Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° (koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;) <KB 1992-12-21/31, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
2° voltijdse arbeidsregeling : de voltijdse arbeidsregeling bepaald in het arbeidsreglement dat in de onderneming van toepassing is of in elk ander document dat hiertoe wordt bijgehouden, wanneer de werkgever geen arbeidsreglement moet opmaken;
3° (de directeur : de directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of de ambtenaren die door de administrateur-generaal van de Rijksdienst zijn aangeduid;) <KB 1992-12-21/31, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
4° in dienst zijn van dezelfde onderneming : verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst met dezelfde juridische entiteit en werkelijke arbeidsprestaties verrichten. Voor de toepassing van dit besluit worden echter de periodes van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst bepaald in hoofdstuk III van titel I van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en in artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met periodes van effectieve arbeidsprestaties gelijkgesteld.
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
2 JANUARI 1991. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-05-1991 en tekstbijwerking tot 13-06-2024)
Titre
2 JANVIER 1991. - Arrêté royal relatif à l'octroi d'allocations d'interruption. (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 04-05-1991 et mise à jour au 13-06-2024)
Informations sur le document
Numac: 1991013073
Datum: 1991-01-02
Info du document
Numac: 1991013073
Date: 1991-01-02
Table des matières
Afdeling I. - Inleidende bepalingen.
Afdeling II. - Onderbreking van de beroepsloopb...
Afdeling III. - Vermindering van de arbeidspres...
Afdeling IIIbis.
Afdeling IV. - Herinschakelingsprogramma's.
Afdeling V. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Afdeling V. - Aanvraag van de onderbrekingsuitk...
Afdeling VI. - Slotbepalingen.
Table des matières
Section I. - Dispositions préliminaires.
Section II. - Interruption de la carrière profe...
Section III. - Réduction des prestations de tra...
Section IIIbis. - Réduction du montant des all...
Section IV. - Programmes de réinsertion.
Section V. - Dispositions communes.
Section V. - Demande d'allocations d'interrupti...
Section VI. - Dispositions finales.
Tekst (51)
Texte (51)
Afdeling I. - Inleidende bepalingen.
Section I. - Dispositions préliminaires.
Article 1. Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par :
1° (arrêté royal : l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage;) <AR 1992-12-21/31, art. 1, 004; En vigueur : 01-01-1993>
2° régime de travail à temps plein : le régime de travail à temps plein prévu dans le règlement de travail applicable dans l'entreprise ou dans tout autre document qui en tient lieu, lorsque l'employeur n'est pas tenu d'établir un règlement de travail;
3° (le directeur : le directeur du bureau du chômage de l'Office national de l'emploi ou les agents désignés par l'administrateur général de l'Office;) <AR 1992-12-21/31, art. 1, 004; En vigueur : 01-01-1993>
4° être au service de la même entreprise : être lié par un contrat de travail avec la même entité juridique et effectuer réellement des prestations de travail. Toutefois, pour l'application du présent arrêté, les périodes de suspension de l'exécution du contrat de travail prévues dans le chapitre III du titre I de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail et dans l'article 100 de la loi de redressement du 11 janvier 1985 contenant des dispositions sociales sont assimilées à des périodes de prestations de travail réelles.
1° (arrêté royal : l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage;) <AR 1992-12-21/31, art. 1, 004; En vigueur : 01-01-1993>
2° régime de travail à temps plein : le régime de travail à temps plein prévu dans le règlement de travail applicable dans l'entreprise ou dans tout autre document qui en tient lieu, lorsque l'employeur n'est pas tenu d'établir un règlement de travail;
3° (le directeur : le directeur du bureau du chômage de l'Office national de l'emploi ou les agents désignés par l'administrateur général de l'Office;) <AR 1992-12-21/31, art. 1, 004; En vigueur : 01-01-1993>
4° être au service de la même entreprise : être lié par un contrat de travail avec la même entité juridique et effectuer réellement des prestations de travail. Toutefois, pour l'application du présent arrêté, les périodes de suspension de l'exécution du contrat de travail prévues dans le chapitre III du titre I de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail et dans l'article 100 de la loi de redressement du 11 janvier 1985 contenant des dispositions sociales sont assimilées à des périodes de prestations de travail réelles.
Art. 1bis. [1 Dit besluit is van toepassing op alle werknemers, die niet onder het toepassingsgebied vallen van tijdskrediet, zoals bedoeld in artikel 103bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, noch onder het toepassingsgebied van een ander systeem van loopbaanonderbreking.]1
<INGEVOEGD bij KB 1997-06-05/31, art. 1, Inwerkingtreding : 14-06-1997> De werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst die tewerkgesteld zijn in de overheidsdiensten behorend tot het federaal administratief Openbaar Ambt zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken hebben recht op onderbreking van hun beroepsloopbaan of een vermindering met de helft van hun arbeidsprestaties, zoals bedoeld in hoofdstuk IV afdeling 5 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, volgens de bepalingen van onderhavig besluit.
Om het recht bedoeld in het eerste lid te doen gelden, moet de werknemer minstens gedurende een onafgebroken periode van één jaar bij dezelfde werkgever tewerkgesteld zijn.
Elke Minister kan voor zijn departement de ambten bepalen waarvan de titularissen van het voordeel van het vorig lid uitgesloten worden om redenen die inherent zijn aan de goede werking van de dienst.
De Minister kan evenwel, in de gevallen waarin de goede werking van de dienst erdoor niet wordt verstoord, de titularissen van de in het vorig lid bedoelde ambten die er om verzoeken, toestaan te genieten van een onderbreking van hun beroepsloopbaan of van een vermindering met de helft van hun arbeidsprestaties.
<INGEVOEGD bij KB 1997-06-05/31, art. 1, Inwerkingtreding : 14-06-1997> De werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst die tewerkgesteld zijn in de overheidsdiensten behorend tot het federaal administratief Openbaar Ambt zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken hebben recht op onderbreking van hun beroepsloopbaan of een vermindering met de helft van hun arbeidsprestaties, zoals bedoeld in hoofdstuk IV afdeling 5 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, volgens de bepalingen van onderhavig besluit.
Om het recht bedoeld in het eerste lid te doen gelden, moet de werknemer minstens gedurende een onafgebroken periode van één jaar bij dezelfde werkgever tewerkgesteld zijn.
Elke Minister kan voor zijn departement de ambten bepalen waarvan de titularissen van het voordeel van het vorig lid uitgesloten worden om redenen die inherent zijn aan de goede werking van de dienst.
De Minister kan evenwel, in de gevallen waarin de goede werking van de dienst erdoor niet wordt verstoord, de titularissen van de in het vorig lid bedoelde ambten die er om verzoeken, toestaan te genieten van een onderbreking van hun beroepsloopbaan of van een vermindering met de helft van hun arbeidsprestaties.
Modifications
Art. 1bis. [1 Le présent arrêté est applicable à tous les travailleurs qui ne tombent pas sous le champ d'application du crédit-temps, tel que mentionné à l'article 103bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, ni sous le champ d'application d'un autre système d'interruption de carrière.]1
Les travailleurs engagés dans les liens d'un contrat de travail qui sont occupés dans les services publics appartenant à la fonction publique administrative fédérale, telle qu'elle est définie par l'article 1 de la loi du 22 juillet 1993 portant certaines mesures en matière de fonction publique, ont droit à une interruption de leur carrière ou à une réduction de moitié de leurs prestations de travail, telles que visées au chapitre IV, section 5 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, selon les dispositions du présent arrêté.
Pour faire valoir le droit visé à l'alinéa 1, le travailleur doit avoir été occupé par le même employeur pendant au moins un an sans interruption.
Chaque Ministre peut déterminer pour son département les fonctions dont les titulaires sont exclus du bénéfice de l'alinéa précédent pour des raisons inhérentes au bon fonctionnement du service.
Toutefois, le Ministre peut, dans les cas où le bon fonctionnement du service ne s'en trouve pas compromis, autoriser les titulaires des fonctions visées à l'alinéa précédent qui en font la demande, à bénéficier d'une interruption de leur carrière ou d'une réduction de moitié de leurs prestations.
Les travailleurs engagés dans les liens d'un contrat de travail qui sont occupés dans les services publics appartenant à la fonction publique administrative fédérale, telle qu'elle est définie par l'article 1 de la loi du 22 juillet 1993 portant certaines mesures en matière de fonction publique, ont droit à une interruption de leur carrière ou à une réduction de moitié de leurs prestations de travail, telles que visées au chapitre IV, section 5 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, selon les dispositions du présent arrêté.
Pour faire valoir le droit visé à l'alinéa 1, le travailleur doit avoir été occupé par le même employeur pendant au moins un an sans interruption.
Chaque Ministre peut déterminer pour son département les fonctions dont les titulaires sont exclus du bénéfice de l'alinéa précédent pour des raisons inhérentes au bon fonctionnement du service.
Toutefois, le Ministre peut, dans les cas où le bon fonctionnement du service ne s'en trouve pas compromis, autoriser les titulaires des fonctions visées à l'alinéa précédent qui en font la demande, à bénéficier d'une interruption de leur carrière ou d'une réduction de moitié de leurs prestations.
Modifications
Art.2. <KB 1998-08-10/54, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> Voor de toepassing van dit besluit worden gelijkgesteld met vergoede volledige werklozen die uitkeringen genieten voor alle dagen van de week :
1° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die een inkomensgarantie-uitkering genieten in toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit;
2° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die geen inkomensgarantie-uitkering genieten en de vergoede werklozen die volledig werkloos zijn in een vrijwillig deeltijdse arbeidsregeling. Deze gelijkstelling geldt slechts voor de vervanging van een deeltijds werknemer die zijn beroepsloopbaan volledig onderbreekt of van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert;
3° de jonge werknemers die alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden vervullen om gerechtigd te worden op wachtuitkeringen bepaald in artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, behalve die van de wachtperiode bedoeld in artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van hetzelfde besluit, in zoverre zij hiervan het bewijs leveren;
4° de personen die zich wensen in te schakelen of terug in te schakelen op de arbeidsmarkt en tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) zij leveren het bewijs dat zij op een bepaald ogenblik gedurende hun beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd hebben gedurende een periode van 18 maanden, ofwel tonen zij aan dat zij minstens één werkloosheidsuitkering genoten hebben op basis van hun arbeidsprestaties, buiten de periode bedoeld in b);
b) op het ogenblik van de indienstneming hebben zij gedurende een periode van minstens 24 maanden zonder onderbreking geen werkloosheidsuitkeringen genoten en geen arbeidsprestaties geleverd als loontrekkende of zelfstandige;
c) zij zijn op het ogenblik van de indienstneming ingeschreven als werkzoekende;
5° de werkzoekenden die genieten van het bestaansminimum bepaald bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van een recht op het bestaansminimum, die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en het bewijs leveren dat zij gedurende ten minste drie maanden in de loop van de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan het bestaansminimum genoten hebben;
6° de werkzoekenden die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister en sociale bijstand genieten, maar die geen recht hebben op het bestaansminimum omwille van hun nationaliteit, en die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en die het bewijs leveren dat ze sociale bijstand genoten hebben gedurende ten minste drie maanden tijdens de zes maanden die hun indienstneming voorafgaan;
7° de minder-valide werknemers tewerkgesteld in een beschermde werkplaats zoals bedoeld in artikel 78 van het koninklijk besluit;
8° de werknemers die gedurende de maand die hun aanwerving voorafgaan, bij dezelfde werkgever tewerkgesteld zijn geweest als uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers;
9° de werknemers die verbonden zijn door een vervangingsovereenkomst in de zin van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten op voorwaarde :
- dat zij uitkeringen genoten voor alle dagen van de week als vergoede volledige werkloze, onmiddellijk voor het begin van de uitvoering van de vervangingsovereenkomst, of een van de voorwaarden vervulden van het 1° tot 8° of het 11°;
- dat de periode van vervanging waarvoor zij aangeworven werden, beëindigd is;
10° de werknemers die reeds geldige vervangers waren van dezelfde personen die hun loopbaanonderbreking verlengen;
11° de werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, en die gedurende minstens 24 maanden zonder onderbreking geen uitkeringen meer genoten hebben in het kader van de werkloosheidsreglementering.
1° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die een inkomensgarantie-uitkering genieten in toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit;
2° de deeltijdse werknemers met behoud van rechten die geen inkomensgarantie-uitkering genieten en de vergoede werklozen die volledig werkloos zijn in een vrijwillig deeltijdse arbeidsregeling. Deze gelijkstelling geldt slechts voor de vervanging van een deeltijds werknemer die zijn beroepsloopbaan volledig onderbreekt of van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert;
3° de jonge werknemers die alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden vervullen om gerechtigd te worden op wachtuitkeringen bepaald in artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, behalve die van de wachtperiode bedoeld in artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van hetzelfde besluit, in zoverre zij hiervan het bewijs leveren;
4° de personen die zich wensen in te schakelen of terug in te schakelen op de arbeidsmarkt en tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden voldoen :
a) zij leveren het bewijs dat zij op een bepaald ogenblik gedurende hun beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd hebben gedurende een periode van 18 maanden, ofwel tonen zij aan dat zij minstens één werkloosheidsuitkering genoten hebben op basis van hun arbeidsprestaties, buiten de periode bedoeld in b);
b) op het ogenblik van de indienstneming hebben zij gedurende een periode van minstens 24 maanden zonder onderbreking geen werkloosheidsuitkeringen genoten en geen arbeidsprestaties geleverd als loontrekkende of zelfstandige;
c) zij zijn op het ogenblik van de indienstneming ingeschreven als werkzoekende;
5° de werkzoekenden die genieten van het bestaansminimum bepaald bij de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van een recht op het bestaansminimum, die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en het bewijs leveren dat zij gedurende ten minste drie maanden in de loop van de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan het bestaansminimum genoten hebben;
6° de werkzoekenden die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister en sociale bijstand genieten, maar die geen recht hebben op het bestaansminimum omwille van hun nationaliteit, en die ingeschreven zijn bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling en die het bewijs leveren dat ze sociale bijstand genoten hebben gedurende ten minste drie maanden tijdens de zes maanden die hun indienstneming voorafgaan;
7° de minder-valide werknemers tewerkgesteld in een beschermde werkplaats zoals bedoeld in artikel 78 van het koninklijk besluit;
8° de werknemers die gedurende de maand die hun aanwerving voorafgaan, bij dezelfde werkgever tewerkgesteld zijn geweest als uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers;
9° de werknemers die verbonden zijn door een vervangingsovereenkomst in de zin van artikel 11ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten op voorwaarde :
- dat zij uitkeringen genoten voor alle dagen van de week als vergoede volledige werkloze, onmiddellijk voor het begin van de uitvoering van de vervangingsovereenkomst, of een van de voorwaarden vervulden van het 1° tot 8° of het 11°;
- dat de periode van vervanging waarvoor zij aangeworven werden, beëindigd is;
10° de werknemers die reeds geldige vervangers waren van dezelfde personen die hun loopbaanonderbreking verlengen;
11° de werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, en die gedurende minstens 24 maanden zonder onderbreking geen uitkeringen meer genoten hebben in het kader van de werkloosheidsreglementering.
Art.2. <AR 1998-08-10/54, art. 1, 011; En vigueur : 01-10-1998> Pour l'application du présent arrêté, sont assimilés aux chômeurs complets indemnisés qui bénéficient d'allocations pour tous les jours de la semaine :
1° les travailleurs à temps partiel avec maintien des droits bénéficiant d'une allocation de garantie de revenu en application de l'article 131bis de l'arrêté royal;
2° les travailleurs à temps partiel avec maintien des droits qui ne bénéficient pas d'une allocation de garantie de revenu et les chômeurs indemnisés qui sont en chômage complet dans un régime de travail à temps partiel volontaire. Cette assimilation ne vaut que pour le remplacement d'un travailleur à temps partiel qui interrompt complètement sa carrière professionnelle ou d'un travailleur à temps plein qui réduit ses prestations de travail;
3° les jeunes travailleurs qui remplissent toutes les conditions d'admissibilité et d'octroi pour pouvoir prétendre aux allocations d'attente visées à l'article 36 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 relatif à la réglementation du chômage, à l'exception de la condition relative à la période d'attente prévue à l'article 36, § 1er, alinéa 1er, 4° du même arrêté, pour autant qu'ils en fournissent la preuve;
4° les personnes désirant s'insérer ou se réinsérer sur le marché du travail, et qui remplissent simultanément les conditions suivantes :
a) ils apportent la preuve qu'ils ont, à un certain moment au cours de leur carrière professionnelle, presté 312 journées de travail ou de journées assimilées dans le sens de la réglementation chômage au cours d'une période de 18 mois, ou qu'ils ont bénéficié d'au moins une allocation de chômage sur base des prestations de travail, en dehors de la période visée sous b);
b) au moment de l'engagement, ils n'ont pas bénéficié d'allocations de chômage, ni effectué des prestations de travail comme salarié ou indépendant pendant une période de 24 mois sans interruption;
c) au moment de l'engagement, ils sont inscrits comme demandeurs d'emploi;
5° les demandeurs d'emploi bénéficiant du minimum de moyens d'existence prévu par la loi du 7 août 1974 introduisant le droit à un minimum de moyens d'existence, qui sont inscrits auprès du service régional de l'emploi compétent et qui apportent la preuve qu'ils ont bénéficié du minimum de moyens d'existence pendant au moins trois mois au cours des six mois qui précèdent leur engagement;
6° les demandeurs d'emploi inscrits au registre de la population, bénéficiant de l'aide sociale mais n'ayant pas droit au minimum de moyens d'existence en raison de leur nationalité, qui sont inscrits auprès du service régional de l'emploi compétent et qui apportent la preuve qu'ils ont bénéficié de l'aide sociale pendant au moins trois mois au cours des six mois qui précèdent leur engagement;
7° les travailleurs handicapés occupés dans un atelier protégé, visés à l'article 78 de l'arrêté royal;
8° les travailleurs qui, au cours du mois qui précède leur engagement, ont été occupés chez le même employeur comme intérimaire, comme prévu par la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs;
9° les travailleurs qui sont liés par un contrat de remplacement au sens de l'article 11ter de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail à condition :
- qu'ils aient bénéficié d'allocations pour tous les jours de la semaine, en tant que chômeur complet indemnisé, immédiatement avant le début de l'exécution de ce contrat de remplacement, ou remplissaient une des conditions des 1° à 8° ou du 11°;
- que la période de remplacement pour laquelle ils étaient engagés soit terminée;
10° les travailleurs qui étaient déjà des remplacants valables des mêmes personnes qui prolongent leur interruption de carrière;
11° les demandeurs d'emploi dont le droit aux allocations a été suspendu pour chômage de longue durée en vertu des dispositions du chapitre III, section 8, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage ou sur base de l'article 143 de l'arrêté royal du 20 décembre 1963 relatif à l'emploi et au chômage, et qui n'ont plus bénéficié d'allocations dans le cadre de l'assurance chômage pendant au moins 24 mois sans interruption.
1° les travailleurs à temps partiel avec maintien des droits bénéficiant d'une allocation de garantie de revenu en application de l'article 131bis de l'arrêté royal;
2° les travailleurs à temps partiel avec maintien des droits qui ne bénéficient pas d'une allocation de garantie de revenu et les chômeurs indemnisés qui sont en chômage complet dans un régime de travail à temps partiel volontaire. Cette assimilation ne vaut que pour le remplacement d'un travailleur à temps partiel qui interrompt complètement sa carrière professionnelle ou d'un travailleur à temps plein qui réduit ses prestations de travail;
3° les jeunes travailleurs qui remplissent toutes les conditions d'admissibilité et d'octroi pour pouvoir prétendre aux allocations d'attente visées à l'article 36 de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 relatif à la réglementation du chômage, à l'exception de la condition relative à la période d'attente prévue à l'article 36, § 1er, alinéa 1er, 4° du même arrêté, pour autant qu'ils en fournissent la preuve;
4° les personnes désirant s'insérer ou se réinsérer sur le marché du travail, et qui remplissent simultanément les conditions suivantes :
a) ils apportent la preuve qu'ils ont, à un certain moment au cours de leur carrière professionnelle, presté 312 journées de travail ou de journées assimilées dans le sens de la réglementation chômage au cours d'une période de 18 mois, ou qu'ils ont bénéficié d'au moins une allocation de chômage sur base des prestations de travail, en dehors de la période visée sous b);
b) au moment de l'engagement, ils n'ont pas bénéficié d'allocations de chômage, ni effectué des prestations de travail comme salarié ou indépendant pendant une période de 24 mois sans interruption;
c) au moment de l'engagement, ils sont inscrits comme demandeurs d'emploi;
5° les demandeurs d'emploi bénéficiant du minimum de moyens d'existence prévu par la loi du 7 août 1974 introduisant le droit à un minimum de moyens d'existence, qui sont inscrits auprès du service régional de l'emploi compétent et qui apportent la preuve qu'ils ont bénéficié du minimum de moyens d'existence pendant au moins trois mois au cours des six mois qui précèdent leur engagement;
6° les demandeurs d'emploi inscrits au registre de la population, bénéficiant de l'aide sociale mais n'ayant pas droit au minimum de moyens d'existence en raison de leur nationalité, qui sont inscrits auprès du service régional de l'emploi compétent et qui apportent la preuve qu'ils ont bénéficié de l'aide sociale pendant au moins trois mois au cours des six mois qui précèdent leur engagement;
7° les travailleurs handicapés occupés dans un atelier protégé, visés à l'article 78 de l'arrêté royal;
8° les travailleurs qui, au cours du mois qui précède leur engagement, ont été occupés chez le même employeur comme intérimaire, comme prévu par la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs;
9° les travailleurs qui sont liés par un contrat de remplacement au sens de l'article 11ter de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail à condition :
- qu'ils aient bénéficié d'allocations pour tous les jours de la semaine, en tant que chômeur complet indemnisé, immédiatement avant le début de l'exécution de ce contrat de remplacement, ou remplissaient une des conditions des 1° à 8° ou du 11°;
- que la période de remplacement pour laquelle ils étaient engagés soit terminée;
10° les travailleurs qui étaient déjà des remplacants valables des mêmes personnes qui prolongent leur interruption de carrière;
11° les demandeurs d'emploi dont le droit aux allocations a été suspendu pour chômage de longue durée en vertu des dispositions du chapitre III, section 8, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage ou sur base de l'article 143 de l'arrêté royal du 20 décembre 1963 relatif à l'emploi et au chômage, et qui n'ont plus bénéficié d'allocations dans le cadre de l'assurance chômage pendant au moins 24 mois sans interruption.
Afdeling II. - Onderbreking van de beroepsloopbaan.
Section II. - Interruption de la carrière professionnelle.
Art.3. De werknemers die in toepassing van artikel 100 van de voormelde herstelwet van 22 januari 1985, de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst volledig schorsen, zijn gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen op voorwaarde :
1° (opgeheven) <KB 1996-03-14/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
2° dat de duur van de overeengekomen schorsing minimum (drie maanden) en maximum één jaar bedraagt; de minimumduur van (drie maanden) is niet vereist bij verlenging; <KB 1996-03-14/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
(3° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit, in dewelk de werkgever er zich toe verbindt hun te vervangen door het afsluiten van één of twee arbeidsovereenkomsten waarvan het overeengekomen normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren minstens gelijk is aan dat van de werknemer die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst, met een of twee volledige werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten voor elke dag van de week;) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
(Wanneer de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet langer duurt dan drie maanden, mag de vervanger die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 ook tewerkgesteld worden als uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
1° (opgeheven) <KB 1996-03-14/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
2° dat de duur van de overeengekomen schorsing minimum (drie maanden) en maximum één jaar bedraagt; de minimumduur van (drie maanden) is niet vereist bij verlenging; <KB 1996-03-14/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
(3° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit, in dewelk de werkgever er zich toe verbindt hun te vervangen door het afsluiten van één of twee arbeidsovereenkomsten waarvan het overeengekomen normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren minstens gelijk is aan dat van de werknemer die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst, met een of twee volledige werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten voor elke dag van de week;) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
(Wanneer de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet langer duurt dan drie maanden, mag de vervanger die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 ook tewerkgesteld worden als uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
Art.3. Les travailleurs qui, en application de l'article 100 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée, suspendent complètement l'exécution de leur contrat de travail, ont droit aux allocations d'interruption à condition :
1° (abrogé) <AR 1996-03-14/31, art. 2, 007; En vigueur : 01-03-1996>
2° que la durée de la suspension convenue soit de (trois mois) minimum et d'un an maximum; la durée minimale de (trois mois) n'est pas exigée pour une prolongation; <AR 1996-03-14/31, art. 2, 007; En vigueur : 01-03-1996>
(3° qu'ils introduisent une demande d'allocations d'interruption selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté, dans laquelle l'employeur s'engage à les remplacer en concluant un ou deux contrats de travail, dont le nombre normal d'heures de travail hebdomadaire convenu, est en moyenne au moins égal aux heures de travail du travailleur qui suspend l'exécution de son contrat de travail, avec un ou deux chômeurs complets indemnisés qui bénéficient d'allocations de chômage pour tous les jours de la semaine;) <AR 1998-08-10/54, art. 2, 011; En vigueur : 01-10-1998>
(Lorsque la suspension de l'exécution du contrat de travail ne dure pas plus de trois mois, le remplacant qui remplit une des conditions visées à l'article 2, peut également être occupé comme intérimaire comme prévu par la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs.) <AR 1998-08-10/54, art. 2, 011; En vigueur : 01-10-1998>
1° (abrogé) <AR 1996-03-14/31, art. 2, 007; En vigueur : 01-03-1996>
2° que la durée de la suspension convenue soit de (trois mois) minimum et d'un an maximum; la durée minimale de (trois mois) n'est pas exigée pour une prolongation; <AR 1996-03-14/31, art. 2, 007; En vigueur : 01-03-1996>
(3° qu'ils introduisent une demande d'allocations d'interruption selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté, dans laquelle l'employeur s'engage à les remplacer en concluant un ou deux contrats de travail, dont le nombre normal d'heures de travail hebdomadaire convenu, est en moyenne au moins égal aux heures de travail du travailleur qui suspend l'exécution de son contrat de travail, avec un ou deux chômeurs complets indemnisés qui bénéficient d'allocations de chômage pour tous les jours de la semaine;) <AR 1998-08-10/54, art. 2, 011; En vigueur : 01-10-1998>
(Lorsque la suspension de l'exécution du contrat de travail ne dure pas plus de trois mois, le remplacant qui remplit une des conditions visées à l'article 2, peut également être occupé comme intérimaire comme prévu par la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs.) <AR 1998-08-10/54, art. 2, 011; En vigueur : 01-10-1998>
Art. 3_VLAAMS_GEWEST. De werknemers die in toepassing van artikel 100 van de voormelde herstelwet van 22 januari 1985, de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst volledig schorsen, zijn gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen op voorwaarde :
1° (opgeheven) <KB 1996-03-14/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
2° [1 ...]1
(3° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit, in dewelk de werkgever er zich toe verbindt hun te vervangen door het afsluiten van één of twee arbeidsovereenkomsten waarvan het overeengekomen normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren minstens gelijk is aan dat van de werknemer die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst, met een of twee volledige werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten voor elke dag van de week;) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
(Wanneer de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet langer duurt dan drie maanden, mag de vervanger die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 ook tewerkgesteld worden als uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
1° (opgeheven) <KB 1996-03-14/31, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
2° [1 ...]1
(3° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit, in dewelk de werkgever er zich toe verbindt hun te vervangen door het afsluiten van één of twee arbeidsovereenkomsten waarvan het overeengekomen normaal gemiddeld wekelijks aantal arbeidsuren minstens gelijk is aan dat van de werknemer die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst, met een of twee volledige werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten voor elke dag van de week;) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
(Wanneer de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet langer duurt dan drie maanden, mag de vervanger die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 ook tewerkgesteld worden als uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.) <KB 1998-08-10/54, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
Art. 3 _REGION_FLAMANDE.
Les travailleurs qui, en application de l'article 100 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée, suspendent complètement l'exécution de leur contrat de travail, ont droit aux allocations d'interruption à condition :
1° (abrogé) <AR 1996-03-14/31, art. 2, 007; En vigueur : 01-03-1996>
2° [1 ...]1
(3° qu'ils introduisent une demande d'allocations d'interruption selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté, dans laquelle l'employeur s'engage à les remplacer en concluant un ou deux contrats de travail, dont le nombre normal d'heures de travail hebdomadaire convenu, est en moyenne au moins égal aux heures de travail du travailleur qui suspend l'exécution de son contrat de travail, avec un ou deux chômeurs complets indemnisés qui bénéficient d'allocations de chômage pour tous les jours de la semaine;) <AR 1998-08-10/54, art. 2, 011; En vigueur : 01-10-1998>
(Lorsque la suspension de l'exécution du contrat de travail ne dure pas plus de trois mois, le remplacant qui remplit une des conditions visées à l'article 2, peut également être occupé comme intérimaire comme prévu par la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs.) <AR 1998-08-10/54, art. 2, 011; En vigueur : 01-10-1998>
Les travailleurs qui, en application de l'article 100 de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée, suspendent complètement l'exécution de leur contrat de travail, ont droit aux allocations d'interruption à condition :
1° (abrogé) <AR 1996-03-14/31, art. 2, 007; En vigueur : 01-03-1996>
2° [1 ...]1
(3° qu'ils introduisent une demande d'allocations d'interruption selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté, dans laquelle l'employeur s'engage à les remplacer en concluant un ou deux contrats de travail, dont le nombre normal d'heures de travail hebdomadaire convenu, est en moyenne au moins égal aux heures de travail du travailleur qui suspend l'exécution de son contrat de travail, avec un ou deux chômeurs complets indemnisés qui bénéficient d'allocations de chômage pour tous les jours de la semaine;) <AR 1998-08-10/54, art. 2, 011; En vigueur : 01-10-1998>
(Lorsque la suspension de l'exécution du contrat de travail ne dure pas plus de trois mois, le remplacant qui remplit une des conditions visées à l'article 2, peut également être occupé comme intérimaire comme prévu par la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs.) <AR 1998-08-10/54, art. 2, 011; En vigueur : 01-10-1998>
Modifications
Modifications
Art.4. <KB 1998-08-10/54, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> De voorwaarden voorzien bij artikel 3, 2° zijn echter niet van toepassing op de werknemers die hun arbeidsovereenkomst volledig schorsen krachtens de bepalingen van :
1° artikel 100bis van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, voor het verlenen van palliatieve zorgen;
2° het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
3° het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
Deze werknemers hebben recht op onderbrekingsuitkeringen voor de periodes voorzien bij de bepalingen bedoeld in het eerste lid 1°, 2° of 3°, indien zij daartoe een aanvraag indienen volgens de voorschriften en modaliteiten van dit besluit.
De werknemers bedoeld in het eerste lid 1°, dienen niet te worden vervangen.
De werknemers bedoeld in het eerste lid, 2°, dienen enkel te worden vervangen in de gevallen voorzien bij het in dit 2° vermelde besluiten.
De werknemers bedoeld in het eerste lid 3° dienen te worden vervangen volgens de bepalingen van artikel 3, 3°.
1° artikel 100bis van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, voor het verlenen van palliatieve zorgen;
2° het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
3° het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
Deze werknemers hebben recht op onderbrekingsuitkeringen voor de periodes voorzien bij de bepalingen bedoeld in het eerste lid 1°, 2° of 3°, indien zij daartoe een aanvraag indienen volgens de voorschriften en modaliteiten van dit besluit.
De werknemers bedoeld in het eerste lid 1°, dienen niet te worden vervangen.
De werknemers bedoeld in het eerste lid, 2°, dienen enkel te worden vervangen in de gevallen voorzien bij het in dit 2° vermelde besluiten.
De werknemers bedoeld in het eerste lid 3° dienen te worden vervangen volgens de bepalingen van artikel 3, 3°.
Art.4. <AR 1998-08-10/54, art. 3, 011; En vigueur : 01-10-1998> Les conditions prévues à l'article 3, 2° ne s'appliquent toutefois pas aux travailleurs qui suspendent complètement leur contrat de travail en vertu des dispositions :
1° de l'article 100bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée, pour l'octroi de soins palliatifs;
2° de l'arrêté royal du 6 février 1997 instaurant un droit à l'interruption de la carrière professionnelle en application de l'article 7, § 2, 1° de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l'emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité ou de l'arrêté royal du 10 août 1998 instaurant un droit à l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade en cas d'assistance ou d'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille qui souffre d'une maladie grave;
3° de l'arrêté royal du 29 octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle.
Ces travailleurs ont droit à des allocations d'interruption pour les périodes prévues par les dispositions visées à l'alinéa 1er, 1°, 2° ou 3°, à la condition qu'ils introduisent une demande selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 1° ne doivent pas être remplacés.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 2° doivent seulement être remplacés dans les cas visés dans les arrêtés royaux mentionnés dans ce 2°.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 3°, doivent être remplacés selon les dispositions de l'article 3, 3°.
1° de l'article 100bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée, pour l'octroi de soins palliatifs;
2° de l'arrêté royal du 6 février 1997 instaurant un droit à l'interruption de la carrière professionnelle en application de l'article 7, § 2, 1° de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l'emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité ou de l'arrêté royal du 10 août 1998 instaurant un droit à l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade en cas d'assistance ou d'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille qui souffre d'une maladie grave;
3° de l'arrêté royal du 29 octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle.
Ces travailleurs ont droit à des allocations d'interruption pour les périodes prévues par les dispositions visées à l'alinéa 1er, 1°, 2° ou 3°, à la condition qu'ils introduisent une demande selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 1° ne doivent pas être remplacés.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 2° doivent seulement être remplacés dans les cas visés dans les arrêtés royaux mentionnés dans ce 2°.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 3°, doivent être remplacés selon les dispositions de l'article 3, 3°.
Art.5. <KB 1996-03-14/31, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> (Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de werknemers bedoeld in artikel 3, wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de volledige beroepsloopbaan. Voor de berekening van deze 60 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 4.) <KB 1998-08-10/54, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
[1 ...]1
[1 ...]1
Modifications
Art.5. <AR 1996-03-14/31, art. 5, 007; En vigueur : 01-03-1996> (Le droit aux allocations d'interruption des travailleurs visés à l'article 3 est limité à 60 mois maximum durant toute leur carrière professionnelle. Pour le calcul de ces 60 mois, il n'est pas tenu compte des périodes de suspension du contrat de travail visées à l'article 4.) <AR 1998-08-10/54, art. 4, 011; En vigueur : 01-10-1998>
[1 ...]1
[1 ...]1
Modifications
Art.6. § 1. Het bedrag van de onderbrekingsuitkering van de werknemers die een voltijdse arbeidsregeling onderbreken wordt op 10 504 frank per maand vastgesteld.
Het bedrag van de onderbrekingsuitkering wordt echter vastgesteld op (11 504) frank per maand wanneer de onderbreking van de voltijdse arbeidsregeling een aanvang neemt binnen een termijn van (drie jaar) na de geboorte of adoptie van een tweede kind, waarvoor de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt. <KB 1992-12-21/31, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Het bedrag van de onderbrekingsuitkering wordt vastgesteld op (12 504) frank per maand wanneer de onderbreking van de voltijdse arbeidsregeling een aanvang neemt binnen een termijn van (drie jaar) na de geboorte of adoptie van een derde of daaropvolgend kind, waarvoor de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt. <KB 1992-12-21/31, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
(De bedragen voorzien in het tweede of derde lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende dewelke het rechtgevend kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt, of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende dewelke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte bereikt wordt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of totdat het kind de leeftijd van drie jaar zou hebben bereikt of tot de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou bereikt worden.) <KB 1992-12-21/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Indien een werknemer tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het bekomen van een verhoogde onderbrekingsuitkering zoals voorzien in het tweede of het derde lid, kan deze verhoogde uitkering toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt hier het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake is in het artikel 20, 3e lid.
§ 2. (Aan de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, wordt per maand een gedeelte van het bedrag van 10 504 frank, 11 504 frank of 12 504 frank toegekend dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in die deeltijdse arbeidsregeling.
(tweede lid opgeheven) <KB 1996-03-14/31, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
(§ 3. In afwijking van § 1 wordt voor de werknemers die een voltijdse arbeidsregeling onderbreken het bedrag van de onderbrekingsuitkering vastgesteld op (508,92 euro) per maand in de volgende gevallen : <KB 2005-07-15/34, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
1° de loopbaanonderbreking voor het verlenen van palliatieve zorgen op basis van artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
2° de loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
3° de loopbaanonderbreking als ouderschapsverlof volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, in de gevallen bedoeld in het eerste lid, per maand een gedeelte van het bedrag van (508,92 euro) toegekend dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in de deeltijdse arbeidsregeling.) <KB 1998-08-10/54, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> <KB 2005-07-15/34, art .4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
Het bedrag van de onderbrekingsuitkering wordt echter vastgesteld op (11 504) frank per maand wanneer de onderbreking van de voltijdse arbeidsregeling een aanvang neemt binnen een termijn van (drie jaar) na de geboorte of adoptie van een tweede kind, waarvoor de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt. <KB 1992-12-21/31, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Het bedrag van de onderbrekingsuitkering wordt vastgesteld op (12 504) frank per maand wanneer de onderbreking van de voltijdse arbeidsregeling een aanvang neemt binnen een termijn van (drie jaar) na de geboorte of adoptie van een derde of daaropvolgend kind, waarvoor de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt. <KB 1992-12-21/31, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
(De bedragen voorzien in het tweede of derde lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende dewelke het rechtgevend kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt, of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende dewelke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte bereikt wordt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of totdat het kind de leeftijd van drie jaar zou hebben bereikt of tot de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou bereikt worden.) <KB 1992-12-21/31, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Indien een werknemer tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het bekomen van een verhoogde onderbrekingsuitkering zoals voorzien in het tweede of het derde lid, kan deze verhoogde uitkering toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt hier het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake is in het artikel 20, 3e lid.
§ 2. (Aan de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, wordt per maand een gedeelte van het bedrag van 10 504 frank, 11 504 frank of 12 504 frank toegekend dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in die deeltijdse arbeidsregeling.
(tweede lid opgeheven) <KB 1996-03-14/31, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
(§ 3. In afwijking van § 1 wordt voor de werknemers die een voltijdse arbeidsregeling onderbreken het bedrag van de onderbrekingsuitkering vastgesteld op (508,92 euro) per maand in de volgende gevallen : <KB 2005-07-15/34, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
1° de loopbaanonderbreking voor het verlenen van palliatieve zorgen op basis van artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
2° de loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
3° de loopbaanonderbreking als ouderschapsverlof volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, in de gevallen bedoeld in het eerste lid, per maand een gedeelte van het bedrag van (508,92 euro) toegekend dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in de deeltijdse arbeidsregeling.) <KB 1998-08-10/54, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> <KB 2005-07-15/34, art .4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
Art.6. § 1. Le montant de l'allocation d'interruption octroyée aux travailleurs qui interrompent un régime de travail à temps plein est fixé à 10 504 francs par mois.
Le montant de l'allocation d'interruption est toutefois fixé à (11 504) francs par mois lorsque l'interruption du régime de travail à temps plein commence dans un délai de (trois) ans à partir de toute naissance ou adoption d'un deuxième enfant, pour lequel le travailleur ou son conjoint vivant sous le même toit, reçoit des allocations familiales. <AR 1992-12-21/31, art. 3, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Le montant de l'allocation d'interruption est toutefois fixé à (12 504) francs par mois lorsque l'interruption du régime de travail à temps plein commence dans un délai de (trois) ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un troisième enfant, pour lequel le travailleur ou son conjoint vivant sous le même toit, reçoit des allocations familiales. <AR 1992-12-21/31, art. 3, 004; En vigueur : 01-01-1993>
(Les montants prévus à l'alinéa 2 et 2 restent acquis, aussi en cas de prolongation de la période initiale d'interruption, au plus tard jusqu'au premier jour du mois suivant le mois au cours duquel l'enfant qui a ouvert le droit atteint l'âge de trois ans ou, en cas d'adoption, au plus tard jusqu'au premier jour du mois qui suit le mois au cours duquel le troisième anniversaire de l'homologation de l'acte d'adoption est atteint. En cas de décès de l'enfant qui a ouvert le droit à ce montant, ce dernier reste acquis jusqu'au la fin de la période d'interruption en cours ou jusqu'à ce que l'enfant eût atteint l'âge de trois ans ou le troisième anniversaire de l'homologation de l'acte d'adoption aurait été atteint.) <AR 1992-12-21/31, art. 3, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Si un travailleur, pendant une interruption en cours, sollicite le bénéfice d'une allocation majorée telle que prévue aux alinéas 2 ou 3, celle-ci peut être octroyée à partir du premier jour du mois qui suit la demande. Est considérée comme demande, l'introduction des pièces justificatives dont question à l'article 20, alinéa 3.
§ 2. (Aux travailleurs qui interrompent un régime de travail à temps partiel, il est octroyé par mois une partie du montant de 10 504 francs, 11 504 francs ou 12 504 francs proportionnelle à la durée de leurs prestations dans ce régime à temps partiel.
(alinéa 2 abrogé) <AR 1996-03-14/31, art. 6, 007; En vigueur : 01-03-1996>
(§ 3. Par dérogation au § 1er, le montant de l'allocation d'interruption octroyée aux travailleurs qui interrompent un régime de travail à temps plein est fixé à (508,92 euros) par mois dans les cas suivants : <AR 2005-07-15/34, art. 4, 014; En vigueur : 28-07-2005>
1° l'interruption de la carrière pour l'octroi des soins palliatifs sur la base de l'article 100bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales;
2° l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou à un membre de la famille qui souffre d'une maladie grave sur la base des dispositions de l'arrêté royal du 6 février 1997 instaurant un droit à l'interruption de la carrière professionnelle en application de l'article 7, § 2, 1° de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l'emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité ou de l'arrêté royal du 10 août 1998 instaurant un droit à l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade en cas d'assistance ou d'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille qui souffre d'une maladie grave;
3° l'interruption de carrière comme congé parental selon les dispositions de l'arrêté royal du 29 octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre de l'interruption de la carrière professionnelle.
Par dérogation au § 2, il est octroyé par mois, dans les cas visés à l'alinéa 1er, aux travailleurs qui interrompent un régime de travail à temps partiel, une partie du montant de (508,92 euros) proportionnelle à la durée de leurs prestations dans ce régime à temps partiel.) <AR 1998-08-10/54, art. 5, 011; En vigueur : 01-10-1998> <AR 2005-07-15/34, art. 4, 014; En vigueur : 28-07-2005>
Le montant de l'allocation d'interruption est toutefois fixé à (11 504) francs par mois lorsque l'interruption du régime de travail à temps plein commence dans un délai de (trois) ans à partir de toute naissance ou adoption d'un deuxième enfant, pour lequel le travailleur ou son conjoint vivant sous le même toit, reçoit des allocations familiales. <AR 1992-12-21/31, art. 3, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Le montant de l'allocation d'interruption est toutefois fixé à (12 504) francs par mois lorsque l'interruption du régime de travail à temps plein commence dans un délai de (trois) ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un troisième enfant, pour lequel le travailleur ou son conjoint vivant sous le même toit, reçoit des allocations familiales. <AR 1992-12-21/31, art. 3, 004; En vigueur : 01-01-1993>
(Les montants prévus à l'alinéa 2 et 2 restent acquis, aussi en cas de prolongation de la période initiale d'interruption, au plus tard jusqu'au premier jour du mois suivant le mois au cours duquel l'enfant qui a ouvert le droit atteint l'âge de trois ans ou, en cas d'adoption, au plus tard jusqu'au premier jour du mois qui suit le mois au cours duquel le troisième anniversaire de l'homologation de l'acte d'adoption est atteint. En cas de décès de l'enfant qui a ouvert le droit à ce montant, ce dernier reste acquis jusqu'au la fin de la période d'interruption en cours ou jusqu'à ce que l'enfant eût atteint l'âge de trois ans ou le troisième anniversaire de l'homologation de l'acte d'adoption aurait été atteint.) <AR 1992-12-21/31, art. 3, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Si un travailleur, pendant une interruption en cours, sollicite le bénéfice d'une allocation majorée telle que prévue aux alinéas 2 ou 3, celle-ci peut être octroyée à partir du premier jour du mois qui suit la demande. Est considérée comme demande, l'introduction des pièces justificatives dont question à l'article 20, alinéa 3.
§ 2. (Aux travailleurs qui interrompent un régime de travail à temps partiel, il est octroyé par mois une partie du montant de 10 504 francs, 11 504 francs ou 12 504 francs proportionnelle à la durée de leurs prestations dans ce régime à temps partiel.
(alinéa 2 abrogé) <AR 1996-03-14/31, art. 6, 007; En vigueur : 01-03-1996>
(§ 3. Par dérogation au § 1er, le montant de l'allocation d'interruption octroyée aux travailleurs qui interrompent un régime de travail à temps plein est fixé à (508,92 euros) par mois dans les cas suivants : <AR 2005-07-15/34, art. 4, 014; En vigueur : 28-07-2005>
1° l'interruption de la carrière pour l'octroi des soins palliatifs sur la base de l'article 100bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales;
2° l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou à un membre de la famille qui souffre d'une maladie grave sur la base des dispositions de l'arrêté royal du 6 février 1997 instaurant un droit à l'interruption de la carrière professionnelle en application de l'article 7, § 2, 1° de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l'emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité ou de l'arrêté royal du 10 août 1998 instaurant un droit à l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade en cas d'assistance ou d'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille qui souffre d'une maladie grave;
3° l'interruption de carrière comme congé parental selon les dispositions de l'arrêté royal du 29 octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre de l'interruption de la carrière professionnelle.
Par dérogation au § 2, il est octroyé par mois, dans les cas visés à l'alinéa 1er, aux travailleurs qui interrompent un régime de travail à temps partiel, une partie du montant de (508,92 euros) proportionnelle à la durée de leurs prestations dans ce régime à temps partiel.) <AR 1998-08-10/54, art. 5, 011; En vigueur : 01-10-1998> <AR 2005-07-15/34, art. 4, 014; En vigueur : 28-07-2005>
Art. 6_VLAAMS_GEWEST. § 1. [1 ...]1
§ 2. [1 ...]1
(§ 3. In afwijking van § 1 wordt voor de werknemers die een voltijdse arbeidsregeling onderbreken het bedrag van de onderbrekingsuitkering vastgesteld op (508,92 euro) per maand in de volgende gevallen : <KB 2005-07-15/34, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
1° de loopbaanonderbreking voor het verlenen van palliatieve zorgen op basis van artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
2° de loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
3° de loopbaanonderbreking als ouderschapsverlof volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, in de gevallen bedoeld in het eerste lid, per maand een gedeelte van het bedrag van (508,92 euro) toegekend dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in de deeltijdse arbeidsregeling.) <KB 1998-08-10/54, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> <KB 2005-07-15/34, art .4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
§ 2. [1 ...]1
(§ 3. In afwijking van § 1 wordt voor de werknemers die een voltijdse arbeidsregeling onderbreken het bedrag van de onderbrekingsuitkering vastgesteld op (508,92 euro) per maand in de volgende gevallen : <KB 2005-07-15/34, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
1° de loopbaanonderbreking voor het verlenen van palliatieve zorgen op basis van artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
2° de loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
3° de loopbaanonderbreking als ouderschapsverlof volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, in de gevallen bedoeld in het eerste lid, per maand een gedeelte van het bedrag van (508,92 euro) toegekend dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in de deeltijdse arbeidsregeling.) <KB 1998-08-10/54, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> <KB 2005-07-15/34, art .4, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
Art. 6 _REGION_FLAMANDE.
§ 1. [1 ...]1
§ 2. [1 ...]1
(§ 3. Par dérogation au § 1er, le montant de l'allocation d'interruption octroyée aux travailleurs qui interrompent un régime de travail à temps plein est fixé à (508,92 euros) par mois dans les cas suivants : <AR 2005-07-15/34, art. 4, 014; En vigueur : 28-07-2005>
1° l'interruption de la carrière pour l'octroi des soins palliatifs sur la base de l'article 100bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales;
2° l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou à un membre de la famille qui souffre d'une maladie grave sur la base des dispositions de l'arrêté royal du 6 février 1997 instaurant un droit à l'interruption de la carrière professionnelle en application de l'article 7, § 2, 1° de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l'emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité ou de l'arrêté royal du 10 août 1998 instaurant un droit à l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade en cas d'assistance ou d'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille qui souffre d'une maladie grave;
3° l'interruption de carrière comme congé parental selon les dispositions de l'arrêté royal du 29 octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre de l'interruption de la carrière professionnelle.
Par dérogation au § 2, il est octroyé par mois, dans les cas visés à l'alinéa 1er, aux travailleurs qui interrompent un régime de travail à temps partiel, une partie du montant de (508,92 euros) proportionnelle à la durée de leurs prestations dans ce régime à temps partiel.) <AR 1998-08-10/54, art. 5, 011; En vigueur : 01-10-1998> <AR 2005-07-15/34, art. 4, 014; En vigueur : 28-07-2005>
§ 1. [1 ...]1
§ 2. [1 ...]1
(§ 3. Par dérogation au § 1er, le montant de l'allocation d'interruption octroyée aux travailleurs qui interrompent un régime de travail à temps plein est fixé à (508,92 euros) par mois dans les cas suivants : <AR 2005-07-15/34, art. 4, 014; En vigueur : 28-07-2005>
1° l'interruption de la carrière pour l'octroi des soins palliatifs sur la base de l'article 100bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales;
2° l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou à un membre de la famille qui souffre d'une maladie grave sur la base des dispositions de l'arrêté royal du 6 février 1997 instaurant un droit à l'interruption de la carrière professionnelle en application de l'article 7, § 2, 1° de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l'emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité ou de l'arrêté royal du 10 août 1998 instaurant un droit à l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade en cas d'assistance ou d'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille qui souffre d'une maladie grave;
3° l'interruption de carrière comme congé parental selon les dispositions de l'arrêté royal du 29 octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre de l'interruption de la carrière professionnelle.
Par dérogation au § 2, il est octroyé par mois, dans les cas visés à l'alinéa 1er, aux travailleurs qui interrompent un régime de travail à temps partiel, une partie du montant de (508,92 euros) proportionnelle à la durée de leurs prestations dans ce régime à temps partiel.) <AR 1998-08-10/54, art. 5, 011; En vigueur : 01-10-1998> <AR 2005-07-15/34, art. 4, 014; En vigueur : 28-07-2005>
Modifications
Modifications
Afdeling III. - Vermindering van de arbeidsprestaties.
Section III. - Réduction des prestations de travail.
Art.7. <KB 1996-03-14/31, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> § 1. De werknemers tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling die, in toepassing van artikel 102 van voormeIde wet van 22 januari 1985, hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, een vierde, een derde of de helft zijn gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen, op voorwaarde dat :
1° de voorziene duur van de vermindering van de arbeidsprestaties tenminste drie maanden bedraagt;
(2° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit in dewelke de werknemer er zich toe verbindt hen te vervangen volgens de regels bepaald in § 2.) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
(tweede lid opgeheven) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
§ 2. De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties met de helft of met een derde vermindert te vervangen door een volledig vergoede werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of een daarmee gelijkgestelde persoon.
De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vierde of een vijfde te vervangen indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties met een vierde of een vijfde verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties door de tweede werknemer.
§ 3. In afwijking van § 1 kunnen de werknemers die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld voltijds aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming, of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling.
De werkgever is verplicht de werknemer bedoeld in het vorige lid te vervangen door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of een hiermee gelijkgesteld persoon wanneer het aantal uren vrijgekomen door de overgang naar een deeltijdse arbeidsregeling hoger is of gelijk is aan het aantal uren in een derde-tijds arbeidsregeling of indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties van de tweede werknemer.
1° de voorziene duur van de vermindering van de arbeidsprestaties tenminste drie maanden bedraagt;
(2° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit in dewelke de werknemer er zich toe verbindt hen te vervangen volgens de regels bepaald in § 2.) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
(tweede lid opgeheven) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
§ 2. De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties met de helft of met een derde vermindert te vervangen door een volledig vergoede werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of een daarmee gelijkgestelde persoon.
De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vierde of een vijfde te vervangen indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties met een vierde of een vijfde verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties door de tweede werknemer.
§ 3. In afwijking van § 1 kunnen de werknemers die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld voltijds aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming, of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling.
De werkgever is verplicht de werknemer bedoeld in het vorige lid te vervangen door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of een hiermee gelijkgesteld persoon wanneer het aantal uren vrijgekomen door de overgang naar een deeltijdse arbeidsregeling hoger is of gelijk is aan het aantal uren in een derde-tijds arbeidsregeling of indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties van de tweede werknemer.
Art.7. <AR 1996-03-14/31, art. 7, 007; En vigueur : 01-03-1996> § 1er. Les travailleurs occupés dans un régime de travail à temps plein qui, en application de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de la moitié ont droit à des allocations d'interruption, à condition :
1° que la durée prévue de la réduction des prestations de travail soit de trois mois au moins;
(2° qu'ils introduisent une demande d'allocations selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté, dans laquelle l'employeur s'engage à les remplacer selon les dispositions fixées au § 2.) <AR 1998-08-10/54, art. 6, 011; En vigueur : 01-10-1998>
(alinéa 2 abrogé) <AR 1998-08-10/54, art. 6, 011; En vigueur : 01-10-1998>
§ 2. L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations de travail de la moitié ou d'un tiers, par un chômeur complet indemnisé qui bénéficie d'allocations pour tous les jours de la semaine ou par une personne assimilée.
L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième lorsqu'il a à son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième et qui n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction de travail du deuxième travailleur.
§ 3. Par dérogation au § 1er, les travailleurs qui, autrement qu'en vertu de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, sont employés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein dans la même entreprise ou, à défaut, dans la même branche d'activité, peuvent passer à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein.
L'employeur est obligé de remplacer le travailleur visé à l'alinéa précédent par un chômeur complet indemnisé ou par une personne assimilée lorsque le nombre d'heures libérées par le passage à un régime de travail à mi-temps est supérieur ou égal au nombre d'heures d'un régime de travail à tiers-temps ou s'il a son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations de travail et n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction des prestations de travail du deuxième travailleur.
1° que la durée prévue de la réduction des prestations de travail soit de trois mois au moins;
(2° qu'ils introduisent une demande d'allocations selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté, dans laquelle l'employeur s'engage à les remplacer selon les dispositions fixées au § 2.) <AR 1998-08-10/54, art. 6, 011; En vigueur : 01-10-1998>
(alinéa 2 abrogé) <AR 1998-08-10/54, art. 6, 011; En vigueur : 01-10-1998>
§ 2. L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations de travail de la moitié ou d'un tiers, par un chômeur complet indemnisé qui bénéficie d'allocations pour tous les jours de la semaine ou par une personne assimilée.
L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième lorsqu'il a à son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième et qui n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction de travail du deuxième travailleur.
§ 3. Par dérogation au § 1er, les travailleurs qui, autrement qu'en vertu de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, sont employés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein dans la même entreprise ou, à défaut, dans la même branche d'activité, peuvent passer à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein.
L'employeur est obligé de remplacer le travailleur visé à l'alinéa précédent par un chômeur complet indemnisé ou par une personne assimilée lorsque le nombre d'heures libérées par le passage à un régime de travail à mi-temps est supérieur ou égal au nombre d'heures d'un régime de travail à tiers-temps ou s'il a son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations de travail et n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction des prestations de travail du deuxième travailleur.
Art. 7_VLAAMS_GEWEST. <KB 1996-03-14/31, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> § 1. De werknemers tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling die, in toepassing van artikel 102 van voormeIde wet van 22 januari 1985, hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, een vierde, een derde of de helft zijn gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen, op voorwaarde dat :
1° [1 ...]1
(2° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit in dewelke de werknemer er zich toe verbindt hen te vervangen volgens de regels bepaald in § 2.) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
(tweede lid opgeheven) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
§ 2. De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties met de helft of met een derde vermindert te vervangen door een volledig vergoede werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of een daarmee gelijkgestelde persoon.
De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vierde of een vijfde te vervangen indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties met een vierde of een vijfde verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties door de tweede werknemer.
§ 3. In afwijking van § 1 kunnen de werknemers die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld voltijds aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming, of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling.
De werkgever is verplicht de werknemer bedoeld in het vorige lid te vervangen door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of een hiermee gelijkgesteld persoon wanneer het aantal uren vrijgekomen door de overgang naar een deeltijdse arbeidsregeling hoger is of gelijk is aan het aantal uren in een derde-tijds arbeidsregeling of indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties van de tweede werknemer.
1° [1 ...]1
(2° dat zij een aanvraag tot onderbrekingsuitkeringen indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit besluit in dewelke de werknemer er zich toe verbindt hen te vervangen volgens de regels bepaald in § 2.) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
(tweede lid opgeheven) <KB 1998-08-10/54, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
§ 2. De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties met de helft of met een derde vermindert te vervangen door een volledig vergoede werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of een daarmee gelijkgestelde persoon.
De werkgever dient de werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vierde of een vijfde te vervangen indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties met een vierde of een vijfde verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties door de tweede werknemer.
§ 3. In afwijking van § 1 kunnen de werknemers die anders dan in toepassing van artikel 102 van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld voltijds aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming, of bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling.
De werkgever is verplicht de werknemer bedoeld in het vorige lid te vervangen door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of een hiermee gelijkgesteld persoon wanneer het aantal uren vrijgekomen door de overgang naar een deeltijdse arbeidsregeling hoger is of gelijk is aan het aantal uren in een derde-tijds arbeidsregeling of indien hij een ander personeelslid in dienst heeft dat zijn arbeidsprestaties verminderd heeft en dat niet vervangen werd. In dit geval dient hij beide werknemers te vervangen vanaf de vermindering van de arbeidsprestaties van de tweede werknemer.
Modifications
Art. 7 _REGION_FLAMANDE.
<AR 1996-03-14/31, art. 7, 007; En vigueur : 01-03-1996> § 1er. Les travailleurs occupés dans un régime de travail à temps plein qui, en application de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de la moitié ont droit à des allocations d'interruption, à condition :
1° [1 ...]1
(2° qu'ils introduisent une demande d'allocations selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté, dans laquelle l'employeur s'engage à les remplacer selon les dispositions fixées au § 2.) <AR 1998-08-10/54, art. 6, 011; En vigueur : 01-10-1998>
(alinéa 2 abrogé) <AR 1998-08-10/54, art. 6, 011; En vigueur : 01-10-1998>
§ 2. L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations de travail de la moitié ou d'un tiers, par un chômeur complet indemnisé qui bénéficie d'allocations pour tous les jours de la semaine ou par une personne assimilée.
L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième lorsqu'il a à son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième et qui n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction de travail du deuxième travailleur.
§ 3. Par dérogation au § 1er, les travailleurs qui, autrement qu'en vertu de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, sont employés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein dans la même entreprise ou, à défaut, dans la même branche d'activité, peuvent passer à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein.
L'employeur est obligé de remplacer le travailleur visé à l'alinéa précédent par un chômeur complet indemnisé ou par une personne assimilée lorsque le nombre d'heures libérées par le passage à un régime de travail à mi-temps est supérieur ou égal au nombre d'heures d'un régime de travail à tiers-temps ou s'il a son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations de travail et n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction des prestations de travail du deuxième travailleur.
<AR 1996-03-14/31, art. 7, 007; En vigueur : 01-03-1996> § 1er. Les travailleurs occupés dans un régime de travail à temps plein qui, en application de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de la moitié ont droit à des allocations d'interruption, à condition :
1° [1 ...]1
(2° qu'ils introduisent une demande d'allocations selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté, dans laquelle l'employeur s'engage à les remplacer selon les dispositions fixées au § 2.) <AR 1998-08-10/54, art. 6, 011; En vigueur : 01-10-1998>
(alinéa 2 abrogé) <AR 1998-08-10/54, art. 6, 011; En vigueur : 01-10-1998>
§ 2. L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations de travail de la moitié ou d'un tiers, par un chômeur complet indemnisé qui bénéficie d'allocations pour tous les jours de la semaine ou par une personne assimilée.
L'employeur est tenu de remplacer le travailleur qui réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième lorsqu'il a à son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations d'un quart ou d'un cinquième et qui n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction de travail du deuxième travailleur.
§ 3. Par dérogation au § 1er, les travailleurs qui, autrement qu'en vertu de l'article 102 de la loi du 22 janvier 1985 précitée, sont employés dans un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail hebdomadaires est, en moyenne, au moins égal aux trois quarts du nombre d'heures de travail hebdomadaires prestées en moyenne par un travailleur qui est occupé à temps plein dans la même entreprise ou, à défaut, dans la même branche d'activité, peuvent passer à un régime de travail à temps partiel dont le nombre d'heures de travail égale la moitié du nombre d'heures de travail du régime de travail à temps plein.
L'employeur est obligé de remplacer le travailleur visé à l'alinéa précédent par un chômeur complet indemnisé ou par une personne assimilée lorsque le nombre d'heures libérées par le passage à un régime de travail à mi-temps est supérieur ou égal au nombre d'heures d'un régime de travail à tiers-temps ou s'il a son service un autre membre du personnel qui a réduit ses prestations de travail et n'a pas été remplacé. Dans ce cas, il doit remplacer les deux travailleurs à partir du début de la réduction des prestations de travail du deuxième travailleur.
Modifications
Art. 7bis. <KB 1998-08-10/54, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> De voorwaarde voorzien bij artikel 7, § 1, 1° is echter niet van toepassing op de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen krachtens de bepalingen :
1° artikel 102bis van voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, voor het verlenen van palliatieve zorgen;
2° het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
3° het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
Deze werknemers hebben recht op onderbrekingsuitkeringen voor de periodes voorzien bij de bepalingen bedoeld in het eerste lid 1°, 2° of 3° indien zij daartoe een aanvraag indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten van dit besluit.
De werknemers bedoeld in het eerste lid, 1°, dienen niet te worden vervangen.
De werknemers bedoeld in het eerste lid, 2° dienen enkel te worden vervangen in de gevallen voorzien bij de in dit 2° voormelde besluiten.
De werknemers bedoeld in het eerste lid, 3° dienen te worden vervangen volgens de bepalingen van artikel 7, § 2 of § 3.
1° artikel 102bis van voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, voor het verlenen van palliatieve zorgen;
2° het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid in geval van bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
3° het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
Deze werknemers hebben recht op onderbrekingsuitkeringen voor de periodes voorzien bij de bepalingen bedoeld in het eerste lid 1°, 2° of 3° indien zij daartoe een aanvraag indienen volgens de voorwaarden en modaliteiten van dit besluit.
De werknemers bedoeld in het eerste lid, 1°, dienen niet te worden vervangen.
De werknemers bedoeld in het eerste lid, 2° dienen enkel te worden vervangen in de gevallen voorzien bij de in dit 2° voormelde besluiten.
De werknemers bedoeld in het eerste lid, 3° dienen te worden vervangen volgens de bepalingen van artikel 7, § 2 of § 3.
Art. 7bis. <AR 1998-08-10/54, art. 7, 011; En vigueur : 01-10-1998> La condition prévue par l'article 7 § 1er, 1° n'est toutefois pas d'application aux travailleurs qui réduisent leurs prestations en vertu des dispositions :
1° de l'article 102bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée, pour l'octroi de soins palliatifs;
2° de l'arrêté royal du 6 février 1997 instaurant un droit à l'interruption de la carrière professionnelle en application de l'article 7, § 2, 1° de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l'emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité ou de l'arrêté royal du 10 août 1998 instaurant un droit à l'interruption de la carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade en cas d'assistance ou d'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille qui souffre d'une maladie grave;
3° de l'arrêté royal du 29 octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle.
Ces travailleurs ont droit à des allocations d'interruption pour les périodes prévues par les dispositions visées à l'alinéa 1er, 1°, 2° ou 3°, à la condition qu'ils introduisent une demande selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 1°, ne doivent pas être remplacés.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 2° doivent seulement être remplacés dans les cas visés dans les arrêtés royaux mentionnés dans ce 2°.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 3° doivent être remplacés selon les dispositions de l'article 7, § 2 ou § 3.
1° de l'article 102bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 précitée, pour l'octroi de soins palliatifs;
2° de l'arrêté royal du 6 février 1997 instaurant un droit à l'interruption de la carrière professionnelle en application de l'article 7, § 2, 1° de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l'emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité ou de l'arrêté royal du 10 août 1998 instaurant un droit à l'interruption de la carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade en cas d'assistance ou d'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille qui souffre d'une maladie grave;
3° de l'arrêté royal du 29 octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle.
Ces travailleurs ont droit à des allocations d'interruption pour les périodes prévues par les dispositions visées à l'alinéa 1er, 1°, 2° ou 3°, à la condition qu'ils introduisent une demande selon les conditions et modalités fixées par le présent arrêté.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 1°, ne doivent pas être remplacés.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 2° doivent seulement être remplacés dans les cas visés dans les arrêtés royaux mentionnés dans ce 2°.
Les travailleurs visés à l'alinéa 1er, 3° doivent être remplacés selon les dispositions de l'article 7, § 2 ou § 3.
Art.8. <KB 1996-03-14/31, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> § 1. [1 Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de werknemers bedoeld in artikel 7 wordt beperkt tot maximum 60 maanden gedurende de beroepsloopbaan vóór de leeftijd van [2 55 jaar]2. Voor de berekening van de 60 maanden wordt geen rekening gehouden met de vermindering van de arbeidsprestaties gedurende de periodes bedoeld in artikel 7bis.]1
(De maandbedragen van de onderbrekingsuitkeringen worden voor deze werknemers als volgt vastgesteld :) <KB 1998-08-10/54, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
1° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 2 101 F;
2° voor de voltijdse werknmers die hun arbeidsprestaties met een vierde verminderen op 2 626 F;
3° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een derde verminderen op 3 501 F;
4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 5 252 F;
5° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3 (...) op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. <KB 1998-08-10/54, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte of adoptie van een tweede kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede tot vijfde lid, wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 2 301 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 2 876 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 3 835 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 5 752 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een derde of daaropvolgende kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 2 501 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 3 126 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 4 168 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 6 252 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
§ 2. Van zodra zij de leeftijd van [2 55 jaar]2 bereikt hebben, kunnen de werknemers bedoeld in artikel 7 hun arbeidsprestaties verminderen zonder beperking in de duur.
(Het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen voor deze werknemers wordt als volgt vastgesteld :) <KB 1998-08-10/54, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
1° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde op 4 202 F;
2° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een vierde op 5 252 F;
3° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een derde op 7 002 F;
4° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft op 10 504 F;
5° voor de werknemers bedoeld bij artikel 7, § 3 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een tweede kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 4 402 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 5 502 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 7 336 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 11 104 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een derde of daaropvolgende kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 4 602 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 5 752 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 7 669 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 11 504 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
(§ 2bis. Voor de werknemers bedoeld in artikel 7bis wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen als volgt vastgesteld :
1° (voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 86,32 euro. Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft wordt dit bedrag van 86,32 euro vervangen door 116,08 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
2° [5 2° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen in het kader van ouderschapsverlof op 43,16 euro. Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 43,16 euro vervangen door 58,04 euro;]5
3° (...); <KB 2005-07-15/34, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op (254,46 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
5° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
[5 Als een werknemer, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met zijn werkgever overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.]5
§ 3. [2 [3 In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die tewerkgesteld zijn in een voltijds arbeidsregime en die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft, een derde of een vierde, de leeftijd op 50 jaar gebracht, voor de werknemers die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden:
- een zwaar beroep hebben uitgeoefend gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar;
- een zwaar beroep waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat hebben uitgeoefend. Deze beroepen zijn de volgende:
a) de verpleegkundigen en het verzorgend personeel in de ziekenhuizen;
b) de verpleegkundigen en het verzorgend personeel in de rusthuizen en in de rust- en verzorgingstehuizen;
c) de beroepen die voorkomen op een lijst van knelpuntberoepen, vertrekkende van de knelpuntberoepenlijsten van de Gewesten, jaarlijks vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit, na onderhandeling binnen het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten, na unaniem advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en van het Comité Overheidsbedrijven.]3
Voor de toepassing van het vorige lid wordt als zwaar beroep beschouwd :
- het werk in wisselende ploegen, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van hun dagtaak, op voorwaarde dat de werknemer van ploegen alterneert;
- het werk in onderbroken diensten waarbij de werknemer permanent werkt in dagprestaties waarvan de begintijd en de eindtijd minimum 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur. Onder permanent verstaat men dat de onderbroken dienst de gewone arbeidsregeling van de werknemer vormt en dat hij niet occasioneel in een dergelijke dienst wordt tewerkgesteld;
- het werk met prestaties die gewoonlijk tussen 20 uur en 6 uur vallen, met uitsluiting van de werknemers die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 22 uur en van de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.
Het begrip zwaar beroep kan, op voorstel van het Gemeenschappelijk Comité van alle Overheidsdiensten, bij een in Ministerraad overlegd besluit aangepast worden.
De periode van vermindering van prestaties bedoeld in het eerste lid wordt niet aangerekend op de 60 maanden bedoeld in § 1, eerste lid.]2
[2 § 4. In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die tewerkgesteld zijn in een voltijds arbeidsregime en die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de werknemers die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties voldoen aan één van volgende voorwaarden :
- daaraan voorafgaand was de werknemer actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar. Wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in § 3, tweede en derde lid;
- daaraan voorafgaand heeft de werknemer een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar doorlopen.
Voor toepassing van het vorige lid komt in aanmerking voor de berekening van de beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar :
1° elk kalenderjaar van tewerkstelling onder het stelsel van de private sector, waarvoor minstens 285 dagen voltijds loon werd uitbetaald, gerekend in een zesdagenweek;
2° elk kalenderjaar van tewerkstelling, onder het stelsel van de publieke sector, waarvoor minstens 237 dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten werden vastgesteld, gerekend in een vijfdagenweek.
Voor de kalenderjaren in het stelsel van de private sector van minder dan 285 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 285. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
Voor de kalenderjaren in het stelsel van de publieke sector van minder dan 237 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 237. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
Voor de kalenderjaren met respectievelijk meer dan 285 dagen of 237 dagen van tewerkstelling, worden de dagen die de 285 dagen of 237 dagen overschrijden, buiten beschouwing gelaten.
De som van de jaren in de punten 1° en 2° wordt afgerond naar de hogere eenheid.
Voor toepassing van het punt 1° wordt gelijkgesteld met dagen waarop voltijds loon werd uitbetaald, de dagen van :
- moederschapsverlof;
- verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
- adoptieverlof;
- moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
- ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
Voor de toepassing van het punt 2° worden gelijkgesteld met dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten, de dagen van :
- verloven met behoud van bezoldiging;
- moederschapsverlof;
- verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
- adoptieverlof;
- moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
- ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
Het bewijs van de 28 jaar beroepsloopbaan gebeurt aan de hand van een formulier, vastgesteld door de Minister van Werk, op voorstel van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
De periode van vermindering van prestaties bedoeld in het eerste lid wordt niet aangerekend op de 60 maanden bedoeld in § 1, eerste lid.]2
(De maandbedragen van de onderbrekingsuitkeringen worden voor deze werknemers als volgt vastgesteld :) <KB 1998-08-10/54, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
1° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 2 101 F;
2° voor de voltijdse werknmers die hun arbeidsprestaties met een vierde verminderen op 2 626 F;
3° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een derde verminderen op 3 501 F;
4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 5 252 F;
5° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3 (...) op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. <KB 1998-08-10/54, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte of adoptie van een tweede kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede tot vijfde lid, wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 2 301 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 2 876 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 3 835 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 5 752 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een derde of daaropvolgende kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 2 501 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 3 126 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 4 168 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 6 252 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
§ 2. Van zodra zij de leeftijd van [2 55 jaar]2 bereikt hebben, kunnen de werknemers bedoeld in artikel 7 hun arbeidsprestaties verminderen zonder beperking in de duur.
(Het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen voor deze werknemers wordt als volgt vastgesteld :) <KB 1998-08-10/54, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
1° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde op 4 202 F;
2° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een vierde op 5 252 F;
3° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met een derde op 7 002 F;
4° voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft op 10 504 F;
5° voor de werknemers bedoeld bij artikel 7, § 3 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een tweede kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 4 402 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 5 502 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 7 336 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 11 104 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
Wanneer de vermindering van arbeidsprestaties een aanvang neemt binnen de drie jaar na de geboorte van een derde of daaropvolgende kind, volgens de regels bepaald in artikel 6, § 1, tweede lid tot vijfde lid wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in :
A) het tweede lid, 1° van deze paragraaf verhoogd tot 4 602 F;
B) het tweede lid, 2° van deze paragraaf verhoogd tot 5 752 F;
C) het tweede lid, 3° van deze paragraaf verhoogd tot 7 669 F;
D) het tweede lid, 4° van deze paragraaf verhoogd tot 11 504 F;
E) het tweede lid, 5° van deze paragraaf verhoogd tot het gedeelte van het in D) vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
(§ 2bis. Voor de werknemers bedoeld in artikel 7bis wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen als volgt vastgesteld :
1° (voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 86,32 euro. Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft wordt dit bedrag van 86,32 euro vervangen door 116,08 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
2° [5 2° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met één tiende verminderen in het kader van ouderschapsverlof op 43,16 euro. Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 43,16 euro vervangen door 58,04 euro;]5
3° (...); <KB 2005-07-15/34, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op (254,46 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
5° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
[5 Als een werknemer, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met zijn werkgever overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.]5
§ 3. [2 [3 In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die tewerkgesteld zijn in een voltijds arbeidsregime en die hun arbeidsprestaties verminderen met de helft, een derde of een vierde, de leeftijd op 50 jaar gebracht, voor de werknemers die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden:
- een zwaar beroep hebben uitgeoefend gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar;
- een zwaar beroep waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat hebben uitgeoefend. Deze beroepen zijn de volgende:
a) de verpleegkundigen en het verzorgend personeel in de ziekenhuizen;
b) de verpleegkundigen en het verzorgend personeel in de rusthuizen en in de rust- en verzorgingstehuizen;
c) de beroepen die voorkomen op een lijst van knelpuntberoepen, vertrekkende van de knelpuntberoepenlijsten van de Gewesten, jaarlijks vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit, na onderhandeling binnen het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten, na unaniem advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en van het Comité Overheidsbedrijven.]3
Voor de toepassing van het vorige lid wordt als zwaar beroep beschouwd :
- het werk in wisselende ploegen, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van hun dagtaak, op voorwaarde dat de werknemer van ploegen alterneert;
- het werk in onderbroken diensten waarbij de werknemer permanent werkt in dagprestaties waarvan de begintijd en de eindtijd minimum 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur. Onder permanent verstaat men dat de onderbroken dienst de gewone arbeidsregeling van de werknemer vormt en dat hij niet occasioneel in een dergelijke dienst wordt tewerkgesteld;
- het werk met prestaties die gewoonlijk tussen 20 uur en 6 uur vallen, met uitsluiting van de werknemers die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 22 uur en van de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.
Het begrip zwaar beroep kan, op voorstel van het Gemeenschappelijk Comité van alle Overheidsdiensten, bij een in Ministerraad overlegd besluit aangepast worden.
De periode van vermindering van prestaties bedoeld in het eerste lid wordt niet aangerekend op de 60 maanden bedoeld in § 1, eerste lid.]2
[2 § 4. In afwijking van § 2 wordt voor de werknemers die tewerkgesteld zijn in een voltijds arbeidsregime en die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de werknemers die op het ogenblik van de begindatum van de vermindering van de arbeidsprestaties voldoen aan één van volgende voorwaarden :
- daaraan voorafgaand was de werknemer actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar. Wordt als zwaar beroep beschouwd, het zwaar beroep zoals gedefinieerd in § 3, tweede en derde lid;
- daaraan voorafgaand heeft de werknemer een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar doorlopen.
Voor toepassing van het vorige lid komt in aanmerking voor de berekening van de beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar :
1° elk kalenderjaar van tewerkstelling onder het stelsel van de private sector, waarvoor minstens 285 dagen voltijds loon werd uitbetaald, gerekend in een zesdagenweek;
2° elk kalenderjaar van tewerkstelling, onder het stelsel van de publieke sector, waarvoor minstens 237 dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten werden vastgesteld, gerekend in een vijfdagenweek.
Voor de kalenderjaren in het stelsel van de private sector van minder dan 285 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 285. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
Voor de kalenderjaren in het stelsel van de publieke sector van minder dan 237 dagen van tewerkstelling, worden alle dagen samengeteld en gedeeld door 237. Het resultaat, afgerond naar de lagere eenheid, geeft het aantal bijkomend in aanmerking te nemen jaren.
Voor de kalenderjaren met respectievelijk meer dan 285 dagen of 237 dagen van tewerkstelling, worden de dagen die de 285 dagen of 237 dagen overschrijden, buiten beschouwing gelaten.
De som van de jaren in de punten 1° en 2° wordt afgerond naar de hogere eenheid.
Voor toepassing van het punt 1° wordt gelijkgesteld met dagen waarop voltijds loon werd uitbetaald, de dagen van :
- moederschapsverlof;
- verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
- adoptieverlof;
- moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
- ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
Voor de toepassing van het punt 2° worden gelijkgesteld met dagen voltijds werkelijk gepresteerde diensten, de dagen van :
- verloven met behoud van bezoldiging;
- moederschapsverlof;
- verlof naar aanleiding van de geboorte van een kind;
- adoptieverlof;
- moederschapsbescherming en de preventieve werkverwijdering van zwangere vrouwen;
- ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
Het bewijs van de 28 jaar beroepsloopbaan gebeurt aan de hand van een formulier, vastgesteld door de Minister van Werk, op voorstel van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
De periode van vermindering van prestaties bedoeld in het eerste lid wordt niet aangerekend op de 60 maanden bedoeld in § 1, eerste lid.]2
Modifications
Art.8. <AR 1996-03-14/31, art. 9, 007; En vigueur : 01-03-1996> § 1er. [1 Le droit aux allocations d'interruption pour les travailleurs visés à l'article 7 est limité à 60 mois maximum durant la carrière professionnelle avant l'âge de [2 55 ans]2. Pour le calcul des 60 mois, il n'est pas tenu compte de la réduction des prestations pendant les périodes visées à l'article 7bis.]1
(Les montants mensuels des allocations d'interruption pour ces travailleurs sont fixés comme suit :) <AR 1998-08-10/54, art. 8, 011; En vigueur : 01-10-1998>
1° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 2 101 F;
2° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un quart, à 2 626 F.
3° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations d'un tiers, à 3 501 F;
4° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à 5 252 F;
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3 (...), à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail. <AR 1998-08-10/54, art. 8, 011; En vigueur : 01-10-1998>
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de la naissance ou l'adoption d'un deuxième enfant selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption, visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 301 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 876 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 3 835 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 752 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 501 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 3 126 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 168 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 6 252 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
§ 2. Dès qu'ils atteignent l'âge de [2 55 ans]2, les travailleurs visés à l'article 7 peuvent réduire leurs prestations de travail sans limitation dans le temps.
(Le montant mensuel des allocations d'interruption pour ces travailleurs est fixé comme suit :) <AR 1998-08-10/54, art. 8, 011; En vigueur : 01-10-1998>
1° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 4 202 F;
2° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un quart, à 5 252 F;
3° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un tiers, à 7 002 F;
4° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à 10 504 F;
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 402 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 502 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 7 336 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 11 104 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 602 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 752 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 7 669 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 11 504 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
(§ 2bis. Pour les travailleurs visés à l'article 7bis, le montant mensuel de l'allocation d'interruption est fixé comme suit :
1° (pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 86,32 euros. Pour le travailleur qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 86,32 euros est remplacé par 116,08 euros); <AR 2005-07-15/34, art. 5, 014; En vigueur : 28-07-2005>
2° [5 2° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un dixième dans le cadre du congé parental, à 43,16 euros. Pour le travailleur qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 43,16 euros est remplacé par 58,04 euros;]5
3° (...); <AR 2005-07-15/34, art. 6, 014; En vigueur : 28-07-2005>
4° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à (254,46 euros); <AR 2005-07-15/34, art. 5, 014; En vigueur : 28-07-2005>
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
[6 ...]6
[5 Lorsqu'un travailleur, en vertu d'un arrêté royal pris en exécution de l'article 105, § 1er, alinéa 4, 2°, de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, convient avec son employeur de diviser en semaines le droit à une interruption de la carrière professionnelle dans le cadre du congé parental ou pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade, le montant de l'allocation d'interruption hebdomadaire est égal au montant mensuel divisé par 26 et multiplié par le nombre de jours de congé.]5
[2 § 3. [3 En dérogation au § 2, pour les travailleurs qui sont occupés dans un régime de travail à temps plein et qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, d'un tiers ou d'un quart, l'âge est porté à 50 ans, pour les travailleurs qui à la date de début de la réduction des prestations de travail satisfont de manière cumulative aux conditions suivantes :
- avoir exercé un métier lourd pendant au moins 5 ans pendant les 10 années précédentes ou pendant au moins 7 ans durant les 15 années précédentes;
- avoir exercé un métier lourd pour lequel il existe une pénurie significative de main-d'oeuvre parmi les suivants :
a) les infirmiers et le personnel soignant dans les hôpitaux;
b) les infirmiers et le personnel soignant dans les maisons de repos et dans les maisons de repos et de soins infirmiers;
c) les métiers repris sur une liste de métiers en pénurie, constituée à partir des listes régionales des métiers en pénurie, établie annuellement par arrêté, délibéré en Conseil des Ministres, après négociation au sein du Comité commun à l'ensemble des services publics, après avis unanime du Comité de Gestion de l'Office national de l'Emploi et de la Commission entreprises publiques.]3
Pour l'application de l'alinéa précédent, on entend par métier lourd :
- le travail en équipes successives, plus précisément le travail en équipes en au moins deux équipes comprenant deux travailleurs au moins, lesquelles font le même travail tant en ce qui concerne son objet qu'en ce qui concerne son ampleur et qui se succèdent dans le courant de la journée sans qu'il n'y ait d'interruption entre les équipes successives et sans que le chevauchement excède un quart de leurs tâches journalières, à condition que le travailleur change alternativement d'équipes;
- le travail en services interrompus dans lequel le travailleur est en permanence occupé en prestations de jour où au moins 11 heures séparent le début et la fin du temps de travail avec une interruption d'au moins 3 heures et un nombre minimum de prestations de 7 heures. Par permanent il faut entendre que le service interrompu soit le régime habituel du travailleur et qu'il ne soit pas occasionnellement occupé dans un tel régime;
- le travail comportant habituellement des prestations entre 20 heures et 6 heures, à l'exclusion des travailleurs dont les prestations se situent exclusivement entre 6 heures et 22 heures et des travailleurs dont les prestations débutent habituellement à partir de 5 heures.
La notion de métier lourd peut, sur proposition du Comité commun à l'ensemble des services publics, être adaptée par arrêté, délibéré en Conseil des Ministres.
La période de réduction de prestations visée à l'alinéa 1er, n'est pas imputée sur les 60 mois visés au § 1er, alinéa 1er.]2
[2 § 4. En dérogation au § 2, pour les travailleurs qui sont occupés dans un régime de travail à temps plein et qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, l'âge est porté à 50 ans pour les travailleurs qui à la date de début de la réduction des prestations de travail, satisfont à une des conditions suivantes :
- antérieurement, le travailleur a effectué un métier lourd pendant au moins 5 ans pendant les 10 années précédentes ou pendant au moins 7 ans durant les 15 années précédentes. Est considéré comme un métier lourd, le métier lourd tel qu'il a été défini au § 3, alinéas deux et trois;
- antérieurement, le travailleur a eu une carrière de 28 ans au moins.
Pour l'application du précédent alinéa, sont pris en compte pour le calcul de la carrière professionnelle d'au moins 28 ans :
1° chaque année civile d'occupation dans le régime du secteur privé, pour laquelle au moins 285 jours ont été rémunérés à temps plein, calculés en régime de six jours par semaine;
2° chaque année civile d'occupation dans le régime du secteur public, pour laquelle au moins 237 jours ont été réellement prestés à temps plein, calculés en régime de cinq jours par semaine.
Pour les années civiles dans le régime du secteur privé avec moins de 285 jours d'occupation, le total de ces jours est divisé par 285. Le résultat, arrondi à l'unité inférieure, donne le nombre d'années complémentaires à prendre en compte.
Pour les années civiles dans le régime du secteur public avec moins de 237 jours d'occupation, le total de ces jours est divisé par 237. Le résultat, arrondi à l'unité inférieure, donne le nombre d'années complémentaires à prendre en compte.
Pour les années civiles avec respectivement plus de 285 jours ou 237 jours d'occupation, il n'est pas tenu compte des jours qui dépassent 285 jours ou 237 jours.
La somme des années des points 1° et 2° est arrondie à l'unité supérieure.
Pour l'application du point 1°, sont assimilés à des jours rémunérés à temps plein, les jours de :
- congé de maternité;
- congé pris à l'occasion de la naissance d'un enfant;
- congé d'adoption;
- congé de protection de la maternité et d'écartement préventif des femmes enceintes;
- congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle.
Pour l'application du point 2° sont assimilés à des services réellement prestés à temps plein, les jours de :
- congés avec maintien de la rémunération;
- congé de maternité;
- congé pris à l'occasion de la naissance d'un enfant;
- congé d'adoption;
- congé de protection de la maternité et d'écartement préventif des femmes enceintes;
- congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle.
La preuve des 28 années de carrière est communiquée sur un formulaire, établi par le Ministre de l'Emploi, sur proposition de l'Office national de l'Emploi.
La période de réduction de prestations visée à l'alinéa premier, n'est pas imputée sur les 60 mois visés au § 1er, alinéa 1er.]2
(Les montants mensuels des allocations d'interruption pour ces travailleurs sont fixés comme suit :) <AR 1998-08-10/54, art. 8, 011; En vigueur : 01-10-1998>
1° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 2 101 F;
2° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un quart, à 2 626 F.
3° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations d'un tiers, à 3 501 F;
4° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à 5 252 F;
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3 (...), à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail. <AR 1998-08-10/54, art. 8, 011; En vigueur : 01-10-1998>
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de la naissance ou l'adoption d'un deuxième enfant selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption, visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 301 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 876 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 3 835 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 752 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 2 501 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 3 126 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 168 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 6 252 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
§ 2. Dès qu'ils atteignent l'âge de [2 55 ans]2, les travailleurs visés à l'article 7 peuvent réduire leurs prestations de travail sans limitation dans le temps.
(Le montant mensuel des allocations d'interruption pour ces travailleurs est fixé comme suit :) <AR 1998-08-10/54, art. 8, 011; En vigueur : 01-10-1998>
1° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 4 202 F;
2° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un quart, à 5 252 F;
3° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail d'un tiers, à 7 002 F;
4° pour les travailleurs qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à 10 504 F;
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 402 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 502 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 7 336 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 11 104 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
Lorsque la réduction des prestations de travail commence dans un délai de trois ans à partir de toute naissance ou adoption postérieure à celle d'un second enfant, selon les règles fixées à l'article 6, § 1er, alinéas deux à cinq, le montant mensuel des allocations d'interruption visé à :
A) l'alinéa 2, 1° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 4 602 F;
B) l'alinéa 2, 2° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 5 752 F;
C) l'alinéa 2, 3° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 7 669 F;
D) l'alinéa 2, 4° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à 11 504 F;
E) l'alinéa 2, 5° de ce paragraphe, est augmenté jusqu'à la partie du montant visé au D) proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
(§ 2bis. Pour les travailleurs visés à l'article 7bis, le montant mensuel de l'allocation d'interruption est fixé comme suit :
1° (pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 86,32 euros. Pour le travailleur qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 86,32 euros est remplacé par 116,08 euros); <AR 2005-07-15/34, art. 5, 014; En vigueur : 28-07-2005>
2° [5 2° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un dixième dans le cadre du congé parental, à 43,16 euros. Pour le travailleur qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 43,16 euros est remplacé par 58,04 euros;]5
3° (...); <AR 2005-07-15/34, art. 6, 014; En vigueur : 28-07-2005>
4° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à (254,46 euros); <AR 2005-07-15/34, art. 5, 014; En vigueur : 28-07-2005>
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
[6 ...]6
[5 Lorsqu'un travailleur, en vertu d'un arrêté royal pris en exécution de l'article 105, § 1er, alinéa 4, 2°, de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, convient avec son employeur de diviser en semaines le droit à une interruption de la carrière professionnelle dans le cadre du congé parental ou pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade, le montant de l'allocation d'interruption hebdomadaire est égal au montant mensuel divisé par 26 et multiplié par le nombre de jours de congé.]5
[2 § 3. [3 En dérogation au § 2, pour les travailleurs qui sont occupés dans un régime de travail à temps plein et qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, d'un tiers ou d'un quart, l'âge est porté à 50 ans, pour les travailleurs qui à la date de début de la réduction des prestations de travail satisfont de manière cumulative aux conditions suivantes :
- avoir exercé un métier lourd pendant au moins 5 ans pendant les 10 années précédentes ou pendant au moins 7 ans durant les 15 années précédentes;
- avoir exercé un métier lourd pour lequel il existe une pénurie significative de main-d'oeuvre parmi les suivants :
a) les infirmiers et le personnel soignant dans les hôpitaux;
b) les infirmiers et le personnel soignant dans les maisons de repos et dans les maisons de repos et de soins infirmiers;
c) les métiers repris sur une liste de métiers en pénurie, constituée à partir des listes régionales des métiers en pénurie, établie annuellement par arrêté, délibéré en Conseil des Ministres, après négociation au sein du Comité commun à l'ensemble des services publics, après avis unanime du Comité de Gestion de l'Office national de l'Emploi et de la Commission entreprises publiques.]3
Pour l'application de l'alinéa précédent, on entend par métier lourd :
- le travail en équipes successives, plus précisément le travail en équipes en au moins deux équipes comprenant deux travailleurs au moins, lesquelles font le même travail tant en ce qui concerne son objet qu'en ce qui concerne son ampleur et qui se succèdent dans le courant de la journée sans qu'il n'y ait d'interruption entre les équipes successives et sans que le chevauchement excède un quart de leurs tâches journalières, à condition que le travailleur change alternativement d'équipes;
- le travail en services interrompus dans lequel le travailleur est en permanence occupé en prestations de jour où au moins 11 heures séparent le début et la fin du temps de travail avec une interruption d'au moins 3 heures et un nombre minimum de prestations de 7 heures. Par permanent il faut entendre que le service interrompu soit le régime habituel du travailleur et qu'il ne soit pas occasionnellement occupé dans un tel régime;
- le travail comportant habituellement des prestations entre 20 heures et 6 heures, à l'exclusion des travailleurs dont les prestations se situent exclusivement entre 6 heures et 22 heures et des travailleurs dont les prestations débutent habituellement à partir de 5 heures.
La notion de métier lourd peut, sur proposition du Comité commun à l'ensemble des services publics, être adaptée par arrêté, délibéré en Conseil des Ministres.
La période de réduction de prestations visée à l'alinéa 1er, n'est pas imputée sur les 60 mois visés au § 1er, alinéa 1er.]2
[2 § 4. En dérogation au § 2, pour les travailleurs qui sont occupés dans un régime de travail à temps plein et qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, l'âge est porté à 50 ans pour les travailleurs qui à la date de début de la réduction des prestations de travail, satisfont à une des conditions suivantes :
- antérieurement, le travailleur a effectué un métier lourd pendant au moins 5 ans pendant les 10 années précédentes ou pendant au moins 7 ans durant les 15 années précédentes. Est considéré comme un métier lourd, le métier lourd tel qu'il a été défini au § 3, alinéas deux et trois;
- antérieurement, le travailleur a eu une carrière de 28 ans au moins.
Pour l'application du précédent alinéa, sont pris en compte pour le calcul de la carrière professionnelle d'au moins 28 ans :
1° chaque année civile d'occupation dans le régime du secteur privé, pour laquelle au moins 285 jours ont été rémunérés à temps plein, calculés en régime de six jours par semaine;
2° chaque année civile d'occupation dans le régime du secteur public, pour laquelle au moins 237 jours ont été réellement prestés à temps plein, calculés en régime de cinq jours par semaine.
Pour les années civiles dans le régime du secteur privé avec moins de 285 jours d'occupation, le total de ces jours est divisé par 285. Le résultat, arrondi à l'unité inférieure, donne le nombre d'années complémentaires à prendre en compte.
Pour les années civiles dans le régime du secteur public avec moins de 237 jours d'occupation, le total de ces jours est divisé par 237. Le résultat, arrondi à l'unité inférieure, donne le nombre d'années complémentaires à prendre en compte.
Pour les années civiles avec respectivement plus de 285 jours ou 237 jours d'occupation, il n'est pas tenu compte des jours qui dépassent 285 jours ou 237 jours.
La somme des années des points 1° et 2° est arrondie à l'unité supérieure.
Pour l'application du point 1°, sont assimilés à des jours rémunérés à temps plein, les jours de :
- congé de maternité;
- congé pris à l'occasion de la naissance d'un enfant;
- congé d'adoption;
- congé de protection de la maternité et d'écartement préventif des femmes enceintes;
- congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle.
Pour l'application du point 2° sont assimilés à des services réellement prestés à temps plein, les jours de :
- congés avec maintien de la rémunération;
- congé de maternité;
- congé pris à l'occasion de la naissance d'un enfant;
- congé d'adoption;
- congé de protection de la maternité et d'écartement préventif des femmes enceintes;
- congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle.
La preuve des 28 années de carrière est communiquée sur un formulaire, établi par le Ministre de l'Emploi, sur proposition de l'Office national de l'Emploi.
La période de réduction de prestations visée à l'alinéa premier, n'est pas imputée sur les 60 mois visés au § 1er, alinéa 1er.]2
Modifications
Art. 8_VLAAMS_GEWEST. <KB 1996-03-14/31, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> § 1. [4 ...]4
§ 2. [4 ...]4
(§ 2bis. Voor de werknemers bedoeld in artikel 7bis wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen als volgt vastgesteld :
1° (voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 86,32 euro. Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft wordt dit bedrag van 86,32 euro vervangen door 116,08 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
2° (...); <KB 2005-07-15/34, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
3° (...); <KB 2005-07-15/34, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op (254,46 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
5° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
[5 ...]5
§ 3. [4 ...]4
[2 § 4. [4 ...]4]2
§ 2. [4 ...]4
(§ 2bis. Voor de werknemers bedoeld in artikel 7bis wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen als volgt vastgesteld :
1° (voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 86,32 euro. Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft wordt dit bedrag van 86,32 euro vervangen door 116,08 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
2° (...); <KB 2005-07-15/34, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
3° (...); <KB 2005-07-15/34, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op (254,46 euro); <KB 2005-07-15/34, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 28-07-2005>
5° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3 op het gedeelte van het in 4° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
[5 ...]5
§ 3. [4 ...]4
[2 § 4. [4 ...]4]2
Modifications
Art. 8 _REGION_FLAMANDE.
<AR 1996-03-14/31, art. 9, 007; En vigueur : 01-03-1996> § 1er. [4 ...]4
§ 2. [4 ...]4
(§ 2bis. Pour les travailleurs visés à l'article 7bis, le montant mensuel de l'allocation d'interruption est fixé comme suit :
1° (pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 86,32 euros. Pour le travailleur qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 86,32 euros est remplacé par 116,08 euros); <AR 2005-07-15/34, art. 5, 014; En vigueur : 28-07-2005>
2° (...); <AR 2005-07-15/34, art. 6, 014; En vigueur : 28-07-2005>
3° (...); <AR 2005-07-15/34, art. 6, 014; En vigueur : 28-07-2005>
4° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à (254,46 euros); <AR 2005-07-15/34, art. 5, 014; En vigueur : 28-07-2005>
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
[5 ...]5
§ 3. [4 ...]4
[2 § 4. [4 ...]4 ]2
<AR 1996-03-14/31, art. 9, 007; En vigueur : 01-03-1996> § 1er. [4 ...]4
§ 2. [4 ...]4
(§ 2bis. Pour les travailleurs visés à l'article 7bis, le montant mensuel de l'allocation d'interruption est fixé comme suit :
1° (pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail d'un cinquième, à 86,32 euros. Pour le travailleur qui habite seul avec un ou plusieurs enfants dont il a la charge, le montant de 86,32 euros est remplacé par 116,08 euros); <AR 2005-07-15/34, art. 5, 014; En vigueur : 28-07-2005>
2° (...); <AR 2005-07-15/34, art. 6, 014; En vigueur : 28-07-2005>
3° (...); <AR 2005-07-15/34, art. 6, 014; En vigueur : 28-07-2005>
4° pour les travailleurs à temps plein qui réduisent leurs prestations de travail de moitié, à (254,46 euros); <AR 2005-07-15/34, art. 5, 014; En vigueur : 28-07-2005>
5° pour les travailleurs visés à l'article 7, § 3, à la partie du montant visé au 4° proportionnelle au nombre d'heures de réduction des prestations de travail.
[5 ...]5
§ 3. [4 ...]4
[2 § 4. [4 ...]4 ]2
Modifications
Afdeling IIIbis.
Section IIIbis. - Réduction du montant des allocations.
Art. 8bis. <INGEVOEGD bij KB 1992-12-21/31, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993> De bedragen vastgesteld in de artikelen 6 en 8 blijven nochtans slechts behouden gedurende de twaalf eerste maanden van ofwel de schorsing van de arbeidsovereenkomst krachtens de bepalingen van artikel 3 ofwel van de vermindering van de arbeidsprestaties krachtens de bepalingen van artikel 7. Na deze periode worden de in de artikelen 6 en 8 vastgestelde bedragen verminderd met 5 pct.
Art. 8bis. Toutefois, les montants fixés aux articles 6 et 8 ne restent acquis que pendant les douze premiers mois, ou bien de la suspension du contrat de travail en vertu de l'article 3, ou bien de la réduction des prestations de travail en vertu de l'article 7. Après cette période de douze mois, les montants fixés aux articles 6 et 8 sont diminués de 5 pct.
Afdeling IV. - Herinschakelingsprogramma's.
Section IV. - Programmes de réinsertion.
Art.9. § 1. Indien een werknemer zijn loopbaan volledig onderbreekt voor een periode van minstens zesendertig opeenvolgende maanden, wordt het bedrag voor de onderbrekingsuitkering, toegekend voor de laatste maand van de voorziene onderbrekingsperiode, verhoogd met een forfaitair bedrag indien betrokken werknemer een getuigschrift indient waaruit blijkt dat hij met zijn werkgever overeengekomen is om, gedurende de laatste maand van de onderbrekingsperiode, een herinschakelingsprogramma van minstens twee weken te volgen, georganiseerd door zijn werkgever.
De in het eerste lid bedoelde forfaitaire verhoging bedraagt 5 000 frank behalve in de gevallen bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid waar een proportioneel gedeelte van het bedrag toegekend wordt.
Het in het eerste lid bedoelde getuigschrift dient, vergezeld van een gedetailleerde beschrijving van het te volgen herinschakelingsprogramma, bij een ter post aangetekende brief ingediend te worden bij de (directeur) minstens tien dagen vóór het begin van de laatste maand van de onderbrekingsperiode. Dit aangetekend schrijven wordt geacht ontvangen te zijn op het (werkloosheidsbureau) de derde dag na de afgifte ervan ter post. <KB 1992-12-21/31, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
§ 2. De in § 1 bedoelde forfaitaire verhoging wordt slechts definitief verworven op voorwaarde dat de betrokken werknemer :
1° volgens de modaliteiten voorzien in § 1, derde lid, binnen de dertig dagen na het einde van de loopbaanonderbreking een getuigschrift indient, opgesteld door zijn werkgever waaruit blijkt dat hij het herinschakelingsprogramma effectief gevolgd heeft en geen verlenging van de loopbaanonderbreking aangevraagd heeft;
2° gedurende de twaalf maanden volgend op de beëindiging van de loopbaanonderbreking geen nieuwe volledig onderbreking van zijn loopbaan aanvat.
Indien aan de in het eerste lid voorziene voorwaarden niet voldaan wordt, wordt het bedrag van de in § 1 voorziene forfaitaire verhoging teruggevorderd door de bevoegde (directeur.) <KB 1992-12-21/31, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
§ 3. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid kan specifieke modaliteiten bepalen waaraan de in § 1 bedoelde herinschakelingsprogramma's moeten voldoen.
§ 4. De werknemers die het in § 1 bedoelde getuigschrift volgens de in deze § voorziene modaliteiten ingediend hebben, worden door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening voor de periode gedurende dewelke het herinschakelingsprogramma zal gevolgd worden, verzekerd tegen de arbeidsongevallen en de ongevallen op de weg naar of van het werk. Daartoe sluit de Rijksdienst bij een erkende verzekeringsmaatschappij met vaste premies of bij een erkende gemeenschappelijke verrekeningskas een polis af die hen dezelfde voordelen waarborgt als deze die ten laste vallen van de verzekeraar door de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen. In afwijking van de artikelen 34 tot 39 van voornoemde wet geschiedt nochtans de berekening van de jaarlijkse basisvergoeding volgens de volgende formule : het bedrag van het gemiddeld maandelijks inkomen vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43, gesloten op 2 mei 1988 in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 29 juli 1988, vermenigvuldigd met 12.
De in het eerste lid bedoelde forfaitaire verhoging bedraagt 5 000 frank behalve in de gevallen bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid waar een proportioneel gedeelte van het bedrag toegekend wordt.
Het in het eerste lid bedoelde getuigschrift dient, vergezeld van een gedetailleerde beschrijving van het te volgen herinschakelingsprogramma, bij een ter post aangetekende brief ingediend te worden bij de (directeur) minstens tien dagen vóór het begin van de laatste maand van de onderbrekingsperiode. Dit aangetekend schrijven wordt geacht ontvangen te zijn op het (werkloosheidsbureau) de derde dag na de afgifte ervan ter post. <KB 1992-12-21/31, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
§ 2. De in § 1 bedoelde forfaitaire verhoging wordt slechts definitief verworven op voorwaarde dat de betrokken werknemer :
1° volgens de modaliteiten voorzien in § 1, derde lid, binnen de dertig dagen na het einde van de loopbaanonderbreking een getuigschrift indient, opgesteld door zijn werkgever waaruit blijkt dat hij het herinschakelingsprogramma effectief gevolgd heeft en geen verlenging van de loopbaanonderbreking aangevraagd heeft;
2° gedurende de twaalf maanden volgend op de beëindiging van de loopbaanonderbreking geen nieuwe volledig onderbreking van zijn loopbaan aanvat.
Indien aan de in het eerste lid voorziene voorwaarden niet voldaan wordt, wordt het bedrag van de in § 1 voorziene forfaitaire verhoging teruggevorderd door de bevoegde (directeur.) <KB 1992-12-21/31, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
§ 3. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid kan specifieke modaliteiten bepalen waaraan de in § 1 bedoelde herinschakelingsprogramma's moeten voldoen.
§ 4. De werknemers die het in § 1 bedoelde getuigschrift volgens de in deze § voorziene modaliteiten ingediend hebben, worden door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening voor de periode gedurende dewelke het herinschakelingsprogramma zal gevolgd worden, verzekerd tegen de arbeidsongevallen en de ongevallen op de weg naar of van het werk. Daartoe sluit de Rijksdienst bij een erkende verzekeringsmaatschappij met vaste premies of bij een erkende gemeenschappelijke verrekeningskas een polis af die hen dezelfde voordelen waarborgt als deze die ten laste vallen van de verzekeraar door de wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen. In afwijking van de artikelen 34 tot 39 van voornoemde wet geschiedt nochtans de berekening van de jaarlijkse basisvergoeding volgens de volgende formule : het bedrag van het gemiddeld maandelijks inkomen vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43, gesloten op 2 mei 1988 in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 29 juli 1988, vermenigvuldigd met 12.
Art.9. § 1. Lorsqu'un travailleur interrompt complètement sa carrière pour une période de minimum trente-six mois consécutifs, le montant de son allocation d'interruption, octroyée pour le dernier mois de la période d'interruption prévue, est augmenté d'un montant forfaitaire, à la condition que le travailleur concerné introduise une attestation dont il ressort qu'il a convenu avec son employeur de suivre, au cours du dernier mois de la période d'interruption, un programme de réinsertion de deux semaines au moins organisé par son employeur.
L'augmentation visée à l'alinéa 1er, s'élève à 5 000 francs, sauf dans les cas visés à l'article 6, § 2, alinéa 1er, où il est octroyé une partie proportionnelle de ce montant.
L'attestation visée à l'alinéa 1er doit être introduite, accompagnée d'une description détaillée du programme de réinsertion à suivre, par lettre recommandée à la poste auprès (du directeur) au moins dix jours avant le début du dernier mois d'interruption. Cette lettre recommandée est censée être reçue par le (bureau du chômage) le troisième jour ouvrable après son dépôt à la poste. <AR 1992-12-21/31, art. 6, 004; En vigueur : 01-01-1993>
§ 2. L'augmentation forfaitaire prévue au § 1er, n'est acquise définitivement qu'à la condition que le travailleur concerné :
1° introduise dans les trente jours qui suivent la fin de l'interruption de la carrière et selon les modalités prévues au § 1er, alinéa 3, une attestation, rédigée par son employeur dont il ressort qu'il a effectivement suivi le programme de réinsertion et qu'il n'a pas demandé une prolongation de l'interruption de la carrière;
2° ne commence pas une nouvelle période d'interruption complète de sa carrière dans les douze mois qui suivent la fin de l'interruption de sa carrière.
Si les conditions visées à l'alinéa 1er ne sont pas remplies, le montant de l'augmentation forfaitaire prévu au § 1er, est récupéré par (le directeur compétent.) <AR 1992-12-21/31, art. 6, 004; En vigueur : 01-01-1993>
§ 3. Le Ministre de l'Emploi et du Travail peut déterminer les modalités spécifiques auxquelles les programmes de réinsertion visés au § 1er, doivent correspondre.
§ 4. Les travailleurs qui ont introduit l'attestation visée au § 1, selon les modalités prévues dans ce §, sont assurés contre les accidents du travail et sur le chemin du travail par l'Office national de l'Emploi pour la période au cours de laquelle le programme de réinsertion sera suivi. Ledit Office, conclut à cet effet auprès d'une société d'assurances à primes fixes agréée ou auprès d'une caisse communale d'assurances agréée une police qui leur garantit les mêmes avantages que ceux qui sont mis à charge de l'assureur par la loi du 10 avril 1971 sur les accidents du travail. Toutefois, par dérogation aux articles 34 à 39 de la loi précitée, le calcul de l'indemnité annuelle de base s'effectue selon la formule suivante : le montant du revenu mensuel moyen fixé dans la convention collective de travail n° 43 conclue le 2 mai 1988 au sein du Conseil national du Travail rendu obligatoire par l'arrêté royal du 29 juillet 1988, multiplié par 12.
L'augmentation visée à l'alinéa 1er, s'élève à 5 000 francs, sauf dans les cas visés à l'article 6, § 2, alinéa 1er, où il est octroyé une partie proportionnelle de ce montant.
L'attestation visée à l'alinéa 1er doit être introduite, accompagnée d'une description détaillée du programme de réinsertion à suivre, par lettre recommandée à la poste auprès (du directeur) au moins dix jours avant le début du dernier mois d'interruption. Cette lettre recommandée est censée être reçue par le (bureau du chômage) le troisième jour ouvrable après son dépôt à la poste. <AR 1992-12-21/31, art. 6, 004; En vigueur : 01-01-1993>
§ 2. L'augmentation forfaitaire prévue au § 1er, n'est acquise définitivement qu'à la condition que le travailleur concerné :
1° introduise dans les trente jours qui suivent la fin de l'interruption de la carrière et selon les modalités prévues au § 1er, alinéa 3, une attestation, rédigée par son employeur dont il ressort qu'il a effectivement suivi le programme de réinsertion et qu'il n'a pas demandé une prolongation de l'interruption de la carrière;
2° ne commence pas une nouvelle période d'interruption complète de sa carrière dans les douze mois qui suivent la fin de l'interruption de sa carrière.
Si les conditions visées à l'alinéa 1er ne sont pas remplies, le montant de l'augmentation forfaitaire prévu au § 1er, est récupéré par (le directeur compétent.) <AR 1992-12-21/31, art. 6, 004; En vigueur : 01-01-1993>
§ 3. Le Ministre de l'Emploi et du Travail peut déterminer les modalités spécifiques auxquelles les programmes de réinsertion visés au § 1er, doivent correspondre.
§ 4. Les travailleurs qui ont introduit l'attestation visée au § 1, selon les modalités prévues dans ce §, sont assurés contre les accidents du travail et sur le chemin du travail par l'Office national de l'Emploi pour la période au cours de laquelle le programme de réinsertion sera suivi. Ledit Office, conclut à cet effet auprès d'une société d'assurances à primes fixes agréée ou auprès d'une caisse communale d'assurances agréée une police qui leur garantit les mêmes avantages que ceux qui sont mis à charge de l'assureur par la loi du 10 avril 1971 sur les accidents du travail. Toutefois, par dérogation aux articles 34 à 39 de la loi précitée, le calcul de l'indemnité annuelle de base s'effectue selon la formule suivante : le montant du revenu mensuel moyen fixé dans la convention collective de travail n° 43 conclue le 2 mai 1988 au sein du Conseil national du Travail rendu obligatoire par l'arrêté royal du 29 juillet 1988, multiplié par 12.
Afdeling V. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Section V. - Dispositions communes.
Art.10. <KB 1996-03-14/31, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> Een volledige onderbreking kan onmiddellijk aansluiten bij een vermindering van de arbeidsprestaties en omgekeerd en een vorm van vermindering van arbeidsprestaties kan onmiddellijk aansluiten bij een andere. Voor het in dit besluit bepaalde minimum van duur van drie maanden, wordt dan rekening gehouden met de tesamen genomen periodes.
[1 Mits akkoord van de werkgever, heeft de werknemer de mogelijkheid om de onderbreking van de beroepsloopbaan, bedoeld in artikel 3, de vermindering van de arbeidsprestaties bedoeld in artikel 7, § 1, het ouderschapsverlof geregeld bij het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, het verlof geregeld bij het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid, en het verlof voor palliatieve zorgen, bedoeld in artikelen 100bis en 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, stop te zetten voor de afloop van de in voormelde bepalingen vermelde minimumduur. De werknemer is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
Indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumperiode niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties, en de dagen van de maand die hierop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
Een stopzetting voor het einde van de voornoemde minimumperiode doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van de eventuele maximumduur die van toepassing is, met name:
1° de maximumduur van 60 maanden, bedoeld in artikel 5 en in artikel 8, § 1;
2° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden, bedoeld in artikel 2, § 1, van het voornoemde koninklijk besluit van 29 oktober 1997;
3° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden, bedoeld in de artikelen 6, § 1, en 6bis, van het voornoemde koninklijk besluit van 10 augustus 1998.]1
[1 Mits akkoord van de werkgever, heeft de werknemer de mogelijkheid om de onderbreking van de beroepsloopbaan, bedoeld in artikel 3, de vermindering van de arbeidsprestaties bedoeld in artikel 7, § 1, het ouderschapsverlof geregeld bij het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, het verlof geregeld bij het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid, en het verlof voor palliatieve zorgen, bedoeld in artikelen 100bis en 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, stop te zetten voor de afloop van de in voormelde bepalingen vermelde minimumduur. De werknemer is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
Indien is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumperiode niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties, en de dagen van de maand die hierop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
Een stopzetting voor het einde van de voornoemde minimumperiode doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van de eventuele maximumduur die van toepassing is, met name:
1° de maximumduur van 60 maanden, bedoeld in artikel 5 en in artikel 8, § 1;
2° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden, bedoeld in artikel 2, § 1, van het voornoemde koninklijk besluit van 29 oktober 1997;
3° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden, bedoeld in de artikelen 6, § 1, en 6bis, van het voornoemde koninklijk besluit van 10 augustus 1998.]1
Modifications
Art.10. <AR 1996-03-14/31, art. 10, 007; En vigueur : 01-03-1996> Le passage direct d'une interruption complète à une réduction des prestations et vice-versa et le passage d'une forme de réduction des prestations à une autre sont possibles. Pour le minimum de durée de trois mois fixé dans le présent arrêté il est alors tenu compte de l'ensemble des périodes.
[1 Moyennant l'accord de l'employeur, le travailleur a la possibilité de mettre fin à l'interruption de la carrière professionnelle visée à l'article 3, à la réduction de ses prestations de travail visée à l'article 7, § 1er, au congé parental régi par l'arrêté royal du 29 octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle, au congé régi par l'arrêté royal du 10 août 1998 instaurant un droit à l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade, et au congé pour soins palliatifs visé aux articles 100bis et 102bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, et ce, avant l'expiration de la durée minimale mentionnée dans les dispositions précitées. Le travailleur est tenu d'informer le bureau de chômage de cette cessation par écrit et en temps utile. Si la communication au bureau de chômage est effectuée alors que l'interruption a déjà cessé et que le paiement des allocations a déjà été effectué en totalité pour le mois pendant lequel la cessation anticipée a eu lieu, les allocations octroyées à tort seront récupérées.
Si les conditions visées à l'alinéa 2 sont remplies, la cessation intervenue avant l'expiration de la durée minimale n'entraîne pas la récupération des allocations afférentes à la période précédente. Le jour de la cessation de l'interruption des prestations de travail, ainsi que les jours qui suivent cette cessation et précèdent l'expiration de la durée minimale sont déduits proportionnellement de l'allocation afférente au mois au cours duquel la cessation intervient.
Le fait que la cessation ait lieu avant l'expiration de la durée minimale précitée n'affecte pas le principe selon lequel les jours non pris nécessaires pour atteindre la durée minimale sont pris en compte dans le calcul de la durée maximale éventuellement applicable, à savoir:
1° la durée maximale de 60 mois visée à l'article 5 et à l'article 8, § 1er;
2° la durée maximale de 4, 8, 20 ou 40 mois visée à l'article 2, § 1er, de l'arrêté royal précité du 29 octobre 1997;
3° la durée maximale de 12, 24 ou 48 mois visée aux articles 6, § 1er, et 6bis, de l'arrêté royal précité du 10 août 1998.]1
[1 Moyennant l'accord de l'employeur, le travailleur a la possibilité de mettre fin à l'interruption de la carrière professionnelle visée à l'article 3, à la réduction de ses prestations de travail visée à l'article 7, § 1er, au congé parental régi par l'arrêté royal du 29 octobre 1997 relatif à l'introduction d'un droit au congé parental dans le cadre d'une interruption de la carrière professionnelle, au congé régi par l'arrêté royal du 10 août 1998 instaurant un droit à l'interruption de carrière pour l'assistance ou l'octroi de soins à un membre du ménage ou de la famille gravement malade, et au congé pour soins palliatifs visé aux articles 100bis et 102bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 contenant des dispositions sociales, et ce, avant l'expiration de la durée minimale mentionnée dans les dispositions précitées. Le travailleur est tenu d'informer le bureau de chômage de cette cessation par écrit et en temps utile. Si la communication au bureau de chômage est effectuée alors que l'interruption a déjà cessé et que le paiement des allocations a déjà été effectué en totalité pour le mois pendant lequel la cessation anticipée a eu lieu, les allocations octroyées à tort seront récupérées.
Si les conditions visées à l'alinéa 2 sont remplies, la cessation intervenue avant l'expiration de la durée minimale n'entraîne pas la récupération des allocations afférentes à la période précédente. Le jour de la cessation de l'interruption des prestations de travail, ainsi que les jours qui suivent cette cessation et précèdent l'expiration de la durée minimale sont déduits proportionnellement de l'allocation afférente au mois au cours duquel la cessation intervient.
Le fait que la cessation ait lieu avant l'expiration de la durée minimale précitée n'affecte pas le principe selon lequel les jours non pris nécessaires pour atteindre la durée minimale sont pris en compte dans le calcul de la durée maximale éventuellement applicable, à savoir:
1° la durée maximale de 60 mois visée à l'article 5 et à l'article 8, § 1er;
2° la durée maximale de 4, 8, 20 ou 40 mois visée à l'article 2, § 1er, de l'arrêté royal précité du 29 octobre 1997;
3° la durée maximale de 12, 24 ou 48 mois visée aux articles 6, § 1er, et 6bis, de l'arrêté royal précité du 10 août 1998.]1
Modifications
Art. 10bis. (opgeheven) <KB 1996-03-14/31, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
Art. 10bis. (abrogé) <AR 1996-03-14/31, art. 11, 007; En vigueur : 01-03-1996>
Art.11. <KB 1998-08-10/54, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> De in de artikelen 3 en 7 bepaalde vervanging van de werknemer, die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst of zijn arbeidsprestaties vermindert, dient te gebeuren gedurende de periode die zich uitstrekt van de zestigste kalenderdag vóór de aanvang van de schorsing of van de vermindering van de arbeidsprestaties tot de dertigste kalenderdag na het begin van de schorsing of van de vermindering.
Art.11. <AR 1998-08-10/54, art. 9, 011, En vigueur : 01-10-1998> Le remplacement du travailleur qui suspend l'exécution de son contrat de travail ou réduit ses prestations, tel que prévu aux articles 3 et 7, doit intervenir au cours de la période qui s'étend du soixantième jour civil avant le début de la suspension ou de la réduction des prestations de travail jusqu'au trentième jour civil après le début de la suspension ou de la réduction.
Art.12. <KB 1998-08-10/54, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998> De werkgever dient, behalve in de gevallen en voor de periodes waarvoor er geen vervangingsplicht is, de werknemer in loopbaanonderbreking te vervangen voor de ganse duur van de schorsing van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties.
De werkgever dient voor iedere vervanger een attest in te dienen waaruit blijkt dat de vervanger de hoedanigheid heeft van vergoede volledige werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of daarmee gelijkgestelde persoon.
Indien de werkgever, teneinde in de vervanging te voorzien beroep doet op een uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, dienen de volgende documenten bij het attest gevoegd :
- een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid die overeenkomstig de wettelijke bepalingen is opgesteld en de naam vermeldt van de werknemer die vervangen wordt;
- een afschrift van de overeenkomst afgesloten met het uitzendbureau om te voorzien in de vervanging van de werknemer die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst of zijn arbeidsprestaties vermindert.
In geval van vervanging door een werknemer bedoeld in artikel 2, 9° dient een copie van de oorspronkelijke vervangingsovereenkomst bijgevoegd.
De directeur van het werkloosheidsbureau kan een vrijstelling van de vervangingsverplichting toestaan aan de werkgever in de gevallen waar deze laatste op een objectieve manier kan bewijzen dat er in de categorie van de volledig uitkeringsgerechtigde werklozen of de ermee gelijkgestelde personen geen enkele vervanger voorhanden is van hetzelfde niveau als de functie uitgeoefend door de werknemer in loopbaanonderbreking, of van het niveau van een andere functie die tengevolge van deze loopbaanonderbreking in de onderneming is vrijgekomen.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt, na het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, de te volgen procedure tot het bekomen van de vrijstelling bedoeld in het vorig lid.
De werkgever dient voor iedere vervanger een attest in te dienen waaruit blijkt dat de vervanger de hoedanigheid heeft van vergoede volledige werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week of daarmee gelijkgestelde persoon.
Indien de werkgever, teneinde in de vervanging te voorzien beroep doet op een uitzendkracht zoals bedoeld bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, dienen de volgende documenten bij het attest gevoegd :
- een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid die overeenkomstig de wettelijke bepalingen is opgesteld en de naam vermeldt van de werknemer die vervangen wordt;
- een afschrift van de overeenkomst afgesloten met het uitzendbureau om te voorzien in de vervanging van de werknemer die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst of zijn arbeidsprestaties vermindert.
In geval van vervanging door een werknemer bedoeld in artikel 2, 9° dient een copie van de oorspronkelijke vervangingsovereenkomst bijgevoegd.
De directeur van het werkloosheidsbureau kan een vrijstelling van de vervangingsverplichting toestaan aan de werkgever in de gevallen waar deze laatste op een objectieve manier kan bewijzen dat er in de categorie van de volledig uitkeringsgerechtigde werklozen of de ermee gelijkgestelde personen geen enkele vervanger voorhanden is van hetzelfde niveau als de functie uitgeoefend door de werknemer in loopbaanonderbreking, of van het niveau van een andere functie die tengevolge van deze loopbaanonderbreking in de onderneming is vrijgekomen.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt, na het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, de te volgen procedure tot het bekomen van de vrijstelling bedoeld in het vorig lid.
Art.12. <AR 1998-08-10/54, art. 10, 011; En vigueur : 01-10-1998> L'employeur doit, sauf dans les cas et pour les périodes où le remplacement n'est pas obligatoire, remplacer le travailleur en interruption de carrière pendant toute la durée de la suspension du contrat de travail ou de la réduction des prestations de travail.
L'employeur doit, pour chaque remplacant, introduire une attestation dont il apparaît que le remplacant a la qualité de chômeur complet indemnisé bénéficiant d'allocations pour tous les jours de la semaine ou de personne y assimilée.
Si, afin de pourvoir au remplacement, l'employeur fait appel à un intérimaire, comme prévu par la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs, les documents suivants doivent être joints à l'attestation :
- une copie du contrat de travail intérimaire rédigée conformément aux dispositions légales et dans lequel figure le nom du travailleur remplacé;
- une copie du contrat conclu avec l'entreprise de travail intérimaire afin de pourvoir au remplacement du travailleur qui suspend l'exécution de son contrat de travail ou réduit ses prestations de travail.
Dans le cas de remplacement par un travailleur visé à l'article 2, 9°, une copie du contrat de remplacement initial doit être jointe.
Le directeur du bureau du chômage peut accorder une dispense à l'obligation de remplacement pour l'employeur dans les cas où l'employeur apporte de façon objective la preuve qu'il n'y a, parmi la catégorie des chômeurs complets indemnisés ou les personnes y assimilées, aucun remplacant disponible du même niveau que la fonction exercée par le travailleur en interruption de carrière, ou du niveau d'une autre fonction qui s'est libérée dans l'entreprise suite à cette interruption de carrière.
Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine, après avis du Comité de gestion de l'Office national de l'Emploi, la procédure à suivre pour obtenir la dispense visée à l'alinéa précédent.
L'employeur doit, pour chaque remplacant, introduire une attestation dont il apparaît que le remplacant a la qualité de chômeur complet indemnisé bénéficiant d'allocations pour tous les jours de la semaine ou de personne y assimilée.
Si, afin de pourvoir au remplacement, l'employeur fait appel à un intérimaire, comme prévu par la loi du 24 juillet 1987 sur le travail temporaire, le travail intérimaire et la mise de travailleurs à la disposition d'utilisateurs, les documents suivants doivent être joints à l'attestation :
- une copie du contrat de travail intérimaire rédigée conformément aux dispositions légales et dans lequel figure le nom du travailleur remplacé;
- une copie du contrat conclu avec l'entreprise de travail intérimaire afin de pourvoir au remplacement du travailleur qui suspend l'exécution de son contrat de travail ou réduit ses prestations de travail.
Dans le cas de remplacement par un travailleur visé à l'article 2, 9°, une copie du contrat de remplacement initial doit être jointe.
Le directeur du bureau du chômage peut accorder une dispense à l'obligation de remplacement pour l'employeur dans les cas où l'employeur apporte de façon objective la preuve qu'il n'y a, parmi la catégorie des chômeurs complets indemnisés ou les personnes y assimilées, aucun remplacant disponible du même niveau que la fonction exercée par le travailleur en interruption de carrière, ou du niveau d'une autre fonction qui s'est libérée dans l'entreprise suite à cette interruption de carrière.
Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine, après avis du Comité de gestion de l'Office national de l'Emploi, la procédure à suivre pour obtenir la dispense visée à l'alinéa précédent.
Art.13. <KB 1996-03-14/31, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> § 1. Wanneer de werkgever zijn verbintenis tot vervanging van de werknemer, volgens de regels bepaald in dit besluit, niet naleeft kan de directeur eisen dat de werkgever aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een forfaitaire schadevergoeding betaalt waarvan het bedrag aIs volgt wordt vastgesteld :
1° wanneer het de niet-vervanging betreft van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties volledig onderbreekt is het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het gemiddeld minimum maandinkomen gewaarborgd aan de werknemers die 21 jaar oud zijn en geen anciënniteit hebben in de onderneming die hen tewerkstelt, bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit;
2° wanneer het de niet-vervanging betreft van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vijfde, een vierde, een derde of de helft wordt het bedrag van de schadevergoeding op respectievelijk een vijfde, een vierde, een derde of de helft van het in 1° bedoelde gemiddeld minimum maandinkomen vastgesteld;
3° wanneer het de niet-vervanging betreft van een werknemer bedoeld in artikel 7, § 3, wordt het bedrag van de schadevergoeding vastgesteld op een vierde van het gemiddeld minimum maandinkomen bedoeld in 1°;
4° wanneer het een deeltijdse werknemer betreft die een deeltijdse arbeidsbetrekking volledig onderbreekt, wordt het bedrag van de schadevergoeding vastgesteld op een percentage van het gemiddeld minimum maandinkomen dat gelijk is aan het percentage dat het aantal arbeidsuren in de deeltijdse betrekking uitmaakt van het aantal arbeidsuren in een voltijdse betrekking.
De forfaitaire schadevergoeding is verschuldigd per werknemer en voor elke maand tijdens dewelke de vervanging niet werd uitgevoerd.
§ 2. Voor de ondernemingen erkend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid aIs onderneming in moeilijkheden gebonden door een herstructureringsplan wordt het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding, in afwijking van § 1, vastgesteld op het bedrag van de uitbetaalde onderbrekingsuitkering verhoogd met 2000 F aIs het een schorsing van de arbeidsprestaties betreft en het bedrag van de uitbetaalde onderbrekingsuitkering verhoogd met 1000 F aIs het een vermindering van de arbeidsprestaties betreft.
Onder onderneming in moeilijkheden gebonden door een herstructureringsplan wordt verstaan de onderneming die voldoet aan de volgende voorwaarden :
a) in de jaarrekeningen van de twee boekjaren die de datum van de aanvraag tot erkenning voorafgaan vóór belasting, een verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening boeken, wanneer voor het laatste boekjaar dit verlies het bedrag van de afschrijvingen en de waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa overschrijdt.
Indien de onderneming deel uitmaakt van de juridische, economische of financiële entiteit die een geconsolideerde jaarrekening opmaakt, wordt enkel rekening gehouden met de jaarrekening van deze entiteit voor bovengenoemde boekjaren;
b) gebonden zijn door een herstructureringsplan goedgekeurd door de Ministerraad;
c) tijdens de looptijd van het herstructureringsplan overgaan tot het ontslag van minimum 10 pct. van het totale personeelsbestand.
§ 3. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van de opeising en betaling van de schadevergoeding bedoeld in de §§ 1 en 2.
1° wanneer het de niet-vervanging betreft van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties volledig onderbreekt is het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het gemiddeld minimum maandinkomen gewaarborgd aan de werknemers die 21 jaar oud zijn en geen anciënniteit hebben in de onderneming die hen tewerkstelt, bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit;
2° wanneer het de niet-vervanging betreft van een voltijds werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert met een vijfde, een vierde, een derde of de helft wordt het bedrag van de schadevergoeding op respectievelijk een vijfde, een vierde, een derde of de helft van het in 1° bedoelde gemiddeld minimum maandinkomen vastgesteld;
3° wanneer het de niet-vervanging betreft van een werknemer bedoeld in artikel 7, § 3, wordt het bedrag van de schadevergoeding vastgesteld op een vierde van het gemiddeld minimum maandinkomen bedoeld in 1°;
4° wanneer het een deeltijdse werknemer betreft die een deeltijdse arbeidsbetrekking volledig onderbreekt, wordt het bedrag van de schadevergoeding vastgesteld op een percentage van het gemiddeld minimum maandinkomen dat gelijk is aan het percentage dat het aantal arbeidsuren in de deeltijdse betrekking uitmaakt van het aantal arbeidsuren in een voltijdse betrekking.
De forfaitaire schadevergoeding is verschuldigd per werknemer en voor elke maand tijdens dewelke de vervanging niet werd uitgevoerd.
§ 2. Voor de ondernemingen erkend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid aIs onderneming in moeilijkheden gebonden door een herstructureringsplan wordt het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding, in afwijking van § 1, vastgesteld op het bedrag van de uitbetaalde onderbrekingsuitkering verhoogd met 2000 F aIs het een schorsing van de arbeidsprestaties betreft en het bedrag van de uitbetaalde onderbrekingsuitkering verhoogd met 1000 F aIs het een vermindering van de arbeidsprestaties betreft.
Onder onderneming in moeilijkheden gebonden door een herstructureringsplan wordt verstaan de onderneming die voldoet aan de volgende voorwaarden :
a) in de jaarrekeningen van de twee boekjaren die de datum van de aanvraag tot erkenning voorafgaan vóór belasting, een verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening boeken, wanneer voor het laatste boekjaar dit verlies het bedrag van de afschrijvingen en de waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa overschrijdt.
Indien de onderneming deel uitmaakt van de juridische, economische of financiële entiteit die een geconsolideerde jaarrekening opmaakt, wordt enkel rekening gehouden met de jaarrekening van deze entiteit voor bovengenoemde boekjaren;
b) gebonden zijn door een herstructureringsplan goedgekeurd door de Ministerraad;
c) tijdens de looptijd van het herstructureringsplan overgaan tot het ontslag van minimum 10 pct. van het totale personeelsbestand.
§ 3. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van de opeising en betaling van de schadevergoeding bedoeld in de §§ 1 en 2.
Art.13. <AR 1996-03-14/31, art. 12, 007; En vigueur : 01-03-1996> § 1er. Lorsque l'employeur ne respecte pas son engagement de remplacer le travailleur selon les dispositions prévues par le présent arrêté, le directeur peut exiger que l'employeur concerné verse à l'Office national de l'Emploi un dédommagement forfaitaire dont le montant est fixé comme suit :
1° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur à temps plein qui interrompt complètement ses prestations de travail, le montant du dédommagement forfaitaire est égal au montant du revenu minimum mensuel moyen garanti aux travailleurs âgés de 21 ans qui n'ont pas d'ancienneté dans l'entreprise qui les occupe, fixé par convention collective de travail, conclue au sein du Conseil National du Travail, relative à la garantie d'un revenu minimum mensuel moyen, et rendue obligatoire par arrêté royal;
2° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur à temps plein qui réduit ses prestations d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de moitié, le montant du dédommagement est fixé respectivement à un cinquième, un quart, un tiers ou la moitié du revenu minimum mensuel moyen visé au 1°;
3° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur visé à l'article 7, § 3, le montant du dédommagement est fixé à un quart du revenu minimum mensuel moyen fixé au 1°;
4° lorsqu'il s'agit d'un travailleur à temps partiel qui interrompt complètement un régime de travail à temps partiel, le montant du dédommagement est fixé à un pourcentage du revenu minimum mensuel moyen égal au pourcentage que comporte le nombre d'heures de travail dans l'emploi à temps partiel comparé au régime de travail à temps plein.
Le dédommagement forfaitaire est dû par travailleur et pour chaque mois pour lequel le remplacement n'a pas été effectué.
§ 2. Pour les entreprises reconnues par le Ministre de l'Emploi et du Travail comme entreprises en difficulté liées par un plan de restructuration, le montant du dédommagement forfaitaire est, par dérogation au § 1er, fixé à un montant de l'allocation d'interruption payé augmenté de deux mille francs en cas d'une suspension du contrat de travail et le montant de l'allocation d'interruption payée augmenté de 1 000 F en cas d'une réduction des prestations de travail.
Par entreprise en difficultés liée par un plan de restructuration, il faut entendre l'entreprise qui remplit les conditions suivantes :
a) enregistrer dans les comptes annuels des deux exercices précédant la date de la demande de reconnaissance une perte courante avant impôts, lorsque, pour le dernier exercice, cette perte excède le montant des amortissements et réductions de valeur sur frais d'établissement, sur immobilisations incorporelles et corporelles.
Si l'entreprise fait partie de l'entité juridique, économique ou financière qui établit un compte annuel consolidé, seul le compte annuel de cette entité pour les exercices précités est pris en considération;
b) être liée par un plan de restructuration approuvé par le Conseil des Ministres;
c) pendant la durée du plan de restructuration procéder à un licenciement d'au moins 10 p.c. du total de l'effectif du personnel.
§ 3. Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine les conditions et modalités relatives à la réclamation et au paiement du dédommagement visé aux §§ 1er et 2.
1° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur à temps plein qui interrompt complètement ses prestations de travail, le montant du dédommagement forfaitaire est égal au montant du revenu minimum mensuel moyen garanti aux travailleurs âgés de 21 ans qui n'ont pas d'ancienneté dans l'entreprise qui les occupe, fixé par convention collective de travail, conclue au sein du Conseil National du Travail, relative à la garantie d'un revenu minimum mensuel moyen, et rendue obligatoire par arrêté royal;
2° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur à temps plein qui réduit ses prestations d'un cinquième, d'un quart, d'un tiers ou de moitié, le montant du dédommagement est fixé respectivement à un cinquième, un quart, un tiers ou la moitié du revenu minimum mensuel moyen visé au 1°;
3° lorsqu'il s'agit du non-remplacement d'un travailleur visé à l'article 7, § 3, le montant du dédommagement est fixé à un quart du revenu minimum mensuel moyen fixé au 1°;
4° lorsqu'il s'agit d'un travailleur à temps partiel qui interrompt complètement un régime de travail à temps partiel, le montant du dédommagement est fixé à un pourcentage du revenu minimum mensuel moyen égal au pourcentage que comporte le nombre d'heures de travail dans l'emploi à temps partiel comparé au régime de travail à temps plein.
Le dédommagement forfaitaire est dû par travailleur et pour chaque mois pour lequel le remplacement n'a pas été effectué.
§ 2. Pour les entreprises reconnues par le Ministre de l'Emploi et du Travail comme entreprises en difficulté liées par un plan de restructuration, le montant du dédommagement forfaitaire est, par dérogation au § 1er, fixé à un montant de l'allocation d'interruption payé augmenté de deux mille francs en cas d'une suspension du contrat de travail et le montant de l'allocation d'interruption payée augmenté de 1 000 F en cas d'une réduction des prestations de travail.
Par entreprise en difficultés liée par un plan de restructuration, il faut entendre l'entreprise qui remplit les conditions suivantes :
a) enregistrer dans les comptes annuels des deux exercices précédant la date de la demande de reconnaissance une perte courante avant impôts, lorsque, pour le dernier exercice, cette perte excède le montant des amortissements et réductions de valeur sur frais d'établissement, sur immobilisations incorporelles et corporelles.
Si l'entreprise fait partie de l'entité juridique, économique ou financière qui établit un compte annuel consolidé, seul le compte annuel de cette entité pour les exercices précités est pris en considération;
b) être liée par un plan de restructuration approuvé par le Conseil des Ministres;
c) pendant la durée du plan de restructuration procéder à un licenciement d'au moins 10 p.c. du total de l'effectif du personnel.
§ 3. Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine les conditions et modalités relatives à la réclamation et au paiement du dédommagement visé aux §§ 1er et 2.
Art.14. (De onderbrekingsuitkeringen kunnen gecumuleerd worden met inkomsten voortvloeiend ofwel uit een politiek mandaat, ofwel uit een bijkomende activiteit aIs loontrekkende die reeds uitgeoefend werd gedurende tenminste de drie maanden die het begin van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan.) <KB 1996-03-14/31, art. 13, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996>
In geval van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst bepaald in artikel 3, kunnen de onderbrekingsuitkeringen tevens gecumuleerd worden met de inkomsten uit een zelfstandige activiteit gedurende een periode van maximum (1 jaar). <KB 1992-12-21/31, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
[3 De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties bepaald in artikel 7. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
- vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking;
- zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking.]3
[2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.]2
[2 De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
- een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
- een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
- een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]2
Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.]1
Het recht op loopbaanonderbreking zonder uitkeringen kan enkel toegekend worden indien :
1° de werknemer geniet van een overlevingspensioen;
2° de werknemer die een zelfstandige activiteit begonnen is het recht op uitkeringen verloren heeft omdat hij de termijn van ((1 jaar)), voorzien in het tweede lid, overschreden heeft.) <KB 1991-12-19/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991> <KB 1992-12-21/31, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
In geval van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst bepaald in artikel 3, kunnen de onderbrekingsuitkeringen tevens gecumuleerd worden met de inkomsten uit een zelfstandige activiteit gedurende een periode van maximum (1 jaar). <KB 1992-12-21/31, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
[3 De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties bepaald in artikel 7. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
- vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking;
- zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking.]3
[2 De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen, uitgezonderd:
a) met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk II bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
b) met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.]2
[2 De onder b) genoemde periode van 12 kalendermaanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin:
- een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
- een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
- een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013,
gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.]2
Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend :
a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut.]1
Het recht op loopbaanonderbreking zonder uitkeringen kan enkel toegekend worden indien :
1° de werknemer geniet van een overlevingspensioen;
2° de werknemer die een zelfstandige activiteit begonnen is het recht op uitkeringen verloren heeft omdat hij de termijn van ((1 jaar)), voorzien in het tweede lid, overschreden heeft.) <KB 1991-12-19/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1991> <KB 1992-12-21/31, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.14. (Les allocations d'interruption peuvent être cumulées avec des revenus provenant soit de l'exercice d'un mandat politique, soit d'une activité accessoire en tant que travailleur salarié déjà exercée durant au moins les trois mois qui précèdent le début de la suspension de l'exécution de contrat ou la réduction des prestations de travail.) <AR 1996-03-14/31, art. 13, 007; En vigueur : 01-03-1996>
Dans le cas de la suspension de l'exécution du contrat de travail prévue à l'article 3, les allocations d'interruption peuvent également être cumulées avec les revenus provenant de l'exercice d'une activité indépendante pendant une période maximale (d'un an). <AR 1992-12-21/31, art. 9, 004; En vigueur : 01-01-1993>
[3 Les allocations d'interruption peuvent aussi être cumulées avec l'exercice d'une activité indépendante complémentaire en cas de réduction des prestations de travail prévue à l'article 7. Dans ce cas, pour autant que cette activité indépendante ait déjà été exercée durant au moins les douze mois qui précèdent le début de la réduction des prestations de travail, le cumul est autorisé pendant une période maximale de :
- vingt-quatre mois, en cas de réduction d'1/2 du nombre normal d'heures de travail d'un emploi à temps plein;
- soixante mois, en cas de réduction d'1/5 ou d'1/10 du nombre normal d'heures de travail d'un emploi à temps plein.]3
[2 Les allocations d'interruption ne peuvent pas être cumulées avec une pension, hormis :
a) avec une allocation de transition, conformément au Livre Premier, Titre 1er, Chapitre II bis, de la loi du 15 mai 1984 portant mesures d'harmonisation dans les régimes de pensions, Chapitre II de l'arrêté royal n° 72 du 10 novembre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants ou Chapitre IV de l'arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
b) avec une pension de survie pendant une période unique de 12 mois civils consécutifs ou non.]2
[2 La période de 12 mois civils visée sous b) est réduite du nombre de mois où :
- une indemnité au sens de l'article 64quinquies de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
- une indemnité au sens de l'article 107quater de l'arrêté royal du 22 décembre 1967 portant règlement général relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants;
- un revenu de remplacement, au sens de l'article 76, 10° de la loi-programme du 28 juin 2013,
a été cumulé avec le bénéfice d'une pension de survie.]2
Pour l'application de cette disposition, sont considérées comme pension, la pension de vieillesse, de retraite, d'ancienneté ou de survie, et tous autres avantages en tenant lieu, accordés :
a) par ou en vertu d'une loi belge ou étrangère;
b) par un organisme de sécurité sociale, un pouvoir public ou d'utilité publique, belge ou étranger.]1
Le droit à l'interruption de carrière sans le paiement d'allocations peut seulement être accordé lorsque :
1° le travailleur bénéficie d'une pension de survie;
2° le travailleur, qui a commencé une activité indépendante, a perdu le droit aux allocations parce qu'il a dépassé le délai ((d'un an)) prévu à l'alinéa 2.) <AR 1991-12-19/33, art. 1, 003; En vigueur : 01-01-1991> <AR 1992-12-21/31, art. 9, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Dans le cas de la suspension de l'exécution du contrat de travail prévue à l'article 3, les allocations d'interruption peuvent également être cumulées avec les revenus provenant de l'exercice d'une activité indépendante pendant une période maximale (d'un an). <AR 1992-12-21/31, art. 9, 004; En vigueur : 01-01-1993>
[3 Les allocations d'interruption peuvent aussi être cumulées avec l'exercice d'une activité indépendante complémentaire en cas de réduction des prestations de travail prévue à l'article 7. Dans ce cas, pour autant que cette activité indépendante ait déjà été exercée durant au moins les douze mois qui précèdent le début de la réduction des prestations de travail, le cumul est autorisé pendant une période maximale de :
- vingt-quatre mois, en cas de réduction d'1/2 du nombre normal d'heures de travail d'un emploi à temps plein;
- soixante mois, en cas de réduction d'1/5 ou d'1/10 du nombre normal d'heures de travail d'un emploi à temps plein.]3
[2 Les allocations d'interruption ne peuvent pas être cumulées avec une pension, hormis :
a) avec une allocation de transition, conformément au Livre Premier, Titre 1er, Chapitre II bis, de la loi du 15 mai 1984 portant mesures d'harmonisation dans les régimes de pensions, Chapitre II de l'arrêté royal n° 72 du 10 novembre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants ou Chapitre IV de l'arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
b) avec une pension de survie pendant une période unique de 12 mois civils consécutifs ou non.]2
[2 La période de 12 mois civils visée sous b) est réduite du nombre de mois où :
- une indemnité au sens de l'article 64quinquies de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés;
- une indemnité au sens de l'article 107quater de l'arrêté royal du 22 décembre 1967 portant règlement général relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants;
- un revenu de remplacement, au sens de l'article 76, 10° de la loi-programme du 28 juin 2013,
a été cumulé avec le bénéfice d'une pension de survie.]2
Pour l'application de cette disposition, sont considérées comme pension, la pension de vieillesse, de retraite, d'ancienneté ou de survie, et tous autres avantages en tenant lieu, accordés :
a) par ou en vertu d'une loi belge ou étrangère;
b) par un organisme de sécurité sociale, un pouvoir public ou d'utilité publique, belge ou étranger.]1
Le droit à l'interruption de carrière sans le paiement d'allocations peut seulement être accordé lorsque :
1° le travailleur bénéficie d'une pension de survie;
2° le travailleur, qui a commencé une activité indépendante, a perdu le droit aux allocations parce qu'il a dépassé le délai ((d'un an)) prévu à l'alinéa 2.) <AR 1991-12-19/33, art. 1, 003; En vigueur : 01-01-1991> <AR 1992-12-21/31, art. 9, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Art. 14bis. <INGEVOEGD bij KB 1996-03-14/31, art. 14, 007; Inwerkingtreding : 01-03-1996> Voor de toepassing van artikel 14 wordt beschouwd aIs bijkomende activiteit aIs loontrekkende,de activiteit in loondienst waarvan het gemiddeld aantal arbeidsuren niet meer bedraagt dan in de betrekking waarvan de uitvoering geschorst wordt of waarin de arbeidsprestaties verminderd worden.
Voor de toepassing van artikel 14 wordt aIs zelfstandige activiteit beschouwd, deze activiteit waardoor volgens de terzake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
Voor de toepassing van artikel 14 wordt aIs zelfstandige activiteit beschouwd, deze activiteit waardoor volgens de terzake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
Art. 14bis. Pour l'application de l'article 14, est considérée comme activité accessoire en tant que travailleur salarié, l'activité salariée dont le nombre d'heures de travail, en moyenne, ne dépasse pas le nombre d'heures de travail dans l'emploi dont l'exécution est suspendue ou dans lequel les prestations de travail sont diminuées.
Pour l'application de l'article 14, est considérée comme activité indépendante, l'activité qui oblige, selon la réglementation en vigueur, la personne concernée à s'inscrire auprès de l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants.
Pour l'application de l'article 14, est considérée comme activité indépendante, l'activité qui oblige, selon la réglementation en vigueur, la personne concernée à s'inscrire auprès de l'Institut national d'assurances sociales pour travailleurs indépendants.
Art.15. Het recht op onderbrekingsuitkeringen gaat verloren vanaf de dag dat de werknemer die een onderbrekingsuitkering geniet om het even welke bezoldigde activiteit aanvangt, een bestaande bijkomende activiteit uitbreidt [1 of langer een zelfstandige activiteit uitoefent dan toegelaten op basis van artikel 14, tweede of derde lid]1.
De werknemer die toch een in het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent, dient vooraf de (directeur) hiervan op de hoogte te stellen, bij gebreke waarvan de reeds uitbetaalde onderbrekingsuitkeringen teruggevorderd worden. <KB 1992-12-21/31, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt de regels betreffende de terugvordering van onrechtmatig genoten uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van de terugvordering.
De werknemer die toch een in het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent, dient vooraf de (directeur) hiervan op de hoogte te stellen, bij gebreke waarvan de reeds uitbetaalde onderbrekingsuitkeringen teruggevorderd worden. <KB 1992-12-21/31, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt de regels betreffende de terugvordering van onrechtmatig genoten uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van de terugvordering.
Modifications
Art.15. Le droit aux allocations d'interruption se perd à partir du jour où le travailleur qui bénéficie d'une allocation d'interruption entame une activité rémunérée quelconque, élargit une activité accessoire existante [1 ou exerce une activité indépendante plus longtemps que permis sur la base de l'article 14, alinéa 2 ou 3]1.
Le travailleur qui exerce néanmoins une activité visée à l'alinéa 1er, doit en avertir au préalable (le directeur), faute de quoi les allocations d'interruption déjà payées sont récupérées. <AR 1992-12-21/31, art. 10, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine les règles applicables à la récupération des allocations percues indûment et celles relatives à la renonciation éventuelle à cette récupération.
Le travailleur qui exerce néanmoins une activité visée à l'alinéa 1er, doit en avertir au préalable (le directeur), faute de quoi les allocations d'interruption déjà payées sont récupérées. <AR 1992-12-21/31, art. 10, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine les règles applicables à la récupération des allocations percues indûment et celles relatives à la renonciation éventuelle à cette récupération.
Modifications
Art.16. Het recht op onderbrekingsuitkeringen wordt geschorst gedurende de periode tijdens dewelke de werknemers onder de wapens geroepen worden, een dienst vervullen als gewetensbezwaarde of gevangen gezet zijn.
Art.16. Le droit aux allocations d'interruption est suspendu au cours de la période pendant laquelle les travailleurs sont appelés sous les drapeaux, accomplissent un service en qualité d'objecteur de conscience, ou sont emprisonnés.
Art.17. <KB 2005-06-15/31, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Om te kunnen genieten van onderbrekingsuitkeringen dient de betrokken werknemer over een woonplaats te beschikken in een land behorende tot de (Europese Economische Ruimte of in Zwitserland). <KB 2007-06-07/54, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2002>
Indien het personeelslid geen verblijfplaats heeft in België dient de aanvraag ingediend te worden bij het werkloosheidsbureau van het ambtsgebied bevoegd voor de administratieve standplaats waar het personeelslid tewerkgesteld is.
De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. [1 ...]1
[1 De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de werknemer werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn.]1
[1 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]1
Indien het personeelslid geen verblijfplaats heeft in België dient de aanvraag ingediend te worden bij het werkloosheidsbureau van het ambtsgebied bevoegd voor de administratieve standplaats waar het personeelslid tewerkgesteld is.
De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. [1 ...]1
[1 De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de werknemer werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn.]1
[1 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]1
Modifications
Art.17. <AR 2005-06-15/31, art. 2, 013; En vigueur : 01-09-2002> Pour pouvoir bénéficier d'allocations d'interruption, le travailleur concerné doit disposer d'un domicile dans un pays appartenant à (l'Espace économique européen ou en Suisse). <AR 2007-06-07/54, art. 2, 015; En vigueur : 01-06-2002>
Lorsque le membre du personnel n'a pas de résidence en Belgique, la demande doit être introduite auprès du bureau de chômage dans le ressort duquel la résidence administrative dans laquelle le membre du personnel est occupé, est établie.
Les allocations d'interruption ne sont toutefois payables qu'en Belgique. [1 ...]1
[1 Les allocations d'interruption sont payées une fois par mois à terme échu. Le paiement a lieu au plus tard dans le délai d'un mois. Ce délai prend cours le troisième jour ouvrable qui suit le moment où la décision d'octroi du droit aux allocations d'interruption a été communiquée au travailleur et au plus tôt à partir du jour où les conditions de paiement sont remplies.]1
[1 Les allocations sont payées par virement sur un compte financier appartenant à l'espace unique de paiements en euros, tel que créé en vertu de la Directive (UE) 2015/2366 du Parlement européen et du Conseil du 25 novembre 2015 concernant les services de paiement dans le marché intérieur, modifiant les directives 2002/65/CE, 2009/110/CE et 2013/36/UE et le règlement (UE) n° 1093/2010, et abrogeant la directive 2007/64/CE.]1
Lorsque le membre du personnel n'a pas de résidence en Belgique, la demande doit être introduite auprès du bureau de chômage dans le ressort duquel la résidence administrative dans laquelle le membre du personnel est occupé, est établie.
Les allocations d'interruption ne sont toutefois payables qu'en Belgique. [1 ...]1
[1 Les allocations d'interruption sont payées une fois par mois à terme échu. Le paiement a lieu au plus tard dans le délai d'un mois. Ce délai prend cours le troisième jour ouvrable qui suit le moment où la décision d'octroi du droit aux allocations d'interruption a été communiquée au travailleur et au plus tôt à partir du jour où les conditions de paiement sont remplies.]1
[1 Les allocations sont payées par virement sur un compte financier appartenant à l'espace unique de paiements en euros, tel que créé en vertu de la Directive (UE) 2015/2366 du Parlement européen et du Conseil du 25 novembre 2015 concernant les services de paiement dans le marché intérieur, modifiant les directives 2002/65/CE, 2009/110/CE et 2013/36/UE et le règlement (UE) n° 1093/2010, et abrogeant la directive 2007/64/CE.]1
Modifications
Art.18. De onderbrekingsuitkeringen worden geïndexeerd en zijn gekoppeld aan de spilindex 143,59. De indexering geschiedt vanaf de tweede maand die volgt op het einde van de periode van twee maanden tijdens dewelke het gemiddeld indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.
Voor de toepassing van deze indexering wordt het indexcijfer der consumptieprijzen van elke maand vervangen door het rekenkundig gemiddelde van het indexcijfer van de betrokken maand en de indexcijfers der drie voorgaande maanden.
Iedere maal dat het gemiddelde van het volgens het tweede lid vervangen indexcijfer van twee opeenvolgende maanden een der spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, worden de onderbrekingsuitkeringen gekoppeld aan de spilindex 143,59 opnieuw berekend door de coëfficient 1,02n er op toe te passen waarin n de rang van de bereikte spilindex vertegenwoordigt.
Te dien einde, wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer die zijn rang opgeeft, het nr. 1 duidt de spilindex aan die volgt op de spilindex 143,59.
Voor het berekenen van de coëfficient 1,02n, worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot het hogere tienduizendste of weggelaten naargelang zij al dan niet 50 pct, van een tienduizendste bereiken.
Wanneer het overeenkomstig de voorgaande bepalingen berekend bedrag der onderbrekingsuitkering een frankgedeelte bevat, wordt het tot de hogere of lagere frank afgerond naargelang het al dan niet 50 centimes bereikt.
Voor de toepassing van deze indexering wordt het indexcijfer der consumptieprijzen van elke maand vervangen door het rekenkundig gemiddelde van het indexcijfer van de betrokken maand en de indexcijfers der drie voorgaande maanden.
Iedere maal dat het gemiddelde van het volgens het tweede lid vervangen indexcijfer van twee opeenvolgende maanden een der spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, worden de onderbrekingsuitkeringen gekoppeld aan de spilindex 143,59 opnieuw berekend door de coëfficient 1,02n er op toe te passen waarin n de rang van de bereikte spilindex vertegenwoordigt.
Te dien einde, wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer die zijn rang opgeeft, het nr. 1 duidt de spilindex aan die volgt op de spilindex 143,59.
Voor het berekenen van de coëfficient 1,02n, worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot het hogere tienduizendste of weggelaten naargelang zij al dan niet 50 pct, van een tienduizendste bereiken.
Wanneer het overeenkomstig de voorgaande bepalingen berekend bedrag der onderbrekingsuitkering een frankgedeelte bevat, wordt het tot de hogere of lagere frank afgerond naargelang het al dan niet 50 centimes bereikt.
Art.18. Les allocations d'interruption sont indexées et liées à l'indice-pivot 143,59. L'indexation est applicable à partir du deuxième mois qui suit la fin de la période de deux mois pendant laquelle l'indice moyen atteint le chiffre qui justifie une modification.
Pour l'application de cette indexation, l'indice des prix à la consommation de chaque mois est remplacé par la moyenne arithmétique de l'indice des prix du mois concerné et des indices des prix des trois mois précédents.
Chaque fois que la moyenne des indices des prix, remplacés selon l'alinéa 2 de deux mois consécutifs, atteint l'un des indices-pivot ou est ramené à l'un d'eux, les allocations d'interruption rattachées à l'index-pivot 143,59 sont calculées à nouveau en les affectant du coëfficient 1,02n, n représentant le rang de l'indice-pivot atteint.
A cet effet, chacun des indices-pivot est désigné par un numéro de suite indiquant son rang, le n° 1 désignant l'indice-pivot qui suit l'indice 143,59.
Pour le calcul du coëfficient 1,02n, les fractions de dix millième d'unités sont arrondies au dix millième supérieur ou négligées, selon qu'elles atteignent ou non 50 p.c. d'un dix millième.
Quand le montant de l'allocation d'interruption calculé conformément aux dispositions qui précèdent, comporte une fraction de franc, il est arrondi au franc supérieur selon que la fraction de franc atteint ou n'atteint pas 50 centimes.
Pour l'application de cette indexation, l'indice des prix à la consommation de chaque mois est remplacé par la moyenne arithmétique de l'indice des prix du mois concerné et des indices des prix des trois mois précédents.
Chaque fois que la moyenne des indices des prix, remplacés selon l'alinéa 2 de deux mois consécutifs, atteint l'un des indices-pivot ou est ramené à l'un d'eux, les allocations d'interruption rattachées à l'index-pivot 143,59 sont calculées à nouveau en les affectant du coëfficient 1,02n, n représentant le rang de l'indice-pivot atteint.
A cet effet, chacun des indices-pivot est désigné par un numéro de suite indiquant son rang, le n° 1 désignant l'indice-pivot qui suit l'indice 143,59.
Pour le calcul du coëfficient 1,02n, les fractions de dix millième d'unités sont arrondies au dix millième supérieur ou négligées, selon qu'elles atteignent ou non 50 p.c. d'un dix millième.
Quand le montant de l'allocation d'interruption calculé conformément aux dispositions qui précèdent, comporte une fraction de franc, il est arrondi au franc supérieur selon que la fraction de franc atteint ou n'atteint pas 50 centimes.
Afdeling V. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure.
Section V. - Demande d'allocations d'interruption et procédure.
Art.19. [1 De werknemers die een onderbrekingsuitkering willen genieten, dienen hiertoe een aanvraag in bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De aanvraag dient bij een ter post aangetekende brief te worden verzonden naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in artikel 20.]1
Modifications
Art.19. [1 Les travailleurs qui veulent bénéficier d'une allocation d'interruption introduisent à cette fin une demande auprès de l'Office national de l'Emploi. Cette demande doit être envoyée par lettre recommandée à la poste à l'adresse de l'Office national de l'Emploi mentionnée sur le formulaire de demande visé à l'article 20.]1
Modifications
Art.20. De aanvraag dient te gebeuren op de formulieren waarvan het model en de inhoud vastgesteld worden door het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening [1 ...]1.
(tweede lid opgeheven) <KB 1998-08-10/54, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
(De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijs stukken de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen indien hij aan spraak maakt op de verhoogde uitkering voorzien in artikel 6, § 1, tweede en derde lid, § 2, eerste lid en artikel 8, of indien hij de toepassing vraagt van de artikelen 4, 4bis of 7bis.) <KB 1995-03-22/36, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 05-05-1995>
De aanvraagformulieren kunnen worden bekomen op het (...) werkloosheidsbureau. <KB 1992-12-21/31, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
(tweede lid opgeheven) <KB 1998-08-10/54, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 01-10-1998>
(De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijs stukken de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen indien hij aan spraak maakt op de verhoogde uitkering voorzien in artikel 6, § 1, tweede en derde lid, § 2, eerste lid en artikel 8, of indien hij de toepassing vraagt van de artikelen 4, 4bis of 7bis.) <KB 1995-03-22/36, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 05-05-1995>
De aanvraagformulieren kunnen worden bekomen op het (...) werkloosheidsbureau. <KB 1992-12-21/31, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Modifications
Art.20. La demande doit être faite au moyen des formulaires dont le modèle et le contenu sont déterminés par le Comité de gestion de l'Office national de l'Emploi [1 ...]1.
(alinéa 2 abrogé) <AR 1998-08-10/54, art. 11, 011; En vigueur : 01-10-1998>
(Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine les preuves que le travailleur doit joindre à sa demande lorsqu'il prétend à l'allocation majorée prévue à l'article 6, § 1er, alinéas 2 et 3, § 2, alinéa 1er et à l'article 8, ou lorsqu'il demande l'application des articles 4, 4bis ou 7bis.) <AR 1995-03-22/36, art. 4, 006; En vigueur : 05-05-1995>
Les formulaires de demande peuvent être obtenus auprès du bureau (...) du chômage. <AR 1992-12-21/31, art. 13, 004; En vigueur : 01-01-1993>
(alinéa 2 abrogé) <AR 1998-08-10/54, art. 11, 011; En vigueur : 01-10-1998>
(Le Ministre de l'Emploi et du Travail détermine les preuves que le travailleur doit joindre à sa demande lorsqu'il prétend à l'allocation majorée prévue à l'article 6, § 1er, alinéas 2 et 3, § 2, alinéa 1er et à l'article 8, ou lorsqu'il demande l'application des articles 4, 4bis ou 7bis.) <AR 1995-03-22/36, art. 4, 006; En vigueur : 05-05-1995>
Les formulaires de demande peuvent être obtenus auprès du bureau (...) du chômage. <AR 1992-12-21/31, art. 13, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Modifications
Art.21. Wanneer de werkgever en de werknemer overeenkomen de oorspronkelijke overeengekomen periode van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of van de vermindering van de arbeidsprestaties te verlengen, dient een nieuwe aanvraag ingediend te worden binnen de termijn bepaald in artikel 22.
Art.21. Lorsque l'employeur et le travailleur s'accordent pour prolonger la période initiale de suspension de l'exécution du contrat de travail ou de réduction des prestations, une nouvelle demande doit être introduite dans le délai prévu à l'article 22.
Art.22. [1 [2 Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]2 Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld verzonden worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de verzending ervan.]1
Art.22. [1 [2 Le droit aux allocations est ouvert à partir du jour indiqué sur la demande d'allocations, lorsque tous les documents nécessaires, dûment et entièrement remplis, sont envoyés à l'adresse de l'Office national de l'Emploi mentionnée sur le formulaire de demande, dans le délai de deux mois, prenant cours le lendemain du jour indiqué sur la demande, et calculé de date à date.]2 Lorsque ces documents dûment et entièrement remplis, sont envoyés en dehors de ce délai, le droit aux allocations n'est ouvert qu'à partir du jour de leur envoi.]1
Art.23. De bevoegde (directeur) neemt alle beslissingen inzake toekenning of ontzegging van het recht op onderbrekingsuitkeringen na de nodige onderzoekingen en navorsingen te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De (directeur) stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart bij een ter post aangetekende brief aan de werknemer. Deze brief wordt geacht toegekomen te zijn op de derde werkdag na de afgifte ervan ter post. <KB 1992-12-21/31, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.23. (Le directeur) compétent prend toutes décisions en matière d'octroi ou d'exclusion du droit aux allocations d'interruption, après avoir procédé ou fait procéder aux enquêtes et investigations nécessaires. Il inscrit sa décision sur une carte d'allocations d'interruption dont le modèle et le contenu sont fixés par l'Office national de l'Emploi. (Le directeur) envoie un exemplaire de cette carte d'allocations d'interruption au travailleur par lettre recommandée à la poste. Cette lettre est censée être reçue le troisième jour ouvrable qui suit son dépôt à la poste. <AR 1992-12-21/31, art. 15, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Art.24. [1 § 1. Alvorens hij een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van de uitkeringen neemt, roept de directeur de werknemer op teneinde hem te horen. De werknemer moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in verband met zijn verweermiddelen :
1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de werknemer de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij de uitoefening ervan reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 6, 8 en 8bis;
3° wanneer de werknemer schriftelijk heeft medegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord.
Indien de werknemer de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld.
Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmalig uitstel verleend.
De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht, door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag voor de dag waarop de werknemer wordt opgeroepen.
De werknemer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.
De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis van de betrokken werknemer gebracht en dient te vermelden voor welke periode er wordt teruggevorderd alsook welk bedrag wordt teruggevorderd.
De werknemer kan tegen de beslissingen van de directeur tot uitsluiting van het recht of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen 3 maanden na de kennisgeving bij de bevoegde arbeidsrechtbank in beroep gaan.
§ 2. De bepalingen in § 1, eerste lid, zijn evenwel niet van toepassing, indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
1° de Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van de artikelen 14 en 14bis;
2° de werknemer werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
Indien de werknemer in toepassing van deze paragraaf, vraagt gehoord te worden, wordt toepassing gemaakt van § 1.
§ 3. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer:
- ofwel de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau;
- ofwel de werknemer die een vereiste aangifte niet heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou gehad hebben op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.]1
[2 Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]2
1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de werknemer de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij de uitoefening ervan reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 6, 8 en 8bis;
3° wanneer de werknemer schriftelijk heeft medegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord.
Indien de werknemer de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld.
Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmalig uitstel verleend.
De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht, door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag voor de dag waarop de werknemer wordt opgeroepen.
De werknemer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.
De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis van de betrokken werknemer gebracht en dient te vermelden voor welke periode er wordt teruggevorderd alsook welk bedrag wordt teruggevorderd.
De werknemer kan tegen de beslissingen van de directeur tot uitsluiting van het recht of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen 3 maanden na de kennisgeving bij de bevoegde arbeidsrechtbank in beroep gaan.
§ 2. De bepalingen in § 1, eerste lid, zijn evenwel niet van toepassing, indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
1° de Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van de artikelen 14 en 14bis;
2° de werknemer werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
Indien de werknemer in toepassing van deze paragraaf, vraagt gehoord te worden, wordt toepassing gemaakt van § 1.
§ 3. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer:
- ofwel de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau;
- ofwel de werknemer die een vereiste aangifte niet heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou gehad hebben op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.]1
[2 Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]2
Art.24. [1 § 1er. Préalablement à toute décision d'exclusion ou de récupération des allocations, le directeur convoque le travailleur aux fins d'être entendu. Cependant, le travailleur ne doit pas être convoqué pour être entendu en ses moyens de défense :
1° lorsque la décision d'exclusion est due à une reprise de travail, une mise à la pension, une fin de contrat de travail ou au fait que l'interrompant poursuit l'exercice d'une activité indépendante alors qu'il a cumulé pendant un an l'exercice de cette activité avec le bénéfice des allocations d'interruption;
2° dans le cas d'une récupération à la suite de l'octroi d'un montant d'allocations ne correspondant pas aux dispositions des articles 6, 8 et 8bis;
3° lorsque le travailleur a communiqué par écrit qu'il ne désire pas être entendu.
Si le travailleur est empêché le jour de la convocation, il peut demander la remise de l'audition à une date ultérieure, laquelle ne peut être postérieure de plus de 15 jours à celle qui était fixée pour la première audition.
La remise n'est accordée qu'une seule fois, sauf en cas de force majeure.
La demande de remise doit, sauf en cas de force majeure, parvenir au bureau du chômage au plus tard la veille du jour auquel le travailleur a été convoqué.
Le travailleur peut se faire représenter ou assister par un avocat ou un délégué d'une organisation représentative des travailleurs.
La décision du directeur, par laquelle des allocations d'interruption perçues indûment sont récupérées, est notifiée au travailleur concerné par lettre recommandée à la poste et doit mentionner aussi bien la période pour laquelle il y a récupération que le montant à récupérer.
Le travailleur peut aller en appel contre les décisions du directeur d'exclusion du droit ou de récupération des allocations, à peine de déchéance, auprès du tribunal du travail compétent, dans les trois mois de la notification de la décision.
§ 2. Les dispositions du § 1er, alinéa 1er, ne s'appliquent pas, si les conditions suivantes sont simultanément remplies :
1° l'Office a constaté un cumul non autorisé avec une activité complémentaire en tant que salarié au sens des articles 14 et 14bis;
2° le travailleur a été informé par écrit de cette constatation et de la possibilité, dans les quinze jours qui suivent le dépôt à la poste de la lettre de l'Office, de se défendre par écrit ou de demander par écrit une audition.
Si le travailleur demande une audition en application de ce paragraphe, les dispositions du paragraphe 1er sont d'application.
§ 3. Le directeur peut renoncer à la récupération lorsque :
- soit les allocations d'interruption ont été payées à tort à la suite d'une erreur juridique ou matérielle du bureau du chômage;
- soit le travailleur qui n'a pas effectué une déclaration requise ou l'a effectuée tardivement, prouve qu'il a agi de bonne foi et qu'il aurait eu droit aux allocations s'il avait effectué à temps sa déclaration.]1
[2 Toutefois, lorsque le travailleur prouve qu'il a perçu de bonne foi des allocations auxquelles il n'avait pas droit, la récupération est, en tous cas, limitée aux cent cinquante derniers jours d'indemnisation indue. Cette limitation n'est pas applicable en cas de cumul avec une prestation accordée en vertu d'un régime de sécurité sociale.]2
1° lorsque la décision d'exclusion est due à une reprise de travail, une mise à la pension, une fin de contrat de travail ou au fait que l'interrompant poursuit l'exercice d'une activité indépendante alors qu'il a cumulé pendant un an l'exercice de cette activité avec le bénéfice des allocations d'interruption;
2° dans le cas d'une récupération à la suite de l'octroi d'un montant d'allocations ne correspondant pas aux dispositions des articles 6, 8 et 8bis;
3° lorsque le travailleur a communiqué par écrit qu'il ne désire pas être entendu.
Si le travailleur est empêché le jour de la convocation, il peut demander la remise de l'audition à une date ultérieure, laquelle ne peut être postérieure de plus de 15 jours à celle qui était fixée pour la première audition.
La remise n'est accordée qu'une seule fois, sauf en cas de force majeure.
La demande de remise doit, sauf en cas de force majeure, parvenir au bureau du chômage au plus tard la veille du jour auquel le travailleur a été convoqué.
Le travailleur peut se faire représenter ou assister par un avocat ou un délégué d'une organisation représentative des travailleurs.
La décision du directeur, par laquelle des allocations d'interruption perçues indûment sont récupérées, est notifiée au travailleur concerné par lettre recommandée à la poste et doit mentionner aussi bien la période pour laquelle il y a récupération que le montant à récupérer.
Le travailleur peut aller en appel contre les décisions du directeur d'exclusion du droit ou de récupération des allocations, à peine de déchéance, auprès du tribunal du travail compétent, dans les trois mois de la notification de la décision.
§ 2. Les dispositions du § 1er, alinéa 1er, ne s'appliquent pas, si les conditions suivantes sont simultanément remplies :
1° l'Office a constaté un cumul non autorisé avec une activité complémentaire en tant que salarié au sens des articles 14 et 14bis;
2° le travailleur a été informé par écrit de cette constatation et de la possibilité, dans les quinze jours qui suivent le dépôt à la poste de la lettre de l'Office, de se défendre par écrit ou de demander par écrit une audition.
Si le travailleur demande une audition en application de ce paragraphe, les dispositions du paragraphe 1er sont d'application.
§ 3. Le directeur peut renoncer à la récupération lorsque :
- soit les allocations d'interruption ont été payées à tort à la suite d'une erreur juridique ou matérielle du bureau du chômage;
- soit le travailleur qui n'a pas effectué une déclaration requise ou l'a effectuée tardivement, prouve qu'il a agi de bonne foi et qu'il aurait eu droit aux allocations s'il avait effectué à temps sa déclaration.]1
[2 Toutefois, lorsque le travailleur prouve qu'il a perçu de bonne foi des allocations auxquelles il n'avait pas droit, la récupération est, en tous cas, limitée aux cent cinquante derniers jours d'indemnisation indue. Cette limitation n'est pas applicable en cas de cumul avec une prestation accordée en vertu d'un régime de sécurité sociale.]2
Art. 24/1. [1 Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.]1
Art. 24/1. [1 Le Comité de gestion de l'Office national de l'Emploi est autorisé à renoncer en tout ou en partie aux sommes restant à rembourser, conformément aux articles 171 à 174 inclus, à l'exception de l'article 173, 5°, de l'arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage.]1
Modifications
Art.25. Op hun aanvraag verstrekt de (directeur) aan de vergoede volledige werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten voor alle dagen van de week en aan de werknemers bedoeld in artikel 2, een attest, waarbij bevestigd wordt dat zij voldoen aan de voorwaarden vereist om de werknemers bedoeld in de artikelen 3 en 7 te vervangen. <KB 1992-12-21/31, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.25. A leur demande, (le directeur) fournit aux chômeurs complets indemnisés qui bénéficient d'allocations de chômage pour tous les jours de la semaine et aux travailleurs visés à l'article 2, une attestation certifiant qu'ils remplissent les conditions requises pour remplacer les travailleurs visés aux articles 3 et 7. <AR 1992-12-21/31, art. 17, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Art.26. De regels die gelden inzake het toezicht op de toepassing van de werkloosheidsreglementering zijn eveneens van toepassing inzake het toezicht op de toepassing van de bepalingen bedoeld in dit besluit. De voor dit toezicht bevoegde ambtenaren zijn eveneens bevoegd voor het toezicht op de toepassing van de bepalingen van dit besluit.
Art.26. Les règles applicables en matière de contrôle de l'application de la réglementation du chômage sont également applicables en matière de contrôle de l'application des dispositions visées par le présent arrêté. Les agents compétents pour ce contrôle, sont également compétents pour le contrôle de l'application des dispositions du présent arrêté.
Art. 26bis. <INGEVOEGD bij KB 1997-10-29/33, art. 11, Inwerkingtreding : 01-01-1998> De sociale inspecteurs en de sociale controleurs van de Administratie van de Arbeidsbetrekkingen en -reglementering worden eveneens aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van Hoofdstuk IV, afdeling 5 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van de uitvoeringsbesluiten ervan.
Art. 26bis. Des inspecteurs sociaux et les contrôleurs sociaux de l'Administration de la Réglementation et des Relations du travail sont désignés comme fonctionnaires chargés du contrôle de l'application du Chapitre IV, Section 5 de la loi du 22 janvier 1985 portant des dispositions sociales et de ses arrêtés d'exécution.
Afdeling VI. - Slotbepalingen.
Section VI. - Dispositions finales.
Art.27. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, kan, in geval van volledige werkloosheid, de gelijkstelling bepalen van de werknemers bedoeld in de artikelen 3 en 7, met de werknemers die volledig werkloos worden in de voltijdse dienstbetrekking, alsmede met welk loon rekening gehouden wordt voor de berekening van hun uitkeringen.
Art.27. Le Ministre de l'Emploi et du Travail peut déterminer, en cas de chômage complet, l'assimilation des travailleurs visés aux articles 3 et 7, aux travailleurs qui deviennent chômeurs complets dans un emploi à temps plein, ainsi que la rémunération à prendre en considération pour le calcul de leurs allocations.
Art.28. (opgeheven) <KB 1992-12-21/31, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art.28. (abrogé) <AR 1992-12-21/31, art. 18, 004; En vigueur : 01-01-1993>
Art.29. Het koninklijk besluit van 4 augustus 1986 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen wordt opgeheven.
Art.29. L'arrêté royal du 4 août 1986 relatif à l'octroi d'allocations d'interruption est abrogé.
Art.30. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1991.
Art.30. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 1991.
Art. 31. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 31. Notre Ministre de l'Emploi et du Travail est chargé de l'exécution du présent arrêté.