Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
22 MAART 1995. - Koninklijk besluit inzake palliatief verlof en houdende uitvoering van artikel 100bis, § 4 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-05-1995 en tekstbijwerking tot 22-05-2019)
Titre
22 MARS 1995. - Arrêté royal relatif au congé pour soins palliatifs, portant exécution de l'article 100bis, § 4 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 concernant des dispositions sociales et modifiant l'arrêté royal du 2 janvier 1991 relatif à l'octroi d'allocations d'interruption(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 05-05-1995 et mise à jour au 22-05-2019)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (6)
Texte (6)
Artikel 1. Het in artikel 100bis, § 4, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen bedoelde bewijs wordt geleverd door de indiening bij de werkgever door de werknemer die gebruik wenst te maken van de bepalingen van de artikelen 100bis of 102bis van eerder genoemde wet van 22 januari 1985, van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging behoeft en waaruit blijkt dat de werknemer zich bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
  Onder palliatieve verzorging wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
  Het recht gaat in de eerste dag van de week volgend op de week waarin het attest door de werknemer werd overhandigd aan de werkgever of op een vroeger tijdstip mits akkoord van de werkgever.
  In geval de werknemer wenst gebruik te maken van de verlenging van de periode met één maand dient hij opnieuw een dergelijk attest af te leveren. Een werknemer kan maximaal [1 drie]1 attesten afleveren voor de palliatieve verzorging van eenzelfde persoon.
  
Article 1. La preuve visée à l'article 100bis, § 4, de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales est fournie par l'introduction auprès de l'employeur par le travailleur qui veut bénéficier des dispositions des articles 100bis ou 102bis de la loi du 22 janvier 1985 précitée, d'une attestation délivrée par le médecin traitant de la personne qui nécessite des soins palliatifs et d'où il ressort que le travailleur a déclaré qu'il est disposé à donner ces soins palliatifs, sans que l'identité du patient y soit mentionnée.
  On entend par soins palliatifs, toute forme d'assistance, notamment médicale, sociale, administrative et psychologique ainsi que les soins donnés à des personnes souffrant d'une maladie incurable et se trouvant en phase terminale.
  Le droit prend cours le premier jour de la semaine qui suit celle au cours de laquelle l'attestation a été délivrée par le travailleur à l'employeur ou plus tôt si l'employeur est d'accord.
  Lorsque le travailleur veut bénéficier d'une prolongation de la période d'un mois, il doit à nouveau introduire une telle attestation. Un travailleur peut introduire au maximum [1 trois]1 attestations pour des soins palliatifs pour la même personne.
  
Art.2. In het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "Artikel 4bis. De werknemer die zijn arbeidsovereenkomst volledig schorst krachtens de bepalingen van artikel 100bis van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985 heeft recht op onderbrekingsuitkeringen voor een periode van 1 maand, eventueel verlengbaar met 1 maand, indien hij daartoe een aanvraag indient volgens de voorschriften en modaliteiten van dit besluit.
  Deze werknemer dient niet te worden vervangen."
Art.2. Dans l'arrêté royal du 2 janvier 1991 relatif à l'octroi d'allocations d'interruption, il est inséré un article 4bis, rédigé comme suit :
  "Article 4bis. Le travailleur qui suspend complètement son contrat de travail en vertu des dispositions de l'article 100bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée a droit à des allocations d'interruption pour une période d'un mois, éventuellement prolongeable d'un mois à la condition qu'il introduise une demande selon les conditions et modalités fixés par le présent arrêté.
  Ce travailleur ne doit pas être remplacé.".
Art.3. In hetzelfde besluit wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "Artikel 7bis. De werknemer die krachtens de bepalingen van artikel 102bis van voornoemde herstelwet van 22 januari 1985 zijn arbeidsprestaties vermindert, heeft recht op onderbrekingsuitkeringen voor een periode van 1 maand, eventueel verlengbaar met een maand op voorwaarde :
  1° dat hij, voor de vermindering van zijn arbeidsprestaties, in een voltijdse arbeidsregeling tewerkgesteld was of in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds tewerkgesteld is in dezelfde onderneming, of bij ontstentenis in dezelfde bedrijfstak;
  2° dat het totaal aantal uren begrepen in de deeltijdse arbeidsregeling, na de vermindering, per arbeidscyclus, gemiddeld de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren begrepen in een voltijdse arbeidsregeling.
  Deze werknemer dient niet te worden vervangen."
Art.3. Dans le même arrêté, il est inséré un article 7bis, rédigé comme suit :
  "Article 7bis. Le travailleur qui, en vertu de l'article 102bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée, réduit ses prestations de travail a droit à des allocations d'interruption pour une période d'un mois, éventuellement prolongeable d'un mois à la condition :
  1° qu'avant de réduire ses prestations de travail, il ait travaillé dans un régime de travail à temps plein, ou dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé â temps plein dans la même entreprise ou à défaut dans la même branche d'activité ;
  2° que le nombre total d'heures de travail du régime de travail à temps partiel, après réduction soit, par cycle de travail, égal, en moyenne, à la moitié du nombre d'heures de travail compris dans un régime de travail à temps plein.
  Ce travailleur ne doit pas être remplacé.".
Art.4. Artikel 20, derde lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijs stukken de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen indien hij aan spraak maakt op de verhoogde uitkering voorzien in artikel 6, § 1, tweede en derde lid, § 2, eerste lid en artikel 8, of indien hij de toepassing vraagt van de artikelen 4, 4bis of 7bis."
Art.4. L'article 20, alinéa 3, du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 21 décembre 1992, est remplacé par la disposition suivante :
  "Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine les preuves que le travailleur doit joindre à sa demande lorsqu'il prétend à l'allocation majorée prévue à l'article 6, § 1er, alinéas 2 et 3, § 2, alinéa 1er et à l'article 8, ou lorsqu'il demande l'application des articles 4, 4bis ou 7bis.".
Art.5. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art.5. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.
Art. 6. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uit- voering van dit besluit.
Art. 6. Notre Ministre de l'Emploi et du Travail est chargé de l'exécution du présent arrêté.