Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
6 SEPTEMBER 1990. - Ministerieel besluit houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van de klassieke varkenspest. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 22-09-1990 en tekstbijwerking tot 25-01-2021)
Titre
6 SEPTEMBRE 1990. - Arrêté ministériel portant des mesures temporaires en vue de la lutte contre la peste porcine classique. (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 22-09-1990 et mise à jour au 25-01-2021)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (55)
Texte (55)
Artikel 1. (§ 1. [2 ...]2
  (§ 1bis. Het vervoer en het gebruik van rondreizende dekberen zijn verboden op gans het grondgebied van het Rijk.)
  (§ 1ter. Noodslachtingen, het vervoer van vóór de dood gekeelde varkens en het vervoeren van varkens voor noodslachting zijn verboden op gans het grondgebied van het Rijk.)
  § 2. In de schutkringen afgebakend in toepassing van hoofdstuk VI van het koninklijk besluit van 10 september 1981 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie betreffende de klassieke varkenspest en de Afrikaanse varkenspest, is het vervoer van levende runderen, paarden, schapen en geiten verboden behalve voor doorvoer via een autoweg of per spoor. (De inspecteur-dierenarts kan afwijkingen afleveren op dit vervoersverbod. Het is hierbij evenwel verboden met een niet eigen transportmiddel op de terreinen van een bedrijf waar varkens worden gehouden te komen. In dit laatste geval dient het in- of uitladen te gebeuren op de openbare weg palend aan het bedrijf. Dit transportverbod geldt niet voor het vervoer van dieren van genoemde soorten die :)
  1° omwille van een noodslachting naar een slachthuis worden vervoerd en vergezeld zijn door een attest afgeleverd overeenkomstig artikel 20 van het koninklijk besluit van 9 maart 1953 betreffende de handel in slachtvlees en houdende reglementering van de keuring der hier te lande geslachte dieren;
  2° met eigen vervoer voor verzorging of voor het werpen van de weide naar de stal worden gevoerd door de houder van het bedrijf waartoe ze behoren of die nadien terug naar de weide worden gevoerd;
  3° voor behandeling naar een diergeneeskundige kliniek worden vervoerd of ervan terugkeren; in dit geval moeten de dieren vergezeld zijn van een attest waarop de bestemming is vermeld, afgeleverd door een aangenomen dierenarts;
  4° wanneer het runderen betreft, in het kader van een uitzuiveringsplan voor runderbrucellose of voor leucose naar het slachthuis worden gevoerd; in dit geval moeten de runderen voorzien zijn van de nodige vervoerdocumenten afgeleverd door de inspecteur-dierenarts.
  § 3. (opgeheven) <1993-06-14/30, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 12-07-1993>
  § 4. [1 De paragraaf 1 is niet van toepassing op het verzamelen van slachtvarkens zoals voorzien bij het koninklijk besluit van 10 juni 2014 betreffende de voorwaarden voor het vervoer, het verzamelen en het verhandelen van landbouwhuisdieren.]1
  
Article 1. (§ 1er. [2 ...]2
  (§ 1bis. Le transport et l'utilisation de verrats itinérants sont interdits sur tout le territoire du Royaume.)
  (§ 1ter. Les abattages de nécessité, le transport de porcs jugulés avant la mort ainsi que le transport de porcs pour abattage de nécessité sont interdits sur tout le territoire du Royaume.)
  § 2. Dans les zones de protection délimitées en application du chapitre VI de l'arrêté royal du 10 septembre 1981 portant des mesures de police sanitaire relatives à la peste porcine classique et à la peste porcine africaine, le transport d'animaux vivants des espèces bovine, équine, ovine et caprine est interdit sauf en transit par autoroute ou par train. (L'inspecteur vétérinaire peut délivrer des dérogations à cette interdiction de transport. Il est cependant interdit de pénétrer dans une exploitation porcine avec un véhicule n'appartenant pas à cette exploitation. Dans ce cas le chargement ou le déchargement doit s'effectuer sur la voie publique à côté de l'exploitation. Cette interdiction de transport n'est pas d'application pour les animaux des espèces citées :)
  1° qui sont transportés vers un abattoir pour un abattage de nécessité et qui sont accompagnés d'une attestation délivrée conformément à l'article 20 de l'arrêté royal du 9 mars 1953 concernant le commerce des viandes de boucherie et réglementant l'expertise des animaux abattus à l'intérieur du pays;
  2° qui sont transportés par le détenteur de l'exploitation à laquelle ils appartiennent, avec son propre véhicule, de la prairie vers l'étable en vue de soins ou d'une mise-bas ou qui, après ceux-ci, retournent en prairie;
  3° qui sont transportés en vue d'un traitement vers une clinique vétérinaire ou qui en reviennent; dans ce cas les animaux doivent être accompagnés d'une attestation mentionnant la destination, délivrée par un vétérinaire agréé;
  4° qui, lorsqu'il s'agit de bovins, sont transportés vers un abattoir dans le cadre d'un plan d'épuration de la brucellose ou de la leucose bovine; dans ce cas les bovins doivent être accompagnés des documents de transport nécessaires, délivrés par l'inspecteur vétérinaire.
  § 3. (abrogé) <AR 1993-06-14/30, art. 8, 007; En vigueur : 12-07-1993>
  § 4. [1 Le paragraphe 1er ne s'applique pas au rassemblement de porcs de boucherie, tel que prévu dans l'arrêté royal du 10 juin 2014 relatif aux conditions pour le transport, le rassemblement et le commerce d'animaux agricoles.]1
  
Art.2. § 1. (...)
  § 1bis. (...)
  § 1ter. (...)
  § 1quater. [1 ...]1
  § 1quinquies. (opgeheven)
  § 2. (...)
  (§ 3. Voor alle varkens die op een bedrijf gelegen in het herbevolkingsgebied worden binnengebracht, moet worden voldaan aan volgende voorwaarden :
  1° de verantwoordelijke van het bedrijf van bestemming moet een aanvraag indienen bij het Bestrijdingscentrum, (...), door middel van een volledig ingevuld aanvraagformulier overeenkomstig het model in bijlage II;
  2° het vervoer van de varkens gebeurt onder dekking van een vervoertoelating, overeenkomstig het model gevoegd in bijlage III bij dit besluit;
  3° de te vervoeren varkens moeten op het bedrijf van herkomst geboren zijn of er sedert tenminste 4 weken verbleven hebben;
  4° vóór het laden moeten de varkens geïdentificeerd zijn met een erkend oormerk. De gebruikte oormerken moeten een doorlopende reeks vormen;
  5° (het aantal herkomstbedrijven blijft beperkt tot ten hoogste 20 bedrijven per produktie-eenheid en ten hoogste 60 bedrijven per varkensbeslag);
  6° de vervoertoelatingen worden op het bedrijf van bestemming ter beschikking gehouden van de inspecteur-dierenarts.)
  (§ 4. Het opnieuw toelaten van varkens op bedrijven waar alle varkens op bevel werden afgemaakt, geschiedt overeenkomstig het bepaalde in § 3 en de volgende bijkomende voorwaarden :
  (1° de varkens dienen op het bedrijf te worden aangevoerd binnen een periode van 8 dagen. Op de vleesvarkensbedrijven waar het virus van de klassieke varkenspest werd aangetoond moet het aantal aangevoerde varkens minstens 10 % en hoogstens 20 % van de bedrijfscapaciteit bedragen;)
  2° de aangevoerde varkens moeten evenredig verdeeld worden over alle produktie-eenheden van het bedrijf;
  (3° alle aangevoerde varkens moeten ten hoogste 10 dagen vooraf, te rekenen vanaf de datum van de bloedstaalname, of op het moment van aankomst op het bedrijf serologisch worden onderzocht en negatief bevonden op antilichamen tegen het klassieke varkenspestvirus.
  Deze maatregel is niet van toepassing bij de herbevolking van bedrijven waar alle varkens op bevel werden afgemaakt en waar het virus tegen de klassieke varkenspest niet werd aangetoond;)
  4° er mag geen enkel varken het bedrijf verlaten gedurende een periode van 60 dagen na aankomst van de laatste aangevoerde varkens bedoeld in punt 1 van deze paragraaf;
  5° het herbevolkte varkensbedrijf dient te worden onderworpen aan een nieuw serologisch onderzoek, uitgevoerd, bij een representatief gedeelte van de varkens van het bedrijf, volgens de instructies van de Dienst; deze test mag ten vroegste 30 dagen na aankomst van de laatste varkens worden verricht.
  Ten vroegste nadat het onder punt 5 bedoelde serologisch onderzoek met negatieve uitslag is uitgevoerd, kan worden verder gegaan met herbevolken volgens de voorwaarden vermeld in artikel 2, § 3.
  De inspecteur-dierenarts kan evenwel een ontheffing verlenen op de voorwaarden betreffende aanvoer en afvoer van varkens in geval een aangevoerde fokbeer vruchtbaarheidsstoornissen vertoont.)
  
Art.2. § 1. (...)
  § 1bis. (...)
  § 1ter. (...)
  § 1quater. [1 ...]1
  § 1erquinquies. (abrogé)
  § 2. (...)
  (§ 3. Pour tous les porcs qui sont introduits dans une exploitation située dans la zone de repeuplement, les conditions suivantes doivent être respectées :
  1° le responsable de l'exploitation de destination doit introduire une demande auprès du Centre de lutte, (...), au moyen d'un formulaire de demande correctement rempli, conformément au modèle repris à l'annexe II;
  2° le transport des porcs s'effectue sous le couvert d'une autorisation de transport, conformément au modèle à l'annexe III de cet arrêté;
  3° les porcs à transporter doivent être nés dans l'exploitation d'origine ou y être restés depuis au moins 4 semaines;
  4° avant le chargement, les porcs doivent être identifiés avec une marque auriculaire agréée. Les marques auriculaires utilisées doivent être d'une série continue;
  5° (le nombre d'exploitations d'origine est limité à un maximum de 20 exploitations par unité de production et à un maximum de 60 exploitations par troupeau de porcs);
  6° l'autorisation de transport est conservée à l'exploitation de destination et tenue à la disposition de l'inspecteur vétérinaire.)
  (§ 4. La réintroduction des porcs dans les exploitations où tous les porcs ont été abattus par ordre s'effectue conformément aux dispositions du § 3 et aux conditions suivantes :
  (1° tous les porcs doivent être introduits dans l'exploitation dans une période de 8 jours. Dans les exploitations d'engraissement où le virus de la peste porcine classique a été mis en évidence, le nombre de porcs introduits doit représenter au moins 10 % et au plus 20 % de la capacité de l'exploitation;)
  2° les porcs introduits doivent être répartis de façon égale dans toutes les unités de production de l'exploitation;
  (3° ne peuvent être amenés dans l'exploitation que des porcs qui ont été examinés sérologiquement et trouvés négatifs pour les anti-corps contre la peste porcine classique, sur un prélèvement effectué au plus tôt 10 jours avant le départ ou au moment de l'arrivée dans l'exploitation.
  Cette mesure ne s'applique pas au repeuplement des exploitations où tous les porcs ont été abattus par ordre et où le virus de la peste porcine classique n'a pas été mis en évidence;)
  4° aucun porc ne peut quitter l'exploitation durant une période de 60 jours après l'arrivée des derniers porcs visés au point 1 du présent paragraphe;
  5° l'exploitation porcine repeuplée fait l'objet d'un nouvel examen sérologique, effectué sur un échantillon représentatif des porcs de l'exploitation suivant les instructions du Service; ce test ne peut être effectué au plus tôt que 30 jours après l'introduction des derniers porcs.
  Au plus tôt après l'examen sérologique, avec résultat négatif, visé au point 5, le repeuplement peut être poursuivi suivant les conditions mentionnées dans l'article 2, § 3.
  L'inspecteur vétérinaire peut délivrer une dispense aux conditions concernant l'entrée et la sortie des porcs en cas de trouble de fertilité apparaissant sur un verrat introduit.)
  
Art.3. § 1. In afwijking van de bepalingen van artikel 2, § 2, 1° en 6°, wordt het rechtstreeks vervoer van slachtvarkens van bedrijven gelegen buiten het toezichtsgebied, toegelaten naar een slachthuis in het toezichtsgebied behalve op zaterdagen, zon- en feestdagen en voor zover volgende voorschriften worden nageleefd :
  1° de aanvoer van slachtvarkens naar slachthuizen in het toezichtsgebied moet plaatsvinden tussen 5 en 15 uur;
  2° het vervoer moet tenminste 24 uur vooraf worden aangemeld bij de commissaris van politie van de gemeente waar het slachthuis van bestemming gelegen is;
  3° de vrachtwagens en voertuigen waarmee de slachtvarkens worden vervoerd moeten halt houden op de grensovergang van het toezichtsgebied via de toegangswegen bedoeld in § 3, om er te worden verzegeld door een afgevaardigde van de burgemeester van de gemeente waar de grensovergang gelegen is;
  4° de afgevaardigde van de burgemeester levert een vervoertoelating af, overeenkomstig het model in bijlage I, vult het eerste luik ervan in, plaatst zijn handtekening en stempel en verzegelt de lading;
  5° het vervoer van de slachtvarkens tot het slachthuis van bestemming geschiedt onder dekking van voornoemde vervoertoelating;
  6° de vervoertoelating moet bij de slachtaangifte aan de keurder verantwoordelijk voor de ante-mortem keuring worden overhandigd, die het document verifieert en de verzegeling van het voertuig nagaat, hij verbreekt de verzegeling en vult de vervoertoelating aan;
  7° de vervoertoelating wordt gedurende dertig dagen ter beschikking gehouden van de inspecteur-dierenarts.
  § 2. De bepalingen van § 1 gelden mutatis mutandis voor slachtvarkens uit het intracommunautair handelsverkeer, vergezeld van een geldig oorsprongs- en gezondheidscertificaat.
  § 3. De aanvoer van varkens in toepassing van §§ 1 en 2 van dit artikel moet verplicht gebeuren langs de wegen aangeduid door de gouverneurs van de betrokken provincie.
Art.3. § 1er. En dérogation à l'article 2, § 2, 1° et 6°, le transport direct de porcs d'abattage provenant d'exploitations situées en dehors de la zone de surveillance vers un abattoir situé à l'intérieur de la zone de surveillance est autorisé, sauf les samedis, dimanches et jours fériés pour autant que les conditions suivantes soient respectées :
  1° le transport de porcs d'abattage vers les abattoirs situés à l'intérieur de la zone de surveillance doit se faire entre 5 et 15 heures;
  2° le transport doit être notifié au moins 24 heures à l'avance auprès du commissaire de police de la commune où l'abattoir de destination est situé;
  3° les camions et les véhicules qui transportent les porcs d'abattage doivent s'arrêter à la limite extérieure de la zone de surveillance via les routes d'accès visées au § 3, pour être scellés par un mandataire du bourgmestre de la commune où est situé le passage dans la zone;
  4° le mandataire du bourgmestre délivre une autorisation de transport conforme au modèle en annexe I, complète le premier volet, appose son cachet et sa signature et scelle le chargement;
  5° le transport des porcs d'abattage jusqu'à l'abattoir de destination se fait sous couvert de l'autorisation de transport susmentionnée;
  6° l'autorisation de transport doit être remise par le déclarant de l'abattage à l'expert responsable de l'examen ante-mortem qui la vérifie de même que les scellés du transport, il brise les scellés et complète l'autorisation de transport;
  7° l'autorisation de transport doit être tenue à la disposition de l'inspecteur vétérinaire durant trente jours.
  § 2. Les dispositions du § 1er sont valables mutatis mutandis pour les porcs d'abattage provenant des échanges intracommunautaires, accompagnés d'un certificat sanitaire et d'origine valable.
  § 3. L'acheminement de porcs en application des §§ 1er et 2 du présent article doit se faire obligatoirement par les routes fixées par le gouverneur de la province concernée.
Art.4. (Opgeheven)
Art.4. (Abrogé)
Art.5. (Opgeheven)
Art.5. (Abrogé)
Art.6. (opgeheven)
Art.6. (abrogé)
Art.7. <OPNIEUW opgenomen bij MB 1994-05-27/30, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 1994-06-01> In de bufferzone zijn volgende maatregelen van toepassing :
  1° het verkeer op de openbare weg en het vervoer van varkens zijn verboden;
  2° elke aanvoer van varkens op bedrijven is verboden;
  3° elke afvoer van varkens van bedrijven is verboden;
  4° de toegang tot de bedrijven is verboden aan personen en dieren vreemd aan het bedrijf met uitzondering van :
  a) het personeel van de diergeneeskundige dienst, het N.I.D.O. of personen opgevorderd door de inspecteur-dierenarts;
  b) het personeel aangesteld door het destructiebedrijf;
  c) de politie en de rijkswacht;
  d) de personen aangesteld om de dieren te verzorgen en die er geroepen zijn voor dienst- of bevoorradingsnoodwendigheden.
  Al deze personen zijn verplicht de nodige hygiënische voorzorgen te nemen en de wielen van hun voertuig te ontsmetten alvorens het bedrijf te verlaten;
  5° de toegang tot de varkensstallen is verboden behoudens voor :
  a) de varkenshouder van het bedrijf zelf;
  b) de aangenomen dierenarts;
  c) het personeel van de diergeneeskundige dienst en het N.I.D.O.
  Vooraleer het bedrijf te verlaten, zijn al deze personen gehouden over te gaan tot een dergelijke ontsmetting met een geschikt ontsmettingsmiddel van alles wat drager van de ziekte kan zijn, inzonderheid van de wielen van hun voertuig;
  6° het slachten van varkens is verboden.
  Evenwel mogen huisslachtingen in de bufferzone worden verricht, voor zover de varkenshouder op het ogenblik van de slachtaangifte aan het gemeentebestuur een attest voorlegt opgesteld door zijn contractdierenarts, binnen de 24 uur voor de aangifte, waaruit blijkt dat zich op zijn bedrijf enkel klinisch gezonde dieren bevinden.
  (7° de verantwoordelijken van de bedrijven zijn ertoe gehouden om ten minste eenmaal per week al de varkens van het beslag te laten onderzoeken door de bedrijfsdierenarts, bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 15 februari 1995 houdende bijzondere maatregelen van epidemiologisch toezicht op en preventie van aangifteplichtige varkensziekten.
  De tijd tussen twee opeenvolgende bezoeken moet ten minste 5 en mag ten hoogste 10 dagen zijn. Bij elk bezoek stelt de bedrijfsdierenarts een rapport op in twee exemplaren, dat door hem en door de verantwoordelijke wordt ondertekend. Het origineel wordt gedurende één jaar bewaard door de verantwoordelijke, het dubbel wordt bewaard door de bedrijfsdierenarts van het varkensbeslag.)
Art.7. Dans la zone-tampon les mesures suivantes sont d'application :
  1° la circulation sur la voie publique et le transport de porcs sont interdits;
  2° toute introduction de porcs dans les exploitations est interdite;
  3° toute sortie de porcs des exploitations est interdite;
  4° l'accès aux exploitations est interdit aux personnes et aux animaux étrangers à l'exploitation, à l'exception :
  a) du personnel du service vétérinaire et le l'I.N.R.V. ou des personnes requises par l'inspecteur vétérinaire;
  b) du personnel préposé à l'usine de destruction;
  c) de la police ou de la gendarmerie;
  d) des personnes préposées aux soins à donner aux animaux qui y sont appelées pour des nécessités de service ou de ravitaillement.
  Toutes ces personnes sont tenues de prendre les précautions hygiéniques nécessaires et de désinfecter les roues de leurs véhicules avant de quitter l'exploitation;
  5° l'accès aux porcheries est interdit, sauf pour :
  a) le détenteur de l'exploitation même;
  b) le vétérinaire agréé;
  c) le personnel du service vétérinaire et de l'I.N.R.V.
  Avant de quitter l'exploitation, toutes les personnes sont tenues de procéder à une désinfection soignée à l'aide d'un désinfectant approprié de tout ce qui peut constituer un vecteur de la maladie, notamment des roues de leur véhicule;
  6° l'abattage des porcs est interdit.
  Toutefois, des abattages à domicile peuvent être effectués dans la zone-tampon, pour autant que le détenteur de porcs lors de la déclaration d'abattage à l'administration communale, soumette un certificat établi par le vétérinaire sous contrat, dans les 24 heures avant la déclaration, attestant que dans son exploitation il n'y a que des porcs cliniquement sains.
  (7° les responsables des exploitations sont tenus de faire examiner au moins une fois par semaine tous les porcs de leur troupeau par le vétérinaire d'exploitation, visé à l'article 2, § 1er, de l'arrêté royal du 15 février 1995 portant des mesures spéciales en vue de la surveillance et de la prévention de maladies de porcs à déclaration obligatoire.
  Le laps de temps écoulé entre deux visites successives doit être minimum de 5 jours et maximum de 10 jours. Lors de cette visite, le vétérinaire d'exploitation établit un rapport de visite en deux exemplaires qui sont signés par lui-même et par le responsable. L'original est conservé par le responsable du troupeau porcin pendant un an, le double est conservé par le vétérinaire d'exploitation.)
Art.8. <OPNIEUW opgenomen bij MB 1994-05-27/30, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 1994-06-01> (§ 1. In afwijking van de bepalingen van artikel 7 mogen mestbiggen afkomstig van bedrijven gelegen in de bufferzone worden vervoerd naar een bedrijf gelegen in de bufferzone, voor zover :
  1° de verantwoordelijke van het bedrijf van bestemming voorafgaandelijk een aanvraag heeft ingediend bij de burgemeester van zijn gemeente of zijn afgevaardigde;
  2° het vervoer van varkens gebeurt, vanaf de datum bepaald door de dienst, onder dekking van een vervoertoelating afgeleverd door de burgemeester van zijn gemeente of zijn afgevaardigde;
  3° elke verplaatsing beantwoordt aan de voorwaarden opgelegd door de Dienst.
  Voor de bedrijven waar alle varkens op bevel werden afgemaakt is de aanvoer van mestbiggen onderworpen aan bijkomende voorwaarden vastgelegd door de Dienst.)
  (§ 2. In afwijking van de bepalingen van artikel 7 mogen met het oog op hun slachting slachtvarkens van een bedrijf gelegen in de bufferzone, rechtstreeks worden vervoerd naar een aangeduid slachthuis, voor zover :
  1° de verantwoordelijke, die slachtvarkens van zijn bedrijf wenst af te voeren, voorafgaandelijk een aanvraag heeft ingediend bij de burgemeester van zijn gemeente of zijn afgevaardigde;
  2° het vervoer van de slachtvarkens gebeurt, vanaf de datum bepaald door de dienst, onder dekking van een vervoertoelating afgeleverd door de burgemeester van zijn gemeente of zijn afgevaardigde;
  3° elk vervoer van varkens naar het slachthuis voldoet aan de voorwaarden opgelegd door de Dienst.)
  (§ 2bis. In afwijking van de bepalingen van artikel 7, wordt het rechtstreeks vervoer van slachtvarkens afkomstig van bedrijven gelegen buiten de bufferzone naar een slachthuis gelegen binnen deze bufferzone toegelaten voor zover dat de volgende voorwaarden nageleefd worden :
  1° het vervoer van slachtvarkens naar slachthuizen gelegen binnen de bufferzone moet gebeuren tussen 5 en 15 uur;
  2° het vervoer moet tenminste 24 uur op voorhand gemeld worden aan de politiecommissaris van de gemeente waar het slachthuis van bestemming gelegen is;
  3° de vrachtwagen moet verzegeld worden door een afgevaardigde van de gemeente op de plaats van de ingang van de buffer-zone.)
  (§ 2ter. De bepalingen van § 2bis gelden mutadis mutandis voor slachtvarkens uit het intracommunautair handelsverkeer, vergezeld van een geldig oorsprongs- en gezondheidscertificaat.)
  (§ 2quater. De aanvoer van varkens in toepassing van §§ 2bis en 2ter van dit artikel moet verplicht gebeuren langs de wegen aangeduid door de gouverneur van de betrokken provincie.)
  (§ 3. In afwijking van de bepalingen van artikel 7, mag de aanvoer van fokvarkens in de bedrijven waar alle varkens op bevel werden afgemaakt, opnieuw worden toegestaan onder de volgende voorwaarden :
  1° de verantwoordelijke van het bedrijf van bestemming moet een aanvraag indienen bij het (bestrijdingscentrum), door middel van een volledig ingevuld aanvraagformulier overeenkomstig het model in bijlage II;
  2° het vervoer van de varkens gebeurt, met een verzegeld voertuig, onder dekking van een vervoertoelating, overeenkomstig het model gevoegd in bijlage III bij dit besluit;
  (3° De te vervoeren varkens moeten een gewicht hebben van 80 kg of meer en moeten op het bedrijf van herkomst geboren zijn of er sedert ten minste vier weken verbleven hebben.)
  4° vóór het laden moet de varkens geïdentificeerd zijn met een erkend oormerk. De gebruikte oormerken moeten een doorlopende reeks vormen;
  5° het aantal herkomstbedrijven blijft beperkt tot ten hoogste 10 bedrijven per varkensbeslag;
  6° de vervoertoelatingen worden op het bedrijf van bestemming ter beschikking gehouden van de inspecteur-dierenarts;
  7° de varkens dienen op het bedrijf te worden aangevoerd binnen een periode van acht dagen;
  8° (Opgeheven)
  9° (Opgeheven)
  10° (Opgeheven) )
Art.8. (§ 1er. En dérogation aux dispositions de l'article 7, les porcelets à engraisser en provenance d'exploitations situées dans la zone-tampon peuvent être transportés vers une exploitation située dans cette même zone-tampon, pour autant que :
  1° le responsable de l'exploitation de destination ait introduit préalablement une demande auprès du bourgmestre de sa commune ou son délégué;
  2° le transport des porcs s'effectue à partir de la date fixée par le service sous le couvert d'une autorisation de transport, délivrée par le bourgmestre de sa commune ou son délégué;
  3° chaque transport répond aux conditions fixées par le Service.
  Pour les exploitations où tous les porcs ont été abattus par ordre, l'introduction de porcelets à engraisser est soumise à des conditions supplémentaires fixées par le Service.)
  (§ 2. En dérogation aux dispositions de l'article 7, les porcs d'abattage d'une exploitation située dans la zone-tampon peuvent, en vue de leur abattage, être transportés directement vers un abattoir désigné, pour autant que :
  1° le responsable qui souhaite acheminer des porcs d'abattage de son exploitation, ait introduit préalablement une demande auprès de son bourgmestre ou son délégué;
  2° le transport des porcs d'abattage s'effectue, à partir de la date fixée par le service, sous le couvert d'un certificat de transport délivré par son bourgmestre ou son délégué;
  3° chaque transport de porcs vers l'abattoir répond aux conditions fixées par le Service.)
  (§ 2bis. En dérogation aux dispositions de l'article 7, le transport direct de porcs d'abattage provenant d'exploitations situées en dehors de la zone-tampon vers un abattoir situé à l'intérieur de la zone-tampon est autorisé pour autant que les conditions suivantes sont respectées :
  1° le transport de porcs d'abattage vers les abattoirs situés à l'intérieur de la zone-tampon doit se faire entre 5 et 15 heures;
  2° le transport doit être notifié au moins 24 heures à l'avance auprès du commissaire de police de la commune où l'abattoir de destination est situé;
  3° le camion doit être scellé par un délégué de la commune à l'endroit où est situé l'entrée dans la zone-tampon.)
  (§ 2ter. Les dispositions du § 2bis sont valables mutatis mutandis pour les porcs d'abattage provenant des échanges intracommunautaires, accompagnés d'un certificat sanitaire et d'origine valable.)
  (§ 2quater. L'acheminement de porcs en application des §§ 2bis et 2ter du présent article doit se faire obligatoirement selon les routes désignées par le gouverneur de la province concernée.)
  (§ 3. En dérogation aux dispositions de l'article 7, la réintroduction de porcs d'élevage dans les exploitations où tous les porcs ont été abattus par ordre peut être autorisée aux conditions suivantes :
  1° le responsable de l'exploitation de destination doit introduire une demande auprès du (centre de lutte), au moyen d'un formulaire de demande correctement rempli, conformément au modèle repris à l'annexe II;
  2° le transport des porcs s'effectue, dans un moyen de transport scellé, sous le couvert d'une autorisation de transport, conformément au modèle de l'annexe III de cet arrêté;
  (Les porcs à transporter doivent avoir un poids de 80 kg ou plus et doivent être nés dans l'exploitation d'origine ou y être restés depuis au moins quatre semaines.)
  4° avant le chargement, les porcs doivent être identifiés avec une marque auriculaire agréée. Les marques auriculaires utilisées doivent être d'une série continue;
  5° le nombre d'exploitations d'origine est limité à un maximum de 10 exploitations par troupeau de porcs;
  6° l'autorisation de transport est conservée à l'exploitation de destination et tenue à la disposition de l'inspecteur vétérinaire;
  7° tous les porcs doivent être introduits dans l'exploitation dans une période de huit jours;
  8° (Abrogé)
  9° (Abrogé)
  10° (Abrogé) )
Art.9. § 1. De houders van bedrijven gelegen in een schutkring afgebakend rond een haard zijn er toe gehouden om (ten minste eenmaal per week) alle varkens van hun bedrijf te laten onderzoeken door :
  1° de aangenomen dierenarts bedoeld bij het koninklijk besluit van 16 juli 1981 houdende bijzondere maatregelen ter bestrijding van varkenspest in de gebieden waar genoemd koninklijk besluit van toepassing is of;
  2° door één aangenomen dierenarts van hun keuze in de andere gebieden.
  (De opeenvolgende onderzoeken bedoeld bij deze paragraaf moeten gebeuren met tenminste vier dagen tussentijd.)
  Het certificaat dat door de aangenomen dierenarts wordt afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van § 2, moet door de houder worden neergelegd bij het bestuur van de gemeente waar het bedrijf is gelegen, binnen de achtenveertig uur nadat het werd afgeleverd.
  De burgemeester of zijn afgevaardigde dateert en tekent het certificaat in twee exemplaren voor ontvangst, nadat het gemeentebestuur een fotocopie of afschrift van het origineel heeft gemaakt. Het origineel wordt aan de houder terugbezorgd. De gemeente rangschikt de certificaten per bedrijf en houdt ze ter beschikking van de diergeneeskundige Dienst van het Ministerie van Landbouw.
  § 2. De aangenomen dierenarts gaat, bij het bezoek bedoeld in § 1, over tot een klinisch onderzoek en een telling van alle varkens van het bedrijf.
  Hij maakt een certificaat, waarvan een model is gevoegd bij dit besluit als bijlage X, op in twee exemplaren. Na ondertekening voor akkoord door de houder, dagtekent en ondertekent hij het certificaat, en voorziet het van zijn stempel. Hij overhandigt het origineel van het certificaat aan de houder. De dubbels van de certificaten worden door de aangenomen dierenarts bijgehouden, gerangschikt per bedrijf. Dagelijks houdt de dierenarts een lijst bij van de bedrijfsbezoeken in chronologische volgorde.
  Hij houdt de dubbels en de lijsten ter beschikking van de diergeneeskundige Dienst.
  Wanneer de aangenomen dierenarts bij zijn onderzoek onregelmatigheden of ziektetekens vaststelt of wanneer het welzijn van de dieren in het gedrang komt, is hij ertoe gehouden om deze binnen de achtenveertig uren na het onderzoek te melden aan het verbond tot bestrijding van dierenziekten van de provincie waar het bedrijf is gelegen met het formulier waarvan een model als bijlage XI bij dit besluit is gevoegd, onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het koninklijk besluit 10 september 1981 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie betreffende de klassieke en de Afrikaanse varkenspest.
  § 3. In geval varkenspest wordt vastgesteld op een bedrijf waar niet is voldaan aan de bepalingen van §§ 1 en 2, wordt dit bedrijf ambtshalve als verborgen haard beschouwd.
  § 4. De houders van bedrijven gelegen in een schutkring afgebakend rond een haard moeten op een duidelijke zichtbare plaats nabij de toegang van hun bedrijf een aanplakbrief aanbrengen die bij het gemeentebestuur kan worden afgehaald, met volgende tekst :
  OPGELET! VARKENSBEDRIJF : TOEGANG VERBODEN
  U bevindt zich in een gebied waar bijzondere maatregelen gelden voor de bestrijding van de varkenspest. Elk kontakt met een varkensbedrijf kan oorzaak zijn van overdracht van besmetting. Daarom is de toegang tot dit bedrijf verboden behoudens bepaalde uitzonderingen. De overtreder stelt zich bloot aan gerechtelijke vervolging of aan administratieve geldboeten.
  De houder is verplicht ervoor te zorgen dat de aanplakbrief steeds van zonsopgang tot zonsondergang voldoende leesbaar is.
Art.9. § 1er. Les détenteurs d'exploitations situées dans une zone de protection délimitée autour d'un foyer sont tenus de faire examiner (au moins une fois par semaine) tous les porcs de leur exploitation par :
  1° le vétérinaire agréé visé 'a l'arrêté royal di 16 juillet 1981 portant des mésures spéciales en vue de lutte contre la peste porcine dans les régions où ledit arrêté est d'application ou;
  2° par un vétérinaire agréé de leur choix dans les autres régions.
  (Les examens consécutifs visés au présent paragraphe doivent se faire avec un intervalle minimum de quatre jours.)
  Le certificat délivré par le vétérinaire agréé conformément aux prescriptions du § 2, doit être transmis par le détenteur à l'administration communale où l'exploitation est située, dans les quarante-huit heures de la délivrance.
  Le bourgmestre ou son déle»gué date et signe le certificat en double exemplaire pour réception après que l'administration communale a fait une photocopie de l'original. L'original est remis à l'exploitant. L'administration communale classe les certificats par exploitation et les tient à la disposition du Service vétérinaire du Ministère de l'Agriculture.
  § 2. Le vétérinaire agréé procède au cours de la visite prévue au § 1er, à un examen clinique et à un recensement de tous les porcs de l'exploitation.
  Il établit un certificat, dont le modèle est repris dans l'annexe X, en double exemplaire. Après signature pour accord du détenteur, il date et signe le certificat et y applique son cachet. Il remet l'original du certificat au détenteur. Les doubles des certificats sont classés par le vétérinaire agréé, par exploitation. Chaque jour le vétérinaire dresse la liste des visites d'exploitation dans l'ordre chronologique.
  Il tient les doubles et les listes à la disposition du Service de l'inspection vétérinaire.
  Lorsque le vétérinaire agréé, lors de son examen, constate des irrégularités ou des signes de maladies ou si le bien-être des animaux est menacé, il est tenu d'informer le centre de dépistage de la fédération de lutte contre les maladies du bétail de la province où est située l'exploitation au moyen des formulaires dont le modèle est repris dans l'annexe XI de l'arrêté, sans préjudice des prescriptions de l'article 3 de l'arrêté royal du 10 septembre 1981 portant des mesures de police sanitaire relatives à la peste porcine classique et à la peste porcine africaine.
  3° Au cas où la peste porcine est constatée dans une exploitation où il n'est pas satisfait aux dispositions des §§ 1er et 2, cette exploitation est considérée d'office comme foyer caché.
  § 4. Les détenteurs d'exploitation situées dans une zone de protection délimitée autour d'un foyer doivent apposer à l'entrée de leur exploitation et à un endroit clairement visible, une affiche qui peut être obtenu auprès de l'administration communale, avec le texte suivant :
  ATTENTION! EXPLOITATION PORCINE : ACCES INTERDIT
  Vous vous trouvez dans une région où des mesures spéciales sont d'application pour la peste porcine. Toute contact avec une exploitation détenant des porcs peut être la cause de contamination. Pour cette raison l'accès à cette exploitation est interdit sauf certaines exceptions. Le contrevenant s'expose à des poursuites judiciaires ou à des amendes administratives.
  Le détenteur est tenu de veiller à ce que l'affiche soit, à tout moment suffisamment lisible de l'aube au coucher du soleil.
Art.10. Is verboden de uitvoer naar E.E.G.-Lidstaten van :
  1° (Opgeheven)
  2° vers vlees van varkens herkomstig uit de bufferzone afgebakend bij de ministeriële besluiten van 9 maart 1990, 6 april 1990 en 28 juni 1990 en geslacht na 25 maart 1990 en voor 21 april 1990 of na 1 juni 1990 en voor 17 augustus 1990;
  3° vers vlees van varkens herkomstig uit de bewakingszone afgebakend bij ministerieel besluit van 28 juni 1990 en geslacht voor 7 september 1990;
  4° vers vlees van varkens herkomstig uit de bewakingszone afgebakend bij het ministerieel besluit van 6 september 1990 en geslacht vóór 25 september 1990;
  5° vers vlees van varkens herkomstig uit de bewakingszone afgebakend bij het ministerieel besluit van 21 september 1990 en geslacht na 1 februari 1990 en vóór 18 oktober 1990;
  6° vleesprodukten bereid uit vlees bedoeld sub 2°, 3°, 4° en 5° die niet één van de behandelingen hebben ondergaan bedoeld bij artikel 4, 1 van de richtlijn van de Raad 80/215/E.E.G.
Art.10. L'exportation vers les autres Etats membres de la C.E.E. est interdite pour :
  1° (Abrogé)
  2° les viandes fraîches de porcs provenant de la zone-tampon délimitée par les arrêtés ministériels du 9 mars 1990, 6 avril 1990 et 28 juin 1990 et abattus après le 25 mars 1990 et avant le 21 avril 1990 ou après le 1er juin 1990 et avant le 17 août 1990;
  3° les viandes fraîches de porcs provenant de la zone de surveillance délimitée par l'arrêté ministériel du 28 juin 1990 et abattus avant le 7 septembre 1990;
  4° les viandes fraîches de porcs provenant de la zone de surveillance délimitée par l'arrêté ministériel du 6 septembre 1990 et abattus après le 1er février 1990 et avant le 25 septembre 1990;
  5° les viandes fraîches de porcs provenant de la zone de surveillance délimitée par l'arrêté ministériel du 21 septembre 1990 et abattus après le 1er février 1990 et avant le 18 octobre 1990;
  6° les produits de viandes fabriqués à partir des viandes visées sous 2°, 3°, 4° et 5° qui n'ont pas subi le traitement prévu à l'article 4, 1°, de la directive du Conseil 80/215/C.E.E.
Art.11. § 1. Onverminderd de toepassing van hoofdstuk III van bovengenoemd koninklijk besluit van 10 september 1981, worden op alle bedrijven waarvan het hoofd van de Diergeneeskundige Dienst, op met redenen omkleed voorstel van de commissie voor varkenspestbestrijding, hierna genoemd " de Commissie ", oordeelt dat zij omwille van hun ligging of omwille van een kontakt met een haard besmet kunnen zijn met het virus van klassieke varkenspest, de varkens opgehaald en voor afmaking afgevoerd door de diensten van het N.I.D.O. op bevel van de inspecteur-dierenarts.
  De Diergeneeskundige Dienst bepaalt, in overleg met de diensten van het N.I.D.O., de modaliteiten van het ophalen van de varkens, het afmaken en de vernietiging ervan. Hij kan hiervoor overgaan tot het opvorderen van voertuigen voor het vervoer der levende of afgemaakte dieren.
  Het hoofd van de Diergeneeskundige Dienst bepaalt de samenstelling en de werking van de Commissie.
  § 2. Aan de eigenaar van de varkens, die in toepassing van § 1 worden opgehaald, afgemaakt en vernietigd, wordt ten laste van het Fonds voor de gezondheid en de produktie van de dieren, hierna genoemd het " Fonds " een vergoeding toegekend overeenkomstig de artikelen 15, § 1 en 16 van het bovengenoemd koninklijk besluit van 10 september 1981.
  Het uitvoeren van de schatting gebeurt binnen de vierentwintig uur voor het ophalen van de varkens.
Art.11. § 1. Sans préjudice de l'application du chapitre III de l'arrêté royal du 10 septembre 1981 précité, les porcs de toutes les exploitations dont le chef du Service vétérinaire, sur proposition motivée de la Commission pour la lutte contre la peste porcine, appelée ci-après " la Commission ", estime qu'elles peuvent être contaminées par le virus de la peste porcine classique à cause de leur situation ou d'un contact avec un foyer, sont enlevés pour mise à mort par les services de l'I.N.R.V. sur ordre de l'inspecteur vétérinaire.
  Le Service vétérinaire détermine, en concertation avec les services de l'I.N.R.V., les modalités pour l'enlèvement des porcs, leur mise à mort et leur destruction. Il peut à cet effet procéder à la réquisition des véhicules pour le transport de porcs vivants ou mis à mort.
  Le chef du Service vétérinaire détermine la composition et le fonctionnement de la Commission.
  § 2. Au propriétaire des porcs, enlevés, mis à mort et détruits en application du § 1er, une indemnité à charge du Fonds de la santé et de la production des animaux, appelé ci-après le " Fonds " est accordée conformément aux articles 15, § 1er et 16 de l'arrêté royal du 10 septembre 1981 précité.
  L'exécution de l'expertise se fait dans les vingt-quatre heures précédent l'enlèvement de porcs.
Art.12. De Diergeneeskundige Dienst mag in alle varkensbestanden monsters nemen of doen nemen, met het oog op de opsporing van de klassieke varkenspest. De inspecteur-dierenarts mag voor het uitvoeren van hoger genoemde staalnamen beroep doen op een aangenomen dierenarts. Voor deze handelingen hebben het personeel van de Diergeneeskundige Dienst en van het Nationaal Instituut voor Diergeneeskundig Onderzoek, de sanitaire ploegen en de aangenomen dierenartsen vrije toegang tot de betrokken bedrijven. De varkenshouders zijn verplicht hulp te verlenen aan de personen aangesteld voor de monstername en ze mogen er zich niet tegen verzetten.
Art.12. Le Service Vétérinaire peut effectuer dans tous les cheptels porcins des prélèvements en vue du dépistage de la peste porcine classique. L'inspecteur vétérinaire peut, pour procéder aux prélèvements visés ci-avant, faire appel à tout médecin vétérinaire agréé. Pour ces opérations, le personnel du service vétérinaire et de l'Institut National de Recherches Vétérinaires, les équipes sanitaires et les vétérinaires agréés ont libre accès aux exploitations concernées. Les détenteurs de porcs sont tenus de porter assistance aux personnes préposées à ce prélèvement et ne peuvent s'y opposer.
Art.13. Elk transportmiddel in overtreding met de bepalingen van dit besluit wordt in beslag genomen, onverminderd de gerechtelijke vervolgingen ten laste van de overtreder. De levende varkens die in overtreding worden bevonden met de bepalingen van dit besluit worden in beslag genomen en gedood in een destructiebedrijf of in een slachthuis aangeduid door de verbaliserende overheidspersonen en opgehaald en vernietigd door het destructiebedrijf.
Art.13. Chaque moyen de transport trouvé en infraction aux dispositions de cet arrêté est saisi sans préjudice des poursuites judiciaires à la charge du contrevenant. Les porcs vivants trouvés en infraction aux dispositions du présent arrêté, sont saisis, mis à mort dans une usine de destruction ou dans l'abattoir désigné par la personne verbalisante de l'autorité et enlevés et détruits par l'usine de destruction.
Art.14. Alle varkens waar uit serologisch onderzoek blijkt dat er zich één of meer dragers van antistoffen tegen klassieke varkenspest bevinden die geen gevolg zijn van een vaccinatie uitgevoerd in toepassing van het ministerieel besluit van 19 november 1981 houdende reglementering van de vaccinatie tegen klassieke varkenspest, worden op bevel van de inspecteur-dierenarts afgemaakt. In deze bedrijven kan de inspecteur-dierenarts het nemen van bloedmonsters bij alle of een deel van deze varkens bevelen op kosten van de varkenshouder.
  In dit geval worden varkens die drager zijn van antistoffen beschouwd als verdacht aangetast en worden zij slechts vergoed tegen vijftig procent van de geschatte waarde, zoals voorzien bij artikel 15, § 1 van hogergenoemd koninklijk besluit van 10 september 1981.
  Evenwel wordt de vergoeding van vijftig procent van de geschatte waarde ambtshalve toegepast op alle varkens van het bedrijf ingeval wordt vastgesteld dat de antistoffen het gevolg zijn van een wederrechtelijke vaccinatie tegen de klassieke varkenspest.
Art.14. Tous les porcs des exploitations dans lesquelles il apparait qu'un ou plusieurs porteurs d'anticorps contre la peste porcine classique s'y trouvent sans être le résultat d'une vaccination exécutée en application de l'arrêté ministériel du 19 novembre 1981 portant réglementation de la vaccination contre la peste porcine classique, sont mis à mort par ordre de l'inspecteur vétérinaire. Dans de telles exploitations, l'inspecteur vétérinaire peut imposer la prise de sang sur une partie ou la totalité du cheptel porcin, aux frais du détenteur.
  Dans ce cas les porcs porteurs d'anticorps, sont considérés comme suspects d'être atteints et ne sont indemnisés qu'à cinquante pour cent de leur valeur estimée comme prévu à l'article 15, § 1er, de l'arrêté royal du 10 septembre 1981 précité.
  Toutefois, l'indemnisation de cinquante pour cent de la valeur estimée est appliquée d'office à tous les porcs de l'exploitation au cas où les anticorps sont le résultat d'une vaccination frauduleuse contre la peste porcine classique.
Art.15. De inspecteur-dierenartsen, het personeel van het Nationaal Instituut voor Diergeneeskundig Onderzoek, de sanitaire ploegen, de rijkswacht, politie en douane zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
  Art. 15bis. (Opgeheven)
Art.15. Les inspecteurs vétérinaires, le personnel de l'Institut National de Recherches Vétérinaires, les équipes sanitaires, la gendarmerie, la police, et les douanes sont chargés de l'application du présent arrêté.
  Art. 15bis. (Abrogé)
Art.16. Overtredingen op dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig de hoofdstukken V en VI van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.
Art.16. Les infractions au présent arrêté sont recherchées, établies, poursuivies et punies conformément aux chapitres V et VI de la loi du 24 mars 1987 relative à la santé animale.
Art.17. Niet bij dit besluit voorziene gevallen worden beslecht door het hoofd van de Diergeneeskundige Dienst.
  (De inspecteur-dierenarts kan onder de voorwaarden die hij bepaalt, ontheffing verlenen op de bepalingen van artikel 1, §2, en, voor zover het welzijn van de varkens op de bedrijven in het gedrang komt, op de bepalingen van artikel 2, § 2.)
Art.17. Tout cas non prévu par le présent arrêté est tranché par le Chef du Service Vétérinaire.
  (L'inspecteur vétérinaire peut sous les conditions qu'il détermine, accorder des dérogations aux dispositions de l'article 1er, § 2, et, au cas où le bien-être des porcs dans les exploitations est menacé, aux dispositions de l'article 2, § 2.)
Art.18. Het ministerieel besluit van 28 juni 1990 houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van de klassieke varkenspest, gewijzigd door de ministeriële besluiten van 12 juli 1990, 28 juli 1990, 8 augustus 1990 en 13 augustus 1990 wordt opgeheven.
Art.18. L'arrêté ministériel du 28 juin 1990 portant des mesures temporaires en vue de la lutte contre la peste porcine classique modifié par les arrêtés ministériels des 12 juillet 1990, 28 juillet 1990, 8 août 1990 et 13 août 1990 est abrogé.
Art.19. Dit besluit treedt in werking op 10 september 1990.
Art.19. Le présent arrêté entre en vigueur le 10 septembre 1990.
Bijlage I.
Annexe I.
Art. N1. Bijlage 1. VERVOERTOELATING.
    gewijzigd bij :
  - MB 1994-02-08/30, art. 5, § 2, Inwerkingtreding : 10-02-1994, B.St. 10-02-1994, p. 3502;
  - MB 1994-02-18/30, art. 2, § 2, Inwerkingtreding : 22-02-1994, B.St. 22-02-1994, p. 4495;
  - MB 1994-03-10/30, art. 1, § 2, Inwerkingtreding : 12-03-1994, B.St. 12-03-1994, p. 6247;
  - MB 1994-04-01/30, art. 2, § 2, Inwerkingtreding : 06-04-1994, B.St. 06-04-1994, p. 9132>
Art. N1. Annexe 1. AUTORISATION DE TRANSPORT. (Annexe non reprise pour des raisons techniques.
  Voir MB 15/01/1994, p. 817 à 818;
  modifiée par :
  - AM 1994-02-08/30, art. 5, § 2, En vigueur : 1994-02-10, M.B. 10-02-1994, p. 3502;
  - AM 1994-02-18/30, art. 2, § 2, En vigueur : 1994-02-22, M.B. 22-02-1994, p. 4495;
  - AM 1994-03-10/30, art. 1, § 1, En vigueur : 1994-03-12, M.B. 12-03-1994, p. 6247;
  - AM 1994-04-01/30, art. 2, § 2, En vigueur : 1994-04-06, M.B. 06-04-1994, p. 9132)
Bijlage II.
Annexe II.
Art. N2. <INGEVOEGD bij MB 1994-02-08/30, art. N1, Inwerkingtreding : 1994-02-10> AANVRAAGFORMULIER VOOR HET VERVOER VAN VARKENS.
  gewijzigd bij :
  
Art. N2. FORMULAIRE DE DEMANDE POUR LE TRANSPORT DE PORCS.
  modifiée par :
  -
Bijlage III.
Annexe III.
Art. N3. <INGEVOEGD bij MB 1994-02-08/30, art. N2, Inwerkingtreding : 1994-02-10> Vervoertoelating voor het vervoer van biggen/forvarkens naar een bedrijf gelegen in het herbevolkingsgebied of naar een bedrijf waar alle varkens werden opgeruimd intoepassing van artikel 2, §§ 3 en 4 van het ministerieel besluit van 6 september 1990, houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van de klassieke varkenspest.
  gewijzijgd bij :
  
Art. N3. Autorisation pour le transport de porcelets/porcs d'élevage vers une exploitation située dans la zone de repeuplement ou vers une exploitation où tous les porcs ont été abattus par ordre, en application de l'article 2, §§ 3 et 4 de l'arrêté ministériel du 6 septe4mbre 1990, relatif aux mesures temporaires de lutte contre la peste porcine classique.
  modifiée par :
  
Bijlage IV.
Annexe IV.
Art. N4. Toelating tot vervoer van biggen in de bufferzone in toepassing van artikel 8, § 1, van het ministerieel besluit van 6 september 1990.
Art. N4. Autorisation de transport de porcelets dans la zone-tampon en application de l'article 8, § 1, de l'arrêté ministériel du 6 septembre 1990.
Bijlage V.
Annexe V.
Art. N5. (Opgeheven)
Art. N5. (Abrogé)
Bijlage VI.
Annexe VI.
Art. N6. (Opgeheven)
Art. N6. (Abrogé)
Bijlage VII.
Annexe VII.
Art. N7. Certificaat van negatief serologisch onderzoek in toepassing van artikel 8, § 4, van het ministerieel besluit van 6 september 1990.
Art. N7. Certificat d'examen sérologique négatif en application de l'article 8 § 4.1°, de l'arrêté ministériel du 6 septembre 1990.
Bijlage VIII.
Annexe VIII.
Art. N8. (Toelating tot vervoer van slachtvarkens in gebied E van de bufferzone in toepassing van artikel 8, § 4, van het ministerieel besluit van 6 september 1990.)
Art. N8. (Autorisation de transport des porcs d'abattage dans le secteur E de la zone-tampon en application de l'article 8, § 4, de l'arrêté ministériel du 6 septembre 1990.)
Bijlage IX.
Annexe IX.
Art. N9. Oorsprongscertificaat in toepassing van artikel 8, § 5 van het ministerieel besluit van 6 september 1990.
Art. N9. Certificat d'origine en application de l'article 8 § 5 de l'arrêté ministériel du 6 septembre 1990.
Bijlage X.
Annexe X.
Art. N10. Certificaat in toepassing van artikel 9 van het ministerieel besluit van 6 september 1990.
Art. N10. Certificat utilisé en application de l'article 9 de l'arrêté ministériel du 6 septembre 1990.
Bijlage XI.
Annexe XI.
Art. N11. Meldingsformulier in toepassing van artikel 9 van het ministerieel besluit van 6 september 1990.
Art. N11. Formulaire d'information délivré en application de l'article 9 de l'arrêté ministériel du 6 septembre 1990.
Bijlage XII.
Annexe XII.
Art. N12. (Opgeheven)
Art. N12. (Abrogé)
Bijlage XIII.
Annexe XIII.
Art. N13. (Opgeheven)
Art. N13. (Abrogé)
Bijlage XIV.
Annexe XIV.
Art. N14. Toelating tot vervoer van fokvarkens naar een bedrijf gelegen in zone F toepassing van artikel 8bis, § 2, van het ministerieel besluit van 6 september 1990. <INGEVOEGD bij MB 1990-10-12/31, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 17-10-1990>
Art. N14. Autorisation de transport de porcs d'élevage vers une exploitation située dans la zone F en application de l'article 8bis, § 2, de l'arrêté ministériel du 6 septembre 1990.
Bijlage XV.
Annexe XV.
Art. N15. Register voor bezoeken op het bedrijf. <INGEVOEGD bij MB 1994-04-28/30, art. N1, Inwerkingtreding : 1994-05-05>
Art. N15. Registre de visites dans l'exploitation.
Bijlage XVI.
Annexe XVI.
Art. N16. Registre des visites d'exploitation.
Bijlage XVII.
Annexe XVII.
Art. N17. Melding. (Opgeheven)
Art. N17. Declaration. (Abrogé)
Bijlage XVIII.
Annexe XVIII.
Art. N18. Attest. (Opgeheven)
Art. N18. Attstation. (Abrogé)