Artikel 1. In artikel 36bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, ingevoegd bij de wet van 9 mei 1972 en gewijzigd bij de wet van 19 januari 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in het eerste lid worden de woorden " minderjarigen ouder dan zestien jaar " vervangen door de woorden " personen ouder dan zestien jaar en beneden achttien jaar ";
b) in het 3° van hetzelfde eerste lid, worden de woorden " de wet van 1 juli 1956 " vervangen door de woorden " de wet van 21 november 1989 ";
c) in het tweede lid wordt de eerste zin weggelaten;
d) in hetzelfde tweede lid worden in de tweede zin de woorden " indien eruit " vervangen door de woorden " indien uit de debatten voor die gerechten ";
e) in het derde lid worden de woorden " bedoelde minderjarigen " vervangen door de woorden " bedoelde personen ".
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
2 FEBRUARI 1994. - Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.
Titre
2 FEVRIER 1994. - Loi modifiant la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse.
Informations sur le document
Numac: 1994009284
Datum: 1994-02-02
Info du document
Numac: 1994009284
Date: 1994-02-02
Table des matières
Table des matières
Tekst (38)
Texte (38)
Article 1. A l'article 36bis de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse, y inséré par la loi du 9 mai 1972 et modifié par la loi du 19 janvier 1990, sont apportées les modifications suivantes :
a) à l'alinéa 1er, les mots " mineurs de plus de seize ans " sont remplacés par les mots " personnes de plus de seize ans et de moins de dix-huit ans ";
b) au 3° du même alinéa 1er, les mots " à la loi du 1er juillet 1956 " sont remplacés par les mots " à la loi du 21 novembre 1989 ";
c) à l'alinéa 2, la première phrase est supprimée;
d) dans la deuxième phrase du même alinéa 2, les mots " s'ils " sont remplacés par les mots " si les débats devant ces juridictions ";
e) au troisième alinéa, les mots " mineurs visés " sont remplacés par les mots " personnes visées ".
a) à l'alinéa 1er, les mots " mineurs de plus de seize ans " sont remplacés par les mots " personnes de plus de seize ans et de moins de dix-huit ans ";
b) au 3° du même alinéa 1er, les mots " à la loi du 1er juillet 1956 " sont remplacés par les mots " à la loi du 21 novembre 1989 ";
c) à l'alinéa 2, la première phrase est supprimée;
d) dans la deuxième phrase du même alinéa 2, les mots " s'ils " sont remplacés par les mots " si les débats devant ces juridictions ";
e) au troisième alinéa, les mots " mineurs visés " sont remplacés par les mots " personnes visées ".
Art.2. Artikel 37 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 juni 1985, gedeeltelijk opgeheven bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 28 maart 1990, gewijzigd bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 en bij het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 18 februari 1991 en vervangen bij de wet van 24 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 37. § 1. De jeugdrechtbank kan de voor haar gebrachte personen maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding opleggen.
§ 2. Zij kan naar gelang van de omstandigheden :
1° hen berispen en hen, met uitzondering van de personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, laten bij degenen onder wier bewaring zij staan, dan wel hen aan de betrokkenen teruggeven, en dezen er, in voorkomend geval, toe aanmanen in het vervolg beter toezicht op hen te houden;
2° hen onder het toezicht plaatsen van de bevoegde sociale dienst, die moet waken over de naleving van de door de rechtbank gestelde voorwaarden.
De rechtbank kan het behoud van de in § 1 bedoelde personen in hun milieu met name afhankelijk maken van een of meer van de volgende voorwaarden :
a) geregeld een school voor gewoon of buitengewoon onderwijs bezoeken;
b) een prestatie van opvoedkundige of filantropische aard leveren in verhouding tot hun leeftijd en hun middelen;
c) de pedagogische en medische richtlijnen van een centrum voor opvoedkundige voorlichting of geestelijke hygiëne in acht nemen;
3° hen, onder toezicht van de bevoegde sociale dienst, uitbesteden bij een betrouwbaar persoon of plaatsen in een geschikte inrichting, met het oog op hun huisvesting, behandeling, opvoeding, onderricht of beroepsopleiding;
4° hen toevertrouwen aan een openbare instelling voor observatie en opvoeding onder toezicht of aan de groep openbare instellingen voor observatie en opvoeding onder toezicht. Ten aanzien van de personen bedoeld in artikel 36, 4°, en onverminderd het bepaalde in artikel 60 wordt in de beslissing vastgesteld wat de duur van de maatregel is, alsmede of het om opneming in een gesloten opvoedingsafdeling gaat, zoals georganiseerd door de overheden die daartoe bevoegd zijn overeenkomstig artikel 59bis, §§ 2bis en 4bis van de Grondwet, alsmede van artikel 5, § 1, II, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988.
Behoudens in zeer uitzonderlijke omstandigheden staan openbare instellingen voor observatie en opvoeding onder toezicht alleen open voor de jongere boven de twaalf jaar.
§ 3. De onder 2° tot 4° van § 2 bedoelde maatregelen worden geschorst wanneer de betrokkene onder de wapens is. Ze nemen een einde wanneer hij de leeftijd van achttien jaar bereikt.
Ten aanzien van de in artikel 36, 4°, bedoelde personen kunnen deze maatregelen, onverminderd het bepaalde in artikel 60, evenwel :
1° op verzoek van de betrokkene dan wel indien de betrokkene blijk geeft van aanhoudend wangedrag of zich gevaarlijk gedraagt, op vordering van het openbaar ministerie, bij vonnis voor een bepaalde duur, uiterlijk tot de dag waarop de betrokkene de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt, worden verlengd. Het verzoek of de vordering moet binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de dag waarop de betrokkene meerderjarig wordt, bij de rechtbank worden ingesteld;
2° bij vonnis worden bevolen voor een bepaalde duur, uiterlijk tot de dag waarop de betrokkene de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt, wanneer het gaat om personen die na de leeftijd van zeventien jaar een als misdrijf gekwalificeerd feit hebben gepleegd.
In geval van hoger beroep tegen deze vonnissen, doet de jeugdkamer van het hof van beroep onverwijld uitspraak. Het hoger beroep heeft geen schorsende werking. De vonnissen en arresten uitgesproken met toepassing van dit artikel zijn niet vatbaar voor verzet.
§ 4. De maatregel van berisping bedoeld in § 2, 1°, is van toepassing op de personen die een als misdrijf gekwalificeerd feit gepleegd hebben vóór de leeftijd van achttien jaar, zelfs indien zij op het tijdstip van het vonnis deze leeftijd overschreden hebben.
De in het vorige lid bedoelde personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt op het ogenblik van het vonnis, worden met minderjarigen gelijkgesteld voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IV van deze titel, alsmede van artikel 80 van deze wet. "
" Artikel 37. § 1. De jeugdrechtbank kan de voor haar gebrachte personen maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding opleggen.
§ 2. Zij kan naar gelang van de omstandigheden :
1° hen berispen en hen, met uitzondering van de personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, laten bij degenen onder wier bewaring zij staan, dan wel hen aan de betrokkenen teruggeven, en dezen er, in voorkomend geval, toe aanmanen in het vervolg beter toezicht op hen te houden;
2° hen onder het toezicht plaatsen van de bevoegde sociale dienst, die moet waken over de naleving van de door de rechtbank gestelde voorwaarden.
De rechtbank kan het behoud van de in § 1 bedoelde personen in hun milieu met name afhankelijk maken van een of meer van de volgende voorwaarden :
a) geregeld een school voor gewoon of buitengewoon onderwijs bezoeken;
b) een prestatie van opvoedkundige of filantropische aard leveren in verhouding tot hun leeftijd en hun middelen;
c) de pedagogische en medische richtlijnen van een centrum voor opvoedkundige voorlichting of geestelijke hygiëne in acht nemen;
3° hen, onder toezicht van de bevoegde sociale dienst, uitbesteden bij een betrouwbaar persoon of plaatsen in een geschikte inrichting, met het oog op hun huisvesting, behandeling, opvoeding, onderricht of beroepsopleiding;
4° hen toevertrouwen aan een openbare instelling voor observatie en opvoeding onder toezicht of aan de groep openbare instellingen voor observatie en opvoeding onder toezicht. Ten aanzien van de personen bedoeld in artikel 36, 4°, en onverminderd het bepaalde in artikel 60 wordt in de beslissing vastgesteld wat de duur van de maatregel is, alsmede of het om opneming in een gesloten opvoedingsafdeling gaat, zoals georganiseerd door de overheden die daartoe bevoegd zijn overeenkomstig artikel 59bis, §§ 2bis en 4bis van de Grondwet, alsmede van artikel 5, § 1, II, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988.
Behoudens in zeer uitzonderlijke omstandigheden staan openbare instellingen voor observatie en opvoeding onder toezicht alleen open voor de jongere boven de twaalf jaar.
§ 3. De onder 2° tot 4° van § 2 bedoelde maatregelen worden geschorst wanneer de betrokkene onder de wapens is. Ze nemen een einde wanneer hij de leeftijd van achttien jaar bereikt.
Ten aanzien van de in artikel 36, 4°, bedoelde personen kunnen deze maatregelen, onverminderd het bepaalde in artikel 60, evenwel :
1° op verzoek van de betrokkene dan wel indien de betrokkene blijk geeft van aanhoudend wangedrag of zich gevaarlijk gedraagt, op vordering van het openbaar ministerie, bij vonnis voor een bepaalde duur, uiterlijk tot de dag waarop de betrokkene de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt, worden verlengd. Het verzoek of de vordering moet binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de dag waarop de betrokkene meerderjarig wordt, bij de rechtbank worden ingesteld;
2° bij vonnis worden bevolen voor een bepaalde duur, uiterlijk tot de dag waarop de betrokkene de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt, wanneer het gaat om personen die na de leeftijd van zeventien jaar een als misdrijf gekwalificeerd feit hebben gepleegd.
In geval van hoger beroep tegen deze vonnissen, doet de jeugdkamer van het hof van beroep onverwijld uitspraak. Het hoger beroep heeft geen schorsende werking. De vonnissen en arresten uitgesproken met toepassing van dit artikel zijn niet vatbaar voor verzet.
§ 4. De maatregel van berisping bedoeld in § 2, 1°, is van toepassing op de personen die een als misdrijf gekwalificeerd feit gepleegd hebben vóór de leeftijd van achttien jaar, zelfs indien zij op het tijdstip van het vonnis deze leeftijd overschreden hebben.
De in het vorige lid bedoelde personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt op het ogenblik van het vonnis, worden met minderjarigen gelijkgesteld voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IV van deze titel, alsmede van artikel 80 van deze wet. "
Art.2. L'article 37 de la même loi, modifié par le décret de la Communauté flamande du 27 juin 1985, partiellement abrogé par le décret de la Communauté flamande du 28 mars 1990, modifié par le décret de la Communauté française du 4 mars 1991 et par le décret de la Communauté germanophone du 18 février 1991 et remplacé par la loi du 24 décembre 1992, est remplacé par la disposition suivante :
" Article 37. § 1. Le tribunal de la jeunesse peut ordonner à l'égard des personnes qui lui sont déférées, des mesures de garde, de préservation et d'éducation.
§ 2. Il peut selon les circonstances :
1° les réprimander et, sauf en ce qui concerne celles qui ont atteint dix-huit ans, les laisser ou les rendre aux personnes qui en ont la garde en leur enjoignant le cas échéant de mieux les surveiller à l'avenir;
2° les soumettre à la surveillance du service social compétent chargé de veiller à l'observation des conditions fixées par le tribunal.
Le tribunal peut subordonner le maintien des personnes visées au § 1er dans leur milieu, notamment à une ou plusieurs des conditions suivantes :
a) fréquenter régulièrement un établissement scolaire d'enseignement ordinaire ou spécial;
b) accomplir une prestation éducative ou philantropique en rapport avec leur âge et leurs ressources;
c) se soumettre aux directives pédagogiques et médicales d'un centre d'orientation éducative ou d'hygiène mentale;
3° les placer sous surveillance du service social compétent, chez une personne digne de confiance ou dans un établissement approprié, en vue de leur hébergement, de leur traitement, de leur éducation, de leur instruction ou de leur formation professionnelle;
4° les confier à une institution publique d'observation et d'éducation sous surveillance ou au groupe des institutions publiques d'observation et d'éducation sous surveillance. En ce qui concerne les personnes visées à l'article 36, 4° et sans préjudice des dispositions de l'article 60, la décision précise la durée de la mesure et si elle prescrit un régime éducatif fermé organisé par les autorités compétentes en vertu de l'article 59bis, §§ 2bis et 4bis de la Constitution et de l'article 5, § 1er, II, 6°, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, modifiée par la loi du 8 août 1988.
L'accès aux institutions publiques d'observation et d'éducation sous surveillance est réservé, sauf circonstances très exceptionnelles, au jeune âgé de plus de douze ans.
§ 3. Les mesures prévues au § 2, 2° à 4°, sont suspendues lorsque l'intéressé se trouve sous les armes. Elles prennent fin lorsque l'intéressé atteint dix-huit ans.
Toutefois, à l'égard des personnes visées à l'article 36, 4°, et sans préjudice de l'article 60 :
1° à la requête de l'intéressé, ou sur réquisition du ministère public en cas de mauvaise conduite persistante ou de comportement dangereux de l'intéressé, une prolongation de ces mesures peut être ordonnée, par jugement, pour une durée déterminée ne dépassant pas le jour où l'intéressé atteindra l'âge de vingt ans. Le tribunal est saisi de la requête ou de la réquisition dans les trois mois précédant le jour de la majorité de l'intéressé;
2° ces mesures pourront être ordonnées par jugement pour une durée déterminée ne dépassant pas le jour où l'intéressé atteindra vingt ans, lorsqu'il s'agit de personnes qui ont commis un fait qualifié infraction après l'âge de dix-sept ans.
En cas d'appel contre ces jugements, la chambre de la jeunesse de la cour d'appel statue d'urgence. L'appel n'est pas suspensif. Les jugements et arrêts prononcés en application de cet article ne sont pas susceptibles d'opposition.
§ 4. La mesure de réprimande prévue au § 2, 1°, est applicable aux personnes qui ont commis un fait qualifié infraction avant l'âge de dix-hui ans, même si elles ont dépassé cet âge au moment du jugement.
Les personnes visées à l'alinéa précédent qui ont atteint l'âge de dix-huit ans au moment du jugement, sont assimilées aux mineurs pour l'application des dispositions du chapitre IV du présent titre, ainsi que de l'article 80 de la pésente loi. "
" Article 37. § 1. Le tribunal de la jeunesse peut ordonner à l'égard des personnes qui lui sont déférées, des mesures de garde, de préservation et d'éducation.
§ 2. Il peut selon les circonstances :
1° les réprimander et, sauf en ce qui concerne celles qui ont atteint dix-huit ans, les laisser ou les rendre aux personnes qui en ont la garde en leur enjoignant le cas échéant de mieux les surveiller à l'avenir;
2° les soumettre à la surveillance du service social compétent chargé de veiller à l'observation des conditions fixées par le tribunal.
Le tribunal peut subordonner le maintien des personnes visées au § 1er dans leur milieu, notamment à une ou plusieurs des conditions suivantes :
a) fréquenter régulièrement un établissement scolaire d'enseignement ordinaire ou spécial;
b) accomplir une prestation éducative ou philantropique en rapport avec leur âge et leurs ressources;
c) se soumettre aux directives pédagogiques et médicales d'un centre d'orientation éducative ou d'hygiène mentale;
3° les placer sous surveillance du service social compétent, chez une personne digne de confiance ou dans un établissement approprié, en vue de leur hébergement, de leur traitement, de leur éducation, de leur instruction ou de leur formation professionnelle;
4° les confier à une institution publique d'observation et d'éducation sous surveillance ou au groupe des institutions publiques d'observation et d'éducation sous surveillance. En ce qui concerne les personnes visées à l'article 36, 4° et sans préjudice des dispositions de l'article 60, la décision précise la durée de la mesure et si elle prescrit un régime éducatif fermé organisé par les autorités compétentes en vertu de l'article 59bis, §§ 2bis et 4bis de la Constitution et de l'article 5, § 1er, II, 6°, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, modifiée par la loi du 8 août 1988.
L'accès aux institutions publiques d'observation et d'éducation sous surveillance est réservé, sauf circonstances très exceptionnelles, au jeune âgé de plus de douze ans.
§ 3. Les mesures prévues au § 2, 2° à 4°, sont suspendues lorsque l'intéressé se trouve sous les armes. Elles prennent fin lorsque l'intéressé atteint dix-huit ans.
Toutefois, à l'égard des personnes visées à l'article 36, 4°, et sans préjudice de l'article 60 :
1° à la requête de l'intéressé, ou sur réquisition du ministère public en cas de mauvaise conduite persistante ou de comportement dangereux de l'intéressé, une prolongation de ces mesures peut être ordonnée, par jugement, pour une durée déterminée ne dépassant pas le jour où l'intéressé atteindra l'âge de vingt ans. Le tribunal est saisi de la requête ou de la réquisition dans les trois mois précédant le jour de la majorité de l'intéressé;
2° ces mesures pourront être ordonnées par jugement pour une durée déterminée ne dépassant pas le jour où l'intéressé atteindra vingt ans, lorsqu'il s'agit de personnes qui ont commis un fait qualifié infraction après l'âge de dix-sept ans.
En cas d'appel contre ces jugements, la chambre de la jeunesse de la cour d'appel statue d'urgence. L'appel n'est pas suspensif. Les jugements et arrêts prononcés en application de cet article ne sont pas susceptibles d'opposition.
§ 4. La mesure de réprimande prévue au § 2, 1°, est applicable aux personnes qui ont commis un fait qualifié infraction avant l'âge de dix-hui ans, même si elles ont dépassé cet âge au moment du jugement.
Les personnes visées à l'alinéa précédent qui ont atteint l'âge de dix-huit ans au moment du jugement, sont assimilées aux mineurs pour l'application des dispositions du chapitre IV du présent titre, ainsi que de l'article 80 de la pésente loi. "
Art.3. Artikel 38 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 38. Indien de persoon die wegens een als misdrijf gekwalificeerd feit voor de jeugdrechtbank is gebracht, op het tijdstip van het feit ouder dan zestien jaar was en de jeugdrechtbank een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding niet geschikt acht, kan zij de zaak bij een met redenen omklede beslissing uit handen geven en ze naar het openbaar ministerie verwijzen, met het oog op vervolging voor het gerecht bevoegd krachtens het gemeen recht als daartoe grond bestaat.
De vorige bepaling kan toegepast worden zelfs indien de betrokkene op het tijdstip van het vonnis de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. In dit geval wordt hij gelijkgesteld met een minderjarige voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IV van deze titel, alsmede van artikel 80 van deze wet.
Iedere persoon die het voorwerp is geweest van een beslissing tot uit handen geven, genomen met toepassing van dit artikel, wordt met betrekking tot feiten gepleegd de dag na zijn definitieve veroordeling door het bevoegde gerecht onderworpen aan de rechtsmacht van de gewone rechter. "
" Artikel 38. Indien de persoon die wegens een als misdrijf gekwalificeerd feit voor de jeugdrechtbank is gebracht, op het tijdstip van het feit ouder dan zestien jaar was en de jeugdrechtbank een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding niet geschikt acht, kan zij de zaak bij een met redenen omklede beslissing uit handen geven en ze naar het openbaar ministerie verwijzen, met het oog op vervolging voor het gerecht bevoegd krachtens het gemeen recht als daartoe grond bestaat.
De vorige bepaling kan toegepast worden zelfs indien de betrokkene op het tijdstip van het vonnis de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. In dit geval wordt hij gelijkgesteld met een minderjarige voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IV van deze titel, alsmede van artikel 80 van deze wet.
Iedere persoon die het voorwerp is geweest van een beslissing tot uit handen geven, genomen met toepassing van dit artikel, wordt met betrekking tot feiten gepleegd de dag na zijn definitieve veroordeling door het bevoegde gerecht onderworpen aan de rechtsmacht van de gewone rechter. "
Art.3. L'article 38 de la même loi est remplacé par la disposition suivante :
" Article 38. Si la personne déférée au tribunal de la jeunesse en raison d'un fait qualifié infraction était âgée de plus de seize ans au moment de ce fait et que le tribunal de la jeunesse estime inadéquate une mesure de garde, de préservation ou d'éducation, il peut par décision motivée se dessaisir et renvoyer l'affaire au ministère public aux fins de poursuite devant la juridiction compétente en vertu du droit commun s'il y a lieu.
La disposition qui précède peut être appliquée même lorsque l'intéressé a atteint l'âge de dix-huit ans au moment du jugement. Il est dans ce cas assimilé à un mineur pour l'application des dispositions du chapitre IV du présent titre, ainsi que de l'article 80 de la présente loi.
Toute personne qui a fait l'objet d'une décision de dessaisissement prononcée en application du présent article, devient justiciable de la juridiction ordinaire pour les poursuites relatives aux faits commis à partir du lendemain du jour de sa condamnation définitive par la juridiction compétente. "
" Article 38. Si la personne déférée au tribunal de la jeunesse en raison d'un fait qualifié infraction était âgée de plus de seize ans au moment de ce fait et que le tribunal de la jeunesse estime inadéquate une mesure de garde, de préservation ou d'éducation, il peut par décision motivée se dessaisir et renvoyer l'affaire au ministère public aux fins de poursuite devant la juridiction compétente en vertu du droit commun s'il y a lieu.
La disposition qui précède peut être appliquée même lorsque l'intéressé a atteint l'âge de dix-huit ans au moment du jugement. Il est dans ce cas assimilé à un mineur pour l'application des dispositions du chapitre IV du présent titre, ainsi que de l'article 80 de la présente loi.
Toute personne qui a fait l'objet d'une décision de dessaisissement prononcée en application du présent article, devient justiciable de la juridiction ordinaire pour les poursuites relatives aux faits commis à partir du lendemain du jour de sa condamnation définitive par la juridiction compétente. "
Art.4. Artikel 39 van dezelfde wet, gedeeltelijk opgeheven en gewijzigd bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 28 maart 1990, wordt aangevuld met het volgende lid :
" Deze bepaling is niet van toepassing op de personen die een als misdrijf gekwalificeerd feit hebben gepleegd. "
" Deze bepaling is niet van toepassing op de personen die een als misdrijf gekwalificeerd feit hebben gepleegd. "
Art.4. L'article 39 de la même loi partiellement abrogé et modifié par le décret de la Communauté flamande du 28 mars 1990, est complété par l'alinéa suivant :
" La présente disposition n'est pas applicable aux personnes qui ont commis un fait qualifié infraction. "
" La présente disposition n'est pas applicable aux personnes qui ont commis un fait qualifié infraction. "
Art.5. Artikel 41 van dezelfde wet, gedeeltelijk opgeheven en gewijzigd bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 28 maart 1990 en gewijzigd bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 14 mei 1990 en bij het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 18 februari 1991, wordt aangevuld met het volgende lid :
" Deze bepaling is niet van toepassing op de personen die een als misdrijf gekwalificeerd feit hebben gepleegd. "
" Deze bepaling is niet van toepassing op de personen die een als misdrijf gekwalificeerd feit hebben gepleegd. "
Art.5. L'article 41 de la même loi, partiellement abrogé et modifié par le décret de la Communauté flamande du 28 mars 1990 et modifié par le décret de la Communauté française du 14 mai 1990 et par le décret de la Communauté germanophone du 18 février 1991, est complété par l'alinéa suivant :
" La présente disposition n'est pas applicable aux personnes qui ont commis un fait qualifié infraction. "
" La présente disposition n'est pas applicable aux personnes qui ont commis un fait qualifié infraction. "
Art.6. In artikel 42, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 juni 1985, opgeheven bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 28 maart 1990 en gewijzigd bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991, worden de woorden " het Comité voor de jeugdbescherming of een afgevaardigde bij de jeugdbescherming " vervangen door de woorden " de bevoegde sociale dienst ".
Art.6. A l'article 42, alinéa 2, de la même loi, modifié par le décret de la Communauté flamande du 27 juin 1985, abrogé par le décret de la Communauté flamande du 28 mars 1990 et modifié par le décret de la Communauté française du 4 mars 1991, les mots " le Comité de protection de la jeunesse ou un délégué à la protection de la jeunesse " sont remplacés par les mots " le service social compétent ".
Art.7. Artikel 44 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1969, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 44. Onverminderd de artikelen 350, 353 en 367, § 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de territoriale bevoegdheid van de jeugdrechtbank bepaald door de verblijfplaats van de ouders, voogden of degenen die de persoon beneden de achttien jaar onder hun bewaring hebben.
Wanneer dezen geen verblijfplaats in België hebben of wanneer hun verblijfplaats onbekend is of niet vaststaat, is bevoegd de jeugdrechtbank van de plaats waar de betrokkene het als misdrijf gekwalificeerd feit heeft gepleegd, van de plaats waar hij wordt aangetroffen of van de plaats waar de persoon verblijft of waar de inrichting gevestigd is aan wie hij door de bevoegde instanties werd toevertrouwd.
Wanneer de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig wordt gemaakt nadat de betrokkene de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, is bevoegd de jeugdrechtbank van de plaats waar de betrokkene zijn verblijfplaats heeft of, indien deze onbekend is of niet vaststaat, van de plaats waar het als misdrijf gekwalificeerd feit werd gepleegd.
De bevoegde jeugdrechtbank is echter :
1° die van de verblijfplaats van de verzoeker, wanneer de artikelen 477 van het Burgerlijk Wetboek en 63, vijfde lid, van deze wet, worden toegepast;
2° die in wier rechtsgebied de familieraad krachtens de artikelen 361, § 3, 367, § 7, 478 en 479 van het Burgerlijk Wetboek vergaderd heeft.
Indien de ouders, voogden of degenen die een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar onder hun bewaring hebben tegen wie een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding is genomen, van verblijfplaats veranderen, moeten zij daarvan, op straffe van geldboete van een frank tot vijfentwintig frank, onverwijld bericht geven aan de jeugdrechtbank onder wier bescherming deze persoon is gesteld.
De verandering van verblijfplaats brengt mede dat de zaak wordt onttrokken aan deze rechtbank en verwezen naar de jeugdrechtbank van het arrondissement waar de nieuwe verblijfplaats gelegen is. Het dossier wordt haar toegezonden door de griffier van de rechtbank waaraan de zaak is onttrokken.
De rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, blijft echter bevoegd om uitspraak te doen in geval van verandering van verblijfplaats tijdens het geding. "
" Artikel 44. Onverminderd de artikelen 350, 353 en 367, § 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de territoriale bevoegdheid van de jeugdrechtbank bepaald door de verblijfplaats van de ouders, voogden of degenen die de persoon beneden de achttien jaar onder hun bewaring hebben.
Wanneer dezen geen verblijfplaats in België hebben of wanneer hun verblijfplaats onbekend is of niet vaststaat, is bevoegd de jeugdrechtbank van de plaats waar de betrokkene het als misdrijf gekwalificeerd feit heeft gepleegd, van de plaats waar hij wordt aangetroffen of van de plaats waar de persoon verblijft of waar de inrichting gevestigd is aan wie hij door de bevoegde instanties werd toevertrouwd.
Wanneer de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig wordt gemaakt nadat de betrokkene de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, is bevoegd de jeugdrechtbank van de plaats waar de betrokkene zijn verblijfplaats heeft of, indien deze onbekend is of niet vaststaat, van de plaats waar het als misdrijf gekwalificeerd feit werd gepleegd.
De bevoegde jeugdrechtbank is echter :
1° die van de verblijfplaats van de verzoeker, wanneer de artikelen 477 van het Burgerlijk Wetboek en 63, vijfde lid, van deze wet, worden toegepast;
2° die in wier rechtsgebied de familieraad krachtens de artikelen 361, § 3, 367, § 7, 478 en 479 van het Burgerlijk Wetboek vergaderd heeft.
Indien de ouders, voogden of degenen die een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar onder hun bewaring hebben tegen wie een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding is genomen, van verblijfplaats veranderen, moeten zij daarvan, op straffe van geldboete van een frank tot vijfentwintig frank, onverwijld bericht geven aan de jeugdrechtbank onder wier bescherming deze persoon is gesteld.
De verandering van verblijfplaats brengt mede dat de zaak wordt onttrokken aan deze rechtbank en verwezen naar de jeugdrechtbank van het arrondissement waar de nieuwe verblijfplaats gelegen is. Het dossier wordt haar toegezonden door de griffier van de rechtbank waaraan de zaak is onttrokken.
De rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, blijft echter bevoegd om uitspraak te doen in geval van verandering van verblijfplaats tijdens het geding. "
Art.7. L'article 44 de la même loi, modifié par la loi du 21 mars 1969, est remplacé par la disposition suivante :
" Article 44. Sans préjudice des articles 350, 353 et 367, § 2 du Code civil, la compétence territoriale du tribunal de la jeunesse est déterminée par la résidence des parents, tuteurs ou personnes qui ont la garde de la personne de moins de dix-huit ans.
Lorsque ceux-ci n'ont pas de résidence en Belgique ou lorsque leur résidence est inconnue ou incertaine, le tribunal de la jeunesse compétent est celui du lieu où l'intéressé à commis le fait qualifié infraction, du lieu où il est trouvé ou du lieu où la personne ou l'établissement auquel il a été confié par les instances compétentes a sa résidence ou son siège.
Lorsque le tribunal de la jeunesse est saisi après que l'intéressé a atteint l'âge de dix-huit ans, le tribunal de la jeunesse compétent est celui du lieu de la résidence de l'intéressé, ou, si celle-ci est inconnue ou incertaine, le lieu où le fait qualifié infraction a été commis.
Néanmoins le tribunal de la jeunesse compétent est :
1° celui de la résidence du requérant en cas d'application des articles 477 du Code civil et 63, alinéa 5, de la présente loi;
2° celui dans le ressort duquel le conseil de famille s'est réuni en vertu des articles 361, § 3, 367, § 7, 478 et 479 du Code civil.
Si les parents, tuteurs ou personnes qui ont la garde d'une personne âgée de moins de dix-huit ans ayant fait l'objet d'une mesure de garde, de préservation ou d'éducation changent de résidence, ils doivent sous peine d'amende d'un à vingt-cinq francs, en donner avis sans délai au tribunal de la jeunesse à la protection duquel cette personne est confiée.
Le changement de résidence entraîne le dessaisissement de ce tribunal au profit du tribunal de la jeunesse de l'arrondissement où est située la nouvelle résidence. Le dossier lui est transmis par le greffier du tribunal dessaisi.
Le tribunal saisi reste cependant compétent pour statuer en cas de changement de résidence survenant au cours d'instance. "
" Article 44. Sans préjudice des articles 350, 353 et 367, § 2 du Code civil, la compétence territoriale du tribunal de la jeunesse est déterminée par la résidence des parents, tuteurs ou personnes qui ont la garde de la personne de moins de dix-huit ans.
Lorsque ceux-ci n'ont pas de résidence en Belgique ou lorsque leur résidence est inconnue ou incertaine, le tribunal de la jeunesse compétent est celui du lieu où l'intéressé à commis le fait qualifié infraction, du lieu où il est trouvé ou du lieu où la personne ou l'établissement auquel il a été confié par les instances compétentes a sa résidence ou son siège.
Lorsque le tribunal de la jeunesse est saisi après que l'intéressé a atteint l'âge de dix-huit ans, le tribunal de la jeunesse compétent est celui du lieu de la résidence de l'intéressé, ou, si celle-ci est inconnue ou incertaine, le lieu où le fait qualifié infraction a été commis.
Néanmoins le tribunal de la jeunesse compétent est :
1° celui de la résidence du requérant en cas d'application des articles 477 du Code civil et 63, alinéa 5, de la présente loi;
2° celui dans le ressort duquel le conseil de famille s'est réuni en vertu des articles 361, § 3, 367, § 7, 478 et 479 du Code civil.
Si les parents, tuteurs ou personnes qui ont la garde d'une personne âgée de moins de dix-huit ans ayant fait l'objet d'une mesure de garde, de préservation ou d'éducation changent de résidence, ils doivent sous peine d'amende d'un à vingt-cinq francs, en donner avis sans délai au tribunal de la jeunesse à la protection duquel cette personne est confiée.
Le changement de résidence entraîne le dessaisissement de ce tribunal au profit du tribunal de la jeunesse de l'arrondissement où est située la nouvelle résidence. Le dossier lui est transmis par le greffier du tribunal dessaisi.
Le tribunal saisi reste cependant compétent pour statuer en cas de changement de résidence survenant au cours d'instance. "
Art.8. In artikel 45 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1969 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in 1, worden de woorden " onverminderd de artikelen 350, 353, " vervangen door de woorden " onverminderd de artikelen 145, 350, 353, ";
2° in 1, worden de woorden " al naar het geval, door de vader, " vervangen door de woorden " al naar het geval door de minderjarige, door de vader, ";
3° in 1, worden de woorden " de commissie van openbare onderstand " vervangen door de woorden " het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ";
4° in 2, b), worden tussen de woorden " te beslissen " en " na de partijen " de woorden " of ten einde de zaak uit handen te geven overeenkomstig artikel 38 " ingevoegd;
5° 2 wordt aangevuld als volgt :
" c) door het verzoekschrift bedoeld in de artikelen 37, § 3, 1° en 60, in welk geval de partijen worden opgeroepen bij gerechtsbrief, bezorgd op de wijze bepaald in artikel 46, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek. "
1° in 1, worden de woorden " onverminderd de artikelen 350, 353, " vervangen door de woorden " onverminderd de artikelen 145, 350, 353, ";
2° in 1, worden de woorden " al naar het geval, door de vader, " vervangen door de woorden " al naar het geval door de minderjarige, door de vader, ";
3° in 1, worden de woorden " de commissie van openbare onderstand " vervangen door de woorden " het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ";
4° in 2, b), worden tussen de woorden " te beslissen " en " na de partijen " de woorden " of ten einde de zaak uit handen te geven overeenkomstig artikel 38 " ingevoegd;
5° 2 wordt aangevuld als volgt :
" c) door het verzoekschrift bedoeld in de artikelen 37, § 3, 1° en 60, in welk geval de partijen worden opgeroepen bij gerechtsbrief, bezorgd op de wijze bepaald in artikel 46, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek. "
Art.8. Dans l'article 45 de la même loi, modifié par la loi du 21 mars 1969 sont apportées les modifications suivantes :
1° au 1, les mots " sans préjudice des articles 350, 353, " sont remplacés par les mots " sans préjudice des articles 145, 350, 353, ";
2° au 1, les mots " selon le cas, par les père, " sont remplacés par les mots " selon le cas, par le mineur, les père, ";
3° au 1, les mots " de la commission d'assistance publique " sont remplacés par les mots " du centre public d'aide sociale ";
4° au 2, b), les mots " ou en vue du dessaisissement prévu à l'article 38 " sont insérés entre les mots " au fond " et " les parties ";
5° le 2 est complété comme suit :
" c) par la requête visée aux articles 37, § 3, 1° et 60, les parties étant convoquées, dans ce cas, par pli judiciaire adressé suivant les formes prévues à l'article 46, § 1er, du Code judiciaire. "
1° au 1, les mots " sans préjudice des articles 350, 353, " sont remplacés par les mots " sans préjudice des articles 145, 350, 353, ";
2° au 1, les mots " selon le cas, par les père, " sont remplacés par les mots " selon le cas, par le mineur, les père, ";
3° au 1, les mots " de la commission d'assistance publique " sont remplacés par les mots " du centre public d'aide sociale ";
4° au 2, b), les mots " ou en vue du dessaisissement prévu à l'article 38 " sont insérés entre les mots " au fond " et " les parties ";
5° le 2 est complété comme suit :
" c) par la requête visée aux articles 37, § 3, 1° et 60, les parties étant convoquées, dans ce cas, par pli judiciaire adressé suivant les formes prévues à l'article 46, § 1er, du Code judiciaire. "
Art.9. Artikel 46 van dezelfde wet wordt aangevuld met wat volgt :
" Als een persoon bedoeld in artikel 36, 4°, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt op het ogenblik dat de vordering wordt ingesteld, zal de in het vorige lid bedoelde dagvaarding of waarschuwing worden gericht aan die persoon die, wegens zijn minderjarigheid, voor hem burgerrechtelijk aansprakelijk waren.
Onverminderd de bepaling van artikel 184, derde lid, van het Wetboek van strafvordering, moet, op straffe van nietigheid van het vonnis dat door de rechtbank ten aanzien van de gedagvaarde partij bij verstek wordt uitgesproken, tussen de dagvaarding en de verschijning een termijn van ten minste tien dagen in acht worden genomen die niet kan worden verlengd wegens de afstand. "
" Als een persoon bedoeld in artikel 36, 4°, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt op het ogenblik dat de vordering wordt ingesteld, zal de in het vorige lid bedoelde dagvaarding of waarschuwing worden gericht aan die persoon die, wegens zijn minderjarigheid, voor hem burgerrechtelijk aansprakelijk waren.
Onverminderd de bepaling van artikel 184, derde lid, van het Wetboek van strafvordering, moet, op straffe van nietigheid van het vonnis dat door de rechtbank ten aanzien van de gedagvaarde partij bij verstek wordt uitgesproken, tussen de dagvaarding en de verschijning een termijn van ten minste tien dagen in acht worden genomen die niet kan worden verlengd wegens de afstand. "
Art.9. L'article 46 de la même loi est complété comme suit :
" Si une personne visée à l'article 36, 4°, a atteint l'âge de dix-huit ans au moment où l'action est intentée, la citation ou l'avertissement visé à l'alinéa précédent est adressé à cette personne qui a fait l'objet de la mesure et aux personnes qui en étaient civilement responsables du fait de sa minorité.
Sans préjudice de l'article 184, alinéa 3, du Code d'instruction criminelle, il y aura au moins un délai de dix jours, sans augmentation en raison de la distance, entre la citation et la comparution, à peine de nullité du jugement qui sera prononcé par défaut par le tribunal à l'égard de la partie citée. "
" Si une personne visée à l'article 36, 4°, a atteint l'âge de dix-huit ans au moment où l'action est intentée, la citation ou l'avertissement visé à l'alinéa précédent est adressé à cette personne qui a fait l'objet de la mesure et aux personnes qui en étaient civilement responsables du fait de sa minorité.
Sans préjudice de l'article 184, alinéa 3, du Code d'instruction criminelle, il y aura au moins un délai de dix jours, sans augmentation en raison de la distance, entre la citation et la comparution, à peine de nullité du jugement qui sera prononcé par défaut par le tribunal à l'égard de la partie citée. "
Art.10. Artikel 48 van dezelfde wet wordt vervangen door volgende bepaling :
" Artikel 48. § 1. In de rechtsplegingen bedoeld in titel II, hoofdstuk III, eerste afdeling, maakt iedere ouder of persoon die een jongere onder zijn bewaring heeft, het voorwerp uit van een onderscheiden rechtspleging.
Die rechtsplegingen kunnen alleen tijdens de voorbereidende rechtspleging met andere rechtsplegingen worden samengevoegd. De stukken welke gegevens bevatten betreffende elk van de ouders of personen die de betrokkene onder hun bewaring hebben, moeten gescheiden blijven van de andere procedurestukken. Zij mogen niet aan de andere partijen worden medegedeeld.
Tijdens de duur van de voorbereidende rechtspleging kan het openbaar ministerie de mededeling van deze stukken aan de partijen weigeren, indien het oordeelt dat deze mededeling de belangen van de betrokken personen kan schaden.
§ 2. Indien in de rechtsplegingen bedoeld in titel II, hoofdstuk III, afdeling 2, het feit gepleegd door de persoon beneden de achttien jaar samenhangt met een misdrijf dat begaan zou zijn door een of meer personen die niet aan de rechtsmacht van de jeugdrechtbank zijn onderworpen, worden de vervolgingen gesplitst zodra zulks zonder nadeel voor het vooronderzoek of voor het gerechtelijk onderzoek kan geschieden.
De vervolgingen kunnen worden samengevoegd indien de jeugdrechtbank overeenkomstig artikel 38 de zaak uit handen heeft gegeven. "
" Artikel 48. § 1. In de rechtsplegingen bedoeld in titel II, hoofdstuk III, eerste afdeling, maakt iedere ouder of persoon die een jongere onder zijn bewaring heeft, het voorwerp uit van een onderscheiden rechtspleging.
Die rechtsplegingen kunnen alleen tijdens de voorbereidende rechtspleging met andere rechtsplegingen worden samengevoegd. De stukken welke gegevens bevatten betreffende elk van de ouders of personen die de betrokkene onder hun bewaring hebben, moeten gescheiden blijven van de andere procedurestukken. Zij mogen niet aan de andere partijen worden medegedeeld.
Tijdens de duur van de voorbereidende rechtspleging kan het openbaar ministerie de mededeling van deze stukken aan de partijen weigeren, indien het oordeelt dat deze mededeling de belangen van de betrokken personen kan schaden.
§ 2. Indien in de rechtsplegingen bedoeld in titel II, hoofdstuk III, afdeling 2, het feit gepleegd door de persoon beneden de achttien jaar samenhangt met een misdrijf dat begaan zou zijn door een of meer personen die niet aan de rechtsmacht van de jeugdrechtbank zijn onderworpen, worden de vervolgingen gesplitst zodra zulks zonder nadeel voor het vooronderzoek of voor het gerechtelijk onderzoek kan geschieden.
De vervolgingen kunnen worden samengevoegd indien de jeugdrechtbank overeenkomstig artikel 38 de zaak uit handen heeft gegeven. "
Art.10. L'article 48 de la même loi est remplacé par la disposition suivante :
" Article 48. § 1. Dans les procédures visées au titre II, chapitre II, section 1er, chaque parent ou personne ayant la garde d'un jeune fait l'objet d'une procédure distincte.
Ces procédures ne peuvent être jointes à d'autres procédures que pendant la procédure préparatoire. Les pièces contenant des informations relatives à chacun des parents ou personnes ayant la garde de l'intéressé doivent être séparées des autres pièces de la procédure. Elles ne peuvent être communiquées aux autres parties.
Pendant la durée de la procédure préparatoire, le ministère public peut refuser la communication de ces pièces aux parties, s'il juge que cette communication serait de nature à nuire aux intérêts des personnes concernées.
§ 2. Dans les procédures visées au titre II, chapitre III, section 2, lorsque le fait qu'aurait commis la personne de moins de dix-huit ans et connexe à une infraction qu'auraient commise une ou plusieurs personnes non justiciables du tribunal de la jeunesse, les poursuites sont disjointes dès que la disjonction peut avoir lieu sans nuire à l'information ou à l'instruction.
Les poursuites peuvent être jointes si le tribunal de la jeunesse s'est dessaisi conformément à l'article 38. "
" Article 48. § 1. Dans les procédures visées au titre II, chapitre II, section 1er, chaque parent ou personne ayant la garde d'un jeune fait l'objet d'une procédure distincte.
Ces procédures ne peuvent être jointes à d'autres procédures que pendant la procédure préparatoire. Les pièces contenant des informations relatives à chacun des parents ou personnes ayant la garde de l'intéressé doivent être séparées des autres pièces de la procédure. Elles ne peuvent être communiquées aux autres parties.
Pendant la durée de la procédure préparatoire, le ministère public peut refuser la communication de ces pièces aux parties, s'il juge que cette communication serait de nature à nuire aux intérêts des personnes concernées.
§ 2. Dans les procédures visées au titre II, chapitre III, section 2, lorsque le fait qu'aurait commis la personne de moins de dix-huit ans et connexe à une infraction qu'auraient commise une ou plusieurs personnes non justiciables du tribunal de la jeunesse, les poursuites sont disjointes dès que la disjonction peut avoir lieu sans nuire à l'information ou à l'instruction.
Les poursuites peuvent être jointes si le tribunal de la jeunesse s'est dessaisi conformément à l'article 38. "
Art.11. In artikel 49 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt :
" In spoedeisende gevallen kan de onderzoeksrechter ten aanzien van de persoon beneden de achttien jaar een van de in de artikelen 52 en 53 bedoelde maatregelen van bewaring nemen, onverminderd de verplichting daarvan gelijktijdig en schriftelijk bericht te geven aan de jeugdrechtbank, die alsdan haar bevoegdheden uitoefent en binnen twee werkdagen uitspraak doet, overeenkomstig de artikelen 52ter en 52quater. ";
2° het derde lid wordt aangevuld als volgt :
" Deze beschikking wordt uitgesproken na een debat tussen de partijen en nadat de persoon beneden de achttien jaar, de vader en de moeder en de burgerlijke partijen inzage hebben kunnen nemen van het dossier met betrekking tot de feiten, neergelegd ter griffie ten minste 48 uren vóór de debatten. ";
3° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid :
" Het derde lid verhindert niet dat het openbaar ministerie een vordering tot uit handen geven als bedoeld in artikel 38 aanhangig maakt bij de jeugdrechtbank. De jeugdrechtbank vonnist in de staat van de procedure. "
1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt :
" In spoedeisende gevallen kan de onderzoeksrechter ten aanzien van de persoon beneden de achttien jaar een van de in de artikelen 52 en 53 bedoelde maatregelen van bewaring nemen, onverminderd de verplichting daarvan gelijktijdig en schriftelijk bericht te geven aan de jeugdrechtbank, die alsdan haar bevoegdheden uitoefent en binnen twee werkdagen uitspraak doet, overeenkomstig de artikelen 52ter en 52quater. ";
2° het derde lid wordt aangevuld als volgt :
" Deze beschikking wordt uitgesproken na een debat tussen de partijen en nadat de persoon beneden de achttien jaar, de vader en de moeder en de burgerlijke partijen inzage hebben kunnen nemen van het dossier met betrekking tot de feiten, neergelegd ter griffie ten minste 48 uren vóór de debatten. ";
3° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid :
" Het derde lid verhindert niet dat het openbaar ministerie een vordering tot uit handen geven als bedoeld in artikel 38 aanhangig maakt bij de jeugdrechtbank. De jeugdrechtbank vonnist in de staat van de procedure. "
Art.11. Dans l'article 49 de la même loi sont apportées les modifications suivantes :
1° l'alinéa 2 est remplacé par ce qui suit :
" S'il y a urgence, le juge d'instruction peut prendre à l'égard de la personne de moins de dix-huit ans une des mesures de garde visées aux articles 52 et 53, sans préjudice à en donner avis simultanément et par écrit au tribunal de la jeunesse, qui exerce dès lors ses attributions et statute dans les deux jours ouvrables, conformément aux articles 52ter et 52quater. ";
2° l'alinéa 3 est complété comme suit :
" Cette ordonnance est prononcée après un débaut contradictoire et après que la personne de moins de dix-huit ans, les père et mère et les parties civiles aient pu prendre connaissance du dossier relatif aux faits, déposé au greffe 48 heures au moins avant les débats. ";
3° l'article est complété par l'alinéa suivant :
" L'alinéa 3 ne fait pas obstacle à ce que le ministère public saisisse le tribunal de la jeunesse d'une réquisition tenant au dessaisissement prévu à l'article 38. Le tribunal statue en l'état de la procédure. "
1° l'alinéa 2 est remplacé par ce qui suit :
" S'il y a urgence, le juge d'instruction peut prendre à l'égard de la personne de moins de dix-huit ans une des mesures de garde visées aux articles 52 et 53, sans préjudice à en donner avis simultanément et par écrit au tribunal de la jeunesse, qui exerce dès lors ses attributions et statute dans les deux jours ouvrables, conformément aux articles 52ter et 52quater. ";
2° l'alinéa 3 est complété comme suit :
" Cette ordonnance est prononcée après un débaut contradictoire et après que la personne de moins de dix-huit ans, les père et mère et les parties civiles aient pu prendre connaissance du dossier relatif aux faits, déposé au greffe 48 heures au moins avant les débats. ";
3° l'article est complété par l'alinéa suivant :
" L'alinéa 3 ne fait pas obstacle à ce que le ministère public saisisse le tribunal de la jeunesse d'une réquisition tenant au dessaisissement prévu à l'article 38. Le tribunal statue en l'état de la procédure. "
Art.12. Artikel 50 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 50. § 1. De jeugdrechtbank treft alle maatregelen en doet het onderzoek verrichten dat nodig is om de persoonlijkheid van de betrokkene en het milieu waarin hij wordt grootgebracht, te kennen en om uit te maken wat zijn belang is en welke middelen voor zijn opvoeding of behandeling geschikt zijn.
Zij kan een maatschappelijk onderzoek doen verrichten, door bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, en de betrokkene aan een medisch-psychologisch onderzoek onderwerpen, indien zij het haar meegedeelde dossier niet voldoende acht.
Indien de jeugdrechtbank een maatschappelijk onderzoek doet verrichten, kan zij, behoudens in spoedeisende gevallen, haar beslissing eerst nemen of wijzigen, na kennis genomen te hebben van het advies van de bevoegde sociale dienst, tenzij dit advies haar niet bereikt binnen de door haar bepaalde termijn, die niet meer dan vijfenzeventig dagen mag bedragen.
Onverminderd artikel 36bis, kan de jeugdrechtbank de zaak onder de in artikel 38 bepaalde voorwaarden eerst uit handen geven na de in het tweede lid bedoelde maatschappelijke en medisch-psychologische onderzoeken te hebben doen verrichten.
§ 2. Evenwel,
1° kan de jeugdrechtbank de zaak uit handen geven zonder over het verslag van het medisch-psychologisch onderzoek te beschikken, wanneer zij constateert dat de betrokkene zich aan dit onderzoek onttrekt of weigert zich eraan te onderwerpen;
2° spreekt de jeugdrechtbank zich uit over de vordering tot uit handen geven uiterlijk vijftien dagen na de dagvaarding, zonder een maatschappelijk onderzoek te moeten laten uitvoeren en zonder een medisch-psychologisch onderzoek te moeten vragen, indien er al een vonnis bestaat dat in een maatregel voorziet ten opzichte van een persoon beneden de achttien jaar die één of meer feiten heeft gepleegd als bedoeld in de artikelen 323, 373 tot 378, 392 tot 394, 401 en 468 tot 476 van het Strafwetboek, nadat hij de leeftijd van zestien jaar had bereikt en die persoon opnieuw wordt vervolgd omdat hij na die eerste veroordeling weer één of meer van voornoemde feiten heeft gepleegd. De stukken van de vorige procedure worden bij die van de nieuwe procedure gevoegd;
3° doet de jeugdrechtbank onder dezelfde voorwaarden uitspraak over de vordering tot het uit handen geven ten opzichte van een persoon beneden de achttien jaar die een feit, dat als misdaad wordt gekwalificeerd en waarop een straf staat die hoger ligt dan twintig jaar dwangarbeid, heeft gepleegd nadat hij de leeftijd van zestien jaar had bereikt en eerst wordt vervolgd nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. "
" Artikel 50. § 1. De jeugdrechtbank treft alle maatregelen en doet het onderzoek verrichten dat nodig is om de persoonlijkheid van de betrokkene en het milieu waarin hij wordt grootgebracht, te kennen en om uit te maken wat zijn belang is en welke middelen voor zijn opvoeding of behandeling geschikt zijn.
Zij kan een maatschappelijk onderzoek doen verrichten, door bemiddeling van de bevoegde sociale dienst, en de betrokkene aan een medisch-psychologisch onderzoek onderwerpen, indien zij het haar meegedeelde dossier niet voldoende acht.
Indien de jeugdrechtbank een maatschappelijk onderzoek doet verrichten, kan zij, behoudens in spoedeisende gevallen, haar beslissing eerst nemen of wijzigen, na kennis genomen te hebben van het advies van de bevoegde sociale dienst, tenzij dit advies haar niet bereikt binnen de door haar bepaalde termijn, die niet meer dan vijfenzeventig dagen mag bedragen.
Onverminderd artikel 36bis, kan de jeugdrechtbank de zaak onder de in artikel 38 bepaalde voorwaarden eerst uit handen geven na de in het tweede lid bedoelde maatschappelijke en medisch-psychologische onderzoeken te hebben doen verrichten.
§ 2. Evenwel,
1° kan de jeugdrechtbank de zaak uit handen geven zonder over het verslag van het medisch-psychologisch onderzoek te beschikken, wanneer zij constateert dat de betrokkene zich aan dit onderzoek onttrekt of weigert zich eraan te onderwerpen;
2° spreekt de jeugdrechtbank zich uit over de vordering tot uit handen geven uiterlijk vijftien dagen na de dagvaarding, zonder een maatschappelijk onderzoek te moeten laten uitvoeren en zonder een medisch-psychologisch onderzoek te moeten vragen, indien er al een vonnis bestaat dat in een maatregel voorziet ten opzichte van een persoon beneden de achttien jaar die één of meer feiten heeft gepleegd als bedoeld in de artikelen 323, 373 tot 378, 392 tot 394, 401 en 468 tot 476 van het Strafwetboek, nadat hij de leeftijd van zestien jaar had bereikt en die persoon opnieuw wordt vervolgd omdat hij na die eerste veroordeling weer één of meer van voornoemde feiten heeft gepleegd. De stukken van de vorige procedure worden bij die van de nieuwe procedure gevoegd;
3° doet de jeugdrechtbank onder dezelfde voorwaarden uitspraak over de vordering tot het uit handen geven ten opzichte van een persoon beneden de achttien jaar die een feit, dat als misdaad wordt gekwalificeerd en waarop een straf staat die hoger ligt dan twintig jaar dwangarbeid, heeft gepleegd nadat hij de leeftijd van zestien jaar had bereikt en eerst wordt vervolgd nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. "
Art.12. L'article 50 de la même loi, modifié par le décret de la Communauté française du 4 mars 1991, est remplacé par la disposition suivante :
" Article 50. § 1. Le tribunal de la jeunesse effectue toutes diligences et fait procéder à toutes investigations utiles pour connaître la personnalité de l'intéressé, le milieu où il est élevé, déterminer son intérêt et les moyens appropriés à son éducation ou à son traitement.
Il peut faire procéder à une étude sociale par l'intermédiaire du service social compétent et soumettre l'intéressé à un examen médico-psychologique, lorsque le dossier qui lui est soumis, ne lui paraît pas suffisant.
Lorsque le tribunal de la jeunesse fait procéder à une étude sociale, il ne eput, sauf en cas d'extrême urgence, prendre ou modifier sa décision, qu'après avoir pris connaissance de l'avis du service social compétent, à moins que cet avis ne lui parvienne pas dans le délai qu'il a fixé et qui ne peut dépasser septante-cinq jours.
Sans préjudice de l'article 36bis, le tribunal de la jeunesse ne peut se dessaisir d'une affaire, dans les conditions prévues par l'article 38, qu'après avoir fait procéder à l'étude sociale et à l'examen médico-psychologique prévus à l'alinéa deux.
§ 2. Toutefois,
1° le tribunal de la jeunesse peut se dessaisir d'une affaire sans disposer du rapport de l'examen médico-psychologique lorsqu'il constate que l'intéressé se soustrait à cet examen ou refuse de s'y soumettre;
2° le tribunal de la jeunesse statue sur la demande de dessaisissement dans les quinze jours de la citation, sans devoir faire procéder à une étude sociale et sans devoir demander un examen médico-psychologique, lorsqu'une mesure a déjà été prise par jugement à l'égard d'une personne de moins de dix-huit ans en raison d'un ou plusieurs faits visés aux articles 323, 373 à 378, 392 à 394, 401 et 468 à 476 du Code pénal, commis après l'âge de seize ans, et que cette personne est à nouveau poursuivie pour un ou plusieurs de ces faits commis postérieurement à la première condamnation. Les pièces de la procédure antérieure sont jointes à la nouvelle procédure;
3° le tribunal de la jeunesse statue dans les mêmes conditions sur la demande de dessaisissement à l'égard d'une personne de moins de dix-huit ans qui a commis un fait qualifié crime punissable d'une peine supérieure aux travaux forcés de vingt ans, commis après l'âge de seize ans et qui n'est poursuivi qu'après qu'il ait atteint l'âge de dix-huit ans. "
" Article 50. § 1. Le tribunal de la jeunesse effectue toutes diligences et fait procéder à toutes investigations utiles pour connaître la personnalité de l'intéressé, le milieu où il est élevé, déterminer son intérêt et les moyens appropriés à son éducation ou à son traitement.
Il peut faire procéder à une étude sociale par l'intermédiaire du service social compétent et soumettre l'intéressé à un examen médico-psychologique, lorsque le dossier qui lui est soumis, ne lui paraît pas suffisant.
Lorsque le tribunal de la jeunesse fait procéder à une étude sociale, il ne eput, sauf en cas d'extrême urgence, prendre ou modifier sa décision, qu'après avoir pris connaissance de l'avis du service social compétent, à moins que cet avis ne lui parvienne pas dans le délai qu'il a fixé et qui ne peut dépasser septante-cinq jours.
Sans préjudice de l'article 36bis, le tribunal de la jeunesse ne peut se dessaisir d'une affaire, dans les conditions prévues par l'article 38, qu'après avoir fait procéder à l'étude sociale et à l'examen médico-psychologique prévus à l'alinéa deux.
§ 2. Toutefois,
1° le tribunal de la jeunesse peut se dessaisir d'une affaire sans disposer du rapport de l'examen médico-psychologique lorsqu'il constate que l'intéressé se soustrait à cet examen ou refuse de s'y soumettre;
2° le tribunal de la jeunesse statue sur la demande de dessaisissement dans les quinze jours de la citation, sans devoir faire procéder à une étude sociale et sans devoir demander un examen médico-psychologique, lorsqu'une mesure a déjà été prise par jugement à l'égard d'une personne de moins de dix-huit ans en raison d'un ou plusieurs faits visés aux articles 323, 373 à 378, 392 à 394, 401 et 468 à 476 du Code pénal, commis après l'âge de seize ans, et que cette personne est à nouveau poursuivie pour un ou plusieurs de ces faits commis postérieurement à la première condamnation. Les pièces de la procédure antérieure sont jointes à la nouvelle procédure;
3° le tribunal de la jeunesse statue dans les mêmes conditions sur la demande de dessaisissement à l'égard d'une personne de moins de dix-huit ans qui a commis un fait qualifié crime punissable d'une peine supérieure aux travaux forcés de vingt ans, commis après l'âge de seize ans et qui n'est poursuivi qu'après qu'il ait atteint l'âge de dix-huit ans. "
Art.13. In artikel 51 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1969, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" Wanneer de zaak eenmaal aanhangig is bij de jeugdrechtbank, kan deze te allen tijde de betrokkene, de ouders, de voogden, degenen die hem onder hun bewaring hebben, evenals iedere andere persoon oproepen, onverminderd artikel 458 van het Strafwetboek, artikel 156 van het Wetboek van strafvordering en artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek. ";
2° in het tweede lid wordt, tussen de woorden " in de artikelen " en " 148, " : " 145, " ingevoegd;
3° in hetzelfde tweede lid, worden de woorden " 389, eerste lid " vervangen door : " 375, 376, 377, 379 ";
4° in hetzelfde tweede lid, worden de woorden " 4 en 5 van het Wetboek van koophandel " geschrapt;
5° in hetzelfde tweede lid, worden de woorden " 34 en 36 van de wet van 10 maart 1900 op de arbeidsovereenkomst " vervangen door de woorden " 43, 45, 46 en 46bis van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1981 ".
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" Wanneer de zaak eenmaal aanhangig is bij de jeugdrechtbank, kan deze te allen tijde de betrokkene, de ouders, de voogden, degenen die hem onder hun bewaring hebben, evenals iedere andere persoon oproepen, onverminderd artikel 458 van het Strafwetboek, artikel 156 van het Wetboek van strafvordering en artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek. ";
2° in het tweede lid wordt, tussen de woorden " in de artikelen " en " 148, " : " 145, " ingevoegd;
3° in hetzelfde tweede lid, worden de woorden " 389, eerste lid " vervangen door : " 375, 376, 377, 379 ";
4° in hetzelfde tweede lid, worden de woorden " 4 en 5 van het Wetboek van koophandel " geschrapt;
5° in hetzelfde tweede lid, worden de woorden " 34 en 36 van de wet van 10 maart 1900 op de arbeidsovereenkomst " vervangen door de woorden " 43, 45, 46 en 46bis van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1981 ".
Art.13. A l'article 51 de la même loi, modifié par la loi du 21 mars 1969, sont apportées les modifications suivantes :
1° l'alinéa premier est remplacé par ce qui suit :
" Le tribunal de la jeunesse, une fois saisi, peut en tout temps convoquer l'intéressé, les parents, tuteurs, personnes qui en ont la garde, ainsi que toute autre personne, sans préjudice de l'article 458 du Code pénal, de l'article 156 du Code d'instruction criminelle et de l'article 931 du Code judiciaire. ";
2° dans l'alinéa 2, " 145, " est inséré entre les mots " aux articles " et " 148, ";
3° au même alinéa 2, les mots " 389, alinéa premier " sont remplacés par : " 375, 376, 377, 379 ";
4° au même alinéa 2, les mots " 4 et 5 du Code de commerce " sont supprimés;
5° au même alinéa 2, les mots " 34 et 36 de la loi du 10 mars 1900 sur le contrat de travail " sont remplacés par les mots " 43, 45, 46 et 46bis de la loi du 3 juillet 1978 sur les contrats de travail, modifiée par la loi du 30 mars 1981 ".
1° l'alinéa premier est remplacé par ce qui suit :
" Le tribunal de la jeunesse, une fois saisi, peut en tout temps convoquer l'intéressé, les parents, tuteurs, personnes qui en ont la garde, ainsi que toute autre personne, sans préjudice de l'article 458 du Code pénal, de l'article 156 du Code d'instruction criminelle et de l'article 931 du Code judiciaire. ";
2° dans l'alinéa 2, " 145, " est inséré entre les mots " aux articles " et " 148, ";
3° au même alinéa 2, les mots " 389, alinéa premier " sont remplacés par : " 375, 376, 377, 379 ";
4° au même alinéa 2, les mots " 4 et 5 du Code de commerce " sont supprimés;
5° au même alinéa 2, les mots " 34 et 36 de la loi du 10 mars 1900 sur le contrat de travail " sont remplacés par les mots " 43, 45, 46 et 46bis de la loi du 3 juillet 1978 sur les contrats de travail, modifiée par la loi du 30 mars 1981 ".
Art.14. In artikel 52 van dezelfde wet, gedeeltelijk opgeheven door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 28 maart 1990 en door het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid worden de cijfers " 37, 2° " vervangen door de cijfers " 37, § 2, 2° " en de cijfers " 37, 3° en 4° " door de cijfers " 37, § 2, 3° en 4° en 37, § 3, 2° ";
2° hetzelfde artikel 52 wordt aangevuld met de volgende leden :
" Wanneer de jeugdrechtbank ten aanzien van een persoon die een als misdrijf gekwalificeerd feit heeft gepleegd, voorlopig een van de maatregelen neemt bedoeld in artikel 37, § 2, 4°, kan zij, omwille van de noodwendigheden van het opsporingsonderzoek of van het gerechtelijk onderzoek en voor een hernieuwbare termijn van maximum dertig dagen, bij gemotiveerde beslissing de jongere vrij verkeer verbieden met de personen die zij bij naam aanwijst, zijn advocaat uitgezonderd.
Wanneer bij de jeugdrechtbank de zaak aanhangig is van een persoon die vóór de leeftijd van achttien jaar een als misdrijf gekwalificeerd feit heeft gepleegd, en die deze leeftijd overschreden heeft tijdens de rechtspleging, kan die jeugdrechtbank voorlopige maatregelen opleggen of handhaven die uiterlijk kunnen duren tot de betrokkene de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt. "
1° in het tweede lid worden de cijfers " 37, 2° " vervangen door de cijfers " 37, § 2, 2° " en de cijfers " 37, 3° en 4° " door de cijfers " 37, § 2, 3° en 4° en 37, § 3, 2° ";
2° hetzelfde artikel 52 wordt aangevuld met de volgende leden :
" Wanneer de jeugdrechtbank ten aanzien van een persoon die een als misdrijf gekwalificeerd feit heeft gepleegd, voorlopig een van de maatregelen neemt bedoeld in artikel 37, § 2, 4°, kan zij, omwille van de noodwendigheden van het opsporingsonderzoek of van het gerechtelijk onderzoek en voor een hernieuwbare termijn van maximum dertig dagen, bij gemotiveerde beslissing de jongere vrij verkeer verbieden met de personen die zij bij naam aanwijst, zijn advocaat uitgezonderd.
Wanneer bij de jeugdrechtbank de zaak aanhangig is van een persoon die vóór de leeftijd van achttien jaar een als misdrijf gekwalificeerd feit heeft gepleegd, en die deze leeftijd overschreden heeft tijdens de rechtspleging, kan die jeugdrechtbank voorlopige maatregelen opleggen of handhaven die uiterlijk kunnen duren tot de betrokkene de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt. "
Art.14. A l'article 52 de la même loi, partiellement abrogé par le décret de la Communauté flamande du 28 mars 1990 et par le décret de la Communauté française du 4 mars 1991, sont apportées les modifications suivantes :
1° au deuxième alinéa, les chiffres " 37, 2° " sont remplacés par les chiffres " 37, § 2, 2° ", et les chiffres " 37, 3° et 4° " par les chiffres " 37, § 2, 3° et 4° et 37, § 3, 2° ";
2° le même article 52 est complété par les alinéas suivants :
" Lorsque le tribunal de la jeunesse prend provisoirement une des mesures prévues à l'article 37, § 2, 4°, à l'égard d'une personne ayant commis un fait qualifié infraction, il peut, pour les nécessités de l'information ou de l'instruction et pour un délai renouvelable de trente jours au plus, interdire au jeune par décision motivée de communiquer librement avec les personnes nommément désignées, autres que son avocat.
Lorsque le tribunal de la jeunesse est saisi du cas d'une personne ayant commis avant l'âge de dix-huit ans un fait qualifié infraction et qui a dépassé cet âge au cours de la procédure, il peut ordonner ou maintenir des mesures provisoires jusqu'à ce que l'intéressé ait atteint l'âge de vingt ans. "
1° au deuxième alinéa, les chiffres " 37, 2° " sont remplacés par les chiffres " 37, § 2, 2° ", et les chiffres " 37, 3° et 4° " par les chiffres " 37, § 2, 3° et 4° et 37, § 3, 2° ";
2° le même article 52 est complété par les alinéas suivants :
" Lorsque le tribunal de la jeunesse prend provisoirement une des mesures prévues à l'article 37, § 2, 4°, à l'égard d'une personne ayant commis un fait qualifié infraction, il peut, pour les nécessités de l'information ou de l'instruction et pour un délai renouvelable de trente jours au plus, interdire au jeune par décision motivée de communiquer librement avec les personnes nommément désignées, autres que son avocat.
Lorsque le tribunal de la jeunesse est saisi du cas d'une personne ayant commis avant l'âge de dix-huit ans un fait qualifié infraction et qui a dépassé cet âge au cours de la procédure, il peut ordonner ou maintenir des mesures provisoires jusqu'à ce que l'intéressé ait atteint l'âge de vingt ans. "
Art.15. In dezelfde wet wordt een artikel 52bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Artikel 52bis. Buiten de gevallen bedoeld in artikel 52quater, vierde lid, is de duur van de voorbereidende rechtspleging beperkt tot zes maanden, te rekenen van de vordering bedoeld in artikel 45.2.a), tot aan de mededeling van het dossier aan het openbaar ministerie na het afsluiten van de navorsing. Het openbaar ministerie beschikt vervolgens over een termijn van twee maanden om de betrokkene te dagvaarden om voor de jeugdrechtbank te verschijnen.
De termijn van zes maanden wordt geschorst tussen de akte van hoger beroep en het arrest. "
" Artikel 52bis. Buiten de gevallen bedoeld in artikel 52quater, vierde lid, is de duur van de voorbereidende rechtspleging beperkt tot zes maanden, te rekenen van de vordering bedoeld in artikel 45.2.a), tot aan de mededeling van het dossier aan het openbaar ministerie na het afsluiten van de navorsing. Het openbaar ministerie beschikt vervolgens over een termijn van twee maanden om de betrokkene te dagvaarden om voor de jeugdrechtbank te verschijnen.
De termijn van zes maanden wordt geschorst tussen de akte van hoger beroep en het arrest. "
Art.15. Un article 52bis, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :
" Article 52bis. Hors les cas visés à l'article 52quater, alinéa 4, la durée de la procédure préparatoire est limitée à six mois à partir de la réquisition prévue à l'article 45.2.a), jusqu'à la communication du dossier au ministère public après clôture des investigations. Le ministère public dispose alors d'un délai de deux mois pour citer l'intéressé à comparaître devant le tribunal de la jeunesse.
Le délai de six mois est suspendu entre l'acte d'appel et l'arrêt. "
" Article 52bis. Hors les cas visés à l'article 52quater, alinéa 4, la durée de la procédure préparatoire est limitée à six mois à partir de la réquisition prévue à l'article 45.2.a), jusqu'à la communication du dossier au ministère public après clôture des investigations. Le ministère public dispose alors d'un délai de deux mois pour citer l'intéressé à comparaître devant le tribunal de la jeunesse.
Le délai de six mois est suspendu entre l'acte d'appel et l'arrêt. "
Art.16. In dezelfde wet wordt een artikel 52ter ingevoegd, luidend als volgt :
" Artikel 52ter. In de gevallen bedoeld in artikel 52 moet de jongere die de leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft, vóór enige maatregel wordt getroffen door de jeugdrechter, persoonlijk worden gehoord, tenzij hij niet gevonden kan worden, zijn gezondheidstoestand het niet toelaat of indien hij weigert te verschijnen.
De betrokkene heeft, telkens als hij voor de jeugdrechtbank verschijnt, recht op bijstand van een advocaat. Deze advocaat wordt, in voorkomend geval, aangewezen overeenkomstig artikel 54bis. Behoudens de gevallen waarin de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig is overeenkomstig artikel 45.2.b) of c), kan de jeugdrechter evenwel een afzonderlijk onderhoud met de betrokkene hebben.
De beschikking omvat een samenvatting van de elementen die betrekking hebben op zijn persoonlijkheid of op zijn milieu, welke de beslissing rechtvaardigen, en, in voorkomend geval, een samenvatting van de ten laste gelegde feiten. Zij maakt tevens melding van het feit dat de betrokkene werd gehoord of van de redenen waarom dit niet gebeurde.
Na het verhoor van de betrokkene, wordt hem een afschrift van de beschikking overhandigd, evenals aan zijn vader en moeder, voogden of personen die de betrokkene onder hun bewaring hebben, indien deze ter terechtzitting aanwezig zijn. In de gevallen waar deze overhandiging niet heeft kunnen plaatshebben, wordt de beslissing bij gerechtsbrief ter kennis gebracht. De termijn voor hoger beroep loopt vanaf de overhandiging van het afschrift of vanaf de dag dat de betrokkene bij gerechtsbrief kennis heeft gekregen van de kennisgeving.
De maatregelen bedoeld in artikel 52 zijn niet vatbaar voor verzet.
In geval van hoger beroep doet de jeugdkamer van het hof van beroep uitspraak binnen uiterlijk twee maanden, te rekenen van de akte van hoger beroep. "
" Artikel 52ter. In de gevallen bedoeld in artikel 52 moet de jongere die de leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft, vóór enige maatregel wordt getroffen door de jeugdrechter, persoonlijk worden gehoord, tenzij hij niet gevonden kan worden, zijn gezondheidstoestand het niet toelaat of indien hij weigert te verschijnen.
De betrokkene heeft, telkens als hij voor de jeugdrechtbank verschijnt, recht op bijstand van een advocaat. Deze advocaat wordt, in voorkomend geval, aangewezen overeenkomstig artikel 54bis. Behoudens de gevallen waarin de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig is overeenkomstig artikel 45.2.b) of c), kan de jeugdrechter evenwel een afzonderlijk onderhoud met de betrokkene hebben.
De beschikking omvat een samenvatting van de elementen die betrekking hebben op zijn persoonlijkheid of op zijn milieu, welke de beslissing rechtvaardigen, en, in voorkomend geval, een samenvatting van de ten laste gelegde feiten. Zij maakt tevens melding van het feit dat de betrokkene werd gehoord of van de redenen waarom dit niet gebeurde.
Na het verhoor van de betrokkene, wordt hem een afschrift van de beschikking overhandigd, evenals aan zijn vader en moeder, voogden of personen die de betrokkene onder hun bewaring hebben, indien deze ter terechtzitting aanwezig zijn. In de gevallen waar deze overhandiging niet heeft kunnen plaatshebben, wordt de beslissing bij gerechtsbrief ter kennis gebracht. De termijn voor hoger beroep loopt vanaf de overhandiging van het afschrift of vanaf de dag dat de betrokkene bij gerechtsbrief kennis heeft gekregen van de kennisgeving.
De maatregelen bedoeld in artikel 52 zijn niet vatbaar voor verzet.
In geval van hoger beroep doet de jeugdkamer van het hof van beroep uitspraak binnen uiterlijk twee maanden, te rekenen van de akte van hoger beroep. "
Art.16. Un article 52ter, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :
" Article 52ter. Dans les cas prévus à l'article 52, le jeune ayant atteint l'âge de douze ans doit être entendu personnellement par le juge de la jeunesse avant toute mesurs, sauf s'il n'a pu être trouvé, si son état de santé s'y oppose ou s'il refuse de comparaître.
L'intéressé a droit à l'assistance d'un avocat, lors de toute comparution devant le tribunal de la jeunesse. Cet avocat est désigné, le cas échéant, conformément à l'article 54bis. Hors les cas où le tribunal de la jeunesse est saisi conformément à l'article 45.2.b) ou c), le juge de la jeunesse peut néanmoins avoir un entretien particulier avec l'intéressé.
L'ordonnance contient un résumé des éléments touchant à sa personnalité ou à son milieu, qui justifient la décision et, le cas échéant, un résumé des faits reprochés. Elle mentionne également l'audition ou les raisons pour lesquelles l'intéressé n'a pu être entendu.
Une copie de l'ordonnance est remise à l'intéressé après son audition, de même qu'à ses père et mère, tuteurs ou personnes qui ont la garde de l'intéressé si ceux-ci sont présents à l'audience. Au cas où cette remise n'a pu avoir lieu, la décision est notifiée par pli judiciaire. Le délai d'appel court à partir de la remise de la copie ou à partir du jour où l'intéressé a eu connaissance de la notification par pli judiciaire.
Les mesures visées à l'article 52 ne sont pas susceptibles d'opposition.
En cas d'appel, la chambre de la jeunesse de la courd d'appel statue dans les deux mois au plus tard à compter de l'acte d'appel. "
" Article 52ter. Dans les cas prévus à l'article 52, le jeune ayant atteint l'âge de douze ans doit être entendu personnellement par le juge de la jeunesse avant toute mesurs, sauf s'il n'a pu être trouvé, si son état de santé s'y oppose ou s'il refuse de comparaître.
L'intéressé a droit à l'assistance d'un avocat, lors de toute comparution devant le tribunal de la jeunesse. Cet avocat est désigné, le cas échéant, conformément à l'article 54bis. Hors les cas où le tribunal de la jeunesse est saisi conformément à l'article 45.2.b) ou c), le juge de la jeunesse peut néanmoins avoir un entretien particulier avec l'intéressé.
L'ordonnance contient un résumé des éléments touchant à sa personnalité ou à son milieu, qui justifient la décision et, le cas échéant, un résumé des faits reprochés. Elle mentionne également l'audition ou les raisons pour lesquelles l'intéressé n'a pu être entendu.
Une copie de l'ordonnance est remise à l'intéressé après son audition, de même qu'à ses père et mère, tuteurs ou personnes qui ont la garde de l'intéressé si ceux-ci sont présents à l'audience. Au cas où cette remise n'a pu avoir lieu, la décision est notifiée par pli judiciaire. Le délai d'appel court à partir de la remise de la copie ou à partir du jour où l'intéressé a eu connaissance de la notification par pli judiciaire.
Les mesures visées à l'article 52 ne sont pas susceptibles d'opposition.
En cas d'appel, la chambre de la jeunesse de la courd d'appel statue dans les deux mois au plus tard à compter de l'acte d'appel. "
Art.17. In dezelfde wet wordt een artikel 52quater ingevoegd, luidend als volgt :
" Artikel 52quater. Voor wat betreft de personen bedoeld in artikel 36, 4°, kan de rechter of de jeugdrechtbank, naar gelang van het geval, in de gevallen bedoeld in de artikelen 52, 52bis en 52ter, een maatregel van bewaring bevelen, voor een termijn van ten hoogste drie maanden, in een gesloten opvoedingsafdeling, ingericht door de bevoegde overheden.
Deze beslissing kan enkel worden genomen indien de betrokkene blijk geeft van aanhoudend wangedrag of zich gevaarlijk gedraagt of indien een gerechtelijk onderzoek dit vereist.
De rechter of jeugdrechtbank kan bovendien dezelfde personen bij gemotiveerde beslissing en om dezelfde redenen verbieden de instelling te verlaten voor dezelfde termijn.
Deze maatregelen kunnen slechts eenmaal en na kennisgeving van het door de instelling opgestelde medisch-psychisch verslag worden verlengd nadat de betrokkene en zijn raadsman werden gehoord.
Niettemin kunnen de voormelde maatregelen elke maand worden verlengd bij gemotiveerde beslissing van, naar gelang van het geval, de rechter of de jeugdrechtbank. De beslissing moet gegrond zijn op ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die betrekking hebben op de vereisten van de openbare veiligheid of eigen zijn aan de persoonlijkheid van de betrokkene en die de handhaving van deze maatregelen noodzakelijk maken. De betrokkene, zijn raadsman en de directeur van de instelling worden vooraf gehoord.
Hoger beroep tegen de beschikkingen of vonnissen bedoeld in de vorige leden moet ingesteld worden binnen een termijn van achtenveertig uren, die ten aanzien van het openbaar ministerie loopt vanaf de mededeling van de beschikking of van het vonnis en ten aanzien van de andere partijen in het geding vanaf het vervullen van de vormvereisten bedoeld in artikel 52ter, vierde lid. Het beroep kan worden ingesteld door een verklaring aan de directeur van de instelling of aan de persoon die de directeur hiertoe aanstelt. De directeur schrijft de beroepen in een genummerd en geparafeerd register in. Hij geeft er onmiddellijk kennis van aan de griffie van de bevoegde rechtbank en zendt haar per aangetekende brief een uittreksel van het register.
De jeugdkamer van het hof van beroep behandelt de zaak en doet uitspraak binnen vijftien werkdagen te rekenen van de akte van hoger beroep. Na het verstrijken van deze termijn vervalt de maatregel. De termijn wordt geschorst tijdens de duur van het uitstel toegekend op verzoek van de verdediging. "
" Artikel 52quater. Voor wat betreft de personen bedoeld in artikel 36, 4°, kan de rechter of de jeugdrechtbank, naar gelang van het geval, in de gevallen bedoeld in de artikelen 52, 52bis en 52ter, een maatregel van bewaring bevelen, voor een termijn van ten hoogste drie maanden, in een gesloten opvoedingsafdeling, ingericht door de bevoegde overheden.
Deze beslissing kan enkel worden genomen indien de betrokkene blijk geeft van aanhoudend wangedrag of zich gevaarlijk gedraagt of indien een gerechtelijk onderzoek dit vereist.
De rechter of jeugdrechtbank kan bovendien dezelfde personen bij gemotiveerde beslissing en om dezelfde redenen verbieden de instelling te verlaten voor dezelfde termijn.
Deze maatregelen kunnen slechts eenmaal en na kennisgeving van het door de instelling opgestelde medisch-psychisch verslag worden verlengd nadat de betrokkene en zijn raadsman werden gehoord.
Niettemin kunnen de voormelde maatregelen elke maand worden verlengd bij gemotiveerde beslissing van, naar gelang van het geval, de rechter of de jeugdrechtbank. De beslissing moet gegrond zijn op ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die betrekking hebben op de vereisten van de openbare veiligheid of eigen zijn aan de persoonlijkheid van de betrokkene en die de handhaving van deze maatregelen noodzakelijk maken. De betrokkene, zijn raadsman en de directeur van de instelling worden vooraf gehoord.
Hoger beroep tegen de beschikkingen of vonnissen bedoeld in de vorige leden moet ingesteld worden binnen een termijn van achtenveertig uren, die ten aanzien van het openbaar ministerie loopt vanaf de mededeling van de beschikking of van het vonnis en ten aanzien van de andere partijen in het geding vanaf het vervullen van de vormvereisten bedoeld in artikel 52ter, vierde lid. Het beroep kan worden ingesteld door een verklaring aan de directeur van de instelling of aan de persoon die de directeur hiertoe aanstelt. De directeur schrijft de beroepen in een genummerd en geparafeerd register in. Hij geeft er onmiddellijk kennis van aan de griffie van de bevoegde rechtbank en zendt haar per aangetekende brief een uittreksel van het register.
De jeugdkamer van het hof van beroep behandelt de zaak en doet uitspraak binnen vijftien werkdagen te rekenen van de akte van hoger beroep. Na het verstrijken van deze termijn vervalt de maatregel. De termijn wordt geschorst tijdens de duur van het uitstel toegekend op verzoek van de verdediging. "
Art.17. Un article 52quater, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :
" Article 52quater. En ce qui concerne les personnes visées à l'article 36, 4°, le juge ou le tribunal de la jeunsse, selon le cas, peut, dans les cas visés aux articles 52, 52bis et 52ter, ordonner une mesure de garde pour une période de trois mois au plus, en régime éducatif fermé, organisé par les instances compétentes.
Cette décision ne peut être prise qu'en cas de mauvaise conduite persistante ou de comportement dangereux de l'intéressé ou lorsqu'une instruction judiciaire la requiert.
En outre, le juge ou le tribunal de la jeunesse peut, par décision motivée et pour des raisons identiques, interdire aux mêmes personnes et pour le même délai toute sortie de l'établissement.
Ces mesures ne sont renouvelables qu'une seule fois et après communication du rapport médico-psychologique rédigé par l'établissement, l'intéressé et son conseil étant préalablement entendus.
Les mesures précitées peuvent néanmoins être prolongées de mois en mois par décision motivée du juge ou du tribunal de la jeunesse selon le cas. La décision devra être justifiée par des circonstances graves et exceptionnelles se rattachant aux exigences de la sécurité publique ou propres à la personnalité de l'intéressé, et qui nécessitent le maintien de ces mesures. L'intéressé, son conseil et le directeur de l'établissement seront préalablement entendus.
L'appel contre les ordonnances ou jugements prévus aux alinéas précédents doit être interjeté dans un délai de quarante-huit heures qui court à l'égard du ministère public à compter de la communication de l'ordonnance ou du jugement et à l'égard des autres parties en cause à compter de l'accomplissement des formalités prévues à l'article 52ter, alinéa 4. Le recours peut être formé par déclaration au directeur de l'établissement ou à la personne qu'il délègue. Le directeur inscrit les recours dans un registre coté et paraphé. Il en avise immédiatement le greffe du tribunal compétent et lui adresse un extrait du registre par lettre recommandée.
La chambre de la jeunesse de la cour d'appel instruit la cause et se prononce dans les quinze jours ouvrables à compter de l'acte d'appel. Passé ce délai, la mesure cesse d'être d'application. Le délai est suspendu pendant la durée de la remise accordée à la demande de la défense. "
" Article 52quater. En ce qui concerne les personnes visées à l'article 36, 4°, le juge ou le tribunal de la jeunsse, selon le cas, peut, dans les cas visés aux articles 52, 52bis et 52ter, ordonner une mesure de garde pour une période de trois mois au plus, en régime éducatif fermé, organisé par les instances compétentes.
Cette décision ne peut être prise qu'en cas de mauvaise conduite persistante ou de comportement dangereux de l'intéressé ou lorsqu'une instruction judiciaire la requiert.
En outre, le juge ou le tribunal de la jeunesse peut, par décision motivée et pour des raisons identiques, interdire aux mêmes personnes et pour le même délai toute sortie de l'établissement.
Ces mesures ne sont renouvelables qu'une seule fois et après communication du rapport médico-psychologique rédigé par l'établissement, l'intéressé et son conseil étant préalablement entendus.
Les mesures précitées peuvent néanmoins être prolongées de mois en mois par décision motivée du juge ou du tribunal de la jeunesse selon le cas. La décision devra être justifiée par des circonstances graves et exceptionnelles se rattachant aux exigences de la sécurité publique ou propres à la personnalité de l'intéressé, et qui nécessitent le maintien de ces mesures. L'intéressé, son conseil et le directeur de l'établissement seront préalablement entendus.
L'appel contre les ordonnances ou jugements prévus aux alinéas précédents doit être interjeté dans un délai de quarante-huit heures qui court à l'égard du ministère public à compter de la communication de l'ordonnance ou du jugement et à l'égard des autres parties en cause à compter de l'accomplissement des formalités prévues à l'article 52ter, alinéa 4. Le recours peut être formé par déclaration au directeur de l'établissement ou à la personne qu'il délègue. Le directeur inscrit les recours dans un registre coté et paraphé. Il en avise immédiatement le greffe du tribunal compétent et lui adresse un extrait du registre par lettre recommandée.
La chambre de la jeunesse de la cour d'appel instruit la cause et se prononce dans les quinze jours ouvrables à compter de l'acte d'appel. Passé ce délai, la mesure cesse d'être d'application. Le délai est suspendu pendant la durée de la remise accordée à la demande de la défense. "
Art.18. In artikel 53 van dezelfde wet, gedeeltelijk opgeheven door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 28 maart 1990 en door het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991, worden de volgende leden ingevoegd tussen het eerste en tweede lid :
" De maatregel bedoeld in het eerste lid kan slechts toegepast worden ten aanzien van personen die ervan verdacht worden een feit te hebben gepleegd, strafbaar met een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of met een zwaardere straf, in de zin van het Strafwetboek of van de aanvullende wetten en voor zover zij, op het ogenblik van de feiten, de leeftijd van veertien jaar hebben bereikt.
In geval van hoger beroep zijn de bepalingen van artikel 52quater, zesde en zevende lid, van toepassing, behalve dat de termijn waarbinnen uitspraak in beroep moet worden gedaan, teruggebracht wordt tot vijf werkdagen te rekenen van de akte van hoger beroep.
De maatregel van bewaring bedoeld in het eerste lid kan door de jeugdrechter slechts éénmaal bevolen worden in de loop van een zelfde procedure, afgezien van de mogelijkheid van de jeugdrechtbank om andere voorlopige maatregelen te bevelen.
Dit artikel is mede van toepassing op de personen bedoeld in artikel 37, § 3, 2°. "
" De maatregel bedoeld in het eerste lid kan slechts toegepast worden ten aanzien van personen die ervan verdacht worden een feit te hebben gepleegd, strafbaar met een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of met een zwaardere straf, in de zin van het Strafwetboek of van de aanvullende wetten en voor zover zij, op het ogenblik van de feiten, de leeftijd van veertien jaar hebben bereikt.
In geval van hoger beroep zijn de bepalingen van artikel 52quater, zesde en zevende lid, van toepassing, behalve dat de termijn waarbinnen uitspraak in beroep moet worden gedaan, teruggebracht wordt tot vijf werkdagen te rekenen van de akte van hoger beroep.
De maatregel van bewaring bedoeld in het eerste lid kan door de jeugdrechter slechts éénmaal bevolen worden in de loop van een zelfde procedure, afgezien van de mogelijkheid van de jeugdrechtbank om andere voorlopige maatregelen te bevelen.
Dit artikel is mede van toepassing op de personen bedoeld in artikel 37, § 3, 2°. "
Art.18. Dans l'article 53 de la même loi, partiellement abrogé par le décret de la Communauté flamande du 28 mars 1990 et par le décret de la Communauté française du 4 mars 1991. les alinéas suivants sont insérés entre l'alinéa 1er et l'alinéa 2 :
" La mesure prévue à l'alinéa 1er n'est applicable qu'à l'égard des personnes qui sont soupconnées d'avoir commis un fait punissable d'une peine d'emprisonnement correctionnel principal d'un an ou d'une peine plus grave aux termes du Code pénal ou des lois complémentaires et pour autant qu'elles aient atteint l'âge de quatorze ans au moins au moment des faits.
En cas d'appel, les dispositions de l'article 52quater, alinéas 6 et 7, sont applicables, sauf que le délai dans lequel la décision d'appel doit intervenir est ramené à cinq jours ouvrables à compter de l'acte d'appel.
La mesure de garde visée à l'alinéa premier ne peut être ordonnée qu'une seule fois par le juge de la jeunesse au cours de la même procédure, sauf la possibilité du tribunal de la jeunesse d'ordonner d'autres mesures provisoires.
Cet article est applicable aux personnes visées à l'article 37, § 3, 2°. "
" La mesure prévue à l'alinéa 1er n'est applicable qu'à l'égard des personnes qui sont soupconnées d'avoir commis un fait punissable d'une peine d'emprisonnement correctionnel principal d'un an ou d'une peine plus grave aux termes du Code pénal ou des lois complémentaires et pour autant qu'elles aient atteint l'âge de quatorze ans au moins au moment des faits.
En cas d'appel, les dispositions de l'article 52quater, alinéas 6 et 7, sont applicables, sauf que le délai dans lequel la décision d'appel doit intervenir est ramené à cinq jours ouvrables à compter de l'acte d'appel.
La mesure de garde visée à l'alinéa premier ne peut être ordonnée qu'une seule fois par le juge de la jeunesse au cours de la même procédure, sauf la possibilité du tribunal de la jeunesse d'ordonner d'autres mesures provisoires.
Cet article est applicable aux personnes visées à l'article 37, § 3, 2°. "
Art.19. In dezelfde wet wordt een artikel 53bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 53bis. Artikel 53 van deze wet wordt opgeheven op een bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit te bepalen datum. "
" Art. 53bis. Artikel 53 van deze wet wordt opgeheven op een bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit te bepalen datum. "
Art.19. Un article 53bis, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :
" Art. 53bis. L'article 53 de cette loi est abrogé à une date qui sera fixée par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres. "
" Art. 53bis. L'article 53 de cette loi est abrogé à une date qui sera fixée par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres. "
Art.20. Artikel 54, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 21 maart 1969, wordt vervangen als volgt :
" Behalve in de gevallen bepaald in titel II, hoofdstuk III, of inzake adoptie of volle adoptie, waarin zij in persoon moeten verschijnen, mogen de partijen zich door een advocaat laten vertegenwoordigen. "
" Behalve in de gevallen bepaald in titel II, hoofdstuk III, of inzake adoptie of volle adoptie, waarin zij in persoon moeten verschijnen, mogen de partijen zich door een advocaat laten vertegenwoordigen. "
Art.20. L'article 54, premier alinéa, de la même loi, modifié par la loi du 21 mars 1969, est remplacé par ce qui suit :
" Sauf dans les cas prévus au titre II, chapitre III, ou en matière d'adoption ou d'adoption plénière, où elles doivent comparaître en personne, les parties peuvent se faire représenter par un avocat. "
" Sauf dans les cas prévus au titre II, chapitre III, ou en matière d'adoption ou d'adoption plénière, où elles doivent comparaître en personne, les parties peuvent se faire représenter par un avocat. "
Art.21. In dezelfde wet wordt een artikel 54bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 54bis. § 1. Wanneer een persoon beneden de achttien jaar partij is in het geding en geen advocaat heeft, wordt er hem ambtshalve een toegewezen.
Wanneer de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig is met toepassing van artikel 45.2.a) of b), of van artikel 63ter, a) of c), geeft het openbaar ministerie hiervan onverwijld kennis aan de stafhouder van de orde van advocaten. Dit bericht wordt gelijktijdig verzonden met de vordering, de dagvaarding of de met redenen omklede waarschuwing, al naar gelang het geval. De stafhouder of het bureau voor consultatie en verdediging gaat over tot de toewijzing, uiterlijk binnen twee werkdagen te rekenen van dit bericht.
§ 2. Het openbaar ministerie zendt aan de jeugdrechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, afschrift van het bericht van de kennisgeving aan de stafhouder.
§ 3. De stafhouder of het bureau voor consultatie en verdediging ziet erop toe, indien er tegenstrijdige belangen zijn, dat de betrokkene verdedigd wordt door een andere advocaat dan diegene op wie zijn vader en moeder, voogden of personen die hem onder hun bewaring hebben of die bekleed zijn met een vorderingsrecht, beroep gedaan zouden hebben. "
" Art. 54bis. § 1. Wanneer een persoon beneden de achttien jaar partij is in het geding en geen advocaat heeft, wordt er hem ambtshalve een toegewezen.
Wanneer de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig is met toepassing van artikel 45.2.a) of b), of van artikel 63ter, a) of c), geeft het openbaar ministerie hiervan onverwijld kennis aan de stafhouder van de orde van advocaten. Dit bericht wordt gelijktijdig verzonden met de vordering, de dagvaarding of de met redenen omklede waarschuwing, al naar gelang het geval. De stafhouder of het bureau voor consultatie en verdediging gaat over tot de toewijzing, uiterlijk binnen twee werkdagen te rekenen van dit bericht.
§ 2. Het openbaar ministerie zendt aan de jeugdrechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, afschrift van het bericht van de kennisgeving aan de stafhouder.
§ 3. De stafhouder of het bureau voor consultatie en verdediging ziet erop toe, indien er tegenstrijdige belangen zijn, dat de betrokkene verdedigd wordt door een andere advocaat dan diegene op wie zijn vader en moeder, voogden of personen die hem onder hun bewaring hebben of die bekleed zijn met een vorderingsrecht, beroep gedaan zouden hebben. "
Art.21. Un article 54bis, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :
" Art. 54bis. § 1. Lorsqu'une personne de moins de dix-huit ans est partie à la cause et qu'elle n'a pas d'avocat, il lui en est désigné un d'office.
Lorsque le tribunal de la jeunesse est saisi en application de l'article 45.2.a) ou b), ou de l'article 63ter, a) ou c), le ministère public en avise immédiatement le bâtonnier de l'ordre des avocats. Cet avis est, selon le cas, envoyé en même temps que la réquisition la citation ou l'avertissement motivé. Le bâtonnier ou le bureau de consultation et de défense procède à la désignation au plus tard dans les deux jours ouvrables à compter de cet avis.
§ 2. Le ministère public adresse au tribunal de la jeunesse saisi, copie de l'avis informant le bâtonnier de la saisine.
§ 3. Le bâtonnier ou le bureau de consultation et de défense veille, lorsqu'il y a contradiction d'intérêts, à ce que l'intéressé soit assisté par un avocat autre que celui auquel auraient fait appel ses père et mère, tuteurs, ou personnes qui en ont la garde ou qui sont investies d'un droit d'action. "
" Art. 54bis. § 1. Lorsqu'une personne de moins de dix-huit ans est partie à la cause et qu'elle n'a pas d'avocat, il lui en est désigné un d'office.
Lorsque le tribunal de la jeunesse est saisi en application de l'article 45.2.a) ou b), ou de l'article 63ter, a) ou c), le ministère public en avise immédiatement le bâtonnier de l'ordre des avocats. Cet avis est, selon le cas, envoyé en même temps que la réquisition la citation ou l'avertissement motivé. Le bâtonnier ou le bureau de consultation et de défense procède à la désignation au plus tard dans les deux jours ouvrables à compter de cet avis.
§ 2. Le ministère public adresse au tribunal de la jeunesse saisi, copie de l'avis informant le bâtonnier de la saisine.
§ 3. Le bâtonnier ou le bureau de consultation et de défense veille, lorsqu'il y a contradiction d'intérêts, à ce que l'intéressé soit assisté par un avocat autre que celui auquel auraient fait appel ses père et mère, tuteurs, ou personnes qui en ont la garde ou qui sont investies d'un droit d'action. "
Art.22. Artikel 55 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 april 1980, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 55. Wanneer een zaak als bedoeld in titel II, hoofdstuk III, bij de jeugdrechtbank aanhangig is gemaakt, wordt aan de partijen en aan hun advocaat kennis gegeven van de neerlegging van het dossier ter griffie waar ze er vanaf het ogenblik van de betekening van de dagvaarding inzage kunnen van nemen.
De partijen en hun advocaat kunnen eveneens kennis nemen van het dossier wanneer het openbaar ministerie het opleggen van een maatregel bedoeld in de artikelen 52 en 53 vordert, alsmede gedurende de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de beschikkingen waarbij zulke maatregelen worden opgelegd.
De stukken die betrekking hebben op de persoonlijkheid van de betrokkene en op het milieu waarin hij leeft, mogen echter noch aan hem noch aan de burgerlijke partij medegedeeld worden. Het volledig dossier, die stukken inbegrepen, moet ter beschikking gesteld worden van de advocaat van de betrokkene wanneer deze laatste partij is in het geding. "
" Art. 55. Wanneer een zaak als bedoeld in titel II, hoofdstuk III, bij de jeugdrechtbank aanhangig is gemaakt, wordt aan de partijen en aan hun advocaat kennis gegeven van de neerlegging van het dossier ter griffie waar ze er vanaf het ogenblik van de betekening van de dagvaarding inzage kunnen van nemen.
De partijen en hun advocaat kunnen eveneens kennis nemen van het dossier wanneer het openbaar ministerie het opleggen van een maatregel bedoeld in de artikelen 52 en 53 vordert, alsmede gedurende de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de beschikkingen waarbij zulke maatregelen worden opgelegd.
De stukken die betrekking hebben op de persoonlijkheid van de betrokkene en op het milieu waarin hij leeft, mogen echter noch aan hem noch aan de burgerlijke partij medegedeeld worden. Het volledig dossier, die stukken inbegrepen, moet ter beschikking gesteld worden van de advocaat van de betrokkene wanneer deze laatste partij is in het geding. "
Art.22. L'article 55 de la même loi, modifié par la loi du 9 avril 1980, est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 55. Lorsqu'une affaire visée au titre II, chapitre III, est portée devant le tribunal de la jeunesse, les parties et leur avocat sont informés du dépôt au greffe du dossier dont ils peuvent prendre connaissance à partir de la notification de la citation.
Les parties et leur avocat peuvent également prendre connaissance du dossier lorsque le ministère public requiert une mesure visée aux articles 52 et 53, ainsi que durant le délai d'appel des ordonnances imposant de telles mesures.
Toutefois, les pièces concernant la personnalité de l'intéressé et le milieu où il vit ne peuvent être communiquées ni à l'intéressé ni à la partie civile. Le dossier complet, y compris ces pièces, doit être mis à la disposition de l'avocat de l'intéressé lorsque ce dernier est partie au procès. "
" Art. 55. Lorsqu'une affaire visée au titre II, chapitre III, est portée devant le tribunal de la jeunesse, les parties et leur avocat sont informés du dépôt au greffe du dossier dont ils peuvent prendre connaissance à partir de la notification de la citation.
Les parties et leur avocat peuvent également prendre connaissance du dossier lorsque le ministère public requiert une mesure visée aux articles 52 et 53, ainsi que durant le délai d'appel des ordonnances imposant de telles mesures.
Toutefois, les pièces concernant la personnalité de l'intéressé et le milieu où il vit ne peuvent être communiquées ni à l'intéressé ni à la partie civile. Le dossier complet, y compris ces pièces, doit être mis à la disposition de l'avocat de l'intéressé lorsque ce dernier est partie au procès. "
Art.23. Artikel 56, eerste lid, van dezelfde wet, wordt als volgt vervangen :
" In de aangelegenheden bedoeld in titel II, hoofdstuk III, eerste afdeling, worden de betrokken minderjarigen niet als partijen in het debat beschouwd, behalve wanneer te hunnen opzichte maatregelen worden genomen als bepaald in artikel 52. "
" In de aangelegenheden bedoeld in titel II, hoofdstuk III, eerste afdeling, worden de betrokken minderjarigen niet als partijen in het debat beschouwd, behalve wanneer te hunnen opzichte maatregelen worden genomen als bepaald in artikel 52. "
Art.23. L'article 56, alinéa 1er, de la même loi, est remplacé par ce qui suit :
" Dans les affaires visées au titre II, chapitre III, section première, les mineurs intéressés ne sont pas considérés comme parties au débat, sauf lorsque sont prises à leur égard des mesures prévues à l'article 52. "
" Dans les affaires visées au titre II, chapitre III, section première, les mineurs intéressés ne sont pas considérés comme parties au débat, sauf lorsque sont prises à leur égard des mesures prévues à l'article 52. "
Art.24. In dezelfde wet wordt een artikel 56bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 56bis. De jeugdrechtbank moet de persoon die minstens de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, oproepen teneinde gehoord te worden in geschillen tussen personen aan wie het ouderlijk gezag over de betrokkene is toevertrouwd, wanneer punten worden behandeld die betrekking hebben op het gezag over zijn persoon, het beheer van zijn goederen, de uitoefening van het bezoekrecht of de aanwijzing van de in artikel 34 bedoelde persoon. "
" Art. 56bis. De jeugdrechtbank moet de persoon die minstens de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, oproepen teneinde gehoord te worden in geschillen tussen personen aan wie het ouderlijk gezag over de betrokkene is toevertrouwd, wanneer punten worden behandeld die betrekking hebben op het gezag over zijn persoon, het beheer van zijn goederen, de uitoefening van het bezoekrecht of de aanwijzing van de in artikel 34 bedoelde persoon. "
Art.24. Un article 56bis, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :
" Art. 56bis. Le tribunal de la jeunesse doit convoquer la personne de douze ans au moins aux fins d'audition, dans les litiges qui opposent les personnes investies à son égard de l'autorité parentale, lorsque sont débattus des points qui concernent le gouvernement de sa personne, l'administration de ses biens, l'exercice du droit de visite, ou la désignation de la personne visée à l'article 34. "
" Art. 56bis. Le tribunal de la jeunesse doit convoquer la personne de douze ans au moins aux fins d'audition, dans les litiges qui opposent les personnes investies à son égard de l'autorité parentale, lorsque sont débattus des points qui concernent le gouvernement de sa personne, l'administration de ses biens, l'exercice du droit de visite, ou la désignation de la personne visée à l'article 34. "
Art.25. Artikel 58, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :
" onverminderd de bepalingen van de artikelen 52, 52quater, zesde lid, en 53, derde lid. "
" onverminderd de bepalingen van de artikelen 52, 52quater, zesde lid, en 53, derde lid. "
Art.25. L'article 58, alinéa 1er, de la même loi est complété comme suit :
" sans préjudice des dispositions des articles 52, 52quater, alinéa 6, et 53, alinéa 3. "
" sans préjudice des dispositions des articles 52, 52quater, alinéa 6, et 53, alinéa 3. "
Art.26. In artikel 60 van dezelfde wet, gewijzigd door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 28 maart 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° In het eerste lid worden de woorden " of op vordering van het openbaar ministerie " vervangen door de woorden " op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de bevoegde instanties zoals bedoeld in artikel 37, § 2, 4° ";
2° In het eerste lid vervallen de woorden " de terbeschikkingstelling van de Regering uitgezonderd ";
3° Dit artikel wordt aangevuld met wat volgt :
" Iedere maatregel zoals bedoeld in artikel 37, § 2, 3° of 4°, en bevolen bij vonnis, moet opnieuw worden onderzocht, ten einde te worden bevestigd, ingetrokken of gewijzigd vóór het verstrijken van een termijn van een jaar te rekenen van de dag waarop de beslissing definitief is geworden. Deze procedure wordt ingeleid door het openbare ministerie overeenkomstig de in artikel 45, 2 b) en c), genoemde vormvereisten.
De in artikel 37, § 2, 4°, genoemde bevoegde instanties sturen om het kwartaal aan de jeugdrechtbank een evaluatieverslag over de persoon die het voorwerp heeft uitgemaakt van een beslissing die een maatregel van bewaring in een gesloten opvoedingsafdeling oplegt. "
1° In het eerste lid worden de woorden " of op vordering van het openbaar ministerie " vervangen door de woorden " op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de bevoegde instanties zoals bedoeld in artikel 37, § 2, 4° ";
2° In het eerste lid vervallen de woorden " de terbeschikkingstelling van de Regering uitgezonderd ";
3° Dit artikel wordt aangevuld met wat volgt :
" Iedere maatregel zoals bedoeld in artikel 37, § 2, 3° of 4°, en bevolen bij vonnis, moet opnieuw worden onderzocht, ten einde te worden bevestigd, ingetrokken of gewijzigd vóór het verstrijken van een termijn van een jaar te rekenen van de dag waarop de beslissing definitief is geworden. Deze procedure wordt ingeleid door het openbare ministerie overeenkomstig de in artikel 45, 2 b) en c), genoemde vormvereisten.
De in artikel 37, § 2, 4°, genoemde bevoegde instanties sturen om het kwartaal aan de jeugdrechtbank een evaluatieverslag over de persoon die het voorwerp heeft uitgemaakt van een beslissing die een maatregel van bewaring in een gesloten opvoedingsafdeling oplegt. "
Art.26. A l'article 60 de la même loi, moidifié par le décret de la Communauté flamande du 28 mars 1990, sont apportées les modifications suivantes :
1° A l'alinéa 1er, les mots " ou à la demande des instances compétentes visées à l'article 37, § 2, 4° " sont insérés entre les mots " soit à la demande du ministère public " et les mots " rapporter ou modifier ";
2° A l'alinéa 1er, les mots " à l'exception de la mise à la disposition du gouvernement. " sont supprimés;
3° Cet article est complété comme suit :
" Toute mesure visée à l'article 37, § 2, 3° ou 4°, prise par jugement, doit être réexaminée en vue d'être confirmée, rapportée ou modifiée avant l'expiration du délai d'un an à compter du jour où la décision est devenue définitive. Cette procédure est introduite par le ministère public selon les formes prévues à l'article 45, 2 b) et c).
Les autorités compétentes visées à l'article 37, § 2, 4°, transmettent trimestriellement au tribunal de la jeunesse un rapport d'évaluation relatif à la personne ayant fait l'objet d'une mesure de garde sous un régime éducatif fermé. "
1° A l'alinéa 1er, les mots " ou à la demande des instances compétentes visées à l'article 37, § 2, 4° " sont insérés entre les mots " soit à la demande du ministère public " et les mots " rapporter ou modifier ";
2° A l'alinéa 1er, les mots " à l'exception de la mise à la disposition du gouvernement. " sont supprimés;
3° Cet article est complété comme suit :
" Toute mesure visée à l'article 37, § 2, 3° ou 4°, prise par jugement, doit être réexaminée en vue d'être confirmée, rapportée ou modifiée avant l'expiration du délai d'un an à compter du jour où la décision est devenue définitive. Cette procédure est introduite par le ministère public selon les formes prévues à l'article 45, 2 b) et c).
Les autorités compétentes visées à l'article 37, § 2, 4°, transmettent trimestriellement au tribunal de la jeunesse un rapport d'évaluation relatif à la personne ayant fait l'objet d'une mesure de garde sous un régime éducatif fermé. "
Art.27. Artikel 62 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 62. Behoudens afwijking, gelden voor de in titel II, hoofdstuk II, evenals voor de in de artikelen 63bis, § 2 en 63ter, eerste lid, b), bedoelde procedures de wetsbepalingen inzake burgerlijke rechtspleging, en voor de in titel II, hoofdstuk III, evenals voor de in artikel 63ter, eerste lid, a) en c), bedoelde procedures, de wetsbepalingen betreffende de vervolgingen in correctionele zaken. "
" Art. 62. Behoudens afwijking, gelden voor de in titel II, hoofdstuk II, evenals voor de in de artikelen 63bis, § 2 en 63ter, eerste lid, b), bedoelde procedures de wetsbepalingen inzake burgerlijke rechtspleging, en voor de in titel II, hoofdstuk III, evenals voor de in artikel 63ter, eerste lid, a) en c), bedoelde procedures, de wetsbepalingen betreffende de vervolgingen in correctionele zaken. "
Art.27. L'article 62 de la même loi est remplacé par la disposition suivante :
" Art. 62. Sauf dérogation, les dispositions légales en matière de procédure civile s'appliquent aux procédures visées au titre II, chapitre II, ainsi qu'aux articles 63bis, § 2, et 63ter, alinéa 1er, b), et les dispositions légales concernant les poursuites en matière correctionnelle, aux procédures visées au titre II, chapitre III, et à l'article 63ter, alinéa 1er, a) et c). "
" Art. 62. Sauf dérogation, les dispositions légales en matière de procédure civile s'appliquent aux procédures visées au titre II, chapitre II, ainsi qu'aux articles 63bis, § 2, et 63ter, alinéa 1er, b), et les dispositions légales concernant les poursuites en matière correctionnelle, aux procédures visées au titre II, chapitre III, et à l'article 63ter, alinéa 1er, a) et c). "
Art.28. In dezelfde wet wordt een artikel 62bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 62bis. In de gevallen waarin de bepalingen genomen krachtens artikel 59bis, §§ 2bis en 4bis, van de Grondwet en artikel 5, § 1, II, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, stellen dat het openbaar ministerie niet belast wordt met de uitvoering van een maatregel van de jeugdrechtbank, wordt een uitgifte van de beslissing van de jeugdrechtbank gericht aan de administratieve overheid die ermee belast is. "
" Art. 62bis. In de gevallen waarin de bepalingen genomen krachtens artikel 59bis, §§ 2bis en 4bis, van de Grondwet en artikel 5, § 1, II, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, stellen dat het openbaar ministerie niet belast wordt met de uitvoering van een maatregel van de jeugdrechtbank, wordt een uitgifte van de beslissing van de jeugdrechtbank gericht aan de administratieve overheid die ermee belast is. "
Art.28. Un article 62bis, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :
" Art. 62bis. Dans les cas où les dispositions prises en vertu de l'article 59bis, §§ 2bis et 4bis, de la Constitution et de l'article 5, § 1er, II, 6°, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, prévoient que l'exécution d'une mesure du tribunal de la jeunesse n'appartient pas au ministère public, une expédition de la décision est adressée à l'autorité administrative qui en est chargée. "
" Art. 62bis. Dans les cas où les dispositions prises en vertu de l'article 59bis, §§ 2bis et 4bis, de la Constitution et de l'article 5, § 1er, II, 6°, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, prévoient que l'exécution d'une mesure du tribunal de la jeunesse n'appartient pas au ministère public, une expédition de la décision est adressée à l'autorité administrative qui en est chargée. "
Art.29. In artikel 63 van dezelfde wet, gewijzigd door het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° In het eerste en het zesde lid, worden de woorden " de ouderlijke macht " vervangen door de woorden " het ouderlijk gezag ";
2° In het eerste lid, worden de woorden " de artikelen 37, 39 en 40 " vervangen door de woorden " de artikelen 37 en 39. ".
1° In het eerste en het zesde lid, worden de woorden " de ouderlijke macht " vervangen door de woorden " het ouderlijk gezag ";
2° In het eerste lid, worden de woorden " de artikelen 37, 39 en 40 " vervangen door de woorden " de artikelen 37 en 39. ".
Art.29. Dans l'article 63 de la même loi, modifié par le décret de la Communauté française du 4 mars 1991, sont apportées les modifications suivantes :
1° Aux 1er et 6e alinéas, les mots " puissance partenelle " sont remplacés par les mots " autorité parentale ";
2° Au 1er alinéa, les mots " des articles 37, 39 et 40 " sont remplacés par les mots " des articles 37 et 39. ".
1° Aux 1er et 6e alinéas, les mots " puissance partenelle " sont remplacés par les mots " autorité parentale ";
2° Au 1er alinéa, les mots " des articles 37, 39 et 40 " sont remplacés par les mots " des articles 37 et 39. ".
Art.30. In dezelfde wet wordt een artikel 63bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 63bis. § 1. De rechtsplegingsregels bedoeld in dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 45.2. en 46, zijn van toepassing op de bepalingen van gerechtelijke bescherming die door de bevoegde instanties zijn uitgevaardigd krachtens artikel 59bis, §§ 2bis en 4bis, van de Grondwet en artikel 5, § 1, II, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
§ 2. Niettemin, wanneer het verzoek de homologatie van de wijziging van een door de jeugdrechtbank genomen beslissing tot voorwerp heeft, is de volgende procedure van toepassing :
a) het verzoek wordt door de bevoegde administratieve overheid bij verzoekschrift gericht aan de griffie van de rechtbank die de beslissing heeft gegeven;
b) het wordt onmiddellijk samen met het rechtsplegingsdossier voor advies medegedeeld aan het openbaar ministerie;
c) de jeugdrechter neemt een beschikking binnen drie werkdagen te rekenen van de indiening van het verzoekschrift, op advies van het openbaar ministerie. Deze beschikking wordt genomen zonder oproeping van de partijen. Zij wordt ter kennis gebracht van de partijen en is niet vatbaar voor verzet. De weigering van de homologatie is vatbaar voor hoger beroep. "
" Art. 63bis. § 1. De rechtsplegingsregels bedoeld in dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 45.2. en 46, zijn van toepassing op de bepalingen van gerechtelijke bescherming die door de bevoegde instanties zijn uitgevaardigd krachtens artikel 59bis, §§ 2bis en 4bis, van de Grondwet en artikel 5, § 1, II, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
§ 2. Niettemin, wanneer het verzoek de homologatie van de wijziging van een door de jeugdrechtbank genomen beslissing tot voorwerp heeft, is de volgende procedure van toepassing :
a) het verzoek wordt door de bevoegde administratieve overheid bij verzoekschrift gericht aan de griffie van de rechtbank die de beslissing heeft gegeven;
b) het wordt onmiddellijk samen met het rechtsplegingsdossier voor advies medegedeeld aan het openbaar ministerie;
c) de jeugdrechter neemt een beschikking binnen drie werkdagen te rekenen van de indiening van het verzoekschrift, op advies van het openbaar ministerie. Deze beschikking wordt genomen zonder oproeping van de partijen. Zij wordt ter kennis gebracht van de partijen en is niet vatbaar voor verzet. De weigering van de homologatie is vatbaar voor hoger beroep. "
Art.30. Un article 63bis, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :
" Art. 63bis. § 1. Les règles de procédure visées au présent chapitre s'appliquent, à l'exception des articles 45.2. et 46, aux dispositions en matière de protection judiciaire prises par les instances compétentes en vertu de l'article 59bis, §§ 2bis et 4bis, de la Constitution et de l'article 5, § 1er, II, 6°, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles.
§ 2. Toutefois, lorsque la demande tend à voir homologuer la modification d'une décision prise par le tribunal de la jeunesse, la procédure est la suivante :
a) la demande est adressée par requête de l'autorité administrative compétente au greffe de la juridiction qui a rendu la décision;
b) elle est communiquée immédiatement avec le dossier de la procédure au ministère public, pour avis;
c) dans les trois jours ouvrables à compter du dépôt de la requête, le juge de la jeunesse rend une ordonnance sur avis du ministère public. Cette ordonnance est prise sans convocation des parties. Elle est notifiée aux parties et n'est pas susceptible d'opposition. Le refus d'homologation est susceptible d'appel. "
" Art. 63bis. § 1. Les règles de procédure visées au présent chapitre s'appliquent, à l'exception des articles 45.2. et 46, aux dispositions en matière de protection judiciaire prises par les instances compétentes en vertu de l'article 59bis, §§ 2bis et 4bis, de la Constitution et de l'article 5, § 1er, II, 6°, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles.
§ 2. Toutefois, lorsque la demande tend à voir homologuer la modification d'une décision prise par le tribunal de la jeunesse, la procédure est la suivante :
a) la demande est adressée par requête de l'autorité administrative compétente au greffe de la juridiction qui a rendu la décision;
b) elle est communiquée immédiatement avec le dossier de la procédure au ministère public, pour avis;
c) dans les trois jours ouvrables à compter du dépôt de la requête, le juge de la jeunesse rend une ordonnance sur avis du ministère public. Cette ordonnance est prise sans convocation des parties. Elle est notifiée aux parties et n'est pas susceptible d'opposition. Le refus d'homologation est susceptible d'appel. "
Art.31. In dezelfde wet wordt een artikel 63ter ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 63ter. In de rechtsplegingen bedoeld in artikel 63bis, wordt de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig gemaakt :
a) bij vordering van het openbaar ministerie, met het oog op het bevelen of toelaten van de maatregelen voorzien door deze organen :
- hetzij, in het raam van voorlopige maatregelen, alvorens over de grond van de zaak te beslissen,
- hetzij, in spoedeisende gevallen;
b) bij verzoekschrift door de belanghebbende partij neergelegd ter griffie van de jeugdrechtbank, met het oog op het beslechten van een geschil betreffende een maatregel genomen door de bevoegde instanties, bedoeld in artikel 37, § 2;
c) in de andere gevallen, door vrijwillige verschijning ingevolge een met redenen omklede waarschuwing van het openbaar ministerie of bij dagvaarding op verzoek van het openbaar ministerie, met het oog op een beslissing ten gronde, nadat de partijen hun middelen hebben voorgedragen.
In de gevallen bedoeld in b), worden de partijen opgeroepen door de griffier om te verschijnen op de door de rechter vastgestelde zitting. De oproeping vermeldt het voorwerp van het verzoek. De griffier zendt een afschrift van het verzoekschrift over aan het openbaar ministerie.
In de gevallen bedoeld in c), moeten de dagvaarding of de waarschuwing, op straffe van nietigheid, worden gericht aan de ouders, voogden of degenen die de jongere onder hun bewaring hebben en aan hem zelf indien hij minstens twaalf jaar oud is, alsook aan de personen aan wie, in voorkomend geval, een vorderingsrecht toegekend is. "
" Art. 63ter. In de rechtsplegingen bedoeld in artikel 63bis, wordt de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig gemaakt :
a) bij vordering van het openbaar ministerie, met het oog op het bevelen of toelaten van de maatregelen voorzien door deze organen :
- hetzij, in het raam van voorlopige maatregelen, alvorens over de grond van de zaak te beslissen,
- hetzij, in spoedeisende gevallen;
b) bij verzoekschrift door de belanghebbende partij neergelegd ter griffie van de jeugdrechtbank, met het oog op het beslechten van een geschil betreffende een maatregel genomen door de bevoegde instanties, bedoeld in artikel 37, § 2;
c) in de andere gevallen, door vrijwillige verschijning ingevolge een met redenen omklede waarschuwing van het openbaar ministerie of bij dagvaarding op verzoek van het openbaar ministerie, met het oog op een beslissing ten gronde, nadat de partijen hun middelen hebben voorgedragen.
In de gevallen bedoeld in b), worden de partijen opgeroepen door de griffier om te verschijnen op de door de rechter vastgestelde zitting. De oproeping vermeldt het voorwerp van het verzoek. De griffier zendt een afschrift van het verzoekschrift over aan het openbaar ministerie.
In de gevallen bedoeld in c), moeten de dagvaarding of de waarschuwing, op straffe van nietigheid, worden gericht aan de ouders, voogden of degenen die de jongere onder hun bewaring hebben en aan hem zelf indien hij minstens twaalf jaar oud is, alsook aan de personen aan wie, in voorkomend geval, een vorderingsrecht toegekend is. "
Art.31. Un article 63ter, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :
" Art. 63ter. Dans les procédures judiciaires visées à l'article 63bis, le tribunal de la jeunesse est saisi :
a) par la réquisition du ministère public en vue d'ordonner ou d'autoriser les mesures prévues par ces organes :
- soit dans le cadre de mesures provisoires avant de statuer au fond,
- soit dans les cas d'urgence;
b) par requête déposée au greffe du tribunal de la jeunesse par la partie intéressée, afin qu'il soit statué sur une contestation relative à une mesure décidée par les instances compétentes, visées à l'article 37, § 2;
c) dans les autres cas, par la comparution volontaire à la suite d'un avertissement motivé donné par le ministère public ou par citation, à la requête du ministère public en vue de statuer au fond, après avoir entendu les parties en leurs moyens.
Dans les cas visés au b), les parties sont convoquées par le greffier à comparaître à l'audience fixée par le juge. La convocation précise l'objet de la demande. Le greffier transmet copie de la requête au ministère public.
Dans les cas visés au c), la citation ou l'avertissement doivent, à peine de nullité, être adressés aux parents, tuteurs ou personnes qui ont la garde du jeune et à lui-même, s'il est âgé de douze ans au moins, ainsi que, le cas échéant, aux autres personnes investies d'un droit d'action. "
" Art. 63ter. Dans les procédures judiciaires visées à l'article 63bis, le tribunal de la jeunesse est saisi :
a) par la réquisition du ministère public en vue d'ordonner ou d'autoriser les mesures prévues par ces organes :
- soit dans le cadre de mesures provisoires avant de statuer au fond,
- soit dans les cas d'urgence;
b) par requête déposée au greffe du tribunal de la jeunesse par la partie intéressée, afin qu'il soit statué sur une contestation relative à une mesure décidée par les instances compétentes, visées à l'article 37, § 2;
c) dans les autres cas, par la comparution volontaire à la suite d'un avertissement motivé donné par le ministère public ou par citation, à la requête du ministère public en vue de statuer au fond, après avoir entendu les parties en leurs moyens.
Dans les cas visés au b), les parties sont convoquées par le greffier à comparaître à l'audience fixée par le juge. La convocation précise l'objet de la demande. Le greffier transmet copie de la requête au ministère public.
Dans les cas visés au c), la citation ou l'avertissement doivent, à peine de nullité, être adressés aux parents, tuteurs ou personnes qui ont la garde du jeune et à lui-même, s'il est âgé de douze ans au moins, ainsi que, le cas échéant, aux autres personnes investies d'un droit d'action. "
Art.32. In dezelfde wet wordt een artikel 63quater ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 63quater. De artikelen 52bis, 52ter en 52quater, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de maatregelen genomen ten gevolge van de vorderingen bedoeld in artikel 63ter, eerste lid, a). "
" Art. 63quater. De artikelen 52bis, 52ter en 52quater, zesde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de maatregelen genomen ten gevolge van de vorderingen bedoeld in artikel 63ter, eerste lid, a). "
Art.32. Un article 63quater, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :
" Art. 63quater. Les articles 52bis, 52ter et 52quater, alinéas 6 et 7, sont mutatis mutandis applicables à toutes les mesures prises suite aux réquisitions visées à l'article 63ter, alinéa 1er, a). "
" Art. 63quater. Les articles 52bis, 52ter et 52quater, alinéas 6 et 7, sont mutatis mutandis applicables à toutes les mesures prises suite aux réquisitions visées à l'article 63ter, alinéa 1er, a). "
Art.33. In dezelfde wet wordt een artikel 63quinquies ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 63quinquies. Indien in het kader van de rechtsplegingen bedoeld in artikel 63bis, de voorziene maatregelen van bepaalde duur zijn, moet de procedure voor verlenging van die maatregelen plaatsvinden overeenkomstig dezelfde vormvereisten als die welke vereist zijn voor de aanvankelijke beslissing. "
" Art. 63quinquies. Indien in het kader van de rechtsplegingen bedoeld in artikel 63bis, de voorziene maatregelen van bepaalde duur zijn, moet de procedure voor verlenging van die maatregelen plaatsvinden overeenkomstig dezelfde vormvereisten als die welke vereist zijn voor de aanvankelijke beslissing. "
Art.33. Un article 63quinquies, rédigé comme suit, est inséré dans la même loi :
" Art. 63quiquies. Si, dans le cadre des procédures judiciaires visées à l'article 63bis, les mesures prévues le sont pour une durée déterminée, la procédure en prolongation desdites mesures se fait suivant les mêmes formes que celles qui sont prescrites pour la décision initiale. "
" Art. 63quiquies. Si, dans le cadre des procédures judiciaires visées à l'article 63bis, les mesures prévues le sont pour une durée déterminée, la procédure en prolongation desdites mesures se fait suivant les mêmes formes que celles qui sont prescrites pour la décision initiale. "
Diverse bepalingen.
Dispositions diverses.
Art.34. De maatregel genomen met toepassing van artikel 39 van de wet van 8 april 1965, vóór het in werking treden van artikel 4 van deze wet, blijft gehandhaafd ten aanzien van de personen bedoeld in artikel 36, 4°, uiterlijk tot de dag waarop deze personen de leeftijd van achttien jaar bereiken.
Art.34. La mesure prise en application de l'article 39 de la loi du 8 avril 1965, avant l'entrée en vigueur de l'article 4 de la présente loi, est maintenue à l'égard des personnes visées à l'article 36, 4°, au plus tard jusqu'au jour où ces personnes auront atteint l'âge de dix-huit ans.
Art.35. In artikel 1280, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden " een afgevaardigde van de jeugdbescherming " vervangen door de woorden " de bevoegde sociale dienst ".
Art.35. Dans l'article 1280, alinéa 2, du Code judiciaire, les mots " d'un délégué à la protection de la jeunesse " sont remplacés par les mots " du service social compétent ".
Art.36. Artikel 162 van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten wordt aangevuld met een 45°, luidend als volgt :
" 45° : de akten, vonnissen en arresten betreffende betwistingen in verband met een maatregel van sociale bescherming. "
" 45° : de akten, vonnissen en arresten betreffende betwistingen in verband met een maatregel van sociale bescherming. "
Art.36. L'article 162 du Code des droits d'enregistrement, d'hypothèque et de greffe est complété par un 45°, rédigé comme suit :
" 45° : les actes, jugements et arrêts relatifs aux contestations concernant une mesure de protection sociale. "
" 45° : les actes, jugements et arrêts relatifs aux contestations concernant une mesure de protection sociale. "
Art. 37. Artikel 21, vierde lid, van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke wordt opgeheven.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Bussel, 2 februari 1994.
ALBERT
Van Koningswege :
Voor de Minister van Justitie, afwezig :
De Minister van KMO en Landbouw,
A. BOURGEOIS
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
M. WATHELET
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Bussel, 2 februari 1994.
ALBERT
Van Koningswege :
Voor de Minister van Justitie, afwezig :
De Minister van KMO en Landbouw,
A. BOURGEOIS
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
M. WATHELET
Art. 37. L'article 21, alinéa 4, de la loi du 26 juin 1990 relative à la protection de la jeunesse des malades mentaux est abrogé.
Promulguons la présente loi, ordonnons qu'elle soit revêtue du sceau de l'Etat et publiée par le Moniteur belge.
Donné à Bruxelles, le 2 février 1994.
ALBERT
Par le Roi :
Pour le Ministre de la Justice, absent :
Le Ministre des PME et de l'Agriculture,
A. BOURGEOIS
Scellé du sceau de l'Etat :
Le Ministre de la Justice,
M. WATHELET
Promulguons la présente loi, ordonnons qu'elle soit revêtue du sceau de l'Etat et publiée par le Moniteur belge.
Donné à Bruxelles, le 2 février 1994.
ALBERT
Par le Roi :
Pour le Ministre de la Justice, absent :
Le Ministre des PME et de l'Agriculture,
A. BOURGEOIS
Scellé du sceau de l'Etat :
Le Ministre de la Justice,
M. WATHELET