Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
20 NOVEMBER 1975. - Koninklijk besluit tot uitbreiding van de toepassing van de bepalingen van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen tot de personen van vreemde nationaliteit. (NOTA 1 : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door (BVE 1991-07-24/33, art. 57, 002; Inwerkingtreding : 01-04-1992)) - (NOTA 2 : wat het Franse taalgebied betreft, opgeheven bij BWG 1998-01-22/48, art. 4; Inwerkingtreding : 15-03-1998) - (NOTA 3 : Opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie door BESL 2000-02-25/36, art. 91; Inwerkingtreding : 01-07-2000) - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 08-06-2000)
Titre
20 NOVEMBRE 1975. - Arrêté royal étendant aux personnes de nationalité étrangère l'application des dispositions de la loi du 16 avril 1963 relative au reclassement social des handicapés. (NOTE 1 : Abrogé pour la Communauté flamande par (AEF 1991-07-24/33, art. 57, 002; En vigueur : 01-04-1992)) - (NOTE 2 : en ce qui concerne le territoire de la région de langue française, abrogé par ARW 1998-01-22/48, art. 4; En vigueur : 15-03-1998) - (NOTE 3 : Abrogé pour la Commission communautaire française de la Région de Bruxelles-Capitale par ARR 2000-02-25/36, art. 91; En vigueur : 01-07-2000) - (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 01-01-1984 et mise à jour au 08-06-2000)
Informations sur le document
Numac: 1975112001
Datum: 1975-11-20
Info du document
Numac: 1975112001
Date: 1975-11-20
Table des matières
Tekst (20)
Texte (20)
HOOFDSTUK I. _ Toepassingsgebied.
CHAPITRE Ier. _ Champ d'application.
Artikel 1. Onverminderd de toepassing van de internationale overeenkomsten inzake sociale reclassering van de minder-validen en van de E.E.G.-verordening betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, wordt de toepassing van de bepalingen van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, onder de bij dit besluit bepaalde voorwaarden, uitgebreid tot de personen die de Belgische nationaliteit niet bezitten.
Article 1. Sans préjudice de l'application des conventions internationales en matière de reclassement social des handicapés et du règlement C.E.E. relatif à la libre circulation des travailleurs à l'intérieur de la Communauté, l'application des dispositions de la loi du 16 avril 1963 relative au reclassement social des handicapés est étendue, dans les conditions fixées par le présent arrêté, aux personnes qui ne possèdent pas la nationalité belge.
Art.2. Om het voordeel te kunnen genieten van de bepalingen van voormelde wet van 16 april 1963, moeten de personen die de Belgische nationaliteit niet bezitten aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° het bewijs leveren van een periode van regelmatig en ononderbroken verblijf op het grondgebied van het Rijk die onmiddellijk voorafgaat aan de aanvraag om inschrijving bij het Rijksfonds en waarvan de duur bepaald is bij artikel 5;
2° voortaan regelmatig verblijf te houden op het grondgebied van het Rijk;
3° de voorwaarden vervullen welke vereist zijn tot het verkrijgen van een arbeidskaart van onbeperkte duur, geldig voor alle bezoldigde beroepen overeenkomstig de wets- en verordeningsbepalingen op het in dienst hebben van werknemers van vreemde nationaliteit.
1° het bewijs leveren van een periode van regelmatig en ononderbroken verblijf op het grondgebied van het Rijk die onmiddellijk voorafgaat aan de aanvraag om inschrijving bij het Rijksfonds en waarvan de duur bepaald is bij artikel 5;
2° voortaan regelmatig verblijf te houden op het grondgebied van het Rijk;
3° de voorwaarden vervullen welke vereist zijn tot het verkrijgen van een arbeidskaart van onbeperkte duur, geldig voor alle bezoldigde beroepen overeenkomstig de wets- en verordeningsbepalingen op het in dienst hebben van werknemers van vreemde nationaliteit.
Art.2. Pour être admises au bénéfice des dispositions de la loi du 16 avril 1963 précitée, les personnes ne possédant pas la nationalité belge doivent satisfaire aux conditions suivantes :
1° justifier d'une période de résidence régulière et ininterrompue sur le territoire national précédant immédiatement la demande d'enregistrement auprès du Fonds national, dont la durée est fixée à l'article 5;
2° continuer à résider régulièrement sur le territoire national;
3° remplir les conditions requises pour obtenir un permis de travail de durée illimitée valable pour toutes professions salariées, conformément aux dispositions légales et réglementaires relatives à l'occupation de travailleurs de nationalité étrangère.
1° justifier d'une période de résidence régulière et ininterrompue sur le territoire national précédant immédiatement la demande d'enregistrement auprès du Fonds national, dont la durée est fixée à l'article 5;
2° continuer à résider régulièrement sur le territoire national;
3° remplir les conditions requises pour obtenir un permis de travail de durée illimitée valable pour toutes professions salariées, conformément aux dispositions légales et réglementaires relatives à l'occupation de travailleurs de nationalité étrangère.
Art.3. Onder regelmatig verblijf wordt verstaan het verblijf in België gedekt door het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister, door de identiteitskaart voor vreemdelingen of door de verblijfskaart van een onderdaan van een Lid-Staat der E.E.G., zoals bedoeld bij de artikelen 17 en 19 van het koninklijk besluit van 21 december 1965 betreffende de voorwaarden waaronder vreemdelingen in België mogen binnen komen, er verblijven en er zich vestigen.
Art.3. Il y a lieu d'entendre par résidence régulière le séjour en Belgique couvert par le certificat d'inscription au registre des étrangers, par la carte d'identité pour étrangers ou par la carte de séjour de ressortissant d'un Etat-membre de la C.E.E., tels que prévu par les articles 17 et 19 de l'arrêté royal du 21 décembre 1965 relatif aux conditions d'entrée, de séjour et d'établissement des étrangers en Belgique.
Art.4. De periode van regelmatig verblijf wordt geacht ononderbroken te zijn indien de afwezigheid het gevolg is van de militaire dienstplicht en de betrokkene uiterlijk binnen dertig dagen na het eindigen van zijn dienstperiode naar België terugkeert.
Art.4. La période de résidence régulière est réputée ininterrompue si l'absence résulte des obligations militaires et que l'intéressé rentre en Belgique au plus tard trente jours après l'accomplissement de la période de service.
Art.5. De periode van regelmatig en ononderbroken verblijf is vastgesteld op vijf jaar.
Zij wordt herleid tot twee jaar ten voordele van :
1° de politieke vluchtelingen erkend volgens de bepalingen van artikel 1, A, van het verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en goedgekeurd bij de wet van 26 juni 1953;
2° de personen die gerechtigd zijn het voordeel te genieten van de wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen of uit ongevallen die zich op de weg naar of van het werk voordoen;
3° de personen die gerechtigd zijn het voordeel te genieten van de wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit beroepsziekten;
4° de slachtoffers van een ongeval overkomen op de weg wanneer ze in België verbleven, voor zover het ongeval de oorzaak is van de ongeschiktheid waarop de aanvraag tot inschrijving zich steunt;
5° de echtgenoot en de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen van een persoon die de Belgische Nationaliteit niet bezit, en die te zijnen laste zijn, op voorwaarde dat deze persoon het bewijs levert van de periode van verblijf die zou vereist worden om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
6° de echtgenoot en de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen van een overleden persoon die de Belgische nationaliteit niet bezit, die te zijnen laste waren op het ogenblik van zijn overlijden, op voorwaarde dat die persoon op dat ogenblik het bewijs had kunnen zijn om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
7° de persoon die de Belgische nationaliteit niet bezit en die ten laste is van zijn echtgenoot of van zijn wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen van Belgische nationaliteit.
Zij wordt herleid tot twee jaar ten voordele van :
1° de politieke vluchtelingen erkend volgens de bepalingen van artikel 1, A, van het verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en goedgekeurd bij de wet van 26 juni 1953;
2° de personen die gerechtigd zijn het voordeel te genieten van de wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen of uit ongevallen die zich op de weg naar of van het werk voordoen;
3° de personen die gerechtigd zijn het voordeel te genieten van de wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit beroepsziekten;
4° de slachtoffers van een ongeval overkomen op de weg wanneer ze in België verbleven, voor zover het ongeval de oorzaak is van de ongeschiktheid waarop de aanvraag tot inschrijving zich steunt;
5° de echtgenoot en de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen van een persoon die de Belgische Nationaliteit niet bezit, en die te zijnen laste zijn, op voorwaarde dat deze persoon het bewijs levert van de periode van verblijf die zou vereist worden om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
6° de echtgenoot en de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen van een overleden persoon die de Belgische nationaliteit niet bezit, die te zijnen laste waren op het ogenblik van zijn overlijden, op voorwaarde dat die persoon op dat ogenblik het bewijs had kunnen zijn om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
7° de persoon die de Belgische nationaliteit niet bezit en die ten laste is van zijn echtgenoot of van zijn wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen van Belgische nationaliteit.
Art.5. La période de résidence régulière et ininterrompue est fixée à cinq ans.
Elle est réduite à deux ans en faveur:
1° des réfugiés politiques reconnus aux termes de l'article 1er, A, de la convention relative au statut des réfugiés politiques, signée à Genève le 28 juillet 1951 et approuvée par la loi du 26 juin 1953;
2° des personnes bénéficiaires de la législation relative à la réparation des dommages résultant des accidents du travail ou des accidents survenus sur le chemin du travail;
3° des personnes bénéficiaires de la législation relative à la réparation des dommages résultant des maladies professionnelles;
4° des victimes d'un accident de la route survenu alors qu'elles résidaient en Belgique, pour autant que cet accident soit à l'origine de l'incapacité sur laquelle se fonde la demande d'enregistrement;
5° du conjoint et des enfants légitimes, naturels ou adoptifs d'une personne ne possédant pas la nationalité belge, et qui se trouvent à sa charge, à condition que cette personne justifie de la durée de résidence qui serait requise pour lui permettre de bénéficier de la loi du 16 avril 1963 précitée;
6° du conjoint et des enfants légitimes, naturels ou adoptifs d'une personne ne possédant pas la nationalité belge, décédée et qui se trouvaient à sa charge au moment de son décès, à condition qu'à ce moment cette personne eût pu justifier de la durée de résidence qui aurait été requise pour lui permettre de bénéficier de la loi du 16 avril 1963 précitée;
7° de la personne ne possédant pas la nationalité belge, qui se trouve à charge de son conjoint ou de ses enfants légitimes, naturels ou adoptifs de nationalité belge.
Elle est réduite à deux ans en faveur:
1° des réfugiés politiques reconnus aux termes de l'article 1er, A, de la convention relative au statut des réfugiés politiques, signée à Genève le 28 juillet 1951 et approuvée par la loi du 26 juin 1953;
2° des personnes bénéficiaires de la législation relative à la réparation des dommages résultant des accidents du travail ou des accidents survenus sur le chemin du travail;
3° des personnes bénéficiaires de la législation relative à la réparation des dommages résultant des maladies professionnelles;
4° des victimes d'un accident de la route survenu alors qu'elles résidaient en Belgique, pour autant que cet accident soit à l'origine de l'incapacité sur laquelle se fonde la demande d'enregistrement;
5° du conjoint et des enfants légitimes, naturels ou adoptifs d'une personne ne possédant pas la nationalité belge, et qui se trouvent à sa charge, à condition que cette personne justifie de la durée de résidence qui serait requise pour lui permettre de bénéficier de la loi du 16 avril 1963 précitée;
6° du conjoint et des enfants légitimes, naturels ou adoptifs d'une personne ne possédant pas la nationalité belge, décédée et qui se trouvaient à sa charge au moment de son décès, à condition qu'à ce moment cette personne eût pu justifier de la durée de résidence qui aurait été requise pour lui permettre de bénéficier de la loi du 16 avril 1963 précitée;
7° de la personne ne possédant pas la nationalité belge, qui se trouve à charge de son conjoint ou de ses enfants légitimes, naturels ou adoptifs de nationalité belge.
Art.6. In afwijking van artikel 3 wordt eveneens als regelmatig verblijf aangezien, het verblijf in België gedekt door één van de bescheiden opgesomd in het koninklijk besluit van 6 december 1955 betreffende het verblijf in België van zekere bevoorrechte vreemdelingen voor zover de betrokkene op het ogenblik van zijn aanvraag om inschrijving bij het Rijksfonds, onder toepassing valt van de gemeenrechtelijke regels inzake de vestiging van vreemdelingen in België.
Nochtans wordt voor de berekening van de periode van regelmatig en ononderbroken verblijf, vereist krachtens artikel 2, 2°, het in het eerste lid bedoelde verblijf slechts voor de helft van zijn duur in aanmerking genomen.
Nochtans wordt voor de berekening van de periode van regelmatig en ononderbroken verblijf, vereist krachtens artikel 2, 2°, het in het eerste lid bedoelde verblijf slechts voor de helft van zijn duur in aanmerking genomen.
Art.6. Par dérogation à l'article 3 est également considéré comme résidence régulière le séjour en Belgique couvert par un des documents énumérés dans l'arrêté royal du 6 décembre 1955 relatif au séjour en Belgique de certains étrangers privilégiés, pour autant que l'intéressé au moment de sa demande d'enregistrement auprès du Fonds national soit soumis à la réglementation du droit commun en matière d'établissement des étrangers en Belgique.
Toutefois, pour le calcul de la période de résidence régulière et ininterrompue exigée en vertu de l'article 2, 2°, le séjour visé à l'alinéa 1er n'est pris en considération qu'à concurrence de la moitié de sa durée.
Toutefois, pour le calcul de la période de résidence régulière et ininterrompue exigée en vertu de l'article 2, 2°, le séjour visé à l'alinéa 1er n'est pris en considération qu'à concurrence de la moitié de sa durée.
Art.7. Moeten de periode van verblijf bepaald bij artikel 2, 1° niet bewijzen :
1° de personen die de Belgische nationaliteit niet bezitten en zich in de voorwaarden bevinden om voor de Belgische nationaliteit te opteren of om ze te herkrijgen;
2° de politieke gevangenen erkend volgens de termen van de bepalingen van de wet van 5 februari 1947 tot regeling van het statuut van de buitenlandse politieke gevangenen;
3° de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen, geboren in België en er regelmatig en ononderbroken verblijvend sinds hun geboorte, van een persoon die de Belgische nationaliteit niet bezit, en die te zijnen laste zijn, voor zover die persoon het bewijs levert van de periode van verblijf die zou vereist worden om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
4° de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen, geboren in België en er regelmatig en ononderbroken verblijvend sinds hun geboorte, van een overleden persoon die de Belgische nationaliteit niet bezat, die te zijnen laste waren op het ogenblik van zijn overlijden, op voorwaarde dat die persoon op dat ogenblik het bewijs had kunnen leveren van de periode van verblijf die zou vereist geweest zijn om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
5° de wettige, natuurlijke of adoptieve kinderen wiens vader of moeder de Belgische nationalitieit bezit, evenals de ongehuwde minderjarigen ten laste van een persoon van Belgische nationaliteit.
1° de personen die de Belgische nationaliteit niet bezitten en zich in de voorwaarden bevinden om voor de Belgische nationaliteit te opteren of om ze te herkrijgen;
2° de politieke gevangenen erkend volgens de termen van de bepalingen van de wet van 5 februari 1947 tot regeling van het statuut van de buitenlandse politieke gevangenen;
3° de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen, geboren in België en er regelmatig en ononderbroken verblijvend sinds hun geboorte, van een persoon die de Belgische nationaliteit niet bezit, en die te zijnen laste zijn, voor zover die persoon het bewijs levert van de periode van verblijf die zou vereist worden om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
4° de wettige, natuurlijke of aangenomen kinderen, geboren in België en er regelmatig en ononderbroken verblijvend sinds hun geboorte, van een overleden persoon die de Belgische nationaliteit niet bezat, die te zijnen laste waren op het ogenblik van zijn overlijden, op voorwaarde dat die persoon op dat ogenblik het bewijs had kunnen leveren van de periode van verblijf die zou vereist geweest zijn om hem te laten genieten van de wet van 16 april 1963, hoger vermeld;
5° de wettige, natuurlijke of adoptieve kinderen wiens vader of moeder de Belgische nationalitieit bezit, evenals de ongehuwde minderjarigen ten laste van een persoon van Belgische nationaliteit.
Art.7. Ne doivent pas justifier de la période de résidence visée à l'article 2, 1°:
1° les personnes ne possédant pas la nationalité belge qui se trouvent dans les conditions pour pouvoir opter pour la nationalité ou pour la recouvrer;
2° les prisonniers politiques reconnus aux termes des dispositions de la loi du 5 février 1947 organisant le statut des étrangers prisonniers politiques;
3° les enfants légitimes, naturels ou adoptifs, nés en Belgique et y résidant de manière régulière et ininterrompue depuis leur naissance, d'une personne ne possédant pas la nationalité belge, et qui se trouvent à sa charge, pour autant que cette personne justifie de la durée de résidence qui serait requise pour lui permettre de bénéficier de la loi du 16 avril 1963 précitée;
4° les enfants légitimes, naturels ou adoptifs, nés en Belgique et y résidant de manière régulière et ininterrompue depuis leur naissance, d'une personne ne possédant pas la nationalité belge, décédée et qui se trouvaient à sa charge au moment de son décès, à condition qu'à ce moment, cette personne eût pu justifier de la durée de résidence qui aurait été requise pour lui permettre de bénéficier de la loi du 16 avril 1963 précitée;
5° les enfants légitimes, naturels ou adoptifs, dont le père ou la mère possède la nationalité belge, ainsi que les mineurs d'âge, célibataires à charge d'une personne de nationalité belge.
1° les personnes ne possédant pas la nationalité belge qui se trouvent dans les conditions pour pouvoir opter pour la nationalité ou pour la recouvrer;
2° les prisonniers politiques reconnus aux termes des dispositions de la loi du 5 février 1947 organisant le statut des étrangers prisonniers politiques;
3° les enfants légitimes, naturels ou adoptifs, nés en Belgique et y résidant de manière régulière et ininterrompue depuis leur naissance, d'une personne ne possédant pas la nationalité belge, et qui se trouvent à sa charge, pour autant que cette personne justifie de la durée de résidence qui serait requise pour lui permettre de bénéficier de la loi du 16 avril 1963 précitée;
4° les enfants légitimes, naturels ou adoptifs, nés en Belgique et y résidant de manière régulière et ininterrompue depuis leur naissance, d'une personne ne possédant pas la nationalité belge, décédée et qui se trouvaient à sa charge au moment de son décès, à condition qu'à ce moment, cette personne eût pu justifier de la durée de résidence qui aurait été requise pour lui permettre de bénéficier de la loi du 16 avril 1963 précitée;
5° les enfants légitimes, naturels ou adoptifs, dont le père ou la mère possède la nationalité belge, ainsi que les mineurs d'âge, célibataires à charge d'une personne de nationalité belge.
Art.8. Moeten niet voldoen aan de voorwaarden vereist tot het verkrijgen van een arbeidskaart van onbeperkte duur geldig voor alle bezoldigde beroepen, de personen die de volle leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben.
Art.8. Ne doivent pas remplir les conditions requises pour obtenir un permis de travail de durée illimitée valable pour toutes professions salariées, les personnes qui n'ont pas atteint l'âge de 18 ans accomplis.
HOOFDSTUK II _ Onderzoek van de aanvraag om inschrijving.
CHAPITRE II. _ Instruction de la demande d'enregistrement.
Art.9. Onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen worden bij de aanvraag om inschrijving bij het Rijksfonds van een bij artikel 1 bedoeld persoon gevoegd:
1° een voor eensluidend verklaard afschrift van het verblijfsbewijs van de aanvrager of indien het een kind van minder dan twaalf jaar betreft, een voor eensluidend verklaard afschrift van de identiteitskaart voor kinderen jonger dan twaalf jaar en van het verblijfsbewijs van de persoon die ze ten laste heeft;
2° een uittreksel uit de geboorteakte van de aanvrager of een afschrift van deze akte overgelegd bij het huwelijk en neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het werd voltrokken.
1° een voor eensluidend verklaard afschrift van het verblijfsbewijs van de aanvrager of indien het een kind van minder dan twaalf jaar betreft, een voor eensluidend verklaard afschrift van de identiteitskaart voor kinderen jonger dan twaalf jaar en van het verblijfsbewijs van de persoon die ze ten laste heeft;
2° een uittreksel uit de geboorteakte van de aanvrager of een afschrift van deze akte overgelegd bij het huwelijk en neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het werd voltrokken.
Art.9. Sans préjudice des dispositions de l'article 3 de l'arrêté royal du 5 juillet 1963 concernant le reclassement social des handicapés sont joints à la demande d'enregistrement auprès du Fonds national d'une personne visée à l'article 1er
:
1° une copie certifiée conforme du titre de séjour du demandeur ou s'il s'agit d'un enfant de moins de douze ans, une copie certifiée conforme de la pièce d'identité pour enfants de moins de douze ans et du titre de séjour de la personne qui en a la charge;
2° un extrait de l'acte de naissance du demandeur ou une copie de cet acte produit lors du mariage et déposé au greffe du tribunal de première instance du lieu de célébration.
:
1° une copie certifiée conforme du titre de séjour du demandeur ou s'il s'agit d'un enfant de moins de douze ans, une copie certifiée conforme de la pièce d'identité pour enfants de moins de douze ans et du titre de séjour de la personne qui en a la charge;
2° un extrait de l'acte de naissance du demandeur ou une copie de cet acte produit lors du mariage et déposé au greffe du tribunal de première instance du lieu de célébration.
Art.10. De aanvrager is ertoe gehouden aan het Rijksfonds alle inlichtingen te verschaffen die hem worden gevraagd, inzonderheid door het invullen van een vragenlijst op grond waarvan wordt uitgemaakt of de bij dit besluit gestelde voorwaarden zijn vervuld.
Art.10. Le demandeur est tenu de fournir au Fonds national tous renseignements qui lui sont demandés notamment en remplissant un questionnaire au moyen duquel il est établi si les conditions visées par le présent arrêté sont remplies.
Art.11. Met het oog op het onderzoek van de aanvraag om inschrijving kan het Rijksfonds daarenboven naargelang het geval vragen :
1° aan de gemeentebesturen :
a) een uittreksel uit het vreemdelingenregister of uit het bevolkingsregister tot staving van de duur van het verblijf in België van de minder-validen en eventueel van zijn echtgenoot, of zijn ouders;
b) een getuigschrift van nationaliteit van de echtgenoot, van de kinderen of van de ouders;
2° aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Buitenlandse Zaken behoren, een bewijs dat de duur bepaalt van het verblijf in België gedekt door één van de bescheiden opgesomd in het voornoemd koninklijk besluit van 6 december 1955.
1° aan de gemeentebesturen :
a) een uittreksel uit het vreemdelingenregister of uit het bevolkingsregister tot staving van de duur van het verblijf in België van de minder-validen en eventueel van zijn echtgenoot, of zijn ouders;
b) een getuigschrift van nationaliteit van de echtgenoot, van de kinderen of van de ouders;
2° aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Buitenlandse Zaken behoren, een bewijs dat de duur bepaalt van het verblijf in België gedekt door één van de bescheiden opgesomd in het voornoemd koninklijk besluit van 6 december 1955.
Art.11. Pour l'instruction de la demande d'enregistrement le Fonds national peut en outre demander selon le cas :
1° aux administrations communales :
a) un extrait du registre des étrangers ou du registre de la population établissant la durée de résidence en Belgique du handicapé et éventuellement de son conjoint ou de ses parents;
b) un certificat de nationalité du conjoint, des enfants ou des parents;
2° au Ministre ayant les Affaires étrangères dans ses attributions une attestation déterminant la durée du séjour en Belgique sous le couvert d'un des documents énumérés dans l'arrêté royal du 6 décembre 1955 précité.
1° aux administrations communales :
a) un extrait du registre des étrangers ou du registre de la population établissant la durée de résidence en Belgique du handicapé et éventuellement de son conjoint ou de ses parents;
b) un certificat de nationalité du conjoint, des enfants ou des parents;
2° au Ministre ayant les Affaires étrangères dans ses attributions une attestation déterminant la durée du séjour en Belgique sous le couvert d'un des documents énumérés dans l'arrêté royal du 6 décembre 1955 précité.
HOOFDSTUK III, _ Vergoeding van de prestaties in het buitenland.
CHAPITRE III. _ Indemnisation des prestations dispensées à l'étranger.
Art.12. De prestaties van sociale reclassering welke overeenkomstig het bepaalde in artikel 72 van het voornoemd koninklijk besluit van 5 juli 1963, in het buitenland worden verleend, worden aan de betrokkene enkel terugbetaald na zijn terugkeer in België zo hij het bewijs levert dat hij zijn verblijf op het grondgebied van het Rijk voortzet.
Art.12. Les prestations de reclassement social dispensées à l'étranger conformément aux dispositions de l'article 72 de l'arrêté royal du 5 juillet 1963 ne sont remboursées à l'intéressé après son retour en Belgique que moyennant la preuve que celui-ci continue à résider sur le territoire national.
HOOFDSTUK IV. _ Slotbepalingen.
CHAPITRE IV. _ Dispositions finales.
Art.13. De personen die krachtens dit besluit worden toegelaten tot het voordeel van de bepalingen van de wet van 16 april 1963 voornoemd, kunnen van de bij die wet bepaalde prestaties blijven genieten zolang zij hun verblijf op het grondgebied van het Rijk niet onderbreken door een afwezigheid die niet gedekt is door één van de bewijzen van verblijf bedoeld in de artikelen 3 en 6 waarvan de duur zes maanden overtreft.
Het Rijksfonds onderzoekt of de belanghebbenden voldoen aan de bepaling van het eerste lid minstens telkens het een nieuwe beslissing tot vaststelling van het omscholings- en sociale reclasseringsproces moet nemen.
Het Rijksfonds onderzoekt of de belanghebbenden voldoen aan de bepaling van het eerste lid minstens telkens het een nieuwe beslissing tot vaststelling van het omscholings- en sociale reclasseringsproces moet nemen.
Art.13. Les personnes admises en vertu du présent arrêté au bénéfice des dispositions de la loi du 16 avril 1963 précitée, continuent à pouvoir bénéficier des prestations prévues par ladite loi aussi longtemps qu'elles n'interrompent pas leur séjour sur le territoire national par une absence qui n'est pas couverte par un des titres de séjour visés aux articles 3 et 6 et qui a une durée supérieure à six mois.
Le Fonds national vérifie si les intéressés satisfont à la disposition de l'alinéa 1er au moins chaque fois qu'il est appelé à prendre une nouvelle décision fixant leur processus de réadaptation et de reclassement social.
Le Fonds national vérifie si les intéressés satisfont à la disposition de l'alinéa 1er au moins chaque fois qu'il est appelé à prendre une nouvelle décision fixant leur processus de réadaptation et de reclassement social.
Art.14.
Art.14. L'arrêté royal du 29 mai 1968 étendant l'application des dispositions de la loi du 16 avril 1963 relative au reclassement social des handicapés aux personnes de nationalité étrangère est abrogé.
Art.15. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art.15. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.
Art. 16. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Buitenlandse Zaken en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 16. Notre Ministre de l'Emploi et du Travail, Notre Ministre des Affaires étrangères et Notre Ministre de l'Intérieur sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent arrêté.