Artikel 1. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 2 januari 1991, betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen wordt vervangen door de volgende bepalingen :
"Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit worden gelijkgesteld met vergoede volledige werklozen die uitkeringen genieten voor alle dagen van de week :
1° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die een inkomensgarantie-uitkering genieten in toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit;
2° de vergoede werklozen die volledig werkloos zijn in een vrijwillige deeltijdse arbeidsregeling. Deze gelijkstelling geldt slechts voor de vervanging bij vermindering van arbeidsprestaties;
3° de personen die zich wensen in te schakelen of terug in te schakelen op de arbeidsmarkt in de sectoren en volgens de modaliteiten bepaald door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;
4° de werkzoekenden die genieten van het bestaansminimum bepaald bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van een recht op het bestaansminimum, die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en het bewijs leveren dat zij gedurende ten minste drie maanden in de loop van de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan het bestaansminimum genoten hebben;
5° de werknemers die verbonden zijn door een vervangingsovereenkomst in de zin van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten op voorwaarde :
- dat zij uitkeringen genoten voor alle dagen van de week aIs vergoede volledige werkloze, onmiddellijk voor het begin van de uitvoering van de vervangingsovereenkomst, of een van de voorwaarden vervulden van het 1° tot 4°
- dat de periode van vervanging waarvoor zij aangeworven werden, beëindigd is.".
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
14 MAART 1996. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
Titre
14 MARS 1996. - Arrêté royal modifiant l'arrêté royal du 2 janvier 1991 relatif à l'octroi d'allocations d'interruption.
Informations sur le document
Numac: 1996012199
Datum: 1996-03-14
Info du document
Numac: 1996012199
Date: 1996-03-14
Tekst (17)
Texte (17)
Article 1. L'article 2 de l'arrêté royal du 2 janvier 1991, relatif à l'octroi d'allocations d'interruption est remplacé par les dispositions suivantes :
"Art. 2. Pour l'application du présent arrêté, sont assimilés aux chômeurs complets indemnisés qui bénéficient d'allocations pour tous les jours de la semaine :
1° Les travailleurs à temps partiel avec maintien des droits bénéficiant d'une allocation de garantie de revenu en application de l'article 131bis de l'arrêté royal;
2° les chômeurs indemnisés qui sont en chômage complet dans un régime de travail à temps partiel volontaire. Cette assimilation ne vaut que pour le remplacement en cas de réduction des prestations de travail;
3° les personnes désirant s'inscrire ou se réinscrire sur le marché du travail, pour les secteurs et selon les conditions déterminés par le Ministre de l'Emploi et du Travail;
4° les demandeurs d'emploi bénéficiant du minimum de moyens d'existence prévu par la loi du 7 août 1974 introduisant le droit à un minimum de moyens d'existence, qui sont inscrits auprès du service régional de l'emploi compétent et qui apportent la preuve qu'ils ont bénéficié du minimum de moyens d'existence pendant au moins trois mois au cours des six mois qui précèdent leur engagement;
5° les travailleurs qui sont liés par un contrat de remplacement au sens de l'article 11ter de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail à condition :
- qu'ils aient bénéficié d'allocations pour tous les jours de la semaine, en tant que chômeur complet indemnisé immédiatement avant le début de l'exécution de ce contrat de remplacement ou remplissaient une des conditions des 1° à 4°
- que la période de remplacement pour laquelle ils étaient engagés soit terminée.".
"Art. 2. Pour l'application du présent arrêté, sont assimilés aux chômeurs complets indemnisés qui bénéficient d'allocations pour tous les jours de la semaine :
1° Les travailleurs à temps partiel avec maintien des droits bénéficiant d'une allocation de garantie de revenu en application de l'article 131bis de l'arrêté royal;
2° les chômeurs indemnisés qui sont en chômage complet dans un régime de travail à temps partiel volontaire. Cette assimilation ne vaut que pour le remplacement en cas de réduction des prestations de travail;
3° les personnes désirant s'inscrire ou se réinscrire sur le marché du travail, pour les secteurs et selon les conditions déterminés par le Ministre de l'Emploi et du Travail;
4° les demandeurs d'emploi bénéficiant du minimum de moyens d'existence prévu par la loi du 7 août 1974 introduisant le droit à un minimum de moyens d'existence, qui sont inscrits auprès du service régional de l'emploi compétent et qui apportent la preuve qu'ils ont bénéficié du minimum de moyens d'existence pendant au moins trois mois au cours des six mois qui précèdent leur engagement;
5° les travailleurs qui sont liés par un contrat de remplacement au sens de l'article 11ter de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail à condition :
- qu'ils aient bénéficié d'allocations pour tous les jours de la semaine, en tant que chômeur complet indemnisé immédiatement avant le début de l'exécution de ce contrat de remplacement ou remplissaient une des conditions des 1° à 4°
- que la période de remplacement pour laquelle ils étaient engagés soit terminée.".
Art.2. In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) de 1° wordt opgeheven;
B) in de 2° worden de woorden "zes maanden" telkens vervangen door de woorden "drie maanden".
A) de 1° wordt opgeheven;
B) in de 2° worden de woorden "zes maanden" telkens vervangen door de woorden "drie maanden".
Art.2. Dans l'article 3 du même arrêté, sont apportées les modifications suivantes :
A) le 1° est abrogé;
B) dans le 2° les mots "six mois" sont remplacés chaque fois par les mots "trois mois".
A) le 1° est abrogé;
B) dans le 2° les mots "six mois" sont remplacés chaque fois par les mots "trois mois".
Art.3. Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.3. L'article 4 du même arrêté est abrogé.
Art.4. Artikel 4bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1995, wordt artikel 4.
Art.4. L'article 4bis du même arrêté, inséré par l'arrêté royal du 22 mars 1995, en devient l'article 4.
Art.5. Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen :
"Art. 5. Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de werknemers bedoeld in artikel 3, wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de volledige beroepsloopbaan. Voor de berekening van deze 60 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst krachtens artikel 100bis van voornoemde wet van 22 januari 1985 en met de periodes van schorsing gedurende dewelke geen onderbrekingsuitkering werd toegekend.".
"Art. 5. Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de werknemers bedoeld in artikel 3, wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de volledige beroepsloopbaan. Voor de berekening van deze 60 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst krachtens artikel 100bis van voornoemde wet van 22 januari 1985 en met de periodes van schorsing gedurende dewelke geen onderbrekingsuitkering werd toegekend.".
Art.5. L'article 5 du même arrêté est remplacé par les dispositions suivantes :
"Art. 5. Le droit aux allocations d'interruption des travailleurs visés à l'article 3 est limité à 60 mois maximum durant toute leur carrière professionnelle. Pour le calcul de ces 60 mois, il n'est pas tenu compte des périodes de suspension du contrat de travail en vertu de l'article 100bis de la loi du 22 janvier 1985 précité ni des périodes de suspension durant lesquelles aucune allocation d'interruption n'a été octroyée.".
"Art. 5. Le droit aux allocations d'interruption des travailleurs visés à l'article 3 est limité à 60 mois maximum durant toute leur carrière professionnelle. Pour le calcul de ces 60 mois, il n'est pas tenu compte des périodes de suspension du contrat de travail en vertu de l'article 100bis de la loi du 22 janvier 1985 précité ni des périodes de suspension durant lesquelles aucune allocation d'interruption n'a été octroyée.".
Art.6. Artikel 6, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 1992, wordt opgeheven.
Art.6. L'article 6, § 2, alinéa 2, du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 21 décembre 1992, est abrogé.
Art.7. Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 7. § 1. De werknemers tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling die, in toepassing van artikel 102 van voormeIde wet van 22 januari 1985, hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, een vierde, een derde of de helft zijn gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen, op voorwaarde dat :
1° de voorziene duur van de vermindering van de arbeidsprestaties tenminste drie maanden bedraagt;
2° dat zij een getuigschrift voorleggen waaruit blijkt dat hun werkgever hen vervangen heeft of er zich toe verbonden heeft hen te vervangen volgens de regels bepaald in § 2.
§ 2. De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties met de helft of met een derde vermindert te vervangen door een volledig vergoede werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of een daarmee gelijkgestelde persoon.
De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vierde of een vijfde te vervangen indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties met een vierde of een vijfde verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties door de tweede werknemer.
§ 3. In afwijking van § 1 kunnen de werknemers die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld voltijds aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming, of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling.
De werkgever is verplicht de werknemer bedoeld in het vorige lid te vervangen door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of een hiermee gelijkgesteld persoon wanneer het aantal uren vrijgekomen door de overgang naar een deeltijdse arbeidsregeling hoger is of gelijk is aan het aantal uren in een derde-tijds arbeidsregeling of indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties van de tweede werknemer.".
"Art. 7. § 1. De werknemers tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling die, in toepassing van artikel 102 van voormeIde wet van 22 januari 1985, hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, een vierde, een derde of de helft zijn gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen, op voorwaarde dat :
1° de voorziene duur van de vermindering van de arbeidsprestaties tenminste drie maanden bedraagt;
2° dat zij een getuigschrift voorleggen waaruit blijkt dat hun werkgever hen vervangen heeft of er zich toe verbonden heeft hen te vervangen volgens de regels bepaald in § 2.
§ 2. De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties met de helft of met een derde vermindert te vervangen door een volledig vergoede werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of een daarmee gelijkgestelde persoon.
De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vierde of een vijfde te vervangen indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties met een vierde of een vijfde verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties door de tweede werknemer.
§ 3. In afwijking van § 1 kunnen de werknemers die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld voltijds aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming, of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling.
De werkgever is verplicht de werknemer bedoeld in het vorige lid te vervangen door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of een hiermee gelijkgesteld persoon wanneer het aantal uren vrijgekomen door de overgang naar een deeltijdse arbeidsregeling hoger is of gelijk is aan het aantal uren in een derde-tijds arbeidsregeling of indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties van de tweede werknemer.".
Art.7. L'article 7 du même arrêté est remplacé par la disposition suivante :
"Art. 7. § 1er. Les travailleurs occupés dans un régime de travail à temps plein qui, en application de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de la moitié ont droit à des allocations d'interruption, à condition :
1° que la durée prévue de la réduction des prestations de travail soit de trois mois au moins;
2° qu'ils fournissent une attestation justifiant que leur employeur les a remplacés ou s'est engagé à les remplacer selon les règles fixées au § 2.
§ 2. L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations de travail de la moitié ou d'un tiers, par un chômeur complet indemnisé qui bénéficie d'allocations pour tous les jours de la semaine ou par une personne assimilée.
L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième lorsqu'il a à son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième et qui n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction de travail du deuxième travailleur.
§ 3. Par dérogation au § 1er, les travailleurs qui, autrement qu'en vertu de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, sont employés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein dans la même entreprise ou, à défaut, dans la même branche d'activité, peuvent passer à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein.
L'employeur est obligé de remplacer le travailleur visé à l'alinéa précédent par un chômeur complet indemnisé ou par une personne assimilée lorsque le nombre d'heures libérées par le passage à un régime de travail à mi-temps est supérieur ou égal au nombre d'heures d'un régime de travail à tiers-temps ou s'il a son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations de travail et n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction des prestations de travail du deuxième travailleur.".
"Art. 7. § 1er. Les travailleurs occupés dans un régime de travail à temps plein qui, en application de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de la moitié ont droit à des allocations d'interruption, à condition :
1° que la durée prévue de la réduction des prestations de travail soit de trois mois au moins;
2° qu'ils fournissent une attestation justifiant que leur employeur les a remplacés ou s'est engagé à les remplacer selon les règles fixées au § 2.
§ 2. L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations de travail de la moitié ou d'un tiers, par un chômeur complet indemnisé qui bénéficie d'allocations pour tous les jours de la semaine ou par une personne assimilée.
L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième lorsqu'il a à son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième et qui n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction de travail du deuxième travailleur.
§ 3. Par dérogation au § 1er, les travailleurs qui, autrement qu'en vertu de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, sont employés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein dans la même entreprise ou, à défaut, dans la même branche d'activité, peuvent passer à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein.
L'employeur est obligé de remplacer le travailleur visé à l'alinéa précédent par un chômeur complet indemnisé ou par une personne assimilée lorsque le nombre d'heures libérées par le passage à un régime de travail à mi-temps est supérieur ou égal au nombre d'heures d'un régime de travail à tiers-temps ou s'il a son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations de travail et n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction des prestations de travail du deuxième travailleur.".
Art.8. Artikel 7bis, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1995, wordt vervangen door de volgende bepalingen :
"Art. 7bis. De voltijdse werknemers die krachtens de bepalingen van artikel 102bis van voornoemde herstelwet van 22 januari 1985 hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, een vierde, een derde, of de helft hebben recht op onderbrekingsuitkeringen voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand.
De werknemers die anders dan krachtens de bepalingen van voornoemd artikel 102 van de wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds tewerkgesteld is in dezelfde onderneming of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, en die krachtens de bepalingen van voornoemd artikel 102bis overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling die normaal gemiddeld minstens de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling, zijn eveneens gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen voor één maand eventueel verlengbaar met één maand.
De in dit artikel bedoelde werknemers dienen niet te worden vervangen.".
"Art. 7bis. De voltijdse werknemers die krachtens de bepalingen van artikel 102bis van voornoemde herstelwet van 22 januari 1985 hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, een vierde, een derde, of de helft hebben recht op onderbrekingsuitkeringen voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand.
De werknemers die anders dan krachtens de bepalingen van voornoemd artikel 102 van de wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds tewerkgesteld is in dezelfde onderneming of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, en die krachtens de bepalingen van voornoemd artikel 102bis overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling die normaal gemiddeld minstens de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling, zijn eveneens gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen voor één maand eventueel verlengbaar met één maand.
De in dit artikel bedoelde werknemers dienen niet te worden vervangen.".
Art.8. L'article 7bis, du même arrêté, inséré par l'arrêté royal du 22 mars 1995, est remplacé par les dispositions suivantes :
"Art. 7bis. Les travailleurs à temps plein qui en vertu des dispositions de l'article 102bis de la loi du 22 janvier 1985 précitée réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de moitié ont droit à des allocations d'interruption pour une période d'un mois éventuellement prolongeable d'un mois.
Les travailleurs qui autrement qu'en vertu des dispositions de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, sont occupés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein dans la même entreprise ou, à défaut, dans la même branche d'activité, et qui, en vertu de l'article 102bis précité, passent à un régime de travail à temps partiel qui comporte normalement, en moyenne, la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein, ont droit à des allocations d'interruption pour un mois, éventuellement prolongeable d'un mois.
Les travailleurs visés dans le présent article ne doivent pas être remplacés.".
"Art. 7bis. Les travailleurs à temps plein qui en vertu des dispositions de l'article 102bis de la loi du 22 janvier 1985 précitée réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de moitié ont droit à des allocations d'interruption pour une période d'un mois éventuellement prolongeable d'un mois.
Les travailleurs qui autrement qu'en vertu des dispositions de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, sont occupés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein dans la même entreprise ou, à défaut, dans la même branche d'activité, et qui, en vertu de l'article 102bis précité, passent à un régime de travail à temps partiel qui comporte normalement, en moyenne, la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein, ont droit à des allocations d'interruption pour un mois, éventuellement prolongeable d'un mois.
Les travailleurs visés dans le présent article ne doivent pas être remplacés.".
Art.9. Artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 8. § 1. Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de werknemers bedoeld in artikel 7 wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de beroepsloopbaan gelegen voor de leeftijd van vijftig jaar. Voor de berekening van deze zestig maanden wordt geen rekening gehouden met de vermindering van de arbeidsprestaties krachtens artikel 102bis van voornoemde wet van 22 januari 1985 en met de periodes van vermindering van arbeidsprestaties gedurende dewelke er geen onderbrekingsuitkering werd toegekend.
De maandbedragen van de onderbrekingsuitkeringen worden voor deze werknemers en voor de werknemers bedoeld in artikel 7bis aIs volgt vastgesteld :
1° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 2 101 F;
2° voor de voltijdse werknmers die hun arbeidsprestaties met een vierde verminderen op 2 626 F;
3° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een derde verminderen op 3 501 F;
4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 5 252 F;
5° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3 en 7 bis, tweede lid op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte of adoptie van een tweede kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede tot vijfde lid, wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 2 301 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 2 876 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 3 835 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 5 752 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een derde of daaropvolgende kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 2 501 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 3 126 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 4 168 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 6 252 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
§ 2. Van zodra zij de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben, kunnen de werknemers bedoeld in artikel 7 hun arbeidsprestaties verminderen zonder beperking in de duur.
Het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen voor deze werknemers en voor de werknemers bedoeld in artikel 7bis die de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben wordt aIs volgt vastgesteld :
1° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde op 4 202 F;
2° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een vierde op 5 252 F;
3° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een derde op 7 002 F;
4° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft op 10 504 F;
5° voor de werknemers bedoeld bij artikel 7, § 3 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een tweede kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 4 402 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 5 502 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 7 336 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 11 104 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een derde of daaropvolgende kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 4 602 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 5 752 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 7 669 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 11 504 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
§ 3. Het recht op de onderbrekingsuitkeringen voorzien in § 2 voor de werknemers van 50 jaar of meer wordt slechts eenmaal toegekend en gaat definitief verloren van zodra de vermindering van de arbeidsprestaties onderbroken wordt. Bij een nieuwe aanvraag na een onderbreking hebben deze werknemers slechts recht op de bedragen voorzien in § 1 en enkel voor een periode van maximum vijf jaar.".
"Art. 8. § 1. Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de werknemers bedoeld in artikel 7 wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de beroepsloopbaan gelegen voor de leeftijd van vijftig jaar. Voor de berekening van deze zestig maanden wordt geen rekening gehouden met de vermindering van de arbeidsprestaties krachtens artikel 102bis van voornoemde wet van 22 januari 1985 en met de periodes van vermindering van arbeidsprestaties gedurende dewelke er geen onderbrekingsuitkering werd toegekend.
De maandbedragen van de onderbrekingsuitkeringen worden voor deze werknemers en voor de werknemers bedoeld in artikel 7bis aIs volgt vastgesteld :
1° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 2 101 F;
2° voor de voltijdse werknmers die hun arbeidsprestaties met een vierde verminderen op 2 626 F;
3° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een derde verminderen op 3 501 F;
4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 5 252 F;
5° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3 en 7 bis, tweede lid op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte of adoptie van een tweede kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede tot vijfde lid, wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 2 301 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 2 876 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 3 835 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 5 752 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een derde of daaropvolgende kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 2 501 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 3 126 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 4 168 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 6 252 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
§ 2. Van zodra zij de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben, kunnen de werknemers bedoeld in artikel 7 hun arbeidsprestaties verminderen zonder beperking in de duur.
Het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen voor deze werknemers en voor de werknemers bedoeld in artikel 7bis die de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben wordt aIs volgt vastgesteld :
1° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde op 4 202 F;
2° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een vierde op 5 252 F;
3° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een derde op 7 002 F;
4° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft op 10 504 F;
5° voor de werknemers bedoeld bij artikel 7, § 3 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een tweede kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 4 402 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 5 502 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 7 336 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 11 104 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een derde of daaropvolgende kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 4 602 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 5 752 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 7 669 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 11 504 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
§ 3. Het recht op de onderbrekingsuitkeringen voorzien in § 2 voor de werknemers van 50 jaar of meer wordt slechts eenmaal toegekend en gaat definitief verloren van zodra de vermindering van de arbeidsprestaties onderbroken wordt. Bij een nieuwe aanvraag na een onderbreking hebben deze werknemers slechts recht op de bedragen voorzien in § 1 en enkel voor een periode van maximum vijf jaar.".
Art.9. L'article 8 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 21 décembre 1992, est remplacé par les dispositions suivantes :
"Art. 8. § 1er. Le droit aux allocations d'interruption des travailleurs visés à l'article 7 est limité à 60 mois durant la carrière professionnelle avant l'âge de 50 ans. Pour le calcul des 60 mois, il n'est pas tenu compte de la réduction des prestations de travail en vertu de l'article 102bis de la loi du 22 janvier 1985 précitée et des périodes de réduction des prestations de travail durant lesquelles aucune allocation d'interruption n'est octroyée.
Les montants mensuels des allocations d'interruption pour ces travailleurs et pour les travailleurs visés à l'article 7bis, sont fixés comme suit :
1° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 2 101 F;
2° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un quart, à 2 626 F.
3° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations d'un tiers, à 3 501 F;
4° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à 5 252 F;
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3 et 7bis, alinéa 2, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de la naissance ou l'adoption d'un deuxième enfant selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption, visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 301 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 876 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 3 835 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 752 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 501 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 3 126 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 168 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 6 252 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
§ 2. Dès qu'ils atteignent l'âge de 50 ans, les travailleurs visés à l'article 7 peuvent réduire leurs prestations de travail sans limitation dans le temps.
Le montant mensuel des allocations d'interruption pour ces travailleurs et pour les travailleurs visés à l'article 7bis qui ont atteint l'âge de 50 ans est fixé comme suit :
1° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 4 202 F;
2° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un quart, à 5 252 F;
3° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un tiers, à 7 002 F;
4° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à 10 504 F;
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 402 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 502 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 7 336 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 11 104 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 602 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 752 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 7 669 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 11 504 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
§ 3. Le droit aux allocations d'interruption prévu dans le § 2 pour les travailleurs de 50 ans ou plus qui réduisent leurs prestations de travail n'est accordé qu'une fois et est perdu définitivement dès que la période de réduction des prestations de travail est interrompue. Lors d'une nouvelle demande après une interruption, ces travailleurs ont seulement droit aux allocations visées au § 1er et uniquement pour une période maximale de cinq ans.".
"Art. 8. § 1er. Le droit aux allocations d'interruption des travailleurs visés à l'article 7 est limité à 60 mois durant la carrière professionnelle avant l'âge de 50 ans. Pour le calcul des 60 mois, il n'est pas tenu compte de la réduction des prestations de travail en vertu de l'article 102bis de la loi du 22 janvier 1985 précitée et des périodes de réduction des prestations de travail durant lesquelles aucune allocation d'interruption n'est octroyée.
Les montants mensuels des allocations d'interruption pour ces travailleurs et pour les travailleurs visés à l'article 7bis, sont fixés comme suit :
1° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 2 101 F;
2° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un quart, à 2 626 F.
3° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations d'un tiers, à 3 501 F;
4° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à 5 252 F;
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3 et 7bis, alinéa 2, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de la naissance ou l'adoption d'un deuxième enfant selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption, visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 301 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 876 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 3 835 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 752 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 501 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 3 126 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 168 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 6 252 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
§ 2. Dès qu'ils atteignent l'âge de 50 ans, les travailleurs visés à l'article 7 peuvent réduire leurs prestations de travail sans limitation dans le temps.
Le montant mensuel des allocations d'interruption pour ces travailleurs et pour les travailleurs visés à l'article 7bis qui ont atteint l'âge de 50 ans est fixé comme suit :
1° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 4 202 F;
2° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un quart, à 5 252 F;
3° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un tiers, à 7 002 F;
4° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à 10 504 F;
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 402 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 502 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 7 336 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 11 104 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 602 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 752 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 7 669 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 11 504 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
§ 3. Le droit aux allocations d'interruption prévu dans le § 2 pour les travailleurs de 50 ans ou plus qui réduisent leurs prestations de travail n'est accordé qu'une fois et est perdu définitivement dès que la période de réduction des prestations de travail est interrompue. Lors d'une nouvelle demande après une interruption, ces travailleurs ont seulement droit aux allocations visées au § 1er et uniquement pour une période maximale de cinq ans.".
Art.10. Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 10. Een volledige onderbreking kan onmiddellijk aansluiten bij een vermindering van de arbeidsprestaties en omgekeerd en een vorm van vermindering van arbeidsprestaties kan onmiddellijk aansluiten bij een andere. Voor het in dit besluit bepaalde minimum van duur van drie maanden, wordt dan rekening gehouden met de tesamen genomen periodes.".
"Art. 10. Een volledige onderbreking kan onmiddellijk aansluiten bij een vermindering van de arbeidsprestaties en omgekeerd en een vorm van vermindering van arbeidsprestaties kan onmiddellijk aansluiten bij een andere. Voor het in dit besluit bepaalde minimum van duur van drie maanden, wordt dan rekening gehouden met de tesamen genomen periodes.".
Art.10. L'article 10 du même arrêté est remplacé par la disposition suivante :
"Art. 10. Le passage direct d'une interruption complète à une réduction des prestations et vice-versa et le passage d'une forme de réduction des prestations à une autre sont possibles. Pour le minimum de durée de trois mois fixé dans le présent arrêté il est alors tenu compte de l'ensemble des périodes.".
"Art. 10. Le passage direct d'une interruption complète à une réduction des prestations et vice-versa et le passage d'une forme de réduction des prestations à une autre sont possibles. Pour le minimum de durée de trois mois fixé dans le présent arrêté il est alors tenu compte de l'ensemble des périodes.".
Art.11. Artikel 10bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 december 1993, wordt opgeheven.
Art.11. L'article 10bis du même arrêté, inséré par l'arrêté royal du 2 décembre 1993, est abrogé.
Art.12. Artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 april 1991 en 21 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepalingen :
"Art. 13. § 1. Wanneer de werkgever zijn verbintenis tot vervanging van de werknemer, volgens de regels bepaald in dit besluit, niet naleeft kan de directeur eisen dat de werkgever aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een forfaitaire schadevergoeding betaalt waarvan het bedrag aIs volgt wordt vastgesteld :
1° wanneer het de niet-vervanging betreft van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties volledig onderbreekt is het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het gemiddeld minimum maandinkomen gewaarborgd aan de werknemers die 21 jaar oud zijn en geen anciënniteit hebben in de onderneming die hen tewerkstelt, bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit;
2° wanneer het de niet-vervanging betreft van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vijfde, een vierde, een derde of de helft wordt het bedrag van de schadevergoeding op respectievelijk een vijfde, een vierde, een derde of de helft van het in 1° bedoelde gemiddeld minimum maandinkomen vastgesteld;
3° wanneer het de niet-vervanging betreft van een werknemer bedoeld in artikel 7, § 3, wordt het bedrag van de schadevergoeding vastgesteld op een vierde van het gemiddeld minimum maandinkomen bedoeld in 1°;
4° wanneer het een deeltijdse werknemer betreft die een deeltijdse arbeidsbetrekking volledig onderbreekt, wordt het bedrag van de schadevergoeding vastgesteld op een percentage van het gemiddeld minimum maandinkomen dat gelijk is aan het percentage dat het aantal arbeidsuren in de deeltijdse betrekking uitmaakt van het aantal arbeidsuren in een voltijdse betrekking.
De forfaitaire schadevergoeding is verschuldigd per werknemer en voor elke maand tijdens dewelke de vervanging niet werd uitgevoerd.
§ 2. Voor de ondernemingen erkend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid aIs onderneming in moeilijkheden gebonden door een herstructureringsplan wordt het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding, in afwijking van § 1, vastgesteld op het bedrag van de uitbetaalde onderbrekingsuitkering verhoogd met 2000 F aIs het een schorsing van de arbeidsprestaties betreft en het bedrag van de uitbetaalde onderbrekingsuitkering verhoogd met 1000 F aIs het een vermindering van de arbeidsprestaties betreft.
Onder onderneming in moeilijkheden gebonden door een herstructureringsplan wordt verstaan de onderneming die voldoet aan de volgende voorwaarden :
a) in de jaarrekeningen van de twee boekjaren die de datum van de aanvraag tot erkenning voorafgaan vóór belasting, een verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening boeken, wanneer voor het laatste boekjaar dit verlies het bedrag van de afschrijvingen en de waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa overschrijdt.
Indien de onderneming deel uitmaakt van de juridische, economische of financiële entiteit die een geconsolideerde jaarrekening opmaakt, wordt enkel rekening gehouden met de jaarrekening van deze entiteit voor bovengenoemde boekjaren;
b) gebonden zijn door een herstructureringsplan goedgekeurd door de Ministerraad;
c) tijdens de looptijd van het herstructureringsplan overgaan tot het ontslag van minimum 10 pct. van het totale personeelsbestand.
§ 3. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van de opeising en betaling van de schadevergoeding bedoeld in de §§ 1 en 2. ".
"Art. 13. § 1. Wanneer de werkgever zijn verbintenis tot vervanging van de werknemer, volgens de regels bepaald in dit besluit, niet naleeft kan de directeur eisen dat de werkgever aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een forfaitaire schadevergoeding betaalt waarvan het bedrag aIs volgt wordt vastgesteld :
1° wanneer het de niet-vervanging betreft van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties volledig onderbreekt is het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het gemiddeld minimum maandinkomen gewaarborgd aan de werknemers die 21 jaar oud zijn en geen anciënniteit hebben in de onderneming die hen tewerkstelt, bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit;
2° wanneer het de niet-vervanging betreft van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vijfde, een vierde, een derde of de helft wordt het bedrag van de schadevergoeding op respectievelijk een vijfde, een vierde, een derde of de helft van het in 1° bedoelde gemiddeld minimum maandinkomen vastgesteld;
3° wanneer het de niet-vervanging betreft van een werknemer bedoeld in artikel 7, § 3, wordt het bedrag van de schadevergoeding vastgesteld op een vierde van het gemiddeld minimum maandinkomen bedoeld in 1°;
4° wanneer het een deeltijdse werknemer betreft die een deeltijdse arbeidsbetrekking volledig onderbreekt, wordt het bedrag van de schadevergoeding vastgesteld op een percentage van het gemiddeld minimum maandinkomen dat gelijk is aan het percentage dat het aantal arbeidsuren in de deeltijdse betrekking uitmaakt van het aantal arbeidsuren in een voltijdse betrekking.
De forfaitaire schadevergoeding is verschuldigd per werknemer en voor elke maand tijdens dewelke de vervanging niet werd uitgevoerd.
§ 2. Voor de ondernemingen erkend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid aIs onderneming in moeilijkheden gebonden door een herstructureringsplan wordt het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding, in afwijking van § 1, vastgesteld op het bedrag van de uitbetaalde onderbrekingsuitkering verhoogd met 2000 F aIs het een schorsing van de arbeidsprestaties betreft en het bedrag van de uitbetaalde onderbrekingsuitkering verhoogd met 1000 F aIs het een vermindering van de arbeidsprestaties betreft.
Onder onderneming in moeilijkheden gebonden door een herstructureringsplan wordt verstaan de onderneming die voldoet aan de volgende voorwaarden :
a) in de jaarrekeningen van de twee boekjaren die de datum van de aanvraag tot erkenning voorafgaan vóór belasting, een verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening boeken, wanneer voor het laatste boekjaar dit verlies het bedrag van de afschrijvingen en de waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa overschrijdt.
Indien de onderneming deel uitmaakt van de juridische, economische of financiële entiteit die een geconsolideerde jaarrekening opmaakt, wordt enkel rekening gehouden met de jaarrekening van deze entiteit voor bovengenoemde boekjaren;
b) gebonden zijn door een herstructureringsplan goedgekeurd door de Ministerraad;
c) tijdens de looptijd van het herstructureringsplan overgaan tot het ontslag van minimum 10 pct. van het totale personeelsbestand.
§ 3. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van de opeising en betaling van de schadevergoeding bedoeld in de §§ 1 en 2. ".
Art.12. L'article 13 du même arrêté, modifié par les arrêtés royaux des 25 avril 1991 et 21 décembre 1992, est remplacé par les dispositions suivantes :
"Art. 13. § 1er. Lorsque l'employeur ne respecte pas son engagement de remplacer le travailleur selon les dispositions prévues par le présent arrêté, le directeur peut exiger que l'employeur concerné verse à l'Office national de l'Emploi un dédommagement forfaitaire dont le montant est fixé comme suit :
1° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur à temps plein qui interrompt complètement ses prestations de travail, le montant du dédommagement forfaitaire est égal au montant du revenu minimum mensuel moyen garanti aux travailleurs âgés de 21 ans qui n'ont pas d'ancienneté dans l'entreprise qui les occupe, fixé par convention collective de travail, conclue au sein du Conseil National du Travail, relative à la garantie d'un revenu minimum mensuel moyen, et rendue obligatoire par arrêté royal;
2° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur à temps plein qui réduit ses prestations d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de moitié, le montant du dédommagement est fixé respectivement à un cinquième, un quart, un tiers ou la moitié du revenu minimum mensuel moyen visé au 1°;
3° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur visé à l'article 7, § 3, le montant du dédommagement est fixé à un quart du revenu minimum mensuel moyen fixé au 1°;
4° lorsqu'il s'agit d'un travailleur à temps partiel qui interrompt complètement un régime de travail à temps partiel, le montant du dédommagement est fixé à un pourcentage du revenu minimum mensuel moyen égal au pourcentage que comporte le nombre d'heures de travail dans l'emploi à temps partiel comparé au régime de travail à temps plein.
Le dédommagement forfaitaire est dû par travailleur et pour chaque mois pour lequel le remplacement n'a pas été effectué.
§ 2. Pour les entreprises reconnues par le Ministre de l'Emploi et du Travail comme entreprises en difficulté liées par un plan de restructuration, le montant du dédommagement forfaitaire est, par dérogation au § 1er, fixé à un montant de l'allocation d'interruption payé augmenté de deux mille francs en cas d'une suspension du contrat de travail et le montant de l'allocation d'interruption payée augmenté de 1 000 F en cas d'une réduction des prestations de travail.
Par entreprise en difficultés liée par un plan de restructuration, il faut entendre l'entreprise qui remplit les conditions suivantes :
a) enregistrer dans les comptes annuels des deux exercices précédant la date de la demande de reconnaissance une perte courante avant impôts, lorsque, pour le dernier exercice, cette perte excède le montant des amortissements et réductions de valeur sur frais d'établissement, sur immobilisations incorporelles et corporelles.
Si l'entreprise fait partie de l'entité juridique, économique ou financière qui établit un compte annuel consolidé, seul le compte annuel de cette entité pour les exercices précités est pris en considération;
b) être liée par un plan de restructuration approuvé par le Conseil des Ministres;
c) pendant la durée du plan de restructuration procéder à un licenciement d'au moins 10 p.c. du total de l'effectif du personnel.
§ 3. Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine les conditions et modalités relatives à la réclamation et au paiement du dédommagement visé aux §§ 1er et 2. ".
"Art. 13. § 1er. Lorsque l'employeur ne respecte pas son engagement de remplacer le travailleur selon les dispositions prévues par le présent arrêté, le directeur peut exiger que l'employeur concerné verse à l'Office national de l'Emploi un dédommagement forfaitaire dont le montant est fixé comme suit :
1° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur à temps plein qui interrompt complètement ses prestations de travail, le montant du dédommagement forfaitaire est égal au montant du revenu minimum mensuel moyen garanti aux travailleurs âgés de 21 ans qui n'ont pas d'ancienneté dans l'entreprise qui les occupe, fixé par convention collective de travail, conclue au sein du Conseil National du Travail, relative à la garantie d'un revenu minimum mensuel moyen, et rendue obligatoire par arrêté royal;
2° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur à temps plein qui réduit ses prestations d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de moitié, le montant du dédommagement est fixé respectivement à un cinquième, un quart, un tiers ou la moitié du revenu minimum mensuel moyen visé au 1°;
3° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur visé à l'article 7, § 3, le montant du dédommagement est fixé à un quart du revenu minimum mensuel moyen fixé au 1°;
4° lorsqu'il s'agit d'un travailleur à temps partiel qui interrompt complètement un régime de travail à temps partiel, le montant du dédommagement est fixé à un pourcentage du revenu minimum mensuel moyen égal au pourcentage que comporte le nombre d'heures de travail dans l'emploi à temps partiel comparé au régime de travail à temps plein.
Le dédommagement forfaitaire est dû par travailleur et pour chaque mois pour lequel le remplacement n'a pas été effectué.
§ 2. Pour les entreprises reconnues par le Ministre de l'Emploi et du Travail comme entreprises en difficulté liées par un plan de restructuration, le montant du dédommagement forfaitaire est, par dérogation au § 1er, fixé à un montant de l'allocation d'interruption payé augmenté de deux mille francs en cas d'une suspension du contrat de travail et le montant de l'allocation d'interruption payée augmenté de 1 000 F en cas d'une réduction des prestations de travail.
Par entreprise en difficultés liée par un plan de restructuration, il faut entendre l'entreprise qui remplit les conditions suivantes :
a) enregistrer dans les comptes annuels des deux exercices précédant la date de la demande de reconnaissance une perte courante avant impôts, lorsque, pour le dernier exercice, cette perte excède le montant des amortissements et réductions de valeur sur frais d'établissement, sur immobilisations incorporelles et corporelles.
Si l'entreprise fait partie de l'entité juridique, économique ou financière qui établit un compte annuel consolidé, seul le compte annuel de cette entité pour les exercices précités est pris en considération;
b) être liée par un plan de restructuration approuvé par le Conseil des Ministres;
c) pendant la durée du plan de restructuration procéder à un licenciement d'au moins 10 p.c. du total de l'effectif du personnel.
§ 3. Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine les conditions et modalités relatives à la réclamation et au paiement du dédommagement visé aux §§ 1er et 2. ".
Art.13. Artikel 14, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
"De onderbrekingsuitkeringen kunnen gecumuleerd worden met inkomsten voortvloeiend ofwel uit een politiek mandaat, ofwel uit een bijkomende activiteit aIs loontrekkende die reeds uitgeoefend werd gedurende tenminste de drie maanden die het begin van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan.".
"De onderbrekingsuitkeringen kunnen gecumuleerd worden met inkomsten voortvloeiend ofwel uit een politiek mandaat, ofwel uit een bijkomende activiteit aIs loontrekkende die reeds uitgeoefend werd gedurende tenminste de drie maanden die het begin van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan.".
Art.13. L'article 14, alinéa 1er, du même arrêté est remplacé par la disposition suivante :
"Les allocations d'interruption peuvent être cumulées avec des revenus provenant soit de l'exercice d'un mandat politique, soit d'une activité accessoire en tant que travailleur salarié déjà exercée durant au moins les trois mois qui précèdent le début de la suspension de l'exécution de contrat ou la réduction des prestations de travail.".
"Les allocations d'interruption peuvent être cumulées avec des revenus provenant soit de l'exercice d'un mandat politique, soit d'une activité accessoire en tant que travailleur salarié déjà exercée durant au moins les trois mois qui précèdent le début de la suspension de l'exécution de contrat ou la réduction des prestations de travail.".
Art.14. In hetzelfde besluit wordt een artikel 14bis ingevoegd, luidend aIs volgt :
"Art. 14bis. Voor de toepassing van artikel 14 wordt beschouwd aIs bijkomende activiteit aIs loontrekkende,de activiteit in loondienst waarvan het gemiddeld aantal arbeidsuren niet meer bedraagt dan in de betrekking waarvan de uitvoering geschorst wordt of waarin de arbeidsprestaties verminderd worden.
Voor de toepassing van artikel 14 wordt aIs zelfstandige activiteit beschouwd, deze activiteit waardoor volgens de terzake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.".
"Art. 14bis. Voor de toepassing van artikel 14 wordt beschouwd aIs bijkomende activiteit aIs loontrekkende,de activiteit in loondienst waarvan het gemiddeld aantal arbeidsuren niet meer bedraagt dan in de betrekking waarvan de uitvoering geschorst wordt of waarin de arbeidsprestaties verminderd worden.
Voor de toepassing van artikel 14 wordt aIs zelfstandige activiteit beschouwd, deze activiteit waardoor volgens de terzake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.".
Art.14. Dans le même arrêté il est inséré un article 14bis, rédigé comme suit :
Art. 14bis. Pour l'application de l'article 14, est considérée comme activité accessoire en tant que travailleur salarié, l'activité salariée dont le nombre d'heures de travail, en moyenne, ne dépasse pas le nombre d'heures de travail dans l'emploi dont l'exécution est suspendue ou dans lequel les prestations de travail sont diminuées.
Pour l'application de l'article 14, est considérée comme activité indépendante, l'activité qui oblige, selon la réglementation en vigueur, la personne concernée à s'inscrire auprès de l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants.".
Art. 14bis. Pour l'application de l'article 14, est considérée comme activité accessoire en tant que travailleur salarié, l'activité salariée dont le nombre d'heures de travail, en moyenne, ne dépasse pas le nombre d'heures de travail dans l'emploi dont l'exécution est suspendue ou dans lequel les prestations de travail sont diminuées.
Pour l'application de l'article 14, est considérée comme activité indépendante, l'activité qui oblige, selon la réglementation en vigueur, la personne concernée à s'inscrire auprès de l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants.".
Art.15. De gedeeltelijke vrijstelling van de betaling van de werkgeversbijdragen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 104bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen wordt beperkt tot de werkgevers die onderworpen zijn aan de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités.
Art.15. L'exonération partielle du paiement des cotisations de sécurité sociale patronales visée à l'article 104bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 concernant des dispositions sociales est limitée aux employeurs soumis aux dispositions de la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires.
Art.16. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 1996, met uitzondering van artikel 15 dat uitwerking heeft met ingang van 9 januari 1996.
Art.16. Le présent arrêté produit ses effets le 1er mars 1996, à l'exception de l'article 15 qui produit ses effets le 9 janvier 1996.
Art. 17. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 14 maart 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Gegeven te Brussel, 14 maart 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Art. 17. Notre Ministre de l'Emploi et du Travail est chargé de l'exécution du présent arrêté.
Donné à Bruxelles, le 14 mars 1996.
ALBERT
Par le Roi :
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET
Donné à Bruxelles, le 14 mars 1996.
ALBERT
Par le Roi :
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET