1° de toelagen voor onderhoud en opvoeding die ten laste van de begroting van het Ministerie van Justitie worden uitbetaald aan de inrichtingen die zijn erkend overeenkomstig de artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, aan de erkende diensten voor plaatsing in gezinnen of voor de organisatie van gezinsvervangende tehuizen, diensten die minderjarigen begeleiden die in het kader van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming zelfstandig wonen alsook aan private personen, voor de plaatsingen die werden verricht overeenkomstig titel I of titel II, hoofdstuk III en IV van de voornoemde wet;
2° de kosten van huisvesting, onderhoud, behandeling en opvoeding die door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten opgericht door het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 worden betaald aan de erkende inrichtingen, tehuizen of diensten om ten laste van het Fonds gehandicapten op te nemen.
§ 2. Onder de term <
1° elke minderjarige die, overeenkomstig de voormelde wet van 8 april 1965, is geplaatst;
2° elke gehandicapte in wiens voordeel het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten overeenkomstig voormeld koninklijk besluit van 10 november 1967, tegemoetkomt.