Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
9 FEBRUARI 1987. - Besluit van de Executieve genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten. (Vertaling) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-04-1987 en tekstbijwerking tot 08-06-2000.) - (NOTA : opgeheven ten opzichte van de inrichtingen voor gehandicapten gevestigd in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en die worden beschouwd als uitsluitend behorend tot de Franse Gemeenschap; VERORD 1993-12-17/30, art. 64, Inwerkingtreding : 5555-55-55) - (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1997-10-09/38, art. 87; Inwerkingtreding : 01-01-1998)
Titre
9 FEVRIER 1987. - Arrêté de l'Exécutif pris en exécution de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967 créant un Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés. (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 08-04-1987 et mise à jour au 08-06-2000.) - (NOTE : abrogé à l'égard des établissements pour personnes handicapées, établis dans la région bilingue de Bruxelles-Capitale et qui sont considérés comme appartenant exclusivement à la Communauté française; REGL 1993-12-17/30, art. 64, En vigueur : indéterminée ) - (NOTE : abrogé pour la Région wallonne par ARW 1997-10-09/38, art. 87; En vigueur : 01-01-1998)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (105)
Texte (105)
TITEL I. - Algemeen.
TITRE PREMIER. - Généralités.
Artikel 1. § 1. Dit besluit stelt de voorwaarden vast waaraan de instellingen van de Franse Gemeenschap die bestemd zijn voor het opnemen van gehandicapte personen geplaatst ten laste van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten moeten voldoen om erkend te worden, stelt de regels voor de organisatie en de werking van deze instellingen vast, alsmede de nadere regels voor de bekostiging van de huisvesting, het onderhoud, de behandeling en de opvoeding van de begunstigden van genoemd Fonds.
  § 2. Onder "begunstigde" wordt verstaan, elke gehandicapte persoon die de tegemoetkoming van de Franse Gemeenschap geniet in toepassing van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 december 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten.
  § 3. Onder het woord "instelling" in de zin van dit artikel dient verstaan te worden, elke entiteit erkend door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor het opnemen van gehandicapte personen, namelijk elk internaat, tehuis, semi-internaat, dagcentrum en dienst voor plaatsing in gezinnen.
  § 4. Onder Minister dient, in de zin van dit besluit, de Minister te worden verstaan tot wiens bevoegdheid het beleid inzake gehandicapten behoort.
  § 5. Onder Fonds dient te worden verstaan, het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten.
  (§ 6. Onder de term " jongere " wordt elke gehandicapte persoon verstaan die hoogstens 21 jaar oud is en die opgenomen is in een instelling zoals een internaat of een semi-internaat of die de begeleiding van deze blijft genieten met het oog op zijn wederopname in de maatschappij.
  - Onder de term " volwassene " wordt elke gehandicapte persoon verstaan die ten minste 18 jaar oud is en die opgenomen is in een instelling zoals een tehuis of een dagcentrum of die de begeleiding van deze blijft genieten met het oog op zijn wederopname in de maatschappij.
  § 7. Onder " stelsel van het internaat " dient te worden verstaan, de instellingen zoals een internaat of een tehuis;
  - Onder " stelsel van semi-internaat " dient te worden verstaan, de instellingen zoals een semi-internaat of een dagcentrum.)
Article 1. § 1er. Le présent arrêté fixe les conditions auxquelles doivent répondre les institutions de la Communauté française destinées à accueillir des personnes handicapées placées à charge du Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés pour être agréées, les règles d'organisation et de fonctionnement de ces institutions, ainsi que les modalités de prise en charge des frais d'hébergement, d'entretien, de traitement et d'éducation des bénéficiaires dudit Fonds.
  § 2. Le terme "bénéficiaire" s'entend de toute personne handicapée pour laquelle la Communauté française intervient en application de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967 créant un Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés.
  § 3. Il y a lieu d'entendre par le terme "institution" au sens du présent arrêté, toute entité agréée par le Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour accueillir des personnes handicapées, à savoir tout internat, home, semi-internat, centre de jour et service de placement familial.
  § 4. Par Ministre, il faut entendre, au sens du présent arrêté, le Ministre qui a la politique des handicapés dans ses attributions.
  § 5. Par Fonds, il faut entendre le Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour personnes handicapées.
  (§ 6. Le terme " jeune " s'entend de toute personne handicapée âgée de 21 ans au plus, accueillie dans une institution telle que internat ou semi-internat ou qui continue à bénéficier de l'accompagnement de celle-ci dans le but de garantir sa réinsertion.
  - Le terme " adulte " s'entend de toute personne handicapée âgée de 18 ans au moins accueillie dans une institution telle que home ou centre de jour ou qui continue à bénéficier de l'accompagnement de celle-ci dans le but de garantir sa réinsertion.
  § 7. Par " régime d'internat ", il faut entendre les institutions telles que internat ou home;
  - Par " régime de semi-internat ", il faut entendre les institutions telles que semi-internat ou centre de jour.)
TITEL II. - Voorwaarden en procedure voor de erkenning van de instellingen.
TITRE II. - Conditions et procédure d'agrément des institutions.
HOOFDSTUK I. - Erkenningsvoorwaarden.
CHAPITRE Ier. - Conditions d'agrément.
Art.2. Om erkend te worden, moet de instelling aan de geldende normen beantwoorden en over voldoend personeel beschikken.
  (Zij moet inzonderheid de in bijlage VII vermelde quota's inzake niet opvoedend personeel in acht nemen.)
Art.2. Pour être agréée, l'institution doit répondre aux normes en vigueur et disposer de personnel en nombre suffisant.
  (Elle doit notamment respecter les quotas de personnel non-éducatif repris à l'annexe VII.)
HOOFDSTUK II. - Procedure.
CHAPITRE II. - Procédure.
Afdeling I. - Aanvraag om erkenning.
Section première. - Demande d'agrément.
Art.3. De aanvraag om erkenning van de instellingen bedoeld in artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, wordt aan de Minister gericht door de persoon of de inrichtende macht die de instelling beheert of zich voorneemt de instelling te beheren. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
Art.3. La demande d'agrément des institutions visées à l'article 3, § 1er de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967 créant un Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés, est adressée au Ministre par la personne ou le pouvoir organisateur qui gère ou se propose de gérer l'institution.
  
Art.4. De aanvraag wordt samen met de volgende documenten en inlichtingen ingediend:
  1° een plan van de inrichting met vermelding, voor haar verschillende niveaus, van de interne verbindingen, van de bestemming van de lokalen alsmede van het aantal bedden per kamer;
  2° een nota met vermelding van de categorie of de categorieën handicaps waaraan de personen die men van plan is te ontvangen, lijden, alsmede van hun aantal, hun geslacht en hun leeftijd;
  3° de naam van de verantwoordelijke voor de instelling, alsmede een voor eensluidend verklaard afschrift van zijn diploma's en een recent getuigschrift van goed en zedelijk gedrag;
  4° een verslag van een dienst, bevoegd luidens het koninklijk besluit van 8 november 1967 houdende, voor de vredestijd, organisatie van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten en coordinatie van de hulpverlening in geval van brand, dat bevestigt dat alle voorzorgen genomen zijn om brand te voorkomen;
  5° een medisch-sociaal-pedagogisch ontwerp dat aangepast moet zijn aan de behoeften van de opgenomen gehandicapte personen. Dat ontwerp moet periodiek geëvalueerd en geactualiseerd worden;
  6° een afschrift van de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten.
Art.4. La demande est accompagnée des documents et renseignements suivants:
  1° un plan de l'établissement indiquant pour ses différents niveaux les voies de communication internes, la destination des locaux ainsi que le nombre de lits par chambre;
  2° une note indiquant la ou les catégories de handicaps dont sont atteintes les personnes que l'on se propose d'y recevoir ainsi que leur nombre, leur sexe et leur âge;
  3° le nom du responsable de l'institution, ainsi qu'une copie certifiée conforme de ses diplômes et un certificat récent de bonnes vie et moeurs;
  4° un rapport d'un service qualifié aux termes de l'arrêté royal du 8 novembre 1967, portant en temps de paix, organisation des services communaux et régionaux d'incendie et coordination des secours en cas d'incendie, attestant que toutes les précautions ont été prises pour éviter les incendies;
  5° un projet médico-socio-pédagogique qui doit être adapté aux besoins des personnes handicapées accueillies. Ce projet doit être évalué et actualisé périodiquement;
  6° une copie des statuts parus au Moniteur belge.
Art.5. De Minister onderzoekt de aanvraag en zendt het dossier om advies over aan de Commissie voor Programmatie en Advies ingesteld overeenkomstig artikel 10 van het besluit van de Executieve van 22 december 1983.
  Deze commissie geeft haar advies binnen de twee maanden na de ontvangst van het dossier. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
Art.5. Le Ministre instruit la demande et transmet le dossier pour avis à la Commission de programmation et de consultation instituée conformément à l'article 10 de l'arrêté de l'Exécutif du 22 décembre 1983.
  Cette Commission remet son avis dans les deux mois de la réception du dossier.
Art.6. De beslissing van de Minister wordt aan de aanvrager betekend. In geval van weigering van de erkenning, is de beslissing met reden omkleed. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
Art.6. La décision du Ministre est notifiée au demandeur. En cas de refus d'agrément, la décision est motivée.
Art. 6bis. <INGEVOEGD bij BWG 1995-03-23/63, art. 4, Inwerkingtreding : 01-01-1995> De erkenningsbeslissing vermeldt met name :
  1° het type stelsel waarvoor de instelling erkend is;
  2° de categorieën en de ernst van de handicaps waaraan de personen voor wie de instelling bestemd is, lijden;
  3° het maximumaantal plaatsen erkend en gesubsidieerd door het Fonds;
  4° het geslacht en de minimale en maximale leeftijd van de minderjarige personen die ondergebracht kunnen worden; het geslacht van de volwassen personen die ondergebracht kunnen worden;
  5° de localisatie van de vestigingen met, in voorkomend geval, de verdeling van de erkende plaatsen tussen de verschillende vestigingen.
Art. 6bis. La décision d'agrément mentionne notamment :
  1° le type de régime pour lequel l'institution est agréée;
  2° les catégories et la gravité des handicaps dont sont atteintes les personnes auxquelles s'adresse l'institution;
  3° le nombre maximal de places agréées et subventionnées par le Fonds;
  4° le sexe et l'âge minimum et maximum des personnes mineures pouvant être hébergées; le sexe des personnes adultes pouvant être hébergées;
  5° la localisation des implantations avec, le cas échéant, la répartition des places agréées entre ces différentes implantations.
Art. 6ter. <INGEVOEGD bij BWG 1995-03-23/63, art. 5, Inwerkingtreding : 01-01-1995> § 1. De volgende instellingen mogen een gehandicapte persoon opnemen buiten de in artikel 6bis, 3°, bedoelde grens :
  1° de instelling die een gehandicapte persoon opneemt in de plaats van een persoon die zich op dat moment niet meer in de instelling bevindt maar de tegemoetkoming van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg blijft genieten;
  2° de instelling die overdag gehandicapte personen opneemt binnen de in artikel 6bis, 3°, vastgestelde grenzen;
  § 2. De toevallige overschrijdingen van de erkende capaciteit die uit de toepassing van de bepalingen van § 1 voortvloeien, zijn toegelaten : - voor zover ze niet meer bedragen dan hetzij een eenheid, hetzij 5 % van de in artikel 6bis, 3°, bedoelde capaciteit als deze laatste ten minste 40 plaatsen bereikt.
  Voor de berekening van de door het Fonds toegekende toelagen wordt geen rekening gehouden met het deel van de gemiddelde bezetting dat de in artikel 6bis, 3°, bedoelde capaciteit overschrijdt.
  Die overschrijdingen worden niet in overweging genomen bij de controle op het gebruik van de toelagen.
  § 3. De bijdrage die overeenkomstig de toepassing van dit artikel geëist wordt van de gehandicapte persoon, zijn gezin of van een andere overheid, mag in geen geval hoger zijn dan de bijdrage die toepasselijk is krachtens het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 25 juli 1983 houdende vaststelling van de bijdrage van de gehandicapten ten laste van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten geplaatst in de instellingen van de Franse Gemeenschap.
Art. 6ter. § 1er. Peut accueillir des personnes handicapées au-delà de la liste prévue à l'article 6bis, 3° :
  1° l'institution qui accueille une personne handicapée en lieu et place d'une personne qui n'est plus au même moment dans l'institution mais pour laquelle l'intervention du Fonds de soins médico-socio-pédagogiques continue à être versée;
  2° l'institution d'hébergement qui accueille en journée des personnes handicapées dans les limites fixées à l'article 6bis, 3°.
  § 2. Les dépassements occasionnels de la capacité agréée résultant de l'application des dispositions du § 1er sont autorisés :
  - dans la mesure ou ils n'excèdent pas, soit une unité, soit 5 % de la capacité visée à l'article 6bis, 3°, lorsque celle-ci atteint au moins 40 places.
  La partie de l'occupation moyenne qui excède la capacité visée à l'article 6bis, 3°, n'est pas prise en compte pour le calcul des subventions octroyées par le Fonds.
  Ces dépassements ne sont pas pris en considération lors du contrôle de l'utilisation des subventions.
  § 3. En aucun cas l'intervention réclamée en fonction de l'application du présent article à la personne handicapée, à sa famille ou à un autre pouvoir public ne peut excéder celle applicable en vertu de l'arrêté de l'Exécutif de la Communauté française du 25 juillet 1983 déterminant la part contributive des handicapés placés à charge du Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés dans les institutions de la Communauté française.
Art.7. De erkenning wordt voor een bepaalde periode toegekend. Ze kan vernieuwd worden voor een gelijke of kortere duur.
  Op aanvraag van de instelling wordt ze automatisch vernieuwd, behalve als één van de erkenningsvoorwaarden niet meer vervuld is. Een aanmaning, bij aangetekende brief gericht aan de inrichtende macht van de instelling, vermeldt de betwiste punten.
  De aanvraag om vernieuwing moet ten minste zes maanden voor het einde van de vorige periode ingediend worden.
  De instelling blijft voorlopig erkend totdat over deze aanvraag beslist is. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
Art.7. L'agrément est accordé pour une période déterminée. Il peut être renouvelé pour une durée égale ou inférieure.
  A la demande de l'institution, il est automatiquement renouvelé, sauf si l'une des conditions d'agrément n'est plus respectée. Une mise en demeure, par pli recommandé, adressée au pouvoir organisateur de l'institution, indique les points litigieux.
  La demande de renouvellement doit être introduite au moins six mois avant l'expiration de la période précédente.
  L'institution reste agréée provisoirement jusqu'à ce qu'il soit statué sur cette demande.
Afdeling II. - Intrekking van de erkenning.
Section II. - Retrait d'agrément.
Art.8. De erkenning van de instelling kan worden ingetrokken als één van de voorwaarden die voor de erkenning ervan vastgesteld zijn, niet meer vervuld is. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
Art.8. L'agrément de l'institution peut être retiré si l'une des conditions fixées pour son agrément n'est plus observée.
Art.9. De ministeriële beslissing van intrekking van de erkenning wordt met redenen omkleed en bij aangetekende brief betekend aan de persoon of aan de inrichtende macht die de instelling beheert.
  Binnen de dertig dagen na de betekening, kan de betrokkene, bij aangetekende brief, een beroep bij de Minister indienen.
  Dit beroep wordt met redenen omkleed en samen met alle bewijsstukken gestuurd. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
Art.9. La décision ministérielle de retrait de l'agrément est motivée et notifiée par lettre recommandée à la personne ou au pouvoir organisateur qui gère l'institution.
  Dans les trente jours de la notification, l'intéressé peut introduire, par lettre recommandée, un recours auprès du Ministre.
  Ce recours est motivé et accompagné de tous les documents justificatifs.
Art.10. Het volledige dossier wordt door de Minister overgezonden aan de Commissie voor Programmatie en Advies voor de gehandicapte personen.
  De verzoeker kan, binnen de door de Commissie vastgestelde termijn, het dossier raadplegen.
  Op zijn aanvraag, wordt hij gehoord op de dag en om het uur vastgesteld bij een aan de betrokkene gerichte aangetekende brief.
  Hij kan zich doen bijstaan door een persoon van zijn keus. De Commissie brengt haar advies uit binnen de twee maanden na de overzending van het dossier. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
Art.10. Le dossier complet est transmis par le Ministre à la Commission de programmation et de consultation pour les personnes handicapées.
  Le requérant peut, dans le délai fixé par la Commission, consulter le dossier.
  A sa demande, il est entendu au jour et heure fixés par lettre recommandée adressée à l'intéressé.
  Il peut se faire assister par une personne de son choix. La Commission remet son avis dans les deux mois de la transmission du dossier.
Art.11. Ingevolge het advies van de Commissie, beslist de Minister over het beroep. De beslissing wordt met redenen omkleed en bij aangetekende brief aan de verzoeker betekend. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
Art.11. Suite à l'avis de la Commission, le Ministre statue sur le recours. La décision est motivée et notifiée au requérant par lettre recommandée.
TITEL III. - Programmatie.
TITRE III. - Programmation.
Art.12. De bovenbedoelde instellingen worden alleen erkend en de subsidies voor het bouwen, het verbouwen en het uitrusten van die instellingen worden alleen toegekend op voorwaarde dat de aanvraag of het ontwerp deel uitmaakt van een programma voor instellingen voor gehandicapten waarvan het programma-cijfer met betrekking tot het aantal bedden en plaatsen op 3,1 voor duizend inwoners vastgesteld wordt.
  In dit cijfer zijn de bedden en plaatsen van de in artikel 1 bedoelde instellingen inbegrepen. Zijn niet inbegrepen, de behoeften aan bedden voor meerderjarige ernstig en zwaar mentaal gehandicapten die, voorlopig, op 0,3 voor duizend inwoners geraamd kunnen worden.
Art.12. Les institutions susvisées ne sont agréées et les subsides pour la construction, la transformation et l'équipement de ces institutions ne sont accordés qu'à la condition que la demande ou le projet s'insère dans le cadre d'un programme d'institutions pour handicapés dont le chiffre-programme relatif au nombre de lits et places est fixé à 3,1 pour mille habitants.
  Dans ce chiffre, sont inclus les lits et places des institutions visées à l'article 1er. Ne sont pas inclus, les besoins en lits pour handicapés mentaux sévères et profonds majeurs qui, provisoirement, peuvent être estimés à 0,3 pour mille habitants.
Art.13. Voor het opmaken van het programma, wordt tegelijk rekening gehouden met de bestaande bedden en plaatsen, met de specifieke behoeften van de zones in de behoeften waarvan voorzien moet worden, om zo de kosten voor de verschillende categorieën gehandicapten te dekken.
  Onder zone in de behoeften waarvan voorzien moet worden, wordt verstaan een geografisch geheel dat de Franse Gemeenschap zou kunnen moeten bepalen volgens door haar vastgestelde criteria.
Art.13. Pour l'établissement du programme, il sera tenu compte à la fois des lits et places existants, des besoins spécifiques des zones à desservir de manière à assurer la prise en charge des différentes catégories de handicapés.
  Par zone à desservir, on entend un ensemble géographique que la Communauté française peut être amenée à définir selon des critères établis par elle.
Art.14. § 1. De Commissie voor Programmatie en Advies is samengesteld uit:
  a) 5 vertegenwoordigers van de inrichtende machten van de instellingen voor gehandicapten;
  b) 5 vertegenwoordigers van de organisaties die de personen vertegenwoordigen die werken in de instellingen bedoeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten;
  c) 5 vertegenwoordigers van de gehandicapten of verenigingen van gehandicapten;
  d) 3 leden van de Administratie die belast is met het beheer van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten;
  e) 3 leden van de Administratie die belast is met het medisch toezicht in de instellingen bedoeld in artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten.
  De in de leden a, b, c hierboven bedoelde leden worden benoemd door de Minister op een dubbele lijst voorgesteld door de verenigingen, de representatieve organisaties, de bonden en de betrokken groepen, voor een vernieuwbare termijn van vier jaar.
  Indien een in de leden a, b, c aangesteld lid tijdens zijn mandaat de hoedanigheid verliest van mandaathouder van de organisatie die hem heeft voorgedragen, wordt hij vervangen volgens dezelfde aanstellingswijze op aanvraag van die organisatie. Het lid benoemd ter vervanging van een ander, beëindigt het mandaat van zijn voorganger.
  De in de leden d en e bedoelde leden worden aangesteld door de Executieve, die hen ieder ogenblik kan doen vervangen.
  § 2. Kunnen van rechtswege, met adviserende stem, de vergaderingen van de Commissie bijwonen:
  a) 1 vertegenwoordiger van de Minister tot wiens bevoegdheid het beleid inzake de gehandicapte personen behoort;
  b) 1 vertegenwoordiger van de Minister tot wiens bevoegdheid het buitengewoon onderwijs behoort;
  c) 1 vertegenwoordiger van de Minister tot wiens bevoegdheid de ziekenhuis- en medisch-sociale infrastructuur behoort;
  d) 1 vertegenwoordiger van het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen;
  e) de voorzitter van de Gemeenschapsraad van advies voor gehandicapte personen;
  f) 1 vertegenwoordiger van de provinciale overheid.
  (NOTA : Artikel 14 wordt door de raad van de Franse Gemeenschapscommissie opgeheven; <VERORD 1991-04-30/31, art. 14, 011; Inwerkingtreding : onbepaald >)
  (NOTA : artikel opgeheven voor het Waalse Gewest; BWG 1995-05-11/36, art. 11, Inwerkingtreding : 23-06-1995)
Art.14. § 1er. La Commission de Programmation et de Consultation est composée de:
  a) 5 représentants des pouvoirs organisateurs des institutions pour handicapés;
  b) 5 représentants des organisations représentatives des personnes travaillant dans les institutions visées à l'article 3, § 1er de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967 créant un Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés;
  c) 5 représentants des handicapés ou des associations de handicapés;
  d) 3 membres de l'Administration qui a la gestion du Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés;
  e) 3 membres de l'Administration qui a l'inspection médicale des institutions visées à l'article 3, § 1er de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967, créant un Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés.
  Les membres, visés aux alinéas a, b, c, ci-dessus, sont nommés par le Ministre sur une liste double présentée par les associations, les organisations représentatives, les fédérations et les groupes concernés, pour un terme de quatre ans renouvelable.
  Si en cours de mandat, un membre désigné aux alinéas a, b, c vient à perdre la qualité de mandataire de l'organisation qui l'a présenté, il est procédé à son remplacement selon le même mode de désignation à la demande de cette organisation. Le membre nommé en remplacement d'un autre, achève le mandat de son prédécesseur.
  Les membres visés aux alinéas d et e sont désignés par l'Exécutif qui peut procéder à leur remplacement en tout temps.
  § 2. Peuvent assister de plein droit, avec voix consultative aux réunions de la Commission:
  a) 1 représentant du Ministre qui a la politique des personnes handicapées dans ses attributions;
  b) 1 représentant du Ministre qui a l'enseignement spécial dans ses attributions;
  c) 1 représentant du Ministre qui a l'infrastructure hospitalière et médico-sociale dans ses attributions;
  d) 1 représentant du Fonds national de Reclassement social des Handicapés;
  e) le président du Conseil communautaire consultatif des personnes handicapées;
  f) 1 représentant des pouvoirs publics provinciaux.
  (NOTE : l'assemblée de la Commission communautaire française a abrogé l'article 14; )
  (NOTE : article abrogé pour la Région wallonne; ARW 1995-05-11/36, art. 11, En vigueur : 23-06-1995)
Art.15. De Voorzitter, de twee ondervoorzitters, de secretaris en de adjunct-secretaris van de Commissie worden door de Minister benoemd uit de leden vermeld in artikel 14, § 1.
  Deze personen maken het Bureau van de Commissie uit.
  De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement vast, dat aan de Minister ter goedkeuring wordt voorgelegd.
  (NOTA : Artikel 15 wordt door de raad van de Franse Gemeenschapscommissie opgeheven; <VERORD 1991-04-30/31, art. 14, 011; Inwerkingtreding : onbepaald >)
  (NOTA : artikel opgeheven voor het Waalse Gewest; BWG 1995-05-11/36, art. 11, Inwerkingtreding : 23-06-1995)
Art.15. Le président, les deux vice-présidents, le secrétaire et le secrétaire adjoint de la Commission sont nommés par le Ministre parmi les membres cités à l'article 14 § 1er.
  Ces personnes constituent le Bureau de la Commission.
  La Commission établit son règlement d'ordre intérieur qui est soumis à l'approbation du Ministre. (NOTE : L'assemblée de la Commission communautaire française a abrogé l'article 15; )
  (NOTE : article abrogé pour la Région wallonne; ARW 1995-05-11/36, art. 11, En vigueur : 23-06-1995)
Art.16. De Commissie voor Programmatie en Advies heeft als opdracht:
  1° aan de Minister het in artikel 12 van dit besluit bedoelde programma voor te stellen;
  2° te beoordelen of de erkenning en de toekenning van beginselakkoorden voor het bouwen, het verbouwen of het uitrusten van nieuwe instellingen voor gehandicapten bedoeld in artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, deel uitmaken van het programma voor instellingen voor gehandicapten bedoeld in artikel 12 van dit besluit;
  3° aan de Minister een advies te geven over alle gegevens met betrekking tot de huisvesting en tot de diensten, inzonderheid over:
  _ het bezettingspercentage van de instellingen en zijn evolutie;
  _ de goedkeuring, de intrekking of de wijziging van de erkenning;
  - de nadere regels voor de overheveling en de wederaanwijzing van het personeel van de instellingen;
  - de organisatie van de medisch-sociaal-pedagogische ploegen en van de diensten voor plaatsing in gezinnen;
  4° aan de Minister een advies te geven met betrekking tot de klachten betreffende de werking van de instellingen en de nadelen die de gehandicapte personen eventueel zouden hebben geleden;
  5° aan de Minister een advies te geven over alle bestaande behoeften inzake hulp aan de gehandicapte personen en over de middelen om in hierin te voorzien.
  (NOTA : Artikel 16 wordt door de raad van de Franse Gemeenschapscommissie opgeheven; <VERORD 1991-04-30/31, art. 14, 011; Inwerkingtreding : onbepaald >)
  (NOTA : artikel opgeheven voor het Waalse Gewest; BWG 1995-05-11/36, art. 11, Inwerkingtreding : 23-06-1995)
Art.16. La Commission de Programmation et de Consultation a pour mission:
  1° de proposer au Ministre le programme visé à l'article 12 du présent arrêté;
  2° d'apprécier si l'agrément et l'octroi d'accords de principe à la construction, la transformation ou l'équipement de nouvelles institutions pour handicapés prévus à l'article 3, § 1er de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967 établissant un Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés, s'insèrent dans le cadre du programme d'institution pour handicapés prévu à l'article 12 du présent arrêté;
  3° de donner au Ministre un avis sur tous les éléments relatifs à l'hébergement et aux services et notamment sur:
  - le taux d'occupation des institutions et son évolution;
  - l'autorisation, le retrait ou la modification d'agrément;
  - les modalités de transfert et de réaffectation du personnel des institutions;
  - l'organisation des équipes médico-socio-pédagogiques et des services de placement familial;
  4° de donner au Ministre un avis relatif aux plaintes concernant le fonctionnement des institutions et les préjudices éventuellement subis par les personnes handicapées;
  5° de donner au Ministre, tout avis sur les besoins existants en matière d'aide aux personnes handicapées et sur les moyens de les rencontrer.
  (NOTE : L'assemblée de la Commission communautaire française a abrogé l'article 16; )
  (NOTE : article abrogé pour la Région wallonne; ARW 1995-05-11/36, art. 11, En vigueur : 23-06-1995)
TITEL IV. - Aanvraag om tegemoetkoming van het Fonds.
TITRE IV. - Demande d'intervention du Fonds.
HOOFDSTUK I. - Nadere regels voor de indiening van de aanvragen.
CHAPITRE Ier. - Modalités d'introduction des demandes.
Art.17. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel-Hoofdstad <DEC 1997-02-20/42, art. 17, Inwerkingtreding : 55-55-55>) De aanvraag bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 moet bij de Gouverneur van de Provincie van de woonplaats van de gehandicapte persoon ingediend worden voordat de betrokkene geplaatst en/of ten laste wordt genomen.
  (...)
  <NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
  (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2000-02-25/36, art. 93; Inwerkingtreding : 01-07-2000)
Art.17. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) La demande visée à l'article 4 de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967 doit être introduite auprès du Gouverneur de Province u domicile de la personne handicapée avant le placement et/ou la prise en charge de l'intéressé.
  (...)
  
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.18. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel-Hoofdstad <DEC 1997-02-20/42, art. 17, Inwerkingtreding : 55-55-55>) De aanvraag wordt ingediend door de gehandicapte persoon, door zijn wettelijke vertegenwoordiger of door de persoon die belast is met de bewaring van de gehandicapte persoon, door een persoon die speciaal gemachtigd wordt door de ouders of/de persoon die werkelijk belast is met de bewaring van de gehandicapte, of door de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of door de jeugdrechter. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
  (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2000-02-25/36, art. 93; Inwerkingtreding : 01-07-2000)
Art.18. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) La demande est introduite par la personne handicapée, par son représentant légal ou par la personne qui a la garde de la personne handicapée, par une personne spécialement mandatée par les parents ou la personne qui a la garde effective du handicapé, ou par le président du Centre public d'aide sociale ou par le juge de la jeunesse.
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.19. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel-Hoofdstad <DEC 1997-02-20/42, art. 17, Inwerkingtreding : 55-55-55>) § 1. Binnen de twee maanden na de indiening van de aanvraag, en voor zover deze de nodige inlichtingen vermeldt, een geschikt attest omvat en door de aanvrager getekend is, neemt de Provinciegouverneur een besluit tot voorlopige inschrijving. Dat besluit gaat in op de datum waarop de gehandicapte persoon ten laste wordt genomen.
  § 2. Onder nodige inlichtingen wordt verstaan :
  1° de naam, voornamen, de geboorteplaats en -datum, de burgerlijke stand, de woonplaats en de nationaliteit van de gehandicapte persoon voor wie de tegemoetkoming van het Fonds wordt aangevraagd;
  2° de naam, voornamen, hoedanigheid en adres van de aanvrager;
  3° het nauwkeurige voorwerp van de aanvraag;
  4° voor de gehandicapte personen die op het ogenblik van de aanvraag toelagen genieten, de aard en het bedrag hiervan alsook de naam en het adres van de instelling die deze uitbetaalt;
  5° de aard en het bedrag van de andere inkomsten, alsook van de eventuele gezinslasten die in aanmerking genomen dienen te worden rekening houdend met de bepalingen tot vaststelling van de bijdrage.
  § 3. Onder geschikt attest wordt verstaan, het attest uitgereikt door een gespecialiseerd centrum erkend overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Executieve van 10 mei 1984 houdende erkenning van de gespecialiseerde diensten die gemachtigd zijn het rapport uit te brengen op grond waarvan de gehandicapte personen worden geplaatst, tot bepaling van de criteria waaraan voornoemd rapport moet voldoen.
  Het attest moet bevestigen dat de opneming in een instelling of een dienst erkend door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, gegrond is.
  Het moet nadere bepalingen geven met betrekking tot :
  - de categorie en de ernst van de handicap;
  - het type van de aanbevolen instelling;
  - de termijn voor de nieuwe evaluatie.
  <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
  (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2000-02-25/36, art. 93; Inwerkingtreding : 01-07-2000)
Art.19. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) § 1. Dans les deux mois de l'introduction de la demande, et pour autant que celle-ci mentionne les renseignements nécessaires, comprenne une attestation appropriée et soit signée par le demandeur, le Gouverneur de Province prend un arrêté d'inscription provisoire. Celui-ci prend cours à la date de la prise en charge de la personne handicapée.
  § 2. Par renseignements nécessaires, on entend :
  1° les nom, prénoms, lieu et date de naissance, état civil, domicile et la nationalité de la personne handicapée au profit de qui l'intervention du Fonds est demandée;
  2° les nom, prénoms, qualité et adresse du demandeur;
  3° l'objet précis de la demande;
  4° pour les personnes handicapées qui bénéficient d'allocations au moment de la demande, la nature et le montant de celles-ci ainsi que le nom et l'adresse de l'organisme qui en effectue le paiement;
  5° La nature et le montant des autres ressources ainsi que des charges familiales éventuelles à prendre en considération compte tenu des dispositions fixant la part contributive.
  § 3. Par attestation appropriée, on vise l'attestation délivrée par un centre spécialisé agréé conformément aux dispositions de l'arrêté de l'Exécutif du 10 mai 1984 portant agrément des services spécialisés habilités à délivrer le rapport sur base duquel s'effectue le placement des personnes handicapées et fixant les critères auxquels doit répondre ledit rapport. L'attestation doit conclure au bien-fondé de l'admission dans une institution ou service agréé par le Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés; elle doit préciser :
  - la catégorie et le degré de gravité du handicap;
  - le type d'institution préconisée;
  - le délai de réévaluation.
  
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.20. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel-Hoofdstad <DEC 1997-02-20/42, art. 17, Inwerkingtreding : 55-55-55>) Binnen de drie maanden na zijn aanvankelijke aanvraag, en op straffe van verval hiervan, moet de aanvrager aan de Provinciegouverneur een volledig dossier overzenden dat de aanvullende inlichtingen alsook de nodige bewijsstukken omvat.
  De Provinciegouverneur beschikt over een termijn van twee maanden vanaf de dag van de ontvangst van het volledige dossier om dit dossier te onderzoeken. Dan bevestigt hij zijn inschrijvingsbesluit of maakt het ongedaan. Zelfs wanneer het besluit buiten de termijn getroffen wordt, geldt de beslissing tot eventuele vernietiging slechts voor de toekomst.
  De Minister bepaalt welke de nodige inlichtingen en bewijsstukken zijn. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
  (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2000-02-25/36, art. 93; Inwerkingtreding : 01-07-2000)
Art.20. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) Dans les trois mois de sa demande initiale et sous peine de forclusion de celle-ci, le demandeur doit transmettre au Gouverneur de Province un dossier complet comprenant les renseignements complémentaires ainsi que les documents justificatifs nécessaires.
  Le Gouverneur de Province dispose d'un délai de deux mois à partir de la réception du dossier complet pour instruire celui-ci. Il confirme alors ou infirme son arrêté d'inscription. Même lorsque l'arrêté est pris hors des délais, la décision d'annulation éventuelle ne vaut que pour l'avenir.
  Le Ministre détermine quels sont les renseignements et documents justificatifs nécessaires.
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.21. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel-Hoofdstad <DEC 1997-02-20/42, art. 17, Inwerkingtreding : 55-55-55>) § 1. De gegrondheid van de beslissing tot inschrijving moet periodiek opnieuw worden geëvalueerd.
  § 2. De nieuwe evaluatie moet, ten vroegste, na een termijn van één jaar, en, uiterlijk, binnen een termijn waarvan de duur verschilt naar gelang van de volgende categorieën, plaatsvinden :
  1° twee jaar, voor alle jonge gehandicapten die niet hierna bedoeld zijn;
  2° drie jaar, voor alle volwassen gehandicapten die niet hierna bedoeld zijn;
  3° vijf jaar, voor de jonge zwaar mentaal gehandicapten alsook voor de niet-werkende zwaar gehandicapte volwassenen of de gehandicapte volwassenen die een nursing-verzorging nodig hebben.
  De termijn gaat in op de datum waarop het vorige attest wordt opgemaakt.
  § 3. De gespecialiseerde dienst voert een nieuwe evaluatie door op aanvraag van één van de in artikel 27 bedoelde personen.
  Hij voert de nieuwe evaluatie door in overleg met de ploeg die de gehandicapte verzorgt; de evaluatie kan geen betrekking hebben op de algemene werking van de instelling.
  Voor de gehandicapten bedoeld in paragraaf 2, 3° van dit artikel, is de evaluatie uitsluitend gebaseerd op een rapport betreffende de evolutie dat wordt opgemaakt door de ploeg die de gehandicapte verzorgt.
  § 4. Binnen de in paragraaf twee van dit artikel voormelde termijnen kan de gespecialiseerde dienst balansen opmaken van de evolutie van de staat van de gehandicapte.
  § 5. Op grond van de nieuwe evaluatie en van de balansen over de evolutie, respectievelijk in de paragrafen 1 tot 3 en 4 bedoeld, kan de gespecialiseerde dienst voorstellen doen over een nieuwe oriëntatie voor de gehandicapte.
  § 6. Het attest dat bewijs oplevert van de nieuwe evaluatie moet uiterlijk binnen drie maanden die volgen op het verstrijken van de termijn voor de nieuwe evaluatie, enerzijds aan de betrokken Provinciegouverneur, anderzijds aan het Fonds, worden gestuurd.
  Wanneer het attest voor de nieuwe evaluatie niet binnen de gestelde termijnen wordt gestuurd, houdt het Fonds ermee op de verzorgings- en aanwezigheidsdagen in aanmerking te nemen die als basis dienen voor de berekening van de toelagen.
  Wanneer uit het attest blijkt dat de behandeling wordt onderbroken, dat de categorie en/of de ernst van de handicap zodanig wordt (worden) gewijzigd dat een verandering van instelling noodzakelijk wordt, of dat een ander type instelling moet worden gekozen, neemt de provinciegouverneur een besluit tot herziening. (NOTA : Voor de tegemoetkoming van het Fonds die worden verleend op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, blijft de maximumtermijn voor de nieuwe evaluatie vastgesteld op twee jaar totdat die nieuwe evaluatie wordt doorgevoerd)
  <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
  (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2000-02-25/36, art. 93; Inwerkingtreding : 01-07-2000)
Art.21. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) § 1. Le bien-fondé de la décision d'inscription doit être réévalué périodiquement.
  § 2. La réévaluation doit intervenir, au plus tôt, après un délai d'un an et, au plus tard, dans un délai dont la durée varie selon les catégories suivantes :
  1° deux ans, pour tous les jeunes handicapés non visés ci-après;
  2° trois ans, pour tous les adultes handicapés non visés ci-après;
  3° cinq ans, pour les jeunes handicapés mentaux profonds ainsi que pour les adultes non-travailleurs profonds ou nécessitant des soins de nursing.
  Le délai prend cours à la date d'établissement de l'attestation précédente.
  § 3. Le service spécialisé procède à la réévaluation à la demande d'une des personnes visées à l'article 27.
  Il procèdes à la réévaluation en concertation avec l'équipe qui prend en charge la personne handicapée; l'évaluation ne peut porter sur le fonctionnement général de l'institution.
  Dans le cas des handicapés visés au paragraphe 2, 3° du présent article, l'évaluation est basée uniquement sur un rapport d'évolution émanant de l'équipe qui prend en charge la personne handicapée.
  § 4. Endéans les délais précités au paragraphe deux du présent article, le service spécialisé peut établir des bilans d'évolution de l'état de la personne handicapée.
  § 5. Sur la base de la réévaluation et des bilans d'évolution visés respectivement aux paragraphes 1er à 3 et 4, le service spécialisé peut émettre des propositions concernant une autre orientation de la personne handicapée.
  § 6. L'attestation qui fait foi de la réévaluation doit être transmise au plus tard dans les trois mois qui suivent l'expiration du délai de réévaluation, d'une part au gouverneur de province concerné, d'autre part au Fonds.
  Lorsque l'attestation de réévaluation n'est pas transmise dans les délais, le Fonds suspend la prise en compte des journées de prise en charge et de présence qui servent de base au calcul des subventions.
  Lorsque l'attestation conclut à une interruption de l'intervention, modifie la catégorie et/ou le degré de gravité du handicap de telle sorte qu'un changement d'institution s'impose, ou encore préconise un autre type d'institution, le Gouverneur de Province prend un arrêté de révision. (NOTE : Pour les interventions du Fonds qui sont en cours à date d'entrée en vigueur du présent arrêté, le délai maximum de réévaluation reste fixé à deux ans jusqu'à ce qu'il soit procédé à la r»évaluation prévue. )
  
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.22. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel-Hoofdstad <DEC 1997-02-20/42, art. 17, Inwerkingtreding : 55-55-55>) Elke wijzing van de toestand van de gehandicapte die tot een verandering van instelling leidt, moet door een erkend centrum worden geëvalueerd en aanleiding geven tot een aanvraag om herziening van het besluit van de Provinciegouverneur. (NOTA : Voor de tegemoetkoming van het Fonds die worden verleend op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, blijft de maximumtermijn voor de nieuwe evaluatie vastgesteld op twee jaar totdat die nieuwe evaluatie wordt doorgevoerd.) )
  <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
  (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2000-02-25/36, art. 93; Inwerkingtreding : 01-07-2000)
Art.22. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) Toute modification de la situation de la personne handicapée devant entraîner un changement d'institution doit être évaluée par un centre agréé et donner lieu à une demande de révision de l'arrêté du Gouverneur de Province. (NOTE : Pour les interventions du Fonds qui sont en cours à date d'entrée en vigueur du présent arrêté, le délai maximum de réévaluation reste fixé à deux ans jusqu'à ce qu'il soit procédé à la r»évaluation prévue. )
  
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
HOOFDSTUK II. Procedure voor het beroep tegen het besluit van de provinciegouverneur.
CHAPITRE II. - Procédure de recours contre l'arrêté du gouverneur de province.
Art.23. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel-Hoofdstad <DEC 1997-02-20/42, art. 17, Inwerkingtreding : 55-55-55>) Het beroep bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967, vermeldt:
  1. de naam, voornamen en woonplaats van de persoon voor wie de tegemoetkoming van het Fonds aangevraagd werd;
  2. de naam, voornamen, de hoedanigheid en de woonplaats van de verzoeker;
  3. de datum van het besluit van de gouverneur;
  4. de tot staving van het verzoek aangevoerde redenen.
  Het beroep wordt door de verzoeker ondertekend. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
  (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2000-02-25/36, art. 93; Inwerkingtreding : 01-07-2000)
Art.23. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) Le recours visé à l'article 7 de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967, mentionne:
   1° les nom, prénoms et domicile de la personne au profit de qui l'intervention du Fonds a été sollicitée;
  2° les nom, prénoms, qualité et domicile du requérant;
  3° la date de l'arrêté du gouverneur;
  4° les motifs invoqués à l'appui de la requête.
  Le recours porte la signature du requérant.
  
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.24. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel-Hoofdstad <DEC 1997-02-20/42, art. 17, Inwerkingtreding : 55-55-55>) De Minister zendt het volledige dossier door aan de Adviserende Commissie bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967. De verzoeker kan, binnen de door de Commissie vastgestelde termijn, het dossier raadplegen en een toelichtende memorie indienen.
  Hij wordt door de Commissie gehoord als hij daarom verzoekt en kan zich doen bijstaan door een persoon van zijn keuze.
  De Commissie stelt dag en uur hiervoor vast en verwittigt de betrokkene bij een ter post aangetekende brief. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
  (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2000-02-25/36, art. 93; Inwerkingtreding : 01-07-2000)
Art.24. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) Le Ministre transmet le dossier complet à la Commission consultative visée à l'article 10 de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967. Le requérant peut, dans le délai fixé par la Commission, consulter le dossier et introduire un mémoire justificatif.
  Il est entendu par la Commission s'il en fait la demande et peut se faire assister par une personne de son choix.
  La Commission fixe les jour et heure de l'audition et en informe l'intéressé par une lettre recommandée à la poste.
  
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
HOOFDSTUK III. - Nadere regels voor de herziening van het besluit van de provinciegouverneur in geval van wijziging van de toestand van de gehandicapte persoon.
CHAPITRE III. - Modalités de révision de l'arrêté du gouverneur de province en cas de modification de la situation de la personne handicapée.
Art.25. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel-Hoofdstad <DEC 1997-02-20/42, art. 17, Inwerkingtreding : 55-55-55>) De aanvraag om herziening bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 wordt ingediend binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum waarop de toestand van de gehandicapte persoon veranderde.
  De herziening heeft uitwerking met ingang van deze datum. Indien de aanvraag na de voormelde termijn ingediend wordt, heeft de herziening uitwerking ten vroegste met ingang van de datum van indiening van de aanvraag.
  In alle gevallen waarin de aanvraag noodzakelijk wordt door een wijziging van de financiële toestand die de bijdrage zou kunnen wijzigen, heeft de herziening uitwerking met ingang van de dag waarop de wijziging van de financiële toestand ingaat. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
  (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2000-02-25/36, art. 93; Inwerkingtreding : 01-07-2000)
Art.25. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) La demande de révision visée à l'article 6 de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967 est introduite dans le délai de trois mois à compter de la date à laquelle la situation de la personne handicapée s'est modifiée.
  La révision a effet à partir de cette date. Si la demande est introduite après le délai précité, la révision produit effet au plus tôt à la date de l'introduction de la demande.
  Dans tous les cas où la demande est justifiée par une modification de la situation financière susceptible de modifier la part contributive, la révision produit effet à la date où la modification de la situation financière prend cours.
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.26. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel-Hoofdstad <DEC 1997-02-20/42, art. 17, Inwerkingtreding : 55-55-55>) De aanvraag wordt, bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de gouverneur van de provincie waar de gehandicapte persoon zijn wettelijke woonplaats heeft. De gouverneur doet zich het volledige dossier overzenden, indien het besluit dat herzien moet worden door gouverneur van een andere provincie werd genomen. <NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 1996-07-04/44, art. 69, 4°; Inwerkingtreding : 01-12-1996>
  (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2000-02-25/36, art. 93; Inwerkingtreding : 01-07-2000)
Art.26. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) La demande est adressée, par pli recommandé à la poste, au gouverneur de la province du domicile légal de la personne handicapée. Le gouverneur se fait transmettre le dossier complet, si l'arrêté donnant à révision a été pris par le gouverneur d'une autre province.
  
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.27. (NOTA : opgeheven voor de Franse Gemeenschap van Brussel-Hoofdstad <DEC 1997-02-20/42, art. 17, Inwerkingtreding : 55-55-55>) De aanvraag wordt ingediend door de gehandicapte persoon, door zijn wettelijke vertegenwoordiger of door de persoon die belast is met de bewaring van de gehandicapte persoon, door een persoon die speciaal gemachtigd wordt door de ouders of de persoon die werkelijk belast is met de bewaring van de gehandicapte, door de directeur van de instelling die hem herbergt of door de Voorzitter van het Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn of door de jeugdrechter.
  (NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2000-02-25/36, art. 93; Inwerkingtreding : 01-07-2000)
Art.27. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) La demande est faite par la personne handicapée, par son représentant légal ou par la personne qui a la garde de la personne handicapée, par une personne spécialement mandatée par les parents ou la personne qui a la garde effective du handicapé, par le directeur de l'institution qui l'héberge ou par le Président du Centre public d'aide sociale ou par le juge de la jeunesse.
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.28. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) La demande en révision comprend les mêmes éléments que la demande d'inscription. Les dispositions de l'article 19 lui sont donc applicables.
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.29. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) La demande en révision est accompagnée des documents justificatifs nécessaires à son instruction.
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.30. (abrogé) (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale )
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
Art.31. (NOTE : abrogé pour la Communauté française de Bruxelles-Capitale ) Les décisions de révision sont soumises aux dispositions des articles 5 et 7 de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967.
  (NOTE : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 93; En vigueur : 01-07-2000)
TITEL V. - Nadere regels voor de tegemoetkoming van het Fonds.
TITRE V. - Modalités d'intervention du Fonds.
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
CHAPITRE Ier. - Généralités.
Art.32. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) De kosten van huisvesting, onderhoud, behandeling en opvoeding van de gehandicapten bedoeld in artikel 3, § 1 van het voormelde koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967, vallen ten laste van het Fonds volgens de hierna bepaalde nadere regels.
Art.32. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Les frais de logement, d'entretien, de traitement et d'éducation des handicapés visés à l'article 3, § 1er de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967 précité, sont pris en charge par le Fonds selon les modalités ci-après.
Art. 32bis. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) <INGEVOEGD bij BEFG 1987-11-16/32, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> Het Fonds komt voor een begunstigde slechts voor zijn tenlasteneming in een enkele instelling tegemoet.
  De cumulatie is niettemin in twee gevallen toegelaten :
  - plaatsing in gezinnen en semi-internaat of dagcentrum;
  - tehuis voor werkenden en dagcentrum.
  In deze beide gevallen, wordt de bijdrage die verschuldigd is voor de tenlasteneming tijdens de dag, door de huisvestingsstructuur betaald.
Art. 32bis. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Le Fonds n'intervient en faveur d'un bénéficiaire que pour sa prise en charge dans une seule institution.
  Le cumul est néanmoins autorisé dans deux cas :
  - placement familial et semi-internat ou centre de jour;
  - home pour travailleurs et centre de jour.
  Dans ces deux cas, la part contributive due pour la prise en charge de jour est payée par la structure d'hébergement.
Art.33. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) Voor de verstrekkingen geleverd ten gunste van de begunstigden van het Fonds die de instellingen opnemen, worden aan deze instellingen:
  - forfaitaire toelagen;
  - de terugbetaling van diverse reële kosten toegekend.
Art.33. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Pour les prestations effectuées en faveur des bénéficiaires du Fonds qu'elles accueillent, il est accordé aux institutions:
  - des subventions forfaitaires;
  - le remboursement de divers frais réels.
HOOFDSTUK II. - De forfaitaire toelagen.
CHAPITRE II. - Des subventions forfaitaires.
Afdeling I. - Andere instellingen dan de diensten voor plaatsing in gezinnen.
Section première. - Institutions autres que les services de placement familial.
Art.34. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) De andere erkende instellingen dan de diensten voor plaatsing in gezinnen, genieten een jaarlijkse forfaitaire toelage en een dagelijkse forfaitaire toelage.
Art.34. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Les institutions agréées autres que les services de placement familial bénéficient d'une subvention forfaitaire annuelle et d'une subvention forfaitaire journalière.
Onderafdeling I. - De jaarlijkse forfaitaire toelage.
Sous-section première: De la subvention forfaitaire annuelle.
Art.35. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) (Op een december van elk jaar stelt de Minister het aantal ten laste genomen begunstigden van het Fonds definitief vast, dat in aanmerking moet genomen worden voor de berekening van de vaste toelage van het volgende jaar.)
  Hij stelt dit aantal vast op grond van de gemiddelde bezetting tijdens het referentiejaar, dit is van 1 september van het vorige jaar tot 31 augustus van het lopende jaar.
  Onder gemiddelde bezetting dient verstaan te worden, het totaal van de dagen van tenlasteneming van de begunstigden van het Fonds door de instelling tijdens het referentiejaar, gedeeld door 365.
  Wanneer een begunstigde de instelling verlaat maar de begeleiding van deze blijft genieten met het oog op zijn wederopname in de maatschappij, kan de tegemoetkoming van het Fonds verlengd worden binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld in bijlage VIII van dit besluit.
Art.35. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) (Au premier décembre de chaque année, le Ministre arrête définitivement le nombre de prises en charge de bénéficiaires du Fonds à prendre en considération pour le calcul de la subvention forfaitaire annuelle de l'année suivante.)
  Il fixe ce nombre en fonction de l'occupation moyenne durant la période de référence soit du 1er septembre de l'année précédente au 31 août de l'année en cours.
  Par occupation moyenne, il faut entendre le total des journées de prises en charge des bénéficiaires du Fonds 81 par l'institution pendant la période de référence, divisé par 365.
  Lorsqu'un bénéficiaire quitte l'institution mais continue à bénéficier de l'accompagnement de celle-ci dans le but de garantir sa réinsertion, l'intervention du Fonds peut se prolonger dans les limites et aux conditions fixées à l'annexe VIII du présent arrêté.
Art.36. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) § 1. De jaarlijkse forfaitaire toelage omvat :
  - een werkingstoelage;
  - een toelage voor de kosten van het opvoedend personeel.
  § 2. De werkingstoelage is bestemd voor het dekken van de werkingskosten, de kosten voor het betrekken van gebouwen, voor de afschrijving van gebouwen die eigendom van de instelling zijn, voor de afschrijving van het meubilair en het medisch en niet-medisch materieel, alsmede de kosten voor het directie-, administratief, sociaal en arbeiderspersoneel.
  (Voor 1997 mag het deel van de toelage bestemd voor andere kosten dan personeelskosten geschat worden op minstens 91.942 frank per ten laste genomen persoon onder internaatstelsel, op 44.488 frank per ten laste genomen persoon in semi-internaten voor niet-schoolgaande jongeren en in dagcentra waarvan het aantal ten laste genomen personen lager is dan of gelijk is aan 60, en op 42 369 frank per ten laste genomen persoon in semi-internaten voor niet-schoolgaande jongeren en in dagcentra waarvan het aantal ten laste genomen personen hoger is dan 60 alsook voor semi-internaten voor schoolgaande jongeren en semi-internaten voor schoolgaande en niet-schoolgaande jongeren, wat het aantal ten laste genomen personen ook moge zijn.
  Dat deel verschilt naar gelang van het stelsel van de instelling en van het aantal begunstigden dat in aanmerking komt voor de berekening van de toelage.
  Het bedraagt :
  - 299 940 frank voor de internaten en de tehuizen voor volwassenen waarvan het aantal ten laste genomen personen voor wie een toelage toegekend wordt, lager is dan of gelijk is aan 60;
  - 260 705 frank voor de internaten en de tehuizen voor volwassenen waarvan het aantal ten laste genomen personen voor wie een toelage toegekend wordt, hoger is dan 60;
  - 190 462 frank voor de semi-internaten voor niet-schoolgaande jongeren en de dagcentra waarvan het aantal ten laste genomen personen voor wie een toelage toegekend wordt, lager is dan of gelijk is aan 60;
  - 181 392 frank voor de semi-internaten, die tegelijkertijd schoolgaande en niet-schoolgaande jongeren opnemen, waarvan het aantal ten laste genomen personen voor wie een toelage toegekend wordt, lager is dan of gelijk is aan 60;
  - 152 511 frank voor de semi-internaten en de dagcentra waarvan het aantal ten laste genomen personen voor wie een toelage toegekend wordt, hoger is dan 60.)
  § 3. De toelage voor de kosten voor het opvoedend personeel wordt, rekening houdend met een gemiddelde jaarlijkse bezoldiging, vastgesteld als volgt : (NOTA : zie de aanpassing van de bedragen in BFG 1993-11-10/35, art. 3; in BWG 1995-03-23/63, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1995; in BWG 1996-05-30/40, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1996; in BWG %%1997-07-24/45%%, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-1997)
  - psychologen, paramedisch en bijzonder personeel : 725 213 frank;
  - opvoeders klassen I en II A en hoofdopvoeders : 580 000 frank;
  - opvoeders klassen II B en III en kinderverzorgsters en ermee gelijkgestelde mensen : 482 685 frank;
  - groepschefs : 678 043 frank.
  (Deze bedragen worden verhoogd met de wettelijke werkgeverslasten en de aanvullende lasten die forfaitair op een percentage van de gemiddelde jaarlijkse bezoldigingen hierboven bepaald. De Minister stelt het percentage vast waarmee rekening moet worden gehouden :
  - m.b.t. privé-instellingen :
  a) voor internaten en tehuizen voor volwassenen : 58,15 %
  b) voor semi-internaten en dagcentra : 54,15 %
  - m.b.t. openbare instellingen :
  a) voor internaten en tehuizen voor volwassenen : 49,88 %
  b) voor semi-internaten en dagcentra : 45,88 %.)
  De toelage voor de kosten voor het opvoedend personeel wordt berekend op grond van de begeleidingscoëfficiënten vastgesteld op grond van de categorie van de handicap en van het stelsel van de instelling vermeld in bijlage II van dit besluit.
  Als personeelskosten wordt toegelaten, de betaling van de verstrekkingen die voor de instelling gedaan worden door personen of maatschappijen die diensten aanbieden, voor zover die personen en maatschappijen voldoen aan de kwalificatievereisten vastgesteld in bijlage IV van dit besluit. De nadere regels voor die gelijkstelling worden door de Minister vastgesteld.
  <NOTA : zie BFG 1990-06-27/30, art. 3>
  § 4. De jaarlijkse forfaitaire toelage maakt de enveloppe van de instelling uit. Deze enveloppe wordt vooruit uitbetaald in verhouding tot één twaalfde per maand.
Art.36. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) § 1. La subvention forfaitaire annuelle comprend :
  - une subvention de fonctionnement;
  - une subvention pour frais de personnel éducatif.
  § 2. La subvention de fonctionnement est destinée à couvrir les frais de fonctionnement, d'occupation d'immeubles, d'amortissement d'immeubles dont l'institution est propriétaire, d'amortissement de mobilier et du matériel médical et non médical ainsi que les frais de personnel de direction, administratif, social et ouvrier.
  (Pour 1997, la partie de la subvention destinée aux autres frais que ceux de personnel peut être évaluée au minimum à 91.942 francs par prise en charge en régime d'internat, à 44.488 francs par prise en charge pour les semi-internats pour les jeunes non scolarisables et les centres de jour dont le nombre de prises en charge est inférieur ou égal à 60, et 42.369 francs par prise en charge pour les semi-internats pour jeunes non scolarisables et les centre de jour dont le nombre de prises en charge est supérieur à 60 ainsi que pour les semi-internats pour jeunes scolarisables et les semi-internats pour jeunes scolarisables et non scolarisables quel que soit leur nombre de prises en charge.
  Elle varie en fonction du régime de l'institution et du nombre de bénéficiaires intervenant pour le calcul de la subvention.
  Elle s'élève à :
  - 299.940 francs pour les internats et les homes pour adultes dont le nombre de prises en charge subventionnées est inférieur ou égal à 60;
  - 260.705 francs pour les internats et les homes pour adultes dont le nombre de prises en charge subventionnées est supérieur à 60;
  - 190.462 francs pour les semi-internats pour jeunes non scolarisables et les centres de jour dont le nombre de prises en charge subventionnées est inférieur ou égal à 60;
  - 181.392 francs pour les semi-internats pour jeunes scolarisables et pour les semi-internats pour jeunes scolarisables et pour les jeunes non scolarisables dont le nombre de prises en charge est inférieur ou égal à 60;
  - 152.511 francs pour les semi-internats et les centres de jour dont le nombre de prises en charge subventionnées et supérieur à 60.)
  § 3. La subvention pour frais de personnel éducatif est, compte tenu d'une rémunération annuelle moyenne, fixée comme suit : (NOTE : voir adaptation des montants dans ACF 1993-11-10/35, art. 3; dans ARW 1995-03-23/63, art. 2, En vigueur : 01-01-1995; dans ARW 1996-05-30/40, art. 2, En vigueur : 01-01-1996; dans ARW 1997-07-24/45, art. 3, En vigueur : 01-01-1997)
  - psychologues, paramédicaux et personnel spécial : 725 213 francs;
  - éducateurs classes I et II A et chefs éducateurs : 580 000 francs;
  - éducateurs classes II B et III et puéricultrices et assimilés : 482 685 francs;
  - chefs de groupe : 678 043 francs.
  (Ces montants sont augmentés des charges patronales légales et des charges complémentaires, fixées forfaitairement à un pourcentage des rémunérations annuelles moyennes déterminées ci-dessus. Le Ministre fixe le pourcentage à prendre en considération :
  - pour les institutions organisées par des personnes privées :
  a) pour les internats et homes pour adultes : 58,15 %;
  b) pour les semi-internats et les centres de jour : 54,15 %;
  - pour les institutions dépendant de pouvoirs publics :
  a) pour les internats et homes pour adultes : 49,88 %;
  b) pour les semi-internats et les centres de jour : 45,88 %.)
  La subvention pour frais de personnel éducatif est calculée sur base des coefficients d'encadrement établis en fonction de la catégorie du handicap et du régime de l'institution à l'annexe II du présent arrêté.
  Est admis comme frais de personnel, le paiement des prestations effectuées pour le compte de l'institution par des personnes ou des sociétés de service, pour autant que les prestataires satisfassent aux conditions de qualifications fixées à l'annexe IV du présent arrêté. Les modalités d'assimilation sont fixées par le Ministre.
  § 4. La subvention forfaitaire annuelle constitue l'enveloppe de l'institution. Cette enveloppe est liquidée anticipativement à concurrence d'un douzième par mois.
Onderafdeling II. - De dagelijkse forfaitaire toelage.
Sous-section II: De la subvention forfaitaire journalière.
Art. 37. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) § 1. Er wordt een dagelijkse forfaitaire toelage, bestemd voor het dekken van de persoonsgebonden kosten, toegekend aan de instelling per dag aanwezigheid van de begunstigden. Ze wordt uitbetaald op grond van driemaandelijkse opgaven.
Art. 37. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) § 1er. Une subvention forfaitaire journalière destinée à couvrir les frais personnalisables est accordée à l'institution par journée de présence des bénéficiaires. Elle est liquidée sur base de relevés trimestriels.

Modifications

|                     BENEFICIAIRES
|------------------------------------------------------
RUBRIEKEN        |   van 0   |    van 3    |  van 12 jaar  |   van +
|    tot    |     tot     |    en meer    | dan 12 jaar
|   3 jaar  |   12 jaar   |               |  werkenden
-----------------------|-----------|-------------|---------------|------------
Voeding                |           |             |               |
- inrichtingen met   |           |             |               |
minder dan 30 bedden   |   115,31  |    115,31   |     142,76    |   163,35
- inrichtingen met   |           |             |               |
30 bedden en meer      |   101,58  |    101,58   |     129,03    |   149,62
Kleding                |    13,73  |     35,69   |      43,93    |    43,93
Was                    |    19,22  |     19,22   |      19,22    |    19,22
Herstellen van         |           |             |               |
schoenen           |      --   |      1,37   |       1,37    |     1,37
Gewone pharmaceutische |           |             |               |
kosten             |     1,37  |      1,37   |       1,37    |     1,37
Toiletbenodigheden     |           |             |               |
en kapper          |     5,49  |      5,49   |       5,49    |     5,49
Educatieve activiteiten|     2,75  |     13,73   |      19,22    |    19,22
Eredienst of           |           |             |               |
lekenmoraal          |      --   |      2,75   |       2,75    |     2,75
Diversen               |    16,47  |     16,47   |      16,47    |    16,47
-----------------------|-----------|-------------|---------------|------------
Totalen :              |           |             |               |
- inrichtingen met   |           |             |               |
minder dan 30 erkende  |           |             |               |
bedden                 |   174,34  |    211,40   |     252,58    |   273,17
- inrichtingen met   |           |             |               |
30 erkende bedden      |           |             |               |
en meer                |   160,61  |    197,67   |     238,85    |   259,44
- instellingen met een semi-internaat-stelsel :
------------------------------------------------------------------------------
|            Gehandicapten in de leeftijd van
|------------------------------------------------------
|    0 tot 3 jaar  |   3 tot 12 jaar  | 12 jaar en meer
|---------|--------|--------|---------|-------|--------
| schoolg |n. schg | schoolg|n. schg. |schoolg|n. schlg
-----------------------|---------|--------|--------|---------|-------|--------
Voeding F              |         |        |        |         |       |
- Inrichtingen met   |         |        |        |         |       |
minder dan 30 plaatsen |  109,82 | 109,82 | 112,56 | 112,56  |120,80 | 120,80
- Inrichtingen met   |         |        |        |         |       |
30 plaatsen en meer    |   98,83 |  98,83 | 101,58 | 101,58  |109,82 | 109,82
Was                    |    4,12 |   4,12 |   3,43 |   3,43  |  3,43 |   3,43
Gewone farmaceutische  |         |        |        |         |       |
kosten                 |    1,37 |   1,37 |   1,37 |   1,37  |  1,37 |   1,37
Educatieve activiteiten|    1,37 |   2,75 |   5,49 |  10,98  |  8,92 |  17,85
-----------------------|---------|--------|--------|---------|-------|--------
Inrichtingen met       |         |        |        |         |       |
minder dan 30 plaatsen |  116,68 | 118,06 | 122,85 | 128,34  |134,52 | 143,45
Inrichtingen met       |         |        |        |         |       |
30 plaatsen en meer    |  105,69 | 107,07 | 111,87 | 117,36  |123,54 | 132,47
------------------------------------------------------------------------------

Modifications

|                     BENEFICIAIRES
|------------------------------------------------------
RUBRIQUES        |    de 0   |    de 3     |    de 12 ans  |  de + de
|  a 3 ans  |   a 12 ans  |     et plus   |   12ans
|           |             |               |travailleurs
-----------------------|-----------|-------------|---------------|------------
Alimentation           |           |             |               |
- établissements de  |           |             |               |
30 lits            |   115,31  |    115,31   |     142,76    |   163,35
- établissements de  |           |             |               |
30 lits et plus    |   101,58  |    101,58   |     129,03    |   149,62
Habillement            |    13,73  |     35,69   |      43,93    |    43,93
Blanchissage           |    19,22  |     19,22   |      19,22    |    19,22
Réparation de          |           |             |               |
chaussures         |      --   |      1,37   |       1,37    |     1,37
Frais pharmaceutiques  |           |             |               |
courants           |     1,37  |      1,37   |       1,37    |     1,37
Objets de toilette     |           |             |               |
et coiffeur        |     5,49  |      5,49   |       5,49    |     5,49
Activités educatives   |     2,75  |     13,73   |      19,22    |    19,22
Culte ou morale laïque |      --   |      2,75   |       2,75    |     2,75
Divers                 |    16,47  |     16,47   |      16,47    |    16,47
-----------------------|-----------|-------------|---------------|------------
Totaux :               |           |             |               |
- Etablissements de  |           |             |               |
moins de 30 lits agrees|   174,34  |    211,40   |     252,58    |   273,17
- établissements de  |           |             |               |
30 lits et plus agrées |   160,61  |    197,67   |     238,85    |   259,44
- institutions assurant un régime de semi-internat :
------------------------------------------------------------------------------
|                Handicapes ages de
|------------------------------------------------------
|     0 à 3 ans    |     3 à 12 ans   | 12 ans et plus
|------------------|------------------|----------------
|   scol. |non scol|  scol. |non scol.|  scol |non scol
-----------------------|---------|--------|--------|---------|-------|--------
Alimentation F         |         |        |        |         |       |
Etablissements de    |         |        |        |         |       |
moins de 30 places    |  109,82 | 109,82 | 112,58 | 112,58  |120,80 | 120,80
Etablissements de    |         |        |        |         |       |
30 places et plus     |   98,83 |  98,83 | 101,58 | 101,58  |109,82 | 109,82
Blanchissage           |    4,12 |   4,12 |   3,43 |   3,43  |  3,43 |   3,43
Frais pharmaceutiques  |         |        |        |         |       |
courants             |    1,37 |   1,37 |   1,37 |   1,37  |  1,37 |   1,37
Activités éducatives   |    1,37 |   2,75 |   5,49 |  10,98  |  8,92 |  17,85
-----------------------|---------|--------|--------|---------|-------|--------
Etablissements de      |         |        |        |         |       |
moins de 30 places   |  116,68 | 118,06 | 122,85 | 128,34  |134,52 | 143,45
Etablissements de      |         |        |        |         |       |
30 places et plus    |  105,69 | 107,07 | 111,87 | 117,36  |123,54 | 132,47
-----------------------|---------|--------|--------|---------|-------|--------
  (NOTA : zie de aanpassing van de bedragen : in BFG 1993-11-10/35, art. 6; in BWG 1995-03-09/50, art. 2, Inwerkingtreding : 01-11-1994; in BWG 1996-05-30/40, art. 3, Inwerkingtreding : 01-05-1996)
  § 2. Het bedrag van de bijdrage bedoeld in het besluit van de Executieve van 25 juli 1983 houdende vaststelling van de bijdrage van de gehandicapten ten laste van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten geplaatst in de instellingen van de Franse Gemeenschap, wordt afgetrokken van de dagelijkse forfaitaire toelage waarvan sprake in § 1. Dat bedrag wordt ingehouden op grond van de aanwezigheidsdagen vermeld op de driemaandelijkse opgaven.
  § 3. Wanneer het totaal van de dagelijkse forfaitaire toelagen met betrekking tot de persoonsgebonden kosten lager is dan het totaal van de bijdragen van de gehandicapten geplaatst in de instelling, wordt wat te veel is ontvangen teruggevorderd.
  (NOTE : voir adaptation des montants : dans ACF 1993-11-10/35, art. 6; dans ARW 1995-03-09/50, art. 2, En vigueur : 01-11-1994; dans ARW 1996-05-30/40, art. 3, En vigueur : 01-05-1996)
  § 2. Le montant de la part contributive visée à l'arrêté de l'Exécutif du 25 juillet 1983 déterminant la part contributive des handicapés placés à charge du Fonds de Soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés dans les institutions de la Communauté française est déduit du prix journalier forfaitaire dont question au § 1er. Ce montant est retenu en fonction des journées de présence mentionnées sur les relevés trimestriels.
  § 3. Lorsque le total des subventions forfaitaires journalières afférentes aux frais personnalisables est inférieur au total des parts contributives des handicapés placés dans l'institution, une récupération du trop-perçu est réalisée.
&nbsp;&nbsp;(NOTA : zie de aanpassing van de bedragen : in BFG 1993-11-10/35, art. 6; in BWG 1995-03-09/50, art. 2, Inwerkingtreding : 01-11-1994; in BWG 1996-05-30/40, art. 3, Inwerkingtreding : 01-05-1996)
&nbsp;&nbsp;(NOTE : voir adaptation des montants : dans ACF 1993-11-10/35, art. 6; dans ARW 1995-03-09/50, art. 2, En vigueur : 01-11-1994; dans ARW 1996-05-30/40, art. 3, En vigueur : 01-05-1996)
Art. 38. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) § 1. (Wanneer een begunstigde het opvanggezin verlaat maar de begeleiding van de dienst voor plaatsing in gezinnen verder krijgt met het oog op zijn wederopname in de maatschappij, kan de tegemoetkoming van het Fonds verlengd worden binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld in bijlage VIII van dit besluit.)
  (NOTA : zie de aanpassing van de bedragen : in BFG 1993-11-10/35, art. 6; in BWG 1995-03-09/50, art. 2, Inwerkingtreding : 01-11-1994; in BWG 1996-05-30/40, art. 3, Inwerkingtreding : 01-05-1996)
  § 2. De werkelijk aan de opvanggezinnen te betalen dagprijs wordt, per begunstigde, vastgesteld als volgt:
  - 376,12 frank voor elke begunstigde die minder dan drie jaar oud is;
  - 400,83 frank voor elke begunstigde die tussen drie jaar en minder dan twaalf jaar oud is;
  - 428,28 frank voor elke begunstigde die twaalf jaar en meer oud is.
  De dagelijkse toelagen worden verhoogd met:
  - 123,54 frank voor elke zwaar mentaal gehandicapte, voor elke gehandicapte getroffen door motorische stoornissen van de B-groep of door zware karakterstoornissen;
  - 96,09 frank voor elk matig mentaal gehandicapte, voor elke gehandicapte getroffen door lichte karakterstoornissen of door motorische stoornissen van de A-groep of door zware gezichtsstoornissen;
  - 68,64 frank voor elke licht mentaal gehandicapte of getroffen door zware gehoors- of spraakstoornissen.
  De A-groep van de motorisch gehandicapten omvat de gehandicapten getroffen door motorische stoornissen, dysmelie, kinderverlamming, skeletafwijkingen en afwijkingen van de ledematen.
  De B-groep van de motorisch gehandicapten omvat de gehandicapten getroffen door hersenverlamming, sclerosis multiplex, spinabifida en myopathie.
  De aanvraag om verhoging wordt aan het Fonds gericht en samen met alle bewijsstukken ingediend.
  (NOTA : zie de aanpassing van de bedragen : in BFG 1993-11-10/35, art. 6; in BWG 1995-03-09/50, art. 2, Inwerkingtreding : 01-11-1994; in BWG 1996-05-30/40, art. 3, Inwerkingtreding : 01-05-1996)
  § 3. De werkingskosten van de dienst geven aanleiding tot een forfaitaire dagelijkse toelage van 96,09 frank per begunstigde, die onder meer alle reis- en verblijfskosten van het personeel omvat.
  (NOTA : zie de aanpassing van de bedragen : in BFG 1993-11-10/35, art. 6; in BWG 1995-03-09/50, art. 2, Inwerkingtreding : 01-11-1994; in BWG 1996-05-30/40, art. 3, Inwerkingtreding : 01-05-1996)
  § 4. De personeelskosten omvatten de bezoldigingen berekend volgens de bepalingen van bijlage III van dit besluit, die de wijze bepalen waarop toelagen aan de diensten voor plaatsing in gezinnen toegekend worden.
Art. 38. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) § 1er. (Lorsqu'un bénéficiaire quitte la famille d'accueil mais continue à bénéficier de l'accompagnement du service de placement familial dans le but de garantir sa réinsertion, l'intervention du Fonds peut se prolonger dans les limites et aux conditions fixées à l'annexe VIII du présent arrêté.) (NOTE : voir adaptation des montants : dans ACF 1993-11-10/35, art. 6; dans ARW 1995-03-09/50, art. 2, En vigueur : 01-11-1994; dans ARW 1996-05-30/40, art. 3, En vigueur : 01-05-1996)
  § 2. Le prix de journée à payer effectivement aux familles d'accueil est fixé, par bénéficiaire comme suit:
  - 376,12 francs par bénéficiaire âgé de moins de trois ans;
  - 400,83 francs par bénéficiaire âgé de trois ans à moins de douze ans;
  - 428,28 francs par bénéficiaire âgé de douze ans et plus.
  Les subventions journalières sont majorées de:
  - 123,54 francs par handicapé mental profond, par handicapé atteint de troubles moteurs du groupe B ou de troubles caractériels graves;
  - 96,09 francs par handicapé mental modéré, par handicapé atteint de troubles caractériels légers ou de troubles moteurs du groupe A ou de troubles graves de la vue;
  - 68,64 francs par handicapé mental léger ou atteint de troubles graves de l'ouie ou de la parole.
  Le groupe A des handicapés moteurs comprend les handicapés atteints de troubles moteurs, de dysmélie, de poliomyélite, de malformation du squelette et des membres.
  Le groupe B des handicapés moteurs comprend les handicapés atteints de paralysie cérébrale, de sclérose en plaques, de spinabifida et myopathie.
  La demande de majoration est adressée au Fonds et doit être accompagnée de tous documents justificatifs.
  (NOTE : voir adaptation des montants : dans ACF 1993-11-10/35, art. 6; dans ARW 1995-03-09/50, art. 2, En vigueur : 01-11-1994; dans ARW 1996-05-30/40, art. 3, En vigueur : 01-05-1996)
  § 3. Les frais de fonctionnement du service donnent lieu à une subvention journalière forfaitaire de 96,09 francs par bénéficiaire, comprenant notamment tout frais de route et de séjour du personnel.
  (NOTE : voir adaptation des montants : dans ACF 1993-11-10/35, art. 6; dans ARW 1995-03-09/50, art. 2, En vigueur : 01-11-1994; dans ARW 1996-05-30/40, art. 3, En vigueur : 01-05-1996)
  § 4. Les frais de personnel comprennent les rémunérations calculées suivant les dispositions de l'annexe III du présent arrêté fixant le mode de subvention des services de placement familial.
Art.38. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. ) § 1. (Wanneer een begunstigde het opvanggezin verlaat maar de begeleiding van de dienst voor plaatsing in gezinnen verder krijgt met het oog op zijn wederopname in de maatschappij, kan de tegemoetkoming van het Fonds verlengd worden binnen de perken en onder de voorwaarden vastgesteld in bijlage VIII van dit besluit.)
Art.38. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) § 1er. (Lorsqu'un bénéficiaire quitte la famille d'accueil mais continue à bénéficier de l'accompagnement du service de placement familial dans le but de garantir sa réinsertion, l'intervention du Fonds peut se prolonger dans les limites et aux conditions fixées à l'annexe VIII du présent arrêté.) (NOTE : voir adaptation des montants : dans ACF 1993-11-10/35, art. 6; dans ARW 1995-03-09/50, art. 2, En vigueur : 01-11-1994; dans ARW 1996-05-30/40, art. 3, En vigueur : 01-05-1996)
Afdeling I. - Gezondheidsverstrekkingen onder het stelsel van het internaat en van de plaatsing in gezinnen.
Section première. - Prestations de santé en régime d'internat et placement familial.
Art. 39. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) De kosten van de farmaceutische specialiteiten die noodzakelijk zijn voor een voortgezette bijzondere behandeling, kunnen terugbetaald worden boven de forfaitaire dagprijs met de toestemming van het Fonds, volgens het basiscijfer vastgesteld door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, na aftrek van de terugbetaling ten laste van de verzekeringsinstelling.
Art. 39. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Le coût des spécialités pharmaceutiques nécessaires pour un traitement spécial prolongé peut être remboursé en sus du prix journalier forfaitaire sur autorisation du Fonds, suivant le taux de base fixé par l'Institut national d'assurance maladie-invalidité, déduction faite du remboursement à charge de l'organisme assureur.
Art. 40. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) § 1. Behalve in spoedgevallen, worden de bijzondere onderzoeken, het verblijf in een verzorgingsinstelling, de chirurgische ingrepen en het gebruik van materieel van osteosynthese, aan de voorafgaande goedkeuring van het Fonds onderworpen. Deze kosten worden door het Fonds terugbetaald ten belope van:
  a) de forfaitaire dagprijs bepaald bij toepassing van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen, na aftrek van de terugbetaling ten laste van de verzekeringsinstelling;
  b) de prijs vermeld op de basistarieven bepaald door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, na aftrek van de terugbetaling ten laste van de verzekeringsinstelling.
  § 2. In uitzonderlijke gevallen kunnen de verstrekkingen voor revalidatie verricht worden in het voordeel van een begunstigde van het Fonds, hetzij door revalidatiecentra, hetzij door een medisch of paramedisch personeel bedoeld bij de wet van 16 april 1963 betreffende het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen. Ze worden onderworpen aan de voorafgaande toestemming van het voormelde Fonds.
  De kosten van deze verstrekkingen worden terugbetaald door het Fonds onder de voorwaarden en ten belope van de prijs vastgesteld door het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen.
Art. 40. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) § 1er. Sauf en cas d'urgence, les examens spéciaux, les séjours dans un établissement de soins et les interventions chirurgicales et l'utilisation du matériel d'ostéosynthèse sont soumis à autorisation préalable du Fonds. Ces frais sont remboursés par le Fonds à concurrence:
   a) du prix journalier forfaitaire déterminé en application de la loi du 23 décembre 1963 sur les hôpitaux sous déduction du remboursement à charge de l'organisme assureur;
  b) du prix figurant aux tarifs de base déterminé par l'Institut national d'assurance maladie-invalidité sous déduction du remboursement à charge de l'organisme assureur.
  § 2. Dans les cas exceptionnels, les prestations de réadaptation fonctionnelle peuvent être exécutées en faveur d'un bénéficiaire du Fonds, soit par des centres de réadaptation fonctionnelle, soit par un personnel médical ou paramédical visés par la loi du 16 avril 1963 relative au Fonds national de reclassement social des handicapés. Elles sont soumises à l'autorisation préalable du Fonds précité.
  Le coût de ces prestations est remboursé par le Fonds aux conditions et à concurrence du prix fixé par le Fonds national de reclassement social des handicapés.
Art.40. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) § 1. Behalve in spoedgevallen, worden de bijzondere onderzoeken, het verblijf in een verzorgingsinstelling, de chirurgische ingrepen en het gebruik van materieel van osteosynthese, aan de voorafgaande goedkeuring van het Fonds onderworpen. Deze kosten worden door het Fonds terugbetaald ten belope van:
  a) de forfaitaire dagprijs bepaald bij toepassing van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen, na aftrek van de terugbetaling ten laste van de verzekeringsinstelling;
  b) de prijs vermeld op de basistarieven bepaald door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, na aftrek van de terugbetaling ten laste van de verzekeringsinstelling.
  § 2. In uitzonderlijke gevallen kunnen de verstrekkingen voor revalidatie verricht worden in het voordeel van een begunstigde van het Fonds, hetzij door revalidatiecentra, hetzij door een medisch of paramedisch personeel bedoeld bij de wet van 16 april 1963 betreffende het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen. Ze worden onderworpen aan de voorafgaande toestemming van het voormelde Fonds.
  De kosten van deze verstrekkingen worden terugbetaald door het Fonds onder de voorwaarden en ten belope van de prijs vastgesteld door het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen.
Art.40. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) § 1er. Sauf en cas d'urgence, les examens spéciaux, les séjours dans un établissement de soins et les interventions chirurgicales et l'utilisation du matériel d'ostéosynthèse sont soumis à autorisation préalable du Fonds. Ces frais sont remboursés par le Fonds à concurrence:
   a) du prix journalier forfaitaire déterminé en application de la loi du 23 décembre 1963 sur les hôpitaux sous déduction du remboursement à charge de l'organisme assureur;
  b) du prix figurant aux tarifs de base déterminé par l'Institut national d'assurance maladie-invalidité sous déduction du remboursement à charge de l'organisme assureur.
  § 2. Dans les cas exceptionnels, les prestations de réadaptation fonctionnelle peuvent être exécutées en faveur d'un bénéficiaire du Fonds, soit par des centres de réadaptation fonctionnelle, soit par un personnel médical ou paramédical visés par la loi du 16 avril 1963 relative au Fonds national de reclassement social des handicapés. Elles sont soumises à l'autorisation préalable du Fonds précité.
  Le coût de ces prestations est remboursé par le Fonds aux conditions et à concurrence du prix fixé par le Fonds national de reclassement social des handicapés.
Art.41. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. ) § 1. Het Fonds kan orthopedische en akoestische prothesen en rolstoelen terugbetalen na gunstig advies van de Algemene Inspectie voor de curatieve geneeskunde, onder aftrek van de terugbetaling ten laste van de verzekeringsinstelling. De herstellingskosten kunnen, mits overlegging van de faktuur, ten laste worden genomen door het Fonds.
Art.41. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) § 1. Le Fonds peut rembourser les prothèses orthopédiques et acoustiques et les chaises roulantes sur avis favorable de l'Inspection générale de la Médecine curative sous déduction du remboursement à charge de l'organisme assureur.
Art. 42. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) § 1. Het Fonds betaalt de reiskosten terug van zijn begunstigden en van de personen die ze begeleiden, als ze niet alleen kunnen reizen, wanneer ze in een andere instelling of een ander tehuis overgebracht moeten worden of buiten de instelling verzorgd moeten worden.
  De terugbetaling geschiedt naar verhouding van de reële uitgaven en na overlegging van een voor waar en oprecht bevestigde verklaring, behoorlijk gedateerd en ondertekend door de aanvrager.
  § 2. In geval van gebruik van een voertuig door gehandicapte persoon, en eventueel door de persoon die hem begeleidt, voor de reizen bedoeld in § 1, betaalt het Fonds de reiskosten terug op grond van een fiskale kracht van de wagen, beperkt tot 11 pk, en volgens het cijfer bepaald voor het personeel van de Ministeries door het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.
Art. 42. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) § 1er. Le Fonds rembourse les frais de déplacement de ses bénéficiaires et des personnes qui les accompagnent, s'ils ne peuvent se déplacer seuls, lorsqu'ils doivent être transférés dans un autre établissement ou home ou recevoir des soins de santé en dehors de l'institution.
  Le remboursement s'effectue à concurrence des dépenses réelles et sur présentation d'une déclaration certifiée sincère et exacte, dûment datée et signée par le demandeur.
  § 2. En cas d'utilisation d'un véhicule automobile par la personne handicapée pour le déplacement visé au § 1er et éventuellement la personne qui l'accompagne, le Fonds rembourse les frais de transport sur base d'une puissance fiscale de la voiture limitée à 11 CV et au taux prévu pour le personnel des Ministères par l'arrêté royal du 18 janvier 1965 portant réglementation générale en matière de frais de parcours.
Art.42. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. ) § 1. Het Fonds betaalt de reiskosten terug van zijn begunstigden en van de personen die ze begeleiden, als ze niet alleen kunnen reizen, wanneer ze in een andere instelling of een ander tehuis overgebracht moeten worden of buiten de instelling verzorgd moeten worden.
Art.42. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) § 1er. Le Fonds rembourse les frais de déplacement de ses bénéficiaires et des personnes qui les accompagnent, s'ils ne peuvent se déplacer seuls, lorsqu'ils doivent être transférés dans un autre établissement ou home ou recevoir des soins de santé en dehors de l'institution.
Art. 43. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) (NOTA : zie de aanpassing van de bedragen : in BFG 1993-11-10/35, art. 6; in BWG 1995-03-09/50, art. 2, Inwerkingtreding : 01-11-1994; in BWG 1996-05-30/40, art. 3, Inwerkingtreding : 01-05-1996) Er worden vergoedingen voor het vervoer van de begunstigden van het Fonds, geplaatst onder het stelsel van het semi-internaat, toegekend aan de instellingen volgens de hierna vermelde nadere regels:
  1° Voor zover de instellingen een collectieve vervoerdienst organiseren, worden de vervoerkosten veroorzaakt door de onder het stelsel van het dagcentrum geplaatste begunstigden om zich te begeven van hun verblijfplaats naar de instelling en omgekeerd, in aanmerking genomen ten belope van maximaal 102 frank per dag voor het onderhoud ten laste van het Fonds.
  2° De vervoerkosten veroorzaakt door de begunstigden geplaatst onder het stelsel van het semi-internaat voor niet-schoolgaande (jongeren) worden in aanmerking genomen ten belope van de werkelijk gedane uitgaven.
  3° De vervoerkosten veroorzaakt door de begunstigden geplaatst onder het stelsel van het semi-internaat voor schoolgaande (jongeren) en onder het stelsel van het semi-internaat voor schoolgaande en niet-schoolgaande (jongeren), om zich te begeven van hun verblijfplaats naar de instelling en omgekeerd, worden in aanmerking genomen ten belope van maximaal 163,2 frank per dag van collectieve vervoerdienst georganiseerd door de instelling.
  Voor de schoolgaande gehandicapten wordt de vergoeding voor vervoerkosten beperkt tot de dagen die in de instelling doorgebracht worden gedurende de schoolverlof- en vakantiedagen.
  4° In alle gevallen geschiedt de toekenning van vergoedingen voor vervoerkosten mits overlegging van de bewijsstukken.
  5° De keuze van de wijze van vervoer en de voorwaarden waaronder dit geschiedt, rusten op de verantwoordelijke van de instelling, onverminderd de inachtneming van de algemene bepalingen met betrekking tot het vervoer van personen. De duur van het vervoer mag niet één uur overschrijden, zowel voor de heenreis als voor de terugreis.
  6° De Minister stelt de nadere regels vast voor de procedure die gevolgd dient te worden voor het bekomen van deze vergoedingen.
Art. 43. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) (NOTE : voir adaptation des montants : dans ACF 1993-11-10/35, art. 6; dans ARW 1995-03-09/50, art. 2, En vigueur : 01-11-1994; dans ARW 1996-05-30/40, art. 3, En vigueur : 01-05-1996) Des indemnités pour le transport des bénéficiaires du Fonds placés en régime de semi-internat sont accordées aux institutions selon les modalités ci-après:
  1° Pour autant que les institutions organisent un ramassage collectif, les frais de transport occasionnés par les bénéficiaires placés en centre de jour, pour se rendre de leur résidence à l'institution et inversement sont pris en considération à concurrence de 102 F maximum par jour d'entretien du Fonds;
  2° Les frais de transport occasionnés par les bénéficiaires placés en semi-internat pour (Jeunes) non scolarisables sont pris en considération à concurrence des dépenses réellement effectuées;
  3° Les frais de transport occasionnés par les bénéficiaires placés en semi-internat pour (Jeunes) scolarisables et en semi-internat pour (Jeunes) scolarisables et non scolarisables, afin de se rendre de leur résidence à l'institution et inversement sont pris en considération à concurrence de 163,2 F maximum par jour de ramassage collectif organisé par l'institution.
  Pour les handicapés scolarisés, l'octroi d'une indemnité pour frais de transport est limité aux journées passées à l'institution durant les congés et les vacances scolaires;
  4° Dans tous les cas, l'octroi des indemnités pour frais de transport se fait sur production des pièces justificatives;
  5° Le choix du mode de transport et les conditions dans lesquelles celui-ci s'effectue incombent au responsables de l'institution, sans préjudice du respect des dispositions générales relatives au transport de personnes;
  La durée du transport ne peut dépasser une heure, tant à l'aller qu'au retour.
  6° Le Ministre fixe les modalités de la procédure à suivre pour l'obtention de ces indemnités.
Art.43. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) (NOTA : zie de aanpassing van de bedragen : in BFG 1993-11-10/35, art. 6; in BWG 1995-03-09/50, art. 2, Inwerkingtreding : 01-11-1994; in BWG 1996-05-30/40, art. 3, Inwerkingtreding : 01-05-1996) Er worden vergoedingen voor het vervoer van de begunstigden van het Fonds, geplaatst onder het stelsel van het semi-internaat, toegekend aan de instellingen volgens de hierna vermelde nadere regels:
  1° Voor zover de instellingen een collectieve vervoerdienst organiseren, worden de vervoerkosten veroorzaakt door de onder het stelsel van het dagcentrum geplaatste begunstigden om zich te begeven van hun verblijfplaats naar de instelling en omgekeerd, in aanmerking genomen ten belope van maximaal 102 frank per dag voor het onderhoud ten laste van het Fonds.
  2° De vervoerkosten veroorzaakt door de begunstigden geplaatst onder het stelsel van het semi-internaat voor niet-schoolgaande (jongeren) worden in aanmerking genomen ten belope van de werkelijk gedane uitgaven.
  3° De vervoerkosten veroorzaakt door de begunstigden geplaatst onder het stelsel van het semi-internaat voor schoolgaande (jongeren) en onder het stelsel van het semi-internaat voor schoolgaande en niet-schoolgaande (jongeren), om zich te begeven van hun verblijfplaats naar de instelling en omgekeerd, worden in aanmerking genomen ten belope van maximaal 163,2 frank per dag van collectieve vervoerdienst georganiseerd door de instelling.
  Voor de schoolgaande gehandicapten wordt de vergoeding voor vervoerkosten beperkt tot de dagen die in de instelling doorgebracht worden gedurende de schoolverlof- en vakantiedagen.
  4° In alle gevallen geschiedt de toekenning van vergoedingen voor vervoerkosten mits overlegging van de bewijsstukken.
  5° De keuze van de wijze van vervoer en de voorwaarden waaronder dit geschiedt, rusten op de verantwoordelijke van de instelling, onverminderd de inachtneming van de algemene bepalingen met betrekking tot het vervoer van personen. De duur van het vervoer mag niet één uur overschrijden, zowel voor de heenreis als voor de terugreis.
  6° De Minister stelt de nadere regels vast voor de procedure die gevolgd dient te worden voor het bekomen van deze vergoedingen.
Art.43. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) (NOTE : voir adaptation des montants : dans ACF 1993-11-10/35, art. 6; dans ARW 1995-03-09/50, art. 2, En vigueur : 01-11-1994; dans ARW 1996-05-30/40, art. 3, En vigueur : 01-05-1996) Des indemnités pour le transport des bénéficiaires du Fonds placés en régime de semi-internat sont accordées aux institutions selon les modalités ci-après:
  1° Pour autant que les institutions organisent un ramassage collectif, les frais de transport occasionnés par les bénéficiaires placés en centre de jour, pour se rendre de leur résidence à l'institution et inversement sont pris en considération à concurrence de 102 F maximum par jour d'entretien du Fonds;
  2° Les frais de transport occasionnés par les bénéficiaires placés en semi-internat pour (Jeunes) non scolarisables sont pris en considération à concurrence des dépenses réellement effectuées;
  3° Les frais de transport occasionnés par les bénéficiaires placés en semi-internat pour (Jeunes) scolarisables et en semi-internat pour (Jeunes) scolarisables et non scolarisables, afin de se rendre de leur résidence à l'institution et inversement sont pris en considération à concurrence de 163,2 F maximum par jour de ramassage collectif organisé par l'institution.
  Pour les handicapés scolarisés, l'octroi d'une indemnité pour frais de transport est limité aux journées passées à l'institution durant les congés et les vacances scolaires;
  4° Dans tous les cas, l'octroi des indemnités pour frais de transport se fait sur production des pièces justificatives;
  5° Le choix du mode de transport et les conditions dans lesquelles celui-ci s'effectue incombent au responsables de l'institution, sans préjudice du respect des dispositions générales relatives au transport de personnes;
  La durée du transport ne peut dépasser une heure, tant à l'aller qu'au retour.
  6° Le Ministre fixe les modalités de la procédure à suivre pour l'obtention de ces indemnités.
Art. 43bis. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) <INGEVOEGD bij KB 1987-11-16/32, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> (NOTA : zie de aanpassing van de bedragen in BFG 1993-11-10/35, art. 3; in BWG 1995-03-23/63, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1995; in BWG 1996-05-30/40, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1996; in BWG %%1997-07-24/45%%, Inwerkingtreding : 01-01-1997) (Een vaste toelage voor personeelskosten kan toegekend worden voor het vervoer van de begunstigden van het Fonds die onder het (stelsel van het semi-internaat) geplaatst zijn, onder voorbehoud van het afsluiten van een overeenkomst, over de bijdrage van het Interdepartementaal Begrotingsfonds ter bevordering van de werkgelegenheid in het kader van het koninklijk besluit nr. 493.)
  De forfaitaire toelage wordt op 631 000 frank, alle lasten inbegrepen, vastgesteld voor elke personeelseenheid die voor een toelage in aanmerking komt. Het aantal personeelseenheden die voor toelagen in aanmerking komen is gelijk aan 0,0781 voor elke ten laste genomen en regelmatig vervoerde begunstigde.
Art. 43bis. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situes sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) (NOTE : voir adaptation des montants dans ACF 1993-11-10/35, art. 3; dans ARW 1995-03-23/63, art. 2, En vigueur : 01-01-1995; dans ARW 1996-05-30/40, art. 2, En vigueur : 01-01-1996; dans ARW 1997-07-24/45, art. 3, En vigueur : 01-01-1997)
  (Une subvention forfaitaire pour frais de personnel peut être octroyée pour le transport des bénéficiaires du Fonds placés en (régime de semi-internat) sous réserve de la conclusion d'une convention relative à l'intervention du Fonds budgétaire interdépartemental de promotion de l'emploi dans le cadre de l'arrêté royal n° 493.)
  La subvention forfaitaire est fixée à 631 000 francs toutes charges comprises par unité de personnel subsidiable. Le nombre d'unités de personnel subsidiable est égal à 0,0781 par bénéficiaire pris en charge et régulièrement transporté.
Art. 44. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) De erkende instellingen die onder het stelsel van het internaat werken, kunnen, buiten hun eigen installaties en onder hun verantwoordelijkheid, vakantieverblijfperioden organiseren voor de begunstigden van het Fonds. Het programma van deze vakantieperioden wordt aan het Fonds uiterlijk één maand voor het begin hiervan medegedeeld.
Art. 44. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Les institutions agréées fonctionnant en régime d'internat peuvent organiser en dehors de leurs propres installations et sous leur responsabilité, des séjours de vacances pour les bénéficiaires du Fonds. Le programme de ces vacances est communiqué au Fonds au plus tard un mois avant le début de celles-ci.
Art. 45. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) (NOTA : zie de aanpassing van de bedragen : in BFG 1993-11-10/35, art. 6; in BWG 1995-03-09/50, art. 2, Inwerkingtreding : 01-11-1994; in BWG 1996-05-30/40, art. 3, Inwerkingtreding : 01-05-1996) De dagelijkse forfaitaire toelage toegekend aan de instelling wordt verhoogd met het bedrag van de behoorlijk bewezen bijkomende kosten voortvloeiend uit vakantieverblijfperioden, tot een maximum van 274,54 frank per dag en per persoon en van dertig dagen per jaar.
  De dertig vakantiedagen kunnen gesplitst worden in drie perioden waarvan één in de maanden juli en augustus plaatsvindt.
  De vervoerkosten die naar aanleiding van de vakantie in aanmerking kunnen komen, zijn beperkt tot deze die voortvloeien uit reizen die op het nationaal grondgebied plaatsvinden.
Art. 45. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situes sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) (NOTE : voir adaptation des montants : dans ACF 1993-11-10/35, art. 6; dans ARW 1995-03-09/50, art. 2, En vigueur : 01-11-1994; dans ARW 1996-05-30/40, art. 3, En vigueur : 01-05-1996) La subvention forfaitaire journalière accordée à l'institution est majorée du montant des frais supplémentaires dûment prouvés, résultant de séjours de vacances jusqu'à un maximum de 274,54 F par jour et par personne et de trente jours par an.
  Les trente jours de vacances peuvent être scindés en trois périodes dont l'une se situe au cours des mois de juillet et août.
  Les frais de transport qui peuvent être pris en considération à l'occasion de vacances sont limités à ceux résultant des déplacements effectués sur le territoire national.
Art.45. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. ) (NOTA : zie de aanpassing van de bedragen : in BFG 1993-11-10/35, art. 6; in BWG 1995-03-09/50, art. 2, Inwerkingtreding : 01-11-1994; in BWG 1996-05-30/40, art. 3, Inwerkingtreding : 01-05-1996) De dagelijkse forfaitaire toelage toegekend aan de instelling wordt verhoogd met het bedrag van de behoorlijk bewezen bijkomende kosten voortvloeiend uit vakantieverblijfperioden, tot een maximum van 274,54 frank per dag en per persoon en van dertig dagen per jaar.
Art.45. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situes sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) (NOTE : voir adaptation des montants : dans ACF 1993-11-10/35, art. 6; dans ARW 1995-03-09/50, art. 2, En vigueur : 01-11-1994; dans ARW 1996-05-30/40, art. 3, En vigueur : 01-05-1996) La subvention forfaitaire journalière accordée à l'institution est majorée du montant des frais supplémentaires dûment prouvés, résultant de séjours de vacances jusqu'à un maximum de 274,54 F par jour et par personne et de trente jours par an.
Art. 46. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) (§ 1. De instellingen, of de entiteit afhankelijk van een zelfde inrichtende macht die verschillende instellingen groepeert, voeren, zodra ze ter uitvoering van titel II van dit besluit erkend zijn, een boekhouding overeenkomstig de beginselen die vervat zijn in de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen.
  Het rekeningenstelsel, de resultatenrekeningen en de balans moeten dezelfde inhoud, indeling en nummering hebben als deze die bepaald zijn in bijlage VI houdende het genormaliseerd plan en de genormaliseerde rekeningen en balans van de instellingen voor gehandicapten.)
  § 2. De aanvangsbalans van elke instelling wordt aan de Minister voorgelegd binnen de zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.
  § 3. (Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar.
  De jaarrekeningen en -balansen van elke instelling worden aan de Minister op uiterlijk 31 mei van het jaar dat op het boekjaar volgt, overgezonden, in voorkomend geval samen met de rapporten van de behoorlijk gemachtigde bedrijfsrevisoren of commissarissen van de rekeningen.)
  § 4. De titels die van de personeelsleden vereist zijn op grond van de in bijlage IV vermelde kwalificaties, moeten aan de Administratie overgezonden worden.
Art. 46. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) (§ 1. Les institutions ou l'entité dépendant d'un même pouvoir organisateur qui regroupe plusieurs institutions, dès qu'elles sont agréées en exécution du titre II du présent arrêté, tiennent une comptabilité conforme aux principes contenus dans la loi du 17 juillet 1975 relative à la comptabilité et aux comptes annuels des entreprises.
  Le plan comptable, les comptes de résultats et le bilan doivent être conformes dans leur teneur, leur présentation et leur numérotation aux plan, comptes et bilan normalisés des institutions pour handicapés faisant l'objet de l'annexe VI.)
  § 2. Le bilan de départ de chaque institution est soumis au Ministre dans les six mois de la publication au Moniteur belge de l'extrait de leur arrêté d'agrément.
  § 3. (L'exercice comptable correspond à l'année civile.
  Les comptes et bilan annuels de chaque institution sont transmis au Ministre au plus tard le 31 mai de l'année suivant l'exercice comptable, accompagnés, s'il échet, des rapports des réviseurs d'entreprises ou des commissaires aux comptes dûment mandatés.)
  § 4. Les titres requis des membres du personnel, en fonction des qualifications reprises à l'annexe IV doivent être communiquées à l'administration.
Art.46. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) (§ 1. De instellingen, of de entiteit afhankelijk van een zelfde inrichtende macht die verschillende instellingen groepeert, voeren, zodra ze ter uitvoering van titel II van dit besluit erkend zijn, een boekhouding overeenkomstig de beginselen die vervat zijn in de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen.
  Het rekeningenstelsel, de resultatenrekeningen en de balans moeten dezelfde inhoud, indeling en nummering hebben als deze die bepaald zijn in bijlage VI houdende het genormaliseerd plan en de genormaliseerde rekeningen en balans van de instellingen voor gehandicapten.)
  § 2. De aanvangsbalans van elke instelling wordt aan de Minister voorgelegd binnen de zes maanden na de bekendmaking van het uittreksel van hun erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.
  § 3. (Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar.
  De jaarrekeningen en -balansen van elke instelling worden aan de Minister op uiterlijk 31 mei van het jaar dat op het boekjaar volgt, overgezonden, in voorkomend geval samen met de rapporten van de behoorlijk gemachtigde bedrijfsrevisoren of commissarissen van de rekeningen.)
  § 4. De titels die van de personeelsleden vereist zijn op grond van de in bijlage IV vermelde kwalificaties, moeten aan de Administratie overgezonden worden.
Art.46. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) (§ 1. Les institutions ou l'entité dépendant d'un même pouvoir organisateur qui regroupe plusieurs institutions, dès qu'elles sont agréées en exécution du titre II du présent arrêté, tiennent une comptabilité conforme aux principes contenus dans la loi du 17 juillet 1975 relative à la comptabilité et aux comptes annuels des entreprises.
  Le plan comptable, les comptes de résultats et le bilan doivent être conformes dans leur teneur, leur présentation et leur numérotation aux plan, comptes et bilan normalisés des institutions pour handicapés faisant l'objet de l'annexe VI.)
  § 2. Le bilan de départ de chaque institution est soumis au Ministre dans les six mois de la publication au Moniteur belge de l'extrait de leur arrêté d'agrément.
  § 3. (L'exercice comptable correspond à l'année civile.
  Les comptes et bilan annuels de chaque institution sont transmis au Ministre au plus tard le 31 mai de l'année suivant l'exercice comptable, accompagnés, s'il échet, des rapports des réviseurs d'entreprises ou des commissaires aux comptes dûment mandatés.)
  § 4. Les titres requis des membres du personnel, en fonction des qualifications reprises à l'annexe IV doivent être communiquées à l'administration.
Art.47. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. ) De inspectiediensten hebben als opdracht de naleving van de erkennings-, werkings- en personeelsnormen te controleren op grond van de in bijlage IV vermelde kwalificaties. Ze controleren de werkmethodes en de kwaliteit van de diensten en prestaties van alle aard. Ze vergewissen zich van de naleving van de regels inzake toekenning en aanwending van de toelagen verleend door de overheid en zien de rekeningen en boeken na.
Art.47. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Les services de l'inspection ont pour mission de vérifier le respect des normes d'agrément, de fonctionnement et de personnel en fonction des qualifications reprises à l'annexe IV. Ils contrôlent les méthodes de travail et la qualité des services et prestations de tous ordres. Ils s'assurent du respect des règles en matière d'octroi et d'utilisation des subventions accordées par les pouvoirs publics et vérifient les comptes et livres.
Art. 48. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) Het totaal van de toelagen voortvloeiend uit de bepalingen van dit besluit wordt beperkt wegens toelagen gestort aan de instelling door overheidsbesturen of door werken die toelagen van deze overheidsbesturen krijgen.
  Er wordt met die toelagen alleen rekening gehouden voor zover zij toegekend worden om de uitgaven te dekken die in aanmerking komen voor de bepaling van de enveloppe.
Art. 48. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Le total des subventions résultant des dispositions du présent arrêté est réduit en raison de subventions versées à l'institution par des pouvoirs publics ou par des oeuvres que ces pouvoirs subventionnent.
  Il n'est tenu compte desdites subventions que dans la mesure ou elles sont allouées pour couvrir les dépenses considérées pour la détermination de l'enveloppe.
Art. 48BIS. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) <INGEVOEGD bij BFG 1991-01-14/30, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-10-1990> Het totaal van de toelagen voortvloeiend uit de bepalingen van dit besluit wordt verminderd met het equivalent van het eventueel bedrag gestort door het Fonds voor Terwerkstelling aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid ter compensatie van de betoelaging van de uitkering bepaald in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.
Art. 48BIS. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Le total des subventions résultant des dispositions du présent arrêté est ainsi réduit de l'équivalent du montant éventuel versé par le Fonds pour l'Emploi à l'Office national de Sécurité sociale en compensation de la subvention de l'allocation visée à l'article 4 de l'arrêté royal du 22 septembre 1989 tendant à promouvoir l'emploi dans le secteur non marchand.
Art. 48BIS. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) <INGEVOEGD bij BFG 1991-01-14/30, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-10-1990> Het totaal van de toelagen voortvloeiend uit de bepalingen van dit besluit wordt verminderd met het equivalent van het eventueel bedrag gestort door het Fonds voor Terwerkstelling aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid ter compensatie van de betoelaging van de uitkering bepaald in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.
Art. 48BIS. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Le total des subventions résultant des dispositions du présent arrêté est ainsi réduit de l'équivalent du montant éventuel versé par le Fonds pour l'Emploi à l'Office national de Sécurité sociale en compensation de la subvention de l'allocation visée à l'article 4 de l'arrêté royal du 22 septembre 1989 tendant à promouvoir l'emploi dans le secteur non marchand.
Art. 50. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) De in dit besluit vastgestelde bedragen zijn verbonden aan de referentieindex 114,20 van de consumptieprijzen.
  Ze worden berekend op grond van de spilindex 274,39 (rang 51) van de consumptieprijzen die overeenstemt met een verhoging van 274,54 %.
  De Executieve beslist over de aanpassingen voor de latere jaren.
  De weddeschalen en de diverse toelagen vermeld in de bijlage van dit besluit zijn 100 %-bedragen.
  (De weddeschalen worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01, gebaseerd op het indexcijfer van de prijzen dat sedert 1 januari 1984 van kracht is.)
Art. 50. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Les montants fixés au présent arrêté sont rattachés à l'indice de référence 114,20 des prix à la consommation.
  Ils sont calculés sur base de l'indice-pivot 274,39 (rang 51) des prix à la consommation correspondant à 274,54 p.c. d'augmentation.
  L'Exécutif décide des adaptations à appliquer pour les années ultérieures.
  Les échelles de traitement et les diverses allocations reprises aux annexes du présent arrêté sont des montants à 100 p.c.
  (Les échelles de traitement sont rattachées à l'indice pivot 138,01 basé sur l'indice des prix en vigueur depuis le 1er janvier 1984.)
Art. 50bis. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) <INGEVOEGD bij KB 1987-11-16/32, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> Rekening houdend met de onmiddellijk beschikbare begrotingsmiddelen, stelt de Minister elk jaar de toekenningscoëfficiënt voor de toelage voor de kosten voor het opvoedend personeel vast.
  (Voor het jaar 1995 wordt die coëfficiënt als volgt vastgesteld :
  - 100 % voor semi-internaten voor niet-schoolgaande jongeren;
  - 85 % voor dagcentra;
  - 82 % voor tehuizen voor niet-werkende volwassen, te weten bezigheidstehuizen en nursing;
  - 82 % voor internaten en tehuizen voor werkende volwassenen;
  - 70 % voor semi-internaten voor schoolgaande jongeren en semi-internaten voor schoolgaande en niet-schoolgaande jongeren.)
  (Voor het jaar 1996 is de toekenningscoëfficiënt gelijk aan die vastgesteld voor het jaar 1995.)
  (Voor het jaar 1997 is de toekenningscoëfficiënt gelijk aan die van het jaar 1996.)
Art. 50bis. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) Compte tenu des disponibilités budgétaires, le Ministre fixe chaque année le coefficient d'attribution de la subvention pour frais de personnel éducatif.
  (Pour l'année 1995, ce coefficient est établi comme suit :
  - 100 % pour les semi-internats pour jeunes non scolarisables;
  - 85 % pour les centres de jour;
  - 82 % pour les homes pour non travailleurs adultes, c'est-à-dire les homes occupationnels et nursing;
  - 82 % pour les internats et pour les homes pour adultes travailleurs;
  - 70 % pour les semi-internats pour jeunes scolarisables et pour les semi-internats pour jeunes scolarisables et non scolarisables.)
  (Pour l'année 1996, le coefficient d'attribution est identique à celui prévu pour l'année 1995.)
  (Pour l'année 1997, le coefficient d'attribution est identique à celui prévu pour l'année 1996.)
Art. 50bis. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) <INGEVOEGD bij KB 1987-11-16/32, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> Rekening houdend met de onmiddellijk beschikbare begrotingsmiddelen, stelt de Minister elk jaar de toekenningscoëfficiënt voor de toelage voor de kosten voor het opvoedend personeel vast.
  (Voor het jaar 1995 wordt die coëfficiënt als volgt vastgesteld :
  - 100 % voor semi-internaten voor niet-schoolgaande jongeren;
  - 85 % voor dagcentra;
  - 82 % voor tehuizen voor niet-werkende volwassen, te weten bezigheidstehuizen en nursing;
  - 82 % voor internaten en tehuizen voor werkende volwassenen;
  - 70 % voor semi-internaten voor schoolgaande jongeren en semi-internaten voor schoolgaande en niet-schoolgaande jongeren.)
  (Voor het jaar 1996 is de toekenningscoëfficiënt gelijk aan die vastgesteld voor het jaar 1995.)
  (Voor het jaar 1997 is de toekenningscoëfficiënt gelijk aan die van het jaar 1996.)
Art. 50bis. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) Compte tenu des disponibilités budgétaires, le Ministre fixe chaque année le coefficient d'attribution de la subvention pour frais de personnel éducatif.
  (Pour l'année 1995, ce coefficient est établi comme suit :
  - 100 % pour les semi-internats pour jeunes non scolarisables;
  - 85 % pour les centres de jour;
  - 82 % pour les homes pour non travailleurs adultes, c'est-à-dire les homes occupationnels et nursing;
  - 82 % pour les internats et pour les homes pour adultes travailleurs;
  - 70 % pour les semi-internats pour jeunes scolarisables et pour les semi-internats pour jeunes scolarisables et non scolarisables.)
  (Pour l'année 1996, le coefficient d'attribution est identique à celui prévu pour l'année 1995.)
  (Pour l'année 1997, le coefficient d'attribution est identique à celui prévu pour l'année 1996.)
Art. 51. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) Opgeheven worden:
  1° Het ministerieel besluit van 18 augustus 1976 tot bepaling van het aantal afwezigheidsdagen van sommige begunstigden van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten.
  2° Het koninklijk besluit van 11 juli 1980 tot vaststelling, voor de Franse Gemeenschap, van een programma tot subsidiëring en erkenning van instellingen voor gehandicapten.
  3° Het besluit van de Executieve van 22 december 1983 tot bepaling van de regels die nageleefd dienen te worden voor de erkenning, de organisatie en de werking van de instellingen bestemd voor het opnemen van gehandicapten die geplaatst zijn ten laste van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, alsmede voor de subsidiëring van de kosten van huisvesting, onderhoud, opvoeding en behandeling van de begunstigden van genoemd Fonds, gewijzigd bij de besluiten van de Executieve van 10 september 1985 en van 25 juni 1986, met uitzondering van artikel 10.
  4° Het besluit van de Executieve van 10 september 1985 tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van vergoedingen voor het vervoer van begunstigde personen die onder het stelsel van het semi-internaat geplaatst zijn ten laste van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten.
  (5° Artikel 17, lid 2, en artikel 30 van het besluit van de Executieve van 9 februari 1987 genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten.)
  (6°. Artikel 36, § 2, laatste lid, van het besluit van 9 februari 1987 van de Executieve, gewijzigd bij het besluit van de Executieve van 16 november 1987, genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten.)
  (7° Artikel 4, § 2 en § 3 van het besluit van de Executieve van 10 mei 1984 houdende erkenning van de gespecialiseerde diensten die gemachtigd zijn het rapport uit te brengen op grond waarvan de gehandicapten worden geplaatst en houdende bepaling van de criteria waaraan voornoemd rapport moet voldoen.) (NOTA : Voor de tegemoetkoming van het Fonds die worden verleend op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, blijft de maximumtermijn voor de nieuwe evaluatie vastgesteld op twee jaar totdat die nieuwe evaluatie wordt doorgevoerd. <BFG 1991-05-13/31, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1991>)
Art. 51. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Sont abrogés:
  1° L'arrêté ministériel du 18 août 1976 déterminant le nombre de jours d'absence de certains bénéficiaires du Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés;
  2° L'arrêté royal du 11 juillet 1980 déterminant un programme de subventionnement et d'agréation d'institutions pour handicapés pour la Communauté française;
  3° L'arrêté de l'Exécutif du 22 décembre 1983 déterminant les règles pour l'agrément, l'organisation et le fonctionnement des institutions destinées à accueillir des personnes handicapées placées à charge du Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés, ainsi que pour la subsidiation des frais d'hébergement, d'entretien, d'éducation et de traitement des bénéficiaires dudit Fonds modifié par les arrêtés de l'Exécutif du 10 septembre 1985 et du 25 juin 1986, à l'exception de l'article 10.
  4° L'arrêté de l'Exécutif du 10 septembre 1985 fixant les modalités d'octroi d'indemnités pour le transport de personnes bénéficiaires placées en régime de semi-internat à charge du Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour personnes handicapées.
  (5° L'article 17, alinéa 2 et l'article 30 de l'arrêté de l'Exécutif du 9 février 1987, pris en exécution de l'arrêté royal n°81 du 10 novembre 1967, créant un Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés.)
  (6° L'article 36, § 2, dernier alinéa, de l'arrête de l'Exécutif du 9 février 1987, modifié par l'arrêté de l'Exécutif du 16 novembre 1987, pris en exécution de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967, créant un Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés.)
  (7° L'article 4, § 2 et § 3 de l'arrêté de l'Exécutif du 10 mai 1984 portant agrément des services spécialisés habilités à délivrer le rapport sur base duquel s'effectue le placement des personnes handicapées, fixant les critères auxquels doit répondre ledit rapport.) (NOTE : Pour les interventions du Fonds qui sont en cours à date d'entrée en vigueur du présent arrêté, le délai maximum de réévaluation reste fixé à deux ans jusqu'à ce qu'il soit procédé à la r»évaluation prévue. )
Art.51. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. ) Opgeheven worden:
Art.51. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Sont abrogés:
HOOFDSTUK I. - De erkende capaciteit.
TITRE IX. - Dispositions transitoires.
Art. 52. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) Wanneer de bezetting van een instelling beneden de 80 % van haar erkende capaciteit valt, wordt deze capaciteit automatisch herzien door de Minister bij de aanvang van het kalenderjaar en op 120 % van de gemiddelde bezetting gebracht.
  De gemiddelde bezetting zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit dient als referentie.
  Ingeval een nieuwe instelling wordt opgericht of wanneer de erkende capaciteit van een instelling werd verhoogd, kan de erkende capaciteit niet worden herzien voordat twee volledige werkingsjaren zijn verstreken.
Art. 52. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Lorsque l'occupation d'une institution devient inférieure à 80 % de sa capacité agréée, cette dernière est revue automatiquement par le Ministre en début d'année civile et portée à 120 % de l'occupation moyenne.
  L'occupation moyenne telle que définie à l'article 35 du présent arrêté sert de référence.
  En cas de création d'une nouvelle institution ou lorsqu'une institution a connu une augmentation de sa capacité agréée, la capacité agréée ne peut être revue avant l'expiration de deux années complètes de fonctionnement.
Art. 53. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) De Minister beslist over elke nieuwe erkenning en over elke wijziging van stelsel naargelang van de behoeften van de sector en rekening houdend met de beschikbare begrotingsmiddelen na advies van de Commissie voor Programmatie en Advies.
  (De capaciteitsvergrotingen en de oprichtingen van instellingen mogen slechts onder de volgende voorwaarden plaatsvinden :
  - hetzij wanneer ze bij de aankoop, de bouw of de inrichting het voorwerp zijn geweest van een vaste en definitieve belofte van subsidiëring, en wanneer de infrastructuur binnen de perken van de begrotingsmiddelen aan de erkenningsnormen voldoet, en voor zover ze in de subregionale behoeften voorzien of de programmering in acht nemen;
  - hetzij wanneer ze financieel gecompenseerd worden door capaciteitsverminderingen;
  - hetzij wanneer ze binnen de perken van de begrotingskredieten en van de programmering instellingen betreffen die polygehandicapte personen opvangen.)
Art. 53. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Le Ministre décide de tout nouvel agrément et de toute modification de régime en fonction des besoins du secteur et en tenant compte des disponibilités budgétaires après avis de la Commission de Programmation et de Consultation.
  (Les augmentations de capacité et créations d'institutions ne peuvent être accordées que dans les limites suivantes :
  - soit lorsque ces augmentations ou créations ont fait l'objet d'une promesse ferme et définitive de subvention à l'achat, la construction ou l'aménagement et que l'infrastructure satisfait aux normes d'agrément, dans les limites des possibilités budgétaires, et pour autant qu'elles répondent aux besoins subrégionaux ou à la programmation;
  - soit lorsque ces augmentations ou créations sont compensées financièrement par des diminutions de capacité;
  - soit lorsque, dans les limites des crédits budgétaires et de la programmation, ces augmentations et créations concernent des institutions accueillant des personnes polyhandicapées.)
Art.53. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. ) De Minister beslist over elke nieuwe erkenning en over elke wijziging van stelsel naargelang van de behoeften van de sector en rekening houdend met de beschikbare begrotingsmiddelen na advies van de Commissie voor Programmatie en Advies.
Art.53. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Le Ministre décide de tout nouvel agrément et de toute modification de régime en fonction des besoins du secteur et en tenant compte des disponibilités budgétaires après avis de la Commission de Programmation et de Consultation.
Art. 54. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) § 1. (De in 1997 toegekende enveloppe wordt in principe vastgesteld op 100,67 % van de in 1996 toegekende enveloppe.
  Maar :
  1° de instellingen die in 1997 aanspraak maken op een enveloppe die theoretisch hoger is dan de enveloppe van 1996, verhoogd in de mate vermeld in het eerste lid, krijgen een enveloppe met het bedrag waarop ze in 1997 aanspraak kunnen maken.
  In afwijking van voornoemd lid krijgen de semi-internaten voor schoolgaande jongeren en de semi-internaten voor schoolgaande en niet-schoolgaande jongeren een enveloppe waarvan het bedrag beperkt is tot het bedrag van de in 1996 toegekende toelage, verhoogd in de bovenvermelde mate; in het geval van semi-internaten voor schoolgaande en niet-schoolgaande jongeren wordt de enveloppe van die instellingen niettemin vastgesteld op het bedrag waarop ze in 1997 aanspraak kunnen maken naar verhouding van de gemiddelde bezetting van de niet-schoolgaande jongeren;
  2° de instellingen die voor 1997 enkel aanspraak kunnen maken op een enveloppe die lager is dan of gelijk is aan de in 1996 toegekende enveloppe, verhoogd in de bovenvermelde mate, krijgen een enveloppe vastgesteld op het bedrag van de in 1996 toegekende toelage, verhoogd in die mate, voor zover de gemiddelde bezetting, zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit, niet lager is dan 90 % van de in 1996 gesubsidieerde capaciteit;
  3° de instellingen waarvan de gemiddelde bezetting, zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit, lager is dan 90 % van de in 1996 gesubsidieerde capaciteit, krijgen een enveloppe die is vastgesteld op minstens 90 % van de in 1996 toegekende enveloppe.
  In geen geval :
  1° mag de toegekende enveloppe hoger zijn dan 110 % van de enveloppe waarop de instellingen aanspraak kunnen maken;
  2° mag het deel van de toegekende enveloppe bestemd om de kosten van het opvoedend personeel te dekken, hoger zijn dan het deel dat uit de verrichte berekening zou voortvloeien zonder toepassing van de in artikel 50bis vermelde coëfficiënten.)
  § 2. (Het getal 60, vanaf hetwelk het bedrag van de werkingstoelage verschilt, wordt voor 1997 vastgesteld naar verhouding van de gemiddelde bezetting, zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit.)
  § 3. Wanneer een instelling tijdens de toekenningsperiode een zo belangrijke vermindering van haar erkende capaciteit ondervindt dat deze lager wordt dan de betoelaagde capaciteit tijdens dezelfde periode, wordt de toegekende enveloppe verminderd tot het passende beloop. (Voordat zij als basis voor de vergelijking dient bij de vastlegging van de jaarlijkse envelop van de daarop volgende toekenningsperiode, wordt de verminderde toegekende envelop aangepast alsof de wijziging van de toegekende capaciteit aangebracht werd vanaf het begin van de toekenningsperiode die als basis voor de vergelijking dient.)
  (§ 4. Bij het begin van de toekenningsperiode, kan de Minister de verbinding aangaan een zeker aantal tenlastenemingen toe te kennen, na advies van het bestuur en naargelang van de ter beschikking staande begrotingsmiddelen, in de volgende gevallen:
  a) aan de nieuwe instellingen gedurende hun eerste twee werkingsjaren.
  De jaarlijkse vaste toelage wordt dan berekend overeenkomstig de artikelen 36 en 50bis en op het einde van de toekenningsperiode bijgepast binnen de perken van de verbinding van de Minister, op grond van de werkelijke bezetting tijdens de toekenningsjaar.
  b) aan de instellingen die een verhoging van hun erkende capaciteit kennen alsook aan de instellingen die een aanzienlijke verhoging kennen, in uitzonderlijke omstandigheden van de bezetting binnen de perken van de erkende capaciteit.
  De jaarlijkse vaste toelage die naast de toegekende enveloppe wordt toegestaan wordt berekend volgens dezelfde modaliteiten als in het vorig geval.
  c) aan de instellingen die een wijziging van de erkenning ondergaan, waardoor een zeer belangrijke verhoging van de toelagen kan ontstaan op grond van de toepasbare begeleidingscoefficienten.
  De jaarlijkse vaste toelage, toegestaan naast de toegekende enveloppe wordt op dezelfde wijze als in a) berekend, maar wordt verminderd tot het bedrag van de toelage die reeds werd toegekend voor deze tenlastenemingen, in toepassing van § 1 van dit artikel.
  Bij verschuiving van capaciteiten tussen instellingen, afhankelijk van eenzelfde inrichtende macht, moet het aantal tenlastenemingen die bij het begin van de toekenningsperiode werden toegestaan, de mogelijkheid bieden ten minste het bij toepassing van artikel 54, § 3, bekomen saldo te verantwoorden.)
  (§ 5. De jaarlijkse envelop toegekend voor 1991 krachtens de bepalingen van dit besluit, met uitzondering van de toelage verleend op basis van artikel 55, § 3, wordt met 0,33 % vermeerderd.)
  (Met het oog op het dekken van de lasten van de sociale programmatie voor november 1991, wordt de in 1991 toegekende jaarlijk envelop, onder dezelfde voorwaarden, met nog 0,15% vermeerderd.)
Art. 54. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) § 1. (L'enveloppe attribuée en 1997 est en principe fixée à 100,67 % de l'enveloppe attribuée en 1996.
  Toutefois :
  1° les institutions qui peuvent prétendre pour 1997 à une enveloppe théorique supérieure à celle attribuée en 1996 augmentée dans la proportion mentionnée au premier alinéa, voient leur enveloppe fixée au montant auquel elles peuvent prétendre pour 1997.
  Par dérogation à l'alinéa précédent, les semi-internats pour jeunes scolarisables et les semi-internats pour jeunes scolarisables et non scolarisables, voient leur enveloppe limitée au montant de la subvention attribuée en 1996 augmentée dans la proportion mentionnée, dans le cas des semi-internats pour jeunes scolarisables et non scolarisables, ces institutions voient néanmoins leur enveloppe fixée au montant auquel elles peuvent prétendre en 1997 proportionnellement à l'occupation moyenne des jeunes non scolarisés;
  2° les institutions qui ne peuvent prétendre pour 1997 qu'à une enveloppe inférieure ou égale à celle attribuée en 1996 augmentée dans la proportion mentionnée ci-dessus, voient leur enveloppe fixée au montant de la subvention attribuée en 1996 augmentée dans cette proportion, et pour autant que l'occupation moyenne telle que définie à l'article 35 du présent arrêté ne soit pas inférieur à 90 % de la capacité subventionnée en 1996;
  3° les institutions dont l'occupation moyenne telle que définie à l'article 35 du présent arrêté est inférieure à 90 % de la capacité subventionnée en 1996 voient leur enveloppe fixée à 90 % au moins de l'enveloppe attribuée en 1996.
  En aucun cas :
  1° l'enveloppe attribuée ne peut être supérieure à 110 % de l'enveloppe à laquelle les institutions peuvent prétendre;
  2° la part de l'enveloppe attribuée qui est destinée à couvrir les frais de personnel éducatif ne peut être supérieure à celle qui résulterait du calcul opéré sans application des coefficients dont question à l'article 50bis.)
  § 2. (Le nombre 60 à partir duquel le montant de la subvention de fonctionnement se différencie est pour 1997 fixé par rapport à l'occupation moyenne telle que définie à l'article 35 du présent arrêté.)
  § 3. Lorsqu'une institution connaît une réduction telle de sa capacité agréée durant la période d'attribution, que celle-ci devient inférieure à la capacité subventionnée durant la même période, l'enveloppe attribuée est réduite à due proportion.
  (Avant de servir de base de comparaison lors de la fixation de l'enveloppe annuelle de la période d'attribution subséquente, l'enveloppe attribuée réduite est adaptée comme si le changement de capacité agréée était intervenu dès le début de la période d'attribution servant de base de comparaison.)
  § 4. Au début de la période d'attribution, le Ministre peut s'engager à accorder un certain nombre de prises en charge, après avis de l'administration et en fonction des disponibilités budgétaires, dans les cas suivants :
  a) aux nouvelles institutions pendant les deux premières années complètes de fonctionnement de celles-ci.
  La subvention forfaitaire annuelle est alors calculée conformément aux articles 36 et 50bis, et ajustée en fin de période d'attribution dans les limites de l'engagement du Ministre, sur base de l'occupation effective de l'année d'attribution;
  b) aux institutions qui connaissent une augmentation de capacité agréée, ainsi qu'à celles qui connaissent un accroissement sensible et dans des circonstances exceptionnelles de l'occupation dans les limites de la capacité agréée.
  La subvention forfaitaire annuelle accordée en sus de l'enveloppe attribuée est calculée selon les mêmes modalités que dans le cas précédent;
  c) aux institutions qui connaissent une modification d'agrément susceptible d'entraîner une augmentation très importante des subventions en raison des coefficients d'encadrement applicables.
  La subvention forfaitaire annuelle accordée en sus de l'enveloppe attribuée est calculée de la même façon qu'en a) mais est réduite à concurrence de celle déjà attribuée pour ces prises en charge en application du § 1er du présent article.
  En cas de glissement de capacité entre institutions dépendant d'un même pouvoir organisateur, le nombre de prises en charge accordées en début de période d'attribution doit permettre de justifier au moins le reliquat obtenu par application de l'article 54, § 3.)
  (§5. L'enveloppe annuelle attribuée en 1991 en vertu des dispositions du présent arrêté, à l'exception de la subvention attribuée sur base de l'article 55, § 3, est majorée de 0,33 %.)
  (En vue de couvrir la charge de la programmation sociale de novembre 1991, l'enveloppe annuelle attribuée en 1991 est encore majorée, dans les mêmes conditions, de 0,15 %.)
Art.54. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) § 1. (De in 1997 toegekende enveloppe wordt in principe vastgesteld op 100,67 % van de in 1996 toegekende enveloppe.
  Maar :
  1° de instellingen die in 1997 aanspraak maken op een enveloppe die theoretisch hoger is dan de enveloppe van 1996, verhoogd in de mate vermeld in het eerste lid, krijgen een enveloppe met het bedrag waarop ze in 1997 aanspraak kunnen maken.
  In afwijking van voornoemd lid krijgen de semi-internaten voor schoolgaande jongeren en de semi-internaten voor schoolgaande en niet-schoolgaande jongeren een enveloppe waarvan het bedrag beperkt is tot het bedrag van de in 1996 toegekende toelage, verhoogd in de bovenvermelde mate; in het geval van semi-internaten voor schoolgaande en niet-schoolgaande jongeren wordt de enveloppe van die instellingen niettemin vastgesteld op het bedrag waarop ze in 1997 aanspraak kunnen maken naar verhouding van de gemiddelde bezetting van de niet-schoolgaande jongeren;
  2° de instellingen die voor 1997 enkel aanspraak kunnen maken op een enveloppe die lager is dan of gelijk is aan de in 1996 toegekende enveloppe, verhoogd in de bovenvermelde mate, krijgen een enveloppe vastgesteld op het bedrag van de in 1996 toegekende toelage, verhoogd in die mate, voor zover de gemiddelde bezetting, zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit, niet lager is dan 90 % van de in 1996 gesubsidieerde capaciteit;
  3° de instellingen waarvan de gemiddelde bezetting, zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit, lager is dan 90 % van de in 1996 gesubsidieerde capaciteit, krijgen een enveloppe die is vastgesteld op minstens 90 % van de in 1996 toegekende enveloppe.
  In geen geval :
  1° mag de toegekende enveloppe hoger zijn dan 110 % van de enveloppe waarop de instellingen aanspraak kunnen maken;
  2° mag het deel van de toegekende enveloppe bestemd om de kosten van het opvoedend personeel te dekken, hoger zijn dan het deel dat uit de verrichte berekening zou voortvloeien zonder toepassing van de in artikel 50bis vermelde coëfficiënten.)
  § 2. (Het getal 60, vanaf hetwelk het bedrag van de werkingstoelage verschilt, wordt voor 1997 vastgesteld naar verhouding van de gemiddelde bezetting, zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit.)
  § 3. Wanneer een instelling tijdens de toekenningsperiode een zo belangrijke vermindering van haar erkende capaciteit ondervindt dat deze lager wordt dan de betoelaagde capaciteit tijdens dezelfde periode, wordt de toegekende enveloppe verminderd tot het passende beloop. (Voordat zij als basis voor de vergelijking dient bij de vastlegging van de jaarlijkse envelop van de daarop volgende toekenningsperiode, wordt de verminderde toegekende envelop aangepast alsof de wijziging van de toegekende capaciteit aangebracht werd vanaf het begin van de toekenningsperiode die als basis voor de vergelijking dient.)
  (§ 4. Bij het begin van de toekenningsperiode, kan de Minister de verbinding aangaan een zeker aantal tenlastenemingen toe te kennen, na advies van het bestuur en naargelang van de ter beschikking staande begrotingsmiddelen, in de volgende gevallen:
  a) aan de nieuwe instellingen gedurende hun eerste twee werkingsjaren.
  De jaarlijkse vaste toelage wordt dan berekend overeenkomstig de artikelen 36 en 50bis en op het einde van de toekenningsperiode bijgepast binnen de perken van de verbinding van de Minister, op grond van de werkelijke bezetting tijdens de toekenningsjaar.
  b) aan de instellingen die een verhoging van hun erkende capaciteit kennen alsook aan de instellingen die een aanzienlijke verhoging kennen, in uitzonderlijke omstandigheden van de bezetting binnen de perken van de erkende capaciteit.
  De jaarlijkse vaste toelage die naast de toegekende enveloppe wordt toegestaan wordt berekend volgens dezelfde modaliteiten als in het vorig geval.
  c) aan de instellingen die een wijziging van de erkenning ondergaan, waardoor een zeer belangrijke verhoging van de toelagen kan ontstaan op grond van de toepasbare begeleidingscoefficienten.
  De jaarlijkse vaste toelage, toegestaan naast de toegekende enveloppe wordt op dezelfde wijze als in a) berekend, maar wordt verminderd tot het bedrag van de toelage die reeds werd toegekend voor deze tenlastenemingen, in toepassing van § 1 van dit artikel.
  Bij verschuiving van capaciteiten tussen instellingen, afhankelijk van eenzelfde inrichtende macht, moet het aantal tenlastenemingen die bij het begin van de toekenningsperiode werden toegestaan, de mogelijkheid bieden ten minste het bij toepassing van artikel 54, § 3, bekomen saldo te verantwoorden.)
  (§ 5. De jaarlijkse envelop toegekend voor 1991 krachtens de bepalingen van dit besluit, met uitzondering van de toelage verleend op basis van artikel 55, § 3, wordt met 0,33 % vermeerderd.)
  (Met het oog op het dekken van de lasten van de sociale programmatie voor november 1991, wordt de in 1991 toegekende jaarlijk envelop, onder dezelfde voorwaarden, met nog 0,15% vermeerderd.)
Art.54. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) § 1. (L'enveloppe attribuée en 1997 est en principe fixée à 100,67 % de l'enveloppe attribuée en 1996.
  Toutefois :
  1° les institutions qui peuvent prétendre pour 1997 à une enveloppe théorique supérieure à celle attribuée en 1996 augmentée dans la proportion mentionnée au premier alinéa, voient leur enveloppe fixée au montant auquel elles peuvent prétendre pour 1997.
  Par dérogation à l'alinéa précédent, les semi-internats pour jeunes scolarisables et les semi-internats pour jeunes scolarisables et non scolarisables, voient leur enveloppe limitée au montant de la subvention attribuée en 1996 augmentée dans la proportion mentionnée, dans le cas des semi-internats pour jeunes scolarisables et non scolarisables, ces institutions voient néanmoins leur enveloppe fixée au montant auquel elles peuvent prétendre en 1997 proportionnellement à l'occupation moyenne des jeunes non scolarisés;
  2° les institutions qui ne peuvent prétendre pour 1997 qu'à une enveloppe inférieure ou égale à celle attribuée en 1996 augmentée dans la proportion mentionnée ci-dessus, voient leur enveloppe fixée au montant de la subvention attribuée en 1996 augmentée dans cette proportion, et pour autant que l'occupation moyenne telle que définie à l'article 35 du présent arrêté ne soit pas inférieur à 90 % de la capacité subventionnée en 1996;
  3° les institutions dont l'occupation moyenne telle que définie à l'article 35 du présent arrêté est inférieure à 90 % de la capacité subventionnée en 1996 voient leur enveloppe fixée à 90 % au moins de l'enveloppe attribuée en 1996.
  En aucun cas :
  1° l'enveloppe attribuée ne peut être supérieure à 110 % de l'enveloppe à laquelle les institutions peuvent prétendre;
  2° la part de l'enveloppe attribuée qui est destinée à couvrir les frais de personnel éducatif ne peut être supérieure à celle qui résulterait du calcul opéré sans application des coefficients dont question à l'article 50bis.)
  § 2. (Le nombre 60 à partir duquel le montant de la subvention de fonctionnement se différencie est pour 1997 fixé par rapport à l'occupation moyenne telle que définie à l'article 35 du présent arrêté.)
  § 3. Lorsqu'une institution connaît une réduction telle de sa capacité agréée durant la période d'attribution, que celle-ci devient inférieure à la capacité subventionnée durant la même période, l'enveloppe attribuée est réduite à due proportion.
  (Avant de servir de base de comparaison lors de la fixation de l'enveloppe annuelle de la période d'attribution subséquente, l'enveloppe attribuée réduite est adaptée comme si le changement de capacité agréée était intervenu dès le début de la période d'attribution servant de base de comparaison.)
  § 4. Au début de la période d'attribution, le Ministre peut s'engager à accorder un certain nombre de prises en charge, après avis de l'administration et en fonction des disponibilités budgétaires, dans les cas suivants :
  a) aux nouvelles institutions pendant les deux premières années complètes de fonctionnement de celles-ci.
  La subvention forfaitaire annuelle est alors calculée conformément aux articles 36 et 50bis, et ajustée en fin de période d'attribution dans les limites de l'engagement du Ministre, sur base de l'occupation effective de l'année d'attribution;
  b) aux institutions qui connaissent une augmentation de capacité agréée, ainsi qu'à celles qui connaissent un accroissement sensible et dans des circonstances exceptionnelles de l'occupation dans les limites de la capacité agréée.
  La subvention forfaitaire annuelle accordée en sus de l'enveloppe attribuée est calculée selon les mêmes modalités que dans le cas précédent;
  c) aux institutions qui connaissent une modification d'agrément susceptible d'entraîner une augmentation très importante des subventions en raison des coefficients d'encadrement applicables.
  La subvention forfaitaire annuelle accordée en sus de l'enveloppe attribuée est calculée de la même façon qu'en a) mais est réduite à concurrence de celle déjà attribuée pour ces prises en charge en application du § 1er du présent article.
  En cas de glissement de capacité entre institutions dépendant d'un même pouvoir organisateur, le nombre de prises en charge accordées en début de période d'attribution doit permettre de justifier au moins le reliquat obtenu par application de l'article 54, § 3.)
  (§5. L'enveloppe annuelle attribuée en 1991 en vertu des dispositions du présent arrêté, à l'exception de la subvention attribuée sur base de l'article 55, § 3, est majorée de 0,33 %.)
  (En vue de couvrir la charge de la programmation sociale de novembre 1991, l'enveloppe annuelle attribuée en 1991 est encore majorée, dans les mêmes conditions, de 0,15 %.)
Art. 55. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) § 1. De gemiddelde jaarlijkse bezoldigingen bepaald in artikel 36, § 3, worden vastgesteld rekening houdend met een geldelijke anciënniteit van tien jaar.
  Wanneer voor het geheel van het opvoedend personeel van een instelling het gemiddelde van de geldelijke anciënniteit tien jaar overschrijdt, kan de toelage worden herzien onder de hierna vermelde voorwaarden :
  1° de instelling moet dit aanvragen;
  2° het personeel dat in aanmerking dient te worden genomen voor de berekening van de gemiddelde geldelijke anciënniteit is het personeel dat op 31 december van het bedoelde jaar in dienst is;
  3° de herziening van het bedrag van de toelage voor de kosten van het opvoedend personeel kan niet tot gevolg hebben de perken te overschrijden die in artikel 54, § 1, vastgesteld zijn voor de bepaling van de jaarlijkse enveloppe die aan de instelling toekomt.
  § 2. De in artikel 36, § 3, bedoelde begeleidingscoëfficiënten worden, wat de opvoeders betreft, berekend op grond van de volgende verdeling :
  - 49,17 % opvoeders klassen I en II A en hoofdopvoeders;
  - 50,83 % opvoeders klassen II B en III kinderverzorgsters en ermee gelijkgestelden.
  Wanneer de werkelijke verdeling van de kwalificaties binnen een instelling verschillend is, wordt hiermee rekening gehouden maar alleen binnen de in artikel 54, § 1, vastgestelde perken.
  Voor de afdelingen die gehandicapte personen opnemen waarvoor een nursing-verzorging vereist is, wordt hiermee alleen rekening gehouden voor zover ze een hogere toelage tot gevolg heeft.
  § 3. (De werkelijke verstrekkingen van de geneesheren worden in 1997 in overweging genomen binnen de perken van de toelagen die hen in 1986 zijn toegekend.)
  § 4. (Dit geldt ook voor de instellingen die tenlastenemingen genieten op basis van artikel 54, § 4 als gevolg van een overdracht van bedden of plaatsen waarvoor geneesheren-toelagen werden toegekend.
  De in 1986 toegekende toelagen dienen echter slechts als referentie tot beloop van het overschot dat wordt bekomen na eventuele toepassing van artikel 54, § 3.)
Art. 55. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) § 1. Les rémunérations annuelles moyennes fixées à l'article 36, § 3, sont établies en tenant compte d'une ancienneté pécuniaire de dix années.
  Lorsque pour l'ensemble du personnel éducatif d'une institution, la moyenne de l'ancienneté pécuniaire dépasse dix années, la subvention peut être revue aux conditions ci-après :
  1° l'institution doit en faire la demande;
  2° le personnel à prendre en considération pour le calcul de la moyenne de l'ancienneté pécuniaire est celui qui est en fonction au 31 décembre de l'année considérée;
  3° la révision du montant de la subvention pour frais de personnel éducatif ne peut avoir pour effet de dépasser les limites fixées à l'article 54, § 1er, pour la détermination de l'enveloppe annuelle revenant à l'institution.
  § 2. Les coefficients d'encadrement dont question à l'article 36, § 3, sont basés, en ce qui concerne les éducateurs, sur la répartition suivante :
  - 49,17 % d'éducateurs classes I et II A et chefs éducateurs;
  - 50,83 % d'éducateurs classes II B et III et puéricultrices et assimilés.
  Lorsque la répartition réelle des qualifications au sein d'une institution est différente, il en est tenu compte mais seulement dans les limites fixées à l'article 54, § 1er.
  Toutefois, pour les sections qui accueillent des personnes handicapées nécessitant des soins de nursing, il n'en est tenu compte que pour autant qu'elle entraîne une subvention plus élevée.
  § 3. (Les prestations effectives des médecins sont prises en considération en 1997 dans les limites des subventions octroyées en leur faveur en 1986.)
  (§ 4. Il en va de même pour les institutions qui bénéficient des prises en charge sur base de l'article 54, § 4 suite à un transfert de lits ou places pour lesquels des subventions-médicins étaient octroyées.
  Les subventions octroyées en 1986 ne servent cependant de référence que jusqu'à concurrence du reliquat obtenu après application éventuelle de l'article 54, § 3.)
Art. 55bis. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) <INGEVOEGD bij BFG 1989-02-24/30, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1987> Voor het jaar 1987 kan de Minister geval per geval afwijken van de vaste bedragen bestemd voor de werking op het opvoedend personeel, op voorwaarde dat de directie van de instelling de volgende verantwoordingsstukken voorlegt:
  1° ondernemingsovereenkomst die in het behoud van het globaal tewerkstellingsvolume voorziet;
  2° pedagogische redenen om de vooropgestelde verdeling van de tewerkstelling in aanmerking te laten nemen;
  3° zich ertoe verbinden, voor de werkingskosten buiten die van het personeel, een bedrag voor te behouden, dat overeenstemt met het voor 1986 medegedeeld bedrag, aangepast in dezelfde verhoudingen als deze die gebruikt werden voor de toekenning van de enveloppe voor 1987.
  (Voor de jaren 1988 tot 1990, mogen de verschillende toegekende toelagen, namelijk :
  - de werkingstoelage;
  - de toelage voor de kosten voor het opvoedend personeel;
  in principe niet worden aangewend om andere lasten te dekken dan deze waarvoor ze bestemd zijn.
  Om de gevolgen van een eventueel tekort te verbeteren of te verminderen bij één van die toegekende toelagen, zijn toelageoverdrachten toegelaten onder volgende voorwaarden :
  a) voor de jaren 1988 en 1989 :
  1° Alleen de eventuele tekorten van de verschillende toelagen voor personeelskosten kunnen worden gecompenseerd;
  2° De eventuele overschotten te tekorten bij één van deze toelagen mogen niet voortkomen uit personeelskosten die strijdig zijn met de normen vermeld in de bijlagen I, IV en V van dit besluit.
  b) voor het jaar 1990 :
  1° Wanneer de werkingstoelage hoger is dan de uitgaven voor die kosten :
  - het gemiddelde aantal leden van de directie-, administratief, sociaal en werkliedenpersoneel gedurende de toekenningsperiode moet het aantal leden van het niet-opvoedend personeel bedoeld in artikel 2 van dit besluit bereiken;
  2° Wanneer de toelage voor de kosten voor het opvoedend personeel hoger is dan de werkelijke uitgaven voor die kosten :
  - het gemiddelde aantal leden van het opvoedend personeel die gedurende het toekenningsjaar in dienst zijn, mag niet lager zijn dan het globale aantal dat voortkomt uit de toepassing van de verschillende begeleidingscoëfficiënten voordat de verminderingscoëfficiënten bedoeld in artikel 50bis van dit besluit worden toegepast;
  3° De eventuele overschotten en tekorten bij één van die toelagen mogen niet voortkomen uit personeelskosten die strijdig zijn met de normen vermeld in de bijlagen I, IV en V van dit besluit.)
  (c) voor het jaar 1991.
  De voorwaarden zijn identiek met deze die bepaald zijn vóór het jaar 1990.)
  (d) voor het jaar 1992.
  De voorwaarden zijn dezelfde als deze voor het jaar 1990 bepaald zijn behalve voor punt 2° waar de woorden " voordat de verminderingscoëfficiënten... worden toegepast " worden vervangen door de woorden " nadat de verminderingscoëfficiënten... toegepast zullen zijn; ")
  (e) voor het jaaar 1993.
  De voorwaarden zijn dezelfde als deze die voor het jaar 1992 bepaald zijn.)
  (e) (misschien f) voor het jaar 1994. De voorwaarden zijn dezelfde als die van 1993.)
  (e) (misschien g) voor het jaar 1995. De voorwaarden zijn gelijk aan die voorzien voor het jaar 1994.)
  (e) (misschien h) voor het jaar 1996. De voorwaarden zijn gelijk aan die voorzien voor het jaar 1995.)
  (i) voor het jaar 1997. De voorwaarden zijn dezelfde als die van het jaar 1996.)
Art. 55bis. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) Pour l'année 1987, le Ministre peut déroger au cas par cas à l'étanchéité des subventions visées à l'article 36, § 2 et § 3, à condition que la direction de l'institution apporte les justifications suivantes :
  1° convention d'entreprise prévoyant le maintien du volume global de l'emploi;
  2° motifs pédagogiques de retenir la répartition de l'emploi envisagée;
  3° engagement de réserver aux frais de fonctionnement autres que ceux du personnel, un montant égal à celui qui a été notifié pour l'année 1986 adapté dans les mêmes proportions que celles qui ont servi à l'attribution de l'enveloppe pour 1987.
  (Pour les années 1988 à 1990, les différentes subventions attribuées, à savoir :
  - la subvention de fonctionnement;
  - la subvention pour frais de personnel éducatif,
  ne peuvent en principe être utilisées pour couvrir d'autres charges que celles pour lesquelles elles sont destinées.
  Afin de corriger ou d'atténuer les conséquences d'un déficit éventuel par rapport à l'une de ces subventions attribuées, des transferts de subventions sont néanmoins autorisés aux conditions suivantes :
  a) pour les années 1988 et 1989 :
  1° Seuls les déficits éventuels des différentes subventions pour frais de personnel peuvent être compensés;
  2° Les excédents et déficits éventuels par rapport à l'une de ces subventions ne peuvent résulter de frais de personnel non conformes aux normes reprises aux annexes I, IV et V du présent arrêté.
  b) pour l'année 1990 :
  1° Lorsque la subvention de fonctionnement est supérieure aux dépenses pour ces mêmes frais :
  l'effectif moyen en personnel de direction, administratif, social et ouvrier durant la période d'attribution doit atteindre le quota de personnel non éducatif dont question à l'article 2 du présent arrêté;
  2° Lorsque la subvention pour frais de personnel éducatif est supérieure aux dépenses effectives pour ces mêmes frais : le personnel éducatif moyen en fonction durant l'année d'attribution ne peut être inférieur au quota global, qui résulte de l'application des différents coefficients d'encadrement avant application des coefficients réducteurs dont question à l'article 50bis du présent arrêté;
  3° Les excédents et déficits éventuels par rapport à l'une de ces subventions ne peuvent résulter de frais de personnel non conformes aux normes reprises aux annexes I, IV et V du présent arrêté.)
  (c) pour l'année 1991.
  Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1990.)
  (d) pour l'année 1992
  Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1990 sauf le 2° où les termes " avant application des coefficients réducteurs " sont remplacés par les termes " après application des coefficients réducteurs.)
  (e) pour l'année 1993.
  Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1992.)
  (e) (peut-être f) pour l'année 1994. Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1993.)
  (e) (peut-être g) pour l'année 1995. Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1994.)
  (e) (peut-être h) pour l'année 1996. Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1995.)
  (Pour l'année 1997, les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1996.)
Art. 55bis. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) <INGEVOEGD bij BFG 1989-02-24/30, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1987> Voor het jaar 1987 kan de Minister geval per geval afwijken van de vaste bedragen bestemd voor de werking op het opvoedend personeel, op voorwaarde dat de directie van de instelling de volgende verantwoordingsstukken voorlegt:
  1° ondernemingsovereenkomst die in het behoud van het globaal tewerkstellingsvolume voorziet;
  2° pedagogische redenen om de vooropgestelde verdeling van de tewerkstelling in aanmerking te laten nemen;
  3° zich ertoe verbinden, voor de werkingskosten buiten die van het personeel, een bedrag voor te behouden, dat overeenstemt met het voor 1986 medegedeeld bedrag, aangepast in dezelfde verhoudingen als deze die gebruikt werden voor de toekenning van de enveloppe voor 1987.
  (Voor de jaren 1988 tot 1990, mogen de verschillende toegekende toelagen, namelijk :
  - de werkingstoelage;
  - de toelage voor de kosten voor het opvoedend personeel;
  in principe niet worden aangewend om andere lasten te dekken dan deze waarvoor ze bestemd zijn.
  Om de gevolgen van een eventueel tekort te verbeteren of te verminderen bij één van die toegekende toelagen, zijn toelageoverdrachten toegelaten onder volgende voorwaarden :
  a) voor de jaren 1988 en 1989 :
  1° Alleen de eventuele tekorten van de verschillende toelagen voor personeelskosten kunnen worden gecompenseerd;
  2° De eventuele overschotten te tekorten bij één van deze toelagen mogen niet voortkomen uit personeelskosten die strijdig zijn met de normen vermeld in de bijlagen I, IV en V van dit besluit.
  b) voor het jaar 1990 :
  1° Wanneer de werkingstoelage hoger is dan de uitgaven voor die kosten :
  - het gemiddelde aantal leden van de directie-, administratief, sociaal en werkliedenpersoneel gedurende de toekenningsperiode moet het aantal leden van het niet-opvoedend personeel bedoeld in artikel 2 van dit besluit bereiken;
  2° Wanneer de toelage voor de kosten voor het opvoedend personeel hoger is dan de werkelijke uitgaven voor die kosten :
  - het gemiddelde aantal leden van het opvoedend personeel die gedurende het toekenningsjaar in dienst zijn, mag niet lager zijn dan het globale aantal dat voortkomt uit de toepassing van de verschillende begeleidingscoëfficiënten voordat de verminderingscoëfficiënten bedoeld in artikel 50bis van dit besluit worden toegepast;
  3° De eventuele overschotten en tekorten bij één van die toelagen mogen niet voortkomen uit personeelskosten die strijdig zijn met de normen vermeld in de bijlagen I, IV en V van dit besluit.)
  (c) voor het jaar 1991.
  De voorwaarden zijn identiek met deze die bepaald zijn vóór het jaar 1990.)
  (d) voor het jaar 1992.
  De voorwaarden zijn dezelfde als deze voor het jaar 1990 bepaald zijn behalve voor punt 2° waar de woorden " voordat de verminderingscoëfficiënten... worden toegepast " worden vervangen door de woorden " nadat de verminderingscoëfficiënten... toegepast zullen zijn; ")
  (e) voor het jaaar 1993.
  De voorwaarden zijn dezelfde als deze die voor het jaar 1992 bepaald zijn.)
  (e) (misschien f) voor het jaar 1994. De voorwaarden zijn dezelfde als die van 1993.)
  (e) (misschien g) voor het jaar 1995. De voorwaarden zijn gelijk aan die voorzien voor het jaar 1994.)
  (e) (misschien h) voor het jaar 1996. De voorwaarden zijn gelijk aan die voorzien voor het jaar 1995.)
  (i) voor het jaar 1997. De voorwaarden zijn dezelfde als die van het jaar 1996.)
Art. 55bis. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) Pour l'année 1987, le Ministre peut déroger au cas par cas à l'étanchéité des subventions visées à l'article 36, § 2 et § 3, à condition que la direction de l'institution apporte les justifications suivantes :
  1° convention d'entreprise prévoyant le maintien du volume global de l'emploi;
  2° motifs pédagogiques de retenir la répartition de l'emploi envisagée;
  3° engagement de réserver aux frais de fonctionnement autres que ceux du personnel, un montant égal à celui qui a été notifié pour l'année 1986 adapté dans les mêmes proportions que celles qui ont servi à l'attribution de l'enveloppe pour 1987.
  (Pour les années 1988 à 1990, les différentes subventions attribuées, à savoir :
  - la subvention de fonctionnement;
  - la subvention pour frais de personnel éducatif,
  ne peuvent en principe être utilisées pour couvrir d'autres charges que celles pour lesquelles elles sont destinées.
  Afin de corriger ou d'atténuer les conséquences d'un déficit éventuel par rapport à l'une de ces subventions attribuées, des transferts de subventions sont néanmoins autorisés aux conditions suivantes :
  a) pour les années 1988 et 1989 :
  1° Seuls les déficits éventuels des différentes subventions pour frais de personnel peuvent être compensés;
  2° Les excédents et déficits éventuels par rapport à l'une de ces subventions ne peuvent résulter de frais de personnel non conformes aux normes reprises aux annexes I, IV et V du présent arrêté.
  b) pour l'année 1990 :
  1° Lorsque la subvention de fonctionnement est supérieure aux dépenses pour ces mêmes frais :
  l'effectif moyen en personnel de direction, administratif, social et ouvrier durant la période d'attribution doit atteindre le quota de personnel non éducatif dont question à l'article 2 du présent arrêté;
  2° Lorsque la subvention pour frais de personnel éducatif est supérieure aux dépenses effectives pour ces mêmes frais : le personnel éducatif moyen en fonction durant l'année d'attribution ne peut être inférieur au quota global, qui résulte de l'application des différents coefficients d'encadrement avant application des coefficients réducteurs dont question à l'article 50bis du présent arrêté;
  3° Les excédents et déficits éventuels par rapport à l'une de ces subventions ne peuvent résulter de frais de personnel non conformes aux normes reprises aux annexes I, IV et V du présent arrêté.)
  (c) pour l'année 1991.
  Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1990.)
  (d) pour l'année 1992
  Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1990 sauf le 2° où les termes " avant application des coefficients réducteurs " sont remplacés par les termes " après application des coefficients réducteurs.)
  (e) pour l'année 1993.
  Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1992.)
  (e) (peut-être f) pour l'année 1994. Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1993.)
  (e) (peut-être g) pour l'année 1995. Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1994.)
  (e) (peut-être h) pour l'année 1996. Les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1995.)
  (Pour l'année 1997, les conditions sont identiques à celles prévues pour l'année 1996.)
Art. 56. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) § 1. In geval van indexering in de loop van het boekjaar 1997 zullen de subsidiëringsparameters en de bedragen van de toelagen dienovereenkomstig herzien worden.
  § 2. Zolang de bepalingen betreffende de vaststelling van de voor 1998 geldende enveloppe niet vastliggen, zullen de overeenkomstig artikel 36, § 4, gestorte maandelijkse voorschotten vanaf 1 januari 1998 op basis van de in 1997 toegekende enveloppe uitbetaald worden.
Art. 56. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) § 1er. En cas d'indexation survenant dans le courant de l'exercice 1997, les paramètres de subventionnement et les montants des subventions seront revus en conséquence.
  § 2. Tant que les dispositions relatives à la détermination de l'enveloppe applicable pour 1998 n'ont pas été fixées, les avances mensuelles payées en vertu de l'article 36, § 4, seront liquidées, à partir du 1er janvier 1998 sur base de l'enveloppe attribuée en 1997.
&nbsp;&nbsp;
&nbsp;&nbsp;
Art.56. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) § 1. In geval van indexering in de loop van het boekjaar 1997 zullen de subsidiëringsparameters en de bedragen van de toelagen dienovereenkomstig herzien worden.
  § 2. Zolang de bepalingen betreffende de vaststelling van de voor 1998 geldende enveloppe niet vastliggen, zullen de overeenkomstig artikel 36, § 4, gestorte maandelijkse voorschotten vanaf 1 januari 1998 op basis van de in 1997 toegekende enveloppe uitbetaald worden.
Art.56. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) § 1er. En cas d'indexation survenant dans le courant de l'exercice 1997, les paramètres de subventionnement et les montants des subventions seront revus en conséquence.
  § 2. Tant que les dispositions relatives à la détermination de l'enveloppe applicable pour 1998 n'ont pas été fixées, les avances mensuelles payées en vertu de l'article 36, § 4, seront liquidées, à partir du 1er janvier 1998 sur base de l'enveloppe attribuée en 1997.
Art. 58. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) De Minister tot wiens bevoegdheid het beleid inzake gehandicapte personen behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 58. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Le Ministre qui a la politique des personnes handicapées dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté.
Art. N1. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) Bijlage I. HOOFDSTUK I. _ Personeelskosten onder het stelsel van het internaat.
  I. § 1.(De wettelijke werkgeverslasten en de bijkomende voordelen worden samen en forfaitair, voor de internaten en de tehuizen, vastgesteld in verhouding tot de gemiddelde jaarlijkse bezoldigingen zoals bedoeld in artikel 36, § 3.
  De Minister stelt het percentage vast dat in aanmerking genomen dient te worden enerzijds voor de instellingen die door private personen georganiseerd worden, anderzijds voor de instellingen die onder overheidsbesturen ressorteren.)
  § 2. De bijkomende voordelen bedoeld in § 1 omvatten uitsluitend:
  1. (Een bijzondere jaarlijkse toelage van een maximaalbedrag van (23 441) frank, niet gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, uit te betalen bij maandelijkse schijven van maximaal (1 953) frank, toegekend aan alle personeelsleden met uitzondering van de geneesheren.
  De personeelsleden die deeltijdse prestaties leveren genieten deze toelagen in verhouding tot de werkelijk geleverde prestaties.)
  2. Een weddetoeslag van 50 % op grond van de gesubsidieerde uurwedde, verleend tot hoogstens 11 uur per zondag, voor de prestaties verricht op zondag door de hierna vermelde personeelsleden:
  a) opvoedend personeel:
  _ opvoeder-groepschef;
  _ hoofdopvoeder;
  _ opvoeder klasse 1;
  _ opvoeder klasse 2;
  _ opvoeder klasse 2A;
  _ opvoeder klasse 2B;
  _ opvoeder klasse 3.
  b) onderhoudspersoneel:
  _ werkman 1e categorie;
  _ werkman 2e categorie;
  _ werkman 3e categorie;
  _ werkman 4e categorie;
  _ werkman 5e categorie;
  c) bijzondere functies:
  _ maatschappelijk assistent;
  _ gegradueerde in de verpleegkunde;
  _ brevethouder in de verpleegkunde;
  _ kinderverzorgster;
  _ ziekenoppasser;
  _ gezins- en gezondheidshelpster.
  De maximumduur van de prestaties die voor elke zondag in aanmerking wordt genomen, wordt tot 16 uur beperkt, rekening houdend met het geldende zondagstelsel, vastgesteld op grond van het aantal gehandicapten die op de bewuste dag aanwezig zijn.
  3. Een vergoeding voor onregelmatige prestaties gedurende de nacht, toegekend aan de gegradueerden en brevethouders in de verpleegkunde. Het bedrag van deze vergoeding wordt op 20 % van het uurloon vastgesteld, maar het maandelijks totaal kan 10 % van het loon van de betrokkene niet overschrijden.
  4. Een bijzondere dagelijkse forfaitaire vergoeding van 500 F, niet gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, uitbetaald aan de personeelsleden die de begunstigden begeleiden, om hun reële bijkomende lasten te dekken gedurende een vakantieverblijf georganiseerd door een inrichting, die recht geven op de beperkte terugbetaling van de gedane kosten. Met uitzondering van de eerste en de laatste vakantiedag, kan die vergoeding alleen voor elke aanwezigheidsperiode van 24 uur per dag in het vakantiecentrum toegekend worden.
  De toekenning van die dagelijkse forfaitaire vergoeding wordt beperkt tot maximaal dertig dagen voor elke begeleider.
  (...)
  5. Een eindejaarstoelage berekend volgens de bepalingen die van kracht zijn voor de Rijksambtenaren.
  (6. De bijkomende brugpensioenvergoeding die wordt toegekend aan de werknemers in het wetboek van de halftijdse en conventionele brugpensioenen, wordt als een toelaatbare last beschouwd, voor zover de vervroegde gepensioneerde volgens de wettelijke bepalingen vervangen wordt.)
  II. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, komen alleen in aanmerking de voltijdse diensten werkelijk gepresteerd in instellingen erkend krachtens het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, alsmede in inrichtingen erkend in toepassing van de artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.
  Deze diensten worden pas in aanmerking genomen vanaf de datum waarop een personeelslid de in bijlage IV vastgestelde leeftijd bereikt en onder de voorwaarde dat het toen in het bezit was van het diploma vereist voor de uitoefening van die functie.
  (De personeelsleden die vóór 1 januari 1984 in dienst waren in de in het eerste lid bedoelde instellingen en inrichtingen, behouden het genot van de geldelijke anciënniteit die hun toen officieel werd erkend door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten of door de Dienst voor de jeugdbescherming.)
  Voor zover zij voldoen aan de leeftijdsvoorwaarden en diplomavoorwaarden bedoeld in lid 2, kunnen de personeelsleden die gedeeltelijke prestaties verrichten, naar verhouding van het volume van de verrichte prestaties, de bezoldigingsverhogingen genieten die hun verschuldigd zijn op grond van hun anciënniteit verworven in de instellingen of inrichtingen bedoeld in het eerste lid.
  Ingeval een persoon meerdere deeltijdse functies ten laste van de overheid bekleedt, worden ze gedekt door de dagprijs naar verhouding van de duur van een volledig uurrooster.
  Het door de betrokkenen te leveren bewijs van de gepresteerde diensten vloeit voort uit de stortingen aan een instelling voor sociale zekerheid of een pensioenkas. Elk ander bewijsstuk kan door de bevoegde diensten geëist worden.
  III. (§ 1. Het personeelslid dat benoemd of bevorderd werd of wordt in een directiegraad bekomt de valorisatie van drie vierde van de anciënniteit behaald vóór zijn aanstelling en erkend overeenkomstig de bepalingen van hogervermeld punt II.
  Voor ieder personeelslid benoemd in een directiegraad, kan de bezoldiging niet lager zijn dan deze die betrekking heeft op de functie waarop zijn diploma recht geeft in de instelling waar hij tewerkgesteld is.
  Voor ieder personeelslid bevorderd in een directiegraad, kan de valorisatie van zijn anciënniteit geen vermindering van zijn bezoldiging tot gevolg hebben.)
  § 2. Het personeelslid bevorderd in een andere graad, in dezelfde instelling, behoudt de gehele geldelijke anciënniteit die hem erkend werd op grond van de criteria vastgesteld in punt III van dit hoofdstuk.
  _ In geval van verandering van functie binnen dezelfde instelling, kan de geldelijke anciënniteit eveneens in aanmerking worden genomen overeenkomstig de bepalingen van punt III van dit hoofdstuk.
  § 3. (...)
  IV. Worden niet in aanmerking genomen:
  1° de bezoldigingen uitbetaald aan gepensioneerde personeelsleden die een beroepsactiviteit uitoefenen die niet toegelaten is krachtens de wetgeving inzake rustpensioen;
  2° het gedeelte van de bezoldigingen en wettelijke werkgeverslasten dat de bedragen overschrijdt die door de overheid worden betaald voor een volledig uurrooster, onverminderd de betaling van de in aanmerking komende overuren en van de prestaties verricht in het kader van het onderwijs voor sociale promotie georganiseerd ten gunste van de personeelsleden die in dienst zijn in de inrichtingen bedoeld in artikel 1, § 1, van dit besluit.
  HOOFDSTUK II. _ Personeelskosten onder het stelsel van het semi-internaat.
  I. § 1. (De wettelijke werkgeverslasten en de bijkomende voordelen worden samen en forfaitair vastgesteld in verhouding tot de gemiddelde jaarlijkse bezoldigingen zoals bedoeld in artikel 36, § 3.
  De Minister stelt het percentage vast dat in aanmerking genomen dient te worden enerzijds voor de instellingen die door private personen georganiseerd worden, anderzijds voor de instellingen die onder overheidsbesturen ressorteren.)
  § 2. De bijkomende voordelen toepasselijk op het personeel van de semi-internaten en de dagcentra zijn uitsluitend deze die in hoofdstuk I van deze bijlage vermeld zijn.
  § 3. (...)
  II. De berekening van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden van de semi-internaten en de dagcentra geschiedt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk I, II en III van deze bijlage.
  III. De niet in aanmerking komende personeelsleden zijn in hoofdstuk I, IV bepaald.
Art. N1. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) Annexe I. CHAPITRE Ier. - Des frais de personnel en régime d'internat.
  I. § 1.(Les charges patronales légales et les avantages complémentaires sont fixés ensemble et forfaitairement pour les internats et les homes proportionnellement aux rémunérations annuelles moyennes telles que prévues à l'article 36, § 3.
  Le Ministre fixe le pourcentage à prendre en considération d'une part pour les institutions organisées par des personnes privées, d'autre part pour les institutions dépendant de pouvoirs publics.)
  § 2. Les avantages complémentaires visés au § 1 comprennent exclusivement:
  1. (Une allocation annuelle spéciale d'un montant maximum de (23 441) francs non rattachée aux fluctuations de l'indice des prix à la consommation, payable par tranches mensuelles de (1 953) francs maximum, accordée à tous les membres du personnel à l'exception des médecins.
  Les membres du personnel qui effectuent des prestations à temps partiel bénéficient de cette allocation proportionnellement aux prestations affectives.)
  2. Un supplément de traitement de 50 % sur base du traitement horaire subsidié, accordé à concurrence de 11 heures maximum par dimanche, pour les prestations effectuées le dimanche par les membres du personnel repris ci-dessous:
  a) personnel éducatif:
  _ éducateur-chef de groupe;
  _ chef éducateur;
  _ éducateur classe 1;
  _ éducateur classe 2;
  _ éducateur classe 2A;
  _ éducateur classe 2B;
  _ éducateur classe 3.
  b) personnel d'entretien:
  _ ouvrier 1ère catégorie;
  _ ouvrier 2ème catégorie;
  _ ouvrier 3ème catégorie;
  _ ouvrier 4ème catégorie;
  _ ouvrier 5ème catégorie;
  c) fonctions particulières:
  _ assistant(e) social(e);
  _ infirmier(ère) gradué(e);
  _ infirmier(ère) breveté(e);
  _ puéricultrice;
  _ garde-malade;
  _ aide familiale et sanitaire.
  La durée maximum des prestations prise en considération par dimanche est limitée à 16 heures en tenant compte du régime dominical en vigueur, fixé en fonction du nombre de handicapés présents le jour en question.
  3. Une indemnité pour prestations irrégulières durant la nuit accordée aux infirmiers(ères) gradué(e)s et breveté(e)s. Le montant de cette indemnité est fixé à 20 % du salaire horaire, mais le total mensuel ne peut dépasser 10 % du salaire de l'intéressé.
  4. Une indemnité forfaitaire journalière spéciale de 500 F non rattachée à l'indice des prix à la consommation, payée aux membres du personnel qui accompagnent les bénéficiaires, afin de couvrir leurs charges complémentaires réelles durant les séjours de vacances organisés par les établissements, et qui donnent droit au remboursement limité des frais exposés. A l'exception du premier et du dernier jour des vacances, cette indemnité ne pourra être octroyée que pour chaque période de présence de 24 heures par jour dans le centre de vacances.
  L'octroi de cette indemnité forfaitaire journalière est limité à trente jours maximum par accompagnateur.
  (...)
  5. Une allocation de fin d'année calculée selon les dispositions en vigueur pour les agents de l'Etat.
  (6. L'indemnité complémentaire de prépension accordée aux travailleurs dans le code des prépensions conventionnelles et à mi-temps, et pour autant que le travailleur prépensionné soit remplacé selon les modalités légales, est considéré comme une charge admissible.)
  II. Pour le calcul de l'ancienneté pécuniaire, sont seuls admissibles les services à temps plein effectivement prestés dans des institutions agréées en vertu de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967, créant un Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés ainsi que dans des établissements agréés en application des articles 66 et 67 de la loi du 8 avril 1965 sur la protection de la jeunesse.
  Ces services ne sont pris en considération qu'à partir de la date à laquelle un membre du personnel atteint l'âge fixé à l'annexe IV et à condition qu'il ait possédé à l'époque le diplôme requis pour l'exercice de cette fonction.
  (Les membres du personnel qui étaient en service avant le 1er janvier 1984 dans les institutions et établissements visés à l'alinéa premier, conservent le bénéfice de l'ancienneté pécuniaire qui leur a été reconnue officiellement à l'époque par le Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés ou par l'Office de Protection de la Jeunesse.)
  Pour autant qu'ils répondent aux conditions d'âge et de diplôme visées à l'alinéa 2, les membres du personnel qui accomplissent des prestations partielles peuvent bénéficier, proportionnellement au volume des prestations effectuées, des augmentations de rémunération dues en raison de leur ancienneté acquise dans les institutions ou établissements visés à l'alinéa premier.
  Au cas ou une personne occupe plusieurs fonctions à temps partiel à charge des pouvoirs publics, leur prise en charge par le prix de journée est limitée à la durée d'un horaire complet.
  La preuve des services prestés, à fournir par les intéressés résulte des versements effectués auprès d'un organisme de sécurité sociale ou d'une caisse de pension. Tout autre document justificatif pourra être exigé par les services compétents.
  III. (§ 1. Le membre du personnel qui a été ou qui est nommé ou promu à un grade de direction se voit valoriser les trois-quarts de l'ancienneté acquise avant sa désignation et reconnue conformément aux dispositions du point II ci-avant.
  Pour tout membre du personnel nommé à un grade de direction, la rémunération ne peut être inférieure à celle afférente à la fonction à laquelle donne droit son diplôme dans l'institution qui l'occupe.
  Pour tout membre du personnel promu à un grade de direction la valorisation de son ancienneté ne peut entraîner une diminution de sa rémunération.)
  § 2. Le membre du personnel promu à un autre grade, dans la même institution, conserve la totalité de l'ancienneté pécuniaire qui lui a été reconnue sur base des critères fixes au point III du présent chapitre.
  De même, en cas de changement de fonction au sein de la même institution, l'ancienneté pécuniaire peut être valorisée conformément aux dispositions du point III du présent chapitre.
  § 3. (...)
  IV. Ne sont pas admissibles:
  1° Les rémunérations payées à des membres du personnel admis à la retraite, qui exercent une activité professionnelle non autorisée en vertu de la législation en matière de pension.
  2° La partie des rémunérations et des charges patronales légales qui dépasse les montants pris en charge par les pouvoirs publics pour un horaire complet sans préjudice du paiement des heures supplémentaires admissibles et des prestations effectuées dans le cadre de l'enseignement de promotion sociale organisé en faveur des membres du personnel en service dans les établissements visés à l'article 1er, § 1, du présent arrêté.
  CHAPITRE II. _ Des frais de personnel en régime de semi-internat.
  I. § 1.(Les charges patronales légales et les avantages complémentaires sont fixés ensemble et forfaitairement proportionnellement aux rémunérations annuelles moyennes telles que prévues à l'article 35, § 3.
  Le Ministre fixe le pourcentage à prendre en considération d'une part pour les institutions organisées par des personnes privées, d'autre part pour les institutions dépendant de pouvoirs publics.)
  § 2. Les avantages complémentaires applicables au personnel des semi-internats et des centres de jour sont exclusivement ceux qui sont mentionnés au chapitre Ier de la présente annexe.
  § 3. (...)
  II. Le calcul de l'ancienneté pécuniaire des membres du personnel des semi-internats et des centres de jour se fait conformément aux dispositions du chapitre Ier. II et III de la présente annexe.
  III. Les frais de personnel non-admissibles sont définis au Chapitre 1er, IV.
Art. N2. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) ANNEXE II: Coefficient d'encadrement par bénéficiaire pris en charge.
  Modifiée par :
  
  
  
  
  
Art. N1. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) Bijlage I. HOOFDSTUK I. _ Personeelskosten onder het stelsel van het internaat.
  I. § 1.(De wettelijke werkgeverslasten en de bijkomende voordelen worden samen en forfaitair, voor de internaten en de tehuizen, vastgesteld in verhouding tot de gemiddelde jaarlijkse bezoldigingen zoals bedoeld in artikel 36, § 3.
  De Minister stelt het percentage vast dat in aanmerking genomen dient te worden enerzijds voor de instellingen die door private personen georganiseerd worden, anderzijds voor de instellingen die onder overheidsbesturen ressorteren.)
  § 2. De bijkomende voordelen bedoeld in § 1 omvatten uitsluitend:
  1. (Een bijzondere jaarlijkse toelage van een maximaalbedrag van (23 441) frank, niet gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, uit te betalen bij maandelijkse schijven van maximaal (1 953) frank, toegekend aan alle personeelsleden met uitzondering van de geneesheren.
  De personeelsleden die deeltijdse prestaties leveren genieten deze toelagen in verhouding tot de werkelijk geleverde prestaties.)
  2. Een weddetoeslag van 50 % op grond van de gesubsidieerde uurwedde, verleend tot hoogstens 11 uur per zondag, voor de prestaties verricht op zondag door de hierna vermelde personeelsleden:
  a) opvoedend personeel:
  _ opvoeder-groepschef;
  _ hoofdopvoeder;
  _ opvoeder klasse 1;
  _ opvoeder klasse 2;
  _ opvoeder klasse 2A;
  _ opvoeder klasse 2B;
  _ opvoeder klasse 3.
  b) onderhoudspersoneel:
  _ werkman 1e categorie;
  _ werkman 2e categorie;
  _ werkman 3e categorie;
  _ werkman 4e categorie;
  _ werkman 5e categorie;
  c) bijzondere functies:
  _ maatschappelijk assistent;
  _ gegradueerde in de verpleegkunde;
  _ brevethouder in de verpleegkunde;
  _ kinderverzorgster;
  _ ziekenoppasser;
  _ gezins- en gezondheidshelpster.
  De maximumduur van de prestaties die voor elke zondag in aanmerking wordt genomen, wordt tot 16 uur beperkt, rekening houdend met het geldende zondagstelsel, vastgesteld op grond van het aantal gehandicapten die op de bewuste dag aanwezig zijn.
  3. Een vergoeding voor onregelmatige prestaties gedurende de nacht, toegekend aan de gegradueerden en brevethouders in de verpleegkunde. Het bedrag van deze vergoeding wordt op 20 % van het uurloon vastgesteld, maar het maandelijks totaal kan 10 % van het loon van de betrokkene niet overschrijden.
  4. Een bijzondere dagelijkse forfaitaire vergoeding van 500 F, niet gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, uitbetaald aan de personeelsleden die de begunstigden begeleiden, om hun reële bijkomende lasten te dekken gedurende een vakantieverblijf georganiseerd door een inrichting, die recht geven op de beperkte terugbetaling van de gedane kosten. Met uitzondering van de eerste en de laatste vakantiedag, kan die vergoeding alleen voor elke aanwezigheidsperiode van 24 uur per dag in het vakantiecentrum toegekend worden.
  De toekenning van die dagelijkse forfaitaire vergoeding wordt beperkt tot maximaal dertig dagen voor elke begeleider.
  (...)
  5. Een eindejaarstoelage berekend volgens de bepalingen die van kracht zijn voor de Rijksambtenaren.
  (6. De bijkomende brugpensioenvergoeding die wordt toegekend aan de werknemers in het wetboek van de halftijdse en conventionele brugpensioenen, wordt als een toelaatbare last beschouwd, voor zover de vervroegde gepensioneerde volgens de wettelijke bepalingen vervangen wordt.)
  II. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, komen alleen in aanmerking de voltijdse diensten werkelijk gepresteerd in instellingen erkend krachtens het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, alsmede in inrichtingen erkend in toepassing van de artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.
  Deze diensten worden pas in aanmerking genomen vanaf de datum waarop een personeelslid de in bijlage IV vastgestelde leeftijd bereikt en onder de voorwaarde dat het toen in het bezit was van het diploma vereist voor de uitoefening van die functie.
  (De personeelsleden die vóór 1 januari 1984 in dienst waren in de in het eerste lid bedoelde instellingen en inrichtingen, behouden het genot van de geldelijke anciënniteit die hun toen officieel werd erkend door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten of door de Dienst voor de jeugdbescherming.)
  Voor zover zij voldoen aan de leeftijdsvoorwaarden en diplomavoorwaarden bedoeld in lid 2, kunnen de personeelsleden die gedeeltelijke prestaties verrichten, naar verhouding van het volume van de verrichte prestaties, de bezoldigingsverhogingen genieten die hun verschuldigd zijn op grond van hun anciënniteit verworven in de instellingen of inrichtingen bedoeld in het eerste lid.
  Ingeval een persoon meerdere deeltijdse functies ten laste van de overheid bekleedt, worden ze gedekt door de dagprijs naar verhouding van de duur van een volledig uurrooster.
  Het door de betrokkenen te leveren bewijs van de gepresteerde diensten vloeit voort uit de stortingen aan een instelling voor sociale zekerheid of een pensioenkas. Elk ander bewijsstuk kan door de bevoegde diensten geëist worden.
  III. (§ 1. Het personeelslid dat benoemd of bevorderd werd of wordt in een directiegraad bekomt de valorisatie van drie vierde van de anciënniteit behaald vóór zijn aanstelling en erkend overeenkomstig de bepalingen van hogervermeld punt II.
  Voor ieder personeelslid benoemd in een directiegraad, kan de bezoldiging niet lager zijn dan deze die betrekking heeft op de functie waarop zijn diploma recht geeft in de instelling waar hij tewerkgesteld is.
  Voor ieder personeelslid bevorderd in een directiegraad, kan de valorisatie van zijn anciënniteit geen vermindering van zijn bezoldiging tot gevolg hebben.)
  § 2. Het personeelslid bevorderd in een andere graad, in dezelfde instelling, behoudt de gehele geldelijke anciënniteit die hem erkend werd op grond van de criteria vastgesteld in punt III van dit hoofdstuk.
  _ In geval van verandering van functie binnen dezelfde instelling, kan de geldelijke anciënniteit eveneens in aanmerking worden genomen overeenkomstig de bepalingen van punt III van dit hoofdstuk.
  § 3. (...)
  IV. Worden niet in aanmerking genomen:
  1° de bezoldigingen uitbetaald aan gepensioneerde personeelsleden die een beroepsactiviteit uitoefenen die niet toegelaten is krachtens de wetgeving inzake rustpensioen;
  2° het gedeelte van de bezoldigingen en wettelijke werkgeverslasten dat de bedragen overschrijdt die door de overheid worden betaald voor een volledig uurrooster, onverminderd de betaling van de in aanmerking komende overuren en van de prestaties verricht in het kader van het onderwijs voor sociale promotie georganiseerd ten gunste van de personeelsleden die in dienst zijn in de inrichtingen bedoeld in artikel 1, § 1, van dit besluit.
  HOOFDSTUK II. _ Personeelskosten onder het stelsel van het semi-internaat.
  I. § 1. (De wettelijke werkgeverslasten en de bijkomende voordelen worden samen en forfaitair vastgesteld in verhouding tot de gemiddelde jaarlijkse bezoldigingen zoals bedoeld in artikel 36, § 3.
  De Minister stelt het percentage vast dat in aanmerking genomen dient te worden enerzijds voor de instellingen die door private personen georganiseerd worden, anderzijds voor de instellingen die onder overheidsbesturen ressorteren.)
  § 2. De bijkomende voordelen toepasselijk op het personeel van de semi-internaten en de dagcentra zijn uitsluitend deze die in hoofdstuk I van deze bijlage vermeld zijn.
  § 3. (...)
  II. De berekening van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden van de semi-internaten en de dagcentra geschiedt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk I, II en III van deze bijlage.
  III. De niet in aanmerking komende personeelsleden zijn in hoofdstuk I, IV bepaald.
Art. N1. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) Annexe I. CHAPITRE Ier. - Des frais de personnel en régime d'internat.
  I. § 1.(Les charges patronales légales et les avantages complémentaires sont fixés ensemble et forfaitairement pour les internats et les homes proportionnellement aux rémunérations annuelles moyennes telles que prévues à l'article 36, § 3.
  Le Ministre fixe le pourcentage à prendre en considération d'une part pour les institutions organisées par des personnes privées, d'autre part pour les institutions dépendant de pouvoirs publics.)
  § 2. Les avantages complémentaires visés au § 1 comprennent exclusivement:
  1. (Une allocation annuelle spéciale d'un montant maximum de (23 441) francs non rattachée aux fluctuations de l'indice des prix à la consommation, payable par tranches mensuelles de (1 953) francs maximum, accordée à tous les membres du personnel à l'exception des médecins.
  Les membres du personnel qui effectuent des prestations à temps partiel bénéficient de cette allocation proportionnellement aux prestations affectives.)
  2. Un supplément de traitement de 50 % sur base du traitement horaire subsidié, accordé à concurrence de 11 heures maximum par dimanche, pour les prestations effectuées le dimanche par les membres du personnel repris ci-dessous:
  a) personnel éducatif:
  _ éducateur-chef de groupe;
  _ chef éducateur;
  _ éducateur classe 1;
  _ éducateur classe 2;
  _ éducateur classe 2A;
  _ éducateur classe 2B;
  _ éducateur classe 3.
  b) personnel d'entretien:
  _ ouvrier 1ère catégorie;
  _ ouvrier 2ème catégorie;
  _ ouvrier 3ème catégorie;
  _ ouvrier 4ème catégorie;
  _ ouvrier 5ème catégorie;
  c) fonctions particulières:
  _ assistant(e) social(e);
  _ infirmier(ère) gradué(e);
  _ infirmier(ère) breveté(e);
  _ puéricultrice;
  _ garde-malade;
  _ aide familiale et sanitaire.
  La durée maximum des prestations prise en considération par dimanche est limitée à 16 heures en tenant compte du régime dominical en vigueur, fixé en fonction du nombre de handicapés présents le jour en question.
  3. Une indemnité pour prestations irrégulières durant la nuit accordée aux infirmiers(ères) gradué(e)s et breveté(e)s. Le montant de cette indemnité est fixé à 20 % du salaire horaire, mais le total mensuel ne peut dépasser 10 % du salaire de l'intéressé.
  4. Une indemnité forfaitaire journalière spéciale de 500 F non rattachée à l'indice des prix à la consommation, payée aux membres du personnel qui accompagnent les bénéficiaires, afin de couvrir leurs charges complémentaires réelles durant les séjours de vacances organisés par les établissements, et qui donnent droit au remboursement limité des frais exposés. A l'exception du premier et du dernier jour des vacances, cette indemnité ne pourra être octroyée que pour chaque période de présence de 24 heures par jour dans le centre de vacances.
  L'octroi de cette indemnité forfaitaire journalière est limité à trente jours maximum par accompagnateur.
  (...)
  5. Une allocation de fin d'année calculée selon les dispositions en vigueur pour les agents de l'Etat.
  (6. L'indemnité complémentaire de prépension accordée aux travailleurs dans le code des prépensions conventionnelles et à mi-temps, et pour autant que le travailleur prépensionné soit remplacé selon les modalités légales, est considéré comme une charge admissible.)
  II. Pour le calcul de l'ancienneté pécuniaire, sont seuls admissibles les services à temps plein effectivement prestés dans des institutions agréées en vertu de l'arrêté royal n° 81 du 10 novembre 1967, créant un Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés ainsi que dans des établissements agréés en application des articles 66 et 67 de la loi du 8 avril 1965 sur la protection de la jeunesse.
  Ces services ne sont pris en considération qu'à partir de la date à laquelle un membre du personnel atteint l'âge fixé à l'annexe IV et à condition qu'il ait possédé à l'époque le diplôme requis pour l'exercice de cette fonction.
  (Les membres du personnel qui étaient en service avant le 1er janvier 1984 dans les institutions et établissements visés à l'alinéa premier, conservent le bénéfice de l'ancienneté pécuniaire qui leur a été reconnue officiellement à l'époque par le Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés ou par l'Office de Protection de la Jeunesse.)
  Pour autant qu'ils répondent aux conditions d'âge et de diplôme visées à l'alinéa 2, les membres du personnel qui accomplissent des prestations partielles peuvent bénéficier, proportionnellement au volume des prestations effectuées, des augmentations de rémunération dues en raison de leur ancienneté acquise dans les institutions ou établissements visés à l'alinéa premier.
  Au cas ou une personne occupe plusieurs fonctions à temps partiel à charge des pouvoirs publics, leur prise en charge par le prix de journée est limitée à la durée d'un horaire complet.
  La preuve des services prestés, à fournir par les intéressés résulte des versements effectués auprès d'un organisme de sécurité sociale ou d'une caisse de pension. Tout autre document justificatif pourra être exigé par les services compétents.
  III. (§ 1. Le membre du personnel qui a été ou qui est nommé ou promu à un grade de direction se voit valoriser les trois-quarts de l'ancienneté acquise avant sa désignation et reconnue conformément aux dispositions du point II ci-avant.
  Pour tout membre du personnel nommé à un grade de direction, la rémunération ne peut être inférieure à celle afférente à la fonction à laquelle donne droit son diplôme dans l'institution qui l'occupe.
  Pour tout membre du personnel promu à un grade de direction la valorisation de son ancienneté ne peut entraîner une diminution de sa rémunération.)
  § 2. Le membre du personnel promu à un autre grade, dans la même institution, conserve la totalité de l'ancienneté pécuniaire qui lui a été reconnue sur base des critères fixes au point III du présent chapitre.
  De même, en cas de changement de fonction au sein de la même institution, l'ancienneté pécuniaire peut être valorisée conformément aux dispositions du point III du présent chapitre.
  § 3. (...)
  IV. Ne sont pas admissibles:
  1° Les rémunérations payées à des membres du personnel admis à la retraite, qui exercent une activité professionnelle non autorisée en vertu de la législation en matière de pension.
  2° La partie des rémunérations et des charges patronales légales qui dépasse les montants pris en charge par les pouvoirs publics pour un horaire complet sans préjudice du paiement des heures supplémentaires admissibles et des prestations effectuées dans le cadre de l'enseignement de promotion sociale organisé en faveur des membres du personnel en service dans les établissements visés à l'article 1er, § 1, du présent arrêté.
  CHAPITRE II. _ Des frais de personnel en régime de semi-internat.
  I. § 1.(Les charges patronales légales et les avantages complémentaires sont fixés ensemble et forfaitairement proportionnellement aux rémunérations annuelles moyennes telles que prévues à l'article 35, § 3.
  Le Ministre fixe le pourcentage à prendre en considération d'une part pour les institutions organisées par des personnes privées, d'autre part pour les institutions dépendant de pouvoirs publics.)
  § 2. Les avantages complémentaires applicables au personnel des semi-internats et des centres de jour sont exclusivement ceux qui sont mentionnés au chapitre Ier de la présente annexe.
  § 3. (...)
  II. Le calcul de l'ancienneté pécuniaire des membres du personnel des semi-internats et des centres de jour se fait conformément aux dispositions du chapitre Ier. II et III de la présente annexe.
  III. Les frais de personnel non-admissibles sont définis au Chapitre 1er, IV.
Art. N2. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) ANNEXE II: Coefficient d'encadrement par bénéficiaire pris en charge.
  Modifiée par :
  
  
  
  
  
Art. N3. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) Bijlage III.
  HOOFDSTUK I. _ (Normen voor het personeel van de diensten voor plaatsing in gezinnen.)
  (1° Een directeur, houder van een einddiploma van het niveau van het hoger onderwijs, indien de dienst voor plaatsing in gezinnen zelfstandig is.
  Wanneer de dienst zich bezighoudt met minder dan 30 ten laste genomen personen, krijgt het ambt een toelage alleen in verhouding tot (0,0338) voltijdse eenheid voor elke ten laste genomen persoon.
  Indien de dienst verbonden is aan een instelling erkend door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, wordt een verantwoordelijke van hetzelfde kwalificatieniveau uit de personeelsleden aangewezen.
  2° (Een maatschappelijk assistent en/of opvoeder (wier (wiens) kwalificaties tot ten minste de functie van opvoeder van klasse 2A toelaten), naar rata van ((0,0490)) per tenlasteneming.)
  3° Een psycholoog en/of paramedisch personeelslid, in verhouding tot (0,0170) voor elke ten laste genomen persoon.
  4° Een klerk, in verhouding tot (0,0169) voor elke ten laste genomen persoon.)
  HOOFDSTUK II. _ Personeelskosten.
  I. De wettelijke werkgeverslasten met betrekking tot het personeel van de diensten voor plaatsing in gezinnen worden vastgesteld op grond van de werkelijk betaalde lasten op grond van de brutobezoldigingen berekend volgens de weddeschaal vermeld in bijlage V.
  II. De klerk kan aanspraak maken op de bijzondere jaarlijkse toelage bedoeld in bijlage I, hoofdstuk I, I, § 2, 1.
  III. Het personeel van de diensten voor plaatsing in gezinnen kan aanspraak maken op een eindejaarstoelage berekend volgens de bepalingen die van kracht zijn voor de Rijksambtenaren.
  IV. De berekening van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden van de diensten voor plaatsing in gezinnen geschiedt overeenkomstig de bepalingen van bijlage I, hoofdstuk I, II en III.
Art. N3. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Annexe III.
  CHAPITRE Ier. - (Normes de personnel des services de placement en famille.)
  (1° Un directeur porteur d'un diplôme de fin d'études du niveau de l'enseignement supérieur si le service de placements familiaux est autonome.
  Lorsque le service couvre moins de 30 prises en charge, la fonction n'est subventionnée qu'à raison de (0,0338) unité temps plein par prise en charge.
  Si le service est rattaché à une institution agréée par le Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés, un responsable de même niveau de qualification sera désigné parmi les membres du personnel.
  2° (Un assistant social et/ou éducateur (dont les qualifications permettent d'accéder au moins à la fonction d'éducateur classe 2A), à raison de ((0,0490)) par prise en charge.)
  3° Un psychologue et/ou paramédical, à raison de (0,0170) par prise en charge.
  4° Un commis, à raison de ((0,0169)) par prise en charge.)
  CHAPITRE II. _ Frais de personnel.
  I. Les charges patronales légales relatives au personnel des services de placement en famille sont fixées sur base des charges réellement acquittées en fonction des rémunérations brutes calculées suivant l'échelle des traitements reprise à l'annexe V.
   II. Le commis peut prétendre à l'allocation annuelle spéciale prévue à l'annexe I, chapitre Ier, I, § 2, 1.
  III. Le personnel des services de placement en famille peut prétendre à une allocation de fin d'année calculée selon les dispositions en vigueur pour les agents de l'Etat.
  IV. Le calcul de l'ancienneté pécuniaire des membres du personnel des services de placement en famille se fait conformément aux dispositions de l'annexe Ier, chapitre Ier, II et III.
Art. N6. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Annexe VI. Plan comptable.
  
  (Modifiée par : AECF 13-11-1989, art. 3, M.B. 20-01-1990, p. 806 - 807)
Art. N5. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ) Annexe V. (Echelles de traitement) Modifiée par :
  
  
  
  
  
Art. N8. (NOTA : 0pgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) Bijlage VIII: Nadere regels voor de verlenging van de tegemoetkoming van het Fonds in geval van begeleiding (toepassing van artikel 35, lid 3). <INGEVOEGD bij BEFG 1987-11-16/32, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988>
  (NOTA : zie aanpassing van de bedragen in BFG 1993-11-10/35, art. 4; in BWG 1995-03-09/50, art. 2, Inwerkingtreding : 01-11-1994; in BWG 1996-05-30/40, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1996, en art. 3, Inwerkingtreding : 01-05-1996; in BWG %%1997-07-24/45%%, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-1997)
  I. De wederopname in het gezin of de zelfstandigmaking moeten voorbereid zijn gedurende de periode van de opneming in de instelling.
  Het ontwerp tot wederopname of tot zelfstandigmaking mits begeleiding, moet door alle betrokken partijen goedgekeurd worden. Het aldus gesloten contract moet in de tijd beperkt zijn, en een maximumduur van twee jaar hebben. Het is niettemin vernieuwbaar. De begeleiding van een (jongere) houdt op wanneer hij 21 jaar oud wordt.
  Het ontwerp moet als gegrond erkend worden door een erkend gespecialiseerd centrum en aanleiding geven tot herziening van het besluit van de Gouverneur overeenkomstig de bepalingen van titel IV, hoofdstuk III, van dit besluit.
  II. Voor de begeleidingsverstrekkingen, wordt de tegemoetkoming van het Fonds beperkt tot de jaarlijkse forfaitaire toelagen overeenkomstig de algemene bepalingen van titel V, hoofdstuk II, onderafdeling 1, van dit besluit, en overeenkomstig de hierna vermelde bijzondere bepalingen :
  § 1. De werkingstoelage wordt op 10 000 frank vastgesteld voor elke ten laste genomen persoon waarvoor een toelage toegekend wordt.
  § 2. De toelage voor de kosten voor het opvoedend personeel wordt, rekening houdend met de gemiddelde jaarlijkse bezoldiging vastgesteld voor de categorie van de opvoeders klassen I en II A en hoofdopvoeders, berekend op grond van een begeleidingscoëfficiënt die teruggebracht wordt op (0,1822) voltijdse eenheid voor elke ten laste genomen begunstigde.
  § 3. De bijdrage wordt door een forfaitaire deelname van 500 frank per maand vervangen.
  III. De Minister stelt de bijzondere nadere regels vast volgens welke de in titel XI van dit besluit bedoelde controle uitgeoefend dient te worden.
  IV. De bepalingen van artikel 50bis van dit besluit zijn niet toepasselijk.
  V. De tegemoetkoming van het Fonds kan alleen verlengd worden binnen de perken van de erkende capaciteit van de instelling die de begunstigde bezocht.
  Er kunnen niettemin verhogingen van de erkende capaciteit toegekend worden wanneer bedden of plaatsen voor volwassenen gehandicapte personen vrijgemaakt moeten worden.
  De in dit geval betoelaagde bijkomende tenlastenemingen zullen voor de begeleiding worden bestemd en berekend overeenkomstig artikel 2 van deze bijlage.
Art. N8. (NOTE : abrogé en ce qui concerne la Communauté française pour les établissements situés sur le Territoire de Bruxelles-Capitale; ; la forme actuelle ne concerne plus que la Région wallonne.) Annexe VIII. Modalités de prolongation de l'intervention du Fonds en cas d'accompagnement (application de l'article 35, alinéa 3).
  (NOTE : voir adaptation des montants : dans ACF 1993-11-10/35, art. 4; dans ARW 1995-03-09/50, art. 2, En vigueur : 01-11-1994; dans ARW 1996-05-30/40, art. 2, En vigueur : 01-01-1996, et art. 3, En vigueur : 01-05-1996; dans ARW 1997-07-24/45, art. 3, En vigueur : 01-01-1997)
  I. La réinsertion en famille ou la mise en autonomie doivent avoir été préparées durant la prise en charge en institution.
  Le projet de réinsertion ou de mise en autonomie moyennant accompagnement, doit être approuvé par toutes les parties intéressées. Le contrat ainsi conclu doit être limité dans le temps, avec un maximum de deux ans. Il est néanmoins renouvelable. L'accompagnement d'un (jeune) cesse à 21 ans.
  Le projet doit être reconnu comme bien-fondé par un centre spécialisé agréé et donner lieu à révision de l'arrêté du Gouverneur conformément aux dispositions du titre IV, chapitre III, du présent arrêté et conducteurs des ponts et chaussées, par les i
  II. Pour les prestations d'accompagnement, l'intervention du Fonds est limitée aux subventions forfaitaires annuelles conformément aux dispositions générales du titre V, chapitre II, sous-section 1, du présent arrêté et aux dispositions particulières ci-après :
  § 1. La subvention de fonctionnement est fixée à 10 000 francs par prise en charge subventionnée.
  § 2. La subvention pour frais de personnel éducatif est, compte tenu de la rémunération annuelle moyenne fixée pour la catégorie des éducateurs classes I et II A et chefs éducateurs, calculée sur base d'un coefficient d'encadrement ramené à (0,1822) unité temps plein par bénéficiaire pris en charge.
  § 3. La part contributive est remplacé par une participation forfaitaire de 500 francs par mois.
  III. Le Ministre fixe les modalités particulières suivant lesquelles le contrôle prévu au titre VI du présent arrêté doit s'exercer.
  IV. Les dispositions de l'article 50bis du présent arrêté ne sont pas applicables.
  V. L'intervention du Fonds ne peut être prolongée que dans les limites de la capacité agréée de l'institution que fréquentait le bénéficiaire.
  Des augmentations de capacité agréée peuvent néanmoins être accordées lorsqu'il s'agit de libérer des lits ou places pour des personnes handicapées adultes. Les prises en charge supplémentaires subventionnées dans ce cas seront destinées à l'accompagnement et calculées conformément à l'article 2 de la présente annexe.