Art.3. De sectoriële voorwaarden voor het lozen van afvalwater afkomstig van suikerfabrieken in de gewone oppervlaktewateren worden als volgt vastgesteld:
§ 1. Gedurende de eerste periode:
1° aan de algemene voorwaarden, vastgesteld in het algemeen reglement, worden de volgende aanvullende voorwaarden toegevoegd:
a) het chemisch zuurstofverbruik (COD) van het geloosde water mag 200 milligram per liter niet overschrijden;
b) het gehalte aan ammoniakale stikstof in het geloosde water mag 90 milligram per liter niet overschrijden;
2° in afwijking van de voorwaarden vastgesteld in artikel 7, 3°, a), en b), en 5°, b), van het algemeen reglement:
a) mag het biochemisch zuurstofverbruik gedurende 5 dagen en bij 20° C (BOD) van het geloosde water 85 milligram per liter niet overschrijden;
b) mag het gehalte aan zwevende stoffen in het geloosde water 75 milligram per liter niet overschrijden;
3° de sectoriële lozingsvoorwaarden zijn vastgesteld op basis van een specifiek referentievolume van het effluent van 400 l per ton behandelde suikerbieten.
§ 2. Gedurende de tweede periode:
1° aan de algemene voorwaarden, vastgesteld in het algemeen reglement, worden de volgende aanvullende voorwaarden toegevoegd:
a) het chemisch zuurstofverbruik (COD) van het geloosde water mag 450 milligram per liter niet overschrijden;
b) het gehalte aan ammoniakale stikstof in het geloosde water mag 20 milligram per liter niet overschrijden;
2° in afwijking van de voorwaarden vastgesteld in artikel 7, 3°, a) en b), en 5°, b), van het algemeen reglement:
a) mag het biochemisch zuurstofverbruik gedurende 5 dagen en bij 20° C (BOD) van het geloosde water 180 milligram per liter niet overschrijden;
b) mag het gehalte aan zwevende stoffen in het geloosde water 75 milligram per liter niet overschrijden;
3° de sectoriële lozingsvoorwaarden zijn vastgesteld op basis van een specifiek referentievolume van het effluent van 220 l per ton behandelde suikerbieten.
§ 3. Gedurende de derde periode gelden alleen de voorwaarden van het algemeen reglement.
Art.3. Les conditions sectorielles de déversement des eaux usées provenant des sucreries dans les eaux de surface ordinaires, sont fixées comme suit:
§ 1er. Pendant la première période:
1° aux conditions générales prévues dans le règlement général s'ajoutent les conditions complémentaires suivantes:
a) la demande chimique d'oxygène (COD) des eaux déversées ne peut dépasser 200 milligrammes par litre;
b) la teneur en azote ammoniacal des eaux déversées ne peut dépasser 90 milligrammes par litre;
2° par dérogation aux conditions fixées à l'article 7, 3°, a), et b), et 5°, b), du règlement général:
a) la demande biochimique d'oxygène en 5 jours et à 20° C (BOD) des eaux déversées ne peut dépasser 85 milligrammes par litre;
b) la teneur en matières en suspension des eaux déversées ne peut dépasser 75 milligrammes par litre;
3° les conditions sectorielles sont fixées en fonction d'un volume de référence de l'effluent de 400 l par tonne de betteraves traitées.
§ 2. Pendant la deuxième période:
1° aux conditions générales prévues dans le règlement général s'ajoutent les conditions complémentaires suivantes:
a) la demande chimique d'oxygène (COD) des eaux déversées ne peut dépasser 450 milligrammes par litre;
b) la teneur en azote ammoniacal des eaux déversées ne peut dépasser 20 milligrammes par litre;
2° par dérogation aux conditions fixées à l'article 7, 3°, a), et b), et 5°, b), du règlement général:
a) la demande biochimique d'oxygène en 5 jours et à 20° C (BOD) des eaux déversées ne peut dépasser 180 milligrammes par litre;
b) la teneur en matières en suspension des eaux déversées ne peut dépasser 75 milligrammes par litre;
3° les conditions sectorielles de déversement sont fixées en fonction d'un volume spécifique de référence de l'effluent de 220 l par tonne de betteraves traitées.
§ 3. Pendant la troisième période seules sont d'application les conditions du règlement général.