22 toegekend is bij uitbreiding van de opdracht in hetzelfde ambt en in dezelfde te begeven cursussen waarvoor het personeelslid over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt, geschiedt deze opdrachtuitbreiding, naargelang het geval, onmiddellijk in vast verband of als tijdelijke voor een onbepaalde tijd.
Art. 40bis. Dans le respect de l'article 31 du décret du 9 septembre 1996, lorsque l'emploi visé à l'article 22 est attribué par extension de charge dans la même fonction et les mêmes cours à conférer, ou bien dans la même fonction et d'autres cours à conférer pour lesquels le membre du personnel possède un titre requis, cette extension de charge se fait, selon le cas, immédiatement à titre définitif ou au titre de temporaire à durée indéterminée.
Afdeling 4. - Overname van een hogeschool door een andere inrichtende macht.
Section 4. - De la reprise d'une haute école d'un autre pouvoir organisateur.
Art.41. § 1. In geval van overname door de Franse Gemeenschap van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
  1° de personeelsleden die definitief benoemd zijn in een ambt van rang 1 of rang 2 en in actieve dienst zijn op het ogenblik van de overname, verwerven ambtshalve de hoedanigheid van definitief personeelslid in de overeenstemmende ambten binnen de hogeschool van de Franse Gemeenschap;
  2° de personeelsleden die op het ogenblik van de overname een electief ambt uitoefenen, worden definitief benoemd in het ambt van rang 1 of rang 2 waarin zij definitief benoemd werden voor zij hun mandaat als [1 ...]1 directeur of directeur-voorzitter uitoefenden;
  3° de effectieve diensten door het personeel gepresteerd tot aan de overname, in het onderwijs ingericht door de inrichtende macht die de directie waarneemt van de hogeschool overgenomen door de Franse Gemeenschap, evenals de effectieve diensten gepresteerd in een onderwijsinstelling tot aan de overname ervan door de hierboven genoemde inrichtende macht, voor zover ze in actieve dienst waren op het ogenblik van deze overname, worden geassimileerd met de effectieve diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap.
  § 2. De voorwaarden voor overname van een hogeschool of van een gedeelte van een gesubsidieerde vrije hogeschool overeenkomstig het [2 decreet van 21 februari 2019]2 worden bepaald volgens de termen van een overeenkomst die moet gesloten worden door de betrokken inrichtende machten.
  
Art.41. § 1er. En cas de reprise par la Communauté française d'une haute école officielle subventionnée ou d'une partie d'une haute école officielle subventionnée, les dispositions suivantes sont d'application :
  1° les membres du personnel nommés à titre définitif dans une fonction de rang 1 ou de rang 2 et en activité de service au moment de la reprise acquièrent d'office la qualité de membre du personnel définitif dans les fonctions correspondantes au sein d'une haute école de la Communauté française;
  2° les membres du personnel qui, au moment de la reprise, exercent une fonction élective, sont nommés à titre définitif à la fonction de rang 1 ou de rang 2 à laquelle ils ont été nommés à titre définitif avant d'exercer leur mandat de directeur [1 ...]1 ou de directeur-président;
  3° les services effectifs rendus jusqu'à la reprise par les membres du personnel, dans l'enseignement organisé par le pouvoir organisateur assumant la direction de la haute école reprise par la Communauté française, ainsi que les services effectifs rendus dans un établissement d'enseignement jusqu'à la reprise de celui-ci par le pouvoir organisateur susmentionné, pour autant qu'ils aient été en activité de service au moment de cette reprise, sont assimilés aux services effectifs rendus en qualité de membre du personnel de l'enseignement de la Communauté française.
  § 2. Les conditions de reprise d'une haute école ou d'une partie de haute école libre subventionnée, conformément au [2 décret du 21 février 2019]2, sont fixées aux termes d'une convention à conclure entre les pouvoirs organisateurs concernés.
  
HOOFDSTUK III. - Administratieve posten.
CHAPITRE III. - Des positions administratives.
Art.42. Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een wedde en op een bevordering tot een hogere wedde behalve in het geval van een formele tegenstrijdige bepaling.
  Hij kan zijn hoedanigheden laten gelden ten behoeve van een benoeming in een ambt van rang 1 van rang 2 of voor het uitoefenen van een electief ambt.
  Hij krijgt verlof volgens de voorwaarden bepaald door de Regering :
  1° voor persoonlijke omstandigheden en redenen;
  2° omwille van ziekte of invaliditeit;
  3° voor beperkte prestaties bij ziekte of invaliditeit [2 of voor verminderde prestaties voor de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid om therapeutische doeleinden]2;
  4° voor beperkte prestaties gerechtvaardigd door sociale of familiale redenen;
  5° om bepaalde militaire prestaties te leveren in vredestijd, evenals dienstverlening in de burgerbescherming of taken van openbaar nut in toepassing van de wet betreffende het statuut van gewetensbezwaarde;
  6° voor syndicale activiteiten;
  7° voor beperkte prestaties gerechtvaardigd door persoonlijke redenen;
  8° voor opdrachten;
  9° politiek verlof;
  10° voor een onderbreking van de beroepsloopbaan;
  [1 11* voor het voorlopige uitoefenen van een ander ambt in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;
  [3 11 bis° om voorlopig hetzelfde ambt in het onderwijs te vervullen, binnen dezelfde inrichtende macht of bij een andere inrichtende macht;]3
   12* voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden toegestaan aan een personeelslid dat 50 jaar oud is of dat ten minste twee kinderen heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar.]1

  
Art.42. Le membre du personnel en activité de service a droit au traitement et à l'avancement de traitement, sauf disposition formelle contraire.
  Il peut faire valoir ses titres à une nomination à une fonction de rang 1, de rang 2 ou pour l'exercice d'une fonction élective.
  Il obtient, aux conditions fixées par le Gouvernement, des congés :
  1° de circonstances et de convenances personnelles;
  2° pour cause de maladie ou d'infirmité;
  3° pour prestations réduites en cas de maladie ou d'infirmité [2 ou pour prestations réduites bénéficiant aux membres du personnel en disponibilité pour cause de maladie ou d'infirmité à des fins thérapeutiques]2;
  4° pour prestations réduites justifiées par des raisons sociales ou familiales;
  5° pour accomplir certaines prestations militaires en temps de paix, ainsi que des services dans la protection civile ou des taches d'utilité publique en application de la loi portant le statut des objecteurs de conscience;
  6° pour activité syndicale;
  7° pour prestations réduites justifiées par des raisons de convenances personnelles;
  8° pour mission;
  9° politiques;
  10° pour interruption de la carrière professionnelle;
  [1 11° pour exercer provisoirement une autre fonction dans l'enseignement et les centres psycho-médico-sociaux;
  [3 11bis° pour exercer provisoirement la même fonction dans l'enseignement, au sein du même pouvoir organisateur ou dans un autre pouvoir organisateur;]3
   12° pour prestations réduites justifiées par des raisons de convenances personnelles accordées au membre du personnel âgé de 50 ans ou qui a au moins deux enfants à charge qui n'ont pas dépassé l'âge de 14 ans.]1

  
HOOFDSTUK IV. - Signalement.
CHAPITRE IV. - Du signalement.
Art.43. Dit hoofdstuk is toepasselijk op de personeelsleden die definitief benoemd zijn, met uitzondering van de directeurs-voorzitter en de categoriële directeurs.
Art.43. Le présent chapitre est applicable aux membres du personnel nommés à titre définitif, à l'exclusion des directeurs-présidents et des directeurs de catégorie.
Art.44. Voor elk personeelslid wordt er in de centrale administratie van het ministerie een signalementsdossier gehouden dat uitsluitend bevat :
  1° de verslagen over de manier waarop ze hun dienst vervulden als tijdelijke;
  2° de eventuele signalementsbulletins;
  3° de administratieve nota's die de gunstige of ongunstige elementen beschrijven in verband met het ambt;
  4° het aantal disciplinaire sancties.
Art.44. Pour chaque membre du personnel, il est tenu à l'administration centrale du ministère, un dossier de signalement contenant exclusivement :
  1° les rapports sur leur manière de servir en qualité de temporaires;
  2° les bulletins de signalement éventuels;
  3° les notes administratives relatant les éléments favorables ou défavorables en rapport avec la fonction;
  4° le relevé des sanctions disciplinaires.
Art.45. Met uitzondering van het aantal disciplinaire sancties, moeten de documenten die bij het signalementsdossier gevoegd worden vooraf gezien worden door het personeelslid. Al deze documenten zijn genummerd en worden opgenomen in een inventaris.
Art.45. A l'exception du relevé des sanctions disciplinaires, les documents versés au dossier de signalement doivent avoir été visés préalablement par le membre du personnel. Tous ces documents sont numérotés et repris dans un inventaire.
Art.46. Elk personeelslid maakt het voorwerp uit van een van de volgende signalementsmeldingen : " Goed ", " Onvoldoende ".
  Bij gebrek aan een signalementsbulletin, wordt elk personeelslid verondersteld te beantwoorden aan de vermelding " Goed ".
  Elke wijziging van een signalementsmelding moet uitvoerig gemotiveerd worden door een speciaal verslag dat de exacte feiten, gunstige of ongunstige, vermeldt. Dit verslag moet aan het signalementbulletin gehecht worden.
Art.46. Tout membre du personnel fait l'objet d'une des mentions de signalement suivantes : " Bon ", " Insuffisant ".
  En l'absence de bulletin de signalement, tout membre du personnel est réputé bénéficier de la mention " Bon ".
  Toute modification d'une mention de signalement doit être motivée de manière circonstanciée par un rapport spécial relatant des faits précis, favorables ou défavorables. Ce rapport doit être annexé au bulletin de signalement.
Art.47. Elke signalementsmelding heeft betrekking op het academiejaar aan het eind waarvan ze toegekend of aangehouden werd.
  Het signalementsbulletin wordt indien nodig opgesteld door het directiecollege tussen 1 en 15 juni van elk jaar.
  Het signalement wordt jaarlijks hernomen indien geen nieuw feit, gunstig of ongunstig, op de individuele fiche voorkomt sinds de toekenning van het laatste signalement.
  De toekenning van de vermelding " onvoldoende " leidt echter tot een nieuw signalement na een academiejaar.
  Een signalementsbulletin wordt eveneens opgesteld voor elk personeelslid dat dit vraagt.
  In dat geval, mag het signalement opgesteld worden op om het even welk ogenblik van het academiejaar zonder dat er meer dan een signalement mag opgesteld worden in de loop van een academiejaar.
Art.47. Toute mention de signalement porte sur l'année académique à l'issue de laquelle elle a été attribuée ou maintenue.
  Le bulletin de signalement est rédigé, s'il y a lieu, par le Collège de direction entre le 1er et le 15 juin de chaque année.
  Le signalement est reconduit annuellement, si aucun fait nouveau, favorable ou défavorable, n'est relaté à la fiche individuelle depuis l'attribution du dernier signalement.
  Toutefois, l'attribution de la mention de signalement " Insuffisant " donne lieu à un nouveau signalement après une année académique.
  Un bulletin de signalement est également rédigé pour tout membre du personnel qui en fait la demande.
  Dans ce cas, le signalement peut être établi à tout moment de l'année académique, sans qu'il puisse, en aucun cas, être établi plus d'un signalement au cours d'une même année académique.
Art.48. Met het oog op de eventuele wijziging van het signalement, moet een individuele fiche in verband met het betrokken personeelslid de precieze feiten vermelden, gunstig of ongunstig, die zouden kunnen als evaluatiemiddelen dienen en die betrekking hebben op de uitoefening van het ambt of het privéleven in zijn verband met het ambt.
  Deze individuele fiche wordt indien nodig, opgesteld door het directiecollege.
Art.48. En vue de la modification éventuelle du signalement, une fiche individuelle relative au membre du personnel concerné doit comporter les faits précis, favorables ou défavorables susceptibles de servir d'éléments d'appréciation et ayant trait à l'exercice de la fonction ou à la vie privée dans ses rapports avec la fonction.
  Cette fiche individuelle est rédigée, s'il y a lieu, par le Collège de direction.
Art.49. Het signalementsbulletin wordt door de directeur-voorzitter voorgelegd aan het personeelslid dat het document ondertekent en het binnen de tien dagen teruggeeft indien hij geen opmerkingen te maken heeft. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het document te onderteken of het niet teruggeeft binnen de voorgeschreven termijn na het gecontroleerd te hebben.
  Indien het personeelslid van mening is dat de signalementsmelding die hem toegewezen werd niet gerechtvaardigd is, ondertekent hij derhalve het signalementsbulletin en geeft het terug binnen de tien dagen, vergezeld van een geschreven klacht aan de directeur-voorzitter. Deze klacht wordt aan het signalementsbulletin gehecht. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het document te ondertekenen of het niet teruggeeft binnen de voorgeschreven termijn.
  Binnen de veertien dagen na de ontvangst van de klacht, deelt het directiecollege aan het betrokken personeelslid zijn beslissing mee. Het personeelslid ondertekent het signalementsbulletin en heeft het recht langs hiërarchische weg een klacht in te dienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het signalementsbulletin te ondertekenen.
Art.49. Le bulletin de signalement est soumis par le directeur-président au membre du personnel, qui vise le document et le restitue dans les dix jours, s'il n'a pas d'objection à présenter. La procédure se poursuit si le membre du personnel refuse de viser le document ou ne le restitue pas après l'avoir visé dans le délai fixé.
  Si le membre du personnel estime que la mention de signalement qui lui a été attribuée n'est pas justifiée, il vise en conséquence le bulletin de signalement et le restitue dans les dix jours, accompagné d'une réclamation écrite au directeur-président. Cette réclamation est annexée au bulletin de signalement. La procédure se poursuit si le membre du personnel refuse de viser le document ou ne le restitue pas après l'avoir visé dans le délai fixé.
  Dans les quinze jours de la réception de la réclamation, le Collège de direction notifie sa décision au membre du personnel intéressé. Celui-ci vise le bulletin de signalement et a le droit d'introduire, par la voie hiérarchique, une réclamation devant la chambre de recours selon la procédure visée aux article 73 et suivants. La procédure se poursuit si le membre du personnel refuse de viser le bulletin de signalement.
Art.50. Geen enkele aanbeveling, van welke aard dan ook, mag voorkomen in het signalementsdossier.
  Elk personeelslid mag op om het even welk ogenblik zijn signalementsdossier raadplegen en indien gewenst, een kopie verkrijgen, mits tussenkomst in de kosten.
Art.50. Aucune recommandation, de quelque nature qu'elle soit, ne peut figurer au dossier de signalement.
  Tout membre du personnel peut prendre, à tout moment, connaissance de son dossier de signalement et, s'il échet, en obtenir une copie, moyennant intervention dans les frais.
Art.51. Het model van het signalementsbulletin en het model van de individuele fiche worden vastgelegd door de Regering.
Art.51. Le modèle du bulletin de signalement et le modèle de la fiche individuelle sont arrêtés par le Gouvernement.
HOOFDSTUK V. - Disciplinaire regeling.
CHAPITRE V. - Du régime disciplinaire.
Afdeling 1. - Disciplinaire sancties.
Section 1. - Des sanctions disciplinaires.
Art.52. De disciplinaire sancties die opgelegd kunnen worden aan de personeelsleden die vast benoemd zijn en die in hun plichten tekortschieten, zijn :
  1° de aanmaning;
  2° de berisping;
  3° de afhouding op salaris;
  4° de disciplinaire verplaatsing;
  5° de disciplinaire schorsing;
  6° de degradatie;
  7° het plaatsen in disciplinaire non-activiteit;
  8° [2 het ontslag bij tuchtmaatregel;]2
  [1 9° de afzetting]1
  In het geval van een lid van het onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel, dan stelt het directiecollege de sancties voor bedoeld in lid 1..
  In het geval van een directeur-voorzitter of van een [3 ...]3 directeur, dan stelt het hoofd van de administratie waar de hogeschool afhankelijk van is, de sancties bedoeld in lid 1.
  
Art.52. Les sanctions disciplinaires qui peuvent être infligées aux membres du personnel nommés à titre définitif, qui manquent à leurs devoirs sont :
  1° le rappel à l'ordre;
  2° la réprimande;
  3° la retenue sur traitement;
  4° le déplacement disciplinaire;
  5° la suspension disciplinaire;
  6° la rétrogradation;
  7° la mise en non-activité disciplinaire;
  8° [2 la démission disciplinaire;]2
  [1 9° la révocation]1
  Dans le cas d'un membre du personnel enseignant ou du personnel auxiliaire d'éducation, le Collège de direction propose les sanctions visées à l'alinéa 1er.
  Dans le cas d'un directeur-président ou d'un directeur [3 ...]3, le chef de l'administration dont la haute école relève, propose les sanctions visées à l'alinéa 1er.
  
Art.53. De disciplinaire sancties worden uitgesproken door de Regering.
Art.53. Les sanctions disciplinaires sont prononcées par le Gouvernement.
Art.54. De afhouding op de wedde wordt toegepast gedurende ten minste een en ten hoogste drie maand. Ze mag een vijfde van de laatste activiteits- of voorlopige brutowedde niet overschrijden.
Art.54. La retenue sur traitement est appliquée pendant un mois au moins et trois mois au plus. Elle ne peut excéder un cinquième du dernier traitement brut d'activité ou d'attente.
Art.55. De disciplinaire schorsing mag niet uitgesproken worden voor een termijn langer dan een jaar. Ze brengt het afhouden van de helft van het salaris met zich mee.
Art.55. La suspension disciplinaire ne peut être prononcée pour une durée supérieure a un an. Elle entraîne la privation de la moitié du traitement.
Art.56. De degradatie brengt de toewijzing met zich mee van de weddeschaal die overeenstemt met de nieuwe functie van het personeelslid dat zich deze sanctie opgelegd zag.
Art.56. La rétrogradation entraîne l'attribution de l'échelle de traitement correspondant à la nouvelle fonction du membre du personnel qui s'est vu infliger cette sanction.
Art.57. De duur van de disciplinaire plaatsing in non-activiteit wordt vastgesteld door de overheid die de sanctie oplegt; ze mag niet minder zijn dan een jaar, noch vijf jaar overschrijden.
  Het personeelslid geniet echter gedurende de eerste twee jaar van een voorlopig salaris dat gelijk is aan de helft van de wedde van een personeelslid in actieve dienst. Zonder dit laatste bedrag te mogen overschrijden, wordt de voorlopige wedde vervolgens bepaald volgens het percentage van het pensioen dat de betrokken persoon zou bekomen indien hij met vervroegd pensioen zou gaan.
  Na de helft van zijn sanctie ondergaan te hebben, kan het personeelslid vragen om opnieuw in het onderwijs opgenomen te worden.
Art.57. La durée de la mise en non-activité disciplinaire est fixée par l'autorité qui inflige la sanction; elle ne peut être inférieure à un an, ni dépasser cinq ans.
  Le membre du personnel bénéficie pendant les deux premières années d'un traitement d'attente égal à la moitié du traitement d'activité. Sans pouvoir jamais dépasser ce dernier montant, le traitement d'attente est fixé ensuite au taux de la pension que l'intéressé obtiendrait s'il était admis prématurément à la retraite.
  Après avoir subi la moitié de sa sanction, le membre du personnel peut demander sa réintégration dans l'enseignement.
Art.58. De afhouding op een voorlopige wedde of het toekennen van een voorlopige wedde mag slechts als gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid teruggebracht zou worden naar een wedde die lager ligt dan de werkloosheidsuitkeringen waar het personeelslid recht zou op hebben indien hij zou genieten van het sociale zekerheidsregime van de loontrekkenden.
Art.58. La retenue sur le traitement d'attente ou l'attribution d'un traitement d'attente ne peut avoir pour conséquence que le traitement du membre du personnel soit ramené à un montant inférieur au montant des allocations de chômage auxquelles le membre du personnel aurait droit s'il bénéficiait du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés.
Art.59. Geen enkele sanctie mag voorgesteld worden zonder dat het personeelslid voorafgaandelijk verhoord of ondervraagd werd. De betrokkene kan gebruik maken van de rechten die hem erkend worden door het syndicaal statuut. Hij kan een verhaal indienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende.
Art.59. Aucune sanction ne peut être proposée sans que le membre du personnel ait été, au préalable, entendu ou interpellé. L'intéressé peut faire usage des droits qui lui sont reconnus par le statut syndical. Il peut introduire un recours auprès de la chambre de recours selon la procédure visée aux articles 73 et suivants.
Art.60. De disciplinaire procedure mag slechts betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld in de loop van het jaar dat de datum voorafgaat waarop met de procedure een aanvang wordt genomen.
  In het geval van een strafrechtelijke actie, moet de disciplinaire procedure aangevangen worden binnen de zes maand van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de macht die ertoe geroepen is de disciplinaire sanctie voor te stellen.
Art.60. La procédure disciplinaire ne peut se rapporter qu'à des faits qui ont été constatés dans l'année précédant la date à laquelle la procédure est entamée.
  En cas d'action pénale, la procédure disciplinaire doit être entamée dans les six mois de la prise de connaissance de la décision judiciaire définitive par l'autorité qui est appelée à proposer la sanction disciplinaire.
Art.61. Geen enkele sanctie mag een uitwerking hebben op de periode die haar uitspraak voorafgaat.
Art.61. Aucune sanction ne peut produire d'effet pour la période qui précède son prononcé.
Art.62. Elke sanctie moet het voorwerp uitmaken van een vermelding in het signalementsdossier.
Art.62. Toute sanction fait l'objet d'une inscription au dossier de signalement.
Art.63. De strafrechtelijke actie in verband met de feiten die het voorwerp uitmaken van een disciplinaire procedure schort de disciplinaire procedure en de disciplinaire uitspraak op behalve in het geval van een duidelijk vastgesteld feit of indien de vastgestelde feiten verbonden aan de beroepsactiviteiten, door het personeelslid erkend werden.
  Welke ook de uitslag van de strafrechtelijke actie moge zijn, de administratieve macht oordeelt over de toepassing van de disciplinaire acties.
  De disciplinaire macht is echter, in deze beoordeling gebonden door de werkelijkheid van de feiten definitief vastgesteld door de strafrechtelijke beslissing.
Art.63. L'action pénale relative aux faits qui font l'objet d'une procédure disciplinaire est suspensive de la procédure et du prononcé disciplinaire, sauf dans le cas de flagrant délit ou si les faits établis, liés à l'activité professionnelle, sont reconnus par le membre du personnel.
  Quel que soit le résultat de l'action pénale, l'autorité administrative reste juge de l'application des sanctions disciplinaires.
  Toutefois, l'autorité disciplinaire est, dans cette appréciation, liée par la matérialité des faits définitivement établie par la décision pénale.
Afdeling 2. - Schrapping van de disciplinaire sancties.
Section 2. - De la radiation des sanctions disciplinaires.
Art.64. De schrapping van de disciplinaire sancties gebeurt automatisch na een termijn waarvan de duur vastgesteld werd op :
  1° een jaar voor de aanmaning en de berisping;
  2° drie jaar voor de afhouding op salaris en de disciplinaire overplaatsing;
  3° vijf jaar voor de disciplinaire schorsing en de degradatie;
  4° zeven jaar voor het plaatsen in disciplinaire inactiviteit.
  De termijn neemt een aanvang op de datum waarop de beslissing in disciplinair verband een aanvang nam.
  Onverminderd de uitvoering van de disciplinaire sanctie, heeft de ontheffing uit het ambt tot gevolg dat er geen rekening meer kan gehouden worden met de geschrapte disciplinaire sanctie, onder andere voor de toegang tot een ambt van rang 2 of tot een electief ambt, noch bij de toekenning van een signalement opgesteld na de schrapping. De disciplinaire geschrapte sanctie wordt verwijderd uit het dossier van het personeelslid bedoeld in artikel 44.
Art.64. La radiation de la sanction disciplinaire se fait d'office après un délai dont la durée est fixée à :
  1° un an pour le rappel à l'ordre et la réprimande;
  2° trois ans pour la retenue sur traitement et le déplacement disciplinaire;
  3° cinq ans pour la suspension disciplinaire et la rétrogradation;
  4° sept ans pour la mise en non-activité disciplinaire.
  Le délai prend cours à la date de la décision en matière disciplinaire.
  Sans préjudice de l'exécution de la sanction disciplinaire, la radiation a pour conséquence qu'il ne peut plus être tenu compte de la sanction disciplinaire radiée, notamment pour l'accès à une fonction de rang 2 ou à une fonction élective, ni lors de l'attribution du signalement fait après la radiation. La sanction disciplinaire radiée est supprimée dans le dossier du membre du personnel, tel que visé à l'article 44.
HOOFDSTUK VI. - De raad van beroep.
CHAPITRE VI. - De la chambre de recours.
Art.65. Er wordt bij de Regering een raad van beroep opgericht onder de volgende benaming : raad van beroep voor het hoger niet universitair onderwijs van de Franse Gemeenschap.
Art.65. Il est institué auprès du Gouvernement une chambre de recours dénommée : Chambre de recours de l'enseignement supérieur non universitaire de la Communauté française.
Art.66. De raad van beroep behandelt : 1° de verhalen die ingediend worden in verband met de onverenigbaarheid;
  2° de verhalen ingediend in verband met het signalement;
  3° verhalen ingediend tegen elk voorstel van disciplinaire sanctie;
  4° de verhalen ingediend door de tijdelijk aangestelde personeelsleden tegen elk onstlagvoorstel in de gevallen bedoeld in de artikelen 93 en 97;
  [1 5° de beroepen ingediend door personeelsleden die voor bepaalde tijd tijdelijk aangesteld worden, tegen een verslag dat de melding draagt "voldeed niet;]1
  [2 6° de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden tegen elk ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout in de gevallen bedoeld in de artikelen 92 en 96.]2
  
Art.66. La chambre de recours traite : 1° les recours introduits en matière d'incompatibilité;
  2° les recours introduits en matière de signalement;
  3° les recours introduits à l'encontre de toute proposition de sanction disciplinaire;
  4° les recours introduits par les membres du personnel désignés à titre temporaire à l'encontre de toute proposition de licenciement dans les cas visés aux articles 93 et 97;
  [1 5° les recours introduits par les membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée déterminée à l'encontre d'un rapport " n'a pas satisfait ";]1
  [2 6° les recours introduits par les membres du personnel désignés à titre temporaire à l'encontre de tout licenciement sans préavis pour faute grave dans les cas visés aux articles 92 et 96.]2
  
Art.67. De raad van beroep is samengesteld uit een voorzitter en zes leden.
Art.67. La chambre de recours se compose d'un président et de six membres.
Art.68. De Regering duidt een voorzitter aan en twee vervangende voorzitters o[1 onder de magistraten, actief of met pensioen, of onder de algemene ambtenaren, actief of met pensioen, van het ministerie van de Franse Gemeenschap]1.
  
Art.68. Le Gouvernement désigne un président et deux présidents suppléants [1 parmi les magistrats, en activité ou admis à la retraite, ou parmi les fonctionnaires généraux du Ministère de la Communauté française en activité ou admis à la retraite]1.
  
Art.69. [1 De Regering stelt de leden van de Raad van beroep aan.]1
  (De leden van de Raad van beroep bedoeld bij vorig lid worden aangesteld, voor de helft, [1 onder de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap" vervangen door "onder vertegenwoordigers van de inrichtende macht]1, en voor de andere helft, op een lijst van twee kandidaten voorgedragen door elke representatieve vakorganisatie in de zin van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984; elke vakorganisatie heeft ten minste een mandaat ter beschikking.)
  
Art.69. [1 Le Gouvernement désigne les membres de la chambre de recours.]1
  (Les membres de la chambre de recours visés à l'alinéa précédent sont désignés, pour moitié, [1 de représentants du pouvoir organisateur]1 et pour moitié sur les listes de deux candidats présentés par chacune des organisations syndicales représentatives au sens de la loi du 19 décembre 1974 et de l'arrêté royal du 28 septembre 1984, chaque organisation syndicale représentative disposant d'au moins un mandat.)
  
Art.70. De Regering duidt onder dezelfde voorwaarden, twee plaatsvervangers aan voor elk werkend lid.
Art.70. Le Gouvernement désigne, dans les mêmes conditions, deux membres suppléants pour chaque membre effectif.
Art.71. De voorzitter, de vervangende voorzitters, de effectieve en de vervangende leden worden aangesteld voor vier jaar. Hun mandaat is vernieuwbaar.
  De plaatsvervanger van een lid, maakt het mandaat af van degene die hij vervangt.
Art.71. Le président, les présidents suppléants, les membres effectifs et les membres suppléants sont désignés pour quatre ans. Leur mandat est renouvelable.
  Le remplaçant d'un membre achève le mandat de celui qu'il remplace.
Art.72. De Regering stelt een secretaris aan en twee vervangende secretarissen onder de ambtenaren van het ministerie.
  Ze nemen het secretariaat waar zonder stemgerechtigd te zijn.
Art.72. Le Gouvernement désigne un secrétaire et deux secrétaires suppléants parmi les fonctionnaires du ministère.
  Ils assurent le secrétariat sans avoir de voix délibérative.
Art.73. § 1. Elk personeelslid dat uitgenodigd wordt een voorstel tot disciplinaire sanctie dat over hem werd geformuleerd te ondertekenen, heeft het recht langs hiërarchische weg een verhaal in te dienen bij de raad van beroep binnen een termijn van twintig dagen, vanaf de dag waarop het voorstel hem voorgelegd werd.
  Indien de betrokkene geen verhaal aangetekend heeft binnen de vastgestelde termijn, dan wordt het voorstel voor disciplinaire sanctie rechtstreeks overgemaakt aan de Regering.
  § 2. Het verhaal in verband met de onverenigbaarheid evenals het verhaal in betrekking tot het signalement, worden ingediend langs hiërarchische weg binnen een termijn van twintig dagen, vanaf de dag waarop de kennisgeving van de onverenigbaarheid gedaan werd of de datum waarop het directiecollege zijn beslissing mededeelde bedoeld in artikel 49, lid 3.
  § 3. Het verhaal ingediend door een tijdelijk personeelslid aangesteld voor een bepaalde tijd, tegen een ontslagvoorstel bedoeld in artikel 93, wordt ingediend langs hiërarchische weg binnen een termijn van tien dagen, vanaf de ontvangst van het ontslagvoorstel.
  § 4. Het verhaal ingediend door een tijdelijk personeelslid aangesteld voor onbepaalde tijd, tegen een ontslagvoorstel bedoeld in artikel 97, wordt ingediend langs hiërarchische weg binnen een termijn van tien dagen, vanaf de ontvangst van het ontslagvoorstel.
  [1 § 5. Het beroep van een personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld voor een bepaalde duur, tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout bedoeld in artikel 92, wordt bij aangetekende brief ingediend binnen een termijn van tien dagen na de ontvangst van het ontslag.
   § 6. Het beroep van een personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld voor een onbepaalde duur, tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout bedoeld in artikel 96, wordt bij aangetekende brief ingediend binnen een termijn van tien dagen na de ontvangst van het ontslag.]1

  
Art.73. § 1er. Tout membre du personnel invité à viser une proposition de sanction disciplinaire formulée à son sujet, a le droit d'introduire, par la voie hiérarchique, un recours devant la chambre de recours, dans le délai de vingt jours, à compter de la date à laquelle la proposition lui a été soumise pour visa.
  Si l'intéressé n'a pas introduit de recours dans le délai fixé, la proposition de sanction disciplinaire est transmise directement au Gouvernement.
  § 2. Le recours en matière d'incompatibilité ainsi que le recours en matière de signalement, sont introduits par la voie hiérarchique dans un délai de vingt jours, à compter de la date à laquelle la notification de l'incompatibilité a été faite ou de la date à laquelle le Collège de direction a notifié sa décision visée à l'article 49, alinéa 3.
  § 3. Le recours d'un membre du personnel temporaire à durée déterminée à l'encontre d'une proposition de licenciement visée à l'article 93 est introduit par la voie hiérarchique dans un délai de dix jours, à compter de la réception de la proposition de licenciement.
  § 4. Le recours d'un membre du personnel temporaire à durée indéterminée à l'encontre d'une proposition de licenciement visée à l'article 97 est introduit par la voie hiérarchique dans un délai de dix jours, à compter de la réception de la proposition de licenciement.
  [1 § 5. Le recours d'un membre du personnel temporaire à durée déterminée à l'encontre d'un licenciement sans préavis pour faute grave visé à l'article 92 est introduit, par recommandé, dans un délai de dix jours, à compter de la réception du licenciement.
   § 6. Le recours d'un membre du personnel temporaire à durée indéterminée à l'encontre d'un licenciement sans préavis pour faute grave visé à l'article 96 est introduit, par recommandé, dans un délai de dix jours, à compter de la réception du licenciement.]1

  
Art.74. Het verhaal in verband met de onverenigbaarheid, het voorstel tot disciplinaire sanctie gecontroleerd door de betrokkene, het ontslagvoorstel, gecontroleerd door de betrokkene, het verhaal dat hij indiende, evenals alle documenten die betrekking hebben op het signalement van het betrokken personeelslid worden naargelang het geval overgemaakt aan de raad van beroep binnen een termijn van een maand vanaf de dag van de ontvangst van het verhaal.
Art.74. Le recours en matière d'incompatibilité, la proposition de sanction disciplinaire visée par l'intéressé, la proposition de licenciement visée par l'intéressé, le recours qu'il a introduit ainsi que toutes les pièces relatives au signalement du membre du personnel intéressé, sont transmis selon le cas à la chambre de recours, dans le délai d'un mois, à compter de la date de réception du recours.
Art.75. Geen enkel verhaal kan door de raad van beroep behandeld worden indien de aanvrager de kans niet kreeg zijn verdedigingsmiddelen op punt te stellen en indien het dossier de elementen niet bevat die het deze raad mogelijk maken een advies uit te brengen met alle kennis van zake, onder andere het verslag van de onderzoekers, de processen-verbaal van de getuigenverhoren en de onmisbare confrontaties.
Art.75. Aucun recours ne peut faire l'objet de délibération de la chambre de recours si le requérant n'a pas été mis à même de faire valoir ses moyens de défense et si le dossier ne contient pas les éléments susceptibles de permettre à cette chambre d'émettre un avis en toute connaissance de cause, notamment le rapport des enquêteurs, les procès-verbaux des auditions de témoins et des confrontations indispensables.
Art.76. Behalve in de gevallen van strafrechtelijke vervolging, moet de raad van beroep voor de gevallen bedoeld [1 in artikel 66, 1°, 2°, 3° en 5°]1, een gemotiveerd advies geven [2 binnen de maand die volgt op]2 de ontvangst van het volledig dossier van de zaak. De Regering kan een dringend advies vragen en in dat geval mag de termijn evenwel niet minder zijn dan een maand.
  [1 Ingeval van een beroep ingediend tegen een voorstel tot ontslag, zoals bedoeld in artikel 66, 4°, of een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware foute zoals bedoeld in artikel 66, 6°, mag de termijn één maand niet overschrijden.]1
  
Art.76. Sauf dans les cas de poursuites pénales, la chambre de recours doit, pour les cas visés [1 à l'article 66, 1°, 2°, 3° et 5°]1, donner un avis motivé dans [2 le mois]2 qui suivent la réception du dossier complet de l'affaire. Le Gouvernement peut demander un avis d'urgence et, dans ce cas, le délai ne peut cependant être inférieur à un mois.
  [1 Dans le cas d'un recours introduit à l'encontre d'une proposition de licenciement tel que visé à l'article 66, 4°, ou d'un licenciement sans préavis pour faute grave tel que visé à l'article 66, 6°, le délai ne peut être supérieur à un mois.]1
  
Art.77. Zodra een zaak ingediend is, deelt de voorzitter aan de aanvrager de lijst mee van de effectieve en vervangende leden van de raad van beroep.
  Binnen de tien dagen die volgen op de ontvangst van deze lijst, kan de aanvrager de verwerping van een of meerdere leden van de raad van beroep vragen : ten hoogste drie leden aangesteld op de voordracht van de vakbonden en drie leden rechtstreeks aangesteld door de Regering. Hij kan echter een effectief lid en zijn vervangers niet afwijzen.
  Een lid kan vragen om ontlast te worden indien hij een meent een moreel belang in de zaak te hebben of indien hij meent dat zijn onpartijdigheid in twijfel zou worden getrokken. De voorzitter beslist over het gevolg dat aan deze aanvraag zal gegeven worden. Hij kan ook een lid van ambtswege, om dezelfde redenen, ontlasten.
Art.77. Dès qu'une affaire est introduite, le président communique au requérant la liste des membres effectifs et suppléants de la chambre de recours.
  Dans les dix jours qui suivent la réception de cette liste, le requérant peut demander la récusation d'un ou de plusieurs membres de la chambre de recours : au maximum trois membres désignés sur proposition des organisations syndicales et trois membres désignés directement par le Gouvernement. Toutefois, il ne peut récuser un membre effectif et ses deux suppléants.
  Un membre peut demander à être déchargé s'il estime avoir un intérêt moral en la cause ou s'il croit que l'on puisse douter de son impartialité. Le président décide de la suite à réserver à cette demande. Il peut aussi décharger d'office un membre pour les mêmes motifs.
Art.78. De voorzitter en de vervangende voorzitters kunnen niet zetelen in een zaak die verband houdt met een van de personeelsleden van de hogeschool die onder hun beheer valt.
  De voorzitter en de vervangende voorzitters, de effectieve leden en de vervangende leden kunnen niet zetelen in een zaak waar hun echtgenoot (echtgenote) bij betrokken is, of een familielied of een verwant tot de vierde graad inbegrepen.
Art.78. Le président et les présidents suppléants ne peuvent siéger dans une affaire relative à l'un des membres du personnel d'une haute école relevant de leur administration.
  Le président, les présidents suppléants, les membres effectifs et les membres suppléants ne peuvent siéger dans une affaire concernant leur conjoint ou un parent ou un allié, jusqu'au quatrième degré inclusivement.
Art.79. De aanvrager verschijnt in persoon, al dan niet bijgestaan door een advocaat of een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of met pensioen, of van de afgevaardigde van een [1 erkende syndicale organisatie]1.
  [1 De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.]1
  
Art.79. Le requérant comparaît en personne, assiste ou non d'un avocat ou d'un défenseur choisi parmi les membres du personnel de l'enseignement de la Communauté française, en activité de service ou retraité, ou d'un délégué d'une organisation syndicale [1 agréée]1.
  [1 Le défaut de comparution du membre du personnel ou de son représentant n'empêche pas la Chambre de recours de se prononcer.]1
  
Art.80. De raad van beroep delibereert op een geldige manier indien de voorzitter en tenminste vier leden aanwezig zijn.
  Indien het quorum bedoeld in lid 1 niet bereikt is, dan roept de voorzitter een nieuwe vergadering samen binnen de veertien dagen. Tijdens deze vergadering kan een beslissing genomen worden ongeacht het aantal aanwezige leden.
Art.80. La chambre de recours délibère valablement si le président et quatre membres au moins sont présents.
  Si le quorum visé à l'alinéa 1er n'est pas atteint, le président convoque une nouvelle réunion dans les quinze jours. Au cours de cette réunion, une décision pourra être prise quel que soit le nombre de membres présents.
Art.81. Voor elke zaak stelt de Regering een rapporteur aan onder de ambtenaren van het ministerie die niet hebben deelgenomen aan het onderzoek.
  De rapporteur legt met objectiviteit aan de raad van beroep de achtergrond voor van de zaak en de uitslagen van het onderzoek. Hij heeft het recht op antwoord. Hij heeft geen stemrecht.
Art.81. Pour chaque affaire, le Gouvernement désigne un rapporteur parmi les fonctionnaires du ministère qui n'ont pas participé à l'enquête.
  Le rapporteur expose objectivement à la chambre de recours les rétroactes de l'affaire et les résultats de l'enquête. Il a droit de réplique. Il n'a pas voix délibérative.
Art.82. De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen, getuigen ten laste of ten gunste ondervragen. Na een deliberatie maakt ze aan de Regering haar gemotiveerd advies over. Deze vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming de meerderheid behaalde.
Art.82. La chambre de recours peut ordonner un complément d'enquête, entendre les témoins à charge ou à décharge. Après en avoir délibéré, elle transmet au Gouvernement son avis motivé. Celui-ci mentionne par quel nombre de voix, pour et contre, le vote a été acquis.
Art.83. De stemming over het advies gebeurt in het geheim. De leden aangesteld door de Regering en deze aangesteld op voorstel van de syndicale organisaties moeten gelijk in aantal zijn om deel te kunnen nemen aan de stemming. Indien nodig, wordt de pariteit hersteld door het verwijderen van een of meerdere leden, na loting.
  Het advies wordt gegeven bij meerderheid van de aanwezige leden.
  Voor de toepassing van leden 1 en 2, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stem beschouwd.
  Bij staking van pariteit van stemmen, wordt het advies als gunstig beschouwd voor de aanvrager.
Art.83. Le vote sur l'avis a lieu au scrutin secret. Les membres désignés par le Gouvernement et ceux désignés sur proposition des organisations syndicales doivent être en nombre égal pour prendre part au vote. Le cas échéant, la parité est rétablie par l'élimination d'un ou de plusieurs membres après tirage au sort.
  L'avis est donné à la majorité des membres présents.
  Pour l'application des alinéas 1er et 2, les votes blancs et les abstentions ne sont pas considérés comme des suffrages.
  En cas de parité de voix, l'avis est considéré comme favorable au requérant.
Art.84. De beslissing wordt genomen door de Regering binnen de maand die volgt op de ontvangst van het advies. Zij maakt melding van het gemotiveerd advies van de raad van beroep [1 ...]1. Elke beslissing die niet overeenkomstig is met het advies van de raad van beroep wordt gemotiveerd.
  De Regering deelt haar beslissing mee aan de raad van beroep en aan de aanvrager.
  
Art.84. La décision est prise par le Gouvernement dans le mois qui suit la réception de l'avis. Elle fait mention de l'avis motivé de la chambre de recours [1 ...]1. Toute décision non conforme à l'avis de la chambre de recours est motivée.
  Le Gouvernement notifie sa décision à la chambre de recours et au requérant.
  
Art.85. Het mandaat van de leden van de raad van beroep wordt kosteloos uitgeoefend. Verblijf- en vervoerkosten worden hun evenwel toegekend volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 met betrekking op de algemene reglementering in verband met vervoerkosten en door het koninklijk besluit van 24 december 1964 die de vergoedingen bepaalt voor verblijfkosten van de personeelsleden van het ministerie.
Art.85. Le mandat des membres de la chambre de recours est gratuit. Toutefois, des indemnités pour frais de parcours et de séjour leur sont accordées selon les dispositions fixées par l'arrêté royal du 18 janvier 1965 portant réglementation générale en matière de frais de parcours et par l'arrêté royal du 24 décembre 1964 fixant les indemnités pour frais de séjour des membres du personnel des ministères.
Art.86. De werkingsmodaliteiten van de raad van beroep, met eerbiediging van de rechten van de verdediging en het tegenstrijdig karakter van de debatten, worden bepaald door de Regering.
Art.86. Les modalités de fonctionnement de la chambre de recours, dans le respect des droits de la défense et du caractère contradictoire des débats, sont fixées par le Gouvernement.
HOOFDSTUK VII. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.]1
CHAPITRE VII. [1 - De la suspension préventive : mesure administrative.]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
Section Ire. [1 - Dispositions générales]1
Art.87. [1 De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, die niet van de aard van een sanctie is.
   Ze wordt door de Regering uitgesproken en met redenen omkleed. Ze heeft tot gevolg dat het personeelslid uit zijn ambt wordt verwijderd.
   Tijdens de duur van de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit.]1

  
Art.87. [1 La suspension préventive organisée par le présent chapitre est une mesure purement administrative n'ayant pas le caractère d'une sanction.
   Elle est prononcée par le Gouvernement et est motivée. Elle a pour effet d'écarter le membre du personnel de ses fonctions.
   Pendant la durée de la suspension préventive, le membre du personnel reste dans la position administrative de l'activité de service.]1

  
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
Section II. [1 - De la suspension préventive des membres du personnel nommés à titre définitif.]1
Art.88. [1 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemd personeelslid :
   1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
   2° vóór de toepassing van tuchtsancties of indien tuchtsancties tegen hem worden uitgesproken;
   3° zodra de Regering hem, bij aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
   § 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de Regering.
   De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
   Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs.
   Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, en zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven.
   Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
   In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de tien werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
   Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
   § 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
   Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2.
   Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
   § 4. In het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid of in het kader van een tuchtvordering of vóór de eventuele toepassing van een tuchtvordering, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan één jaar, en, in het kader van een tuchtvordering, eindigt in ieder geval :
   1° na zes maanden, indien geen voorstel tot tuchtstraf werd uitgesproken en aan het personeelslid binnen die termijn meegedeeld;
   2° de derde werkdag die volgt op de mededeling aan het personeelslid van het voorstel tot tuchtstraf, indien dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;
   3° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling van het voorstel tot tuchtstraf aan het personeelslid, indien dat lid geen beroep tegen dat voorstel heeft ingediend;
   4° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling aan de Regering van het advies van de raad van beroep over het voorstel tot tuchtstraf uitgesproken ten aanzien van het personeelslid;
   5° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft.
   In het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot één jaar beperkt.
   Wanneer een tuchtvordering ingesteld wordt of voortgezet wordt na een definitieve beslissing tot strafveroordeling, dan begint de termijn van één jaar bedoeld in het eerste lid pas na de uitspraak van de definitieve veroordeling te lopen.
   § 5. In het kader van een tuchtvordering of vóór de eventuele toepassing van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de drie maanden met ingang van de uitwerking schriftelijk worden bevestigd.
   Die bevestiging wordt meegedeeld aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven.
   Vóór elke beslissing tot bevestiging van een preventieve schorsing, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden.
   Wordt de preventieve schorsing niet binnen de vereiste termijn bevestigd, dan mag het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw uitoefenen nadat hij de Regering daarvan, bij aangetekend schrijven, op de hoogte heeft gebracht, ten minste tien werkdagen voordat hij opnieuw gaat werken.
   Na ontvangst van die kennisgeving, kan de Regering het behoud van de preventieve schorsing volgens de in het tweede lid bepaalde procedure bevestigen.]1

  
Art.88. [1 § 1er. Lorsque l'intérêt du service ou de l'enseignement le requiert, une procédure de suspension préventive peut être entamée à l'égard d'un membre du personnel nommé à titre définitif :
   1° s'il fait l'objet de poursuites pénales;
   2° avant l'exercice de poursuites disciplinaires ou s'il fait l'objet de poursuites disciplinaires;
   3° dès que le Gouvernement lui notifie, par lettre recommandée à la poste, la constatation d'une incompatibilité.
   § 2. Avant toute mesure de suspension préventive, le membre du personnel doit avoir été invité à se faire entendre par le Gouvernement.
   La convocation à l'audition ainsi que les motifs justifiant la suspension préventive sont notifiés au membre du personnel trois jours ouvrables au moins avant l'audition, soit par lettre recommandée à la poste avec accusé de réception portant ses effets trois jours ouvrables après la date de son expédition, soit par la remise d'une lettre de la main à la main avec accusé de réception portant ses effets à la date figurant sur cet accusé de réception.
   Au cours de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un représentant d'une organisation syndicale agréée ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement organisé par la Communauté française.
   Dans les dix jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition et même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition sans pouvoir faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition, la décision est communiquée au membre du personnel par lettre recommandée à la poste.
   Si le membre du personnel ou son représentant peut faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition le membre du personnel est convoqué à une nouvelle audition conformément à l'alinéa 2.
   Dans ce cas, et même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition, la décision est communiquée au membre du personnel par lettre recommandée à la poste dans les dix jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition.
   Si cette décision conclut à la suspension préventive du membre du personnel, elle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
   § 3. Par dérogation à l'alinéa 1er du § 2, le membre du personnel peut être écarté de ses fonctions sur-le-champ en cas de faute grave pour laquelle il y a flagrant délit ou lorsque les griefs qui lui sont reprochés revêtent un caractère de gravité tel qu'il est souhaitable, dans l'intérêt du service ou de l'enseignement, que le membre du personnel ne soit plus présent au sein de l'établissement.
   Dans les dix jours ouvrables qui suivent le jour où la mesure d'écartement immédiat a été prise, la procédure de suspension préventive doit être engagée conformément aux dispositions du présent article. A défaut, la mesure d'écartement immédiat prendra fin au terme du délai précité et le membre du personnel ne pourra à nouveau être écarté de l'établissement pour la même faute grave ou les mêmes griefs que moyennant le respect de la procédure de suspension préventive telle que prévue notamment au § 2.
   Le membre du personnel écarté sur-le-champ reste dans la position administrative de l'activité de service.
   § 4. Dans le cadre de la constatation d'une incompatibilité ou dans le cadre d'une procédure disciplinaire ou avant l'exercice éventuel d'une procédure disciplinaire, la durée de la suspension préventive ne peut dépasser un an et, dans le cadre d'une procédure disciplinaire, expire en tout cas :
   1° après six mois si aucune proposition de sanction disciplinaire n'a été formulée et notifiée au membre du personnel dans ce délai;
   2° le troisième jour ouvrable qui suit la notification au membre du personnel de la proposition de sanction disciplinaire, si cette proposition est le rappel à l'ordre, la réprimande ou la retenue sur traitement;
   3° pour une proposition de sanction disciplinaire autre que celles visées au point 2°, quatre-vingts jours calendrier après la notification de la proposition de sanction disciplinaire au membre du personnel, si ce dernier n'a pas introduit de recours à l'encontre de ladite proposition;
   4° pour une proposition de sanction disciplinaire autre que celles visées au point 2°, quatre-vingts jours calendrier après la notification au Gouvernement de l'avis de la Chambre de recours sur la proposition de sanction disciplinaire formulée à l'encontre du membre du personnel;
   5° le jour où la décision portant sanction disciplinaire sort ses effets.
   Dans le cadre de poursuites pénales, la durée de la suspension préventive n'est pas limitée à un an.
   Lorsqu'une procédure disciplinaire est engagée ou poursuivie après une décision judiciaire de condamnation pénale définitive, le délai d'un an visé à l'alinéa 1er ne commence à courir qu'à dater du prononcé de cette condamnation définitive.
   § 5. Dans le cadre d'une procédure disciplinaire ou avant l'exercice éventuel d'une procédure disciplinaire, la suspension préventive doit faire l'objet d'une confirmation écrite tous les trois mois à dater de sa prise d'effet.
   Cette confirmation est notifiée à l'intéressé par lettre recommandée à la poste.
   Avant toute décision de confirmation d'une suspension préventive, le membre du personnel doit avoir été invité à se faire entendre.
   A défaut de confirmation de la suspension préventive dans les délais requis, le membre du personnel concerné peut réintégrer ses fonctions après en avoir informé le Gouvernement, par lettre recommandée, au moins dix jours ouvrables avant la reprise effective du travail.
   Après réception de cette notification, le Gouvernement peut confirmer le maintien en suspension préventive selon la procédure décrite à l'alinéa 2.]1

  
Art. 88bis. [1 Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
   In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
   1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
   2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;
   3° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld of voortgezet na een definitieve veroordeling tot straf;
   4° tegen wie een tuchtvervolging werd ingesteld wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen voorhanden zijn en die ter beoordeling van de minister staat;
   5° tegen wie een voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 52, eerste lid, 5°, 7°, 8° of 9° wordt ingediend, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
   Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 1° en 2° heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt die reeds krachtens het tweede lid, 1° of 2° verrichte weddevermindering behouden na de definitieve veroordeling indien de Regering aan het personeelslid haar voornemen meedeelt om de tuchtvordering in te stellen of voort te zetten.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop aan het personeelslid door de Regering kennis wordt gegeven van de toepassing van dat tweede lid, 4°.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de dag waarop het voorstel tot tuchtstraf aan het personeelslid voorgelegd of meegedeeld wordt.]1

  
Art. 88bis. [1 Tout membre du personnel suspendu préventivement maintient son droit au traitement.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, le traitement de tout membre du personnel suspendu préventivement est fixé à la moitié de son traitement d'activité lorsque ce dernier fait l'objet :
   1° d'une inculpation ou d'une prévention dans le cadre de poursuites pénales;
   2° d'une condamnation pénale non définitive contre laquelle le membre du personnel a fait usage de ses droits de recours ordinaires;
   3° d'une procédure disciplinaire engagée ou poursuivie à la suite d'une condamnation pénale définitive;
   4° d'une procédure disciplinaire en raison d'une faute grave pour laquelle il y a soit flagrant délit, soit des indices probants et dont l'appréciation appartient au Gouvernement;
   5° d'une proposition de sanction disciplinaire prévue à l'article 52, alinéa 1er, 5°, 7°, 8° ou 9°.
   Cette réduction du traitement ne peut avoir pour effet de ramener le traitement à un montant inférieur au montant des allocations de chômage auquel le membre du personnel aurait droit s'il bénéficiait du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 1° et 2°, cette réduction de traitement prend effet le premier jour du mois qui suit le jour de l'inculpation ou de la prévention ou du prononcé de la condamnation non définitive.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 3°, cette réduction de traitement déjà opérée en vertu de l'alinéa 2, 1° ou 2°, est maintenue au-delà de la condamnation définitive si le Gouvernement notifie au membre du personnel son intention de poursuivre ou d'engager la procédure disciplinaire.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 4°, la réduction de traitement prend effet le premier jour du mois qui suit la notification du Gouvernement au membre du personnel de l'application de cet alinéa 2, 4°.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 5°, cette réduction de traitement prend effet le jour où la proposition de sanction disciplinaire est soumise ou notifiée au membre du personnel.]1

  
Art. 88ter. [1 Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
   1° de Regering het personeelslid één van de sancties bepaald in artikel 52, eerste lid, 5°, 7°, 8° of 9° oplegt;
   2° artikel 99, tweede lid, 2°, b) of 5° wordt toegepast;
   3° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.
   Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht. De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.
   Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd met toepassing van artikel 88bis, tweede lid, 4° of 5° en indien op het einde van de tuchtvordering een straf van tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel tot weddevermindering, dan wordt deze ingetrokken voor de periode die langer is dan de duur van de tuchtschorsing en geniet het personeelslid in dat geval het aanvullend deel van zijn wedde, ten onrechte afgehouden gedurende deze periode, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd verricht.
   Het vierde lid is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering die na een definitieve veroordeling tot straf werd ingesteld of voortgezet.]1

  
Art. 88ter. [1 A l'issue de la procédure disciplinaire ou de la procédure pénale, la mesure de réduction de traitement est rapportée sauf si :
   1° le Gouvernement inflige au membre du personnel une des sanctions prévues à l'article 52, alinéa 1er, 5°, 7°, 8° ou 9° ;
   2° il est fait application de l'article 99, alinéa 1er, 2°, b) ou 5° ;
   3° le membre du personnel fait l'objet d'une condamnation pénale définitive suivie ou non d'une procédure disciplinaire.
   Lorsque la mesure de réduction de traitement est rapportée en application de l'alinéa 1er, le membre du personnel reçoit le complément de son traitement initialement retenu augmenté des intérêts de retard calculés au taux légal et dus depuis le jour où la réduction a été opérée. Les sommes perçues par le membre du personnel durant la suspension préventive lui restent acquises.
   Si le traitement du membre du personnel a été réduit en application de l'article 88bis, alinéa 2, 4° ou 5°, et qu'au terme de la procédure disciplinaire, une sanction de suspension disciplinaire est prononcée pour une durée inférieure à la durée de la mesure de réduction de traitement, cette dernière est rapportée pour la période excédant la durée de la suspension disciplinaire et le membre du personnel perçoit dans ce cas le complément de son traitement indûment retenu durant cette période, augmenté des intérêts de retard calculés au taux légal et dus depuis le jour où la réduction a été opérée.
   L'alinéa 4 ne s'applique pas dans le cadre d'une procédure disciplinaire engagée ou poursuivie après une condamnation pénale définitive.]1

  
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
Section III. [1 - De la suspension préventive des membres du personnel désignés à titre temporaire.]1
Art.89. [1 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid :
   1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
   2° zodra de Regering hem, bij een ter post aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
   § 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de Regering.
   De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat.
   Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs.
   Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven, zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen.
   Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
   In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de tien werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
   Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
   § 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
   Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
   Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
   § 4. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 90 kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan zes maanden in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid; in het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot zes maanden beperkt.]1

  
Art.89. [1 § 1er. Lorsque l'intérêt du service ou de l'enseignement le requiert, une procédure de suspension préventive peut être entamée à l'égard d'un membre du personnel désigné ou engagé à titre temporaire :
   1° s'il fait l'objet de poursuites pénales;
   2° dès que le Gouvernement lui notifie, par lettre recommandée à la poste, la constatation d'une incompatibilité.
   § 2. Avant toute mesure de suspension préventive, le membre du personnel doit avoir été invité à se faire entendre par le Gouvernement.
   La convocation à l'audition ainsi que les motifs justifiant la suspension préventive sont notifiés au membre du personnel trois jours ouvrables au moins avant l'audition, soit par lettre recommandée à la poste avec accusé de réception portant ses effets trois jours ouvrables après la date de son expédition, soit par la remise d'une lettre de la main à la main avec accusé de réception portant ses effets à la date figurant sur cet accusé de réception.
   Au cours de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un représentant d'une organisation syndicale agréée ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement organisé par la Communauté française.
   Dans les dix jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition, la décision est communiquée au membre du personnel par lettre recommandée à la poste, et ce même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition sans pouvoir faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition.
   Si le membre du personnel ou son représentant peuvent faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition, le membre du personnel est convoqué à une nouvelle audition notifiée conformément à l'alinéa 2.
   Dans ce cas, et même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition, la décision est communiquée au membre du personnel par lettre recommandée à la poste dans les dix jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition.
   Si la décision conclut à la suspension préventive du membre du personnel, elle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
   § 3. Par dérogation à l'alinéa 1er du § 2, le membre du personnel peut être écarté de ses fonctions sur-le-champ en cas de faute grave pour laquelle il y a flagrant délit ou lorsque les griefs qui lui sont reprochés revêtent un caractère de gravité tel qu'il est souhaitable, dans l'intérêt du service ou de l'enseignement, que le membre du personnel ne soit plus présent au sein de l'établissement.
   Dans les dix jours ouvrables qui suivent le jour où la mesure d'écartement immédiat a été prise, la procédure de suspension préventive doit être engagée conformément aux dispositions du présent article. A défaut, la mesure d'écartement immédiat prendra fin au terme du délai précité et le membre du personnel ne pourra à nouveau être écarté de l'établissement pour la même faute grave ou les mêmes griefs que moyennant le respect de la procédure de suspension préventive telle que prévue notamment au § 2 du présent article.
   Le membre du personnel écarté sur-le-champ reste dans la position administrative de l'activité de service.
   § 4. Sans préjudice de l'application des dispositions de l'article 90, la durée de la suspension préventive ne peut dépasser six mois dans le cadre de la constatation d'une incompatibilité; dans le cadre de poursuites pénales, la durée de la suspension préventive n'est pas limitée à six mois.]1

  
Art. 89bis. [1 Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
   In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
   1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
   2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
   Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
   Die weddevermindering heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.]1

  
Art. 89bis. [1 Tout membre du personnel temporaire suspendu préventivement maintient son droit au traitement.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, le traitement de tout membre du personnel suspendu préventivement est fixé à la moitié de son traitement d'activité lorsque ce dernier fait l'objet :
   1° d'une inculpation ou d'une prévention dans le cadre de poursuites pénales;
   2° d'une condamnation pénale non définitive contre laquelle le membre du personnel a fait usage de ses droits de recours ordinaires.
   Cette réduction du traitement ne peut avoir pour effet de ramener le traitement à un montant inférieur au montant des allocations de chômage auquel le membre du personnel aurait droit s'il bénéficiait du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés.
   Cette réduction de traitement prend effet le premier jour du mois qui suit le jour de l'inculpation ou de la prévention ou du prononcé de la condamnation non définitive.]1

  
Art. 89ter. [1 Op het einde van de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
   1° naargelang van het geval, artikel 91, 2°, b) of 5° of artikel 95, 2°, b) of 5° worden toegepast;
   2° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.
   Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
   De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.]1

  
Art. 89ter. [1 A l'issue de la procédure pénale, la mesure de réduction de traitement est rapportée sauf si :
   1° il est fait application, selon le cas, de l'article 91, 2°, b) ou 5° ou de l'article 95, 2°, b) ou 5° ;
   2° le membre du personnel fait l'objet d'une condamnation pénale définitive.
   Lorsque la mesure de réduction de traitement est rapportée en application de l'alinéa 1er, le membre du personnel reçoit le complément de son traitement initialement retenu, augmenté des intérêts de retard calculés au taux légal et dus depuis le jour où la réduction a été opérée.
   Les sommes perçues par le membre du personnel durant la suspension préventive lui restent acquises.]1

  
Art.90. [2 Onverminderd de toepassing van het tweede lid eindigen de procedure voor de preventieve schorsing alsook de maatregelen die werden genomen ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid met toepassing van de bepalingen van deze afdeling van rechtswege op de datum waarop de aanstelling eindigt.
   Indien het bij deze afdeling bedoelde personeelslid de hoedanigheid van in vast verband benoemd personeelslid krijgt, zijn de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk op hem van toepassing.]2

  
Art.90. [2 Sans préjudice de l'application de l'alinéa 2, la procédure de suspension préventive ainsi que les mesures prises à l'égard d'un membre du personnel désigné à titre temporaire en application des dispositions de la présente section prennent fin de plein droit à la date à laquelle la désignation prend fin.
   Si le membre du personnel visé par la présente section acquiert la qualité de définitif, les dispositions de la section 2 du présent chapitre lui sont applicables.]2

  
HOOFDSTUK VIII. - Het neerleggen van het ambt.
CHAPITRE VIII. - De la cessation des fonctions.
Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden voor een bepaalde duur.
Section 1. - Des membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée déterminée.
Art.91. De personeelsleden die tijdelijk benoemd werden voor een bepaalde duur, worden ambtshalve uit hun functies ontzet en zonder vooropzeg :
  1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de Regering;
  2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
  a) [1 ...]1;
  b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  c) aan de militiewetten voldoen;
  3° indien na een veroorloofde afwezigheid ze zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
  6° indien er vastgesteld wordt dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig de wet of het reglement hun niet toelaat hun functies degelijk uit te oefenen;
  7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 100bis]2;
  8° op het eind van de termijn vermeld in de aanstellingsacte en ten laatste op de laatste dag van het academiejaar tijdens hetwelk de aanstelling werd gedaan;
  9° (om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid van dezelfde hogeschool in vast verband benoemd of tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur;)
  10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanstelling zoals bedoeld in artikel 25, § 1;
  11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of dat het personeelslid weigert een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid, na de procedure volledig doorgewerkt te hebben;
  12° vanaf de ontvangst van de administratieve gezondheidsdienst het personeelslid definitief ongeschikt verklarend;
  13° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt in verhouding met de uren die het voorwerp van deze nieuwe benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;
  14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een te welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer deze betrekking bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur.
  15° (...)
  (16° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een ander personeelslid tijdelijk aangesteld voor een bepaalde duur. In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 38 zijn betrekking voor het ambt waarvan sprake en de toe te kennen leergangen.)
  
Art.91. Les membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée déterminée sont démis de leurs fonctions, d'office et sans préavis :
  1° s'ils n'ont pas été désignés à titre temporaire de façon régulière, pour autant que l'irrégularité ne soit pas le fait du Gouvernement;
  2° s'ils cessent de répondre aux conditions suivantes :
  a)[1 ...]1;
  b) jouir des droits civils et politiques;
  c) satisfaire aux lois sur la milice;
  3° si, après une absence autorisée, ils négligent, sans motif valable, de reprendre leur service et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  4° s'ils abandonnent, sans motif valable, leur emploi et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  5° s'ils se trouvent dans les cas où l'application des lois civiles et pénales entraîne la cessation des fonctions;
  6° s'il est constaté qu'une incapacité permanente de travail reconnue conformément à la loi ou au règlement les met hors d'état de remplir convenablement leurs fonctions;
  7° s'ils ont atteint l'âge de la mise à la retraite normale [2 sauf dérogation prévue à l'article 100bis]2;
  8° au terme indiqué dans l'acte de désignation et au plus tard le dernier jour de l'année académique au cours de laquelle la désignation a été faite;
  9° (pour permettre l'attribution dans une fonction considérée et des cours à conférer à un membre du personnel de la même haute école nommé à titre définitif ou désigné à titre temporaire pour une durée indéterminée, d'une charge complète ou d'une fraction de charge;)
  10° au moment du retour du titulaire de l'emploi ou du membre du personnel qui le remplace temporairement, dans le cas d'une désignation, telle que visée à l'article 25, § 1er;
  11° si une incompatibilité est constatée et qu'aucun recours visé à l'article 18 n'a été introduit ou que le membre du personnel refuse de mettre fin, après épuisement de la procédure, à une occupation incompatible;
  12° à partir de la réception de l'avis du Service de Santé administratif déclarant le membre du personnel définitivement inapte;
  13° en cas de nomination à titre définitif dans une fonction au prorata des heures qui font l'objet de cette nouvelle nomination, à concurrence d'une fonction complète;
  14° en cas de suppression du seul emploi au sein de la haute école dans une fonction considérée et des cours à conférer, lorsque cet emploi est occupé par un membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée déterminée.
  15° (...)
  (16° pour permettre l'attribution dans une fonction considérée et des cours à conférer à un autre membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée déterminée d'une charge complète ou d'une fraction de charge. Dans ce cas, perd son emploi le membre du personnel qui compte la plus petite ancienneté de service telle que visée à l'article 38 pour la fonction considérée et les cours à conférer.)
  
Art.92. § 1. De Regering kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor een bepaalde duur zonder kennisgeving omwille van een zware fout.
  Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de hogeschool onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
  § 2. Vanaf het ogenblik waarop de Regering op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept ze per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
  [1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
  § 3. Indien de Regering van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan het overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
  Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.
  Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
  § 4. [1 Het personeelslid mag een beroep indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout volgens de procedure bedoeld in de artikelen 73 en volgende.
   Het beroep is niet opschortend.]1

  
Art.92. § 1er. Le Gouvernement peut licencier tout membre du personnel engagé à titre temporaire pour une durée déterminée sans préavis pour faute grave.
  Est considéré comme constituant une faute grave, tout manquement qui rend immédiatement et définitivement impossible toute collaboration professionnelle entre le membre du personnel et la haute école.
  § 2. Dès le moment où il a connaissance d'éléments susceptibles de constituer une faute grave, le Gouvernement convoque par lettre recommandée à la poste, le membre du personnel à une audition qui doit avoir lieu au plus tôt cinq jours et au plus tard dix jours après l'envoi de la convocation. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel ne se présente pas à l'audition [1 ou n'y est pas représenté]1.
  [1 Lors de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement organisé par la Communauté française ou par un représentant d'une organisation syndicale agréée.]1
  § 3. Si le Gouvernement estime qu'il y a suffisamment d'éléments constitutifs d'une faute grave, il peut procéder au licenciement dans les trois jours qui suivent la date de l'audition.
  Le licenciement est accompagné de la preuve de la réalité des faits reprochés.
  Il est notifié au membre du personnel, soit par exploit d'huissier, soit par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
  § 4. [1 Le membre du personnel peut introduire un recours auprès de la Chambre de recours à l'encontre de la décision de licenciement sans préavis pour faute grave selon la procédure visée aux articles 73 et suivants.
   Le recours n'est pas suspensif.]1

  
Art.93. Mits een vooropzeg van twee weken, mag de Regering een eind maken aan de opdracht van een personeelslid dat tijdelijk benoemd werd voor een bepaalde duur, op gemotiveerd voorstel van de raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2. Het personeelslid wordt voorafgaandelijk verhoord door de raad van bestuur binnen een termijn van vijf werkdagen beginnend vanaf zijn oproeping per aangetekende brief via de post. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor.
  De directeur-voorzitter legt het ontslagvoorstel voor aan het personeelslid onmiddellijk nadat het werd opgesteld.
  Het voorstel wordt geviseerd en gedateerd door het betrokken personeelslid. Hij geeft het document dezelfde dag terug. Indien hij van mening is dat het voorstel niet gerechtvaardigd is, maakt hij daar melding van in zijn verklaring en overhandigt het voorstel binnen dezelfde termijn. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het ontslagvoorstel te viseren. Indien het personeelslid afwezig is, dan wordt het ontslagvoorstel hem toegezonden per aangetekende brief met ontvangstbewijs die een handtekening en datering evenwaardig zijn.
  De betrokkene kan een verhaal indienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende.
Art.93. Moyennant un préavis de quinze jours, le Gouvernement peut mettre fin à la charge d'un membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée déterminée, sur proposition motivée du Conseil d'administration, selon la procédure visée à l'article 20, § 2. Le membre du personnel est entendu préalablement par le Conseil d'administration dans un délai de cinq jours ouvrables courant à partir de sa convocation par lettre recommandée à la poste. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel ne se présente pas à l'audition.
  Le directeur-président présente la proposition de licenciement au membre du personnel immédiatement après sa rédaction.
  La proposition est visée et datée par le membre du personnel concerné. Celui-ci la retourne le même jour. S'il estime que la proposition n'est pas justifiée, il en fait mention dans son visa, date et retourne la proposition dans le même délai. La procédure se poursuit si le membre du personnel refuse de viser la proposition de licenciement. Si le membre du personnel est absent, la proposition de licenciement lui est envoyée par lettre recommandée avec accusé de réception valant visa et date.
  L'intéressé peut introduire un recours auprès de la chambre de recours selon la procédure visée aux articles 73 et suivants.
Art.94. Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor een bepaalde duur kan zijn ambt vrijwillig opgeven, mits een kennisgeving van veertien dagen.
  Het personeelslid deelt dit aan de Regering mede per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag die volgt op de datum van zijn verzending, en informeert de directeur van de hogeschool van zijn beslissing.
Art.94. Un membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée déterminée peut cesser volontairement ses fonctions, moyennant un préavis de quinze jours.
  Le membre du personnel le notifie au Gouvernement par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition, et informe le directeur-président de la haute école de sa décision.
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden voor een onbepaalde duur.
Section 2. - Des membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée.
Art.95. De personeelsleden die tijdelijk benoemd werden voor een onbepaalde duur, worden ambtshalve uit hun functies ontzet en zonder vooropzeg :
  1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de Regering;
  2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
  a) [1 ...]1;
  b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  c) aan de militiewetten voldoen;
  3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
  6° indien er vastgesteld wordt dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig de wet of het reglement hun niet toelaat hun functies degelijk uit te oefenen;
  7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 100bis]2;
  8° om de toewijzing mogelijk te maken aan een personeelslid van dezelfde hogeschool dat definitief werd benoemd van een volledige of van een gedeeltelijke opdracht. In dat geval, verliest het personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur en dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 38 voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, zijn betrekking.
  9° om de toewijzing toe te laten aan een personeelslid van dezelfde hogeschool definitief benoemd of tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht. In dat geval, verliest het personeelslid dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 38 zijn betrekking, voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen.
  10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of dat het personeelslid weigert een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid, na de procedure volledig doorgewerkt te hebben;
  11° vanaf de ontvangst van de administratieve gezondheidsdienst het personeelslid definitief ongeschikt verklarend;
  12° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt in verhouding met de uren die het voorwerp van deze nieuwe benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;
  13° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer deze betrekking bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur.
  14° (wanneer het personeelslid, op het einde van het zesde academiejaar dat volgt op de eerste aanstelling van de leerkracht in een betrekking die vacant is in het toe te kennen ambt en in de toe te kenen cursussen, geen houder is van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, of, bij wijze van afwijkingsmaatregel, van één van de pedagogische bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 46, lid 3, van hetzelfde decreet.) [3 In dit geval kan het personeelslid niet meer later opnieuw in dezelfde hogeschool voor hetzelfde ambt en dezelfde cursussen aangesteld worden zolang hij aan de bovenvermelde voorwaarde van het bekwaamheidsbewijs niet beantwoordt.]3
  [4 In afwijking van het eerste lid, 14°, kan het personeelslid, met instemming van zijn inrichtende macht, een extra academiejaar krijgen voor het behalen van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, als dit personeelslid zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met een van de volgende administratieve situaties:
   1° langdurig ziekteverlof;
   2° arbeidsongeschiktheid na een beroepsziekte;
   3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk;
   4° verlof voor verminderde prestaties bij beroepsziekte;
   5° verlof voor verminderde prestaties bij arbeidsongeval of bij ongeval op de weg naar en van het werk;
   6° moederschapsverlof en maatregelen inzake moederschapsbescherming:
   a) moederschapsverlof;
   b) vaderschapsverlof;
   c) afstandsmaatregelen voor zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven.
   7° pleegzorgverlof voor adoptie of pleegvoogdij;
   8° profylactisch verlof;
   9° verlof voor loopbaanonderbreking:
   a) voor het verstrekken van palliatieve zorg;
   b) voor bijstand of verzorging van een lid van zijn gezin of een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte;
   c) bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van een ouderschapsverlof.
   10° afwezigheid voor het nakomen van civiele verplichtingen die door de wetgever zijn opgelegd.
   In het in het tweede lid bedoelde geval moet het verzoek in alle gevallen bij de inrichtende macht worden ingediend uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanwijzing van de docent in een te begeven betrekking die is gepubliceerd in de functie en de te geven cursussen. De inrichtende macht deelt zijn antwoord mee aan het personeelslid voor het begin van het academiejaar. Bij weigering motiveert de inrichtende macht zijn beslissing.
   Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking is verleend, nog steeds in een van de in het tweede lid bedoelde administratieve situaties of in een nieuwe in het tweede lid bedoelde administratieve situatie bevindt, kan hij een nieuw verzoek indienen, overeenkomstig de procedure bedoeld in het derde lid.]4

  
Art.95. Les membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée sont démis de leurs fonctions, d'office et sans préavis :
  1° s'ils n'ont pas été désignés à titre temporaire de façon régulière, pour autant que l'irrégularité ne soit pas le fait du Gouvernement;
  2° s'ils cessent de répondre aux conditions suivantes :
  a) [1 ...]1;
  b) jouir des droits civils et politiques;
  c) satisfaire aux lois sur la milice;
  3° si, après une absence autorisée, ils négligent, sans motif valable, de reprendre leur service et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  4° s'ils abandonnent, sans motif valable, leur emploi et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  5° s'ils se trouvent dans les cas où l'application des lois civiles et pénales entraîne la cessation des fonctions;
  6° s'il est constaté qu'une incapacité permanente de travail reconnue conformément à la loi ou au règlement les met hors d'état de remplir convenablement leurs fonctions;
  7° s'ils ont atteint l'âge de la mise à la retraite normale [2 sauf dérogation prévue à l'article 100bis]2;
  8° pour permettre l'attribution à un membre du personnel de la même haute école nommé à titre définitif, d'une charge complète ou d'une fraction de charge. Dans ce cas, perd son emploi le membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée indéterminée qui compte la plus petite ancienneté de service, telle que visée à l'article 38, pour la fonction considérée et les cours à conférer;
  9° pour permettre l'attribution à un autre membre du personnel de la même haute école désigné à titre temporaire pour une durée indéterminée d'une charge complète ou d'une fraction de charge. Dans ce cas, perd son emploi le membre du personnel qui compte la plus petite ancienneté de service, telle que visée à l'article 38, pour la fonction considérée et les cours à conférer;
  10° si une incompatibilité est constatée et qu'aucun recours visé à l'article 18 n'a été introduit ou que le membre du personnel refuse de mettre fin, après épuisement de la procédure, à une occupation incompatible;
  11° à partir de la réception de l'avis du Service de Santé administratif déclarant le membre du personnel définitivement inapte;
  12° en cas de nomination à titre définitif dans une fonction au prorata des heures qui font l'objet de cette nomination, à concurrence d'une fonction complète;
  13° en cas de suppression du seul emploi au sein de la haute école dans une fonction considérée et des cours à conférer, lorsque cet emploi est occupé par un membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée indéterminée.
  14° (lorsqu'à l'issue de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant dans la fonction et les cours à conférer, le membre du personnel n'est pas titulaire du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française ou, par mesure dérogatoire, d'un des titres pédagogiques visés à l'article 46, alinéa 3, du même décret.) [3 Dans ce cas, le membre du personnel ne peut plus être désigné à nouveau ultérieurement dans la même haute école, pour la même fonction et les mêmes cours à conférer, tant qu'il ne remplit pas la condition de titre précitée.]3
  [4 Par dérogation à l'alinéa 1er, 14°, le membre du personnel peut se voir accorder, moyennant accord de son pouvoir organisateur, une année académique supplémentaire pour l'obtention du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, s'il peut faire valoir des circonstances exceptionnelles liées à l'une des situations administratives suivantes :
   1° congé de maladie de longue durée ;
   2° incapacité de travail suite à une maladie professionnelle ;
   3° incapacité de travail suite à un accident de travail ou un accident survenu sur le chemin du travail ;
   4° congé pour prestations réduites en cas de maladie professionnelle ;
   5° congé pour prestations réduites en cas d'accident du travail ou d'accident survenu sur le chemin du travail ;
   6° congé de maternité et mesures de protection de la maternité :
   a) congé de maternité ;
   b) congé de paternité ;
   c) mesures d'écartement des femmes enceintes ou allaitantes.
   7° congé d'accueil en vue de l'adoption ou de la tutelle officieuse ;
   8° congé prophylactique ;
   9° congé pour interruption de carrière :
   a) pour donner des soins palliatifs ;
   b) pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave ;
   c) lors de la naissance ou de l'adoption d'un enfant, dans le cadre du congé parental.
   10° absence pour l'accomplissement d'obligations civiles imposées par le législateur.
   Dans l'hypothèse visée à l'alinéa 2, la demande doit, dans tous les cas, être introduite auprès du pouvoir organisateur au plus tard le 1er juin qui précède le terme de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant publié dans la fonction et les cours à conférer. Le pouvoir organisateur communique sa réponse au membre du personnel avant le début de l'année académique. En cas de refus, le Pouvoir organisateur motive sa décision.
   Dans le cas où, à l'issue de l'année académique durant laquelle la dérogation lui a été accordée, le membre du personnel se trouve toujours dans l'une des situations administratives visées à l'alinéa 2, ou se trouve dans une nouvelle situation administrative visée à l'alinéa 2, il dispose de la faculté d'introduire une nouvelle demande conformément à la procédure visée à l'alinéa 3.]4

  
Art.96. § 1. De Regering kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor onbepaalde duur zonder kennisgeving omwille van een zware fout.
  Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de hogeschool onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
  § 2. Vanaf het ogenblik waarop de Regering op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept ze per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
  [1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
  § 3. Indien de Regering van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
  Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.
  Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
  § 4. [1 Het personeelslid mag een beroep bij de Raad van beroep indienen tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout volgens de procedure bedoeld in de artikelen 73 en volgende.
   Het beroep is niet opschortend.]1

  
Art.96. § 1er. Le Gouvernement peut licencier tout membre du personnel engage à titre temporaire pour une durée indéterminée sans préavis pour faute grave.
  Est considéré comme constituant une faute grave, tout manquement qui rend immédiatement et définitivement impossible toute collaboration professionnelle entre le membre du personnel et la haute école.
  § 2. Dès le moment où il a connaissance d'éléments susceptibles de constituer une faute grave, le Gouvernement convoque, par lettre recommandée à la poste, le membre du personnel à une audition qui doit avoir lieu au plus tôt cinq jours et au plus tard dix jours après l'envoi de la convocation. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel ne se présente pas à l'audition [1 ou n'y est pas représenté]1.
  [1 Lors de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement organisé par la Communauté française ou par un représentant d'une organisation syndicale agréée.]1
  § 3. Si le Gouvernement estime qu'il y a suffisamment d'éléments constitutifs d'une faute grave, il peut procéder au licenciement dans les trois jours qui suivent la date de l'audition.
  Le licenciement est accompagné de la preuve de la réalité des faits reprochés.
  Il est notifié au membre du personnel, soit par exploit d'huissier, soit par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
  § 4. [1 Le membre du personnel peut introduire un recours auprès de la Chambre de recours à l'encontre de la décision de licenciement sans préavis pour faute grave selon la procédure visée aux articles 73 et suivants.
   Le recours n'est pas suspensif.]1

  
Art.97. Mits een vooropzeg van drie maanden, mag de Regering een eind maken aan de opdracht van een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur sinds minder dan vijf jaar, op gemotiveerd voorstel van de raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2. De ontslagperiode wordt vermeerderd met tenminste drie maanden vanaf de aanvang van elke aanstellingsperiode van vijf jaar. Het personeelslid wordt voorafgaandelijk verhoord door de beheerraad binnen een termijn van vijf werkdagen beginnend vanaf zijn oproeping per aangetekende brief via de post. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor.
  De directeur-voorzitter legt het ontslagvoorstel voor aan het personeelslid onmiddellijk nadat het werd opgesteld.
  Het voorstel wordt geviseerd en gedateerd door het betrokken personeelslid. Hij geeft het document dezelfde dag terug. Indien hij van mening is dat het voorstel niet gerechtvaardigd is, maakt hij daar melding van in zijn verklaring en overhandigt het voorstel binnen dezelfde termijn. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het ontslagvoorstel te viseren. Indien het personeelslid afwezig is, dan wordt het ontslagvoorstel hem toegezonden per aangetekende brief met ontvangstbewijs die een handtekening en datering evenwaardig zijn.
  De betrokkene kan een verhaal indienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende.
Art.97. Moyennant un préavis de trois mois, le Gouvernement peut mettre fin à la charge d'un membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée indéterminée depuis moins de cinq ans, sur proposition motivée du Conseil d'administration, selon la procédure prévue à l'article 20, § 2. Le délai de préavis est augmenté de trois mois au moins dès le commencement de chaque nouvelle période de désignation de cinq ans. Le membre du personnel est entendu préalablement par le Conseil d'administration dans un délai de cinq jours ouvrables courant à partir de la convocation par lettre recommandée à la poste. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel ne se présente pas à l'audition.
  Le directeur-président présente la proposition de licenciement au membre du personnel immédiatement après sa rédaction.
  La proposition est visée et datée par le membre du personnel concerné. Celui-ci la retourne le même jour. S'il estime que la proposition n'est pas justifiée, il en fait mention dans son visa, date et retourne la proposition dans le même délai. La procédure se poursuit si le membre du personnel refuse de viser la proposition de licenciement. Si le membre du personnel est absent, la proposition de licenciement lui est envoyée par lettre recommandée avec accusé de réception valant visa et date.
  L'intéressé peut introduire un recours auprès de la chambre de recours selon la procédure visée aux articles 73 et suivants.
Art.98. Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor een bepaalde duur kan zijn ambt vrijwillig opgeven, mits een kennisgeving van veertien dagen.
  Het personeelslid deelt dit aan de Regering mede per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag die volgt op de datum van zijn verzending, en informeert de directeur van de hogeschool van zijn beslissing.
Art.98. Un membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée indéterminée peut cesser volontairement ses fonctions, moyennant un préavis de quinze jours.
  Le membre du personnel le notifie au Gouvernement par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition, et informe le directeur-président de la haute école de sa décision.
Afdeling 3. - De vast benoemde personeelsleden.
Section 3. - Des membres du personnel nommés à titre définitif.
Art.99. De personeelsleden die vast benoemd werden, worden ambtshalve uit hun ambt ontzet en zonder vooropzeg :
  1° indien ze niet op een regelmatige wijze vast benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de Regering. De personeelsleden behouden de rechten verworven die verbonden zijn met hun vorige regelmatige situatie;
  2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
  a) [1 ...]1;
  b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  c) aan de militiewetten voldoen;
  3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van de functies inhoudt;
  6° indien er vastgesteld wordt dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig de wet of het reglement hun niet toelaat hun functies degelijk uit te oefenen;
  7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 100bis]2;
  8° [1 in geval van de tuchtsanctie, ontslag bij tuchtmaatregel of afzetting;]1
  9° indien de professionele ongeschiktheid definitief werd vastgesteld. Deze ongeschiktheid wordt vastgesteld voor de personeelsleden onderworpen aan het signalement, door het aanhouden van de vermelding " onvoldoende " gedurende twee opeenvolgende jaren, vanaf haar medeling;
  10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of dat het personeelslid weigert een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid, na de procedure volledig doorgewerkt te hebben;
  11° indien ze zonder geldige reden weigeren een nieuwe functie te bekleden als gevolg van een verandering van aanstelling of van een mutatie;
  12° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 35, lid 2;
  13° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 310;
  14° indien ze gepensioneerd worden omwille van een lichamelijke ongeschiktheid;
  15° in het geval van een definitieve benoeming in een andere functie in verhouding van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, met een maximum van een volledig ambt;
  16° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een bepaald ambt en de te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat definitief benoemd werd en een aanvullend ambt uitoefent.
  Wanneer de definitieve onderbreking van het ambt tot de toepassing leidt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991, stort de Regering aan de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid de bijdragen voorzien in dit artikel.
  
Art.99. Les membres du personnel nommés à titre définitif sont démis de leurs fonctions, d'office et sans préavis :
  1° s'ils n'ont pas été nommés à titre définitif de façon régulière, pour autant que l'irrégularité ne soit pas le fait du Gouvernement. Les membres du personnel gardent les droits acquis liés à leur situation régulière précédente;
  2° s'ils cessent de répondre aux conditions suivantes :
  a)[1 ...]1;
  b) jouir des droits civils et politiques;
  c) satisfaire aux lois sur la milice;
  3° si, après une absence autorisée, ils négligent, sans motif valable, de reprendre leur service et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  4° s'ils abandonnent, sans motif valable, leur emploi et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  5° s'ils se trouvent dans les cas où l'application des lois civiles et pénales entraîne la cessation des fonctions;
  6° s'il est constaté qu'une incapacité permanente de travail reconnue conformément à la loi ou au règlement les met hors d'état de remplir convenablement leurs fonctions;
  7° s'ils ont atteint l'âge de la mise à la retraite normale [2 sauf dérogation prévue à l'article 100bis]2;
  8° [1 en cas de sanction disciplinaire de démission disciplinaire ou de révocation.]1
  9° si l'inaptitude professionnelle est définitivement constatée. Cette inaptitude se constate, pour les membres du personnel soumis au signalement, par la conservation de la mention " Insuffisant " pendant deux années consécutives à dater de son attribution;
  10° si une incompatibilité est constatée et qu'aucun recours visé à l'article 18 n'a été introduit ou que le membre du personnel refuse de mettre fin, après épuisement de la procédure, à une occupation incompatible;
  11° s'ils refusent d'occuper, sans motif valable, une nouvelle affectation obtenue à la suite d'un changement d'affectation ou d'une mutation;
  12° s'ils refusent, sans motif valable, les heures attribuées en vertu de l'article 35, alinéa 2;
  13° s'ils refusent, sans motif valable, les heures attribuées, conformément à l'article 310;
  14° s'ils sont admis à la retraite pour inaptitude physique définitive;
  15° en cas de nomination à titre définitif dans une autre fonction au prorata des heures qui font l'objet de cette nouvelle nomination, à concurrence d'une fonction complète;
  16° en cas de suppression du seul emploi au sein de la haute école dans une fonction considérée et des cours à conférer, lorsque cet emploi est occupé par un membre du personnel nommé à titre définitif exerçant une fonction à titre accessoire.
  Lorsque la cessation définitive des fonctions entraîne l'application de l'article 10 de la loi du 20 juillet 1991, la Communauté française verse à l'Office national de Sécurité sociale les cotisations prévues dans cet article.
  
Art.100. Het vrijwillig ontslag van het vast benoemde personeelslid brengt de definitieve onderbreking van het ambt met zich mee. Het personeelslid kan zijn dienst slechts verlaten nadat hij hiervoor een uitdrukkelijke toelating heeft bekomen of na een opzegging van veertien dagen. Deze opzegging wordt aan de Regering medegedeeld per aangetekend schrijven via de post, dat van kracht is op de derde werkdag die volgt op de datum waarop het verzonden werd. Het personeelslid informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
Art.100. La démission volontaire du membre du personnel nommé à titre définitif entraîne la cessation définitive des fonctions. Le membre du personnel ne peut abandonner son service qu'à condition d'y avoir été dûment autorisé ou après un préavis de quinze jours. Ce préavis est notifié au Gouvernement par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition. Le membre du personnel informe le directeur-président de la haute école de sa décision.
HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
CHAPITRE VIIIbis. [1 - De la poursuite de la carrière après l'âge de la pension de retraite.]1
Art.100bis. [1 Het personeelslid dat dit aanvraagt, kan ertoe worden gemachtigd zijn dienstactiviteit na de wettelijke leeftijd van het rustpensioen voort te zetten. Die voortzetting kan door de raad van bestuur worden toegelaten. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar.
   Op advies van het overlegorgaan, stelt de raad van bestuur de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.]1

  
Art.100bis. [1 Le membre du personnel qui en fait la demande peut être autorisé à maintenir son activité de service au-delà de l'âge de la pension de retraite. Le maintien en activité au-delà de l'âge de la pension de retraite peut être autorisé par le Conseil d'administration. La période du maintien en activité est fixée pour une durée maximale d'une année. Elle est renouvelable, selon les mêmes modalités, pour une seule nouvelle période d'une durée maximale d'une année.
   Sur avis de l'organe de concertation, le Conseil d'administration fixe la procédure d'autorisation du maintien en activité de service.]1

  
TITEL III. - Het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van de vrije gesubsidieerde hogescholen.
TITRE III. - Du statut des membres du personnel subsidiés des hautes écoles libres subventionnées.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
CHAPITRE I. - Dispositions générales.
Art.101. Voor de toepassing van deze titel, verstaat men onder " aanvullende reglementen van de bevoegde centrale paritaire commissie ", de reglementen die bepaald worden ter aanvulling van dat statuut door de centrale paritaire commissies bedoeld in artikel 171 waar een besluit van de Regering een bindende kracht aan toekende, overeenkomstig artikel 177.
  Voor de toepassing van deze titel, verstaat men onder "confessionele aard " of " niet confessionele aard " naargelang van het geval, de aard zoals hij gespecificeerd is in het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool en zoals hij vastgesteld wordt door de Regering in toepassing van artikel 55 van het [1 decreet van 21 februari 2019]1.
  Voor de toepassing van deze titel, verstaat men onder " hogescholen van dezelfde aard ", een geheel van hogescholen die een godsdienstig onderwijs verschaffen gebaseerd op eenzelfde religie of een geheel van hogescholen die een niet godsdienstig onderwijs verschaffen, die op hun aanvraag onderscheiden worden volgens de filosofie die ze aankleven of gegroepeerd worden in het tegengestelde geval.
  
Art.101. Pour l'application du présent titre, on entend par " règles complémentaires de la commission paritaire centrale compétente ", les règles qui sont fixées en complément au présent statut par les commissions paritaires centrales visées à l'article 171 auxquelles un arrêté du Gouvernement a attribué force obligatoire, conformément à l'article 177.
  Pour l'application du présent titre, on entend par " caractère confessionnel " ou " caractère non confessionnel ", selon le cas, le caractère tel qu'il est spécifié dans le projet pédagogique, social et culturel de la haute école et tel qu'il est constaté par le Gouvernement en application de l'article 55 du [1 décret du 21 février 2019]1.
  Pour l'application du présent titre, on entend par " hautes écoles du même caractère ", un ensemble de hautes écoles qui dispensent un enseignement confessionnel basé sur une même religion ou un ensemble de hautes écoles qui dispensent un enseignement non confessionnel, distingués à leur demande selon la philosophie dont ils se réclament ou regroupés dans le cas contraire.
  
Art.102. Is van nul en gener waarde, elke contractuele clausule, elke bepaling van een arbeidsreglement dat tegenstrijdig is met de dwingende wetsbepalingen beschikkingen, in dit statuut of in de aanvullende reglementen van de bevoegde centrale paritaire commissie.
Art.102. Est nulle et non avenue, toute clause contractuelle, toute disposition d'un règlement de travail qui est contraire aux dispositions légales impératives, au présent statut ou aux règles complémentaires de la commission paritaire centrale compétente.
Art.103. Indien de personeelsleden zich door de inrichtende macht de uitvoering toevertrouwd zien van opdrachten van afvaardiging, worden ze verondersteld van rechtswege te handelen als de mandataris van de inrichtende macht in hun betrekkingen met andere leden van het personeel. Een bewijs tot het tegendeel wordt niet aanvaard.
Art.103. Lorsque les membres du personnel se voient confier par le pouvoir organisateur l'exécution de tâches de délégation, ils sont de plein droit présumés agir à titre de mandataire du pouvoir organisateur dans les rapports avec les autres membres du personnel. La preuve du contraire n'est pas admise.
Art.104. In het geval van schade berokkend door het personeelslid aan de inrichtende macht of aan derden binnen de overeenkomst volgend uit dit statuut, dan wordt het slechts verantwoordelijk gesteld voor een kwaad opzet of een zware fout en is slechts verantwoordelijk voor een lichte fout indien ze uit dien hoofde een eerder gebruikelijke dan toevallige aard vertoont.
  Het personeelslid is niet verantwoordelijk voor de schade of de slijtage te wijten aan een normaal gebruik van de zaak noch voor een verlies dat toevallig voorkomt.
Art.104. En cas de dommage causé par le membre du personnel au pouvoir organisateur ou à des tiers dans l'exécution du contrat découlant du présent statut, le membre du personnel ne répond que de son dol et de sa faute lourde et ne répond de sa faute légère que si celle-ci présente dans son chef un caractère habituel plutôt qu'accidentel.
  Le membre du personnel n'est tenu ni des détériorations ou de l'usure dues à l'usage normal de la chose ni de la perte qui arrive par cas fortuit.
Art.105. Indien een geschreven document niet vereist is, dan is een bewijs per getuigenis toegelaten, ongeacht de waarde van het geschil, zelfs voor de raad van beroep.
Art.105. Lorsqu'un écrit n'est pas requis, la preuve testimoniale est admise, quelle que soit la valeur du litige, même devant les chambres de recours.
Art.106. De handelingen die voortspruiten uit de overeenkomst zijn verjaard een jaar na het eind ervan of vijf jaar na het feit dat aanleiding gaf aan de actie zonder dat deze laatste termijn een jaar na het einde van de overeenkomst mag overschrijden.
Art.106. Les actions naissant du contrat sont prescrites un an après la cessation de celui-ci ou cinq ans après le fait qui a donné naissance à l'action sans que ce dernier délai puisse excéder un an après la cessation du contrat.
HOOFDSTUK II. - De plichten en de onverenigbaarheid.
CHAPITRE II. - Des devoirs et incompatibilités.
Afdeling 1. - De plichten van de inrichtende macht.
Section 1. - Des devoirs du pouvoir organisateur.
Art.107. De inrichtende macht heeft tot plicht : 1° het personeelslid aan het werk te zetten in de overeengekomen voorwaarden, tijd en plaats onder andere door de instrumenten en de materialen die nodig zijn voor het uitoefenen van zijn werk tot zijn beschikking te stellen;
  2° als een goede huisvader erover te waken dat het werk uitgevoerd wordt onder goede voorwaarden wat de veiligheid en de gezondheid van het personeelslid betreft en dat hij kan genieten van de eerste hulp bij ongeval;
  3° het loon te betalen tegen de afgesproken voorwaarden, op de overeengekomen plaats en tijdstip;
  4° de nodige zorg en aandacht te besteden aan de verwelkoming van de personeelsleden en in het bijzonder van de jonge personeelsleden;
  5° als een goede huisvader met zorg te waken over de werkinstrumenten die eigendom zijn van de personeelsleden.
  Ze heeft in geen enkel geval het recht beslag te leggen op deze instrumenten.
Art.107. Le pouvoir organisateur a l'obligation : 1° de faire travailler le membre du personnel dans les conditions, au temps et au lieu convenus notamment en mettant à sa disposition les instruments et les matières nécessaires à l'accomplissement du travail;
  2° de veiller en bon père de famille à ce que le travail s'accomplisse dans des conditions convenables au point de vue de la sécurité et de la santé du membre du personnel, et que les premiers secours soient assurés à celui-ci en cas d'accident;
  3° de payer la rémunération aux conditions, au temps et au lieu convenus;
  4° de consacrer l'attention et les soins nécessaires à l'accueil des membres du personnel, et en particulier des jeunes membres du personnel;
  5° d'apporter les soins d'un bon père de famille à la conservation des instruments de travail appartenant aux membres du personnel.
  Il n'a en aucun cas le droit de retenir ces instruments de travail.
Art.108. Wanneer de overeenkomst een einde neemt, dan is de inrichtende macht verplicht alle sociale documenten te overhandigen aan de personeelsleden.
Art.108. Lorsque le contrat prend fin, le pouvoir organisateur a l'obligation de délivrer aux membres du personnel tous les documents sociaux.
Art.109. Heeft recht op een weddestoelage die hem zou overgemaakt zijn indien hij zijn dagelijkse taak normaal had kunnen uitoefenen, het personeelslid dat geschikt is om te werken op het ogenblik dat hij zich naar het werk begeeft :
  1° die zich normaal naar zijn werk begevend, te laat of niet op het werk aankomt op voorwaarde dat dit laatkomen of deze afwezigheid te wijten zijn aan een oorzaak die plaatsvond op weg naar het werk en onafhankelijk is van zijn wil;
  2° die, buiten het geval van staking, omwille van een oorzaak die onafhankelijk is van zijn wil, noch het werk kan aanvatten, noch het werk kan voortzetten waar hij mee bezig was, terwijl hij zich normaal naar de werkplaats begaf;
Art.109. A droit à la subvention-traitement qui lui serait revenue s'il avait pu accomplir normalement sa tâche journalière, le membre du personnel apte à travailler au moment de se rendre au travail :
  1° qui, se rendant normalement à son travail, ne parvient qu'avec retard ou n'arrive pas au lieu de travail pourvu que ce retard ou cette absence soit dû à une cause survenue sur le chemin du travail et indépendante de sa volonté;
  2° qui, hormis le cas de grève, ne peut, pour une cause indépendante de sa volonté, soit entamer le travail, alors qu'il s'était rendu normalement sur les lieux de travail, soit poursuivre le travail auquel il était occupé.
Art.110. De personeelsleden hebben het recht van het werk afwezig te zijn met behoud van hun normaal loon, ter gelegenheid van familiale gebeurtenissen, voor het volbrengen van burgerlijke plichten of opdrachten en indien zij moeten verschijnen voor een rechtbank.
Art.110. Les membres du personnel ont le droit de s'absenter du travail, avec maintien de leur rémunération normale, à l'occasion d'événements familiaux, pour l'accomplissement d'obligations civiques ou de missions civiles, et en cas de comparution en justice.
Art.110/1. [1 Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
  De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van de bevoegde centrale paritaire comités.
  De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
  - de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
  - instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
  - opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1

  
Art.110/1. [1 - Sans préjudice des éventuels cas d'urgence dûment justifiés, et en fonction de la réalité des pouvoirs organisateurs, les membres du personnel bénéficient d'un droit à la déconnexion.
  Les modalités de ce droit et la mise en place de dispositifs de régulation de l'utilisation des outils numériques, en vue d'assurer le respect des temps de repos ainsi que de l'équilibre entre la vie privée et la vie professionnelle, sont fixées par le Gouvernement sur proposition des Commissions paritaires centrales compétentes.
  Les modalités et dispositifs visés à l'alinéa précédent doivent, au minimum, prévoir :
  - les modalités pratiques pour l'application du droit du membre du personnel de ne pas être joignable en dehors de ses horaires de travail ;
  - les consignes relatives à un usage des outils numériques qui assurent que les périodes de repos, les congés, la vie privée et familiale du membre du personnel soient garantis ;
  - des formations et des actions de sensibilisation aux membres du personnel quant à l'utilisation raisonnée des outils numériques et les risques liés à une connexion excessive.]1

  
Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden.
Section 2. - Des devoirs des membres du personnel.
Art.111. De personeelsleden moeten in alle omstandigheden voortdurend het belang van de inrichting beogen waar zij hun functie uitoefenen.
  In de uitoefening van hun functie, voeren de personeelsleden persoonlijk en gewetensvol de verplichtingen uit die hun worden opgelegd door de wetten, decreten en reglementen, door de aanvullende reglementen van de bevoegde paritaire commissie, door het arbeidsreglement en door de arbeidsovereenkomst.
Art.111. Les membres du personnel doivent, en toutes occasions, avoir le souci constant des intérêts de l'enseignement où ils exercent leur fonction.
  Dans l'exercice de leur fonction, les membres du personnel accomplissent personnellement et consciencieusement les obligations qui leur sont imposées par les lois, décrets et règlements, par les règles complémentaires de la commission paritaire compétente, par le règlement de travail et par le contrat d'engagement.
Art.112. De personeelsleden zijn verplicht de grootste hoffelijkheid aan de dag te leggen zowel in hun betrekkingen in verband met de dienst als in hun betrekkingen met het publiek en de studenten. Zij moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de hogeschool dit vereist. Zij moeten alles vermijden wat de eer of de waardigheid van hun functie zou kunnen aantasten.
Art.112. Les membres du personnel sont tenus à la correction la plus stricte tant dans leurs rapports de service que dans leurs rapports avec le public et les étudiants. Ils doivent s'entraider dans la mesure où l'exige l'intérêt de la haute école. Ils doivent éviter tout ce qui pourrait compromettre l'honneur ou la dignité de leur fonction.
Art.113. De personeelsleden mogen de studenten niet gebruiken met politieke of commerciële propagandistische doeleinden.
Art.113. Les membres du personnel ne peuvent utiliser les étudiants à des fins de propagande politique ou commerciale.
Art.114. Binnen de limieten vastgesteld door de reglementering, door de aanvullende regels van de bevoegde paritaire commissie, door het arbeidsreglement en door de arbeidsovereenkomst, moeten de personeelsleden de prestaties leveren die nodig zijn voor de goede werking van de hogeschool waar zij hun functie uitoefenen.
  Zij mogen de uitoefening van hun functies niet onderbreken zonder een voorafgaandelijke toelating van de inrichtende macht of van haar afgevaardigde.
Art.114. Les membres du personnel doivent fournir, dans les limites fixées par la réglementation, par les règles complémentaires de la commission paritaire compétente, par le règlement de travail et par le contrat d'engagement, les prestations nécessaires à la bonne marche de la haute école où ils exercent leurs fonctions.
  Ils ne peuvent suspendre l'exercice de leurs fonctions sans autorisation préalable du pouvoir organisateur ou de son représentant.
Art.115. De personeelsleden mogen geen feiten openbaar maken waar zij op de hoogte zouden van zijn omwille van hun functies en die een geheim karakter zouden hebben.
Art.115. Les membres du personnel ne peuvent révéler les faits dont ils auraient eu connaissance en raison de leurs fonctions et qui auraient un caractère secret.
Art.116. De personeelsleden mogen het krijgen van giften, geschenken, toelagen, of om het even welke voordelen noch uitlokken of rechtstreeks of via een tussenpersoon aanvaarden, zelfs buiten hun functies, maar omwille van deze laatste.
Art.116. Les membres du personnel ne peuvent solliciter, exiger ou accepter directement ou par personne interposée, même en dehors de leurs fonctions, mais à raison de celles-ci, des dons, cadeaux, gratifications ou avantages quelconques.
Art.117. De personeelsleden mogen geen enkele activiteit uitoefenen die in strijd is met de Grondwet en met de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van de onafhankelijkheid van het land beoogt en die de landsverdediging in gevaar brengt of de uitvoering van de verbintenissen van België met het oog op het verzekeren van haar veiligheid.
  Ze mogen zich niet aansluiten noch hun medewerking verlenen aan een beweging, groepering, organisatie of associatie die een activiteit van dezelfde aard voert.
  Het uitoefenen van de rechten van het Belgisch en Europees staatsburgerschap van de personeelsleden wordt steeds geëerbiedigd.
Art.117. Les membres du personnel ne peuvent se livrer à aucune activité qui est en opposition avec la Constitution et les lois du peuple belge, qui poursuit la destruction de l'indépendance du pays ou qui met en danger la défense nationale ou l'exécution des engagements de la Belgique en vue d'assurer sa sécurité.
  Ils ne peuvent adhérer, ni prêter leur concours à un mouvement, groupement, organisation ou association ayant une activité de même nature.
  L'exercice des droits de la citoyenneté belge ou européenne que possèdent les membres du personnel est toujours respecté.
Art.118. De personeelsleden moeten zich houden aan de verplichtingen die schriftelijk vastgelegd werden in de arbeidsovereenkomst, die voortvloeien uit het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool waar zij hun functies uitoefenen.
Art.118. Les membres du personnel doivent respecter les obligations, fixées par écrit dans le contrat d'engagement, qui découlent du caractère spécifique du projet pédagogique, social et culturel de la haute école dans laquelle ils exercent leurs fonctions.
Afdeling 3. - Onverenigbaarheid.
Section 3. - Des incompatibilités.
Art.119. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een vrije gesubsidieerde hogeschool, elke bezigheid die de uitvoering van de plichten van zijn ambt zou beletten of in strijd met de waardigheid van deze laatste.
Art.119. Est incompatible avec la qualité de membre du personnel d'une haute école libre subventionnée, toute occupation qui serait de nature à nuire à l'accomplissement des devoirs de sa fonction ou contraire à la dignité de celle-ci.
Art.120. In geval van het bestaan van een onverenigbaarheid bedoeld in artikel 119, kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van de bevoegde paritaire commissie vragen.
  De paritaire commissie geeft haar advies binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag.
Art.120. En cas de contestation sur l'existence d'une incompatibilité visée à l'article 119, le pouvoir organisateur ou le membre du personnel peut demander l'avis de la commission paritaire compétente.
  La commission paritaire émet son avis dans les trente jours de la réception de la demande.
Art.121. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een vrije gesubsidieerde hogeschool, elke bezigheid die het specifiek karakter van een pedagogisch, sociaal en cultureel project van deze hogeschool zou kunnen schaden.
Art.121. Est incompatible avec la qualité de membre du personnel d'une haute école libre subventionnée, toute occupation qui serait de nature à nuire au caractère spécifique du projet pédagogique, social et culturel de cette haute école.
Art.122. Alle punten van onverenigbaarheid bedoeld in artikel 121 worden schriftelijk vastgelegd in de arbeidsovereenkomst.
Art.122. Les incompatibilités visées à l'article 121 sont fixées par écrit dans le contrat d'engagement.
Art.123. De inrichtende macht die vaststelt dat een lid van haar personeel zich ononderbroken inlaat met een bezigheid die in de betekenis van artikel 119, onverenigbaar is met zijn ambt in het onderwijs en die in de betekenis van artikel 121, onverenigbaar is met het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool, geeft hem hiervan kennis per aangetekend schrijven via de post, dat van kracht is op de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum.
  Het personeelslid kan, behalve in geval van zware fout, zich tegen elk risico dat een einde aan zijn contract zou maken beschermen door te laten vaststellen dat hij de bezigheid die hem verweten wordt uitgeoefend te hebben beëindigd heeft.
  Onder voorbehoud van toepassing van voorgaande lid, heeft de kennisgeving als gevolg een eind te maken aan de overeenkomst van het personeelslid tenzij hij binnen de maand een verhaal indient bij de arbeidsrechtbank.
  Het personeelslid dat een verhaal indient, blijft in actieve dienst.
Art.123. Le pouvoir organisateur qui constate qu'un membre de son personnel se livre de façon continue à une occupation qui est, au sens de l'article 119, incompatible avec sa fonction dans l'enseignement ou qui est, au sens de l'article 121, incompatible avec le caractère spécifique du projet pédagogique, social et culturel de la haute école, le lui notifie par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
  Le membre du personnel peut, sauf en cas de faute grave, se prémunir contre tout risque de voir mettre un terme à son contrat en établissant qu'il n'exerce plus l'occupation qu'il lui est fait grief d'avoir eue.
  Sous réserve de l'application de l'alinéa précédent, la notification a pour effet de mettre fin au contrat du membre du personnel, sauf s'il introduit un recours, dans le mois, devant le Tribunal du travail.
  Le membre du personnel qui introduit un recours reste en activité de service.
Afdeling 4. - De bescherming van het privéleven.
Section 4. - De la protection de la vie privée.
Art.124. Het recht van de inrichtende macht een geëngageerd onderwijs te organiseren is verzekerd, zonder daarom de bescherming van het privéleven van de personeelsleden te beperken.
Art.124. Le droit du pouvoir organisateur d'organiser un enseignement engage est garanti, sans pour autant restreindre la protection de la vie privée des membres du personnel.
Afdeling 5. [1 - Beroepsdossier]1
Section 5. [1 - Dossier professionnel]1
Art. 124bis. [1 Het beroepsdossier van het personeelslid bevat het administratieve dossier en, desgevallend, het tuchtdossier.
   Elk stuk dat in het tuchtdossier wordt opgenomen moet aan het voorafgaande visum van het betrokken personeelslid voorgelegd worden.
   Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen om het bovenvermelde stuk te viseren vanaf het ogenblik dat de aanvraag om visum hem toegezonden werd door de inrichtende macht.
   Bij het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen bedoeld bij het vorige lid, wordt de verplichting bedoeld bij het tweede lid geacht nagekomen te zijn voor zover de inrichtende macht het bewijs levert dat de aanvraag tot visum aan het personeelslid toegezonden werd.
   Elke tuchtprocedure kan enkel steunen op stukken die tot het tuchtdossier behoren.
   Het administratieve dossier bevat exclusief de documenten die betrekking hebben op de administratieve en geldelijke statuten van het personeelslid. Deze documenten komen enerzijds uit de betrekking tussen de inrichtende macht en de subsidiërende macht en anderzijds uit de betrekking tussen de inrichtende macht en het personeelslid voortvloeien.
   De Regering keurt de nadere regels voor de samenstelling van het dossier en voor de toegang tot dat dossier goed, bepaald door de bevoegde paritaire commissie.]1

  
Art. 124bis. [1 Le dossier professionnel du membre du personnel comprend le dossier administratif et, le cas échéant, le dossier disciplinaire.
   Toute pièce versée au dossier disciplinaire doit faire l'objet d'un visa préalable du membre du personnel intéressé.
   Le membre du personnel dispose d'un délai de cinq jours ouvrables pour viser la pièce versée au dossier disciplinaire, à partir du moment où la demande de visa lui a été adressée par le pouvoir organisateur.
   A l'expiration du délai de cinq jours ouvrables visé à l'alinéa précédent, l'obligation visée à l'alinéa 2 est réputée remplie dès lors que le pouvoir organisateur fait la preuve que la demande de visa a été adressée au membre du personnel.
   Toute procédure disciplinaire ne peut s'appuyer que sur des pièces appartenant au dossier disciplinaire.
   Le dossier administratif contient exclusivement les documents relatifs aux statuts administratif et pécuniaire du membre du personnel. Ces documents proviennent d'une part de la relation entre le pouvoir organisateur et le pouvoir subsidiant et d'autre part, de la relation entre le pouvoir organisateur et le membre du personnel.
   Le Gouvernement approuve les modalités de constitution du dossier et d'accès à celui-ci, fixées par la commission paritaire compétente.]1

  
HOOFDSTUK III. - De aanwerving.
CHAPITRE III. - Du recrutement.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Section 1. - Dispositions générales.
Onderafdeling 1. - De ambten van rang 1.
Sous-section 1. - Des fonctions de rang 1.
Art. 124ter. [1 (vroeger art. 124bis)]1 <INGEVOEGD bij DFG 1999-02-08/41, art. 26; Inwerkingtreding : 01-02-1999> De inrichtende macht bepaalt de cursus waaronder, volgens de wetgeving met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen, ieder bestanddeel van het programma van de studies ingericht door haar ressorteert.
  
Art. 124ter. [1 (ancien art. 124bis)]1 Le pouvoir organisateur détermine le cours dont, selon la législation relative aux titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles, relève chaque élément du programme des études qu'il organise.
  
Art.125. De inrichtende macht bepaalt het ambt en de te begeven cursussen van de vacante betrekkingen die ze vervuld wenst te zien tijdens het volgend academiejaar. Ze publiceert een oproep in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 2 mei.
  De betrekkingen bedoeld onder voorgaande lid zijn toegankelijk voor de personeelsleden die definitief aangeworven zijn, door verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutatie of uitbreiding van opdracht, aan de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn voor onbepaalde duur door uitbreiding van opdracht en aan de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling.
Art.125. Le pouvoir organisateur détermine la fonction et les cours à conférer des emplois vacants auxquels il souhaite pourvoir l'année académique suivante. Il publie un appel au Moniteur belge au plus tard le 1er mai.
  Les emplois visés à l'alinéa précédent sont accessibles aux membres du personnel engagés à titre définitif par changement d'affectation, changement de fonctions, mutation ou extension de charge, aux membres du personnel temporaires engages à durée indéterminée par extension de charge et aux candidats à un engagement à titre temporaire.
Art.126. De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;
  2° het volume van de opdracht;
  3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;
  4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3°.
  [1 5° de plaats(en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]1
  
Art.126. L'appel publié au Moniteur belge précise : 1° la fonction et les cours à conférer;
  2° le volume de la charge;
  3° les dossiers à introduire qui comprennent notamment les documents relatifs aux titres et à l'expérience utile, les mentions des publications scientifiques et les justifications d'expériences professionnelles diverses;
  4° les formes et les délais requis pour l'introduction des dossiers visés au 3°;
  [1 5° le ou les lieux où la fonction sera exercée.]1
  
Art.127. De directeur-voorzitter maakt zijn voorstellen in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutaties, uitbreiding van opdrachten en aanwerving van personeelsleden die tijdelijk aangeworven werden over aan de overheid van de hogeschool. Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 125.
  De overheid van de hogeschool is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.
  [2 De overheid van de hogeschool maakt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de inrichtende macht.
  De inrichtende macht neemt een met redenen omklede beslissing die aan de organen voor plaatselijk overleg van de hogeschool wordt meegedeeld.]2

  [1 Alvorens enige tijdelijke aanwerving voor te stellen, breidt de raad van bestuur de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die het gevraagd hebben met inachtneming van de eerste paragraaf, en dit in de volgende volgorde : eerst, de vastbenoemde personeelsleden, daarna de personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden voor onbepaalde tijd.]1
  
Art.127. Le directeur-président transmet ses propositions en matière de changement d'affectation, de changement de fonctions, de mutation, d'extension de charge et de recrutement de membres du personnel désignés à titre temporaire aux autorités de la haute école. A cette proposition sont joints le dossier du candidat, ainsi que l'avis du directeur de la catégorie concernée par l'emploi visé à l'article 125.
  Les autorités de la haute école sont cependant tenues d'examiner prioritairement les demandes de changement d'affectation de membres du personnel des hautes écoles du pouvoir organisateur.
  [2 Les autorités de la Haute Ecole font ensuite une proposition motivée au pouvoir organisateur.
   Le pouvoir organisateur prend une décision motivée qui est communiquée aux organes de concertation locale de la Haute Ecole.]2

  [1 Avant de proposer tout engagement à titre temporaire, les autorités de la Haute Ecole étendent la charge des membres du personnel de la Haute Ecole concernée qui en ont fait la demande, et ce dans l'ordre suivant : d'abord les membres du personnel engagés à titre définitif, ensuite les membres du personnel engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée.]1
  
Art.128. § 1. Wanneer een hogeschool een vervanging wenst uit te voeren, dan kan de inrichtende macht een persoon aanwerven bij afwijking van de procedure bedoeld in artikelen 125, 126 en 127. De inrichtende macht verleent voorrang bij de aanwerving aan een persoon die zijn kandidatuur stelde voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, overeenkomstig artikelen 125 en 126.
  Deze aanwerving neemt een eind bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en in elk geval aan het eind van het academiejaar tijdens welk de aanwerving plaatsnam. Deze aanwerving mag in geen geval leiden tot een aanwerving van onbepaalde duur.
  [2 Alvorens enige tijdelijke benoeming voor te stellen met toepassing van de vorige leden, breidt de inrichtende macht de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die het hebben aangevraagd, en dit, in de volgende orde : eerst de vastbenoemde personeelsleden, daarna de voor onbepaalde duur tijdelijk aangewezen personeelsleden.
  Deze opdrachtuitbreiding kan niet toegekend worden aan een personeelslid voor wie een tuchtstraf en/of een beoordelingsstaat met de vermelding "onvoldoende" steeds in zijn dossier aanwezig is.]2

  § 2. [3 Wanneer de hogeschool een betrekking wenst te bekleden die vacant wordt na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij artikel 125, is de procedure bedoeld bij de leden 1, 3 en 4 van paragraaf 1 van toepassing.
   Deze werving kan in geen geval aanleiding geven tot een aanwerving voor onbepaalde duur.
  Indien een personeelslid aangeworven werd, met toepassing van het eerste lid gedurende een academiejaar als tijdelijke in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, wordt voor de bekleding van deze betrekking door de hogeschool gezorgd, vanaf het tweede academiejaar, met inachtneming van de artikelen 125 en 126.]3

  
Art.128. § 1er. Lorsqu'une haute école souhaite effectuer un remplacement, le pouvoir organisateur peut engager une personne par dérogation à la procédure visée aux articles 125, 126 et 127. Le pouvoir organisateur engage en priorité une personne qui a posé sa candidature pour la fonction considérée et les cours à conférer, conformément aux articles 125 et 126.
  Cet engagement prend fin au retour du titulaire de l'emploi et dans tous les cas à la fin de l'année académique pendant laquelle a eu lieu l'engagement. Cet engagement ne peut en aucun cas donner lieu à un engagement à durée indéterminée.
  [2 Avant de proposer tout engagement à titre temporaire en application des alinéas précédents, le pouvoir organisateur étend la charge des membres du personnel de la Haute Ecole concernée qui en ont fait la demande, et ce dans l'ordre suivant : d'abord les membres du personnel engagés à titre définitif, ensuite les membres du personnel engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée.
  Cette extension de charge ne peut être accordée à un membre du personnel à l'encontre duquel une sanction disciplinaire serait encore portée à son dossier.]2

  § 2. [3 Lorsque la Haute Ecole souhaite pourvoir à un emploi qui devient vacant après la publication de l'appel visé à l'article 125, la procédure visée aux alinéas 1er, 3 et 4 du § 1er est d'application.
   Cet engagement ne peut en aucun cas donner lieu à un engagement à durée indéterminée.
   Si un membre du personnel a été engagé en application de l'alinéa 1er durant une année académique à titre temporaire dans la même fonction et les mêmes cours à conférer, la Haute Ecole pourvoit à cet emploi, dès la deuxième année académique, dans le respect des articles 125 et 126.]3

  
Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2.
Sous-section 2. - Des fonctions de rang 2.
Art.129. De vacante betrekkingen die overeenstemmen met ambten van rang 2 worden met voorrang toegewezen na een interne oproep bestemd voor de personeelsleden die definitief aangeworven zijn in een ambt van rang 1 binnen de hogeschool waar een betrekking van rang 2 te begeven is. De inrichtende macht bepaalt de modaliteiten van deze interne oproep.
Art.129. Les emplois vacants qui correspondent aux fonctions de rang 2 sont prioritairement conférés à la suite d'un appel interne adressé aux membres du personnel engagés à titre définitif dans une fonction de rang 1 au sein de la haute école où un emploi de rang 2 est à pourvoir. Le pouvoir organisateur définit les modalités de cet appel interne.
Art.130. Na toepassing van artikel 129, publiceert de inrichtende macht in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 1 mei, een oproep tot verandering van aanstelling, uitbreiding van opdracht en mutatie, voorbehouden aan de personeelsleden die definitief aangeworven zijn.
Art.130. Après l'application de l'article 129, le pouvoir organisateur publie au Moniteur belge, au plus tard le 1er mai, un appel aux changements d'affectation aux changements de fonctions, aux extensions de charge et aux mutations réservé aux membres du personnel engagés à titre définitif.
Art.131. De oproep gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad preciseert :
  (1° het ambt en de bij artikel 7, § 1, van het decreet van 25 juli 1996 bedoelde opdracht;)
  2° de omvang van de opdracht;
  3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;
  4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3.
Art.131. L'appel publié au Moniteur belge précise :
  (1° la fonction et la charge visée à l'article 7, § 1, du décret du 25 juillet 1996;)
  2° le volume de la charge;
  3° les dossiers à introduire qui comprennent notamment les documents relatifs aux titres et à l'expérience utile, les mentions des publications scientifiques et les justifications d'expériences professionnelles diverses;
  4° les formes et les délais requis pour l'introduction des dossiers visés au 3°.
Art.132. De directeur-voorzitter maakt zijn voorstellen in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutaties, uitbreiding van opdrachten over aan de overheid van de hogeschool. Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 130.
  De overheid van de hogeschool is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.
  [1 De overheid van de hogeschool maakt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de inrichtende macht.
   De inrichtende macht neemt een met redenen omklede beslissing die aan de organen voor plaatselijk overleg van de hogeschool wordt meegedeeld]1
.
  
Art.132. Le directeur-président transmet ses propositions en matière de changement d'affectation, de changement de fonctions, d'extension de charge et de mutation aux autorités de la haute école. A cette proposition sont joints le dossier du candidat, ainsi que l'avis du directeur de la catégorie concernée par l'emploi visé à l'article 130.
  Les autorités de la haute école sont cependant tenues d'examiner prioritairement les demandes de changement d'affectation de membres du personnel des hautes écoles du pouvoir organisateur.
  [1 Les autorités de la Haute Ecole font ensuite une proposition motivée au pouvoir organisateur.
   Le pouvoir organisateur prend une décision motivée qui est communiquée aux organes de concertation locale de la Haute Ecole.]1

  
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn.
Section 2. - Des membres du personnel engagés à titre temporaire.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Sous-section 1. - Dispositions générales.
Art.133. Ten laatste bij de aanwerving in een ambt van rang 1, wordt een geschreven overeenkomst opgesteld die door beide partijen ondertekend wordt en opgemaakt in twee exemplaren waarvan er een aan het personeelslid wordt overhandigd.
  Deze overeenkomst vermeldt :
  1° de identiteit van de inrichtende macht;
  2° de identiteit van het personeelslid 3° het uit te oefenen ambt evenals de kenmerken en het volume van de opdracht;
  [1 3° het uit te oefenen ambt, de kenmerken en de omvang van de opdracht, alsook de plaats(en) waar het ambt uitgeoefend zal worden;]1
  4° indien nodig, de verplichtingen bedoeld in artikel 118 en de lijst van de onverenigbare elementen bedoeld in artikel 121;
  5° de begin- en einddatum van de aanwerving;
  6° indien de betrekking al dan niet vacant werd verklaard overeenkomstig de oproep bedoeld in artikel 125;
  7° indien de betrekking niet vacant is, de identiteit van de titularis.
  Bij gebrek aan geschreven document, wordt het personeelslid verondersteld aangeworven te zijn in zijn ambt, opdracht of betrekking die hij effectief vervult. Naargelang van het geval wordt hij verondersteld voor beperkte of onbeperkte duur aangeworven te zijn.
  
Art.133. Il est dressé, au plus tard au moment de l'engagement dans une fonction de rang 1, une convention écrite qui est signée par les deux parties et établie en deux exemplaires, dont l'un est remis au membre du personnel.
  Cette convention indique :
  1° l'identité du pouvoir organisateur;
  2° l'identité du membre du personnel;
  3° [1 la fonction à exercer, les caractéristiques et le volume de la charge ainsi que le ou les lieux où la fonction sera exercée;]1
  4° le cas échéant, les obligations visées à l'article 118 et les incompatibilités visées à l'article 121;
  5° les dates de début et de fin d'engagement;
  6° si l'emploi a été déclaré vacant conformément à l'appel visé à l'article 125 ou non;
  7° si l'emploi n'est pas vacant, l'identité du titulaire.
  A défaut d'écrit, le membre du personnel est censé être engagé dans la fonction, la charge ou l'emploi qu'il occupe effectivement. Il est réputé selon le cas être engagé à durée déterminée ou à durée indéterminée.
  
Art.134. Op het eind van elke activiteitsperiode, overhandigt de inrichtende macht aan het tijdelijk personeelslid een getuigschrift dat de gepresteerde diensten vermeldt per uitgeoefend ambt, met begin- en einddata, evenals het volume van de opdracht.
Art.134. A l'issue de toute période d'activité, le pouvoir organisateur remet au membre du personnel temporaire une attestation mentionnant les services prestés par fonction exercée, avec dates de début et de fin, ainsi que le volume de la charge.
Onderafdeling 2. - Over tijdelijk voor een bepaalde duur aangeworven personeelsleden.
Sous-section 2. - Des temporaires engagés à durée déterminée.
Art.135. § 1. Ten laatste op het eind van de examensessie in juni, stelt de raad van bestuur een verslag op volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, over de manier waarop het personeelslid zich van zijn taak kweet. Naargelang van het geval komt op dit verslag de melding " voldeed " of " voldeed niet " voor.
  Het verslag goedgekeurd en gedateerd door de belanghebbende wordt overgemaakt aan de Regering. Het personeelslid krijgt er een kopie van.
  Indien het verslag opgesteld door de beheerraad de vermelding " voldeed " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is hij dit verplicht voor onbepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet. Deze nieuwe aanstelling gebeurt prioritair over elke verandering van aanstelling, van functie, elke mutatie [3 ...]3.
  Wanneer de overheid van de hogeschool geen verslag heeft opgesteld dat de vermelding " voldeed " draagt, moeten zij het personeelslid verhoren alvorens hun definitief verslag over te maken aan de inrichtende macht. Bij dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de actieve of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van de inrichtende macht, of door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid het verslag weigert goed te keuren of zich niet aanbiedt voor het verhoor.
  Indien het verslag de vermelding " voldeed gedeeltelijk " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is dit verplicht tijdelijk, en voor bepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 1 van hetzelfde decreet. Indien de te begeven betrekking nog steeds openstaat bij het begin van het academiejaar, dan gebeurt de aanstelling opnieuw prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, of van elke mutatie [3 ...]3
  [1 Wanneer het verslag de vermelding " voldeed niet" draagt, kan, het personeelslid, binnen de vijf werkdagen na de datum waarop het verslag hem voorgesteld wordt, een schriftelijke klacht indienen bij de directeur-voorzitter, die deze overzendt aan de raad van beroep. Deze laatste brengt een advies uit binnen een maximale termijn van een maand vanaf de datum van ontvangst van de klacht. Het bestuur van de hogeschool neemt zijn beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de raad van beroep. De aanvankelijke beslissing wordt behouden of gewijzigd. Indien de beslissing behouden wordt, kan het bestuur van de hogeschool in geen enkel geval de aanstelling van dezelfde persoon verlengen.]1
  Indien er geen verslag werd opgesteld, wordt het personeelslid verondersteld een verslag te hebben bekomen met de vermelding " voldeed ".
  § 2. Indien het personeelslid het voorwerp uitmaakte van een verslag met de vermelding " voldeed gedeeltelijk " en dat hij opnieuw werd aangesteld voor ten hoogste een academisch jaar, kan de overheid van de hogeschool slechts kiezen uit twee evaluatiemogelijkheden : een verslag dat de vermelding " voldeed " draagt of een verslag met de vermelding " voldeed niet ".
  [2 § 3. Het verslagmodel wordt bepaald door de paritaire commissies bedoeld bij artikel 171.]2
  
Art.135. § 1er. Au plus tard à l'issue de la session d'examens de juin, les autorités de la haute école établissent un rapport sur la manière dont le membre du personnel s'est acquitté de sa tâche.
  Le rapport porte selon le cas une des mentions suivantes : " a satisfait ", " a satisfait partiellement ", " n'a pas satisfait ". Ce rapport est visé et daté par l'intéressé qui en reçoit copie.
  Si le rapport porte la mention " a satisfait " et que le membre du personnel qui occupait un emploi, tel que visé à l'article 8 du décret du 25 juillet 1996, est reconduit, il l'est obligatoirement à durée indéterminée dans le respect de l'article 10, alinéa 3, du même décret. Cette reconduction se fait prioritairement à tout changement d'affectation, de fonction, à toute mutation [3 ...]3.
  Lorsque les autorités de la haute école n'ont pas établi un rapport portant la mention " a satisfait ", elles doivent entendre le membre du personnel avant de transmettre leur rapport définitif au pouvoir organisateur. Lors de cette audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou retraités de l'enseignement du pouvoir organisateur ou par un représentant d'une organisation syndicale représentative. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel refuse de viser le rapport ou ne se présente pas à l'audition.
  Si le rapport porte la mention " a satisfait partiellement " et que le membre du personnel qui occupait un emploi, tel que visé à l'article 8 du décret du 25 juillet 1996, est reconduit, il l'est obligatoirement à titre de temporaire à durée déterminée dans le respect de l'article 10, alinéa 1er, du même décret. Lorsque l'emploi considéré reste vacant en début d'année académique, la reconduction pour une année académique maximum se fait prioritairement à tout changement d'affectation, de fonction, à toute mutation [3 ...]3.
  [1 Lorsque le rapport porte la mention " n'a pas satisfait ", le membre du personnel peut, dans les cinq jours ouvrables suivant la date à laquelle le rapport lui est présenté, introduire une réclamation écrite au Directeur Président qui la fait parvenir aussitôt à la chambre de recours. Celle-ci donne son avis dans un délai maximum d'un mois à partir de la date de réception de la réclamation. Les autorités de la haute école prennent la décision dans le délai d'un mois à partir de la réception de l'avis de la chambre de recours. La décision initiale est maintenue ou transformée. Si la décision est maintenue, les autorités de la haute école ne peuvent en aucun cas reconduire l'engagement.]1
  En cas d'absence de rapport, le membre du personnel est réputé avoir obtenu un rapport portant la mention " a satisfait ".
  § 2. Lorsque le membre du personnel a fait l'objet d'un rapport portant la mention " a satisfait partiellement " et qu'il a été reconduit pour une année académique maximum, il n'existe pour les autorités de la haute école que deux possibilités d'évaluation : un rapport portant la mention " a satisfait " ou un rapport portant la mention " n'a pas satisfait ".
  [2 § 3. Le modèle de rapport est fixé par les commissions paritaires visées à l'article 171.]2
  
Onderafdeling 3. - De tijdelijke aanstellingen van onbepaalde duur.
Sous-section 3. - Des temporaires engagés à durée indéterminée.
Art.136. De inrichtende macht stelt de leden van het onderwijzend personeel aan, tijdelijk voor onbepaalde duur bij het begin van het academisch jaar, op voorstel van de overheid van de hogeschool.
Art.136. Au début de l'année académique, les membres du personnel sont engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée par le pouvoir organisateur sur proposition des autorités de la haute école.
Afdeling 3. - (De aanwerving in vast verband, de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtverlies, de overplaatsing en de opdrachtuitbreiding.)
Section 3. - (De l'engagement à titre définitif, de la disponibilité par défaut d'emploi, de la perte partielle de charge, de la mutation et de l'extension de charge).
Onderafdeling 1. - De vaste benoeming.
Sous-section 1. - De l'engagement à titre définitif.
Art.137. De inrichtende macht kan een personeelslid definitief aanwerven voor een vacante betrekking overeenkomstig de bepalingen van artikel 12 van het decreet van 25 juli 1996.
  De inrichtende macht verleent een definitieve benoeming aan de tijdelijke dit voor het betrokken ambt en de te begeven cursussen, de grootste anciënniteit telt, zoals [2 opgenomen in de rangschikking bedoeld in artikel 141, § 2]2.
  Het personeelslid mag drie jaar anciënniteit valoriseren die hij volbracht in een definitieve aanstelling van [1 een onderwijzend ambt binnen het onderwijs]1 behorend tot hetzelfde netwerk en van dezelfde aard voor de berekening van de anciënniteit in de dienst bedoeld in lid 2.
  
Art.137. Le pouvoir organisateur peut engager un membre du personnel à titre définitif dans un emploi vacant, conformément aux dispositions de l'article 12 du décret du 25 juillet 1996.
  Le pouvoir organisateur engage à titre définitif le temporaire qui compte, pour la fonction considérée et les cours à conférer, la plus grande ancienneté de service, telle que [2 reprise dans le classement visé à l'article 141, § 2]2.
  Le membre du personnel peut valoriser trois années d'ancienneté de service acquise à titre définitif dans [1 une fonction enseignante au sein]1 du même réseau et du même caractère pour le calcul de l'ancienneté de service visé à l'alinéa 2.
  
Onderafdeling 2. - De ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en het gedeeltelijk opdrachtsverlies.
Sous-section 2. - De la disponibilité par défaut d'emploi et de la perte partielle de charge.
Art.138. (§ 1.) Een personeelslid dat definitief geworven werd in een hoofdambt wordt door de inrichtende macht slechts in toestand van terbeschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtsverlies nadat ze een einde stelde, in de hierna volgende orde aan de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en dezelfde cursussen doceren :
  1° in een nevenambt in een hogeschool;
  2° tijdelijk voor beperkte duur in de hogeschool en rekening houdend met hun dienstanciënniteit;
  3° tijdelijk voor onbepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun dienstanciënniteit;
  (§ 2.) Wanneer een personeelslid zich in toestand van ter beschikking bevindt, of in gedeeltelijk opdrachtsverlies, en dat de uren van hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen vrijkomen, dan moet de inrichtende macht ze prioritair toewijzen aan dit personeelslid vooraleer over te gaan tot een verklaring van vacature zoals voorzien in artikel 125 of tot een interne oproep voorzien in artikel 129.
  (Wanneer een personeelslid met een gedeeltelijk opdrachtverlies zich kandidaat stelt voor een vacante betrekking in het ambt waarin het vast benoemd werd, maar voor andere te begeven cursussen waarvoor hij houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs ofwel waarvoor het een beroeps- of wetenschappelijke bekendheid heeft verkregen, en wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 125 hem wordt toegekend, wordt het personeelslid onmiddellijk definitief titularis van deze te begeven cursussen.)
Art.138. (§ 1.) Un membre du personnel engagé à titre définitif dans une fonction principale n'est placé en disponibilité par défaut d'emploi ou en perte partielle de charge par le pouvoir organisateur qu'après qu'il ait été mis fin, dans l'ordre établi ci-après, aux services des membres du personnel qui exercent la même fonction et dispensent les mêmes cours :
  1° à titre accessoire dans la haute école;
  2° à titre temporaire à durée déterminée, dans la haute école et dans le respect de leur ancienneté de service;
  3° à titre temporaire à durée indéterminée dans la haute école et dans le respect de leur ancienneté de service.
  (§ 2.) Lorsqu'un membre du personnel est en disponibilité par défaut d'emploi ou en perte partielle de charge, et que des heures de la même fonction et des mêmes cours à conférer deviennent vacantes, le pouvoir organisateur doit prioritairement les attribuer à ce membre du personnel avant de procéder à la déclaration de vacance d'emploi, telle que prévue à l'article 125, ou de procéder à l'appel interne, tel que prévu à l'article 129.
  (Lorsqu'un membre du personnel en perte partielle de charge pose sa candidature pour un emploi vacant de la fonction à laquelle il a été engagé à titre définitif, mais pour d'autres cours à conférer pour lesquels il possède un titre requis ou bien pour lesquels il a obtenu une notoriété professionnelle ou scientifique et que l'emploi visé à l'article 125 lui est attribué, le membre du personnel devient immédiatement titulaire de ces cours à conférer à titre définitif.)
Art.139. Verliest zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht in het betrokken ambt en de te begeven cursussen, het personeelslid dat definitief benoemd werd en dat het minste aantal dienstjaren telt.
  Het personeelslid mag tien jaar anciënniteit valoriseren die hij volbracht in een definitieve aanstelling [1 in een onderwijsinrichting]1 behorend tot hetzelfde netwerk en van dezelfde aard voor de berekening van de anciënniteit in de dienst bedoeld in lid 2.
  
Art.139. Perd son emploi ou partie de sa charge dans la fonction considérée et les cours à conférer, le membre du personnel engagé à titre définitif qui compte la plus petite ancienneté de service.
  Le membre du personnel peut valoriser dix années d'ancienneté de service maximum acquise à titre définitif [1 dans un établissement d'enseignement]1 du même réseau et du même caractère pour le calcul d'ancienneté de service visé à l'alinéa 1er.
  
Art.140. In geval van gelijke dienstanciënniteit, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht.
Art.140. En cas d'égalité d'ancienneté de service, perd son emploi ou partie de sa charge, le membre du personnel le plus jeune.
Art.141. [4 § 1.]4 (De [4 in de artikelen 137, 138, § 1, 139 en 140 wordt berekend op het geheel van de diensten gepresteerd in een ambt bedoeld in artikel 5 van het decreet van 25 juli 1996 en ongeacht de cursus die toegekend moet worden, op de volgende manier :]4
  1° alle effectieve diensten gepresteerd in tijdelijk verband in een hogeschool van de inrichtende macht, worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit gelijk aan het aantal dagen geteld van het begin tot het eind van de gepresteerde diensten;
  2° [3 de effectieve diensten verricht in vast verband in een hogeschool van een inrichtende macht van hetzelfde net, in een ambt met volledige prestaties, ten belope van drie jaar maximum, worden geteld per kalendermaand; indien ze geen volledige maand beslaan, komen ze niet in aanmerking;]3
  [1 2°bis de diensten gepresteerd door de niet statutaire personeelsleden aangesteld in het kader van de overeenkomsten genomen bij toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, en overeenkomstig het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, alsook de personeelsleden aangeworven ten laste van de hogeschool of de inrichtende macht, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5, en dat die personeelsleden houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven; voor de eerste 1 200 dagen, wordt op ze een verminderingscoëfficiënt van 0,3 toegepast;]1
  [2 2°ter de diensten gepresteerd door de personeelsleden aangeworven overeenkomstig artikel 12 van het programma-decreet van 21 december 2004 houdende diverse maatregelen inzake de begrotingsfondsen, het " Fonds Ecureuil " van de Franse Gemeenschap en de schuldafbouw, de universitaire instellingen, de Hogescholen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, het onderwijs en het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, of overeenkomstig artikel 23 van het programmadecreet van 16 december 2005 houdende verschillende maatregelen betreffende de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, de wijze van berekening van de werkingssubsidies in het gewoon kleuteronderwijs, de positieve discriminatie, de universitaire instellingen, de hogescholen en de sociale subsidies, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5 van het voormelde decreet van 25 juli 1996 en dat die personeelsleden houder zijn van het bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven.]2
  3° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties die ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het volledige ambt omvat, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten bewezen in een ambt met volledige prestaties;
  4° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat dit aantal uren niet omvat, wordt met de helft verminderd;
  5° dertig dagen vormen een maand;
  6° de duur van de effectieve diensten bewezen in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties die tegelijkertijd uitgeoefend worden, mag nooit de duur overschrijden van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;
  7° de duur van de werkelijke diensten gepresteerd door een personeelslid mag nooit de twaalf maanden overschrijden voor een kalenderjaar.
  8° (het bevallingsverlof en het opvangverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden worden de verlofdagen slechts in aanmerking genomen gedurende de aanwervingsperiode.)
  [4 § 2. Elk jaar, op 15 januari, wordt de rangschikking van de personeelsleden op de aanplakborden bekendgemaakt door de academische overheden van de Hogeschool en wordt door hen bezorgd aan de plaatselijke overlegorganen. Deze rangschikking wordt opgesteld op basis van de dienstanciënniteit verworven de laatste dag van het kalenderjaar inbegrepen en berekend overeenkomstig § 1 of, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 141bis.
   Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen na de bekendmaking van de rangschikking om een beroep hiertegen per aangetekende brief bij de academische overheden van de Hogeschool in te dienen. Deze overheden delen hun beslissing mee binnen de drie werkdagen na de indiening van het beroep.]4

  
Art.141. [4 § 1.]4 (L'ancienneté de service visée [4 aux articles 137, 138, § 1er, 139 et 140 est calculée sur la totalité des services rendus, dans une fonction visée à l'article 5 du décret du 25 juillet 1996 et quel que soit le cours à conférer, de la manière suivante :]4
  1° tous les services effectifs rendus à titre temporaire dans une haute école du pouvoir organisateur interviennent pour une ancienneté égale au nombre de jours comptés du début à la fin des services prestés;
  2° [3 les services effectifs rendus à titre définitif, à concurrence de trois ans maximum, dans une Haute Ecole d'un pouvoir organisateur du même réseau dans une fonction à prestations complètes, se comptent par mois du calendrier, ceux qui ne couvrent pas tout le mois étant négligés ;]3
  [1 2°bis. les services rendus par les membres du personnel non statutaire engagés dans le cadre des conventions prises en application de l'article 18 du décret de la Région wallonne du 25 avril 2002 relatif aux aides visant à favoriser l'engagement de demandeurs d'emploi inoccupés par les pouvoirs locaux, régionaux et communautaires, et par certains employeurs du secteur non-marchand, de l'enseignement et du secteur marchand, et par l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 28 novembre 2002 relatif au régime des contractuels subventionnés, ainsi que les membres du personnel recrutés à charge de la Haute Ecole ou du pouvoir organisateur, à condition que ces services aient été rendus dans une fonction identique à une fonction visée à l'article 5,et que ces membres du personnel soient porteurs du titre requis visé à une annexe du décret du 8 février 1999 précité, sont assimilés aux services visés au 1° ci-dessus; en ce qui concerne les 1 200 premiers jours, il leur est appliqué un coefficient réducteur de 0,3.]1
  [2 2°ter. les services rendus par les membres du personnel recrutés conformément à l'article 12 du décret-programme du 21 décembre 2004 portant diverses mesures concernant les Fonds budgétaires, le Fonds écureuil de la Communauté française et le désendettement, les institutions universitaires, les Hautes écoles, les internats, les centres psycho-médico-sociaux, les bâtiments scolaires, l'enseignement et le statut des membres du personnel administratif, du personnel de maîtrise, gens de métier et de service des établissements d'enseignement organisé par la Communauté française, ou conformément à l'article 23 du décret-programme du 16 décembre 2005 portant diverses mesures concernant les internats, les centres psycho-médico-sociaux, les bâtiments scolaires, le mode de calcul des subventions de fonctionnement dans l'enseignement maternel ordinaire, les discriminations positives, les institutions universitaires, les Hautes écoles et les subsides sociaux, à condition que ces services aient été rendus dans une fonction identique à une fonction visée à l'article 5 du décret du 25 juillet 1996 précité et que ces membres du personnel soient porteurs du titre requis visé à une annexe du décret du 8 février 1999 précité, sont assimilés aux services visés au 1° ci-dessus.]2
  3° les services effectifs rendus dans une fonction à prestations incomplètes comportant au moins la moitié du nombre d'heures requis de la fonction à prestations complètes sont pris en considération au même titre que les services rendus dans une fonction à prestations complètes;
  4° le nombre de jours acquis dans une fonction à prestations incomplètes qui ne comporte pas ce nombre d'heures est réduit de moitié;
  5° trente jours forment un mois;
  6° la durée des services effectifs rendus dans deux ou plusieurs fonctions à prestations complètes ou incomplètes exercées simultanément ne peut jamais dépasser la durée des services rendus dans une fonction à prestations complètes exercée pendant la même période;
  7° la durée des services effectifs rendus que compte le membre du personnel ne peut jamais dépasser douze mois pour une année civile;
  8° (les congés de maternité, d'accueil en vue de l'adoption et de la tutelle officieuse sont pris en considération pour le calcul de l'ancienneté de service. Pour les membres du personnel engagés à titre temporaire, les jours de congé ne sont pris en compte que pendant la période d'engagement.)
  [4 § 2. Chaque année, au 15 janvier, le classement des membres du personnel est affiché aux valves par les autorités académiques de la haute école et transmis par celles-ci aux organes de concertation locale. Ce classement est établi sur base de l'ancienneté de service acquise au dernier jour de l'année civile inclus et calculée conformément au § 1er ou, s'il échet, conformément à l'article 141 bis.
   Le membre du personnel dispose d'un délai de 5 jours ouvrables à compter de la publication du classement pour introduire un recours contre celui-ci par lettre recommandée auprès des autorités académiques de la haute école. Ces dernières notifient leur décision dans les trois jours ouvrables suivant l'introduction du recours.]4

  
Art. 141bis. <INGEVOEGD bij DFG 2001-12-20/65, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2002> In afwijking van artikel 141 wordt de in artikelen 137, 138 eerste lid, 139 en 140 bedoelde dienstanciënniteit van de personeelsleden die ambten hebben vervuld in de hogescholen vóór 1 september 1997 en tijdens het academiejaar 1997-1998, berekend, voor het deel voorafgaand aan 1 september 1997, overeenkomstig artikel 47 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en artikel 11 van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs
Art. 141bis. Par dérogation à l'article 141, l'ancienneté de service, visée aux articles 137, 138, alinéa 1er, 139 et 140, des membres du personnel ayant exercé des fonctions dans les hautes écoles avant le 1er septembre 1997 et au cours de l'année académique 1997-1998, est calculée, pour sa partie antérieure au 1er septembre 1997, conformément à l'article 47 du décret du 1er février 1993 fixant le statut des membres du personnel subsidié de l'enseignement libre subventionné et à l'article 11 de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 28 août 1995 réglementant la mise en disponibilité par défaut d'emploi, la réaffectation et l'octroi d'une subvention-traitement d'attente dans les enseignements secondaire ordinaire et spécial, secondaire artistique à horaire réduit, et artistique libres subventionnés.
Onderafdeling 3. - De mutatie.
Sous-section 3. - De la mutation.
Art.142. De inrichtende macht die een vacante betrekking te vervullen heeft, kan een mutatie verlenen aan het personeelslid dat dit aanvraagt, in antwoord op de oproepen bedoeld in de artikelen 125 en 130.
Art.142. Le pouvoir organisateur qui a un emploi vacant à conférer peut accorder la mutation à un membre du personnel qui le demande, en réponse aux appels visés aux articles 125 et 130.
Art.143. Op het eind van een academiejaar in de nieuwe hogeschool, stelt de overheid van de hogeschool aan de inrichtende macht voor, het personeelslid dat een voorlopige mutatie verkreeg, in vast verband aan te werven. In het tegengestelde geval, wordt het personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij aangesteld was voor hij zijn mutatie aanvroeg.
  De voorlopige mutatie kan echter slechts doorgevoerd worden met het akkoord van de inrichtende machten of de overheid van beide betrokken hogescholen.
Art.143. A l'issue d'une année académique dans la nouvelle haute école, les autorités de la haute école proposent au pouvoir organisateur d'engager à titre définitif le membre du personnel qui avait obtenu une mutation provisoire. Dans le cas contraire, le membre du personnel réintègre la haute école où il était affecté avant de solliciter sa mutation.
  La mutation provisoire ne peut toutefois se faire qu'avec l'accord, selon le cas, des pouvoirs organisateurs ou des autorités des deux hautes écoles concernées.
Onderafdeling 4. - De opdrachtuitbreiding.
Sous-section 4. - De l'extension de charge.
Art. 143bis. <INGEVOEGD bij DFG 1999-02-08/41, art. 30; Inwerkingtreding : 01-02-1999> Met inachtneming van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996, wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 125 toegekend is bij uitbreiding van de opdracht in hetzelfde ambt en in dezelfde te begeven cursussen waarvoor het personeelslid over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt, geschiedt deze opdrachtuitbreiding, naargelang het geval, onmiddellijk in vast verband of als tijdelijke voor onbepaalde tijd.
Art. 143bis. Dans le respect de l'article 31 du décret du 9 septembre 1996, lorsque l'emploi vise à l'article 125 est attribué par extension de charge dans la même fonction et les mêmes cours à conférer, ou bien dans la même fonction et d'autres cours à conférer pour lesquels le membre du personnel possède un titre requis, cette extension de charge se fait, selon le cas, immédiatement à titre définitif ou au titre de temporaire à durée indéterminée.
Afdeling 4. - De overname van een hogeschool door een andere inrichtende macht.
Section 4. - De la reprise d'une haute école d'un autre pouvoir organisateur.
Art.144. § 1. In geval van overname door een vrije gesubsidieerde inrichtende macht, van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool van dezelfde aard, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
  1° de personeelsleden die definitief benoemd zijn in een ambt van rang 1 of rang 2 en in actieve dienst zijn op het ogenblik van de overname, verwerven ambtshalve de hoedanigheid van definitief personeelslid in de overeenstemmende ambten binnen de hogeschool van de overnemende inrichtende macht;
  2° de personeelsleden die op het ogenblik van de overname een electief ambt uitoefenen, worden definitief benoemd in het ambt van rang 1 of rang 2 waarin zij definitief benoemd werden voor zij hun mandaat als [1 ...]1 directeur of directeur-voorzitter uitoefenden;
  3° de effectieve diensten gepresteerd vóór de overname, door de personeelsleden bedoeld in 1° en 2° worden gelijkgesteld met effectieve diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van de inrichtende macht die overneemt.
  De overnameovereenkomst die te sluiten is tussen de betrokken inrichtende machten kan aanvullende regels vastleggen bij de hiervoor vermelde bepalingen en zo nodig overnamevoorwaarden voor de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn.
  § 2. De voorwaarden tot overname door een inrichtende macht van het vrij gesubsidieerd onderwijs van een vrije gesubsidieerde hogeschool van verschillende aard, van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een hogeschool van de Franse Gemeenschap, overeenkomstig het [2 decreet van 21 februari 2019]2 of de overnamevoorwaarden van een gedeelte van een vrije gesubsidieerde hogeschool van verschillende aard of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een hogeschoolvan de Franse Gemeenschap zullen bepaald worden door de termen van een overeenkomst die gesloten zal worden door de betrokken inrichtende machten.
  
Art.144. § 1er. En cas de reprise par un pouvoir organisateur libre subventionné d'une haute école libre subventionnée de même caractère ou d'une partie d'une haute école libre subventionnée de même caractère, les dispositions suivantes sont d'application :
  1° les membres du personnel engagés à titre définitif dans une fonction de rang 1 ou de rang 2 et en fonction au moment de la reprise acquièrent d'office la qualité de membre du personnel définitif dans les fonctions correspondantes au sein du pouvoir organisateur qui reprend;
  2° les membres du personnel qui, au moment de la reprise, exercent une fonction élective, sont engagés à titre définitif à la fonction de rang 1 ou de rang 2 à laquelle ils ont été engages à titre définitif avant d'exercer leur mandat de directeur [1 ...]1 ou de directeur-président;
  3° les services effectifs rendus avant la reprise par les membres du personnel visés aux 1° et 2° sont assimilés a des services effectifs rendus en qualité de membre du personnel du pouvoir organisateur qui reprend.
  La convention de reprise à conclure entre les pouvoirs organisateurs concernés peut fixer des règles complémentaires aux dispositions énoncées ci-dessus et préciser, s'il échet, des conditions de reprise pour les membres du personnel engagés à titre temporaire.
  § 2. Les conditions de reprise par un pouvoir organisateur de l'enseignement libre subventionné, d'une haute école libre subventionnée de caractère différent, d'une haute école officielle subventionnée ou d'une haute école de la Communauté française, conformément au [2 décret du 21 février 2019]2 ou de reprise d'une partie d'une haute école libre subventionnée de caractère différent ou d'une partie d'une haute école officielle subventionnée ou d'une partie d'une haute école de la Communauté française seront fixées aux termes d'une convention à conclure entre les pouvoirs organisateurs concernés.
  
HOOFDSTUK IV. - De opschorting van de aanwerving.
CHAPITRE IV. - De la suspension de l'engagement.
Art.145. Ongeacht de van kracht zijnde reglementering wordt de uitvoering van de aanwerving opgeschort :
  1° tijdens de periode van werkonderbreking en verlof die gepaard gaat met de bevalling;
  2° gedurende de tijd die een personeelslid nodig heeft om te zetelen als raadgever of sociaal rechter bij de arbeidshoven en -rechtbanken;
  3° gedurende de tijd waarin het personeelslid onder de wapens geroepen of teruggeroepen wordt;
  4° gedurende de tijd van het verblijf van een personeelslid in een aanwervings- en selectiecentrum;
  5° gedurende de periode die een personeelslid doorbrengt in een inrichting behorend tot de gezondheidsdienst van het leger;
  6° gedurende het verblijf van een personeelslid in een militair ziekenhuis tengevolge van een ongeval of een opgelopen of erger geworden ziekte tijdens het medisch onderzoek of selectieproeven;
  7° voor de tijd van de dienst volbracht bij de burgerbescherming;
  8° gedurende het volbrengen van de dienst die aan de gewetensbezwaarde wordt opgelegd;
  9° gedurende de periode tijdens welke het personeelslid in de onmogelijkheid verkeerde zijn werk te volbrengen wegens ziekte of ongeval.
Art.145. Sans préjudice de la réglementation en vigueur, l'exécution de l'engagement est suspendue :
  1° pendant la période d'interruption de travail et de congé liée à l'accouchement;
  2° pendant le temps nécessaire au membre du personnel pour siéger comme conseiller ou juge social aux cours et tribunaux du travail;
  3° pendant les périodes d'appel ou de rappel du membre du personnel sous les armes;
  4° pendant la durée du séjour du membre du personnel dans un centre de recrutement et de sélection;
  5° pendant la mise en observation dans un établissement du Service de Santé de l'armée;
  6° pendant l'hospitalisation dans un établissement militaire à la suite d'un accident survenu ou d'une maladie contractée ou aggravée au cours des opérations d'examen médical ou d'épreuves de sélection;
  7° pour la durée du service accompli auprès de la protection civile;
  8° pendant l'accomplissement du service imposé à l'objecteur de conscience;
  9° pendant la période au cours de laquelle il a été impossible au membre du personnel de fournir son travail par suite de maladie ou d'un accident.
Art.146. Op aanvraag van het personeelslid is de inrichtende macht verplicht haar verlof te verlenen ten vroegste vanaf de zevende week die de vermoedelijke datum van haar bevalling voorafgaat.
  Het personeelslid overhandigt ten laatste acht weken voor de vermoedelijke datum van haar bevalling een medisch getuigschrift dat deze datum bevestigt.
  Indien de bevalling slechts gebeurt na de datum voorzien door de arts, dan wordt het verlof verlengd tot aan de werkelijke datum van de bevalling.
  Het personeelslid mag geen enkel werk uitvoeren vanaf de zevende dag die de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot het eind van een periode van acht weken die een aanvangt neem op de dag van de bevalling.
  De werkonderbreking wordt op haar aanvraag verlengd tot na de achtste week voor een periode die gelijk is aan de periode tijdens welke zij bleef werken vanaf de zevende week die de exacte datum van de bevalling voorafging. Deze periode wordt in het geval van een vroegtijdige geboorte verminderd met het aantal dagen tijdens welke ze gewerkt heeft tijdens de periode van zeven dagen die de datum van de bevalling voorafging.
  Wanneer het pasgeboren kind in het ziekenhuis moet blijven gedurende tenminste acht weken geteld vanaf zijn geboorte, dan kan het personeelslid de verlenging van de werkonderbreking waar zij recht op heeft uitstellen tot op het ogenblik dat het pasgeboren kind naar zijn gezin terugkeert.
  Met deze bedoeling, overhandigt het personeelslid aan de inrichtende macht :
  1° op het ogenblik van de werkhervatting, een getuigschrift van het ziekenhuis bevestigend dat het pasgeboren kind sinds tenminste acht weken in het ziekenhuis verblijft;
  2° op het ogenblik waarop zij de verlenging van de werkonderbreking vraagt, een getuigschrift van het ziekenhuis de datum bevestigend waarop het pasgeboren kind het ziekenhuis verliet.
  Het personeelslid behoudt haar recht op uitstel van de verlenging van de werkonderbreking indien haar kind overlijdt binnen het jaar van zijn geboorte.
Art.146. A la demande du membre du personnel, le pouvoir organisateur est tenu de lui donner congé au plus tôt à partir de la septième semaine qui précède la date présumée de son accouchement.
  Le membre du personnel lui remet au plus tard huit semaines avant la date présumée de l'accouchement un certificat médical attestant cette date.
  Si l'accouchement n'a lieu qu'après la date prévue par le médecin, le congé est prolongé jusqu'à la date réelle de l'accouchement.
  Le membre du personnel ne peut effectuer aucun travail à partir du septième jour qui précède la date présumée de l'accouchement jusqu'à la fin d'une période de huit semaines qui prend cours le jour de l'accouchement.
  L'interruption de travail est prolongée, à sa demande, au-delà de la huitième semaine pour une période d'une durée égale à la durée de la période pendant laquelle elle a continué à travailler à partir de la septième semaine précédant la date exacte de l'accouchement. Cette période est, en cas de naissance prématurée, réduite du nombre de jours pendant lesquels elle a travaillé au cours de la période de sept jours qui précède la date de l'accouchement.
  Toutefois, lorsque le nouveau-né doit rester dans l'établissement hospitalier pendant au moins huit semaines à compter de sa naissance, le membre du personnel peut reporter la prolongation de l'interruption de travail à laquelle elle a droit jusqu'au moment où le nouveau-né entre au foyer.
  A cet effet, le membre du personnel remet au pouvoir organisateur :
  1° au moment de la reprise du travail, une attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né est hospitalisé depuis au moins huit semaines;
  2° au moment où elle demande la prolongation de l'interruption de travail, une attestation de l'établissement hospitalier certifiant la date de sortie du nouveau-né.
  Le membre du personnel conserve son droit au report de la prolongation de l'interruption de travail en cas de décès de son enfant dans l'année de sa naissance.
Art.147. In geval van ziekte of ongeval, moet het personeelslid, behalve bij overmacht, de inrichtende macht onmiddellijk op de hoogte brengen van zijn arbeidsongeschiktheid.
  Indien een verplicht geworden aanvullende reglementering van de bevoegde paritaire commissie overeenkomstig artikel 177 het voorschrijft of bij gebrek aan een dergelijk voorschrift indien de inrichtende macht hem daartoe uitnodigt, legt hij aan deze laatste een medisch getuigschrift voor. Behalve in gevallen van overmacht, verzendt hij het of overhandigt het binnen de twee werkdagen vanaf de dag van de arbeidsongeschiktheid of vanaf de dag van de ontvangst van de uitnodiging, tenzij een andere termijn bepaald werd door een collectieve arbeidsovereenkomst of door het arbeidsreglement. Indien het getuigschrift voorgelegd wordt na de voorgeschreven termijn, dan kan aan het personeelslid het voordeel van zijn bezoldiging geweigerd worden voor de dagen van arbeidsongeschiktheid die het overhandigen of het versturen van het getuigschrift voorafgingen.
  Daarenboven kan het personeelslid niet weigeren een arts te ontvangen die afgevaardigd en bezoldigd is door de inrichtende macht, of zich te laten onderzoeken. Tenzij de huisarts van het personeelslid van mening is dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat zich te verplaatsen, moet het personeelslid indien hij daartoe uitgenodigd wordt, zich aanbieden bij de arts, afgevaardigd en bezoldigd door de inrichtende macht. De verplaatsingskosten van het personeelslid zijn ten laste van de inrichtende macht.
  De arts afgevaardigd en bezoldigd door de inrichtende macht ondertekent de echtheid van de arbeidsongeschiktheid, alle andere vaststellingen blijven beschermd door het beroepsgeheim.
Art.147. En cas de maladie ou d'accident, le membre du personnel doit, sauf en cas de force majeure, avertir immédiatement le pouvoir organisateur de son incapacité de travail.
  Si une règle complémentaire de la commission paritaire compétente rendue obligatoire conformément à l'article 177, le prescrit ou, à défaut d'une telle prescription, si le pouvoir organisateur l'y invite, le membre du personnel produit à ce dernier un certificat médical. Sauf dans les cas de force majeure, il le lui envoie ou le remet dans les deux jours ouvrables à compter du jour de l'incapacité ou du jour de la réception de l'invitation, à moins qu'un autre délai soit fixé par une convention collective de travail ou par le règlement de travail. Lorsque le certificat est produit après le délai prescrit, le membre du personnel peut se voir refuser le bénéfice de sa rémunération pour les jours d'incapacité antérieurs à la remise ou à l'envoi d'un certificat.
  En outre, le membre du personnel ne peut refuser de recevoir un médecin délégué et rémunéré par le pouvoir organisateur, ni de se laisser examiner. A moins que le médecin traitant du membre du personnel estime que son état de santé ne lui permet pas de se déplacer, le membre du personnel doit, s'il y est invité, se présenter chez le médecin, délégué et rémunéré par le pouvoir organisateur. Les frais de déplacement du membre du personnel sont à charge du pouvoir organisateur.
  Le médecin délégué et rémunéré par le pouvoir organisateur vérifie la réalité de l'incapacité de travail, toutes autres constatations étant couvertes par le secret professionnel.
HOOFDSTUK V. - De posten in de dienst.
CHAPITRE V. - Des positions de service.
Art.148. Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een weddetoelage en op een bevordering tot een hogere wedde.
  Hij kan zijn hoedanigheden laten gelden ten behoeve van een benoeming in een ambt van rang 1 van rang 2 of voor het uitoefenen van een electief ambt.
  Hij krijgt verlof van de inrichtende macht volgens dezelfde voorwaarden als die geldend in de hogescholen van de Franse Gemeenschap.
  Elk verlof dat een beslissing van de Regering vereist om van de bezoldiging in de hogescholen te kunnen genieten, moet door de inrichtende macht aan de Regering voorgelegd worden.
Art.148. Le membre du personnel en activité de service a droit à une subvention-traitement et à l'avancement de traitement.
  Il peut faire valoir ses titres à un engagement à titre définitif dans une fonction de rang 1, de rang 2 ou pour l'exercice d'une fonction élective.
  Il obtient du pouvoir organisateur un congé dans les mêmes conditions que dans les hautes écoles de la Communauté française.
  Tout congé pour lequel une décision du Gouvernement est nécessaire pour pouvoir bénéficier du traitement dans les hautes écoles de la Communauté française, doit être soumis par le pouvoir organisateur à l'approbation du Gouvernement.
HOOFDSTUK VI. - Het disciplinair regime.
CHAPITRE VI. - Du régime disciplinaire.
Afdeling 1. - De disciplinaire sancties.
Section 1. - Des sanctions disciplinaires.
Art.149. Indien de personeelsleden die definitief benoemd zijn aan hun plichten tekortschoten, kunnen ze een van volgende sancties oplopen :
  1° de aanmaning;
  2° de berisping;
  3° de afhouding op de wedde;
  4° de disciplinaire schorsing;
  5° de terbeschikkingstelling per disciplinaire maatregel;
  6° [1 het ontslag bij tuchtmaatregel;
   7° het ontslag wegens een zware fout.]1

  
Art.149. Si les membres du personnel engagés à titre définitif manquent à leurs devoirs, ils encourent une des sanctions suivantes :
  1° le rappel à l'ordre;
  2° le blâme;
  3° la retenue sur traitement;
  4° la suspension par mesure disciplinaire;
  5° la mise en disponibilité par mesure disciplinaire;
  6° [1 la démission disciplinaire;
   7° le licenciement pour faute grave.]1

  
Art.150. § 1. De disciplinaire sancties worden uitgesproken door de inrichtende macht van de hogeschool waar het personeelslid definitief is aangeworven.
  Daaraan voorafgaand, betekent de inrichtende macht aan het personeelslid een voorstel voor disciplinaire actie.
  Binnen een termijn van twintig dagen, aanvangend op de datum van de betekening, kan het personeelslid een verhaal indienen tegen het voorstel van disciplinaire actie bij de bevoegde raad van beroep bedoeld in artikel 159.
  Het bezwaar schort de procedure op.
  § 2. Het personeelslid en de inrichtende macht worden verhoord door de raad van beroep.
  Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de leden van het personeel in actieve dienst of gepensioneerd van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
  De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, of door een verdediger gekozen onder de leden van de inrichtende macht van een hogeschool van dezelfde aard of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende macht verdedigt.
  Het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, evenals het niet verschijnen van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger op de vergadering belet de raad van beroep niet een uitspraak te doen.
  § 3. De raad van beroep maakt een gemotiveerd advies over aan het personeelslid en aan de inrichtende macht binnen een termijn van negentig dagen aanvangend op de datum van ontvangst van het verhaal ingediend door het personeelslid.
  Indien nodig, vermeldt de inrichtende macht de redenen waarom het advies niet opgevolgd zou zijn.
Art.150. § 1er. Les sanctions disciplinaires sont prononcées par le pouvoir organisateur de la haute école dans laquelle le membre du personnel est engagé à titre définitif.
  Préalablement, le pouvoir organisateur notifie au membre du personnel une proposition de sanction disciplinaire.
  Dans un délai de vingt jours à dater de la notification, le membre du personnel peut exercer un recours contre la proposition de sanction disciplinaire devant la chambre de recours compétente visée à l'article 159.
  Le recours suspend la procédure.
  § 2. Le membre du personnel et le pouvoir organisateur sont entendus par la chambre de recours.
  Le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un représentant d'une organisation syndicale représentative, par un avocat ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement libre subventionné.
  Le pouvoir organisateur peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres des pouvoirs organisateurs d'une haute école de même caractère ou par un délégué d'une association qui défend les intérêts de ces pouvoirs organisateurs.
  La non-comparution du membre du personnel ou de son représentant, ainsi que la non-comparution du pouvoir organisateur ou de son représentant à la réunion n'empêche pas la chambre de recours de se prononcer.
  § 3. La chambre de recours transmet un avis motivé au membre du personnel et au pouvoir organisateur dans un délai de nonante jours à partir de la date de la réception du recours introduit par le membre du personnel.
  Le pouvoir organisateur mentionne, le cas échéant, les raisons pour lesquelles l'avis n'aurait pas été suivi.
Art.151. De afhouding op de bezoldiging wordt gedurende ten minste een maand en ten hoogste drie maand toegepast. Ze mag een vijfde van de laatste bruto- of tijdelijke bezoldiging niet overschrijden.
Art.151. La retenue sur traitement est appliquée pendant un mois au moins et trois mois au plus. Elle ne peut excéder un cinquième du dernier traitement brut d'activité ou d'attente.
Art.152. De schorsing per disciplinaire maatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste een jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van zijn laatste bruto- of tijdelijke bezoldiging.
Art.152. La suspension par mesure disciplinaire est prononcée pour un an au maximum. Le membre du personnel est éloigné de sa fonction et bénéficie de la moitié de son dernier traitement brut d'activité ou d'attente.
Art.153. De terbeschikkingstelling per disciplinaire maatregel mag niet korter zijn dan een jaar en niet langer dan vijf jaar.
  Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet tijdens de eerste twee jaren van een tijdelijke bezoldiging die gelijk is aan de helft van een bezoldiging in actieve dienst. Zonder ooit dit laatste bedrag te mogen overschrijden, wordt de tijdelijke bezoldiging vervolgens bepaald naar rato van het pensioen dat de betrokkene zou krijgen indien hij vervroegd met pensioen ging.
  Nadat hij de helft van de sanctie ondergaan heeft, kan het personeelslid vragen om weer opgenomen te worden in het onderwijs.
Art.153. La durée de mise en disponibilité par mesure disciplinaire ne peut être inférieure à un an et supérieure à cinq ans.
  Le membre du personnel est éloigné de sa fonction et bénéficie pendant les deux premières années d'un traitement d'attente égal à la moitié du traitement d'activité. Sans pouvoir jamais dépasser ce dernier montant, le traitement d'attente est fixé ensuite au taux de la pension que l'intéressé obtiendrait s'il était admis prématurément à la retraite.
  Après avoir subi la moitié de sa sanction, le membre du personnel peut demander sa réintégration dans l'enseignement.
Art.154. De afhouding op de wachtwedde of het toekennen van een wachtwedde mag niet slechts als gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid teruggebracht zou worden naar een wedde die lager ligt dan de werkloosheidsuitkeringen waar het personeelslid recht zou op hebben indien hij zou genieten van het sociale zekerheidsregime van de loontrekkenden.
Art.154. La retenue sur le traitement d'attente ou l'attribution d'un traitement d'attente ne peut avoir pour conséquence que le traitement du membre du personnel soit ramené à un montant inférieur au montant des allocations de chômage auxquelles le membre du personnel aurait droit s'il bénéficiait du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés.
Art.155. De disciplinaire procedure mag slechts betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld in de loop van het jaar dat de datum voorafgaat waarop met de procedure een aanvang wordt genomen.
  In het geval van een strafrechtelijke actie, moet de disciplinaire procedure aangevangen worden binnen de zes maand van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de overheid die ertoe geroepen is de disciplinaire sanctie voor te stellen.
Art.155. La procédure disciplinaire ne peut se rapporter qu'à des faits qui ont été constatés dans l'année précédant la date à laquelle la procédure est entamée.
  En cas d'action pénale, la procédure disciplinaire doit être entamée dans les six mois de la prise de connaissance de la décision judiciaire définitive par l'autorité qui est appelée à proposer la sanction disciplinaire.
Art.156. Geen enkele sanctie mag een uitwerking hebben op de periode die haar uitspraak voorafgaat.
Art.156. Aucune sanction ne peut produire d'effet pour la période qui précède son prononcé.
Art.157. De strafrechtelijke actie in verband met de feiten die het voorwerp uitmaken van een disciplinaire procedure schort de disciplinaire procedure en de disciplinaire uitspraak op behalve in het geval van een duidelijk vastgesteld feit of indien de vastgestelde feiten verbonden aan de beroepsactiviteiten, door het personeelslid erkend werden.
  Welke ook de uitslag van de strafrechtelijke actie moge zijn, de administratieve macht oordeelt over de toepassing van de disciplinaire acties.
  De inrichtende macht is echter in deze beoordeling gebonden door de werkelijkheid van de feiten definitief vastgesteld door de strafrechtelijke beslissing.
Art.157. L'action pénale relative aux faits qui font l'objet d'une procédure disciplinaire est suspensive de la procédure et du prononcé disciplinaire, sauf dans le cas de flagrant délit ou si les faits établis, liés à l'activité professionnelle, sont reconnus par le membre du personnel.
  Quel que soit le résultat de l'action pénale, le pouvoir organisateur reste juge de l'application des sanctions disciplinaires.
  Toutefois, le pouvoir organisateur est, dans cette appréciation, lié par la matérialité des faits définitivement établie par la décision pénale.
Afdeling 2. - De schrapping van disciplinaire sancties.
Section 2. - De la radiation des sanctions disciplinaires.
Art.158. De schrapping van de disciplinaire sancties gebeurt automatisch na een termijn waarvan de duur vastgesteld werd op :
  1° een jaar voor de aanmaning en de berisping;
  2° drie jaar voor de afhouding op de wedde en de disciplinaire verplaatsing;
  3° vijf jaar voor de disciplinaire schorsing en de degradatie;
  4° zeven jaar voor het plaatsen in disciplinaire inactiviteit.
  De termijn neemt een aanvang op de datum waarop de beslissing in disciplinair verband een aanvang nam.
  Onverminderd de uitvoering van de disciplinaire sanctie, heeft de schrapping tot gevolg dat er geen rekening meer kan gehouden worden met de geschrapte disciplinaire sanctie, onder andere voor de toegang tot een ambt van rang 2 of tot een electief ambt, noch bij de toekenning van een evaluatie gedaan na de schrapping. De geschrapte sanctie wordt verwijderd uit het dossier van het personeelslid bedoeld in artikel 44.
Art.158. La radiation de la sanction disciplinaire se fait d'office après un délai dont la durée est fixée à :
  1° un an pour le rappel à l'ordre et le blâme;
  2° trois ans pour la retenue sur traitement;
  3° cinq ans pour la suspension disciplinaire;
  4° sept ans pour la mise en disponibilité par mesure disciplinaire.
  Le délai prend cours à la date de la décision en matière disciplinaire.
  Sans préjudice de l'exécution de la sanction disciplinaire, la radiation a pour conséquence qu'il ne peut plus être tenu compte de la sanction disciplinaire radiée, notamment pour les droits à une fonction de rang 2 ou à une fonction élective, ni lors de l'attribution de l'évaluation faite après la radiation. La sanction disciplinaire radiée est supprimée dans le dossier du membre du personnel.
HOOFDSTUK VII. - De raden van beroep.
CHAPITRE VII. - Des chambres de recours.
Art.159. Na raadpleging van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het gesubsidieerd onderwijs aangesloten bij een syndicale organisatie vertegenwoordigd bij de Nationale Arbeidsraad, richt de Regering een raad van beroep op voor het vrij niet universitair hoger onderwijs van confessionele aard en een raad van beroep voor het vrij niet universitair hoger onderwijs van niet confessionele aard.
  Elke raad van beroep stelt haar huishoudelijk reglement op, onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.
Art.159. Après consultation des groupements les plus représentatifs des pouvoirs organisateurs et des groupements du personnel de l'enseignement subventionné affiliés à une organisation syndicale représentée au Conseil national du Travail, le Gouvernement institue une Chambre de recours pour l'enseignement supérieur non universitaire libre de caractère confessionnel et une Chambre de recours pour l'enseignement supérieur non universitaire libre de caractère non confessionnel.
  Chaque chambre de recours élabore son règlement d'ordre intérieur sous réserve d'approbation du Gouvernement.
Art.160. [2 De Raden van beroep behandelen de beroepen ingediend door de personeelsleden tegen elk voorstel tot tuchtstraf evenals de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn voor een bepaalde duur tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout, zoals bedoeld in artikel 186, de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor een onbepaalde duur tegen een voorstel tot ontslag zoals bedoeld in artikel 191, de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor een onbepaalde duur tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout zoals bedoeld in artikel 190, alsook de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor een bepaalde duur tegen een verslag met de melding " heeft niet voldaan ".]2
  
Art.160. [2 Les chambres de recours traitent les recours introduits par les membres du personnel à l'encontre de toute proposition de sanction disciplinaire, les recours introduits par les membres du personnel engagés à titre temporaire pour une durée déterminée à l'encontre d'un licenciement sans préavis pour faute grave tel que visé à l'article 186, les recours introduits par les membres du personnel engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée à l'encontre d'une proposition de licenciement telle que visée à l'article 191, les recours introduits par les membres du personnel engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée à l'encontre d'un licenciement sans préavis pour faute grave tel que visé à l'article 190, ainsi que les recours introduits par les membres du personnel engagés à titre temporaire pour une durée déterminée à l'encontre d'un rapport " n'a pas satisfait ".]2
  
Art.161. De raden van beroep zijn samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs. De Regering benoemt twee plaatsvervangers voor elk werkend lid;
  2° een voorzitter en twee vervangende voorzitters;
  3° een secretaris en een adjunct-secretaris.
  Het aantal leden van elke raad van beroep evenals de duur van hun mandaat wordt bepaald door een besluit van de Regering; elke raad heeft tenminste vier werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
  De effectieve en vervangende leden van de raad van beroep worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen waarvan sprake in artikel 159. Indien zij geen akkoord bereiken, beslist de Regering.
  De voorzitters en vervangende voorzitters worden door de Regering aangesteld onder de actieve of gepensioneerde magistraten.
Art.161. Les chambres de recours sont composées : 1° d'un nombre égal de représentants des pouvoirs organisateurs et des membres du personnel de l'enseignement libre subventionné. Le Gouvernement nomme deux membres suppléants pour chaque membre effectif;
  2° d'un président et de deux présidents suppléants;
  3° d'un secrétaire et d'un secrétaire adjoint.
  Le nombre de membres de chaque chambre de recours ainsi que la durée de leur mandat sont fixés par un arrêté du Gouvernement; chaque chambre comprend au moins quatre membres effectifs représentant les pouvoirs organisateurs et quatre membres effectifs représentant les membres du personnel.
  Les membres effectifs et suppléants de la chambre de recours sont nommés par le Gouvernement sur proposition des groupements dont il est question à l'article 159. A défaut d'accord au sein de ceux-ci, le Gouvernement tranche.
  Les présidents et présidents suppléants sont choisis par le Gouvernement parmi les magistrats en activité ou retraités.
Art.162. Zodra een zaak ingediend is, deelt de voorzitter de lijst van de werkende en vervangende leden mee aan het personeelslid en aan de inrichtende macht. Binnen de tien dagen die volgen op de ontvangst van deze lijst, kunnen het personeelslid of de inrichtende macht de verwijdering vragen van ten hoogste drie leden. Ze kunnen echter onmogelijk tegelijkertijd de verwijdering vragen van een effectief lid en van zijn twee vervangers.
  Een lid kan vragen om ontheven te worden indien hij meent een moreel belang in de zaak te hebben of als hij van mening is dat zijn onpartijdigheid in twijfel zou kunnen getrokken worden. De voorzitter beslist welk gevolg aan deze aanvraag zal gegeven worden. Hij kan een lid ook ambtshalve ontlasten voor dezelfde motieven.
  De voorzitters, vervangende voorzitters, de werkende en vervangende leden mogen niet zetelen in zaken die hun echtgenoten aanbelangen of een familielid of verwant tot de vierde graad inbegrepen.
Art.162. Dès qu'une affaire est introduire, le président communique la liste des membres effectifs et suppléants au membre du personnel et au pouvoir organisateur. Dans les dix jours qui suivent la réception de cette liste, le membre du personnel ou le pouvoir organisateur peuvent demander la récusation de trois membres au maximum. Toutefois, ils ne peuvent récuser en même temps un membre effectif et ses deux suppléants.
  Un membre peut demander à être déchargé s'il estime avoir un intérêt moral en la cause ou s'il croit que l'on puisse douter de son impartialité. Le président décide de la suite à réserver à cette demande. Il peut aussi décharger d'office un membre pour les mêmes motifs.
  Les présidents, présidents suppléants, les membres effectifs et les membres suppléants ne peuvent siéger dans une affaire concernant leur conjoint ou un parent ou un allié, jusqu'au quatrième degré inclusivement.
Art.163. De partijen worden samengeroepen door de voorzitter binnen de twintig dagen die volgen op de ontvangst van het verhaal. De partijen kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman, [1 overeenkomstig, naargelang van het geval, artikel 150, § 2, artikel 186, artikel 190 of artikel 191]1.
  De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen en de getuigen verhoren.
  De termijn vermeld in lid 1 wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.
  
Art.163. Les parties sont convoquées par le président dans les vingt jours suivant la réception du recours. Les parties peuvent se faire assister ou représenter par un conseil, conformément; aux dispositions, selon le cas, [1 de l'article 150, § 2, de l'article 186, de l'article 190 ou de l'article 191]1.
  La chambre de recours peut ordonner une enquête complémentaire et entendre les témoins.
  Le délai mentionné à l'alinéa 1er est suspendu entre le 15 juillet et le 15 août.
  
Art.164. De raad van beroep kan geen uitspraak doen tenzij twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen aanwezig zijn. De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de personeelsleden moeten gelijk van aantal zijn om deel te kunnen nemen aan de stemming. Indien nodig wordt de pariteit hersteld door verwijdering van een of twee leden door loting.
  Indien het quorum bedoeld in voorgaand lid niet bereikt is, roept de voorzitter een nieuwe vergadering samen binnen de veertien dagen. Tijdens deze vergadering mag een beslissing genomen worden ongeacht het aantal aanwezige leden.
  Het advies wordt gegeven na een geheime stemming bereikt met een eenvoudige meerderheid van stemmen. In geval van pariteit, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
  Voor de toepassing van lid 3, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stemmen beschouwd.
Art.164. La chambre de recours ne peut se prononcer que si au moins deux membres représentant les pouvoirs organisateurs et deux membres représentant les membres du personnel sont présents. Les membres représentant les pouvoirs organisateurs et les membres représentant les membres du personnel doivent être en nombre égal pour prendre part au vote. Le cas échéant, la parité est rétablie par l'élimination d'un ou de plusieurs membres après tirage au sort.
  Si le quorum visé à l'alinéa précédent n'est pas atteint, le président convoque une nouvelle réunion endéans les quinze jours. Au cours de cette réunion, une décision peut être prise quel que soit le nombre de membres présents.
  L'avis est donné après un vote secret acquis à la majorité simple des voix. En cas de parité, la voix du président est prépondérante.
  Pour l'application de l'alinéa 3, les votes blancs et les abstentions ne sont pas considérés comme des suffrages.
Art.165. Het advies van de kamer wordt aan de partijen medegedeeld [1 ...]1 via de post binnen de vijf dagen die volgen op de vergadering tijdens welke het gegeven werd. Het is gemotiveerd.
  
Art.165. L'avis de la chambre est signifié aux parties [1 ...]1 dans les cinq jours qui suivent la réunion au cours de laquelle il a été donné. Il est motivé.
  
Art.166. De werkingskosten van de raad van beroep zijn ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waar de voorzitters en de vervangende voorzitters recht op hebben.
Art.166. Les frais de fonctionnement de la chambre de recours sont à charge de la Communauté française. Le Gouvernement détermine les indemnités auxquelles le président et les présidents suppléants ont droit.
HOOFDSTUK VIII. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.]1
CHAPITRE VIII. [1 - De la suspension préventive : mesure administrative]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
Section Ire. [1 - Dispositions générales.]1
Art.167. [1 De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, die niet van de aard van een sanctie is.
   Ze wordt door de inrichtende macht uitgesproken en met redenen omkleed. Ze heeft tot gevolg dat het personeelslid uit zijn ambt wordt verwijderd.
   Tijdens de duur van de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit.
   De Regering wordt op de hoogte gebracht van de preventieve schorsing, opdat die maatregel onmiddellijk wordt uitgevoerd.]1

  
Art.167. [1 La suspension préventive organisée par le présent chapitre est une mesure purement administrative n'ayant pas le caractère d'une sanction.
   Elle est prononcée par le pouvoir organisateur et est motivée. Elle a pour effet d'écarter le membre du personnel de ses fonctions.
   Pendant la durée de la suspension préventive, le membre du personnel reste dans la position administrative de l'activité de service.
   La suspension préventive est portée à la connaissance du Gouvernement afin que l'exécution immédiate de cette mesure soit assurée.]1

  
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
Section II. [1 - De la suspension préventive des membres du personnel engagés à titre définitif.]1
Art.168. [1 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemd personeelslid :
   1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
   2° zodra een tuchtprocedure tegen hem door de inrichtende macht wordt ingezet;
   3° zodra de inrichtende macht hem, bij een ter post aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
   § 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de Regering.
   De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
   Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het vrij gesubsidieerd onderwijs.
   Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, en zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, deelt de inrichtende macht haar beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven.
   Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kan inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
   In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de drie werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
   Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
   § 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
   De verwijderingsmaatregel moet worden genomen binnen de drie werkdagen volgend op de dag waarop de voormelde zware tekortkoming of grieven worden vastgesteld.
   Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
   Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
   § 4. In het kader van een tuchtvordering, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan één jaar en eindigt in ieder geval :
   1° na vijfenveertig kalenderdagen, indien het voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 149 niet aan het personeelslid binnen die termijn werd meegedeeld;
   2° de derde werkdag die volgt op de mededeling van het voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 149 aan het personeelslid, indien dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;
   3° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, veertig kalenderdagen na de mededeling van het voorstel tot tuchtstraf aan het personeelslid, indien dat lid geen beroep tegen dat voorstel heeft ingediend;
   4° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, dertig kalenderdagen na de mededeling aan de inrichtende macht van het advies van de raad van beroep over het voorstel tot tuchtstraf uitgesproken ten aanzien van het personeelslid;
   5° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft.
   In het kader van een strafvervolging of in het kader van een beroep bij de Arbeidsrechtbank tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid, is de duur van de preventieve schorsing niet tot één jaar beperkt.
   Wanneer een tuchtvordering ingesteld wordt of voortgezet wordt na een gerechtelijke beslissing tot definitieve strafveroordeling, dan begint de termijn van één jaar bedoeld in het eerste lid pas na de uitspraak van de definitieve veroordeling te lopen.
   § 5. In het kader van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de drie maanden met ingang van de uitwerking ervan door de inrichtende macht schriftelijk worden bevestigd.
   Vóór elke beslissing tot bevestiging van een preventieve schorsing moet het personeelslid uitgenodigd worden om te worden gehoord.
   Die bevestiging wordt meegedeeld aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven.
   Wordt de preventieve schorsing niet binnen de vereiste termijn bevestigd, dan mag het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw uitoefenen nadat hij de inrichtende macht daarvan, bij aangetekend schrijven, op de hoogte heeft gebracht, ten minste tien werkdagen voordat hij opnieuw gaat werken.
   Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht het behoud van de preventieve schorsing bevestigen volgens de in het tweede lid beschreven procedure.]1

  
Art.168. [1 § 1er. Lorsque l'intérêt du service ou de l'enseignement le requiert, une procédure de suspension préventive peut être entamée à l'égard d'un membre du personnel engagé à titre définitif :
   1° s'il fait l'objet de poursuites pénales;
   2° dès qu'une procédure disciplinaire est engagée contre lui par le pouvoir organisateur;
   3° dès que le pouvoir organisateur lui notifie, par lettre recommandée à la poste, la constatation d'une incompatibilité.
   § 2. Avant toute mesure de suspension préventive, le membre du personnel doit avoir été invité à se faire entendre par le pouvoir organisateur.
   La convocation à l'audition ainsi que les motifs justifiant la suspension préventive sont notifiés au membre du personnel trois jours ouvrables au moins avant l'audition, soit par lettre recommandée à la poste avec accusé de réception portant ses effets trois jours ouvrables après la date de son expédition, soit par la remise d'une lettre de la main à la main avec accusé de réception portant ses effets à la date figurant sur cet accusé de réception.
   Au cours de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un représentant d'une organisation syndicale représentative ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement libre subventionné.
   Dans les trois jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition et même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition sans pouvoir faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition, le pouvoir organisateur communique sa décision à l'intéressé par lettre recommandée à la poste.
   Si le membre du personnel ou son représentant peut faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition le membre du personnel est convoqué à une nouvelle audition conformément à l'alinéa 2.
   Dans ce cas, et même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition, la décision est communiquée au membre du personnel par lettre recommandée à la poste dans les trois jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition.
   Si cette décision conclut à la suspension préventive du membre du personnel, elle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
   § 3. Par dérogation à l'alinéa 1er du § 2, le membre du personnel peut être écarté de ses fonctions sur-le-champ en cas de faute grave pour laquelle il y a flagrant délit ou lorsque les griefs qui lui sont reprochés revêtent un caractère de gravité tel qu'il est souhaitable, dans l'intérêt du service ou de l'enseignement, que le membre du personnel ne soit plus présent au sein de l'établissement.
   La mesure d'écartement doit être prise dans les trois jours ouvrables qui suivent le jour où la faute grave ou les griefs précités sont constatés.
   Dans les trois jours ouvrables qui suivent le jour où la mesure d'écartement immédiat a été prise, le pouvoir organisateur est tenu d'engager la procédure de suspension préventive conformément aux dispositions du présent article. A défaut, la mesure d'écartement immédiat prendra fin au terme du délai précité et le membre du personnel ne pourra à nouveau être écarté de l'établissement pour la même faute grave ou les mêmes griefs que moyennant le respect de la procédure de suspension préventive telle que prévue notamment au § 2 du présent article.
   Le membre du personnel écarté sur-le-champ reste dans la position administrative de l'activité de service.
   § 4. Dans le cadre d'une procédure disciplinaire, la durée de la suspension préventive ne peut dépasser un an et expire en tout cas :
   1° après quarante-cinq jours calendrier si dans ce délai, la proposition de sanction disciplinaire visée à l'article 149 n'a pas été notifiée au membre du personnel;
   2° le troisième jour ouvrable qui suit la notification au membre du personnel de la proposition de sanction disciplinaire visée à l'article 149, si cette proposition est le rappel à l'ordre, le blâme ou la retenue sur traitement;
   3° pour une proposition de sanction disciplinaire autre que celles visées au point 2°, quarante jours calendrier après la notification de la proposition de sanction disciplinaire au membre du personnel, si ce dernier n'a pas introduit de recours à l'encontre de ladite proposition;
   4° pour une proposition de sanction disciplinaire autre que celles visées au point 2°, trente jours calendrier après la notification au pouvoir organisateur de l'avis de la Chambre de recours sur la proposition de sanction disciplinaire formulée à l'encontre du membre du personnel;
   5° le jour où la décision portant sanction disciplinaire sort ses effets.
   Dans le cadre de poursuites pénales ou dans le cadre d'un recours devant le Tribunal du travail contre la constatation d'une incompatibilité, la durée de la suspension préventive n'est pas limitée à un an.
   Lorsqu'une procédure disciplinaire est engagée ou poursuivie après une décision judiciaire de condamnation pénale définitive, le délai d'un an visé à l'alinéa 1er ne commence à courir qu'à dater du prononcé de cette condamnation définitive.
   § 5. Dans le cadre d'une procédure disciplinaire, la suspension préventive doit faire l'objet d'une confirmation écrite par le pouvoir organisateur tous les trois mois à dater de sa prise d'effet.
   Avant toute décision de confirmation d'une suspension préventive, le membre du personnel doit avoir été invité à se faire entendre.
   Cette confirmation est notifiée à l'intéressé par lettre recommandée à la poste.
   A défaut de confirmation de la suspension préventive dans les délais requis, le membre du personnel concerné peut réintégrer ses fonctions après en avoir informé le pouvoir organisateur, par lettre recommandée, au moins dix jours ouvrables avant la reprise effective du travail.
   Après réception de cette notification le pouvoir organisateur peut confirmer le maintien en suspension préventive selon la procédure décrite à l'alinéa 2.]1

  
Art. 168bis. [1 Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
   In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
   1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
   2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;
   3° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld of voortgezet na een definitieve veroordeling tot straf;
   4° tegen wie een tuchtvervolging werd ingesteld wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen voorhanden zijn en die ter beoordeling van de minister staat;
   5° tegen wie een voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 149, 4° tot 7° wordt ingediend, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
   Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt die reeds krachtens het tweede lid, 1° of 2° verrichte weddevermindering behouden na de definitieve veroordeling indien de inrichtende macht aan het personeelslid haar voornemen meedeelt om de tuchtvordering in te stellen of voort te zetten.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop aan het personeelslid door de inrichtende macht kennis wordt gegeven van de toepassing van dat tweede lid, 4°.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de dag waarop het voorstel tot tuchtstraf door de inrichtende macht wordt meegedeeld.]1

  
Art. 168bis. [1 Tout membre du personnel suspendu préventivement maintient son droit au traitement.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, le traitement de tout membre du personnel suspendu préventivement est fixé à la moitié de son traitement d'activité lorsque ce dernier fait l'objet :
   1° d'une inculpation ou d'une prévention dans le cadre de poursuites pénales;
   2° d'une condamnation pénale non définitive contre laquelle le membre du personnel a fait usage de ses droits de recours ordinaires;
   3° d'une procédure disciplinaire engagée ou poursuivie à la suite d'une condamnation pénale définitive;
   4° d'une procédure disciplinaire en raison d'une faute grave pour laquelle il y a soit flagrant délit, soit des indices probants et dont l'appréciation appartient au pouvoir organisateur;
   5° d'une décision de sanction disciplinaire prévue à l'article 149, 4° à 7°.
   Cette réduction du traitement ne peut avoir pour effet de ramener le traitement à un montant inférieur au montant des allocations de chômage auquel le membre du personnel aurait droit s'il bénéficiait du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 1° et 2°, cette réduction de traitement prend effet le premier jour du mois qui suit le jour de l'inculpation ou de la prévention ou du prononcé de la condamnation non définitive.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 3°, cette réduction de traitement déjà opérée en vertu de l'alinéa 2, 1° ou 2°, est maintenue au-delà de la condamnation définitive si le pouvoir organisateur notifie au membre du personnel son intention de poursuivre ou d'engager la procédure disciplinaire.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 4°, la réduction de traitement prend effet le premier jour du mois qui suit la notification du pouvoir organisateur au membre du personnel de l'application de cet alinéa 2, 4°.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 5°, cette réduction de traitement prend effet le jour où le pouvoir organisateur notifie la proposition de sanction disciplinaire.]1

  
Art. 168ter. [1 Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
   1° de inrichtende macht op het einde van de tuchtvordering het personeelslid één van de sancties bepaald in artikel 149, 4° tot 7° oplegt;
   2° artikel 193, eerste lid, 2°, b) of 5° wordt toegepast;
   3° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.
   Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
   De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.
   Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd met toepassing van artikel 168bis, tweede lid, 4° of 5° en indien op het einde van de tuchtvordering een straf van tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel tot weddevermindering, dan wordt deze ingetrokken voor de periode die langer is dan de duur van de tuchtschorsing en geniet het personeelslid in dat geval het aanvullend deel van zijn wedde, ten onrechte afgehouden gedurende deze periode, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd verricht.
   Het vierde lid is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering die na een definitieve veroordeling tot straf werd ingesteld of voortgezet.]1

  
Art. 168ter. [1 A l'issue de la procédure disciplinaire ou de la procédure pénale, la mesure de réduction de traitement est rapportée, sauf si :
   1° au terme de l'action disciplinaire, le pouvoir organisateur inflige au membre du personnel une des sanctions prévues à l'article 149, 4° à 7° ;
   2° il est fait application de l'article 193, alinéa 1er, 2°, b) ou 5° ;
   3° le membre du personnel fait l'objet d'une condamnation pénale définitive suivie ou non d'une procédure disciplinaire.
   Lorsque la mesure de réduction de traitement est rapportée en application de l'alinéa 1er, le membre du personnel reçoit le complément de sa subvention-traitement initialement retenue, augmenté des intérêts de retard calculés au taux légal et dus depuis le jour où la réduction a été opérée.
   Les sommes perçues par le membre du personnel durant la suspension préventive lui restent acquises.
   Si le traitement du membre du personnel a été réduit en application de l'article 168bis, alinéa 2, 4° ou 5°, et qu'au terme de la procédure disciplinaire, une sanction de suspension par mesure disciplinaire est prononcée pour une durée inférieure à la durée de la mesure de réduction de traitement, cette dernière est rapportée pour la période excédant la durée de la suspension par mesure disciplinaire et le membre du personnel perçoit dans ce cas le complément de sa subvention-traitement indûment retenue durant cette période, augmenté des intérêts de retard calculés au taux légal et dus depuis le jour où la réduction a été opérée.
   L'alinéa 4 ne s'applique pas dans le cadre d'une procédure disciplinaire engagée ou poursuivie après une condamnation pénale définitive.]1

  
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
Section III. [1 - De la suspension préventive des membres du personnel engagés à titre temporaire.]1
Art.169. [2 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid :
   1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
   2° zodra de inrichtende macht hem, bij een ter post aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
   § 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de inrichtende macht.
   De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
   Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het vrij gesubsidieerd onderwijs.
   Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven, zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen.
   Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
   In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de drie werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
   Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
   § 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
   De verwijderingsmaatregel moet worden genomen binnen de drie werkdagen volgend op de dag waarop de voormelde zware tekortkoming of grieven worden vastgesteld.
   Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing door de inrichtende macht worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
   Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.]2

  
Art.169. [2 § 1er. Lorsque l'intérêt du service ou de l'enseignement le requiert, une procédure de suspension préventive peut être entamée à l'égard d'un membre du personnel engagé à titre temporaire :
   1° s'il fait l'objet de poursuites pénales;
   2° dès que le pouvoir organisateur lui notifie, par lettre recommandée à la poste, la constatation d'une incompatibilité.
   § 2. Avant toute mesure de suspension préventive, le membre du personnel doit avoir été invité à se faire entendre par le pouvoir organisateur.
   La convocation à l'audition ainsi que les motifs justifiant la suspension préventive sont notifiés au membre du personnel trois jours ouvrables au moins avant l'audition, soit par lettre recommandée à la poste avec accusé de réception portant ses effets trois jours ouvrables après la date de son expédition, soit par la remise d'une lettre de la main à la main avec accusé de réception portant ses effets à la date figurant sur cet accusé de réception.
   Au cours de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un représentant d'une organisation syndicale représentative ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement libre subventionné.
   Dans les trois jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition, la décision est communiquée au membre du personnel par lettre recommandée à la poste, et ce même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition sans pouvoir faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition.
   Si le membre du personnel ou son représentant peuvent faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition, le membre du personnel est convoqué à une nouvelle audition notifiée conformément à l'alinéa 2.
   Dans ce cas, et même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition, la décision est communiquée au membre du personnel par lettre recommandée à la poste dans les trois jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition.
   Si la décision conclut à la suspension préventive du membre du personnel, elle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
   § 3. Par dérogation à l'alinéa 1er du § 2, le membre du personnel peut être écarté de ses fonctions sur-le-champ en cas de faute grave pour laquelle il y a flagrant délit ou lorsque les griefs qui lui sont reprochés revêtent un caractère de gravité tel qu'il est souhaitable, dans l'intérêt du service ou de l'enseignement, que le membre du personnel ne soit plus présent au sein de l'établissement.
   La mesure d'écartement doit être prise dans les trois jours ouvrables qui suivent le jour où la faute grave ou les griefs précités sont constatés.
   Dans les trois jours ouvrables qui suivent le jour où la mesure d'écartement immédiat a été prise, le pouvoir organisateur est tenu d'engager la procédure de suspension préventive conformément aux dispositions du présent article. A défaut, la mesure d'écartement immédiat prendra fin au terme du délai précité et le membre du personnel ne pourra à nouveau être écarté de l'établissement pour la même faute grave ou les mêmes griefs que moyennant le respect de la procédure de suspension préventive telle que prévue notamment au § 2 du présent article.
   Le membre du personnel écarté sur-le-champ reste dans la position administrative de l'activité de service.]2

  
Art. 169bis. [1 Ieder preventief geschorst tijdelijk aangesteld personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
   In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
   1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
   2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
   Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
   Die weddevermindering heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.]1

  
Art. 169bis. [1 Tout membre du personnel temporaire suspendu préventivement maintient son droit au traitement.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, le traitement de tout membre du personnel suspendu préventivement est fixé à la moitié de son traitement d'activité lorsque ce dernier fait l'objet :
   1° d'une inculpation ou d'une prévention dans le cadre de poursuites pénales;
   2° d'une condamnation pénale non définitive contre laquelle le membre du personnel a fait usage de ses droits de recours ordinaires.
   Cette réduction du traitement ne peut avoir pour effet de ramener le traitement à un montant inférieur au montant des allocations de chômage auquel le membre du personnel aurait droit s'il bénéficiait du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés.
   Cette réduction de traitement prend effet le premier jour du mois qui suit le jour de l'inculpation ou de la prévention ou du prononcé de la condamnation non définitive.]1

  
Art. 169ter. [1 Op het einde van de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
   1° naargelang van het geval, artikel 185, 2°, b) of 5° of artikel 189, 2°, b) of 5° worden toegepast;
   2° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf ondergaat.
   Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullende bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
   De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.]1

  
Art. 169ter. [1 A l'issue de la procédure pénale, la mesure de réduction de traitement est rapportée sauf si :
   1° il est fait application, selon le cas, de l'article 185, 2°, b) ou 5° ou de l'article 189, 2°, b) ou 5° ;
   2° le membre du personnel fait l'objet d'une condamnation pénale définitive.
   Lorsque la mesure de réduction de traitement est rapportée en application de l'alinéa 1er, le membre du personnel reçoit le complément de sa subvention-traitement initialement retenue, augmenté des intérêts de retard calculés au taux légal et dus depuis le jour où la réduction a été opérée.
   Les sommes perçues par le membre du personnel durant la suspension préventive lui restent acquises.]1

  
Art.170. [1 Onverminderd de toepassing van het tweede lid eindigen de procedure voor de preventieve schorsing alsook de maatregelen die door de inrichtende macht werden genomen ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid met toepassing van de bepalingen van deze afdeling van rechtswege op de datum waarop de aanstelling eindigt.
   Indien het bij deze afdeling bedoelde personeelslid de hoedanigheid van in vast verband benoemd personeelslid krijgt, zijn de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk op hem van toepassing.]1

  
Art.170. [1 Sans préjudice de l'application de l'alinéa 2, la procédure de suspension préventive ainsi que les mesures prises par le pouvoir organisateur à l'égard d'un membre du personnel engagé à titre temporaire en application des dispositions de la présente section prennent fin de plein droit à la date à laquelle l'engagement prend fin.
   Si le membre du personnel visé par la présente section acquiert la qualité de définitif, les dispositions de la section 2 du présent chapitre lui sont applicables.]1

  
HOOFDSTUK IX. - De paritaire commissies.
CHAPITRE IX. - Des commissions paritaires.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Section 1. - Dispositions générales.
Art.171. Na het advies te hebben ingewonnen van de meest representieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van de personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs, aangesloten bij een syndicale organisatie vertegenwoordigd bij de Nationale Arbeidsraad, stelt de Regering aan :
  1° voor het vrij confessioneel onderwijs, een centrale paritaire commissie waarvan de bevoegdheid zicht uitstrekt tot het hoger niet universitair onderwijs;
  2° voor het vrij niet confessioneel onderwijs, een centrale paritaire commissie waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot het hoger niet universitair onderwijs.
  Het besluit van de Regering dat een paritaire commissie aanstelt preciseert er de bevoegdheid van.
Art.171. Après consultation des groupements les plus représentatifs des pouvoirs organisateurs et des groupements du personnel de l'enseignement subventionné libre, affiliés à une organisation syndicale représentée au Conseil national du Travail, le Gouvernement institue :
  1° pour l'enseignement libre confessionnel, une commission paritaire centrale dont la compétence s'étend à l'enseignement supérieur non universitaire;
  2° pour l'enseignement libre non confessionnel, une commission paritaire centrale dont la compétence s'étend à l'enseignement supérieur non universitaire.
  L'arrêté du Gouvernement instituant une commission paritaire en précise la compétence.
Art.172. Het algemeen reglement van de paritaire commissies wordt vastgelegd door een besluit van de Regering. Elke commissie stelt haar huishoudelijk reglement op onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.
Art.172. Le règlement général des commissions paritaires est établi par un arrête du Gouvernement. Chaque commission élabore son règlement d'ordre intérieur particulier sous réserve d'approbation du Gouvernement.
Art.173. De paritaire commissies zijn samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van personeelsleden. Er zijn evenveel plaatsvervangers als effectieve leden [1 voor elke onderwijssector]1;
  2° een voorzitter en een vice-voorzitter;
  3° referendarissen
  4° een secretaris en een adjunct-secretaris.
  De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de vertegenwoordigers van de personeelsleden mogen zich laten vergezellen door technische adviseurs waarvan het maximum aantal bepaald zal worden in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 172.
  Het aantal van de leden van elke paritaire commissie, evenals de duur van hun mandaat worden bepaald door een Regeringsbesluit.
  Elke commissie heeft tenminste vier werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier effectieve leden die het personeel vertegenwoordigen.
  
Art.173. Les commissions paritaires sont composées : 1° d'un nombre égal de représentants des pouvoirs organisateurs et de membres du personnel. Il y a autant de membres suppléants que de membres effectifs [1 pour chaque domaine d'enseignement]1;
  2° d'un président et d'un vice-président;
  3° de référendaires;
  4° d'un secrétaire et d'un secrétaire adjoint.
  Les représentants des pouvoirs organisateurs et les représentants des membres du personnel peuvent se faire accompagner de conseillers techniques dont le nombre maximum sera déterminé au règlement d'ordre intérieur visé à l'article 172.
  Le nombre de membres de chaque commission paritaire, ainsi que la durée de leur mandat sont fixés par arrêté du Gouvernement.
  Chaque commission comprend au moins quatre membres effectifs représentant les pouvoirs organisateurs et quatre membres effectifs représentant le personnel.
  
Art.174. De werkende en vervangende leden van de commissie worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen waarvan sprake in artikel 171. Als zij niet tot een akkoord komen, dan neemt de Regering een beslissing.
  De voorzitters en vice-voorzitters worden gekozen door de Regering onder de personen die bevoegd zijn terzake, onafhankelijk van de eventuele belangen hiervan voor de commissie. Binnen de limieten van de mogelijkheden kan het hier om sociale bemiddelaars gaan. De referendarissen, secretaris en adjunct-secretaris worden benoemd door de Regering.
  De uitoefening van de functies van voorzitter en vice-voorzitter zijn onverenigbaar met een parlementair mandaat.
Art.174. Les membres effectifs et suppléants de la commission sont nommés par le Gouvernement sur proposition des groupements dont il est question à l'article 171. A défaut d'accord entre eux, le Gouvernement tranche.
  Les présidents et vice-présidents sont choisis par le Gouvernement parmi les personnes compétentes en la matière, indépendantes des intérêts dont la commission peut avoir à connaître. Dans la limite des possibilités, il peut s'agir de conciliateurs sociaux. Les référendaires, secrétaire et secrétaire adjoint sont nommés par le Gouvernement.
  L'exercice des fonctions de président et de vice-président est incompatible avec un mandat parlementaire.
Art.175. De paritaire commissies hebben voornamelijk tot taak, elk in hun domein van bevoegdheid :
  1° te delibereren over de algemene arbeidsvoorwaarden;
  2° aanvullende regels op te stellen bij de statutaire bepalingen van dit decreet en van het decreet van 25 juli 1996;
  3° de evolutie van het sociaal recht te volgen en er de aanvullende regels aan te passen;
  [1 4° elk geschil dat zou ontstaan of zou zijn ontstaan tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder dit decreet vallen, te voorkomen of te slechten.]1
  De Regering kan de commissies uitnodigen tot het opstellen van aanvullende regels bedoeld in 2° binnen een door haar vastgelegde termijn.
  
Art.175. Les commissions paritaires ont principalement pour mission, chacune dans leur champ de compétence :
  1° de délibérer sur les conditions générales de travail;
  2° d'établir des règles complémentaires aux dispositions statutaires du présent décret et du décret du 25 juillet 1996;
  3° de suivre l'évolution du droit social et d'y adapter les règles complémentaires;
  [1 4° de prévenir ou de concilier tout différend qui menacerait de s'élever ou se serait élevé entre les pouvoirs organisateurs et les membres du personnel relevant du présent décret.]1
  Le Gouvernement peut inviter les commissions à établir les règles complémentaires visées au 2° dans un délai qu'il fixe.
  
Art.176. De beslissingen van de paritaire commissies worden per meerderheid van stemmen van de aanwezige leden genomen. De voorzitter, de vice-voorzitter, referendarissen en secretarissen hebben geen stemrecht.
Art.176. Les décisions des commissions paritaires sont prises à l'unanimité des membres présents. Les présidents, vice-présidents, référendaires et secrétaires n'ont pas voix délibérative.
Afdeling 2. - Controle en goedkeuring van de beslissingen met een dwingend karakter.
Section 2. - Du contrôle et de la sanction des décisions rendues obligatoires.
Art.177. Op aanvraag van de commissie of een representatieve organisatie zoals bedoeld in lid 171, kan een Regeringsbesluit een dwingend karakter verlenen aan de genomen beslissingen. In het geval waarin deze geen dwingend karakter krijgen, deelt de Regering aan de commissie de redenen mede waarom ze geen gevolg gaf aan deze aanvraag.
Art.177. A la demande de la commission ou d'une organisation représentative, telle que visée à l'article 171, un arrêté du Gouvernement peut donner force obligatoire aux décisions prises. Dans le cas où celles-ci ne sont pas rendues obligatoires, le Gouvernement fait connaître à la commission les raisons pour lesquelles il n'a pas donné suite à cette demande.
Art.178. De uitvoering van dwingend geworden beslissingen overeenkomstig artikel 177 wordt gecontroleerd onverminderd de taken die tot de bevoegdheden horen van officieren van de gerechtelijke politie, door agenten aangewezen door de Regering.
Art.178. L'exécution des décisions, rendues obligatoires, conformément à l'article 177 est surveillée, sans préjudice des devoirs qui incombent aux officiers de police judiciaire, par des agents désignés par le Gouvernement.
Art.179. In geval van overtreding, stellen de agenten vermeld in artikel 178 proces-verbalen op die zij overmaken aan de bevoegde Procureur des Konings en een kopie ervan wordt verzonden aan de overtreder [1 ...]1via de post binnen de acht dagen, het geheel op straf van nietigverklaring.
  
Art.179. En cas d'infraction, les agents mentionnés à l'article 178 dressent des procès-verbaux qu'ils transmettent au procureur du Roi compétent et une copie en est adressée, [1 ...]1 dans les huit jours, au contrevenant, le tout à peine de nullité.
  
Art.180. De in artikel 178 vermelde personeelsleden gaan binnen, daarbij het woningrecht eerbiedigend zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in de lokalen waar de personeelsleden hun taken uitvoeren.
  De directeurs-voorzitters, evenals de leden van het administratief personeel zijn verplicht hun de inlichtingen te verschaffen die zij nodig hebben om zich van hun taak te kwijten.
Art.180. Les agents mentionnés à l'article 178 entrent, dans le respect du droit au domicile, tel que visé dans l'article 8 de la Convention européenne des Droits de l'Homme, dans les locaux où les membres du personnel exercent leur mission.
  Les directeurs-présidents, ainsi que les membres du personnel administratif sont tenus de leur fournir les renseignements dont ils ont besoin pour s'acquitter de leur mission.
Art.181. Elke inbreuk op de beslissingen die een dwingend karakter kregen, overeenkomstig artikel 179, wordt bestraft met een boete van 100 tot 100.000 frank. De boete wordt zoveel keer opgelopen als er personen zijn, tewerkgesteld in overtreding van de vermelde beslissingen, zonder dat het totaal van de boeten 200.000 frank mag overschrijden.
  Deze in het vorige lid bepaalde boetes zijn toepasselijk op elk personeelslid dat dezelfde bepalingen overtreedt.
Art.181. Toute infraction aux décisions, rendues obligatoires, conformément à l'article 179, est punie d'une amende de 100 à 100 000 francs. L'amende est encourue autant de fois qu'il y a de personnes employées en contravention desdites décisions, sans que le total des amendes puisse dépasser 200 000 francs.
  Ces peines prévues à l'alinéa précédent sont applicables à tout membre du personnel qui contrevient aux mêmes dispositions.
Art.182. De inrichtende machten en de directeurs-voorzitters, evenals het bestuurs- en onderwijzend personeel die de controle georganiseerd krachtens dit decreet, belemmerd hebben worden bestraft met een boete van 26 tot 100 frank, onverminderd de toepassing indien nodig, van de straffen uitgevaardigd door de artikelen 296 à 274 van het Strafwetboek.
Art.182. Les pouvoirs organisateurs et les directeurs-présidents, ainsi que le personnel enseignant et administratif qui ont mis obstacle à la surveillance organisée en vertu du présent décret, sont punis d'une amende de 26 à 100 francs, sans préjudice, s'il y a lieu, de l'application des peines édictées par les articles 269 à 274 du Code pénal.
Art.183. Wordt bestraft met een boete van 100 tot 100.000 frank, iedereen die met de bedoeling te bedriegen, onjuiste verklaringen aflegt tijdens de onderzoeken die door de controledienst uitgevoerd worden.
Art.183. Est puni d'une amende de 100 à 100 000 francs, quiconque a, dans le but d'induire en erreur, fait des déclarations inexactes au cours des enquêtes effectuées par le Service de Contrôle.
Art.184. De inrichtende machten zijn burgerlijk verantwoordelijk voor het betalen van de boetes die ten laste van hun directeurs-voorzitters werden uitgesproken.
Art.184. Les pouvoirs organisateurs sont civilement responsables du paiement des amendes prononcées à charge de leurs directeurs-présidents.
HOOFDSTUK X. - Het beëindigen van de overeenkomst.
CHAPITRE X. - De la fin du contrat.
Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk zijn aangeworven voor een bepaalde duur.
Section 1. - Des membres du personnel engagés à titre temporaire pour une durée déterminée.
Art.185. De overeenkomsten gesloten met de personeelsleden die tijdelijk zijn aangeworven voor een bepaalde duur, nemen een eind zonder vooropzeg;
  1° indien ze niet tijdelijk aangeworven werden op regelmatige wijze voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;
  2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
  a) [1 ...]1;
  b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  c) aan de militiewetten voldoen;
  3° indien na een veroorloofde afwezigheid ze zonder geldige redenen verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
  6° indien ze zich in een permanente toestand van arbeidsongeschiktheid bevinden erkend overeenkomstig de wet of het reglement, die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
  7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 194bis]2;
  8° op het eind van de termijn vermeld in de overeenkomst bedoeld in artikel 133 en ten laatste op de laatste dag van het academiejaar tijdens welk de aanstelling werd gedaan;
  9° (om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid van dezelfde hogeschool in vast verband aangeworven of tijdelijk aangeworven voor onbepaalde duur;)
  10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanstelling zoals bedoeld in artikel 128, § 1;
  11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of indien de onverenigbaarheid vastgesteld werd door een vonnis of een definitief besluit van een arbeidsrechtbank;
  12° vanaf de ontvangst van de administratieve gezondheidsdienst het personeelslid tijdelijk ongeschikt verklarend;
  13° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt a rato van de uren die het voorwerp van deze nieuwe benoeming uitmaken, met een maximum van een volledige functie;
  14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een bepaalde functie en te begeven cursussen, wanneer deze functie bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk benoemd werd voor een bepaalde duur.
  15° (...)
  (16° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid tijdelijk aangesteld voor een bepaalde duur. In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 141 zijn betrekking voor het ambt waarvan sprake en de toe te kennen leergangen. )
  
Art.185. Les contrats conclus avec les membres du personnel engagés à titre temporaire pour une durée déterminée prennent fin sans préavis :
  1° s'ils n'ont pas été engagés à titre temporaire de façon régulière, pour autant que l'irrégularité ne soit pas le fait du pouvoir organisateur;
  2° si les membres du personnel cessent de répondre aux conditions suivantes :
  a) [1 ...]1;
  b) jouir des droits civils et politiques;
  c) satisfaite aux lois sur la milice;
  3° si, après une absence autorisée, ils négligent, sans motif valable, de reprendre leur service et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  4° s'ils abandonnent, sans motif valable, leur emploi et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  5° s'ils se trouvent dans les cas où l'application des lois civiles et pénales entraîne la cessation des fonctions;
  6° s'ils sont dans une situation d'incapacité permanente de travail reconnue conformément à la loi ou au règlement, qui les empêche de remplir convenablement leurs fonctions;
  7° s'ils ont atteint l'âge de la mise à la retraite normale [2 sauf dérogation prévue à l'article 194bis]2;
  8° au terme indiqué dans la convention visée à l'article 133 et au plus tard le dernier jour de l'année académique au cours de laquelle l'engagement a été fait;
  9° (pour permettre l'attribution dans une fonction considérée et des cours à conférer à un membre du personnel de la même haute école engagé à titre définitif ou engagé à titre temporaire pour une durée indéterminée, d'une charge complète ou d'une fraction de charge;)
  10° au moment du retour du titulaire de l'emploi ou du membre du personnel qui le remplace temporairement, dans le cas d'un engagement, tel que visé à l'article 128, § 1er;
  11° lorsqu'aucun recours n'a été introduit contre la notification de la constatation d'une incompatibilité ou lorsque l'incompatibilité est constatée par un jugement ou un arrêt définitif d'une juridiction de travail;
  12° à partir de la réception de l'avis du Service de Santé administratif déclarant le membre du personnel temporaire définitivement inapte;
  13° en cas d'engagement à titre définitif dans une fonction au prorata des heures qui font l'objet de cet engagement, à concurrence d'une fonction complète;
  14° en cas de suppression du seul emploi au sein de la haute école dans une fonction considérée et des cours à conférer, lorsque cet emploi est occupé par un membre du personnel engagé à titre temporaire pour une durée déterminée.
  15° (...)
  (16° pour permettre l'attribution dans une fonction considérée et des cours à conférer à un autre membre du personnel engagé à titre temporaire pour une durée déterminée d'une charge complète ou d'une fraction de charge. Dans ce cas, perd son emploi le membre du personnel qui compte la plus petite ancienneté de service telle que visée à l'article 141 pour la fonction considérée et les cours à conférer.)
  
Art.186. § 1. De Regering kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is zonder vooropzeg omwille van een zware fout.
  Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de hogeschool onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
  § 2. Vanaf het ogenblik waarop ze op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
  [1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie.]1
  § 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor. Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten. Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
  § 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3, kan het personeelslid een beroep bij [2 ...]2 indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
   Het beroep is niet opschortend.
   Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
   De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de leden van de inrichtende machten van een Hogeschool van dezelfde aard of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten verdedigt.
   De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, alsook de niet-verschijning van de inrichtende macht of van zijn vertegenwoordiger op de vergadering belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.
   De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van één maand volgend op de datum van de ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1

  
Art.186. § 1er. Le pouvoir organisateur peut licencier tout membre du personnel engagé à titre temporaire, sans préavis, pour faute grave.
  Est considérée comme constituant une faute grave, toute faute qui rend immédiatement et définitivement impossible toute collaboration professionnelle entre le membre du personnel et le pouvoir organisateur.
  § 2. Dès le moment où il a connaissance d'éléments susceptibles d'être constitutifs de la faute grave, le pouvoir organisateur convoque par lettre recommandée à la poste le membre du personnel à une audition qui doit avoir lieu au plus tôt cinq jours et au plus tard dix jours après l'envoi de la convocation. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel ne se présente pas à l'audition [1 ou n'y est pas représenté]1.
  [1 Lors de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement libre subventionné ou par un représentant d'une organisation syndicale représentative.]1
  § 3. Si le pouvoir organisateur estime qu'il y a suffisamment d'éléments constitutifs de la faute grave, il peut procéder au licenciement dans les trois jours qui suivent la date de l'audition. Le licenciement est accompagné de la preuve de la réalité des faits allégués. Il est notifié à l'autre partie soit par un exploit d'huissier de justice, soit par une lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
  § 4. [1 Dans les dix jours de la notification visée au § 3, le membre du personnel peut introduire,[2 ...]2, un recours auprès de la Chambre de recours à l'encontre de la décision de licenciement sans préavis pour faute grave.
   Le recours n'est pas suspensif.
   Le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un représentant d'une organisation syndicale représentative, par un avocat ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement libre subventionné.
   Le pouvoir organisateur peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres des pouvoirs organisateurs d'une Haute Ecole de même caractère ou par un délégué d'une association qui défend les intérêts de ces pouvoirs organisateurs.
   La non-comparution du membre du personnel ou de son représentant, ainsi que la non-comparution du pouvoir organisateur ou de son représentant à la réunion n'empêche pas la Chambre de recours de se prononcer.
   La Chambre de recours donne son avis motivé au pouvoir organisateur dans un délai d'un mois à partir de la date de réception du recours. Le pouvoir organisateur statue dans les trente jours de la réception de l'avis de la Chambre de recours.]1

  
Art.187. Mits een vooropzeg van twee weken, mag de Regering een eind maken aan de opdracht van een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur, op gemotiveerd voorstel van de overheid van de hogeschool. Het personeelslid wordt voorafgaandelijk verhoord door de overheid van de hogeschool. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor.
Art.187. Moyennant un préavis de quinze jours, le pouvoir organisateur peut mettre fin à la charge d'un membre du personnel engagé à titre temporaire pour une durée déterminée, sur proposition motivée des autorités de la haute école. Le membre du personnel est entendu préalablement par les autorités de la haute école. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel ne se présente pas à l'audition.
Art.188. Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor een bepaalde duur, kan unilateraal een eind maken aan de overeenkomst, mits een vooropzeg van twee weken.
  Hij deelt dit mede aan de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post; het wordt van kracht op de derde werkdag die volgt op zijn verzending en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
Art.188. Un membre du personnel engagé à titre temporaire pour une durée déterminée peut unilatéralement mettre fin au contrat, moyennant un préavis de quinze jours.
  Il le notifie au pouvoir organisateur par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition et informe le directeur-président de la haute école de sa décision.
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor onbepaalde duur.
Section 2. - Des membres du personnel engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée.
Art.189. De arbeidsovereenkomsten gelosten met personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor onbepaalde duur, worden zonder vooropzeg beëindigd :
  1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk aangesteld werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;
  2° indien de personeelsleden niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
  a) [1 ...]1;
  b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  c) aan de militiewetten voldoen;
  3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
  6° indien ze zich in een toestand bevinden van erkende permanente arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
  7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 194bis]2;
  8° om aan een personeelslid van dezelfde hogeschool dat definitief werd benoemd de toewijzing mogelijk te maken van een volledige of van een gedeeltelijke opdracht. In dat geval, verliest het personeelslid dat tijdelijk aangeworven werd voor onbepaalde duur en dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 38 voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, zijn betrekking.
  9° om de toewijzing toe te laten aan een personeelslid van dezelfde hogeschool vast benoemd of tijdelijk aangeworven voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht. In dat geval, verliest het personeelslid dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 141 zijn betrekking, voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen.
  10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal werd ingediend of indien de onverenigbaarheid vastgesteld werd door een vonnis of een definitief besluit van een arbeidsrechtsbank;
  11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst dat het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt verklaart;
  12° in het geval van een definitieve benoeming in een functie naar rato van de uren die het voorwerp van deze benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;
  13° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk geworven werd voor onbepaalde duur.
  14° (wanneer het personeelslid, op het einde van het zesde academiejaar dat volgt op de eerste aanstelling van de leerkracht in een betrekking die vacant is in het toe te kennen ambt en in de toe te kenen cursussen, geen houder is van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, of, bij wijze van afwijkingsmaatregel, van één van de pedagogische bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 46, lid 3, van hetzelfde decreet.) [3 In dit geval kan het personeelslid niet meer later opnieuw in dezelfde hogeschool voor hetzelfde ambt en dezelfde cursussen aangesteld worden, zolang hij aan de bovenvermelde voorwaarde van het bekwaamheidsbewijs niet beantwoordt.]3
  [4 In afwijking van het eerste lid, 14°, kan het personeelslid, met instemming van zijn inrichtende macht, een extra academiejaar krijgen voor het behalen van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, als dit personeelslid zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met een van de volgende administratieve situaties:
   1° langdurig ziekteverlof;
   2° arbeidsongeschiktheid na een beroepsziekte;
   3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk;
   4° verlof voor verminderde prestaties bij beroepsziekte;
   5° verlof voor verminderde prestaties bij arbeidsongeval of bij ongeval op de weg naar en van het werk;
   6° moederschapsverlof en maatregelen inzake moederschapsbescherming;
   a) moederschapsverlof;
   b) vaderschapsverlof;
   c) afstandsmaatregelen voor zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven.
   7° pleegzorgverlof voor adoptie of pleegvoogdij;
   8° profylactisch verlof;
   9° verlof voor loopbaanonderbreking:
   a) voor het verstrekken van palliatieve zorg;
   b) voor bijstand of verzorging van een lid van zijn gezin of een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte;
   c) bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van een ouderschapsverlof.
   10° afwezigheid voor het nakomen van civiele verplichtingen die door de wetgever zijn opgelegd.
   In het geval bedoeld in het tweede lid moet het verzoek in alle gevallen uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanstelling van de leerkracht in een vacante betrekking, bekendgemaakt in het ambt en de te geven cursussen, bij de inrichtende macht worden ingediend. De inrichtende macht zal het personeelslid vóór het begin van het academiejaar van zijn beslissing op de hoogte stellen. In geval van weigering zal de inrichtende macht zijn beslissing motiveren.
   Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking wordt toegekend, nog steeds in één van de administratieve situaties bedoeld in het tweede lid bevindt, of in een nieuwe administratieve situatie bedoeld in het tweede lid, kan hij volgens de procedure bedoeld in het derde lid een nieuw verzoek indienen. ]4

  
Art.189. Les contrats conclus avec les membres du personnel engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée prennent fin sans préavis :
  1° s'ils n'ont pas été engagés à titre temporaire de façon régulière, pour autant que l'irrégularité ne soit pas le fait du pouvoir organisateur;
  2° si les membres du personnel cessent de répondre aux conditions suivantes :
  a) [1 ...]1;
  b) jouir des droits civils et politiques;
  c) satisfaire aux lois sur la milice;
  3° si, après une absence autorisée, ils négligent, sans motif valable, de reprendre leur service et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  4° s'ils abandonnent, sans motif valable, leur emploi et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  5° s'ils se trouvent dans les cas où l'application des lois civiles et pénales entraîne la cessation des fonctions;
  6° s'ils sont dans une situation d'incapacité permanente de travail reconnue conformément à la loi ou au règlement, qui les empêche de remplir convenablement leurs fonctions;
  7° s'ils ont atteint l'âge de la mise à la retraite normale [2 sauf dérogation prévue à l'article 194bis]2;
  8° pour permettre l'attribution à un membre du personnel de la même haute école engagé à titre définitif d'une charge complète ou d'une fraction de charge. Dans ce cas, perd son emploi le membre du personnel engagé à titre temporaire pour une durée indéterminée qui compte la plus petite ancienneté de service, telle que visée à l'article 141, pour la fonction considérée et les cours à conférer;
  9° pour permettre l'attribution à un autre membre du personnel engagé à titre temporaire pour une durée indéterminée d'une charge complète ou d'une fraction de charge. Dans ce cas, perd son emploi le membre du personnel qui compte la plus petite ancienneté de service, telle que visée à l'article 141, pour la fonction considérée et les cours à conférer;
  10° lorsqu'aucun recours n'a été introduit contre la notification de la constatation d'une incompatibilité ou lorsque l'incompatibilité est constatée par un jugement ou un arrêt définitif d'une juridiction de travail;
  11° à partir de la réception de l'avis du Service de Santé administratif déclarant le membre du personnel temporaire définitivement inapte;
  12° en cas d'engagement à titre définitif dans une fonction au prorata des heures qui font l'objet de cet engagement, à concurrence d'une fonction complète;
  13° en cas de suppression du seul emploi au sein de la haute école dans une fonction considérée et des cours à conférer, lorsque cet emploi est occupé par un membre du personnel engagé à titre temporaire pour une durée indéterminée.
  14° (lorsqu'à l'issue de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant dans la fonction et les cours à conférer, le membre du personnel n'est pas titulaire du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française ou, par mesure dérogatoire, d'un des titres pédagogiques visés à l'article 46, alinéa 3, du même décret.) [3 Dans ce cas, le membre du personnel ne peut plus être désigné à nouveau ultérieurement dans la même haute école, pour la même fonction et les mêmes cours à conférer, tant qu'il ne remplit pas la condition de titre précitée.]3
  [4 Par dérogation à l'alinéa 1er, 14°, le membre du personnel peut se voir accorder, moyennant accord de son pouvoir organisateur, une année académique supplémentaire pour l'obtention du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, s'il peut faire valoir des circonstances exceptionnelles liées à l'une des situations administratives suivantes :
   1° congé de maladie de longue durée ;
   2° incapacité de travail suite à une maladie professionnelle ;
   3° incapacité de travail suite à un accident de travail ou un accident survenu sur le chemin du travail ;
   4° congé pour prestations réduites en cas de maladie professionnelle ;
   5° congé pour prestations réduites en cas d'accident du travail ou d'accident survenu sur le chemin du travail ;
   6° congé de maternité et mesures de protection de la maternité ;
   a) congé de maternité ;
   b) congé de paternité ;
   c) mesures d'écartement des femmes enceintes ou allaitantes.
   7° congé d'accueil en vue de l'adoption ou de la tutelle officieuse ;
   8° congé prophylactique ;
   9° congé pour interruption de carrière :
   a) pour donner des soins palliatifs ;
   b) pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave ;
   c) lors de la naissance ou de l'adoption d'un enfant, dans le cadre du congé parental.
   10° absence pour l'accomplissement d'obligations civiles imposées par le législateur.
   Dans l'hypothèse visée à l'alinéa 2, la demande doit, dans tous les cas, être introduite auprès du pouvoir organisateur au plus tard le 1er juin qui précède le terme de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant publié dans la fonction et les cours à conférer. Le pouvoir organisateur communique sa réponse au membre du personnel avant le début de l'année académique. En cas de refus, le Pouvoir organisateur motive sa décision.
   Dans le cas où, à l'issue de l'année académique durant laquelle la dérogation lui a été accordée, le membre du personnel se trouve toujours dans l'une des situations administratives visées à l'alinéa 2, ou se trouve dans une nouvelle situation administrative visée à l'alinéa 2, il dispose de la faculté d'introduire une nouvelle demande conformément à la procédure visée à l'alinéa 3. ]4

  
Art.190. § 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor onbepaalde duur zonder vooropzeg omwille van een zware fout.
  Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
  § 2. Vanaf het ogenblik waarop ze de inrichtende macht op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
  [1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie.]1
  § 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor. Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten. Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
  § 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3 kan het personeelslid een beroep bij [2 ...]2 indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
   Het beroep is niet opschortend.
   Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
   De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de leden van de inrichtende machten van een Hogeschool van dezelfde aard of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten behartigt.
   De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, alsook de niet-verschijning van de inrichtende macht of van zijn vertegenwoordiger op de vergadering belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.
   De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van één maand volgend op de datum van de ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1

  
Art.190. § 1er. Le pouvoir organisateur peut licencier tout membre du personnel engagé à titre temporaire pour une durée indéterminée, sans préavis, pour faute grave.
  Est considérée comme constituant une faute grave, toute faute qui rend immédiatement et définitivement impossible toute collaboration professionnelle entre le membre du personnel et le pouvoir organisateur.
  § 2. Dès le moment ou il a connaissance d'éléments susceptibles d'être constitutifs de la faute grave, le pouvoir organisateur convoque par lettre recommandée à la poste le membre du personnel à une audition qui doit avoir lieu au plus tôt cinq jours et au plus tard dix jours après l'envoi de la convocation. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel ne se présente pas à l'audition [1 ou n'y est pas représenté]1.
  [1 Lors de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement libre subventionné ou par un représentant d'une organisation syndicale représentative.]1
  § 3. Si le pouvoir organisateur estime qu'il y a suffisamment d'éléments constitutifs de la faute grave, il peut procéder au licenciement dans les trois jours qui suivent la date de l'audition. Le licenciement est accompagné de la preuve de la réalité des faits allégués. Il est notifié à l'autre partie soit par un exploit d'huissier de justice, soit par une lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
  § 4. [1 Dans les dix jours de la notification visée au § 3, le membre du personnel peut introduire,[2 ...]2 un recours auprès de la Chambre de recours à l'encontre de la décision de licenciement sans préavis pour faute grave.
   Le recours n'est pas suspensif.
   Le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un représentant d'une organisation syndicale représentative, par un avocat ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement libre subventionné.
   Le pouvoir organisateur peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres des pouvoirs organisateurs d'une Haute Ecole de même caractère ou par un délégué d'une association qui défend les intérêts de ces pouvoirs organisateurs.
   La non-comparution du membre du personnel ou de son représentant, ainsi que la non-comparution du pouvoir organisateur ou de son représentant à la réunion n'empêche pas la Chambre de recours de se prononcer.
   La Chambre de recours donne son avis motivé au pouvoir organisateur dans un délai d'un mois à partir de la date de réception du recours. Le pouvoir organisateur statue dans les trente jours de la réception de l'avis de la Chambre de recours.]1

  
Art.191. [1 Een personeelslid dat tijdelijk aangeworven is voor onbepaalde tijd, kan door de inrichtende macht worden ontslagen. Het personeelslid wordt vooraf gehoord binnen en termijn van vijf werkdagen die loopt vanaf de datum van ontvangst van het oproepingsbrief verstuurd bij een ter post aangetekend schrijven. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid zich niet bij het verhoor aanmeldt.]1
  De opzegtermijn is van tenminste drie maanden voor het personeelslid dat voor onbepaalde duur werd aangeworven sinds minder dan vijf jaar.
  De opzegtermijn wordt verlengd met tenminste drie maanden vanaf de aanvang van elke nieuwe aanwervingsperiode van vijf jaar bij dezelfde inrichtende macht.
  [1 De directeur-voorzitter legt het voorstel tot ontslag aan het personeelslid onmiddellijk nadat het is opgesteld, voor. Het voorstel wordt door het betrokken personeelslid geviseerd en gedateerd. Het personeelslid zendt het op dezelfde dag terug. Als het van mening is dat het voorstel niet verantwoord is, vermeldt het dit in zijn visum, en dateert het voorstel en zendt het binnen dezelfde termijn terug. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het voorstel tot ontslag te ondertekenen. Indien het personeelslid afwezig is, wordt het voorstel tot ontslag hem overgezonden bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat geldt als een visum en een datum.]1
  [1 Binnen een termijn van tien dagen die loopt vanaf de datum bedoeld in het vierde lid, tweede zin, kan het personeelslid een schriftelijke klacht indienen bij de directeur-voorzitter, die er ontvangst van meldt. De directeur-voorzitter zendt, op de datum van ontvangst, de klacht aan de raad van beroep over. Het verhaal is opschortend.]1
  Het personeelslid en de inrichtende macht worden verhoord door de raad van beroep.
  Het personeelslid mag zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder het actief of gepensioneerd personeel van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
  De inrichtende macht mag zich laten bijstaan, of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de leden van de inrichtende macht van een hogeschool met hetzelfde karakter of door een afgevaardigde die de belangen van de inrichtende macht verdedigt.
  Het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger evenals het niet verschijnen van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger op de vergadering belet de raad van beroep niet om een uitspraak te doen.
  De raad van beroep geeft haar gemotiveerd advies aan de inrichtende macht binnen een termijn van een maand na de ontvangst van de klacht. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen een termijn van een maand vanaf de ontvangst van het advies.
  Het ontslag moet gemotiveerd zijn op straffe van ongeldigheid.
  
Art.191. [1 Un membre du personnel engagé à titre temporaire à durée indéterminée peut être licencié par le pouvoir organisateur. Le membre du personnel est entendu préalablement dans un délai de cinq jours ouvrables courant à partir de la convocation par lettre recommandée à la poste. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel ne se présente pas à l'audition.]1
  Le délai de préavis est de trois mois au moins pour le membre du personnel engagé à durée indéterminée depuis moins de cinq ans.
  Le délai est augmenté de trois mois au moins dès le commencement de chaque nouvelle période d'engagement de cinq ans auprès du même pouvoir organisateur.
  [1 Le Directeur-président présente la proposition de licenciement au membre du personnel immédiatement après sa rédaction. La proposition est visée et datée par le membre du personnel concerné. Celui-ci la retourne le même jour. S'il estime que la proposition n'est pas justifiée, il en fait mention dans son visa, date et retourne la proposition dans le même délai. La procédure se poursuit si le membre du personnel refuse de signer la proposition de licenciement. Si le membre du personnel est absent, la proposition de licenciement lui est envoyée par lettre recommandée avec accusé de réception, valant visa et date.]1
  [1 Dans un délai de dix jours courant à partir de la date visé à l'alinéa 4, deuxième phrase, le membre du personnel peut introduire une réclamation écrite auprès du Directeur président qui en accuse réception. Le Directeur-président transmet, le jour de la réception, la réclamation à la chambre de recours. Le recours est suspensif.]1
  Le membre du personnel et le pouvoir organisateur sont entendus par la chambre de recours.
  Le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un représentant d'une organisation syndicale représentative, par un avocat ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement libre subventionné.
  Le pouvoir organisateur peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres des pouvoirs organisateurs d'une haute école de même caractère ou par un délégué d'une association qui défend les intérêts de ces pouvoirs organisateurs.
  La non-comparution du membre du personnel ou de son représentant, ainsi que la non-comparution du pouvoir organisateur ou de son représentant à la réunion n'empêche pas la chambre de recours de se prononcer.
  La chambre de recours donne son avis motivé au pouvoir organisateur dans un délai d'un mois à partir de la date de réception de la réclamation. Le pouvoir organisateur prend une décision dans le délai d'un mois à partir de la réception de l'avis.
  Le licenciement est motivé, sous peine de nullité.
  
Art.192. Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor onbepaalde tijd kan unilateraal een eind maken aan zijn arbeidsovereenkomst mits een vooropzeg van veertien dagen.
  Hij deelt dit mee aan de inrichtende macht door een aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag na zijn verzendingsdatum en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
Art.192. Un membre du personnel engage à titre temporaire pour une durée indéterminée peut unilatéralement mettre fin au contrat, moyennant un préavis de quinze jours.
  Il le notifie au pouvoir organisateur par une lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition et informe le directeur-président de la haute école de sa décision.
Afdeling 3. - De personeelsleden die definitief werden aangeworven.
Section 3. - Des membres du personnel engagés à titre définitif.
Art.193. De arbeidsovereenkomsten afgesloten met personeelsleden die definitief aangeworven werden nemen een eind zonder vooropzeg :
  1° indien ze niet op een regelmatige wijze definitief aangeworven werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht. De personeelsleden behouden de verworven rechten die verbonden zijn met hun vorige regelmatige situatie;
  2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
  a) [1 ...]1;
  b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  c) aan de militiewetten voldaan hebben;
  3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige redenen verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
  6° indien ze zich in een permanente erkende toestand van arbeidsongeschiktheid bevinden overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
  7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 194bis]2;
  8° [1 indien ze ontslagen werden wegens een zware fout of indien ze ontslagen werden bij tuchtmaatregel;]1
  9° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal werd ingediend of indien de onverenigbaarheid werd vastgesteld door een vonnis of een definitief besluit van een arbeidsrechtbank;
  10° indien ze zonder geldige reden weigeren een nieuwe functie te bekleden als gevolg van een verandering van aanstelling of van een mutatie;
  11° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 138, lid 2;
  12° indien ze gepensioneerd worden omwille van een definitieve lichamelijke ongeschiktheid;
  13° in het geval van een definitieve benoeming in een andere functie a rato van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, met een maximum van een volledig ambt;
  14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een bepaald ambt en de te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat definitief benoemd werd en een nevenambt uitoefent.
  Wanneer de definitieve stopzetting van het ambt tot de toepassing leidt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991, stort de Regering aan het Nationaal Instituut voor de Sociale Zekerheid de bijdragen bepaald in dit artikel.
  
Art.193. Les contrats conclus avec les membres du personnel engagés à titre définitif prennent fin sans préavis :
  1° s'ils n'ont pas été engagés à titre définitif de façon régulière, pour autant que l'irrégularité ne soit pas le fait du pouvoir organisateur. Les membres du personnel gardent les droits acquis liés à leur situation régulière précédente;
  2° si les membres du personnel cessent de répondre aux conditions suivantes :
  a) [1 ...]1;
  b) jouir des droits civils et politiques;
  c) satisfaire aux lois sur la milice;
  3° si, après une absence autorisée, ils négligent, sans motif valable, de reprendre leur service et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  4° s'ils abandonnent, sans motif valable, leur emploi et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  5° s'ils se trouvent dans les cas où l'application des lois civiles et pénales entraîne la cessation des fonctions;
  6° s'ils sont dans une situation d'incapacité permanente de travail reconnue conformément à la loi ou au règlement, qui les empêche de remplir convenablement leurs fonctions;
  7° s'ils ont atteint l'âge de la mise à la retraite normale [2 sauf dérogation prévue à l'article 194bis]2;
  8° [1 par le licenciement pour faute grave ou la démission disciplinaire;]1
  9° lorsqu'aucun recours n'a été introduit contre la notification de la constatation d'une incompatibilité ou lorsque l'incompatibilité est constatée par un jugement ou un arrêt définitif d'une juridiction du travail;
  10° s'ils refusent d'occuper sans motif valable une nouvelle affectation obtenue à la suite d'un changement d'affectation ou d'une mutation;
  11° s'ils refusent, sans motif valable, les heures attribuées en vertu de l'article 138, alinéa 2;
  12° s'ils sont admis à la retraite pour inaptitude physique définitive;
  13° en cas d'engagement à titre définitif dans une autre fonction au prorata des heures qui font l'objet de ce nouvel engagement, à concurrence d'une fonction complète;
  14° en cas de suppression du seul emploi au sein de la haute école dans une fonction considérée et des cours à conférer, lorsque cet emploi est occupé par un membre du personnel engagé à titre définitif exerçant une fonction à titre accessoire.
  Lorsque la cessation définitive des fonctions entraîne l'application de l'article 10 de la loi du 20 juillet 1991, la Communauté française verse à l'Office national de Sécurité sociale les cotisations prévues dans cet article.
  
Art.194. De overeenkomst gesloten met het personeelslid dat definitief werd aangeworven, neemt een eind bij het ontslag van het personeelslid, op voorwaarde dat aan het personeelslid de toelating werd verleend zijn dienst te verlaten of een vooropzeg van veertien dagen. Deze vooropzeg wordt aan de inrichtende macht medegedeeld per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag vanaf zijn verzendingsdatum. Het personeelslid informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
Art.194. Le contrat conclu avec le membre du personnel engagé à titre définitif prend fin par démission du membre du personnel moyennant autorisation accordée au membre du personnel d'abandonner son service ou un préavis de quinze jours. Ce préavis est notifié au pouvoir organisateur par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition. Le membre du personnel informe le directeur-président de la haute école de sa décision.
HOOFDSTUK XI. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
CHAPITRE XI. [1 - De la poursuite de la carrière après l'âge de la pension de retraite.]1
Art.194bis. [1 Het personeelslid dat dit aanvraagt, kan ertoe worden gemachtigd zijn dienstactiviteit na de wettelijke leeftijd van het rustpensioen voort te zetten. Die voortzetting kan door de inrichtende macht worden toegelaten. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar.
   Op advies van het overlegorgaan, stelt de inrichtende macht de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.]1

  
Art.194bis. [1 Le membre du personnel qui en fait la demande peut être autorisé à maintenir son activité de service au-delà de l'âge de la pension de retraite. Le maintien en activité au-delà de l'âge de la pension de retraite peut être autorisé par le pouvoir organisateur. La période du maintien en activité est fixée pour une durée maximale d'une année. Elle est renouvelable, selon les mêmes modalités, pour une seule nouvelle période d'une durée maximale d'une année.
   Sur avis de l'organe de concertation, le pouvoir organisateur fixe la procédure d'autorisation du maintien en activité de service.]1

  
TITEL IV. - Het statuut van het gesubsidieerd personeel van de officiële gesubsidieerde hogescholen.
TITRE IV. - Du statut des membres du personnel subsidiés des hautes écoles officielles subventionnées.
HOOFDSTUK I. - Plichten en overenigbaarheden.
CHAPITRE I. - Des devoirs et incompatibilités.
Afdeling 1. - De plichten.
Section 1. - Des devoirs.
Art.195. De personeelsleden moeten in alle omstandigheden voortdurend het belang van de inrichting beogen waar zij hun ambt uitoefenen.
Art.195. Les membres du personnel doivent, en toutes circonstances, avoir le souci constant des intérêts de l'enseignement du pouvoir organisateur où ils exercent leurs fonctions.
Art.196. In de uitoefening van hun functie, voeren de personeelsleden persoonlijk en gewetensvol de verplichtingen uit die hun worden opgelegd door de wetten, decreten en reglementen, door de aanvullende reglementen van de bevoegde paritaire commissie, zoals bedoeld in de artikelen 248 en 249.
Art.196. Dans l'exercice de leur fonction, les membres du personnel accomplissent personnellement et consciencieusement les obligations qui leur sont imposées par les lois, décrets, arrêtés et règlements, par les règles complémentaires obligatoires des commissions paritaires, telles que visées aux articles 248 et 249.
Art.197. De personeelsleden zijn verplicht de grootste hoffelijkheid aan de dag te leggen zowel in hun betrekkingen in verband met de dienst als in hun betrekkingen met het publiek en de studenten. Ze moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de hogeschool dit vereist.
  Ze moeten alles vermijden wat de eer of de waardigheid van hun ambt zou kunnen aantasten.
Art.197. Les membres du personnel sont tenus à la correction la plus stricte tant dans leurs rapports de service que dans leurs relations avec les étudiants et toute autre personne étrangère au service.
  Ils doivent éviter tout ce qui pourrait compromettre l'honneur ou la dignité de leur fonction.
Art.198. Ze mogen de studenten niet blootstellen aan handelingen van politieke, religieuze of filosofische propaganda of commerciële reclame.
Art.198. Ils ne peuvent exposer les étudiants à des actes de propagande politique, religieuse ou philosophique, ou de publicité commerciale.
Art.199. De personeelsleden moeten binnen de limieten bepaald door de reglementering, door de aanvullende regels van de bevoegde paritaire commissie en door hun aanstellingsacte de prestaties leveren die nodig zijn voor de goede werking van de hogescholen waar zijn hun ambt uitoefenen.
  Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaandelijke toelating van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger.
Art.199. Les membres du personnel doivent fournir, dans les limites fixées par la réglementation, par les règles complémentaires de la commission paritaire compétente et par leur acte de désignation, les prestations nécessaires à la bonne marche des hautes écoles où ils exercent leurs fonctions.
  Ils ne peuvent suspendre l'exercice de leurs fonctions sans autorisation préalable du pouvoir organisateur ou de son représentant.
Art.200. De personeelsleden mogen geen feiten openbaar maken waar zij op de hoogte zouden van zijn omwille van hun functies en die een geheim karakter zouden hebben.
Art.200. Les membres du personnel ne peuvent révéler les faits dont ils auraient eu connaissance en raison de leurs fonctions et qui auraient un caractère secret.
Art.201. De personeelsleden mogen het krijgen van giften, geschenken, toelagen, of om het even welke voordelen noch uitlokken of rechtstreeks of via een tussenpersoon aanvaarden, zelfs buiten hun ambt, maar omwille van dit laatste.
Art.201. Les membres du personnel ne peuvent solliciter, exiger ou recevoir directement ou par personne interposée, même en dehors de leurs fonctions, mais à raison de celles-ci, des dons, cadeaux, gratifications ou avantages quelconques.
Art.202. De personeelsleden mogen geen enkele activiteit beoefenen die in strijd is met de Grondwet en met de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van de onafhankelijkheid van het land beoogt en die de landsverdediging in gevaar brengt of de uitvoering van de verbintenissen van België met het oog op het verzekeren van haar veiligheid. Ze mogen zich niet aansluiten noch hun medewerking verlenen aan een beweging, groepering, organisatie of associatie die een activiteit van dezelfde aard voert.
Art.202. Ils ne peuvent se livrer à aucune activité qui est en opposition avec la Constitution et les lois du peuple belge, qui poursuit la destruction de l'indépendance du pays ou qui met en danger la défense nationale ou l'exécution des engagements de la Belgique en vue d'assurer sa sécurité. Ils ne peuvent adhérer ni prêter leur concours à un mouvement, groupement, organisation ou association ayant une activité de même nature.
Art.203. De personeelsleden moeten zich houden aan de verplichtingen die schriftelijk vastgelegd werden in de arbeidsovereenkomst, die voortvloeien uit het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool waar zij hun ambt uitoefenen.
Art.203. Les membres du personnel doivent respecter les obligations, fixées par écrit dans l'acte de désignation ou de nomination, qui découlent du caractère spécifique du projet pédagogique, social et culturel du pouvoir organisateur auprès duquel ils exercent leurs fonctions.
Art.203/1. [1 - Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
   De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van het bevoegde centrale paritaire comité.
  De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
  - de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
  - instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
  - opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1

  
Art.203/1. [1 - Sans préjudice des éventuels cas d'urgence dûment justifiés, et en fonction de la réalité des pouvoirs organisateurs, les membres du personnel bénéficient d'un droit à la déconnexion.
   Les modalités de ce droit et la mise en place de dispositifs de régulation de l'utilisation des outils numériques, en vue d'assurer le respect des temps de repos ainsi que de l'équilibre entre la vie privée et la vie professionnelle, sont fixées par le Gouvernement sur proposition de la Commission paritaire centrale compétente.
  Les modalités et dispositifs visés à l'alinéa précédent doivent, au minimum, prévoir :
  - les modalités pratiques pour l'application du droit du membre du personnel de ne pas être joignable en dehors de ses horaires de travail ;
  - les consignes relatives à un usage des outils numériques qui assurent que les périodes de repos, les congés, la vie privée et familiale du membre du personnel soient garantis ;
  - des formations et des actions de sensibilisation aux membres du personnel quant à l'utilisation raisonnée des outils numériques et les risques liés à une connexion excessive.]1

  
Afdeling 2. - De onverenigbaarheid.
Section 2. - Des incompatibilités.
Art.204. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een officiële gesubsidieerde hogeschool, elke bezigheid die van natuur zou zijn het uitvoeren van de plichten die voortvloeien uit het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van deze inrichtende macht schade te berokkenen of die in strijd zou zijn met de waardigheid van het ambt.
Art.204. Est incompatible avec la qualité de membre du personnel d'une haute école officielle subventionnée, toute occupation qui serait de nature à nuire à l'accomplissement des devoirs qui découlent du caractère spécifique du projet pédagogique, social et culturel de ce pouvoir organisateur ou qui serait contraire à la dignité de la fonction.
Art.205. In geval van het bestaan van een onverenigbaarheid bedoeld in artikel 204, kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van de plaatselijke paritaire commissie vragen.
  Het advies wordt gegeven binnen de dertig dagen na ontvangst van de vraag.
Art.205. En cas de contestation sur l'existence d'une incompatibilité visée à l'article 204, le pouvoir organisateur ou le membre du personnel peuvent demander l'avis de la commission paritaire locale.
  L'avis est donné dans les trente jours de la réception de la demande.
Art.206. De raad van beroep aangesteld door artikel 240 is bevoegd op het gebied van verhalen ingediend in verband met elementen van onverenigbaarheid.
  Wanneer het advies gevraagd aan de paritaire commissie verkregen werd, of bij het vervallen van de termijn van dertig dagen bedoeld in artikel 205, lid 2, wendt het personeelslid of de inrichtende macht zich tot de raad van beroep die een uitspraak doet bij middel van een advies.
  De uiteindelijke beslissing van de inrichtende macht wordt genomen in overeenstemming met het advies bedoeld in lid 2.
Art.206. La chambre de recours instituée par l'article 240 connaît des recours introduits en matière d'incompatibilités.
  Lorsque l'avis demandé à la commission paritaire a été obtenu, ou à l'expiration du délai de trente jours visé à l'article 205, alinéa 2, le membre du personnel ou le pouvoir organisateur saisit la chambre de recours qui se prononce par voie d'avis.
  La décision finale du pouvoir organisateur se conforme à l'avis visé à l'alinéa 2.
HOOFDSTUK II. - De aanwerving.
CHAPITRE II. - Du recrutement.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Section 1. - Dispositions générales.
Onderafdeling 1. - De ambten van rang 1.
Sous-section 1. - Des fonctions de rang 1.
Art. 206bis. <INGEVOEGD bij DFG 1999-02-08/41, art. 33, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999> De inrichtende macht bepaalt de cursus waaronder, volgens de wetgeving met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen, ieder bestanddeel van het programma van de studies ingericht in de betrokken hogeschool ressorteert.
Art. 206bis. Le pouvoir organisateur détermine le cours dont, selon la législation relative aux titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles, relève chaque élément du programme des études qu'il organise.
Art.207. De inrichtende macht bepaalt het ambt en de te begeven cursussen van de vacante betrekkingen die ze vervuld wenst te zien tijdens het volgend academiejaar. Ze publiceert een oproep in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 1 mei.
  De betrekkingen bedoeld in voorgaand lid zijn toegankelijk voor de personeelsleden die definitief aangeworven zijn, door verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutatie of uitbreiding van opdracht, aan de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn voor onbepaalde duur door uitbreiding van opdracht en aan de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling.
Art.207. Le pouvoir organisateur détermine la fonction et les cours à conférer des emplois vacants auxquels il souhaite pourvoir l'année académique suivante. Il publie un appel au Moniteur belge au plus tard le 1er mai.
  Les emplois visés à l'alinéa précédent sont accessibles aux membres du personnel nommés à titre définitif par changement d'affectation, changement de fonctions, mutation ou extension de charge, aux membres du personnel temporaires désignés à durée indéterminée par extension de charge et aux candidats à une désignation à titre temporaire.
Art.208. De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;
  2° de omvang van de opdracht;
  3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;
  4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld onder 3°.
  [1 5° de plaats(en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]1
  
Art.208. L'appel publié au Moniteur belge précise : 1° la fonction et les cours à conférer;
  2° le volume de la charge;
  3° les dossiers à introduire qui comprennent notamment les documents relatifs aux titres et à l'expérience utile, les mentions des publications scientifiques et les justifications d'expériences professionnelles diverses;
  4° les formes et les délais requis pour l'introduction des dossiers visés au 3°;
  [1 5° le ou les lieux où la fonction sera exercée.]1
  
Art.209. De directeur-voorzitter zendt zijn voorstellen over in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambten, van mutaties, van uitbreiding van opdrachten en van aanwerving van personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden bij het beheersorgaan. Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 207.
  Het beheersorgaan is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.
  [2 Het beheersorgaan maakt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de inrichtende macht.
   De inrichtende macht neemt een met redenen omklede beslissing die aan de organen voor plaatselijk overleg van de hogeschool wordt meegedeeld. ]2

  [1 Alvorens elke tijdelijke aanstelling voor te stellen, breidt het bestuur van de hogeschool de opdracht van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die dit hebben aangevraagd, uit, overeenkomstig het eerste lid, en dit in de volgende volgorde : eerst, de in vast verband benoemde personeelsleden, dan de voor onbepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
  
Art.209. Le directeur-président transmet ses propositions en matière de changement d'affectation, de changement de fonctions, de mutation, d'extension de charge et de recrutement de membres du personnel désignés à titre temporaire à l'organe de gestion. A cette proposition sont joints le dossier du candidat, ainsi que l'avis du directeur de la catégorie concernée par l'emploi visé à l'article 207.
  L'organe de gestion est cependant tenu d'examiner prioritairement les demandes de changement d'affectation de membres du personnel des hautes écoles du pouvoir organisateur.
  [2 L'organe de gestion fait ensuite une proposition motivée au pouvoir organisateur.
  Le pouvoir organisateur prend une décision motivée qui est communiquée aux organes de concertation locale de la Haute Ecole.]2

  [1 Avant de proposer toute désignation à titre temporaire, les autorités de la Haute Ecole étendent la charge des membres du personnel de la Haute Ecole concernée qui en ont fait la demande, conformément à l'alinéa 1er, et ce dans l'ordre suivant : d'abord les membres du personnel nommés à titre définitif, ensuite les membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée.]1
  
Art.210. § 1. Wanneer een hogeschool een vervanging wenst uit te voeren, dan kan de inrichtende macht een persoon aanwerven in afwijking van de procedure bedoeld in artikelen 207, 208 en 209. De inrichtende macht stelt prioritair een persoon die zijn kandidatuur stelde voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, overeenkomstig de artikelen 207 en 208.
  Deze aanstelling neemt een eind bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en in elk geval aan het eind van het academiejaar tijdens welk de aanstelling plaatsnam. Deze aanstelling mag in geen geval leiden tot een aanstelling van onbepaalde duur.
  [2 Alvorens enige tijdelijke aanwijzing voor te stellen met toepassing van de vorige leden, breidt de inrichtende macht de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die het hebben aangevraagd, overeenkomstig het eerste lid, en dit, in de volgende orde : eerst de vastbenoemde personeelsleden, daarna de voor onbepaalde duur tijdelijk aangewezen personeelsleden
  Deze opdrachtuitbreiding kan niet toegekend worden aan een personeelslid voor wie een tuchtstraf" steeds in zijn dossier aanwezig is.]2

  § 2.[3 Wanneer de hogeschool een betrekking wenst te bekleden die vacant wordt na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij artikel 207, is de procedure bedoeld bij de leden 1, 3 en 4 van paragraaf 1 van toepassing.
   Deze aanwijzing kan in geen geval aanleiding geven tot een aanwijzing voor onbepaalde duur.
  Indien een personeelslid aangewezen werd, met toepassing van het eerste lid gedurende een academiejaar als tijdelijke in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, wordt voor de bekleding van deze betrekking door de hogeschool gezorgd, vanaf het tweede academiejaar, met inachtneming van de artikelen 207 en 208]3

  
Art.210. § 1er. Lorsqu'une haute école souhaite effectuer un remplacement, le pouvoir organisateur peut désigner une personne par dérogation à la procédure visée aux articles 207, 208 et 209. Le pouvoir organisateur désigne en priorité une personne qui a posé sa candidature pour la fonction considérée et les cours à conférer, conformément aux articles 207 et 208.
  Cette désignation prend fin au retour du titulaire de l'emploi et dans tous les cas à la fin de l'année académique pendant laquelle a eu lieu la désignation. Cette désignation ne peut en aucun cas donner lieu à une désignation à durée indéterminée.
  [2 Avant de proposer toute désignation à titre temporaire en application des alinéas précédents, le pouvoir organisateur étend la charge des membres du personnel de la Haute Ecole concernée qui en ont fait la demande, conformément à l'alinéa 1er et ce dans l'ordre suivant : d'abord les membres du personnel nommés à titre définitif, ensuite les membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée.
  Cette extension de charge ne peut être accordée à un membre du personnel à l'encontre duquel une sanction disciplinaire serait encore portée à son dossier.]2

  § 2. [3 Lorsque la Haute Ecole souhaite pourvoir à un emploi qui devient vacant après la publication de l'appel visé à l'article 207, la procédure visée aux alinéas 1er, 3 et 4 du § 1er est d'application.
   Cette désignation ne peut en aucun cas donner lieu à une désignation à durée indéterminée.
   Si un membre du personnel a été désigné, en application de l'alinéa 1er durant une année académique à titre temporaire dans la même fonction et les mêmes cours à conférer, la Haute Ecole pourvoit à cet emploi, dès la deuxième année académique, dans le respect des articles 207 et 208.]3

  
Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2.
Sous-section 2. - Des fonctions de rang 2.
Art.211. De vacante betrekkingen die overeenstemmen met de ambten van rang 2 worden met voorrang toegewezen na een interne oproep bestemd voor de personeelsleden die vast benoemd zijn in een ambt van rang 1 binnen de hogeschool waar een betrekking van rang 2 te begeven is. De inrichtende macht bepaalt de modaliteiten van deze interne oproep.
Art.211. Les emplois vacants qui correspondent aux fonctions de rang 2 sont prioritairement proposés à la suite d'un appel interne aux membres du personnel nommés à titre définitif dans une fonction de rang 1 au sein de la haute école où un emploi de rang 2 est à pourvoir. Le pouvoir organisateur définit les modalités de cet appel interne.
Art.212. Na toepassing van artikel 211, publiceert de inrichtende macht in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 1 mei, een oproep tot verandering van aanstelling, uitbreiding van opdracht en mutatie, voorbehouden aan de personeelsleden die vast benoemd zijn.
Art.212. Après l'application de l'article 211, le pouvoir organisateur publie au Moniteur belge au plus tard le 1er mai un appel aux changements d'affectation, aux changements de fonctions, aux extensions de charge et aux mutations réservé aux membres du personnel nommés à titre définitif.
Art.213. De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert :
  (1° het ambt en de bij artikel 7, § 1, van het decreet van 25 juli 1996 bedoelde opdracht;)
  2° de omvang van de opdracht;
  3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;
  4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld onder 3°.
Art.213. L'appel publie au Moniteur belge précise :
  (1° la fonction et la charge visée à l'article 7, § 1, du décret du 25 juillet 1996.)
  2° le volume de la charge;
  3° les dossiers à introduire qui comprennent notamment les documents relatifs aux titres et à l'expérience utile, les mentions des publications scientifiques et les justifications d'expériences professionnelles diverses;
  4° les formes et les délais requis pour l'introduction des dossiers visés au 3°.
Art.214. De directeur-voorzitter maakt zijn voorstellen in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambten, van mutaties, van uitbreiding van opdrachten over aan het beheersorgaan van de hogeschool. Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 212.
  Het beheersorgaan van de hogeschool is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.
  [1 Het beheersorgaan maakt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de inrichtende macht.
   De inrichtende macht neemt een met redenen omklede beslissing die aan de organen voor plaatselijk overleg van de hogeschool wordt meegedeeld.]1

  
Art.214. Le directeur-président transmet ses propositions en matière de changement d'affectation, de changement de fonctions, d'extension de charge et de mutation à l'organe de gestion. A cette proposition sont joints le dossier du candidat, ainsi que l'avis du directeur de la catégorie concernée par l'emploi visé à l'article 212.
  L'organe de gestion est cependant tenu d'examiner prioritairement les demandes de changement d'affectation de membres du personnel des hautes écoles du pouvoir organisateur.
  [1 L'organe de gestion fait ensuite une proposition motivée au pouvoir organisateur.
  Le pouvoir organisateur prend une décision motivée qui est communiquée aux organes de concertation locale de la Haute Ecole. ]1

  
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk benoemd zijn.
Section 2. - Des membres du personnel désignés à titre temporaire.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Sous-section 1. - Dispositions générales.
Art.215. Elke aanstelling in een functie van rang 1 wordt schriftelijk gedaan en vermeldt tenminste
  1° de identiteit van de inrichtende macht;
  2° de identiteit van het personeelslid;
  3° [1 het uit te oefenen ambt, de kenmerken en de omvang van de opdracht, alsook de plaats(en) waar het ambt uitgeoefend zal worden]1;
  4° de begin- en einddatum van de indiensttreding;
  5° de datum waarop de aanstelling een eind neemt voor de aanstellingen van bepaalde duur;
  6 ° of de betrekking al dan niet vacant verklaard werd overeenkomstig de oproep bedoeld in artikel 207;
  7° indien de betrekking niet vacant is, de identiteit van de titularis;
  8° indien nodig de verplichtingen bedoeld in artikelen 196 en 203 evenals de elementen van onverenigbaarheid bedoeld in artikel 204.
  De inrichtende macht overhandigt aan het tijdelijk personeelslid een geschreven acte die de vermeldingen herneemt bepaald in lid 1. Bij gebrek aan geschreven document, wordt het personeelslid verondersteld aangesteld te zijn in zijn ambt, opdracht of betrekking die hij effectief vervult. Naargelang van het geval wordt hij verondersteld voor beperkte of onbeperkte duur aangesteld te zijn.
  
Art.215. Chaque désignation dans une fonction de rang 1 est faite par écrit et mentionne au moins :
  1° l'identité du pouvoir organisateur;
  2° l'identité du membre du personnel;
  3° [1 la fonction à exercer, les caractéristiques et le volume de la charge ainsi que le ou les lieux où la fonction sera exercée;]1
  4° la date d'entrée en service;
  5° la date à laquelle la désignation prend fin pour les désignations à durée déterminée;
  6° si l'emploi a été déclaré vacant, conformément à l'appel visé à l'article 207 ou non;
  7° si l'emploi n'est pas vacant, l'identité du titulaire;
  8° le cas échéant, les obligations visées aux articles 196 et 203 ainsi que les incompatibilités visées à l'article 204.
  Le pouvoir organisateur délivre au temporaire un acte écrit reprenant les mentions prévues à l'alinéa 1er. En l'absence d'écrit, le membre du personnel est réputé être désigné dans la fonction, la charge et l'emploi qu'il occupe effectivement. Il est réputé selon le cas être désigné à durée déterminée ou à durée indéterminée.
  
Art.216. Op het eind van elke activiteitsperiode, overhandigt de inrichtende macht aan het tijdelijk personeelslid een getuigschrift dat de gepresteerde diensten vermeldt per uitgeoefend ambt, met begin- en einddata, evenals de omvang van de opdracht.
Art.216. A l'issue de toute période d'activité, le pouvoir organisateur remet au membre du personnel temporaire une attestation mentionnant les services accomplis par fonction exercée, avec dates de début et de fin, ainsi que le volume de la charge.
Onderafdeling 2. - De tijdelijke personeelsleden aangesteld voor een bepaalde tijd.
Sous-section 2. - Des temporaires désignés à durée déterminée.
Art.217. § 1. Ten laatste op het eind van de examensessie in juni, wordt een verslag opgesteld, over de manier waarop het personeelslid zich van zijn taak kweet. Naargelang van het geval komt op dit verslag de melding " voldeed " of " voldeed niet " voor. Dit verslag wordt gelezen en gedateerd door de belanghebbende die er een kopie van krijgt.
  Het directiecollege maakt een verslagontwerp over aan het beheersorgaan dat het verslag opstelt.
  Indien het verslag de vermelding " voldeed " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 wordt verlengd, is hij dit verplicht voor onbepaalde duur, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet. Deze verlenging gebeurt prioritair voor elke verandering van aanstelling, van ambt, voor elke mutatie [3 ...]3.
  Wanneer het directiecollege, na voorafgaandelijk het personeelslid verhoord te hebben aan het beheersorgaan geen verslag heeft voorgesteld dat de vermelding " voldeed " draagt, moet het personeelslid verhoren alvorens zijn definitief verslag over te maken aan de inrichtende macht. Bij dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de actieve of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van het officieel gesubsidieerd onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid het verslag weigert goed te keuren of zich niet aanbiedt voor het verhoor.
  Indien het verslag de vermelding " voldeed gedeeltelijk " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt verlengd, is dit verplicht tijdelijk, en voor bepaalde duur, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 1 van hetzelfde decreet. Indien de te begeven betrekking nog steeds openstaat bij het begin van het academiejaar, dan gebeurt de aanstelling opnieuw prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, of van elke mutatie [3 ...]3.
  [1 Wanneer het verslag de vermelding " niet voldeed " draagt, kan het, binnen de vijf werkdagen volgend op de datum waarop het verslag hem wordt voorgelegd, een schriftelijke klacht indienen bij de directeur-voorzitter, die ze onmiddellijk aan de raad van beroep overzendt. Deze brengt zijn advies uit binnen een termijn van hoogstens één maand vanaf de datum van ontvangst van de klacht. Het bestuur van de hogeschool neemt de beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van het advies van de raad van beroep. De oorspronkelijke beslissing wordt behouden of gewijzigd. Als de beslissing wordt behouden, kan het bestuur van de hogeschool geenszins de aanstelling verlengen.]1
  Indien er geen verslag werd opgesteld, wordt het personeelslid verondersteld een verslag te hebben bekomen met de vermelding " voldeed ".
  § 2. Indien het personeelslid het voorwerp uitmaakte van een verslag met de vermelding " voldeed gedeeltelijk " en dat hij opnieuw werd aangesteld voor ten hoogste een academiejaar, kan het beheersorgaan van de hogeschool slechts kiezen uit twee evaluatiemogelijkheden : een verslag dat de vermelding " voldeed " draagt of een verslag met de vermelding " voldeed niet ".
  [2 § 3. Het verslagmodel wordt bepaald door de centrale paritaire commissie bedoeld bij artikel 247, eerste lid, 1°.]2
  
Art.217. § 1er. Au plus tard à l'issue de la session d'examens de juin, un rapport est établi sur la manière dont le membre du personnel s'est acquitté de sa tâche. Le rapport porte selon le cas une des mentions suivantes : " a satisfait ", " a satisfait partiellement ", " n'a pas satisfait ". Ce rapport est visé et daté par l'intéressé qui en reçoit copie.
  Le Collège de direction transmet une proposition de rapport à l'organe de gestion qui établit le rapport.
  Si le rapport porte la mention " a satisfait " et que le membre du personnel qui occupait un emploi, tel que visé à l'article 8 du décret du 25 juillet 1996, est reconduit, il l'est obligatoirement à durée indéterminée dans le respect de l'article 10, alinéa 3, du même décret. Cette reconduction se fait prioritairement à tout changement d'affectation, de fonction, à toute mutation [3 ...]3.
  Lorsque le Collège de direction, après avoir préalablement entendu le membre du personnel concerné, n'a pas proposé à l'organe de gestion un rapport portant la mention " a satisfait ", l'organe de gestion peut entendre le membre du personnel avant de transmettre le rapport au pouvoir organisateur. Lors de cette audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou retraités de l'enseignement officiel subventionné ou par un représentant d'une organisation syndicale représentative, au sens de la loi du 19 décembre 1974 et de l'arrêté royal du 28 septembre 1984. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel refuse de viser le rapport ou ne se présente pas à l'audition.
  Si le rapport porte la mention " a satisfait partiellement " et que le membre du personnel qui occupait un emploi, tel que visé à l'article 8 du décret du 25 juillet 1996, est reconduit, il l'est obligatoirement à titre de temporaire à durée déterminée dans le respect de l'article 10, alinéa 1er, du même décret. Lorsque l'emploi considéré reste vacant en début d'année académique, la reconduction pour une année académique maximum se fait prioritairement à tout changement d'affectation, de fonction, à toute mutation [3 ...]3.
  [1 Lorsque le rapport porte la mention " n'a pas satisfait ", le membre du personnel peut, dans les cinq jours ouvrables suivant la date à laquelle le rapport lui est présenté, introduire une réclamation écrite au Directeur-président qui la fait parvenir aussitôt à la chambre de recours. Celle-ci donne son avis dans un délai maximum d'un mois à partir de la date de réception de la réclamation. Les autorités de la haute école prennent la décision dans le délai d'un mois à partir de la réception de l'avis de la chambre de recours. La décision initiale est maintenue ou transformée. Si la décision est maintenue, les autorités de la haute école ne peuvent en aucun cas reconduire la désignation.]1
  En cas d'absence de rapport, le membre du personnel est réputé avoir obtenu un rapport portant la mention " a satisfait ".
  § 2. Lorsque le membre du personnel a fait l'objet d'un rapport portant la mention " a satisfait partiellement " et qu'il a été reconduit pour une année académique maximum, il n'existe pour l'organe de gestion que deux possibilités d'évaluation : un rapport portant la mention " a satisfait " ou un rapport portant la mention " n'a pas satisfait ".
  [2 § 3. Le modèle de rapport est fixé par la commission paritaire centrale visée à l'article 247, alinéa 1, 1°.]2
  
Onderafdeling 3. - Tijdelijke personeelsleden aangesteld voor onbepaalde tijd.
Sous-section 3. - Des temporaires désignés à durée indéterminée.
Art.218. De inrichtende macht stelt de leden van het onderwijzend personeel aan, tijdelijk voor onbepaalde duur bij het begin van het academiejaar, op voorstel van de inrichtende macht van de hogeschool.
Art.218. Au début de l'année académique, les membres du personnel sont désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée par le pouvoir organisateur sur proposition de l'organe de gestion.
Afdeling 3. - (De vaste benoeming, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtverlies, de overplaatsing en de opdrachtuitbreiding.)
Section 3. - (De la nomination à titre définitif, de la disponibilité par défaut d'emploi, de la perte partielle de charge, de la mutation et de l'extension de charge.)
Onderafdeling 1. - De definitieve benoeming.
Sous-section 1. - De la nomination à titre définitif.
Art.219. De inrichtende macht kan een personeelslid vast benoemen voor een vacante betrekking overeenkomstig de bepalingen van artikel 12 van het decreet van 25 juli 1996.
  De inrichtende macht verleent een benoeming in vast verband aan het tijdelijk personeelslid dat voor het betrokken ambt en de te begeven cursussen, de grootste anciënniteit telt, zoals [2 opgenomen in de rangschikking bedoeld in artikel 223, § 2]2.
  Het personeelslid mag drie jaar anciënniteit valoriseren die hij verwierf als vastbenoemde [1 in een ambt van onderwijzend personeelslid binnen]1 dezelfde inrichtende macht voor de berekening van de in lid 2 bedoelde dienstanciënniteit.
  
Art.219. Le pouvoir organisateur peut nommer un membre du personnel à titre définitif dans un emploi vacant dans le respect des dispositions de l'article 12 du décret du 25 juillet 1996.
  Le pouvoir organisateur nomme à titre définitif le temporaire qui compte, pour la fonction considérée et les cours à conférer, la plus grande ancienneté de service, telle que [2 reprise dans le classement visé à l'article 223, § 2]2.
  Le membre du personnel peut valoriser trois années d'ancienneté de service acquise à titre définitif dans [1 une fonction enseignante au sein]1 du même pouvoir organisateur pour le calcul de l'ancienneté de service visée à l'alinéa 2.
  
Onderafdeling 2. - De terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking en gedeeltelijk opdrachtsverlies.
Sous-section 2. - De la disponibilité par défaut d'emploi et de la perte partielle de charge.
Art.220. (§ 1.) Een personeelslid dat definitief benoemd werd in een hoofdambt wordt door de inrichtende macht slechts in toestand van terbeschikkingstelling geplaatst wegens ontstentenis van betrekking of een gedeeltelijk opdrachtsverlies nadat ze een einde stelde, in de hierna volgende orde aan de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en dezelfde cursussen doceren :
  1° in een nevenambt in de hogeschool;
  2° als tijdelijke voor een bepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren;
  3° als tijdelijke voor onbepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren;
  (§ 2.) Wanneer een personeelslid zich in toestand van terbeschikkingstelling bevindt, of in gedeeltelijk opdrachtsverlies, wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtsverlies en indien de uren van hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen vrijkomen, dan moet de inrichtende macht ze prioritair toewijzen aan dit personeelslid vooraleer over te gaan tot een verklaring van vacature zoals bepaald in artikel 207 of tot een interne oproep bepaald in artikel 211.
  (Wanneer een personeelslid met een gedeeltelijk opdrachtverlies zich kandidaat stelt voor een vacante betrekking in het ambt waarin het vast benoemd werd, maar voor andere te begeven cursussen waarvoor hij houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs ofwel waarvoor het een beroeps- of wetenschappelijke bekendheid heeft verkregen, en wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 207 hem wordt toegekend, wordt het personeelslid onmiddellijk titularis van deze definitief te begeven cursussen.)
Art.220. (§ 1.) Un membre du personnel nommé à titre définitif dans une fonction principale n'est placé en disponibilité par défaut d'emploi ou en perte partielle de charge par le pouvoir organisateur qu'après qu'il a été mis fin, dans l'ordre établi ci-après, aux services des membres du personnel qui exercent la même fonction et dispensent les mêmes cours :
  1° à titre accessoire dans la haute école;
  2° à titre temporaire à durée déterminée, dans la haute école et dans le respect de leur ancienneté de service;
  3° à titre temporaire à durée indéterminée dans la haute école et dans le respect de leur ancienneté de service.
  (§ 2.) Lorsqu'un membre du personnel est en disponibilité par défaut d'emploi ou en perte partielle de charge et que des heures de la même fonction et des mêmes cours à conférer deviennent vacantes, le pouvoir organisateur doit prioritairement les attribuer à ce membre du personnel avant de procéder à la déclaration de vacance, telle que prévue à l'article 207, ou de procéder à l'appel interne, tel que prévu à l'article 211.
  (Lorsqu'un membre du personnel en perte partielle de charge pose sa candidature à un emploi vacant de la fonction à laquelle il a été nommé à titre définitif, mais pour d'autres cours à conférer pour lesquels il possède un titre requis ou bien pour lesquels il a obtenu une notoriété professionnelle ou scientifique et que l'emploi visé à l'article 207 lui est attribué, le membre du personnel devient immédiatement titulaire de ces cours à conférer à titre définitif.)
Art.221. Verliest zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht in het betrokken ambt en de te begeven cursussen, het personeelslid dat definitief benoemd werd en dat het minste aantal dienstjaren telt.
  Het personeelslid mag maximum drie jaar anciënniteit valoriseren die hij verwierf als vastbenoemde [1 in een onderwijsinrichting]1 behorend tot dezelfde inrichtende macht voor de berekening van de anciënniteit in de dienst in lid 1 bedoeld.
  
Art.221. Perd son emploi ou partie de sa charge dans la fonction considérée et les cours à conférer, le membre du personnel nommé à titre définitif qui compte la plus petite ancienneté de service.
  Le membre du personnel peut valoriser dix années d'ancienneté de service maximum acquise à titre définitif [1 dans un établissement d'enseignement]1 du même pouvoir organisateur pour le calcul de l'ancienneté de service visée à l'alinéa 1er.
  
Art.222. In geval van een gelijke anciënniteit in dienstjaren, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht.
Art.222. En cas d'égalité d'ancienneté de service, perd son emploi ou partie de sa charge le membre du personnel le plus jeune.
Art.223. [3 § 1.]3 (De anciënniteit in de dienst bedoeld [3 in de artikelen 219, 220, § 1, 221 en 222 wordt berekend op het geheel van de diensten gepresteerd in een ambt bedoeld in artikel 5 van het decreet van 25 juli 1996 en ongeacht de cursus die toegekend moet worden, op de volgende manier :]3
  1° alle effectieve diensten gepresteerd in tijdelijk verband in een hogeschool van de inrichtende macht, worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit gelijk aan het aantal dagen geteld van het begin tot het eind van de gepresteerde diensten;
  2° [2 de effectieve diensten verricht in vast verband in een hogeschool van een inrichtende macht van hetzelfde net, in een ambt met volledige prestaties, ten belope van drie jaar maximum, worden geteld per kalendermaand; indien ze geen volledige maand beslaan, komen ze niet in aanmerking;]2
  [1 2°bis de diensten gepresteerd door de niet statutaire personeelsleden aangesteld in het kader van de overeenkomsten genomen bij toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, en overeenkomstig het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, alsook de personeelsleden aangeworven ten laste van de hogeschool of de inrichtende macht, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5, en dat die personeelsleden houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven; voor de eerste 1200 dagen, wordt op ze een verminderingscoëfficiënt van 0,3 toegepast;
   2°ter de diensten gepresteerd door de personeelsleden aangeworven overeenkomstig artikel 12 van het programma-decreet van 21 december 2004 houdende diverse maatregelen inzake de begrotingsfondsen, het " Fonds Ecureuil " van de Franse Gemeenschap en de schuldafbouw, de universitaire instellingen, de Hogescholen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, het onderwijs en het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, of overeenkomstig artikel 23 van het programmadecreet van 16 december 2005 houdende verschillende maatregelen betreffende de internaten, de psychisch-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, de wijze van berekening van de werkingssubsidies in het gewoon kleuteronderwijs, de positieve discriminatie, de universitaire instellingen, de hogescholen en de sociale subsidies, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5 van het voormelde decreet van 25 juli 1996 en dat die personeelsleden houder zijn van het bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven;]1

  3° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties die ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het volledige ambt, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties;
  4° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat dit aantal uren niet omvat, wordt met de helft verminderd;
  5° dertig dagen vormen een maand;
  6° de duur van de effectieve diensten gepresteerd in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties die tegelijkertijd uitgeoefend worden, mag nooit de duur overschrijden van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;
  7° de duur van de effectieve diensten gepresteerd door een personeelslid mag nooit de twaalf maanden overschrijden voor een kalenderjaar.
  (8° het bevallingsverlof en het opvangverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden worden de verlofdagen slechts in aanmerking genomen gedurende de aanstellingsperiode.)
  [3 § 2. Elk jaar, op 15 januari, wordt de rangschikking van de personeelsleden op de aanplakborden bekendgemaakt door de academische overheden van de Hogeschool en wordt door hen bezorgd aan de plaatselijke overlegorganen. Deze rangschikking wordt opgesteld op basis van de dienstanciënniteit verworven de laatste dag van het kalenderjaar inbegrepen en berekend overeenkomstig § 1 of, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 223bis.
   Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen na de bekendmaking van de rangschikking om een beroep hiertegen per aangetekende brief bij de academische overheden van de Hogeschool in te dienen. Deze overheden delen hun beslissing mee binnen de drie werkdagen na de indiening van het beroep.]3

  
Art.223. [3 § 1.]3 (L'ancienneté de service visée [3 aux articles 219, 220, § 1er, 221 et 222 est calculée sur la totalité des services rendus, dans une fonction visée à l'article 5 du décret du 25 juillet 1996 précité et quel que soit le cours à conférer, de la manière suivante :]3
  1° tous les services effectifs rendus à titre temporaire dans les hautes écoles du pouvoir organisateur interviennent pour une ancienneté égale au nombre de jours comptés du début à la fin des services prestés;
  2° [2 les services effectifs rendus à titre définitif, à concurrence de trois ans maximum, dans une Haute Ecole d'un pouvoir organisateur du même réseau, dans une fonction à prestations complètes, se comptent par mois du calendrier, ceux qui ne couvrent pas tout le mois étant négligés;]2
  [1 2°bis les services rendus par les membres du personnel non statutaire désignés dans le cadre des conventions prises en application de l'article 18 du décret de la Région wallonne du 25 avril 2002 relatif aux aides visant à favoriser l'engagement de demandeurs d'emploi inoccupés par les pouvoirs locaux, régionaux et communautaires, et par certains employeurs du secteur non-marchand, de l'enseignement et du secteur marchand, et par l'arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 28 novembre 2002 relatif au régime des contractuels subventionnés, ainsi que les membres du personnel recrutés à charge de la Haute Ecole ou du pouvoir organisateur, à condition que ces services aient été rendus dans une fonction identique à une fonction visée à l'article 5, et que ces membres du personnel soient porteurs du titre requis visé à une annexe du décret du 8 février 1999 précité, sont assimilés aux services visés au 1° ci-dessus; en ce qui concerne les 1200 premiers jours, il leur est appliqué un coefficient réducteur de 0,3;
   2°ter les services rendus par les membres du personnel recrutés conformément à l'article 12 du décret-programme du 21 décembre 2004 portant diverses mesures concernant les Fonds budgétaires, le Fonds écureuil de la Communauté française et le désendettement, les institutions universitaires, les Hautes écoles, les internats, les centres psycho-médico-sociaux, les bâtiments scolaires, l'enseignement et le statut des membres du personnel administratif, du personnel de maîtrise, gens de métier et de service des établissements d'enseignement organisé par la Communauté française, ou conformément à l'article 23 du décret-programme du 16 décembre 2005 portant diverses mesures concernant les internats, les centres psycho-médico-sociaux, les bâtiments scolaires, le mode de calcul des subventions de fonctionnement dans l'enseignement maternel ordinaire, les discriminations positives, les institutions universitaires, les Hautes écoles et les subsides sociaux, à condition que ces services aient été rendus dans une fonction identique à une fonction visée à l'article 5 du décret du 25 juillet 1996 précité et que ces membres du personnel soient porteurs du titre requis visé à une annexe du décret du 8 février 1999 précité, sont assimilés aux services visés au 1° ci-dessus.]1

  3° les services effectifs rendus dans une fonction à prestations incomplètes, comportant au moins la moitié du nombre d'heures requis de la fonction à prestations complètes sont pris en considération au même titre que les services rendus dans une fonction à prestations complètes;
  4° le nombre de jours acquis dans une fonction à prestations incomplètes qui ne comportent pas ce nombre d'heures est réduit de moitié;
  5° trente jours forment un mois;
  6° la durée des services effectifs rendus dans deux ou plusieurs fonctions à prestations complètes ou incomplètes exercées simultanément ne peut jamais dépasser la durée des services rendus dans une fonction à prestations complètes exercée pendant la même période;
  7° la durée des services effectifs rendus que compte le membre du personnel ne peut jamais dépasser douze mois pour une année civile.
  (8° les congés de maternité, d'accueil en vue de l'adoption et de la tutelle officieuse sont pris en considération pour le calcul de l'ancienneté de service. Pour les membres du personnel désignés à titre temporaire, les jours de congé ne sont pris en compte que pendant la période de désignation.)
  [3 § 2. Chaque année, au 15 janvier, le classement des membres du personnel est affiché aux valves par les autorités académiques de la haute école et transmis par celles-ci aux organes de concertation locale. Ce classement est établi sur base de l'ancienneté de service acquise au dernier jour de l'année civile inclus et calculée conformément au § 1er ou, s'il échet, conformément à l'article 223 bis.
   Le membre du personnel dispose d'un délai de 5 jours ouvrables à compter de la publication du classement pour introduire un recours contre celui-ci par lettre recommandée auprès des autorités académiques de la haute école. Ces dernières notifient leur décision dans les trois jours ouvrables suivant l'introduction du recours.]3

  
Art. 223bis. <INGEVOEGD bij DFG 2001-12-20/65, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2002> In afwijking van artikel 223 wordt de in artikelen 219, 220, eerste lid, 221 en 222 bedoelde dienstanciënniteit van de personeelsleden die ambten hebben vervuld in de hogescholen vóór 1 september 1997 en tijdens het academiejaar 1997-1998, berekend, voor het deel voorafgaand aan 1 september 1997, overeenkomstig artikel 34 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs en artikel 7 van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en kunstonderwijs.
Art. 223bis. Par dérogation à l'article 223, l'ancienneté de service, visée aux articles 219, 220, alinéa 1er, 221 et 222, des membres du personnel ayant exercé des fonctions dans les hautes écoles avant le 1er septembre 1997 et au cours de l'année académique 1997-1998, est calculée, pour sa partie antérieure au 1er septembre 1997, conformément à l'article 34 du décret du 6 juin 1994 fixant le statut des membres du personnel subsidié de l'enseignement officiel subventionné et à l'article 7 de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 28 août 1995 réglementant la mise en disponibilité par défaut d'emploi, la réaffectation et l'octroi d'une subvention-traitement d'attente dans les enseignements secondaire ordinaire et spécial, et artistique officiels subventionnés.
Onderafdeling 3. - De mutatie.
Sous-section 3. - De la mutation.
Art.224. De inrichtende macht die een vacante betrekking te vervullen heeft, kan een mutatie verlenen aan een personeelslid dat dit aanvraagt, in antwoord op de oproepen bedoeld in de artikelen 207 en 212.
  Op het eind van een academiejaar in de nieuwe hogeschool, stelt het beheersorgaan van de hogeschool aan de inrichtende macht voor, het personeelslid dat een voorlopige mutatie verkreeg, definitief aan te stellen. In het tegengestelde geval, wordt het personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij aangesteld was vóór hij zijn mutatie aanvroeg.
  De voorlopige mutatie kan echter slechts gebeuren worden met het akkoord volgens het geval van de inrichtende machten of van de beheersorganen van beide betrokken hogescholen.
Art.224. Le pouvoir organisateur qui a un emploi vacant à conférer peut accorder la mutation à un membre du personnel qui le demande, en réponse aux appels vises aux articles 207 et 212.
  A l'issue d'une année académique dans la nouvelle haute école, l'organe de gestion propose au pouvoir organisateur de nommer à titre définitif le membre du personnel qui avait obtenu une mutation provisoire. Dans le cas contraire, le membre du personnel réintègre la haute école où il était affecté avant de solliciter sa mutation.
  La mutation provisoire ne peut toutefois se faire qu'avec l'accord selon le cas, des pouvoirs organisateurs ou des organes de gestion des deux hautes écoles concernées.
Onderafdeling 4. - De opdrachtuitbreiding.
Sous-section 4. - De l'extension de charge.
Art. 224bis. <INGEVOEGD bij DFG 1999-02-08/41, art. 37; Inwerkingtreding : 01-02-1999> Met inachtneming van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996, wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 207 toegekend is bij uitbreiding van de opdracht in hetzelfde ambt en in dezelfde te begeven cursussen waarvoor het personeelslid over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt, geschiedt deze opdrachtuitbreiding, naargelang het geval, onmiddellijk in vast verband of als tijdelijke voor onbepaalde tijd.
Art. 224bis. Dans le respect de l'article 31 du décret du 9 septembre 1996, lorsque l'emploi visé à l'article 207 est attribué par extension de charge dans la même fonction et les mêmes cours à conférer, ou bien dans la même fonction et d'autres cours à conférer pour lesquels le membre du personnel possède un titre requis, cette extension de charge se fait, selon le cas, immédiatement à titre définitif ou au titre de temporaire à durée indéterminée.
Afdeling 4. - De overname van een hogeschool door een andere inrichtende macht.
Section 4. - De la reprise d'une haute école d'un autre pouvoir organisateur.
Art.225. § 1. In geval van overname door een inrichtende macht, van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool van dezelfde aard, ingericht door de Franse Gemeenschap, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
  1° de personeelsleden die definitief benoemd zijn in een ambt van rang 1 of rang 2 en in actieve dienst zijn op het ogenblik van de overname, verwerven ambtshalve de hoedanigheid van definitief personeelslid in de overeenstemmende ambten binnen de overnemende inrichtende macht;
  2° de personeelsleden die op het ogenblik van de overname een electief ambt uitoefenen, worden definitief benoemd in het ambt van rang 1 of rang 2 waarin zij definitief benoemd werden vóór zij hun mandaat als [1 ...]1 directeur of directeur-voorzitter uitoefenden;
  3° de effectieve diensten gepresteerd vóór de overname, door de personeelsleden bedoeld in 1° en 2° worden gelijkgesteld met effectieve diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van de inrichtende macht die overneemt.
  De overeenkomst voor overname af te sluiten tussen de betrokken inrichtende machten mag aanvullende regels vastleggen, naast de hierboven vermelde bepalingen en indien vereist voorwaarden van overname bepalen voor de personeelsleden die tijdelijk werden aangesteld. Deze aanvullende regels worden voorbereid binnen de plaatselijke paritaire commissie waar de overnemende inrichtende macht van afhangt.
  § 2. De voorwaarden voor overname door een inrichtende macht van het officieel gesubsidieerd onderwijs van een hogeschool, of van een gedeelte van een vrije gesubsidieerde hogeschool, overeenkomstig het [2 decreet van 21 februari 2019]2 zullen vastgelegd worden door de termen van een overeenkomst die af te sluiten is door de betrokken inrichtende machten. De voornoemde regels zullen voorbereid worden binnen de plaatselijke paritaire commissie van de inrichtende macht die overneemt.
  
Art.225. § 1er. En cas de reprise par un pouvoir organisateur de l'enseignement officiel subventionné d'une haute école ou d'une partie d'une haute école organisée par la Communauté française ou par un autre pouvoir public, les dispositions suivantes sont d'application :
  1° les membres du personnel nommés à titre définitif dans une fonction de rang 1 et de rang 2 et en fonction au moment de la reprise acquièrent d'office la qualité de membre du personnel définitif dans les fonctions correspondantes au sein du pouvoir organisateur qui reprend;
  2° les membres du personnel qui, au moment de la reprise, exercent une fonction élective, sont nommes à titre définitif à la fonction de rang 1 ou de rang 2 à laquelle ils ont été nommés à titre définitif avant d'exercer leur mandat de directeur [1 ...]1 ou de directeur-président;
  3° les services effectifs rendus avant la reprise par les membres du personnel visés aux 1° et 2° sont assimilés à des services effectifs rendus en qualité de membre du personnel du pouvoir organisateur qui reprend.
  La convention de reprise à conclure entre les pouvoirs organisateurs concernés peut fixer des règles complémentaires aux dispositions énoncées ci-dessus et préciser, s'il échet, des conditions de reprise pour les membres du personnel désignés à titre temporaire. Ces règles complémentaires seront préparées au sein de la commission paritaire locale relevant du pouvoir organisateur qui reprend.
  § 2. Les conditions de reprise par un pouvoir organisateur de l'enseignement officiel subventionné d'une haute école ou d'une partie de haute école libre subventionnée, conformément au [2 décret du 21 février 2019]2 seront fixées aux termes d'une convention à conclure entre les pouvoirs organisateurs concernés. Les règles précitées seront préparées au sein de la commission paritaire locale du pouvoir organisateur qui reprend.
  
HOOFDSTUK III. - De administratieve standen.
CHAPITRE III. - Des positions administratives.
Art.226. Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een weddetoelage en op de bevordering tot en hogere wedde.
  Hij kan zijn hoedanigheden laten gelden ten behoeve van een benoeming in een ambt van rang 1 van rang 2 of voor het uitoefenen van een electief ambt.
  Het personeelslid krijgt verlof van de inrichtende macht volgens dezelfde voorwaarden als die geldend in de hogescholen van de Franse Gemeenschap.
  Elk verlof dat een beslissing van de Regering vereist om van de bezoldiging in de hogescholen te kunnen genieten, moet door de inrichtende macht aan de goedkeuring van dezelfde overheid voorgelegd worden.
Art.226. Le membre du personnel en activité de service a droit à une subvention-traitement et à l'avancement de traitement dans les mêmes conditions que dans les hautes écoles de la Communauté française.
  Il peut faire valoir ses titres à une nomination à une fonction de rang 1, de rang 2 ou pour l'exercice d'une fonction élective.
  Le membre du personnel obtient un congé du pouvoir organisateur, dans les mêmes conditions que dans les hautes écoles de la Communauté française.
  Tout congé pour lequel une décision du Gouvernement est nécessaire pour pouvoir bénéficier du traitement dans les hautes écoles de la Communauté française, est soumis par le pouvoir organisateur à l'approbation de la même autorité.
HOOFDSTUK IV. - Het disciplinair regime.
CHAPITRE IV. - Du régime disciplinaire.
Afdeling 1. - De disciplinaire sancties.
Section I. - Des sanctions disciplinaires.
Art.227. De hiërarchie van de disciplinaire sancties die aan de personeelsleden die vast benoemd zijn, opgelegd kunnen worden, is de volgende :
  1° de aanmaning;
  2° de berisping;
  3° de afhouding op de wedde;
  4° de schorsing per disciplinaire maatregel;
  5° de degradatie;
  6° het plaatsen in disciplinaire inactiviteit;
  7° [1 het ontslag bij tuchtmaatregel.]1
  8° de ontheffing.
  
Art.227. La hiérarchie des sanctions disciplinaires qui peuvent être infligées aux membres du personnel nommés à titre définitif est la suivante :
  1° le rappel à l'ordre;
  2° le blâme;
  3° la retenue sur traitement;
  4° la suspension par mesure disciplinaire;
  5° la rétrogradation;
  6° la mise en non-activité disciplinaire;
  7° [1 la démission disciplinaire; ]1
  8° la révocation.
  
Art.228. § 1. Behalve de bijzonderheden aangebracht door dit artikel, worden de disciplinaire sancties uitgesproken door de overheid die de macht tot benoeming uitoefent.
  In de hogescholen die afhangen van het gemeentelijk onderwijs, heeft het college van burgemeester en schepenen de macht om de volgende sancties uit te spreken : de aanmaning, de berisping, de afhouding op de wedde, en de schorsing per disciplinaire maatregel die de duur van een maand niet mag overschrijden.
  In de hogescholen die afhangen van het provinciaal onderwijs, heeft de bestendige deputatie de macht om dezelfde sancties uit te spreken.
  § 2. Voorafgaandelijk deelt dezelfde overheid een voorstel voor disciplinaire sanctie mede aan het personeelslid.
  Binnen een termijn van twintig dagen vanaf de dag van de kennisgeving, kan het personeelslid een verhaal indienen tegen het voorstel voor disciplinaire actie bij de raad van beroep bedoeld in artikel 240.
  Het verhaal schort de procedure op.
  Behalve in het geval van strafrechtelijke vervolgingen, geeft de raad van beroep een gemotiveerd advies binnen de negentig dagen die volgen op de ontvangst van het verhaal ingediend door het personeelslid.
  § 3. De beslissing wordt genomen door de overheid die gemachtigd is om de sanctie uit te spreken binnen de maand die volgt op de ontvangst van het advies.
  Ze maakt melding van het gemotiveerd advies van de raad van beroep. Ze moet zelf gemotiveerd worden indien ze ofwel afwijkt van het advies, ofwel van de motivatie ervan.
  De autoriteit deelt haar beslissing mede aan de raad van beroep en aan de aanvrager.
  Indien zij verzuimt zich binnen de voorgeschreven termijn uit te spreken, dan wordt de beslissing als overeenkomstig met het advies beschouwd.
Art.228. § 1er. Sauf les précisions apportées par le présent article, les sanctions disciplinaires sont prononcées par l'autorité qui exerce le pouvoir de nomination.
  Dans les hautes écoles relevant de l'enseignement communal, le Collège des bourgmestre et échevins a le pouvoir de prononcer les sanctions suivantes : le rappel à l'ordre, le blâme, la retenue sur traitement et la suspension par mesure disciplinaire pour une durée qui ne pourra excéder un mois.
  Dans les hautes écoles relevant de l'enseignement provincial, la Députation permanente a le pouvoir de prononcer les mêmes sanctions.
  § 2. Préalablement, les mêmes autorités notifient une proposition de sanction disciplinaire au membre du personnel.
  Dans un délai de vingt jours à dater de la notification, le membre du personnel peut exercer un recours contre la proposition de sanction disciplinaire auprès de la chambre de recours visée à l'article 240.
  Le recours suspend la procédure.
  Sauf dans les cas de poursuites pénales, la chambre de recours donne un avis motivé dans les nonante jours qui suivent la réception du recours introduit par le membre du personnel.
  § 3. La décision est prise par l'autorité habilitée à prononcer la sanction dans le mois qui suit la réception de l'avis.
  Elle reproduit l'avis motivé de la chambre de recours. Elle est, elle-même, motivée si elle s'écarte soit de l'avis, soit de la motivation de celui-ci.
  L'autorité notifie sa décision à la chambre de recours et au requérant.
  Si elle omet de se prononcer dans le délai requis, la décision est réputée conforme à l'avis.
Art.229. De afhouding op de bezoldiging wordt gedurende ten minste een maand en ten hoogste drie maand toegepast. Ze mag een vijfde van de laatste brutowedde of- wachtwedde niet overschrijden.
Art.229. La retenue sur traitement est appliquée pendant un mois au moins et trois mois au plus. Elle ne peut excéder un cinquième du dernier traitement brut d'activité ou d'attente.
Art.230. De schorsing per disciplinaire maatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste een jaar.
  Het personeelslid wordt uit zijn functie verwijderd en geniet van de helft van zijn laatste brutowedde of- wachtwedde.
Art.230. La suspension par mesure disciplinaire est prononcée pour un an au maximum.
  L'intéressé est écarté de ses fonctions et bénéficie de la moitié de son traitement brut d'activité ou d'attente.
Art.231. De terugstelling in rang brengt de toekenning mee van de weddeschalen die overeenstemmen met de wedde van het nieuwe ambt van het personeelslid aan wie deze sanctie werd opgelegd.
Art.231. La rétrogradation entraîne l'attribution de l'échelle de traitement correspondant à la nouvelle fonction du membre du personnel qui s'est vu infliger cette sanction.
Art.232. De plaatsing in disciplinaire inactiviteit mag niet korter zijn dan een jaar en niet langer dan vijf jaar.
  Het personeelslid wordt uit zijn functie verwijderd en geniet tijdens de eerste twee jaren van een wachtwedde die gelijk is aan de helft van een bezoldiging in actieve dienst. Zonder ooit dit laatste bedrag te mogen overschrijden, wordt de tijdelijke bezoldiging vervolgens bepaald a rato van het pensioen dat de betrokkene zou krijgen indien hij vervroegd met pensioen ging.
  Nadat hij de helft van de sanctie ondergaan heeft, kan het personeelslid vragen om weer opgenomen te worden in het onderwijs.
Art.232. La durée de mise en non-activité disciplinaire ne peut être inférieure à un an, ni dépasser cinq ans.
  Le membre du personnel est écarté de ses fonctions et bénéficie pendant les deux premières années d'un traitement d'attente égal à la moitié du traitement d'activité. Sans jamais pouvoir dépasser ce montant, le traitement d'attente est, ensuite, fixé au taux de la pension que l'intéressé obtiendrait s'il était admis prématurément à la retraite.
  Après avoir subi la moitié de sa sanction, le membre du personnel peut demander sa réintégration dans l'enseignement.
Art.233. De afhouding op een wachtwedde of het toekennen van een wachtwedde mag niet als gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid teruggebracht zou worden naar een wedde die lager ligt dan de werkloosheidsuitkeringen waar het personeelslid recht zou op hebben indien hij zou genieten van het sociale zekerheidsregime van de loontrekkenden.
Art.233. La retenue sur traitement d'attente ou l'attribution d'un traitement d'attente ne peut avoir pour conséquence que le traitement du membre du personnel soit ramené à un montant inférieur au montant des allocations de chômage auxquelles le membre du personnel aurait droit s'il bénéficiait du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés.
Art.234. Geen enkele sanctie mag uitgesproken worden zonder dat het personeelslid voorafgaandelijk verhoord of ondervraagd werd.
  Tijdens het verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een verdediger gekozen onder het personeel van het officieel gesubsidieerd onderwijs, in actieve dienst of met pensioen, of nog door een afgevaardigde van een representatieve syndicale organisatie, in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.
Art.234. Aucune sanction ne peut être prononcée sans que le membre du personnel ait été, au préalable, entendu ou interpellé.
  Au cours de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel de l'enseignement officiel subventionné, en service ou retraité, ou encore par un délégué d'une organisation syndicale représentative, au sens de la loi du 19 décembre 1974 et de l'arrêté royal du 28 septembre 1984.
Art.235. De disciplinaire procedure mag slechts betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld in de loop van het jaar dat de datum voorafgaat waarop met de procedure een aanvang wordt genomen.
  In het geval van een strafrechtelijke actie, moet de disciplinaire procedure aangevangen worden binnen de zes maand van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de overheid die ertoe geroepen is de disciplinaire sanctie voor te stellen.
Art.235. La procédure disciplinaire ne peut se rapporter qu'à des faits qui ont été constatés dans l'année précédant la date à laquelle la procédure est entamée.
  En cas d'action pénale, la procédure disciplinaire doit être entamée dans les six mois de la prise de connaissance de la décision judiciaire définitive par l'autorité qui est appelée à proposer la sanction disciplinaire.
Art.236. Geen enkele sanctie mag een uitwerking hebben op de periode die haar uitspraak voorafgaat.
Art.236. Aucune sanction ne peut produire d'effet pour la période qui précède son prononcé.
Art.237. De disciplinaire actie toegepast op een personeelslid heeft de verwijdering uit zijn ambt van de betrokkene slechts tot gevolg vanaf de kennisgeving van de disciplinaire sanctie, ongeacht of een verhaal al dan niet werd ingediend door de betrokkene.
Art.237. L'action disciplinaire engagée à l'égard d'un membre du personnel n'entraîne l'éloignement de l'intéressé de ses fonctions qu'à partir de la notification de la décision disciplinaire, qu'il y ait eu recours ou non introduit par l'intéressé.
Art.238. De strafrechtelijke actie in verband met de feiten die het voorwerp uitmaken van een disciplinaire procedure schort de disciplinaire procedure en de disciplinaire uitspraak op behalve in het geval van een duidelijk vastgesteld feit of indien de vastgestelde feiten verbonden aan de beroepsactiviteiten, door het personeelslid erkend werden.
  Welke ook de uitslag van de strafrechtelijke actie moge zijn, de administratieve macht oordeelt over de toepassing van de disciplinaire sancties.
  De overheid die voor tuchtmaatregelen zorgt, is echter in deze beoordeling gebonden door de werkelijkheid van de feiten definitief vastgesteld door de strafrechtelijke beslissing.
Art.238. L'action pénale relative aux faits qui font l'objet d'une procédure disciplinaire est suspensive de la procédure et du prononcé disciplinaire, sauf dans le cas de flagrant délit ou si les faits établis, liés à l'activité professionnelle, sont reconnus par le membre du personnel.
  Quel que soit le résultat de l'action pénale, l'autorité administrative reste juge de l'application des sanctions disciplinaires.
  Toutefois, l'autorité disciplinaire est, dans cette appréciation, liée par la matérialité des faits définitivement établie par la décision pénale.
Afdeling 2. - De schrapping van de disciplinaire sancties.
Section II. - De la radiation des sanctions disciplinaires.
Art.239. De disciplinaire sanctie wordt automatisch geschrapt na het beëindigen van een termijn van :
   1. een jaar voor de aanmaning en de berisping;
  2. drie jaar voor de afhouding op de wedde en de disciplinaire verplaatsing;
  3. vijf jaar voor de disciplinaire schorsing;
  4. zeven jaar voor het plaatsen in disciplinaire inactiviteit.
  De termijn bedoeld in lid 1 begint naargelang het geval bij de uitspraak van de disciplinaire sanctie of bij het vervallen van de termijn bedoeld in artikel 228, § 3.
  Onverminderd de uitvoering van de disciplinaire sanctie, heeft de schrapping tot gevolg dat er geen rekening meer kan gehouden worden met de geschrapte disciplinaire sanctie, onder andere voor de toegang tot een ambt van rang 2 of tot een electief ambt.
  De geschrapte sanctie wordt verwijderd uit het dossier van het personeelslid.
Art.239. La sanction disciplinaire est effacée d'office au terme d'un délai :
  1. d'un an pour le rappel à l'ordre et le blâme;
  2. de trois ans pour la retenue sur traitement;
  3. de cinq ans pour la suspension disciplinaire;
  4. de sept ans pour la mise en non-activité disciplinaire.
  Le délai visé à l'alinéa 1er commence à courir selon le cas, au prononcé de la sanction disciplinaire ou à l'expiration du délai visé à l'article 228, § 3.
  Sans préjudice de l'exécution de la sanction disciplinaire, l'effacement a pour conséquence que la sanction ne peut plus avoir d'effet, notamment sur les droits à une fonction de rang 2 ou à une fonction élective.
  La sanction disciplinaire est effacée dans le dossier du membre du personnel.
HOOFDSTUK V. - De raad van beroep.
CHAPITRE V. - De la chambre de recours.
Art.240. Een raad van beroep van het hoger niet universitair officieel gesubsidieerd onderwijs wordt aangesteld door de Regering na het advies te hebben ingewonnen van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het officieel gesubsidieerd onderwijs in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.
  De raad van beroep stelt haar huishoudelijk reglement op onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.
Art.240. Une Chambre de recours de l'enseignement supérieur non universitaire officiel subventionné est instituée par le Gouvernement après consultation des groupements les plus représentatifs des pouvoirs organisateurs et des groupements du personnel de l'enseignement officiel subventionné au sens de la loi du 19 décembre 1974 et de l'arrêté royal du 28 septembre 1984.
  La chambre de recours élabore son règlement d'ordre intérieur sous réserve d'approbation du Gouvernement.
Art.241. De raad van beroep behandelt : 1° verhalen die ingediend worden in verband met onverenigbaarheid;
  2° verhalen ingediend tegen elk voorstel van disciplinaire sanctie;
  3° de verhalen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden en ontslagen door een inrichtende macht [2 in de artikelen 265, 266, 269 en 270 bedoelde gevallen]2;
  [1 4° de verhalen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn voor onbepaalde tijd tegen een verslag houdende de vermelding " voldeed niet ".]1
  
Art.241. La chambre de recours traite : 1° les recours introduits en matière d'incompatibilité;
  2° les recours introduits à l'encontre de toute proposition de sanction disciplinaire;
  3° les recours introduits par les membres du personnel désignés à titre temporaire et licenciés par le pouvoir organisateur dans les cas [2 visés aux articles 265, 266, 269 et 270]2.
  [1 4° les recours introduits par les membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée déterminée à l'encontre d'un rapport " n'a pas satisfait ".]1
  
Art.242. De raad van beroep is samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs;
  2° een voorzitter gekozen onder de magistraten in actieve dienst of met pensioen;
  3° een secretaris en twee adjunct-secretarissen.
  De Regering bepaalt het aantal leden van de raad van beroep evenals de duur van hun mandaat, elke kamer omvat tenminste vier effectieve leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier effectieve leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
  Voor elk effectief lid zijn er twee plaatsvervangers.
  De effectieve en vervangende leden worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen bedoeld in artikel 240. Indien deze geen akkoord kunnen bereiken, gaat de Regering rechtstreeks over tot de benoemingen.
Art.242. La chambre de recours est composée : 1° d'un nombre égal de représentants des pouvoirs organisateurs et des membres du personnel de l'enseignement officiel subventionné;
  2° d'un président choisi parmi les magistrats en activité ou retraites;
  3° d'un secrétaire et de deux secrétaires adjoints.
  Le Gouvernement fixe le nombre de membres de la chambre de recours ainsi que la durée de leur mandat, chaque chambre comprenant au moins quatre membres effectifs représentant les pouvoirs organisateurs et quatre membres effectifs représentant les membres du personnel.
  Pour chaque membre effectif, il y a deux membres suppléants.
  Les membres effectifs et suppléants sont nommés par le Gouvernement sur proposition des groupements visés à l'article 240. A défaut d'accord au sein de ceux-ci, le Gouvernement procède directement aux nominations.
Art.243. Zodra een zaak ingediend is, deelt de voorzitter de lijst van de effectieve en vervangende leden mee aan het personeelslid en aan de inrichtende macht. Binnen de tien dagen die volgen op de ontvangst van deze lijst, kunnen het personeelslid en de inrichtende macht de verwijdering vragen van ten hoogste drie leden. Ze kunnen echter onmogelijk tegelijkertijd de verwijdering vragen van een effectief lid en van zijn twee vervangers.
  De voorzitters, vervangende voorzitters, de effectieve en vervangende leden mogen niet zetelen in zaken die hun echtgenoten aanbelangen of een familielid of verwant tot de vierde graad inbegrepen.
  Elk lid dat weet dat het zou kunnen verworpen worden, wordt gevraagd zich te onthouden.
  Een lid kan eveneens vragen om ontheven te worden indien hij meent een moreel belang in de zaak te hebben of als hij van mening is dat zijn onpartijdigheid in twijfel zou kunnen getrokken worden. De voorzitter beslist welk gevolg aan deze aanvraag zal gegeven worden. Hij kan een lid ook ambtshalve ontzetten voor dezelfde motieven.
Art.243. Dès qu'une affaire est introduite, le président communique au membre du personnel et au pouvoir organisateur la liste des membres effectifs et suppléants. Dans les dix jours qui suivent la réception de cette liste, le membre du personnel et le pouvoir organisateur peuvent récuser trois membres au maximum. Toutefois, ils ne peuvent récuser en même temps un membre effectif et ses deux suppléants.
  Les président et présidents suppléants, les membres effectifs et les membres suppléants ne peuvent siéger dans une affaire concernant leur conjoint ou un parent ou un allié, jusqu'au quatrième degré inclusivement.
  Tout membre qui sait cause de récusation en sa personne est tenu de s'abstenir.
  Un membre peut également demander à être déchargé s'il estime avoir un intérêt moral en la cause ou s'il croit que l'on puisse douter de son impartialité. Le président décide de la suite à réserver à cette demande. Il peut aussi décharger d'office un membre pour les mêmes motifs.
Art.244. De partijen worden samengeroepen door de voorzitter binnen de twintig dagen die volgen op de ontvangst van het verhaal en worden verhoord door de raad van beroep.
  De termijn bedoeld in lid 1 wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.
  Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een verdediger gekozen onder het actief of gepensioneerd personeel van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een [1 erkende]1 syndicale organisatie in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.
  De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve organisatie van inrichtende machten, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de vertegenwoordigers van de inrichtende machten van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een afgevaardigde van een organisatie die de belangen van de inrichtende machten behartigt.
  [1 De niet-verschijning van de partij die regelmatig opgeroepen wordt of van haar vertegenwoordiger belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.]1
  Vooraleer te beraadslagen, mag de raad van beroep een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen verhoren.
  
Art.244. Les parties sont convoquées par le président dans les vingt jours qui suivent la réception du recours et sont entendues par la chambre de recours.
  Le délai mentionné à l'alinéa 1er est suspendu entre le 15 juillet et le 15 août.
  Le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement officiel subventionné ou par un représentant d'une organisation syndicale [1 agréée]1, au sens de la loi du 19 décembre 1974 et de l'arrêté royal du 28 septembre 1984.
  Le pouvoir organisateur peut se faire assister ou représenter par un représentant d'une organisation représentative de pouvoirs organisateurs, par un avocat ou par un défenseur choisi parmi les représentants des pouvoirs organisateurs de l'enseignement officiel subventionné ou par un délégué d'une association qui défend les intérêts des pouvoirs organisateurs.
  [1 Le défaut de comparution de la partie régulièrement convoquée ou de son représentant n'empêche pas la Chambre de recours de se prononcer.]1
  Avant de délibérer, la chambre de recours peut ordonner une enquête complémentaire et entendre des témoins.
  
Art.245. De raad van beroep kan geen uitspraak doen tenzij twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen aanwezig zijn.
  De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de leden die de personeelsleden vertegenwoordigen moeten gelijk in aantal zijn om deel te kunnen nemen aan de stemming. Indien nodig wordt de pariteit hersteld door verwijdering van een of twee leden door loting.
  Indien het quorum bedoeld onder voorgaande lid 1 bereikt is, roept de voorzitter een nieuwe vergadering samen binnen de veertien dagen. Tijdens deze vergadering mag een beslissing genomen worden ongeacht het aantal aanwezige leden.
  Het advies wordt gegeven na een geheime stemming bereikt met een meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. De stemming is geheim. Blanco stemmen en onthoudingen komen niet in aanmerking als een stem. In geval van pariteit, beslist de voorzitter.
  Het gemotiveerd advies van de raad van beroep wordt medegedeeld aan de partijen [1 ...]1 binnen de vijf dagen die volgen op de vergadering tijdens welke het gegeven werd.
  
Art.245. La chambre de recours ne peut se prononcer que si au moins deux membres représentant les pouvoirs organisateurs et deux membres représentant les membres du personnel sont présents.
  Les membres représentants les pouvoirs organisateurs et les membres représentant les membres du personnel doivent être en nombre égal pour prendre part au vote. Le cas échéant, la parité est rétablie par l'élimination d'un ou de plusieurs membres après tirage au sort.
  Si le quorum visé à l'alinéa 1er n'est pas atteint, le président convoque une nouvelle réunion dans les quinze jours. Au cours de cette réunion, une décision pourra être prise quel que soit le nombre des membres présents.
  L'avis est donné à la majorité des membres présents. Le vote est secret. Les votes blancs et les abstentions ne sont pas considérés comme des suffrages. En cas de parité, le président décide.
  L'avis motivé de la chambre de recours est signifié aux parties [1 ...]1 dans les cinq jours qui suivent la réunion au cours de laquelle il a été donné.
  
Art.246. De werkingskosten van de raad van beroep zijn ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waar de voorzitters en de vervangende voorzitters recht op hebben.
Art.246. Les frais de fonctionnement de la chambre de recours sont à charge de la Communauté française. Le Gouvernement détermine les indemnités auxquelles le président et les présidents suppléants ont droit.
HOOFDSTUK VI. - De paritaire commissies.
CHAPITRE VI. - Des commissions paritaires.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Section 1. - Dispositions générales.
Art.247. Na het advies te hebben ingewonnen van de meest representieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984, stelt de Regering aan :
  1° een centraal paritair comité waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot het officieel gesubsidieerd niet universitair hoger onderwijs;
  2° plaatselijke paritaire commissies waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot eenzelfde inrichtende macht. Na het advies van de plaatselijke paritaire commissie opgericht op basis van het decreet van 6 juni 1994, kan de inrichtende macht aan de Regering voorstellen een plaatselijke specifieke paritaire commissie op te richten waarvan de bevoegdheid zich zou uitstrekken tot het universitair hoger onderwijs van de inrichtende macht.
  Het besluit van de Regering dat een paritaire commissie aanstelt preciseert er de bevoegdheid van.
Art.247. Après consultation des groupements les plus représentatifs des pouvoirs organisateurs et des groupements du personnel de l'enseignement officiel subventionné, au sens de la loi du 19 décembre 1974 et de l'arrêté royal du 28 septembre 1984, le Gouvernement institue :
  1° une commission paritaire centrale dont la compétence s'étend à l'enseignement supérieur non universitaire officiel subventionné;
  2° des commissions paritaires locales dont la compétence s'étend à un même pouvoir organisateur. Après avis de la commission paritaire locale créée sur base du décret du 6 juin 1994, le pouvoir organisateur peut proposer au Gouvernement de créer une commission paritaire locale spécifique dont la compétence s'étend à l'enseignement supérieur non universitaire du pouvoir organisateur.
  L'arrêté du Gouvernement instituant une commission paritaire en précise la compétence.
Art.248. De beslissingen van de paritaire commissie bedoeld in artikel 247 lid 1, 1° mogen op haar aanvraag een dwingend karakter krijgen per Regeringsbesluit.
  Indien de Regering meent aan deze aanvraag geen gevolg te kunnen geven, deelt ze de redenen hiervoor mede aan de commissie.
Art.248. Les décisions de la commission paritaire visée à l'article 247, alinéa 1er, 1°, peuvent, à sa demande, être rendues obligatoires par arrêté du Gouvernement.
  Si le Gouvernement estime ne pas pouvoir donner suite à cette demande, il en fait connaître les motifs à la commission.
Art.249. De aanvullende regels opgesteld door de plaatselijke paritaire commissies mogen niet afwijken van de regels van dit decreet noch van de aanvullende regels die door de centrale paritaire commissie werden vastgesteld en door besluit van de Regering bindend gemaakt.
  De door de lokale paritaire commissies genomen regelingen mogen pas bindend gemaakt worden wanneer ze goedkeurd worden na beraadslaging van de gemeenteraad of van de bestendige deputatie volgens het geval en na beraadslaging van de raad van bestuur in het geval van de Hogeschool "Lucia de Brouckère".
Art.249. Les règles complémentaires prises par les commissions paritaires locales ne peuvent s'écarter des règles du présent décret ni des règles complémentaires fixées par la commission paritaire centrale et rendues obligatoires par arrêté du Gouvernement.
  Par ailleurs, les règles complémentaires prises par les commissions paritaires locales ne peuvent être rendues obligatoires que si elles sont approuvées par délibération du Conseil communal ou de la Députation permanente, selon le cas et par délibération du Conseil d'administration, dans le cas de la haute école " Lucia de Brouckère ".
Afdeling 2. - De centrale paritaire commissie.
Section 2. - De la commission paritaire centrale.
Art.250. Het algemeen reglement van de paritaire commissie wordt opgesteld door de Regering.
  De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op, onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.
Art.250. Le règlement général de la commission paritaire est établi par le Gouvernement.
  La commission élabore son règlement d'ordre intérieur, sous réserve d'approbation du Gouvernement.
Art.251. De paritaire commissie is samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden.
  2° een voorzitter en een vice-voorzitter;
  3° referendarissen die als taak hebben de commissie raad te geven;
  4° een secretaris en een adjunct-secretaris.
  Het aantal leden van elke paritaire commissie, evenals de duur van hun mandaat worden bepaald door een Regeringsbesluit.
  De voorzitter, de vice-voorzitter, de referendarissen en de adjunct-secretaris zijn niet stemgerechtigd;
  De commissie omvat tenminste zes effectieve leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en zes effectieve leden die het personeel vertegenwoordigen.
  De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de vertegenwoordigers van de personeelsleden mogen zich laten vergezellen door technische adviseurs waarvan het maximum aantal bepaald zal worden in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 172.
Art.251. La commission paritaire est composée : 1° d'un nombre égal de représentants des pouvoirs organisateurs et de membres du personnel;
  2° d'un président et d'un vice-président;
  3° de référendaires, dont la mission est de conseiller la commission;
  4° d'un secrétaire et d'un secrétaire adjoint.
  Le nombre de membres de la commission paritaire, ainsi que la durée de leur mandat est fixé par le Gouvernement.
  Le président, le vice-président, les référendaires, le secrétaire et le secrétaire adjoint n'ont pas voix délibérative.
  La commission comprend au moins six membres effectifs représentant les pouvoirs organisateurs et six membres effectifs représentant le personnel.
  Les représentants des pouvoirs organisateurs des membres du personnel peuvent se faire assister de conseillers techniques dont le nombre maximum sera déterminé par le règlement d'ordre intérieur visé à l'article 250.
Art.252. De effectieve en vervangende leden van de commissie worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen waarvan sprake in artikel 274. Bij gebrek aan een akkoord tussen deze groeperingen, bepaalt de Regering het aantal mandaten die aan elk van hun toegewezen worden.
  De voorzitters en vice-voorzitters worden gekozen door de Regering onder de personen die een onafhankelijke positie innemen in verband met de belangen waar de commissie mogelijk over te debatteren heeft.
  De referendarissen, secretarissen en adjunct-secretarissen worden door de Regering benoemd.
  De uitoefening van de functies van voorzitter en vice-voorzitter zijn onverenigbaar met de uitoefening van een parlementair mandaat.
Art.252. Les membres effectifs et suppléants de la commission paritaire sont nommés par le Gouvernement sur proposition des groupements visés à l'article 247. A défaut d'accord entre ces groupements, le Gouvernement détermine le nombre de mandats attribués à chacun d'eux.
  Les président et vice-président sont choisis par le Gouvernement parmi les personnes indépendantes des intérêts dont la commission peut avoir à connaître.
  Les référendaires, secrétaires et secrétaires adjoints sont nommés par le Gouvernement.
  L'exercice des fonctions de président et de vice-président est incompatible avec l'exercice d'un mandat parlementaire.
Art.253. De paritaire commissies hebben voornamelijk tot taak : 1° te beraadslagen over de algemene arbeidsvoorwaarden;
  2° voor de personeelsleden aanvullende regels op te stellen bij de statutaire bepalingen van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
  3° adviezen te geven op alle zaken in verband met de organisatie, de verdediging en de promotie van het officieel gesubsidieerd niet universitair hoger onderwijs;
  [1 4° elk geschil dat zou ontstaan of zou zijn ontstaan tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder dit decreet vallen, te voorkomen of te slechten.]1
  
Art.253. La commission paritaire a principalement pour missions : 1° de délibérer sur les conditions générales de travail;
  2° d'établir pour les membres du personnel des règles complémentaires aux dispositions statutaires du présent décret et de ses arrêtés d'exécution;
  3° de donner des avis sur toutes questions relatives à l'organisation, la défense et la promotion de l'enseignement supérieur non universitaire officiel subventionné;
  [1 4° de prévenir ou de concilier tout différend qui menacerait de s'élever ou se serait élevé entre les pouvoirs organisateurs et les membres de son personnel relevant du présent décret.]1
  
Art.254. De beslissingen van de paritaire commissie worden genomen met eenparigheid van stemmen, indien de meerderheid van de leden zich in elke groep bevindt.
  Indien de eenparigheid echter niet kan bereikt worden, of indien de meerderheid niet aanwezig is binnen elke groep, dan wordt een nieuwe vergadering van de commissie gehouden binnen de veertien dagen.
  In dat geval worden de beslissingen geldig genomen op voorwaarde dat ze de tweederde van de stemmen behalen uitgedrukt door de leden die aanwezig zijn binnen elke groep.
  Voor de toepassing van lid 1 tot lid 3, komen de blanco stemmen en de onthoudingen niet in aanmerking als geldige stemmen.
Art.254. Les décisions de la commission paritaire sont prises à l'unanimité, la majorité des membres se trouvant réunie dans chaque groupe.
  Toutefois, si l'unanimité ne peut être atteinte ou si la majorité n'est pas présente au sein de chaque groupe, une nouvelle réunion de la commission se tient dans les quinze jours.
  Dans ce cas, les décisions seront prises valablement à condition qu'elle recueillent les deux tiers des suffrages exprimés parmi les membres présents au sein de chaque groupe.
  Pour l'application des alinéas 1er à 3, les votes blancs et les abstentions ne sont pas considérés comme des suffrages.
Afdeling 3. - De plaatselijke paritaire commissies.
Section 3. - Des commissions paritaires locales.
Art.255. Het algemeen reglement van de plaatselijke paritaire commissies wordt opgesteld door een Regeringsbesluit.
  Elke commissie stelt haar huishoudelijk reglement op.
Art.255. Le règlement général des commissions paritaires locales est établi par un arrête du Gouvernement.
  Chaque commission élabore son règlement d'ordre intérieur.
Art.256. De plaatselijke paritaire commissies zijn samengesteld uit :
  1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende macht en van de personeelsleden;
  2° een voorzitter en een vice-voorzitter.
  3° een secretaris en een adjunct-secretaris
  De samenstelling en de werkingswijze van deze commissies wordt bepaald door de Regering.
  In het provinciaal onderwijs, wordt het voorzitterschap van deze commissies waargenomen door de afgevaardigde van de bestendige deputatie van de provinciale raad. In het gemeentelijk onderwijs, wordt het waargenomen door de burgemeester of door zijn afgevaardigde.
  Voor de hogeschool " Lucia de Brouckère ", wordt ze waargenomen door de voorzitter van de raad van bestuur of door zijn afgevaardigde.
  De vice-voorzitter wordt gekozen onder de vertegenwoordigers van de personeelsleden.
  (De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden kunnen zich laten bijstaan door technische adviseurs, waarvan het aantal zal worden bepaald door het regelement van interne orde zoals bedoeld in artikel 255.)
Art.256. Les commissions paritaires locales comprennent :
  1° un nombre égal de représentants du pouvoir organisateur et de membres du personnel;
  2° un président et un vice-président;
  3° un secrétaire et un secrétaire adjoint.
  La composition et le mode de fonctionnement de ces commissions sont fixés par le Gouvernement.
  Dans l'enseignement provincial, la présidence de ces commissions est exercée par le délégué de la Députation permanente du Conseil provincial. Dans l'enseignement communal, elle est exercée par le bourgmestre ou son délégué.
  Pour la haute école " Lucia de Brouckère ", elle est exercée par le président du Conseil d'administration ou son délégué.
  Le vice-président est choisi parmi les représentants des membres du personnel.
  (Les représentants des pouvoirs organisateurs et des membres du personnel peuvent se faire assister de conseillers techniques dont le nombre maximum sera déterminé par le règlement d'ordre intérieur visé à l'article 255.)
Art.257. De plaatselijke paritaire commissies hebben voornamelijk tot taak, elk in hun toepassingssfeer :
  1° te beraadslagen over de algemene arbeidsvoorwaarden;
  2° voor de personeelsleden aanvullende regels op te stellen bij de bepalingen van dit decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten en bij de aanvullende regels bepaald door de centrale paritaire commissie en die een dwingend karakter toebedeeld werden door de Regering;
  3° een advies te geven aan de inrichtende machten in verband met de statutaire bewerkingen;
  4° een advies te geven over alle zaken die verband houden met de organisatie, de verdediging en de promotie van het officieel onderwijs;
  [1 5° elk geschil dat zou ontstaan of zou zijn ontstaan tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder dit decreet vallen, te voorkomen of te slechten.]1
  
Art.257. Les commissions paritaires locales ont principalement pour missions, chacune dans leur champ de compétences :
  1° de délibérer sur les conditions générales de travail;
  2° d'établir pour les membres du personnel des règles complémentaires aux dispositions statutaires du présent décret et de ses arrêtés d'exécution, et aux règles complémentaires fixées par la commission paritaire centrale, rendues obligatoires par le Gouvernement;
  3° de donner un avis au pouvoir organisateur sur les opérations statutaires;
  4° de donner des avis sur toutes questions relatives à l'organisation, la défense et la promotion de l'enseignement officiel;
  [1 5° de prévenir ou de concilier tout différend qui menacerait de s'élever ou se serait élevé entre le pouvoir organisateur et les membres de son personnel relevant du présent décret.]1
  
Art.258. De beslissingen van de paritaire commissies worden genomen met eenparigheid van stemmen, indien de meerderheid van de leden zich in elke groep bevindt.
  Indien de eenparigheid echter niet kan bereikt worden, of indien de meerderheid niet aanwezig is binnen elke groep, dan wordt een nieuwe vergadering van de commissie gehouden binnen de veertien dagen.
  In dat geval worden de beslissingen geldig genomen op voorwaarde dat ze de tweederde van de stemmen behalen uitgedrukt door de leden die aanwezig zijn binnen elke groep.
  Voor de toepassing van lid 1 tot lid 3, komen de blanco stemmen en de onthoudingen niet in aanmerking als geldige stemmen.
Art.258. Les décisions des commissions paritaires locales sont prises à l'unanimité, la majorité des membres se trouvant réunie au sein de chaque groupe.
  Toutefois, si l'unanimité ne peut être atteinte ou si la majorité des membres n'est pas présente dans chaque groupe, une nouvelle réunion de la commission se tient dans les quinze jours.
  Dans ce cas, les décisions sont prises valablement à la condition qu'elles recueillent deux tiers des suffrages exprimés parmi les membres présents au sein de chaque groupe.
  Pour l'application des alinéas 1er à 3, les votes blancs et les abstentions ne sont pas considérés comme des suffrages.
Afdeling 4. - De controle op en de goedkeuring van de beslissingen met een dwingend karakter Over de controle en de bekrachtiging van de maatregelen die een dwingend karakter toebedeeld kregen.
Section 4. - Du contrôle et de la sanction des décisions rendues obligatoires.
Art.259. § 1. De uitvoering van dwingend geworden beslissingen overeenkomstig artikel 248 wordt gecontroleerd onverminderd de taken die tot de bevoegdheden horen van officieren van de gerechtelijke politie, door personeelsleden aangewezen door de Regering.
  § 2. In geval van inbreuk, stellen de personeelsleden vermeld in lid § 1 proces-verbalen op die zij overmaken aan de bevoegde Procureur des Konings en een kopie ervan wordt verzonden aan de overtreder [1 ...]1 via de post binnen de acht dagen, het geheel op straf van nietigverklaring.
  § 3. De personeelsleden vermeld in lid 1 gaan binnen, daarbij het woningsrecht eerbiedigend zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in de lokalen waar de personeelsleden hun taken uitvoeren.
  De directeurs-voorzitters, evenals de leden van het administratief personeel zijn verplicht hun de inlichtingen te verschaffen die zij nodig hebben om zich van hun taak te kwijten.
  § 4. Elke inbreuk op de beslissingen die een dwingend karakter kregen, overeenkomstig artikel 248, wordt bestraft met een boete van (2,50 tot 2.500 EUR). De boete wordt zoveel keer opgelopen als er personen zijn, tewerkgesteld in overtreding van de vermelde beslissingen, zonder dat het totaal van de boeten (5.000 EUR) mag overschrijden.
  Deze boetes voorzien in het vorige lid zijn toepasselijk op elk personeelslid dat dezelfde bepalingen overtreedt.
  § 5. De inrichtende machten en de directeurs-voorzitters, evenals het bestuurs- en onderwijzend personeel die de controle georganiseerd krachtens dit decreet belemmerd hebben, worden bestraft met een boete van 26 tot 100 frank, onverminderd de toepassing indien nodig, van de straffen uitgevaardigd door de artikelen 296 t/m 274 van het Strafwetboek.
  § 6. Wordt bestraft met een boete van (2,50 tot 2.500 EUR), iedereen die met de bedoeling te bedriegen, onjuiste verklaringen aflegt tijdens de onderzoeken die door de controledienst uitgevoerd worden.
  § 7. De inrichtende machten zijn burgerlijk verantwoordelijk voor het betalen van de boetes die ten laste van hun directeurs-voorzitters werden uitgesproken.
  
Art.259. § 1er. L'exécution des décisions, rendues obligatoires conformément à l'article 248, est surveillée, sans préjudice de devoirs qui incombent aux officiers de police judiciaire, par des agents désignés par le Gouvernement.
  § 2. En cas d'infraction, les agents mentionnés au § 1er dressent des procès-verbaux qu'ils transmettent au procureur du Roi compétent et une copie en est adressée,[1 ...]1 dans les huit jours, au contrevenant, le tout à peine de nullité.
  § 3. Les agents mentionnés au § 1er entrent, dans le respect du droit au domicile, dans les locaux où les membres du personnel exercent leur mission.
  Les directeurs-présidents, ainsi que les membres du personnel administratif sont tenus de leur fournir les renseignements dont ils ont besoin pour s'acquitter de leur mission.
  § 4. Toute infraction aux décisions, rendues obligatoires conformément à l'article 248, est punie d'une amende de (2,50 à 2.500 EUR). L'amende est encourue autant de fois qu'il y a de personnes employées en contravention desdites décisions, sans que le total des amendes puisse dépasser (5.000 EUR).
  Ces peines prévues à l'alinéa précédent sont applicables à tout membre du personnel qui contrevient aux mêmes dispositions.
  § 5. Les pouvoirs organisateurs et les directeurs-présidents, ainsi que le personnel enseignant et administratif qui ont mis obstacle à la surveillance organisée en vertu du présent décret, sont punis d'une amende de 26 à 100 francs, sans préjudice, s'il y a lieu, de l'application des peines édictées par les articles 269 et 274 du Code pénal.
  § 6. Est puni d'une amende de (2,50 à 2.500 EUR) quiconque a, dans le but d'induire en erreur, fait des déclarations inexactes au cours des enquêtes effectuées par le Service de Contrôle.
  § 7. Les pouvoirs organisateurs sont civilement responsables du paiement des amendes prononcées à charge de leurs directeurs-présidents.
  
HOOFDSTUK VII. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.]1
CHAPITRE VII. [1 - De la suspension préventive : mesure administrative.]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
Section Ire. [1 - Dispositions générales.]1
Art.260. [1 De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, die niet van de aard van een sanctie is.
   Ze wordt door de inrichtende macht uitgesproken en met redenen omkleed. Ze heeft tot gevolg dat het personeelslid uit zijn ambt wordt verwijderd.
   Tijdens de duur van de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit.
   De Regering wordt op de hoogte gebracht van de preventieve schorsing, opdat die maatregel onmiddellijk zou worden uitgevoerd.]1

  
Art.260. [1 La suspension préventive organisée par le présent chapitre est une mesure purement administrative n'ayant pas le caractère d'une sanction.
   Elle est prononcée par le pouvoir organisateur et est motivée. Elle a pour effet d'écarter le membre du personnel de ses fonctions.
   Pendant la durée de la suspension préventive, le membre du personnel reste dans la position administrative de l'activité de service.
   La suspension préventive est portée à la connaissance du Gouvernement afin que l'exécution immédiate de cette mesure soit assurée.]1

  
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
Section II. [1 - De la suspension préventive des membres du personnel nommés à titre définitif.]1
Art.261. [1 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemd personeelslid :
   1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
   2° zodra een tuchtprocedure tegen hem door de inrichtende macht wordt ingezet;
   3° zodra de inrichtende macht hem, bij aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
   § 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd worden om gehoord te worden door de inrichtende macht.
   De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
   Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het officieel gesubsidieerd onderwijs.
   Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, en zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, deelt de inrichtende macht haar beslissing aan het betrokken personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven.
   Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kan inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
   In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de drie werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
   Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
   § 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
   Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
   Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
   § 4. In het kader van een tuchtvordering of in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan één jaar en, voor een tuchtvordering, eindigt in ieder geval :
   1° vijfenveertig kalenderdagen na de datum van de hoorzitting bedoeld in artikel 234, indien de inrichtende macht de in artikel 228, § 1 bedoelde beslissing niet aan het personeelslid binnen die termijn heeft meegedeeld;
   2° de derde werkdag die volgt op de mededeling van de in artikel 228, § 1 bedoelde beslissing aan het personeelslid, indien dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;
   3° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft.
   In het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot één jaar beperkt.
   Wanneer een tuchtvordering ingesteld wordt of voortgezet wordt na een gerechtelijke beslissing tot definitieve strafveroordeling, dan begint de termijn van één jaar bedoeld in het eerste lid pas na de uitspraak van de definitieve veroordeling te lopen.
   § 5. In het kader van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de drie maanden met ingang van de uitwerking ervan door de inrichtende macht schriftelijk worden bevestigd.
   Die bevestiging wordt meegedeeld aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven.
   Vóór elke beslissing tot bevestiging van een preventieve schorsing moet het personeelslid uitgenodigd zijn om te worden gehoord.
   Wordt de preventieve schorsing niet binnen de vereiste termijn bevestigd, dan mag het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw uitoefenen nadat hij de inrichtende macht daarvan, bij aangetekend schrijven, op de hoogte heeft gebracht, ten minste tien werkdagen voordat hij opnieuw gaat werken.
   Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht het behoud van de preventieve schorsing bevestigen volgens de in het tweede lid beschreven procedure.]1

  
Art.261. [1 § 1er. Lorsque l'intérêt du service ou de l'enseignement le requiert, une procédure de suspension préventive peut être entamée à l'égard d'un membre du personnel nommé à titre définitif :
   1° s'il fait l'objet de poursuites pénales;
   2° dès qu'une procédure disciplinaire est engagée contre lui par le pouvoir organisateur;
   3° dès que le pouvoir organisateur lui notifie, par lettre recommandée à la poste, la constatation d'une incompatibilité.
   § 2. Avant toute mesure de suspension préventive, le membre du personnel doit avoir été invité à se faire entendre par le pouvoir organisateur.
   La convocation à l'audition ainsi que les motifs justifiant la suspension préventive sont notifiés au membre du personnel trois jours ouvrables au moins avant l'audition, soit par lettre recommandée à la poste avec accusé de réception portant ses effets trois jours ouvrables après la date de son expédition, soit par la remise d'une lettre de la main à la main avec accusé de réception portant ses effets à la date figurant sur cet accusé de réception.
   Au cours de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un représentant d'une organisation syndicale agréée ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement officiel subventionné.
   Dans les trois jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition et même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition sans pouvoir faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition, le pouvoir organisateur communique sa décision à l'intéressé par lettre recommandée à la poste.
   Si le membre du personnel ou son représentant peut faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition, le membre du personnel est convoqué à une nouvelle audition conformément à l'alinéa 2.
   Dans ce cas, et même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition, la décision est communiquée au membre du personnel par lettre recommandée à la poste dans les trois jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition.
   Si cette décision conclut à la suspension préventive du membre du personnel, elle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
   § 3. Par dérogation à l'alinéa 1er du § 2, le membre du personnel peut être écarté de ses fonctions sur-le-champ en cas de faute grave pour laquelle il y a flagrant délit ou lorsque les griefs qui lui sont reprochés revêtent un caractère de gravité tel qu'il est souhaitable, dans l'intérêt du service ou de l'enseignement, que le membre du personnel ne soit plus présent au sein de l'établissement.
   Dans les dix jours ouvrables qui suivent le jour où la mesure d'écartement immédiat a été prise, le pouvoir organisateur est tenu d'engager la procédure de suspension préventive conformément aux dispositions du présent article. A défaut, la mesure d'écartement immédiat prendra fin au terme du délai précité et le membre du personnel ne pourra à nouveau être écarté de l'établissement pour la même faute grave ou les mêmes griefs que moyennant le respect de la procédure de suspension préventive telle que prévue notamment au § 2 du présent article.
   Le membre du personnel écarté sur-le-champ reste dans la position administrative de l'activité de service.
   § 4. Dans le cadre d'une procédure disciplinaire ou dans le cadre de la constatation d'une incompatibilité, la durée de la suspension préventive ne peut dépasser un an et, dans le cadre d'une procédure disciplinaire, expire en tout cas :
   1° quarante-cinq jours calendrier après la date prévue pour l'audition visée à l'article 234 si dans ce délai, le pouvoir organisateur n'a pas notifié au membre du personnel la décision visée à l'article 228, § 1er;
   2° le troisième jour ouvrable qui suit la notification au membre du personnel de la décision visée à l'article 228, § 1er, si cette décision est le rappel à l'ordre, le blâme ou la retenue sur traitement;
   3° le jour où la décision portant sanction disciplinaire sort ses effets.
   Dans le cadre de poursuites pénales, la durée de la suspension préventive n'est pas limitée à un an.
   Lorsqu'une procédure disciplinaire est engagée ou poursuivie après une décision judiciaire de condamnation pénale définitive, le délai d'un an visé à l'alinéa 1er ne commence à courir qu'à dater du prononcé de cette condamnation définitive.
   § 5. Dans le cadre d'une procédure disciplinaire, la suspension préventive doit faire l'objet d'une confirmation écrite par le pouvoir organisateur tous les trois mois à dater de sa prise d'effet.
   Cette confirmation est notifiée à l'intéressé par lettre recommandée à la poste.
   Avant toute décision de confirmation d'une suspension préventive, le membre du personnel doit avoir été invité à se faire entendre.
   A défaut de confirmation de la suspension préventive dans les délais requis, le membre du personnel concerné peut réintégrer ses fonctions après en avoir informé le pouvoir organisateur, par lettre recommandée, au moins dix jours ouvrables avant la reprise effective du travail.
   Après réception de cette notification le pouvoir organisateur peut confirmer le maintien en suspension préventive selon la procédure décrite à l'alinéa 2.]1

  
Art. 261bis. [1 Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
   In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
   1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
   2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;
   3° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld of voortgezet na een definitieve veroordeling tot straf;
   4° tegen wie een tuchtvervolging werd ingesteld wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen voorhanden zijn en die ter beoordeling van de minister staat;
   5° tegen wie een voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 227, 4° tot 8° wordt ingediend, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
   Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt die reeds krachtens het tweede lid, 1° of 2° verrichte weddevermindering behouden na de definitieve veroordeling indien de inrichtende macht aan het personeelslid haar voornemen meedeelt om de tuchtvordering in te stellen of voort te zetten.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop aan het personeelslid door de inrichtende macht kennis wordt gegeven van de toepassing van dat tweede lid, 4°.
   Voor de toepassing van het tweede lid, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de dag waarop het voorstel tot tuchtstraf door de inrichtende macht wordt meegedeeld.]1

  
Art. 261bis. [1 Tout membre du personnel suspendu préventivement maintient son droit au traitement.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, le traitement de tout membre du personnel suspendu préventivement est fixé à la moitié de son traitement d'activité lorsque celui-ci fait l'objet :
   1° d'une inculpation ou d'une prévention dans le cadre de poursuites pénales;
   2° d'une condamnation pénale non définitive contre laquelle le membre du personnel a fait usage de ses droits de recours ordinaires;
   3° d'une procédure disciplinaire engagée ou poursuivie à la suite d'une condamnation pénale définitive;
   4° d'une procédure disciplinaire en raison d'une faute grave pour laquelle il y a soit flagrant délit, soit des indices probants et dont l'appréciation appartient au pouvoir organisateur;
   5° d'une décision de sanction disciplinaire prévue à l'article 227, 4° à 8°.
   Cette réduction du traitement ne peut avoir pour effet de ramener le traitement à un montant inférieur au montant des allocations de chômage auquel le membre du personnel aurait droit s'il bénéficiait du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 1° et 2°, cette réduction de traitement prend effet le premier jour du mois qui suit le jour de l'inculpation ou de la prévention ou du prononcé de la condamnation non définitive.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 3°, cette réduction de traitement déjà opérée en vertu de l'alinéa 2, 1° ou 2°, est maintenue au-delà de la condamnation définitive si le pouvoir organisateur notifie au membre du personnel son intention de poursuivre ou d'engager la procédure disciplinaire.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 4°, la réduction de traitement prend effet le premier jour du mois qui suit la notification du pouvoir organisateur au membre du personnel de l'application de cet alinéa 2, 4°.
   Pour l'application de l'alinéa 2, 5°, cette réduction de traitement prend effet le jour où le membre du personnel a introduit son recours.]1

  
Art. 261ter. [1 Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
   1° de inrichtende macht op het einde van de tuchtvordering het personeelslid één van de sancties bepaald in artikel 227, 4° tot 8° oplegt;
   2° artikel 272, eerste lid, 2°, b) of 5° wordt toegepast;
   3° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.
   Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht. De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.
   Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd met toepassing van artikel 261bis, tweede lid, 4° of 5° en indien op het einde van de tuchtvordering een straf van tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel tot weddevermindering, dan wordt deze ingetrokken voor de periode die langer is dan de duur van de tuchtschorsing en geniet het personeelslid in dat geval het aanvullend deel van zijn wedde, ten onrechte afgehouden gedurende deze periode, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd verricht.
   Het vierde lid is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering die na een definitieve veroordeling tot straf werd ingesteld of voortgezet.]1

  
Art. 261ter. [1 A l'issue de la procédure disciplinaire ou de la procédure pénale, la mesure de réduction de traitement est rapportée, sauf si :
   1° au terme de l'action disciplinaire, le pouvoir organisateur inflige au membre du personnel une des sanctions prévues à l'article 227, 4° à 8° ;
   2° il est fait application de l'article 272, alinéa 1er, 2°, b) ou 5° ;
   3° le membre du personnel fait l'objet d'une condamnation pénale définitive suivie ou non d'une procédure disciplinaire.
   Lorsque la mesure de réduction de traitement est rapportée en application de l'alinéa 1er, le membre du personnel reçoit le complément de sa subvention-traitement initialement retenue, augmenté des intérêts de retard calculés au taux légal et dus depuis le jour où la réduction a été opérée. Les sommes perçues par le membre du personnel durant la suspension préventive lui restent acquises.
   Si le traitement du membre du personnel a été réduit en application de l'article 261bis, alinéa 2, 4° ou 5°, et qu'au terme de la procédure disciplinaire, une sanction de suspension par mesure disciplinaire est prononcée pour une durée inférieure à la durée de la mesure de réduction de traitement, cette dernière est rapportée pour la période excédant la durée de la suspension par mesure disciplinaire et le membre du personnel perçoit dans ce cas le complément de sa subvention-traitement indûment retenue durant cette période, augmenté des intérêts de retard calculés au taux légal et dus depuis le jour où la réduction a été opérée.
   L'alinéa 4 ne s'applique pas dans le cadre d'une procédure disciplinaire engagée ou poursuivie après une condamnation pénale définitive.]1

  
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
Section III. [1 - De la suspension préventive des membres du personnel désignés à titre temporaire.]1
Art.262. [2 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid :
   1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
   2° zodra de inrichtende macht hem, bij aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
   § 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de Regering.
   De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
   Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het officieel gesubsidieerd onderwijs.
   Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven, zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen.
   Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
   In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de tien werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
   Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
   § 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
   Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing door de inrichtende macht worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
   Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
   § 4. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 263 kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan zes maanden in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid; in het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot zes maanden beperkt.]2

  
Art.262. [2 § 1er. Lorsque l'intérêt du service ou de l'enseignement le requiert, une procédure de suspension préventive peut être entamée à l'égard d'un membre du personnel désigné à titre temporaire :
   1° s'il fait l'objet de poursuites pénales;
   2° dès que le pouvoir organisateur lui notifie, par lettre recommandée à la poste, la constatation d'une incompatibilité.
   § 2. Avant toute mesure de suspension préventive, le membre du personnel doit avoir été invité à se faire entendre par le pouvoir organisateur.
   La convocation à l'audition ainsi que les motifs justifiant la suspension préventive sont notifiés au membre du personnel trois jours ouvrables au moins avant l'audition, soit par lettre recommandée à la poste avec accusé de réception portant ses effets trois jours ouvrables après la date de son expédition, soit par la remise d'une lettre de la main à la main avec accusé de réception portant ses effets à la date figurant sur cet accusé de réception.
   Au cours de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un représentant d'une organisation syndicale agréée ou par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement officiel subventionné.
   Dans les trois jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition, la décision est communiquée au membre du personnel par lettre recommandée à la poste, et ce même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition sans pouvoir faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition.
   Si le membre du personnel ou son représentant peuvent faire valoir des circonstances de force majeure de nature à justifier leur absence à l'audition, le membre du personnel est convoqué à une nouvelle audition notifiée conformément à l'alinéa 2.
   Dans ce cas, et même si le membre du personnel ou son représentant ne se sont pas présentés à l'audition, la décision est communiquée au membre du personnel par lettre recommandée à la poste dans les trois jours ouvrables qui suivent celui prévu pour l'audition.
   Si la décision conclut à la suspension préventive du membre du personnel, elle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
   § 3. Par dérogation à l'alinéa 1er du § 2, le membre du personnel peut être écarté de ses fonctions sur-le-champ en cas de faute grave pour laquelle il y a flagrant délit ou lorsque les griefs qui lui sont reprochés revêtent un caractère de gravité tel qu'il est souhaitable, dans l'intérêt du service ou de l'enseignement, que le membre du personnel ne soit plus présent au sein de l'établissement.
   Dans les dix jours ouvrables qui suivent le jour où la mesure d'écartement immédiat a été prise, le pouvoir organisateur est tenu d'engager la procédure de suspension préventive conformément aux dispositions du présent article. A défaut, la mesure d'écartement immédiat prendra fin au terme du délai précité et le membre du personnel ne pourra à nouveau être écarté de l'établissement pour la même faute grave ou les mêmes griefs que moyennant le respect de la procédure de suspension préventive telle que prévue notamment au § 2 du présent article.
   Le membre du personnel écarté sur-le-champ reste dans la position administrative de l'activité de service.
   § 4. Sans préjudice de l'application des dispositions de l'article 263, la durée de la suspension préventive ne peut dépasser six mois dans le cadre de la constatation d'une incompatibilité; dans le cadre de poursuites pénales, la durée de la suspension préventive n'est pas limitée à six mois.]2

  
Art. 262bis. [1 Ieder preventief geschorst tijdelijk aangesteld personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
   In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
   1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
   2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
   Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
   Die weddevermindering heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.]1

  
Art. 262bis. [1 Tout membre du personnel temporaire suspendu préventivement maintient son droit au traitement.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, le traitement de tout membre du personnel suspendu préventivement est fixé à la moitié de son traitement d'activité lorsque ce dernier fait l'objet :
   1° d'une inculpation ou d'une prévention dans le cadre de poursuites pénales;
   2° d'une condamnation pénale non définitive contre laquelle le membre du personnel a fait usage de ses droits de recours ordinaires.
   Cette réduction du traitement ne peut avoir pour effet de ramener le traitement à un montant inférieur au montant des allocations de chômage auquel le membre du personnel aurait droit s'il bénéficiait du régime de sécurité sociale des travailleurs salariés.
   Cette réduction de traitement prend effet le premier jour du mois qui suit le jour de l'inculpation ou de la prévention ou du prononcé de la condamnation non définitive.]1

  
Art. 262ter. [1 Op het einde van de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
   1° naargelang van het geval, artikel 264, 2°, b) of 5° of artikel 268, 2°, b) of 5° worden toegepast;
   2° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf ondergaat.
   Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
   De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.]1

  
Art. 262ter. [1 A l'issue de la procédure pénale, la mesure de réduction de traitement est rapportée sauf si :
   1° il est fait application, selon le cas, de l'article 264, 2°, b) ou 5° ou de l'article 268, 2°, b) ou 5° ;
   2° le membre du personnel fait l'objet d'une condamnation pénale définitive.
   Lorsque la mesure de réduction de traitement est rapportée en application de l'alinéa 1er, le membre du personnel reçoit le complément de sa subvention-traitement initialement retenue, augmenté des intérêts de retard calculés au taux légal et dus depuis le jour où la réduction a été opérée.
   Les sommes perçues par le membre du personnel durant la suspension préventive lui restent acquises.]1

  
Art.263. [1 Onverminderd de toepassing van het tweede lid eindigen de procedure voor de preventieve schorsing alsook de maatregelen die door de inrichtende macht werden genomen ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid met toepassing van de bepalingen van deze afdeling van rechtswege op de datum waarop de aanstelling eindigt.
   Indien het bij deze afdeling bedoelde personeelslid de hoedanigheid van in vast verband benoemd personeelslid krijgt, zijn de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk op hem van toepassing.]1

  
Art.263. [1 Sans préjudice de l'application de l'alinéa 2, la procédure de suspension préventive ainsi que les mesures prises par le pouvoir organisateur à l'égard d'un membre du personnel désigné à titre temporaire en application des dispositions de la présente section prennent fin de plein droit à la date à laquelle la désignation prend fin.
   Si le membre du personnel visé par la présente section acquiert la qualité de définitif, les dispositions de la section 2 du présent chapitre lui sont applicables.]1

  
HOOFDSTUK VIII. - Het neerleggen van het ambt.
CHAPITRE VIII. - De la cessation des fonctions.
Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden voor een bepaalde tijd.
Section 1. - Des membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée déterminée.
Art.264. De personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden voor een bepaalde tijd worden ambtshalve en zonder vooropzeg uit hun ambt ontzet :
  1° indien hun tijdelijke aanstelling niet op onregelmatige manier gebeurde, voor zover deze onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;
  2° indien ze niet langer aan volgende voorwaarden voldoen :
  a) [1 ...]1;
  b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  c) aan de militiewetten voldoen;
  3° indien na een veroorloofde afwezigheid ze zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
  6° indien er permanente toestand van arbeidsongeschiktheid vastgesteld werd erkend overeenkomstig de wet of het reglement, die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
  7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 273bis]2;
  8° op het eind van de termijn vermeld in de aanstellingsacte en ten laatste op de laatste dag van het academiejaar tijdens welk de aanstelling werd gedaan;
  9° (om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid van dezelfde hogeschool in vast verband benoemd of tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur;)
  10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanstelling zoals bedoeld in artikel 210, § 1;
  11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 206 werd ingediend of indien het personeelslid weigert na uitputting van de procedure, een eind te maken aan zijn onverenigbare bezigheid;
  12° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst die het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt verklaart;
  13° in het geval van een definitieve benoeming in een functie a rato van de uren die het voorwerp van deze benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;
  14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur.
  15° (...)
  (16° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid tijdelijk aangesteld voor een bepaalde duur. In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 223 zijn betrekking voor het ambt waarvan sprake en de toe te kennen leergangen.)
  
Art.264. Les membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée déterminée sont démis de leurs fonctions d'office et sans préavis :
  1° s'ils n'ont pas été désignés à titre temporaire de façon régulière, pour autant que l'irrégularité ne soit pas le fait du pouvoir organisateur;
  2° s'ils cessent de répondre aux conditions suivantes :
  a)[1 ...]1;
  b) jouir des droits civils et politiques;
  c) satisfaire aux lois sur la milice;
  3° si, après une absence autorisée, ils négligent, sans motif valable, de reprendre leur service et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  4° s'ils abandonnent leur emploi sans motif valable et restent absent pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  5° s'ils se trouvent dans la situation où l'application des lois civiles et pénales entraîne la cessation des fonctions;
  6° s'il est constaté qu'une incapacité permanente de travail reconnue conformément à la loi ou au règlement les met hors d'état de remplir convenablement leurs fonctions;
  7° s'il ont atteint l'âge de la mise à la retraite normale [2 sauf dérogation prévue à l'article 273bis]2;
  8° au terme indiqué dans l'acte de désignation et, au plus tard, à la fin de l'année académique au cours de laquelle la désignation a été faite;
  9° (pour permettre l'attribution dans une fonction considérée et des cours à conférer à un membre du personnel de la même haute école nommé à titre définitif ou désigné à titre temporaire pour une durée indéterminée, d'une charge complète ou d'une fraction de charge;)
  10° au moment du retour du titulaire de l'emploi ou du membre du personnel qui le remplace temporairement, dans le cas d'une désignation, telle que visée à l'article 210, § 1er;
  11° si une incompatibilité est constatée et qu'aucun recours visé à l'article 206 n'a été introduit ou que le membre du personnel refuse de mettre fin, après épuisement de la procédure, a une occupation incompatible;
  12° à partir de la réception de l'avis du Service de Santé administratif déclarant le membre du personnel temporaire définitivement inapte;
  13° en cas de nomination à titre définitif dans une fonction au prorata des heures qui font l'objet de cette nomination, à concurrence d'une fonction complète;
  14° en cas de suppression du seul emploi au sein de la haute école dans une fonction considérée et des cours à conférer, lorsque cet emploi est occupé par un membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée déterminée.
  15° (...)
  (16° pour permettre l'attribution dans une fonction considérée et des cours à conférer à un autre membre du personnel désigné à titre temporaire pour une période déterminée d'une charge complète ou d'une fraction de charge. Dans ce cas, perd son emploi le membre du personnel qui compte la plus petite ancienneté de service telle que visée à l'article 223 pour la fonction considérée et les cours à conférer.)
  
Art.265. § 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid ontslaan [1 dat tijdelijk aangeworven is voor een bepaalde duur]1 zonder vooropzeg omwille van een zware fout.
  Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en zijn inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
  § 2. Vanaf het ogenblik waarop de inrichtende macht op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept ze per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
  [1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het gesubsidieerd officieel onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
  § 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
  Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.
  Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
  § 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3, kan het personeelslid een beroep bij [2 ...]2 indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
   Het beroep is niet opschortend.
   De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van hoogstens één maand volgend op de datum van ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1

  
Art.265. § 1er. Le pouvoir organisateur peut licencier tout membre du personnel [1 engagé à titre temporaire pour une durée déterminée]1 sans préavis pour faute grave.
  Est considéré comme constituant une faute grave, tout manquement qui rend immédiatement et définitivement impossible toute collaboration professionnelle entre le membre du personnel et son pouvoir organisateur.
  § 2. Dès le moment où il a connaissance d'éléments susceptibles de constituer une faute grave, le pouvoir organisateur convoque par lettre recommandée à la poste, le membre du personnel à une audition qui doit avoir lieu au plus tôt cinq jours et au plus tard dix jours après l'envoi de la convocation. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel ne se présente pas à l'audition [1 ou n'y est pas représenté]1.
  [1 Lors de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement officiel subventionné ou par un représentant d'une organisation syndicale agréée.]1
  § 3. Si le pouvoir organisateur estime qu'il y a suffisamment d'éléments constitutifs d'une faute grave, il peut procéder au licenciement dans les trois jours qui suivent la date de l'audition.
  Le licenciement est accompagné de la preuve de la réalité des faits reprochés.
  Il est notifié au membre du personnel, soit par exploit d'huissier, soit par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
  § 4. [1 Dans les dix jours de la notification visée au § 3, le membre du personnel peut introduire, [2 ...]2 un recours auprès de la Chambre de recours à l'encontre de la décision de licenciement sans préavis pour faute grave.
   Le recours n'est pas suspensif.
   La Chambre de recours donne son avis motivé au pouvoir organisateur dans un délai maximum d'un mois à partir de la date de réception du recours. Le pouvoir organisateur statue dans les trente jours de la réception de l'avis de la Chambre de recours.]1

  
Art.266. De inrichtende macht kan een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur mits een vooropzeg van twee weken, ontslaan.
  Het personeelslid wordt vooraf verhoord door de inrichtende macht binnen een termijn van vijf werkdagen die ingaat vanaf zijn oproeping per aangetekend schrijven via de post. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid zich niet aanmeldt op het verhoor.
  Op straffe van nietigheid moet dit ontslag gemotiveerd zijn.
  Het tijdelijk personeelslid dat zijn vooropzeg heeft gekregen kan binnen de tien dagen die volgen op de kennisgeving van de vooropzeg een verhaal indienen bij de raad van beroep tegen de beslissing van ontslag.
  Het verhaal is niet opschortend.
  De raad van beroep maakt een advies over aan de inrichtende macht binnen een termijn van ten hoogste een maand na de ontvangstdatum van het bezwaar.
  De beslissing wordt genomen door de inrichtende macht binnen de dertig dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep.
Art.266. Le pouvoir organisateur peut licencier un membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée déterminée moyennant préavis d'une durée de quinze jours.
  Le membre du personnel est entendu préalablement par le pouvoir organisateur dans un délai de cinq jours ouvrables courant à partir de sa convocation par lettre recommandée à la poste. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel ne se présente pas à l'audition.
  Ce licenciement est motivé, sous peine de nullité.
  Le membre du personnel temporaire mis en préavis, peut dans les dix jours de la notification du préavis, introduire un recours contre la décision de licenciement auprès de la chambre de recours.
  Le recours n'est pas suspensif.
  La chambre de recours transmet un avis au pouvoir organisateur dans un délai maximum d'un mois à partir de la date de réception du recours.
  La décision est prise par le pouvoir organisateur dans les trente jours de la réception de l'avis de la chambre de recours.
Art.267. Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde tijd mag zijn ambt vrijwillig staken, mits een vooropzeg van twee weken.
  Het personeelslid deelt dit mede aan de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post met uitwerking op de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
Art.267. Un membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée déterminée peut cesser volontairement ses fonctions, moyennant un préavis de quinze jours.
  Le membre du personnel le notifie au pouvoir organisateur par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition et informe le directeur-président de la haute école de sa décision.
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor onbepaalde tijd.
Section 2. - Des membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée.
Art.268. De personeelsleden tijdelijk aangesteld voor onbepaalde tijd worden van ambtswege uit hun functies ontzet zonder vooropzeg :
  1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk aangesteld werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;
  2° indien de personeelsleden niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
  a) [1 ...]1;
  b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  c) aan de militiewetten voldoen;
  3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
  6° indien zij zich in een erkende toestand van permanente arbeidsongeschiktheid bevinden, overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
  7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 273bis]2;
  8° om de toewijzing mogelijk te maken aan een personeelslid van dezelfde hogeschool dat definitief werd benoemd van een volledige of van een gedeeltelijke opdracht. In dat geval, verliest het personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur en dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 223 voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, zijn betrekking.
  9° om de toewijzing toe te laten aan een personeelslid van dezelfde hogeschool tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht. In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld in artikel 223 zijn betrekking, voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen.
  10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 206 werd ingediend of indien het personeelslid weigert na uitputting van de procedure van een eind te maken aan de onverenigbare bezigheid;
  11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst dat het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt verklaart;
  12° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt a rato van de uren die het voorwerp van deze benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;
  13° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur.
  14° (wanneer het personeelslid, op het einde van het zesde academiejaar dat volgt op de eerste aanstelling van de leerkracht in een betrekking die vacant is in het toe te kennen ambt en in de toe te kenen cursussen, geen houder is van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, of, bij wijze van afwijkingsmaatregel, van één van de pedagogische bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 46, lid 3, van hetzelfde decreet.) [3 In dit geval kan het personeelslid niet meer later opnieuw in dezelfde hogeschool voor hetzelfde ambt en dezelfde cursussen aangesteld worden, zolang hij aan de bovenvermelde voorwaarde van het bekwaamheidsbewijs niet beantwoordt.]3
  [4 In afwijking van het geval in het eerste lid, 14°, kan aan het personeelslid, mits toestemming van zijn inrichtende macht, een bijkomend academiejaar worden toegekend om het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap te behalen, indien hij uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen die verband houden met één van de volgende administratieve situaties:
   1° langdurig ziekteverlof ;
   2° arbeidsongeschiktheid als gevolg van een beroepsziekte ;
   3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op weg naar het werk ;
   4° verlof voor verminderde prestaties in geval van beroepsziekte ;
   5° verlof voor verminderde prestaties bij een arbeidsongeval of een ongeval op weg naar het werk ;
   6° zwangerschapsverlof en maatregelen ter bescherming van het zwangerschap :
   a) zwangerschapsverlof ;
   b) vaderschapsverlof ;
   c) maatregelen voor de verwijdering van zwangere en borstvoedende vrouwen;
   7° opvangverlof voor adoptie of officieuze voogdij ;
   8° profylactisch verlof ;
   9° verlof voor loopbaanonderbreking :
   a) voor palliatieve zorg;
   b) voor de hulp of verzorging van een lid van het gezin of familie tot in de tweede graad, dat aan een ernstige ziekte lijdt ;
   c) bij de geboorte of adoptie van een kind, in het kader van het ouderschapsverlof.
   10° afwezigheid voor het vervullen van burgerlijke plichten die door de wetgever zijn opgelegd.
   In het geval bedoeld in het tweede lid moet het verzoek in alle gevallen uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanstelling van de leerkracht in een vacante betrekking, bekendgemaakt in het ambt en de te geven cursussen, bij de inrichtende macht worden ingediend. De inrichtende macht zal het personeelslid vóór het begin van het academiejaar van zijn beslissing op de hoogte stellen. In geval van weigering zal de inrichtende macht zijn beslissing motiveren.
   Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking wordt toegekend, nog steeds in één van de administratieve situaties bedoeld in het tweede lid bevindt, of in een nieuwe administratieve situatie bedoeld in het tweede lid, kan hij volgens de procedure bedoeld in het derde lid een nieuw verzoek indienen. ]4

  
Art.268. Les membres du personnel désignés à titre temporaire pour une durée indéterminée sont démis de leurs fonctions d'office et sans préavis :
  1° s'ils n'ont pas été désignés à titre temporaire de façon régulière, pour autant que l'irrégularité ne soit pas le fait du pouvoir organisateur;
  2° s'ils cessent de répondre aux conditions suivantes :
  a) [1 ...]1;
  b) jouir des droits civils et politiques;
  c) satisfaire aux lois sur la milice;
  3° si, après une absence autorisée, ils négligent, sans motif valable, de reprendre leur service et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  4° s'ils abandonnent leur emploi sans motif valable et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  5° s'ils se trouvent dans la situation ou l'application des lois civiles et pénales entraîne la cessation des fonctions;
  6° s'il est constate qu'une incapacité permanente de travail reconnue conformément à la loi ou au règlement les met hors d'état de remplir convenablement leurs fonctions;
  7° s'ils ont atteint l'âge de la mise à la retraite normale [2 sauf dérogation prévue à l'article 273bis]2;
  8° pour permettre l'attribution à un membre du personnel de la même haute école nommé à titre définitif, d'une charge complète ou d'une fraction de charge. Dans ce cas, perd son emploi le membre du personnel désigné pour une durée indéterminée qui compte la plus petite ancienneté de service, telle que visée à l'article 223 pour la fonction considérée et les cours à conférer;
  9° pour permettre l'attribution à un autre membre de la même haute école désigne à titre temporaire pour une durée indéterminée, d'une charge complète ou d'une fraction de charge. Dans ce cas, perd son emploi le membre du personnel qui compte la plus petite ancienneté de service, telle que visée à l'article 223 pour la fonction considérée et les cours à conférer;
  10° si une incompatibilité est constatée et qu'aucun recours visé à l'article 206 n'a été introduit ou que le membre du personnel refuse de mettre fin, après épuisement de la procédure, à une occupation incompatible;
  11° à partir de la réception de l'avis du Service de Santé administratif déclarant le membre du personnel temporaire définitivement inapte;
  12° en cas de nomination à titre définitif dans une fonction au prorata des heures qui font l'objet de cette nomination, à concurrence d'une fonction complète;
  13° en cas de suppression du seul emploi au sein de la haute école dans une fonction considérée et des cours à conférer, lorsque cet emploi est occupé par un membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée indéterminée.
  14° (lorsqu'à l'issue de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant dans la fonction et les cours à conférer, le membre du personnel n'est pas titulaire du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française ou, par mesure dérogatoire, d'un des titres pédagogiques visés à l'article 46, alinéa 3, du même décret.) [3 Dans ce cas, le membre du personnel ne peut plus être désigné à nouveau ultérieurement dans la même haute école, pour la même fonction et les mêmes cours à conférer, tant qu'il ne remplit pas la condition de titre précitée.]3
  [4 Par dérogation au cas à l'alinéa 1er, 14°, le membre du personnel peut se voir accorder, moyennant accord de son pouvoir organisateur, une année académique supplémentaire pour l'obtention du titre pédagogique visé à l'article 9, § 2, du décret du 8 février 1999 relatif aux fonctions et titres des membres du personnel enseignant des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, s'il peut faire valoir des circonstances exceptionnelles liées à l'une des situations administratives suivantes :
   1° congé de maladie de longue durée ;
   2° incapacité de travail suite à une maladie professionnelle ;
   3° incapacité de travail suite à un accident de travail ou un accident survenu sur le chemin du travail ;
   4° congé pour prestations réduites en cas de maladie professionnelle ;
   5° congé pour prestations réduites en cas d'accident du travail ou d'accident survenu sur le chemin du travail ;
   6° congé de maternité et mesures de protection de la maternité :
   a) congé de maternité ;
   b) congé de paternité ;
   c) mesures d'écartement des femmes enceintes ou allaitantes.
   7° congé d'accueil en vue de l'adoption ou de la tutelle officieuse ;
   8° congé prophylactique ;
   9° congé pour interruption de carrière :
   a) pour donner des soins palliatifs ;
   b) pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre de son ménage ou de sa famille jusqu'au deuxième degré, qui souffre d'une maladie grave ;
   c) lors de la naissance ou de l'adoption d'un enfant, dans le cadre du congé parental.
   10° absence pour l'accomplissement d'obligations civiles imposées par le législateur.
   Dans l'hypothèse visée à l'alinéa 2, la demande doit, dans tous les cas, être introduite auprès du pouvoir organisateur au plus tard le 1er juin qui précède le terme de la sixième année académique qui suit la première désignation de l'enseignant dans un emploi vacant publié dans la fonction et les cours à conférer. Le pouvoir organisateur communique sa réponse au membre du personnel avant le début de l'année académique. En cas de refus, le Pouvoir organisateur motive sa décision.
   Dans le cas où, à l'issue de l'année académique durant laquelle la dérogation lui a été accordée, le membre du personnel se trouve toujours dans l'une des situations administratives visées à l'alinéa 2, ou se trouve dans une nouvelle situation administrative visée à l'alinéa 2, il dispose de la faculté d'introduire une nouvelle demande conformément à la procédure visée à l'alinéa 3.]4

  
Art.269. § 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor onbepaalde duur zonder vooropzeg omwille van een zware fout.
  Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
  § 2. Vanaf het ogenblik waarop ze op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
  [1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
  § 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
  Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.
  Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, met uitwerking op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
  § 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3, kan het personeelslid een beroep [2 ...]2 indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
   Het beroep is niet opschortend.
   De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van hoogstens één maand volgend op de datum van ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1

  
Art.269. § 1er. Le pouvoir organisateur peut licencier tout membre du personnel engagé à titre temporaire pour une durée indéterminée sans préavis pour faute grave.
  Est considéré comme constituant une faute grave, tout manquement qui rend immédiatement et définitivement impossible toute collaboration professionnelle entre le membre du personnel et son pouvoir organisateur.
  § 2. Dès le moment où il a connaissance d'éléments susceptibles de constituer une faute grave, le pouvoir organisateur convoque par lettre recommandée à la poste, le membre du personnel à une audition qui doit avoir lieu au plus tôt cinq jours et au plus tard dix jours après l'envoi de la convocation. La procédure se poursuit lorsque le membre du personnel ne se présente pas à l'audition [1 ou n'y est pas représenté]1.
  [1 Lors de l'audition, le membre du personnel peut se faire assister ou représenter par un avocat, par un défenseur choisi parmi les membres du personnel en activité de service ou pensionnés de l'enseignement officiel subventionné ou par un représentant d'une organisation syndicale agréée.]1
  § 3. Si le pouvoir organisateur estime qu'il y a suffisamment d'éléments constitutifs d'une faute grave, il peut procéder au licenciement dans les trois jours qui suivent la date de l'audition.
  Le licenciement est accompagné de la preuve de la réalité des faits reprochés.
  Il est notifié au membre du personnel, soit par exploit d'huissier, soit par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition.
  § 4. [1 Dans les dix jours de la notification visée au § 3, le membre du personnel peut introduire,[2 ...]2 un recours auprès de la Chambre de recours à l'encontre de la décision de licenciement sans préavis pour faute grave.
   Le recours n'est pas suspensif.
   La Chambre de recours donne son avis motivé au pouvoir organisateur dans un délai maximum d'un mois à partir de la date de réception du recours. Le pouvoir organisateur statue dans les trente jours de la réception de l'avis de la Chambre de recours.]1

  
Art.270. In het geval van een ontslag van een personeelslid tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur, is de procedure bedoeld in artikel 266 van toepassing, met uitzondering van de duur van de vooropzeg die van ten minste drie maanden is en [1 het advies van de raad van beroep dat in dit geval bindend is voor de inrichtende macht, en het feit dat het verhaal, in dat geval, opschortend is]1.
  De vooropzegtermijn wordt met drie maanden ten minste verlengd bij elke aanvang van een nieuwe aanstellingsperiode van vijf jaar.
  
Art.270. En cas de licenciement d'un temporaire désigné à durée indéterminée, la procédure visée à l'article 266 s'applique, à l'exception de la durée du préavis qui est de trois mois au moins [1 , de l'avis de la chambre de recours qui, dans ce cas, lie le pouvoir organisateur, et du fait que, dans ce cas, le recours est suspensif.]1.
  Le délai de préavis est augmenté de trois mois au moins des le commencement de chaque nouvelle période de désignation de cinq ans.
  
Art.271. Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde tijd kan zijn ambt vrijwillig staken, mits een vooropzeg van veertien dagen.
  Het personeelslid deelt dit mede aan de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post met uitwerking op de derde werkdag volgend op de verzendingsdatum en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
Art.271. Un membre du personnel désigné à titre temporaire pour une durée indéterminée peut cesser volontairement ses fonctions, moyennant un préavis de quinze jours.
  Le membre du personnel le notifie au pouvoir organisateur par lettre recommandée à la poste, laquelle produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition et informe le directeur-président de la haute école de sa décision.
Afdeling 3. - De personeelsleden die definitief benoemd werden.
Section 3. - Des membres du personnel nommés à titre définitif.
Art.272. De personeelsleden die op regelmatige wijze definitief benoemd werden worden ambtshalve en zonder vooropzeg uit hun ambt ontzet :
  1° indien ze niet op een regelmatige wijze vast benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht. De personeelsleden behouden de verworven rechten die verbonden zijn aan hun vorige regelmatige situatie;
  2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
  a) [1 ...]1;
  b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  c) aan de militiewetten voldoen;
  3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige redenen verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
  5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
  6° indien er een toestand werd vastgesteld van permanente arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
  7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 273bis]2;
  8° in geval van disciplinaire sancties [1 van ontslag bij tuchtmaatregel]1 en ontheffing;
  9° indien ze na uitputting van de procedure weigeren een eind te maken aan een bezigheid die onverenigbaar is met de hoedanigheid van personeelslid van een hogeschool van het officieel gesubsidieerd onderwijs;
  10° indien ze zonder geldige reden weigeren een nieuwe functie te bekleden als gevolg van een verandering van aanstelling of van een mutatie;
  11° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 220, lid 2;
  12° indien ze gepensioneerd worden omwille van een definitieve lichamelijke ongeschiktheid;
  13° in het geval van een definitieve benoeming in een ander ambt a rato van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, met een maximum van een volledig ambt;
  14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en de te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat definitief benoemd werd en een nevenambt uitoefent.
  Wanneer de definitieve onderbreking van het ambt tot de toepassing leidt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991, stort de Regering aan het Nationaal Instituut voor de Sociale Zekerheid de bijdragen bepaald in dit artikel.
  
Art.272. Les membres du personnel nommés à titre définitif sont démis de leurs fonctions d'office et sans préavis :
  1° s'ils n'ont pas été nommés à titre définitif de façon régulière, pour autant que l'irrégularité ne soit pas le fait du pouvoir organisateur. Les membres du personnel gardent les droits acquis liés à leur situation régulière précédente;
  2° s'ils cessent de répondre aux conditions suivantes :
  a) [1 ...]1;
  b) jouir des droits civils et politiques;
  c) satisfaire aux lois sur la milice;
  3° si, après une absence autorisée, ils négligent, sans motif valable, de reprendre leur service et restent absent pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  4° s'ils abandonnent leur emploi sans motif valable et restent absents pendant une période ininterrompue de plus de dix jours;
  5° s'ils se trouvent dans la situation où l'application des lois civiles et pénales entraîne la cessation des fonctions;
  6° s'il est constaté qu'une incapacité permanente de travail reconnue conformément à la loi ou au règlement les met hors d'état de remplir convenablement leurs fonctions;
  7° s'ils ont atteint l'âge de la mise à la retraite normale [2 sauf dérogation prévue à l'article 273bis]2;
  8° en cas des sanctions disciplinaires, [1 de démission disciplinaire ]1 et de révocation;
  9° s'ils refusent, après épuisement de la procédure, de mettre fin à une occupation incompatible avec la qualité de membre du personnel d'une haute école officielle subventionnée;
  10° s'ils refusent d'occuper, sans motif valable, une nouvelle affectation obtenue à la suite d'un changement d'affectation ou d'une mutation;
  11° s'ils refusent, sans motif valable, les heures attribuées en vertu de l'article 220, alinéa 2;
  12° en cas de mise à la retraite pour inaptitude physique définitive;
  13° en cas de nomination à titre définitif dans une autre fonction au prorata des heures qui font l'objet de cette nouvelle nomination, à concurrence d'une fonction complète;
  14° en cas de suppression du seul emploi au sein de la haute école dans une fonction considérée et des cours à conférer, lorsque cet emploi est occupé par un membre du personnel nommé à titre définitif exerçant une fonction à titre accessoire.
  Lorsque la cessation définitive des fonctions entraîne l'application de l'article 10 de la loi du 20 juillet 1991, la Communauté française verse à l'Office national de Sécurité sociale les cotisations prévues dans cette disposition.
  
Art.273. In geval van vrijwillig ontslag, mag het personeelslid zijn dienst niet verlaten zonder voorafgaandelijke toelating of na een vooropzeg van veertien dagen. Deze vooropzeg wordt aan de inrichtende macht medegedeeld per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag volgend op zijn verzendingsdatum. Het personeelslid informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
Art.273. En cas de démission volontaire, le membre du personnel ne peut abandonner son service qu'après y avoir été autorisé ou après un préavis de quinze jours. Ce préavis est notifié au pouvoir organisateur par envoi recommandé à la poste, lequel produit ses effets le troisième jour ouvrable suivant la date de son expédition. Le membre du personnel informe le directeur-président de la haute école de sa décision.
HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
CHAPITRE VIIIbis. [1 - De la poursuite de la carrière après l'âge de la pension de retraite.]1
Art.273bis. [1 Het personeelslid dat dit aanvraagt, kan ertoe worden gemachtigd zijn dienstactiviteit na de wettelijke leeftijd van het rustpensioen voort te zetten. Die voortzetting kan door het beheersorgaan worden toegelaten. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar.
   Op advies van het overlegorgaan, stelt het beheersorgaan de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.]1

  
Art.273bis. [1 Le membre du personnel qui en fait la demande peut être autorisé à maintenir son activité de service au-delà de l'âge de la pension de retraite. Le maintien en activité au-delà de l'âge de la pension de retraite peut être autorisé par l'organe de gestion. La période du maintien en activité est fixée pour une durée maximale d'une année. Elle est renouvelable, selon les mêmes modalités, pour une seule nouvelle période d'une durée maximale d'une année.
   Sur avis de l'organe de concertation, l'organe de gestion fixe la procédure d'autorisation du maintien en activité de service.]1

  
HOOFDSTUK IX. - De onaanvechtbaarheid van de clausules die in strijd zijn met het statuut.
CHAPITRE IX. - De l'inopposabilité des clauses contraires au statut.
Art.274. Elke bepaling die voorkomt in een aanstellingsacte, in een benoemingsacte of in een arbeidsreglement en die in strijd is met de dwingende wettelijke bepalingen onder andere van de artikelen 12bis, § 1, en 45 van de wet van 29 mei 1959, in dit decreet of met de aanvullende regels bepaald door de bevoegde paritaire commissies, is onaanvechtbaar.
Art.274. Toute disposition figurant dans un acte de désignation, de nomination ou dans un règlement de travail, contraire aux dispositions légales impératives, notamment des articles 12bis, § 1er, et 45 de la loi du 29 mai 1959, au présent décret ou aux règles complémentaires fixées par les commissions paritaires compétentes, est inopposable.
TITEL V. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
TITRE V. - Dispositions modificatives, abrogatoires, transitoires et finales.
Afdeling 1. - Wijzigingsbepalingen.
Section 1. - Dispositions modificatives.
Art.275. Artikel 2, enig lid van het decreet van 25 juli 1996 wordt als volgt aangevuld :
  " 12° Werkelijk gepresteerde diensten : diensten gepresteerd door het personeelslid in zijn hoofdambt terwijl hij zich in de administratieve of dienstposities bevindt, in actieve dienst of in terbeschikkingstelling is wegens ontstentenis van betrekking. "
Art.275. L'article 2, alinéa unique, du décret du 25 juillet 1996, est complété comme suit :
  " 12° services effectifs rendus : services rendus par le membre du personnel en fonction principale alors qu'il se trouve dans les positions administratives ou de service, d'activité de service ou de disponibilité par défaut d'emploi. ".
Art.276. Artikel 7, § 1 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met het volgende lid :
  " In afwijking van leden 3 en 5, mogen de opdrachten van hoogleraar, hoofd van het studiebureau, categoriële directeur en directeur-voorzitter van ambtswege verminderd worden indien deze personeelsleden ambtshalve op politiek verlof gesteld worden, waarbij de bepalingen in verband met dit verlof in acht genomen worden. "
Art.276. L'article 7, § 1er, du même décret, est complété par l'alinéa suivant :
  " Par dérogation aux alinéas 3 et 5, les charges de professeur, chef de bureau d'études, directeur de catégorie et directeur-président peuvent être réduites d'office si ces membres du personnel sont mis en congé politique d'office, dans le respect des dispositions relatives à ce congé. ".
Art.277. Artikel 8, lid 1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door volgend lid :
  " In de hogescholen van de Franse Gemeenschap, bepaalt de beheerraad elke betrekking die ze wenst vervuld te zien en de Regering verklaart ze vacant.
  In de vrije gesubsidieerde hogescholen, bepaalt de inrichtende macht elke betrekking die ze vervuld wenst te zien en verklaart ze vacant.
  In de officiële gesubsidieerde hogescholen, bepaalt de inrichtende macht elke betrekking die ze vervuld wenst te zien en verklaart ze vacant. "
  In artikel 8, lid 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden " in een vacante betrekking van een ambt van rang 1 " ingevoegd na de woorden " de tijdelijke aanstelling of aanwerving ".
Art.277. L'article 8, alinéa 1er, du même décret, est remplacé par l'alinéa suivant :
  " Dans les hautes écoles de la Communauté française, le Conseil d'administration détermine tout emploi auquel il souhaite pourvoir et le Gouvernement le déclare vacant.
  Dans les hautes écoles libres subventionnées, le pouvoir organisateur détermine tout emploi auquel il souhaite pourvoir et le déclare vacant.
  Dans les hautes écoles officielles subventionnées, le pouvoir organisateur détermine tout emploi auquel il souhaite pourvoir et le déclare vacant. ".
  Dans l'article 8, alinéa 2, du même décret, les mots " dans un emploi vacant d'une fonction de rang 1 " sont insérés après les mots " la désignation ou l'engagement à titre temporaire ".
Art.278. Artikel 9, lid 1 van hetzelfde decreet wordt als volgt aangevuld :
  " of aan een personeelslid dat tijdelijk aangesteld of aangeworven werd voor onbepaalde duur ".
Art.278. L'article 9, alinéa 1er, du même décret, est complété comme suit :
  " ou à un membre du personnel désigné ou engagé à titre temporaire pour une durée indéterminée ".
Art.279. In artikel 10, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden " Voor elke vacant verklaarde betrekking volgens de procedure bedoeld in artikel 8 " ingevoegd voor de woorden " De voorlopige aanstellingen of aanwervingen worden gedaan door de inrichtende macht ".
  Artikel 10, lid 2 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt :
   " voor zover het personeelslid een hoofdambt bekleedt ".
Art.279. Dans l'article 10, alinéa 1er, du même décret, les mots " Pour tout emploi déclaré vacant selon la procédure visée à l'article 8, " sont insérés avant les mots " Les désignations ou engagements à titre temporaire sont effectués par le pouvoir organisateur ".
  L'article 10, alinéa 2, du même décret, est complété comme suit :
  " , pour autant que le membre du personnel occupe une fonction principale ".
Art.280. Artikel 11, lid 1, 4° van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 4° a) indien het gaat om een aanstelling of aanwerving voor onbepaalde duur, dan bij het opnemen van het ambt een medisch getuigschrift overhandigen dat minder dan zes maand oud is, bevestigend dat de kandidaat zich in de gezondheidstoestand bevindt waardoor hij de gezondheid van de studenten of die van overige personeelsleden niet in het gedrang kan brengen;
  b) indien het gaat om een aanstelling of aanwerving voor onbepaalde duur, voldaan hebben aan een medisch onderzoek dat de door de Regering vastgestelde lichamelijke geschiktheid verifieert. "
Art.280. L'article 11, alinéa 1er, 4°, du même décret, est remplacé par la disposition suivante :
  " 4° a) s'il s'agit d'une désignation ou d'un engagement à durée déterminée, remettre, lors de l'entrée en fonction, un certificat médical, daté de moins de six mois, attestant que le candidat se trouve dans des conditions de santé telles qu'il ne puisse mettre en danger celle des étudiants et des autres membres du personnel;
  b) s'il s'agit d'une désignation ou d'un engagement à durée indéterminée, avoir satisfait à un examen médical vérifiant les aptitudes physiques fixées par le Gouvernement. ".
Art.281. Artikel 12, § 1 van hetzelfde decreet wordt als volgt aangevuld :
  " 11° de leeftijdsgrens van vijfenvijftig jaar niet overschreden hebben, behalve vrijstelling verleend door de Regering. Indien nodig kan deze leeftijdsgrens opgetrokken worden met het aantal jaren dat de betrokkene kan laten gelden voor het openen op een recht op pensioen ten laste van de Openbare Schatkist. "
  In artikel 12, § 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden " en op vrijwillige basis, tegengesteld, " vervangen door de woorden " en omgekeerd op vrijwillige basis. "
Art.281. L'article 12, § 1er, du même décret, est complété comme suit :
  " 11° ne pas avoir dépassé la limite d'âge de cinquante-cinq ans, sauf dispense accordée par le Gouvernement. Le cas échéant, cette limite d'age peut être relevée du nombre d'années que l'intéressé peut faire valoir pour l'ouverture du droit à une pension à charge du Trésor public. ".
  Dans l'article 12, § 2, du même décret, les mots " et, sur base volontaire, inversement " sont remplacés par les mots " et inversement, sur base volontaire ".
Art.282. In artikel 13, § 1 van hetzelfd decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
   a) 1. wordt aangevuld als volgt :
  " c) het ambt waarnemen bedoeld onder a) als hoofdambt ";
  b) 2. wordt aangevuld als volgt :
   " c) het ambt waarnemen bedoeld onder a) als hoofdambt ".
  c) 3. wordt aangevuld als volgt :
   c) het ambt waarnemen bedoeld onder a) als hoofdambt ".
  In artikel 13, § 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden " en op vrijwillige basis, tegengesteld, " vervangen door de woorden " en omgekeerd op vrijwillige basis. "
Art.282. A l'article 13, § 1er, du même décret, sont apportées les modifications suivantes :
  a) le 1. est complété comme suit :
  " c) occuper la fonction visée sous a) à titre principal. ";
  b) le 2. est complété comme suit :
  " c) occuper la fonction visée sous a) à titre principal. ";
  c) le 3. est complété comme suit :
  " c) occuper la fonction visée sous a) à titre principal. ".
  Dans l'article 13, § 2, du même décret, les mots " et, sur base volontaire, inversement " sont remplacés par les mots " et inversement, sur base volontaire ".
Art.283. Artikel 14 van hetzelfde decreet wordt vervangen door volgende bepaling :
  " Artikel 14. - De anciënniteit in de dienst bedoeld in artikel 13 wordt op de volgende manier berekend :
  1° de effectieve diensten verleend in vast dienstverband in het betrokken ambt in een ambt met volledige prestaties, worden berekend per kalendermaand, indien ze de hele maand niet bestrijken, komen ze niet in aanmerking;
  2° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties die tenminste de helft van het aantal uren bedragen, worden in aanmerking genomen evenals de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties;
  3° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties die dit aantal uren niet bedragen wordt met de helft verminderd;
  4° dertig dagen vormen een maand;
  5° de duur van de effectieve diensten verleend in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties gelijktijdig uitgeoefend, mag nooit de duur overschrijden van de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;
  6° de duur van de effectieve diensten verleend die het personeelslid telt, mag nooit twaalf maanden van een kalenderjaar overschrijden;
  7° het zwangerschapsverlof, het onthaalverlof bij een adoptie of een officieus voogdijschap worden in aanmerking genomen voor de berekening van de dienstanciënniteit. "
Art.283. L'article 14, du même décret, est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 14. L'ancienneté de service visée à l'article 13 est calculée de la manière suivante :
  1° les services effectifs rendus à titre définitif dans la fonction concernée dans une fonction à prestations complètes, se comptent par mois du calendrier, ceux qui ne couvrent pas tout le mois étant négligés;
  2° les services effectifs rendus dans une fonction à prestations incomplètes comportant au moins la moitié du nombre d'heures requis de la fonction à prestations complètes sont pris en considération au même titre que les services rendus dans une fonction à prestations complètes;
  3° le nombre de jours acquis dans une fonction à prestations incomplètes qui ne comportent pas ce nombre d'heures est réduit de moitié;
  4° trente jours forment un mois;
  5° la durée des services effectifs rendus dans deux ou plusieurs fonctions à prestations complètes ou incomplètes exercées simultanément ne peut jamais dépasser la durée des services rendus dans une fonction à prestations complètes exercée pendant la même période;
  6° la durée des services effectifs rendus que compte le membre du personnel ne peut jamais dépasser douze mois pour une année civile;
  7° les congés de maternité, d'accueil en vue de l'adoption et de la tutelle officieuse sont pris en considération pour le calcul de l'ancienneté de service. ".
Art.284. Artikel 16 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 16. - De in artikel 15 bedoelde dienstanciënniteit wordt berekend op de volgende manier :
  1° alle werkelijke diensten verleend in tijdelijk verband in een of meer ambten bepaald onder artikel 15 worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen geteld vanaf het begin tot aan het eind van de gepresteerde diensten;
  2° de werkelijke diensten verleend in vast dienstverband, in dezelfde ambten met volledige prestaties, worden geteld per kalendermaand, indien ze de volledige maand niet bestrijken, komen ze niet in aanmerking;
  3° de werkelijke diensten verleend in dezelfde ambten met onvolledige prestaties, die tenminste de helft van het aantal uren tellen vereist voor het ambt met volledige prestaties, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties;
  4° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties die dit aantal uren niet bedragen, wordt met de helft verminderd;
  5° dertig dagen vormen een maand;
  6° de duur van de werkelijke diensten verleend in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties tegelijkertijd uitgeoefend, mag nooit de duur overschrijden van de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend gedurende dezelfde periode;
  7° de duur van de werkelijke diensten die het personeelslid telt, mag nooit twaalf maanden van een kalenderjaar overschrijden;
  8° het zwangerschapsverlof, het onthaalverlof met het oog op een adoptie en het officieus voogdijschap worden in aanmerking genomen voor de berekening van de anciënniteit in de dienst. "
Art.284. L'article 16, du même décret, est remplacé par la disposition suivante :
  " Art. 16. L'ancienneté de service visée à l'article 15 est calculée de la manière suivante :
  1° tous les services effectifs rendus à titre temporaire dans une ou plusieurs des fonctions visées à l'article 15 interviennent pour une ancienneté égale au nombre de jours comptés du début à la fin des services prestés;
  2° les services effectifs rendus à titre définitif, dans les mêmes fonctions à prestations complètes, se comptent par mois du calendrier, ceux qui ne couvrent pas tout le mois étant négligés;
  3° les services effectifs rendus dans les mêmes fonctions à prestations incomplètes comportant au moins la moitié du nombre d'heures requis de la fonction à prestations complètes sont pris en considération au même titre que les services rendus dans une fonction à prestations complètes;
  4° le nombre de jours acquis dans une fonction à prestations incomplètes qui ne comportent pas ce nombre d'heures est réduit de moitié;
  5° trente jours forment un mois;
  6° la durée des services effectifs rendus dans deux ou plusieurs fonctions à prestations complètes ou incomplètes exercées simultanément ne peut jamais dépasser la durée des services rendus dans une fonction à prestations complètes exercée pendant la même période;
  7° la durée des services effectifs rendus que compte le membre du personnel ne peut jamais dépasser douze mois pour une année civile;
  8° les congés de maternité, d'accueil en vue de l'adoption et de la tutelle officieuse sont pris en considération pour le calcul de l'ancienneté de service. ".
Art.285. In artikel 27, § 1, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden " in hoofdambt " ingevoegd tussen de woorden " Wanneer een lid van het personeel " en de woorden " binnen de hogeschool niet meer het aantal uren presteert dat overeenstemt met het aantal uren dat hij presteerde op het ogenblik van zijn benoeming of van zijn definitieve aanwerving, dan wordt hij in gedeeltelijk opdrachtsverlies verklaard ".
Art.285. Dans l'article 27, § 1er, alinéa 1er, du même décret, les mots " en fonction principale " sont insérés entre les mots " Lorsqu'un membre du personnel " et les mots " n'accomplit plus, au sein de la haute école, un nombre d'heures équivalent à celui qu'il prestait au moment de sa nomination ou de son engagement à titre définitif, il est déclaré en perte partielle de charge ".
Art.286. Artikel 27, § 2, lid 1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door het volgende lid :
  " Rekening houdend met de artikelen 35 tot 38, 138 tot 141 en 220 tot 223 van het decreet van... 1997, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en het onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen, wanneer de betrekking van een personeelslid dat benoemd werd of definitief aangeworven in zijn hoofdambt afgeschaft wordt, dan wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstenstenis van betrekking. "
Art.286. L'article 27, § 2, alinéa 1er, du même décret, est remplace par l'alinéa suivant :
  " Dans le respect des articles 35 à 38, 138 à 141 et 220 à 223 du décret du ... 1997 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant et du personnel auxiliaire d'éducation des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, lorsqu'est supprimé l'emploi d'un membre du personnel nommé ou engagé à titre définitif, en fonction principale, celui-ci est mis en disponibilité par défaut d'emploi. ".
Art.287. Artikel 27, § 2 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Voor de toepassing van deze paragraaf, verstaat men onder dienstjaren, de jaren die in aanmerking komen voor het berekenen van het rustpensioen. "
Art.287. L'article 27, § 2, du même décret, est complété par l'alinéa suivant :
  " Pour l'application de ce paragraphe, il faut entendre, par années de service, celles qui entrent en compte pour l'établissement de la pension de retraite. ".
Art.288. In artikel 27, § 4, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden " verder " en " tenslotte " geschrapt.
  Artikel 27, § 4, lid 2 van hetzelfde decreet wordt vervangen door het volgende lid :
  " De verandering van voorlopige aanstelling kan slechts gebeuren, naargelang van het geval, met het akkoord van de inrichtende machten, de raden van bestuur, of de beheersorganen van de betrokken hogescholen. De verandering van voorlopige aanstelling schorst de ter beschikkingstelling bij gebrek aan betrekking. "
  In artikel 27, § 4, lid 3 van hetzelfde decreet, worden de woorden " In het tegengestelde geval, dan wordt het betrokken personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij ter beschikking werd gesteld bij gebrek aan betrekking " vervangen door de woorden :
  " Indien na dit eerste jaar de voorlopige verandering van aanstelling niet definitief werd gemaakt, dan wordt ze voortgezet onder voorbehoud van het jaarlijks akkoord, naargelang van het geval, van de inrichtende machten, van de raden van bestuur of van de beheersorganen van beide betrokken hogescholen. In geval van onenigheid, wordt het betrokken personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij ter beschikking werd gesteld bij gebrek aan betrekking. "
Art.288. Dans l'article 27, § 4, alinéa 1er, du même décret, les mots " ensuite " et " enfin " sont supprimés.
  L'article 27, § 4, alinéa 2, du même décret, est remplacé par l'alinéa suivant :
  " Le changement d'affectation provisoire ne peut toutefois se faire qu'avec l'accord, selon le cas, des pouvoirs organisateurs, des conseils d'administration ou des organes de gestion des deux hautes écoles concernées. Le changement d'affectation provisoire suspend la disponibilité par défaut d'emploi. ".
  Dans l'article 27, § 4, alinéa 3, du même décret, les mots " Dans le cas contraire, le membre du personnel concerné réintègre la haute école où il a été mis en disponibilité par défaut d'emploi. " sont remplaces par les mots suivants :
  " Si après cette première année le changement d'affectation provisoire n'est pas rendu définitif, il se poursuit sous réserve de l'accord annuel, selon le cas, des pouvoir organisateurs, des conseils d'administration ou des organes de gestion des deux hautes écoles concernées. En cas de désaccord, le membre du personnel concerné réintègre la haute école où il a été mis en disponibilité par défaut d'emploi. ".
Art.289. In artikel 28, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden " en onverminderd de bepalingen in verband met de oppolitiekverlofstelling van aanbieding " ingevoegd tussen de woorden " onverminderd de bepalingen voorzien in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingstoelagen aan het personeel van het onderwijs en van de psychomedische centra " en de woorden " geen enkele betrekking van de categorie van het opvoedend hulppersoneel zoals bepaald in artikel 7 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968, tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en hoger niet universitair onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, mag aanleiding geven tot een tijdelijke aanstelling of aanwerving. "
Art.289. Dans l'article 28, alinéa 1er, du même décret, les mots " et sans préjudice des dispositions en matière de mise en congé politique d'offre " sont insérés entre les mots " sans préjudice des dispositions prévues au Chapitre II de l'arrêté royal du 12 août 1991 relatif à l'octroi d'allocations d'interruption aux membres du personnel de l'enseignement et des centres psycho-médico-sociaux " et les mots " , aucun emploi de la catégorie du personnel auxiliaire d'éducation, tel que définit à l'article 7 de l'arrêté de l'Exécutif de la Communauté française du 2 octobre 1968 déterminant et classant les fonctions des membres du personnel directeur et enseignant du personnel paramédical, du personnel psychologique, du personnel social des établissements d'enseignement préscolaire, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et supérieur non universitaire de la Communauté française et les fonctions des membres du personnel du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements, ne peut donner lieu à une désignation ou à un engagement à titre temporaire. ".
Art.290. In artikel 29, lid 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden " artikel 3 " vervangen door de woorden " de artikelen 3 en 18 ".
Art.290. Dans l'article 29, alinéa 2, du même décret, les mots " l'article 3 " sont remplacés par les mots " les articles 3 et 18 ".
Art.291. Een tweede paragraaf, als volgt opgesteld, wordt bij artikel 62 van het decreet van 25 juli 1996 gevoegd :
  "(002); Bij wijze van uitzondering en in afwijking van artikel 10, § van de wet van 7 juli 1970 met betrekking op de algemene structuur van het hoger onderwijs en op artikel 31 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen, kunnen de personeelsleden die voor het in werking treden van dit decreet een betrekking uitoefenen in een selectieambt van onderdirecteur of in een bevorderingsambt van directeur in het gesubsidieerd officieel onderwijs van het korte type, definitief benoemd worden vooraleer dit decreet van kracht is, op voorwaarde dat ze op de datum van de benoeming voldoen aan de bepalingen van artikel 40 van het decreet van 6 juni 1994, met uitzondering van 5° en 6° of aan de bepalingen van artikel 49 van het decreet van 6 juni 1994, met uitzondering van 4° en 5°.
  In afwijking van de artikelen 37, lid 1 en 45, lid 1, van het decreet van 6 juni 1994, kunnen de hierboven bedoelde personeelsleden definitief benoemd worden ten laatste op de datum waarop in het overwogen geval, de betrekking vrij zou komen. Deze mogelijkheid vervalt in elk geval op 15 september 2001. "
Art.291. Un deuxième paragraphe, rédigé comme suit, est ajouté à l'article 62 du décret du 25 juillet 1996 :
  " A titre exceptionnel et par dérogation à l'article 10, § 7, de la loi du 7 juillet 1970 relative à la structure générale de l'enseignement supérieur et à l'article 31 du décret du 9 septembre 1996 relatif au financement des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, les membres du personnel qui, avant l'entrée en vigueur du présent décret, occupent temporairement un emploi dans une fonction de sélection de sous-directeur ou dans une fonction de promotion de directeur dans l'enseignement officiel subventionné de type court, peuvent être nommés à titre définitif avant l'entrée en vigueur du présent décret, à condition qu'à la date de nomination, ils satisfassent, selon le cas, aux conditions de l'article 40 du décret du 6 juin 1994, à l'exception des 5° et 6° ou aux conditions de l'article 49 du décret du 6 juin 1994, à l'exception des 4° et 5°.
  Par dérogation aux articles 37, alinéa 1er et 45, alinéa 1er, du décret du 6 juin 1994, les membres du personnel visés ci-dessus peuvent être nommés à titre définitif au plus tard à la date où, dans le cas considéré, l'emploi deviendrait vacant. Dans tous les cas, cette possibilité devient caduque le 15 septembre 2001. ".
Art.292. Een artikel 62bis, opgesteld als volgt, wordt bij het decreet van 25 juli 1996 gevoegd :
  " Artikel 62bis. - Bij wijze van uitzondering en in afwijking van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte en gesubsidieerde hogescholen, en op artikel 13, § 1, 2 a) en b), en 3, a) en b) kunnen definitief benoemd of aangeworven worden ten laatste op 1 januari 1998, de personeelsleden die sedert tenminste twee academiejaren als hoofdbetrekking een ambt van hoofd van de werkzaamheden of hoofd van het studiebureau waarnemen. "
Art.292. Un article 62bis, rédigé comme suit, est ajouté au décret du 25 juillet 1996 :
  " Art. 62bis. A titre exceptionnel et par dérogation à l'article 31 du décret du 9 septembre 1996 relatif au financement des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française, et à l'article 13, § 1er, 2, a) et b), et 3, a) et b), peuvent être nommés ou engagés à titre définitif au plus tard le 1er janvier 1998, les membres du personnel qui occupent à titre principal depuis deux années académiques au moins, une fonction de chef de travaux ou de chef de bureau d'études. ".
Art.293. Een artikel 63bis, als volgt opgesteld wordt in hetzelfde decreet ingevoegd :
  " In afwijking van artikel 27, wordt de personeelsleden die definitief benoemd werden in een inrichting voor hoger onderwijs en die ter beschikking werden gesteld bij gebrek aan betrekking op 30 juni 1996 door toepassing van het besluit van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1996 met betrekking tot de fusie van het " Institut d'enseignement supérieur économique de la Communauté francaise " te Moeskroen en van de " haute école provinciale du Hainaut occidental " of van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1996 met betrekking tot de fusie van het " Institut d'enseignement supérieur technique, paramédical et pédagogique de la Communauté francaise " te Irchonwelz en de " haute école provinciale du Hainaut occidental " een aanbieding gedaan voor een definitieve verandering van aanstelling in het overeenstemmende ambt, in de " haute école de la Communauté francaise du Hainaut ", op 1 september 1996. "
Art.293. Un article 63bis, rédigé comme suit, est inséré dans le même décret :
  " Art. 63bis. Par dérogation à l'article 27, les membres du personnel nommés à titre définitif dans un institut d'enseignement supérieur et qui ont été mis en disponibilité par défaut d'emploi au 30 juin 1996 par l'application de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 24 juillet 1996 portant fusion de l'Institut d'Enseignement supérieur économique de la Communauté française à Mouscron et de la Haute école provinciale du Hainaut occidental ou de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 24 juillet 1996 portant fusion de l'Institut d'Enseignement supérieur technique, paramédical et pédagogique de la Communauté française à Irchonwelz et de la Haute école provinciale du Hainaut occidental, obtiennent d'office un changement d'affection définitif dans la fonction correspondante, dans la Haute école de la Communauté française du Hainaut, à la date du 1er septembre 1996. ".
Art.294. In artikel 65, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden " ten laatste op 1 september 1996, oefenen uit op die datum " vervangen door de woorden " ten laatste op 1 januari 1997 worden verondersteld uit te oefenen op 1 september 1996 : "
Art.294. Dans l'article 65, alinéa 1er, du même décret, les mots " au plus tard le 1er septembre 1996, exercent à cette date : " sont remplacés par les mots " au plus tard le 1er janvier 1997 sont réputés exercer à la date du 1er septembre 1996 : ".
Art.295. Artikel 1, 1° van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut van de leden van het onderwijzend personeel van de Staat wordt vervangen door volgende tekst :
  " van de inrichtingen voor kleuter-, lager-, secundair- en hoger onderwijs met uitzondering van de hogescholen en inrichtingen voor universitair onderwijs :
  " De tweede zin van artikel 2 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende tekst :
  " In de inrichtingen en afdelingen van inrichtingen voor het hoger onderwijs van het lange type, niet gehergroepeerd in hogescholen, kan er een andere indeling vastgesteld worden.
  " In artikel 3, § 1 van dezelfde wet, worden de woorden " van de hogescholen en " ingevoegd tussen de woorden " In de inrichtingen voor kleuter-, lager-, secundair-, bijzonder-, artistiek- en hoger onderwijs, met uitzondering " en de woorden " van de inrichtingen voor universitair onderwijs, en in de vormingscentra, de technische centra en de ontheemdings- en openluchtcentra, worden de personeelsleden ingedeeld in een van de volgende categorieën :
  " In artikel 3, § 3 van dezelfde wet, worden de woorden " niet gehergroepeerd in hogescholen " ingevoegd tussen de woorden " In de inrichtingen en afdelingen van inrichtingen voor het hoger onderwijs van het lange type " en de woorden " worden de personeelsleden ingedeeld in een van de volgende categorieën : "
Art.295. L'article 1er, 1°, de la loi du 22 juin 1964 relative au statut des membres du personnel de l'enseignement de l'Etat, est remplacé par le texte suivant :
  " des établissements d'enseignement préscolaire, primaire, secondaire et supérieur, à l'exclusion des hautes écoles et des établissements d'enseignement universitaire : ".
  La deuxième phrase de l'article 2, de la même loi, est remplacée par le texte suivant :
  " Dans les établissements et les sections d'établissements d'enseignement supérieur de type long non regroupés en hautes écoles, il peut fixer un autre classement. ".
  Dans l'article 3, § 1er, de la même loi, les mots " des hautes écoles et " sont insérés entre les mots " Dans les établissements d'enseignement préscolaire, primaire, secondaire, spécial, artistique et supérieur, à l'exclusion " et les mots " des établissements d'enseignement universitaire, et dans les centres de formation, les centres de formation, les centres techniques et les centres de dépaysement et de plein air, les membres du personnel sont classés dans l'une des catégories suivantes : ".
  Dans l'article 3, § 3, de la même loi, les mots " non regroupés en hautes écoles " sont insérés entre les mots " Dans les établissements et sections d'établissement d'enseignement supérieur de type long " et les mots " , les membres du personnel sont classés dans l'une des catégories suivantes : ".
Art.296. Het opschrift van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen wordt vervangen door het volgend opschrift :
  " Koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. "
Art.296. L'intitulé de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements, est remplacé par l'intitulé suivant :
  " Arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique et artistique de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements. ".
Art.297. Artikel 1, 1° van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969, wordt vervangen door het volgende lid :
  " dit besluit is van toepassing op de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en op de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
   " Artikel 1 van hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Het is niet toepasselijk op het bestuurs- en onderwijzend personeel en op het opvoedend hulppersoneel van de door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen. "
Art.297. L'article 1er, 1°, de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique et artistique de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements, est remplacé par l'alinéa suivant :
  " Le présent arrêté s'applique aux membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical, du personnel psychologique et du personnel social des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique et artistique de la Communauté française, des internats dépendant de ces établissements et des membres du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements. ".
  L'article 1er, du même arrêté royal, est complété par l'alinéa suivant :
  " Il ne s'applique pas aux membres du personnel directeur et enseignant et aux membres du personnel auxiliaire d'éducation des hautes écoles organisées par la Communauté française. ".
Art.298. (Opgeheven)
Art.298. (Abrogé)
Art.299. Artikel 1, § 2, 2° van het decreet van 1 februari 1993, houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, wordt vervangen door de volgende tekst :
  " de gesubsidieerde personeelsleden en de inrichtende machten van de gesubsidieerde vrije hogescholen onderworpen aan het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen. "
Art.299. L'article 1er, § 2, 2°, du décret du 1er février 1993 fixant le statut des membres du personnel subsidiés de l'enseignement libre subventionné, est remplacé par le texte suivant :
  " aux membres du personnel subsidiés ainsi qu'aux pouvoirs organisateurs des hautes écoles libres subventionnées soumis au décret du 25 juillet 1996 relatif aux charges et emplois des hautes écoles organisées ou subventionnées par la Communauté française. ".
Art.300. Artikel 1 van het decreet van 6 juni 1994, het statuut bepalend van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt vervangen door de volgende tekst :
  " Dit decreet is van toepassing op :
  1° de gesubsidieerde leden van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het sociaal, paramedisch en psychologisch personeel van de officiële gesubsidieerde inrichtingen van het kleuter-, lager-, buitengewoon secundair, kunstonderwijs en van de tehuizen voor kinderen van wie de ouders geen vaste woonplaats hebben, die hun ambt uitoefenen in het onderwijs met volledig leerplan, met inbegrip van het onderwijs met beperkt uurrooster of van het onderwijs voor sociale promotie, of van het kunstonderwijs met beperkt leerplan, met uitsluiting van de leden van dit personeel die geen weddetoelage genieten ten laste van de Franse Gemeenschap, behalve voor wat vermeld wordt in artikel 24, § 3, lid 1;
  2° de gesubsidieerde leden van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel van de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie, met uitzondering van de leden van dit personeel die geen weddetoelage genieten ten laste van de Franse Gemeenschap, behalve voor wat vermeld wordt in artikel 24, § 3, lid 1;
  3° de inrichtende machten van deze onderwijsinrichtingen.
  Op de leermeesters en leraars godsdienst is dit decreet niet van toepassing. "
Art.300. L'article 1er du décret du 6 juin 1994 fixant le statut des membres du personnel subsidié de l'enseignement officiel subventionné, est remplacé par le texte suivant :
  " Article 1. Le présent décret s'applique :
  1° aux membres subventionnés des catégories du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel social, paramédical et psychologique des établissements officiels subventionnés d'enseignement maternel, primaire, spécial, secondaire, artistique et des homes pour enfants dont les parents n'ont pas de résidence fixe, qui exercent leur fonction dans l'enseignement de plein exercice, y compris l'enseignement à horaire réduit ou dans l'enseignement de promotion sociale, ou dans l'enseignement artistique à horaire réduit, à l'exclusion des membres de ces personnels qui ne bénéficient pas d'une subvention-traitement à charge de la Communauté française, sauf pour ce qui est dit à l'article 24, § 3, alinéa 1er;
  2° aux membres subventionnés des catégories du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation des établissements officiels subventionnés d'enseignement supérieur de type court de promotion sociale, à l'exclusion des membres de ces personnels qui ne bénéficient pas d'une subvention-traitement à charge de la Communauté française, sauf pour ce qui est dit à l'article 24, § 3, alinéa 1er;
  3° aux pouvoirs organisateurs de ces établissements d'enseignement.
  Les maîtres et professeurs de religion ne sont pas régis par le présent décret. ".
Art.301. Het opschrift van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, hoger onderwijs van het korte type en kunstonderwijs wordt vervangen door het volgende opschrift :
  " Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon onderwijs en kunstonderwijs. "
Art.301. L'intitulé de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 28 août 1995 réglementant la mise en disponibilité par défaut d'emploi, la réaffectation et l'octroi d'une subvention-traitement d'attente dans les enseignements secondaire ordinaire et spécial, supérieur de type court et artistique officiels subventionnés, est remplacé par l'intitulé suivant :
  " Arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 28 août 1995 réglementant la mise en disponibilité par défaut d'emploi, la réaffectation et l'octroi d'une subvention-traitement d'attente dans les enseignements secondaire ordinaire et spécial, et artistique officiels subventionnés. ".
Art.302. Artikel 1, 1° van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende tekst : "
  1° aan de inrichtende machten van de officiële gesubsidieerde inrichtingen voor gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, en kunstonderwijs ".
  Artikel 1, enig lid, van hetzelfde decreet wordt als volgt aangevuld :
  " De bepalingen van dit decreet zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de gesubsidieerde officiële hogescholen. "
Art.302. L'article 1er, 1°, du même arrêté, est remplacé par le texte suivant :
  " 1° aux pouvoirs organisateurs des établissements d'enseignement secondaire ordinaire et spécial, et artistique officiels subventionnés; ".
  L'article 1er, alinéa unique, du même arrêté, est complété comme suit :
  " Les dispositions du présent arrêté ne s'appliquent pas aux membres du personnel des hautes écoles officiels subventionnées. ".
Art.303. Het opschrift van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 23 augustus 1995, tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, hoger onderwijs van het korte type en kunstonderwijs wordt vervangen door het volgende opschrift :
  " Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon secundair onderwijs en kunstonderwijs. "
Art.303. L'intitulé de l'arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 23 août 1995 réglementant la mise en disponibilité par défaut d'emploi, la réaffectation et l'octroi d'une subvention-traitement d'attente dans les enseignements secondaire ordinaire et spécial, supérieur de type court et artistique libres subventionnés, est remplacé par l'intitulé suivant :
  " Arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 28 août 1995 réglementant la mise en disponibilité par défaut d'emploi, la réaffectation et l'octroi d'une subvention-traitement d'attente dans les enseignements secondaire ordinaire et spécial, et artistique libres subventionnés. ".
Art.304. Artikel 1, 1° van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende tekst :
  " 1° de inrichtende machten van de vrije gesubsidieerde inrichtingen voor gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, en kunstonderwijs;
  " Artikel 1, enig lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
   " De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de vrije gesubsidieerde hogescholen. "
Art.304. L'article 1er, 1°, du même arrête, est remplacé par le texte suivant :
  " 1° aux pouvoirs organisateurs des établissements d'enseignement secondaire et spécial, et artistique libres subventionnés; ".
  L'article 1er, alinéa unique, du même arrêté, est complété comme suit :
  " Les dispositions du présent arrêté ne s'appliquent pas aux membres du personnel des hautes écoles libres subventionnées. ".
Afdeling 2. - Opheffingsbepalingen.
Section 2. - Dispositions abrogatoires.
Art.305. De artikelen 31, 35, 37, 45, 50, 54, 56, 57, 58 en 60 van het decreet van 25 juli 1996 worden opgeheven.
Art.305. Les articles 31, 35, 37, 45, 50, 54, 56, 57, 58 et 60 du décret du 25 juillet 1996 sont abrogés.
Art.306. Artikel 34 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, is niet van toepassing op de hogescholen.
Art.306. L'article 34 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements, n'est pas applicable aux hautes écoles.
Afdeling 3. - Overgangsbepalingen.
Section 3. - Dispositions transitoires.
Art.307. Alle wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen in verband met de personeelsleden bepaald in artikel 1 van dit decreet, zijn toepasselijk mutatis mutandis op deze personeelsleden tot hun eventuele wijziging of opheffing door het Parlement of de Regering.
Art.307. Toutes les dispositions légales, décrétales et réglementaires relatives aux membres du personnel visés à l'article 1er du présent décret sont applicables mutatis mutandis à ces membres du personnel jusqu'à leur modification ou abrogation éventuelle par le Parlement ou le Gouvernement.
Art.308. De vóór de inwerkingtreding van dit decreet vast benoemde of aangeworven personeelsleden, worden verondersteld vast benoemd of aangeworven te zijn in de betekenis van dit decreet.
Art.308. Les membres du personnel nommés ou engagés à titre définitif avant l'entrée en vigueur du présent décret, sont censés être nommés ou engagés à titre définitif au sens du présent décret.
Art.309. De in een hogeschool van de Franse Gemeenschap definitief benoemde en aangeworven personeelsleden, worden verondersteld aangesteld te zijn in deze hogeschool voor het volume van de opdracht waar ze een wedde voor ontvangen die zij trekken in de hoedanigheid van definitief benoemd personeelslid.
Art.309. Les membres du personnel nommés à titre définitif et affectés dans une haute école de la Communauté française sont réputés être affectés dans cette haute école pour le volume de la charge pour laquelle ils reçoivent un traitement qu'ils perçoivent en qualité de membre du personnel nommé à titre définitif.
Art.310. Wat de personeelsleden betreft die definitief benoemd werden in het hoger onderwijs van het korte type van de Franse Gemeenschap en die een hoofdambt uitoefenen vóór de inwerkingtreding van dit decreet, moet de raad van bestuur, prioritair op de bepalingen voorzien in artikelen 22, 26 en 313, hun opdracht uitbreiden in de te begeven ambten en cursussen waar zij het voorwerp van een definitieve benoeming voor uitmaakten en dit rekening houdend met artikel 31 van het decreet van 9 september 1996, voor zover er voor het te begeven ambt en de cursussen geen personeelslid in aanmerking komt, dat ter beschikking werd gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtsverlies.
Art.310. En ce qui concerne les membres du personnel nommés à titre définitif dans l'enseignement supérieur de type court de la Communauté française et qui exercent une fonction à titre principal avant l'entrée en vigueur du présent décret, le Conseil d'administration doit, prioritairement aux dispositions prévues aux articles 22, 26 et 313, étendre leur charge dans la fonction et les cours à conférer pour lesquels ils ont fait l'objet d'une nomination à titre définitif, jusqu'à concurrence d'une charge complète, et ce dans le respect de l'article 31 du décret du 9 septembre 1996, pour autant qu'il n'y ait pas dans la fonction considérée et les cours à conférer un membre du personnel mis en disponibilité par défaut d'emploi ou en perte partielle de charge.
Art.311. De prioritaire tijdelijken, bedoeld in artikel 61 van het decreet d.d. 25 juli 1996 en aangesteld bij toepassing van het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, worden beschouwd als vast benoemd bij de inwerkingtreding van dit decreet indien zij in dienst zijn in een vacante betrekking.
Art.311. Les temporaires prioritaires visés à l'article 61 du décret du 25 juillet 1996 et désignés en application de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d'inspection des établissements, sont considérés comme nommés à titre définitif à l'entrée en vigueur du présent décret, s'ils sont en fonction dans un emploi vacant.
Art.312. De personeelsleden van een hogeschool die tijdelijk aangesteld of aangeworven werden voor onbepaalde tijd op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, worden beschouwd als tijdelijk aangesteld of aangeworven voor onbepaalde tijd in de zin van dit decreet.
Art.312. Les membres du personnel des hautes écoles désignés ou engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée à la date de l'entrée en vigueur du présent décret sont considérés comme étant désignés ou engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée au sens du présent décret.
Art.313. Voor het academiejaar 1997-1998, prioritair op elke tijdelijke aanstelling of elke aanwerving voor onbepaalde tijd, ingevolge de oproep bedoeld, naargelang van het geval in artikel 317 of artikel 319, worden aanzien als tijdelijk aangesteld of aangeworven voor onbepaalde tijd, in de betekenis van dit decreet, de personeelsleden die tijdelijk aangesteld of aangeworven in de hogeschool voor het academiejaar 1996-1997, een betrekking bekleden voor het te begeven ambt en de cursussen die als vacant werd verklaard voor het jaar 1997-1998 en die bij de inwerkingtreding van dit decreet :
  1° een anciënniteit in de dienst tellen van tenminste twee jaar, berekend volgens de tevoren toepasselijke regels, indien ze in het bezit zijn van de vereiste bekwaamheidsbewijzen, in toepassing van de reglementering die hierop betrekking heeft;
  2° een anciënniteit in de dienst tellen van tenminste drie jaar, berekend volgens de tevoren toepasselijke regels, indien ze niet in het bezit zijn van de vereiste bekwaamheidsbewijzen in toepassing van de reglementering die hierop betrekking heeft.
  Wanneer het aantal vacant verklaarde betrekkingen lager ligt dan het aantal tijdelijken bedoeld in lid 1 :
  - voor de hogescholen van de Franse Gemeenschap, voor wat betreft de tijdelijken, bedoeld in lid 1, 1° scheidt de jongste rangschikking van tijdelijken uitgevoerd overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 juli 1969, tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling, de tijdelijken bedoeld onder lid 1, 1°. Deze kandidaten hebben voorrang op de personeelsleden bedoeld in lid 1, 2°.
  Voor deze laatsten, scheidt de ambtsanciënniteit, berekend volgens de bepalingen van artikel 39 van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969, de kandidaten;
  - voor de overige vrije gesubsidieerde hogescholen, worden de kandidaten gescheiden volgens de anciënniteit in de dienst binnen de inrichtende macht, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 47, § 1, 2°, §§ 2, 3 en 4 van voornoemd decreet van 1 februari 1993, wat de tijdelijken betreft bedoeld in lid 1, 1° en 2°;
  - voor de officiële gesubsidieerde hogescholen, scheidt de anciënniteit in de dienst binnen de inrichtende macht, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 24 van voornoemd decreet van 6 juni 1994 voor wat de tijdelijken betreft bedoeld in lid 1, 1° en 2°.
  In afwijking van de artikelen 32, 135 en 217, wordt de datum van het verslag bedoeld in deze artikelen vastgelegd voor het academiejaar 1997-1998 ten laatste op 14 september 1997.
Art.313. Pour l'année académique 1997-1998, en priorité sur toute désignation ou tout engagement à titre temporaire à durée déterminée suite à l'appel visé, selon le cas, à l'article 317 ou à l'article 319, sont considérés comme désignés ou engagés à titre temporaire pour une durée indéterminée au sens du présent décret, les membres du personnel qui, désignés ou engagés à titre temporaire dans la haute école pour l'année académique 1996-1997, occupent, pour la fonction considérée et les cours à conférer, un emploi déclaré vacant pour l'année 1997-1998, et qui, à l'entrée en vigueur du présent décret :
  1° comptent une ancienneté de service minimum de deux années, calculée selon les règles applicables antérieurement, s'ils possèdent les titres requis en application de la réglementation en la matière;
  2° comptent une ancienneté de service minimum de trois années, calculée selon les règles applicables antérieurement, s'ils ne possèdent pas les titres requis en application de la réglementation en la matière.
  Lorsque le nombre d'emplois déclarés vacants est inférieur au nombre de temporaires visés à l'alinéa 1er :
  - pour les hautes écoles de la Communauté française, en ce qui concerne les temporaires visés à l'alinéa 1er, 1°, le dernier classement des temporaires effectué conformément à l'arrêté royal du 22 juillet 1969 fixant les règles d'après lesquelles sont classés les candidats à une désignation à titre temporaire départage les temporaires visés à l'alinéa 1er, 1°. Ces candidats ont priorité sur les membres du personnel visés à l'alinéa 1er, 2°.
  Pour ces derniers, l'ancienneté de fonction calculée conformément aux dispositions de l'article 39 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 précité, départage les candidats;
  - pour les hautes écoles libres subventionnées, l'ancienneté de service au sein du pouvoir organisateur calculée conformément aux dispositions de l'article 47, § 1er, 2°, §§ 2, 3 et 4, du décret du 1er février 1993 précité, en ce qui concerne les temporaires visés à l'alinéa 1er, 1° et 2°, départage les candidats;
  - pour les hautes écoles officielles subventionnées, l'ancienneté de service au sein du pouvoir organisateur calculée conformément aux dispositions de l'article 24 du décret du 6 juin 1994 précité, en ce qui concerne les temporaires visés à l'alinéa 1er, 1° et 2°, départage les candidats.
  Par dérogation aux articles 32, 135 et 217, la date du rapport visé dans ces articles est fixée pour l'année académique 1997-1998 au plus tard au 14 septembre 1997.
Art.314. (Opgeheven)
Art.314. (Abrogé)
Art.315. (Opgeheven)
Art.315. (Abrogé)
Art.316. In afwijking van artikel 10, 17°, van het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 22 april 1969 dat de vereiste bekwaamheidsbewijzen vastlegt van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de instellingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en hoger, niet-univerisitair onderwijs en voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap en de internaten die van deze instellingen afhangen, worden de personeelsleden die in dienst zijn getreden hoewel ze niet aan de voor die functie vereiste voorwaarden op het vlak van bekwaamheidsbewijzen en/of ervaring voldeden, omdat op dat moment geen enkel personeelslid aan deze twee voorwaarden kon voldoen, beschouwd als personeelsleden die titularis zijn van de vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de uitoefening van die functie vanaf het moment dat zij voor deze functie zes jaar anciënniteit hebben.
Art.316. Par dérogation à l'article 10, 17°, de l'arrêté de l'Exécutif de la Communauté française du 22 avril 1969 fixant les titres requis des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical, du personnel psychologique, du personnel social des établissements d'enseignement préscolaire, primaire, spécial, moyen, technique, artistique, de promotion sociale et supérieur non universitaire de la Communauté française et des internats dépendant de ces établissements, les membres du personnel qui sont entrés en fonction bien que ne réunissant pas les conditions de titres de capacité et/ou l'expérience utile du métier requise, parce qu'à ce moment aucun membre du personnel ne pouvait remplir ces deux conditions, sont considérés comme porteurs des titres requis pour l'exercice de cette fonction dès lors qu'il comptent six années d'ancienneté dans la fonction.
Art.317. In afwijking van de artikelen 125 en 207 van dit decreet, worden de oproepen in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd ten laatste op (30 september 1997) voor het academiejaar 1997-1998.
Art.317. Par dérogation aux articles 125 et 207 du présent décret, pour l'année académique 1997-1998, les appels au Moniteur belge sont publiés au plus tard le (30 septembre 1997).
Art.318. Voor het academiejaar 1997-1998, blijven de kandidaturen voor de tijdelijke aanstellingen in de hogescholen van de Franse Gemeenschap, ingediend ingevolge een oproep bekend gemaakt door bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, in toepassing van artikel 21 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, geldig ingediend in toepassing van dit decreet.
Art.318. Pour l'année académique 1997-1998, les candidatures aux désignations à titre temporaire dans les hautes écoles de la Communauté française introduites à la suite de l'appel lancé par avis inséré au Moniteur belge en application de l'article 21 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements, restent valablement introduites en application du présent décret.
Art.319. In afwijking van artikel 21 van bovenvermeld koninklijk besluit van 22 maart 1969, kan de oproep voor kandidaten voor een tijdelijke aanstelling per oproep ingevoegd in het Belgisch Staatsblad, bekendgemaakt worden tot 14 september 1997 ten laatste voor het academiejaar 1997-1998.
Art.319. Par dérogation à l'article 21 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements, pour l'année académique 1997-1998, l'appel aux candidats aux désignations à titre temporaire par avis inséré au Moniteur belge, peut être lancé jusqu'au 14 septembre 1997 au plus tard.
Art.320. Zolang de uitvoeringsbesluiten van dit decreet niet genomen werden door de Regering, zijn de volgende besluiten van toepassing op de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen van de Franse Gemeenschap :
  1° (...)
  2° (...)
  3° Koninklijk besluit van 31 juli 1969, tot vaststelling van het bekwaamheidsbewijs vereist voor de benoeming tot het ambt van inspecteur of inspectrice technische vakken en beroepspraktijk;
  4° Koninklijk besluit van 22 september 1969, tot vaststelling van de ambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om te kunnen worden benoemd tot het ambt van inspecteur-generaal;
  5° Koninklijk besluit van 20 december 1973 genomen in toepassing van artikel 161 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
  6° Koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen in toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
  7° Koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen in toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen (behoudens hoofdstuk een);
  8° (opgeheven)
  9° (opgeheven)
  10° Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 juni 1989 betreffende het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid, toegekend aan het personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, dat 50 jaar is of ten minste twee kinderen heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, en betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheid vóór het rustpensioen;
  11° Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 10 december 1990, tot vaststelling van het programma en van de wijze waarop de bekwaamheidsexamens worden georganiseerd voor het ambt van inspecteur in het lager en het hoger secundair onderwijs en in het niet-universitair hoger onderwijs georganisseerd door de Franse Gemeenschap;
  12° (Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 januari 1992 met betrekking tot het ouderschapsverlof toegekend aan sommige personeelsleden van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap.)
  13° Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;
  14° Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 23 augustus 1994, betreffende het toezicht op de afwezigheid wegens ziekte van de personeelsleden, vóór 1 juli 1994 onderworpen aan het toezicht van de administratieve gezondheidsdienst;
  15° Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 september 1994, houdende vaststelling van het maximumaantal personeelsleden met verlof wegens opdracht die onontbeerlijk worden geacht voor de interne organisatie van het onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de representatieve organen van het gesubsidieerd onderwijs, bij toepassing van artikel 43 bis van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen bij toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
  16° Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 27 april 1995 tot vaststelling van de modellen van de beoordelingsstaat en van de persoonlijke fiche, bepaald bij artikel 75 van het statuut van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch, psychologisch en sociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
  De besluiten bepaald onder punten 6, 7, 8, 9, 10,12, 13 (, 14 en 15) van het eerste lid zijn van toepassing op de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en op het opvoedend hulppersoneel van de gesubsidieerde officiële en vrije hogescholen.
Art.320. Aussi longtemps que les arrêtés d'exécution du présent décret n'ont pas été pris par le Gouvernement, les arrêtes suivants sont d'application aux membres du personnel directeur et enseignant et du personnel auxiliaire d'éducation des hautes écoles de la Communauté française :
  1° (...)
  2° (...)
  3° arrêté royal du 31 juillet 1969 fixant le titre requis pour la nomination à la fonction d'inspecteur ou d'inspectrice de cours techniques et de pratique professionnelle;
  4° arrêté royal du 22 septembre 1969 déterminant les fonctions dont doivent être titulaires les membres du personnel de l'enseignement de l'Etat pour pouvoir être nommés à la fonction d'inspecteur général;
  5° arrêté royal du 20 décembre 1973 pris en application de l'article 161 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements;
  6° arrêté royal du 15 janvier 1974 pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du Service d'Inspection chargé de la surveillante de ces établissements;
  7° arrêté royal du 18 janvier 1974 pris en application de l'article 164 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements (à l'exception du chapitre premier);
  8° (abrogé)
  9° (abrogé)
  10° arrêté de l'Exécutif de la Communauté française du 22 juin 1989 relatif au congé pour prestations réduites justifiées par des raisons de convenances personnelles accordées au membre du personnel de l'enseignement de la Communauté française, âgé de 50 ans ou qui a au moins deux enfants à charge qui n'ont pas dépassé l'âge de 14 ans et relatif à la mise en disponibilité pour convenances personnelles précédant la pension de retraite;
  11° arrêté de l'Exécutif de la Communauté française du 10 décembre 1990 fixant le programme et les modalités d'organisation des épreuves d'aptitudes à la fonction d'inspecteur dans l'enseignement secondaire du degré inférieur, dans l'enseignement secondaire du degré supérieur et dans l'enseignement supérieur non universitaire organisés par la Communauté française;
  12° (Arrêté de l'Exécutif de la Communauté française du 2 janvier 1992 relatif au congé parental accordé à certains membres du personnel des établissements d'enseignement de la Communauté française.)
  13° arrêté de l'Exécutif de la Communauté française du 3 décembre 1992 relatif à l'interruption de la carrière professionnelle dans l'enseignement et les centres psycho-médico-sociaux;
  14° arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 23 août 1994 déterminant les modalités de contrôle des absences pour cause de maladie du personnel soumis, avant le 1er juillet 1994, au contrôle du Service de Santé administratif;
  15° arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 5 septembre 1994 fixant le nombre maximum de membres du personnel mis en congé pour mission et reconnus indispensables à l'organisation interne de l'enseignement de la Communauté française et des organes représentatifs de l'enseignement subventionné, en application de l'article 43bis de l'arrêté royal du 15 janvier 1974 pris en application de l'article 160 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements;
  16° arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 27 avril 1995 fixant les modèles du bulletin de signalement et de la fiche individuelle prévus à l'article 75 de l'arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d'éducation, du personnel paramédical, du personnel psychologique, du personnel social des établissements d'enseignement gardien, primaire, spécial, moyen, technique, artistique et normal de l'Etat, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du Service d'Inspection chargé de la surveillance de ces établissements.
  Les arrêtés visés aux points 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13 (, 14 et 15) du premier alinéa sont d'application aux membres du personnel directeur et enseignant et du personnel auxiliaire d'éducation des hautes écoles officielles et libres subventionnées.
Art.321. De Regering bepaalt de procedures volgens welke de leden van het opvoedend hulppersoneel aanspraak kunnen maken op een verandering van aanstelling in de zin en onder de voorwaarden van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 en van het decreet van 6 juni 1994 of op een mutatie in de betekenis en onder de voorwaarden van de decreten van 1 februari 1993 en van 6 juni 1994.
Art.321. Le Gouvernement fixe les procédures selon lesquelles les membres du personnel auxiliaire d'éducation peuvent prétendre à un changement d'affectation au sens et aux conditions de l'arrêté royal du 22 mars 1969 et du décret du 6 juin 1994 ou à une mutation au sens et aux conditions des décrets du 1er février 1993 et du 6 juin 1994.
Art.321bis. [1 In afwijking van de artikelen 95, 14°, 189, 14° en 268, 14° van dit decreet geniet het personeelslid dat zich, in de loop van het academiejaar 2020-2021, in het zesde academiejaar na zijn eerste benoeming of zijn eerste aanduiding in een vacante betrekking in de functie en de te geven opleidingen bevond, een extra academiejaar om de GPBHO te behalen.]1
  
Art.321bis. [1 Par dérogation aux articles 95, 14°, 189, 14°, et 268, 14°, du présent décret, le membre du personnel qui, au cours de l'année académique 2020-2021, se trouvait dans la sixième année académique qui suit son premier engagement ou sa première désignation dans un emploi vacant dans la fonction et les cours à conférer, bénéficie d'une année académique supplémentaire pour obtenir le CAPAES.]1
  
Afdeling 4. - Slotbepalingen.
Section 4. - Dispositions finales.
Art.322. De Regering kan de wettelijke en decretale bepalingen in verband met het hoger onderwijs ingericht binnen de hogescholen coördineren evenals de bepalingen die ze uitdrukkelijk of impliciet zouden gewijzigd hebben op het ogenblik waarop deze coördinatie zal gelegd zijn.
  Te dien einde, kan ze :
  1° de orde, de nummering en, in het algemeen, de presentatie van de te coördineren bepalingen wijzigen, onder andere afdelingen;
  2° de referenties wijzigen die omvat zouden zijn in de te coördineren bepalingen met het oog ze te doen samenvallen met de nieuwe nummering;
  3° de opstelling van de te coördineren bepalingen wijzigen, met het oog op hun samenhang en om hun terminologie eenvormig te maken, zonder dat er geraakt kan worden aan de principes die in deze bepalingen vervat zijn.
  De coördinatie zal het volgende opschrift dragen :
  " Decreet betreffende het hoger onderwijs ingericht binnen de hogescholen, gecoördineerd op... "
Art.322. Le Gouvernement peut coordonner les dispositions législatives et décrétales relatives à l'enseignement supérieur organisé au sein des hautes écoles ainsi que les dispositions qui les auraient expressément ou implicitement modifiées au moment où cette coordination sera établie.
  A cette fin, il peut :
  1° modifier l'ordre, le numérotage et, en général, la présentation des dispositions à coordonner, sous d'autres divisions;
  2° modifier les références qui seraient contenues dans les dispositions à coordonner en vue de les mettre en concordance avec le numérotage nouveau;
  3° modifier la rédaction des dispositions à coordonner, en vue d'assurer leur concordance et d'en unifier la terminologie, sans qu'il puisse être porté atteinte aux principes inscrits dans ces dispositions.
  La coordination portera l'intitulé suivant :
  " Décret relatif à l'enseignement supérieur organisé au sein des hautes écoles, coordonné le .... ".
Art. 323. Dit decreet treedt in werking op 1 september 1997, met uitzondering van artikel 291 met uitwerking op 15 juni 1996, van artikel 293 met uitwerking op 30 juni 1996, van de artikelen 275, 277, 278, 287, 288, 290 en 294 met uitwerking op 1 september 1996, van artikel 319 met uitwerking op 1 januari 1997, van artikel 306 met uitwerking op 28 februari 1997 en van artikel 298 met uitwerking op 1 april 1997.
Art. 323. Le présent décret entre en vigueur le 1er septembre 1997 à l'exception de l'article 291 qui produit ses effets le 15 juin 1996, de l'article 293 qui produit ses effets le 30 juin 1996, des articles 275, 277, 278, 287, 288, 290 et 294 qui produisent leurs effets le 1er septembre 1996, des articles 276 et 289 qui produisent leurs effets le 4 décembre 1996, de l'article 319 qui produit ses effets le 1er janvier 1997, de l'article 306 qui produit ses effets le 28 février 1997 et de l'article 298 qui produit ses effets le 1er avril 1997.