Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
16 SEPTEMBER 1994. - Omzendbrief POL 47 i.v.m. de intergemeentelijke politiesamenwerking.
Titre
16 SEPTEMBRE 1994. - Circulaire POL 47 relative à la coopération policière intercommunale.
Informations sur le document
Table des matières
Table des matières
Tekst (6)
Texte (6)
Artikel M.
Article M.
Art. 1M 1. I. Algemeenheden.
  Op basis van het oude artikel 222 van de nieuwe gemeentewet, momenteel artikel 45, tweede lid, ten 1ste van de wet op het politieambt werden in het verleden reeds enkele samenwerkingsakkoorden afgesloten (cfr. bijlage).
  Er moet nogmaals onderstreept worden dat een uitgebouwde intergemeentelijke politiesamenwerking een antwoord kan vormen op de problemen waarmee de gemeentepolitie kampt.
  Deze omzendbrief beoogt dan ook twee zaken : enerzijds enkele richtlijnen geven over het opzetten en functioneren van vrijwillige samenwerking binnen intergemeentelijke zones en anderzijds de voordelen aantonen die voortvloeien uit de samenwerkingsakkoorden.
  Het is belangrijk voor de toekomst van de politie dat eenieder ervan overtuigd is dat de intergemeentelijke samenwerking, waardoor een betere dienstverlening en een grotere beschikbaarheid mogelijk wordt, zal bijdragen tot een betere bescherming van de bevolking.
  Een volwaardige politiële dienstverlening op basis van de vrijwillig samenwerkende gemeentepolitie, aangevuld met een aanwezigheid van de territoriale rijkswachtbrigades, is noodzakelijk om de bevolking het surplus aan beveiliging en service te verlenen waarop ze rechtmatig aanspraak maakt. In die zin draagt de federale overheid ook rechtstreeks financieel bij tot de veiligheid van de burgers.
Art. 1M 1. I. Généralités.
  Sur base de l'ancien article 222 de la nouvelle loi communale et actuellement de l'article 45, second alinéa, 1er de la loi sur la fonction de police quelques accords de coopération ont déjà été conclus dans le passé (cf. annexe).
  Il y a lieu de souligner une nouvelle fois que la généralisation de la coopération policière intercommunale peut offrir une réponse aux problèmes de la police communale.
  Cette circulaire poursuit donc un double objectif : en premier lieu, donner des directives en vue de la mise sur pied et du fonctionnement d'une coopération volontaire dans les zones intercommunales et en deuxième lieu montrer les avantages résultant des accords de coopération.
  Il est essentiel pour l'avenir de la police que chacun ait la conviction que la coopération intercommunale qui se traduit par un meilleur service et une disponibilité accrue, apportera à la population, une meilleure protection.
  Un service de police à part entière réalisé sur base volontaire par des corps communaux coopérants, complété par la présence territoriale de brigades de gendarmes, est nécessaire pour offrir à la population ce surplus de sécurité et de service auquel elle aspire à juste titre. La contribution financière des autorités nationales à cette sécurité s'inscrit d'ailleurs dans ce sens.
Art. 2M 1. II. Hoe kan samenwerking tot stand worden gebracht?!
  1. Intergemeentelijke politiesamenwerking : het ontstaan van de idee.
  1.1. Wat zijn de problemen die de vraag naar samenwerking oproepen?!
  Om de noodzakelijke veiligheid te kunnen waarborgen is er voldoende inzet van personen en middelen vereist. De gemeentepolitie biedt hiervoor, als politiedienst die bij voorrang instaat voor de lokale politiezorg, in principe de meeste waarborgen, o.a. wegens haar integratie in de plaatselijke bevolking. Het is de verantwoordelijkheid van de burgemeester om ervoor te zorgen dat er voldoende politiepersoneel aangeworven wordt en er een moderne en functionele inrichting en uitrusting ter beschikking staat om aan de noden te kunnen beantwoorden.
  Deze politiezorg moet evenwel aan een bepaalde economische wetmatigheid beantwoorden om een optimaal rendement te kunnen waarborgen. Ze moet m.a.w. betaalbaar blijven. Voor kleinere gemeenten kan men enkel via een samenwerkingsakkoord in het kader van een intergemeentelijke politiesamenwerking op een verantwoorde wijze en zonder krachtverspilling aan specialisatie doen, bepaalde investeringen als economisch rendabel verantwoorden en voldoende slagkracht ontwikkelen.
  Uit sommige belangrijke gebeurtenissen is gebleken dat door het ontbreken van een permanentiedienst bij vele politiekorpsen, elke bestuurlijke informatie-overdracht gedurende meer dan 12 uur per dag en in het weekend onmogelijk was. Nochtans is het zowel voor de plaatselijke administratieve overheden als voor deze op andere niveaus van het grootste belang om permanent over de meest recente informatie te beschikken.
  Niet permanente politieposten uitrusten met informatica, data-transmissie- en telecommunicatiemateriaal zou dus een slechte investering zijn.
  Men kan zich voorstellen dat in het geval van twee aan elkaar grenzende gemeenten, in de ene een patrouille voor de bewaking zorgt en in de andere de combi de dringende oproepen beantwoordt. In de huidige situatie zou deze laatste gemeente, bij een volgende opdracht, zonder lokale politiedienst vallen. Zij zou immers geen beroep kunnen doen op de vrije patrouille van de aangrenzende gemeente. Met een intergemeentelijk politiesamenwerkingsakkoord is er bijstand mogelijk, en kan er ingegaan worden op een tweede noodoproep of kan men instaan voor andere aspecten van de politiezorg in de zone.
  Het spreekt vanzelf dat men voor drie tot zes gemeenten samen een verkeersdienst kan inrichten en manschappen en middelen zal hebben om voor al deze gemeenten een opsporingsdienst uit te bouwen of iets op het vlak van milieupolutie te doen. Dankzij een dergelijke herstructurering zal men een politieassistent kunnen aanwerven en veel efficiënter en goedkoper gebruik maken van gespecialiseerd materieel zoals speedguns, sonometers, enz. Vroeger dienden de gemeenten elk afzonderlijk dit materieel aan te kopen.
  Maar er zijn ook nog andere aspecten van belang. De herwaardering van de politiefunctie houdt tevens een revalorisatie in van de verantwoordelijkheid van de burgemeesters als lokale gezagdragers. De burgemeester staat in voor de veiligheid van zijn burgers, maar in de gemeenten waar de politie slechts een dagdienst verzekert, beschikt hij of zij slechts over een slagkracht die niet verder reikt dan de kantooruren.
  Bij de aanzet tot samenwerking zullen sommigen geplaatst worden voor een meeruitgave, wegens nachtvergoedingen en meeruitgaven in de vaste kosten. In een latere fase zullen bijkomende investeringen, vooral in het licht van een hechte samenwerking, echter optimaal renderen. Zoals sport, cultuur en infrastructuur, heeft ook veiligheid zijn prijs en is het een gegeerd goed bij de bevolking. Een gepast politieel beleid werkt trouwens ook kostenbesparend voor de bevolking. Denken we maar aan diefstallen, ongevallen, vandalisme, milieudelicten, enz.
  Bovendien zal samenwerking leiden tot overleg tussen de gemeenten, hun korpsen, de rijkswacht, het parket en de gouverneur.
  Elke burgemeester behoudt zijn absolute vrijheid, maar kan zijn beleid coördineren met andere verantwoordelijken. De samenwerkingsverbanden leiden ontegensprekelijk in de richting van de verdere professionalisering van de veiligheidsdiensten.
  Niet alleen tijdens de kantooruren heeft de bevolking recht op de onmisbare diensten van de gemeentepolitie. In vele gemeenten worden vandaag bepaalde piekuren nog altijd niet politieel gedekt : rustverstoring, onveiligheid, snelheidsovertredingen, dronkenschap, vandalisme uiten zich dikwijls op een ogenblik dat de gemeentepolitie haar deuren heeft gesloten.
  1.2. Wat zijn dan de doelstellingen van de samenwerking?!
  De prioritaire doelstelling van het creëren van intergemeentelijke politieverbanden bestaat erin de gemeentepolitie ook in kleinere en middelgrote gemeenten in staat te stellen om op een volwaardige wijze en met inzet van redelijke en aanvaardbare middelen, in de lokale politiezorg te kunnen voorzien. Er bestaat in elk geval een aantal basiselementen die een noodzakelijke voorwaarde vormen wil men kunnen spreken van een degelijke en uitgebalanceerde politiezorg. Een goede politie omvat immers een wisselwerking en een evenwicht tussen snelle interventie, hoge bereikbaarheid en aanspreekbaarheid, evenals een specialisatie van de taken.
  Het permanent beschikbaar zijn van een lokale politie mag geenszins betekenen dat het dagdagelijkse contact met de bevolking zou verminderen. Nochtans verliest dit contact een deel van zijn waarde als het niet aangevuld wordt door een interventiedienst, die te allen tijde de lokale bevolking op een afdoende wijze kan helpen. Een deel van het " community policing " - werk gaat verloren als de politie die deze kwalitatieve contacten gelegd heeft niet kan instaan voor allerlei ordediensten, crisisinterventies en bewakingsopdrachten. De politie heeft voordeel bij een generale taakstelling, die door alle politieambten wordt verwezenlijkt, en heeft ook behoefte aan specialisten die zowel de generalisten kunnen ondersteunen als diepgaande bestuurlijke en gerechtelijke problemen kunnen aanpakken.
  De doelstelling van de samenwerking moet er m.a.w. in bestaan dat men voor de burgers uit de betrokken regio wil voorzien in een volwaardige politiezorg die kan teruggebracht worden tot een 5-tal punten :
  1. Voorzien in volwaardige politiezorg betekent dat de politie ruim bereikbaar moet zijn voor de bevolking. Dit veronderstelt in de eerste plaats al een voldoende toegankelijkheid van de politiekantoren tijdens de normale diensturen. Het betekent ook dat de politie op een voldoende wijze haar toezichtstaken kan uitoefenen.
  2. De bereikbaarheid van de politie dient het liefst geoptimaliseerd te worden via een 24-uren permanentiedienst, waarvan men mag verwachten dat alle dringende oproepen worden beantwoord, en de burger alvast voor alle andere problemen een afspraak kan maken of nuttige inlichtingen kan verkrijgen.
  3. Daarnaast speelt in de volwaardige politiezorg ook de wijkpolitie een belangrijke rol. Zij heeft tot doel informatie te vergaren, contacten te onderhouden met de bevolking en preventief op te treden.
  Een volwaardige dienstverlening verzorgen wil ook zeggen in staat zijn om kwaliteitsvol gerechtelijk werk af te leveren.
  4. Verder houdt volwaardige politiezorg op lokaal niveau ook in dat de gemeentepolitie aan criminaliteitsvoorkoming doet, ordediensten verzekert, de verkeers- en milieuzorg waarneemt en hulp verleent aan personen in nood. Daarnaast omvat de volwaardige politiezorg allerlei specifieke taken die afhankelijk zijn van de lokale noden.
  5. In ieder geval moet van de gemeentepolitie ook verwacht kunnen worden dat ze in voldoende mate kan bijdragen aan initiatieven van het algemeen en lokaal politiebeleid, als haar medewerking gevraagd wordt in campagnes rond overdreven snelheid, milieuverontreiniging, enz.
  Het is dus een simplificatie te denken dat de politie volwaardige dienstverlening verstrekt als ze permanent aanwezig is. Indien men dagdagelijkse opdrachten zou verwaarlozen om toch maar tijdens de nacht aanwezig te kunnen zijn, is men fout bezig. Het is verkeerd te veronderstellen dat het over een permanente wacht- en interventiedienst beschikken automatisch zou betekenen dat men een goede politieservice zou verlenen.
  1.3. Met welke normen moet men bij de gebiedsomschrijving rekening houden?!
  Het bepalen van zones dient te gebeuren op basis van wat als volwaardige politiezorg op lokaal vlak werd gedefinieerd. Binnen de afbakening die gemaakt wordt, dient de gemeentepolitie te beschikken over voldoende, hoofdzakelijk personele middelen die noodzakelijk zijn om op een redelijke wijze in de behoeften te voorzien.
  2. Intergemeentelijke politiesamenwerking : het effenen van het terrein.
  2.1. Wat is de rol van de diverse gemeentelijke instanties bij de samenwerking?!
  Elke burgemeester is krachtens de nieuwe gemeentewet, verantwoordelijk voor het beleid van administratieve politie in zijn gemeente en voor de goede organisatie en werking van zijn gemeentepolitiekorps. Zijn rol hierbij is evenwel nauw verweven met de andere politieke organen in de gemeente : de gemeenteraad en het schepencollege.
  De opmaak en goedkeuring van de gemeentebegroting, van de gemeenterekening en het neerleggen van het jaarverslag, waarbij ook de werking en prestaties van het politiekorps in kaart worden gebracht, zijn jaarlijks terugkerende momenten waarop de gemeenteraad van gedachten kan wisselen over de politiewerking.
  Zo worden met de goedkeuring van de gemeentebegroting, de financiële middelen voorzien voor personeelsuitgaven, werkingsmiddelen en investeringen in uitrusting, die voor een gemeentepolitiekorps onontbeerlijk zijn. Elke wijziging aan het personeelskader van het politiekorps moet door de gemeenteraad worden goedgekeurd. De gemeenteraad is uiteraard ook betrokken bij de aanwervingen van het politiepersoneel.
  Hoewel de wet weinig politiebevoegdheden uitdrukkelijk aan het schepencollege toekent, komen schepenen in de praktijk regelmatig tussen. Zo zal de schepen voor financiën wel erg gevoelig zijn voor de geldelijke weerslag van intergemeentelijke politiesamenwerking en nacht- en weekendprestaties van het politiepersoneel. Zo ook beslist het college van burgemeester en schepenen over de openverklaring van betrekkingen.
  Overgaan tot intergemeentelijke politiesamenwerking kan op grond van artikel 45, tweede lid, 1° van de wet op het politieambt.
  Het getuigt van eerbied voor de gemeentelijke democratie, wanneer de gemeenteraad, als belangrijkste orgaan, door de burgemeester zo volledig mogelijk over de intergemeentelijke politiesamenwerking wordt voorgelicht. In de mate dat de samenwerking een zekere weerslag heeft op de begroting of er eventueel wijzigingen in het personeelskader komen is de gemeenteraad hoe dan ook betrokken partij. Ik verwijs hierbij eveneens naar artikel 133bis van de nieuwe Gemeentewet betreffende het recht van de gemeenteraad om geïnformeerd te worden.
  Bij deze voorlichting aan de gemeenteraad is natuurlijk een belangrijke taak voor de korpschef weggelegd. Hij moet de burgemeester alle nodige informatie leveren over de criminaliteit in de gemeente.
  Hij dient de burgemeester ook in te lichten over wat het preventieve effect van meer surveillance kan zijn, en vooral, over de vele omstandigheden die de burger er toe brengen dringende (101) hulp in te roepen.
  2.2. Welke financiële consequenties kan een samenwerking hebben?!
  Voor het merendeel van de 589 korpsen van de gemeentepolitie is het individueel realiseren van een volwaardige politiezorg financieel onhaalbaar.
  Wanneer men echter naar samenwerkingsverbanden gaat, komt het verzekeren van een volwaardige politiezorg door de kaderuitbreiding wel binnen de financiële mogelijkheden van de gemeenten. Een zekere meerkost zal uiteraard niet te vermijden zijn, maar deze kan relatief beperkt gehouden worden. Tegenover deze meerkost staat dan zeer duidelijk een onmiddellijk merkbare verhoging van de efficiëntie van de politie en bijgevolg een verhoogd veiligheidsgevoel bij de bevolking. Daarenboven beschikken alle betrokken burgemeesters 24 uur op 24 over een instrument om hun veiligheid uit te voeren.
  Hoe groot de meerkost zal zijn hangt sterk af van de grootte van het samenwerkingsverband : algemeen kan gesteld worden dat hoe groter de zone zal zijn, hoe kleiner de meerkost voor de onderscheiden gemeenten zal bedragen.
  Hierna volgt een berekening bij benadering van deze bijkomende financiële weerslag :
  1. Personeelskosten : er moet rekening gehouden worden met het weddesupplement voor onregelmatige prestaties voor de officieren die deelnemen aan de permanentiedienst. Aan de andere agenten, moeten de bijkomende vergoedingen worden toegekend voor nacht- en weekendprestaties.
  Bij niet permanent werkende korpsen zijn er frekwent onverwachte thuisoproepingen van personeel, hetgeen aanleiding geeft tot extra vergoedingen van veelal 4 maal het uurloon. In een niet permanent werkend korps vallen de extra prestaties buiten de normale diensturen (avond, weekend) vaak onder het regime van de overuren, hetgeen ook aanleiding geeft tot extra vergoeding (meestal 25 % van een uurloon). Door de continue dienstregeling van permanent werkende korpsen, vallen deze vergoedingen weg.
  2. Materiële kosten : het verzekeren van een volwaardige politiezorg brengt een betrekkelijke verhoging met zich van uitgaven voor brandstof, verlichting, verwarming evenals een snellere afschrijving van het materiaal.
  Wanneer de permanentie verzorgd wordt door een officier van gerechtelijke politie, een planton en een patrouille van twee man, moet men rekening houden met een stijging van ongeveer 4 à 4,5 % van het politiebudget van de verschillende gemeenten van de intergemeentelijke politiesamenwerking, indien de personeelssterkte 80 man bedraagt.
  Indien er geen planton is voorzien (bijv. in de veronderstelling dat een grotere buurgemeente de functie van dispatching waarneemt) valt dit percentage terug tot ongeveer 3,5 %.
  Indien de personeelssterkte in de intergemeentelijke samenwerking slechts 40 man bedraagt, moet er rekening gehouden worden met een stijging van respectievelijk 8,5 % (met planton) en 7 % (zonder planton) van het politiebudget.
  Het gaat om een maximumpercentage, gebaseerd op de hypothese volgens welke de samenwerkende korpsen voorheen per week slechts 40 uur beschikbaar waren, meer bepaald gedurende de klassieke kantooruren. Volgens de morfologische gegevens is de gemiddelde openingsduur van de korpsen ongeveer 50 uur. In de mate dat bepaalde korpsen reeds op beperkte schaal nacht- of zondagprestaties leverden, zal de meerkost dan ook lager zijn.
  Op het vlak van de materiële uitrusting zijn de besparingen op lange termijn evident, maar alles hangt af van de mate waarin men de samenwerking heeft uitgebouwd.
  Het kostendelend karakter van de aankoop van gespecialiseerde uitrusting en bewapening, en de deelbijdrage in de huur van bestanden enz. is op termijn erg rendabel.
  De aandacht van de gemeenten moet gevestigd worden op het feit dat in het kader van het globaal plan voor de werkgelegenheid, het concurrentievermogen en de sociale zekerheid, er voor sommige gemeenten voorzien werd in de mogelijkheid om bijkomend personeel aan te werven teneinde de veiligheid binnenin die gemeenten te verhogen.
  De omzendbrief van 23 maart 1994 aangaande deze materie beschrijft de praktische modaliteiten voor aanwerving van bijkomend personeel door de gemeenten.
  2.3. Moet men de vakbonden raadplegen?!
  De organisatie van intergemeentelijke samenwerking is een ingrijpende wijziging in het dagelijks functioneren van de politieagenten, in de mate waarin de diensturen en taken grondig worden gewijzigd.
  De uitvoerders van intergemeentelijke politiesamenwerking dienen die grote sociale impact goed te begrijpen en met iedereen een ruime dialoog en consultatie aan te vatten, van in het prilste stadium. Het degelijk informeren van het personeel in verband met komende ingrepen is een conditio sine qua non voor geslaagde samenwerking.
  De wet op het syndicaal statuut dient toegepast te worden. De wet van 19 december 1974 en de bijhorende uitvoeringsbesluiten regelen de werking van twee syndicale organen op gemeentelijk vlak, met name, een bijzonder onderhandelingscomité (BOC), opgericht in elke gemeente onder voorzitterschap van de burgemeester en een hoog overlegcomité (HOC), eveneens opgericht onder zijn voorzitterschap.
  Het BOC overlegt over : het administratief statuut, de verlof-, vakantie-, bezoldigings- en pensioenregeling, de betrekkingen met de vakbonden, de organisaties van de sociale diensten, de verordeningsbepaling, algemene maatregelen van inwendige orde, de vaststelling van de personeelsformatie, de arbeidsduur en de organisatie van het werk. Het HOC overlegt over : de personeelsformatie, de arbeidsduur en de organisatie van het werk, de maatregelen van inwendige orde, de menselijke relaties en de opvoering van productiviteit.
  Elke beslissing inzake de vaststelling van de personeelsformatie, de arbeidsduur en de organisatie van het werk, die het voorwerp uitmaakt van een verordening van de gemeentelijke overheid (hetzij door de gemeenteraad, hetzij door het college van burgemeester en schepenen - voor de hun door de gemeenteraad gedelegeerde verordeningsbevoegdheid) dient vooraf het voorwerp uit te maken van onderhandeling.
  Indien er geen verordening van de bevoegde administratieve overheid vereist wordt, volstaat overleg.
  Het opstarten van samenwerkingsverbanden situeert zich in principe buiten het verordeningskader van de gemeenten. Het gaat immers over de organisatie van het werk en regeling van de arbeidsduur. In principe volstaat dus overleg in de schoot van het HOC. Wanneer er zich bijvoorbeeld kaderwijzigingen opdringen of wanneer de vergoedingen voor nacht en weekendprestaties dienen vastgelegd te worden, dan dient dit te gebeuren met gemeentelijke verordeningen en is dit onderhandelingsmaterie.
  Men dient er zich nochtans bewust van te zijn dat de samenwerking tot een aantal problemen zou kunnen leiden, die zich eigenlijk situeren op vier vlakken.
  Ten eerste op het financiële vlak, voor wat betreft de pecuniaire weerslag van de statutaire bezoldiging bij meerwerk of uitzonderlijk werk door het basispersoneel en de wachtofficieren en voor wat betreft het onderscheid van bezoldiging bij het hoger kader ingevolge de klasse-indeling van de gemeenten.
  Ten tweede op sociaal vlak, voor wat betreft de weerslag die de gewijzigde dienstregelingen kunnen hebben op het gezinsleven.
  Ten derde op het deontologische vlak, in hoeverre de werkgewoonten en het disciplinair optreden verschillen van korps tot korps.
  Ten vierde op het organisatorisch vlak, in de mate dat de samenwerking in een eerste fase mogelijk al opgezet zou worden met manschappen en middelen die maar net voldoende zijn.
  Het is bijgevolg aangewezen een aantal belangrijke aspecten van de samenwerking met de vakbonden te overleggen om op die manier inwendige weerstanden, die vanuit het personeel zouden kunnen groeien, te vermijden.
  De wet voorziet niet dat een samenwerkingsverband tussen meerdere gemeenten in één comité wordt behandeld. Men zal dus per gemeente het overleg of de onderhandeling moeten organiseren. Dit houdt in dat telkens met een gemeenschappelijk standpunt naar de vakorganisaties zal moeten gegaan worden.
  Een gemeenschappelijke voorbereiding van de procedure is dus aangewezen. Men kan een of meerdere informele vergaderingen beleggen met alle betrokkenen die het gemeentelijk overleg voorafgaan.
  Ook al behoort het opstellen van de dienstregeling (uurregeling, éénmanspatrouille, enz.) tot de bevoegdheid van de burgemeester(s) en de korpschef(s), en hoeft dit in principe geen deel uit te maken van vakbondsonderhandeling, toch is voorafgaandelijk overleg hierover nodig.
  2.4. Kan men stapsgewijs tot samenwerking komen?!
  Men kan zich de vraag stellen of het invoeren van een permanente dienstverlening toch ook niet stapsgewijs kan worden ingevoerd. De achterstand die bepaalde gemeenten de laatste jaren hebben opgelopen m.b.t. hun politiebezetting is dermate dat de plotse stap naar een 24-uren dienst grote financiële, en dus ook politieke, consequenties kan hebben.
  Gesterkt door de onrust bij het personeel, vaak gecreëerd door de vrees voor het onbekende, vertragen lokale politieke mandatarissen soms wel eens de totstandkoming van de samenwerking. Een fasering, gekoppeld aan aanwervingen en kaderopvulling is dus aangewezen.
  Een geleidelijke opbouw van een permanentie heeft echter ook een aantal ongunstige consequenties. De belangrijkste daarvan is dat een nog onvolledige permanentie wel reeds heel wat sociale impact heeft (personeel werkt bijvoorbeeld tot 23 h of tot 2 h tijdens het weekend), maar toch niet resulteert in het toegespeeld krijgen van de dringende noodoproepen. De motivatie van de politieploegen, die van mening zijn dat zij slechts nutteloze patrouilles verrichten tijdens hun overuren, is in zo'n omstandigheden dan ook voor de korpschef een niet te verwaarlozen aangelegenheid.
  Men mag er uiteraard niet van uitgaan dat nachtpatrouilles louter ingezet zullen worden om interventies te doen. Een wachtdienst op de post zou de surplus aan veiligheid teniet doen.
  Het is de bedoeling dat dit politiepersoneel zich inlaat met het houden van gericht toezicht, dat ze snelheidscontroles uitvoert, enz. Bij een noodoproep hoeven ze uiteraard niet vanuit de politiepost te vertrekken.
  In de organisatie van de dienst zal de korpschef ook kunnen voorzien in een aantal specifieke opdrachten op het commissariaat of het doen van bureauwerk tijdens de daluren. Het preventieve werk in de gemeente kan bijvoorbeeld afgewisseld worden door bepaalde rustpauzes op de politiepost(en) in te bouwen. Maar het blijft uiteraard de bedoeling veel te zien en gezien te worden.
  Anderzijds is het natuurlijk ook zo dat nieuwe sociale werkomstandigheden, die te snel en onvoorbereid worden ingevoerd, en een gebrek aan voldoende middelen, een hechte samenwerking in het gedrang kunnen brengen. Vandaar dat men in bepaalde omstandigheden tot een stapsgewijze samenwerking zou kunnen overgaan op voorwaarde dat de uiteindelijke doelstelling, tot een volwaardige dienstverlening te komen (wat zich vaak concreet en in eerste instantie vertaalt in een 24-uren permanentie, maar meer is dan dat) niet in het gedrang wordt gebracht en zelfs in een direct perspectief kan geplaatst worden.
  In een beginfase kan de samenwerking dan beperkt worden tot de crisisperioden of bepaalde afgelijnde basispolitietaken. Een stapsgewijze opbouw van de permanentie biedt gunstige argumenten in de gemeentelijke politiek, omdat een uitbreiding van de politieservice, met relatief weinig kosten, de politiedienst in een gunstig daglicht kan plaatsen. Per slot van rekening leidt elke input, van welke aard dan ook, tot een grotere output, d.w.z. dat de inspanningen die de samenwerkende gemeente in de stapsgewijze opbouw levert, steeds een groter rendement zullen geven dan het rendement dat elke gemeente afzonderlijk zou kunnen leveren.
  3. Intergemeentelijke politiesamenwerking : het concreet functioneren.
  3.1. Hoe moeten de dienstroosters eruit zien?!
  A. Er zijn een aantal principes waarvan men moet kunnen uitgaan bij het uittekenen van de dienstroosters :
  Er moet in de eerste plaats een evenwicht bestaan tussen de inbreng in de samenwerking en de diensten die men ontvangt van de samenwerking. Daarnaast dient de globale politiezorg in de samenwerkende gemeenten er op vooruit te gaan. Tenslotte horen de afspraken inzake wederzijdse inbreng door elke partner verzekerd te kunnen worden.
  B. Samenwerking tussen één groter korps en één of meerdere kleinere korpsen :
  Het grote korps vreest daarbij soms parasitisme van de kleinere gemeenten. De kleinere korpsen vrezen een zeker verlies aan autonomie. Heel wat minder weerstand bestaat er t.a.v. een dispatching geleverd door de gemeente met een groot politiekorps. Deze dispatching kan bereikbaar zijn voor de inwoners van de ganse zone, via telefonische doorkiezers op elk commissariaat.
  In een overgangsfase zal het meestal aangewezen zijn dat het dienstrooster van het grote korps ongewijzigd blijft en dat haar patrouilles buiten het eigen grondgebied zullen optreden indien dit geen enkel nadeel inhoudt voor de eigen opdrachten.
  De dienstroosters van de kleinere korpsen zouden een grotere interventiecapaciteit moeten verzekeren die zich uiteraard zal toespitsen op de politiële " piekuren " (voornamelijk tijdens de weekeinden). In deze piekuren kunnen zij het grote korps bijstaan, indien zulks geen nadeel betekent voor de eigen opdrachten.
  Aldus zal men bij acute problemen in de " piekuren " een beroep kunnen doen op meer patrouilles in de zone. Buiten de piekuren kan een beroep gedaan worden op de patrouilles van het grote korps. Dit geeft een zeker evenwicht tussen inbreng in, en opbrengst van, de samenwerking. Het grote korps krijgt meer " slagkracht in de piekuren ". De gemeenten met een beperkt politie-effectief ontvangen meer politiële dekking in de daluren.
  Een beurtrol van de officieren van gerechtelijke politie, waarbij ook alle officieren in de zone betrokken zijn, zou de wachtdienst meer invulling geven en het aantal wachtbeurten per OGP verminderen.
  C. Samenwerking tussen middelgrote Korpsen :
  Ten onrechte worden bemoeienissen van een ander korps op het eigen terrein gevreesd. Indien gemengde patrouilles worden samengesteld kunnen interventies geleid worden door een kropslid van de eigen gemeente, als het gaat om een samenwerking tussen twee gemeenten. Indien homogene patrouilles de ganse zone bedienen spreekt het vanzelf dat zij slechts in opdracht in een gemeente acties zullen voeren, andere dan preventief patrouilleren en het beantwoorden van hulpoproepen.
  Een andere zorg is te komen tot een evenwichtige verdeling van de inbreng van de samenwerkende korpsen welke zich uiteindelijk ook zal uitdrukken in een verdeelsleutel die gehanteerd zal moeten worden bij het opstellen van de dienstroosters. Indien dispatching wordt verzekerd door een groot korps houdt dit een voordeel in voor de samenwerkende gemeenten dat dermate groot is, dat de apothekersweegschaal achterwege mag blijven bij de verdeling van de wederzijdse inbreng.
  Een beurtrol voor de officieren van gerechtelijke politie is ook hier aangewezen. Dient ze te gebeuren in verhouding tot de wederzijdse inbreng in de samenwerking of in verhouding tot het aantal officieren van gerechtelijke politie waarover elk korps beschikt?
  Het eerste heeft een aantal voordelen indien homogene patrouilles worden ingelegd, gezien die dan ook best een beroep kunnen doen op een eigen officier.
  D. Samenwerking waarin kleine of zeer kleine korpsen betrokken zijn :
  De lokale politiezorg zal nooit volledig kunnen geleverd worden in een samenwerking tussen kleine gemeentepolitiekorpsen alleen.
  Het blijft echter belangrijk dat men daarbij rekening houdt met een in de tijd beperkte, maar wel volledige politieservice vanwege de gemeentepolitie; d.w.z. dat een aantal nachtpatrouilles per week, een preventieve actie, enz. tot de mogelijkheden moeten behoren. Uitbreiding van politieservice in de avonduren, maar totale afwezigheid op de daluren, is onaanvaardbaar.
  3.2. Communicatie bij samenwerkende korpsen.
  A. Het belang van een goede externe bereikbaarheid.
  Een belangrijke doelstelling van de samenwerking is de permanente bereikbaarheid van de politie. Twee evidente mogelijkheden staan open voor de burgers : een telefonische oproep of een bezoek aan een politiebureau. Is dit laatste gesloten, dan biedt een muurtelefoon een alternatief. Alle oproepen via de eigen telefoon of de muurtelefoon worden automatisch doorgeschakeld naar een centrale dispatching.
  De burgers dienen hierover alleszins goed geïnformeerd te worden. Publicatie in de regionale media is noodzakelijk en regelmaat bij de openingsuren van de politiepost is aangewezen.
  B. Ook binnen de samenwerkende korpsen is communicatie belangrijk.
  Uiteraard staat de centrale dispatching in verbinding met de patrouilles van de samenwerkende korpsen. Dit is van vitaal belang en het zou dan ook aangewezen zijn dat deze verbinding meervoudig wordt verzekerd (radio, portofoon, mobiele terminal, semafoon, fax). Voor de radiofonie dient een gezamelijke en beveiligde werkfrequentie te gelden.
  In samenwerkingsakkoorden moet aandacht besteed worden aan de wijze waarop de informatie doorstroomt tussen de gemeenten. Elk korps en elke patrouille moet van alle feiten m.b.t. het eigen werkterrein, alsook van de belangrijkste gebeurtenissen in de zone, op de hoogte zijn.
  3.3. Werkt men best met gemengde of homogene patrouilles?!
  Zowel gemengde als homogene patrouilles bieden een reeks voor- en nadelen. Een aantal van deze nadelen kunnen echter afgezwakt worden mits men voorafgaande goede afspraken maakt.
  Voor gemengde patrouilles pleiten :
  - een betere terreinkennis, op elk ogenblik;
  - de integratie tussen de politiekorpsen.
  De belangrijkste tegenargumenten zijn :
  - de mogelijk verschillende bezoldigingen;
  - de mogelijk ongelijke disciplinaire behandeling.
  Voor homogene patrouilles pleiten :
  - een betere kennis van de collega in de patrouille;
  - een zeker gemak qua dienstregelingen en qua dienstuitvoering.
  Het belangrijkste tegenargument is :
  - het gebrek aan terreinkennis op het grondgebied van de andere gemeente.
  De keuze voor gemengde en homogene patrouilles is sterk afhankelijk van diverse lokale elementen, die best per samenwerkingsverband worden bekeken.
  3.4. Wat is het nut van een politieraad?!
  Een goede samenwerking tussen meerdere korpsen is eigenlijk slechts mogelijk als de deelnemers een gelijkaardig doel nastreven en daartoe concrete afspraken maken over de samenwerking.
  Het beleid moet vastgelegd worden door de politieke verantwoordelijken van elke gemeente, wat zij uiteraard het best doen met de korpschefs van deze gemeenten. Het voorzitterschap van de politieraad kan bij beurtrol aan een burgemeester toebedeeld worden, of kan - als iedereen zich daarmee kan verzoenen - bij een bepaalde burgemeester berusten. De aanwezigheid van een coördinator voor de samenwerking, aangesteld onder de korpschefs, zou ook al een vlotte werking kunnen verzekeren.
  De politieraad bepaalt de krachtlijnen van de werking van de intergemeentelijke samenwerking, hij zorgt voor een uitwisseling van visies en het op mekaar afstemmen van deze visies, hij bepaalt de directieven die door al de leden van de samenwerkende korpsen dienen gevolgd, hij zorgt voor de modaliteiten van bijzondere acties. De politieraad is dus het forum waarin iedere verantwoordelijke zijn bevoegdheden uitoefent in coördinatie met de collega's.
  3.5. Hoe werkt het vijfhoeksoverleg?!
  Het vijfhoeksoverleg is het geëigend instrument voor een gecoördineerd politiebeleid, dat er van uitgaat dat de rechtsorde beter wordt gehandhaafd door ingrepen van zowel bestuurlijke als van gerechtelijke aard, die bovendien zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd, en wel met al de direct daarbij betrokken instanties.
  Het bovengemeentelijk politiesamenwerkingsverband vormt een goede ruimtelijke schaal voor dit vijfhoeksoverleg. Het is nog voldoende overzichtelijk om het criminaliteitsfenomeen te vatten en in kaart te brengen, en het is nog niet te groot om een echt lokaal politiebeleid te voeren en er prioriteiten in vast te leggen.
  Op dit niveau kunnen het arrondissementeel ingerichte parket en de gerechtelijke politie, de rijkswacht, en de burgemeester en het politiekorps van een aantal kleinere gemeenten, elkaar vinden. De gemeentelijke deelnemers aan het overleg, de burgemeesters en korpschefs, kunnen het probleem van de versnippering opvangen door te functioneren in een politieraad met een wisselend voorzitterschap onder de burgemeesters en één politiecoördinator of aangewezen korpschef, die eventueel vertegenwoordigd aan het overleg kan deelnemen.
  Door het politieoverleg in de politieraad voor te bereiden en vervolgens aan een beperkt aantal vertegenwoordigers een gespreksmandaat te geven, blijft de gemeentelijke eigenheid gerespecteerd maar mag ook ongetwijfeld meer erkenning en " partnership " vanwege gerechtelijke overheid, rijkswacht en gerechtelijke politie worden verwacht.
  Het laat de bestuurlijke overheid en gemeentepolitie van kleinere entiteiten bijgevolg ook toe de ongelijkheid die zijzelf tegenover de andere gesprekspartners ervaren in belangrijke mate weg te werken.
  4. Intergemeentelijke politiesamenwerking : de moeilijkheden die men onderweg kan tegenkomen.
  4.1. Hoe samenwerken wanneer er verschillende statuten bestaan?!
  Op termijn is het onhoudbaar dat mensen die collega's zijn en belast worden met identieke opdrachten en verantwoordelijkheden, pecuniair en administratief ongelijk zouden behandeld worden. Het is wenselijk dat de gemeenten zo snel mogelijk tot een harmonisering van de gemeentereglementen komen.
  In een experimentele fase of bij het opstarten van samenwerking kunnen verschillen uiteraard niet onoverkomelijk zijn, inzoverre maar het perspectief op gelijkschakeling bestaat. Bij de onderhandelingen met het oog op een samenwerking doet men er goed aan om daar de nodige aandacht aan te besteden en in de toekomst moet men er zeker ook aan denken om de samenwerkende gemeenten de mogelijkheid te bieden om binnen de zone een uniform statuut voor de politie uit te werken.
  4.2. Hoe valt het probleem van de tucht te regelen?!
  Wanneer verschillende gemeentelijke politiekorpsen samenwerken, kunnen er zich uiteraard problemen stellen op disciplinair vlak. Leden van verschillende korpsen die op elkaars terrein werken zijn statutair onderworpen aan verschillende overheden. M.b.t. de relatie tot de hiërarchische oversten, zorgzaamheid voor het uniform en de bewapening, de voorkomendheid t.o.v. de bevolking, de controle op de werkzaamheden, enz. kunnen er verschillen bestaan.
  Bij homogene patrouilles zullen de tuchtproblemen zich situeren in één korps met één korpsoverste en één burgemeester, hetgeen alleszins een voordeel is. Dan nog zijn er zeer delicate situaties denkbaar bij ongepast optreden op andermans grondgebied. Inderdaad, de burgemeester die instaat voor de politie op zijn grondgebied kan niet tuchtrechtelijk optreden t.a.v. politiepersoneel uit een andere gemeente.
  Bij gemengde patrouilles ligt de situatie nog moeilijker. Bij een of andere vorm van ongepast optreden waarbij personeelsleden van verschillende korpsen betrokken zijn, kan een ongelijke toepassing van de tuchtregeling tot spanningen aanleiding geven. Goede afspraken bij de aanvang van de samenwerking kunnen ongetwijfeld vervelende woordenwisselingen en wrevel bij het personeel vermijden.
  4.3. Hoe kan men de aanrijtijden tot een minimum beperken?!
  Burgers in nood verwachten een snelle interventie van de politie. Hoe korter de aanrijtijd, hoe beter. Een lange aanrijtijd schaadt het imago van de efficiëntie van de politie en brengt de dienstverlening in het gedrang. Naargelang men in stedelijke of landelijke gebieden optreedt, naargelang de oproep overdag of 's nachts gebeurt, aanvaardt de bevolking verschillende aanrijtijden.
  Om deze tot een minimum te beperken bestaat er geen wondermiddel. Het opdrijven van het aantal buitendiensten is een mogelijke maar dure oplossing, bovengemeentelijke samenwerking is een meer haalbare formule.
  Het spreekt vanzelf dat in bepaalde gevallen een interventie sneller kan geklaard worden door de naburige politiedienst dan door het eigen korps, dat op een grotere afstand zijn taak verricht of dat op het gegeven moment met een prioritaire opdrachten weerhouden is. Het is even evident dat er bij bovengemeentelijke samenwerking gemakkelijker en vlugger versterkingen kunnen aangevoerd worden. Het is zeker een van haar grootste voordelen.
  4.4. Hoe regelt men de uitvoering van gerechtelijke opdrachten op het grondgebied van een andere gemeente?!
  De leden van de gemeentepolitie, al dan niet bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, oefenen hun gerechtelijke bevoegdheden uit op het volledige grondgebied van de gemeente. Daarbuiten hebben zij principieel niet meer gerechtelijke bevoegdheden dan om het even welke particulier (thans artikel 1, 3° van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis).
  Processen-verbaal die zij zouden opstellen buiten de grenzen van hun territoriale bevoegdheid verliezen hun bijzondere bewijskracht en gelden slechts als loutere inlichting. Daden van onderzoek buiten de territoriale omschrijving kunnen hen zelfs als misdrijven aangerekend worden (woonstschennis, willekeurige vrijheidsberoving, enz.).
  Artikel 45 van de wet op het politieambt voorziet vijf uitzonderingen op deze territoriale bevoegdheidsbeperking (artikel 45, tweede lid, 1 tot 5).
  Artikel 45, tweede lid, 1°, betreffende de samenwerkingsakkoorden, stelt dat de leden van de gemeentepolitie, op voorstel van de betrokken gemeenteraden, door de Gouverneur gemachtigd kunnen worden om hun administratieve of gerechtelijke functies in andere gemeenten uit te oefenen. Dergelijke overeenkomsten hebben principieel als gevolg dat de territoriale bevoegdheid van de leden van de gemeentepolitie uitgebreid wordt tot het grondgebied van de samenwerkingsgemeente(n). De plaatselijke politiedienst dient zo snel mogelijk ingelicht te worden.
Art. 2M 1. II. Comment réaliser une coopération?!
  1. Collaboration intercommunale en matière de police : origine de l'idée.
  1.1. Quels sont les problèmes qui créent le besoin de coopération?!
  La sécurité nécessaire ne peut être garantie que grâce à un nombre suffisant de personnes et de moyens. C'est en principe la police communale qui, en raison de son intégration au sein de la population locale et en sa qualité de police opérant par priorité sur le plan local, offre le plus de garanties à cet égard. Il relève de la compétence du bourgmestre de faire en sorte que suffisamment de policiers soient engagés et de leur procurer un équipement moderne et fonctionnel permettant de répondre aux besoins existants.
  Ce service de police doit cependant répondre à certains critères économiques, pour pouvoir garantir un rendement optimal. Ce qui signifie qu'il doit rester abordable. Seul un accord de coopération dans le cadre d'une interpolice permet aux petites communes de développer, d'une manière responsable et sans gaspillage, d'énergie, une certaine spécialisation, de justifier certains investissements comme étant économiquement rentables et créer suffisamment de dynamisme.
  A l'occasion de certains événements importants, il est apparu que suite à l'absence d'une permanence au sein de bon nombre de corps de police, toute transmission administrative d'informations était impossible durant plus de 12 heures par jour et pendant le week-end. Or, il est du plus haut intérêt tant pour les autorités administratives locales que pour celles d'autres niveaux, de pouvoir disposer constamment de l'information la plus récente.
  Equiper en informatique, en matériel de communication et de transmission de données les postes non-permanents serait un mauvais investissement.
  On peut s'imaginer que dans le cas de deux communes limitrophes, dans l'une la surveillance est assurée par une patrouille et que dans l'autre la fourgonnette réponde aux appels urgents. Dans la situation actuelle, cette dernière commune serait, à l'occasion d'une autre mission, privée d'un service de police local car, elle ne pourrait faire appel à la patrouille libre de la commune voisine. Une interpolice permet de s'entraider, de répondre à un deuxième appel urgent ou de régler dans la zone les autres aspects du service de police.
  Il va de soi que trois à six communes pouvant alors organiser conjointement un service de roulement, disposeront des effectifs et moyens permettant de développer pour l'ensemble de ces communes un service de recherche ou une surveillance anti-pollution. Une telle restructuration permettra également l'engagement d'un assistant de police, ainsi qu'un usage plus efficace et moins coûteux de matériel spécialisé comme les speed-gun, sonomètres, etc. Par le passé, ce matériel devait être acheté par chaque commune séparément.
  D'autres aspects ont également leur importance. La revalorisation de la fonction de police implique également la revalorisation de la responsabilité du bourgmestre en sa qualité d'autorité locale. Le bourgmestre est responsable de la sécurité de ses citoyens, mais dans les communes où la police n'assure qu'un service de jour, il ou elle ne dispose que d'une frappe se limitant aux heures de bureau.
  Dans la phase initiale de coopération, certains se verront confrontés à une dépense supplémentaire, en raison d'indemnités pour prestations nocturnes et de dépenses supplémentaires en frais fixes. Dans une phase ultérieure toutefois, surtout à la lumière d'une étroite coopération, le rendement des investissements supplémentaires deviendra optimal. La sécurité, au même titre que les sports, la culture et l'infrastructure, a son prix et constitue un bien que la population est désireuse de posséder. Grâce à une politique adéquate en matière de police, la population même pourra réaliser des économies, par exemple en matière de vols, d'accidents, de vandalisme, de délits relatifs à l'environnement, etc.
  De surcroît, la coopération conduira indéniablement à une concertation plus étroite entre les communes, leur corps de police, la gendarmerie, le parquet et le gouverneur.
  Tout en conservant sa liberté absolue, le bourgmestre pourra de concert avec d'autres responsables coordonner sa politique. Les liens de coopération conduiront incontestablement à davantage de professionnalisme dans les services de sécurité.
  Pendant les heures de bureau, comme en dehors de ces heures, la population doit pouvoir bénéficier des services indispensables de la police communale. Dans plusieurs communes, certaines heures de pointe ne sont toujours pas couvertes par la police : certains phénomènes comme la perturbation de l'ordre public, l'insécurité, l'excès de vitesse, l'ivresse, le vandalisme se manifestent souvent aux moments où la police communale a fermé ses portes.
  1.2. Quels sont les objectifs d'une telle coopération?!
  L'objectif prioritaire de la création d'interpolice est de permettre à la police communale, dans les petites et moyennes communes, de pourvoir, à part entière et par la mise en oeuvre de moyens raisonnables et acceptables, à la fonction de police locale. Un service valable et bien équilibré passe indubitablement par certains éléments de base. En effet, une bonne police implique une interaction et un équilibre entre des interventions rapides, une bonne accessibilité et disponibilité, ainsi qu'une spécialisation des tâches.
  Le fait que la police locale assume des permanences ne peut porter préjudice à ses contacts quotidiens avec la population locale. Ces contacts perdront de leur valeur s'ils ne sont complétés par un service d'intervention, qui puisse à tout moment offrir une aide efficace à la population. Une partie du " community policing " se perdra si la police qui a réalisé ces contacts qualitatifs semble être incapable d'assumer des services d'ordre, des interventions de crise et des missions de gardiennage et de surveillance. Si la police trouve son intérêt dans une mission générale, à réaliser par tous les fonctionnaires de police, elle a également besoin de spécialistes qui puissent non seulement assister ces " généralistes ", mais également aborder de sérieux problèmes administratifs et judiciaires.
  L'interpolice doit avoir pour objectif d'offrir un service de police à par entière à la population habitant une certaine région. Ce service peut se résumer en 5 points :
  1. Pourvoir à un service de police à part entière signifie que la police doit être facilement accessible à la population, ce qui suppose en premier lieu une accessibilité suffisante pendant les heures de bureau et signifie qu'elle doit pouvoir exercer ses tâches de surveillance de façon adéquate.
  2. L'accessibilité de la police doit être optimalisée par la voie d'une permanence de 24 heures/24 dont on peut espérer qu'elle réponde à tous les appels d'urgence et qu'elle offre au citoyen la possibilité de s'informer ou de fixer un rendez-vous en vue de résoudre tous les autres problèmes qui se posent.
  3. La police de quartier joue un rôle important dans un service de police à part entière. Elle a pour mission de rassembler des informations, d'entretenir des contacts avec la population et d'intervenir préventivement.
  Un service digne de ce nom implique également la compétence de mener à bien des missions judiciaires.
  4. De plus, un service de police à part entière signifie qu'il incombe à la police communale de prévenir la criminalité, de maintenir l'ordre, de veiller au respect du code de la route et de la législation sur l'environnement et d'exercer toutes sortes de formes d'aide sociale. Enfin, la fonction de police comprend toutes sortes de tâches spécifiques à effectuer en fonction des besoins locaux.
  5. En tout état de cause, la police communale doit dans la mesure du possible contribuer aux initiatives prises dans le cadre de la politique générale et locale en matière de police. Ainsi, elle pourra être invitée à apporter sa collaboration à des campagnes se rapportant à l'excès de vitesse, à la pollution de l'environnement, etc.
  Ce serait trop simple de penser que la seule existence d'une permanence équivant à un service de police à part entière. Il serait erroné de négliger les missions quotidiennes pour pouvoir mettre sur pied une permanence de nuit. Il serait tout aussi erroné de supposer que l'existence d'une permanence de garde et d'intervention équivaut à un bon service de police.
  1.3. De quelles normes doit-on tenir compte lors de la délimitation de la circonscription territoriale?!
  La délimitation d'une circonscription territoriale doit en premier lieu se faire en foction d'un " service policier à part entière au niveau local ". Dans le cadre d'une telle délimitation territoriale, la police communale doit pouvoir disposer de suffisamment de moyens, en personnel surtout, permettant de subvenir raisonnablement aux besoins.
  2. Collaboration policière intercommunale : niveler le terrain.
  2.1. Quel est le rôle des différentes instances communales?!
  Bien que chaque bourgmestre puisse, en vertu de la nouvelle loi communale, être tenu pour responsable de la politique de police administrative dans les communes, de la bonne organisation et du bon fonctionnement du corps de police communale, son rôle reste étroitement lié aux autres organes politiques dans la commune : le conseil communal et le collège des échevins.
  Dans le budget communal, le compte communal et le rapport de gestion, on traite également du fonctionnement et des prestations du corps de police. Lors de leur établissement et leur approbation, le conseil communal a l'occasion de discuter annuellement du fonctionnement de la police.
  L'approbation du budget communal implique l'approbation des moyens financiers pour les dépenses de personnel, des moyens de fonctionnement et des investissements en équipement qui sont indispensables pour un corps de police communal. Toute modification du cadre du corps de police doit être approuvée par le conseil communal, qui est également associé au recrutement du personnel de police.
  Quoique explicitement la loi n'attribue presque pas de pouvoirs de police au collège des échevins, dans la pratique, les échevins interviennent régulièrement. L'échevin des finances sera très sensible aux répercussions financières de la collaboration policière intercommunale et des prestations nocturnes et de week-end des effectifs de police. C'est la raison pour laquelle le collège des bourgmestre et échevins décide de la vacance des emplois.
  Dans le contexte légal actuel, le passage à la collaboration policière intercommunale est une application de l'article 45, second alinéa, 1° de la loi sur la fonction de police.
  Le conseil communal, étant l'organe politique le plus important, il est naturel qu'il soit informé par le bourgmestre de la façon la plus complète sur la collaboration policière intercommunale. C'est une forme de respect pour la démocratie communale. Dans la mesure où l'interpolice a des répercussions sur le budget ou sur le cadre organique de la police, le conseil communal doit y être associé.
  Je me réfère à cet effet également à l'article 133bis de la Nouvelle Loi Communale relatif au droit du Conseil Communal d'être informé.
  Dans ce cadre, une tâche importante est réservée au chef de corps. Il doit fournir au bourgmestre toute information nécessaire sur la criminalité dans la commune, il doit l'informer des éventuels effets préventifs d'une surveillance accrue, et surtout, des nombreuses circonstances qui incitent le citoyen à lancer des appels urgents (101).
  2.2. Quelles sont les éventuelles conséquences financières d'une coopération?!
  Pour la plupart des 589 corps de police communale, la réalisation individuelle d'un service de police à part entière est impossible sur le plan financier.
  Par le biais de la coopération et de l'extension de cadre qui en résulte, le service de police à part entière entre cependant dans les possibilités financières des communes. Certains frais supplémentaires ne pourront évidemment pas être évités, mais resteront relativement limités. En contre-partie de ces frais supplémentaires, il y aura manifestement une augmentation immédiatement perceptible de l'efficacité de la police, et par conséquent un sentiment accru de sécurité auprès de la population. En outre, tous les bourgmestres concernés disposeront 24 heures sur 24 d'un instrument pour réaliser leur politique de sécurité.
  L'importance des frais supplémentaires dépend surtout de l'importance de l'interpolice : en général on peut dire que plus la zone sera grande, moins les frais supplémentaires seront élevés pour les différentes communes.
  Ci-après suit un calcul approximatif de ces répercussions financières supplémentaires :
  1. Frais de personnel : il faut tenir compte du supplément de traitement pour prestations irrégulières pour les officiers participant aux services de permanence. Aux autres agents, des indemnités supplémentaires doivent être accordées pour les prestations nocturnes et de week-end.
  Dans les corps qui ne fonctionnent pas de façon permanente, il y a fréquemment des appels inattendus au domicile du personnel, ce qui donne lieu à des indemnisations supplémentaires de généralement 4 fois le salaire horaire. Dans un corps sans permanence, les prestations supplémentaires en dehors des heures de service normales (soir, week-end) tombent souvent sous le régime des heures supplémentaires, ce qui donne également lieu à des indemnités supplémentaires (généralement 25 % d'un salaire horaire). Grâce à la grille de travail continue des corps qui disposent d'une permanence, ces indemnités sont supprimées.
  2. Frais matériels : le service de police à part entière entraîne une hausse relative des dépenses pour combustibles, éclairage, chauffage ainsi qu'un amortissement plus rapide du matériel.
  Lorsque la permanence est assurée par un officier de police judiciaire, un planton et une patrouille composée de deux hommes, il faut tenir compte d'une hausse d'à peu près 4 à 4,5 % du budget de police des différentes communes de l'interpolice, si les effectifs de celle-ci s'élèvent à 80 hommes.
  Lorsqu'il n'est pas prévu de planton (p.ex. dans l'hypothèse où une commune voisine plus grande assure la fonction de dispatching) ce pourcentage retombe à environ 3,5 %.
  Si les effectifs dans l'interpolice ne s'élèvent qu'à 40 hommes, il faut tenir compte d'une hausse de respectivement 8,5 % (avec planton) et 7 % (sans planton) du budget de police.
  Il s'agit de pourcentage maxima, basés sur l'hypothèse selon laquelle les corps coopérants n'étaient, auparavant, disponibles que 40 heures par semaine, notamment pendant les heures de bureau classiques. Selon des données morphologiques, la durée de l'ouverture des commissariats de police s'élèverait à une moyenne de 50 heures. Dans la mesure où certains corps effectuaient déjà des prestations nocturnes ou dominicales limitées, les frais supplémentaires seront plus bas.
  Sur le plan de l'équipement matériel, les économies à long terme sont manifestes, mais tout dépend de l'essor de la coopération.
  Le partage des frais pour l'achat d'équipement et d'armement spécialisés, la contribution dans la location de fichiers, etc. est très rentable à long terme.
  Il convient d'attirer l'attention des communes sur le fait que dans le cadre du plan global pour l'emploi, la compétitivité et la sécurité sociale, il a été prévu la possibilité pour certaines communes d'engager du personnel supplémentaire afin d'améliorer la sécurité dans celles-ci.
  La circulaire du 23 mars 1994 relative à cette matière décrit les modalités pratiques d'engagement du personnel supplémentaire par les communes.
  2.3. Faut-il consulter les syndicats?!
  L'organisation d'une interpolice bouleverse les habitudes quotidiennes des agents de police, dans la mesure où les heures de services et les missions qui leur sont dévolues sont modifiées.
  Les co-signataires de l'interpolice doivent se rendre compte de cet impact social et engager, dès le début, un dialogue et mettre sur pied des consultations avec toute personne qui y est impliquée. Informer le personnel des modifications à opérer est une condition sine qua non pour la réussite de l'interpolice.
  La loi sur le statut syndical doit être appliquée. La loi du 19 décembre 1974 et les arrêtés d'exécution y afférents règlent le fonctionnement de deux organes syndicaux au niveau communal;
  notamment un comité particulier de concertation (CPC), créé dans chaque commune sous la présidence du bourgmestre, et un haut comité de concertation (HCC) lui aussi créé sous sa présidence.
  Le CPC négocie le statut administratif, le régime pécuniaire et celui des congés, des vacances, des pensions, les relations avec les syndicats, l'organisation des services sociaux, la disposition réglementaire, les mesures générales d'ordre intérieur, la fixation du cadre organique, la durée du travail et l'organisation du travail. Le HCC négocie le cadre organique, la durée du travail et l'organisation du travail, les mesures d'ordre intérieur, les relations humaines et l'augmentation de la productivité.
  Toute décision en matière de fixation du cadre organique, de la durée du travail et de l'organisation du travail, qui fait l'objet d'un règlement de l'autorité communale (soit du conseil communal, soit du collège des bourgmestre et échevins - pour le pouvoir réglementaire qui leur est délégué par le conseil communal) doit faire l'objet d'une négociation préalable.
  S'il n'est pas requis de règlement émanant de l'autorité administrative compétente, une concertation suffit.
  La mise sur peid de l'interpolice se situe en dehors du cadre rélementaire des communes. En effet, il s'agit de l'organisation du travail et de la réglementation de la durée du travail. Une concertation au sein du HCC suffit donc. Des modifications au cadre organique et la fixation d'indemnités pour des prestations de week-end ou de nuit doivent faire l'objet de règlements communaux et donc de négociations.
  Il faut cependant être conscient des problèmes qui pourraient naître de la coopération et qui se situent en fait à quatre niveaux.
  Premièrement dans le domaine des finances pour ce qui est de la répercussion financière de la rémunération statutaire lors de travaux supplémentaires ou exceptionnels par le personnel de base et les officiers de permanence et en ce qui concerne la différence de rémunération pour le cadre supérieur suite au classement des communes.
  Deuxièmement dans le domaine social, en ce qui concerne la répercussion que les horaires modifiés peuvent avoir sur la vie familiale.
  Troisièmement dans le domaine déontologique, dans la mesure où les habitudes de travail et le comportement disciplinaire diffèrent de corps à corps.
  Quatrièmement dans le domaine de l'organisation, dans la mesure où, dans une première phase, l'interpolice serait réalisée avec des effectifs et des moyens à peine suffisants.
  Par conséquent, il est indiqué de soumettre aux syndicats un certain nombre d'aspects importants de la coopération, afin d'éviter des résistances internes parmi le personnel.
  La loi ne prévoit pas qu'une coopération entre plusieurs communes soit traitée en un comité. On devra donc organiser la concertation ou la négociation par commune. Ceci implique qu'à chaque fois un point de vue commun doit être défendu.
  Une préparation commune de la procédure est par conséquent indiquée. La concertation communale devrait dès lors être précédée par une ou plusieurs réunions informelles avec toutes les parties intéressées.
  Même si l'établissement de la manière de travailler (horaire, patrouille d'un homme, etc.) relève de la compétence du/des bourgmestre(s) et chef(s) de corps et qu'en principe cette matière ne doit pas faire partie de la négociation syndicale, il est nécessaire d'organiser une concertation préalable sur cette matière.
  2.4. Peut-on réaliser une coopération par étape?!
  On peut se demander si l'introduction d'un service de 24 heures sur 24 ne pourrait se faire par étapes. Le retard encour ces dernières années par certaines communes concernant leur effectif de police est tel que la transition brusque vers un service de 24 heures peut avoir d'importantes conséquences financières et donc aussi politiques.
  Conforté par les troubles au sein du personnel souvent créés par la peur de l'inconnu, des hommes politiques locaux retardent la mise au point de la collaboration. Un échelonnement, lié à des recrutements et un cadre organique complet, s'impose.
  Une élaboration progressive d'une permanence entraîne cependant certaines conséquences défavorables. La plus importante est qu'une permanence encore incomplète a déjà un impact social considérable (le personnel travaille par exemple jusqu'à 23 h ou 2 h le week-end) sans toutefois recevoir les appels d'urgences. La motivation des équipes de police, qui estiment ne faire que des rondes inutiles durant leurs heures supplémentaires, est par conséquent une affaire extrêmement délicate pour le chef de corps.
  Toutefois, on ne peut partir de l'idée que les patrouilles de nuit feront seulement des interventions. Par ailleurs, un service de garde au poste abolirait tout surplus de sécurité.
  Ce personnel de police travaillant la nuit doit assurer une surveillance dirigée, procéder à des contrôles de vitesse, etc. Il est évident qu'au moment de la réception d'un appel urgent, ils peuvent partir d'un autre endroit que le poste de police.
  Dans le schéma d'organisation du service, le chef de corps pourra intégrer des missions spécifiques au commissariat ou des travaux administratifs à effectuer pendant les heures creuses. Le travail préventif dans la commune peut être alterné avec des périodes de repos au(x) poste(s) de police. Mais le but de cette mission est évidemment de voir et d'être vu.
  D'autre part, de nouvelles circonstances sociales de travail introduites trop vite et sans préparation et un manque de moyens peuvent compromettre une étroite coopération. C'est pourquoi on pourrait dans certaines circonstances passer à une coopération par étape, à condition que l'objectif final, la réalisation d'un service à par entière (ce qui se traduit souvent concrètement et en premier lieu par une permanence de 24 heure, mais qui est bien plus que cela) ne soit pas compromis et qu'il puisse même être placé dans une perspective directe.
  Dans une phase initiale, la coopération peut dès lors être limitée aux périodes de crise ou à certaines tâches de police de base bien délimitées. L'organisation par étapes de la permanence offre des arguments favorables dans la politique communale, parce qu'une extension du service policier avec peu de frais présente le service de police sous un jour favorable. En fin de compte, chaque " input ", de quelle nature qu'il soit, mène à un " output " plus grand, c'est-à-dire que les efforts dans l'organisation par étapes que fournissent les communes coopérantes auront toujours un rendement plus important que le rendement que pourrait fournir chaque commune.
  3. Collaboration policière intercommunale : le fonctionnement concret.
  3.1. Comment les grilles de service doivent-elles être concues?!
  A. Les grilles de services doivent être basées sur quelques grands principes :
  En premier lieu, il doit y avoir un équilibre entre l'apport dans la coopération et les services qu'on en tire. Le service policier global ne peut régresser en aucun domaine dans les communes coopérantes. Des accords en matière d'apport réciproque doivent pouvoir être assurés par chaque partenaire.
  B. Coopération entre un seul grand corps et un ou plusieurs petits corps :
  Parfois, le grand corps crain le parasitisme des petites communes, qui craignent une perte d'autonomie. Il y a bien moins de réticences à l'égard d'un dispatching assuré par la grande commune. Via des déviateurs d'appels dans chaque commissariat, ce dispatching peut être accessible aux habitants de toute la zone.
  Dans une phase transitoire, il sera généralement indiqué de ne pas toucher à l'horaire du grand corps et de faire en sorte que ses patrouilles n'interviennent en dehors de son territoitre propre que si cette intervention n'entrave pas ses propres tâches.
  Les horaires des petits corps devraient permettre d'assurer une plus grande capacité d'intervention, qui sera axée évidemment sur les " heures de pointe " policières (principalement les week-ends). Pendant ces heures de pointe, ils peuvent assister le grand corps, à condition de ne pas porter préjudice à leurs propres tâches.
  De cette façon, on pourra faire appel à davantage de patrouilles dans la zone lorsque des problèmes surviennent aux heures de pointe. En dehors des heures de pointe, on peut faire appel aux patrouilles du grand corps, ainsi s'établit un certain équilibre entre l'apport et le résultat de la coopération. Le grand corps aura davantage de " force de frappe aux heures de pointe ". Les petites communes auront une plus grande couverture policière aux heures creuses.
  Un tour de rôle des officiers de police judiciaire, auquel seraient associés tous les officiers dans la zone améliorerait les horaires du service de garde et diminuerait le nombre de permanences à effectuer par les officiers de police judiciaire.
  C. Coopération entre des corps moyens :
  Les interventions sur le terrain d'un autre corps sont appréhendées à tort. Si des patrouilles mixtes sont composées, des interventions peuvent, s'il s'agit d'une coopération entre deux communes, être dirigées par un membre du corps de la commune en question. Si des patrouilles homogènes couvrent toute la zone, il est évident qu'elles ne mèneront des actions dans une autre commune qu'àprès en avoir reçu l'ordre, à condition qu'il ne s'agisse pas de patrouilles préventives ou de réponses à des appels urgents.
  Un autre souci est l'apport plus ou moins équilibré des corps coopérants, ce qui mènera en fin de compte à une clef de répartition qui sera également utilisée lors de l'établissement des horaires. Si le dispatching est assuré par un grand corps, l'avantage est tellement grand pour les communes coopérantes que la balance d'apothicaire pourra être bannie lors de la répartition de l'apport réciproque.
  Ici aussi, un tour de rôle pour les officiers de police judiciaire est indiqué. Reste à savoir si ce tour de rôle doit être élaboré par rapport à l'apport réciproque dans l'interpolice ou par rapport au nombre d'officiers de police judiciaire dont chaque corps dispose. La première option a un certain nombre d'avantages si des patrouilles homogènes interviennent, étant donné qu'il vaut mieux qu'elles fassent appel à leur propre officier.
  D. Coopération dans laquelle sont impliqués des petits ou très petits corps :
  Le service policier local à part entière ne pourra jamais être réalisé dans le cadre d'une interpolice uniquement composée de petits corps de police communaux.
  Il reste cependant important qu'on tienne compte à cet égard d'un service de police limité dans le temps mais complet de la part de la police communale; c'est-à-dire qu'un nombre de patrouilles de nuit par semaine, une action préventive etc. soient possibles. L'extension du service de police dans la soirée, mais l'absence totale aux heures creuses est inacceptable.
  3.2. Communication entre les corps coopérants.
  A. L'importance d'une bonne accessibilité externe :
  Un objectif important de l'interpolice est l'accessibilité permanente de la police. Les citoyens ont deux possibilités : un appel téléphonique ou une visite au bureau de police. Si ce dernier est fermé, les bornes téléphoniques offrent une alternative. Tous les appels via le téléphone ou la borne sont automatiquement transmis à un dispatching central.
  Il faut en tout cas informer les citoyens de cette possibilité. La publication dans toutes sortes de brochures d'information est nécessaire et la régularité des heures d'ouverture du poste est à conseiller.
  B. La communication est égaglement importante au sein des corps coopérants :
  Le dispatching central se trouve évidemment en rapport avec les patrouilles des corps coopérants, ce qui est d'un intérêt vital et il serait par conséquent indiqué que cette communication soit assurée de façon multiple (radio, talkie-walkie, terminal mobile, sémaphone, fax). Pour la radiophonie, une fréquence de travail commune et protégée doit être de rigueur.
  Dans les accords de collaboration, il faut prêter attention à la transmission de l'information entre les communes. Chaque corps et chaque patrouille doit être au courant de tous les faits sur leur terrain, ainsi que des événements les plus importants dans la zone.
  3.3. Faut-il opter pour des patrouilles mixtes ou homogènes?!
  Des patrouilles tant mixtes qu'homogènes offrent des avantages et des désavantages. Certains de ces désavantages peuvent cependant être atténués par le biais d'accords valables préalablement conclus.
  Pour des patrouilles mixtes plaident :
  - une meilleur connaissance du terrain, à chaque moment;
  - l'intégration des corps de police.
  Les arguments contraires majeurs sont :
  - les rémunérations éventuellement différentes;
  - le traitement disciplinaire qui pourrait être inégal.
  Pour des patrouilles homogènes plaident :
  - une meilleure connaissance du collègue dans la patrouille;
  - une certaine commodité concernant horaires et prestations.
  L'argument contraire majeur est :
  - le manque de connaissance du terrain de l'autre commune.
  Le choix de patrouilles mixtes et homogènes dépend fortement de divers éléments locaux, qui doivent être examinés par interpolice.
  3.4. Un conseil de police est-il utile?!
  Une bonne coopération entre plusieurs corps n'est au fond possible que si les participants ont un but commun et qu'ils passent à cet effet des accords concrets sur l'interpolice.
  La politique doit être déterminée par les responsables politiques de chaque commune, de préférence évidemment en accord avec les chefs de corps de ces communes. La présidence du conseil de police peut être attribuée à tour de rôle à un bourgmestre, ou peut incomber à un bourgmestre déterminé - si tout le monde est d'accord. La présence d'un coordinateur pour l'interpolice choisi parmi les chefs de corps, est garant d'un fonctionnement sans faille.
  Le conseil de police fixe les lignes de force du fonctionnement de l'interpolice; il s'occupe d'un échange d'idées et de leur concordance, il détermine les directives qui doivent être suivies par tous les membres de l'interpolice et s'occupe des modalités d'actions particulières. Le conseil est donc le forum où chaque responsable exerce ses pouvoirs en coordination avec les collègues.
  3.5. Comment fonctionne la concertation pentagonale?!
  La concertation pentagonale est l'instrument approprié pour une politique de police coordonnée, qui part du principe que l'ordre judiciaire est mieux maintenu par des interventions tant de nature administrative que judiciaire, qui sont en outre coordonnées dans la mesure du possible, et ce avec toutes les instances directement concernées.
  Le territoire d'une interpolice supracommunale est une bonne échelle géographique pour cette concertation pentagonale. Ce territoire permet de cerner et de localiser le phénomène de la criminalité et il n'est pas encore trop grand pour mener une vraie politique locale ne matière de police et de fixer des priorités.
  A ce niveau, le parquet organisé au niveau de l'arrondissement et la police judiciaire, la gendarmerie, le bourgmestre et le corps de police de certaines petites communes peuvent parvenir à un accord. Les participants communaux à la concertation, bourgmestres et chefs de corps peuvent compenser le problème de l'éparpillement par un conseil de police avec une présidence alternative parmi les bourgmestres et un seul coordinateur de police ou chef de corps désigné, pouvant participer à la concertation avec voix consultative.
  La préparation de la conceration de police dans un conseil de police et le fait de donner un mandat de discussion à un nombre limité de représentants, permet de respecter le caractère de la commune et augmente sans aucun doute l'intérêt à la participation de la part des autorités judiciaires, de la gendarmerie et de la police judiciaire.
  Les autorités administratives et la police communale de plus petite entités peuvent dès lors considérablement combler l'inégalité qu'ils ressentent à l'égard des autres interlocuteurs.
  4. Collaboration policière intercommunale : les difficultés que l'on peut rencontrer.
  4.1. Comment coopérer lorsqu'il y a différents statuts?!
  A terme, il est impensable que des collègues ayant des missions et des responsabilités identiques soient traités différemment du point de vue pécuniaire et administratif. Chaque nouvelle réglementation communale doit être de nature à harmoniser ces différences.
  Dans une phase expérimentale ou lors de la mise en marche d'une interpolice, les différences ne sont pas insurmontables pour autant qu'il y ait une perspective d'assimilation. Pour ce qui est des négociations en vue d'une coopération, il faut y prêter attention et le législateur et les autorités responsables devraient offrir aux communes coopérantes la possibilité d'élaborer un statut uniforme pour la police dans la zone.
  4.2. Comment régler le problème de la discipline?!
  Lorsque différents corps de police communaux coopèrent, toutes sortes de problèmes peuvent évidemment se poser sur le plan disciplinaire. Des membres de différents corps qui travaillent sur le terrain de l'un ou l'autre sont statutairement soumis à différentes autorités. Cela concerne la relation aux supérieurs, le soin de l'uniforme et de l'armement, la prévenance à l'égard de la population, le contrôle d'activités, etc. Il est évident que dans tous ces domaines il peut y avoir des différences.
  Dans des patrouilles homogènes, les problèmes de discipline se situeront dans un seul corps avec un seul chef de corps et un seul bourgmestre, ce qui est en tout cas un avantage. Des situations très délicates sont cependant concevables en cas d'intervention inappropriées sur territoire d'autrui. En effet, le bourgmestre qui est chargé de la police sur son territoire ne peut imposer de sanctions disciplinaires aux agents d'une autre commune.
  La situation est plus compliquée encore dans des patrouilles mixtes. Lors de l'une ou l'autre intervention inappropriée où des agents de différents corps sont impliqués, une application inégale de régime disciplinaire, peut donner lieu à des tensions. Dans ce cas, de bons accords conclus au début de la coopération pourront éviter de fâcheuses discussions et du ressentiment auprès du personnel.
  4.3. Comment peut-on limiter à un minimum les délais d'intervention?!
  Les citoyens en danger attendent une intervention rapide de la police. Plus ce délai d'intervention est bref, mieux c'est. Un long délai d'intervention nuit à l'image de marque d'efficacité de la police et met le secours en danger. Selon qu'on interviennent dans des domaines urbains ou ruraux, selon que l'appel ait lieu pendant la journée ou la nuit, la population accepte différents délais d'intervention.
  Il n'y a pas de remède miracle pour les limiter à un minimum. Augmenter le nombre de services extérieurs est une méthode possible mais chère, la collaboration supracommunale en est une autre plus faisable.
  Il est évident que dans certains cas une intervention peut être menée à bien plus rapidement par le service de police voisin que par le propre corps, qui réalise sa tâche à une plus grande distance, ou qui est retenu à ce moment précis par des missions plus prioritaires. Il est tout aussi évident que dans le cadre d'une interpolice, les renforts arriveront plus facilement et plus vite. C'est certainement un de ses grands atouts.
  4.4. Comment règle-t-on l'exécution de missions judiciaires sur le territoire d'une autre commune?!
  Les membres de la police communale, en leur qualité d'officier de police judiciaire ou non, exercent leur pouvoirs judiciaires sur tout le territoire de la commune. Au-delà, ils n'ont en principe pas davantage de pouvoirs judiciaires que n'importe quel particulier (voir l'article 1er, 3° de la loi du 20 juillet 1990 sur la détention préventive).
  Les procès-verbaux qu'ils établiraient en dehors des limites de leur compétence territoriale, perdraient leur force probante spéciale et ne vaudraient que comme simple renseignement. Des actes d'instruction en dehors de la circonscription territoriale peuvent même être considérés comme des délits (violation de domicile, privation arbitraire de la liberté, etc.).
  L'article 45 de la loi sur la fonction de police prévoit cinq exceptions à cette limitation territoriale du pouvoir (art. 45, second alinéa 1 à 5).
  L'article 45, second alinéa, 1°, visant les accords de coopération, stipule que les membres de la police communale peuvent, sur proposition des conseils communaux, être autorisés par le Gouverneur de province à exercer leurs fonctions administratives ou judiciaires dans d'autres communes. De tels accords ont en principe pour conséquence que la compétence territoriale des membres de la police communale est étendue au territoire de la (des) commune(s) de l'interpolice. Le service de police local doit en être informé aussi vite que possible.
Art. 3M 1. III. Concrete voordelen van de samenwerkingsakkoorden.
  1. Voor de gemeente.
  Een eerste voordeel van het sluiten van een samenwerkingsakkoord is de subsidie onder de vorm van materieel of uitrusting die het Ministerie van Binnenlandse Zaken toekent aan de door hem erkende samenwerkingsakkoorden.
  Het bedrag van deze subsidie kan onder de samenwerkende gemeenten verdeeld worden of gebruikt worden voor één of meerdere gezamenlijke aankopen.
  Een tweede voordeel ligt in het globaal plan voor de werkgelegenheid, het concurrentievermogen en de sociale zekerheid, dat in de mogelijkheid voorziet van een forfaitaire tussenkomst van de federale overheid bij een bijkomende aanwerving van politieagenten of veldwachters, politieassistenten, aspirant-politieofficieren, hulpagenten of burgerpersoneel bij het politiekorps.
  Er wordt op gewezen dat deze forfaitaire tussenkomst niet alleen wordt toegediend aan gemeenten die alleen of in samenwerking met andere korpsen en in overleg met de rijkswacht, gedurende het ganse jaar een 24-uren permanentie verzekeren, maar ook aan gemeenten die geen 24-uren permanentie uitoefenen, maar wel deelnemen aan een door de Minister van Binnenlanse Zaken medeondertekende samenwerkingsovereenkomst in overeenstemming met de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, artikel 45, 2e lid, 1°, en voor zover het samenwerkingsakkoord tot een significante verhoging van de beschikbaarheid van het politiekorps heeft geleid.
  2. Voor de bevolking.
  Dankzij de samenwerkingsakkoorden ziet de bevolking haar onveiligheidsgevoel verminderen omwille van meer nadrukkelijke aanwezigheid en de snellere interventie van de politie.
  Dit betekent een herwaardering van de ordediensten in de ogen van de bevolking.
  Anderzijds beschikt de bevolking over een modernere, meer kwalitatieve politiedienst, dichter bij de burger en meer beschikbaar.
  Als bijlage bij deze omzendbrief, vindt u enerzijds een overzicht van de bestaande samenwerkingsakkoorden en anderzijds een prototype van het protocolakkoord.
  Ik verzoek U, M. de Gouverneur, erop toe te zien dat deze omzendbrief onverwijld ter kennis van de gemeentelijke overheden wordt gebracht.
  De Minister,
  L. TOBBACK
Art. 3M 1. III. Avantages concrets des accords de coopération.
  1. Pour la commune.
  Un premier avantage de la conclusion d'un accord de coopération est la subvention en matériel que le Ministère de l'Intérieur octroie aux interpolices reconnues par lui.
  Le montant de cette subvention peut soit être réparti parmi les communes coopérantes, soit être utilisé pour un ou plusieurs achats collectifs.
  Le second avantage est lié au plan globale pour l'emploi, la compétitivité et la sécurité sociale prévoyant la possibilité d'une intervention forfaitaire de l'autorité fédérale lors d'un recrutement supplémentaire d'agents de police ou de gardes champêtres, d'assistants de police, d'aspirants officiers de police, d'agents auxiliaires ou de personnel civil auprès du corps de police.
  Il est en outre signalé que cette intervention forfaitaire n'est pas seulement octroyée aux communes qui assurent seules ou en concertation avec la gendarmerie, pendant toute l'année une permanence de 24 heures, mais aussi à d'autres communes qui n'assurent pas de permanence de 24 heures mais qui participent à une convention de coopération co-signée par le Ministre de l'Intérieur conformément à l'article 45, 2e alinéa, 1°, de la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police, et pour autant que l'accord de coopération ait conduit à une hausse significative de la disponibilité du corps de police.
  2. Pour la population.
  Grâce aux accords de coopération, la population voit son sentiment d'insécurité diminuer en raison de la présence plus apparente et de l'intervention plus rapie de la police.
  Ce qui revalorise les forces de l'ordre aux yeux de ladite population.
  D'autre part, la population bénéficie d'un service de police moderne, de qualité, plus proche de ses citoyens et plus disponible.
  En annexe de cette circulaire, vous trouverez d'une part un apercu des accords de coopération existants et d'autre part un prototype de protocole d'accord.
  Je vous prie, M. le Gouverneur, de veiller à ce que la présente circulaire soit mise à disposition des autorités communales.
  Le Ministre,
  L. TOBBACK
Bijlage.
Annexe.
Art. N1. Bijlage 1. ONTWERP VAN PROTOCOL VOOR INTERGEMEENTELIJKE POLITIESAMENWERKING.
Art. N1. Annexe 1. PROJET DE PROTOCOLE POUR UNE COOPERATION POLICIERE INTERCOMMUNALE.