Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werknemers van de ondernemingen welke ressorteren onder het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie.
Onder werknemers wordt verstaan, het mannelijk en vrouwelijk werklieden-, bedienden- en kaderpersoneel.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
19 MEI 1995. - Collectieve arbeidsovereenkomst van 19 mei 1995, gesloten in het Paritair Comité voor de maatschappijen voor hypothecaire leningen, sparen en kapitalisatie, betreffende het akkoord 1995-1996. (Overeenkomst geregistreerd op 10 juli 1995 onder het nummer 38279/CO/308).
Titre
19 MAI 1995. - Convention collective de travail du 19 mai 1995, conclue au sein de la Commission paritaire pour les sociétés de prêts hypothécaires, d'épargne et de capitalisation, relative à l'accord 1995-1996. - (Convention enregistrée le 10 juillet 1995 sous le numéro 38279/CO/308).
Informations sur le document
Info du document
Table des matières
Table des matières
Tekst (27)
Texte (27)
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
CHAPITRE I. - Champ d'application.
Article 1. La présente convention collective de travail s'applique à tous les employeurs et travailleurs relevant de la compétence de la Commission paritaire pour les sociétés de prêts hypothécaires, d'épargne et de capitalisation.
Par travailleurs on entend le personnel ouvrier, employé et de cadre masculin et féminin.
Par travailleurs on entend le personnel ouvrier, employé et de cadre masculin et féminin.
HOOFDSTUK II. - Tewerkstelling.
CHAPITRE II. - Emploi.
Art.2. § 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten ter uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 60 gesloten op 20 december 1994 in de Nationale Arbeidsraad, tot bepaling van de doelstellingen en de procedure voor het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de bevordering van de werkgelegenheid, ter uitvoering van het centraal akkoord van 7 december 1994, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 27 januari 1995.
§ 2. Zij is de weergave van de uitdrukkelijke wil van de sociale partners om de tewerkstelling in de sector te vrijwaren en zo mogelijk op te drijven.
§ 3. De ondernemingen die op 31 december 1994 lid waren van de Belgische Spaarbanken Vereniging (BSV) of van de Belgische Vereniging voor het Onroerend Krediet (BVOK) en het op 31 december 1996 nog zullen zijn, verbinden zich er toe het aantal voltijdse functies of het equivalent ervan, dat op 31 december 1994 in het algemeen totaal van hun gezamelijke bedrijven bestond onverminderd te behouden tot minstens 31 december 1996.
Wordt nochtans uitdrukkelijk uitgezonderd, de Spaarbank Anhyp : de daar geplande personeelsreductie wordt door de ondernemingsraad opgevolgd (zie lijst in bijlage 1).
§ 4. In het kader van deze verbintenis worden een aantal maatregelen ingevoerd, waarbij de vervanging van de werknemers die genieten van deze maatregelen leidt tot de tewerkstelling van nieuwe arbeidskrachten (artikelen 3 tot 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst).
§ 5. Deze collectieve arbeidsovereenkomst geeft de ondernemingen en de werknemers bedoeld in § 3 van dit artikel dan ook rechtstreeks recht op de voordelen toegekend door de overheid in het kader van de tewerkstellingsakkoorden en het centraal akkoord (artikel 5, punt 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 60 van de Nationale Arbeidsraad) (zie bijlage 2).
§ 2. Zij is de weergave van de uitdrukkelijke wil van de sociale partners om de tewerkstelling in de sector te vrijwaren en zo mogelijk op te drijven.
§ 3. De ondernemingen die op 31 december 1994 lid waren van de Belgische Spaarbanken Vereniging (BSV) of van de Belgische Vereniging voor het Onroerend Krediet (BVOK) en het op 31 december 1996 nog zullen zijn, verbinden zich er toe het aantal voltijdse functies of het equivalent ervan, dat op 31 december 1994 in het algemeen totaal van hun gezamelijke bedrijven bestond onverminderd te behouden tot minstens 31 december 1996.
Wordt nochtans uitdrukkelijk uitgezonderd, de Spaarbank Anhyp : de daar geplande personeelsreductie wordt door de ondernemingsraad opgevolgd (zie lijst in bijlage 1).
§ 4. In het kader van deze verbintenis worden een aantal maatregelen ingevoerd, waarbij de vervanging van de werknemers die genieten van deze maatregelen leidt tot de tewerkstelling van nieuwe arbeidskrachten (artikelen 3 tot 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst).
§ 5. Deze collectieve arbeidsovereenkomst geeft de ondernemingen en de werknemers bedoeld in § 3 van dit artikel dan ook rechtstreeks recht op de voordelen toegekend door de overheid in het kader van de tewerkstellingsakkoorden en het centraal akkoord (artikel 5, punt 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 60 van de Nationale Arbeidsraad) (zie bijlage 2).
Art.2. § 1. La présente convention collective de travail est conclue en exécution de la convention collective de travail n° 60, conclue le 20 décembre 1994 au sein du Conseil national du travail, déterminant les objectifs et la procédure de conclusion de conventions collectives de travail portant sur la promotion de l'emploi, en exécution de l'accord interprofessionnel du 7 décembre 1994, rendue obligatoire par arrêté royal du 27 janvier 1995.
§ 2. Elle est la formulation de la volonté ferme des partenaires sociaux de sauvegarder et - si possible - d'étendre l'emploi dans le secteur.
§ 3. Les entreprises qui étaient membres du Groupement belge des Banques d'Epargne (GBE) ou de l'Association Belge du Crédit Immobilier (ABCI) le 31 décembre 1994 et qui le seront encore le 31 décembre 1996, s'engagent à maintenir inchangé jusqu'au moins le 31 décembre 1996 le nombre de fonctions à temps plein ou leur équivalent, qui existait le 31 décembre 1994 dans le total général de l'ensemble de leurs entreprises.
Toutefois, la banque d'épargne Anhyp est expressément exceptée : la réduction de personnel qu'on y a prévue est surveillée par le conseil d'entreprise (voir liste en annexe 1).
§ 4. Dans le cadre de cet engagement un certain nombre de mesures sont prises qui font que le remplacement des travailleurs jouissant de ces mesures aboutit à la mise à l'emploi de nouveaux travailleurs (articles 3 à 6 de la présente convention collective de travail).
§ 5. Aussi la présente convention collective de travail donne aux entreprises et aux travailleurs visés par le § 3 de cet article un droit immédiat aux avantages accordées par les autorités dans le cadre des accords d'emploi et de l'accord interprofessionnel (article 5, point 1 de la convention collective de travail n° 60 du Conseil national du travail) (voir annexe 2).
§ 2. Elle est la formulation de la volonté ferme des partenaires sociaux de sauvegarder et - si possible - d'étendre l'emploi dans le secteur.
§ 3. Les entreprises qui étaient membres du Groupement belge des Banques d'Epargne (GBE) ou de l'Association Belge du Crédit Immobilier (ABCI) le 31 décembre 1994 et qui le seront encore le 31 décembre 1996, s'engagent à maintenir inchangé jusqu'au moins le 31 décembre 1996 le nombre de fonctions à temps plein ou leur équivalent, qui existait le 31 décembre 1994 dans le total général de l'ensemble de leurs entreprises.
Toutefois, la banque d'épargne Anhyp est expressément exceptée : la réduction de personnel qu'on y a prévue est surveillée par le conseil d'entreprise (voir liste en annexe 1).
§ 4. Dans le cadre de cet engagement un certain nombre de mesures sont prises qui font que le remplacement des travailleurs jouissant de ces mesures aboutit à la mise à l'emploi de nouveaux travailleurs (articles 3 à 6 de la présente convention collective de travail).
§ 5. Aussi la présente convention collective de travail donne aux entreprises et aux travailleurs visés par le § 3 de cet article un droit immédiat aux avantages accordées par les autorités dans le cadre des accords d'emploi et de l'accord interprofessionnel (article 5, point 1 de la convention collective de travail n° 60 du Conseil national du travail) (voir annexe 2).
Art.3. Voltijds conventioneel brugpensioen vanaf 58 jaar.
§ 1. De toegang tot het conventioneel brugpensioen wordt mogelijk gemaakt voor de personeelsleden die beantwoorden aan de algemene wettelijke voorwaarden betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen (zie bijlage 3).
§ 2. Het conventioneel brugpensioen wordt in alle gevallen van ontslag door de werkgever, behalve bij ontslag om dringende redenen, toegestaan aan de werknemers bedoeld in § 1 die de leeftijd van 58 jaar bereikt hebben op het ogenblik dat hun opzeggingstermijn een einde neemt of op het ogenblik dat hun arbeidsovereenkomst zonder opzeggingstermijn maar met verbrekingsvergoeding beëindigd wordt.
De werknemers die ontslagen werden vóór de inwerkingtreding van deze collectieve arbeidsovereenkomst en van wie de opzeggingstermijn nog loopt op het ogenblik dat deze overeenkomst in werking treedt, kunnen eveneens aanspraak maken op de regeling die bij deze overeenkomst wordt bepaald, op voorwaarde dat zij aan de in het vorig lid vermelde leeftijdsvoorwaarde voldoen.
§ 3. De algemene toepassingsmodaliteiten van deze conventionele brugpensioenregeling zijn die welke bepaald zijn door de collectieve arbeidsovereenkomst nr 17, gesloten voor onbepaalde duur op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige oudere werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verkaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975.
§ 4. Het bedrag van de aanvullende vergoeding waarin wordt voorzien door artikel 5 van de bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst nr 17 wordt evenwel voor zover het brugpensioen ingaat na het bereiken van de leeftijd van 58 jaar op 95 pct. gebracht van het verschil tussen het netto referteloon en de normale werkloosheidsuitkering, gevolgd in hun respectieve indexering.
De werkgever zal slechts verplicht zijn de aanvullende vergoeding te betalen voor zover de werknemer de opzeggingstermijn (of de verbrekingsvergoeding) heeft aanvaard die door de werkgever werd betekend en waarvan de duur werd berekend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 59 of 82, § 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, naargelang het een arbeider of een bediende betreft.
§ 5. Deze bruggepensioneerde zal in principe verder de sociale voordelen van de personeelsleden genieten. Nochtans, om reden van de grote verscheidenheid die terzake bestaat tussen de verschillende bedrijven zal dit behoud van de sociale voordelen in een bedrijf slechts realiteit worden via een akkoord daaromtrent bereikt via het sociale overleg binnen de onderneming.
§ 1. De toegang tot het conventioneel brugpensioen wordt mogelijk gemaakt voor de personeelsleden die beantwoorden aan de algemene wettelijke voorwaarden betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen (zie bijlage 3).
§ 2. Het conventioneel brugpensioen wordt in alle gevallen van ontslag door de werkgever, behalve bij ontslag om dringende redenen, toegestaan aan de werknemers bedoeld in § 1 die de leeftijd van 58 jaar bereikt hebben op het ogenblik dat hun opzeggingstermijn een einde neemt of op het ogenblik dat hun arbeidsovereenkomst zonder opzeggingstermijn maar met verbrekingsvergoeding beëindigd wordt.
De werknemers die ontslagen werden vóór de inwerkingtreding van deze collectieve arbeidsovereenkomst en van wie de opzeggingstermijn nog loopt op het ogenblik dat deze overeenkomst in werking treedt, kunnen eveneens aanspraak maken op de regeling die bij deze overeenkomst wordt bepaald, op voorwaarde dat zij aan de in het vorig lid vermelde leeftijdsvoorwaarde voldoen.
§ 3. De algemene toepassingsmodaliteiten van deze conventionele brugpensioenregeling zijn die welke bepaald zijn door de collectieve arbeidsovereenkomst nr 17, gesloten voor onbepaalde duur op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige oudere werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verkaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975.
§ 4. Het bedrag van de aanvullende vergoeding waarin wordt voorzien door artikel 5 van de bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst nr 17 wordt evenwel voor zover het brugpensioen ingaat na het bereiken van de leeftijd van 58 jaar op 95 pct. gebracht van het verschil tussen het netto referteloon en de normale werkloosheidsuitkering, gevolgd in hun respectieve indexering.
De werkgever zal slechts verplicht zijn de aanvullende vergoeding te betalen voor zover de werknemer de opzeggingstermijn (of de verbrekingsvergoeding) heeft aanvaard die door de werkgever werd betekend en waarvan de duur werd berekend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 59 of 82, § 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, naargelang het een arbeider of een bediende betreft.
§ 5. Deze bruggepensioneerde zal in principe verder de sociale voordelen van de personeelsleden genieten. Nochtans, om reden van de grote verscheidenheid die terzake bestaat tussen de verschillende bedrijven zal dit behoud van de sociale voordelen in een bedrijf slechts realiteit worden via een akkoord daaromtrent bereikt via het sociale overleg binnen de onderneming.
Art.3. Prépension conventionnelle complète à partir de 58 ans.
§ 1. L'accès à la prépension conventionnelle est permis aux membres du personnel qui répondent aux conditions légales générales relatives à l'octroi d'allocations de chômage en cas de prépension conventionnelle (voir annexe 3).
§ 2. La prépension conventionnelle est octroyée dans tous les cas de licenciement par l'employeur, sauf en cas de licenciement pour motif grave, aux travailleurs dont question au § 1 qui ont atteint l'âge de 58 ans au moment où leur délai de préavis prend fin ou au moment où le contrat de travail est résilié sans délai de préavis mais avec une indemnité de rupture.
Les travailleurs qui ont été licenciés avant l'entrée en vigueur de la présente convention collective de travail et dont le délai de préavis est encore en cours au moment où la présente convention entre en vigueur, peuvent aussi revendiquer le régime fixé par la présente convention, à condition qu'ils satisfasse à la condition d'âge mentionnée à l'alinéa précédent.
§ 3. Les modalités générales d'application de ce régime de prépension conventionnelle sont celles fixées par la convention collective de travail n° 17, conclue pour une durée indéterminée le 19 décembre 1974 au sein du Conseil national du travail, instituant un régime d'indemnité complémentaire pour certains travailleurs âgés en cas de licenciement, rendue obligatoire par arrêté royal du 16 janvier 1975.
§ 4. Toutefois, le montant de l'indemnité complémentaire prévue à l'article 5 de la convention collective de travail n° 17 précitée, est porté à 95 p.c. de la différence entre la rémunération nette de référence et l'allocation de chômage normale, suivies dans leur indexation respective, pour autant que la prépension prenne cours après que l'âge de 58 ans est atteint.
L'employeur ne sera tenu de payer l'indemnité complémentaire que pour autant que le travailleur ait accepté le délai de préavis (ou l'indemnité de rupture) qui a été notifié par l'employeur et dont la durée a été calculée conformément aux dispositions des articles 59 ou 82, § 2 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, selon qu'il s'agit d'un ouvrier ou d'un employé.
§ 5. Le prépensionné continuera en principe de bénéficier des avantages sociaux des membres du personnel. Toutefois, étant donné la grande diversité qui existe en la matière entre les différentes entreprises, ce maintien des avantages sociaux ne se réalisera que moyennant un accord à ce sujet atteint au sein de l'entreprise, obtenu par la voie de la concertation sociale.
§ 1. L'accès à la prépension conventionnelle est permis aux membres du personnel qui répondent aux conditions légales générales relatives à l'octroi d'allocations de chômage en cas de prépension conventionnelle (voir annexe 3).
§ 2. La prépension conventionnelle est octroyée dans tous les cas de licenciement par l'employeur, sauf en cas de licenciement pour motif grave, aux travailleurs dont question au § 1 qui ont atteint l'âge de 58 ans au moment où leur délai de préavis prend fin ou au moment où le contrat de travail est résilié sans délai de préavis mais avec une indemnité de rupture.
Les travailleurs qui ont été licenciés avant l'entrée en vigueur de la présente convention collective de travail et dont le délai de préavis est encore en cours au moment où la présente convention entre en vigueur, peuvent aussi revendiquer le régime fixé par la présente convention, à condition qu'ils satisfasse à la condition d'âge mentionnée à l'alinéa précédent.
§ 3. Les modalités générales d'application de ce régime de prépension conventionnelle sont celles fixées par la convention collective de travail n° 17, conclue pour une durée indéterminée le 19 décembre 1974 au sein du Conseil national du travail, instituant un régime d'indemnité complémentaire pour certains travailleurs âgés en cas de licenciement, rendue obligatoire par arrêté royal du 16 janvier 1975.
§ 4. Toutefois, le montant de l'indemnité complémentaire prévue à l'article 5 de la convention collective de travail n° 17 précitée, est porté à 95 p.c. de la différence entre la rémunération nette de référence et l'allocation de chômage normale, suivies dans leur indexation respective, pour autant que la prépension prenne cours après que l'âge de 58 ans est atteint.
L'employeur ne sera tenu de payer l'indemnité complémentaire que pour autant que le travailleur ait accepté le délai de préavis (ou l'indemnité de rupture) qui a été notifié par l'employeur et dont la durée a été calculée conformément aux dispositions des articles 59 ou 82, § 2 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, selon qu'il s'agit d'un ouvrier ou d'un employé.
§ 5. Le prépensionné continuera en principe de bénéficier des avantages sociaux des membres du personnel. Toutefois, étant donné la grande diversité qui existe en la matière entre les différentes entreprises, ce maintien des avantages sociaux ne se réalisera que moyennant un accord à ce sujet atteint au sein de l'entreprise, obtenu par la voie de la concertation sociale.
Art.4. Halftijds conventioneel brugpensioen.
§ 1. De toegang tot het halftijds conventioneel brugpensioen wordt mogelijk gemaakt voor de personeelsleden die met hun werkgever een akkoord hebben gesloten om hun arbeidsprestaties te halveren en die beantwoorden aan de algemene voorwaarden bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomst nr 55, gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993.
§ 2. De minimumleeftijd om van deze aanvullende vergoeding in geval van halvering van de arbeidsprestaties te kunnen genieten, ligt twee jaar lager dan de minimumleeftijd voor het conventioneel brugpensioen zoals bepaald in artikel 3, § 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
§ 1. De toegang tot het halftijds conventioneel brugpensioen wordt mogelijk gemaakt voor de personeelsleden die met hun werkgever een akkoord hebben gesloten om hun arbeidsprestaties te halveren en die beantwoorden aan de algemene voorwaarden bepaald door de collectieve arbeidsovereenkomst nr 55, gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993.
§ 2. De minimumleeftijd om van deze aanvullende vergoeding in geval van halvering van de arbeidsprestaties te kunnen genieten, ligt twee jaar lager dan de minimumleeftijd voor het conventioneel brugpensioen zoals bepaald in artikel 3, § 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art.4. Prépension conventionnelle à mi-temps.
§ 1. L'accès à la prépension conventionnelle à mi-temps est permis aux membres du personnel qui ont conclu avec leur employeur un accord afin de réduire leurs prestations de travail à mi-temps et qui répondent aux conditions générales fixées par la convention collective de traval n° 55, conclue le 13 juillet 1993 au sein du Conseil national du travail, instituant un régime d'indemnité complémentaire pour certains travailleurs âgés en cas de réduction des prestations de travail à mi-temps, rendue obligatoire par arrêté royal du 17 novembre 1993.
§ 2. L'âge minimum afin de pouvoir bénéficier de cette indemnité complémentaire en cas de réduction des prestations de travail à mi-temps, est inférieur de deux ans à l'âge minimum requis pour la prépension conventionnelle comme défini à l'article 3, § 2 de la présente convention collective de travail.
§ 1. L'accès à la prépension conventionnelle à mi-temps est permis aux membres du personnel qui ont conclu avec leur employeur un accord afin de réduire leurs prestations de travail à mi-temps et qui répondent aux conditions générales fixées par la convention collective de traval n° 55, conclue le 13 juillet 1993 au sein du Conseil national du travail, instituant un régime d'indemnité complémentaire pour certains travailleurs âgés en cas de réduction des prestations de travail à mi-temps, rendue obligatoire par arrêté royal du 17 novembre 1993.
§ 2. L'âge minimum afin de pouvoir bénéficier de cette indemnité complémentaire en cas de réduction des prestations de travail à mi-temps, est inférieur de deux ans à l'âge minimum requis pour la prépension conventionnelle comme défini à l'article 3, § 2 de la présente convention collective de travail.
Art.5. Voltijds conventioneel brugpensioen vanaf 55 jaar.
De mogelijkheid tot brugpensioen op 55 jaar, die door de collectieve arbeidsovereenkomst nr 60, gesloten op 20 december 1994 in de Nationale Arbeidsraad voorzien wordt voor werknemers met een beroepsloopbaan van 33 jaar, wordt weerhouden voor de sector en dit volgens de toepassingsmodaliteiten van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 17, waarbij de werkgever ten minste de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de normale werkloosheidsuitkering ten laste neemt.
Nochtans is deze mogelijkheid slechts reëel op het niveau van een onderneming voor zover ze er bevestigd werd en van de nodige modaliteiten voorzien in een bedrijfsovereenkomst of door het paritair comité.
De mogelijkheid tot brugpensioen op 55 jaar, die door de collectieve arbeidsovereenkomst nr 60, gesloten op 20 december 1994 in de Nationale Arbeidsraad voorzien wordt voor werknemers met een beroepsloopbaan van 33 jaar, wordt weerhouden voor de sector en dit volgens de toepassingsmodaliteiten van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 17, waarbij de werkgever ten minste de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de normale werkloosheidsuitkering ten laste neemt.
Nochtans is deze mogelijkheid slechts reëel op het niveau van een onderneming voor zover ze er bevestigd werd en van de nodige modaliteiten voorzien in een bedrijfsovereenkomst of door het paritair comité.
Art.5. Prépension conventionnelle complète à partir de 55 ans.
La possibilité d'accès à la prépension à l'âge de 55 ans, qui a été prévue par la convention collective de travail n° 60, conclue le 20 décembre 1994 au sein du Conseil national du travail pour les travailleurs ayant une carrière professionnelle de 33 ans, est retenue pour le secteur. Ceci selon les modalités d'application de la convention collective de travail n° 17, l'employeur prenant à sa charge au moins la moitié de la différence entre le salaire net de référence et l'allocation normale de chômage.
Toutefois, cette possibilité n'est réelle au niveau de l'entreprise que pour autant qu'elle ait été confirmée et assortie des modalités nécessaires dans une convention d'entreprise ou par la commission paritaire.
La possibilité d'accès à la prépension à l'âge de 55 ans, qui a été prévue par la convention collective de travail n° 60, conclue le 20 décembre 1994 au sein du Conseil national du travail pour les travailleurs ayant une carrière professionnelle de 33 ans, est retenue pour le secteur. Ceci selon les modalités d'application de la convention collective de travail n° 17, l'employeur prenant à sa charge au moins la moitié de la différence entre le salaire net de référence et l'allocation normale de chômage.
Toutefois, cette possibilité n'est réelle au niveau de l'entreprise que pour autant qu'elle ait été confirmée et assortie des modalités nécessaires dans une convention d'entreprise ou par la commission paritaire.
Art.6. Beroepsloopbaanonderbreking.
De werknemers van de sector die op of na hun 52 jaar met loopbaanonderbreking gaan en zich er onherroepelijk toe verbinden hun wettelijk rustpensioen te nemen op uiterlijk 60 jaar, hebben ten laste van de werkgever tijdens de periode van loopbaanonderbreking recht op een bruto maandbedrag van 7 500 F te verhogen tot 10 000 F vanaf 55 jaar.
De werknemers van de sector die op of na hun 52 jaar met loopbaanonderbreking gaan en zich er onherroepelijk toe verbinden hun wettelijk rustpensioen te nemen op uiterlijk 60 jaar, hebben ten laste van de werkgever tijdens de periode van loopbaanonderbreking recht op een bruto maandbedrag van 7 500 F te verhogen tot 10 000 F vanaf 55 jaar.
Art.6. Interruption de carrière professionnelle.
Les travailleurs du secteur qui vont en interruption de carrière professionnelle à l'âge de 52 ans ou au-delà et qui s'engagent de façon irrévocable à prendre leur pension légale de retraite à l'âge de 60 ans au plus tard, ont droit à charge de l'employeur, pendant la période d'interruption de carrière, à un montant mensuel brut de 7 500 F à porter à 10 000 F à partir de l'âge de 55 ans.
Les travailleurs du secteur qui vont en interruption de carrière professionnelle à l'âge de 52 ans ou au-delà et qui s'engagent de façon irrévocable à prendre leur pension légale de retraite à l'âge de 60 ans au plus tard, ont droit à charge de l'employeur, pendant la période d'interruption de carrière, à un montant mensuel brut de 7 500 F à porter à 10 000 F à partir de l'âge de 55 ans.
HOOFDSTUK III. - Werkzekerheid.
CHAPITRE III. - Sécurité d'emploi.
Art.7. De werkgevers zullen er over waken dat alle afspraken die ter beveiliging van de werkzekerheid werden gemaakt naar aanleiding van het afsluiten van sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten volledig nagekomen worden.
Ter illustratie wordt onder meer verwezen naar de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1979 met bijlagen, gesloten in hetzelfde paritair comité, tot vaststelling van de arbeids- en loonvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 6 september 1979 (Belgisch Staatsblad van 11 maart 1980) en naar de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 mei 1985, gesloten in hetzelfde paritair comité, betreffende de bevordering van de werkgelegenheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 september 1985 (Belgisch Staatsblad van 16 oktober 1985) (zie bijlage 4).
Ter illustratie wordt onder meer verwezen naar de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1979 met bijlagen, gesloten in hetzelfde paritair comité, tot vaststelling van de arbeids- en loonvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 6 september 1979 (Belgisch Staatsblad van 11 maart 1980) en naar de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 mei 1985, gesloten in hetzelfde paritair comité, betreffende de bevordering van de werkgelegenheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 september 1985 (Belgisch Staatsblad van 16 oktober 1985) (zie bijlage 4).
Art.7. Les employeurs veilleront à ce qu'on respecte à fond tout ce qui a été convenu lors de la conclusion de conventions collectives de travail sectorielles afin d'abriter la stabilité d'emploi.
A titre illustratif, il est renvoyé à la convention collective de travail du 20 février 1979 avec annexes, conclue au sein de la même commission paritaire, fixant les conditions de travail et de rémunération, rendue obligatoire par arrêté royal du 6 septembre 1979 (Moniteur belge du 11 mars 1980) et à la convention collective de travail du 14 mai 1985, conclue au sein de la même commission paritaire, concernant la promotion de l'emploi, rendue obligatore par arrêté royal du 5 septembre 1985 (Moniteur belge du 16 octobre 1985) (voir annexe 4).
A titre illustratif, il est renvoyé à la convention collective de travail du 20 février 1979 avec annexes, conclue au sein de la même commission paritaire, fixant les conditions de travail et de rémunération, rendue obligatoire par arrêté royal du 6 septembre 1979 (Moniteur belge du 11 mars 1980) et à la convention collective de travail du 14 mai 1985, conclue au sein de la même commission paritaire, concernant la promotion de l'emploi, rendue obligatore par arrêté royal du 5 septembre 1985 (Moniteur belge du 16 octobre 1985) (voir annexe 4).
HOOFDSTUK IV. - Arbeidsduur.
CHAPITRE IV. - Durée du travail.
Art.8. De regelingen die door de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 maart 1983, gesloten in hetzelfde paritair comité, betreffende de aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 18 juli 1983, in haar artikel 3, § 2 worden voorzien bij gelegenheid van de vaststelling van de arbeidsduur en waarbij het aan de ondernemingen werd overgelaten de vermindering van de arbeidsduur te realiseren, hetzij door een reductie van de werkelijke arbeidsduur, hetzij door het toekennen van compenserende verlofdagen, worden gewijzigd in die zin dat alle ondernemingen voortan hun uurregeling derwijze dienen op te bouwen dat minimum vier compenserende verlofdagen per jaar worden voorzien.
Art.8. Les dispositions que la convention collective de travail du 10 mars 1983, conclue au sein de la même commission paritaire, concernant l'utilisation de la modération salariale complémentaire pour l'emploi, rendue obligatoire par arrêté royal du 18 juillet 1983, prévoit dans son article 3, § 2 à l'occasion de la fixation de la durée du travail et qui laissent aux entreprises la possibilité de réaliser la diminution de la durée du travail, soit par une réduction de la durée hebdomadaire du travail, soit par l'octroi de jours de congés compensatoires, sont modifiées en ce sens que toutes les entreprises devront dorénavant établir leur horaire de travail de façon telle qu'au moins quatre jours de compensation par an sont prévus.
HOOFDSTUK V. - Maatregelen voor de risicogroepen.
CHAPITRE V. - Mesures pour les groupes à risque.
Art.9. § 1. Naar analogie met wat overeengekomen werd in de collectieve arbeidsovereenkomsten van 3 juni 1992 en 30 september 1993, respectievelijk voor de jaren 1992 en 1993, met betrekking tot de aanwending van de respectievelijk 0,25 pct. en 0,15 pct. bijdrage voor de risicogroepen, komen de ondertekenende partijen overeen om 0,15 pct. voor 1995 en 0,20 pct. voor 1996 van de bruto loonmassa van de werknemers aan te wenden, binnen de sector, voor de opleiding en tewerkstelling van de risicogroepen, zoals bepaald in artikel 4 van de hogergenoemde collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 1992.
Dit alles in uitvoering van het centraal akkoord van 7 december 1994, gesloten tussen de sociale partners en van titel III, hoofdstuk II van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling.
§ 2. De partijen erkennen het princiep van het recht op vorming in het kader van EPOS cursussen en het paritair comité gelast het " Project-begeleidingscomité " van EPOS een voorstel uit te werken dat rekening houdt met de behoeften van het personeel en de noodwendigheden van de bedrijven.
§ 3. De partijen zijn er over akkoord dat minstens de helft van de bedragen waarvoor elk bedrijf beroep doet op EPOS-vorming besteed moet worden ten voordele van het uitvoerend personeel en dat een degelijke informatie aan het personeel dient verstrekt, dit alles onder toezicht van de ondernemingsraad.
Dit alles in uitvoering van het centraal akkoord van 7 december 1994, gesloten tussen de sociale partners en van titel III, hoofdstuk II van de wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling.
§ 2. De partijen erkennen het princiep van het recht op vorming in het kader van EPOS cursussen en het paritair comité gelast het " Project-begeleidingscomité " van EPOS een voorstel uit te werken dat rekening houdt met de behoeften van het personeel en de noodwendigheden van de bedrijven.
§ 3. De partijen zijn er over akkoord dat minstens de helft van de bedragen waarvoor elk bedrijf beroep doet op EPOS-vorming besteed moet worden ten voordele van het uitvoerend personeel en dat een degelijke informatie aan het personeel dient verstrekt, dit alles onder toezicht van de ondernemingsraad.
Art.9. § 1. Par analogie à ce qui a été convenu dans les conventions collectives de travail, conclues dans le secteur en date des 3 juin 1992 et 30 septembre 1993, relatives à l'utilisation de la cotisation de respectivement 0,25 p.c. et 0,15 p.c. pour les groupes à risque, les parties signataires conviennent d'utiliser les 0,15 p.c. pour 1995 et les 0,20 p.c. pour 1996 de la masse salariale brute des travailleurs au sein du secteur, pour la formation et l'emploi des groupes à risque, tels que définis à l'article 4 de la convention collective de travail précitée du 3 juin 1992.
Tout cela en exécution de l'accord interprofessionnel du 7 décembre 1994, conclu entre les partenaires sociaux et du titre III, chapitre II de la loi du 3 avril 1995 portant des mesures visant à promouvoir l'emploi.
§ 2. Les parties reconnaissent le principe du droit à formation dans le cadre des cours EPOS et la commission paritaire charge le " Comité d'accompagnement de projets " de EPOS d'élaborer une proposition tenant compte des besoins du personnel et des nécessités des entreprises.
§ 3. Les parties sont d'accord qu'au moins la moitié des fonds pour lesquels chaque entreprise fait appel à des formations EPOS, doit être utilisée au profit du personnel exécutant et qu'une information valable doit être fournie au personnel, tout cela sous le contrôle du conseil d'entreprise.
Tout cela en exécution de l'accord interprofessionnel du 7 décembre 1994, conclu entre les partenaires sociaux et du titre III, chapitre II de la loi du 3 avril 1995 portant des mesures visant à promouvoir l'emploi.
§ 2. Les parties reconnaissent le principe du droit à formation dans le cadre des cours EPOS et la commission paritaire charge le " Comité d'accompagnement de projets " de EPOS d'élaborer une proposition tenant compte des besoins du personnel et des nécessités des entreprises.
§ 3. Les parties sont d'accord qu'au moins la moitié des fonds pour lesquels chaque entreprise fait appel à des formations EPOS, doit être utilisée au profit du personnel exécutant et qu'une information valable doit être fournie au personnel, tout cela sous le contrôle du conseil d'entreprise.
HOOFDSTUK VI. - Sociaal Fonds.
CHAPITRE VI. - Fonds Social.
Art.10. Aan het fonds voor syndicale vorming zal het hierna volgend bedrag gestort worden, te verdelen onder de representatieve werknemersorganisaties, in verhouding tot hun vertegenwoordiging in de sector en dit voor elk van de jaren 1995 en 1996 : 3 000 000 F.
Art.10. Le montant indiqué ci-après sera versé au fonds pour la formation syndicale, à répartir entre les organisations représentatives des travailleurs, proportionnellement à leur représentation dans le secteur, et ceci pour chacune des années 1995 et 1996 : 3 000 000 F.
HOOFDSTUK VII. - Paritaire werkgroepen.
CHAPITRE VII. - Groupes de travail paritaires.
Art.11. Ondertekenende partijen komen overeen de verschillende paritaire werkgroepen, zoals opgenomen in bijlage 5, voort te zetten of op te starten.
Art.11. Les parties signataires s'engagent à poursuivre ou à débuter les groupes de travail paritaires dont question en annexe 5.
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
CHAPITRE VIII. - Dispositions finales.
Art.12. De partijen verbinden zich ertoe tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst geen bijkomende eisen te stellen over de punten die in deze overeenkomst voorkomen.
Art.12. Les parties s'engagent à ne pas introduire de nouvelles revendications pendant la durée de la présente convention collective de travail, concernant les points traités dans cette convention.
Art.13. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1995 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1996.
De artikelen 3 en 4 zijn evenwel van kracht van 1 mei 1995 tot 30 april 1998.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996.
(Voor het KB, zie %%1996-08-04/65%%).
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
De artikelen 3 en 4 zijn evenwel van kracht van 1 mei 1995 tot 30 april 1998.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996.
(Voor het KB, zie %%1996-08-04/65%%).
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Art.13. Cette convention collective de travail entre en vigueur le 1er janvier 1995 et cesse de sortir ses effets le 31 décembre 1996.
Toutefois, les articles 3 et 4 sont en vigueur du 1er mai 1995 jusqu'au 30 avril 1998.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 4 août 1996.
(Pour l'AR, voir %%1996-08-04/65%%).
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET
Toutefois, les articles 3 et 4 sont en vigueur du 1er mai 1995 jusqu'au 30 avril 1998.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 4 août 1996.
(Pour l'AR, voir %%1996-08-04/65%%).
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET
Bijlagen.
Annexe.
Art. N1. Bijlage 1. - LIJST VAN DE SPAARBANKEN. - 31 december 1994. - Leden " BSV ".
Art. N1. Annexe 1. LISTE DES BANQUES D'EPARGNE. - 31 décembre 1994. - Membres " GBE ".
Hoofden Voltijdse functies
HSA 373 362,59
Spaarkrediet (Codep) 219 218
VDK 201 193
Assubel 68 64,26
Dipo 64 59,45
Vaderlandsche 76 75,83
Royale Belge 42 42
Westkrediet 50 48,5
HBM 13 13
Creditmar 13 13
SEFB 43 43
Mauretus 8 8
CEDO 6 6
Niveze 4 4
Bausparkasse 11 11
Eural Unispar 186 184,25
Arfin 23 19,9
Anhyp 1 298 1 212
HBK 337 323,16
ABK 68 62,5
Dewaay = Banque - -
Leen en Depositokas Ieper 4 4
La Famille 26 25
3 133 2 992,44
HSA 373 362,59
Spaarkrediet (Codep) 219 218
VDK 201 193
Assubel 68 64,26
Dipo 64 59,45
Vaderlandsche 76 75,83
Royale Belge 42 42
Westkrediet 50 48,5
HBM 13 13
Creditmar 13 13
SEFB 43 43
Mauretus 8 8
CEDO 6 6
Niveze 4 4
Bausparkasse 11 11
Eural Unispar 186 184,25
Arfin 23 19,9
Anhyp 1 298 1 212
HBK 337 323,16
ABK 68 62,5
Dewaay = Banque - -
Leen en Depositokas Ieper 4 4
La Famille 26 25
3 133 2 992,44
Tetes Fonctions a plein temps
HSA 373 362,59
Spaarkrediet (Codep) 219 218
VDK 201 193
Assubel 68 64,26
Dipo 64 59,45
Vaderlandsche 76 75,83
Royale Belge 42 42
Westkrediet 50 48,5
HBM 13 13
Creditmar 13 13
SEFB 43 43
Mauretus 8 8
CEDO 6 6
Niveze 4 4
Bausparkasse 11 11
Eural Unispar 186 184,25
Arfin 23 19,9
Anhyp 1 298 1 212
HBK 337 323,16
ABK 68 62,5
Dewaay = Banque - -
Leen en Depositokas Ieper 4 4
La Famille 26 25
3 133 2 992,44
HSA 373 362,59
Spaarkrediet (Codep) 219 218
VDK 201 193
Assubel 68 64,26
Dipo 64 59,45
Vaderlandsche 76 75,83
Royale Belge 42 42
Westkrediet 50 48,5
HBM 13 13
Creditmar 13 13
SEFB 43 43
Mauretus 8 8
CEDO 6 6
Niveze 4 4
Bausparkasse 11 11
Eural Unispar 186 184,25
Arfin 23 19,9
Anhyp 1 298 1 212
HBK 337 323,16
ABK 68 62,5
Dewaay = Banque - -
Leen en Depositokas Ieper 4 4
La Famille 26 25
3 133 2 992,44
Leden " VBOK ".
Membres " ABCI ".
voltijds deeltijds
M V M V
HYAC - - - 1
Soc. Patr. Hyp. 4 2 - 1
Union Hyp. 3 - 1 2
L'entr'aide Fin. du Tourn. - 1 1 1
Fidisco 52 24 1 18
Korfina - 4 - -
Credimo 24 31 1 2
145 29
174
M V M V
HYAC - - - 1
Soc. Patr. Hyp. 4 2 - 1
Union Hyp. 3 - 1 2
L'entr'aide Fin. du Tourn. - 1 1 1
Fidisco 52 24 1 18
Korfina - 4 - -
Credimo 24 31 1 2
145 29
174
plein temps temps partiel
H F H F
HYAC - - - 1
Soc. Patr. Hyp. 4 2 - 1
Union Hyp. 3 - 1 2
L'entr'aide Fin. du Tourn. - 1 1 1
Fidisco 52 24 1 18
Korfina - 4 - -
Credimo 24 31 1 2
145 29
174
H F H F
HYAC - - - 1
Soc. Patr. Hyp. 4 2 - 1
Union Hyp. 3 - 1 2
L'entr'aide Fin. du Tourn. - 1 1 1
Fidisco 52 24 1 18
Korfina - 4 - -
Credimo 24 31 1 2
145 29
174
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 4 août 1996.
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET
Art. N2. Bijlage 2. LIJST VAN DE SPAARBANKEN. - Leden " BSV ".
Art. N2. Annexe 2. LISTE DES BANQUES D'EPARGNE. - Membres " GBE ".
Benaming Adres PC RSZ-nr Syn-
di-
cale
Afv.
Antwerps Frankrijklei 136 2000 Antwerpen PC 308 030/0547398/15 neen
Beroeps-
krediet ABK
Antwerpsche Maria-Theresia- 2018 Antwerpen PC 308 030/519196/37 neen
Maatschappij lei 2
voor
Deposito's
en
Hypotheken
DIPO
Assubel- Lakensestraat 35 1000 Brussel PC 308 030/301563/29 ja
Spaarbank
Bausparkasse Oudergemlaan 36 1040 Brussel PC 308 030/1583797/56 neen
BHW
Caisse Quai d'Ougree 14 4102 Ougree PC 308 030/124494/64 neen
d'Epargne et
de Depots
d'Ougree
CEDO
Caisse Rurale rue Pre Jonas 11 4900 Niveze-Spa PC 308 030/161347/85 neen
de Niveze
Creditmar Korenlei 17 9000 Gent PC 308 030/506017/95 neen
De Frankrijklei 1 2000 Antwerpen PC 308 030/0874659/66 ja
Vader-
landsche
Spaarbank
Eural Unispar E. Jacqmainlaan 1210 Brussel PC 308 030/107796/09 ja
162, bus 37
HBK-Spaarbank Lange Lozana- 2018 Antwerpen PC 308 030/546507/69 neen
straat 250
HBM-Spaarbank Kipdorp 21, 2000 Antwerpen PC 308 neen
bus 26
HSA-Spaarbank Mechelsesteenweg 2018 Antwerpen PC 308 030/519106/16 ja
176-178
Krediet Arfin Steenstraat 103 2180 Ekeren - PC 308 030/0630810/39 neen
Antwerpen
Leen- en Cartonstraat 8-10 8900 Ieper PC 308 030/795267/10 neen
Depositokas
Mauretus Rubenslei 11 2018 Antwerpen PC 308 030/0873588/78 neen
Spaarbank
Royale Belge Boulevard 4000 Liege PC 308 030/265017/85 neen
Finance d'Avroy 37
Societe rue Forgeur 15 4000 Liege PC 308 030/432060/60 neen
d'Epargne et
de
Financement
de Belgique
SEFB
Spaar en Kartuizerstraat 1000 Brussel PC 308 030/0332495/62 neen
Kredietkas 45
" De
Familie "
Spaarbank Grotesteenweg 214 2600 Berchem - PC 308 030/0539636/21 ja
ANHYP Antwerpen
Spaarkrediet Lange 2000 Antwerpen PC 308 030/0546910/24 ja
Gasthuisstraat
15
VDK Spaarbank Sint 9000 Gent PC 308 030/0508959/69 ja
Michielsplein 16
Westkrediet Markt 2, Bus 192 8790 Waregem PC 308 030/666341/49 neen
di-
cale
Afv.
Antwerps Frankrijklei 136 2000 Antwerpen PC 308 030/0547398/15 neen
Beroeps-
krediet ABK
Antwerpsche Maria-Theresia- 2018 Antwerpen PC 308 030/519196/37 neen
Maatschappij lei 2
voor
Deposito's
en
Hypotheken
DIPO
Assubel- Lakensestraat 35 1000 Brussel PC 308 030/301563/29 ja
Spaarbank
Bausparkasse Oudergemlaan 36 1040 Brussel PC 308 030/1583797/56 neen
BHW
Caisse Quai d'Ougree 14 4102 Ougree PC 308 030/124494/64 neen
d'Epargne et
de Depots
d'Ougree
CEDO
Caisse Rurale rue Pre Jonas 11 4900 Niveze-Spa PC 308 030/161347/85 neen
de Niveze
Creditmar Korenlei 17 9000 Gent PC 308 030/506017/95 neen
De Frankrijklei 1 2000 Antwerpen PC 308 030/0874659/66 ja
Vader-
landsche
Spaarbank
Eural Unispar E. Jacqmainlaan 1210 Brussel PC 308 030/107796/09 ja
162, bus 37
HBK-Spaarbank Lange Lozana- 2018 Antwerpen PC 308 030/546507/69 neen
straat 250
HBM-Spaarbank Kipdorp 21, 2000 Antwerpen PC 308 neen
bus 26
HSA-Spaarbank Mechelsesteenweg 2018 Antwerpen PC 308 030/519106/16 ja
176-178
Krediet Arfin Steenstraat 103 2180 Ekeren - PC 308 030/0630810/39 neen
Antwerpen
Leen- en Cartonstraat 8-10 8900 Ieper PC 308 030/795267/10 neen
Depositokas
Mauretus Rubenslei 11 2018 Antwerpen PC 308 030/0873588/78 neen
Spaarbank
Royale Belge Boulevard 4000 Liege PC 308 030/265017/85 neen
Finance d'Avroy 37
Societe rue Forgeur 15 4000 Liege PC 308 030/432060/60 neen
d'Epargne et
de
Financement
de Belgique
SEFB
Spaar en Kartuizerstraat 1000 Brussel PC 308 030/0332495/62 neen
Kredietkas 45
" De
Familie "
Spaarbank Grotesteenweg 214 2600 Berchem - PC 308 030/0539636/21 ja
ANHYP Antwerpen
Spaarkrediet Lange 2000 Antwerpen PC 308 030/0546910/24 ja
Gasthuisstraat
15
VDK Spaarbank Sint 9000 Gent PC 308 030/0508959/69 ja
Michielsplein 16
Westkrediet Markt 2, Bus 192 8790 Waregem PC 308 030/666341/49 neen
Denomination Adresse CP ONSS-n° Dele-
ga-
tion
syn-
di-
cale
Antwerps Frankrijklei 136 2000 Antwerpen PC 308 030/0547398/15 non
Beroeps-
krediet ABK
Antwerpsche Maria-Theresia- 2018 Antwerpen PC 308 030/519196/37 non
Maatschappij lei 2
voor
Deposito's
en
Hypotheken
DIPO
Assubel- Lakensestraat 35 1000 Brussel PC 308 030/301563/29 oui
Spaarbank
Bausparkasse Oudergemlaan 36 1040 Brussel PC 308 030/1583797/56 non
BHW
Caisse Quai d'Ougree 14 4102 Ougree PC 308 030/124494/64 non
d'Epargne et
de Depots
d'Ougree
CEDO
Caisse Rurale rue Pre Jonas 11 4900 Niveze-Spa PC 308 030/161347/85 non
de Niveze
Creditmar Korenlei 17 9000 Gent PC 308 030/506017/95 non
De Frankrijklei 1 2000 Antwerpen PC 308 030/0874659/66 oui
Vader-
landsche
Spaarbank
Eural Unispar E. Jacqmainlaan 1210 Brussel PC 308 030/107796/09 oui
162, bus 37
HBK-Spaarbank Lange Lozana- 2018 Antwerpen PC 308 030/546507/69 non
straat 250
HBM-Spaarbank Kipdorp 21, 2000 Antwerpen PC 308 non
bus 26
HSA-Spaarbank Mechelsesteenweg 2018 Antwerpen PC 308 030/519106/16 oui
176-178
Krediet Arfin Steenstraat 103 2180 Ekeren - PC 308 030/0630810/39 non
Antwerpen
Leen- en Cartonstraat 8-10 8900 Ieper PC 308 030/795267/10 non
Depositokas
Mauretus Rubenslei 11 2018 Antwerpen PC 308 030/0873588/78 non
Spaarbank
Royale Belge Boulevard 4000 Liege PC 308 030/265017/85 non
Finance d'Avroy 37
Societe rue Forgeur 15 4000 Liege PC 308 030/432060/60 non
d'Epargne et
de
Financement
de Belgique
SEFB
Spaar en Kartuizerstraat 1000 Brussel PC 308 030/0332495/62 non
Kredietkas 45
" De
Familie "
Spaarbank Grotesteenweg 214 2600 Berchem - PC 308 030/0539636/21 oui
ANHYP Antwerpen
Spaarkrediet Lange 2000 Antwerpen PC 308 030/0546910/24 oui
Gasthuisstraat
15
VDK Spaarbank Sint 9000 Gent PC 308 030/0508959/69 oui
Michielsplein 16
Westkrediet Markt 2, Bus 192 8790 Waregem PC 308 030/666341/49 non
ga-
tion
syn-
di-
cale
Antwerps Frankrijklei 136 2000 Antwerpen PC 308 030/0547398/15 non
Beroeps-
krediet ABK
Antwerpsche Maria-Theresia- 2018 Antwerpen PC 308 030/519196/37 non
Maatschappij lei 2
voor
Deposito's
en
Hypotheken
DIPO
Assubel- Lakensestraat 35 1000 Brussel PC 308 030/301563/29 oui
Spaarbank
Bausparkasse Oudergemlaan 36 1040 Brussel PC 308 030/1583797/56 non
BHW
Caisse Quai d'Ougree 14 4102 Ougree PC 308 030/124494/64 non
d'Epargne et
de Depots
d'Ougree
CEDO
Caisse Rurale rue Pre Jonas 11 4900 Niveze-Spa PC 308 030/161347/85 non
de Niveze
Creditmar Korenlei 17 9000 Gent PC 308 030/506017/95 non
De Frankrijklei 1 2000 Antwerpen PC 308 030/0874659/66 oui
Vader-
landsche
Spaarbank
Eural Unispar E. Jacqmainlaan 1210 Brussel PC 308 030/107796/09 oui
162, bus 37
HBK-Spaarbank Lange Lozana- 2018 Antwerpen PC 308 030/546507/69 non
straat 250
HBM-Spaarbank Kipdorp 21, 2000 Antwerpen PC 308 non
bus 26
HSA-Spaarbank Mechelsesteenweg 2018 Antwerpen PC 308 030/519106/16 oui
176-178
Krediet Arfin Steenstraat 103 2180 Ekeren - PC 308 030/0630810/39 non
Antwerpen
Leen- en Cartonstraat 8-10 8900 Ieper PC 308 030/795267/10 non
Depositokas
Mauretus Rubenslei 11 2018 Antwerpen PC 308 030/0873588/78 non
Spaarbank
Royale Belge Boulevard 4000 Liege PC 308 030/265017/85 non
Finance d'Avroy 37
Societe rue Forgeur 15 4000 Liege PC 308 030/432060/60 non
d'Epargne et
de
Financement
de Belgique
SEFB
Spaar en Kartuizerstraat 1000 Brussel PC 308 030/0332495/62 non
Kredietkas 45
" De
Familie "
Spaarbank Grotesteenweg 214 2600 Berchem - PC 308 030/0539636/21 oui
ANHYP Antwerpen
Spaarkrediet Lange 2000 Antwerpen PC 308 030/0546910/24 oui
Gasthuisstraat
15
VDK Spaarbank Sint 9000 Gent PC 308 030/0508959/69 oui
Michielsplein 16
Westkrediet Markt 2, Bus 192 8790 Waregem PC 308 030/666341/49 non
Leden " BVOK ".
Membres " ABCI ".
Benaming Adres PC RSZ-nr Syn-
di-
cale
Afv.
Credimo Weversstraat 1730 Asse PC 308 030/773590/51
6 - 8 - 10
Fidisco Koningstraat 168 1000 Brussel PC 308 030/584034/08
Fonds du rue du Trone 123 1050 Bruxelles PC 308
Logement des
Familles
Nombreuses
de Wallonie
HYAC Square 1040 Bruxelles PC 308 030/374505/35 neen
Marie-Louise 48
Korfina Minister 8500 Kortrijk PC 308 030/1529375/71 neen
Liebaertlaan 10
L'Entr'Aide rue Neuve 2 - 4 7601 Roucourt - PC 308 030/256742/50 neen
Financiere Lez -
du Peruwelz
Tournaisis
L'Union rue de la 1000 Bruxelles PC 308 030/101735/53 neen
Hypothecaire Revolution 12
Societe rue Belliard 3 1040 Bruxelles PC 308 030/129916/94 neen
Patronale
Hypothecaire
di-
cale
Afv.
Credimo Weversstraat 1730 Asse PC 308 030/773590/51
6 - 8 - 10
Fidisco Koningstraat 168 1000 Brussel PC 308 030/584034/08
Fonds du rue du Trone 123 1050 Bruxelles PC 308
Logement des
Familles
Nombreuses
de Wallonie
HYAC Square 1040 Bruxelles PC 308 030/374505/35 neen
Marie-Louise 48
Korfina Minister 8500 Kortrijk PC 308 030/1529375/71 neen
Liebaertlaan 10
L'Entr'Aide rue Neuve 2 - 4 7601 Roucourt - PC 308 030/256742/50 neen
Financiere Lez -
du Peruwelz
Tournaisis
L'Union rue de la 1000 Bruxelles PC 308 030/101735/53 neen
Hypothecaire Revolution 12
Societe rue Belliard 3 1040 Bruxelles PC 308 030/129916/94 neen
Patronale
Hypothecaire
Denomination Adresse CP ONSS-n° Dele-
ga-
tion
syn-
di-
cale
Credimo Weversstraat 1730 Asse PC 308 030/773590/51
6 - 8 - 10
Fidisco Koningstraat 168 1000 Brussel PC 308 030/584034/08
Fonds du rue du Trone 123 1050 Bruxelles PC 308
Logement des
Familles
Nombreuses
de Wallonie
HYAC Square 1040 Bruxelles PC 308 030/374505/35 non
Marie-Louise 48
Korfina Minister 8500 Kortrijk PC 308 030/1529375/71 non
Liebaertlaan 10
L'Entr'Aide rue Neuve 2 - 4 7601 Roucourt - PC 308 030/256742/50 non
Financiere Lez -
du Peruwelz
Tournaisis
L'Union rue de la 1000 Bruxelles PC 308 030/101735/53 non
Hypothecaire Revolution 12
Societe rue Belliard 3 1040 Bruxelles PC 308 030/129916/94 non
Patronale
Hypothecaire
ga-
tion
syn-
di-
cale
Credimo Weversstraat 1730 Asse PC 308 030/773590/51
6 - 8 - 10
Fidisco Koningstraat 168 1000 Brussel PC 308 030/584034/08
Fonds du rue du Trone 123 1050 Bruxelles PC 308
Logement des
Familles
Nombreuses
de Wallonie
HYAC Square 1040 Bruxelles PC 308 030/374505/35 non
Marie-Louise 48
Korfina Minister 8500 Kortrijk PC 308 030/1529375/71 non
Liebaertlaan 10
L'Entr'Aide rue Neuve 2 - 4 7601 Roucourt - PC 308 030/256742/50 non
Financiere Lez -
du Peruwelz
Tournaisis
L'Union rue de la 1000 Bruxelles PC 308 030/101735/53 non
Hypothecaire Revolution 12
Societe rue Belliard 3 1040 Bruxelles PC 308 030/129916/94 non
Patronale
Hypothecaire
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 4 août 1996.
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET
Art. N3. Bijlage 3. BRUGPENSIOEN OP 58 JAAR.
Tijdens de onderhandelingen die geleid hebben tot deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben de representatieve werknemersorganisaties de wens uitgedrukt dat wanneer een werkgever zich geplaatst ziet voor de mogelijkheid initiatieven te nemen die leiden tot brugpensioen op 58 jaar, hij die mogelijkheid zou toekennen aan alle in aanmerking komende werknemers die daartoe de vraag formuleren. De werkgeversafvaardiging, verre van enig zogenaamd recht op brugpensioen te erkennen, is bereid die wens bij te treden voor de duur van de collectieve arbeidsovereenkomst en onder alle voorbehoud voor de toekomst.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Tijdens de onderhandelingen die geleid hebben tot deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben de representatieve werknemersorganisaties de wens uitgedrukt dat wanneer een werkgever zich geplaatst ziet voor de mogelijkheid initiatieven te nemen die leiden tot brugpensioen op 58 jaar, hij die mogelijkheid zou toekennen aan alle in aanmerking komende werknemers die daartoe de vraag formuleren. De werkgeversafvaardiging, verre van enig zogenaamd recht op brugpensioen te erkennen, is bereid die wens bij te treden voor de duur van de collectieve arbeidsovereenkomst en onder alle voorbehoud voor de toekomst.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Art. N3. Annexe 3. PREPENSION DE RETRAITE A 58 ANS.
Lors des négociations qui ont abouti à la présente convention collective de travail, les représentants des organisations représentatives des travailleurs ont exprimé le souhait qu'un employeur, confronté avec la possibilité de prendre des initiatives qui aboutissent à la prépension de retraite à 58 ans, applique cette possibilité à tous les travailleurs qui entrent en ligne de compte et qui en formulent la demande. La délégation patronale, loin de reconnaître un quelconque droit à la prépension de retraite, est disposée à s'associer à ce souhait pour la durée de la convention collective de travail et en faisant toutes réserves pour l'avenir.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 4 août 1996.
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SEMT
Lors des négociations qui ont abouti à la présente convention collective de travail, les représentants des organisations représentatives des travailleurs ont exprimé le souhait qu'un employeur, confronté avec la possibilité de prendre des initiatives qui aboutissent à la prépension de retraite à 58 ans, applique cette possibilité à tous les travailleurs qui entrent en ligne de compte et qui en formulent la demande. La délégation patronale, loin de reconnaître un quelconque droit à la prépension de retraite, est disposée à s'associer à ce souhait pour la durée de la convention collective de travail et en faisant toutes réserves pour l'avenir.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 4 août 1996.
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SEMT
Art. N4. Bijlage 4. Collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1979. Arbeids- en loonvoorwaarden.
Artikel 56. Zonder afbreuk te doen aan het principe van het gezag van de werkgever en om de stabilieit van de arbeidskrachten te verzekeren, overeenkomstig de economische mogelijkheden van de ondernemingen, wordt elk eventueel ontslag gegeven mits eerbiediging van bepaalde billijkheidsregels.
Voor ontslag wegens bijzondere economische omstandigheden, wordt een rangorde voorzien waarbij rekening wordt gehouden met de bekwaamheid, de verdiensten, de specialisatie, de leeftijd, de anciënniteit en de gezinslasten.
Bij wederindienstneming wordt eveneens de voorrang gegeven aan de ontslagenen, volgens een gelijkaardige maar omgekeerde volgorde als deze voorzien voor de ontslaggeving.
De plannen voor dergelijke ontslaggevingen worden voorafgaandelijk ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, van de betrokken vakorganisaties.
Artikel 57. Iedere werknemer wordt op het ogenblik van de feiten schriftelijk ingelicht aangaande de punten tegen hem, terwille van zijn gedragingen, kunnen worden aangehaald, teneinde te voorkomen dat al deze punten, maar dan samengevoegd, slechts voor de eerste maal tegen hem kunnen worden ingeroepen lange tijd nadat de feiten zich hebben voorgedaan.
Bijlage B tot de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1979.
3. Betreffende het probleem van eventuele afdankingen om economische redenen, drukt de patronale delegatie vooreerst de hoop uit dat de economische toestand de ondernemingen niet zal dwingen tot het treffen van dergelijke maatregelen.
Indien tijdens de duur van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, desondanks zou dienen te worden overgegaan tot afdankingen om economische redenen in de zin van de wet over de sluiting van de ondernemingen en de collectieve afdankingen, wordt aan de werkgevers aanbevolen bij de aanwerving voorrang te verlenen aan het afgedankt personeel. Het blijft echter wel te verstaan dat de beroepskwalificaties en de aanwervingsvoorwaarden aan de beoordeling van de werkgever zullen worden overgelaten volgens de behoeften van zijn onderneming.
4. Geplaatst voor de organisatieproblemen die zich zouden kunnen stellen, wordt aan de werkgevers aanbevolen alle noodzakelijke maatregelen te treffen in overleg met de sociale organen van de onderneming zoals de ondernemingsraad of de syndicale afvaardiging, ten einde de afdankingen om technische redenen in de mate van het mogelijke te vermijden; het zou er vooral om gaan alle recyclage- en herklasseringsmogelijkheden van het betrokken personeel te onderzoeken.
5. Betreffende het geval van een conventionele overgang van een onderneming in de sector zonder wijziging van de rechtspersoonlijkheid, verklaren de werkgevers van plan te zijn alles in het werk te stellen om in de mate van het mogelijke de vastheid van betrekking van de betrokken werknemers te waarborgen.
Nochtans zal de concrete oplossing te vinden voor een dergelijk eventueel probleem, in feite onder de bevoegdheid van de betrokken partijen vallen.
6. In geval van individuele afdanking om welke reden ook, met uitzondering van de dringende reden, wordt aan de werkgevers aanbevolen de syndicale afvaardiging hiervan op de hoogte te brengen nadat de beslissing aan de betrokkene werd medegedeeld en voor zover deze laatste zich hiertegen niet verzet.
7. Er wordt aan de werkgevers aanbevolen de werknemers door middel van aanplakking in te lichten over elke betrekking die in de onderneming vacant zal zijn. Deze mededeling zal van hetzelfde type zijn als deze welke door de aanwervingsdienst van de onderneming langs de pers en aan de RVA normaal wordt meegedeeld.
8. Onverminderd de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 9 van de Nationale Arbeidsraad wordt er aan de werkgevers aanbevolen de syndicale afvaardiging vooraf in te lichten wanneer zij aan derden de uitvoering van bepaalde tijdelijke werken toevertrouwen die specifiek zijn, dit wil zeggen die behoren tot de courante praktijk van de onderneming of van de sector.
Collectieve arbeidsovereenkomst van 14 mei 1985. Bevordering van de werkgelegenheid.
Artikel 4. Betreffende de werknemers met contract van onbepaalde duur wordt overeengekomen hetgeen volgt :
§ 1. Indien tijdens de duurtijd van de collectieve arbeidsovereenkomst toch zou overgegaan worden tot ontslagen om economische redenen in de zin van de wetten over de sluiting van de ondernemingen en de collectieve ontslagen, worden de kandidaturen van de afgevloeide werknemers terdege onderzocht en in overweging genomen om bij voorrang in de sector tewerkgesteld te worden.
§ 2. Indien tijdens de duur van de collectieve arbeidsovereenkomst desondanks zou overgegaan worden tot ontslagen om technische redenen zal dit enkel kunnen gebeuren nadat volgende alternatieven zijn uitgeput :
- aantrekken of creëren van nieuwe economisch verantwoorde activiteiten;
- mits akkoord van de partijen en zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de ondernemingsraad en de syndicale delegatie, kan voor zover mogelijk worden overgegaan tot :
- omscholing van personeel van de onderneming;
- mutatie van personeel van de onderneming;
- invoering van deeltijdse arbeid.
§ 3. Zonder afbreuk te doen aan het gezag en de verantwoordelijkheid van de werkgever zal deze, uitgezonderd voor het ontslag omwille van dringende reden, bij een individueel ontslag en met akkoord van de werknemer ofwel de syndicale delegatie of bij ontstentenis, ofwel de personeelsafvaardiging van de ondernemingsraad, ofwel deze van het comité voor veiligheid en hygiëne, inlichten over het voorgenomen ontslag, ten laatste twee werkdagen voor de betekening ervan.
Deze modaliteiten zijn niet van toepassing voor de ondernemingen van de sector die minder dan vijfentwintig werknemers tellen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Artikel 56. Zonder afbreuk te doen aan het principe van het gezag van de werkgever en om de stabilieit van de arbeidskrachten te verzekeren, overeenkomstig de economische mogelijkheden van de ondernemingen, wordt elk eventueel ontslag gegeven mits eerbiediging van bepaalde billijkheidsregels.
Voor ontslag wegens bijzondere economische omstandigheden, wordt een rangorde voorzien waarbij rekening wordt gehouden met de bekwaamheid, de verdiensten, de specialisatie, de leeftijd, de anciënniteit en de gezinslasten.
Bij wederindienstneming wordt eveneens de voorrang gegeven aan de ontslagenen, volgens een gelijkaardige maar omgekeerde volgorde als deze voorzien voor de ontslaggeving.
De plannen voor dergelijke ontslaggevingen worden voorafgaandelijk ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, van de betrokken vakorganisaties.
Artikel 57. Iedere werknemer wordt op het ogenblik van de feiten schriftelijk ingelicht aangaande de punten tegen hem, terwille van zijn gedragingen, kunnen worden aangehaald, teneinde te voorkomen dat al deze punten, maar dan samengevoegd, slechts voor de eerste maal tegen hem kunnen worden ingeroepen lange tijd nadat de feiten zich hebben voorgedaan.
Bijlage B tot de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1979.
3. Betreffende het probleem van eventuele afdankingen om economische redenen, drukt de patronale delegatie vooreerst de hoop uit dat de economische toestand de ondernemingen niet zal dwingen tot het treffen van dergelijke maatregelen.
Indien tijdens de duur van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, desondanks zou dienen te worden overgegaan tot afdankingen om economische redenen in de zin van de wet over de sluiting van de ondernemingen en de collectieve afdankingen, wordt aan de werkgevers aanbevolen bij de aanwerving voorrang te verlenen aan het afgedankt personeel. Het blijft echter wel te verstaan dat de beroepskwalificaties en de aanwervingsvoorwaarden aan de beoordeling van de werkgever zullen worden overgelaten volgens de behoeften van zijn onderneming.
4. Geplaatst voor de organisatieproblemen die zich zouden kunnen stellen, wordt aan de werkgevers aanbevolen alle noodzakelijke maatregelen te treffen in overleg met de sociale organen van de onderneming zoals de ondernemingsraad of de syndicale afvaardiging, ten einde de afdankingen om technische redenen in de mate van het mogelijke te vermijden; het zou er vooral om gaan alle recyclage- en herklasseringsmogelijkheden van het betrokken personeel te onderzoeken.
5. Betreffende het geval van een conventionele overgang van een onderneming in de sector zonder wijziging van de rechtspersoonlijkheid, verklaren de werkgevers van plan te zijn alles in het werk te stellen om in de mate van het mogelijke de vastheid van betrekking van de betrokken werknemers te waarborgen.
Nochtans zal de concrete oplossing te vinden voor een dergelijk eventueel probleem, in feite onder de bevoegdheid van de betrokken partijen vallen.
6. In geval van individuele afdanking om welke reden ook, met uitzondering van de dringende reden, wordt aan de werkgevers aanbevolen de syndicale afvaardiging hiervan op de hoogte te brengen nadat de beslissing aan de betrokkene werd medegedeeld en voor zover deze laatste zich hiertegen niet verzet.
7. Er wordt aan de werkgevers aanbevolen de werknemers door middel van aanplakking in te lichten over elke betrekking die in de onderneming vacant zal zijn. Deze mededeling zal van hetzelfde type zijn als deze welke door de aanwervingsdienst van de onderneming langs de pers en aan de RVA normaal wordt meegedeeld.
8. Onverminderd de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 9 van de Nationale Arbeidsraad wordt er aan de werkgevers aanbevolen de syndicale afvaardiging vooraf in te lichten wanneer zij aan derden de uitvoering van bepaalde tijdelijke werken toevertrouwen die specifiek zijn, dit wil zeggen die behoren tot de courante praktijk van de onderneming of van de sector.
Collectieve arbeidsovereenkomst van 14 mei 1985. Bevordering van de werkgelegenheid.
Artikel 4. Betreffende de werknemers met contract van onbepaalde duur wordt overeengekomen hetgeen volgt :
§ 1. Indien tijdens de duurtijd van de collectieve arbeidsovereenkomst toch zou overgegaan worden tot ontslagen om economische redenen in de zin van de wetten over de sluiting van de ondernemingen en de collectieve ontslagen, worden de kandidaturen van de afgevloeide werknemers terdege onderzocht en in overweging genomen om bij voorrang in de sector tewerkgesteld te worden.
§ 2. Indien tijdens de duur van de collectieve arbeidsovereenkomst desondanks zou overgegaan worden tot ontslagen om technische redenen zal dit enkel kunnen gebeuren nadat volgende alternatieven zijn uitgeput :
- aantrekken of creëren van nieuwe economisch verantwoorde activiteiten;
- mits akkoord van de partijen en zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de ondernemingsraad en de syndicale delegatie, kan voor zover mogelijk worden overgegaan tot :
- omscholing van personeel van de onderneming;
- mutatie van personeel van de onderneming;
- invoering van deeltijdse arbeid.
§ 3. Zonder afbreuk te doen aan het gezag en de verantwoordelijkheid van de werkgever zal deze, uitgezonderd voor het ontslag omwille van dringende reden, bij een individueel ontslag en met akkoord van de werknemer ofwel de syndicale delegatie of bij ontstentenis, ofwel de personeelsafvaardiging van de ondernemingsraad, ofwel deze van het comité voor veiligheid en hygiëne, inlichten over het voorgenomen ontslag, ten laatste twee werkdagen voor de betekening ervan.
Deze modaliteiten zijn niet van toepassing voor de ondernemingen van de sector die minder dan vijfentwintig werknemers tellen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Art. N4. Annexe 4. - Convention collective de travail du 20 février 1979. Conditions de travail et de rémunération.
Article 56. Sans contrevenir au principe de l'autorité patronale et afin d'assurer suivant les possibilités économiques des entreprises la stabilité de la main-d'oeuvre, les licenciements éventuels s'effectuent en respectant certains règles d'équité.
Dans les licenciements qui sont le fait de circonstances économiques particulières, un ordre de priorité est prévu qui tient compte de la compétence, du mérite, de la spécialisation, de l'âge, de l'ancienneté et des charges de famille.
De même, en cas de réembauchage, la priorité est accordée aux licenciés dans un ordre semblable mais inverse à celui qui est prévu pour le licenciement.
Les projets de licenciements de ce genre sont portés préalablement à la connaissance du conseil d'entreprise ou, à défaut, des organisations syndicales intéressées.
Article 57. Tout travailleur est informé par écrit au moment des faits des points qui, en raison de son comportement, peuvent lui être imputés, afin d'éviter que tous ces points, mais alors réunis, ne soient invoquées contre lui pour la première fois après un long délai depuis que les faits se sont produits.
Annexe B à la convention collective de travail du 20 février 1979.
3. En ce qui concerne le problème des licenciements éventuels pour causes économiques, la délégation patronale exprime tout d'abord l'espoir que les circonstances éconiomiques ne contraindront pas les entreprises à devoir prendre de telles mesures.
Si au cours de la durée de la présente convention collective de travail il fallait, malgré tout, procéder au licenciement pour causes économiques, dans le sens de la loi sur la fermeture des entreprises et les licenciements collectifs, il est recommandé aux employeurs d'accorder une priorité d'engagement au personnel licencié. Il a été toutefois entendu que la qualification et les conditions d'engagement seront laissées à l'appréciation de l'employeur suivant les besoins de son entreprise.
4. Devant les problèmes d'organisation qui pourraient se poser, il est recommandé aux employeurs de prendre toutes les mesures nécessaires en concertation avec les organes sociaux de l'entreprise tel que le conseil d'entreprise ou la délégation syndicale, afin d'éviter dans toute la mesure du possible, les licenciements pour cause technique; il s'agirait principalement d'examiner toutes les possibilités de recyclage et de reclassement du personnel concerné.
5. En ce qui concerne le cas de transfert conventionnel d'entreprise dans le secteur sans modification de leur personnalité juridique, les employeurs déclarent avoir l'intention de mettre tout en oeuvre pour garantir au maximum du possible la stabilité d'emploi des travailleurs concernés.
Toutefois, la solution concrète à apporter à un tel problème éventuel relève en fait de la compétence des parties en présence.
6. En cas de licenciement individuel pour quelque cause que ce soit, à l'exception du motif grave, il est recommandé aux employeurs d'en informer la délégation syndicale après que la communication de la décision a été faite à l'intéressé et pour autant que ce dernier ne s'y oppose pas.
7. Il est recommandé aux employeurs de porter par affichage à la connaissance des travailleurs chaque emploi qui serait vacant dans l'entreprise. Cette communication sera du même type que celle normalement faite dans la presse et transmise à l'ONEm par le service de recrutement de l'entreprise.
8. Sans préjudice de l'application de la convention collective de travail n° 9 du Conseil national du travail, il est recommandé aux employeurs d'informer préalablement la délégation syndicale, quand il confient à des tiers l'exécution de certains travaux temporaires et spécifiques, c'est-à-dire qui entrent dans la pratique courante de l'entreprise ou du secteur.
Convention collective de travail du 14 mai 1985. Promotion de l'emploi.
Article 4. En cas qui concerne les travailleurs sous contrat à durée indéterminée il est convenu que :
§ 1. Si on devait malgré tout licencier pour motifs économiques pendant la durée de la convention collective de travail, au sens des lois sur la fermeture des entreprises et les licenciements collectifs, les candidatures des travailleurs licenciés seraient examinées attentivement et prises en considération pour un engagement prioritaire dans le secteur.
§ 2. Si néanmoins on devait licencier pour motifs techniques pendant la durée de la convention collective de travail, le licenciement ne pourrait s'effectuer qu'après épuisement de l'alternative suivante :
- attirer ou créer de nouvelles activités économiquement valables;
- de commun accord entre les parties concernées et sans préjudice des compétences du conseil d'entreprise et de la délégation syndicale, il pourra être procédé pour autant que possible :
- au recyclage du personnel de l'entreprise;
- à la mutation du personnel de l'entreprise;
- au recours au travail à temps partiel.
§ 3. Sans préjudice de l'autorité et de la responsabilité de l'employeur celui-ci devra cependant, en cas de licenciement individuel d'un travailleur, informer avec son accord au plus tard deux jours ouvrables avant la notification du préavis, la délégation syndicale ou, en l'absence de celle-ci, la délégation du personnel du conseil d'entreprise ou du comité de sécurité et d'hygiène, du licenciement envisagé. Cette procédure ne s'applique pas en cas de licenciement pour motif grave.
Ces modalités ne sont pas d'application pour les entreprises du secteur de moins de vingt-cinq travailleurs.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 4 août 1996.
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET
Article 56. Sans contrevenir au principe de l'autorité patronale et afin d'assurer suivant les possibilités économiques des entreprises la stabilité de la main-d'oeuvre, les licenciements éventuels s'effectuent en respectant certains règles d'équité.
Dans les licenciements qui sont le fait de circonstances économiques particulières, un ordre de priorité est prévu qui tient compte de la compétence, du mérite, de la spécialisation, de l'âge, de l'ancienneté et des charges de famille.
De même, en cas de réembauchage, la priorité est accordée aux licenciés dans un ordre semblable mais inverse à celui qui est prévu pour le licenciement.
Les projets de licenciements de ce genre sont portés préalablement à la connaissance du conseil d'entreprise ou, à défaut, des organisations syndicales intéressées.
Article 57. Tout travailleur est informé par écrit au moment des faits des points qui, en raison de son comportement, peuvent lui être imputés, afin d'éviter que tous ces points, mais alors réunis, ne soient invoquées contre lui pour la première fois après un long délai depuis que les faits se sont produits.
Annexe B à la convention collective de travail du 20 février 1979.
3. En ce qui concerne le problème des licenciements éventuels pour causes économiques, la délégation patronale exprime tout d'abord l'espoir que les circonstances éconiomiques ne contraindront pas les entreprises à devoir prendre de telles mesures.
Si au cours de la durée de la présente convention collective de travail il fallait, malgré tout, procéder au licenciement pour causes économiques, dans le sens de la loi sur la fermeture des entreprises et les licenciements collectifs, il est recommandé aux employeurs d'accorder une priorité d'engagement au personnel licencié. Il a été toutefois entendu que la qualification et les conditions d'engagement seront laissées à l'appréciation de l'employeur suivant les besoins de son entreprise.
4. Devant les problèmes d'organisation qui pourraient se poser, il est recommandé aux employeurs de prendre toutes les mesures nécessaires en concertation avec les organes sociaux de l'entreprise tel que le conseil d'entreprise ou la délégation syndicale, afin d'éviter dans toute la mesure du possible, les licenciements pour cause technique; il s'agirait principalement d'examiner toutes les possibilités de recyclage et de reclassement du personnel concerné.
5. En ce qui concerne le cas de transfert conventionnel d'entreprise dans le secteur sans modification de leur personnalité juridique, les employeurs déclarent avoir l'intention de mettre tout en oeuvre pour garantir au maximum du possible la stabilité d'emploi des travailleurs concernés.
Toutefois, la solution concrète à apporter à un tel problème éventuel relève en fait de la compétence des parties en présence.
6. En cas de licenciement individuel pour quelque cause que ce soit, à l'exception du motif grave, il est recommandé aux employeurs d'en informer la délégation syndicale après que la communication de la décision a été faite à l'intéressé et pour autant que ce dernier ne s'y oppose pas.
7. Il est recommandé aux employeurs de porter par affichage à la connaissance des travailleurs chaque emploi qui serait vacant dans l'entreprise. Cette communication sera du même type que celle normalement faite dans la presse et transmise à l'ONEm par le service de recrutement de l'entreprise.
8. Sans préjudice de l'application de la convention collective de travail n° 9 du Conseil national du travail, il est recommandé aux employeurs d'informer préalablement la délégation syndicale, quand il confient à des tiers l'exécution de certains travaux temporaires et spécifiques, c'est-à-dire qui entrent dans la pratique courante de l'entreprise ou du secteur.
Convention collective de travail du 14 mai 1985. Promotion de l'emploi.
Article 4. En cas qui concerne les travailleurs sous contrat à durée indéterminée il est convenu que :
§ 1. Si on devait malgré tout licencier pour motifs économiques pendant la durée de la convention collective de travail, au sens des lois sur la fermeture des entreprises et les licenciements collectifs, les candidatures des travailleurs licenciés seraient examinées attentivement et prises en considération pour un engagement prioritaire dans le secteur.
§ 2. Si néanmoins on devait licencier pour motifs techniques pendant la durée de la convention collective de travail, le licenciement ne pourrait s'effectuer qu'après épuisement de l'alternative suivante :
- attirer ou créer de nouvelles activités économiquement valables;
- de commun accord entre les parties concernées et sans préjudice des compétences du conseil d'entreprise et de la délégation syndicale, il pourra être procédé pour autant que possible :
- au recyclage du personnel de l'entreprise;
- à la mutation du personnel de l'entreprise;
- au recours au travail à temps partiel.
§ 3. Sans préjudice de l'autorité et de la responsabilité de l'employeur celui-ci devra cependant, en cas de licenciement individuel d'un travailleur, informer avec son accord au plus tard deux jours ouvrables avant la notification du préavis, la délégation syndicale ou, en l'absence de celle-ci, la délégation du personnel du conseil d'entreprise ou du comité de sécurité et d'hygiène, du licenciement envisagé. Cette procédure ne s'applique pas en cas de licenciement pour motif grave.
Ces modalités ne sont pas d'application pour les entreprises du secteur de moins de vingt-cinq travailleurs.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 4 août 1996.
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET
Art. N5. Bijlage 5. WERKGROEPEN.
Bij gelegenheid van vroegere sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten werd overeengekomen diverse problemen in paritaire werkgroep te bestuderen om via een maandelijkse overlegdag te komen tot een ontwerp van collectieve arbeidsovereenkomst over dat probleem.
Dit ontwerp zou dan aan het paritair comité worden voorgelegd.
Op deze wijze werden reeds verschillende onderwerpen onderzocht en via een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst geregeld, te weten :
- de herziening van de classificatie van de functies van uitvoerenden : collectieve arbeidsovereenkomst van 12 februari 1990;
- de aanpassing van de collectieve arbeidsovereenkomst over de syndicale afvaardiging : collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 1994;
- de gelijke kansen man - vrouw : collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 1994;
- de moderne technologieën : collectieve arbeidsovereenkomst van 19 mei 1995.
Er blijven thans nog drie onderwerpen te behandelen, waarvoor destijds een werkgroep werd opgericht en waar nog geen of nagenoeg geen studie in paritair overleg werd aangevangen. Bij gelegenheid van deze collectieve arbeidsovereenkomst 1995-1996 van heden 19 mei 1995 hernieuwen de partijen hun intentie deze drie resterende problemen in studie te nemen met de bedoeling tot een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst te komen, te weten :
1. ARBEIDSDUUR EN OVERUREN.
Artikel 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 1992 zegt dat een paritaire werkgroep zal onderzoeken of er enige nuttige regeling op sectoraal niveau kan gevonden worden inzake de reglementering van afwijkingen van de normale arbeidsduur en van de controle van de overuren binnen de sector.
2. CLASSIFICATIE KADERLEDEN EN INSPECTEURS.
De paritaire werkgroep " functie classificatie " opgericht door artikel 11 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 juli 1987 deed haar werk voor de functies van de uitvoerenden en dit resulteerde in de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 februari 1990, die momenteel deze classificatie beheerst.
De collectieve arbeidsovereenkomst van 13 maart 1990 herinnert er in haar artikel 15 aan dat het studiewerk nog moet verder gezet worden voor de functies van kaderleden en inspecteurs en preciseert in § 2 van dit artikel : de opdracht van de in § 1 vermelde werkgroep ten overstaan van de inspecteurs en kaderleden bestaat er in de algemene indeling in categorieën te bestuderen, zonder evenwel een voorbeeldenlijst voor deze categorieën uit te werken.
3. FUSIES EN DERGELIJKE.
De collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 1992 bepaalt in haar artikel 3, § 1 dat een paritaire werkgroep zal onderzoeken of er enige nuttige regeling kan gevonden worden qua gedragscode bij fusie, opslorping en dergelijke meer.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Bij gelegenheid van vroegere sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten werd overeengekomen diverse problemen in paritaire werkgroep te bestuderen om via een maandelijkse overlegdag te komen tot een ontwerp van collectieve arbeidsovereenkomst over dat probleem.
Dit ontwerp zou dan aan het paritair comité worden voorgelegd.
Op deze wijze werden reeds verschillende onderwerpen onderzocht en via een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst geregeld, te weten :
- de herziening van de classificatie van de functies van uitvoerenden : collectieve arbeidsovereenkomst van 12 februari 1990;
- de aanpassing van de collectieve arbeidsovereenkomst over de syndicale afvaardiging : collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 1994;
- de gelijke kansen man - vrouw : collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 1994;
- de moderne technologieën : collectieve arbeidsovereenkomst van 19 mei 1995.
Er blijven thans nog drie onderwerpen te behandelen, waarvoor destijds een werkgroep werd opgericht en waar nog geen of nagenoeg geen studie in paritair overleg werd aangevangen. Bij gelegenheid van deze collectieve arbeidsovereenkomst 1995-1996 van heden 19 mei 1995 hernieuwen de partijen hun intentie deze drie resterende problemen in studie te nemen met de bedoeling tot een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst te komen, te weten :
1. ARBEIDSDUUR EN OVERUREN.
Artikel 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 1992 zegt dat een paritaire werkgroep zal onderzoeken of er enige nuttige regeling op sectoraal niveau kan gevonden worden inzake de reglementering van afwijkingen van de normale arbeidsduur en van de controle van de overuren binnen de sector.
2. CLASSIFICATIE KADERLEDEN EN INSPECTEURS.
De paritaire werkgroep " functie classificatie " opgericht door artikel 11 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 juli 1987 deed haar werk voor de functies van de uitvoerenden en dit resulteerde in de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 februari 1990, die momenteel deze classificatie beheerst.
De collectieve arbeidsovereenkomst van 13 maart 1990 herinnert er in haar artikel 15 aan dat het studiewerk nog moet verder gezet worden voor de functies van kaderleden en inspecteurs en preciseert in § 2 van dit artikel : de opdracht van de in § 1 vermelde werkgroep ten overstaan van de inspecteurs en kaderleden bestaat er in de algemene indeling in categorieën te bestuderen, zonder evenwel een voorbeeldenlijst voor deze categorieën uit te werken.
3. FUSIES EN DERGELIJKE.
De collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 1992 bepaalt in haar artikel 3, § 1 dat een paritaire werkgroep zal onderzoeken of er enige nuttige regeling kan gevonden worden qua gedragscode bij fusie, opslorping en dergelijke meer.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
Art. N5. Annexe 5. GROUPES DE TRAVAIL.
A l'occasion de conventions collectives de travail sectorielles précédentes, il a été convenu d'examiner divers problèmes dans des groupes de travail paritaires afin d'aboutir par un jour mensuel de concertation à un projet de convention collective de travail concernant ce problème.
Ce projet serait alors soumis à la commission paritaire.
De cette façon, plusieurs sujets ont déjà été étudiés et réglés par une convention collective de travail sectorielle, notamment :
- la révision de la classification des fonctions du personnel d'exécution : convention collective de travail du 12 février 1990;
- l'adaptation de la convention collective de travail sur le statut de la délégation syndicale : convention collective de travail du 20 mars 1994;
- égalité des chances entre hommes et femmes : convention collective de travail du 22 mars 1994;
- les technologies modernes : convention collective de travail du 19 mai 1995.
Il reste néanmoins trois sujets à traiter, pour lesquels un groupe de travail a été établi dans le temps et pour lesquels il n'y a pas encore ou presque pas d'étude commencée en concertation paritaire. A l'occasion de cette convention collective de travail d'aujourd'hui 19 mai 1995, les parties renouvellent leur intentions de prendre les trois problèmes restants à l'étude pour venir à une convention collective de travail sectorielle, notamment :
1. DUREE DU TRAVAIL ET HEURES SUPPLEMENTAIRES.
L'article 5 de la convention collective de travail du 3 juin 1992 stipule qu'un groupe de travail examinera la possibilité de trouver un arrangement efficace en ce qui concerne les déviations de la durée de travail normale et le contrôle des heures supplémentaires dans le secteur.
2. CLASSIFICATION DES CADRES ET DES INSPECTEURS.
Le groupe de travail paritaire " classifiction de fonctions " établi par l'article 11 de la convention collective de travail du 2 juillet 1987 s'est occupé des fonctions du personnel d'exécution et cela a résulté en la convention collective de travail du 12 février 1990, qui régit actuellement cette classification.
La convention collective de travail du 13 mars 1990 remémore dans son article 15 que l'étude doit encore être continuée pour les fonctions de cadre et d'inspecteurs et précise dans le § 2 de cet article : la mission du groupe de travail mentionné dans le § 1 à l'égard des inspecteurs et des cadres consiste en l'étude de la classification générale en catégories, sans pourtant établir une liste d'exemples pour ces catégories.
3. FUSION ET AUTRES.
La convention collective de travail du 3 juin 1992 stipule dans son article 3, § 1 qu'un groupe de travail paritaire examinera si un arrangement utile pourrait être trouvé pour un code de conduite lors de fusions, reprises et autres.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 4 août 1996.
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET
A l'occasion de conventions collectives de travail sectorielles précédentes, il a été convenu d'examiner divers problèmes dans des groupes de travail paritaires afin d'aboutir par un jour mensuel de concertation à un projet de convention collective de travail concernant ce problème.
Ce projet serait alors soumis à la commission paritaire.
De cette façon, plusieurs sujets ont déjà été étudiés et réglés par une convention collective de travail sectorielle, notamment :
- la révision de la classification des fonctions du personnel d'exécution : convention collective de travail du 12 février 1990;
- l'adaptation de la convention collective de travail sur le statut de la délégation syndicale : convention collective de travail du 20 mars 1994;
- égalité des chances entre hommes et femmes : convention collective de travail du 22 mars 1994;
- les technologies modernes : convention collective de travail du 19 mai 1995.
Il reste néanmoins trois sujets à traiter, pour lesquels un groupe de travail a été établi dans le temps et pour lesquels il n'y a pas encore ou presque pas d'étude commencée en concertation paritaire. A l'occasion de cette convention collective de travail d'aujourd'hui 19 mai 1995, les parties renouvellent leur intentions de prendre les trois problèmes restants à l'étude pour venir à une convention collective de travail sectorielle, notamment :
1. DUREE DU TRAVAIL ET HEURES SUPPLEMENTAIRES.
L'article 5 de la convention collective de travail du 3 juin 1992 stipule qu'un groupe de travail examinera la possibilité de trouver un arrangement efficace en ce qui concerne les déviations de la durée de travail normale et le contrôle des heures supplémentaires dans le secteur.
2. CLASSIFICATION DES CADRES ET DES INSPECTEURS.
Le groupe de travail paritaire " classifiction de fonctions " établi par l'article 11 de la convention collective de travail du 2 juillet 1987 s'est occupé des fonctions du personnel d'exécution et cela a résulté en la convention collective de travail du 12 février 1990, qui régit actuellement cette classification.
La convention collective de travail du 13 mars 1990 remémore dans son article 15 que l'étude doit encore être continuée pour les fonctions de cadre et d'inspecteurs et précise dans le § 2 de cet article : la mission du groupe de travail mentionné dans le § 1 à l'égard des inspecteurs et des cadres consiste en l'étude de la classification générale en catégories, sans pourtant établir une liste d'exemples pour ces catégories.
3. FUSION ET AUTRES.
La convention collective de travail du 3 juin 1992 stipule dans son article 3, § 1 qu'un groupe de travail paritaire examinera si un arrangement utile pourrait être trouvé pour un code de conduite lors de fusions, reprises et autres.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 4 août 1996.
La Ministre de l'Emploi et du Travail,
Mme M. SMET