Art.10. Wanneer een handeling waarbij stoffen worden verwijderd of met het oog op de verwijdering ervan worden gestort en die een indirecte lozing tot gevolg kan hebben, overeenkomstig artikels 4 en 5 wordt toegestaan, wordt in de vergunning met name het volgende bepaald :
- de plaats waar die handeling wordt verricht,
- de voor het verwijderen of storten gebruikte methoden;
- de vereiste voorzorgsmaatregelen, waarbij in het bijzonder de in rekening wordt gehouden met de aard en de concentratie van de in de te verwijderen of te storten materie aanwezige stoffen en met de kenmerken van het ontvangende milieu, alsmede met de nabijheid van waterwingebieden, vooral voor drink-, thermaal- en mineraalwater;
- de maximaal gedurende één of meer vastgestelde perioden toelaatbare hoeveelheid van de materie die stoffen van artikel 2, 1° of 5° bevat en, indien mogelijk, de maximaal toelaatbare hoeveelheid van deze stoffen zelf, die mogen worden verwijderd of gestort, alsmede passende voorwaarden voor de concentratie van deze stoffen;
- in de in artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, bedoelde gevallen, de technische voorzorgsmaatregelen die moeten worden getroffen om elke lozing van stoffen van artikel 2, 1° in grondwater te verhinderen of elke verontreiniging van dit water door stoffen van artikel 2, 2° te voorkomen;
- indien nodig, maatregelen waarmee het grondwater, en met name de kwaliteit ervan, kan worden gecontroleerd.
Art.10. Lorsqu'une action d'élimination ou de dépôt en vue de l'élimination, susceptible de conduire à un rejet indirect, est autorisée conformément aux articles 4 et 5, l'autorisation doit fixer notamment :
- le lieu où se situe cette action,
- les méthodes d'élimination ou de dépôt utilisées;
- les précautions indispensables compte tenu, en particulier, de la nature et de la concentration des substances présentes dans les matières à éliminer ou à mettre en dépôt, des caractéristiques du milieu récepteur, ainsi que de la proximité des captages d'eau, en particulier d'eau potable, thermale et minérale;
- la quantité maximale admissible pendant une ou plusieurs périodes déterminées des matières contenant des substances relevant de l'article 2, 1° ou 2° et, si possible, de ces substances elles-mêmes, à éliminer ou à mettre en dépôt, ainsi que les conditions appropriées relatives à la concentration de ces substances;
- dans les cas visés à l'article 4, alinéa 1, et à l'article 5, alinéa 1, les précautions techniques à mettre en oeuvre pour empêcher tout rejet de substances relevant de l'article 2, 1° dans les eaux souterraines et éviter toute pollution de ces eaux par les substances relevant de l'article 2, 2°;
- si nécessaire, les mesures permettant la surveillance des eaux souterraines, et notamment de leur qualité.