Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
14 JANUARI 1993. - Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van brood- en banketbakker in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen. (NOTA: Opschrift gewijzigd door het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering2024-03-07/22, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-04-2024) (NOTA : opgeheven voor het Vlaams Gewest bij BVR2017-07-14/07, art. 1,4°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2018)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-08-2017 en tekstbijwerking tot 29-03-2024)
Titre
14 JANVIER 1993. - Arrêté royal instaurant des conditions d'exercice de l'activité professionnelle de boulanger-pâtissier dans les petites et moyennes entreprises du commerce et de l'artisanat. (NOTE : Intitulé modifié par Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale2024-03-07/22, art. 9, 003; En vigueur : 01-04-2024) (NOTE : abrogé pour la Région flamande par AGF2017-07-14/07, art. 1,4°, 002; En vigueur : 01-01-2018)(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 09-08-2017 et mise à jour au 29-03-2024)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (11)
Texte (11)
Artikel 1. De beroepswerkzaamheid van brood- en banketbakker mag, als hoofd- of nevenberoep, slechts uitgeoefend worden in een kleine of middelgrote handels- of ambachtsonderneming mits aan de bij dit besluit vastgestelde eisen is voldaan.
Article 1. L'activité professionnelle de boulanger-pâtissier ne peut être exercée à titre principal ou accessoire dans une petite ou moyenne entreprise du commerce ou de l'artisanat que pour autant qu'il soit satisfait aux conditions fixées par le présent arrêté.
Art.1_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    De beroepswerkzaamheid van brood- en banketbakker mag, als hoofd- of nevenberoep, slechts uitgeoefend worden [1 ...]1 mits aan de bij dit besluit vastgestelde eisen is voldaan.
  
Art.1 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.    L'activité professionnelle de boulanger-pâtissier ne peut être exercée à titre principal ou accessoire [1 ...]1 que pour autant qu'il soit satisfait aux conditions fixées par le présent arrêté.
  
Art.2. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder " brood- en banketbakker " : iedere natuurlijke of rechtspersoon die gewoonlijk en zelfstandig voor rekening van derden ten minste één van de volgende werkzaamheden uitoefent :
  1° het bereiden van bakkerijprodukten of andere produkten zoals die door de wetgeving inzake levensmiddelen betreffende brood en andere bakkerijprodukten worden bepaald;
  2° het bereiden van produkten die gewoonlijk met de term banketbakkerijprodukten worden aangeduid, met name :
  - produkten op basis van soezenbeslag en bladerdeeg;
  - meringues;
  - diverse vetdegen, biscuit- en cakebeslagsoorten;
  - " petits fours ";
  - taarten, taartjes en gebak.
  § 2. Onder de toepassing van dit besluit vallen niet :
  1° restauranthouders en traiteurs- banketaannemers, wat de gerechten betreft die zij in het kader van hun eigen werkzaamheid bereiden;
  2° suikerbakkers en fabrikanten van chocoladeprodukten of jam, wat de bereiding van deze produkten betreft;
  3° ijsbereiders en pannekoekenbakkers voor de bereiding van ijs en pannekoeken;
  4° de " bake-off "-activiteit, dit wil zeggen de laatste bewerking voor de verkoop, die uitsluitend bestaat in het uitgesteld afbakken op de verkoopplaats van rauw diepgevroren, voorgebakken, of gedeeltelijk voorgebakken, elders gefabriceerde brood- en banketbakkerijprodukten door middel van materiaal dat eigen is aan dit type van uitbating.
Art.2. § 1. Pour l'application du présent arrêté, il y a lieu d'entendre par " boulanger-pâtissier " toute personne physique ou morale qui exerce, d'une manière habituelle et indépendante, et pour le compte de tiers, une au moins des activités suivantes :
  1° la fabrication de produits de la boulangerie ou autres produits tels que définis par la législation en matière de denrées alimentaires relative aux pains et autres produits de la boulangerie;
  2° la fabrication de produits à dénomination usuelle de pâtisserie, à savoir notamment les produits :
  - à base de pâté à choux ou de feuilletage;
  - les meringues;
  - les diverses pâtes grasses, les biscuits et les cakes;
  - les petits fours;
  - les tartes, tartelettes et gâteaux.
  § 2. Ne sont pas soumis à l'application du présent arrêté :
  1° les restaurateurs et traiteurs-organisateurs de banquets en ce qui concerne les mets qu'ils préparent dans le cadre de leur propre activité;
  2° les confiseurs et les fabricants de produits de chocolaterie ou de confiture en ce qui concerne la fabrication de ces produits;
  3° les glaciers et les crêpiers pour la fabrication des glaces et des crêpes;
  4° l'activité de " bake-off " c'est-à-dire la dernière opération avant la vente consistant uniquement en cuisson différée, sur le lieu de vente, au moyen de matériel propre à ce type d'exploitation, de produits de la boulangerie-pâtisserie crus congelés, précuits ou semi-précuits, fabriqués d'ailleurs.
Art.3. Onder de toepassing van dit besluit vallen niet de ondernemingen bedoeld in artikel 1 waarvan het aantal tewerkgestelde personeelsleden vijftig werknemers overschrijdt.
  Het in het eerste lid bepaalde blijft van kracht wanneer het aantal tijdelijk onder dit niveau zakt, mits het jaargemiddelde vijftig werknemers overschrijdt.
Art.3. Ne sont pas soumises à l'application du présent arrêté, les entreprises visées à l'article 1er dont le chiffre du personnel occupé dépasse cinquante travailleurs.
  La disposition de l'alinéa 1er reste d'application en cas de réduction momentanée au-dessous de ce niveau, pour autant que la moyenne annuelle excède cinquante personnes.
Art.4. Het getuigschrift, bedoeld in artikel 5 van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, mag aan een persoon die de beroepswerkzaamheid van broodbanketbakker wenst uit te oefenen, slechts worden uitgereikt mits onder de in datzelfde artikel bepaalde voorwaarden bewezen wordt dat al de hierna opgesomde kennis is verworven :
  1° de kennis van bedrijfsbeheer, bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 tot vaststelling van de uitvoeringsmaatregelen van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;
  2° de volgende beroepskennis :
  A. Warenkennis :
  Grondige kennis en beoordeling van de basisgrondstoffen (zoals bloem, gist, eieren, melk, vetstoffen, enz...), de hulpgrondstoffen (bijvoorbeeld : in brood en andere bakkerijprodukten toegestane bereidingsmiddelen en toevoegsels) en de belangrijkste afgewerkte en halfafgewerkte produkten (bijvoorbeeld biscuitpoeder, cakepoeder, fondant, marsepein en dergelijke). Het bepalen, de studie en de vergelijkingen van : de kwaliteit, de functie in de fabricage, het gemak van werken, de inkoop- en verwerkingsprijs, de opbrengst en de kostprijs van de te maken produkten, de opslagmethodes.
  B. Bedrijfsuitrusting :
  Doelmatige uitrusting en inrichting van de winkel, de werkplaats en de opslaglokalen. Verantwoorde keuze en aankoop van ovens, koelinstallaties, meubilair en gereedschap in verband met de gewenste produktiviteit van de onderneming. Bijhouden van een " materieelbestand ". Middelen om in die bedrijfsruimten de gewenste temperatuur en luchtvochtigheidsgraad te bekomen. Middelen om energie te besparen.
  C. Theorie en technieken :
  Basisrecepten en werkwijzen om de onderscheiden brood- en banketbakkerijprodukten te bereiden. Kennis van de verscheidene wijzen om een deeg te doen rijzen : alkoholische gisting, het rijzen door fysische middelen en het rijzen door scheikundige middelen.
  Studie en eventuele aanpassingen van de basisrecepten : om sommige ontbrekende grondstoffen te vervangen, voor kwaliteitsverbetering, om een gewenste produktiviteit en rendabiliteit te bereiken, om fouten op te sporen en bepaalde vergissingen tijdens de fabricage te corrigeren, om recepten en werkwijzen aan de hand van de afgewerkte produkten te beoordelen, om bevriezingsprocédés te kunnen toepassen. Toepassing en evolutie van de nieuwe technieken : beoordeling, volume en produktie. Belang van natuurlijke en van ambachtelijke produkten. Schetsen van garneermotieven en garneren van produkten. Bekwaamheid om het scheppen van nieuwigheden te bevorderen en het assortiment constant te vernieuwen.
  D. Specifieke beroepswetgeving :
  De wetgeving op : het aanduiden van de verkoopprijzen, het ijken van weeginstrumenten, het vervoer van brood- en banketbakkerswaren, de verzekering tegen speciale risico's, de grondstoffen, de installatie-eisen en de inrichting van de bedrijfslokalen, het gereedschap, de samenstelling, de fabricage en de verkoop van de verschillende brood- en banketbakkerswaren, van roomijs, van consumptie-ijs en van de chocoladewaren. De economische en fiscale wetgeving die eigen is aan het beroep. De sociale wetgeving die op brood- en banketbakkers van toepassing is.
  De voornaamste collectieve arbeidsovereenkomsten en andere beslissingen van de betrokken Paritaire Subcommissies. Classificatie van de werknemerscategorieën : kneder, ovenhouder, bankwerker, broodvervoerder, brooddrager, leerling, ongeschoold arbeider, onderhouds- en reinigingspersoneel.
  E. Bedrijfshygiëne en -veiligheid :
  Bijzonder hygiënische maatregelen voor de brood- en banketbakkerij : zindelijkheid op persoon en kleding, aangepaste verlichting en goede verluchting der lokalen, voorzorgen tegen de verschillende beroepsziekten, voorzorgen bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen parasieten, insekten en knaagdieren, wettelijke hygiënevoorschriften. Bijzondere veiligheidsmaatregelen voor de brood- en banketbakkerij : wettelijke voorschriften om arbeidsongevallen te voorkomen, veiligheidsmaatregelen bij het gebruik van machines.
Art.4. L'attestation prévue à l'article 5 de la loi du 15 décembre 1970 sur l'exercice des activités professionnelles dans les petites et moyennes entreprises du commerce et de l'artisanat ne peut être délivrée à une personne désireuse d'exercer l'activité professionnelle de boulanger-pâtissier, que pour autant qu'il soit prouvé, dans les conditions prévues au même article, que sont réunies toutes les connaissances énumérées ci-après :
  1° les connaissances de gestion prévues à l'article 8 de l'arrêté royal du 25 février 1971 fixant les mesures d'exécution de la loi du 15 décembre 1970 sur l'exercice des activités professionnelles dans les petites et moyennes entreprises du commerce et de l'artisanat;
  2° les connaissances professionnelles suivantes :
  A. Matières premières :
  Connaissance approfondie et appréciation des matières premières de base (par exemple : farine, levure, oeufs, lait, matières grasses, etc...) des matières premières de complément (par exepmple : les adjuvants et additifs autorisés dans le pain et autres produits de la boulangerie) et des principaux produits finis et semi-finis (par exemple : poudre à biscuits, poudre à cake, fondant, massepain, etc...). La définition, l'étude et les comparaisons portant sur : la qualité, la fonction dans la fabrication, la facilité du travail, le prix à l'achat et à l'emploi, le rendement et le prix de revient des produits à faire; les méthodes de stockage.
  B. Equipement professionnel :
  Equipement et aménagement rationnels des locaux de stockage, de travail et du magasin de détail. Justification du choix et de l'achat des fours et du matériel frigorifique, du mobilier et de l'outillage en fonction de la productivité souhaitée dans l'entreprise. Tenue d'une fichier " matériel ". Moyens d'obtenir dans ces locaux la température et le degré d'humidité de l'air souhaité. Moyens de réaliser des économies d'énergie.
  C. Théorie et techniques :
  Les recettes de base et les procédés de fabrication servant à la fabrication des différents produits de boulangerie-pâtisserie. Connaissance des différentes manières de développement d'une pâte : fermentation alcoolique, développement par moyens physiques et développement par moyens chimiques.
  Etude et modification éventuelles des recettes de base en vue : de compenser la carence de certaines matières, d'améliorer la qualité, d'atteindre une productivité et une rentabilité souhaitées, de dépister les défauts et corriger certaines erreurs cours de fabrication, d'apprécier les recettes et les méthodes de travail par rapport aux produits finis obtenus; de pouvoir employer les procédés de congélation. Application et évolution des techniques nouvelles : estimation, volume et production. Importance des produits naturels et des produits artisanaux. Croquis de motifs de décoration et la décoration des produits. Capacité de stimuler la création d'articles nouveaux et de veiller au constant renouvellement de l'assortiment.
  D. Législation professionnelle spécifique :
  La législation relative : à l'affichage des prix de vente, au poinconnage des instruments de pesage, au transport des produits de boulangerie et de pâtisserie, à l'assurance contre les risques spéciaux, aux matières premières, aux conditions d'installation et à l'aménagement des différents locaux professionnels, à l'outillage, à la composition, à la fabrication, à la vente des différents produits de boulangerie et de pâtisserie, de la crème glacée, des glaces de consommation et des produits de chocolaterie. La législation économique et fiscale spécifique à la profession. La législation sociale applicable à la boulangerie-pâtisserie.
  Les principales conventions collectives du travail et autres décisions des sous-commissions paritaires intéressées. Classification des catégories de travailleurs : pétrisseur, fournier, ouvrier de banc, chauffeur-livreur, chauffeur-vendeur, apprenti, manoeuvre, personnel d'entretien et de nettoyage.
  E. Hygiène et sécurité professionnelles :
  Mesures spéciales d'hygiène applicables à la boulangerie-pâtisserie : propreté de la personne et de l'habillement, éclairage approprié et bonne aération des locaux, précautions contre les diverses maladies professionnelles, précautions lors de l'emploi des moyens de destruction des parasites, insectes et rongeurs; dispositions légales en matière d'hygiène. Dispositions spéciales de sécurité applicables à la boulangerie-pâtisserie : prescriptions légales concernant la prévention des accidents de travail, mesures de sécurité relatives à l'utilisation des machines.
Art.4_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    Het getuigschrift, bedoeld in artikel 5 van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen, mag aan een persoon die de beroepswerkzaamheid van broodbanketbakker wenst uit te oefenen, slechts worden uitgereikt mits onder de in datzelfde artikel bepaalde voorwaarden bewezen wordt dat al de hierna opgesomde kennis is verworven :
  1° [1 ...]1
  2° de volgende beroepskennis :
  A. Warenkennis :
  Grondige kennis en beoordeling van de basisgrondstoffen (zoals bloem, gist, eieren, melk, vetstoffen, enz...), de hulpgrondstoffen (bijvoorbeeld : in brood en andere bakkerijprodukten toegestane bereidingsmiddelen en toevoegsels) en de belangrijkste afgewerkte en halfafgewerkte produkten (bijvoorbeeld biscuitpoeder, cakepoeder, fondant, marsepein en dergelijke). Het bepalen, de studie en de vergelijkingen van : de kwaliteit, de functie in de fabricage, het gemak van werken, de inkoop- en verwerkingsprijs, de opbrengst en de kostprijs van de te maken produkten, de opslagmethodes.
  B. Bedrijfsuitrusting :
  Doelmatige uitrusting en inrichting van de winkel, de werkplaats en de opslaglokalen. Verantwoorde keuze en aankoop van ovens, koelinstallaties, meubilair en gereedschap in verband met de gewenste produktiviteit van de onderneming. Bijhouden van een " materieelbestand ". Middelen om in die bedrijfsruimten de gewenste temperatuur en luchtvochtigheidsgraad te bekomen. Middelen om energie te besparen.
  C. Theorie en technieken :
  Basisrecepten en werkwijzen om de onderscheiden brood- en banketbakkerijprodukten te bereiden. Kennis van de verscheidene wijzen om een deeg te doen rijzen : alkoholische gisting, het rijzen door fysische middelen en het rijzen door scheikundige middelen.
  Studie en eventuele aanpassingen van de basisrecepten : om sommige ontbrekende grondstoffen te vervangen, voor kwaliteitsverbetering, om een gewenste produktiviteit en rendabiliteit te bereiken, om fouten op te sporen en bepaalde vergissingen tijdens de fabricage te corrigeren, om recepten en werkwijzen aan de hand van de afgewerkte produkten te beoordelen, om bevriezingsprocédés te kunnen toepassen. Toepassing en evolutie van de nieuwe technieken : beoordeling, volume en produktie. Belang van natuurlijke en van ambachtelijke produkten. Schetsen van garneermotieven en garneren van produkten. Bekwaamheid om het scheppen van nieuwigheden te bevorderen en het assortiment constant te vernieuwen.
  D. Specifieke beroepswetgeving :
  De wetgeving op : het aanduiden van de verkoopprijzen, het ijken van weeginstrumenten, het vervoer van brood- en banketbakkerswaren, de verzekering tegen speciale risico's, de grondstoffen, de installatie-eisen en de inrichting van de bedrijfslokalen, het gereedschap, de samenstelling, de fabricage en de verkoop van de verschillende brood- en banketbakkerswaren, van roomijs, van consumptie-ijs en van de chocoladewaren. De economische en fiscale wetgeving die eigen is aan het beroep. De sociale wetgeving die op brood- en banketbakkers van toepassing is.
  De voornaamste collectieve arbeidsovereenkomsten en andere beslissingen van de betrokken Paritaire Subcommissies. Classificatie van de werknemerscategorieën : kneder, ovenhouder, bankwerker, broodvervoerder, brooddrager, leerling, ongeschoold arbeider, onderhouds- en reinigingspersoneel.
  E. Bedrijfshygiëne en -veiligheid :
  Bijzonder hygiënische maatregelen voor de brood- en banketbakkerij : zindelijkheid op persoon en kleding, aangepaste verlichting en goede verluchting der lokalen, voorzorgen tegen de verschillende beroepsziekten, voorzorgen bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen parasieten, insekten en knaagdieren, wettelijke hygiënevoorschriften. Bijzondere veiligheidsmaatregelen voor de brood- en banketbakkerij : wettelijke voorschriften om arbeidsongevallen te voorkomen, veiligheidsmaatregelen bij het gebruik van machines.
  
Art.4 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   L'attestation prévue à l'article 5 de la loi du 15 décembre 1970 sur l'exercice des activités professionnelles dans les petites et moyennes entreprises du commerce et de l'artisanat ne peut être délivrée à une personne désireuse d'exercer l'activité professionnelle de boulanger-pâtissier, que pour autant qu'il soit prouvé, dans les conditions prévues au même article, que sont réunies toutes les connaissances énumérées ci-après :
  1° [1 ...]1
  2° les connaissances professionnelles suivantes :
  A. Matières premières :
  Connaissance approfondie et appréciation des matières premières de base (par exemple : farine, levure, oeufs, lait, matières grasses, etc...) des matières premières de complément (par exepmple : les adjuvants et additifs autorisés dans le pain et autres produits de la boulangerie) et des principaux produits finis et semi-finis (par exemple : poudre à biscuits, poudre à cake, fondant, massepain, etc...). La définition, l'étude et les comparaisons portant sur : la qualité, la fonction dans la fabrication, la facilité du travail, le prix à l'achat et à l'emploi, le rendement et le prix de revient des produits à faire; les méthodes de stockage.
  B. Equipement professionnel :
  Equipement et aménagement rationnels des locaux de stockage, de travail et du magasin de détail. Justification du choix et de l'achat des fours et du matériel frigorifique, du mobilier et de l'outillage en fonction de la productivité souhaitée dans l'entreprise. Tenue d'une fichier " matériel ". Moyens d'obtenir dans ces locaux la température et le degré d'humidité de l'air souhaité. Moyens de réaliser des économies d'énergie.
  C. Théorie et techniques :
  Les recettes de base et les procédés de fabrication servant à la fabrication des différents produits de boulangerie-pâtisserie. Connaissance des différentes manières de développement d'une pâte : fermentation alcoolique, développement par moyens physiques et développement par moyens chimiques.
  Etude et modification éventuelles des recettes de base en vue : de compenser la carence de certaines matières, d'améliorer la qualité, d'atteindre une productivité et une rentabilité souhaitées, de dépister les défauts et corriger certaines erreurs cours de fabrication, d'apprécier les recettes et les méthodes de travail par rapport aux produits finis obtenus; de pouvoir employer les procédés de congélation. Application et évolution des techniques nouvelles : estimation, volume et production. Importance des produits naturels et des produits artisanaux. Croquis de motifs de décoration et la décoration des produits. Capacité de stimuler la création d'articles nouveaux et de veiller au constant renouvellement de l'assortiment.
  D. Législation professionnelle spécifique :
  La législation relative : à l'affichage des prix de vente, au poinconnage des instruments de pesage, au transport des produits de boulangerie et de pâtisserie, à l'assurance contre les risques spéciaux, aux matières premières, aux conditions d'installation et à l'aménagement des différents locaux professionnels, à l'outillage, à la composition, à la fabrication, à la vente des différents produits de boulangerie et de pâtisserie, de la crème glacée, des glaces de consommation et des produits de chocolaterie. La législation économique et fiscale spécifique à la profession. La législation sociale applicable à la boulangerie-pâtisserie.
  Les principales conventions collectives du travail et autres décisions des sous-commissions paritaires intéressées. Classification des catégories de travailleurs : pétrisseur, fournier, ouvrier de banc, chauffeur-livreur, chauffeur-vendeur, apprenti, manoeuvre, personnel d'entretien et de nettoyage.
  E. Hygiène et sécurité professionnelles :
  Mesures spéciales d'hygiène applicables à la boulangerie-pâtisserie : propreté de la personne et de l'habillement, éclairage approprié et bonne aération des locaux, précautions contre les diverses maladies professionnelles, précautions lors de l'emploi des moyens de destruction des parasites, insectes et rongeurs; dispositions légales en matière d'hygiène. Dispositions spéciales de sécurité applicables à la boulangerie-pâtisserie : prescriptions légales concernant la prévention des accidents de travail, mesures de sécurité relatives à l'utilisation des machines.
  
Art.5. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1, van de voornoemde wet van 15 december 1970 moeten de dragers van één van de titels die opgesomd worden in artikel 6, a, van dezelfde wet of in artikel 32 van het voornoemde koninklijk besluit van 25 februari 1971 worden geacht hun kennis van bedrijfsbeheer te hebben bewezen.
  § 2. Onverminderd dezelfde bepalingen moeten worden geacht hun beroepskennis te hebben bewezen de houders van één van de volgende akten :
  1° een diploma, een getuigschrift of eindgetuigschrift, van een technische school of leergang, een beroepsschool of -leergang van het lager secundair niveau, uitgereikt door een op " brood- en banketbakkerij " afgestemde afdeling;
  2° een getuigschrift van leertijd dat overeenstemt met het beroep van brood- en banketbakker, en dat afgegeven is volgens het bepaalde in de regelingen betreffende de voortdurende vorming in de Middenstand;
  3° een getuigschrift waaruit blijkt dat een examen over de in artikel 4, 2°, van dit besluit opgesomde beroepskennis met goed gevolg werd afgelegd voor een centrale examencommissie waarvan de leden door de Minister van Middenstand benoemd zijn;
  4° een getuigschrift dat gelijkwaardig is aan de onder 1° vermelde akten en uitgereikt is door een examencommissie van het Rijk of van een Gemeenschap.
  Dez akten kunnen echter slechts in aanmerking komen mits de houder ervan een praktische leertijd van twee jaren heeft doorlopen in een afdeling van een technische of beroepsschool of van een technische of beroepsleergang die op de brood- en banketbakkerij afgestemd is; het leerjaar wordt slechts in aanmerking genomen als het ten minste 200 uren effectieve praktijk omvat.
  De praktische leertijd kan ook worden doorlopen bij één of meer werkgevers die de beroepswerkzaamheid van brood- en banketbakker uitoefent, of in een onderneming of in een openbare dienst die de werkzaamheid uitoefent om in eigen behoeften te voorzien.
  Het bewijs van het doorlopen van een praktische leertijd wordt geleverd door een getuigschrift dat uitgereikt is door de afdeling van de technische of beroepsschool of van de technische of beroepsleergang of door het hoofd van de onderneming of de openbare dienst waar de praktische leertijd doorlopen is.
  Bij ontstentenis van één getuigschrift van de doorlopen praktische leertijd, kan deze met alle andere wettelijke bewijsmiddelen worden aangetoond.
  In geen enkel geval kan de praktische leertijd opgelegd worden aan personen die ouder zijn dan dertig jaar op de dag van de beslissing van het bureau van de Kamer voor Ambachten en Neringen of van de Vestigingsraad.
  § 3. Moeten ook worden geacht de kennis van bedrijfsbeheer te bewijzen, zij die bewijzen een handels- of ambachtelijke praktijk te hebben uitgeoefend volgens de modaliteiten en voorwaarden, bepaald in artikel 6, b of c, van de voornoemde wet van 15 december 1970 en de artikelen 34, 35 of 36, van voornoemd koninklijk besluit van 25 februari 1971.
  § 4. Worden ook geacht de beroepskennis te bewijzen, zij die bewijzen gedurende minstens vijf jaar :
  1° hetzij als ondernemingshoofd de beroepswerkzaamheid bedoeld in artikel 2, § 1, van dit besluit te hebben uitgeoefend of zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn gebonden, het dagelijks beheer te hebben waargenomen van een onderneming of inrichting waar de gereglementeerde werkzaamheid uitgeoefend werd;
  2° hetzij aan de uitoefening van deze gereglementereerde werkzaamheid te hebben deelgenomen als bediende in een leidende funktie, als helper van een ondernemingshoofd of als arbeider die gedurende ten minste twee jaar behoorde tot de categorie van kneders-ovenhouders of bankwerkers in de bakkerij of geschoolde arbeiders in de banketbakkerij, zoals die voor het bepalen van de lonen vastgesteld is in de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Comité van de Voedingsnijverheid voor de industriële en ambachtelijke bakkerijen en de ambachtelijke banketbakkerijen;
  3° hetzij in een leidende functie van technische aard te hebben deelgenomen aan de gereglementeerde werkzaamheid in één van beide in artikel 2, § 1, van dit besluit bepaalde vormen mits deze werkzaamheid in een onderneming of openbare dienst uitgeoefend wordt om in eigen behoeften te voorzien.
  Om in aanmerking te komen, moet de werkzaamheid uitgeoefend zijn in de loop van de tien jaren die de aanvraag om getuigschrift voorafgaan.
  Indien de werkzaamheid ononderbroken is uitgeoefend, mag ze een aanvang hebben genomen vóór die tien jaren, op voorwaarde dat ze een einde neemt in de loop van die periode.
  De ondernemingshoofden kunnen op de toepassing van deze bepaling slechts aanspraak maken mits zij tijdens de hele duur van de in het eerste lid bedoelde periode in het handelsregister of het ambachtsregister waren ingeschreven.
  Wanneer zij, overeenkomstig de bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten betreffende het handelsregister of overeenkomstig de wet van 18 maart 1965 in het ambachtsregister zijn ingeschreven, moeten in de inschrijving de rubrieken vermeld worden die met de vereiste werkzaamheid of werkzaamheden overeenstemmen.
  Een werkzaamheid mag in geen geval in aanmerking genomen worden wanneer ze is uitgeoefend door een persoon onder de achttien jaar.
  Tot bewijs van deze werkzaamheid strekken de stukken die bedoeld worden in de artikelen 34, § 2, 35, § 2 of 36, § 2, van het koninklijk besluit van 25 februari 1971, mits ze nauwkeurig de aard van de bewuste werkzaamheid en, in de onder 2° en 3° hierboven bedoelde gevallen, de vereiste functies of categorieën aangeven.
  Wordt die nauwkeurige aanduiding niet gegeven, dan kan het aanvullend bewijs van de overeenstemming van de werkzaamheid en, in voorkomend geval, van de vereiste functie of categorie geleverd worden door enig ander bewijsmiddel.
  Betreft het getuigenissen en attesten, dan komen slechts in aanmerking die welke uitgaan, hetzij van een openbare instelling of een instelling van openbaar nut die het bevestigde feit op een voor de aanvraag gelegen tijdstip en bij de uitvoering van haar eigen taak heeft vastgesteld, hetzij van een werkgever van de aanvrager.
Art.5. § 1. Sans préjudice des dispositions prévues à l'article 8, § 1er, de la loi du 15 décembre 1970 précitée, doivent être considérés comme apportant la preuve des connaissances de gestion, les porteurs d'un des titres énumérés à l'article 6, a, de la même loi ou à l'article 32 de l'arrêté royal du 25 février 1971, précité.
  § 2. Sans préjudice des mêmes dispositions, doivent être considérés comme apportant la preuve des connaissances professionnelles, les porteurs d'un des titres suivants :
  1° un diplôme, un brevet ou un certificat de fin d'études d'une école ou d'un cours technique, d'une école ou d'un cours professionnel, du niveau secondaire inférieur delivré dans un section se rapportant à la " boulangerie " - " pâtisserie ";
  2° un certificat d'apprentissage correspondant à la profession de boulanger-pâtissier et délivré conformément à la législation relative à la formation permanente dans les Classes moyennes;
  3° un certificat attestant la réussite d'une épreuve portant sur les connaisances professionnelles énumérées à l'article 4, 2°, du présent arrêté, devant un jury centrale dont les membres sont nommés par le Ministre des Classes moyennes;
  4° un certificat équivalent à l'un des titres mentionnés au 1°, délivré par un jury d'Etat ou de Communauté.
  Ces titres ne seront toutefois pris en considération que pour autant que leur porteur ait effectué un apprentissage pratique de deux ans dans une section d'une école technique ou professionnelle ou d'un cours technique ou professionnel se rapportant à la boulangerie-pâtisserie; l'année d'apprentissage ne sera prise en considération que si elle comporte un minimum de 200 heures de pratique effective.
  L'apprentissage pratique pourra également être accompli auprès d'un ou plusieurs patrons exerçant l'activité professionnelle de boulanger-pâtissier ou dans une entreprise ou dans un service public qui exerce l'activité considérée pour ses besoin propres.
  La preuve de l'accomplissement de l'apprentissage pratique sera fournie par un certificat délivré par la section d'école technique ou professionnelle, par la section du cours technique ou professionnel, ou par le chef de l'entreprise ou du service public où l'apprentissage pratique a été accompli.
  A défaut d'un certificat attestant l'accomplissement de l'apprentissage pratique, la preuve pourra en être administrée par tous autres modes légaux de preuve.
  En aucun cas l'apprentissage pratique ne pourra être imposé aux personnes âgées de plus de trente ans au jour de la décision du bureau de la Chambre des Métiers et Négoces ou du Conseil d'Etablissement.
  § 3. Sont aussi considérés comme apportant la preuve des connaissances de gestion, ceux qui prouvent une pratique commerciale ou artisanale exercée selon les modalités et dans les conditions fixées à l'article 6, b ou c, de la loi du 15 décembre 1970 précitée et aux articles 34, 35 ou 36 de l'arrêté royal du 25 février 1971 précité.
  § 4. Sont aussi considérés comme apportant la preuve des connaissances professionnelles, ceux qui prouvent avoir, pendant cinq ans au moins :
  1° soit pratiqué l'activité professionnelle visée à l'article 2, § 1er, du présent arrêté, en qualité de chef d'entreprise ou assuré, sans être engagé dans les liens d'un contrat de louage de travail, la gestion journalière d'une entreprise ou d'un établissement où s'exercait cette activité;
  2° soit participé à l'exercice de l'activité réglementée, en qualité d'employé dans une fonction dirigeante, d'aidant d'un chef d'entreprise ou d'ouvrier ayant appartenu pendant deux ans au moins à la catégorie de pétrisseur-fournier ou d'ouvrier de banc en boulangerie, ou d'ouvrier qualifié en pâtisserie, telle qu'elle est fixée, pour déterminer les salaires, dans les conventions collectives de travail conclues au sein de la Commission paritaire de l'industrie alimentaire pour les boulangeries industrielles et artisanales et pour les pâtisseries artisanales;
  3° soit participé à l'activité réglementée sous l'une des deux formes prévues à l'article 2, § 1er, dans des fonctions dirigeantes à caractère technique, lorsque celle-ci est exercée dans une entreprise ou un service public qui la pratique pour ses besoins propres.
  Pour pouvoir être prise en considération, l'activité doit avoir été exercée au cours des dix années précédant la demande d'attestation.
  Si l'activité a été exercée de manière continue, elle peut avoir débuté avant les dix années, pourvu qu'elle se termine au cours de cette période.
  Les chefs d'entreprise ne peuvent prétendre à l'application de cette disposition que pour autant qu'ils aient été immatriculés au registre du commerce ou au registre de l'artisanat durant toute la période prévue à l'alinéa 1er.
  Lorsqu'ils ont été immatriculés conformément aux lois relatives au registre du commerce coordonnées par l'arrêté royal du 20 juillet 1964 ou conformément à la loi du 18 mars 1965 sur le registre de l'artisanat, l'immatriculation doit mentionner les rubriques correspondant à l'activité ou aux activités requises.
  Une activité ne peut, en aucun cas, être prise en considération lorsqu'elle a été exercée avant l'âge de dix-huit ans.
  La preuve de l'activité sera faite au moyen des documents prévus aux articles 34, § 2, 35, § 2, ou 36, § 2, de l'arrêté royal du 25 février 1971, pour autant que ceux-ci précisent la nature de l'activité en question et, dans les cas prévus aux 2° et 3° ci-dessus, les fonctions ou les catégories requises.
  A défaut de cette précision, la preuve complémentaire de la conformité de l'activité et, le cas échéant, de la fonction ou de la catégorie requise, pourra être apportée par tout autre mode de preuve.
  Toutefois, s'il s'agit de témoignages et d'attestations, seront seuls pris en considération ceux qui émanent, soit d'un organisme public ou d'un organisme d'intérêt public ayant constaté, dans l'exercice de sa mission propre, le fait attesté antérieurement à la demande, soit d'un employeur du demandeur.
Art.5_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 § 1. De beroepsbekwaamheid van brood- en banketbakker wordt bewezen met:
   1° een akte met betrekking tot de activiteiten bedoeld in artikel 2, uitgereikt door:
   a) het voltijds secundair onderwijs;
   b) het onderwijs voor sociale promotie, waarvan het niveau minstens gelijkwaardig is met het secundair onderwijs;
   c) het volwassenenonderwijs, waarvan het niveau minstens gelijkwaardig is met het secundair onderwijs;
   d) het deeltijds beroepsonderwijs;
   e) de vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, met name de leertijd, de opleiding tot ondernemingshoofd en het ondernemerschapstraject;
   f) het hoger onderwijs;
   2° of een verklaring van verrichte werkzaamheden en opleiding met betrekking tot de activiteiten bedoeld in artikel 2, uitgereikt door een andere Lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, in overeenstemming met de artikelen 16 tot 19 van de richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties;
   3° of het getuigschrift over de beroepsbekwaamheid van brood- en banketbakker van de centrale examencommissie van een gewest;
   4° of enig andere akte waarvan de Minister bevoegd voor Economie, na onderzoek van de leerinhoud, vaststelt dat de bevestigde opleiding overeenstemt met het programma van beroepsbekwaamheden bedoeld in artikel 4;
   5° met een daadwerkelijk gepresteerde praktijkervaring in de betrokken activiteit in volgende hoedanigheden of combinaties:
   a) arbeider die gedurende ten minste twee jaar behoorde tot de categorie van tweede arbeider of geschoolde arbeider in de banketbakkerij in de zin van de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst, bediende in een leidende of technische functie of zelfstandige helper in de zin van de regelingen inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen;
   b) zelfstandig ondernemingshoofd;
   c) bedrijfsleider zonder arbeidsovereenkomst.
   § 2. De praktijkervaring duurt drie jaar, indien ze als hoofdberoep of voltijds werd verworven. Indien ze als bijberoep of deeltijds werd verworven, duurt ze een gelijkwaardige periode of vijf jaar.
   Een praktijkervaring wordt in de volgende gevallen niet in aanmerking genomen:
   1° wanneer ze in strijd met titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap werd verkregen;
   2° wanneer ze werd verkregen voor de achttiende verjaardag;
   3° wanneer ze buiten de periode van 15 jaar valt, die de aanvraag om inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen, voorafgaat.
   § 3. Een loontrekkende praktijkervaring wordt bewezen met volgende documenten of registraties:
   1° elk document of registratie, gedaan in het kader van de regelingen inzake de sociale zekerheid, en uitgereikt of meegedeeld door een openbare dienst, of een instelling die werd belast met een openbare dienst, waarmee worden bevestigd:
   a) de identiteit van de werkgever en van de werknemer;
   b) de begin- en de einddatum van de praktijkervaring;
   c) eventueel de aard van de praktijkervaring;
   d) het arbeidsstelsel.
   2° alsook, wanneer het in 1° bedoelde document of de registratie onvoldoende gegevens bevat over de aard van de activiteit, een getuigschrift van de werkgever dat nauwkeurig de uitgevoerde taken, uitgevoerd in de in 1°, b), bedoelde periode, en de bevoegdheden, vermeldt.
   Een praktijkervaring van zelfstandig ondernemingshoofd wordt bewezen met volgende documenten of registraties :
   1° de inschrijving als onderneming in de Kruispuntbank van Ondernemingen;
   2° alsook een bewijs van aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen dat de begin- en einddatum van de activiteit en de uitoefening in hoofd- of bijberoep bevestigt.
   Een praktijkervaring van bedrijfsleider zonder arbeidsovereenkomst, wordt bewezen met volgende documenten of registraties:
   1° de benoeming, zoals bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad ;
   2° alsook een bewijs van aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen dat de begin- en einddatum van de activiteit en de uitoefening in hoofd- of bijberoep bevestigt.
   Een praktijkervaring van zelfstandig helper wordt bewezen met volgende documenten of registraties:
   1° een getuigschrift van het zelfstandig ondernemingshoofd, dat nauwkeurig de uitgevoerde taken, de bevoegdheden en de begin- en einddatum ervan bevestigt;
   2° alsook een bewijs van aansluiting bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen dat de begin- en de einddatum van de activiteit en de uitoefening in hoofd- of bijberoep bevestigt.]1

  
Art.5 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE. [1 § 1er. La compétence professionnelle de boulanger-pâtissier est prouvée par :
   1° un titre relatif aux activités visées à l'article 2, délivré par :
   a) l'enseignement secondaire de plein exercice ;
   b) l'enseignement de promotion sociale, dont le niveau est au moins équivalent à l'enseignement secondaire ;
   c) l'enseignement pour adultes, dont le niveau est au moins équivalent à l'enseignement secondaire ;
   d) l'enseignement en alternance ;
   e) la formation des Classes moyennes et des petites et moyennes entreprises, notamment l'apprentissage, la formation de chef d'entreprise et le parcours d'entrepreneuriat ;
   f) l'enseignement supérieur ;
   2° ou une attestation d'exercice d'activités et de formation reçue relative aux activités visées à l'article 2, délivrée par un autre Etat Membre de l'Union européenne ou de l'Espace économique européen, conformément aux articles 16 à 19 de la directive 2005/36/CE du Parlement européen et du Conseil du 7 septembre 2005 relative à la reconnaissance des qualifications professionnelles ;
   3° ou l'attestation relative à la compétence professionnelle de boulanger-pâtissier du jury central d'une région ;
   4° ou par tout autre titre, après vérification, par le Ministre qui a l'Economie dans ses attributions, de la conformité du programme d'études avec le programme des capacités professionnelles visé à l'article 4 ;
   5° une pratique professionnelle effectivement prestée dans l'activité concernée, dans les qualités suivantes ou la combinaison de celles-ci :
   a) ouvrier ayant appartenu pendant deux ans au moins à la catégorie de deuxième ouvrier ou d'ouvrier qualifié en pâtisserie au sens de la convention collective de travail applicable, employé ayant une fonction dirigeante ou à caractère technique, ou aidant indépendant au sens de la réglementation relative au statut social des travailleurs indépendants ;
   b) chef d'entreprise indépendant ;
   c) dirigeant d'entreprise sans contrat de travail.
   § 2. La durée de la pratique professionnelle est de trois ans, si elle a été acquise à titre principal ou à temps plein. Si elle a été acquise à titre complémentaire ou à temps partiel, elle est d'une durée équivalente ou de cinq ans.
   Une pratique professionnelle ne peut être prise en considération dans les circonstances suivantes :
   1° lorsqu'elle a été acquise en violation du titre II de la loi-programme du 10 février 1998 pour la promotion de l'entreprise indépendante ;
   2° lorsqu'elle a été acquise avant le dix-huitième anniversaire ;
   3° lorsqu'elle ne se situe pas endéans les 15 années précédant la demande d'inscription dans la Banque-Carrefour des Entreprises.
   § 3. Une pratique professionnelle salariée est prouvée par les documents ou enregistrements suivants :
   1° tout document ou enregistrement établi suivant la réglementation relative à la sécurité sociale, et délivré ou communiqué par un service public, ou un établissement chargé d'un service public, confirmant :
   a) l'identité de l'employeur et du travailleur salarié;
   b) les dates de début et de fin de la pratique professionnelle;
   c) éventuellement la nature de la pratique professionnelle;
   d) le régime de travail.
   2° ainsi qu'une attestation patronale qui mentionne d'une manière précise les tâches effectuées durant la période mentionnée sous 1°, b), et les compétences, si le document ou enregistrement visé en 1°, ne contient pas suffisamment d'informations concernant la nature de l'activité.
   Une pratique professionnelle de chef d'entreprise indépendant est prouvée par les documents ou enregistrements suivants :
   1° l'inscription en tant qu'entreprise dans la Banque-Carrefour des Entreprises ;
   2° et une preuve d'affiliation auprès d'une caisse d'assurances sociales pour travailleurs indépendants, confirmant les dates de début et de fin de l'activité et l'exercice de celle-ci à titre principal ou à titre accessoire.
   Une pratique professionnelle de dirigeant d'entreprise sans un contrat de travail, est prouvée par les documents ou enregistrements suivants :
   1° la nomination, telle qu'elle est publiée dans les annexes au Moniteur belge ;
   2° et une preuve d'affiliation auprès d'une caisse d'assurances sociales pour travailleurs indépendants, confirmant les dates de début et de fin de l'activité et l'exercice de celle-ci à titre principal ou à titre accessoire.
   Une pratique professionnelle d'aidant indépendant est prouvée par les documents ou enregistrements suivants :
   1° une attestation du chef d'entreprise indépendant qui confirme d'une manière précise les tâches effectuées, les compétences, et les dates de début et de fin de l'activité ;
   2° et une preuve d'affiliation auprès d'une caisse d'assurances sociales pour travailleurs indépendants, confirmant les dates de début et de fin de l'activité et l'exercice de celle-ci à titre principal ou à titre accessoire.]1

  
Art.6. Vrijgesteld van ieder getuigschrift zijn :
  1° de natuurlijke of rechtspersoon die bij de bekendmaking van dit besluit waren ingeschreven overeenkomstig de bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 gecoördineerde wetten op het handelsregister.
  In de inschrijving moet als handelsbedrijvigheid de rubriek " bakkerij " of " banketbakkerij " of " fabricage van peperkoek " of " fabricage van biscuits " vermeld zijn, die is opgenomen in § 3, van de bijlage van het koninklijk besluit van 31 augustus 1964 tot vaststelling van de lijst van de in het handelsregister te vermelden handelsbedrijvigheden, gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 augustus 1981;
  2° de natuurlijke personen die bij de bekendmaking van dit besluit in het ambachtsregister waren ingeschreven, zulks overeenkomstig de wet van 18 maart 1965 betreffende het ambachtsregister.
  De inschrijving dient als ambachtsbedrijvigheid de rubriek " loonbakkerij " te vermelden, die is opgenomen in § 3 van de bijlage van het koninklijk besluit van 25 augustus 1965 tot vaststelling van de lijst van de in het ambachtsregister te vermelden ambachtsbedrijvigheden.
Art.6. Sont dispensées de toute attestation :
  1° les personnes physiques ou morales qui, lors de la publication du présent arrêté, étaient immatriculées conformément aux lois relatives au registre du commerce coordonnées par l'arrêté royal du 20 juillet 1964.
  L'immatriculation doit mentionner comme activité commerciale la rubrique " boulangerie " ou " pâtisserie " ou " fabrication de pain d'épices " ou " fabrication de biscuits " figurant au § 3 de l'annexe à l'arrêté royal du 31 août 1964, modifié par l'arrêté royal du 20 août 1981, fixant la nomenclature des activités commerciales à mentionner au registre du commerce;
  2° les personnes physiques qui, lors de la publication du présent arrêté, étaient immatriculées au registre de l'artisanat conformément à la loi du 18 mars 1965 sur le registre de l'artisanat.
  L'immatriculation doit mentionner comme activité artisanale la rubrique " boulangerie à façon " figurant au § 3 de l'annexe à l'arrêté royal du 25 août 1965 fixant la nomenclature des activités artisanales à, mentionner au registre de l'artisanat conformément à la loi du 18 mars 1965 sur le registre de l'artisanat.
Art.7. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art.7. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.
Art. 8. Onze Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen en Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 8. Notre Ministre des Petites et Moyennes Entreprises et de l'Agriculture est chargé de l'exécution du présent arrêté.