Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel als omschreven in lid 2, waarvoor in specifieke reglementaire teksten gedetailleerde voorschriften aangaande het geluid zijn vastgesteld.
Onder bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel wordt verstaan toestellen, apparatuur, installaties en machines voor bouwterreinen, of hun onderdelen, die, overeenkomstig hun konstruktietype, dienen voor werkzaamheden op civieltechnische werken en bouwterreinen en waarvoor het uitgestraalde geluid is bepaald.(Landbouw- en bosbouwtrekkers, alsook bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel, die hoofdzakelijk bestemd zijn voor het vervoer van goederen of personen, zijn van het toepassingsgebied van dit besluit uitgesloten.) <KB 1985-02-13/30, art. 1, 002>
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
16 JUNI 1982. - Koninklijk besluit betreffende de vaststelling van de algemene methode voor het bepalen van het geluid dat door bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel wordt uitgestraald. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-04-1985 en tekstbijwerking tot 30-12-1998)
Titre
16 JUIN 1982. - Arrêté royal fixant la méthode générale de détermination de l'émission sonore des engins et matériels de chantier. (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 16-04-1985 et mis à jour au 30-12-1998)
Informations sur le document
Numac: 1982001148
Datum: 1982-06-16
Info du document
Numac: 1982001148
Date: 1982-06-16
Tekst (5)
Texte (5)
Article 1. Le présent arrêté s'applique aux engins et matériels de chantier définis à l'alinéa 2, pour lesquels des prescriptions acoustiques détaillées sont prévues dans des textes réglementaires spécifiques.
Par engins et matériel de chantier on entend les matériels, équipements, installations et engins de chantier ou leurs éléments qui, selon leur type de construction; servent à effectuer des travaux sur les chantiers de génie civil et de bâtiment et pour lesquels l'émission sonore est déterminée.
(Sont exclus du champ d'application du présent arrêté, les tracteurs agricoles et forestiers ainsi que les engins de chantier qui sont destinés principalement au transport de marchandises ou de personnes.) <AR 1985-02-13/30, art. 1, 002>
Par engins et matériel de chantier on entend les matériels, équipements, installations et engins de chantier ou leurs éléments qui, selon leur type de construction; servent à effectuer des travaux sur les chantiers de génie civil et de bâtiment et pour lesquels l'émission sonore est déterminée.
(Sont exclus du champ d'application du présent arrêté, les tracteurs agricoles et forestiers ainsi que les engins de chantier qui sont destinés principalement au transport de marchandises ou de personnes.) <AR 1985-02-13/30, art. 1, 002>
Art.2. <KB 1985-02-13/30, art. 2, 002> Het bepalen van het geluid dat wordt uitgestraald door bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel als bedoeld in artikel 1, geschiedt overeenkomstig de voorschriften van bijlage 1, bij dit besluit.
Het bepalen van het uitgestraald geluid op de bedieningsplaats(en) van bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel als bedoeld in artikel 1 geschiedt overeenkomstig de voorschriften van bijlage II bij dit besluit.
Het bepalen van het uitgestraald geluid op de bedieningsplaats(en) van bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel als bedoeld in artikel 1 geschiedt overeenkomstig de voorschriften van bijlage II bij dit besluit.
Art.2. <AR 1985-02-13/30, art. 2, 002> La détermination de l'émission sonore des engins et matériels de chantier, visés à l'article 1er, s'effectue conformément aux prescriptions figurant à l'annexe 1 du présent arrêté.
La détermination de l'émission sonore au(x) poste(s) de conduite des engins et matériels de chantier, visés à l'article 1er, s'effectue conformément aux prescriptions figurant à l'annexe II du présent arrêté.
La détermination de l'émission sonore au(x) poste(s) de conduite des engins et matériels de chantier, visés à l'article 1er, s'effectue conformément aux prescriptions figurant à l'annexe II du présent arrêté.
Art.3. Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Staatssecretaris voor Volksgezondheid en Leefmilieu zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.
Art.3. Notre Ministre des Affaires sociales, Notre Ministre de l'Emploi et du Travail et Notre Secrétaire d'Etat à la Santé publique et à l'environnement sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent arrêté.
Art. N1. BIJLAGE (I) : METHODE VOOR HET BEPALEN VAN HET LUCHTGELUID DAT DOOR MACHINES DIE IN OPEN LUCHT WORDEN GEBRUIKT WORDT UITGESTRAALD. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
1. DOEL
Deze methode is bestemd voor het bepalen van het geluid dat wordt uitgestraald door alle machines, onderdelen van machines en installaties die in de open lucht worden gebruikt. De machines, onderdelen of installaties worden in deze methode "geluidsbron" genoemd.
In deze methode worden de verschillende akoestische gegevens gedefinieerd die kunnen worden gebruikt om een geluidsbron te karakteriseren, evenals de methode om die gegevens te bepalen.
De verkregen waarden vormen de basis voor de controle op de overeenstemming van de geluidemissie van machines met de voorschriften en voor de bouwplaatsplanning voor wat betreft de bescherming tegen geluidshinder. Tenzij anders aangegeven, zijn de waarden inclusief toleranties.
Deze methode is van toepassing voor zover in (specifieke reglementaire teksten) geen andere of aanvullende bepalingen zijn opgenomen waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere eigenschappen van bepaalde machines. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
2. TOEPASSINGSGEBIED
2.1. Soort geluid
Deze meetmethode is van toepassing op elk soort geluid dat wordt uitgestraald door geluidsbronnen die normaliter in de open lucht worden gebruikt.
2.2. Afmetingen van de geluidsbronDeze methode is van toepassing op geluidsbronnen van elke afmeting, behoudens andersluidende bepalingen in (specifieke reglementaire teksten). <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
3. DEFINITIES
3.1. Geluiddrukniveau LpA
Het geluiddrukniveau LpA wordt verkregen door de A-weging toe te passen op het geluiddrukniveau Lp.
Het geluiddrukniveau Lp, uitgedrukt in decibel, wordt gedefinieerd als :
1. DOEL
Deze methode is bestemd voor het bepalen van het geluid dat wordt uitgestraald door alle machines, onderdelen van machines en installaties die in de open lucht worden gebruikt. De machines, onderdelen of installaties worden in deze methode "geluidsbron" genoemd.
In deze methode worden de verschillende akoestische gegevens gedefinieerd die kunnen worden gebruikt om een geluidsbron te karakteriseren, evenals de methode om die gegevens te bepalen.
De verkregen waarden vormen de basis voor de controle op de overeenstemming van de geluidemissie van machines met de voorschriften en voor de bouwplaatsplanning voor wat betreft de bescherming tegen geluidshinder. Tenzij anders aangegeven, zijn de waarden inclusief toleranties.
Deze methode is van toepassing voor zover in (specifieke reglementaire teksten) geen andere of aanvullende bepalingen zijn opgenomen waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere eigenschappen van bepaalde machines. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
2. TOEPASSINGSGEBIED
2.1. Soort geluid
Deze meetmethode is van toepassing op elk soort geluid dat wordt uitgestraald door geluidsbronnen die normaliter in de open lucht worden gebruikt.
2.2. Afmetingen van de geluidsbronDeze methode is van toepassing op geluidsbronnen van elke afmeting, behoudens andersluidende bepalingen in (specifieke reglementaire teksten). <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
3. DEFINITIES
3.1. Geluiddrukniveau LpA
Het geluiddrukniveau LpA wordt verkregen door de A-weging toe te passen op het geluiddrukniveau Lp.
Het geluiddrukniveau Lp, uitgedrukt in decibel, wordt gedefinieerd als :
Art. N1. ANNEXE (I) : METHODE DE DETERMINATION DU BRUIT AERIEN EMIS PAR LES MACHINES UTILISEES EN PLEIN AIR. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
1. OBJET
La présente méthode est destinée à déterminer le bruit émis par tout type de machine, partie de machine ou installation utilisée en plein air. Les machines, parties de machines ou installations sont, dans la présente méthode, dénommées "sources sonores".
Cette méthode définit les différents critères acoustiques pouvant être retenus pour caractériser une source sonore et la façon de les déterminer.
Les valeurs obtenues suivant cette méthode constituent les données fondamentales pour le contrôle de la conformité d'émission sonore des machines aux prescriptions et pour l'organisation de chantiers quant à la protection contre les nuisances sonores. Sauf indication contraire, ces valeurs s'entendent toutes tolérances comprises.
Cette méthode s'applique pour autant qu'il n'y ait pas, dans des (textes règlementaires spécifiques), des dispositions différentes ou complémentaires tenant compte des particularités de certains types de machines. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
2. CHAMP D'APPLICATION
2.1. Type de bruit
Cette méthode s'applique à tout type de bruit émis par les sources sonores utilisées normalement en plein air.
2.2. Dimensions de la source sonore
Cette méthode s'applique aux sources sonores de toutes dimensions sauf dispositions contraires prévues par des (textes règlementaires spécifiques) <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
3. DEFINITIONS
3.1. Niveau de pression acoustique LpA
Le niveau de pression acoustique LpA s'obtient en appliquant la pondération A au niveau de pression acoustique Lp.
Le niveau de pression acoustique Lp, en dB, d'un bruit est défini par
1. OBJET
La présente méthode est destinée à déterminer le bruit émis par tout type de machine, partie de machine ou installation utilisée en plein air. Les machines, parties de machines ou installations sont, dans la présente méthode, dénommées "sources sonores".
Cette méthode définit les différents critères acoustiques pouvant être retenus pour caractériser une source sonore et la façon de les déterminer.
Les valeurs obtenues suivant cette méthode constituent les données fondamentales pour le contrôle de la conformité d'émission sonore des machines aux prescriptions et pour l'organisation de chantiers quant à la protection contre les nuisances sonores. Sauf indication contraire, ces valeurs s'entendent toutes tolérances comprises.
Cette méthode s'applique pour autant qu'il n'y ait pas, dans des (textes règlementaires spécifiques), des dispositions différentes ou complémentaires tenant compte des particularités de certains types de machines. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
2. CHAMP D'APPLICATION
2.1. Type de bruit
Cette méthode s'applique à tout type de bruit émis par les sources sonores utilisées normalement en plein air.
2.2. Dimensions de la source sonore
Cette méthode s'applique aux sources sonores de toutes dimensions sauf dispositions contraires prévues par des (textes règlementaires spécifiques) <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
3. DEFINITIONS
3.1. Niveau de pression acoustique LpA
Le niveau de pression acoustique LpA s'obtient en appliquant la pondération A au niveau de pression acoustique Lp.
Le niveau de pression acoustique Lp, en dB, d'un bruit est défini par
P
Lp = 20lg10 ---
po
Lp = 20lg10 ---
po
P
Lp = 20lg10 ---
po
Lp = 20lg10 ---
po
waarin :
_ p is de effectieve geluiddruk, uitgedrukt in pascal (Pa) op een bepaald meetpunt veroorzaakt, en
_ po is de referentiegeluiddruk, gelijk aan 20 (mikron) Pa.
Het A-gewogen, in decibel uitgedrukte, geluiddrukniveau LpA wordt verkregen door een weegfilter A in de meetketen op te nemen.
3.2. MeetoppervlakHet meetoppervlak S is een denkbeeldig oppervlak dat de geluidsbron omsluit en waarop de meetpunten zich bevinden (zie punt 6.4).
3.3. Gemiddelde geluiddrukniveau op het oppervlak LpAm
Het geluiddrukniveau op het oppervlak LpAm is het volgens 8.4 berekende niveau van de gemiddelde kwadratische waarde van de geluiddrukken, die op het meetoppervlak zijn opgenomen.
3.4. Geluidsvermogensniveau LWA
Het geluidsvermogensniveau LWA wordt verkregen door de A-weging toe te passen op het geluidsvermogensniveau.
Het geluidsvermogensniveau LW, uitgedrukt in decibel, wordt gedefinieerd als :
_ p is de effectieve geluiddruk, uitgedrukt in pascal (Pa) op een bepaald meetpunt veroorzaakt, en
_ po is de referentiegeluiddruk, gelijk aan 20 (mikron) Pa.
Het A-gewogen, in decibel uitgedrukte, geluiddrukniveau LpA wordt verkregen door een weegfilter A in de meetketen op te nemen.
3.2. MeetoppervlakHet meetoppervlak S is een denkbeeldig oppervlak dat de geluidsbron omsluit en waarop de meetpunten zich bevinden (zie punt 6.4).
3.3. Gemiddelde geluiddrukniveau op het oppervlak LpAm
Het geluiddrukniveau op het oppervlak LpAm is het volgens 8.4 berekende niveau van de gemiddelde kwadratische waarde van de geluiddrukken, die op het meetoppervlak zijn opgenomen.
3.4. Geluidsvermogensniveau LWA
Het geluidsvermogensniveau LWA wordt verkregen door de A-weging toe te passen op het geluidsvermogensniveau.
Het geluidsvermogensniveau LW, uitgedrukt in decibel, wordt gedefinieerd als :
où
- p est la valeur efficace de la valeur acoustique mesurée en un point particulier exprimée en Pa,
-pO est la pression acoustique efficace de référence, égale à 20 (micron) Pa.
La valeur LpA niveau de pression acoustique pondéré A en dB s'obtient un utilisant la pondération A dans la chaîne de mesure.
3.2. Surface de mesure
La surface de mesure d'aire S est une surface imaginaire qui enveloppe la source sonore et sur laquelle sont situés les points de mesure (voir point 6.4).
3.3. Niveau de pression acoustique surfacique LpAm
Le niveau de pression acoustique surfacique LpAm est le niveau calculé suivant la méthode exposée au point 8.4 de la valeur moyenne quadratique des pressions acoustiques relevées sur la surface de mesure.
3.4. Niveau de puissance acoustique LWA
Le niveau de puissance acoustique LWA s'obtient en appliquant la pondération A au niveau de puissance acoustique LW.
Le niveau de puissance acoustique LW, en dB, d'une source sonore est défini par :
- p est la valeur efficace de la valeur acoustique mesurée en un point particulier exprimée en Pa,
-pO est la pression acoustique efficace de référence, égale à 20 (micron) Pa.
La valeur LpA niveau de pression acoustique pondéré A en dB s'obtient un utilisant la pondération A dans la chaîne de mesure.
3.2. Surface de mesure
La surface de mesure d'aire S est une surface imaginaire qui enveloppe la source sonore et sur laquelle sont situés les points de mesure (voir point 6.4).
3.3. Niveau de pression acoustique surfacique LpAm
Le niveau de pression acoustique surfacique LpAm est le niveau calculé suivant la méthode exposée au point 8.4 de la valeur moyenne quadratique des pressions acoustiques relevées sur la surface de mesure.
3.4. Niveau de puissance acoustique LWA
Le niveau de puissance acoustique LWA s'obtient en appliquant la pondération A au niveau de puissance acoustique LW.
Le niveau de puissance acoustique LW, en dB, d'une source sonore est défini par :
W
LW = 10lg10 ---
Wo
LW = 10lg10 ---
Wo
W
LW = 10lg10 ---
Wo
LW = 10lg10 ---
Wo
waarin :
_ W is het totale door de geluidsbron voortgebrachte geluidsvermogen (in watt)
_ Wo is het referentiegeluidsvermogen, gelijk aan 10**-12WHet A-gewogen, in decibel uitgedrukte, geluidsvermogensniveau LWA wordt verkregen door een weegfilter A in de meetketen op te nemen.
3.5. Grenswaarde van het geluidsvermogensniveau LWA1
Het toelaatbare geluidsvermogensniveau, uitgedrukt in dB (A), is de waarde voorgeschreven in de (specifieke reglementaire teksten) en wordt LWA1 genoemd. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
3.6. Richtingsindex DI :
De in dB uitgedrukte richtingsindex van een geluidsbron, die bij toepassing van deze meetmethode gebruikt dient te worden, wordt als volgt gedefinieerd :
DI = LpA (max) - LpAm + 3
waarin
_ LpA (max) het hoogste op de meetpunten (zie 6.4.2) gemeten geluiddrukniveau is, berekend volgens 8.1.1 en gecorrigeerd volgens de algemene beginselen van 8.6.1, 8.6.3 en 8.6.4;
_ LpAm het geluiddrukniveau op het oppervlak is, vastgesteld overeenkomstig 8.4.;
_ 3 is een overeengekomen toegevoegde waarde.
Voor de bepaling van LpA (max) en LpAm dienen uitsluitend de voorgeschreven meetpunten in aanmerking te worden genomen.
3.7. Ander geluidAnder geluid is het totaal van achtergrondgeluid en secundair geluid.
3.7.1. AchtergrondgeluidAchtergrondgeluid is het geluid op de meetpunten dat niet door de geluidsbron wordt veroorzaakt.
3.7.2. Secundair geluid
Secundair geluid is elk geluid op de meetpunten dat wel door de geluidsbron wordt veroorzaakt, doch daardoor niet rechtstreeks wordt uitgestraald.
4. BEOORDELINGSFACTOREN VOOR HET WEERGEVEN VAN DE RESULTATEN
4.1. Het naar de omgeving uitgestraalde geluid :
Het naar de omgeving van een bron uitgestraalde geluid wordt uitgedrukt :
_ hetzij door het geluidsvermogensniveau LWA van de bron
_ hetzij door het geluidsvermogensniveau van de bron LWA, aangevuld met de richtingsindex (DI). Wanneer echter het berekende geluidsvermogensniveau LWA een in de (specifieke reglementaire tekst) vastgestelde waarde lager ligt dan het toelaatbare geluidsvermogensniveau LWA1, wordt de richtingsindex (DI) slechts ter informatie vermeld. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
4.2. (opgeheven) <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
5. MEETAPPARATUUR
5.1. Algemeen
De apparatuur dient geschikt te zijn om het niveau van het gemiddelde van de gekwadrateerde volgens de A-kromme gewogen geluidsdruk te meten. Het niveau van het tijdsgemiddelde van de gekwadrateerde drukken voor een meetpunt wordt verkregen hetzij door rechtstreekse aflezing op het apparaat, hetzij volgens de in 11 vermelde berekening.
5.2. Meetinstrumenten
Ten einde aan bovengenoemde voorwaarden te voldoen kan men gebruik maken van :
a) een geluidsniveaumeter die voldoet aan de eisen van IEC-publikatie 179, 2e druk, 1973. De responsie "S" (slow) dient te worden gebruikt. <KB 1987-05-14/30, art. 1, 1°, 003; Inwerkingtreding : 1987-06-03>
b) een integrator die een analoge of digitale integratie verricht van het gekwadrateerde signaal over een gegeven tijdsintervalOpmerking
Indien voor een meting andere apparatuur dan de precisie-geluidsniveaumeter of combinaties van apparaten, zoals integratoren, worden gebruikt, moeten alle specificaties daarvan voldoen aan de eisen van (IEC-publikatie 651, eerste druk 1979). <KB 1987-05-14/30, art. 1, 2°, 003; Inwerkingtreding : 1987-06-03>
5.3. Microfoon en bijbehorende kabel
Men dient gebruik te maken van een microfoon met kabel die voldoet aan (IEC-publikatie 651, eerste druk 1979), en die voor metingen in het vrije veld is geijkt. <KB 1987-05-14/30, art. 1, 3°, 003; Inwerkingtreding : 1987-06-03>
5.4. FrequentiewaarderingMen dient een weegfilter A te gebruiken die voldoet aan de specificaties van (IEC-publikatie 651, eerste druk 1979). <KB 1987-05-14/30, art. 1, 4°, 003; Inwerkingtreding : 1987-06-03>
5.5. Controle van de meetapparatuur
5.5.1. Vóór de proeven dient de overdrachtskwaliteit van de volledige apparatuur (meetinstrument, inclusief microfoon en kabel) met een akoestische calibrator waarvan de nauwkeurigheid ten minste 0,5 dB bedraagt (bij voorbeeld een pistonfoon) te worden gecontroleerd; de apparatuur dient onmiddellijk na elke reeks metingen opnieuw te worden gecontroleerd.
5.5.2. Deze controles ter plaatse dienen ten minste elk jaar door een uitgebreidere calibratie in een hiertoe uitgerust laboratorium te worden aangevuld.
6. MEETOMSTANDIGHEDEN
Alle details in verband met de wijze van opstellen, werking en gebruik van de te beproeven geluidsbron worden in de bijlagen van de (specifieke reglementaire teksten) nader omschreven. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
De algemene aanwijzingen zijn opgenomen in 6.1 tot en met 6.4.
6.1. Meetobject
Er dient nauwkeurig te worden aangegeven welke uitrusting, zoals hulpwerktuigen, aandrijvingen, enz., een integrerend deel vormt van de te beproeven geluidsbron.
De geluidsbronnen die voorzien zijn van uitwisselbare gereedschappen, zoals de diverse uitrustingsstukken voor bijzondere doeleinden, moeten ten minste met de standaarduitrusting worden gemeten. Het meetresultaat is slechts geldig voor de beproefde combinatie.
Zo nodig zal in de (specifieke reglementaire teksten) verder worden aangegeven hoe tijdens de meting rekening dient te worden gehouden met eventuele delen die geen eigenlijke bestanddelen zijn van de machine (afzonderlijke gereedschappen, enz.) maar die onontbeerlijk zijn voor de werking van de machine. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
6.2. Werking van de geluidsbron gedurende de metingen
Ten einde te komen tot reproduceerbare omstandigheden en de geluidsemissiewaarden te kunnen berekenen die kenmerkend zijn voor de geluidsbron, moet in de (specifieke reglementaire teksten) een nauwkeurige omschrijving worden gegeven van de bij de meting toe te passen werkwijze. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
De metingen omvatten in principe :
6.2.1. Een meting met de geluidsbron in vrijloop, bij nominaal toerental van de motor, maar zonder gebruik van het gereedschap of het voortbewegingsmechanisme.
6.2.2. Met belasting uit te voeren metingen
In dit geval voldoen de voorgeschreven bedrijfsomstandigheden hetzij aan de normale bedrijfsomstandigheden van de machine, hetzij aan een gebruikelijke werkmethode waarbij, in principe, gelijke effecten en hinder optreden als die bij de werkelijke werkmethode. Tijdens de meting dient voor een stabiele werking of een vastgesteld periodiek verloop van de verrichtingen te worden gezorgd. Voor elke bron zijn de werkcyclussen gespecificeerd in de bijlagen van de overeenkomstige (specifieke reglementaire teksten). <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
6.3. MeetterreinDe geluidsbron dient in vrije-veld-omstandigheden overeenkomstig haar werkelijke werkwijze te worden opgesteld en, tenzij anders is voorgeschreven, op een weerkaatsend oppervlak, op een terrein waar andere geluiden voldoende zwak zijn (zie 8.6).
Wanneer voor een in een (specifieke reglementaire tekst) vastgestelde meting, het gebruik van een niet-weerkaatsende bodem nodig is (bij voorbeeld een grasmat) worden de akoestische eigenschappen van de bodem in de (reglementaire tekst) omschreven. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
In het meetterrein mogen geen reflecterende objecten voorkomen die de resultaten van de meting kunnen beïnvloeden.
Indien een standaardgeluidsbron wordt gebruikt moet zij ten minste de in ISC-norm nr. 3741, bijlage B, uitgave 1975.07.15 voorgeschreven karakteristiek bezitten.
6.4. Meetoppervlak, meetafstand, plaats en aantal van de meetpunten
6.4.1. Meetoppervlak, meetafstand
Het meetoppervlak is een denkbeeldig oppervlak dat de geluidsbron omsluit; het wordt begrensd door de meetplaats waarop de machine staat. Het kan ook begrensd worden door een aantal vlakken (figuur 1). Het moet een eenvoudige geometrische vorm hebben, bij voorkeur een halve bol of een rechthoekig parallellepipedum. In het middelpunt van de meetplaats wordt de geluidsbron geplaatst (figuur 2 en3).
In principe worden grote meetafstanden gekozen
In het geval van een halve bol wordt dit bereikt wanneer de afstand tussen de halve bol en de omtrek van de machine niet kleiner is dan tweemaal de grootste afmeting (lengte, breedte, hoogte) van de geluidsbron.
Indien geen enkele afmeting van de te beproeven geluidsbron groter dan 4 m is, dient het meetoppervlak bij voorkeur een halve bol met een straal van 10 m te zijn. Indien geen enkele afmeting groter is dan, 1,5 m, wordt voor het meetoppervlak bij voorkeur een halve bol met een straal van 4 m gekozen.
In het geval van zeer grote geluidsbronnen wordt men bij de meting geconfronteerd met moeilijkheden van praktische aard. Een parallellepipedumvormig meetoppervlak kan in dit geval voordelen bieden.
Wanneer in bijlagen van (specifieke reglementaire teksten) bepaalde meetoppervlakken worden omschreven, mogen alleen deze oppervlakken worden gebruikt. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Opmerkingen
a) De uitstekende gedeelten van de geluidsbron die niet wezenlijk bijdragen tot de geluidsemissie, worden niet in aanmerking genomen voor de bepaling van de afmetingen van de bron.
b) Bij geluidsbronnen waarvan de grootste afmeting (lengte, breedte, hoogte) groter is dan de halve meetafstand, zijn de meetresultaten minder nauwkeurig te bepalen. Dit kan worden verholpen door een groter aantal meetpunten te nemen. Indien de afstand tussen twee naast elkaar gelegen meetpunten kleiner is dan de meetafstand, is de nauwkeurigheid van de meting vergelijkbaar met die welke wordt verkregen met een halve bol, zoals deze hierboven is omschreven.
6.4.2. Plaats en aantal van de meetpunten
6.4.2.1. Algemeen
Indien de geluidsbron, door haar geometrische vorm of haar werking (bij voorbeeld beweging) een bepaalde richtwerking bezit, dienen de meetpunten volgens een dienovereenkomstig opgesteld coördinatiesysteem gekozen te worden. De oorsprong van het coördinatiesysteem moet mogelijk samenvallen met de projectie van het meetkundig middelpunt van de geluidsbron op de bodem.
6.4.2.2. Plaats van de meetpunten op een halve bol met straal r
Op de halve bol bevinden zich in beginsel twaalf meetpunten met de volgende coördinatie (zie figuur 2) :
x = (x/r) r
y = (y/r) r
z = (z/r) r.
Voor x/r, y/r, z en z/r dient men de in onderstaande tabel I vermelde waarden te nemen :
_ W is het totale door de geluidsbron voortgebrachte geluidsvermogen (in watt)
_ Wo is het referentiegeluidsvermogen, gelijk aan 10**-12WHet A-gewogen, in decibel uitgedrukte, geluidsvermogensniveau LWA wordt verkregen door een weegfilter A in de meetketen op te nemen.
3.5. Grenswaarde van het geluidsvermogensniveau LWA1
Het toelaatbare geluidsvermogensniveau, uitgedrukt in dB (A), is de waarde voorgeschreven in de (specifieke reglementaire teksten) en wordt LWA1 genoemd. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
3.6. Richtingsindex DI :
De in dB uitgedrukte richtingsindex van een geluidsbron, die bij toepassing van deze meetmethode gebruikt dient te worden, wordt als volgt gedefinieerd :
DI = LpA (max) - LpAm + 3
waarin
_ LpA (max) het hoogste op de meetpunten (zie 6.4.2) gemeten geluiddrukniveau is, berekend volgens 8.1.1 en gecorrigeerd volgens de algemene beginselen van 8.6.1, 8.6.3 en 8.6.4;
_ LpAm het geluiddrukniveau op het oppervlak is, vastgesteld overeenkomstig 8.4.;
_ 3 is een overeengekomen toegevoegde waarde.
Voor de bepaling van LpA (max) en LpAm dienen uitsluitend de voorgeschreven meetpunten in aanmerking te worden genomen.
3.7. Ander geluidAnder geluid is het totaal van achtergrondgeluid en secundair geluid.
3.7.1. AchtergrondgeluidAchtergrondgeluid is het geluid op de meetpunten dat niet door de geluidsbron wordt veroorzaakt.
3.7.2. Secundair geluid
Secundair geluid is elk geluid op de meetpunten dat wel door de geluidsbron wordt veroorzaakt, doch daardoor niet rechtstreeks wordt uitgestraald.
4. BEOORDELINGSFACTOREN VOOR HET WEERGEVEN VAN DE RESULTATEN
4.1. Het naar de omgeving uitgestraalde geluid :
Het naar de omgeving van een bron uitgestraalde geluid wordt uitgedrukt :
_ hetzij door het geluidsvermogensniveau LWA van de bron
_ hetzij door het geluidsvermogensniveau van de bron LWA, aangevuld met de richtingsindex (DI). Wanneer echter het berekende geluidsvermogensniveau LWA een in de (specifieke reglementaire tekst) vastgestelde waarde lager ligt dan het toelaatbare geluidsvermogensniveau LWA1, wordt de richtingsindex (DI) slechts ter informatie vermeld. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
4.2. (opgeheven) <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
5. MEETAPPARATUUR
5.1. Algemeen
De apparatuur dient geschikt te zijn om het niveau van het gemiddelde van de gekwadrateerde volgens de A-kromme gewogen geluidsdruk te meten. Het niveau van het tijdsgemiddelde van de gekwadrateerde drukken voor een meetpunt wordt verkregen hetzij door rechtstreekse aflezing op het apparaat, hetzij volgens de in 11 vermelde berekening.
5.2. Meetinstrumenten
Ten einde aan bovengenoemde voorwaarden te voldoen kan men gebruik maken van :
a) een geluidsniveaumeter die voldoet aan de eisen van IEC-publikatie 179, 2e druk, 1973. De responsie "S" (slow) dient te worden gebruikt. <KB 1987-05-14/30, art. 1, 1°, 003; Inwerkingtreding : 1987-06-03>
b) een integrator die een analoge of digitale integratie verricht van het gekwadrateerde signaal over een gegeven tijdsintervalOpmerking
Indien voor een meting andere apparatuur dan de precisie-geluidsniveaumeter of combinaties van apparaten, zoals integratoren, worden gebruikt, moeten alle specificaties daarvan voldoen aan de eisen van (IEC-publikatie 651, eerste druk 1979). <KB 1987-05-14/30, art. 1, 2°, 003; Inwerkingtreding : 1987-06-03>
5.3. Microfoon en bijbehorende kabel
Men dient gebruik te maken van een microfoon met kabel die voldoet aan (IEC-publikatie 651, eerste druk 1979), en die voor metingen in het vrije veld is geijkt. <KB 1987-05-14/30, art. 1, 3°, 003; Inwerkingtreding : 1987-06-03>
5.4. FrequentiewaarderingMen dient een weegfilter A te gebruiken die voldoet aan de specificaties van (IEC-publikatie 651, eerste druk 1979). <KB 1987-05-14/30, art. 1, 4°, 003; Inwerkingtreding : 1987-06-03>
5.5. Controle van de meetapparatuur
5.5.1. Vóór de proeven dient de overdrachtskwaliteit van de volledige apparatuur (meetinstrument, inclusief microfoon en kabel) met een akoestische calibrator waarvan de nauwkeurigheid ten minste 0,5 dB bedraagt (bij voorbeeld een pistonfoon) te worden gecontroleerd; de apparatuur dient onmiddellijk na elke reeks metingen opnieuw te worden gecontroleerd.
5.5.2. Deze controles ter plaatse dienen ten minste elk jaar door een uitgebreidere calibratie in een hiertoe uitgerust laboratorium te worden aangevuld.
6. MEETOMSTANDIGHEDEN
Alle details in verband met de wijze van opstellen, werking en gebruik van de te beproeven geluidsbron worden in de bijlagen van de (specifieke reglementaire teksten) nader omschreven. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
De algemene aanwijzingen zijn opgenomen in 6.1 tot en met 6.4.
6.1. Meetobject
Er dient nauwkeurig te worden aangegeven welke uitrusting, zoals hulpwerktuigen, aandrijvingen, enz., een integrerend deel vormt van de te beproeven geluidsbron.
De geluidsbronnen die voorzien zijn van uitwisselbare gereedschappen, zoals de diverse uitrustingsstukken voor bijzondere doeleinden, moeten ten minste met de standaarduitrusting worden gemeten. Het meetresultaat is slechts geldig voor de beproefde combinatie.
Zo nodig zal in de (specifieke reglementaire teksten) verder worden aangegeven hoe tijdens de meting rekening dient te worden gehouden met eventuele delen die geen eigenlijke bestanddelen zijn van de machine (afzonderlijke gereedschappen, enz.) maar die onontbeerlijk zijn voor de werking van de machine. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
6.2. Werking van de geluidsbron gedurende de metingen
Ten einde te komen tot reproduceerbare omstandigheden en de geluidsemissiewaarden te kunnen berekenen die kenmerkend zijn voor de geluidsbron, moet in de (specifieke reglementaire teksten) een nauwkeurige omschrijving worden gegeven van de bij de meting toe te passen werkwijze. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
De metingen omvatten in principe :
6.2.1. Een meting met de geluidsbron in vrijloop, bij nominaal toerental van de motor, maar zonder gebruik van het gereedschap of het voortbewegingsmechanisme.
6.2.2. Met belasting uit te voeren metingen
In dit geval voldoen de voorgeschreven bedrijfsomstandigheden hetzij aan de normale bedrijfsomstandigheden van de machine, hetzij aan een gebruikelijke werkmethode waarbij, in principe, gelijke effecten en hinder optreden als die bij de werkelijke werkmethode. Tijdens de meting dient voor een stabiele werking of een vastgesteld periodiek verloop van de verrichtingen te worden gezorgd. Voor elke bron zijn de werkcyclussen gespecificeerd in de bijlagen van de overeenkomstige (specifieke reglementaire teksten). <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
6.3. MeetterreinDe geluidsbron dient in vrije-veld-omstandigheden overeenkomstig haar werkelijke werkwijze te worden opgesteld en, tenzij anders is voorgeschreven, op een weerkaatsend oppervlak, op een terrein waar andere geluiden voldoende zwak zijn (zie 8.6).
Wanneer voor een in een (specifieke reglementaire tekst) vastgestelde meting, het gebruik van een niet-weerkaatsende bodem nodig is (bij voorbeeld een grasmat) worden de akoestische eigenschappen van de bodem in de (reglementaire tekst) omschreven. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
In het meetterrein mogen geen reflecterende objecten voorkomen die de resultaten van de meting kunnen beïnvloeden.
Indien een standaardgeluidsbron wordt gebruikt moet zij ten minste de in ISC-norm nr. 3741, bijlage B, uitgave 1975.07.15 voorgeschreven karakteristiek bezitten.
6.4. Meetoppervlak, meetafstand, plaats en aantal van de meetpunten
6.4.1. Meetoppervlak, meetafstand
Het meetoppervlak is een denkbeeldig oppervlak dat de geluidsbron omsluit; het wordt begrensd door de meetplaats waarop de machine staat. Het kan ook begrensd worden door een aantal vlakken (figuur 1). Het moet een eenvoudige geometrische vorm hebben, bij voorkeur een halve bol of een rechthoekig parallellepipedum. In het middelpunt van de meetplaats wordt de geluidsbron geplaatst (figuur 2 en3).
In principe worden grote meetafstanden gekozen
In het geval van een halve bol wordt dit bereikt wanneer de afstand tussen de halve bol en de omtrek van de machine niet kleiner is dan tweemaal de grootste afmeting (lengte, breedte, hoogte) van de geluidsbron.
Indien geen enkele afmeting van de te beproeven geluidsbron groter dan 4 m is, dient het meetoppervlak bij voorkeur een halve bol met een straal van 10 m te zijn. Indien geen enkele afmeting groter is dan, 1,5 m, wordt voor het meetoppervlak bij voorkeur een halve bol met een straal van 4 m gekozen.
In het geval van zeer grote geluidsbronnen wordt men bij de meting geconfronteerd met moeilijkheden van praktische aard. Een parallellepipedumvormig meetoppervlak kan in dit geval voordelen bieden.
Wanneer in bijlagen van (specifieke reglementaire teksten) bepaalde meetoppervlakken worden omschreven, mogen alleen deze oppervlakken worden gebruikt. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Opmerkingen
a) De uitstekende gedeelten van de geluidsbron die niet wezenlijk bijdragen tot de geluidsemissie, worden niet in aanmerking genomen voor de bepaling van de afmetingen van de bron.
b) Bij geluidsbronnen waarvan de grootste afmeting (lengte, breedte, hoogte) groter is dan de halve meetafstand, zijn de meetresultaten minder nauwkeurig te bepalen. Dit kan worden verholpen door een groter aantal meetpunten te nemen. Indien de afstand tussen twee naast elkaar gelegen meetpunten kleiner is dan de meetafstand, is de nauwkeurigheid van de meting vergelijkbaar met die welke wordt verkregen met een halve bol, zoals deze hierboven is omschreven.
6.4.2. Plaats en aantal van de meetpunten
6.4.2.1. Algemeen
Indien de geluidsbron, door haar geometrische vorm of haar werking (bij voorbeeld beweging) een bepaalde richtwerking bezit, dienen de meetpunten volgens een dienovereenkomstig opgesteld coördinatiesysteem gekozen te worden. De oorsprong van het coördinatiesysteem moet mogelijk samenvallen met de projectie van het meetkundig middelpunt van de geluidsbron op de bodem.
6.4.2.2. Plaats van de meetpunten op een halve bol met straal r
Op de halve bol bevinden zich in beginsel twaalf meetpunten met de volgende coördinatie (zie figuur 2) :
x = (x/r) r
y = (y/r) r
z = (z/r) r.
Voor x/r, y/r, z en z/r dient men de in onderstaande tabel I vermelde waarden te nemen :
où
_ W est la puissance acoustique totale émise par la source en Watts,
_ W0 est la puissance acoustique de référence, égale à 10**-12W
La valeur LWA du niveau de puissance acoustique pondéré A, en dB, s'obtient en utilisant la pondération A dans la chaîne de mesure.
3.5. Valeur limite du niveau de puissance acoustique LWA1
La valeur limite du niveau de puissance acoustique LWA, exprimé en dB pondérés A, est la valeur prescrite par les (textes règlementaires spécifiques) <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>;
elle est désignée par LWA1.
3.6. Indice de directivité (DI)
L'indice de directivité (DI), exprimé en dB, à retenir pour l'application de la présente méthode est défini par la formule :
DI = LpAmax - LpAm + 3
dans laquelle
_ LpAmax est le plus élevé des niveaux de pression acoustiques relevés aux points de mesure (voir point 6.4.2), calculés conformément au point 8.1.1 et corrigés selon les principes généraux établis aux points 8.6.1, 8.6.3 et 8.6.4,
_ LpAm est le niveau de pression acoustique surfacique déterminé conformément au point 8.4,
_ 3 est un terme additif conventionnel.
Pour déterminer les valeurs de LpAmax et LpAm il ne faut prendre en compte que les seuls points de mesure prescrits.
3.7. Bruits étrangers
On entend par bruit étranger le bruit résultant du bruit de fond et du bruit parasite.
3.7.1. Bruit de fond
On entend par bruit de fond tout bruit observé aux points de mesure qui n'est pas engendré par la source sonore.
3.7.2. Bruit parasite
On entend par bruit parasite tout bruit observé aux points de mesure engendré par la source sonore mais non directement émis par elle.
4. CRITERES A RETENIR POUR L'EXPRESSION DES RESULTATS
4.1. Critères acoustiques pour l'environnement
Le critère acoustique pour l'environnement d'une source sonore est exprimé :
_ soit par le niveau de puissance acoustique de la source sonore LWA,
_ soit par le niveau de puissance acoustique de la source sonore LWA complété par l'indice de directivité (DI). Cependant, lorsque le niveau de puissance acoustique calculé LWA est inférieur à la valeur limite du niveau de puissance acoustique LWA1 d'une valeur précisée dans (le texte règlementaire spécifique), l'indice de directivité (DI) est donné seulement à titre d'information. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
4.2. (abrogé) <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
5. APPAREILLAGE DE MESURE
5.1. Généralités
L'appareillage doit être conçu pour mesurer le niveau pondéré A de la pression acoustique quadratique moyenne. Le niveau de la moyenne quadratique temporelle pour un point de mesure s'obtient, soit par lecture directe sur l'instrument, soit par calcul conformément au point 11.
5.2. Instruments de mesure
Pour satisfaire à la condition précédente, on peut utiliser :
(a) un sonomètre qui satisfait au moins aux conditions de la publication CEI 651, première édition, 1979, pour le type d'instruments de la classe 1. L'instrument doit être utilisé en réponse "S"); <AR 1987-05-14/30, art. 1, 1°, 003; En vigueur : 1987-06-03>
b) un intégrateur effectuant une intégration analogique ou digitale du signal élevé au carré dans un intervalle de temps donné.
Remarque
Si, pour toute mesure, on utilise des instruments autres que le sonomètre de précision ou des combinations d'instruments, tels que les intégrateurs, toutes les spécifications de ceux-ci doivent répondre aux exigences correspondantes de la publication (CEI 651, première édition 1979.) <AR 1987-05-14/30, art. 1, 2°, 003; En vigueur : 1987-06-03>
5.3. Microphone et son câble associé
On utilise un microphone associé à son câble, conforme à la publication (CEI 651, première édition 1979), et étalonné pour les mesures en champ libré. <AR 1987-05-14/30, art. 1, 3°, 003; En vigueur : 1987-06-03>
5.4. Réseau de pondération
On utilise un réseau de pondération A conforme aux spécifications de la publication (CEI 651, première édition 1979). <AR 1987-05-14/30, art. 1, 4°, 003; En vigueur : 1987-06-03>
5.5. Contrôle de l'appareillage de mesure
5.5.1. Avant les essais, un contrôle de la qualité acoustique de l'appareillage complet (instruments de mesure, y compris microphone et câble) doit être effectué avec une source sonore étalon dont la précision est d'au moins 0,5 dB (par exemple un pistonphone); l'appareillage doit être de nouveau contrôlé immédiatement après chaque série de mesures.
5.5.2. Ces contrôles sur place doivent être complétés au moins tous les ans par des étalonnages plus approfondis dans un laboratoire spécialement équipé à cet effet.
6. CONDITIONS DE MESURE
Tous les détails concernant les conditions d'installation, de fonctionnement et d'utilisation de chaque source sonore sont spécifiés dans les annexes des (textes règlementaires spécifiques). <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Les indications générales sont données dans les points 6.1 à 6.4.
6.1. Objet de la mesure
La source sonore à tester doit être définie exactement avec les équipements, tels que les équipements auxiliaires, générateur de puissance, etc., qui en font partie intégrante.
Les sources sonores pourvues de dispositifs interchangeables, tels que divers équipements remplissant une fonction particulière, doivent être mesurées au moins avec l'équipement principal. Le résultat de la mesure n'est valable que pour la combinaison testée.
Si nécessaire, les (textes règlementaires spécifiques) précisent également comment tenir compte, lors de la mesure, de l'existence éventuelle des parties qui ne sont pas à proprement parler des éléments constitutifs de la machine (outils isolés, etc.) mais qui sont indispensables à son fonctionnement. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
6.2. Fonctionnement de la source sonore pendant les mesures
Afin de créer des conditions reproductibles et de pouvoir calculer les valeurs d'émission sonore caractéristiques de la source sonore, il faut définir avec exactitude, dans les (textes règlementaires spécifiques), les conditions de fonctionnement de la source sonore qui doivent être respectées lors de la mesure. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Les mesures comportent, par principe :
6.2.1. Un essai de la source sonore à vide dont le moteur fonctionne à sa vitesse nominale mais sans mise en oeuvre des organes de travail ou de déplacement.
6.2.2. Des essais effectués en charge
Dans ce cas, les conditions de fonctionnement prescrites correspondent soit au mode de travail réel de la machine, soit à un mode de travail conventionnel produisant, en principe, des effets et contraintes analogues à ceux observés lors du travail réel. Pendant la mesure, il convient d'assurer un fonctionnement stable de la source sonore ou un déroulement périodique défini des opérations. Pour chaque source sonore, les conditions de fonctionnement sont spécifiées dans les annexes des (textes règlementaires spécifiques) correspondantes. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
6.3. Site de mesure
La source sonore est installée dans des conditions de champ libre et, sauf prescription contraire, sur plan réfléchissant, selon son mode de fonctionnement réel, et dans un site où les bruits étrangers sont suffisamment faibles (voir point 8.6).
Lorsque l'essai prévu dans un (texte règlementaire spécifique) nécessite l'emploi d'un sol non réfléchissant (par exemple un sol herbeux), les propriétés acoustiques du sol y sont précisées. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>Le site de mesure ne doit comporter aucun obstacle réfléchissant susceptible d'influencer les résultats de mesure.
Si une source sonore de référence est utilisée, elle doit avoir les caractéristiques minimales spécifiées dans la norme ISO 3741, annexe B, édition du 15 juillet 1975.
6.4. Surface de mesure, distance de mesure, localisation et nombre de points de mesure
6.4.1. Surface de mesure, distance de mesure
La surface de mesure est une surface imaginaire enveloppant la source sonore et délimitée par l'aire d'essai sur laquelle est placée la machine. Elle peut également être délimitée par plusieurs plans (figure 1). Elle doit être de de forme géométrique simple, de préférence une surface délimitant un hémisphère ou un parallélépipède rectangle. La source sonore est placée au centre de l'aire d'essai (figures 2 et 3).
On choisit en principe une distance de mesure importante.
Dans le cas de l'hémisphère, cette condition est réalisée lorsque la distance entre l'hémisphère et le contour de la machine n'est pas inférieure à 2 fois la plus grande dimension (longueur, largeur, hauteur) de la source sonore.
Si aucune dimension de la source sonore à tester n'excède 4 m, la surface de mesure est de préférence définie par un hémisphère d'un rayon de 10 m. Si aucune des dimensions n'excède 1,5 m, la surface de mesure est définie de préférence par un hémisphère d'un rayon de 4 m.
Dans le cas de très grandes sources sonores, on se trouve confronté à des difficultés d'ordre pratique pour l'exécution des essais. Une surface de mesure délimitant un parallélépipède peut alors offrir certains avantages.
Lorsque, dans des annexes de (textes règlementaires spécifiques), des surfaces de mesures spéciales sont définies, elles sont seules à être prises en considération. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Notes
a) Les parties saillantes de la source sonore qui ne contribuent pas essentiellement au rayonnement acoustique ne sont pas prises en considération pour la détermination des dimensions de la source sonore.
b) Pour les sources sonores dont la plus grande des trois dimensions (longueur, largeur, hauteur) est supérieure à la demi-distance de mesure, il y a une incertitude accrue sur les résultats de mesure. Cette incertitude peut être réduite en augmentant le nombre des points de mesure. Si la distance entre 2 points de mesure voisins est inférieure à la distance de mesure, la précision de mesure est comparable à celle obtenue avec l'hémisphère, tel qu'il est défini ci-dessus.
6.4.2. Localisation et nombre de points de mesure
6.4.2.1. Généralités
Si, en raison de sa forme géométrique ou de son mode de fonctionnement (par exemple déplacement), la source sonore accuse une orientation privilégiée, les points de mesure sont distribués selon un système de coordonnées établi en conséquence. L'origine du système de coordonnées doit, si possible, coïncider avec la projection du centre géométrique de la source sonore sur l'aire d'essais.
6.4.2.2. Position des points de mesure dans le cas d'un hémisphère de rayon r
Dans le cas d'un hémisphère, les points de mesure sont, en principe, au nombre de douze et ont alors les coordonnées suivantes (voir figure 2) :
x = (x/r) r,
y = (y/r) r,
z = (z/r) r.
On prend pour x/r, y/r, z/r et z les valeurs qui figurent dans le tableau I suivant :
_ W est la puissance acoustique totale émise par la source en Watts,
_ W0 est la puissance acoustique de référence, égale à 10**-12W
La valeur LWA du niveau de puissance acoustique pondéré A, en dB, s'obtient en utilisant la pondération A dans la chaîne de mesure.
3.5. Valeur limite du niveau de puissance acoustique LWA1
La valeur limite du niveau de puissance acoustique LWA, exprimé en dB pondérés A, est la valeur prescrite par les (textes règlementaires spécifiques) <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>;
elle est désignée par LWA1.
3.6. Indice de directivité (DI)
L'indice de directivité (DI), exprimé en dB, à retenir pour l'application de la présente méthode est défini par la formule :
DI = LpAmax - LpAm + 3
dans laquelle
_ LpAmax est le plus élevé des niveaux de pression acoustiques relevés aux points de mesure (voir point 6.4.2), calculés conformément au point 8.1.1 et corrigés selon les principes généraux établis aux points 8.6.1, 8.6.3 et 8.6.4,
_ LpAm est le niveau de pression acoustique surfacique déterminé conformément au point 8.4,
_ 3 est un terme additif conventionnel.
Pour déterminer les valeurs de LpAmax et LpAm il ne faut prendre en compte que les seuls points de mesure prescrits.
3.7. Bruits étrangers
On entend par bruit étranger le bruit résultant du bruit de fond et du bruit parasite.
3.7.1. Bruit de fond
On entend par bruit de fond tout bruit observé aux points de mesure qui n'est pas engendré par la source sonore.
3.7.2. Bruit parasite
On entend par bruit parasite tout bruit observé aux points de mesure engendré par la source sonore mais non directement émis par elle.
4. CRITERES A RETENIR POUR L'EXPRESSION DES RESULTATS
4.1. Critères acoustiques pour l'environnement
Le critère acoustique pour l'environnement d'une source sonore est exprimé :
_ soit par le niveau de puissance acoustique de la source sonore LWA,
_ soit par le niveau de puissance acoustique de la source sonore LWA complété par l'indice de directivité (DI). Cependant, lorsque le niveau de puissance acoustique calculé LWA est inférieur à la valeur limite du niveau de puissance acoustique LWA1 d'une valeur précisée dans (le texte règlementaire spécifique), l'indice de directivité (DI) est donné seulement à titre d'information. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
4.2. (abrogé) <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
5. APPAREILLAGE DE MESURE
5.1. Généralités
L'appareillage doit être conçu pour mesurer le niveau pondéré A de la pression acoustique quadratique moyenne. Le niveau de la moyenne quadratique temporelle pour un point de mesure s'obtient, soit par lecture directe sur l'instrument, soit par calcul conformément au point 11.
5.2. Instruments de mesure
Pour satisfaire à la condition précédente, on peut utiliser :
(a) un sonomètre qui satisfait au moins aux conditions de la publication CEI 651, première édition, 1979, pour le type d'instruments de la classe 1. L'instrument doit être utilisé en réponse "S"); <AR 1987-05-14/30, art. 1, 1°, 003; En vigueur : 1987-06-03>
b) un intégrateur effectuant une intégration analogique ou digitale du signal élevé au carré dans un intervalle de temps donné.
Remarque
Si, pour toute mesure, on utilise des instruments autres que le sonomètre de précision ou des combinations d'instruments, tels que les intégrateurs, toutes les spécifications de ceux-ci doivent répondre aux exigences correspondantes de la publication (CEI 651, première édition 1979.) <AR 1987-05-14/30, art. 1, 2°, 003; En vigueur : 1987-06-03>
5.3. Microphone et son câble associé
On utilise un microphone associé à son câble, conforme à la publication (CEI 651, première édition 1979), et étalonné pour les mesures en champ libré. <AR 1987-05-14/30, art. 1, 3°, 003; En vigueur : 1987-06-03>
5.4. Réseau de pondération
On utilise un réseau de pondération A conforme aux spécifications de la publication (CEI 651, première édition 1979). <AR 1987-05-14/30, art. 1, 4°, 003; En vigueur : 1987-06-03>
5.5. Contrôle de l'appareillage de mesure
5.5.1. Avant les essais, un contrôle de la qualité acoustique de l'appareillage complet (instruments de mesure, y compris microphone et câble) doit être effectué avec une source sonore étalon dont la précision est d'au moins 0,5 dB (par exemple un pistonphone); l'appareillage doit être de nouveau contrôlé immédiatement après chaque série de mesures.
5.5.2. Ces contrôles sur place doivent être complétés au moins tous les ans par des étalonnages plus approfondis dans un laboratoire spécialement équipé à cet effet.
6. CONDITIONS DE MESURE
Tous les détails concernant les conditions d'installation, de fonctionnement et d'utilisation de chaque source sonore sont spécifiés dans les annexes des (textes règlementaires spécifiques). <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Les indications générales sont données dans les points 6.1 à 6.4.
6.1. Objet de la mesure
La source sonore à tester doit être définie exactement avec les équipements, tels que les équipements auxiliaires, générateur de puissance, etc., qui en font partie intégrante.
Les sources sonores pourvues de dispositifs interchangeables, tels que divers équipements remplissant une fonction particulière, doivent être mesurées au moins avec l'équipement principal. Le résultat de la mesure n'est valable que pour la combinaison testée.
Si nécessaire, les (textes règlementaires spécifiques) précisent également comment tenir compte, lors de la mesure, de l'existence éventuelle des parties qui ne sont pas à proprement parler des éléments constitutifs de la machine (outils isolés, etc.) mais qui sont indispensables à son fonctionnement. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
6.2. Fonctionnement de la source sonore pendant les mesures
Afin de créer des conditions reproductibles et de pouvoir calculer les valeurs d'émission sonore caractéristiques de la source sonore, il faut définir avec exactitude, dans les (textes règlementaires spécifiques), les conditions de fonctionnement de la source sonore qui doivent être respectées lors de la mesure. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Les mesures comportent, par principe :
6.2.1. Un essai de la source sonore à vide dont le moteur fonctionne à sa vitesse nominale mais sans mise en oeuvre des organes de travail ou de déplacement.
6.2.2. Des essais effectués en charge
Dans ce cas, les conditions de fonctionnement prescrites correspondent soit au mode de travail réel de la machine, soit à un mode de travail conventionnel produisant, en principe, des effets et contraintes analogues à ceux observés lors du travail réel. Pendant la mesure, il convient d'assurer un fonctionnement stable de la source sonore ou un déroulement périodique défini des opérations. Pour chaque source sonore, les conditions de fonctionnement sont spécifiées dans les annexes des (textes règlementaires spécifiques) correspondantes. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
6.3. Site de mesure
La source sonore est installée dans des conditions de champ libre et, sauf prescription contraire, sur plan réfléchissant, selon son mode de fonctionnement réel, et dans un site où les bruits étrangers sont suffisamment faibles (voir point 8.6).
Lorsque l'essai prévu dans un (texte règlementaire spécifique) nécessite l'emploi d'un sol non réfléchissant (par exemple un sol herbeux), les propriétés acoustiques du sol y sont précisées. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>Le site de mesure ne doit comporter aucun obstacle réfléchissant susceptible d'influencer les résultats de mesure.
Si une source sonore de référence est utilisée, elle doit avoir les caractéristiques minimales spécifiées dans la norme ISO 3741, annexe B, édition du 15 juillet 1975.
6.4. Surface de mesure, distance de mesure, localisation et nombre de points de mesure
6.4.1. Surface de mesure, distance de mesure
La surface de mesure est une surface imaginaire enveloppant la source sonore et délimitée par l'aire d'essai sur laquelle est placée la machine. Elle peut également être délimitée par plusieurs plans (figure 1). Elle doit être de de forme géométrique simple, de préférence une surface délimitant un hémisphère ou un parallélépipède rectangle. La source sonore est placée au centre de l'aire d'essai (figures 2 et 3).
On choisit en principe une distance de mesure importante.
Dans le cas de l'hémisphère, cette condition est réalisée lorsque la distance entre l'hémisphère et le contour de la machine n'est pas inférieure à 2 fois la plus grande dimension (longueur, largeur, hauteur) de la source sonore.
Si aucune dimension de la source sonore à tester n'excède 4 m, la surface de mesure est de préférence définie par un hémisphère d'un rayon de 10 m. Si aucune des dimensions n'excède 1,5 m, la surface de mesure est définie de préférence par un hémisphère d'un rayon de 4 m.
Dans le cas de très grandes sources sonores, on se trouve confronté à des difficultés d'ordre pratique pour l'exécution des essais. Une surface de mesure délimitant un parallélépipède peut alors offrir certains avantages.
Lorsque, dans des annexes de (textes règlementaires spécifiques), des surfaces de mesures spéciales sont définies, elles sont seules à être prises en considération. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Notes
a) Les parties saillantes de la source sonore qui ne contribuent pas essentiellement au rayonnement acoustique ne sont pas prises en considération pour la détermination des dimensions de la source sonore.
b) Pour les sources sonores dont la plus grande des trois dimensions (longueur, largeur, hauteur) est supérieure à la demi-distance de mesure, il y a une incertitude accrue sur les résultats de mesure. Cette incertitude peut être réduite en augmentant le nombre des points de mesure. Si la distance entre 2 points de mesure voisins est inférieure à la distance de mesure, la précision de mesure est comparable à celle obtenue avec l'hémisphère, tel qu'il est défini ci-dessus.
6.4.2. Localisation et nombre de points de mesure
6.4.2.1. Généralités
Si, en raison de sa forme géométrique ou de son mode de fonctionnement (par exemple déplacement), la source sonore accuse une orientation privilégiée, les points de mesure sont distribués selon un système de coordonnées établi en conséquence. L'origine du système de coordonnées doit, si possible, coïncider avec la projection du centre géométrique de la source sonore sur l'aire d'essais.
6.4.2.2. Position des points de mesure dans le cas d'un hémisphère de rayon r
Dans le cas d'un hémisphère, les points de mesure sont, en principe, au nombre de douze et ont alors les coordonnées suivantes (voir figure 2) :
x = (x/r) r,
y = (y/r) r,
z = (z/r) r.
On prend pour x/r, y/r, z/r et z les valeurs qui figurent dans le tableau I suivant :
TABEL I
Modifications
|--------------|--------------|--------------|-----------------
| x/r | y/r | z/r | z
| | | |
------------|--------------|--------------|--------------|-----------------
1 | 1 | 0 | - | 1,5 m
2 | 0,7 | 0,7 | - | 1,5 m
3 | 0 | 1 | - | 1,5 m
4 | -0,7 | 0,7 | - | 1,5 m
5 | -1 | 0 | - | 1,5 m
6 | -0,7 | -0,7 | - | 1,5 m
7 | 0 | -1 | - | 1,5 m
8 | 0,7 | -0,7 | - | 1,5 m
9 | 0,65 | 0,27 | 0,71 | -
10 | -0,27 | 0,65 | 0,71 | -
11 | -0,65 | -0,27 | 0,71 | -
12 | 0,27 | -0,65 | 0,71 | -
| | | |
------------|--------------|--------------|--------------|-----------------
TABLEAU I
Modifications
|--------------|--------------|--------------|-----------------
| x/r | y/r | z/r | z
| | | |
------------|--------------|--------------|--------------|-----------------
1 | 1 | 0 | - | 1,5 m
2 | 0,7 | 0,7 | - | 1,5 m
3 | 0 | 1 | - | 1,5 m
4 | -0,7 | 0,7 | - | 1,5 m
5 | -1 | 0 | - | 1,5 m
6 | -0,7 | -0,7 | - | 1,5 m
7 | 0 | -1 | - | 1,5 m
8 | 0,7 | -0,7 | - | 1,5 m
9 | 0,65 | 0,27 | 0,71 | -
10 | -0,27 | 0,65 | 0,71 | -
11 | -0,65 | -0,27 | 0,71 | -
12 | 0,27 | -0,65 | 0,71 | -
| | | |
------------|--------------|--------------|--------------|-----------------
6.4.2.3. Plaats van de meetpunten op een parallellepipedumIndien het meetoppervlak op een rechthoekig parallellepipedum ligt, liggen de meetpunten bij voorbeeld zoals weergegeven in figuur 3. Het aantal meetpunten en de ligging daarvan zijn afhankelijk van de grootte van de geluidsbron. In het middelpunt van elk vlak (in het algemeen 4 zijkanten en 1 bovenvlak), en in de 4 hoeken van het bovenvlak van het parallellepipedum dient zich echter ten minste één meetpunt te bevinden. Men dient daarenboven rekening te houden met opmerking b) van 6.4.1.Opmerkingen betreffende 6.4.2.2. en 6.4.2.3.In de (specifieke reglementaire teksten) kunnen voor de meetpunten een afwijkende plaatsing en een afwijkend aantal worden voorgeschreven. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
6.5. (opgeheven) <1985-02-13/30, art. 3, 002>
7. UITVOERING VAN DE METINGEN
7.1. Vaststelling van de akoestische eigenschappen van het meetterreinDe condities van het meetterrein moeten voor de meting nagegaan worden. De te onderzoeken verstorende invloeden zijn :
a) Geluiden van andere bronnen
b) Invloed van de wind
c) Bedrijfsomstandigheden : bij voorbeeld trillingen, temperatuur, vochtigheidsgraad, luchtdruk
d) Eigenschappen van het meetterrein
e) Reflecterende objecten in het meetterrein, die de uitkomsten van de geluidsmetingen kunnen beïnvloeden.
7.1.1. Ander geluid
In de bijlagen van de (specifieke reglementaire teksten) zal worden omschreven met welke andere geluiden rekening dient te worden gehouden. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
a) Meting van het achtergrondgeluidHet achtergrondgeluid dient op de meetpunten te worden gemeten (zie 6.4.2.) bij uitgeschakelde geluidsbron (zonder geluidemissie) (zie 7.2.).
b) Meting van secundair geluid
Het secundaire geluid dient op de meetpunten te worden gemeten (zie 6.4.2.), eventueel na afschermen van de te onderzoeken geluidsbron (zie punt 7.2.), met schermwanden.
Opmerking
Voor dergelijke schermwanden is in het algemeen een massa van 25 kg/m2 voldoende. Zij dienen bij voorkeur geluidabsorberend te zijn aan de zijde die naar de te onderzoeken geluidsbron gekeerd is.
7.1.2. Windsnelheid en windrichting
De windsnelheid en de windrichting moeten op een bepaald punt van de meetplaats worden vastgesteld. Er dient rekening te worden gehouden met het bepaalde in 8.6.4.
7.1.3. Meting van temperatuur, vochtigheid, luchtdruk en andere verstoringenAlleen verstoringen die mogelijkerwijs de akoestische metingen beïnvloeden, hoeven te worden gemeten (zie 8.6.3.).
7.1.4. Meting van de akoestische eigenschappen van de meetplaatsDe akoestische eigenschappen van de meetplaats kunnen door de omgevingsconstante C worden vastgesteld volgens de methode van 8.6.2.
De toe te passen methode om de in de 8.6.2. gedefinieerde constante C te bepalen, wordt elders aangegeven. Met deze constante kan eveneens worden nagegaan of een deels reflecterende bodem bruikbaar is als meetplaats.
7.1.5. Aanwezigheid van obstakels
In het algemeen is visuele controle voldoende om na te gaan of wordt voldaan aan het bepaalde in de derde alinea van 6.3. Het te controleren gebied wordt in de (specifieke reglementaire teksten) omschreven. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
7.2. Meting van het geluiddrukniveau LpA
Voor de meting van het geluiddrukniveau (LpA) dient een instrument gebruikt te worden zoals omschreven in 5.2. Het geluiddrukniveau LpA op een bepaald meetpunt is het geluiddrukniveau dat overeenkomt met de in de tijd gemiddelde gekwadrateerde geluiddrukken. Indien een geluidsniveaumeter wordt gebruikt, dient het tijdsgemiddelde van een aantal aflezingen bepaald te worden, zoals aangegeven in 11.
In principe dient de meettijd op ieder meetpunt 15 s te bedragen. In het geval van werkcycli met periodiek wisselend geluidsniveau dient de meettijd ten minste drie volledige werkcycli te omvatten. Indien men gebruik maakt van een integratorgeluidsniveaumeter dient de integratietijd gelijk aan de meettijd te zijn.
7.3. Bepaling van de aard van het door de geluidsbron uitgestraalde geluidOp milieuhygiënische gronden dient de aard van het uitgestraalde geluid te worden vastgesteld, ten einde de hierdoor veroorzaakte hinder te kunnen beoordelen. Daarom verdient het aanbeveling, over een methode te beschikken om geluid met impulskarakter en geluid met tonaal karakter te kunnen opsporen.
7.3.1. Bepaling van het impulskarakter van geluid
Door de aanwijzingen van een precisie-geluidsniveaumeter met "trage" responsie en die van een precisie-impulsgeluidsniveaumeter in de stand "impuls" ((IEC-publikatie 651, eerste druk 1979)) met elkaar te vergelijken kan men bepalen of het geluid al dan niet een impulskarakter bezit. Als indicatie voor het impulskarakter van het geluid neemt men volgens deze methode het verschil tussen de in de tijd gemiddelde gekwadrateerde geluiddrukken, gemeten met de geluidsniveaumeter, in de stand "impuls" en in de stand "traag". Het geluiddrukniveau dat wordt gemeten in de stand "impuls" wordt "impulsgeluiddrukniveau" genoemd. <KB 1987-05-14/30, art. 1, 5°, 003; Inwerkingtreding : 1987-06-03>
Dit wordt bepaald in één van de meetpunten.
Een geluid wordt als geluid met impulskarakter beschouwd wanneer het verschil tussen de twee genoemde geluiddrukniveaus 4 dB of meer bedraagt.
7.3.2. (opgeheven) <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
8. VERWERKING VAN DE RESULTATEN
8.1. Berekening van de gemiddelde geluiddrukniveaus
8.1.1. In de tijd gemiddelde niveau op een meetpunt
De waarden die verkregen worden uit de metingen volgens 7.2 zijn in de tijd gemiddelde waarden.
8.1.2. Ruimtelijk gemiddelde niveau op het meetoppervlakMet behulp van de volgens 8.1.1 verkregen waarden, wordt het ruimtelijk gemiddelde geluiddrukniveau van alle meetpunten berekend.
8.2. Berekening van het gemiddelde niveau van ander geluidHet gemiddelde niveau van ander geluid op het meetoppervlak wordt verkregen door de methode van punt 8.1.2 toe te passen op de niveaus van het ander geluid dat op de diverse meetpunten wordt vastgesteld.
Het niveau van ander geluid op een meetpunt is gelijk aan het niveau van de energetische som van de geluiddrukniveaus veroorzaakt door respectievelijk achtergrondgeluid en secundair geluid op dat punt.
8.3. Berekening van de oppervlakte S van het meetoppervlakIn het geval van een halve bol is de oppervlakte S in m2 van het meetoppervlak :
S = 2 pi r**2
waarin : r = straal van de halve bol in m.
In het geval van een parallellepipedum, is de oppervlakte S in m2 van het meetoppervlak :
S = 4 (ab + bc + ca)
waarin :
2a = 2d + 1 lengte van het meetoppervlak in meters
2b = 2d + e breedte van het meetoppervlak in meters
c = d + h hoogte van het meetoppervlak in meters
d afstand tussen het meetoppervlak en de geluidsbron in meters
l lengte van de geluidsbron in meters
e breedte van de geluidsbron in meters
h hoogte van de geluidsbron in meters.
De oppervlakte van het meetoppervlak hoeft slechts bij benadering te worden berekend; een fout van +/- 20 pct. geeft een afwijking van +/- 1 dB op de uitkomst van de formule
6.5. (opgeheven) <1985-02-13/30, art. 3, 002>
7. UITVOERING VAN DE METINGEN
7.1. Vaststelling van de akoestische eigenschappen van het meetterreinDe condities van het meetterrein moeten voor de meting nagegaan worden. De te onderzoeken verstorende invloeden zijn :
a) Geluiden van andere bronnen
b) Invloed van de wind
c) Bedrijfsomstandigheden : bij voorbeeld trillingen, temperatuur, vochtigheidsgraad, luchtdruk
d) Eigenschappen van het meetterrein
e) Reflecterende objecten in het meetterrein, die de uitkomsten van de geluidsmetingen kunnen beïnvloeden.
7.1.1. Ander geluid
In de bijlagen van de (specifieke reglementaire teksten) zal worden omschreven met welke andere geluiden rekening dient te worden gehouden. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
a) Meting van het achtergrondgeluidHet achtergrondgeluid dient op de meetpunten te worden gemeten (zie 6.4.2.) bij uitgeschakelde geluidsbron (zonder geluidemissie) (zie 7.2.).
b) Meting van secundair geluid
Het secundaire geluid dient op de meetpunten te worden gemeten (zie 6.4.2.), eventueel na afschermen van de te onderzoeken geluidsbron (zie punt 7.2.), met schermwanden.
Opmerking
Voor dergelijke schermwanden is in het algemeen een massa van 25 kg/m2 voldoende. Zij dienen bij voorkeur geluidabsorberend te zijn aan de zijde die naar de te onderzoeken geluidsbron gekeerd is.
7.1.2. Windsnelheid en windrichting
De windsnelheid en de windrichting moeten op een bepaald punt van de meetplaats worden vastgesteld. Er dient rekening te worden gehouden met het bepaalde in 8.6.4.
7.1.3. Meting van temperatuur, vochtigheid, luchtdruk en andere verstoringenAlleen verstoringen die mogelijkerwijs de akoestische metingen beïnvloeden, hoeven te worden gemeten (zie 8.6.3.).
7.1.4. Meting van de akoestische eigenschappen van de meetplaatsDe akoestische eigenschappen van de meetplaats kunnen door de omgevingsconstante C worden vastgesteld volgens de methode van 8.6.2.
De toe te passen methode om de in de 8.6.2. gedefinieerde constante C te bepalen, wordt elders aangegeven. Met deze constante kan eveneens worden nagegaan of een deels reflecterende bodem bruikbaar is als meetplaats.
7.1.5. Aanwezigheid van obstakels
In het algemeen is visuele controle voldoende om na te gaan of wordt voldaan aan het bepaalde in de derde alinea van 6.3. Het te controleren gebied wordt in de (specifieke reglementaire teksten) omschreven. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
7.2. Meting van het geluiddrukniveau LpA
Voor de meting van het geluiddrukniveau (LpA) dient een instrument gebruikt te worden zoals omschreven in 5.2. Het geluiddrukniveau LpA op een bepaald meetpunt is het geluiddrukniveau dat overeenkomt met de in de tijd gemiddelde gekwadrateerde geluiddrukken. Indien een geluidsniveaumeter wordt gebruikt, dient het tijdsgemiddelde van een aantal aflezingen bepaald te worden, zoals aangegeven in 11.
In principe dient de meettijd op ieder meetpunt 15 s te bedragen. In het geval van werkcycli met periodiek wisselend geluidsniveau dient de meettijd ten minste drie volledige werkcycli te omvatten. Indien men gebruik maakt van een integratorgeluidsniveaumeter dient de integratietijd gelijk aan de meettijd te zijn.
7.3. Bepaling van de aard van het door de geluidsbron uitgestraalde geluidOp milieuhygiënische gronden dient de aard van het uitgestraalde geluid te worden vastgesteld, ten einde de hierdoor veroorzaakte hinder te kunnen beoordelen. Daarom verdient het aanbeveling, over een methode te beschikken om geluid met impulskarakter en geluid met tonaal karakter te kunnen opsporen.
7.3.1. Bepaling van het impulskarakter van geluid
Door de aanwijzingen van een precisie-geluidsniveaumeter met "trage" responsie en die van een precisie-impulsgeluidsniveaumeter in de stand "impuls" ((IEC-publikatie 651, eerste druk 1979)) met elkaar te vergelijken kan men bepalen of het geluid al dan niet een impulskarakter bezit. Als indicatie voor het impulskarakter van het geluid neemt men volgens deze methode het verschil tussen de in de tijd gemiddelde gekwadrateerde geluiddrukken, gemeten met de geluidsniveaumeter, in de stand "impuls" en in de stand "traag". Het geluiddrukniveau dat wordt gemeten in de stand "impuls" wordt "impulsgeluiddrukniveau" genoemd. <KB 1987-05-14/30, art. 1, 5°, 003; Inwerkingtreding : 1987-06-03>
Dit wordt bepaald in één van de meetpunten.
Een geluid wordt als geluid met impulskarakter beschouwd wanneer het verschil tussen de twee genoemde geluiddrukniveaus 4 dB of meer bedraagt.
7.3.2. (opgeheven) <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
8. VERWERKING VAN DE RESULTATEN
8.1. Berekening van de gemiddelde geluiddrukniveaus
8.1.1. In de tijd gemiddelde niveau op een meetpunt
De waarden die verkregen worden uit de metingen volgens 7.2 zijn in de tijd gemiddelde waarden.
8.1.2. Ruimtelijk gemiddelde niveau op het meetoppervlakMet behulp van de volgens 8.1.1 verkregen waarden, wordt het ruimtelijk gemiddelde geluiddrukniveau van alle meetpunten berekend.
8.2. Berekening van het gemiddelde niveau van ander geluidHet gemiddelde niveau van ander geluid op het meetoppervlak wordt verkregen door de methode van punt 8.1.2 toe te passen op de niveaus van het ander geluid dat op de diverse meetpunten wordt vastgesteld.
Het niveau van ander geluid op een meetpunt is gelijk aan het niveau van de energetische som van de geluiddrukniveaus veroorzaakt door respectievelijk achtergrondgeluid en secundair geluid op dat punt.
8.3. Berekening van de oppervlakte S van het meetoppervlakIn het geval van een halve bol is de oppervlakte S in m2 van het meetoppervlak :
S = 2 pi r**2
waarin : r = straal van de halve bol in m.
In het geval van een parallellepipedum, is de oppervlakte S in m2 van het meetoppervlak :
S = 4 (ab + bc + ca)
waarin :
2a = 2d + 1 lengte van het meetoppervlak in meters
2b = 2d + e breedte van het meetoppervlak in meters
c = d + h hoogte van het meetoppervlak in meters
d afstand tussen het meetoppervlak en de geluidsbron in meters
l lengte van de geluidsbron in meters
e breedte van de geluidsbron in meters
h hoogte van de geluidsbron in meters.
De oppervlakte van het meetoppervlak hoeft slechts bij benadering te worden berekend; een fout van +/- 20 pct. geeft een afwijking van +/- 1 dB op de uitkomst van de formule
6.4.2.3. Position des points de mesure sur un parallélépipède
Si la surface de mesure est sur un parallélépipède, les points de mesure sont, par exemple, placés comme à la figure 3. Le nombre de points de mesure et leur disposition dépendent de la grandeur de la source. Il faut cependant prévoir au moins un point de mesure au centre de chacune des faces (en général les 4 faces latérales et la face supérieure) et aux 4 angles de la face supérieure du parallélépipède. De plus, il convient de prendre en considération la remarque sous b) du point 6.4.1.Remarque concernant les points 6.4.2.2 et 6.4.2.3
Les (textes règlementaires spécifiques) peuvent prescrire une disposition et un nombre différents pour les points de mesure. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
6.5. (abrogé) <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
7. REALISATION DES MESURES
7.1. Mesure de la qualité acoustique du site de mesure
Il convient de vérifier les conditions d'environnement du site de mesure avant de procéder à la mesure. Les facteurs d'influence à contrôler sont les suivants :
a) bruits étrangers;
b) influence du vent;
c) conditions opératoires : par exemple vibrations, température, degré hygrométrique, pression barométrique;
d) qualité acoustique de l'aire d'essais;
e) réflexions acoustiques sur les obstacles existant dans le site de mesure susceptibles de modifier les résultants des mesures.
7.1.1. Mesure des bruits étrangers
Les bruits étrangers à prendre en considération seront définis dans les annexes des (textes règlementaires spécifiques). <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
a) Mesure du bruit de fond
Le bruit de fond est relevé aux points de mesures (voir point 6.4.2), la source sonore n'étant pas en fonctionnement (sans émission sonore) (voir la méthode exposée au point 7.2).
b) Mesure du bruit parasite
Le bruit parasite est relevé aux points de mesure (voir point 6.4.2) éventuellement après isolement, par des écrans, de la source sonore à examiner (voir la méthode exposée au point 7.2).
Note
Pour de tels écrans une masse surfacique de 25 kg/m2 est généralement suffisante. Il est préférable de les rendre absorbants sur la face située du côté de la source à tester.
7.1.2. Vitesse et direction du vent
La vitesse et la direction du vent doivent être déterminées dans un point au-dessus de l'aire d'essais. On doit tenir compte des dispositions du point 8.6.4.
7.1.3. Mesure de la température, du degré hygrométrique, de la pression barométrique et des autres grandeurs d'influence
Seules les mesures des grandeurs d'influence susceptibles de modifier les mesures acoustiques sont à effectuer (voir point 8.6.3).
7.1.4. Mesure de la qualité acoustique de l'aire d'essais
La qualité acoustique de l'aire d'essais peut être caractérisée par la constante d'environnement C selon le point 8.6.2.
La procédure à utiliser, pour déterminer la valeur de C définie au point 8.6.2, sera donnée par ailleurs. Cette constante permet aussi de déterminer si le sol partiellement réfléchissant peut être valablement utilisé comme aire d'essais.
7.1.5. Présence d'obstacles
Un contrôle visuel est en général suffisant pour vérifier que les dispositions du point 6.3 troisième alinéa sont respectées. La zone à contrôler est définie par (textes règlementaires spécifiques). <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
7.2. Mesure du niveau de pression acoustique LpA
Pour la mesure du niveau de pression acoustique LpA, on utilise un instrument défini au point 5.2. Le niveau de pression acoustique LpA, en un point de mesure donné, correspond à la moyenne quadratique temporelle des pressions acoustiques. Si l'on utilise un sonomètre, on procédera, en ce point, à un certain nombre de lectures dont on fera la moyenne temporelle en suivant les indications du point 11.
La durée de mesure sera en principe de 15 s à chaque point de mesure. Dans le cas de cycles de travail à variation de niveaux périodiques, la durée de mesure doit être en principe d'au moins trois cycles de travail complets. Si l'on utilise un sonomètre intégrateur, le temps d'intégration doit être égal au temps de mesure.
7.3. Détection de la nature du bruit engendré par la source sonore
Pour des raisons de protection de l'environnement, il convient de connaître la nature du bruit émis en vue d'apprécier la gêne. Par conséquent, il s'avère approprié de définir une méthode pour déceler un bruit à caractère impulsionnel et un bruit à composantes discrètes.
7.3.1. Détection d'un bruit à caractère impulsionnel
La comparaison des indications d'un sonomètre de précision à réponse "lente" et d'un sonomètre de précision pour impulsions en position "impuls" (publication (CEI 651, première édition 1979)) permet de déterminer si le bruit est de caractère impulsionnel. Comme indication du caractère impulsionnel du bruit, on prend, suivant la présente méthode, la différence entre les niveaux de pression acoustique moyennée quadratiquement dans le temps relevés avec le sonomètre, d'une part, en position "lente" et, d'autre part, en position "impuls". Le niveau de pression acoustique mesuré en position "impuls" est dénommé "niveau de pression acoustique impulsionnel". <AR 1987-05-14/30, art. 1,
5°, 003; En vigueur : 1987-06-03>
Ces déterminations sont effectuées en l'un des points de mesure prescrits.
Un bruit est dit à caractère impulsionnel si la différence entre les deux niveaux précités est supérieure ou égale à 4 dB.
7.3.2. (abrogé) <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
8. EXPLOITATION DES RESULTATS
8.1. Calcul des niveaux moyens
8.1.1. Niveau moyen en un point de mesure
Les valeurs résultant des mesures visées au point 7.2, sont des valeurs moyennes quadratiques temporelles.
8.1.2. Niveau moyen sur la surface de mesure
A partir des valeurs établies selon la méthode décrite au point 8.1.1 on calculera le niveau correspondant à la moyenne quadratique spatiale des pressions acoustiques de l'ensemble des points de mesure.
8.2. Calcul du niveau moyen des bruits étrangers
Le niveau moyen des bruits étrangers sur la surface de mesure s'obtient en appliquant la méthode décrite au point 8.1.2 aux niveaux des bruits étrangers déterminés aux différents points de mesure.
Le niveau des bruits étrangers en un point de mesure est égal au niveau de la somme quadratique des pressions acoustiques dues respectivement au bruit de fond et aux bruits parasites en ce point.
8.3. Calcul de l'aire S de la surface de mesure
Dans le cas d'un hémisphère, l'aire S exprimée en m2 de la surface de mesure est égale à
S = 2 pi r**2
où r = rayon de l'hémisphère de mesure en m.
Dans le cas d'un parallélépipède, l'aire S exprimée en m2 de la surface de mesure est égale à :
S = 4 (ab + bc + ca)
où
2a = 2d + 1 longueur de la surface de mesure en m,
2b = 2d + e largeur de la surface de mesure en m,
c = d + h hauteur de la surface de mesure en m,
d distance séparant la surface de mesure de la source sonore, en m,
l longueur de la source sonore en m.
e largeur de la source sonore en m,
h hauteur de la source sonore en m.
L'aire de la surface de mesure peut être calculée approximativement. Il convient de noter qu'une erreur de +/- 20 p.c. sur le calcul de cette aire conduit à un écart +/- 1 dB sur le terme
Si la surface de mesure est sur un parallélépipède, les points de mesure sont, par exemple, placés comme à la figure 3. Le nombre de points de mesure et leur disposition dépendent de la grandeur de la source. Il faut cependant prévoir au moins un point de mesure au centre de chacune des faces (en général les 4 faces latérales et la face supérieure) et aux 4 angles de la face supérieure du parallélépipède. De plus, il convient de prendre en considération la remarque sous b) du point 6.4.1.Remarque concernant les points 6.4.2.2 et 6.4.2.3
Les (textes règlementaires spécifiques) peuvent prescrire une disposition et un nombre différents pour les points de mesure. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
6.5. (abrogé) <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
7. REALISATION DES MESURES
7.1. Mesure de la qualité acoustique du site de mesure
Il convient de vérifier les conditions d'environnement du site de mesure avant de procéder à la mesure. Les facteurs d'influence à contrôler sont les suivants :
a) bruits étrangers;
b) influence du vent;
c) conditions opératoires : par exemple vibrations, température, degré hygrométrique, pression barométrique;
d) qualité acoustique de l'aire d'essais;
e) réflexions acoustiques sur les obstacles existant dans le site de mesure susceptibles de modifier les résultants des mesures.
7.1.1. Mesure des bruits étrangers
Les bruits étrangers à prendre en considération seront définis dans les annexes des (textes règlementaires spécifiques). <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
a) Mesure du bruit de fond
Le bruit de fond est relevé aux points de mesures (voir point 6.4.2), la source sonore n'étant pas en fonctionnement (sans émission sonore) (voir la méthode exposée au point 7.2).
b) Mesure du bruit parasite
Le bruit parasite est relevé aux points de mesure (voir point 6.4.2) éventuellement après isolement, par des écrans, de la source sonore à examiner (voir la méthode exposée au point 7.2).
Note
Pour de tels écrans une masse surfacique de 25 kg/m2 est généralement suffisante. Il est préférable de les rendre absorbants sur la face située du côté de la source à tester.
7.1.2. Vitesse et direction du vent
La vitesse et la direction du vent doivent être déterminées dans un point au-dessus de l'aire d'essais. On doit tenir compte des dispositions du point 8.6.4.
7.1.3. Mesure de la température, du degré hygrométrique, de la pression barométrique et des autres grandeurs d'influence
Seules les mesures des grandeurs d'influence susceptibles de modifier les mesures acoustiques sont à effectuer (voir point 8.6.3).
7.1.4. Mesure de la qualité acoustique de l'aire d'essais
La qualité acoustique de l'aire d'essais peut être caractérisée par la constante d'environnement C selon le point 8.6.2.
La procédure à utiliser, pour déterminer la valeur de C définie au point 8.6.2, sera donnée par ailleurs. Cette constante permet aussi de déterminer si le sol partiellement réfléchissant peut être valablement utilisé comme aire d'essais.
7.1.5. Présence d'obstacles
Un contrôle visuel est en général suffisant pour vérifier que les dispositions du point 6.3 troisième alinéa sont respectées. La zone à contrôler est définie par (textes règlementaires spécifiques). <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
7.2. Mesure du niveau de pression acoustique LpA
Pour la mesure du niveau de pression acoustique LpA, on utilise un instrument défini au point 5.2. Le niveau de pression acoustique LpA, en un point de mesure donné, correspond à la moyenne quadratique temporelle des pressions acoustiques. Si l'on utilise un sonomètre, on procédera, en ce point, à un certain nombre de lectures dont on fera la moyenne temporelle en suivant les indications du point 11.
La durée de mesure sera en principe de 15 s à chaque point de mesure. Dans le cas de cycles de travail à variation de niveaux périodiques, la durée de mesure doit être en principe d'au moins trois cycles de travail complets. Si l'on utilise un sonomètre intégrateur, le temps d'intégration doit être égal au temps de mesure.
7.3. Détection de la nature du bruit engendré par la source sonore
Pour des raisons de protection de l'environnement, il convient de connaître la nature du bruit émis en vue d'apprécier la gêne. Par conséquent, il s'avère approprié de définir une méthode pour déceler un bruit à caractère impulsionnel et un bruit à composantes discrètes.
7.3.1. Détection d'un bruit à caractère impulsionnel
La comparaison des indications d'un sonomètre de précision à réponse "lente" et d'un sonomètre de précision pour impulsions en position "impuls" (publication (CEI 651, première édition 1979)) permet de déterminer si le bruit est de caractère impulsionnel. Comme indication du caractère impulsionnel du bruit, on prend, suivant la présente méthode, la différence entre les niveaux de pression acoustique moyennée quadratiquement dans le temps relevés avec le sonomètre, d'une part, en position "lente" et, d'autre part, en position "impuls". Le niveau de pression acoustique mesuré en position "impuls" est dénommé "niveau de pression acoustique impulsionnel". <AR 1987-05-14/30, art. 1,
5°, 003; En vigueur : 1987-06-03>
Ces déterminations sont effectuées en l'un des points de mesure prescrits.
Un bruit est dit à caractère impulsionnel si la différence entre les deux niveaux précités est supérieure ou égale à 4 dB.
7.3.2. (abrogé) <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
8. EXPLOITATION DES RESULTATS
8.1. Calcul des niveaux moyens
8.1.1. Niveau moyen en un point de mesure
Les valeurs résultant des mesures visées au point 7.2, sont des valeurs moyennes quadratiques temporelles.
8.1.2. Niveau moyen sur la surface de mesure
A partir des valeurs établies selon la méthode décrite au point 8.1.1 on calculera le niveau correspondant à la moyenne quadratique spatiale des pressions acoustiques de l'ensemble des points de mesure.
8.2. Calcul du niveau moyen des bruits étrangers
Le niveau moyen des bruits étrangers sur la surface de mesure s'obtient en appliquant la méthode décrite au point 8.1.2 aux niveaux des bruits étrangers déterminés aux différents points de mesure.
Le niveau des bruits étrangers en un point de mesure est égal au niveau de la somme quadratique des pressions acoustiques dues respectivement au bruit de fond et aux bruits parasites en ce point.
8.3. Calcul de l'aire S de la surface de mesure
Dans le cas d'un hémisphère, l'aire S exprimée en m2 de la surface de mesure est égale à
S = 2 pi r**2
où r = rayon de l'hémisphère de mesure en m.
Dans le cas d'un parallélépipède, l'aire S exprimée en m2 de la surface de mesure est égale à :
S = 4 (ab + bc + ca)
où
2a = 2d + 1 longueur de la surface de mesure en m,
2b = 2d + e largeur de la surface de mesure en m,
c = d + h hauteur de la surface de mesure en m,
d distance séparant la surface de mesure de la source sonore, en m,
l longueur de la source sonore en m.
e largeur de la source sonore en m,
h hauteur de la source sonore en m.
L'aire de la surface de mesure peut être calculée approximativement. Il convient de noter qu'une erreur de +/- 20 p.c. sur le calcul de cette aire conduit à un écart +/- 1 dB sur le terme
S
10lg10 --- (geluiddrukniveau op het oppervlak)
SO
10lg10 --- (geluiddrukniveau op het oppervlak)
SO
S
10lg10 --- (niveau surfacique)
SO
10lg10 --- (niveau surfacique)
SO
8.4. Berekening van het geluiddrukniveau op het oppervlak LpAm :
Het geluiddrukniveau op het oppervlak is het niveau dat wordt berekend volgens 8.1.2 en daarna wordt gecorrigeerd volgens 8.6.1, 8.6.3 en 8.6.4.
8.5. Berekening van het geluidsvermogensniveau LWA
Het A-gewogen geluidsvermogensniveau LWA van de geluidsbron wordt berekend met behulp van de volgende formule :
Het geluiddrukniveau op het oppervlak is het niveau dat wordt berekend volgens 8.1.2 en daarna wordt gecorrigeerd volgens 8.6.1, 8.6.3 en 8.6.4.
8.5. Berekening van het geluidsvermogensniveau LWA
Het A-gewogen geluidsvermogensniveau LWA van de geluidsbron wordt berekend met behulp van de volgende formule :
8.4. Calcul du niveau de pression acoustique surfacique LpAm
Le niveau de pression acoustique surfacique est celui qui est calculé conformément à la méthode décrite au point 8.1.2 et ensuite corrigé comme indiqué aux points 8.6.1, 8.6.3 et 8.6.4.
8.5. Calcul du niveau de puissance acoustique LWA
Le niveau de puissance acoustique LWA de la source sonore est calculé à l'aide de la relation suivante :
Le niveau de pression acoustique surfacique est celui qui est calculé conformément à la méthode décrite au point 8.1.2 et ensuite corrigé comme indiqué aux points 8.6.1, 8.6.3 et 8.6.4.
8.5. Calcul du niveau de puissance acoustique LWA
Le niveau de puissance acoustique LWA de la source sonore est calculé à l'aide de la relation suivante :
S
LWA = LpAm + 10lg10 --- + K2
So
LWA = LpAm + 10lg10 --- + K2
So
S
LWA = LpAm + 10lg10 --- + K2
So
LWA = LpAm + 10lg10 --- + K2
So
waarin :
LWA = het geluidsvermogensniveau van de te onderzoeken geluidsbron in dB (zie 3.4)
LpAm = het A-gewogen geluiddrukniveau op het oppervlak, zoals gedefinieerd in 3.3
S = de grootte van het meetoppervlak in m2 berekend volgens 8.3
S0 = het referentieoppervlak (1 m
K2 = de correctieterm voor de meetplaats, uitgedrukt in dB; deze term is gelijk aan 0, tenzij deze, gelet op het bepaalde in 8.6.2 en in de (specifieke reglementaire teksten), gelijk moet zijn aan C. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Opmerking (zie 6.4.1)
LWA = het geluidsvermogensniveau van de te onderzoeken geluidsbron in dB (zie 3.4)
LpAm = het A-gewogen geluiddrukniveau op het oppervlak, zoals gedefinieerd in 3.3
S = de grootte van het meetoppervlak in m2 berekend volgens 8.3
S0 = het referentieoppervlak (1 m
K2 = de correctieterm voor de meetplaats, uitgedrukt in dB; deze term is gelijk aan 0, tenzij deze, gelet op het bepaalde in 8.6.2 en in de (specifieke reglementaire teksten), gelijk moet zijn aan C. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Opmerking (zie 6.4.1)
où
LWA = niveau de puissance acoustique de la source testée exprimée en dB (voir point 3.4),
LpAm = niveau de pression acoustique surfacique, exprimé en dB, tel que défini au point 3.3,
S = aire de la surface de mesure en m2 calculée selon la méthode décrite au point 8.3,
S0 = aire de référence de 1 m2,
K2 = terme correcteur relatif à l'aire d'essais, en dB. Il est égal à zéro à moins que, compte tenu des dispositions du point 8.6.2 en liaison des dispositions des (textes règlementaires spécifiques), il ne doive être égal à C. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Remarque (voir point 6.4.1)
LWA = niveau de puissance acoustique de la source testée exprimée en dB (voir point 3.4),
LpAm = niveau de pression acoustique surfacique, exprimé en dB, tel que défini au point 3.3,
S = aire de la surface de mesure en m2 calculée selon la méthode décrite au point 8.3,
S0 = aire de référence de 1 m2,
K2 = terme correcteur relatif à l'aire d'essais, en dB. Il est égal à zéro à moins que, compte tenu des dispositions du point 8.6.2 en liaison des dispositions des (textes règlementaires spécifiques), il ne doive être égal à C. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Remarque (voir point 6.4.1)
S
Indien r = 4 m, dan is 10lg10 --- = 20dB
So
Indien r = 4 m, dan is 10lg10 --- = 20dB
So
S
Pour r = 4 m 10lg10 --- = 20dB
So
Pour r = 4 m 10lg10 --- = 20dB
So
S
Indien r = 10 m, dan is 10lg10 --- = 28dB
So
Indien r = 10 m, dan is 10lg10 --- = 28dB
So
S
Pour r = 10 m 10lg10 --- = 28dB
So
Pour r = 10 m 10lg10 --- = 28dB
So
8.6. Correcties op de meetgegevens
8.6.1. Ander geluid
Het gemiddelde van de geluiddrukniveaus op het meetoppervlak, berekend volgens de methode van 8.1, dient eventueel te worden gecorrigeerd op ander geluid, bepaald volgens de methode van 8.2. De correctieterm K1, in dB, die van het gemiddelde moet worden afgetrokken, is aangegeven in tabel II.
8.6.1. Ander geluid
Het gemiddelde van de geluiddrukniveaus op het meetoppervlak, berekend volgens de methode van 8.1, dient eventueel te worden gecorrigeerd op ander geluid, bepaald volgens de methode van 8.2. De correctieterm K1, in dB, die van het gemiddelde moet worden afgetrokken, is aangegeven in tabel II.
8.6. Corrections à apporter aux mesures
8.6.1. Bruits étrangers
Le niveau moyen de pression acoustique sur la surface de mesure, calculé selon la méthode décrite au point 8.1, doit être éventuellement corrigé pour tenir compte des bruits étrangers déterminés selon la méthode décrite au point 8.2. La correction K1, en dB, à soustraire au niveau moyen de pression acoustique sur la surface de mesure, est indiquée au tableau II.
8.6.1. Bruits étrangers
Le niveau moyen de pression acoustique sur la surface de mesure, calculé selon la méthode décrite au point 8.1, doit être éventuellement corrigé pour tenir compte des bruits étrangers déterminés selon la méthode décrite au point 8.2. La correction K1, en dB, à soustraire au niveau moyen de pression acoustique sur la surface de mesure, est indiquée au tableau II.
TABEL II
Modifications
|-------------------------------------
Verschil in dB tussen het berekende |
geluiddrukniveau met de geluidsbron |
in werking en het geluiddrukniveau | Correctieterm K1 in dB
van werking en het geluiddrukniveau |
van het overige geluid alleen |
-------------------------------------|-------------------------------------
minder dan 6 | meting niet geldig
6 | 1,0
7 | 1,0
8 | 1,0
9 | 0,5
10 | 0,5
meer dan 10 | geen correctie
|
-------------------------------------|-------------------------------------
TABLEAU II
Modifications
|-----------------------------------
Différence (en dB) entre le niveau de |
pression acoustique calculé lorsque |
la source sonore fonctionne et le | Correction K1 en dB
niveau de pression acoustique dû aux |
seuls bruits étrangers |
---------------------------------------|-----------------------------------
inférieur à 6 | Pas de mesure valable
6 | 1,0
7 | 1,0
8 | 1,0
9 | 0,5
10 | 0,5
supérieur à 10 | Pas de correction
|
---------------------------------------|-----------------------------------
8.6.2. Akoestische eigenschappen van de meetplaats
De constante C, die de akoestische eigenschappen van de meetplaats aangeeft, wordt bepaald met de formule
C = LWAr _ LWAs
waarbij
LWAr : nominaal geluidsvermogensniveau van de standaardgeluidsbron in dB
LWAs : geluidsvermogensniveau van de standaardgeluidsbron, berekend uit de op de meetplaats verrichte metingen, en rekening houdend met punt 7.1 (a,b,c).
Er hoeft geen omgevingsconstante C te worden bepaald indien de bodem van de meetplaats hard is, gemaakt is van beton of asfalt dat niet poreus is en indien het meetterrein vrij is van reflecterende objecten.
Bij een gedeeltelijk weerkaatsende bodem dient de waarde C te liggen tussen uiterste waarden die in de (specifieke reglementaire teksten) zijn vastgesteld. De effectieve waarde van C die de akoestische eigenschappen van de gebruikte meetplaats beschrijft, wordt bepaald met bovenstaande formule. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Deze waarde wordt gebruikt als K2 voor de vaststelling van het geluidsvermogensniveau van de bron, behoudens andersluidende specificatie in de (specifieke reglementaire teksten). <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Bovendien verdient het aanbeveling andere correcties aan te brengen die verband houden met het functioneren van de geluidsbron (bij voorbeeld hoogte van het meetterrein).
8.6.3. Verstorende invloeden : temperatuur, vochtigheid, hoogte van de meetplaats en andere verstoringen
_ Meetapparatuur
Ten einde rekening te houden met de invloed van alle door de fabrikant genoemde verstorende invloeden, zoals temperatuur, luchtdruk, vochtigheidsgraad van de lucht, dient men zich te houden aan de voorschriften van de meetapparatuurfabrikant.
_ Geluidsbron
In de (specifieke reglementaire teksten) zullen de eventuele verstoringen worden aangegeven die de metingen kunnen beïnvloeden, alsook de methode om hiermee rekening te houden. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
8.6.4. Invloed van de wind
De maximaal toelaatbare windsnelheid is 8 m/s.
Een windkap dient te worden gebruikt bij windsnelheden boven de daarvoor door de microfoon-fabrikant opgegeven waarde. De eventuele correcties voor de berekening volgens 8.4 worden aangegeven door de fabrikant van de windkap.
9. TE REGISTREREN GEGEVENS
In principe dienen bij alle metingen die volgens de specificaties van deze meetmethode worden verricht, de volgende gegevens verzameld en in een rapport opgenomen te worden.
9.1. De geluidsbron waaraan de meting wordt verricht
a) beschrijving van de onderzochte geluidsbron (inclusief afmetingen);
b) bedrijfsomstandigheden van de geluidsbron gedurende de metingen;
c) wijze van opstelling op de meetplaats;
d) plaats van de geluidsbron op het meetterrein;
e) indien het onderzochte materieel meer dan een geluidsbron heeft, beschrijving van de bronnen die tijdens de meting in werking zijn.
9.2. Akoestische omgeving
a) beschrijving van de meetplaats en de fysische kenmerken ervan : schets met plaatsaanduiding van de geluidsbron ten opzichte van eventuele reflecterende objecten op het meetterrein;
b) weersomstandigheden : weer (zonnig, bewolkt, regenachtig, mistig, ...), luchttemperatuur, luchtdruk, windsnelheid en -richting, vochtigheidsgraad;
c) correctieterm die de akoestische eigenschappen van de meetplaats aangeeft.
9.3. Instrumenten
a) voor de meting gebruikte instrumenten, inclusief benamingen, type, serie- en individuele nummers van de apparaten en namen van de fabrikanten;b) toegepaste methode voor de controle van de meetapparatuur zoals aangegeven in 5.5.1.
Naam van het laboratorium dat de controle overeenkomstig 5.5.2 heeft uitgevoerd en datum van de laatste controle.
9.4. Akoestische gegevens
a) vorm en afmetingen van het meetoppervlak, meetafstand, plaatsing van de microfoons. De nummers van de meetpunten en de windrichting dienen op de in 9.2.a) voorgeschreven schets te worden aangegeven;
De constante C, die de akoestische eigenschappen van de meetplaats aangeeft, wordt bepaald met de formule
C = LWAr _ LWAs
waarbij
LWAr : nominaal geluidsvermogensniveau van de standaardgeluidsbron in dB
LWAs : geluidsvermogensniveau van de standaardgeluidsbron, berekend uit de op de meetplaats verrichte metingen, en rekening houdend met punt 7.1 (a,b,c).
Er hoeft geen omgevingsconstante C te worden bepaald indien de bodem van de meetplaats hard is, gemaakt is van beton of asfalt dat niet poreus is en indien het meetterrein vrij is van reflecterende objecten.
Bij een gedeeltelijk weerkaatsende bodem dient de waarde C te liggen tussen uiterste waarden die in de (specifieke reglementaire teksten) zijn vastgesteld. De effectieve waarde van C die de akoestische eigenschappen van de gebruikte meetplaats beschrijft, wordt bepaald met bovenstaande formule. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Deze waarde wordt gebruikt als K2 voor de vaststelling van het geluidsvermogensniveau van de bron, behoudens andersluidende specificatie in de (specifieke reglementaire teksten). <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Bovendien verdient het aanbeveling andere correcties aan te brengen die verband houden met het functioneren van de geluidsbron (bij voorbeeld hoogte van het meetterrein).
8.6.3. Verstorende invloeden : temperatuur, vochtigheid, hoogte van de meetplaats en andere verstoringen
_ Meetapparatuur
Ten einde rekening te houden met de invloed van alle door de fabrikant genoemde verstorende invloeden, zoals temperatuur, luchtdruk, vochtigheidsgraad van de lucht, dient men zich te houden aan de voorschriften van de meetapparatuurfabrikant.
_ Geluidsbron
In de (specifieke reglementaire teksten) zullen de eventuele verstoringen worden aangegeven die de metingen kunnen beïnvloeden, alsook de methode om hiermee rekening te houden. <KB 1985-02-13/30, art. 3, 002>
8.6.4. Invloed van de wind
De maximaal toelaatbare windsnelheid is 8 m/s.
Een windkap dient te worden gebruikt bij windsnelheden boven de daarvoor door de microfoon-fabrikant opgegeven waarde. De eventuele correcties voor de berekening volgens 8.4 worden aangegeven door de fabrikant van de windkap.
9. TE REGISTREREN GEGEVENS
In principe dienen bij alle metingen die volgens de specificaties van deze meetmethode worden verricht, de volgende gegevens verzameld en in een rapport opgenomen te worden.
9.1. De geluidsbron waaraan de meting wordt verricht
a) beschrijving van de onderzochte geluidsbron (inclusief afmetingen);
b) bedrijfsomstandigheden van de geluidsbron gedurende de metingen;
c) wijze van opstelling op de meetplaats;
d) plaats van de geluidsbron op het meetterrein;
e) indien het onderzochte materieel meer dan een geluidsbron heeft, beschrijving van de bronnen die tijdens de meting in werking zijn.
9.2. Akoestische omgeving
a) beschrijving van de meetplaats en de fysische kenmerken ervan : schets met plaatsaanduiding van de geluidsbron ten opzichte van eventuele reflecterende objecten op het meetterrein;
b) weersomstandigheden : weer (zonnig, bewolkt, regenachtig, mistig, ...), luchttemperatuur, luchtdruk, windsnelheid en -richting, vochtigheidsgraad;
c) correctieterm die de akoestische eigenschappen van de meetplaats aangeeft.
9.3. Instrumenten
a) voor de meting gebruikte instrumenten, inclusief benamingen, type, serie- en individuele nummers van de apparaten en namen van de fabrikanten;b) toegepaste methode voor de controle van de meetapparatuur zoals aangegeven in 5.5.1.
Naam van het laboratorium dat de controle overeenkomstig 5.5.2 heeft uitgevoerd en datum van de laatste controle.
9.4. Akoestische gegevens
a) vorm en afmetingen van het meetoppervlak, meetafstand, plaatsing van de microfoons. De nummers van de meetpunten en de windrichting dienen op de in 9.2.a) voorgeschreven schets te worden aangegeven;
8.6.2. Qualité acoustique de l'aire d'essais
La constante C donnant la qualité acoustique de l'aire d'essais est donnée par la relation
C = LWAr - LWAs
où
LWAr = niveau de puissance acoustique nominal de la source de référence, exprime en dB,
LWAs = niveau de puissance acoustique de la source de référence, calculée à partir de mesures effectuées sur l'aire d'essais, en tenant compte du point 7.1 (a, b, c).
Il n'y a pas lieu de déterminer une constante d'environnement C si le sol de l'aire d'essais est rigide, construit en béton ou en asphalte non poreux et si le site est exempt d'objets réfléchissants.
Si le sol est partiellement réfléchissant la valeur de C doit être comprise entre des valeurs limites fixées dans les (textes règlementaires spécifiques). La valeur effective de C décrivant la qualité acoustique du site utilisé, est déterminée grâce à la formule ci-dessus. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Cette valeur est utilisée comme K2 pour la fixation du niveau de puissance acoustique de la source, sauf spécification différente des (textes règlementaires spécifiques). <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Il convient, en outre, d'apporter d'autres corrections propres au fonctionnement de la source sonore (par exemple altitude du site de mesure).
8.6.3. Grandeurs d'influence : température, humidité, altitude du site et autres
_ Appareillage de mesure :Il convient de se référer aux indications données par le constructeur du matériel de mesure afin de tenir compte des effets éventuels de toutes les grandeurs d'influence signalées par ce dernier et notamment : température, pression barométrique, degré hygrométrique.
_ Source sonore
Les (textes règlementaires spécifiques) indiqueront éventuellement les grandeurs d'influence qui peuvent modifier les mesures et la manière de les prendre en compte. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
8.6.4. Influence du vent
La vitesse maximale admissible pour le vent est de 8 m/s.
A partir de la vitesse indiquée par le constructeur du microphone, il y a lieu de munir celui-ci d'un protecteur anti-vent. Les corrections éventuelles aux calculs mentionnés au point 8.4 sont données par le constructeur des protecteurs anti-vent.
9. DONNEES A ENREGISTRER
En principe, les renseignements ci-après seront recueillis et enregistrés dans un rapport pour toutes les mesures effectuées selon les spécifications de la présente méthode de mesure.
9.1. Source sonore à l'essai
a) description de la source sonore soumise à essai (y compris ses dimensions);
b) conditions de fonctionnement de la source pendant les essais;
c) conditions de montage sur l'aire d'essais;
d) emplacement de la source sonore dans le site de mesure;
e) si le matériel essayé comporte plusieurs sources sonores, description des sources fonctionnant pendant les mesures.
9.2. Milieu acoustique
a) description du site de mesure et des caractéristiques physiques de l'aire d'essais; plan montrant l'emplacement de la source sonore et des objets réfléchissants éventuels sur le site de mesure;
b) conditions météorologiques : temps (ensoleillé, nuageux, pluvieux, brumeux ...), température de l'air, pression barométrique, vitesse et direction du vent, degré hygrométrique;c) terme correcteur donnant la qualité acoustique de l'aire d'essais.
9.3. Instrumentation
a) équipement utilisé pour les mesures, y compris la désignation des appareils, leur type, leur numéro de série et les noms des fabricants;
b) méthode utilisée pour étalonner l'appareillage de mesure comme prévu au point 5.5.1, nom du laboratoire qui a procédé à l'étalonnage exigé au point 5.5.2 et date du dernier étalonnage.
9.4. Données acoustiques
a) forme et dimensions de la surface de mesure, emplacement des microphones. Les numéros des points de mesure et la direction du vent sont à reporter sur le plan prescrit au point 9.2 sous a);
La constante C donnant la qualité acoustique de l'aire d'essais est donnée par la relation
C = LWAr - LWAs
où
LWAr = niveau de puissance acoustique nominal de la source de référence, exprime en dB,
LWAs = niveau de puissance acoustique de la source de référence, calculée à partir de mesures effectuées sur l'aire d'essais, en tenant compte du point 7.1 (a, b, c).
Il n'y a pas lieu de déterminer une constante d'environnement C si le sol de l'aire d'essais est rigide, construit en béton ou en asphalte non poreux et si le site est exempt d'objets réfléchissants.
Si le sol est partiellement réfléchissant la valeur de C doit être comprise entre des valeurs limites fixées dans les (textes règlementaires spécifiques). La valeur effective de C décrivant la qualité acoustique du site utilisé, est déterminée grâce à la formule ci-dessus. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Cette valeur est utilisée comme K2 pour la fixation du niveau de puissance acoustique de la source, sauf spécification différente des (textes règlementaires spécifiques). <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
Il convient, en outre, d'apporter d'autres corrections propres au fonctionnement de la source sonore (par exemple altitude du site de mesure).
8.6.3. Grandeurs d'influence : température, humidité, altitude du site et autres
_ Appareillage de mesure :Il convient de se référer aux indications données par le constructeur du matériel de mesure afin de tenir compte des effets éventuels de toutes les grandeurs d'influence signalées par ce dernier et notamment : température, pression barométrique, degré hygrométrique.
_ Source sonore
Les (textes règlementaires spécifiques) indiqueront éventuellement les grandeurs d'influence qui peuvent modifier les mesures et la manière de les prendre en compte. <AR 1985-02-13/30, art. 3, 002>
8.6.4. Influence du vent
La vitesse maximale admissible pour le vent est de 8 m/s.
A partir de la vitesse indiquée par le constructeur du microphone, il y a lieu de munir celui-ci d'un protecteur anti-vent. Les corrections éventuelles aux calculs mentionnés au point 8.4 sont données par le constructeur des protecteurs anti-vent.
9. DONNEES A ENREGISTRER
En principe, les renseignements ci-après seront recueillis et enregistrés dans un rapport pour toutes les mesures effectuées selon les spécifications de la présente méthode de mesure.
9.1. Source sonore à l'essai
a) description de la source sonore soumise à essai (y compris ses dimensions);
b) conditions de fonctionnement de la source pendant les essais;
c) conditions de montage sur l'aire d'essais;
d) emplacement de la source sonore dans le site de mesure;
e) si le matériel essayé comporte plusieurs sources sonores, description des sources fonctionnant pendant les mesures.
9.2. Milieu acoustique
a) description du site de mesure et des caractéristiques physiques de l'aire d'essais; plan montrant l'emplacement de la source sonore et des objets réfléchissants éventuels sur le site de mesure;
b) conditions météorologiques : temps (ensoleillé, nuageux, pluvieux, brumeux ...), température de l'air, pression barométrique, vitesse et direction du vent, degré hygrométrique;c) terme correcteur donnant la qualité acoustique de l'aire d'essais.
9.3. Instrumentation
a) équipement utilisé pour les mesures, y compris la désignation des appareils, leur type, leur numéro de série et les noms des fabricants;
b) méthode utilisée pour étalonner l'appareillage de mesure comme prévu au point 5.5.1, nom du laboratoire qui a procédé à l'étalonnage exigé au point 5.5.2 et date du dernier étalonnage.
9.4. Données acoustiques
a) forme et dimensions de la surface de mesure, emplacement des microphones. Les numéros des points de mesure et la direction du vent sont à reporter sur le plan prescrit au point 9.2 sous a);
b) grootte van het meetoppervlak S in m2 (zie 8.3.) en waarde van
b) aire S de la surface de mesure en m2 (voir point 8.3.) et valeur de
S
10lg10 --- (zie 8.5.)
So
10lg10 --- (zie 8.5.)
So
S
10lg10 --- (voir point 8.5.)
So
10lg10 --- (voir point 8.5.)
So
c) geluiddrukniveaus die bij de meetpunten zijn gemeten (zie 8.1.1);
d) gemiddeld geluiddrukniveau op het meetoppervlak (zie 8.1.2);
e) eventuele correcties in decibel (zie 8.6.1, 8.6.3 en 8.6.4);
f) geluiddrukniveau op het oppervlak LpAm (zie 8.4);
g) eventuele omgevingsconstante C (zie 8.6.2);
h) geluidsvermogensniveau (zie 8.5);
i) richtingsindex en nummer van het meetpunt waar LpA(max) is bepaald (zie 3.6);
j) aard van het geluid (zie 7.3);
k) geluiddrukniveaus op de eventuele bedieningsplaatsen (zie 6.5);
l) datum en uur waarop de metingen zijn verricht.
10. IN HET RAPPORT OP TE NEMEN GEGEVENS (OVEREENKOMSTIG 9)
Alleen de overeenkomstig 9 geregistreerde gegevens die noodzakelijk zijn voor de metingen, dienen in het rapport te worden opgenomen. In het rapport dient nadrukkelijk te worden vermeld dat de geluidsvermogensniveaus werden verkregen in overeenstemming met deze methode. Tevens dient te worden vermeld dat deze geluidsvermogensniveaus in dB(A) ref 1 pW zijn uitgedrukt.
11. METHODE VOOR HET BEREKENEN VAN DE GEMIDDELDE WAARDEN VAN VERSCHILLENDE GELUIDDRUKNIVEAUS
De gemiddelde waarde van een aantal geluiddrukniveaus van een reeks metingen op één punt (tijdsgemiddelde) of van een reeks metingen op verschillende punten rond de bron (ruimtegemiddelde) wordt berekend met de volgende formule :
d) gemiddeld geluiddrukniveau op het meetoppervlak (zie 8.1.2);
e) eventuele correcties in decibel (zie 8.6.1, 8.6.3 en 8.6.4);
f) geluiddrukniveau op het oppervlak LpAm (zie 8.4);
g) eventuele omgevingsconstante C (zie 8.6.2);
h) geluidsvermogensniveau (zie 8.5);
i) richtingsindex en nummer van het meetpunt waar LpA(max) is bepaald (zie 3.6);
j) aard van het geluid (zie 7.3);
k) geluiddrukniveaus op de eventuele bedieningsplaatsen (zie 6.5);
l) datum en uur waarop de metingen zijn verricht.
10. IN HET RAPPORT OP TE NEMEN GEGEVENS (OVEREENKOMSTIG 9)
Alleen de overeenkomstig 9 geregistreerde gegevens die noodzakelijk zijn voor de metingen, dienen in het rapport te worden opgenomen. In het rapport dient nadrukkelijk te worden vermeld dat de geluidsvermogensniveaus werden verkregen in overeenstemming met deze methode. Tevens dient te worden vermeld dat deze geluidsvermogensniveaus in dB(A) ref 1 pW zijn uitgedrukt.
11. METHODE VOOR HET BEREKENEN VAN DE GEMIDDELDE WAARDEN VAN VERSCHILLENDE GELUIDDRUKNIVEAUS
De gemiddelde waarde van een aantal geluiddrukniveaus van een reeks metingen op één punt (tijdsgemiddelde) of van een reeks metingen op verschillende punten rond de bron (ruimtegemiddelde) wordt berekend met de volgende formule :
c) niveaux de pression acoustique relevés aux points de mesure (voir point 8.1.1);
d) niveau moyen de pression acoustique sur la surface de mesure (voir point 8.1.2);
e) corrections éventuelles en décibels (voir points 8.6.1, 8.6.3 et 8.6.4);
f) niveau de pression acoustique surfacique LpAm (voir point 8.4);
g) constante d'environnement C (voir point 8.6.2);
h) niveau de puissance acoustique (voir point 8.5);
i) indice de directivité et numéro du point de mesure où est relevé LpAmax (voir point 3.6);
j) nature du bruit (voir point 7.3);
k) niveaux de pression acoustique aux postes de travail éventuels (voir point 6.5);
l) date et heure des mesures,
10. INFORMATIONS A CONSIGNER DANS LE RAPPORT PREVU AU POINT 9
Seules seront consignées dans le rapport les données enregistrées, conformément au point 9, qui sont nécessaires pour effectuer les mesures. Le rapport précise que les niveaux de puissance acoustique ont été obtenus en parfaite conformité avec la présente méthode de mesure. Le rapport précise que ces niveaux de puissance acoustique sont donnés en dB pondéré A, référence 1 pW.
11. METHODE DE CALCUL DU NIVEAU MOYEN CORRESPONDANT A LA MOYENNE QUADRATIQUE DE DIFFERENTES PRESSIONS ACOUSTIQUES
Pour établir le niveau moyen correspondant à la moyenne quadratique des différentes pressions acoustiques résultant, soit d'une série de mesures faites en un seul point (moyenne temporelle), soit d'une série de mesures faites en différents points situés sur la surface de mesure (moyenne spatiale), on peut appliquer la formule suivante :
d) niveau moyen de pression acoustique sur la surface de mesure (voir point 8.1.2);
e) corrections éventuelles en décibels (voir points 8.6.1, 8.6.3 et 8.6.4);
f) niveau de pression acoustique surfacique LpAm (voir point 8.4);
g) constante d'environnement C (voir point 8.6.2);
h) niveau de puissance acoustique (voir point 8.5);
i) indice de directivité et numéro du point de mesure où est relevé LpAmax (voir point 3.6);
j) nature du bruit (voir point 7.3);
k) niveaux de pression acoustique aux postes de travail éventuels (voir point 6.5);
l) date et heure des mesures,
10. INFORMATIONS A CONSIGNER DANS LE RAPPORT PREVU AU POINT 9
Seules seront consignées dans le rapport les données enregistrées, conformément au point 9, qui sont nécessaires pour effectuer les mesures. Le rapport précise que les niveaux de puissance acoustique ont été obtenus en parfaite conformité avec la présente méthode de mesure. Le rapport précise que ces niveaux de puissance acoustique sont donnés en dB pondéré A, référence 1 pW.
11. METHODE DE CALCUL DU NIVEAU MOYEN CORRESPONDANT A LA MOYENNE QUADRATIQUE DE DIFFERENTES PRESSIONS ACOUSTIQUES
Pour établir le niveau moyen correspondant à la moyenne quadratique des différentes pressions acoustiques résultant, soit d'une série de mesures faites en un seul point (moyenne temporelle), soit d'une série de mesures faites en différents points situés sur la surface de mesure (moyenne spatiale), on peut appliquer la formule suivante :
i = n
1 _______
LpAm = LpAo + 10lg10 --- \ gi = LpAo + 10lg10.gm
n \
/
/_____
i = 1
1 _______
LpAm = LpAo + 10lg10 --- \ gi = LpAo + 10lg10.gm
n \
/
/_____
i = 1
i = n
1 _______
LpAm = LpAo + 10lg10 --- \ gi = LpAo + 10lg10.gm
n \
/
/_____
i = 1
1 _______
LpAm = LpAo + 10lg10 --- \ gi = LpAo + 10lg10.gm
n \
/
/_____
i = 1
waarbij
LpAi = geluiddrukniveau van de i-de meting
LpAo = hulpgeluiddrukniveau om de berekening te vereenvoudigen, bij voorbeeld de kleinste waarde van LpAi
gi = 10**0,1(LpAi-LpAo)
LpAi = geluiddrukniveau van de i-de meting
LpAo = hulpgeluiddrukniveau om de berekening te vereenvoudigen, bij voorbeeld de kleinste waarde van LpAi
gi = 10**0,1(LpAi-LpAo)
où
LpAi est le niveau de pression acoustique de la mesure de rang i,
LpA0 est le niveau de pression acoustique auxiliaire pour simplifier le calcul (par exemple la plus petite valeur des LpAi),
gi est la quantité auxiliaire pour la mesure de rang i : gi = 10**0,1(LpAi-LpAo),
LpAi est le niveau de pression acoustique de la mesure de rang i,
LpA0 est le niveau de pression acoustique auxiliaire pour simplifier le calcul (par exemple la plus petite valeur des LpAi),
gi est la quantité auxiliaire pour la mesure de rang i : gi = 10**0,1(LpAi-LpAo),
i = n
1 _______
gm = --- \ gi, gemiddelde waarde van gi
n \
/
/_____
i = 1
1 _______
gm = --- \ gi, gemiddelde waarde van gi
n \
/
/_____
i = 1
i = n
1
1
Modifications
gm valeur moyenne des gi: ---- \ gi.
n \
/
/-------
i = 1
(DELTA) L wordt genoemd het verschil :
On appellera (DELTA L) la quantité :
(DELTA) L = LpAi - LpAo
(DELTA) L = LpAi - LpAo
Tabel III geeft de waarden van g voor de verschillende waarden van
(DELTA) L
TABEL III : Waarde van g als functie van (DELTA) LDe tabel kan in beide richtingen worden uitgebreid.
(DELTA) L
TABEL III : Waarde van g als functie van (DELTA) LDe tabel kan in beide richtingen worden uitgebreid.
Le tableau III donne les valeurs de g pour différentes valeurs de
(DELTA) L
TABLEAU III : Valeur de g en fonction de (DELTA) LLe tableau peut être élargi dans les deux sens.
(DELTA) L
TABLEAU III : Valeur de g en fonction de (DELTA) LLe tableau peut être élargi dans les deux sens.
Modifications
|--------------|--------------|--------------|---------------
(Delta) L g |(Delta) L g |(Delta) L g |(Delta) L g |(Delta) L g
dB | dB | dB | dB | dB
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
- 20,0 0,010|- 10,0 0,100| 0,0 1 |10,0 10,0|20,0 100,0
- 19,5 0,011|- 9,5 0,112| 0,5 1,12|10,5 11,2|20,5 112,2
- 19,0 0,013|- 9,0 0,126| 1,0 1,26|11,0 12,6|21,0 125,9
- 18,5 0,014|- 8,5 0,141| 1,5 1,41|11,5 14,1|21,5 141,3
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
- 18,0 0,016|- 8,0 0,158| 2,0 1,58|12,0 15,8|22,0 158,5
- 17,5 0,018|- 7,5 0,178| 2,5 1,78|12,5 17,8|22,5 177,8
- 17,0 0,020|- 7,0 0,2 | 3,0 2,00|13,0 20,0|23,0 199,5
- 16,5 0,022|- 6,5 0,224| 3,5 2,24|13,5 22,4|23,5 223,9
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
- 16,0 0,025|- 6,0 0,251| 4,0 2,51|14,0 25,1|24,0 251,2
- 15,5 0,028|- 5,5 0,282| 4,5 2,82|14,5 28,2|24,5 281,8
- 15,0 0,032|- 5,0 0,316| 5,0 3,16|15,0 31,6|25,0 316,2
- 14,5 0,035|- 4,5 0,355| 5,5 3,55|15,5 35,5|25,5 354,8
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
- 14,0 0,040|- 4,0 0,398| 6,0 3,98|16,0 39,8|26,0 398,1
- 13,5 0,045|- 3,5 0,447| 6,5 4,47|16,5 44,7|26,5 446,7
- 13,0 0,050|- 3,0 0,501| 7,0 5,01|15,0 50,1|27,0 501,2
- 12,5 0,056|- 2,5 0,562| 7,5 5,62|15,5 56,2|27,5 562,3
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
- 12,0 0,063|- 2,0 0,631| 8,0 6,31|18,0 63,1|28,0 631,0
- 11,5 0,071|- 1,5 0,708| 8,5 7,08|18,5 70,8|28,5 707,9
- 11,0 0,079|- 1,0 0,794| 9,0 7,94|19,0 79,4|29,0 794,3
- 10,5 0,089|- 0,5 0,891| 9,5 8,91|19,5 89,1|29,5 891,3
- 10,0 0,100|- 0,0 1 |10,0 10 |20,0 100 |30,0 1000,0
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
Modifications
|--------------|--------------|--------------|---------------
(Delta) L g |(Delta) L g |(Delta) L g |(Delta) L g |(Delta) L g
dB | dB | dB | dB | dB
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
- 20,0 0,010|- 10,0 0,100| 0,0 1 |10,0 10,0|20,0 100,0
- 19,5 0,011|- 9,5 0,112| 0,5 1,12|10,5 11,2|20,5 112,2
- 19,0 0,013|- 9,0 0,126| 1,0 1,26|11,0 12,6|21,0 125,9
- 18,5 0,014|- 8,5 0,141| 1,5 1,41|11,5 14,1|21,5 141,3
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
- 18,0 0,016|- 8,0 0,158| 2,0 1,58|12,0 15,8|22,0 158,5
- 17,5 0,018|- 7,5 0,178| 2,5 1,78|12,5 17,8|22,5 177,8
- 17,0 0,020|- 7,0 0,2 | 3,0 2,00|13,0 20,0|23,0 199,5
- 16,5 0,022|- 6,5 0,224| 3,5 2,24|13,5 22,4|23,5 223,9
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
- 16,0 0,025|- 6,0 0,251| 4,0 2,51|14,0 25,1|24,0 251,2
- 15,5 0,028|- 5,5 0,282| 4,5 2,82|14,5 28,2|24,5 281,8
- 15,0 0,032|- 5,0 0,316| 5,0 3,16|15,0 31,6|25,0 316,2
- 14,5 0,035|- 4,5 0,355| 5,5 3,55|15,5 35,5|25,5 354,8
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
- 14,0 0,040|- 4,0 0,398| 6,0 3,98|16,0 39,8|26,0 398,1
- 13,5 0,045|- 3,5 0,447| 6,5 4,47|16,5 44,7|26,5 446,7
- 13,0 0,050|- 3,0 0,501| 7,0 5,01|15,0 50,1|27,0 501,2
- 12,5 0,056|- 2,5 0,562| 7,5 5,62|15,5 56,2|27,5 562,3
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
- 12,0 0,063|- 2,0 0,631| 8,0 6,31|18,0 63,1|28,0 631,0
- 11,5 0,071|- 1,5 0,708| 8,5 7,08|18,5 70,8|28,5 707,9
- 11,0 0,079|- 1,0 0,794| 9,0 7,94|19,0 79,4|29,0 794,3
- 10,5 0,089|- 0,5 0,891| 9,5 8,91|19,5 89,1|29,5 891,3
- 10,0 0,100|- 0,0 1 |10,0 10 |20,0 100 |30,0 1000,0
--------------|--------------|--------------|--------------|---------------
Figuur 1 : Meetoppervlak
Figuur 2 : Halfbolvormig meetoppervlak.
Figuur 3 : Rechthoekig parallellepipedumvormig meetoppervlak.
(NOTA : Bijlage I is aangevuld :
- Voor wat betreft hydraulische graafmachines, kabelgraafmachines, dozers, laders en graaflaadmachines bij KB 1998-12-09/42, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41319-41326.
- Voor wat betreft torenkranen bij KB 1998-12-09/43, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41347-41351.
- Voor wat betreft motorcompressoren bij KB 1998-12-09/44, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41365-41368.
- Voor wat betreft energieaggregaten bij KB 1998-12-09/45, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41379.
- Voor wat betreft aggregaten voor laswerk bij KB 1998-12-09/46, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41387.
- Voor wat betreft met de hand bediende betonbrekers en trilhamers voor sloopwerk bij KB 1998-12-09/47, art. 2; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41395-41401.
- Voor wat betreft gazonmaaimachines bij KB 1998-12-10/44, art. 4; Inwerkingtreding : 09-01-1999; zie B.St. 30-12-1998, p. 41757-41761.)
Figuur 2 :
Figuur 3 : Rechthoekig parallellepipedumvormig meetoppervlak.
(NOTA : Bijlage I is aangevuld :
- Voor wat betreft hydraulische graafmachines, kabelgraafmachines, dozers, laders en graaflaadmachines bij KB 1998-12-09/42, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41319-41326.
- Voor wat betreft torenkranen bij KB 1998-12-09/43, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41347-41351.
- Voor wat betreft motorcompressoren bij KB 1998-12-09/44, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41365-41368.
- Voor wat betreft energieaggregaten bij KB 1998-12-09/45, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41379.
- Voor wat betreft aggregaten voor laswerk bij KB 1998-12-09/46, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41387.
- Voor wat betreft met de hand bediende betonbrekers en trilhamers voor sloopwerk bij KB 1998-12-09/47, art. 2; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41395-41401.
- Voor wat betreft gazonmaaimachines bij KB 1998-12-10/44, art. 4; Inwerkingtreding : 09-01-1999; zie B.St. 30-12-1998, p. 41757-41761.)
Figure 1 : Surface de mesure.
Figure 2 : Surface de mesure hémisphérique.
Figure 3 : Surface de mesure parallélépipédique.
(NOTE : L'annexe est complétée :
- en ce qui concerne les pelles hydrauliques et à câbles, les bouteurs, les chargeuses et les chargeuses-pelleteuses par AR 1998-12-09/42, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41332-41339.
- en ce qui concerne les grues à tour par AR 1998-12-09/43, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41355-41359.
- en ce qui concerne les motocompresseurs par AR 1998-12-09/44, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41371-41374.
- en ce qui concerne les groupes électrogènes de puissance par AR 1998-12-09/45, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41382.
- en ce qui concerne les groupes électrogènes de soudage par AR 1998-12-09/46, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41390.
- en ce qui concerne les brise-béton et des marteaux piqueurs utilisés à la main par AR 1998-12-09/47, art. 2; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41404-41410.
- en ce qui concerne les tondeuses à gazon par AR 1998-12-10/44, art. 4; En vigueur : 09-01-1999; voir M.B. 30-12-1998, p. 41764-41769.)
Figure 2 : Surface de mesure hémisphérique.
Figure 3 : Surface de mesure parallélépipédique.
(NOTE : L'annexe est complétée :
- en ce qui concerne les pelles hydrauliques et à câbles, les bouteurs, les chargeuses et les chargeuses-pelleteuses par AR 1998-12-09/42, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41332-41339.
- en ce qui concerne les grues à tour par AR 1998-12-09/43, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41355-41359.
- en ce qui concerne les motocompresseurs par AR 1998-12-09/44, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41371-41374.
- en ce qui concerne les groupes électrogènes de puissance par AR 1998-12-09/45, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41382.
- en ce qui concerne les groupes électrogènes de soudage par AR 1998-12-09/46, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41390.
- en ce qui concerne les brise-béton et des marteaux piqueurs utilisés à la main par AR 1998-12-09/47, art. 2; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41404-41410.
- en ce qui concerne les tondeuses à gazon par AR 1998-12-10/44, art. 4; En vigueur : 09-01-1999; voir M.B. 30-12-1998, p. 41764-41769.)
Art. N2. BIJLAGE II : METHODE VOOR HET BEPALEN VAN HET LUCHTGELUID DAT DOOR MACHINES DIE IN OPEN LUCHT WORDEN GEBRUIKT WORDT UITGESTRAALD NAAR DE BEDIENINGSPLAATS(EN) VAN DIE MACHINES <KB 1985-02-13/30, art. 4, 002>
1. Doel.
Deze methode is bestemd voor het bepalen van het geluid dat wordt uitgestraald naar de bedieningsplaats(en) door alle machines, onderdelen van machines en installaties die in de open lucht worden gebruikt, als omschreven in artikel 1 van dit besluit hierna te noemen "machines".
Zij geldt niet voor rechtstreekse metingen ter bepaling van het blootstellingsniveau van het bedieningspersoneel op de bedieningsplaats.
De volgens deze methode verkregen waarden leveren de gegevens voor de bepaling van het geluidsdrukniveau op de bedieningsplaats(en) van machines. Tenzij anders vermeld omvatten deze waarden alle toleranties.
De bedieningsplaats(en) van verschillende machines is (zijn) omschreven in de specifieke reglementaire teksten.
Deze methode is van toepassing voor zover in specifieke reglementaire teksten geen andere of aanvullende bepalingen zijn opgenomen waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere eigenschappen van bepaalde soorten machines.
2. Toepassingsgebied.
2.1. Soort geluid.
Deze methode is van toepassing op elk soort geluid op de bedieningsplaats(en) van machines.
2.2. Type machine.
Deze methode is van toepassing op alle machines met één of meer bedieningsplaatsen.
3. Definities.
3.1. A-gewogen geluidsdrukniveau LpA.
Zie punt 3.1. van bijlage I.
3.2. A-gewogen equivalent continu geluidsdrukniveau LAeq (t1, t2).
Het A-gewogen equivalent continu geluidsdrukniveau LAeq (t1, t2) wordt verkregen door de in IEC-publicatie 651 (eerste uitgave 1979) gedefinieerde A-weging toe te passen op het hierna gedefinieerde equivalent continu geluidsdrukniveau Leq (t1, t2). Deze weging kan ondermeer worden verkregen door gebruikmaking van een weegfilter A in de meetketen.
Het equivalent continu geluidsdrukniveau in een punt, voor een tussen de ogenblikken t1 en t2 beperkte duur, Leq (t1, t2), in dB, is gedefinieerd als :
1. Doel.
Deze methode is bestemd voor het bepalen van het geluid dat wordt uitgestraald naar de bedieningsplaats(en) door alle machines, onderdelen van machines en installaties die in de open lucht worden gebruikt, als omschreven in artikel 1 van dit besluit hierna te noemen "machines".
Zij geldt niet voor rechtstreekse metingen ter bepaling van het blootstellingsniveau van het bedieningspersoneel op de bedieningsplaats.
De volgens deze methode verkregen waarden leveren de gegevens voor de bepaling van het geluidsdrukniveau op de bedieningsplaats(en) van machines. Tenzij anders vermeld omvatten deze waarden alle toleranties.
De bedieningsplaats(en) van verschillende machines is (zijn) omschreven in de specifieke reglementaire teksten.
Deze methode is van toepassing voor zover in specifieke reglementaire teksten geen andere of aanvullende bepalingen zijn opgenomen waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere eigenschappen van bepaalde soorten machines.
2. Toepassingsgebied.
2.1. Soort geluid.
Deze methode is van toepassing op elk soort geluid op de bedieningsplaats(en) van machines.
2.2. Type machine.
Deze methode is van toepassing op alle machines met één of meer bedieningsplaatsen.
3. Definities.
3.1. A-gewogen geluidsdrukniveau LpA.
Zie punt 3.1. van bijlage I.
3.2. A-gewogen equivalent continu geluidsdrukniveau LAeq (t1, t2).
Het A-gewogen equivalent continu geluidsdrukniveau LAeq (t1, t2) wordt verkregen door de in IEC-publicatie 651 (eerste uitgave 1979) gedefinieerde A-weging toe te passen op het hierna gedefinieerde equivalent continu geluidsdrukniveau Leq (t1, t2). Deze weging kan ondermeer worden verkregen door gebruikmaking van een weegfilter A in de meetketen.
Het equivalent continu geluidsdrukniveau in een punt, voor een tussen de ogenblikken t1 en t2 beperkte duur, Leq (t1, t2), in dB, is gedefinieerd als :
Art. N2. ANNEXE II : METHODE DE DETERMINATION DU BRUIT AERIEN EMIS A LEUR(S) POSTE(S) DE CONDUITE PAR LES MACHINES UTILISEES EN PLEIN AIR. <AR 1985-02-13/30, art. 4, 002>
1. Objet.
La présente méthode est destinée à déterminer le bruit à leur(s) poste(s) de conduite par tout type de machine, partie de machine ou installation utilisée en plein air définis à l'article 1er du présent arrêté, ci-après dénommé "machine".
Elle ne s'applique pas pour des mesures destinées à déterminer directement le niveau d'exposition d'un opérateur à son poste de travail.
Les valeurs obtenues suivant cette méthode constituent les données permettant de déterminer le niveau continu équivalent de pression acoustique au(x) poste(s) de conduite de machines. Sauf indications contraires, ces valeurs s'entendent toutes tolérances comprises.
Le(s) poste(s) de conduite de différentes machines est (sont) spécifié(s) dans les textes réglementaires spécifiques.
Cette méthode s'applique pour autant qu'il n'y ait pas, dans des textes réglementaires spécifiques des dispositions différentes ou complémentaires tenant compte des particularités de certains types de machines.
2. Champ d'application.
2.1. Type de bruit.
La présente méthode s'applique à tout type de bruit émis au(x) poste(s) de conduite des machines.
2.2. Type de machine.
La présente méthode s'applique à toutes les machines comportant un ou plusieurs postes de conduite.
3. Définitions.
3.1. Niveau de pression acoustique pondéré A, LpA.
Voir point 3.1. de l'annexe I.
3.2. Niveau de pression acoustique continu équivalent pondéré A, LAeq (t1, t2).
Le niveau de pression acoustique continu équivalent pondéré A, LAeq (t1, t2) est obtenu en appliquant la pondération A définie dans la norme CEI 651 (première édition 1979) au niveau de pression acoustique continue équivalent Leq (t1, t2) défini ci-après. Cette pondération est obtenue en utilisant le filtre de pondération A dans la chaîne de mesure.
Le niveau de pression acoustique continu équivalent pour une durée limitée entre les instants t1 et t2, Leq (t1, t2), en dB, d'un bruit en un point est défini par :
1. Objet.
La présente méthode est destinée à déterminer le bruit à leur(s) poste(s) de conduite par tout type de machine, partie de machine ou installation utilisée en plein air définis à l'article 1er du présent arrêté, ci-après dénommé "machine".
Elle ne s'applique pas pour des mesures destinées à déterminer directement le niveau d'exposition d'un opérateur à son poste de travail.
Les valeurs obtenues suivant cette méthode constituent les données permettant de déterminer le niveau continu équivalent de pression acoustique au(x) poste(s) de conduite de machines. Sauf indications contraires, ces valeurs s'entendent toutes tolérances comprises.
Le(s) poste(s) de conduite de différentes machines est (sont) spécifié(s) dans les textes réglementaires spécifiques.
Cette méthode s'applique pour autant qu'il n'y ait pas, dans des textes réglementaires spécifiques des dispositions différentes ou complémentaires tenant compte des particularités de certains types de machines.
2. Champ d'application.
2.1. Type de bruit.
La présente méthode s'applique à tout type de bruit émis au(x) poste(s) de conduite des machines.
2.2. Type de machine.
La présente méthode s'applique à toutes les machines comportant un ou plusieurs postes de conduite.
3. Définitions.
3.1. Niveau de pression acoustique pondéré A, LpA.
Voir point 3.1. de l'annexe I.
3.2. Niveau de pression acoustique continu équivalent pondéré A, LAeq (t1, t2).
Le niveau de pression acoustique continu équivalent pondéré A, LAeq (t1, t2) est obtenu en appliquant la pondération A définie dans la norme CEI 651 (première édition 1979) au niveau de pression acoustique continue équivalent Leq (t1, t2) défini ci-après. Cette pondération est obtenue en utilisant le filtre de pondération A dans la chaîne de mesure.
Le niveau de pression acoustique continu équivalent pour une durée limitée entre les instants t1 et t2, Leq (t1, t2), en dB, d'un bruit en un point est défini par :
P
Lp = 20lg10 ---
po
Lp = 20lg10 ---
po
P
Lp = 20lg10 ---
po
Lp = 20lg10 ---
po
waarin:
p(t) de momentane effectieve geluidsdruk in dit punt is, uitgedrukt in Pa;
Po de referentiegeluidsdruk is, gelijk aan 20 u Pa;
Lp(t) het momentane geluidsdrukniveau in dit punt is, uitgedrukt in dB;
t1-t2 de ogenblikken zijn die respectivelijk het begin en het einde van de referentieduur voor de bepaling van Leq bepalen;
t1-t2 de meetduur is.
4. Beoordelingsfactor voor het weergeven van de resultaten.
Het geluidscriterium voor de bedieningsplaats(en) van bouwterreinmachines wordt uitgedrukt door het A-gewogen equivalent continu geluidsdrukniveau LAeq (t1, t2).
5. Meetapparatuur.
De specificaties van hoofdstuk 5 van bijlage I moeten worden toegepast met als bijkomende conditie in punt 5.3. dat de uitwendige doorsnede van de microfoon niet meer mag bedragen dan 13 millimeter.
6. Aanwezigheid van bedieningspersoneel.
In de specifieke reglementaire teksten is aangegeven of het bedieningspersoneel tijdens de proeven al dan niet aanwezig moet zijn.
6.1. Kleding van het bedieningspersoneel.
Het bedieningspersoneel dat tijdens de proeven op de bedieningsplaats aanwezig is moet de gebruikelijke arbeidskleding en uitrusting (bijvoorbeeld helm) dragen.
6.2. Lengte van het bedieningspersoneel.
6.2.1. Bedieningspersoneel in staande houding.
De lengte van het bedieningspersoneel (met schoeisel) moet 1,75 m +/- 0,05 m bedragen.
6.2.2. Bedieningspersoneel in zittende houding.
De lengte in zittende houding (h) moet 0,93 +/- 0,05 m bedragen zoals aangegeven in figuur 1.
7. Plaatsing van de microfoon.
7.1. Algemene gegevens.
De plaats van de microfoon wordt bepaald door de specifieke reglementaire teksten. Algemene specificaties betreffende zijn gebruikelijke plaats worden gegeven in de punten 7.2. en 7.3.
7.2. Plaatsing van de microfoon bij afwezigheid van bedieningspersoneel.
7.2.1. Op de bedieningsplaats van een staande bestuurder.
De microfoon wordt aangebracht op de plaats waar zich normaal een bestuurder bevindt op een hoogte van 1,60 m +/- 0,025 m boven de plaats waarop deze staat.
7.2.2. Op de bedieningsplaats van een zittende bestuurder.
De microfoon wordt aangebracht in punt A als aangegeven in figuur 2.
7.3. Plaatsing van de microfoon in aanwezigheid van de bestuurder.
De microfoon wordt aangebracht op 200 +/- 20 mm van het mediaanvalk van het hoofd op ooghoogte en aan die zijde van het hoofd waar de waarde van LAeq (t1, t2) het hoogst is.
Opmerking :Om de plaatsing van de microfoon te vergemakkelijken kan deze worden aangebracht in een raam, op de helm of op een harnas aan de schouders van de bestuurder.
Voor de metingen met de bestuurder in zittende houding moet de stoel zodanig zijn ingesteld dat deze gemakkelijk de bedieningspedalen en -handels kan bereiken.
8. Omgevingsomstandigheden.
8.1. Plaats van de meting.
De machine wordt zoveel mogelijk opgesteld in de omstandigheden die zijn omschreven in punt 6.3 van bijlage I.
8.2. Achtergrondgeluid.
Het achtergrondgeluidsniveau moet op ieder meetpunt ten minste 10 dB(A) minder bedragen dan het door de machine uitgestraalde geluidsniveau.
9. Plaatsings- en bedrijfsomstandigheden.
9.1. Algemeen.
Nadere bijzonderheden betreffende de voorwaarden waaraan bij de plaatsing en het bedrijf van de machines, moet zijn voldaan, worden aangegeven in de bijlagen bij de desbetreffende specifieke reglementaire teksten.
Deze voorwaarden moeten zoveel mogelijk dezelfde zijn als die welke zijn aangegeven in de bijlagen van de specifieke reglementaire teksten ter bepaling van het geluidsniveau van de machine.
9.2. Werking van een met verstelbare voorzieningen uitgeruste machine (bijvoorbeeld vensters die kunnen worden geopend).
9.2.1. Indien zich op de machine verstelbare voorzieningen bevinden, die, hoewel niet rechtstreeks verband houdend met de werking ervan, toch van invloed kunnen zijn op de waarde van LAeq (t1, t2) moeten afzonderlijk geluidsproeven worden uitgevoerd en in het in het hoofdstuk 12 bedoelde rapport worden vermeld.
Nadere bijzonderheden over in aanmerking te nemen verstelbare inrichtingen worden in de bijlagen bij de specifieke reglementaire teksten aangegeven.
9.2.2. Voor een machine met een bedieningscabine geldt in beginsel het volgende :a) indien de cabine voorzien is van een klimaatregelings- en/of ventilatie-inrichting, worden de metingen uitgevoerd met gesloten portieren en vensters en met de klimaatregelings- en/of ventilatie-inrichtingen werkend in hun hoogste stand;b) indien de cabine is ontworpen om met geopende portieren en vensters te kunnen werken en geen klimaatregelings- en/of ventilatie-inrichting heeft, worden de metingen zowel met gesloten portieren en vensters als met geopende portieren en vensters uitgevoerd; de hoogste van de beide waarden wordt aangehouden.
10. Uitvoering van de metingen en berekening van de resultaten.
10.1. Meetduur T (= t2 _ t1).
De meetduur T moet voor elk meetpunt in de specifieke reglementaire teksten worden gepreciseerd. Hij zal in beginsel minstens 15 seconden bedragen; in geval van een arbeidscyclus moet hij gelijk zijn aan de duur van een geheel aantal cyclussen.
10.2. Bepaling van het A-gewogen equivalent continu geluidsdrukniveau, LAeq (t1, t2).
LAeq (t1, t2) wordt verkregen ofwel rechtstreeks door integratie van p2(t) ofwel door bemonstering van het A-gewogen geluidsdrukniveau LpA.
10.2.1. Door integratie van p2(t).
LAeq (t1, t2) kan rechtstreeks worden verkregen door integratie van het kwadraat van de A-gewogen geluidsdruk gedurende een duur die gelijk is aan t2 _ t1 volgens de relatie die is aangegeven in punt 3.2.
Deze integratie kan plaatsvinden door numerieke of analoge methoden bijvoorbeeld met behulp van een integrerende geluidsmeter.
10.2.2. Door gebruikmaking van het A-gewogen geluidsdrukniveau LpA.
Voor de meting van LpA wordt gebruik gemaakt van een instrument als omschreven onder punt 5.2. van bijlage I.
Het aantal metingen en de meetduur zullen voor elk type machine worden vastgesteld in de specifieke reglementaire teksten.
10.3. Meting van de verstorende invloeden.
De specificaties zijn aangegeven in punt 7.1.3. van bijlage I.
10.4. Correctie van de metingen.
10.4.1. Verstorende invloeden : temperatuur, vochtigheid, hoogte, enz.
De specificaties zijn aangegeven in punt 8.6.3. van bijlage I.
10.4.2. Achtergrondgeluid.
Geen correctie zal worden toegepast voor het achtergrondgeluid.
11. Te registreren gegevens.
Het verslag moet de nodige gegevens bevatten over de meting van het geluid op de bedieningsplaatsen overeenkomstig hoofdstuk 10 van bijlage I.
Er moeten aanvullende gegevens, met name betreffende de inrichting van de bedieningsplaats tijdens de metingen worden verstrekt.
Bovendien moet in het verslag nauwkeurig worden aangegeven dat de A-gewogen equivalente continue geluidsdrukniveaus LAeq (t1, t2) zijn verkregen in overeenstemming met deze methode en met de specifieke reglementaire teksten.
Opmerking :Indien de metingen op de bedieningsplaatsen worden uitgevoerd bij de bepaling van het geluidsvermogenniveau van de machine, moeten de gegevens worden opgenomen in één enkel verslag.
(NOTA : Bijlage I is aangevuld :
- Voor wat betreft hydraulische graafmachines, kabelgraafmachines, dozers, laders en graaflaadmachines bij KB 1998-12-09/42, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41327.
- Voor wat betreft torenkranen bij KB 1998-12-09/43, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41352.
- Voor wat betreft gazonmaaimachines bij KB 1998-12-10/44, art. 3; Inwerkingtreding : 09-01-1999; zie B.St. 30-12-1998, p. 41756.)
p(t) de momentane effectieve geluidsdruk in dit punt is, uitgedrukt in Pa;
Po de referentiegeluidsdruk is, gelijk aan 20 u Pa;
Lp(t) het momentane geluidsdrukniveau in dit punt is, uitgedrukt in dB;
t1-t2 de ogenblikken zijn die respectivelijk het begin en het einde van de referentieduur voor de bepaling van Leq bepalen;
t1-t2 de meetduur is.
4. Beoordelingsfactor voor het weergeven van de resultaten.
Het geluidscriterium voor de bedieningsplaats(en) van bouwterreinmachines wordt uitgedrukt door het A-gewogen equivalent continu geluidsdrukniveau LAeq (t1, t2).
5. Meetapparatuur.
De specificaties van hoofdstuk 5 van bijlage I moeten worden toegepast met als bijkomende conditie in punt 5.3. dat de uitwendige doorsnede van de microfoon niet meer mag bedragen dan 13 millimeter.
6. Aanwezigheid van bedieningspersoneel.
In de specifieke reglementaire teksten is aangegeven of het bedieningspersoneel tijdens de proeven al dan niet aanwezig moet zijn.
6.1. Kleding van het bedieningspersoneel.
Het bedieningspersoneel dat tijdens de proeven op de bedieningsplaats aanwezig is moet de gebruikelijke arbeidskleding en uitrusting (bijvoorbeeld helm) dragen.
6.2. Lengte van het bedieningspersoneel.
6.2.1. Bedieningspersoneel in staande houding.
De lengte van het bedieningspersoneel (met schoeisel) moet 1,75 m +/- 0,05 m bedragen.
6.2.2. Bedieningspersoneel in zittende houding.
De lengte in zittende houding (h) moet 0,93 +/- 0,05 m bedragen zoals aangegeven in figuur 1.
7. Plaatsing van de microfoon.
7.1. Algemene gegevens.
De plaats van de microfoon wordt bepaald door de specifieke reglementaire teksten. Algemene specificaties betreffende zijn gebruikelijke plaats worden gegeven in de punten 7.2. en 7.3.
7.2. Plaatsing van de microfoon bij afwezigheid van bedieningspersoneel.
7.2.1. Op de bedieningsplaats van een staande bestuurder.
De microfoon wordt aangebracht op de plaats waar zich normaal een bestuurder bevindt op een hoogte van 1,60 m +/- 0,025 m boven de plaats waarop deze staat.
7.2.2. Op de bedieningsplaats van een zittende bestuurder.
De microfoon wordt aangebracht in punt A als aangegeven in figuur 2.
7.3. Plaatsing van de microfoon in aanwezigheid van de bestuurder.
De microfoon wordt aangebracht op 200 +/- 20 mm van het mediaanvalk van het hoofd op ooghoogte en aan die zijde van het hoofd waar de waarde van LAeq (t1, t2) het hoogst is.
Opmerking :Om de plaatsing van de microfoon te vergemakkelijken kan deze worden aangebracht in een raam, op de helm of op een harnas aan de schouders van de bestuurder.
Voor de metingen met de bestuurder in zittende houding moet de stoel zodanig zijn ingesteld dat deze gemakkelijk de bedieningspedalen en -handels kan bereiken.
8. Omgevingsomstandigheden.
8.1. Plaats van de meting.
De machine wordt zoveel mogelijk opgesteld in de omstandigheden die zijn omschreven in punt 6.3 van bijlage I.
8.2. Achtergrondgeluid.
Het achtergrondgeluidsniveau moet op ieder meetpunt ten minste 10 dB(A) minder bedragen dan het door de machine uitgestraalde geluidsniveau.
9. Plaatsings- en bedrijfsomstandigheden.
9.1. Algemeen.
Nadere bijzonderheden betreffende de voorwaarden waaraan bij de plaatsing en het bedrijf van de machines, moet zijn voldaan, worden aangegeven in de bijlagen bij de desbetreffende specifieke reglementaire teksten.
Deze voorwaarden moeten zoveel mogelijk dezelfde zijn als die welke zijn aangegeven in de bijlagen van de specifieke reglementaire teksten ter bepaling van het geluidsniveau van de machine.
9.2. Werking van een met verstelbare voorzieningen uitgeruste machine (bijvoorbeeld vensters die kunnen worden geopend).
9.2.1. Indien zich op de machine verstelbare voorzieningen bevinden, die, hoewel niet rechtstreeks verband houdend met de werking ervan, toch van invloed kunnen zijn op de waarde van LAeq (t1, t2) moeten afzonderlijk geluidsproeven worden uitgevoerd en in het in het hoofdstuk 12 bedoelde rapport worden vermeld.
Nadere bijzonderheden over in aanmerking te nemen verstelbare inrichtingen worden in de bijlagen bij de specifieke reglementaire teksten aangegeven.
9.2.2. Voor een machine met een bedieningscabine geldt in beginsel het volgende :a) indien de cabine voorzien is van een klimaatregelings- en/of ventilatie-inrichting, worden de metingen uitgevoerd met gesloten portieren en vensters en met de klimaatregelings- en/of ventilatie-inrichtingen werkend in hun hoogste stand;b) indien de cabine is ontworpen om met geopende portieren en vensters te kunnen werken en geen klimaatregelings- en/of ventilatie-inrichting heeft, worden de metingen zowel met gesloten portieren en vensters als met geopende portieren en vensters uitgevoerd; de hoogste van de beide waarden wordt aangehouden.
10. Uitvoering van de metingen en berekening van de resultaten.
10.1. Meetduur T (= t2 _ t1).
De meetduur T moet voor elk meetpunt in de specifieke reglementaire teksten worden gepreciseerd. Hij zal in beginsel minstens 15 seconden bedragen; in geval van een arbeidscyclus moet hij gelijk zijn aan de duur van een geheel aantal cyclussen.
10.2. Bepaling van het A-gewogen equivalent continu geluidsdrukniveau, LAeq (t1, t2).
LAeq (t1, t2) wordt verkregen ofwel rechtstreeks door integratie van p2(t) ofwel door bemonstering van het A-gewogen geluidsdrukniveau LpA.
10.2.1. Door integratie van p2(t).
LAeq (t1, t2) kan rechtstreeks worden verkregen door integratie van het kwadraat van de A-gewogen geluidsdruk gedurende een duur die gelijk is aan t2 _ t1 volgens de relatie die is aangegeven in punt 3.2.
Deze integratie kan plaatsvinden door numerieke of analoge methoden bijvoorbeeld met behulp van een integrerende geluidsmeter.
10.2.2. Door gebruikmaking van het A-gewogen geluidsdrukniveau LpA.
Voor de meting van LpA wordt gebruik gemaakt van een instrument als omschreven onder punt 5.2. van bijlage I.
Het aantal metingen en de meetduur zullen voor elk type machine worden vastgesteld in de specifieke reglementaire teksten.
10.3. Meting van de verstorende invloeden.
De specificaties zijn aangegeven in punt 7.1.3. van bijlage I.
10.4. Correctie van de metingen.
10.4.1. Verstorende invloeden : temperatuur, vochtigheid, hoogte, enz.
De specificaties zijn aangegeven in punt 8.6.3. van bijlage I.
10.4.2. Achtergrondgeluid.
Geen correctie zal worden toegepast voor het achtergrondgeluid.
11. Te registreren gegevens.
Het verslag moet de nodige gegevens bevatten over de meting van het geluid op de bedieningsplaatsen overeenkomstig hoofdstuk 10 van bijlage I.
Er moeten aanvullende gegevens, met name betreffende de inrichting van de bedieningsplaats tijdens de metingen worden verstrekt.
Bovendien moet in het verslag nauwkeurig worden aangegeven dat de A-gewogen equivalente continue geluidsdrukniveaus LAeq (t1, t2) zijn verkregen in overeenstemming met deze methode en met de specifieke reglementaire teksten.
Opmerking :Indien de metingen op de bedieningsplaatsen worden uitgevoerd bij de bepaling van het geluidsvermogenniveau van de machine, moeten de gegevens worden opgenomen in één enkel verslag.
(NOTA : Bijlage I is aangevuld :
- Voor wat betreft hydraulische graafmachines, kabelgraafmachines, dozers, laders en graaflaadmachines bij KB 1998-12-09/42, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41327.
- Voor wat betreft torenkranen bij KB 1998-12-09/43, art. 3; Inwerkingtreding : 08-01-1999; zie B.St. 29-12-1998, p. 41352.
- Voor wat betreft gazonmaaimachines bij KB 1998-12-10/44, art. 3; Inwerkingtreding : 09-01-1999; zie B.St. 30-12-1998, p. 41756.)
où :
p(t) est la valeur efficace instantanée de la pression acoustique en ce point, exprimée en Pa;
Po est la pression acoustique de référence, égale à 20 u Pa;
Lp(t) est le niveau de pression acoustique instantané en ce point, exprimé en dB;
t1 en t2 sont les instants délimitant respectivement le début et la fin de la durée de référence pour la détermination du Leq;
t1-t2 est la durée de mesure.
4. Critère à retenir pour l'expression des résultats.
Le critère acoustique au(x) poste(s) de conduite des machines est exprimé par le niveau de la pression acoustique continu équivalent pondéré A, LAeq (t1, t2).
5. Appareillage de mesure.
Il convient d'appliquer les spécifications du chapitre 5 de l'annexe I avec comme condition complémentaire au point 5.3 que le diamètre extérieur du microphone ne doit pas être supérieur à 13 millimètres.
6. Présence de l'opérateur.
Les textes réglementaires spécifiques précisent si l'opérateur doit être présent ou non durant les essais.
6.1. Spécifications vestimentaires.
Lorsqu'il est présent durant les mesures, l'opérateur doit être en tenue normale de travail et muni de l'équipement normalement prévu à ce point de travail (par exemple, le casque).
6.2. Spécifications relatives à la taille.
6.2.1. Opérateurs en position debout.
La taille des opérateurs (avec chaussures) doit être de 1,75 mètre +/- 0,05 mètre.
6.2.2. Opérateurs en position assise.
La hauteur h de l'opérateur en position assise doit être de 0,93 mètre +/- 0,05 mètre comme indiqué à la figure 1.
7. Positions du microphone.
7.1. Généralités.
Les positions du microphone sont déterminées par les textes réglementaires spécifiques. Des spécifications d'ordre général concernant son positionnement sont données aux points 7.2. et 7.3.7.2. Position du microphone en l'absence de l'opérateur.
7.2.1. Au poste de conduite où l'opérateur est normalement debout.
Le microphone est installé à l'emplacement occupé par l'opérateur, à une hauteur de 1,60 mètre +/- 0,025 mètre au-dessus du niveau sur lequel se tient ce dernier.
7.2.2. Au poste de conduite où l'opérateur est normalement assis.
Le microphone est placé au point A comme indiqué à la figure 2.
7.3. Position du microphone en présence de l'opérateur.
Le microphone est placé à 200 +/- 20 millimètres du plan médian de la tête et dans l'alignement des yeux et du côté de la tête où le LAeq (t1, t2) est le plus élevé.
Remarque :Pour faciliter le positionnement du microphone, il peut être commode de la placer sur un cadre, de le fixer au casque ou de le monter sur un harnais fixé sur les épaules de l'opérateur.
Pour les mesures effectuées avec l'opérateur en position assise, le siège doit être ajusté de manière à lui permettre d'atteindre les pédales et leviers de commande.
8. Conditions d'environnement.
8.1. Site de mesure.
La machine est installée dans la mesure du possible dans des conditions identiques à celles qui sont précisées au point 6.3. de l'annexe I.
8.2. Bruit de fond.
A chaque point de mesure, le niveau du bruit de fond doit être inférieur d'au moins 10dB(A) au niveau du bruit émis par la machine.
9. Conditions d'installation et de fonctionnement.
9.1. Généralités.
Les détails concernant les conditions d'installation et de fonctionnement des machines sont données dans les annexes des textes réglementaires spécifiques correspondantes.
Ces conditions doivent si possible être identiques à celles spécifiées dans les annexes des textes réglementaires spécifiques destinés à la détermination du niveau de puissance acoustique de ces machines.
9.2. Fonctionnement de la machine munie de dispositifs réglables (par exemple, fenêtres qui peuvent être ouvertes).
9.2.1. Si la machine est munie de dispositifs réglables qui, tout en n'étant pas directement liés à son fonctionnement, peuvent avoir une incidence sur la valeur de LAeq (t1, t2), des essais acoustiques séparés doivent être effectués et mentionnés dans le rapport visé au point 12.
Les détails concernant les dispositifs réglables à prendre en considération sont donnés dans les annexes des textes réglementaires spécifiques.
9.2.2. Pour une machine équipée d'une cabine de conduite, on observe en principe les règles suivantes :
a) si la cabine est équipée d'un dispositif de climatisation et/ou d'aération, les mesures sont faites avec portes et fenêtres fermées et avec les dispositifs de climatisation et/ou aération fonctionnant à leur régime maximal;
b) si la cabine est conçue pour pouvoir travailler avec fenêtres et portes ouvertes et dépourvue de système de climatisation et/ou d'aération, les mesures sont faites, d'une part, portes et fenêtres fermées et, d'autre part, avec portes et fenêtres ouvertes, la plus élevée des deux valeurs est retenue.
10. Réalisation des mesures et calcul des résultats.
10.1. Durée de mesure T (=t2 _ t1).
La durée de mesure T à chaque point de mesure doit être précisée dans les textes réglementaires spécifiques. Elle sera en principe d'au moins 15 secondes; en cas d'un cycle de travail, cette durée doit être égale à la durée d'un nombre entier de cycles.
10.2. Détermination du niveau de pression acoustique continu équivalent pondéré A, LAeq (t1, t2).
Ce niveau LAeq (t1, t2) est obtenu soit directement par intégration de p2(t), soit par échantillonnage au niveau de pression acoustique pondéré A, LpA.
10.2.1. Par intégration de p2(t).
LAeq (t1, t2) peut être obtenu directement par intégration du carré de la pression acoustique pondérée A pendant une durée égale à t2 _ t1 conformément à la relation donnée au point 3.2.
Cette intégration peut être effectuée par des moyens numériques ou analogiques, par exemple avec un sonomètre intégrateur.
10.2.2. En utilisant les niveaux de pression acoustique pondérés A, LpA.
Pour mesurer le niveau de pression acoustique pondéré A, LpA, on utilise un instrument défini au point 5.2. de l'annexe I.
Le nombre et la durée de mesure seront déterminés pour chaque type de machine dans les textes réglementaires spécifiques.
10.3. Mesure des grandeurs d'influence.
Les spécifications sont données au point 7.1.3. de l'annexe I.
10.4. Corrections à apporter aux mesures.
10.4.1. Grandeurs d'influence : température, humidité, altitude, etc.
Les spécifications sont données au point 8.6.3. de l'annexe I.
10.4.2. Bruit de fond.
Aucune correction n'est à prendre en considération pour le bruit de fond.
11. Données à enregistrer.
Le rapport doit contenir les informations nécessaires sur la mesure du bruit émis aux postes de conduite conformément au chapitre 10 de l'annexe I.
Des informations complémentaires sont à fournir concernant l'aménagement du poste de conduite durant les mesures.
Le rapport précise en outre que les niveaux de pression acoustique continues équivalents pondérés A, LAeq (t1, t2) ont été obtenus en parfaite conformité avec la présente méthode de mesure et avec les textes réglementaires spécifiques.
Remarque :Si les mesures aux postes de conduite sont effectuées lors de la détermination du niveau de puissance acoustique de la machine, les données sont enregistrées dans un seul rapport.
(NOTE : L'annexe est complétée :
- en ce qui concerne les pelles hydrauliques et à câbles, les bouteurs, les chargeuses et les chargeuses-pelleteuses par AR 1998-12-09/42, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41340.
- en ce qui concerne les grues à tour par AR 1998-12-09/43, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41360.
- en ce qui concerne les tondeuses à gazon par AR 1998-12-10/44, art. 3; En vigueur : 09-01-1999; voir M.B. 30-12-1998, p. 41764.)
p(t) est la valeur efficace instantanée de la pression acoustique en ce point, exprimée en Pa;
Po est la pression acoustique de référence, égale à 20 u Pa;
Lp(t) est le niveau de pression acoustique instantané en ce point, exprimé en dB;
t1 en t2 sont les instants délimitant respectivement le début et la fin de la durée de référence pour la détermination du Leq;
t1-t2 est la durée de mesure.
4. Critère à retenir pour l'expression des résultats.
Le critère acoustique au(x) poste(s) de conduite des machines est exprimé par le niveau de la pression acoustique continu équivalent pondéré A, LAeq (t1, t2).
5. Appareillage de mesure.
Il convient d'appliquer les spécifications du chapitre 5 de l'annexe I avec comme condition complémentaire au point 5.3 que le diamètre extérieur du microphone ne doit pas être supérieur à 13 millimètres.
6. Présence de l'opérateur.
Les textes réglementaires spécifiques précisent si l'opérateur doit être présent ou non durant les essais.
6.1. Spécifications vestimentaires.
Lorsqu'il est présent durant les mesures, l'opérateur doit être en tenue normale de travail et muni de l'équipement normalement prévu à ce point de travail (par exemple, le casque).
6.2. Spécifications relatives à la taille.
6.2.1. Opérateurs en position debout.
La taille des opérateurs (avec chaussures) doit être de 1,75 mètre +/- 0,05 mètre.
6.2.2. Opérateurs en position assise.
La hauteur h de l'opérateur en position assise doit être de 0,93 mètre +/- 0,05 mètre comme indiqué à la figure 1.
7. Positions du microphone.
7.1. Généralités.
Les positions du microphone sont déterminées par les textes réglementaires spécifiques. Des spécifications d'ordre général concernant son positionnement sont données aux points 7.2. et 7.3.7.2. Position du microphone en l'absence de l'opérateur.
7.2.1. Au poste de conduite où l'opérateur est normalement debout.
Le microphone est installé à l'emplacement occupé par l'opérateur, à une hauteur de 1,60 mètre +/- 0,025 mètre au-dessus du niveau sur lequel se tient ce dernier.
7.2.2. Au poste de conduite où l'opérateur est normalement assis.
Le microphone est placé au point A comme indiqué à la figure 2.
7.3. Position du microphone en présence de l'opérateur.
Le microphone est placé à 200 +/- 20 millimètres du plan médian de la tête et dans l'alignement des yeux et du côté de la tête où le LAeq (t1, t2) est le plus élevé.
Remarque :Pour faciliter le positionnement du microphone, il peut être commode de la placer sur un cadre, de le fixer au casque ou de le monter sur un harnais fixé sur les épaules de l'opérateur.
Pour les mesures effectuées avec l'opérateur en position assise, le siège doit être ajusté de manière à lui permettre d'atteindre les pédales et leviers de commande.
8. Conditions d'environnement.
8.1. Site de mesure.
La machine est installée dans la mesure du possible dans des conditions identiques à celles qui sont précisées au point 6.3. de l'annexe I.
8.2. Bruit de fond.
A chaque point de mesure, le niveau du bruit de fond doit être inférieur d'au moins 10dB(A) au niveau du bruit émis par la machine.
9. Conditions d'installation et de fonctionnement.
9.1. Généralités.
Les détails concernant les conditions d'installation et de fonctionnement des machines sont données dans les annexes des textes réglementaires spécifiques correspondantes.
Ces conditions doivent si possible être identiques à celles spécifiées dans les annexes des textes réglementaires spécifiques destinés à la détermination du niveau de puissance acoustique de ces machines.
9.2. Fonctionnement de la machine munie de dispositifs réglables (par exemple, fenêtres qui peuvent être ouvertes).
9.2.1. Si la machine est munie de dispositifs réglables qui, tout en n'étant pas directement liés à son fonctionnement, peuvent avoir une incidence sur la valeur de LAeq (t1, t2), des essais acoustiques séparés doivent être effectués et mentionnés dans le rapport visé au point 12.
Les détails concernant les dispositifs réglables à prendre en considération sont donnés dans les annexes des textes réglementaires spécifiques.
9.2.2. Pour une machine équipée d'une cabine de conduite, on observe en principe les règles suivantes :
a) si la cabine est équipée d'un dispositif de climatisation et/ou d'aération, les mesures sont faites avec portes et fenêtres fermées et avec les dispositifs de climatisation et/ou aération fonctionnant à leur régime maximal;
b) si la cabine est conçue pour pouvoir travailler avec fenêtres et portes ouvertes et dépourvue de système de climatisation et/ou d'aération, les mesures sont faites, d'une part, portes et fenêtres fermées et, d'autre part, avec portes et fenêtres ouvertes, la plus élevée des deux valeurs est retenue.
10. Réalisation des mesures et calcul des résultats.
10.1. Durée de mesure T (=t2 _ t1).
La durée de mesure T à chaque point de mesure doit être précisée dans les textes réglementaires spécifiques. Elle sera en principe d'au moins 15 secondes; en cas d'un cycle de travail, cette durée doit être égale à la durée d'un nombre entier de cycles.
10.2. Détermination du niveau de pression acoustique continu équivalent pondéré A, LAeq (t1, t2).
Ce niveau LAeq (t1, t2) est obtenu soit directement par intégration de p2(t), soit par échantillonnage au niveau de pression acoustique pondéré A, LpA.
10.2.1. Par intégration de p2(t).
LAeq (t1, t2) peut être obtenu directement par intégration du carré de la pression acoustique pondérée A pendant une durée égale à t2 _ t1 conformément à la relation donnée au point 3.2.
Cette intégration peut être effectuée par des moyens numériques ou analogiques, par exemple avec un sonomètre intégrateur.
10.2.2. En utilisant les niveaux de pression acoustique pondérés A, LpA.
Pour mesurer le niveau de pression acoustique pondéré A, LpA, on utilise un instrument défini au point 5.2. de l'annexe I.
Le nombre et la durée de mesure seront déterminés pour chaque type de machine dans les textes réglementaires spécifiques.
10.3. Mesure des grandeurs d'influence.
Les spécifications sont données au point 7.1.3. de l'annexe I.
10.4. Corrections à apporter aux mesures.
10.4.1. Grandeurs d'influence : température, humidité, altitude, etc.
Les spécifications sont données au point 8.6.3. de l'annexe I.
10.4.2. Bruit de fond.
Aucune correction n'est à prendre en considération pour le bruit de fond.
11. Données à enregistrer.
Le rapport doit contenir les informations nécessaires sur la mesure du bruit émis aux postes de conduite conformément au chapitre 10 de l'annexe I.
Des informations complémentaires sont à fournir concernant l'aménagement du poste de conduite durant les mesures.
Le rapport précise en outre que les niveaux de pression acoustique continues équivalents pondérés A, LAeq (t1, t2) ont été obtenus en parfaite conformité avec la présente méthode de mesure et avec les textes réglementaires spécifiques.
Remarque :Si les mesures aux postes de conduite sont effectuées lors de la détermination du niveau de puissance acoustique de la machine, les données sont enregistrées dans un seul rapport.
(NOTE : L'annexe est complétée :
- en ce qui concerne les pelles hydrauliques et à câbles, les bouteurs, les chargeuses et les chargeuses-pelleteuses par AR 1998-12-09/42, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41340.
- en ce qui concerne les grues à tour par AR 1998-12-09/43, art. 3; En vigueur : 08-01-1999; voir M.B. 29-12-1998, p. 41360.
- en ce qui concerne les tondeuses à gazon par AR 1998-12-10/44, art. 3; En vigueur : 09-01-1999; voir M.B. 30-12-1998, p. 41764.)