Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
12 JANUARI 1973. - GECOORDINEERDE WETTEN OP DE RAAD VAN STATE. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-05-1994 en tekstbijwerking tot 05-06-2024)
Titre
12 JANVIER 1973. - LOIS COORDONNEES SUR LE CONSEIL D'ETAT. (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 17-05-1994 et mise à jour au 05-06-2024)
Informations sur le document
Info du document
Table des matières
TITEL I. - INSTELLING. TITEL II. - BEVOEGDHEID VAN DE AFDELING WETGEVING. TITEL III. - BEVOEGDHEID VAN DE (AFDELING BESTU... HOOFDSTUK I. - BEREDENEERDE ADVIEZEN. HOOFDSTUK II. - ARRESTEN. HOOFDSTUK III. - HET ADMINISTRATIEVE KORT GEDING. AFDELING 1. AFDELING 2. TITEL IV. - (...) (W 28-06-1983, art. 107) TITEL V. - RECHTSPLEGING. HOOFDSTUK I. - RECHTSPLEGING VOOR DE (AFDELING ... HOOFDSTUK II. - RECHTSMIDDELEN TEGEN DE ARRESTE... HOOFDSTUK III. - [1 Uitvoering van de arresten ... HOOFDSTUK IV. (DE GELDBOETE WEGENS KENNELIJK ON... HOOFDSTUK V. [1 - De beslissing tot herstel]1 HOOFDSTUK IV. - (Oude hoofdstuk IV opgeheven) TITEL VI. - TAALGEBRUIK IN DE RAAD VAN STATE. HOOFDSTUK I. - TAALGEBRUIK IN DE AFDELING WETGE... HOOFDSTUK II. - GEBRUIK VAN DE TALEN IN DE (AFD... AFDELING I. - GEBRUIK VAN DE TALEN DOOR DE ORGA... AFDELING II. - GEBRUIK VAN DE TALEN DOOR DE PAR... HOOFDSTUK III. - (...) (W 28-06-1983, art. 107) HOOFDSTUK IV. - GEBRUIK VAN DE TALEN IN DE DIEN... TITEL VII. - INRICHTING VAN DE RAAD VAN STATE. HOOFDSTUK I. - BEPALINGEN GEMEEN AAN DE (TWEE) ... Afdeling 1. - Algemene bepalingen. Afdeling 2. - De aanwijzing en uitoefening van ... Onderafdeling 1. - De mandaten. Onderafdeling II. Procedure van aanwijzing van ... Onderafdeling III. - Over de uitoefening van he... Afdeling 3. - De evaluatie van de leden van de ... Onderafdeling I. - Algemene bepalingen. Onderafdeling II. - De periodieke evaluatie. Onderafdeling III. - De evaluatie van adjunct-m... Afdeling 4. - De evaluatie van de leden van de ... Onderafdeling I. - De evaluatie van de hoofdgri... Onderafdeling II. - De evaluatie van de griffiers. Onderafdeling 3. De evaluatie procedure van de ... Afdeling 5. - Bijzondere bepalingen betreffende... Afdeling 6. - Bijzondere bepaling betreffende h... Afdeling 7. - Bijzondere bepaling betreffende d... Afdeling 8. - Bijzondere bepalingen. HOOFDSTUK II. - INRICHTING VAN DE AFDELING WETG... HOOFDSTUK III. - INRICHTING VAN DE (AFDELING BE... HOOFDSTUK IV. - (DE ALGEMENE VERGADERING VAN DE... HOOFDSTUK V. - [1 De algemene vergadering van d... HOOFDSTUK VI. - ADMINISTRATIEF PERSONEEL. HOOFDSTUK VII. - BEZOLDIGINGEN EN PENSIOENEN. HOOFDSTUK VIII. - ONVERENIGBAARHEDEN EN TUCHT. TITEL VIII. - (DIVERSE BEPALINGEN.) TITEL IX. - Maatregelen tot het wegwerken van d... TITEL IX. - OVERGANGSBEPALINGEN. (NOTA : toen d... HOOFDSTUK I. - OVERGANGSBEPALINGEN VAN DE WET V... HOOFDSTUK II. - OVERGANGSBEPALINGEN VAN DE WET ... HOOFDSTUK III. - OVERGANGSBEPALINGEN VAN DE WET... Bijlagen.
Table des matières
TITRE I. - DE L'INSTITUTION. TITRE II. - DE LA COMPETENCE DE LA SECTION DE L... TITRE III. - DE LA COMPETENCE DE LA (SECTION DU... CHAPITRE I. - DES AVIS MOTIVES. CHAPITRE II. DES ARRETS. CHAPITRE III. - LE REFERE ADMINISTRATIF. SECTION 1. SECTION 2. TITRE IV. - (...). TITRE V. - DE LA PROCEDURE. CHAPITRE I. - DE LA PROCEDURE DEVANT LA (SECTIO... CHAPITRE II. - DES VOIES DE RECOURS CONTRE LES ... CHAPITRE III. - [1 De l'exécution des arrêts et... CHAPITRE IV. - (DE L'AMENDE POUR RECOURS MANIFE... CHAPITRE V. [1 - La décision réparatrice]1 CHAPITRE IV. (Ancien chapitre IV abrogé) TITRE VI. - DE L'EMPLOI DES LANGUES AU CONSEIL ... CHAPITRE I. - DE L'EMPLOI DES LANGUES DEVANT LA... CHAPITRE II. - DE L'EMPLOI DES LANGUES DEVANT L... SECTION I. - EMPLOI DES LANGUES PAR LES ORGANES... SECTION II. - EMPLOI DES LANGUES PAR LES PARTIE... CHAPITRE III. - (...). CHAPITRE IV. - DE L'EMPLOI DES LANGUES DANS LES... TITRE VII. - DE L'ORGANISATION DU CONSEIL D'ETAT. CHAPITRE I. - DISPOSITIONS COMMUNES AUX (DEUX) ... Section 1re. Dispositions générales. Section 2. - La désignation et l'exercice des m... Sous-section 1re. - Les mandats. Sous-section II. - Procédure de désignation des... Sous-section III. - De l'exercice du mandat. Section 3. - L'évaluation des membres du Consei... Sous-section Ire. - Dispositions générales. Sous-section II. - L'évaluation périodique. Sous-section III. - L'évaluation des mandats ad... Section 4. - L'évaluation des membres du greffe. Sous-section Ire. - L'évaluation du greffier en... Sous-section II. - L'évaluation des greffiers. Sous-section 3. - La procédure d'évaluation du ... Section 5. - Dispositions spécifiques concernan... Section 6. - Disposition spécifique concernant ... Section 7. - Disposition spécifique concernant ... Section 8. - Dispositions spécifiques. CHAPITRE II. - DE L'ORGANISATION DE LA SECTION ... CHAPITRE III. - DE L'ORGANISATION DE LA (SECTIO... CHAPITRE IV. - (DE L'ASSEMBLEE GENERALE DE LA (... CHAPITRE V. - [1 De l'assemblée générale du Con... CHAPITRE VI. - PERSONNEL ADMINISTRATIF CHAPITRE VII. - DES REMUNERATIONS ET DES PENSIONS. CHAPITRE VIII. - DES INCOMPATIBILITES ET DE LA ... TITRE VIII. - (DISPOSITIONS DIVERSES.) TITRE IX. - Mesures en vue de résorber (l'arrié... TITRE IX. - DISPOSITIONS TRANSITOIRES. (NOTE : ... CHAPITRE I. - DISPOSITIONS TRANSITOIRES DE LA L... CHAPITRE II. - DISPOSITIONS TRANSITOIRES DE LA ... CHAPITRE III. - DISPOSITIONS TRANSITOIRES DE LA... Annexes.
Tekst (241)
Texte (241)
TITEL I. - INSTELLING.
TITRE I. - DE L'INSTITUTION.
Artikel 1. Er is een Raad van State, bestaande uit een afdeling wetgeving en een (afdeling bestuursrechtspraak) (...). (W 28-06-1983, art. 107) <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Article 1. Il y a un Conseil d'Etat comprenant une section de législation et une (section du contentieux administratif) (...). <L 28-06-1983, art. 107> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
TITEL II. - BEVOEGDHEID VAN DE AFDELING WETGEVING.
TITRE II. - DE LA COMPETENCE DE LA SECTION DE LEGISLATION.
Art.2. (W 09-08-1980, art. 17) § 1. De afdeling wetgeving dient van beredeneerd advies over de tekst (van alle ontwerpen of voorstellen van wet, van decreet en van ordonnantie), of van amendementen op deze ontwerpen en voorstellen, die bij haar (door de Voorzitter van de Senaat, van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, van een (Gemeenschaps- of Gewestparlement) (van de Franse Gemeenschapscommissie of van de Verenigde Vergadering respectievelijk bedoeld in het derde en het vierde lid van artikel 60) van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen) zijn aanhangig gemaakt. [1 De adviesaanvraag vermeldt de naam van de gemachtigde die door de voorzitter van de betrokken vergadering wordt aangewezen om de afdeling wetgeving de dienstige toelichtingen te verstrekken.]1 (W 16-06-1989, art. 9) <W 1996-08-04/60, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2006-03-27/34, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 21-04-2006>
  (Wanneer het verzoek om advies betrekking heeft op een ontwerp of voorstel van wet of op amendementen op die ontwerpen of voorstellen, onderzoekt de afdeling wetgeving ambtshalve of de voorgelegde tekst betrekking heeft op aangelegenheden bedoeld in artikel 74, artikel 77 of artikel 78 van de Grondwet.) <W 1995-04-06/46, art. 17, 1°, 004; Inwerkingtreding : 08-06-1995>
  § 2. (De Voorzitter van een van de in paragraaf 1 vermelde vergaderingen is verplicht het advies te vragen over de voorstellen van wet, van decreet of van ordonnantie, en over de amendementen op ontwerpen of voorstellen wanneer ten minste één derde van de leden van de betrokken vergadering erom verzoekt op de door het reglement bepaalde wijze.) (W 16-06-1989, art. 9)
  § 3. (De Voorzitter van de Senaat, van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, van (het Parlement) of van de Verenigde Vergadering onderscheidenlijk bedoeld in de artikelen 1 en 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, is verplicht het advies te vragen over de voorstellen van wet of van ordonnantie en over de amendementen op ontwerpen of voorstellen, wanneer de meerderheid van de leden van een taalgroep van de betrokken vergadering erom verzoekt op de door het reglement bepaalde wijze.) (W 16-06-1989, art. 9) <W 2006-03-27/34, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 21-04-2006>
  (§ 4. De voorzitter van de Kamer of de voorzitter van de Senaat is eveneens verplicht het advies te vragen over de wetsontwerpen, over de wetsvoorstellen of over de bij een eerste stemming aangenomen amendementen op wetsontwerpen of wetsvoorstellen, wanneer daartoe een verzoek wordt ingediend overeenkomstig artikel 16 van de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.) <W 1995-04-06/46, art. 17, 2°, 004; Inwerkingtreding : 08-06-1995>
  
Art.2. <L 09-08-1980, art. 17> § 1. La section de législation donne un avis motivé sur le texte (de tous projets ou propositions de loi, de décret et d'ordonnance), ou d'amendements à ces projets et propositions dont elle est saisie (par le Président du Sénat, de la Chambre des Représentants, d'un (Parlement de communauté et de région) (de la Commission communautaire française ou de l'Assemblée réunie visées respectivement aux alinéas 2 et 4 de l'article 60) de la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises. [1 La demande d'avis mentionne le nom du délégué désigné par le président de l'assemblée concernée afin de donner à la section de législation les explications utiles.]1 <L 16-06-1989, art. 9> <L 1996-08-04/60, art. 2, 005; En vigueur : 1996-10-01> <L 2006-03-27/34, art. 12, 017; En vigueur : 21-04-2006>
  (Lorsque la demande d'avis concerne un projet ou une proposition de loi ou des amendements à ces projets ou propositions, la section de législation examine d'office si le texte concerné a pour objet des matières visées à l'article 74, à l'article 77 ou à l'article 78 de la Constitution.) <L 1995-04-06/46, art. 17, 1°, 004; En vigueur : 08-06-1995>
  § 2. (Le Président d'une des assemblées citées au § 1er est tenu de demander l'avis sur les propositions de loi, de décret ou d'ordonnance, et sur les amendements à des projets ou propositions, lorsqu'un tiers au moins des membres de l'assemblée intéressée en font la demande selon le mode déterminé par le règlement.) <L 16-06-1989, art. 9>
  § 3. (Le Président du Sénat, de la Chambre des Représentants, du (Parlement) ou de l'Assemblée réunie visés respectivement aux articles 1er et 60 de la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises, est tenu de demander l'avis sur les propositions de loi ou d'ordonnance et sur les amendements à des projets ou propositions, lorsque la majorité des membres d'un groupe linguistique de l'assemblée intéressée en font la demande selon le mode déterminé par le règlement.) <L 16-06-1989, art. 9> <L 2006-03-27/34, art. 12, 017; En vigueur : 21-04-2006>
  (§ 4. Le président de la Chambre ou le président du Sénat est également tenu de demander l'avis sur les projets de loi, les propositions de loi ou les amendements, adoptés lors d'un premier vote, à des projets ou propositions de loi, lorsque la demande en est faite conformément à l'article 16 de la loi du 6 avril 1995 organisant la commission parlementaire de concertation prévue à l'article 82 de la Constitution et modifiant les lois coordonnées sur le Conseil d'Etat.) <L 1995-04-06/46, art. 17, 2°, 004; En vigueur : 08-06-1995>
  
Art.3. (W 09-08-1980, art. 18) § 1. (Buiten het met bijzondere redenen omklede geval van hoogdringendheid en de ontwerpen betreffende begrotingen, rekeningen, leningen, domeinverrichtingen en het legercontingent uitgezonderd, onderwerpen de Ministers, (de leden van de gemeenschaps- of gewestregeringen, de leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de leden van het Verenigd College respectievelijk bedoeld in het derde en het vierde lid van artikel 60) van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, ieder wat hem betreft, aan het met redenen omkleed advies van de afdeling wetgeving de tekst van alle voorontwerpen van wet, decreet, ordonnantie of van ontwerpen van reglementaire besluiten. Het advies en het voorontwerp worden gehecht aan de memorie van toelichting van de ontwerpen van wet, decreet of ordonnantie. (De adviesaanvraag vermeldt de naam van de gemachtigde of van de ambtenaar die de minister aanwijst om de afdeling wetgeving de dienstige toelichtingen te verstrekken). Het advies wordt gehecht aan de verslagen aan de Koning, (aan de Regering, aan het College van de Franse Gemeenschapscommissie) en aan het Verenigd College. <W 1996-08-04/60, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
  Aan het advies van de afdeling wetgeving worden niet onderworpen, de ontwerpen van reglementen en besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke (Regering) of van het Verenigd College die betrekking hebben op de bevoegdheden van de Brusselse agglomeratie en op de bevoegdheden van de Vlaamse of de Franse Gemeenschapscommissie.) (W 04-07-1989, art. 1) <W 1996-08-04/60, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
  (Wat het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreft, wordt het advies van de afdeling wetgeving alleen gevraagd voor de besluiten die betrekking hebben op aangelegenheden die met toepassing van artikel 138 van de Grondwet zijn overgeheveld.) <W 1996-08-04/60, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
  § 2. Indien de hoogdringendheid wordt ingeroepen voor een (voorontwerp van wet, decreet of ordonnantie), is het advies van de afdeling wetgeving evenwel toch vereist, maar beperkt het zich tot de vraag of het voorontwerp betrekking heeft op aangelegenheden die, al naar het geval, tot de bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschap of het Gewest behoren. (W 16-06-1989, art. 10)
  (Wanneer voor een voorontwerp van wet de hoogdringendheid wordt aangevoerd, slaat het advies van de afdeling wetgeving eveneens op de vraag of de voorgelegde tekst betrekking heeft op aangelegenheden bedoeld in artikel 74, artikel 77 of artikel 78 van de Grondwet.) <W 1995-04-06/46, art. 17, 3°, 004; Inwerkingtreding : 08-06-1995>
  § 3. Indien, volgens het advies van de afdeling wetgeving, (een voorontwerp of een voorstel van wet, decreet of ordonnantie), evenals een amendement of een ontwerp van amendement, de bevoegdheid te buiten gaat van de Staat, de Gemeenschap of het Gewest, al naar het geval, wordt het voorontwerp, dat voorstel of dat amendement doorgezonden naar het Overlegcomité bedoeld in artikel 31 van de gewone wet tot hervorming der instellingen van 9 augustus 1980. (W 16-06-1989, art. 10)
  § 4. Het Overlegcomité brengt binnen een termijn van veertig dagen en volgens de regel van de consensus, advies uit over de vraag of er naar zijn oordeel al dan niet bevoegdheidsoverschrijding is; het advies wordt gemotiveerd.
  Indien het Overlegcomité oordeelt dat er overschrijding van bevoegdheid is, vraagt het, al naar het geval, ((aan de federale regering, aan de bevoegde gemeenschaps- of gewestregering, aan het College van de Franse Gemeenschapscommissie) of aan het Verenigd College) het voorontwerp te verbeteren of bij de assemblée waar het voorontwerp of het voorstel aanhangig is, de amendementen in te dienen welke het vaststelt en die een einde maken aan deze bevoegdheidsoverschrijding. (W 16-06-1989, art. 10) <W 1996-08-04/60, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
Art.3. <L 09-08-1980, art. 18> § 1er. (Hors les cas d'urgence spécialement motivés et les projets relatifs aux budgets, aux comptes, aux emprunts, aux opérations domaniales et au contingent de l'armée exceptés, les Ministres, (les membres des gouvernements communautaires ou régionaux, les membres du Collège de la Commission communautaire française et les membres du Collège réuni visés respectivement aux alinéas 2 et 4 de l'article 60) de la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises, chacun pour ce qui le concerne, soumettent à l'avis motivé de la section de législation, le texte de tous avant-projets de loi, de décret, d'ordonnance ou de projets d'arrêtés réglementaires. L'avis et l'avant-projet sont annexés à l'exposé des motifs des projets de loi, de décret ou d'ordonnance. L'avis est annexé aux rapports au Roi, (au Gouvernement, au Collège de la Commission communautaire française) et au Collège réuni. <L 1996-08-04/60, art. 3, 005; En vigueur : 1996-10-01>
  (La demande d'avis mentionne le nom du délégué ou du fonctionnaire que le ministre désigne afin de donner à la section de législation les explications utiles.) <L 1996-08-04/60, art. 3, 005; En vigueur : 1996-10-01> Ne sont pas soumis à l'avis de la section de législation, les projets de règlements et d'arrêtés (du Gouvernement) de la Région de Bruxelles-Capitale ou du Collège réuni qui concernent respectivement les attributions de l'agglomération bruxelloise, les attributions de la Commission communautaire française et celles de la Commission communautaire flamande.) L 04-07-1989, art. 1> <L 1996-08-04/60, art. 3, 005; En vigueur : 1996-10-01>
  (En ce qui concerne le Collège de la Commission communautaire française, seuls les arrêtés qui concernent des matières transférées en application de l'article 138 de la Constitution sont soumis à l'avis de la section de législation.) <L 1996-08-04/60, art. 3, 005; En vigueur : 1996-10-01>
  § 2. Lorsque l'urgence est invoquée à propos d'un (avant-projet de loi, de décret ou d'ordonnance), l'avis de la section de législation est néanmoins requis et porte sur le point de savoir si l'avant-projet a pour objet des matières qui relèvent, selon le cas, de la compétence de l'Etat, de la Communauté ou de la Région. <L 16-06-1989, art. 10>
  (Lorsque l'urgence est invoquée à propos d'un avant-projet de loi, l'avis de la section de législation porte également sur le point de savoir si le texte concerné a pour objet des matières visées à l'article 74, à l'article 77 ou à l'article 78 de la Constitution.) <L 1995-04-06/46, art. 17, 3°, 004; En vigueur : 08-06-1995>
  § 3. Lorsque, selon l'avis de la section de législation, (un avant-projet ou une proposition de loi, de décret ou d'ordonnance), ainsi qu'un amendement ou un projet d'amendement excède, selon le cas, la compétence de l'Etat, de la Communauté ou de la Région, cet avant-projet, cette proposition ou cet amendement sont renvoyés au Comité de concertation visé à l'article 31 de la loi ordinaire de réformes institutionnelles du 9 août 1980. <L 16-06-1989, art. 10>
  § 4. Le Comité de concertation donne endéans les quarante jours et suivant la règle du consensus, son avis sur la question de savoir s'il y a excès de compétence; l'avis est motivé.
  Si le Comité de concertation estime qu'il y a excès de compétence, il demande, selon le cas, ((au Gouvernement fédéral, au gouvernement communautaire ou régional compétent, au Collège de la Commission communautaire française) ou au Collège réuni) de corriger l'avant-projet ou de déposer devant l'assemblée saisie de l'avant-projet ou de la proposition, les amendements qu'il détermine et qui font cesser cet excès de compétence. <L 16-06-1989, art. 10> <L 1996-08-04/60, art. 3, 005; En vigueur : 1996-10-01> (Erratum. Voir M.B. 08-10-1996, p. 25742).
Art. 3bis. <INGEVOEGD bij W 1996-08-04/60, art. 4; Inwerkingtreding : 1996-08-20> De ontwerpen van koninklijke besluiten die de van kracht zijnde wettelijke bepalingen kunnen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen, worden voorgelegd aan het met redenen omkleed advies van de afdeling wetgeving.
  Dat advies wordt samen met het verslag aan de Koning en het koninklijk besluit waarop het betrekking heeft, gepubliceerd.
  De besluiten, het advies, het verslag aan de Koning en de tekst van de ontwerpen van besluiten die zijn voorgelegd aan de afdeling wetgeving, worden, voor hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, medegedeeld aan de Voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.
  § 2. Voor de ontwerpen van de koninklijke besluiten bedoeld in § 1 van dit artikel, kan de hoogdringendheid, bedoeld in § 1 van artikel 3, niet worden ingeroepen.
Art. 3bis. § 1er. Les projets d'arrêtés royaux qui peuvent abroger, compléter, modifier ou remplacer les dispositions légales en vigueur, sont soumis à l'avis motivé de la section de législation.
  Cet avis est publié en même temps que le rapport au Roi et l'arrêté royal auquel il se rapporte.
  Les arrêtés, l'avis, le rapport au Roi et le texte des projets d'arrêtés soumis à l'avis de la section de législation seront communiqués, avant leur publication au Moniteur belge, aux Présidents de la Chambre des représentants et du Sénat.
  § 2. Pour les projets d'arrêtés royaux visés au § 1er du présent article, l'urgence, prévue au § 1er de l'article 3, ne pourra pas être invoquée.
Art.4. (W 16-06-1989, art. 11) De Ministers, (de leden van de gemeenschaps- of gewestregeringen, de leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de leden van het Verenigd College respectievelijk bedoeld in het derde en het vierde lid van artikel 60) van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen kunnen, elk wat hem betreft, het met redenen omkleed advies van de afdeling vragen over alle voorstellen van wet, decreet of ordonnantie, alsmede over alle amendementen op ontwerpen of voorstellen van wet, decreet of ordonnantie.
  Artikel 3, §§ 3 en 4, is, in voorkomend geval, van toepassing op dat advies.
Art.4. <L 16-06-1989, art. 11> Les Ministres, (les membres des gouvernements communautaires ou régionaux, les membres du Collège de la Commission communautaire française et les membres du Collège réuni visés respectivement aux alinéas 2 et 4 de l'article 60) de la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises, chacun pour ce qui le concerne, peuvent demander l'avis motivé de la section sur toutes propositions de loi, de décret ou d'ordonnance, ainsi que sur tous amendements à des projets ou propositions de loi, de décret ou d'ordonnance. <L 1996-08-04/60, art. 5, 005; En vigueur : 1996-10-01>
  L'article 3, §§ 3 et 4, est, le cas échéant, applicable à cet avis.
Art. 4/1. [1 De voorontwerpen van wet, decreet of ordonnantie houdende instemming met samenwerkingsakkoorden als bedoeld in artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen worden, in afwijking van artikel 3, § 1, eerste lid, eerste en tweede zin, door alle overheden die partij zijn bij dat samenwerkingsakkoord gezamenlijk aan het met redenen omkleed advies van de afdeling wetgeving voorgelegd. De gezamenlijke adviesaanvraag vermeldt de naam van de gemachtigde of van de ambtenaar die de betrokken overheden aanwijzen om de afdeling wetgeving de dienstige toelichtingen te verstrekken.
   Voor voorontwerpen van wet, decreet of ordonnantie houdende instemming met internationale verdragen, alsook voor voorontwerpen van gezamenlijke decreten of ordonnanties en ontwerpen van gezamenlijk besluit als bedoeld in artikel 92bis/1 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen kunnen alle betrokken overheden beslissen om, in afwijking van artikel 3, § 1, eerste lid, eerste en tweede zin, die voorontwerpen of ontwerpen gezamenlijk aan het met redenen omkleed advies van de afdeling wetgeving voor te leggen. De gezamenlijke adviesaanvraag vermeldt de naam van de gemachtigde of van de ambtenaar die de betrokken overheden aanwijzen om de afdeling wetgeving de dienstige toelichtingen te verstrekken.]1

  
Art. 4/1. [1 Par dérogation à l'article 3, § 1er, alinéa 1er, première et deuxième phrases, les avant-projets de loi, de décret ou d'ordonnance portant assentiment à des accords de coopération au sens de l'article 92bis de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles sont soumis à l'avis motivé de la section de législation de manière conjointe par l'ensemble des autorités qui sont parties à l'accord de coopération. La demande d'avis conjointe mentionne le nom du délégué ou du fonctionnaire que les autorités concernées désignent afin de donner à la section de législation les explications utiles.
   Par dérogation à l'article 3, § 1er, alinéa 1er, première et deuxième phrases, l'ensemble des autorités concernées peuvent décider de soumettre de manière conjointe à l'avis motivé de la section de législation les avant-projets de loi, de décret ou d'ordonnance portant assentiment à des traités internationaux ainsi que les avant-projets de décret ou d'ordonnance conjoint et les projets d'arrêté conjoint au sens de l'article 92bis/1 de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles. La demande d'avis conjointe mentionne le nom du délégué ou du fonctionnaire que les autorités concernées désignent afin de donner à la section de législation les explications utiles.]1

  
Art. 4/2. [1 Voor voorstellen van wet, decreet of ordonnantie houdende instemming met samenwerkingsakkoorden als bedoeld in artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, alsook voor voorstellen van gezamenlijke decreten of ordonnanties als bedoeld in artikel 92bis/1 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen kunnen de overheden bedoeld in artikel 2 beslissen om, in afwijking van artikel 2, § 1, eerste lid, die voorstellen gezamenlijk aan het met redenen omkleed advies van de afdeling wetgeving voor te leggen.]1
  
Art. 4/2. [1 Par dérogation à l'article 2, § 1er, alinéa 1er, les autorités visées à l'article 2 peuvent décider de soumettre de manière conjointe à l'avis motivé de la section de législation les propositions de loi, de décret ou d'ordonnance portant assentiment à des accords de coopération au sens de l'article 92bis de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, ainsi que les propositions de décret ou d'ordonnance conjoint au sens de l'article 92bis/1 de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles.]1
  
Art.5. De Minister tot wiens bevoegdheid de arbeid behoort, kan aan de afdeling vragen, binnen een termijn die niet korter dan vijftien dagen mag zijn, advies te geven over een ontwerp van koninklijk besluit tot algemeen verbindendverklaring van een collectieve arbeidsovereenkomst.
Art.5. Le Ministre ayant le travail dans ses attributions peut demander à la section de donner, dans un délai qui ne peut être inférieur à quinze jours, son avis sur un projet d'arrêté royal rendant obligatoire une convention collective de travail.
Art. 5/1. [1 De Raad van State zorgt onverwijld, via een voor het publiek toegankelijk elektronisch informatienetwerk, voor de bekendmaking van de adviezen die hij uitbrengt en die in deze titel worden vermeld.
   Hij voegt er alle teksten bij waarop die adviezen betrekking hebben.]1

  
Art. 5/1. [1 Le Conseil d'Etat assure sans délai, par la voie d'un réseau d'information électronique accessible au public, la publication des avis qu'il donne et qui sont mentionnés au présent titre.
   Il y joint l'ensemble des textes sur lesquels ces avis portent.]1

  
Art. 5/2. [1 In afwijking van artikel 5/1 vindt de bekendmaking, wanneer het advies betrekking heeft op een voorontwerp van wet, van decreet of van ordonnantie, pas plaats bij de indiening van het daaruit resulterende ontwerp.
   Indien het advies betrekking heeft op amendementen op een ontwerp of op een voorstel, vindt de bekendmaking pas bij de indiening daarvan plaats of, indien na de indiening om het advies wordt verzocht, wanneer het advies wordt bezorgd aan de assemblee die erom heeft verzocht.
   Indien het advies betrekking heeft op een ontwerpbesluit of op een ontwerpbesluit tot algemeen verbindend-verklaring van een collectieve arbeidsovereenkomst, vindt de bekendmaking slechts plaats indien dat besluit wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.]1

  
Art. 5/2. [1 Par dérogation à l'article 5/1, si l'avis se rapporte à un avant-projet de loi, de décret ou d'ordonnance, la publication n'intervient qu'au dépôt du projet qui en résulte.
   Si l'avis se rapporte à des amendements à un projet ou à une proposition, la publication intervient au dépôt de ceux-ci ou, si l'avis est demandé postérieurement au dépôt, lorsque l'avis est remis à l'assemblée qui l'a demandé.
   S'il se rapporte à un projet d'arrêté ou à un projet d'arrêté rendant obligatoire une convention collective de travail, elle n'intervient que si celui est publié au Moniteur belge.]1

  
Art. 5/3. [1 § 1. De adviezen aangaande voorontwerpen van wet die niet zijn ingediend, de amendementen erop, en aangaande federale ontwerpbesluiten die niet zijn bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, alsook de teksten van die voorontwerpen, amendementen en ontwerpbesluiten, worden bekendgemaakt na de ontbinding van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
   § 2. De adviezen aangaande voorontwerpen van decreet of ordonnantie die niet zijn ingediend, de amendementen erop, en aangaande ontwerpen van besluiten van gemeenschappen en gewesten die niet zijn bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, alsook de teksten van die voorontwerpen, amendementen en ontwerpbesluiten, worden slechts bekendgemaakt met de instemming van de betrokken gemeenschap of het betrokken gewest.]1

  
Art. 5/3. [1 § 1er. Les avis qui portent sur des avant-projets de loi qui n'ont pas été déposés, sur des amendements à ceux-ci et sur des projets d'arrêtés fédéraux qui n'ont pas été publiés au Moniteur belge, ainsi que les textes de ces avant-projets, amendements et projets d'arrêtés sont publiés après la dissolution de la Chambre des représentants.
   § 2. Les avis qui portent sur des avant-projets de décret ou d'ordonnance non déposés, sur des amendements à ceux-ci et sur des projets d'arrêtés communautaires et régionaux qui n'ont pas été publiés au Moniteur belge, ainsi que les textes de ces avant-projets, amendements et projets d'arrêtés ne peuvent être publiés qu'avec l'accord de la région ou communauté concernée.]1

  
Art. 5/4. [1 Nadat de Koning het gezamenlijke advies van de eerste voorzitter en de auditeur-generaal van de Raad van State heeft ingewonnen, bepaalt Hij, bij besluit, de nadere regels in verband met het ontwerp en de uitbouw van het in artikel 5/1 bedoelde elektronisch informatienetwerk. Ingeval binnen zes maanden na de in dit artikel bedoelde adviesaanvraag geen advies wordt uitgebracht, kan de Koning het besluit uitvaardigen zonder dat dit advies werd ingewonnen.]1
  
Art. 5/4. [1 Le Roi fixe, par arrêté pris après avis conjoint du premier président et de l'auditeur général du Conseil d'Etat, les modalités concrètes de conception et d'établissement du réseau d'information électronique visé à l'article 5/1. Si aucun avis n'a été formulé six mois après la demande d'avis dont question au présent article, le Roi peut édicter l'arrêté sans recueillir l'avis concerné.]1
  
Art.6. (W 16-06-1989, art. 12) De Eerste Minister, (de leden van de gemeenschaps- of gewestregeringen, de leden van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de leden van het Verenigd College respectievelijk bedoeld in het derde en het vierde lid van artikel 60) van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, voorzit, kunnen, ieder wat hem betreft, de afdeling belasten met het opmaken van de tekst van voorontwerpen van wetten, van decreten, van ordonnanties, van besluiten, van reglementen of van amendementen waarvan de stof en het voorwerp door hen worden vastgelegd. <W 1996-08-04/60, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
Art.6. <L 16-06-1989, art. 12> Le Premier Ministre, (les présidents des gouvernements communautaires ou régionaux et ceux qui président le Collège de la Commission communautaire française ou le Collège réuni, visés respectivement aux alinéas 2 et 4 de l'article 60) de la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises, peuvent, chacun pour ce qui le concerne, charger la section de rédiger le texte d'avant-projets de lois, de décrets, d'ordonnances, d'arrêtés, de règlements ou d'amendements dont ils déterminent la matière et l'objet. <L 1996-08-04/60, art. 6, 005; En vigueur : 1996-10-01>
Art. 6bis. <INGEVOEGD bij W 1996-08-04/60, art. 7 ; Inwerkingtreding : 1996-10-01> De Eerste Minister, de voorzitters van de (wetgevende vergaderingen), de voorzitters van de gemeenschaps- of gewestregeringen en diegene die het College van de Franse Gemeenschapscommissie voorzit alsook diegene die het Verenigd College voorzit, respectievelijk bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, kunnen, ieder wat hem betreft, via de eerste voorzitter aan het coördinatiebureau vragen om de wetgeving die zij aanwijzen te coördineren, te codificeren of te vereenvoudigen. <W 1997-09-08/43, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 26-10-1997>
  Het coördinatiebureau legt zijn ontwerp voor aan de afdeling wetgeving, die het samen met haar gemotiveerd advies bezorgt aan de Eerste Minister of aan de betrokken voorzitters
Art. 6bis. Le Premier Ministre, les présidents des (assemblées législatives), (les présidents des gouvernements communautaires) ou régionaux et celui qui préside le Collège de la Commission communautaire française ainsi que celui qui préside le Collège réuni visés respectivement aux alinéas 2 et 4 de l'article 60 de la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises, peuvent, chacun pour ce qui le concerne, demander au bureau de coordination, par l'intermédiaire du premier président, de coordonner, de codifier ou de simplifier la législation qu'ils désignent. <L 1997-09-08/43, art. 6, 008; En vigueur : 26-10-1997> (Err. voir M.B. 08-10-1996, p. 25742).
  Le bureau de coordination soumet son projet à la section de législation qui le transmet avec son avis motivé au Premier Ministre ou aux présidents intéressés.
TITEL III. - BEVOEGDHEID VAN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK).
TITRE III. - DE LA COMPETENCE DE LA (SECTION DU CONTENTIEUX ADMINISTRATIF).
Art.7. De (afdeling bestuursrechtspraak) (...) doet uitspraak bij wijze van arresten in de gevallen voorzien bij deze wet en de bijzondere wetten. <W 2006-09-15/71, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Art.7. La (section du contentieux administratif) (...) statue par voie d'arrêts, dans les cas prévus par la présente loi et les lois particulières. <L 2006-09-15/71, art. 2, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
HOOFDSTUK I. - BEREDENEERDE ADVIEZEN.
CHAPITRE I. - DES AVIS MOTIVES.
HOOFDSTUK II. - ARRESTEN.
CHAPITRE II. DES ARRETS.
Art.11. Als geen ander rechtscollege bevoegd is, doet de (afdeling bestuursrechtspraak) naar billijkheid en met inachtneming van alle omstandigheden van openbaar en particulier belang, bij wege van arrest uitspraak over de eisen tot herstelvergoeding voor buitengewone, morele of materiële schade, veroorzaakt door een administratieve overheid. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  De eis tot herstelvergoeding is niet-ontvankelijk dan nadat de administratieve overheid een verzoekschrift om vergoeding geheel of gedeeltelijk heeft afgewezen of gedurende zestig dagen verzuimd heeft daarop te beschikken.
Art.11. Dans le cas où il n'existe pas d'autre juridiction compétente, la (section du contentieux administratif) se prononce en équité par voie d'arrêt, en tenant compte de toutes les circonstances d'intérêt public et privé, sur les demandes d'indemnité relatives à la réparation d'un dommage exceptionnel, moral ou matériel, causé par une autorité administrative. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  La demande d'indemnité ne sera recevable qu'après que l'autorité administrative aura rejeté totalement ou partiellement une requête en indemnité, ou négligé pendant soixante jours de statuer à son égard.
Art. 11bis. [1 Elke verzoekende of tussenkomende partij die de nietigverklaring van een akte, een reglement, of een stilzwijgend afwijzende beslissing vordert met toepassing van artikel 14, § 1 of § 3, kan aan de afdeling bestuursrechtspraak vragen om haar bij wijze van arrest een schadevergoeding tot herstel toe te kennen ten laste van de steller van de handeling indien zij een nadeel heeft geleden omwille van de onwettigheid van de akte, het reglement of de stilzwijgend afwijzende beslissing, met inachtneming van alle omstandigheden van openbaar en particulier belang.
   Het verzoek tot schadevergoeding wordt uiterlijk ingediend zestig dagen na de kennisgeving van het arrest waarbij de onwettigheid werd vastgesteld. Er wordt een uitspraak gedaan over het verzoek tot schadevergoeding binnen de twaalf maanden na de kennisgeving van het arrest waarbij de onwettigheid werd vastgesteld.
   Bij toepassing van artikel 38, moet het verzoek tot schadevergoeding uiterlijk worden ingediend zestig dagen na de kennisgeving van het arrest waarbij de beroepsprocedure wordt afgesloten. Er wordt een uitspraak gedaan over het verzoek tot schadevergoeding binnen de twaalf maanden na de kennisgeving van het arrest waarbij de beroepsprocedure wordt afgesloten.
   De partij die het verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, kan geen burgerlijke aansprakelijkheidsvordering meer instellen om het herstel van hetzelfde nadeel te bekomen.
   Elke partij die een burgerlijke aansprakelijkheidsvordering instelt of heeft ingesteld, kan aan de afdeling bestuursrechtspraak geen vergoeding voor hetzelfde nadeel meer vragen.]1

  
Art. 11bis. [1 Toute partie requérante ou intervenante qui poursuit l'annulation d'un acte, d'un règlement ou d'une décision implicite de rejet en application de l'article 14, § 1er ou § 3, peut demander à la section du contentieux administratif de lui allouer par voie d'arrêt une indemnité réparatrice à charge de l'auteur de l'acte si elle a subi un préjudice du fait de l'illégalité de l'acte, du règlement ou de la décision implicite de rejet, en tenant compte des intérêts publics et privés en présence.
   La demande d'indemnité est introduite au plus tard dans les soixante jours qui suivent la notification de l'arrêt ayant constaté l'illégalité. Il est statué sur la demande d'indemnité dans les douze mois qui suivent la notification de l'arrêt ayant constaté l'illégalité.
   En cas d'application de l'article 38, la demande d'indemnité doit être introduite au plus tard soixante jours après la notification de l'arrêt qui clôt la procédure de recours. Il est statué sur la demande d'indemnité dans les douze mois qui suivent la notification de l'arrêt qui clôt la procédure de recours.
   La partie qui a introduit la demande d'indemnité ne peut plus intenter une action en responsabilité civile pour obtenir une réparation du même préjudice.
   Toute partie qui intente ou a intenté une action en responsabilité civile ne peut plus demander à la section du contentieux administratif une indemnité pour le même préjudice.]1

  
Art.12. De afdeling beslecht bij wijze van arresten de moeilijkheden betreffende de respectieve bevoegdheid van de provinciale en gemeentelijke overheden of van de openbare instellingen.
  (tweede lid opgeheven) <W 1996-08-04/60, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
  Deze moeilijkheden mogen bij haar aanhangig worden gemaakt door ieder betrokken administratieve overheid.
Art.12. La section tranche par voie d'arrêts les difficultés relatives à la compétence respective des autorités provinciales et communales ou des établissements publics.
  (...) <L 1996-08-04/60, art. 8, 005; En vigueur : 1996-10-01>
  Ces difficultés peuvent être portées devant elle par toute autorité administrative intéressée.
Art.13. De afdeling doet bij middel van arrest uitspraak over beroepen ter voorkoming of opheffing van strijdigheid tussen beslissingen van onder haar bevoegdheid ressorterende administratieve rechtscolleges.
Art.13. La section statue par voie d'arrêts sur les recours tendant à prévenir et à résoudre les contrariétés de décisions entre les juridictions administratives relevant de sa compétence.
Art.14. <W 1999-05-25/44, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> § 1. ([2 Indien het geschil niet door de wet aan een ander rechtscollege wordt toegekend, doet de afdeling uitspraak]2, bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen :
  1° van de onderscheiden administratieve overheden;
  2° van de wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het [1 Grondwettelijk Hof]1, van de Raad van State en de administratieve rechtscolleges evenals van organen van de rechterlijke macht en [2 van de Hoge Raad voor de Justitie, met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel, evenals de aanwerving, de aanwijzing, de benoeming in een openbaar ambt of de maatregelen die een tuchtkarakter vertonen]2.
  [1 De in het eerste lid bedoelde onregelmatigheden geven slechts aanleiding tot een nietigverklaring als ze, in dit geval, een invloed konden uitoefenen op de draagwijdte van de genomen beslissing, de betrokkenen een waarborg hebben ontnomen of als gevolg hebben de bevoegdheid van de steller van de handeling te beïnvloeden.]1
  Artikel 159 van de Grondwet is eveneens van toepassing op [2 de in het eerste lid, 2°, bedoelde akten]2 en reglementen.) <W 2007-05-15/40, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
  § 2. De afdeling doet uitspraak, bij wijze van arresten, over de cassatieberoepen ingesteld tegen de door de administratieve rechtscolleges in laatste aanleg gewezen beslissingen in betwiste zaken wegens overtreding van de wet of wegens schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen. Zij treedt daarbij niet in de beoordeling van de zaken zelf.
  § 3. Wanneer een administratieve overheid verplicht is te beschikken en er bij het verstrijken van een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de haar daartoe door een belanghebbende betekende aanmaning geen beslissing is getroffen, wordt het stilzwijgen van de overheid geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de bijzondere bepalingen die een andere termijn vaststellen of aan het stilzwijgen van de administratieve overheid andere gevolgen verbinden.
  
Art.14. <L 1999-05-25/44, art. 2, 010; En vigueur : 02-07-1999> § 1er. ([2 Si le contentieux n'est pas attribué par la loi à une autre juridiction, la section statue]2 par voie d'arrêts sur les recours en annulation pour violation des formes soit substantielles, soit prescrites à peine de nullité, excès ou détournement de pouvoir, formés contre les actes et règlements :
  1° des diverses autorités administratives;
  2° des assemblées législatives ou de leurs organes, en ce compris les médiateurs institués auprès de ces assemblées, de la Cour des comptes et de la [1 Cour constitutionnelle]1, du Conseil d'Etat et des juridictions administratives ainsi que des organes du pouvoir judiciaire et [2 du Conseil supérieur de la Justice, relatifs aux marchés publics, aux membres de leur personnel, ainsi qu'au recrutement, à la désignation, à la nomination dans une fonction publique ou aux mesures ayant un caractère disciplinaire]2.
  [2 Les irrégularités visées à l'alinéa 1er ne donnent lieu à une annulation que si elles ont été susceptibles d'exercer, en l'espèce, une influence sur le sens de la décision prise, ont privé les intéressés d'une garantie ou ont pour effet d'affecter la compétence de l'auteur de l'acte.]2
  L'article 159 de la Constitution s'applique également [2 aux actes et règlements visés à l'alinéa 1er, 2°]2.) <L 2007-05-15/40, art. 2, 022; En vigueur : 18-06-2007>
  § 2. La section statue par voie d'arrêts sur les recours en cassation formés contre les décisions contentieuses rendues en dernier ressort par les juridictions administratives pour contravention à la loi ou pour violation des formes, soit substantielles, soit prescrites à peine de nullité. Dans ce cas, elle ne connaît pas du fond des affaires.
  § 3. Lorsqu'une autorité administrative est tenue de statuer et qu'à l'expiration d'un délai de quatre mois prenant cours à la mise en demeure de statuer qui lui est notifiée par un intéressé, il n'est pas intervenu de décision, le silence de l'autorité est réputé constituer une décision de rejet susceptible de recours. Cette disposition ne préjudicie pas aux dispositions spéciales qui établissent un délai différent ou qui attachent des effets différents au silence de l'autorité administrative.
  
Art. 14_WAALS_GEWEST.    <W 1999-05-25/44, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> § 1. ([2 Indien het geschil niet door de wet aan een ander rechtscollege wordt toegekend, doet de afdeling uitspraak]2, bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen :
  1° van de onderscheiden administratieve overheden;
  2° van de wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het [1 Grondwettelijk Hof]1, van de Raad van State en de administratieve rechtscolleges evenals van organen van de rechterlijke macht en [2 van de Hoge Raad voor de Justitie, met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel, evenals de aanwerving, de aanwijzing, de benoeming in een openbaar ambt of de maatregelen die een tuchtkarakter vertonen]2.
  [1 De in het eerste lid bedoelde onregelmatigheden geven slechts aanleiding tot een nietigverklaring als ze, in dit geval, een invloed konden uitoefenen op de draagwijdte van de genomen beslissing, de betrokkenen een waarborg hebben ontnomen of als gevolg hebben de bevoegdheid van de steller van de handeling te beïnvloeden.]1
  Artikel 159 van de Grondwet is eveneens van toepassing op [2 de in het eerste lid, 2°, bedoelde akten]2 en reglementen.) <W 2007-05-15/40, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 18-06-2007>
  § 2. De afdeling doet uitspraak, bij wijze van arresten, over de cassatieberoepen ingesteld tegen de door de administratieve rechtscolleges in laatste aanleg gewezen beslissingen in betwiste zaken wegens overtreding van de wet of wegens schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen. Zij treedt daarbij niet in de beoordeling van de zaken zelf.
  § 3. Wanneer een administratieve overheid verplicht is te beschikken en er bij het verstrijken van een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de haar daartoe door een belanghebbende betekende aanmaning geen beslissing is getroffen, wordt het stilzwijgen van de overheid geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de bijzondere bepalingen die een andere termijn vaststellen of aan het stilzwijgen van de administratieve overheid andere gevolgen verbinden.
  [3 § 4. De termijnen, van toepassing op nietigverklaringsrechtspraak voor de afdeling bestuursrechtspraak voor akten genomen door de administratieve overheden of de reglementering van het Waals Gewest worden opgeschort te rekenen van 18 maart 2020 [4 voor een eerste duur van 30 dagen, die tweemaal kan worden verlengd tot een bij een besluit van de Regering vastgestelde datum, waarbij elke periode telkens niet langer mag zijn dan 30 dagen en de noodzaak daartoe verantwoordt ten opzichte van de evolutie van de volksgezondheidsvoorwaarden]4.
   De Regering kan beslissen deze opschorting op te heffen voor het vervallen van de termijn bedoeld in het eerste lid.]3
Art. 14 _REGION_WALLONNE.
   <L 1999-05-25/44, art. 2, 010; En vigueur : 02-07-1999> § 1er. ([2 Si le contentieux n'est pas attribué par la loi à une autre juridiction, la section statue]2 par voie d'arrêts sur les recours en annulation pour violation des formes soit substantielles, soit prescrites à peine de nullité, excès ou détournement de pouvoir, formés contre les actes et règlements :
  1° des diverses autorités administratives;
  2° des assemblées législatives ou de leurs organes, en ce compris les médiateurs institués auprès de ces assemblées, de la Cour des comptes et de la [1 Cour constitutionnelle]1, du Conseil d'Etat et des juridictions administratives ainsi que des organes du pouvoir judiciaire et [2 du Conseil supérieur de la Justice, relatifs aux marchés publics, aux membres de leur personnel, ainsi qu'au recrutement, à la désignation, à la nomination dans une fonction publique ou aux mesures ayant un caractère disciplinaire]2.
  [2 Les irrégularités visées à l'alinéa 1er ne donnent lieu à une annulation que si elles ont été susceptibles d'exercer, en l'espèce, une influence sur le sens de la décision prise, ont privé les intéressés d'une garantie ou ont pour effet d'affecter la compétence de l'auteur de l'acte.]2
  L'article 159 de la Constitution s'applique également [2 aux actes et règlements visés à l'alinéa 1er, 2°]2.) <L 2007-05-15/40, art. 2, 022; En vigueur : 18-06-2007>
  § 2. La section statue par voie d'arrêts sur les recours en cassation formés contre les décisions contentieuses rendues en dernier ressort par les juridictions administratives pour contravention à la loi ou pour violation des formes, soit substantielles, soit prescrites à peine de nullité. Dans ce cas, elle ne connaît pas du fond des affaires.
  § 3. Lorsqu'une autorité administrative est tenue de statuer et qu'à l'expiration d'un délai de quatre mois prenant cours à la mise en demeure de statuer qui lui est notifiée par un intéressé, il n'est pas intervenu de décision, le silence de l'autorité est réputé constituer une décision de rejet susceptible de recours. Cette disposition ne préjudicie pas aux dispositions spéciales qui établissent un délai différent ou qui attachent des effets différents au silence de l'autorité administrative.
  [3 § 4. Les délais applicables au contentieux de l'annulation devant la section du contentieux administratif relatifs à des actes pris par des autorités administratives ou de la réglementation de la Région wallonne sont suspendus à partir du 18 mars 2020 et [4 pour une première durée de 30 jours, prorogeable deux fois jusqu'à une date fixée par arrêté du Gouvernement ne pouvant à chaque fois excéder 30 jours et justifiant de la nécessité au regard de l'évolution des conditions sanitaires.]4.
   Le Gouvernement peut décider de lever cette suspension avant l'échéance du délai visé à l'alinéa 1er.]3
Art. 14bis. (Ingevoegd bij W 16-06-1989, art. 14) Voor de toepassing van artikel 14 worden als substantiële vormen beschouwd, het overleg, de betrokkenheid, het geven van inlichtingen, de adviezen, de eensluidende adviezen, de akkoorden, de gemeenschappelijke akkoorden met uitzondering van de samenwerkingsakkoorden bedoeld in artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en de voorstellen die de betrekkingen tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffen en die voorgeschreven zijn door of krachtens de wetten aangenomen in uitvoering van de artikelen (de artikelen 39, 127, § 1, 128, § 1, 129, § 1, 130, § 1, 135, 136, eerste lid, 140, (...), 175, 176 en 177 van de Grondwet) <W 1996-08-04/60, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 1997-09-08/43, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 26-10-1997>
De natuurlijke en de rechtspersonen, behalve de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie wat de aangelegenheden betreft die bedoeld zijn in artikel 63 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, kunnen echter de schending van de in het vorige lid bedoelde vormen niet inroepen.
Art. 14bis. Pour l'application de l'article 14 des mêmes lois coordonnées, sont considérées comme des formes substantielles, les concertations, les associations, les transmissions d'informations, les avis, les avis conformes, les accords, les accords communs, à l'exception des accords de coopération visés à l'article 92bis de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, et les propositions qui concernent les relations entre l'Etat, les Communautés et les Régions et qui sont prévus par ou en vertu des lois prises en exécution des (articles 39, 127, § 1er, 128, § 1er, 129, § 1er, 130, § 1er, 135, 136, alinéa 1er, 140, (...), 175, 176 et 177 de la Constitution) <L 1996-08-04/60, art. 9, 005; En vigueur : 1996-10-01> <L 1997-09-08/43, art. 2, 008; En vigueur : 26-10-1997>
Toutefois, les personnes physiques et les personnes morales, à l'exception de l'Etat, des Communautés, des Régions et de la Commission communautaire commune en ce qui concerne les matières visées à l'article 63 de la loi spéciale du 12 janvier 1989 relatives aux institutions bruxelloises, ne peuvent invoquer la violation des formes visées à l'alinéa précédent.
(NOTA : bij arrest nr.130/2020 van 01-10-2020 (B.St. 19-11-2020, p. 81478), heeft het Grondwettelijk Hof artikel 14bis,L2 vernietigd)
(NOTE : par son arrêt n° 130/2020 du 01-10-2020 (M.B. 19-11-2020, p. 81478), la Cour constitutionnelle a annulé l'article 14bis,L2)
Art. 14ter. [1 Op verzoek van een verwerende of tussenkomende partij, en als de afdeling bestuursrechtspraak het nodig oordeelt, wijst ze die gevolgen van de vernietigde individuele akten of, bij wege van algemene beschikking, die gevolgen van de vernietigde reglementen aan, die als definitief moeten worden beschouwd of voorlopig gehandhaafd worden voor de termijn die ze vaststelt.
   De in het eerste lid bedoelde maatregel kan enkel worden bevolen om uitzonderlijke redenen die een aantasting van het legaliteitsbeginsel rechtvaardigen, bij een met bijzondere redenen omklede beslissing en na een tegensprekelijk debat. Deze beslissing kan rekening houden met de belangen van derden.]1

  
Art. 14ter. [1 A la demande d'une partie adverse ou intervenante, et si la section du contentieux administratif l'estime nécessaire, elle indique ceux des effets des actes individuels annulés ou, par voie de disposition générale, ceux des effets des règlements annulés, qui doivent être considérés comme définitifs ou maintenus provisoirement pour le délai qu'elle détermine.
   La mesure visée à l'alinéa 1er ne peut être ordonnée que pour des raisons exceptionnelles justifiant de porter atteinte au principe de la légalité, par une décision spécialement motivée sur ce point et après un débat contradictoire. Cette décision peut tenir compte des intérêts des tiers.]1

  
Art.15. De administratieve rechtscolleges waarnaar de Raad van State de zaak na een arrest van [1 cassatie]1 heeft verwezen, gedragen zich naar dit arrest ten aanzien van het daarin beslechte rechtspunt.
  
Art.15. Les juridictions administratives saisies par renvoi du Conseil d'Etat après un arrêt [1 de cassation]1 se conforment à cet arrêt sur le point du droit qu'il juge.
  
Art.16. De afdeling doet uitspraak, bij wijze van arresten op :
  1° (de beroepen in hoogste aanleg in kiesrechtzaken,(bedoeld in titel IV van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en) bedoeld in titel V en VI van de gemeentekieswet en in de bepalingen die ernaar verwijzen) (zoals bij artikel 33 van de wet van 26 juli 1971 tot organisatie van de agglomeraties en federaties van gemeenten.); (W 05-07-1976, art. 147) <W 1994-07-07/34, art. 36, 003; Inwerkingtreding : 16-07-1994> (W 21-08-1987, art. 29)
  2° (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  3° de beroepen als bedoeld in de artikelen 15 en 19 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand;
  4° (de beroepen, als bedoeld bij de artikelen 18, 21 en 22 van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) (W 08-07-1976, art. 144)
  (5° de geschillen bedoeld in artikel 151, derde lid, van de gemeentewet). (W 03-12-1984, art. 15)
  (6° de beroepen als bedoeld bij de artikelen 18quater en 21ter van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.) <W 2001-04-02/36, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
  (7° de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen.) <W 2005-02-17/62, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 13-10-2005>
  [1 8° elk ander beroep in volle rechtsmacht toegewezen aan de Raad van State.]1
  [1 Het arrest van de afdeling bestuursrechtspraak kan de beslissing genomen door de overheid of het administratief rechtscollege hervormen. In dat geval treedt het arrest in de plaats van die beslissing.]1
  
Art.16. La section statue par voie d'arrêts :
  1° (sur les recours en dernier ressort, prévus en matière électorale, (par le titre IV de la loi du 19 octobre 1921 organique des élections provinciales et) par les titres V et VI de la loi électorale communale et par les dispositions qui s'y réfèrent) (ainsi que par l'article 33 de la loi du 26 juillet 1971 organisant les agglomérations et les fédérations de communes.); <L 05-07-1976, art. 147> <L 1994-07-07/34, art. 36, 003; En vigueur : 16-07-1994> <L 21-08-1987, art. 29>
  2° (abrogé) <L 2006-09-15/71, art. 5, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  3° sur les recours prévus aux articles 15 et 19 de la loi du 2 avril 1965 relative à la prise en charge des secours accordés par les commissions d'assistance publique;
  4° (sur les recours, visés aux articles 18, 21 et 22 de la loi organique des centres publics d'aide sociale.) <L 08-07-1976, art. 144>
  (5° sur les différends visés à l'article 151, alinéa 3, de la loi communale). <L 03-12-1984, art. 15>
  (6° les recours visés aux articles 18quater et 21ter de la loi du 7 décembre 1998 organisant un service de police intégré, structuré à deux niveaux.) <L 2001-04-02/36, art. 6, 012; En vigueur : 01-01-2001>
  (7° sur les demandes introduites en application de l'article 15ter de la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour les élections des chambres fédérales, ainsi qu'au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques.) <L 2005-02-17/62, art. 2, 016; En vigueur : 13-10-2005>
  [1 8° sur tout autre recours de pleine juridiction attribué au Conseil d'Etat.]1
  [1 L'arrêt de la section du contentieux administratif peut réformer la décision prise par l'autorité ou la juridiction administrative. Dans ce cas, l'arrêt se substitue à cette décision.]1
  
HOOFDSTUK III. - HET ADMINISTRATIEVE KORT GEDING.
CHAPITRE III. - LE REFERE ADMINISTRATIF.
AFDELING 1.
SECTION 1.
Art.17. [1 § 1. De afdeling bestuursrechtspraak is als enige bevoegd om, de partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, bij arrest de schorsing te bevelen van de tenuitvoerlegging van een akte of een reglement, vatbaar voor nietigverklaring krachtens artikel 14, §§ 1 en 3, en om alle maatregelen te bevelen die nodig zijn om de belangen veilig te stellen van de partijen of de personen die een belang hebben bij de beslechting van de zaak.
   Deze schorsing of deze voorlopige maatregelen kunnen op elk moment worden bevolen :
   1° indien de zaak te spoedeisend is voor een behandeling ervan in een beroep tot nietigverklaring;
   2° en indien minstens één ernstig middel wordt aangevoerd dat de nietigverklaring van de akte of het reglement prima facie kan verantwoorden.
   In afwijking van het eerste en tweede lid, kunnen de schorsing of de voorlopige maatregelen niet worden gevorderd na de neerlegging van het verslag bedoeld in artikel 24. In dat geval mag evenwel elke partij die hierbij enig belang heeft aan de voorzitter van de kamer waar het verzoek aanhangig werd gemaakt een met redenen omkleed verzoek richten om met spoed een terechtzitting te bepalen. De vordering tot schorsing of tot voorlopige maatregelen, ingediend tussen de neerlegging van het verslag en de kennisgeving ervan, wordt gelijkgesteld met het met redenen omkleed verzoek. De voorzitter spreekt zich over dit verzoek bij beschikking uit. Indien de spoedeisendheid gerechtvaardigd lijkt, stelt hij de zaak vast op korte termijn en ten laatste binnen de twee maanden na de ontvangst van het verzoek, en kan hij de termijnen voor de neerlegging van de laatste memories aanpassen.
   § 2. Het verzoekschrift tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen bevat een uiteenzetting van de feiten die, volgens de indiener ervan, de spoedeisendheid verantwoorden die ter ondersteuning van dit verzoekschrift wordt ingeroepen.
   Op verzoek van de verwerende of de tussenkomende partij houdt de afdeling bestuursrechtspraak rekening met de vermoedelijke gevolgen van de schorsing van de tenuitvoerlegging of van de voorlopige maatregelen voor alle belangen die kunnen worden geschonden, alsook met het openbaar belang, en kan ze besluiten de schorsing of voorlopige maatregelen niet te bevelen indien de nadelige gevolgen ervan op een kennelijk onevenredige wijze zwaarder wegen dan de voordelen.
   Wanneer de afdeling bestuursrechtspraak een vordering tot schorsing of voorlopige maatregelen verwerpt wegens het gebrek aan spoedeisendheid, kan een nieuwe vordering slechts worden ingediend indien die steunt op nieuwe elementen die de spoedeisendheid van deze vordering rechtvaardigen. De afdeling bestuursrechtspraak kan bovendien een termijn bepalen waarin geen enkele nieuwe vordering tot schorsing of voorlopige maatregelen kan worden ingediend indien het enige nieuw ingeroepen element bestaat uit het verloop van de tijd.
   § 3. Tegen de arresten inzake een vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen kan geen verzet noch derdenverzet worden aangetekend, noch zijn ze vatbaar voor herziening.
   De arresten waarbij de schorsing of voorlopige maatregelen zijn bevolen, kunnen worden ingetrokken of gewijzigd op verzoek van de partijen.
   § 4. In geval van een uiterst dringende noodzakelijkheid die onverenigbaar is met de behandelingstermijn van de vordering tot schorsing of voorlopige maatregelen bedoeld in paragraaf 1, kunnen de schorsing of voorlopige maatregelen worden bevolen, zelfs voordat een beroep tot nietigverklaring werd ingediend, volgens een procedure die afwijkt van die welke geldt voor de schorsing en de voorlopige maatregelen als bedoeld in paragraaf 1.
   In voorkomend geval kunnen deze schorsing of voorlopige maatregelen zelfs worden bevolen zonder dat alle partijen zijn opgeroepen. In dat laatste geval worden in het arrest dat de voorlopige schorsing of de voorlopige maatregelen beveelt, de partijen opgeroepen om op korte termijn te verschijnen voor de kamer, die uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing of de voorlopige maatregelen.
   De schorsing en de voorlopige maatregelen die zijn bevolen vóór het indienen van het verzoekschrift tot nietigverklaring van de akte of het reglement worden onmiddellijk opgeheven als blijkt dat binnen de in de procedureregeling vastgestelde termijn geen verzoekschrift tot nietigverklaring werd ingediend waarin middelen worden aangevoerd die ze gerechtvaardigd hadden.
   § 5. De voorzitter van de kamer of de staatsraad die hij aanwijst, doet binnen vijfenveertig dagen uitspraak over de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen. Indien de schorsing of voorlopige maatregelen werden bevolen, wordt binnen zes maanden na de uitspraak van het arrest uitspraak gedaan over het verzoekschrift tot nietigverklaring.
   § 6. De afdeling bestuursrechtspraak kan volgens een door de Koning bepaalde versnelde procedure de akte of het reglement vernietigen indien de verwerende partij of degene die een belang heeft bij de beslechting van de zaak geen vordering tot voortzetting van de procedure heeft ingediend binnen dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van het arrest waarbij de schorsing of de voorlopige maatregelen worden bevolen of de voorlopige schorsing of de voorlopige maatregelen worden bevestigd.
   § 7. Ten aanzien van de verzoekende partij geldt een vermoeden van afstand van geding indien de verzoekende partij, nadat de vordering tot schorsing van een akte of een reglement of de vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen afgewezen is, geen verzoek tot voortzetting van de procedure indient binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van het arrest.
   § 8. Het arrest dat de schorsing, de voorlopige schorsing van de tenuitvoerlegging van een akte of een reglement of voorlopige maatregelen beveelt, kan op vordering van de verzoekende partij een dwangsom opleggen aan de betrokken overheid. In dat geval is artikel 36, §§ 2 tot 5, van toepassing.
   § 9. Ingeval de schorsing van de tenuitvoerlegging of voorlopige maatregelen worden bevolen wegens machtsafwending, wordt de zaak verwezen naar de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak.
   Indien de algemene vergadering de akte of het reglement waartegen het beroep is gericht niet vernietigt, houden de schorsing of de voorlopige maatregelen onmiddellijk op gevolg te hebben. In dit geval wordt de zaak voor de behandeling van eventuele andere middelen verwezen naar de kamer waarbij ze oorspronkelijk is ingeleid.
   § 10. Indien de kamer bevoegd om uitspraak te doen over de grond van de zaak de akte of het reglement waartegen het beroep gericht is niet vernietigt, heft ze de bevolen schorsing alsook de voorlopige maatregelen op.]1

  
Art.17. [1 § 1er. La section du contentieux administratif est seule compétente pour ordonner par arrêt, les parties entendues ou dûment appelées, la suspension de l'exécution d'un acte ou d'un règlement susceptible d'être annulé en vertu de l'article 14, §§ 1er et 3, et pour ordonner toutes les mesures nécessaires afin de sauvegarder les intérêts des parties ou des personnes qui ont intérêt à la solution de l'affaire.
   Cette suspension ou ces mesures provisoires peuvent être ordonnées à tout moment :
   1° s'il existe une urgence incompatible avec le traitement de l'affaire en annulation;
   2° et si au moins un moyen sérieux susceptible prima facie de justifier l'annulation de l'acte ou du règlement est invoqué.
   Par dérogation aux alinéas 1er et 2, la suspension ou les mesures provisoires ne peuvent être demandées après le dépôt du rapport visé à l'article 24. Toutefois, toute partie qui y a un intérêt peut dans ce cas adresser au président de la chambre saisie de la requête, une demande motivée en vue d'obtenir la fixation de l'affaire en urgence. La demande de suspension ou de mesures provisoires introduite entre le dépôt du rapport et sa notification est assimilée à la demande motivée. Le président se prononce par ordonnance sur cette demande. Si l'urgence paraît justifiée, il fixe l'affaire à brève échéance et au plus tard dans les deux mois de la réception de la demande, et peut aménager les délais pour le dépôt des derniers mémoires.
   § 2. La requête en suspension ou en mesures provisoires contient un exposé des faits qui, selon son auteur, justifient l'urgence invoquée à l'appui de cette requête.
   A la demande de la partie adverse ou de la partie intervenante, la section du contentieux administratif tient compte des conséquences probables de la suspension de l'exécution ou des mesures provisoires pour tous les intérêts susceptibles d'être lésés, en ce compris l'intérêt public, et peut décider de ne pas accéder à la demande de suspension ou de mesures provisoires lorsque ses conséquences négatives pourraient l'emporter de manière manifestement disproportionnée sur ses avantages.
   Si la section du contentieux administratif rejette une demande de suspension ou de mesures provisoires en raison du défaut d'urgence, une nouvelle demande ne peut être introduite que si elle s'appuie sur des nouveaux éléments justifiant l'urgence de cette demande. La section du contentieux administratif peut, en outre, fixer un délai au cours duquel aucune nouvelle demande de suspension ou de mesures provisoires ne peut être introduite si le seul élément nouveau invoqué consiste en l'écoulement du temps.
   § 3. Les arrêts portant sur une demande de suspension ou de mesures provisoires ne sont susceptibles ni d'opposition ni de tierce opposition et ne sont pas davantage susceptibles de révision.
   Les arrêts par lesquels la suspension ou des mesures provisoires ont été ordonnées sont susceptibles d'être rapportés ou modifiés à la demande des parties.
   § 4. Dans les cas d'extrême urgence incompatibles avec le délai de traitement de la demande de suspension ou de mesures provisoires visées au paragraphe 1er, la suspension ou des mesures provisoires peuvent être ordonnées, même avant l'introduction d'un recours en annulation, selon une procédure qui déroge à celle qui s'applique pour la suspension et les mesures provisoires visées au paragraphe 1er.
   Le cas échéant, cette suspension ou ces mesures provisoires peuvent même être ordonnées sans que toutes les parties aient été convoquées. Dans ce cas, l'arrêt qui ordonne la suspension provisoire ou les mesures provisoires convoque les parties à bref délai devant la chambre qui statue sur la confirmation de la suspension ou des mesures provisoires.
   La suspension et les mesures provisoires qui ont été ordonnées avant l'introduction de la requête en annulation de l'acte ou du règlement seront immédiatement levées s'il apparaît qu'aucune requête en annulation invoquant des moyens qui les avaient justifiées n'a été introduite dans le délai prévu par le règlement de procédure.
   § 5. Le président de la chambre ou le conseiller d'Etat qu'il désigne statue dans les quarante-cinq jours sur la demande de suspension ou de mesures provisoires. Si la suspension ou des mesures provisoires ont été ordonnées, il est statué sur la requête en annulation dans les six mois du prononcé de l'arrêt.
   § 6. La section du contentieux administratif peut, suivant une procédure accélérée déterminée par le Roi, annuler l'acte ou le règlement si, dans les trente jours à compter de la notification de l'arrêt qui ordonne la suspension ou des mesures provisoires ou confirme la suspension provisoire ou les mesures provisoires, la partie adverse ou celui qui a intérêt à la solution de l'affaire n'a pas introduit une demande de poursuite de la procédure.
   § 7. Il existe dans le chef de la partie requérante une présomption de désistement d'instance lorsque, la demande de suspension d'un acte ou d'un règlement ou la demande de mesures provisoires ayant été rejetée, la partie requérante n'introduit aucune demande de poursuite de la procédure dans un délai de trente jours à compter de la notification de l'arrêt.
   § 8. L'arrêt qui ordonne la suspension, la suspension provisoire de l'exécution d'un acte ou d'un règlement ou des mesures provisoires peut, à la demande de la partie requérante, imposer une astreinte à l'autorité concernée. Dans ce cas, l'article 36, §§ 2 à 5, est d'application.
   § 9. Au cas où la suspension de l'exécution ou des mesures provisoires sont ordonnées pour détournement de pouvoir, l'affaire est renvoyée à l'assemblée générale de la section du contentieux administratif.
   Si l'assemblée générale n'annule pas l'acte ou le règlement attaqué, la suspension ou les mesures provisoires cessent immédiatement leurs effets. Dans ce cas, l'affaire est renvoyée pour examen d'autres moyens éventuels, à la chambre qui en était initialement saisie.
   § 10. Si la chambre compétente pour statuer au fond n'annule pas l'acte ou le règlement qui fait l'objet du recours, elle lève la suspension ordonnée ainsi que les mesures provisoires.]1

  
Art. 17 TOEKOMSTIG RECHT. 1 § 1. De afdeling bestuursrechtspraak is als enige bevoegd om, de partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, bij arrest de schorsing te bevelen van de tenuitvoerlegging van een akte of een reglement, vatbaar voor nietigverklaring krachtens artikel 14, §§ 1 en 3, en om alle maatregelen te bevelen die nodig zijn om de belangen veilig te stellen van de partijen of de personen die een belang hebben bij de beslechting van de zaak.
   De vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen wordt elektronisch ingediend en behandeld, in ieder geval wanneer de partijen bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat of wanneer ze een overheid zijn als bedoeld in artikel 14, § 1.
   De schorsing of de voorlopige maatregelen kunnen op elk moment worden bevolen:
   1° indien de zaak te spoedeisend is voor een behandeling ervan in een beroep tot nietigverklaring;
   2° en indien minstens één ernstig middel aangevoerd wordt waarvan het onderzoek zich leent voor een versnelde behandeling en waarmee de nietigverklaring van de bestreden akte of het bestreden reglement prima facie verantwoord kan worden.
   In afwijking van het eerste en het derde lid kunnen de schorsing of de voorlopige maatregelen niet worden gevorderd na de neerlegging van het verslag bedoeld in artikel 24. Evenwel mag in dat geval elke partij die daarbij enig belang heeft aan de voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig gemaakt is een met redenen omkleed verzoek richten om met spoed een terechtzitting te bepalen. De vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen, ingediend tussen de neerlegging van het verslag en de kennisgeving ervan, wordt gelijkgesteld met het met redenen omkleed verzoek. De voorzitter spreekt zich over dit verzoek bij beschikking uit. Indien de spoedeisendheid gerechtvaardigd lijkt, stelt hij de zaak vast op korte termijn en uiterlijk binnen zestig dagen na de ontvangst van het verzoek, en kan hij de termijnen voor de neerlegging van de laatste memories aanpassen.
   § 2. De vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen bevat een uiteenzetting van de feiten die, volgens de indiener ervan, de spoedeisendheid verantwoorden die ter ondersteuning van deze vordering wordt ingeroepen.
   Op verzoek van de verwerende of de tussenkomende partij houdt de afdeling bestuursrechtspraak rekening met de vermoedelijke gevolgen van de schorsing van de tenuitvoerlegging of van de voorlopige maatregelen voor alle belangen die geschaad kunnen worden, met inbegrip van het openbaar belang, en kan ze besluiten de schorsing of voorlopige maatregelen niet te bevelen indien de nadelige gevolgen ervan op een kennelijk onevenredige wijze zwaarder wegen dan de voordelen.
   Wanneer de afdeling bestuursrechtspraak een vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen verwerpt wegens het gebrek aan spoedeisendheid, kan een nieuwe vordering slechts worden ingediend indien die steunt op nieuwe elementen die de spoedeisendheid van deze vordering rechtvaardigen. De afdeling bestuursrechtspraak kan bovendien een termijn bepalen waarin geen enkele nieuwe vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen kan worden ingediend indien het enige nieuw ingeroepen element bestaat uit het verloop van de tijd.
   § 3. Tegen de arresten inzake een vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen evenals tegen de beschikking als bedoeld in paragraaf 7 kan geen verzet noch derdenverzet worden aangetekend, noch zijn ze vatbaar voor herziening.
   De arresten waarbij de schorsing of voorlopige maatregelen zijn bevolen, kunnen worden ingetrokken of gewijzigd op verzoek van de partijen.
   § 4. Wanneer in het opschrift van de vordering niet vermeld is dat de zaak bij uiterst dringende noodzakelijkheid, en derhalve binnen een termijn van vijftien dagen of minder, behandeld dient te worden, stelt de voorzitter van de kamer waarbij de vordering aanhangig gemaakt is of de staatsraad die hij aanwijst, in overleg met de auditeur, uiterlijk binnen zeven werkdagen de procedurekalender vast bij een beschikking waarin de dag wordt bepaald waarop het administratief dossier, de nota met opmerkingen en, in voorkomend geval, het verzoekschrift tot tussenkomst neergelegd worden, alsook de dag van de terechtzitting, die uiterlijk gehouden moet worden binnen zestig dagen na de vaststelling van die procedurekalender. Op basis van de aanwijzingen van de auditeur worden in de beschikking eventuele derden-belanghebbenden aangewezen. Deze beschikking kan worden gewijzigd indien andere derden-belanghebbenden worden geïdentificeerd of zich kenbaar maken na het nemen ervan.
   Indien de auditeur na afloop van de uiterste termijn voor de neerlegging van het administratief dossier, van de nota met opmerkingen en, in voorkomend geval, van het verzoekschrift tot tussenkomst, zoals vastgesteld door de procedurekalender, beschikt over minstens vijftien werkdagen om de vordering te onderzoeken, stelt hij een verslag op.
   Het verslag wordt uiterlijk vijf werkdagen voor de terechtzitting meegedeeld aan de staatsraad-verslaggever en aan de partijen.
   Indien de auditeur niet beschikt over de termijn van vijftien werkdagen bedoeld in het tweede lid, kan hij zich beperken tot een mondeling advies ter terechtzitting. Indien de auditeur een geschreven verslag neerlegt en dit verslag niet binnen de termijn vastgesteld in het derde lid aan de partijen wordt meegedeeld, kunnen deze laatsten om een uitstel van de zitting vragen. Dit verzoek om uitstel van de zitting wordt onderzocht door de voorzitter van de kamer waarbij de vordering aanhangig gemaakt is of de staatsraad die hij aanwijst in het licht van de omstandigheden van de zaak en in het bijzonder de complexiteit van de zaak en de mate van spoedeisendheid waarmee zij moet worden behandeld.
   Indien het administratief dossier niet is neergelegd binnen de door de procedurekalender vastgelegde termijn, wordt toepassing gemaakt van artikel 21, derde lid, en kan de auditeur zich beperken tot een mondeling advies ter terechtzitting. Indien de auditeur een geschreven verslag neerlegt en dit verslag niet binnen de termijn vastgesteld in het derde lid aan de partijen wordt meegedeeld, kunnen deze laatsten om een uitstel van de zitting vragen. Dit verzoek om uitstel van de zitting wordt onderzocht door de voorzitter van de kamer waarbij de vordering aanhangig gemaakt is of de staatsraad die hij aanwijst in het licht van de omstandigheden van de zaak en in het bijzonder de complexiteit van de zaak en de mate van spoedeisendheid waarmee zij moet worden behandeld.
   De nota met opmerkingen en, in voorkomend geval, het verzoekschrift tot tussenkomst, die niet worden neergelegd binnen de door de procedurekalender vastgelegde termijnen, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.
   Het arrest wordt uiterlijk binnen tien werkdagen na de terechtzitting uitgesproken.
   Wanneer de termijn van zestig dagen, bedoeld in het eerste lid, tussen 1 en 31 juli ingaat, kan die tot 30 september verlengd worden. Indien de termijn tussen 1 en 31 augustus ingaat, kan die tot 31 oktober verlengd worden.
   Wanneer de termijn van zestig dagen tussen 1 juli en 31 augustus verstrijkt, kan die tot 30 september verlengd worden.
   § 5. Wanneer in het opschrift van de vordering vermeld is dat de zaak bij uiterst dringende noodzakelijkheid, en derhalve binnen een termijn van vijftien dagen of minder, behandeld dient te worden, stelt de voorzitter van de kamer waarbij de vordering aanhangig gemaakt is of de staatsraad die hij aanwijst, in overleg met de auditeur, op korte termijn de procedurekalender vast bij een beschikking waarin de dag wordt bepaald waarop het administratief dossier, de nota met opmerkingen en, in voorkomend geval, het verzoekschrift tot tussenkomst neergelegd worden, alsook de dag van de terechtzitting. Op basis van de aanwijzingen van de auditeur worden in de beschikking eventuele derden-belanghebbenden aangewezen. Deze beschikking kan worden gewijzigd indien andere derden-belanghebbenden worden geïdentificeerd of zich kenbaar maken na het nemen ervan.
   De auditeur brengt ter terechtzitting een mondeling advies uit.
   Het arrest wordt uiterlijk binnen vijf werkdagen na de terechtzitting uitgesproken.
   Indien de termijn tot aan de vastgestelde rechtsdag bijzonder kort is, kunnen de schorsing of de voorlopige maatregelen bevolen worden zonder dat alle partijen voor de terechtzitting opgeroepen zijn. In dat geval worden in het arrest dat de voorlopige schorsing of de voorlopige maatregelen beveelt, de partijen opgeroepen om op korte termijn te verschijnen voor de kamer, die uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing of de voorlopige maatregelen.
   § 6. De vorderingen tot schorsing bedoeld in de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies, worden ingediend en behandeld overeenkomstig paragraaf 5, eerste en tweede lid, met dien verstande dat de terechtzitting ook kan plaatsvinden buiten de termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf het instellen van de vordering.
   § 7. Indien blijkt dat in de vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen de spoedeisendheid of de middelen niet zijn uiteengezet, kan de voorzitter van de kamer waarbij de vordering aanhangig gemaakt is of de staatsraad die hij aanwijst, op eensluidend advies van de auditeur onmiddellijk bij een beschikking beslissen het verzoekschrift niet op de rol in te schrijven. Van die beschikking wordt aan de partijen kennisgegeven.
   § 8. De vordering tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen wordt afgewezen indien blijkt dat de verschuldigde rechten en kosten niet zijn betaald binnen de door de Koning overeenkomstig artikel 30, § 1, eerste en tweede lid, vastgestelde termijn of uiterlijk bij de sluiting van het debat wanneer dit plaatsvindt vóór het verstrijken van die termijn.
   De vordering wordt ook afgewezen indien binnen de door de Koning overeenkomstig artikel 30, § 1, eerste en tweede lid, vastgestelde termijn geen verzoekschrift tot nietigverklaring is ingediend waarin middelen worden aangevoerd die ter rechtvaardiging van de schorsing of de voorlopige maatregelen zijn aangevoerd.
   Indien de schorsing of voorlopige maatregelen werden bevolen, wordt binnen zes maanden na de uitspraak van het arrest uitspraak gedaan over het beroep tot nietigverklaring.
   De schorsing en de voorlopige maatregelen die vóór het indienen van het verzoekschrift tot nietigverklaring van de akte of het reglement bevolen zijn, worden onmiddellijk opgeheven als blijkt dat binnen de daarvoor vastgestelde termijn geen verzoekschrift tot nietigverklaring is ingediend waarin middelen worden aangevoerd die ze gerechtvaardigd hadden.
   § 9. De afdeling bestuursrechtspraak kan volgens een door de Koning bepaalde versnelde procedure de akte of het reglement vernietigen indien de verwerende partij of degene die een belang heeft bij de beslechting van de zaak geen vordering tot voortzetting van de procedure heeft ingediend binnen dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van het arrest waarbij de schorsing of de voorlopige maatregelen worden bevolen of de voorlopige schorsing of de voorlopige maatregelen worden bevestigd.
   § 10. Ten aanzien van de verzoekende partij geldt een vermoeden van afstand van geding indien de verzoekende partij, nadat de vordering tot schorsing van een akte of een reglement of de vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen afgewezen is, geen verzoek tot voortzetting van de procedure indient binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de kennisgeving van het arrest.
   § 11. Bij het arrest dat de schorsing, de voorlopige schorsing van de tenuitvoerlegging van een akte of een reglement of voorlopige maatregelen beveelt, kan op vordering van de verzoekende partij aan de betrokken overheid een dwangsom opgelegd worden. In dat geval is artikel 36, §§ 2 tot 5, van toepassing.
   § 12. Ingeval de schorsing van de tenuitvoerlegging of voorlopige maatregelen worden bevolen wegens machtsafwending, wordt de zaak verwezen naar de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak.
   Indien de algemene vergadering de akte of het reglement waartegen het beroep gericht is niet vernietigt, houden de schorsing of de voorlopige maatregelen onmiddellijk op gevolg te hebben. In dit geval wordt de zaak voor de behandeling van eventuele andere middelen verwezen naar de kamer waarbij ze oorspronkelijk aanhangig was gemaakt.
   § 13. Indien de kamer bevoegd om uitspraak te doen over de grond van de zaak de akte of het reglement waartegen het beroep gericht is niet vernietigt, heft ze de bevolen schorsing alsook de voorlopige maatregelen op.]1  
Art. 17 DROIT FUTUR. 1 § 1er. La section du contentieux administratif est seule compétente pour ordonner par arrêt, les parties entendues ou dûment appelées, la suspension de l'exécution d'un acte ou d'un règlement susceptible d'être annulé en vertu de l'article 14, §§ 1er et 3, et pour ordonner toutes les mesures nécessaires afin de sauvegarder les intérêts des parties ou des personnes qui ont intérêt à la solution de l'affaire.
   La demande de suspension ou de mesures provisoires est introduite et traitée par la voie électronique, en tout cas, lorsque les parties sont assistées ou représentées par un avocat ou qu'elles sont une autorité visée à l'article 14, § 1er.
   La suspension ou les mesures provisoires peuvent être ordonnées à tout moment:
   1° s'il existe une urgence incompatible avec le traitement de l'affaire en annulation;
   2° et si au moins un moyen sérieux est invoqué dont l'examen se prête à un traitement accéléré et qui est susceptible prima facie de justifier l'annulation de l'acte ou du règlement attaqué.
   Par dérogation aux alinéas 1er et 3, la suspension ou les mesures provisoires ne peuvent être demandées après le dépôt du rapport visé à l'article 24. Toutefois, toute partie qui y a un intérêt peut dans ce cas adresser au président de la chambre saisie de l'affaire, une demande motivée en vue d'obtenir la fixation d'une audience en urgence. La demande de suspension ou de mesures provisoires introduite entre le dépôt du rapport et sa notification est assimilée à la demande motivée. Le président se prononce par ordonnance sur cette demande. Si l'urgence paraît justifiée, il fixe l'affaire à brève échéance et au plus tard dans les soixante jours de la réception de la demande, et peut aménager les délais pour le dépôt des derniers mémoires.
   § 2. La demande de suspension ou de mesures provisoires contient un exposé des faits qui, selon son auteur, justifient l'urgence invoquée à l'appui de cette demande.
   A la demande de la partie adverse ou de la partie intervenante, la section du contentieux administratif tient compte des conséquences probables de la suspension de l'exécution ou des mesures provisoires pour tous les intérêts susceptibles d'être lésés, en ce compris l'intérêt public, et peut décider de ne pas accéder à la demande de suspension ou de mesures provisoires lorsque ses conséquences négatives pourraient l'emporter de manière manifestement disproportionnée sur ses avantages.
   Si la section du contentieux administratif rejette une demande de suspension ou de mesures provisoires en raison du défaut d'urgence, une nouvelle demande ne peut être introduite que si elle s'appuie sur des nouveaux éléments justifiant l'urgence de cette demande. La section du contentieux administratif peut, en outre, fixer un délai au cours duquel aucune nouvelle demande de suspension ou de mesures provisoires ne peut être introduite si le seul élément nouveau invoqué consiste en l'écoulement du temps.
   § 3. Les arrêts portant sur une demande de suspension ou de mesures provisoires ainsi que l'ordonnance visée au paragraphe 7 ne sont susceptibles ni d'opposition ni de tierce opposition et ne sont pas davantage susceptibles de révision.
   Les arrêts par lesquels la suspension ou des mesures provisoires ont été ordonnées sont susceptibles d'être rapportés ou modifiés à la demande des parties.
   § 4. Lorsque la demande ne précise pas dans son intitulé que l'affaire doit être traitée en extrême urgence, et par conséquent, dans un délai égal ou inférieur à quinze jours, le président de la chambre saisie ou le conseiller d'Etat qu'il désigne détermine, au plus tard dans un délai de sept jours ouvrables, le calendrier de la procédure, en concertation avec l'auditeur, par une ordonnance qui fixe le jour du dépôt du dossier administratif, celui de la note d'observations et, le cas échéant, de la requête en intervention ainsi que le jour de l'audience, laquelle doit se tenir au plus tard dans les soixante jours de la fixation de ce calendrier de procédure. L'ordonnance désigne les éventuels tiers intéressés sur la base des indications de l'auditeur. Cette ordonnance peut être modifiée si d'autres tiers intéressés sont identifiés ou se manifestent après son adoption.
   Si, pour examiner la demande, l'auditeur dispose d'au moins quinze jours ouvrables à l'issue du délai ultime fixé par le calendrier de la procédure pour le dépôt du dossier administratif, de la note d'observations, et, le cas échéant, de la requête en intervention, il rédige un rapport.
   Le rapport est communiqué, au plus tard cinq jours ouvrables avant l'audience, au conseiller rapporteur et aux parties.
   Si l'auditeur ne dispose pas du délai de quinze jours ouvrables mentionné à l'alinéa 2, il peut se limiter à donner un avis oral à l'audience. Si l'auditeur dépose un rapport écrit et que celui-ci n'est pas communiqué aux parties dans le délai visé à l'alinéa 3, ces dernières peuvent solliciter un report de l'audience. Cette demande de report d'audience est examinée par le président de la chambre saisie ou le conseiller d'Etat qu'il désigne, en fonction des circonstances de la cause et en particulier de la complexité de la cause et du degré de l'urgence avec lequel celle-ci doit être traitée.
   Si le dossier administratif n'est pas déposé dans le délai fixé par le calendrier de la procédure, il est fait application de l'article 21, alinéa 3, et l'auditeur peut se limiter à donner un avis oral à l'audience. Si l'auditeur dépose un rapport écrit et que celui-ci n'est pas communiqué aux parties dans le délai visé à l'alinéa 3, ces dernières peuvent solliciter un report de l'audience. Cette demande de report d'audience est examinée par le président de la chambre saisie ou le conseiller d'Etat qu'il désigne, en fonction des circonstances de la cause et en particulier de la complexité de la cause et du degré de l'urgence avec lequel celle-ci doit être traitée.
   La note d'observations et, le cas échéant, la requête en intervention, qui ne sont pas déposées dans les délais fixés par le calendrier de la procédure, sont écartées d'office des débats.
   L'arrêt est prononcé au plus tard dans les dix jours ouvrables de l'audience.
   Lorsque le délai de soixante jours visé à l'alinéa 1er prend cours entre le 1er et le 31 juillet, il peut être prolongé jusqu'au 30 septembre. S'il prend cours entre le 1er et le 31 août, il peut être prolongé jusqu'au 31 octobre.
   Lorsque le délai de soixante jours vient à échéance entre le 1er juillet et le 31 août, il peut être prolongé jusqu'au 30 septembre.
   § 5. Lorsque la demande précise dans son intitulé que l'affaire doit être traitée en extrême urgence, et par conséquent, dans un délai égal ou inférieur à quinze jours, le président de la chambre saisie ou le conseiller d'Etat qu'il désigne détermine, à bref délai, le calendrier de la procédure, en concertation avec l'auditeur, par une ordonnance qui fixe le jour du dépôt du dossier administratif, celui de la note d'observations et, le cas échéant, de la requête en intervention ainsi que le jour de l'audience. L'ordonnance désigne les éventuels tiers intéressés sur la base des indications de l'auditeur. Cette ordonnance peut être modifiée si d'autres tiers intéressés sont identifiés ou se sont manifestés après son adoption.
   L'auditeur donne un avis oral à l'audience.
   L'arrêt est prononcé au plus tard dans les cinq jours ouvrables de l'audience.
   Si le délai de fixation est particulièrement bref, la suspension ou les mesures provisoires peuvent être ordonnées sans que toutes les parties aient été convoquées à l'audience. Dans ce cas, l'arrêt qui ordonne la suspension provisoire ou les mesures provisoires convoque les parties à bref délai devant la chambre qui statue sur la confirmation de la suspension ou des mesures provisoires.
   § 6. Les demandes de suspension visées dans la loi du 17 juin 2013 relative à la motivation, à l'information et aux voies de recours en matière de marchés publics, de certains marchés de travaux, de fournitures et de services et de concessions sont introduites et traitées conformément au paragraphe 5, alinéas 1er et 2, étant entendu que l'audience peut également avoir lieu en dehors du délai de quinze jours à compter de l'introduction de la demande.
   § 7. S'il apparaît que la demande de suspension ou de mesures provisoires ne contient pas un exposé de l'urgence ou un exposé des moyens, le président de la chambre saisie de la demande ou le conseiller d'Etat qu'il désigne peut, sur avis conforme de l'auditeur, décider d'emblée, par une ordonnance, du non-enrôlement de la requête. Cette ordonnance est notifiée aux parties.
   § 8. La demande de suspension ou de mesures provisoires est rejetée s'il apparaît que les droits et dépens dus n'ont pas été acquittés dans le délai fixé par le Roi conformément à l'article 30, § 1er, alinéas 1er et 2, ou au plus tard à la clôture des débats, si celle-ci intervient avant l'expiration de ce délai.
   La demande est également rejetée si aucune requête en annulation invoquant des moyens justifiant la suspension ou les mesures provisoires n'a été introduite dans le délai prévu par le Roi conformément à l'article 30, § 1er, alinéas 1er et 2.
   Si la suspension ou des mesures provisoires ont été ordonnées, il est statué sur la requête en annulation dans les six mois du prononcé de l'arrêt.
   La suspension et les mesures provisoires qui ont été ordonnées avant l'introduction de la requête en annulation de l'acte ou du règlement seront immédiatement levées s'il apparaît qu'aucune requête en annulation invoquant des moyens qui les avaient justifiées n'a été introduite dans le délai prévu à cet effet.
   § 9. La section du contentieux administratif peut, suivant une procédure accélérée déterminée par le Roi, annuler l'acte ou le règlement si, dans les trente jours à compter de la notification de l'arrêt qui ordonne la suspension ou des mesures provisoires ou confirme la suspension provisoire ou les mesures provisoires, la partie adverse ou celui qui a intérêt à la solution de l'affaire n'a pas introduit une demande de poursuite de la procédure.
   § 10. Il existe dans le chef de la partie requérante une présomption de désistement d'instance lorsque, la demande de suspension d'un acte ou d'un règlement ou la demande de mesures provisoires ayant été rejetée, la partie requérante n'introduit aucune demande de poursuite de la procédure dans un délai de trente jours à compter de la notification de l'arrêt.
   § 11. L'arrêt qui ordonne la suspension, la suspension provisoire de l'exécution d'un acte ou d'un règlement ou des mesures provisoires peut, à la demande de la partie requérante, imposer une astreinte à l'autorité concernée. Dans ce cas, l'article 36, §§ 2 à 5, est d'application.
   § 12. Au cas où la suspension de l'exécution ou des mesures provisoires sont ordonnées pour détournement de pouvoir, l'affaire est renvoyée à l'assemblée générale de la section du contentieux administratif.
   Si l'assemblée générale n'annule pas l'acte ou le règlement attaqué, la suspension ou les mesures provisoires cessent immédiatement leurs effets. Dans ce cas, l'affaire est renvoyée pour examen d'autres moyens éventuels, à la chambre qui en était initialement saisie.
   § 13. Si la chambre compétente pour statuer au fond n'annule pas l'acte ou le règlement qui fait l'objet du recours, elle lève la suspension ordonnée ainsi que les mesures provisoires.]1  
AFDELING 2.
SECTION 2.
TITEL IV. - (...) (W 28-06-1983, art. 107)
TITRE IV. - (...).
TITEL V. - RECHTSPLEGING.
TITRE V. - DE LA PROCEDURE.
HOOFDSTUK I. - RECHTSPLEGING VOOR DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK).
CHAPITRE I. - DE LA PROCEDURE DEVANT LA (SECTION DU CONTENTIEUX ADMINISTRATIF).
Art.19. De (aanvragen, moeilijkheden en beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen) bedoeld bij de artikelen 11, 12, 13, 14 en 16 (, 1° tot [1 ]1 ,) kunnen voor de (afdeling bestuursrechtspraak) worden gebracht door elke partij welke doet blijken van een benadeling of van een belang en worden schriftelijk ingediend bij de afdeling in de vormen en binnen de termijn door de Koning bepaald. <W 1999-05-25/44, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> <W 2005-02-17/62, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 13-10-2005> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  (De verjaringstermijnen voor de beroepen bedoeld bij (artikel 14, § 1), nemen alleen een aanvang op voorwaarde dat de betekening door de administratieve overheid van de akte of van de beslissing met individuele strekking het bestaan van die beroepen alsmede de in acht te nemen vormvoorschriften en termijnen vermeldt.) (Indien aan die verplichting niet wordt voldaan dan nemen de verjaringstermijnen een aanvang vier maanden [1 nadat aan de betrokkene de akte of de beslissing met individuele strekking ter kennis werd gebracht]1 [2 De verjaringstermijn voor de cassatieberoepen bedoeld in artikel 14, § 2, neemt alleen een aanvang op voorwaarde dat de kennisgeving door het administratief rechtscollege van de in laatste aanleg gewezen beslissing in betwiste zaken, het bestaan van die beroepen alsmede de in acht te nemen vormvoorschriften en termijn vermeldt. Indien aan die verplichting niet wordt voldaan dan neemt de verjaringstermijn een aanvang vier maanden nadat aan de betrokken partijen de in laatste aanleg gewezen beslissing in betwiste zaken ter kennis werd gebracht.]2.) <W 1994-03-24/42, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 27-05-1994> <W 1999-05-25/44, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> <W 2006-09-15/71, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  [1 Wanneer een klacht wordt ingediend tegen een akte of een reglement die vatbaar is voor beroep in de zin van artikel 14, § 1, bij een persoon die door een wet, een decreet of een ordonnantie bekleed is met de functie van ombudsman, binnen één van de verjaringstermijnen bedoeld in het tweede lid, wordt deze termijn voor de indiener van deze klacht opgeschort. Het resterende deel van die termijn vangt aan hetzij op het moment dat de klager in kennis wordt gesteld van de beslissing om zijn klacht niet te behandelen of te verwerpen, hetzij bij het verstrijken van een termijn van vier maanden die begint te lopen vanaf de indiening van de klacht, als de beslissing niet eerder tussenkomt. In dit laatste geval rechtvaardigt de klager dit door een attest van de betrokken ombudsman.]1
  ((De partijen mogen zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door advocaten die ingeschreven zijn op de tabel van de Orde der Advocaten of op de lijst van de stagiairs alsook, volgens de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, door de onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gerechtigd zijn om het beroep van advocaat uit te oefenen.) De advocaten hebben steeds het recht op de griffie kennis te nemen van het dossier en een toelichtende memorie in te dienen in de voorwaarden te bepalen bij de koninklijke besluiten bedoeld bij artikel 30.) <W 06-05-1982, art. 1> <W 1999-05-25/44, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  (Een cassatieberoep kan niet worden ingediend zonder de bijstand van een persoon bedoeld in het [1 vierde lid]1, die het verzoekschrift moet ondertekenen.) <W 2006-09-15/71, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  [1 Behoudens bewijs van het tegendeel, wordt de advocaat verondersteld gemandateerd te zijn door de handelingsbekwame persoon die hij beweert te vertegenwoordigen.]1
  
Art.19. Les (demandes, difficultés et recours en annulation et recours en cassation) visés aux articles 11, 12, 13, 14 et 16 (, 1° à [1 ]1 ,) peuvent être portés devant la (section du contentieux administratif) par toute partie justifiant d'une lésion ou d'un intérêt et sont soumis par écrit à la section dans les formes et délais déterminés par le Roi. <L 1999-05-25/44, art. 4, 010; En vigueur : 02-07-1999> <L 2005-02-17/62, art. 4, 016; En vigueur : 13-10-2005> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  (Les délais de prescription pour les recours visés à l'(article 14, § 1er), ne prennent cours que si la notification par l'autorité administrative de l'acte ou de la décision à portée individuelle indique l'existence de ces recours ainsi que les formes et délais à respecter.) (Lorsque cette condition n'est pas remplie, les délais de prescription prennent cours quatre mois après que l'intéressé [1 s'est vu notifier l'acte ou la décision à portée individuelle]1. [2 Le délai de prescription pour les recours en cassation visés à l'article 14, § 2, ne prend cours que si la notification par la juridiction administrative de la décision contentieuse rendue en dernier ressort, indique l'existence de ces recours ainsi que les formes et le délai à respecter. Lorsque cette condition n'est pas remplie, le délai de prescription prend cours quatre mois après que la décision contentieuse rendue en dernier ressort ait été notifiée aux parties concernées.]2) <L 1994-03-24/42, art. 1, 002; En vigueur : 27-05-1994> <L 1999-05-25/44, art. 4, 010; En vigueur : 02-07-1999> <L 2006-09-15/71, art. 7, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  [1 Lorsqu'une réclamation est introduite contre un acte ou un règlement susceptible de recours au sens de l'article 14, § 1er, auprès d'un personne investie de la fonction de médiateur par une loi, un décret ou une ordonnance, dans l'un des délais de prescription visés à l'alinéa 2, ce délai est suspendu pour l'auteur de cette réclamation. La partie non écoulée de ce délai prend cours soit au moment où le réclamant est informé de la décision de ne pas traiter ou de rejeter sa réclamation, soit à l'expiration d'un délai de quatre mois qui prend cours à compter de l'introduction de la réclamation, si la décision n'est pas intervenue plus tôt. Dans ce dernier cas, le réclamant le justifie par une attestation du médiateur concerné.]1
  ( (Les parties peuvent se faire représenter ou assister par des avocats inscrits au tableau de l'Ordre des Avocats ou sur la liste des stagiaires ainsi que, selon les dispositions du Code judiciaire, par les ressortissants d'un Etat, membre de l'Union européenne qui sont habilités à exercer la profession d'avocat.) Les avocats auront toujours le droit de prendre connaissance au greffe du dossier de l'affaire et de déposer un mémoire ampliatif, dans les conditions à déterminer par les arrêtés royaux prévus à l'article 30.) <L 06-05-1982, art. 1> <L 1999-05-25/44, art. 4, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  (Un recours en cassation ne peut être introduit sans l'assistance d'une personne visée à l'[1 alinéa 4]1 , qui doit signer la requête.) <L 2006-09-15/71, art. 7, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  [1 Sauf preuve contraire, l'avocat est présumé avoir été mandaté par la personne capable qu'il prétend représenter.]1
  
Art.20. <W 2006-09-15/71, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. Het in artikel 14, § 2, bedoelde cassatieberoep wordt pas behandeld voor zover het toelaatbaar is verklaard met toepassing van § 2.
  § 2. Elk cassatieberoep wordt, zodra het op de rol is geplaatst, en op inzage van het verzoekschrift en het rechtsplegingsdossier, onmiddellijk onderworpen aan een procedure van toelating.
  Cassatieberoepen waarvoor de Raad van State niet bevoegd is of zonder rechtsmacht, of die zonder voorwerp of kennelijk onontvankelijk zijn, worden niet toelaatbaar verklaard.
  Worden slechts toelaatbaar verklaard, de cassatieberoepen waarvan de middelen een schending van de wet of een substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste aanvoeren, voor zover het erin aangevoerde middel niet kennelijk ongegrond is en dat die schending daadwerkelijk van die aard is dat ze tot cassatie van de bestreden beslissing kan leiden en de strekking van de beslissing kan hebben beïnvloed. [2 Wanneer cassatieberoepen meerdere middelen bevatten waarvan bepaalde middelen kennelijk onontvankelijk of ongegrond zijn terwijl andere dat niet zijn, dan kan de toelaatbaarheid gedeeltelijk zijn.]2
  Worden eveneens toelaatbaar verklaard, de cassatieberoepen waarvoor de Raad van State niet onbevoegd of zonder rechtsmacht is om het beroep in cassatie te berechten of die niet zonder voorwerp of kennelijk onontvankelijk zijn en waarvan het onderzoek door de afdeling noodzakelijk blijkt om te zorgen voor de eenheid van de rechtspraak [1 binnen het administratief rechtscollege bedoeld in artikel 14, § 2, of de Raad van State]1.
  § 3. De eerste voorzitter, de voorzitter, de kamervoorzitter of de staatsraad die ten minste [2 één jaar]2 graadanciënniteit heeft en die daartoe is aangewezen door de korpschef die de (afdeling bestuursrechtspraak) onder zijn verantwoordelijkheid heeft, doet bij beschikking binnen de acht dagen vanaf de ontvangst van het dossier van het rechtscollege, uitspraak over de toelaatbaarheid van het cassatieberoep zonder terechtzitting en zonder dat de partijen worden gehoord. De hoofdgriffier vraagt onmiddellijk na ontvangst van het verzoekschrift het dossier van het rechtscollege op bij het administratief rechtscollege wiens beslissing met een cassatieberoep wordt bestreden. Dit rechtscollege bezorgt het dossier binnen de twee werkdagen na het verzoek tot mededeling aan de Raad van State. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  De beschikking waarbij de toelating wordt geweigerd, motiveert bondig de weigering.
  De beschikking wordt onmiddellijk ter kennis gebracht aan de partijen in cassatie volgens de modaliteiten bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Dit koninklijk besluit kan eveneens de gevallen bepalen waarin kan worden volstaan met een kennisgeving aan de in het geding zijnde administratieve overheden bedoeld in artikel 14, § 2, van het dispositief en het voorwerp, alsook de vorm waarin en de voorwaarden waaronder deze kennisgeving geschiedt en de wijze waarop deze beschikkingen voor deze partij integraal toegankelijk zijn.
  Tegen de krachtens deze bepaling uitgesproken beschikkingen kan geen verzet noch derdenverzet worden aangetekend noch zijn ze vatbaar voor herziening.
  § 4. De procedure in cassatie wordt aangevat indien het cassatieberoep met toepassing van deze bepaling toelaatbaar is. De kamer bij wie het beroep aanhangig is, doet binnen zes maanden na in de § 3 bedoelde beschikking uitspraak over het cassatieberoep.
  § 5. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de procedure met betrekking tot het in dit artikel bedoelde onderzoek van de toelaatbaarheid in cassatie.
  
Art.20. <L 2006-09-15/71, art. 8, 018; En vigueur : 01-12-2006> § 1er. Le recours en cassation, visé à l'article 14, § 2, n'est traité que lorsqu'il est déclaré admissible en application du § 2.
  § 2. Chaque recours en cassation est, dès qu'il est porté au rôle, et sur le vu de la requête et du dossier de la procédure, immédiatement soumis à la procédure d'admission.
  Les recours en cassation pour lesquels le Conseil d'Etat est incompétent ou sans juridiction ou qui sont sans objet ou manifestement irrecevables ne sont pas déclarés admissibles.
  Sont seuls déclarés admissibles les recours en cassation qui invoquent une violation de la loi ou la violation d'une règle de forme, soit substantielle, soit prescrite à peine de nullité, pour autant que le moyen invoqué par le recours ne soit pas manifestement non fondé et que cette violation soit effectivement de nature telle qu'elle peut conduire à la cassation de la décision querellée et a pu influencer la portée de la décision. [2 Lorsque les recours en cassation comportent plusieurs moyens dont certains sont manifestement irrecevables ou non fondés alors que d'autres ne le sont pas, l'admissibilité peut être partielle.]2
  Sont également déclarés admissibles, les recours en cassation pour lesquels le Conseil d'Etat n'est pas incompétent ou sans pouvoir de juridiction pour statuer sur le recours en cassation ou qui ne sont pas sans objet ou manifestement irrecevables et dont l'examen par la section s'avère nécessaire pour assurer l'unité de la jurisprudence [1 au sein de la juridiction administrative visée à l'article 14, § 2, ou du Conseil d'Etat]1.
  § 3. Le premier président, le président, le président de chambre ou le conseiller d'Etat ayant au moins [2 une année]2 d'ancienneté de grade, désigné par le chef de corps qui est responsable de la (section du contentieux administratif), se prononce, par voie d'ordonnance, dans les huit jours à compter de la réception du dossier de la juridiction, sur l'admissibilité du recours en cassation, sans audience et sans entendre les parties. Aussitôt après réception de la requête, le greffier en chef demande communication du dossier de la juridiction à la juridiction administrative dont la décision est contestée par un recours en cassation. Cette juridiction communique le dossier dans les deux jours ouvrables suivant la demande de communication au Conseil d'Etat. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  L'ordonnance qui refuse l'admissibilité du recours motive succinctement le refus.
  L'ordonnance est directement signifiée aux parties en cassation selon les modalités fixées par un arrêté royal délibéré en Conseil des Ministres. Cet arrêté royal peut également déterminer les cas dans lesquels une notification aux autorités administratives en cause visées à l'article 14, § 2, du dispositif ainsi que de l'objet suffit, ainsi que la forme et les conditions selon lesquelles cette notification est faite et la manière dont ces ordonnances sont intégralement accessibles à cette partie.
  Aucune opposition, ni tierce opposition ne peut être formée contre les ordonnances prononcées en vertu de la présente disposition, lesquelles ne sont pas davantage susceptibles de révision.
  § 4. La procédure en cassation est engagée lorsque le recours en cassation est déclaré admissible en application de la présente disposition. La chambre devant laquelle le recours est pendant se prononce sur le recours en cassation dans un délai de six mois suivant l'ordonnance visée au § 3.
  § 5. Le Roi détermine, par un arrêté délibéré en Conseil des Ministres, la procédure relative à l'examen de l'admissibilité en cassation visé dans le présent article.
  
Art.21. [1 De termijnen waarbinnen de partijen hun memories, hun administratief dossier of de door de afdeling bestuursrechtspraak gevraagde stukken of inlichtingen moeten toesturen, worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
   Wanneer de verzoekende partij de termijnen voor het toesturen van de memorie van wederantwoord of van de toelichtende memorie niet eerbiedigt, doet de afdeling, nadat de partijen die daarom verzocht hebben, gehoord zijn, zonder verwijl uitspraak, waarbij het ontbreken van het vereiste belang wordt vastgesteld.
   Wanneer de verwerende partij het administratief dossier niet binnen de vastgestelde termijn toestuurt, worden de door de verzoekende partij aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn.
   Wanneer het administratief dossier niet in het bezit is van de verwerende partij, deelt zij dit onverwijld mede aan de kamer waarbij het beroep aanhangig is.
   De kamer kan, ambtshalve of op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat of op verzoek van een partij, de neerlegging van het administratief dossier bevelen onder verbeurte van een dwangsom overeenkomstig artikel 36.
   De memories ingediend door de verwerende partij worden ambtshalve uit de debatten geweerd wanneer zij niet werden ingediend binnen de termijnen bepaald overeenkomstig het eerste lid.
   Ten aanzien van de verzoekende partij geldt een vermoeden van afstand van geding wanneer zij geen verzoek tot voortzetting van de procedure indient, binnen een termijn van dertig dagen die ingaat met de kennisgeving van het verslag van de auditeur of van de mededeling dat toepassing werd gemaakt van artikel 30, § 1, derde lid, en waarin de verwerping of onontvankelijkheid van het beroep wordt voorgesteld.]1

  
Art.21. [1 Les délais dans lesquels les parties doivent transmettre leurs mémoires, leur dossier administratif ou les documents ou renseignements demandés par la section du contentieux administratif sont fixés par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres.
   Lorsque la partie requérante ne respecte pas les délais prévus pour l'envoi du mémoire en réplique ou du mémoire ampliatif, la section statue sans délai, les parties entendues à leur demande, en constatant l'absence de l'intérêt requis.
   Lorsque la partie adverse ne transmet pas le dossier administratif dans le délai fixé, les faits cités par la partie requérante sont réputés prouvés, à moins que ces faits soient manifestement inexacts.
   Lorsque le dossier administratif n'est pas en possession de la partie adverse, elle en avise sans délai la chambre saisie du recours.
   D'office ou à la demande du membre de l'auditorat désigné ou à la demande d'une partie, la chambre peut ordonner le dépôt du dossier administratif moyennant une astreinte conformément à l'article 36.
   Les mémoires introduits par la partie adverse sont écartés d'office des débats lorsqu'ils ne sont pas introduits dans les délais fixés conformément à l'alinéa 1er.
   Il existe dans le chef de la partie requérante, une présomption de désistement d'instance lorsqu'elle n'introduit aucune demande de poursuite de la procédure dans un délai de trente jours à compter de la notification du rapport de l'auditeur ou lors de la communication selon laquelle l'article 30, § 1er, alinéa 3, est appliqué et dans laquelle est proposé le rejet ou la déclaration d'irrecevabilité du recours.]1

  
Art. 21bis. [1 Degenen die belang hebben bij de oplossing van de zaak, kunnen erin tussenkomen. De kamer kan ambtshalve of op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat of van een partij, degenen van wie de aanwezigheid vereist is voor de zaak, oproepen als tussenkomende partij.
   De tussenkomende partij kan ter ondersteuning van het verzoek geen andere middelen aanvoeren dan die welke in het inleidende verzoekschrift zijn uiteengezet.]1

  
Art. 21bis. [1 Ceux qui ont intérêt à la solution de l'affaire peuvent y intervenir. La chambre peut, d'office ou à la demande du membre de l'auditorat désigné ou d'une partie, appeler en intervention ceux dont la présence est nécessaire à la cause.
   L'intervenant à l'appui de la requête ne peut soulever d'autres moyens que ceux qui ont été formulés dans la requête introductive d'instance.]1

  
Art.22. De behandeling geschiedt schriftelijk.
  De afdeling kan echter partijen oproepen en horen. (...). <W 1994-03-24/42, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 27-05-1994>
Art.22. L'instruction a lieu par écrit.
  Néanmoins, la section peut convoquer et entendre les parties. (...). <L 1994-03-24/42, art. 3, 002; En vigueur : 27-05-1994>
Art.23. (De (afdeling bestuursrechtspraak) voert rechtstreeks briefwisseling met alle overheden en besturen die zij nuttig acht.) <W 2006-09-15/71, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  Zij is gerechtigd alle bescheiden en inlichtingen omtrent de zaken waarover zij zich uit te spreken heeft, door deze overheden en besturen te doen overleggen.
Art.23. (La (section du contentieux administratif) correspond directement par courrier avec toutes les autorités et administrations qu'elle estime nécessaires.) <L 2006-09-15/71, art. 11, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Elle a le droit de se faire communiquer par ces autorités et administrations tous documents et renseignements relatifs aux affaires sur lesquelles elle est appelée à statuer.
Art.24. [2 Nadat de voorafgaande maatregelen zijn uitgevoerd, maakt een lid van het auditoraat een verslag op van de zaak. Dit gedagtekend en ondertekend verslag wordt aan de kamer overgezonden binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de dag waarop het lid van het auditoraat het volledige dossier van de zaak heeft ontvangen. Op verzoek van de auditeur-generaal kan die termijn met één enkele termijn van zes maanden worden verlengd bij een met redenen omklede beschikking van de kamer waarbij de zaak aanhangig is.]2
  [1 In voorkomend geval kan het verslag zich beperken tot het middel van niet-ontvankelijkheid of tot het middel ten gronde dat de oplossing van het geschil mogelijk maakt. De toepassing van artikel 38, § 1, vereist een verslag waarin alle middelen worden onderzocht.
   Indien blijkt dat de conclusies van het verslag geen voldoende oplossing van het geschil bieden, kan de afdeling bestuursrechtspraak, die uitspraak doet over de conclusies van het verslag, het auditoraat bij arrest belasten, naargelang van het geval, met het onderzoek van één of meer welbepaalde middelen of excepties, of met het verder onderzoek van het beroep en in voorkomend geval met een onderzoeksmaatregel die zij in het arrest vaststelt.]1

  (In voorkomend geval kan het verslag zich beperken tot het middel van niet-ontvankelijkheid of tot het middel ten gronde dat de oplossing van het geschil mogelijk maakt.) (In dat geval doet de (afdeling bestuursrechtspraak) bij wege van arrest uitspraak over de conclusies van het verslag.) <W 1996-08-04/60, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  (Indien na toepassing van het tweede lid blijkt dat de conclusies van het verslag geen oplossing van het geschil bieden, kan de kamer in het arrest het Auditoraat gelasten, naar gelang het geval, met het onderzoek van één of meerdere welbepaalde middelen of excepties, of met het verder onderzoek van het beroep dan wel met een onderzoeksmaatregel die zij in het arrest vaststelt.) <W 2006-09-15/71, art. 12, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  [2 Beveelt de kamer dat een aanvullend verslag moet worden ingediend, dan worden de in het eerste lid bedoelde termijnen tot drie maanden ingekort.
   In spoedeisende gevallen kan de voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is, bij een met redenen omklede beschikking en na het advies van de auditeur-generaal te hebben ingewonnen, de in het eerste en het vierde lid bedoelde termijnen inkorten.]2

  
Art.24. [2 Après l'accomplissement des mesures préalables, un membre de l'auditorat rédige un rapport sur l'affaire. Ce rapport, daté et signé, est transmis à la chambre dans un délai de six mois prenant cours à la date à laquelle le membre de l'auditorat a reçu le dossier complet de l'affaire. A la demande de l'auditeur général, ce délai peut être prolongé pour une seule période de six mois, par une ordonnance motivée de la chambre saisie de l'affaire.]2
  [1 Le cas échéant, le rapport peut se limiter à la fin de non-recevoir ou au moyen au fond qui permet la solution du litige. L'application de l'article 38, § 1er, requiert un rapport dans lequel tous les moyens sont examinés.
   S'il apparaît que les conclusions du rapport ne permettent pas d'apporter une solution satisfaisante au litige, la section du contentieux administratif, qui statue sur les conclusions du rapport, peut, par arrêt, charger l'auditorat, selon le cas, de l'examen d'un ou plusieurs moyens ou exceptions qu'elle précise, ou de l'examen ultérieur du recours, et le cas échéant, d'une mesure d'instruction qu'elle ordonne dans son arrêt.]1

  (Le cas échéant, le rapport peut se limiter à la fin de non-recevoir ou au moyen de fond qui permet la solution du litige.) (Dans ce cas, la (section du contentieux administratif) statue par voie d'arrêt sur les conclusions du rapport.) L 17-10-1990, art. 3> <L 1996-08-04/60, art. 16, 005; En vigueur : 1996-10-01> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  (S'il apparaît, après application de l'alinéa 2, que les conclusions du rapport ne permettent pas de résoudre le litige, dans son arrêt, la chambre peut charger l'Auditorat, selon le cas, de l'examen d'un ou plusieurs moyens ou exceptions qu'elle précise, ou de l'examen ultérieur du recours assorti d'une mesure d'instruction qu'elle ordonne dans son arrêt.) <L 2006-09-15/71, art. 12, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  [2 Lorsque la chambre ordonne le dépôt d'un rapport complémentaire, les délais prévus à l'alinéa 1er sont réduits à trois mois.
   En cas d'urgence, le président de la chambre saisie de l'affaire peut, par une ordonnance motivée et après avoir recueilli l'avis de l'auditeur général, abréger les délais visés aux alinéas 1er et 4.]2

  
Art.25. (Is er aanleiding tot onderzoek, dan beveelt de afdeling dat het wordt ingesteld, hetzij op haar terechtzitting, hetzij door het lid van de Raad van State, hetzij door het bevoegde lid van het Auditoraat dat wordt aangewezen door de auditeur-generaal. De auditeur-generaal of het door hem aangewezen lid van het Auditoraat, kan ambtshalve onderzoeksverrichtingen stellen.) <W 2006-09-15/71, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (De Kamer (of de auditeur-generaal) kan bevelen dat getuigen onder eed worden gehoord. In dat geval leggen zij de volgende eed af : <W 2006-09-15/71, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  " Ik zweer in eer en geweten dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen ".
  of :
  " Je jure en honneur et conscience de dire toute la vérité, rien que la vérité ".
  of :
  " Ich schwöre auf Ehre und Gewissen, die ganze Wahrheit und nur die Wahrheit zu sagen ".) (W 27-05-1974, art. 13)
  De getuigen worden bij een ter post aangetekende brief gedagvaard. Ieder die gedagvaard wordt om als getuige te worden gehoord krachtens dit artikel, is gehouden te verschijnen en aan de dagvaarding gevolg te geven. Hij die weigert te verschijnen, de eed af te leggen of te getuigen wordt gestraft met geldboete van zesentwintig (euro) tot honderd (euro). <W 2006-09-15/71, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Van het niet-verschijnen of van de weigering om onder ede te getuigen wordt proces-verbaal opgemaakt; dit wordt gezonden aan de procureur des Konings van het arrondissement waar de getuige moest worden gehoord.
  De bepalingen van het Strafwetboek betreffende de valse getuigenis in burgerlijke zaken en betreffende de verleiding van getuigen zijn van toepassing op de in dit artikel bepaalde onderzoeksprocedure.
Art.25. (S'il y a lieu à enquête, la section ordonne qu'il y soit procédé soit à son audience, soit par le membre du Conseil d'Etat, soit par le membre compétent de l'Auditorat désigné par l'auditeur général. L'auditeur général ou le membre de l'Auditorat désigné par lui peut effectuer d'office des devoirs d'instruction.) <L 2006-09-15/71, art. 13, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  (La Chambre (ou l'auditeur général) peut ordonner que les témoins seront entendus sous serment. En ce cas, ils prêteront le serment suivant : <L 2006-09-15/71, art. 13, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  "Je jure en honneur et conscience de dire toute la vérité, rien que la vérité".
  ou :
  "Ik zweer in eer en geweten dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen".
  ou :
  "Ich schwöre auf Ehre und Gewissen, die ganze Wahrheit und nur die Wahrheit zu sagen".) <L 27-05-1974, art. 13>
  Les témoins sont cités par lettre recommandée à la poste. Toute personne citée pour être entendue en témoignage par application du présent article sera tenue de comparaître et de satisfaire à la citation. Le refus de comparaître, de prêter serment ou de déposer sera puni d'une amende de vingt-six à cent (euros). <L 2006-09-15/71, art. 13, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  Procès-verbal relatif à la non-comparution ou au refus de témoigner sous serment sera dressé et transmis au procureur du Roi de l'arrondissement dans lequel le témoin devait être entendu.
  Les dispositions du Code pénal relatives au faux témoignage en matière civile ainsi qu'à la subornation de témoins sont applicables à la procédure d'enquête prévue par le présent article.
Art.26. Wanneer een zaak, na afloop van de reglementaire termijn binnen welke het arrest gewezen of het advies verstrekt moet worden, niet in staat van wijzen is, kan de (afdeling bestuursrechtspraak), bij beredeneerd arrest, deze termijn voor de benodigde tijd verlengen. Zo nodig kan deze verlenging hernieuwd worden, zonder dat evenwel de totale duur der verlengingen het dubbele van de in het organiek besluit vastgestelde termijn mag overtreffen. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Art.26. Dans les cas où une affaire n'est pas en état à l'expiration du délai réglementaire dans lequel l'arrêt ou l'avis doit intervenir, la (section du contentieux administratif) peut, par une décision motivée, proroger ce délai dans la mesure qui s'impose. Cette prorogation peut, en cas de nécessité, être renouvelée sans toutefois que la durée totale des prorogations puisse excéder le double du délai déterminé dans l'arrêté organique. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
Art. 26bis. (Ingevoegd bij W 05-05-1993, art. 4) De (afdeling bestuursrechtspraak) doet binnen zes maanden uitspraak bij wijze van arrest, over beroepen tot nietigverklaring van een besluit bedoeld in artikel 81, § 4 of § 5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Art. 26bis. La (section du contentieux administratif) statue dans les six mois par voie d'arrêt sur les recours en annulation d'un arrêté visé à l'article 81, § 4 ou § 5, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
Art.27. (§ 1.) De terechtzittingen van de (afdeling bestuursrechtspraak), zetelende krachtens de (artikelen 11, [1 11bis,]1 14, 16, 17, 18 en 36) zijn openbaar, tenware zulks voor de orde of de zeden gevaar mocht opleveren; in dit geval wordt zulks door de afdeling bij gemotiveerde beslissing verklaard. <W 1996-08-04/60, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2006-09-15/71, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  (De terechtzittingen van de (afdeling bestuursrechtspraak) zijn evenmin openbaar, wanneer de partijen met toepassing van artikel 21, tweede lid, niet verzocht hebben om gehoord te worden.) <W 1999-05-25/44, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-08-2000> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  (§ 2. De voorzitter van de kamer van de Raad van State waarbij het cassatieberoep gericht tegen een arrest van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, aanhangig is of de door hem aangewezen staatsraad, kan ambtshalve of op verzoek van een van de partijen, bevelen dat de zaak met gesloten deuren wordt behandeld.
  Hij kan dat ook bevelen wanneer het administratieve dossier krachtens artikel 39/64 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen vertrouwelijk erkende stukken bevat.
  Dergelijke stukken mogen in geen enkele akte van de procedure worden vermeld, aangehaald of overgenomen op straffe van nietigheid van die akte.) <W 2006-09-15/71, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  
Art.27. (§ 1.) Les audiences de la (section du contentieux administratif), siégeant en vertu des (articles 11, [1 11bis,]1 14, 16, 17, 18 et 36) sont publiques, à moins que cette publicité ne soit dangereuse pour l'ordre ou les moeurs; dans ce cas, la section le déclare par une décision motivée. <L 1996-08-04/60, art. 17, 005; En vigueur : 1996-10-01> <L 2006-09-15/71, art. 14, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  (Les audiences de la (section du contentieux administratif) ne sont pas non plus publiques, lorsque les parties n'ont pas demandé à être entendues en application de l'article 21, alinéa 2.) <L 1999-05-25/44, art. 7, 010; En vigueur : 01-08-2000> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  (§ 2. Le président de la chambre du Conseil d'Etat auprès de laquelle le pourvoi en cassation contre un arrêt du Conseil du Contentieux des étrangers est pendant, ou le conseiller d'Etat désigné par lui, peut, d'office ou à la demande d'une des parties, ordonner que l'affaire soit examinée à huis clos.
  Il peut également l'ordonner lorsque le dossier administratif contient des pièces qui sont reconnues confidentielles en application de l'article 39/64 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers.
  De telles pièces ne peuvent être mentionnées, invoquées ou reprises dans aucun acte de la procédure, sous peine de nullité de celui-ci.) <L 2006-09-15/71, art. 14, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  
Art. 27/1. [1 § 1. In buitengewone omstandigheden of in de gevallen bedoeld in artikel 17, § 5, en voor zover het voorstel tot het houden van een zitting per videoconferentie redelijk en passend is in het licht van de omstandigheden van de zaak, kan de kamervoorzitter bij een met redenen omklede beschikking beslissen dat de partijen op deze wijze verschijnen, wanneer de volgende cumulatieve voorwaarden vervuld zijn:
   1° de partijen in de zaak zijn akkoord om per videoconferentie te verschijnen;
   2° het verschijnen per videoconferentie is technisch mogelijk voor de partijen in de zaak;
   3° de garanties voor de organisatie en het verloop van een zitting per videoconferentie bedoeld in paragraaf 2 zijn vervuld.
   Een videoconferentie is een rechtstreekse audiovisuele verbinding, in real time, met als doel het verzekeren van een multidirectionele en gelijktijdige communicatie van beeld en geluid en een visuele, auditieve en verbale interactie tussen meerdere geografische van elkaar verwijderde personen of groepen van personen.
   § 2. De organisatie en het verloop van de zitting per videoconferentie waarborgen dat:
   1° de op de zitting verschijnende, eraan deelnemende of er zetelende personen in staat zijn om daadwerkelijk deel te nemen aan de rechtspleging en om het verloop ervan en de debatten doeltreffend en volledig te volgen;
   2° de op de zitting verschijnende, eraan deelnemende of er zetelende personen zich kunnen uitdrukken en kunnen gezien en gehoord worden zonder technische belemmeringen en dezelfde rechten genieten als die welke hun in een gewone zitting zijn toegekend;
   3° indien een advocaat of een andere wettelijke vertegenwoordiger optreedt voor de verschijnende persoon, of indien die persoon overeenkomstig de wet bijstand van een andere persoon nodig heeft, de verschijnende persoon tijdens de videoconferentie daadwerkelijk en vertrouwelijk kan communiceren met zijn advocaat, zijn wettelijke vertegenwoordiger of die andere persoon;
   4° indien er verschillende partijen in de zaak zijn of verschillende te horen personen, zij elkaar gelijktijdig kunnen zien en horen.
   § 3. De videoconferentie, waarvan de Raad van State vaststelt dat het aan de voorwaarden bedoeld in de paragraaf 2 voldoet, geldt als verschijning voor de partijen.
   § 4. Wanneer de zitting openbaar is, worden de praktische regelingen waardoor personen die geen partij in de zaak zijn de zitting per videoconferentie kunnen bijwonen, beschikbaar gesteld op de website van de Raad van State.
   § 5. Voor wat betreft de videoconferenties bedoeld in dit artikel wordt de Raad van State aangewezen als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, 7), van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.
   De verwerking van persoonsgegevens die krachtens dit artikel wordt uitgevoerd, is beperkt tot het verzamelen van gegevens betreffende de personen die aan de zitting deelnemen en die noodzakelijk zijn voor de werking van het videoconferentiesysteem, alsmede tot de verwerkingen van persoonsgegevens die nodig zijn voor het in real time aan deze personen doorgeven van de geluiden en beelden van de zitting per videoconferentie.
   Het opnemen, het bewaren of elke andere vorm van verwerking van de videoconferentie, alsook het bewaren of het op enige wijze verwerken, na afloop van de zitting per videoconferentie, van persoonsgegevens die werden verwerkt met toepassing van het tweede lid zijn verboden en worden gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een boete van tweehonderd euro tot tienduizend euro, of met slechts één van deze straffen.
   De krachtens het derde lid verboden opnamen mogen later in geen geval worden toegelaten als procedurestuk of bewijsmiddel.
   § 6. De bepalingen van boek 1, hoofdstuk VII en artikel 85 van het Strafwetboek zijn van toepassing op de misdrijven bedoeld in paragraaf 5.]1

  
Art. 27/1. [1 § 1er. Dans des circonstances exceptionnelles ou dans les cas visés à l'article 17, § 5, et pour autant que la proposition de tenir une audience par vidéoconférence est raisonnable et opportune au vu des circonstances de la cause, le président de chambre peut décider par une ordonnance motivée que les parties comparaîtront selon ce procédé, aux conditions cumulatives suivantes:
   1° les parties à la cause marquent leur accord pour comparaître par vidéoconférence;
   2° la comparution par vidéoconférence est techniquement possible pour les parties à la cause;
   3° l'organisation et le déroulement d'une audience par vidéoconférence se font conformément aux garanties énoncées au paragraphe 2.
   Une vidéoconférence est une liaison audiovisuelle directe, en temps réel, ayant pour but d'assurer une communication multidirectionnelle et simultanée de l'image et du son et une interaction visuelle, auditive et verbale entre plusieurs personnes ou groupes de personnes géographiquement éloignés.
   § 2. L'organisation et le déroulement de l'audience par vidéoconférence garantissent que:
   1° les personnes comparaissant, participant ou siégeant à l'audience sont en mesure de participer de manière effective à la procédure et de suivre effectivement et intégralement son déroulement et les débats;
   2° les personnes comparaissant, participant ou siégeant à l'audience peuvent s'exprimer et être vues et entendues sans entrave technique et bénéficient des mêmes droits que ceux accordés dans le cadre d'une audience ordinaire;
   3° si un avocat ou autre représentant légal agit pour le comparant, ou si celui-ci requiert l'assistance d'une autre personne en vertu de la loi, le comparant peut communiquer effectivement et confidentiellement avec son avocat, son représentant légal ou cette autre personne pendant la vidéoconférence;
   4° s'il y a plusieurs parties à la cause ou des personnes à entendre, celles-ci peuvent se voir et s'entendre simultanément.
   § 3. La vidéoconférence, dont le Conseil d'Etat constate qu'elle satisfait aux conditions énoncées au paragraphe 2, tient lieu de comparution pour les parties.
   § 4. Lorsque l'audience est publique, les modalités pratiques permettant aux personnes qui ne sont pas parties à la cause d'assister à l'audience par vidéoconférence sont publiées sur le site internet du Conseil d'Etat.
   § 5. En ce qui concerne les vidéoconférences visées au présent article, le Conseil d'Etat est désigné comme responsable du traitement au sens de l'article 4, 7), du règlement (UE) 2016/679 du Parlement européen et du Conseil du 27 avril 2016 relatif à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et abrogeant la directive 95/46/CE.
   Le traitement des données à caractère personnel réalisé dans le cadre du présent article est limité à la collecte des données relatives aux personnes qui participent à l'audience et qui sont nécessaires au fonctionnement du système de vidéoconférence ainsi qu'aux traitements de données à caractère personnel nécessaires à la transmission en temps réel à ces personnes des sons et images de l'audience par vidéoconférence.
   L'enregistrement, la conservation ou toute autre forme de traitement de la vidéoconférence, ainsi que la conservation ou tout autre traitement, postérieurement à la tenue de l'audience par vidéoconférence, des données à caractère personnel traitées en application de l'alinéa 2 sont interdits et sont punis d'un emprisonnement de six mois à deux ans et d'une amende de deux cents euros à dix mille euros ou d'une de ces peines seulement.
   Les enregistrements interdits en vertu de l'alinéa 3 ne peuvent en aucun cas être ultérieurement admis comme pièce de procédure ou moyen de preuve.
   § 6. Les dispositions du livre premier, chapitre VII et l'article 85 du Code pénal sont applicables aux infractions prévues au paragraphe 5.]1

  
Art.28. [1 Elk arrest is met redenen omkleed.]1
  (Een tussen- of een eindarrest wordt aan de partijen ter kennis gebracht volgens de modaliteiten bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Dit koninklijk besluit kan eveneens de gevallen bepalen waarin kan worden volstaan met een kennisgeving aan de in het geding zijnde administratieve overheden bedoeld in artikel 14, van het dispositief en het voorwerp, alsook de vorm waarin en de voorwaarden waaronder deze beperkte kennisgeving geschiedt en de wijze waarop deze arresten voor deze partij in hun totaalversie toegankelijk zijn.) <W 2006-09-15/71, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (De arresten (en de beschikkingen bedoeld in artikel 20, § 3) van de Raad van State zijn toegankelijk voor het publiek. <W 2006-09-15/71, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De Raad van State zorgt voor de publikatie ervan in de gevallen, in de vorm en onder de voorwaarden vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.) <W 1996-08-04/60, art. 18, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
  
Art.28. [1 Tout arrêt est motivé.]1
  (L'arrêt interlocutoire ou définitif est porté à la connaissance des parties selon les modalités fixées par un arrêté royal délibéré en Conseil des Ministres. Cet arrêté royal peut également déterminer les cas dans lesquels une notification aux autorités administratives en cause visées à l'article 14, du dispositif et de l'objet de l'arrêt suffit, ainsi que la forme et les conditions selon lesquelles cette notification limitée aux parties peut avoir lieu et la manière dont ces arrêts sont accessibles à cette partie dans leur version intégrale.) <L 2006-09-15/71, art. 15, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  (Les arrêts (et les ordonnances visées à l'article 20, § 3) du Conseil d'Etat sont accessibles au public. <L 2006-09-15/71, art. 15, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  Le Conseil d'Etat en assure la publication dans les cas, les formes et les conditions déterminés par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres.) <L 1996-08-04/60, art. 18, 005; En vigueur : 1996-10-01>
  
Art.29. Artikel 258 van het Strafwetboek betreffende de rechtsweigering is ter zake van de bij de (artikelen (...) 11, [1 11bis,]1 12, 13, 14, 16, 17, 18 en 36) voorziene aangelegenheden, toepasselijk op de leden van de Raad van State. <W 1996-08-04/60, art. 19, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2006-09-15/71, art. 16, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (De beginselen die de wraking van rechters en raadsleden van de rechterlijke orde regelen, zijn toepasselijk op de leden van de (afdeling bestuursrechtspraak) en van het auditoraat. Bovendien mogen deze geen kennisnemen van de vorderingen tot nietigverklaring, tot schorsing of tot het bevelen van voorlopige maatregelen betreffende besluiten en verordeningen over de tekst waarvan zij hun advies hebben uitgebracht als lid van de Afdeling Wetgeving of in verband waarmee zij hun medewerking hebben verleend in die afdeling.) <W 1999-05-25/44, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  
Art.29. L'article 258 du Code pénal relatif au déni de justice est applicable aux membres du Conseil d'Etat dans les matières prévues (aux articles (...) 11, [1 11bis,]1 12, 13, 14, 16, 17, 18 et 36). <L 1996-08-04/60, art. 19, 005; En vigueur : 1996-10-01> <L 2006-09-15/71, art. 16, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  (Les principes qui régissent la récusation des juges et conseillers de l'Ordre judiciaire sont applicables aux membres de la (section du contentieux administratif) et de l'auditorat. En outre, ceux-ci ne peuvent connaître des demandes d'annulation, de suspension et de mesures provisoires concernant des arrêtés et règlements sur le texte desquels ils ont donné leur avis comme membre de la Section de Législation ou à propos desquels ils sont intervenus dans ladite section.) <L 1999-05-25/44, art. 8, 010; En vigueur : 02-07-1999> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  
Art.30. (W 17-10-1990, art. 4) (§ 1.) [De rechtspleging welke in de bij de [2 artikelen 11, [4 11bis]4 12, 13, 14, 14ter, 16, 17, 30/1, 36 en 38]2 bedoelde gevallen voor de (afdeling bestuursrechtspraak) dient te worden gevolgd, wordt vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.] <W 1996-08-04/60, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2000-04-18/31, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2000> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  [2 Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid bepaalt onder meer de verjaringstermijnen voor de indiening van de aanvragen en beroepen bedoeld in de artikelen 11 en 14, waarbij deze termijnen ten minste zestig dagen moeten bedragen; het bepaalt de voorwaarden voor de uitoefening van de tussenkomsten, verzetten en derden-verzetten, alsook van de beroepen tot herziening; het bepaalt een bedrag boven hetwelk er geen enkele dwangsom kan worden verbeurd; [6 ...]6 het bepaalt het tarief van de kosten, uitgaven en rechten, waarbij deze rechten een bedrag van 225 euro niet mogen overschrijden; het voorziet in het verlenen van het voordeel van de juridische tweedelijnsbijstand aan de onvermogenden; het bepaalt de nadere regels om de kosten, uitgaven en rechten te voldoen; het bepaalt de gevallen waarin de partijen of hun advocaten gezamenlijk kunnen besluiten dat de zaak niet in openbare terechtzitting moet worden behandeld.]2
  [2 Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid bepaalt de specifieke regels van de onderzoeksprocedure van een verzoek tot nietigverklaring nadat de schorsing werd bevolen en de gevallen waarin, nadat over de vordering tot schorsing bij arrest uitspraak werd gedaan, het aangewezen lid van het auditoraat geen nieuw verslag moet opstellen, alsook de nadere regels ter zake.]2
  [7 Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid bepaalt de voorwaarden waaronder het aangewezen lid van het auditoraat kan beslissen geen verslag op te stellen, ingeval van afstand van het geding door de verzoekende partij of intrekking, door de verwerende partij, van de bestreden akte of het bestreden reglement.]7
  Indien met toepassing van het tweede lid, de zaak niet in openbare terechtzitting wordt behandeld, wordt er geen advies van het Auditoraat gegeven;). <W 2006-09-15/71, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2007; 01-12-2006 wat betreft de beroepen bedoeld in artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten>
  (In afwijking van het tweede lid, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad een kortere termijn van verjaring van het in artikel 14, § 2, bepaald cassatieberoep bepalen, zonder dat deze minder dan vijftien dagen mag bedragen.) <W 2006-09-15/71, art. 17, 018; Inwerkingtreding : onbepaald ; 01-12-2006 wat betreft de beroepen bedoeld in artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten>
  (§ 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bijzondere procedureregels vaststellen voor de behandeling van de verzoekschriften die doelloos, kennelijk onontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond zijn, zo nodig in afwijking van artikel 90. [2 Deze bijzondere procedure kan worden ingesteld indien de auditeur dit in zijn verslag voorstelt of indien één der partijen hierom verzoekt, ten laatste tijdens de terechtzitting, na kennisneming van het verslag neergelegd door de auditeur tijdens zijn onderzoek van de vordering tot schorsing.]2
  Onverminderd het vorige lid, kan Hij ook, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bijzondere regels vaststellen inzake de samenstelling van de kamers, de termijnen en de procedure voor de behandeling van de verzoekschriften die gericht zijn tegen een beslissing genomen met toepassing van de wetten betreffende de teemdelingen, zo nodig in afwijking van paragraaf 1, evenals van de artikelen 14, 17, 18, 21, 21bis en 90. Hij kan bovendien bijzondere regels vaststellen voor de behandeling van de verzoekschriften die enkel korte debatten met zich meebrengen.) [8 De beroepen tegen beslissingen als bedoeld in [9 de artikelen 5, § 1 en 15, §§ 2, 3 en 5 van de wet van 3 mei 2024 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van een daad van terrorisme en betreffende de verzekering tegen schade veroorzaakt door terrorisme]9 worden beschouwd als zaken die slechts korte debatten met zich brengen.]8 <W 2000-04-18/31, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2000>
  [7 ...]7
  [§ 2bis. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de regels van de versnelde procedure toepasselijk op het beroep bedoeld [1 in artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en in artikel 36/22 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België]1, daarbij indien nodig afwijkend van § 1 alsook van de artikelen 14, 17, 18, 21, 21bis en 90.
  Hij stelt inzonderheid de termijn vast waarbinnen de aanvrager het beroep moet instellen op straffe van verval, de termijnen waarbinnen alle partijen hun memorie moeten indienen alsook de termijn waarbinnen de Raad van State zich dient uit te spreken.
  Hij kan bijzondere regels bepalen voor de samenstelling van de kamers. [1 Hij kan voor de beroepen bedoeld in artikel 122 van de voormelde wet van 2 augustus 2002 en in artikel 36/22 van de voormelde wet van 22 februari 1998 verschillende regels vaststellen.]1
  Hij kan de eiser verplichten om vóór de indiening van het beroep, bij [1 het directiecomité van de [1 FSMA]1 of van de Nationale Bank van België, naargelang het geval]1 een verzoek in te dienen tot intrekking of wijziging van de betwiste beslissing.] <W 2002-08-02/65, art. 4, § 1, 013; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
  (§ 2ter. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de regels van de versnelde procedure toepasselijk op het beroep bedoeld in artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, daarbij indien nodig afwijkend van § 1 alsook van de artikelen 14, 17, 18, 21, 21bis en 90.
  Hij stelt inzonderheid de termijn vast waarbinnen de aanvrager het beroep moet instellen op straffe van verval, de termijnen waarbinnen alle partijen hun memorie moeten indienen alsook de termijn waarbinnen de Raad van State zich dient uit te spreken.
  Hij kan bijzondere regels bepalen voor de samenstelling van de kamers. Hij kan voor de beroepen bedoeld in artikel 126 van de voormelde wet van 2 augustus 2002, verschillende regels vaststellen.
  Hij kan de eiser verplichten om vóór de indiening van het beroep, bij het directiecomité van de CDV een verzoek in te dienen tot intrekking of wijziging van de betwiste beslissing.) <W 2002-08-02/65, art. 4, § 2, 013; Inwerkingtreding : onbepaald >
  [5 § 2quater. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de regels van de versnelde procedure toepasselijk op het beroep bedoeld in artikel 36/45, § 2 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, daarbij indien nodig afwijkend van § 1 alsook van de artikelen 14, 17, 18, 21, 21bis en 90.
   Hij stelt inzonderheid de termijn vast waarbinnen de aanvrager het beroep moet instellen op straffe van verval, de termijnen waarbinnen alle partijen hun memorie moeten indienen alsook de termijn waarbinnen de Raad van State zich dient uit te spreken.]5

  § 3. (De (afdeling bestuursrechtspraak) kan, volgens een versnelde rechtspleging vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de akte of het reglement nietig verklaren, indien de tegenpartij of degene die een belang heeft bij de beslechting van het geschil, geen verzoek tot voortzetting van de procedure indient binnen een termijn van 30 dagen die ingaat met de betekening van het verslag van de auditeur waarin de nietigverklaring wordt voorgesteld of, indien toepassing werd gemaakt [2 van paragraaf 1, derde lid]2 , van de mededeling waarin de nietigverklaring wordt voorgesteld.) <W 2006-09-15/71, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2007> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  (§ 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bijzondere regels inzake de termijn en de procedure voor de behandeling van de aanvragen ingediend overeenkomstig artikel 15ter van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen.
  De artikelen 19, 21 en 21 bis, voor zover zij betrekking hebben op het administratief dossier en op de tussenkomst ter ondersteuning van het beroep, zijn niet van toepassing op de procedures die gebaseerd zijn op voornoemd artikel 15ter.
  Degenen die belang hebben bij de oplossing van de zaak kunnen erin tussenkomen als verdediger en het arrest waarin over de aanvraag uitspraak wordt gedaan, is vatbaar voor verzet, derdenverzet en herziening onder de voorwaarden als bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.) <W 2005-02-17/62, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 13-10-2005>
  (§ 5. [3 ...]3
  [3 ...]3
  [3 ...]3
  Wanneer een vordering tot schorsing en een verzoekschrift tot nietigverklaring aanhangig gemaakt worden bij de Raad van State, en wanneer de verzoeker zich in de loop van de schorsingsprocedure terugtrekt, of wanneer de aangeklaagde akte ingetrokken wordt zodat er geen uitspraak meer gedaan moet worden, kan de Raad van State in één en hetzelfde arrest uitspraak doen over de vordering tot schorsing en over het verzoekschrift tot nietigverklaring zonder dat de voortzetting van de procedure gevorderd kan worden, en is het recht dat daarmee verband houdt niet verschuldigd.
  [3 ...]3
  § 6. [3 ...]3
  § 7. [3 ...]3
  § 8. [3 ...]3
  § 9. [3 ...]3
  
Art.30. <L 17-10-1990, art. 4> [§ 1er.] [La procédure à suivre devant la [section du contentieux administratif] dans les cas visés aux [2 articles 11, [4 11bis,]4 12, 13, 14, 14ter, 16, 17, 30/1, 36 et 38]2 sera déterminée par un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres.] <L 1996-08-04/60, art. 20, 005; En vigueur : 1996-10-01> <L 2000-04-18/31, art. 2, 011; En vigueur : 30-05-2000> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  [2 L'arrêté royal visé à l'alinéa premier détermine notamment les délais de prescription pour l'introduction des demandes et recours prévus aux articles 11 et 14, ces délais devant être de soixante jours au moins; il fixe les conditions d'exercice des interventions, oppositions et tierces oppositions, ainsi que des recours en révision; il fixe un montant au-delà duquel aucune astreinte n'est encourue; [6 ...]6 il fixe les tarifs des frais, dépens et droits, ces droits ne pouvant pas dépasser un montant de 225 euros; il prévoit l'octroi aux indigents du bénéfice de l'aide juridique de deuxième ligne; il fixe les modalités pour acquitter les frais, dépens et droits; il détermine les cas dans lesquels les parties ou leurs avocats peuvent décider conjointement que la cause ne doit pas être traitée en séance publique.]2
  [2 L'arrêté royal visé à l'alinéa premier détermine les modalités spécifiques de la procédure d'examen d'une requête en annulation après que la suspension a été ordonnée et les cas où, après qu'il a été statué par arrêt sur la demande de suspension, le membre de l'auditorat désigné ne doit pas établir de nouveau rapport, ainsi que les règles qui doivent être suivies à cet égard.]2
  [7 L'arrêté royal visé à l'alinéa 1er détermine les conditions auxquelles le membre de l'auditorat désigné peut décider de ne pas établir de rapport, en cas de désistement d'instance par la partie requérante ou de retrait, par la partie adverse, de l'acte ou du règlement attaqué.]7
  Si, en application de l'alinéa 2, la cause n'est pas traitée en séance publique, l'Auditorat ne rendra pas d'avis;) <L 2006-09-15/71, art. 17, 018; En vigueur : 01-06-2007; 01-12-2006 en ce qui concerne les recours visés à l'article 14, § 2, des lois coordonnées>
  [Par dérogation à l'alinéa 2, le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, fixer un délai plus court de prescription du recours en cassation visé par l'article 14, § 2, sans que celui-ci puisse compter moins de quinze jours.] <L 2006-09-15/71, art. 17, 018; En vigueur : indéterminée ; 01-12-2006 en ce qui concerne les recours visés à l'article 14, § 2, des lois coordonnées>
  [§ 2. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, fixer des règles particulières de procédure pour le traitement des requêtes qui sont sans objet, manifestement irrecevables, manifestement non fondées ou manifestement fondées en dérogeant au besoin à l'article 90. [2 Cette procédure particulière peut être mise en oeuvre si l'auditeur le propose dans son rapport ou si l'une des parties le demande, au plus tard à l'audience, sur le vu du rapport déposé par l'auditeur lors de son examen de la demande de suspension.]2
  Sans préjudice de l'alinéa précédent, Il peut aussi, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, fixer des règles particulières de composition des chambres, de délai et de procédure pour le traitement des requêtes dirigées contre une décision prise en application des lois sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers en dérogeant au besoin au paragraphe 1 ainsi qu'aux articles 14, 17, 18, 21, 21bis et 90. Il peut en outre fixer des règles particulières pour le traitement des requêtes qui n'appellent que des débats succincts.) [8 Les recours contre des décisions visées [9 aux articles 5, § 1er et 15, §§ 2, 3 et 5 de la loi du 3 mai 2024 relative à l'indemnisation des victimes d'un acte de terrorisme et relative à l'assurance contre les dommages causés par le terrorisme]9 sont considérés comme des affaires qui n'appellent que des débats succincts.]8 <L 2000-04-18/31, art. 2, 011; En vigueur : 30-05-2000>
  [7 ...]7
  [§ 2bis. Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les règles de la procédure accélérée applicables aux recours visés [1 à l'article 122 de la loi du 2 août 2002 relative à la surveillance du secteur financier et aux services financiers et à l'article 36/22 de la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque Nationale de Belgique]1, en dérogeant au besoin au paragraphe 1er ainsi qu'aux articles 14, 17, 18, 21, 21bis et 90.
  Il fixe notamment le délai dans lequel le demandeur doit introduire le recours à peine de déchéance, les délais dans lesquels chaque partie doit communiquer son mémoire, ainsi que le délai dans lequel le Conseil d'Etat doit statuer.
  Il peut fixer des règles particulières de composition des chambres. [1 Il peut fixer des règles distinctes selon les recours visés à l'article 122 de la loi du 2 août 2002 précitée et à l'article 36/22 de la loi du 22 février 1998 précitée.]1
  Il peut imposer au demandeur, préalablement à l'introduction du recours, de solliciter, [1 auprès du comité de direction de la [1 FSMA]1 ou de la Banque Nationale de Belgique, selon le cas]1, le retrait ou la modification de la décision incriminée.] <L 2002-08-02/65, art. 4, § 1, 013; En vigueur : 01-06-2003>
  [§ 2ter. Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les règles de la procédure accélérée applicables aux recours visés à l'article 126 de la loi du 2 août 2002 relative à la surveillance du secteur financier et aux services financiers, en dérogeant au besoin au paragraphe 1er ainsi qu'aux articles 14, 17, 18, 21, 21bis et 90.
  Il fixe notamment le délai dans lequel le demandeur doit introduire le recours à peine de déchéance, les délais dans lesquels chaque partie doit communiquer son mémoire, ainsi que le délai dans lequel le Conseil d'Etat doit statuer.
  Il peut fixer des règles particulières de composition des chambres. Il peut fixer des règles distinctes selon les recours visés à l'article 126 de la loi du 2 août 2002 précitée.
  Il peut imposer au demandeur, préalablement à l'introduction du recours, de solliciter, auprès de l'organe de l'OCA qu'Il détermine, le retrait ou la modification de la décision incriminée.] <L 2002-08-02/65, art. 4, § 2, 013; En vigueur : indéterminée >
  [5 § 2quater. Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les règles de la procédure accélérée applicables aux recours visés à l'article 36/45, § 2 de la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque nationale de Belgique, en dérogeant au besoin au paragraphe 1er ainsi qu'aux articles 14, 17, 18, 21, 21bis et 90.
   Il fixe notamment le délai dans lequel le demandeur doit introduire le recours à peine de déchéance, les délais dans lesquels chaque partie doit communiquer son mémoire, ainsi que le délai dans lequel le Conseil d'Etat doit statuer. Il peut fixer des règles particulières de composition des chambres.]5

  (§ 3. La (section du contentieux administratif) peut, selon une procédure accélérée définie par un arrêté royal délibéré en Conseil des Ministres, annuler l'acte ou le règlement si la partie adverse ou celui qui a un intérêt au règlement du litige n'introduit aucune demande de poursuite de la procédure dans un délai de 30 jours à compter de la notification du rapport de l'auditeur dans lequel l'annulation est proposée, ou, s'il est fait application [2 du paragraphe 1er, alinéa 3]2 , de la communication dans laquelle l'annulation est proposée.) <L 2006-09-15/71, art. 17, 018; En vigueur : 01-06-2007> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  (§ 4. Le Roi fixe par arrêté délibéré en Conseil des ministres les règles particulières de délai et de procédure pour le traitement des demandes introduites en application de l'article 15ter de la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour les élections des chambres fédérales, ainsi qu'au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques.
  Les articles 19, 21 et 21bis, en ce qu'ils traitent du dossier administratif et de l'intervention à l'appui de la requête, ne s'appliquent pas aux procédures fondées sur l'article 15ter précité.
  Ceux qui ont intérêt à la solution de l'affaire peuvent y intervenir en défense et l'arrêt statuant sur la demande est susceptible d'opposition, de tierce opposition et de révision, selon les modalités fixées par le Roi par arrêté délibéré en Conseil des ministres.) <L 2005-02-17/62, art. 5, 016; En vigueur : 13-10-2005>
  (§ 5. [3 ...]3
  [3 ...]3
  [3 ...]3
  Lorsque le Conseil d'Etat est saisi d'une demande de suspension et d'une requête en annulation, et que au cours de la procédure de suspension, le requérant se désiste, ou lorsque l'acte attaqué est retiré de sorte qu'il n'y a plus lieu de statuer, le Conseil d'Etat peut se prononcer par un seul et même arrêt sur la demande de suspension et sur la requête en annulation sans qu'il y ait lieu d'introduire une demande de poursuite de la procédure, et la taxe y afférente n'est pas due.
  [3 ...]3
  § 6. [3 ...]3
  § 7. [3 ...]3
  § 8. [3 ...]3
  § 9. [3 ...]3
  
Art. 30/1. [1 § 1. De afdeling bestuursrechtspraak kan een rechtsplegingsvergoeding toekennen, die een forfaitaire tegemoetkoming is in de kosten en honoraria van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij.
   Na het advies ingewonnen te hebben van de Orde van Vlaamse Balies en van de "Ordre des barreaux francophones et germanophone" bepaalt de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de basisbedragen en de minimale en maximale bedragen van de rechtsplegingsvergoeding, afhankelijk van onder meer de aard van de zaak en het belang van het geschil.
   § 2. De afdeling bestuursrechtspraak kan, bij met bijzondere redenen omklede beslissing, de vergoeding verlagen of verhogen, zonder echter de door de Koning voorziene maximale en minimale bedragen te overschrijden. In haar beoordeling houdt ze rekening met :
   1° de financiële draagkracht van de in het ongelijk gestelde partij, om het bedrag van de vergoeding te verlagen;
   2° de complexiteit van de zaak;
   3° de kennelijk onredelijke aard van de situatie.
   Indien de in het ongelijk gestelde partij juridische tweedelijnsbijstand geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning bepaalde minimale bedrag, behalve in geval van een kennelijk onredelijke situatie. Wat dit betreft, omkleedt de afdeling bestuursrechtspraak haar beslissing tot vermindering of verhoging met bijzondere redenen.
   Wanneer meer partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van een of meer in het ongelijk gestelde partijen genieten, is het bedrag ervan maximaal het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen, aanspraak kan maken. Ze wordt door de afdeling bestuursrechtspraak tussen de partijen verdeeld.
   Geen partij kan boven het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding worden aangesproken tot betaling van een vergoeding voor de tussenkomst van de advocaat van een andere partij. De tussenkomende partijen kunnen niet worden gehouden tot de betaling van deze rechtsplegingsvergoeding of ervan genieten.]1

  
Art. 30/1. [1 § 1er. La section du contentieux administratif peut accorder une indemnité de procédure qui est une intervention forfaitaire dans les frais et honoraires d'avocat de la partie ayant obtenu gain de cause.
   Après avoir pris l'avis de l'Ordre des barreaux francophones et germanophone et de "l'Orde van Vlaamse Balies", le Roi établit par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les montants de base, minima et maxima de l'indemnité de procédure, en fonction notamment de la nature de l'affaire et de l'importance du litige.
   § 2. La section du contentieux administratif peut, par décision spécialement motivée, soit réduire l'indemnité soit l'augmenter, sans pour autant dépasser les montants maxima et minima prévus par le Roi. Dans son appréciation, elle tient compte :
   1° de la capacité financière de la partie succombante, pour diminuer le montant de l'indemnité;
   2° de la complexité de l'affaire;
   3° du caractère manifestement déraisonnable de la situation.
   Si la partie succombante bénéficie de l'aide juridique de deuxième ligne, l'indemnité de procédure est fixée au montant minimum établi par le Roi, sauf en cas de situation manifestement déraisonnable. Sur ce point, la section du contentieux administratif motive spécialement sa décision de diminution ou d'augmentation.
   Lorsque plusieurs parties bénéficient de l'indemnité de procédure à charge d'une ou de plusieurs parties succombantes, son montant est au maximum le double de l'indemnité de procédure maximale à laquelle peut prétendre le bénéficiaire qui est fondé à réclamer l'indemnité la plus élevée. Elle est répartie entre les parties par la section du contentieux administratif.
   Aucune partie ne peut être tenue au paiement d'une indemnité pour l'intervention de l'avocat d'une autre partie au-delà du montant de l'indemnité de procédure. Les parties intervenantes ne peuvent être tenues au paiement ou bénéficier de cette indemnité.]1

  
Art.31. Alleen arresten op tegenspraak zijn vatbaar voor herziening. Het beroep tot herziening is slechts ontvankelijk indien sinds de uispraak van het arrest doorslaggevende stukken zijn teruggevonden die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of indien het arrest werd gewezen op als vals erkende of vals verklaarde stukken.
  De termijn van beroep gaat in de dag waarop ontdekt wordt dat het stuk vals is of dat het achtergehouden stuk bestaat.
Art.31. Les arrêts contradictoires peuvent seuls faire l'objet de révision. Le recours en révision n'est recevable que si depuis l'arrêt il a été recouvré des pièces décisives qui auraient été retenues par le fait de l'adversaire ou si l'arrêt a été rendu sur pièces reconnues ou déclarées fausses.
  Le délai du recours s'ouvre à partir du jour de la découverte de la fausseté de la pièce ou de l'existence de la pièce retenue.
Art. 31bis. (Opgeheven) (W 06-01-1989, art. 127, 2)
Art. 31bis. (Abrogé) <L 06-01-1989, art. 127, 2>
Art.32. Voor het instellen van een beroep tot nietigverklaring van een impliciet afwijzende beslissing gaat de verjaringstermijn in daags na het verstrijken van de in (artikel 14, § 3), bepaalde periode van vier maanden. <W 1999-05-25/44, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  Indien de administratieve overheid na het verstrijken van de vier maanden een uitdrukkelijke beslissing neemt, staat daartegen in ieder geval beroep tot nietigverklaring open binnen de gewone in de procedureregeling bepaalde termijn.
Art.32. Pour l'introduction d'un recours en annulation contre une décision implicite de rejet, le délai de prescription commence à courir le lendemain de l'expiration de la période de quatre mois fixée par l'(article 14, § 3). <L 1999-05-25/44, art. 10, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  Si, après l'expiration de la période de quatre mois, l'autorité administrative prend une décision explicite, le recours en annulation est, en tout cas, ouvert contre cette dernière décision dans le délai ordinaire déterminé par le règlement de procédure.
HOOFDSTUK II. - RECHTSMIDDELEN TEGEN DE ARRESTEN VAN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK).
CHAPITRE II. - DES VOIES DE RECOURS CONTRE LES ARRETS DE LA (SECTION DU CONTENTIEUX ADMINISTRATIF).
Art.33. Kunnen bij het Hof van Cassatie aanhangig worden gemaakt, de arresten (en de beschikkingen bedoeld in artikel 20, § 3) waarbij de (afdeling bestuursrechtspraak) beslist van de eis geen kennis te kunnen nemen op grond dat die kennisneming binnen de bevoegdheid der rechterlijke overheden valt, alsmede de arresten (en de beschikkingen bedoeld in artikel 20, § 3) waarbij de afdeling afwijzend beschikt op een declinatoire exceptie gesteund op de grond dat de eis tot de bevoegdheid van die overheden behoort. <W 2006-09-15/71, art. 18, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Het cassatieberoep wordt bij request der belanghebbende partij en overeenkomstig het Gerechtelijk Wetboek ingediend. Een koninklijk besluit bepaalt de vormen en de termijnen van rechtspleging. Het Hof doet uitspraak in verenigde kamers.
  Bij cassatie van het arrest (of van de beschikking bedoeld in artikel 20, § 3) (waarbij de (afdeling bestuursrechtspraak) beslist van de vordering geen kennis te kunnen nemen omdat die kennisneming tot de bevoegheid van de rechterlijke overheden behoort,) verwijst het Hof de zaak naar de uit andere leden samengestelde (afdeling bestuursrechtspraak) die zich naar de beslissing van het Hof schikt wat het rechtspunt betreft waarover het uitspraak heeft gedaan. <W 1999-05-25/44, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> <W 2006-09-15/71, art. 18, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Art.33. Peuvent être déférés à la Cour de cassation, les arrêts (et les ordonnances visées à l'article 20, § 3) par lesquels la (section du contentieux administratif) décide de ne pouvoir connaître de la demande par le motif que la connaissance de celle-ci rentre dans les attributions des autorités judiciaires, ainsi que les arrêts (et les ordonnances visées à l'article 20, § 3) par lesquels la section rejette un déclinatoire fondé sur le motif que la demande relève des attributions de ces autorités. <L 2006-09-15/71, art. 18, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Le pourvoi est formé par requête de la partie intéressée, introduite conformément au Code judiciaire. Un arrêté royal détermine les formes et délais de procédure. La Cour statue chambres réunies.
  Lorsque la Cour casse l'arrêt (ou l'ordonnance visée à l'article 20, § 3) (par lequel la (section du contentieux administratif) décide de ne pas pouvoir connaître de la demande pour le motif que la connaissance de celle-ci relève des attributions des autorités judiciaires), elle renvoie la cause devant la (section du contentieux administratif) autrement composée, qui doit se conformer à la décision de la Cour sur le point de droit jugé par celle-ci. <L 1999-05-25/44, art. 11, 010; En vigueur : 02-07-1999> <L 2006-09-15/71, art. 18, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
Art.34. Wanneer de (afdeling bestuursrechtspraak) en een hof of een rechtbank van de rechterlijke orde zich beiden hetzij bevoegd, hetzij onbevoegd hebben verklaard om van dezelfde eis kennis te nemen, wordt de bevoegdheidsregeling ten aanzien van het geschil vervolgd door de meest naarstige partij en door het Hof van cassatie beslecht zoals bepaald voor de regeling van rechtsgebied in burgerlijke zaken. Het arrest tot regeling van rechtsgebied wordt echter door het Hof in verenigde kamers uitgesproken. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Art.34. Lorsque la (section du contentieux administratif) et une cour ou un tribunal de l'ordre judiciaire se sont déclarés l'un et l'autre soit compétents, soit incompétents pour connaître de la même demande, le règlement d'attributions sur le conflit est poursuivi par la partie la plus diligente et jugé par la Cour de cassation suivant le mode prévu pour le règlement de juges en matière civile. Toutefois, l'arrêt de règlement d'attributions est rendu par la Cour, chambres réunies. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
Art.35. In alle gevallen kunnen tegen de arresten der (afdeling bestuursrechtspraak) slechts de in (artikel 30, § 1, tweede lid), bedoelde rechtsmiddelen aangewend worden. <W 2000-04-18/31, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2000> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Art.35. Dans tous les autres cas, les arrêts de la (section du contentieux administratif) ne sont susceptibles que des recours prévus à l'(article 30, § 1er, alinéa 2). <L 2000-04-18/31, art. 3, 011; En vigueur : 30-05-2000> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
HOOFDSTUK III. - [1 Uitvoering van de arresten en dwangsom]1
CHAPITRE III. - [1 De l'exécution des arrêts et de l'astreinte]1
Art. 35/1. [1 Op verzoek van één der partijen, ten laatste in de laatste memorie, verduidelijkt de afdeling bestuursrechtspraak in de motieven van haar arrest houdende nietigverklaring, de maatregelen die moeten worden genomen om de onwettigheid die heeft geleid tot deze nietigverklaring te verhelpen.]1
  
Art. 35/1. [1 A la demande d'une des parties au plus tard dans le dernier mémoire, la section du contentieux administratif précise, dans les motifs de son arrêt d'annulation, les mesures à prendre pour remédier à l'illégalité ayant conduit à cette annulation.]1
  
Art.36. [1 § 1. Wanneer het arrest inhoudt dat de betrokken overheid een nieuwe beslissing neemt, kan de afdeling bestuursrechtspraak, waarbij een vordering in die zin is ingesteld, in dat arrest bevelen dat die beslissing binnen een bepaalde termijn moet worden genomen. Zij kan dit bevelen bij een later arrest, op voorwaarde dat de partij op wier verzoek de nietigverklaring werd uitgesproken, voorafgaandelijk en via een aangetekende brief, de overheid in gebreke heeft gesteld een nieuwe beslissing te nemen en er ten minste drie maanden zijn verstreken sinds de kennisgeving van het arrest houdende de nietigverklaring.
   Wanneer de nieuw te nemen beslissing het gevolg is van een gebonden bevoegdheid van de verwerende partij, treedt het arrest in de plaats van die beslissing.
   Wanneer haar arrest inhoudt dat de betrokken overheid zich onthoudt van het nemen van een beslissing, kan de afdeling bestuursrechtspraak, waarbij een vordering in die zin is ingesteld, een dergelijke onthoudingsverplichting bevelen.
   § 2. Indien de betrokken verwerende partij de verplichting opgelegd uit hoofde van paragraaf 1 niet nakomt, kan de partij op wier verzoek de nietigverklaring werd uitgesproken de afdeling bestuursrechtspraak vragen om een dwangsom op te leggen aan deze overheid of deze het bevel te geven, op verbeurte van een dwangsom, de beslissing in te trekken die zij heeft genomen met schending van de uit het arrest houdende nietigverklaring volgende onthoudingsverplichting.
   De afdeling bestuursrechtspraak kan de dwangsom vaststellen ofwel voor een globaal bedrag ofwel op een bedrag per tijdseenheid of per overtreding.
   § 3. De kamer die de dwangsom heeft uitgesproken kan, op verzoek van de veroordeelde overheid, de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende een door haar vast te stellen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende, tijdelijke of gedeeltelijke onmogelijkheid voor die overheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Voor zover de dwangsom opgelegd is voordat er sprake was van deze onmogelijkheid, kan de kamer de dwangsom niet opheffen, noch verminderen.
   De partij op wier verzoek reeds een dwangsom werd opgelegd, kan vragen om een bijkomende dwangsom op te leggen of om de opgelegde dwangsom te verhogen wanneer de verwerende partij aanhoudend in gebreke blijft uitvoering te geven aan het arrest houdende nietigverklaring.
   § 4. De bepalingen van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek die op het beslag en de tenuitvoerlegging betrekking hebben, zijn eveneens van toepassing op de tenuitvoerlegging van het arrest waarbij een dwangsom is opgelegd.
   § 5. [2 De in paragraaf 2 bedoelde dwangsom wordt ten uitvoer gelegd op vraag van de partij ten verzoeke waarvan die werd opgelegd en met tussenkomst van de minister van Binnenlandse Zaken. Zij wordt voor de helft toegewezen aan de algemene middelen van de Schatkist. De andere helft wordt gestort aan de partij ten verzoeke waarvan de dwangsom werd opgelegd.]2]1

  
Art.36. [1 § 1er. Lorsque l'arrêt implique que l'autorité concernée prenne une nouvelle décision, la section du contentieux administratif, saisie d'une demande en ce sens, peut ordonner par cet arrêt que cette décision intervienne dans un délai déterminé. Elle peut l'ordonner par un arrêt ultérieur, pour autant que la partie à la requête de laquelle l'annulation a été prononcée ait, au préalable et par une lettre recommandée, mis l'autorité en demeure de prendre une nouvelle décision et qu'au moins trois mois se soient écoulés depuis la notification de l'arrêt en annulation.
   Lorsque la nouvelle décision à prendre résulte d'une compétence liée de la partie adverse, l'arrêt se substitue à celle-ci.
   Lorsque son arrêt implique que l'autorité concernée s'abstienne de prendre une décision, la section du contentieux administratif, saisie d'une demande en ce sens, peut lui ordonner une telle obligation d'abstention.
   § 2. Si la partie adverse concernée ne remplit pas l'obligation imposée en vertu du paragraphe 1er, la partie à la requête de laquelle l'annulation a été prononcée peut demander à la section du contentieux administratif d'imposer une astreinte à cette autorité ou de lui ordonner, sous peine d'une astreinte, de retirer la décision qu'elle aurait prise en violation de l'obligation d'abstention découlant de l'arrêt d'annulation.
   La section du contentieux administratif peut fixer l'astreinte soit à un montant global soit à un montant par unité de temps ou par infraction.
   § 3. La chambre qui a prononcé l'astreinte, peut, à la requête de l'autorité condamnée, annuler l'astreinte, en suspendre l'échéance pendant un délai à fixer par elle ou diminuer l'astreinte en cas d'impossibilité permanente ou temporaire ou partielle pour l'autorité condamnée de satisfaire à la condamnation principale. Pour autant que l'astreinte soit encourue avant cette impossibilité la chambre ne peut ni l'annuler ni la diminuer.
   La partie à la requête de laquelle une astreinte a déjà été imposée peut demander d'imposer une astreinte supplémentaire ou d'augmenter l'astreinte imposée au cas où la partie adverse reste de manière persistante en défaut d'exécuter l'arrêt d'annulation.
   § 4. Les dispositions de la cinquième partie du Code judiciaire qui ont trait à la saisie et à l'exécution, sont également applicables à l'exécution de l'arrêt imposant une astreinte.
   § 5. [2 L'astreinte visée au paragraphe 2 est exécutée à la demande de la partie à la requête de laquelle elle a été imposée et à l'intervention du ministre de l'Intérieur. Elle est affectée pour moitié aux ressources générales du Trésor. L'autre moitié est versée à la partie à la requête de laquelle l'astreinte a été imposée.]2]1

  
HOOFDSTUK IV. (DE GELDBOETE WEGENS KENNELIJK ONRECHTMATIG BEROEP)
CHAPITRE IV. - (DE L'AMENDE POUR RECOURS MANIFESTEMENT ABUSIF)
Art.37. Opgeheven art. 107 van 17 FEBRUARI 2002. - Wet tot beteugeling van het kennelijk onrechtmatig beroep bij de afdeling administratie van de Raad van State. Als, na inzage van het verslag of het aanvullend verslag van de auditeur, de Raad van State vindt dat een geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep verantwoord kan zijn, bepaalt het arrest daartoe een hoorzitting op een nabije datum.
  (Als, nadat een cassatieberoep in toepassing van artikel 20 niet toelaatbaar is verklaard, de Raad van State vindt dat de in het eerste lid bedoelde geldboete verantwoord kan zijn, bepaalt een ander lid van de Raad van State dan het lid van de Raad van State dat de beschikking van niet-toelaatbaarheid heeft genomen, daartoe een hoorzitting op een nabije datum.) <W 2006-09-15/71, art. 19, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Het arrest wordt betekend aan de verzoeker en aan de tegenpartij.
  Het arrest dat de geldboete uitspreekt, geldt in elk geval als op tegenspraak gewezen.
  De geldboete gaat van 125 tot 2.500 EUR. Zij wordt geïnd overeenkomstig artikel 36, § 4.
  [1 De opbrengst van de geldboete wordt gestort aan de algemene middelen van de Schatkist.]1
  De in het vierde lid vermelde bedragen kunnen door de Koning worden gewijzigd ingevolge de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
  
Art.37. abrogé art. 107 van 17 FEBRUARI 2002. - Wet tot beteugeling van het kennelijk onrechtmatig beroep bij de afdeling administratie van de Raad van State. Si, sur le vu du rapport ou du rapport complémentaire de l'auditeur, le Conseil d'Etat estime qu'une amende du chef d'un recours manifestement abusif peut être justifiée, l'arrêt fixe à cette fin une audience à une date rapprochée.
  (Si le Conseil d'Etat estime, après qu'un recours en cassation a été déclaré inadmissible en application de l'article 20, que l'amende visée à l'alinéa 1er, se justifie, un autre membre du Conseil d'Etat que le membre du Conseil d'Etat ayant pris la décision de non-admissibilité fixe à cet effet une audience à une date proche.) <L 2006-09-15/71, art. 19, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  L'arrêt est notifié au requérant et à la partie adverse.
  L'arrêt qui prononce l'amende est en tout cas réputé contradictoire.
  L'amende est de 125 à 2.500 EUR. Elle est recouvrée conformément à l'article 36, § 4.
  [1 Le produit de l'amende est versé aux ressources générales du Trésor.]1
  Les montants mentionnés à l'alinéa 4 peuvent être modifiés par le Roi en fonction de l'évolution de l'indice des prix à la consommation.
  
HOOFDSTUK V. [1 - De beslissing tot herstel]1
CHAPITRE V. [1 - La décision réparatrice]1
Art.38. [1 § 1. In geval van een beroep tot nietigverklaring bedoeld in artikel 14, § 1, kan de afdeling bestuursrechtspraak, wanneer zij in de bestreden akte of het bestreden reglement een gebrek heeft vastgesteld dat tot een nietigverklaring aanleiding kan geven, een verwerende partij in de gelegenheid stellen om dit gebrek te herstellen door de akte of het reglement in te trekken en een beslissing tot herstel te nemen.
   § 2. De toelating bedoeld in paragraaf 1 wordt verleend bij tussenarrest, uitsluitend op verzoek van de verwerende partij, en nadat de andere partijen over minstens vijftien dagen konden beschikken om over dit verzoek schriftelijk hun opmerkingen mee te delen.
   Het tussenarrest bepaalt de termijn waarbinnen de beslissing tot herstel mag worden genomen en in voorkomend geval aan de afdeling bestuursrechtspraak ter kennis moet worden gebracht. Die termijn kan worden verlengd op met redenen omkleed verzoek van de verwerende partij. De totale duur van de termijn mag zes maanden niet overschrijden.
   De beslissing die niet binnen de gestelde termijn genomen en ter kennis van de afdeling bestuursrechtspraak gebracht is, is geen beslissing tot herstel in de zin van dit artikel.
   § 3. De afdeling bestuursrechtspraak maakt pas na onderzoek van alle middelen toepassing van paragraaf 1.
   § 4. De beslissing tot herstel blijft ertoe beperkt het gebrek dat in het tussenarrest werd vastgesteld te herstellen.
   Met het oog op het herstel in de beslissing tot herstel mag de verwerende partij, na de intrekking van de bestreden akte of het bestreden reglement naar aanleiding van het tussenarrest, de besluitvorming hernemen of laten hernemen vanaf het punt waarop het vastgestelde gebrek zich voordeed.
   § 5. De verwerende partij geeft zo spoedig mogelijk en uiterlijk voor het verstrijken van de termijn bedoeld in paragraaf 2 kennis aan de afdeling bestuursrechtspraak van de beslissingen tot intrekking en tot herstel.
   De beslissing tot herstel wordt van rechtswege toegevoegd aan het voorwerp van het beroep tot nietigverklaring.
   § 6. De andere partijen kunnen binnen dertig dagen na de mededeling aan hen door de afdeling bestuursrechtspraak van de beslissing tot herstel, schriftelijk hun opmerkingen doen gelden over de wijze en de wettigheid van het herstel van het gebrek dat in het tussenarrest werd vastgesteld. De schriftelijke opmerkingen of nieuwe middelen kunnen zich uitstrekken tot alle nieuwe onwettigheden die aan de beslissing tot herstel kleven. Zij kunnen daarbij niet op ontvankelijke wijze andere gebreken tegen de beslissing tot herstel inbrengen.
   § 7. Indien de afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat het gebrek dat in het tussenarrest werd vastgesteld, is hersteld en dat daarbij geen nieuwe onwettigheid is begaan, verwerpt zij het beroep zowel wat de oorspronkelijk bestreden en ingetrokken akte of het oorspronkelijk bestreden en ingetrokken reglement betreft, als wat de beslissing tot herstel betreft.
   Tegen de beslissing tot herstel staat voor de partijen bij het geschil geen ander beroep, overeenkomstig de gewone vernietigingsprocedure, open.
   § 8. Is volgens de afdeling bestuursrechtspraak het gebrek dat in het tussenarrest werd vastgesteld niet of niet zonder het begaan van een nieuwe onwettigheid hersteld, en maakt zij niet opnieuw toepassing van paragraaf 1, dan wordt het beroep tegen de oorspronkelijk bestreden en ingetrokken akte of het oorspronkelijk bestreden en ingetrokken reglement verworpen en wordt de beslissing tot herstel vernietigd.
   § 9. Is de afdeling bestuursrechtspraak niet binnen de gestelde termijn van een beslissing tot herstel in kennis gesteld, dan wordt de bestreden akte of het bestreden reglement, indien niet ingetrokken, bij arrest vernietigd.
   § 10. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de geschillen waarop dit artikel van toepassing is.]1

  
Art.38. [1 § 1er. En cas de recours en annulation visé à l'article 14, § 1er, la section du contentieux administratif peut, lorsqu'elle a constaté dans l'acte ou dans le règlement attaqué un vice qui peut conduire à une annulation, autoriser une partie adverse à corriger ce vice en retirant l'acte ou le règlement et en prenant une décision réparatrice.
   § 2. L'autorisation visée au paragraphe 1er est accordée par arrêt interlocutoire, uniquement à la demande de la partie adverse, et après que les autres parties ont pu disposer d'au moins quinze jours pour communiquer leurs observations écrites sur cette demande.
   L'arrêt interlocutoire fixe le délai dans lequel la décision réparatrice peut être prise et, le cas échéant, doit être notifiée à la section du contentieux administratif. Ce délai peut être prolongé à la demande motivée de la partie adverse. La durée totale du délai ne peut pas excéder six mois.
   La décision qui n'a pas été prise et notifiée à la section du contentieux administratif dans le délai prescrit n'est pas une décision réparatrice au sens du présent article.
   § 3. La section du contentieux administratif ne fait application du paragraphe 1er qu'après avoir examiné tous les moyens.
   § 4. La décision réparatrice reste limitée à la réparation du vice constaté dans l'arrêt interlocutoire.
   En vue de la réparation dans la décision réparatrice, la partie adverse peut, après le retrait de l'acte ou du règlement attaqué à la suite de l'arrêt interlocutoire, recommencer ou faire recommencer le processus décisionnel à partir du point affecté par le vice constaté.
   § 5. La partie adverse notifie la décision de retrait et la décision réparatrice à la section du contentieux administratif dans les meilleurs délais et au plus tard dans le délai visé au paragraphe 2.
   La décision réparatrice est ajoutée de plein droit à l'objet du recours en annulation.
   § 6. Dans les trente jours de la notification de la décision réparatrice qui leur est adressée par la section du contentieux administratif, les autres parties peuvent faire valoir leurs observations par écrit sur les modalités et la légalité de la réparation du vice constaté dans l'arrêt interlocutoire. Les observations écrites ou les nouveaux moyens peuvent s'étendre à toutes les nouvelles illégalités attachées à la décision réparatrice. A cet égard, elles ne sont pas recevables à invoquer d'autres vices contre la décision réparatrice.
   § 7. Si la section du contentieux administratif juge que le vice constaté dans l'arrêt interlocutoire est réparé et qu'aucune nouvelle irrégularité n'a été commise à cet égard, elle rejette le recours, tant en ce qui concerne l'acte ou le règlement initial attaqué et retiré, qu'en ce qui concerne la décision réparatrice.
   Pour les parties au litige, aucun autre recours n'est ouvert contre la décision réparatrice sur la base de la procédure d'annulation ordinaire.
   § 8. Si la section du contentieux administratif juge que le vice constaté dans l'arrêt interlocutoire n'a pas été corrigé ou qu'une nouvelle irrégularité a été commise, et si elle ne fait pas à nouveau application du paragraphe 1er, le recours contre l'acte ou le règlement initial attaqué et retiré, est rejeté et la décision réparatrice est annulée.
   § 9. Si la section du contentieux administratif n'est pas informée d'une décision réparatrice dans le délai prescrit, l'acte ou le règlement attaqué, s'il n'est pas retiré, est annulé par voie d'arrêt.
   § 10. Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les contentieux auxquels le présent article est applicable.]1

  
Art.39. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>
Art.39. (Abrogé) <L 28-06-1983, art. 107>
HOOFDSTUK IV. - (Oude hoofdstuk IV opgeheven)
CHAPITRE IV. (Ancien chapitre IV abrogé)
Art.40. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>
Art.40. (Abrogé) <L 28-06-1983, art. 107>
Art.41. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>
Art.41. (Abrogé) <L 28-06-1983, art. 107>
Art.42. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>
Art.42. (Abrogé) <L 28-06-1983, art. 107>
Art.43. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>
Art.43. (Abrogé) <L 28-06-1983, art. 107>
Art.44. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>
Art.44. (Abrogé) <L 28-06-1983, art. 107>
Art.45. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>
Art.45. (Abroge) <L 28-06-1983, art. 107>
Art.46. (Opgeheven) <W 28-06-1983, art. 107>
Art.46. (Abrogé) <L 28-06-1983, art. 107>
TITEL VI. - TAALGEBRUIK IN DE RAAD VAN STATE.
TITRE VI. - DE L'EMPLOI DES LANGUES AU CONSEIL D'ETAT.
HOOFDSTUK I. - TAALGEBRUIK IN DE AFDELING WETGEVING.
CHAPITRE I. - DE L'EMPLOI DES LANGUES DEVANT LA SECTION DE LEGISLATION.
Art.47. (W 09-08-1980, art. 22) De teksten worden aan de afdeling wetgeving voorgelegd en dezer advies wordt opgesteld in de taal of in de talen waarin de tekst afgekondigd of vastgesteld moet worden.
Art.47. <L 09-08-1980, art. 22> Les textes sont soumis à la section de législation et l'avis de celle-ci est formulé dans la langue ou dans les langues où ils doivent être promulgués ou arrêtés.
Art.48. (W 09-08-1980, art. 22) Wanneer aan de afdeling teksten worden voorgelegd die in het Nederlands en in het Frans zijn gesteld, loopt haar onderzoek zowel over de in ieder der twee talen gestelde teksten als over dezer overeenstemming.
Art.48. <L 09-08-1980, art. 22> Lorsque la section est saisie de textes rédigés en français et en néerlandais, son examen porte tant sur les textes rédigés dans chacune des deux langues que sur la concordance de ces textes.
Art.49. (W 09-08-1980, art. 22) Wanneer de afdeling belast is met het opmaken van één der in artikel 6 bedoelde voorontwerpen, stelt zij de tekst ervan op in de taal of talen waarin hij afgekondigd of vastgesteld moet worden.
Art.49. <L 09-08-1980, art. 22> Lorsque la section est chargée de rédiger un des avant-projets visés à l'article 6, elle en établit le texte dans la langue ou dans les langues où il doit être promulgué ou arrêté.
Art.50. (W 09-08-1980, art. 22) Wanneer het advies verleend of de tekst opgesteld moet worden in slechts één taal, wordt de aanvraag aanhangig gemaakt (bij een kamer) die in de taal werkt, onverminderd het bepaalde in artikel 85bis. (W 06-05-1982, art. 2)
Art.50. <L 09-08-1980, art. 22> Lorsque l'avis doit être rendu ou le texte établi en une seule langue, la demande est portée (devant une chambre) qui fait usage de cette langue, sans préjudice des dispositions de l'article 85bis.
Art. 50bis. (Ingevoegd bij W 31-12-1983, art. 64) In afwijking van de artikelen 47, 49 en 50 evenals van artikel 83 beraadslagen en besluiten de Franse en de Nederlandse Kamer in hun eigen taal over de in het Duits gestelde adviesaanvragen.
Art. 50bis. Par dérogation aux articles 47, 49 et 50 ainsi qu'à l'article 83, pour les demandes d'avis rédigées en langue allemande, les chambres françaises et néerlandaises délibèrent dans leur propre langue.
HOOFDSTUK II. - GEBRUIK VAN DE TALEN IN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK).
CHAPITRE II. - DE L'EMPLOI DES LANGUES DEVANT LA (SECTION DU CONTENTIEUX ADMINISTRATIF).
AFDELING I. - GEBRUIK VAN DE TALEN DOOR DE ORGANEN VAN DE RAAD VAN STATE BETROKKEN BIJ DE WERKING VAN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK).
SECTION I. - EMPLOI DES LANGUES PAR LES ORGANES DU CONSEIL D'ETAT QUI PARTICIPENT AU FONCTIONNEMENT DE LA (SECTION DU CONTENTIEUX ADMINISTRATIF).
Art.52. De zaken ingediend op grond van de artikelen 12, 13 en 16 (, 1° tot 6°,) worden behandeld in de taal waarin de in lagere instantie getroffen beslissing is gesteld. <W 2005-02-17/62, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 13-10-2005>
  Oordeelt de Raad van State dat deze taal in strijd met de wet gebruikt werd, dan verzendt de kamer waarbij de zaak aanhangig is deze naar de tweetalige kamer, die uitspraak doet in de vereiste taal.
  Wordt door de Raad van State in eerste en laatste aanleg uitspraak gedaan, dan wordt de taal gebruikt die de diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt krachtens de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken, moeten gebruiken in hun binnendiensten.
Art.52. Les affaires introduites sur la base des articles 12, 13 et 16, (1° à 6°,) sont traitées dans la langue employée dans la décision rendue par l'instance inférieure. <L 2005-02-17/62, art. 6, 016; En vigueur : 13-10-2005>
  Si le Conseil d'Etat estime que cette langue a été employée en contradiction avec la loi, la chambre saisie renvoie l'affaire à la chambre bilingue qui statue dans la langue requise.
  Si la décision du Conseil d'Etat est rendue en premier et dernier ressort, il est fait usage de la langue dont la législation sur l'emploi des langues en matière administrative impose l'emploi dans leurs services intérieurs aux services dont l'activité s'étend à tout le pays.
Art.53. (De) verzoeken om schadevergoeding,de beroepen tot nietigverklaring en de cassatieberoepen), gegrond op de artikelen (...) 11, [1 11bis,]1 en 14 worden behandeld in de taal die de diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt krachtens de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken, moeten gebruiken in hun binnendiensten. <W 1999-05-25/44, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999> <W 2006-09-15/71, art. 21, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Indien die wetgeving het gebruik van een bepaalde taal niet voorschrijft, geschiedt de behandeling in de taal van de akte waarbij de zaak bij de Raad van State werd ingediend.
  
Art.53. ((Les) demandes d'indemnités, les recours en annulation et les recours en cassation) fondés sur les articles (...) 11, [1 11bis,]1 et 14 sont traités dans la langue dont la législation sur l'emploi des langues en matière administrative impose l'emploi dans leurs services intérieurs aux services dont l'activité s'étend à tout le pays. <L 1999-05-25/44, art. 12, 010; En vigueur : 02-07-1999> <L 2006-09-15/71, art. 21, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  Si cette législation n'impose pas l'emploi d'une langue déterminée, l'affaire sera traitée dans la langue de l'acte par lequel elle a été introduite devant le Conseil d'Etat.
  
Art.54. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een ambtenaar in overheidsdienst en betrekking heeft op een beslissing waarbij de individuele rechtstoestand van deze ambtenaar bepaald of zijn statuut geregeld wordt, dan wordt de taal waarin de zaak moet behandeld worden bepaald op grond van de navolgende criteria, in de opgegeven volgorde : <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  1° het eentalig gebied waarin de ambtenaar zijn ambt uitoefent;
  2° de taalrol waartoe hij behoort;
  3° de taal waarin hij zijn toelatingsexamen heeft afgelegd;
  4° de taal van het diploma of getuigschrift dat hij voor zijn benoeming heeft moeten overleggen;
  5° de taal van de akte waarbij de zaak werd ingediend.
Art.54. Lorsque (la demande, le recours en annulation ou le recours en cassation) est introduit par un agent d'un service public et a trait à une décision fixant la situation juridique individuelle ou réglant le statut de cet agent, la langue dans laquelle l'affaire sera traitée est déterminée sur la base des critères ci-après par ordre de priorité : <L 1999-05-25/44, art. 13, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  1° la région unilingue dans laquelle le fonctionnaire exerce ses fonctions;
  2° le rôle linguistique auquel il appartient;
  3° la langue dans laquelle il a présenté son épreuve d'admission;
  4° la langue du diplôme ou du certificat qu'il a dû produire en vue de sa nomination;
  5° la langue de l'acte par lequel l'affaire a été introduite.
Art.55. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een magistraat van de rechterlijke orde wordt de taal waarin de zaak moet behandeld worden bepaald door het taalstatuut van deze magistraat, zoals het is geregeld bij artikel 43 van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij artikel 174 van de wijzigingsbepalingen die voorkomen in artikel 3 van de wet van 10 oktober 1967.
  Betreft het magistraten wier diploma van vóór 1 januari 1938 gedagtekend is, dan wordt de zaak behandeld in de taal van de akte waarbij zij ingediend werd. <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
Art.55. Lorsque (la demande, le recours en annulation ou le recours en cassation) est introduit par un magistrat de l'ordre judiciaire, la langue dans laquelle l'affaire sera traitée est déterminée par le statut linguistique de ce magistrat, tel qu'il est réglé par l'article 43 de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire, modifié par l'article 174 des dispositions modificatives contenues dans l'article 3 de la loi du 10 octobre 1967. <L 1999-05-25/44, art. 13, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  Lorsqu'il s'agit de magistrats dont le diplôme date d'avant le 1er janvier 1938, l'affaire est traitée dans la langue de l'acte par lequel elle a été introduite.
Art.56. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een officier van het actief leger of van een officier van het aanvullingskader der strijdkrachten, wordt de zaak behandeld in de taal waarvan de officier een grondige kennis bezit, zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, gewijzigd bij de wet van 30 juli 1955. <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
Art.56. Lorsque (la demande, le recours en annulation ou le recours en cassation) est introduit par un officier de l'armée active ou un officier du cadre de complément des forces armées, l'affaire est traitée dans la langue dont cet officier possède une connaissance approfondie au sens de l'article 2 de la loi du 30 juillet 1938 concernant l'usage des langues à l'armée; modifie par la loi du 30 juillet 1955. <L 1999-05-25/44, art. 13, 010; En vigueur : 02-07-1999>
Art.57. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een aspirant-officier, aspirant-onderofficier, hulpofficier of hulponderofficier van de luchtmacht, wordt de zaak behandeld in de taal van het diploma of het getuigschrift dat belanghebbende heeft overlegd met het oog op zijn aanvaarding als aspirant-hulpofficier of aspirant-hulponderofficier van de luchtmacht. <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
Art.57. Lorsque (la demande, le recours en annulation ou le recours en cassation) est introduit par un candidat officier, candidat sous-officier, officier auxiliaire ou sous-officier auxiliaire de la force aérienne, l'affaire est traitée dans la langue du diplôme ou du certificat que l'intéressé a produit en vue de son admission en qualité de candidat officier auxiliaire ou de candidat sous-officier auxiliaire de la force aérienne. <L 1999-05-25/44, art. 13, 010; En vigueur : 02-07-1999>
Art.58. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een reserveofficier der strijdkrachten, wordt de zaak behandeld in de taal waarin deze officier de opleidingscyclus heeft gevolgd die voorafging aan zijn benoeming tot de graad van reserveonderluitenant bij de strijdkrachten. <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
Art.58. Lorsque (la demande, le recours en annulation ou le recours en cassation) est introduit par un officier de réserve des forces armées, l'affaire est traitée dans la langue dans laquelle cet officier a suivi le cycle de formation préalable à sa nomination au grade de sous-lieutenant de réserve dans les forces armées. <L 1999-05-25/44, art. 13, 010; En vigueur : 02-07-1999>
Art.59. Wanneer (het verzoek, het beroep tot nietverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een onderofficier van het actief kader der strijdkrachten, wordt de zaak behandeld in de taal waarvan de onderofficier de werkelijke kennis bezit, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet van 30 juli 1938, betreffende het gebruik der talen bij het leger. <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
Art.59. Lorsque (la demande, le recours en annulation ou le recours en cassation) est introduit par un sous-officier des cadres actif des forces armées, l'affaire est traitée dans la langue dont le sous-officier possède une connaissance effective au sens de l'article 8, alinéa 1er, de la loi du 30 juillet 1938 concernant l'usage des langues à l'armée. <L 1999-05-25/44, art. 13, 010; En vigueur : 02-07-1999>
Art.60. Ook wanneer (het verzoek, het beroep tot nietigverklaring of het cassatieberoep) uitgaat van een titularis van een der ambten als bedoeld in de artikelen 54 tot 59 en betrekking heeft op een beslissing tot regeling van de individuele rechtstoestand van een andere titularis van een gelijkaardig ambt, wordt het taalgebruik bij de behandeling van de zaak geregeld overeenkomstig de artikelen 54 tot 59, onverminderd evenwel het bepaalde in artikel 61, 4°. <W 1999-05-25/44, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
Art.60. Egalement, lorsque (la demande, le recours en annulation ou le recours en cassation) est introduit par un titulaire d'une des fonctions visées dans les articles 54 à 59 et est relatif à une décision réglant la situation juridique individuelle d'un autre titulaire d'une fonction similaire, la langue dans laquelle l'affaire sera traitée est déterminée conformément aux articles 54 à 59, sans préjudice toutefois des dispositions de l'article 61, 4°.
Art.61. Naar de tweetalige kamer, bedoeld bij de artikelen 86 tot 89, worden verwezen :
  1° alle gedingen tussen partijen welke onderworpen zijn aan de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken en die een verschillend taalstelsel hebben;
  2° de verknochte zaken waarvan de behandeling in een verschillende taal moeten geschieden;
  3° de zaken bedoeld in de artikelen 54 tot 59, welke bij een collectief verzoekschrift ingediend werden en waarvoor de toepassing van de in die artikelen vermelde criteria het verplicht gebruik van een verschillende taal tot gevolg heeft;
  4° de zaken bedoeld in artikel 60, wanneer de titularis wiens rechtstoestand geregeld wordt, op regelmatige wijze in de zaak tussenkomt, waardoor de toepassing in zijnen hoofde van de in de artikelen 54 tot 59 vermelde criteria het verplicht gebruik van een andere taal dan die waarin de zaak met toepassing van artikel 60 zou moeten behandeld worden tot gevolg heeft.
Art.61. Sont dévolues à la chambre bilingue prévue par les articles 86 à 89 :
  1° toutes les affaires mues entre parties soumises à la législation sur l'emploi des langues en matière administrative et appartenant à des régimes linguistiques différents;
  2° les affaires connexes dont l'une requiert pour la traiter une langue différente de celle qui est requise pour les autres;
  3° les affaires visées aux articles 54 à 59 qui ont été introduites par requête collective et pour lesquelles l'application des critères formulés auxdits articles impose l'emploi de l'une ou de l'autre langue;
  4° les affaires visées à l'article 60, lorsque le titulaire dont il s'agit de déterminer la situation juridique y intervient régulièrement et que, de ce fait, l'application dans son chef des critères formulés aux articles 54 à 59 impose l'emploi d'une langue autre que celle dans laquelle l'affaire devrait être traitée par application de l'article 60.
Art.62. Wanneer de zaak naar de tweetalige kamer wordt verwezen, moeten de geschreven akten uitgaande van de organen van de Raad van State in het Nederlands en in het Frans gesteld zijn. De adviezen en arresten worden in die twee talen verleend.
Art.62. Lorsque l'affaire est dévolue à la chambre bilingue, les actes écrits émanant des organes du Conseil d'Etat doivent être établis en langue française et en langue néerlandaise. Les avis et arrêts sont rendus dans ces deux langues.
Art.63. ( (De) arresten uitgesproken bij toepassing van (de artikelen 11, [1 11bis,]1 12, 13, 14, 16, 1° tot 6°, 17 en 18) worden gesteld in de taal waarin de zaak behandeld werd, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. (De arresten worden vertaald in de gevallen bepaald door de Koning.) ) (W 16-06-1989, art. 17) <W 1996-08-04/60, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 26-03-2001> <W 2005-02-17/62, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 13-10-2005> <W 2006-09-15/71, art. 22, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De adviezen en arresten worden bovendien in het Duits gesteld voor zaken betreffende een inwoner van de kantons Eupen, Malmédy, Sankt-Vith of van de gemeenten Membach, Gemmenich, Moresnet en Kalmis, die het gebruik van deze taal mocht hebben aangevraagd.
  
Art.63. ( (Les) arrêts rendus par application des (articles 11, [1 11bis,]1 12, 13, 14, 16, 1° à 6°, 17 et 18) sont rédigés dans la langue dans laquelle l'affaire a été traitée conformément aux dispositions du présent chapitre. (Les arrêts sont traduits dans les cas déterminés par le Roi.) ) <L 16-06-1989, art. 17> <L 1996-08-04/60, art. 21, 006; En vigueur : 26-03-2001> <L 2005-02-17/62, art. 7, 016; En vigueur : 13-10-2005> <L 2006-09-15/71, art. 22, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  En outre, les avis et arrêts sont rendus en langue allemande dans les affaires concernant un habitant des cantons d'Eupen, de Malmédy, de Saint-Vith ou des communes de Membach, Gemmenich, Moresnet et La Calamine qui en aura fait la demande.
  
AFDELING II. - GEBRUIK VAN DE TALEN DOOR DE PARTIJEN DIE VOOR DE RAAD VAN STATE VERSCHIJNEN.
SECTION II. - EMPLOI DES LANGUES PAR LES PARTIES QUI COMPARAISSENT DEVANT LE CONSEIL D'ETAT.
Art.64. De partijen die onderworpen zijn aan de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gebruiken voor hun akten en verklaringen de taal welke hun opgelegd is door die wetgeving in hun binnendiensten.
  Evenwel in de gevallen bedoeld bij de artikelen 60 en 61, 4°, gebruiken zij de taal opgelegd aan de organen van de Raad van State.
Art.64. Les parties soumises à la législation sur l'emploi des langues en matière administrative font usage dans leurs actes et déclarations de la langue dont l'emploi leur est imposé par cette législation, dans leurs services intérieurs.
  Néanmoins, dans les cas visés aux articles 60 et 61, 4°, elles emploient la langue imposée aux organes du Conseil d'Etat.
Art.65. Nietig is ieder verzoekschrift dat en iedere memorie die door een aan de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken onderworpen partij aan de Raad van State is gericht in een andere taal dan die haar bij die wetgeving is opgelegd.
  De nietigheid wordt ambtshalve uitgesproken.
  De nietige akte stuit echter de termijnen van de verjaring en van de procedure; deze termijnen lopen niet gedurende de instantie.
Art.65. Sont nuls, toute requête et tout mémoire adressés au Conseil d'Etat par une partie soumise à la législation sur l'emploi des langues en matière administrative dans une autre langue que celle dont l'emploi lui est imposé par cette législation.
  La nullité est prononcée d'office.
  Toutefois, l'acte frappé de nullité interrompt les délais de prescription et de procédure; ces délais ne courent pas durant l'instance.
Art.66. De partijen die niet onderworpen zijn aan de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken, mogen voor hun akten en verklaringen de taal gebruiken welke zij verkiezen.
  Zo nodig, en inzonderheid op verzoek van een der partijen, wordt beroep gedaan op een vertaler; de kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.
  (In afwijking van het eerste lid, moet op straffe van niet-ontvankelijkheid de kandidaat-vluchteling het verzoekschrift en de overige procedurestukken indienen in de taal die is bepaald bij het indienen van de asielaanvraag overeenkomstig artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.) <W 2006-09-15/71, art. 23, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Art.66. Les parties qui ne sont pas soumises à la législation sur l'emploi des langues en matière administrative peuvent établir leurs actes et déclarations dans la langue de leur choix.
  Au besoin et notamment à la demande de l'une des parties, il est fait appel a un traducteur; les frais de traduction sont à charge de l'Etat.
  (Par dérogation à l'alinéa 1er, le candidat réfugié doit, sous peine d'irrecevabilité, introduire son recours et les autres pièces de procédure dans la langue déterminée lors de l'introduction de la demande d'asile conformément à l'article 51/4 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers.) <L 2006-09-15/71, art. 23, 018; En vigueur : 01-12-2006>
HOOFDSTUK III. - (...) (W 28-06-1983, art. 107)
CHAPITRE III. - (...).
Art.67. (Opgeheven) (W 28-06-1983, art. 107)
Art.67. (...) <L 28-06-1983, art. 107>
HOOFDSTUK IV. - GEBRUIK VAN DE TALEN IN DE DIENSTEN VAN DE RAAD VAN STATE.
CHAPITRE IV. - DE L'EMPLOI DES LANGUES DANS LES SERVICES DU CONSEIL D'ETAT.
Art.68. De administratieve werkzaamheden van de Raad van State en de organisatie van zijn diensten zijn onderworpen aan de bepalingen van de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken, die gelden voor de diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt.
Art.68. Les travaux administratifs du Conseil d'Etat et l'organisation de ses services sont régis par les dispositions de la législation sur l'emploi des langues en matière administrative qui sont applicables aux services dont l'activité s'étend à tout le pays.
TITEL VII. - INRICHTING VAN DE RAAD VAN STATE.
TITRE VII. - DE L'ORGANISATION DU CONSEIL D'ETAT.
HOOFDSTUK I. - BEPALINGEN GEMEEN AAN DE (TWEE) AFDELINGEN. (W 28-06-1983, art. 107)
CHAPITRE I. - DISPOSITIONS COMMUNES AUX (DEUX) SECTIONS.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Section 1re. Dispositions générales.
Art.69. <W 1996-08-04/60, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> De Raad van State is samengesteld :
  (1°) (uit [1 achtenvijftig]1 leden, zijnde een eerste voorzitter, een voorzitter, (veertien) kamervoorzitters en [1 tweeënveertig]1 staatsraden); <W 2000-04-18/31, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2000> <W 2003-01-14/30, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 02-02-2003> <W 2003-04-02/40, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 24-05-2003> <W 2006-09-15/71, art. 25, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (2° uit het auditoraat, samengesteld uit een auditeur-generaal, een adjunct-auditeur-generaal, veertien eerste auditeurs-afdelingshoofden, en [1 zesennegentig]1 eerste auditeurs, auditeurs of adjunct-auditeurs;
  3° uit het coördinatiebureau, samengesteld uit twee eerste referendarissen-afdelingshoofden en twee eerste referendarissen, referendarissen of adjunct-referendarissen;
  4° uit de griffie, samengesteld uit een hoofdgriffier en [1 tweeëndertig]1 griffiers, van wie een griffier-informaticus.) <W 2003-04-02/40, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 24-05-2003>
  [1 Afhankelijk van de dienstnoodwendigheden kan:
   1° het aantal kamervoorzitters verhoogd worden met een of twee eenheden. In dat geval wordt het aantal staatsraden met hetzelfde aantal verminderd;
   2° het aantal eerste auditeurs-afdelingshoofden verhoogd worden met een of twee eenheden. In dat geval wordt het aantal eerste auditeurs, auditeurs of adjunct-auditeurs met hetzelfde aantal verminderd.]1

  
Art.69. <L 1996-08-04/60, art. 22, 005; En vigueur : 1996-10-01> Le Conseil d'Etat est composé :
  (1° de [1 cinquante-huit]1 membres, étant un premier président, un président, quatorze présidents de chambre et [1 quarante-deux]1 conseillers d'Etat;) <L 2006-09-15/71, art. 25, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  (2° de l'auditorat, comprenant un auditeur général, un auditeur général adjoint, quatorze premiers auditeurs chefs de section et [1 nonante-six]1 premiers auditeurs, auditeurs ou auditeurs adjoints;
  3° du bureau de coordination, comprenant deux premiers référendaires chefs de section et deux premiers référendaires, référendaires ou référendaires adjoints;
  4° du greffe, comprenant un greffier en chef et [1 trente-deux]1 greffiers, dont un greffier informaticien.) <L 2003-04-02/40, art. 2, 015; En vigueur : 24-05-2003>
  [1 En fonction des nécessités du service :
   1° le nombre des présidents de chambre peut être augmenté d'une ou deux unités. Dans ce cas, le nombre des conseillers d'Etat est diminué d'autant ;
   2° le nombre des premiers auditeurs chefs de section peut être augmenté d'une ou deux unités. Dans ce cas, le nombre des premiers auditeurs, auditeurs ou auditeurs adjoints est diminué d'autant.]1

  
Art.70. § 1. (De staatsraden worden door de Koning benoemd uit een uitdrukkelijk gemotiveerde lijst met drie namen, voorgedragen door de Raad van State, nadat hij de ontvankelijkheid van de kandidaturen heeft onderzocht en de respectieve aanspraken en verdiensten van de kandidaten heeft vergeleken.
  (De algemene vergadering van de Raad van State kan een selectieproef organiseren waarvan zij de modaliteiten bepaalt.) <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De algemene vergadering van de Raad van State hoort de kandidaten ambtshalve of op hun verzoek. Zij kan daartoe ten minste drie van haar leden aanwijzen, die bij haar verslag uitbrengen over het horen van de kandidaten.
  De Raad van State deelt zijn voordracht alsook alle kandidaturen en de beoordeling hiervan door de Raad van State, tegelijkertijd mee aan de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat, en aan de minister die bevoegd is voor de Binnenlandse Zaken.
  De kandidaat die door de algemene vergadering van de Raad van State eenparig als eerste is voorgedragen, kan tot staatsraad worden benoemd, tenzij de minister die bevoegd is voor de Binnenlandse Zaken deze voordracht weigert omdat niet aan de in paragraaf 2 vastgestelde voorwaarden voldaan is, dan wel omdat hij meent dat het aantal leden benoemd uit het auditoraat ten aanzien van het aantal andere leden van de Raad van State te hoog wordt.
  Wanneer de minister de unanieme voordracht van de Raad van State aanneemt, brengt hij de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat ervan op de hoogte die, indien zij van oordeel zijn dat het aantal leden benoemd uit het auditoraat ten aanzien van het aantal andere leden van de Raad van State te hoog wordt, beurtelings, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen vanaf de ontvangst van deze mededeling, de voordracht kunnen weigeren.
  Ingeval van weigering van de Minister of van de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat, doet de algemene vergadering van de Raad van State een nieuwe voordracht.
  Indien er geen eenparigheid van stemmen is bij een eerste of bij een nieuwe voordracht naar aanleiding van een weigering, kunnen de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat beurtelings, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen vanaf de ontvangst van de mededeling van deze voordracht, hetzij de door de Raad van State voorgedragen lijst bevestigen, hetzij een tweede lijst met drie namen die uitdrukkelijk wordt gemotiveerd, voordragen.
  De Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat kan de kandidaten horen. (Onverminderd het bepaalde in het elfde lid, geschiedt de benoeming op basis van de lijst voorgedragen door de Raad van State indien de in dit lid gestelde termijn is verstreken.) <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Indien de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat een tweede lijst met drie namen voordraagt, kan de staatsraad enkel worden benoemd uit de personen die voorkomen op een van de twee voorgedragen lijsten.
  (De termijnen bepaald in het vijfde en het zevende lid, worden gestuit :
  - wanneer de federale wetgevende kamers zijn ontbonden conform artikel 46 van de Grondwet;
  - wanneer de parlementaire zitting is verdaagd conform artikel 45 van de Grondwet;
  - wanneer de parlementaire zitting is gesloten conform artikel 44, derde lid, van de Grondwet;
  - tijdens het parlementair reces zoals bepaald door Kamer en Senaat.
  De nieuwe termijnen gaan in op de dag na de benoeming van de vaste bureaus van de federale wetgevende kamers.) <W 1999-03-22/48, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 11-05-1999>
  De minister die bevoegd is voor de Binnenlandse Zaken maakt, op initiatief van de Raad van State, de vacante betrekkingen bekend in het Belgisch Staatsblad.
  (In de bekendmaking worden het aantal vacante betrekkingen vermeld, de benoemingsvoorwaarden, de termijn voor het indienen van de kandidaturen, die ten minste een maand bedraagt, en de overheid waaraan deze moeten worden gezonden.) <W 1997-09-08/43, art. 3, 1°, 008; Inwerkingtreding : 26-10-1997>
  (Iedere voordracht wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt; de benoeming mag niet vroeger dan vijftien dagen na die bekendmaking geschieden.) (W 17-10-1990, art. 7)
  § 2. (Niemand kan tot staatsraad worden benoemd tenzij hij volle zevenendertig jaar oud en (doctor, licentiaat of master in de rechten) is, een nuttige juridische beroepservaring van ten minste tien jaar kan doen gelden en aan een van de volgende voorwaarden voldoet : <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  1° geslaagd zijn voor het vergelijkend examen van adjunct-auditeur en adjunct-referendaris bij de Raad van State, het vergelijkend examen van referendaris bij het [1 Grondwettelijk Hof]1, [2 het vergelijkend examen van referendaris bij het Hof van Cassatie,]2 of het examen inzake beroepsbekwaamheid bedoeld in artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek;
  2° een administratieve functie [2 met minstens klasse A4]2 of een gelijkwaardige rang uitoefenen bij een Belgische overheidsdienst of bij een Belgische overheidsinstelling;
  3° met goed gevolg een proefschrift tot het verkrijgen van het doctoraat in de rechtsgeleerdheid hebben verdedigd of geaggregeerde zijn voor het hoger onderwijs in de rechten;
  4° in België een ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van werkend rechter uitoefenen (dan wel lid is van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bedoeld in artikel 39/1 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;) <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  5° houder zijn van een leeropdracht rechtswetenschappen aan een Belgische universiteit;) <W 1997-09-08/43, art. 3, 2°, 008; Inwerkingtreding : 26-10-1997>
  [2 6° gedurende minstens twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat uitgeoefend hebben of gedurende minstens twintig jaar een functie hebben uitgeoefend waarvan de uitoefening een goede kennis van het recht vereist, waaronder minstens vijftien jaar als advocaat. De eis van relevante beroepservaring als bedoeld in het eerste lid is voldaan door naleving van deze voorwaarde.]2
  [2 ...]2
  (Lid 2 opgeheven) <W 1994-03-24/42, art. 4, 2°, 002; Inwerkingtreding : 27-05-1994>
  De staatsraden [2 van elke taalrol]2 worden, voor ten minste de helft van hun aantal, benoemd uit de leden van het auditoraat en van het coördinatiebureau.
  § 3. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 4. (De staatsraden worden voor het leven benoemd. De eerste voorzitter, de voorzitter en de kamervoorzitters worden in deze functies aangewezen uit de staatsraden onder de voorwaarden en op de wijze bij deze wetten bepaald.) <W 2006-09-15/71, art. 26, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  
Art.70. § 1er. (Les conseillers d'Etat sont nommés par le Roi sur une liste de trois noms formellement motivée, présentée par le Conseil d'Etat après qu'il a examiné la recevabilité des candidatures et comparé les titres et mérites respectifs des candidats.
  (L'assemblée générale du Conseil d'Etat peut organiser une épreuve de sélection selon les modalités qu'elle détermine.) <L 2006-09-15/71, art. 26, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  L'Assemblée générale du Conseil d'Etat entend les candidats d'office ou à leur demande. Elle peut, à cette fin, désigner au moins trois de ses membres qui lui feront rapport sur ces auditions.
  Le Conseil d'Etat communique sa présentation, ainsi que l'ensemble des candidatures et les appréciations qui leur sont portées par le Conseil d'Etat, en même temps à la Chambre des représentants ou au Sénat, et au Ministre qui a l'Intérieur dans ses attributions.
  Le candidat présenté premier à l'unanimité par l'Assemblée générale du Conseil d'Etat peut être nommé conseiller d'Etat, sauf si le Ministre qui a l'Intérieur dans ses attributions refuse cette présentation, soit parce que les conditions fixées au paragraphe 2 ne sont pas respectées, soit parce qu'il estime que le nombre des membres du Conseil d'Etat qui ont été nommés parmi les membres de l'auditorat est trop élevé par rapport au nombre des autres membres du Conseil d'Etat.
  Lorsque le Ministre accepte la présentation unanime du Conseil d'Etat, il en informe la Chambre des représentants ou le Sénat qui, s'ils estiment que le nombre des membres du Conseil d'Etat qui ont été nommés parmi les membres de l'auditorat est trop élevé par rapport au nombre des autres membres du Conseil, peuvent, alternativement, dans un délai ne pouvant dépasser trente jours à compter de cette réception, refuser cette présentation.
  En cas de refus du Ministre ou de la Chambre des représentants ou du Sénat, l'Assemblée générale du Conseil d'Etat procède à une nouvelle présentation.
  En l'absence d'unanimité lors d'une première présentation ou lors d'une nouvelle présentation à la suite d'un refus, la Chambre des représentants ou le Sénat peuvent alternativement, dans un délai ne pouvant dépasser trente jours à compter de la réception de cette présentation, soit confirmer la liste présentée par le Conseil d'Etat, soit présenter une deuxième liste de trois noms qui fait l'objet d'une motivation formelle.
  La Chambre des représentants ou le Sénat peut entendre les candidats. (Sans préjudice de la disposition de l'alinéa 11, la nomination est faite sur la base de la liste présentée par le Conseil d'Etat lorsque le délai visé à cet alinéa est venu à expiration.) <L 2006-09-15/71, art. 26, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  Lorsque la Chambre des représentants ou le Sénat présente une deuxième liste de trois noms, le conseiller d'Etat ne peut être nommé que parmi les personnes qui figurent sur l'une ou l'autre des deux listes présentées.
  (Les délais prévus aux alinéas 5 et 7 sont interrompus :
  - lorsque les chambres législatives fédérales sont dissoutes, conformément à l'article 46 de la Constitution;
  - lorsque la session parlementaire est ajournée, conformément à l'article 45 de la Constitution;
  - lorsque la session parlementaire est clôturée, conformément à l'article 44, alinéa 3, de la Constitution;
  - pendant les vacances parlementaires fixées par la Chambre et le Sénat.
  Les nouveaux délais commencent à courir au lendemain du jour de l'installation des bureaux définitifs des chambres législatives fédérales.) <L 1999-03-22/48, art. 2, 009; En vigueur : 11-05-1999>
  Le Ministre qui à l'Intérieur dans ses attributions publie les vacances au Moniteur belge à l'initiative du Conseil d'Etat.
  La publication mentionne le nombre de places vacantes, les conditions de nomination, le délai d'un mois au moins, pour l'introduction des candidatures et l'autorité à laquelle celles-ci doivent être adressées.) <L 1997-09-08/43, art. 3, 1°, 008; En vigueur : 26-10-1997>
  (Toute présentation est publiée au Moniteur belge; il ne peut être procédé à la nomination que quinze jours au moins après cette publication.) <L 17-10-1990, art. 7>
  § 2. (Nul ne peut être nomme conseiller d'Etat s'il n'a trente-sept ans accomplis, s'il n'est (docteur, licencié ou master en droit), s'il ne peut justifier d'une expérience professionnelle utile de nature juridique de dix ans au moins et s'il ne satisfait à l'une des conditions suivantes : <L 2006-09-15/71, art. 26, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  1° avoir réussi le concours d'auditeur adjoint et de référendaire adjoint au Conseil d'Etat, le concours de référendaire à la [1 Cour constitutionnelle]1, [2 le concours de référendaire à la Cour de Cassation,]2 le concours d'auditeur adjoint à la Cour des comptes ou l'examen d'aptitude professionnelle prévu par l'article 259bis du Code judiciaire;
  2° exercer une fonction administrative [2 classe A4 au moins]2 ou équivalent dans une administration publique belge soit dans un organisme public belge;
  3° avoir présenté avec succès une thèse de doctorat en droit ou être agrégé de l'enseignement supérieur en droit;
  4° exercer, en Belgique, des fonctions de magistrat du ministère public ou de juge effectif (ou être membre du Conseil du Contentieux des Etrangers visé à l'article 39/1 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers); <L 2006-09-15/71, art. 26, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  5° être titulaire d'une charge d'enseignement du droit dans une université belge;) <L 1997-09-08/43, art. 3, 2°, 008; En vigueur : 26-10-1997>
  [2 6° avoir pendant vingt ans au moins exercé la profession d'avocat à titre d'activité professionnelle principale ou avoir exercé pendant vingt ans au moins une fonction dont l'exercice nécessite une bonne connaissance du droit, dont quinze ans au moins en qualité d'avocat. L'exigence d'une expérience professionnelle utile visée à l'alinéa 1er est remplie par le respect de la présente condition.]2
  [2 ...]2
  (Alinéa 2 abrogé)
  Les conseillers d'Etat [2 de chaque rôle linguistique]2 sont, pour la moitié au moins de leur nombre, nommés parmi les membres de l'auditorat et du bureau de coordination.
  § 3. (abrogé) <L 2006-09-15/71, art. 26, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  § 4. (Les conseillers d'Etat sont nommés à vie. Le premier président, le président et les présidents de chambre sont désignés dans ces fonctions parmi les conseillers d'Etat aux conditions et de la façon déterminées par les présentes lois.) <L 2006-09-15/71, art. 26, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  
Art.71. § 1. (De adjunct-auditeurs en de adjunct-referendarissen worden door de Koning benoemd uit een lijst vermeldende hun rangschikking in een vergelijkend examen waarvan de Raad van State de voorwaarden bepaalt. De jury belast met het onderzoek van de kandidaten bestaat uit twee leden van de Raad van State, de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal en een door hem aangewezen eerste auditeur, alsmede een buiten de instelling staande persoon. De leden van de Raad van State en de buiten de instelling staande persoon worden aangewezen door de algemene vergadering van de Raad van State. De leden van het auditoraat worden aangewezen door de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, naargelang het geval. De examenuitslag blijft drie jaar geldig.
  Om te worden toegelaten tot het examen bedoeld in het eerste lid, moet de kandidaat voor het vergelijkend examen ten volle 27 jaar oud zijn, moet hij doctor, licentiaat of master in de rechten zijn en moet hij na het verkrijgen van het diploma drie jaar nuttige juridische beroepservaring hebben opgedaan. In geval van betwisting beslist de examencommissie over de toelaatbaarheid tot het examen.) <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (Voor de toepassing van het vorige lid wordt het ambt van referendaris bij het Hof van Cassatie gelijkgesteld met de ambten waarvan de uitoefening een nuttige juridische beroepservaring oplevert in de zin van dat lid.) <W 1997-05-06/38, art. 32, 007; Inwerkingtreding : 05-07-1997>
  (Iedere adjunct-auditeur, auditeur of eerste auditeur kan, bij iedere voor hem nuttige vacature, op zijn verzoek en bij voorrang op advies van de eerste voorzitter en van de auditeur-generaal, respectievelijk tot adjunct-referendaris, referendaris of eerste referendaris worden benoemd. Iedere adjunct-referendaris, referendaris of eerste referendaris kan in dezelfde voorwaarden respectievelijk tot adjunct-auditeur, auditeur of eerste auditeur worden benoemd.) <W 1999-05-25/44, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  (Iedere eerste auditeur-afdelingshoofd kan, bij iedere voor hem nuttige vacature, op zijn verzoek en op eensluidend advies van de eerste voorzitter tot eerste referendaris-afdelingshoofd worden benoemd. Iedere eerste referendaris-afdelingshoofd kan op zijn verzoek en op eensluidend advies van de auditeur-generaal tot eerste auditeur-afdelingshoofd worden benoemd.) <W 1999-05-25/44, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  § 2. Tot auditeur of referendaris worden onderscheidenlijk door de Koning benoemd :
  a) op eensluidend advies (...) van de auditeur-generaal, (of de adunct-auditeur-generaal naargelang het geval,) de adjunct-auditeurs die ten minste twee jaar dienst tellen; <W 1996-08-04/60, art. 23, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  b) op eensluidend advies van de eerste voorzitter, (of de voorzitter naargelang het geval,) de adjunct-referendarissen die ten minste twee jaar dienst tellen. <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (Indien het advies van de eerste voorzitter (of de voorzitter naargelang het geval) of van de auditeur-generaal niet gunstig is, wordt het in het eerste lid bedoelde advies door de algemene vergadering uitgebracht op het einde van het derde dienstjaar en kan het zo nodig om de twee jaar herhaald worden. <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Indien de algemene vergadering drie negatieve adviezen heeft uitgebracht is een benoeming tot auditeur of referendaris niet meer mogelijk.) (W 17-10-1990, art. 8)
  § 3. (Tot eerste auditeur of eerste referendaris (kunnen onderscheidenlijk door de Koning worden benoemd) : <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  a) de auditeurs die (elf) jaar dienst tellen als auditeur, adjunct-auditeur, referendaris of adjunct-referendaris; <W 1999-05-25/44, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  b) de referendarissen die (elf) jaar dienst tellen als auditeur, adjunct-auditeur, referendaris of adjunct-referendaris.) (W 17-10-1990, art. 8) <W 1999-05-25/44, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  (De in het eerste lid bedoelde benoeming geschiedt op éénsluidend advies van de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, respectievelijk de korpschef die de afdeling wetgeving en het Coördinatiebureau onder zijn verantwoordelijkheid heeft.
  Kan niet worden benoemd, de auditeur of de referendaris die bij de laatste periodieke beoordeling voorafgaand aan het in het tweede lid bedoelde advies als definitieve eindbeoordeling "onvoldoende" heeft.) <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 3bis. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 3ter. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 4. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 5. De auditeur-generaal (en de adjunct-auditeur-generaal kunnen) door de Koning worden geschorst en onslagen, de Raad van State gehoord. <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De andere leden van het auditoraat en de leden van het coördinatiebureau kunnen op voorstel van onderscheidenlijk de auditeur-generaal (of de adjunct-auditeur-generaal naargelang het geval) of de eerste voorzitter (of de voorzitter naargelang het geval), door de Koning worden geschorst en ontslagen, de Raad van State gehoord. <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <W 2006-09-15/71, art. 27, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Art.71. § 1er. (Les auditeurs adjoints et les référendaires adjoints sont nommés par le Roi sur une liste indiquant l'ordre de leur classement à un concours dont le Conseil d'Etat détermine les conditions. Le jury chargé d'examiner les candidats comprend deux membres du Conseil d'Etat, l'auditeur général ou l'auditeur général adjoint et un premier auditeur désigné par lui ainsi qu'une personne étrangère à l'institution. Les membres du Conseil d'Etat et la personne étrangère à l'institution sont désignés par l'assemblée générale du Conseil d'Etat. Les membres de l'auditorat sont désignés par l'auditeur général ou l'auditeur général adjoint, selon le cas. La durée de validité du concours est de trois ans.
  Pour être admis au concours visé à l'alinéa 1er, le candidat doit avoir 27 ans accomplis, être docteur, licencié ou master en droit et avoir acquis ensuite une expérience professionnelle utile de nature juridique de trois ans. En cas de contestation, le jury décide de l'admission à l'examen.) <L 2006-09-15/71, art. 27, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  (Pour l'application de l'alinéa précédent, les fonctions de référendaire près la Cour de cassation sont assimilées à des fonctions dont l'exercice constitue une expérience professionnelle utile de nature juridique au sens de cet alinéa.) <L 1997-05-06/38, art. 32, 007; En vigueur : 05-07-1997>
  (Tout auditeur adjoint, auditeur ou premier auditeur peut, lors de toute vacance utile, être nomme respectivement référendaire adjoint, référendaire ou premier référendaire, à sa demande et par priorité, sur avis du premier président et de l'auditeur général. Tout référendaire adjoint, référendaire ou premier référendaire peut être nommé respectivement auditeur adjoint, auditeur ou premier auditeur dans les mêmes conditions.) <L 1999-05-25/44, art. 15, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  (Tout premier auditeur chef de section peut, lors de toute vacance utile, être nommé premier référendaire chef de section, à sa demande et sur avis conforme du premier président. Tout premier référendaire chef de section peut être nommé premier auditeur chef de section, à sa demande et sur avis conforme de l'auditeur général.) <L 1999-05-25/44, art. 15, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  § 2. Sont nommés par le Roi auditeurs ou référendaires, respectivement :
  a) sur avis conforme (...) de l'auditeur général, (ou de l'auditeur adjoint selon le cas) les auditeurs adjoints qui comptent au moins deux années de fonctions; <L 1996-08-04/60, art. 23, 005; En vigueur : 1996-10-01> <L 2006-09-15/71, art. 27, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  b) sur avis conforme du premier président, (ou du président selon le cas) les référendaires adjoints qui comptent au moins deux années de fonctions. <L 2006-09-15/71, art. 27, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  (Si l'avis du premier président (ou du président selon le cas) ou de l'auditeur général n'est pas favorable, l'avis visé au premier alinéa est émis par l'assemblée générale à la fin de la troisième année de fonction et peut, s'il y a lieu, être répété tous les deux ans. <L 2006-09-15/71, art. 27, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  Toutefois, si l'assemblée générale a émis trois avis négatifs, une nomination en qualité d'auditeur ou de référendaire n'est plus possible.) <L 17-10-1990, art. 8>
  § 3. ( (Peuvent être) nommés par le Roi premiers auditeurs ou premiers référendaires, respectivement : <L 2006-09-15/71, art. 27, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  a) les auditeurs qui comptent (onze) ans de fonctions comme auditeur, auditeur adjoint, référendaire ou référendaire adjoint; <L 1999-05-25/44, art. 15, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  b) les référendaires qui comptent (onze) ans de fonctions comme auditeur, auditeur adjoint, référendaire ou référendaire adjoint.) <L 17-10-1990, art. 8> <L 1999-05-25/44, art. 15, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  (La nomination visée à l'alinéa 1er est effectuée sur avis conforme, respectivement de l'auditeur général ou de l'auditeur général adjoint, du chef de corps responsable de la section de législation et du Bureau de Coordination.
  L'auditeur ou le référendaire qui, lors de la dernière appréciation périodique précédant l'avis visé à l'alinéa 2, s'est vu attribuer l'évaluation "insuffisant" à titre d'appréciation définitive finale, ne peut être nommé.) <L 2006-09-15/71, art. 27, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  § 3bis. (abrogé) <L 2006-09-15/71, art. 27, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  § 3ter. (abrogé) <L 2006-09-15/71, art. 27, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  § 4. (abroge) <L 2006-09-15/71, art. 27, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  § 5. L'auditeur général (et l'auditeur général adjoint peuvent) être suspendu et révoqué par le Roi, le Conseil d'Etat entendu. <L 2006-09-15/71, art. 27, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  Les autres membres, de l'auditorat et les membres du bureau de coordination peuvent être suspendus et révoqués par le Roi sur la proposition de l'auditeur général (ou de l'auditeur général adjoint selon le cas) ou du premier président (ou du président selon le cas) respectivement, le Conseil d'Etat entendu. <L 2006-09-15/71, art. 27, 018; En vigueur : 01-12-2006>
Art.72. § 1. [1 De griffiers worden door de Koning benoemd uit een lijst die hun plaats vermeldt in de rangschikking voor een vergelijkend examen waarvan de algemene vergadering van de Raad van State de voorwaarden bepaalt. De jury belast met het onderzoek van de kandidaten bestaat uit twee leden van de Raad van State, een lid van het auditoraat en de hoofdgriffier of de door hem aangewezen persoon alsmede een buiten de instelling staande persoon. De leden van de Raad van State en de buiten de instelling staande persoon worden aangewezen door de algemene vergadering van de Raad van State. Het lid van het auditoraat wordt aangewezen door de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, naargelang de taalrol van de kandidaat. De uitslag van het vergelijkend examen blijft drie jaar geldig.]1
  [2 Niemand kan tot griffier worden benoemd tenzij hij:
   1° ten volle 25 jaar oud is;
   2° houder is van een diploma van licentiaat of master in de rechten;
   3° het bewijs levert van een voldoende kennis van de Duitse taal wanneer het in het eerste lid bedoelde examen ertoe strekt de in artikel 73, § 3, bedoelde griffier te benoemen.]2

  § 2. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 28, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 3. (opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 28, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  § 4. De leden van de griffie kunnen door de Koning worden geschorst en ontslagen, de Raad van State gehoord.
  
Art.72. § 1er. [1 Les greffiers sont nommés par le Roi sur une liste indiquant l'ordre de leur classement à un concours dont l'assemblée générale du Conseil d'Etat détermine les conditions. Le jury chargé d'examiner les candidats comprend deux membres du Conseil d'Etat, un membre de l'auditorat, le greffier en chef ou la personne qu'il désigne, ainsi qu'une personne étrangère à l'institution. Les membres du Conseil d'Etat et la personne étrangère à l'institution sont désignés par l'assemblée générale du Conseil d'Etat. Le membre de l'auditorat est désigné par l'auditeur général ou l'auditeur général adjoint, selon le rôle linguistique du candidat. La durée de validité du concours est de trois ans.]1
  [2 Personne ne peut être nommé greffier s'il:
   1° n'a pas 25 ans accomplis;
   2° n'est pas titulaire d'un diplôme de licencié ou master en droit;
   3° ne justifie pas de la connaissance suffisante de la langue allemande lorsque le concours visé à l'alinéa 1er est destiné à nommer le greffier visé à l'article 73, § 3.]2

  § 2. (abrogé) <L 2006-09-15/71, art. 28, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  § 3. (abroge) <L 2006-09-15/71, art. 28, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  § 4. Les membres du greffe peuvent être suspendus et révoqués par le Roi, le Conseil d'Etat entendu.
  
Art.73. § 1. De voorzitter moet door zijn diploma het bewijs leveren dat hij het examen van doctor in de rechten heeft afgelegd in de andere taal, Nederlands of Frans, dan die van de eerste voorzitter.
  (De adjunct-auditeur-generaal moet door zijn diploma het bewijs leveren dat hij het examen van doctor of licentiaat in de rechten heeft afgelegd in de andere taal, Nederlands of Frans, dan die van de auditeur-generaal.) <W 1996-08-04/60, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
  [2 De helft van de kamervoorzitters, de helft van de staatsraden, de helft van de eerste auditeurs-afdelingshoofden, de helft van de eerste auditeurs, auditeurs en adjunct-auditeurs samen, de helft van de eerste referendarissen-afdelingshoofden, de helft van de eerste referendarissen, referendarissen en adjunct-referendarissen samen, de helft van de griffiers, moeten door hun diploma het bewijs leveren dat zij het examen van doctor of licentiaat of master in de rechten in het Nederlands hebben afgelegd; de andere helft van elke groep ambtsdragers, dat zij het in het Frans hebben afgelegd.]2
  Is er in één van de in het derde lid bedoelde groepen een oneven aantal betrekkingen, dan wordt één ambtsdrager van die groep niet meegerekend voor de toepassing van deze bepaling.
  § 2. Een van beide voorzitters moet het bewijs leveren van de kennis van de andere taal, Nederlands of Frans, dan die waarin zijn diploma is gesteld.
  (Ten minste zes leden van de Raad van State, ten minste acht leden van het auditoraat, ten minste één lid van het coördinatiebureau, de hoofdgriffier en ten minste twee griffiers dienen het bewijs te leveren van de kennis van de andere taal dan die waarin hun diploma is gesteld.) (W 17-10-1990, art. 10)
  Bij het opleggen van de kennis van de andere taal dan die waarin het diploma is gesteld moet een billijk evenwicht worden in acht genomen tussen de titularissen van beide taalgroepen.
  Het bewijs van de kennis van die taal wordt geleverd overeenkomstig artikel 55 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949.
  Ambtsdragers en leden van het administratief personeel van de Raad van State (alsook de beheerder) kunnen dat bewijs ook leveren door te slagen voor een bijzonder examen. Dat examen wordt afgelegd voor een commissie die door een lid van de Raad van State wordt voorgezeten en voor het overige samengesteld is zoals bepaald in genoemd artikel 55. De Koning regelt de organisatie van het examen en bepaalt de examenstof met inachtneming van de eigen behoeften van de werkzaamheden van de Raad van State. <W 1996-08-04/60, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
  § 3. (Een lid van de Raad van State [1 , twee auditeurs]1 en een lid van de griffie moeten bovendien het bewijs leveren van een voldoende kennis van de Duitse taal. Een koninklijk besluit bepaalt de wijze waarop het bewijs van de voldoende kennis van de Duitse taal moet worden geleverd.
  [1 ...]1
  
Art.73. § 1er. Le président doit justifier par son diplôme qu'il a passé l'examen de docteur en droit dans la langue, française ou néerlandaise, autre que celle du premier président.
  (L'auditeur général adjoint doit justifier, par son diplôme, qu'il a passé l'examen de docteur ou de licencié en droit dans la langue, française ou néerlandaise, autre que celle de l'auditeur général.) <L 1996-08-04/60, art. 25, 005; En vigueur : 1996-10-01>
  [2 La moitié des présidents de chambre, la moitié des conseillers d'Etat, la moitié des premiers auditeurs chefs de section, la moitié des premiers auditeurs, auditeurs et auditeurs adjoints comptés ensemble, la moitié des premiers référendaires chefs de section, la moitié des premiers référendaires, référendaires et référendaires adjoints comptés ensemble, la moitié des greffiers, doivent justifier, par leur diplôme, qu'ils ont subi l'examen de docteur ou licencié ou master en droit en langue française; l'autre moitié de chaque groupe, en langue néerlandaise.]2
  S'il existe un nombre impair d'emplois dans un des groupes énumérés à l'alinéa 3, un titulaire de ce groupe ne sera pas compté pour l'application de cette disposition.
  § 2. Un des deux présidents doit justifier de la connaissance de la langue, française ou néerlandaise autre que celle de son diplôme.
  (Six membres du Conseil d'Etat au moins, huit membres de l'auditorat au moins, un membre du bureau de coordination au moins, le greffier en chef et deux greffiers au moins, doivent justifier de la connaissance de la langue autre que celle de leur diplôme.) <L 17-10-1990, art. 10>
  Lorsque la connaissance de la langue autre que celle du diplôme est imposée, un juste équilibre doit être respecté entre les titulaires des deux groupes linguistiques.
  La justification de la connaissance de cette langue est faite conformément à l'article 55 des lois sur la collation des grades académiques et le programme des examens universitaires, coordonnées le 31 décembre 1949.
  Pour les titulaires de fonctions au Conseil d'Etat et pour les membres du personnel administratif attachés à celui-ci (ainsi que l'administrateur), cette justification peut également être faite par la réussite d'un examen spécial. Cet examen est subi devant un jury présidé par un membre du Conseil d'Etat et composé, pour le surplus, de la manière fixée par l'article 55 précité. Le Roi règle l'organisation de l'examen et en détermine la matière en tenant compte des exigences propres des activités du Conseil d'Etat. <L 1996-08-04/60, art. 25, 005; En vigueur : 1996-10-01>
  § 3. (Il y aura au moins un membre du Conseil d'Etat [1 , deux auditeurs]1 et un membre du greffe qui devront en outre justifier de la connaissance suffisante de la langue allemande. Un arrêté royal déterminera le mode de justification de la connaissance suffisante de la langue allemande.
  [1 ...]1
  
Art. 73/1. De eerste voorzitter bepaalt, in overleg met de voorzitter, of hij de afdeling wetgeving en het Coördinatiebureau dan wel de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn verantwoordelijkheid neemt, derwijze dat een korpschef die het bewijs levert van het Nederlands en het Frans, steeds de afdeling wetgeving tot zijn verantwoordelijkheid heeft. De andere houder van het mandaat van korpschef heeft dan de verantwoordelijkheid over de andere afdeling. De beide korpschefs plegen met elkaar overleg indien de uitoefening van hun onderscheiden bevoegdheden terzake een weerslag hebben op elkaars bevoegdheden. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  De aanwijzing van de leden van het administratief personeel en de verdeling van de ter beschikking staande middelen geschiedt door de eerste voorzitter volgens zijn beleidsplan, in nauw overleg met de voorzitter en de korpschefs van het Auditoraat.
  De eerste voorzitter laat aan de Minister van Binnenlandse Zaken de met toepassing van deze bepaling bepaalde taakverdeling kennen.
Art. 73/1. Le premier président détermine, en concertation avec le président, s'il prend la responsabilité de la section de législation et du Bureau de Coordination ou de la (section du contentieux administratif), de façon à ce qu'un chef de corps justifiant de la connaissance de la langue française et néerlandaise ait toujours la responsabilité de la section de législation. L'autre titulaire du mandat de chef de corps a donc la responsabilité de l'autre section. Les deux chefs de corps se concertent pour déterminer si l'exercice de leurs compétences distinctes en la matière ont une influence sur leurs compétences respectives. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  La désignation des membres du personnel administratif ainsi que la répartition des moyens mis à disposition est réalisée par le premier président conformément à son plan de gestion, en étroite concertation avec le président et les chefs de corps de l'Auditorat.
  Le premier président communique au Ministre de l'Intérieur la répartition des taches en application de cette disposition.
Art.74. De eerste voorzitter en de auditeur-generaal leggen, in persoon of schriftelijk, in handen van de Koning de eed af die voorgeschreven is bij het decreet van 20 juli 1831.
  (Leggen die eed af in handen van de eerste voorzitter :
  de voorzitter, de Kamervoorzitters, de Staatsraden, de eerste referendarissen-afdelingshoofden, de eerste referendarissen, de referendarissen en de adjunct-referendarissen, de hoofdgriffier en de griffiers.) <W 1999-05-25/44, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  (Leggen die eed af in handen van de auditeur-generaal :
  de adjunct-auditeur-generaal, de eerste auditeurs-afdelingshoofden, de eerste auditeurs, de auditeurs en de adjunct-auditeurs.) <W 1999-05-25/44, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  Zij zijn tot de eedaflegging gehouden binnen de maand ingaande de dag waarop hun benoeming hun is bekendgemaakt, anders kan in hun vervanging worden voorzien.
Art.74. Le premier président et l'auditeur général prêtent entre les mains du Roi, en personne ou par écrit, le serment prescrit par le décret du 20 juillet 1831.
  (Prêtent ce serment entre les mains du premier président :
  le président, les présidents de Chambre, les conseillers d'Etat, les premiers référendaires chefs de section, les premiers référendaires, les référendaires et les référendaires adjoints, le greffier en chef et les greffiers.) <L 1999-05-25/44, art. 18, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  (Prêtent ce serment entre les mains de l'auditeur général :
  l'auditeur général adjoint, les premiers auditeurs chefs de section, les premiers auditeurs, les auditeurs et les auditeurs adjoints.) <L 1999-05-25/44, art. 18, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  Ils sont tenus de prêter serment, dans le mois à compter du jour où leur nomination leur aura été notifiée, à défaut de quoi il peut être pourvu à leur remplacement.
Afdeling 2. - De aanwijzing en uitoefening van mandaten.
Section 2. - La désignation et l'exercice des mandats.
Onderafdeling 1. - De mandaten.
Sous-section 1re. - Les mandats.
Art. 74/1. <INGEVOEGD bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De mandaten bij de Raad van State omvatten de mandaten van korpschef en de adjunct-mandaten.
  Oefenen het mandaat uit van korpschef, de titularissen van de mandaten van eerste voorzitter, van voorzitter, van auditeur-generaal en van adjunct-auditeur-generaal.
  Oefenen het adjunct-mandaat uit, de titularissen van de mandaten van kamervoorzitter, van eerste auditeur-afdelingshoofd, van eerste referendaris-afdelingshoofd en van hoofdgriffier.
Art. 74/1. Les mandats de chef de corps et les mandats adjoints forment les mandats au Conseil d'Etat.
  Exercent le mandat de chef de corps, les titulaires du mandat de premier président, de président, d'auditeur général et d'auditeur général adjoint.
  Exercent le mandat adjoint, les titulaires du mandat de président de chambre, de premier auditeur chef de section, de premier référendaire chef de section et de greffier en chef.
Art. 74/2. <INGEVOEGD bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. Om tot eerste voorzitter of voorzitter te worden aangewezen, moet de kandidaat ten minste elf jaar benoemd zijn als ambtsdrager in de zin van artikel 69, 1° tot 3°, waarvan minstens vijf jaar als staatsraad.
  Op het ogenblik dat het mandaat van korpschef daadwerkelijk openvalt moet de kandidaat ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 104. Deze leeftijdsgrens geldt niet in het geval van een hernieuwing van het mandaat van korpschef.
  § 2. Niemand kan tot auditeur-generaal worden aangewezen, tenzij hij adjunct-auditeur-generaal, eerste auditeur-afdelingshoofd of eerste auditeur is.
  Niemand kan tot adjunct-auditeur-generaal worden aangewezen, tenzij hij eerste auditeur-afdelingshoofd of eerste auditeur is.
  Op het ogenblik dat het mandaat van korpschef daadwerkelijk openvalt moet de kandidaat ten minste vijf jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 104. Deze leeftijdsgrens geldt niet in het geval van een hernieuwing van het mandaat van korpschef.
  § 3. Om tot kamervoorzitter te worden aangewezen, moet de kandidaat ten minste drie jaar benoemd zijn als staatsraad.
  Op het ogenblik dat het adjunct-mandaat daadwerkelijk openvalt moet de kandidaat ten minste drie jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 104. Deze leeftijdsgrens geldt niet in het geval van een hernieuwing van het adjunct-mandaat.
  § 4. Onverminderd de toepassing van artikel 71, § 1, vijfde lid, worden de eerste auditeur-afdelingshoofden en de eerste referendaris-afdelingshoofden aangewezen onder de eerste auditeurs en eerste referendarissen.
  Op het ogenblik dat het adjunct-mandaat daadwerkelijk openvalt moet de kandidaat ten minste drie jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 104. Deze leeftijdsgrens geldt niet in het geval van een hernieuwing van het adjunct-mandaat.
  § 5. Om tot hoofdgriffier te worden aangewezen moet de kandidaat :
  1° volle dertig jaar oud zijn;
  2° geslaagd zijn voor één van de volgende examens :
  a) het vergelijkend examen van referendaris bij het [1 Grondwettelijk Hof]1;
  b) het vergelijkend examen van referendaris bij het Hof van Cassatie;
  c) het vergelijkend examen van adjunct-auditeur of adjunct-referendaris bij de Raad van State;
  d) het bij artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven examen inzake beroepsbekwaamheid;
  e) het vergelijkend toelatingsexamen voor de gerechtelijke stage bedoeld in artikel 259quater van het Gerechtelijk Wetboek;
  f) het examen voor de wervingsgraad van niveau [2 A of 1]2 , kwalificatie "jurist" voor de besturen van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en voor de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen evenals voor de diensten van het [1 Grondwettelijk Hof]1 en de diensten van de Raad van State;
  g) het examen voor de wervingsgraad van attaché, kwalificatie "jurist" voor de Wetgevende Kamers en de gemeenschaps- en gewestparlementen;
  3° een nuttige ervaring van ten minste drie jaar hebben.
  Op het ogenblik dat het adjunct-mandaat daadwerkelijk openvalt moet de kandidaat ten minste drie jaar verwijderd zijn van de leeftijdsgrens bedoeld in artikel 104. Deze leeftijdsgrens geldt niet in het geval van een hernieuwing van het adjunct-mandaat.
  
Art. 74/2. § 1er. Pour être désigné premier président ou président, le candidat doit être nommé depuis au moins onze ans comme titulaire de fonction au sens de l'article 69, 1° à 3°, dont au moins cinq ans comme conseiller d'Etat.
  Au moment de l'ouverture effective du mandat de chef de corps, le candidat doit avoir au moins cinq ans de moins que la limite d'age visée à l'article 104. Cette limite d'âge n'est pas applicable en cas de renouvellement du mandat de chef de corps.
  § 2. Nul ne peut être nommé auditeur général à moins qu'il ne soit auditeur général adjoint, premier auditeur chef de section ou premier auditeur.
  Nul ne peut être nommé auditeur général adjoint à moins qu'il ne soit premier auditeur chef de section ou premier auditeur.
  Au moment de l'ouverture effective du mandat de chef de corps, le candidat doit avoir au moins cinq ans de moins que la limite d'âge visée à l'article 104. Cette limite d'âge n'est pas applicable en cas de renouvellement du mandat de chef de corps.
  § 3. Pour être désigné président de chambre, le candidat doit être nommé depuis au moins trois ans comme conseiller d'Etat.
  Au moment de l'ouverture effective du mandat adjoint, le candidat doit avoir au moins trois ans de moins que la limite d'âge visée à l'article 104. Cette limite d'âge n'est pas applicable en cas de renouvellement du mandat adjoint.
  § 4. Sans préjudice de l'application de l'article 71, § 1er, alinéa 5, les premiers auditeurs chefs de section et les premiers référendaires chefs de section sont désignés parmi les premiers auditeurs et les premiers référendaires.
  Au moment de l'ouverture effective du mandat adjoint, le candidat doit avoir au moins trois ans de moins que la limite d'âge visée à l'article 104. Cette limite d'âge n'est pas applicable en cas de renouvellement du mandat adjoint.
  § 5. Pour être nommé greffier en chef, le candidat doit :
  1° être âgé de trente ans accomplis;
  2° avoir réussi l'un des examens suivants :
  a) le concours de référendaire à la [1 Cour constitutionnelle]1;
  b) le concours de référendaire à la Cour de cassation;
  c) le concours d'auditeur adjoint ou de référendaire adjoint au Conseil d'Etat;
  d) l'examen d'aptitude professionnelle prévu par l'article 259bis du Code judiciaire;
  e) le concours d'admission au stage judiciaire visé à l'article 259quater du Code judiciaire;
  f) l'examen au grade de recrutement de niveau [2 A ou 1]2 , qualification "juriste", pour les administrations des autorités fédérales, des communautés et des régions et pour les organismes d'intérêt public qui en dépendent ainsi que pour les services de la [1 Cour constitutionnelle]1 et les services du Conseil d'Etat;
  g) l'examen au grade de recrutement d'attaché, qualification "juriste", pour les Chambres législatives et les parlements de communauté et de région;
  3° avoir une expérience utile d'au moins trois ans.
  Au moment de l'ouverture effective du mandat adjoint, le candidat doit avoir au moins trois ans de moins que la limite d'âge visée à l'article 104. Cette limite d'âge n'est pas applicable en cas de renouvellement du mandat adjoint.
  
Onderafdeling II. Procedure van aanwijzing van mandaten.
Sous-section II. - Procédure de désignation des mandats.
Art. 74/3. <INGEVOEGD bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. De titularissen van de mandaten van korpschef worden door de Koning aangewezen voor een mandaat van vijf jaar dat eenmaal kan worden hernieuwd.
  Na het verstrijken van elke periode van tien jaar wordt het ambt van korpschef van rechtswege vacant verklaard. Op straffe van onontvankelijkheid kunnen uitsluitend hun kandidatuur indienen, de ambtsdragers die door hun diploma het bewijs leveren dat zij het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten hebben afgelegd in de andere taal, Nederlands of het Frans, dan die van de vorige zittende korpschef. De zittende korpschef kan meedingen voor het vacant verklaarde ambt van zijn taalrol.
  De eerste voorzitter en voorzitter nemen hun mandaat op dezelfde dag op. De in het tweede lid bedoelde periode van tien jaar gaat voor die mandaten op die dag in. Dezelfde regel is van toepassing op de mandaten van auditeur-generaal en adjunct-auditeur-generaal.
  § 2. Bij hun kandidaatstelling voegen de kandidaten een beleidsplan. De Koning kan het voorwerp van dit beleidsplan bepalen.
  De algemene vergadering van de Raad van State hoort de kandidaten [1 voor de functies van eerste voorzitter en voorzitter]1 ambtshalve.
  [1 De korpsvergadering van het auditoraat hoort de kandidaten voor de functies van auditeur-generaal en adjunct-auditeur-generaal ambtshalve. Voor de toepassing van dit artikel, is de korpsvergadering samengesteld uit het geheel der leden van het auditoraat, met uitzondering van de adjunct-auditeurs. De eerste voorzitter en de voorzitter van de Raad van State nemen eraan deel met raadgevende stem.]1
  [1 De algemene vergadering van de Raad van State of de korpsvergadering van het auditoraat, doet, elk voor wat haar betreft,]1 , na de ontvankelijkheid van de kandidaturen te hebben onderzocht en de respectievelijke aanspraken en verdiensten van de kandidaten te hebben vergeleken, een uitdrukkelijk gemotiveerde voordracht van één kandidaat voor het vacante mandaat van korpschef. Zij deelt deze gemotiveerde voordracht, alsook alle kandidaturen en hun beoordeling mee aan de Minister van Binnenlandse Zaken.
  De kandidaat die door de algemene vergadering van de Raad van State [1 of de korpsvergadering van het auditoraat]1 wordt voorgedragen, kan door de Koning als korpschef worden aangewezen. De Koning neemt een beslissing binnen de twee maanden na ontvangst van de voordracht. In geval van weigering beschikt de algemene vergadering van de Raad van State [1 of de korpsvergadering van het auditoraat]1 vanaf de ontvangst van deze beslissing over een termijn van vijftien dagen om een nieuwe voordracht te doen overeenkomstig de hiervoor bepaalde regels.
  Volgt een tweede weigeringsbeslissing van de Koning binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van deze nieuwe voordracht, dan wordt gehandeld overeenkomstig het vierde lid, tenzij een zelfde kandidaat werd voorgedragen. In dit laatste geval dient [1 de algemene vergadering van de Raad van State of de korpsvergadering van het auditoraat]1 een andere kandidaat voor te stellen dan wel te beslissen de benoemingsprocedure van voren af aan te herbeginnen.
  § 3. Tussen de derde en de tweede maand voor het beëindigen van het mandaat van korpschef kan de korpschef de algemene vergadering [1 van de Raad van State of de korpsvergadering van het auditoraat]1 om een hernieuwing verzoeken van het mandaat. Hij voegt bij dit verzoek zijn beleidsplan alsook een rapport omtrent de uitoefening van het voorbije mandaat.
  De algemene vergadering van de Raad van State [1 of de korpsvergadering van het auditoraat]1beoordeelt het verzoek tot hernieuwing en beslist of het mandaat wordt hernieuwd. De beslissing tot niet-hernieuwing houdt van rechtswege de vacantverklaring van het mandaat in.
  [1 ...]1
  Bij niet-hernieuwing van het mandaat van korpschef neemt de betrokkene bij het verstrijken van zijn mandaat het ambt of het mandaat weer op waarin hij het laatst werd benoemd of aangewezen. In voorkomend geval geschiedt dit in overtal. Indien betrokkene niet is benoemd in het terug opgenomen mandaat, dan geldt deze heropneming als een aanwijzing voor de gehele termijn waarvoor het mandaat is verleend.
  Het mandaat van korpschef dat niet wordt hernieuwd of dat met toepassing van § 1, tweede lid van rechtswege vacant wordt verklaard, wordt evenwel slechts beëindigd op het ogenblik dat de nieuwe korpschef het mandaat opneemt, zonder dat deze termijn meer dan negen maanden mag bedragen te rekenen vanaf de betekening van de beslissing tot niet hernieuwing dan wel vanaf de datum van de vacantverklaring.
  Indien de mandaathouder tweemaal opeenvolgend het zelfde mandaat van korpschef heeft uitgeoefend, geniet hij gedurende de twee jaren volgend op de beëindiging van de tweede mandaattermijn de overeenkomstige wedde van korpschef met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen, tenzij hij een mandaat van korpschef opneemt waaraan een hogere wedde is verbonden.
  § 4. De mandaathouder kan zijn mandaat van korpschef voortijdig ter beschikking stellen bij ter post aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken.
  Het mandaat van korpschef wordt evenwel slechts beëindigd op het ogenblik dat de nieuwe korpschef het mandaat opneemt, zonder dat deze termijn meer dan negen maanden mag bedragen te rekenen vanaf de ontvangst van de terbeschikkingstelling. Deze termijn kan door de Koning, op gemotiveerd verzoek van betrokkene, worden ingekort.
  De bepalingen van § 3, derde lid, zijn van toepassing op de korpschef die zijn mandaat van korpschef voortijdig ter beschikking stelt.
  De mandaathouder die zijn mandaat van korpschef voortijdig ter beschikking stelt kan zich gedurende een termijn van twee jaar nadat hij zijn mandaat effectief neerlegde, niet opnieuw kandidaat stellen voor een mandaat van korpschef. Voor de toepassing van deze bepaling wordt niet beschouwd als een voortijdige ter beschikkingstelling van het mandaat van korpschef, de korpschef die aangewezen wordt voor een ander mandaat van korpschef.
  § 5. Indien het mandaat van korpschef openvalt vóór het verstrijken van de in § 1, tweede lid bepaalde termijn, dan kunnen, op straffe van onontvankelijkheid, uitsluitend diegenen die dezelfde taalrol hebben als de korpschef wiens mandaat van korpschef voortijdig een einde nam, hun kandidatuur indienen.
  De duur van het mandaat van korpschef van diegene die met toepassing van het eerste lid tot korpschef wordt aangewezen, is in afwijking van § 1, eerste lid beperkt tot de nog resterende duur van het mandaat dat voortijdig een einde nam.
  Indien op het ogenblik van het daadwerkelijk openvallen van het mandaat van eerste voorzitter of auditeur-generaal men nog minder dan een jaar is verwijderd van het einde van de in § 1, tweede lid bepaalde periode, dan vervangt de voorzitter of de adjunct-auditeur-generaal voor de nog resterende termijn van het lopende mandaat de eerste voorzitter of auditeur-generaal in de uitoefening van het mandaat.
  Heeft het in het vorig lid bedoelde daadwerkelijk openvallen van het mandaat betrekking op dat van voorzitter of adjunct-auditeur-generaal, dan wordt deze vervangen door de kamervoorzitter of de eerste auditeur-afdelingshoofd naar orde van dienstanciënniteit van dezelfde taalrol.
  De in het derde en vierde lid bedoelde vervanging neemt van rechtswege een einde bij het aanwijzen van een nieuwe mandaathouder.
  
Art. 74/3. § 1er. Les titulaires du mandat de chef de corps sont désignés par le Roi pour un mandat de cinq ans, qui peut être renouvelé une fois.
  Après l'expiration de chaque période de dix ans, la fonction de chef de corps est déclarée vacante de plein droit. Sous peine d'irrecevabilité, peuvent exclusivement introduire leur candidature, les titulaires de fonction qui apportent la preuve, par leur diplôme, qu'ils ont passé l'examen de docteur, de licencié ou de master en droit dans l'autre langue, le français ou le néerlandais, que celle du chef de corps siégeant précédemment. Le chef de corps siégeant peut concourir pour le mandat déclaré vacant de son rôle linguistique.
  Le premier président et le président prennent leur mandat le même jour. La période de dix ans visée à l'alinéa 2 prend cours ce jour. La même règle s'applique aux mandats d'auditeur général et d'auditeur général adjoint.
  § 2. Les candidats joignent un plan de gestion à leur acte de candidature. Le Roi peut fixer l'objet de ce plan.
  L'assemblée générale du Conseil d'Etat entend d'office les candidats [1 aux fonctions de premier président et de président]1 .
  [1 L'assemblée de corps de l'auditorat entend d'office les candidats aux fonctions d'auditeur général et d'auditeur général adjoint. Pour l'application de cet article, l'assemblée de corps est composée de l'ensemble des membres de l'auditorat, à l'exception des auditeurs adjoints. Le premier président et le président du Conseil d'Etat y assistent avec voix consultative.]1
  [1 L'assemblée générale du Conseil d'Etat ou l'assemblée de corps de l'auditorat procède, chacune pour ce qui la concerne,]1 après avoir examiné la recevabilité des candidatures et avoir comparé les titres et mérites respectifs des candidats, à la présentation motivée explicite d'un candidat pour le mandat vacant de chef de corps. Elle communique cette présentation motivée ainsi que toutes les candidatures et leur évaluation au Ministre de l'Intérieur.
  Le candidat présenté par l'assemblée générale du Conseil d'Etat [1 ou l'assemblée de corps de l'auditorat]1 peut être désigné par le Roi en tant que chef de corps. Le Roi prend sa décision dans un délai de deux mois à compter de la réception de la présentation. En cas de refus, l'assemblée générale du Conseil d'Etat [1 ou l'assemblée de corps de l'auditorat]1 dispose, dès la réception de cette décision, d'un délai de quinze jours pour faire une nouvelle présentation, conformément aux règles visées ci-dessus.
  Si, après la nouvelle présentation, le Roi prend une deuxième décision de refus dans un délai de deux mois à compter de la réception de cette nouvelle présentation, il est procédé conformément à l'alinéa 4, à moins que le même candidat ait été présenté. Dans ce dernier cas, [1 l'assemblée générale du Conseil d'Etat ou l'assemblée de corps de l'auditorat]1 doit présenter un autre candidat ou décider qu'il faut recommencer depuis le début la procédure de nomination.
  § 3. Entre le troisième et le deuxième mois précédant la fin du mandat de chef de corps, le chef de corps peut demander à l'assemblée générale [1 du Conseil d'Etat ou l'assemblée de corps de l'auditorat]1 de renouveler le mandat. Il joint à cette demande son plan de gestion ainsi qu'un rapport concernant l'exercice du mandat précédent.
  L'assemblée générale du Conseil d'Etat [1 ou l'assemblée de corps de l'auditorat]1 évalue la demande de renouvellement et décide si le mandat doit être renouvelé. La décision de non-renouvellement implique de plein droit la déclaration de vacance du mandat.
  [1 ...]1
  En cas de non-renouvellement du mandat de chef de corps, l'intéressé reprend, à l'expiration de celui-ci, l'exercice de la fonction ou du mandat auquel il a été nommé ou désigné en dernier lieu, le cas échéant, en surnombre. Lorsque l'intéressé n'a pas été nommé au mandat dont il reprend l'exercice, il est considéré comme ayant été désigné à cet effet pour l'entièreté du délai pour lequel le mandat avait été octroyé.
  Le mandat de chef de corps qui n'est pas renouvelé ou qui, en application du § 1er, alinéa 2, est déclaré vacant de plein droit, ne cesse toutefois qu'au moment où le nouveau chef de corps reprend le mandat sans que ce délai puisse excéder neuf mois à compter de la notification de la décision de non-renouvellement ou de la date de la déclaration de vacance.
  Si le titulaire du mandat a exercé deux fois de suite le même mandat de chef de corps, il bénéficie durant les deux années qui suivent la fin du deuxième terme du mandat de la rémunération allouée au chef de corps ainsi que des augmentations et avantages qui y sont liés, à moins qu'il ne reprenne un mandat de chef de corps auquel est lié un traitement plus élevé.
  § 4. Avant l'expiration du terme, le titulaire du mandat de chef de corps peut mettre son mandat à disposition par lettre recommandée à la poste ou contre accusé de réception, adressée au Ministre de l'Intérieur.
  Il n'est toutefois mis fin au mandat de chef de corps qu'au moment où le nouveau chef de corps reprend le mandat sans que ce délai puisse excéder neuf mois à compter de la réception de la mise à disposition. Ce délai peut être réduit par le Roi sur demande motivée de l'intéressé.
  Les dispositions du § 3, alinéa 3, sont d'application au chef de corps qui met son mandat de chef de corps à disposition de manière anticipée.
  Le titulaire du mandat de chef de corps qui le met à disposition avant l'expiration du terme ne peut plus poser sa candidature pour un mandat de chef de corps pendant un délai de deux ans à compter du jour où il a effectivement renoncé à son mandat. Pour l'application de la présente disposition, la désignation d'un chef de corps pour un autre mandat de chef de corps n'est pas considérée comme une mise à disposition anticipée du mandat de chef de corps.
  § 5. Lorsque le mandat de chef de corps est à pourvoir avant l'expiration du délai visé au § 1er, alinéa 2, seules les personnes qui appartiennent au même rôle linguistique que le chef de corps dont le mandat de chef de corps a pris fin anticipativement peuvent, sous peine d'irrecevabilité, présenter leur candidature.
  La durée du mandat de chef de corps de la personne qui, en application de l'alinéa 1er, est désignée chef de corps, est, par dérogation au § 1er, alinéa 1er, limitée à la durée restante du mandat qui a pris fin anticipativement.
  Si, au moment de la vacance effective du mandat de premier président ou d'auditeur général, moins d'une année doit encore s'écouler jusqu'à la fin de la période visée au § 1er, alinéa 2, le président ou l'auditeur général adjoint remplace le premier président ou l'auditeur général dans l'exercice de son mandat pour la période restante du mandat en cours.
  Si la vacance effective du mandat visé à l'alinéa précédent concerne le mandat de président ou d'auditeur général adjoint, il sera remplacé par le président de chambre ou par le premier auditeur chef de section en fonction de l'ordre d'ancienneté de service du même rôle linguistique.
  Le remplacement visé aux alinéas 3 et 4 prend fin de plein droit au moment de la désignation d'un nouveau titulaire de mandat.
  
Art. 74/4. <INGEVOEGD bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. De titularissen van een adjunct-mandaat worden aangewezen als volgt :
  1° de kamervoorzitters worden aangewezen door de algemene vergadering uit haar leden;
  2° de eerste auditeurs-afdelingshoofden worden aangewezen door de Koning, op eensluidend advies van de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, al naargelang het geval;
  3° de eerste referendarissen-afdelingshoofden worden aangewezen door de Koning, op eensluidend advies van de eerste voorzitter of de voorzitter, indien deze de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft.
  4° de hoofdgriffier wordt aangewezen door de Koning, op advies van de eerste voorzitter en voorzitter.
  § 2. [1 De aanwijzingen in de adjunct-mandaten gebeuren voor een termijn van drie jaar die van rechtswege wordt verlengd behalve in geval van een evaluatie onvoldoende. Na negen jaar ambtsvervulling worden de betrokken mandaathouders van rechtswege vast aangewezen in dat mandaat behalve in geval van een evaluatie onvoldoende.]1
  Wordt toepassing gemaakt van artikel 71, § 1, vijfde lid, dan is in afwijking van het eerste lid, de duur van het adjunct-mandaat beperkt tot de nog resterende duur van het aangevatte mandaat.
  § 3. Bij niet-hernieuwing van het adjunct-mandaat neemt de betrokkene bij het verstrijken van zijn mandaat het ambt weer op waarin hij het laatst werd benoemd. In voorkomend geval geschiedt dit in overtal.
  Indien voor het mandaat van hoofdgriffier geen ambtsdrager werd aangewezen, dan wordt bij niet hernieuwing de betrokkene benoemd, in voorkomend geval in overtal, als griffier zonder dat artikel 72, § 1, van toepassing is.
  § 4. De mandaathouder kan zijn mandaat voortijdig ter beschikking stellen bij ter post aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Het mandaat wordt evenwel slechts beëindigd na negen maanden te rekenen vanaf de ontvangst van de terbeschikkingstelling. Deze termijn kan door de Koning, op gemotiveerd verzoek van betrokkene worden ingekort.
  De bepalingen van § 3 zijn van toepassing op de ambtsdrager die zijn mandaat voortijdig ter beschikking stelt en geen ander mandaat opneemt.
  
Art. 74/4. § 1er. Les titulaires d'un mandat adjoint sont désignés comme suit :
  1° les présidents de chambre sont désignés par l'assemblée générale parmi ses membres;
  2° les premiers auditeurs chefs de section sont désignés par le Roi sur avis conforme de l'auditeur général ou de l'auditeur général adjoint, selon le cas;
  3° les premiers référendaires chefs de section sont désignés par le Roi sur avis conforme du premier président ou du président si celui-ci est responsable de la section de législation.
  4° le greffier en chef est désigné par le Roi, sur avis du premier président et du président.
  § 2. [1 Les désignations aux mandats adjoints sont valables pour une période de trois ans, renouvelées de plein droit sauf en cas d'évaluation insuffisante. Après neuf ans d'exercice de la fonction, les titulaires de mandat concernés sont, sauf en cas d'évaluation insuffisante, désignés de plein droit à titre définitif dans ce mandat.]1
  S'il est fait application de l'article 71, § 1er, alinéa 5, la durée du mandat adjoint est, par dérogation à l'alinéa 1er, limitée à la partie restante du mandat entamé.
  § 3. En cas de non-renouvellement du mandat adjoint, l'intéressé reprend, à l'expiration de celui-ci, l'exercice de la fonction à laquelle il a été nommé en dernier lieu, le cas échéant, en surnombre.
  Si aucun titulaire de fonction n'a été désigné au mandat de greffier en chef, en cas de non-renouvellement, l'intéressé est nommé en tant que greffier, le cas échéant en surnombre, sans que l'article 72, § 1er, soit d'application.
  § 4. Avant l'expiration du terme du mandat, le titulaire de celui-ci peut le mettre à disposition par lettre recommandée à la poste ou adressée au Ministre de l'Intérieur contre accuse de réception. Il n'est toutefois mis fin au mandat qu'à l'expiration d'un délai de neuf mois à compter de la réception de la mise à disposition. Ce délai peut être réduit par le Roi sur demande motivée de l'intéressé.
  Les dispositions du § 3 sont d'application pour le titulaire de fonction qui met son mandat à disposition avant l'expiration du terme et qui n'assume pas d'autre mandat.
  
Art. 74/5. <INGEVOEGD bij W 2006-09-15/71, art. 30; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De uitoefening van een mandaat van korpschef is onverenigbaar met de uitoefening van een adjunct-mandaat.
  Indien de houder van een adjunct-mandaat in de loop van zijn mandaat een mandaat van korpschef opneemt, dan valt diens adjunct-mandaat daadwerkelijk open op de dag waarop het mandaat van korpschef wordt opgenomen.
Art. 74/5. L'exercice d'un mandat de chef de corps est incompatible avec l'exercice d'un mandat adjoint.
  Si le titulaire d'un mandat adjoint reprend un mandat de chef de corps au cours de son mandat, son mandat adjoint devient effectivement vacant le jour de la reprise du mandat de chef de corps.
Onderafdeling III. - Over de uitoefening van het mandaat.
Sous-section III. - De l'exercice du mandat.
Afdeling 3. - De evaluatie van de leden van de Raad, het Auditoraat en het Coördinatiebureau.
Section 3. - L'évaluation des membres du Conseil, de l'Auditorat et du Bureau de Coordination.
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen.
Sous-section Ire. - Dispositions générales.
Art. 74/7. [1 § 1. Met uitzondering van de korpsoversten zijn de leden van de Raad, van het auditoraat, van het coördinatiebureau, de hoofdgriffier en de griffiers onderworpen aan een periodieke evaluatie die om de drie jaar plaatsvindt.
   Deze evaluatie wordt opgemaakt in de loop van de laatste vier maanden van de evaluatieperiode.
   Deze evaluatie is gebaseerd op criteria met betrekking tot de persoonlijkheid en de organisatorische en professionele vaardigheden van de ambtsdrager, met inbegrip van de kwaliteit van de geleverde diensten en het op peil houden van de kennis inzake de behandelde materies, zonder afbreuk te doen aan zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid.
   De Koning bepaalt, na advies van het college van de korpschefs gegeven na alle houders van een adjunct-mandaat te hebben gehoord, de evaluatiecriteria, waarbij rekening wordt gehouden met de specificiteit van functies en mandaten, en bepaalt hoe deze bepalingen dienen te worden toegepast.
   § 2. Tijdens de evaluatieperiode vinden minstens eenmaal per jaar functioneringsgesprekken plaats. Deze gesprekken geven aanleiding tot het formuleren van conclusies vervat in een bondig verslag.
   De functioneringsgesprekken vinden plaats tussen de betrokkene en de kamervoorzitter indien het een lid van zijn kamer betreft, of het afdelingshoofd indien het een lid van zijn afdeling betreft. Indien het een griffier betreft, vindt het functioneringsgesprek plaats tussen de betrokkene en de hoofdgriffier.
   Indien het functioneringsgesprek een kamervoorzitter betreft, wordt het gehouden tussen de betrokkene en de eerste voorzitter of de voorzitter die de betrokken kamer onder zijn verantwoordelijkheid heeft. Indien deze niet tot dezelfde taalrol behoort als de betrokken kamervoorzitter en niet wettelijk tweetalig is, wordt hij bijgestaan door een tweetalige kamervoorzitter van de taalrol van de betrokkene. Indien het een eerste auditeur-afdelingshoofd betreft, wordt het functioneringsgesprek gehouden tussen de betrokkene en de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal. Indien het een eerste referendaris-afdelingshoofd of de hoofdgriffier betreft, wordt het gehouden tussen de betrokkene en de eerste voorzitter. Indien deze niet tot dezelfde taalrol behoort als de eerste referendaris-afdelingshoofd of de hoofdgriffier en niet wettelijk tweetalig is, dan wordt het functioneringsgesprek gehouden tussen de betrokkene en de voorzitter.
   § 3. Elke ambtsdrager, met uitzondering van de korpsoversten, maakt op het einde van de evaluatieperiode een activiteitenverslag op dat hij aan zijn evaluator bezorgt. Daarin geeft hij aan welke werkzaamheden hij gedurende de evaluatieperiode heeft gepresteerd voor de Raad van State en op welke wijze hij rekening gehouden heeft met de besluiten die tijdens de functioneringsgesprekken werden geformuleerd.
   De evaluatie steunt op het activiteitenverslag en de gespreksverslagen.
   § 4. De evaluatoren zijn dezelfde als die in de aanwezigheid van wie de functioneringsgesprekken plaatsvinden.
   De evaluatie leidt tot de vermelding, "goed", "te ontwikkelen" of "onvoldoende". De vermelding "onvoldoende" kan enkel worden toegekend wegens kennelijk ondermaats functioneren.
   § 5. De evaluator stelt een ontwerp van evaluatie op dat reeds een voorstel voor een vermelding "te ontwikkelen" of "onvoldoende" kan bevatten.
   Het ontwerp wordt minstens tien dagen voor het evaluatiegesprek tegen gedagtekende ontvangstmelding ter kennis gebracht van de geëvalueerde. Op basis van dit gesprek stelt de evaluator een definitieve evaluatie op, behalve indien hij van mening is dat de geëvalueerde de vermelding "te ontwikkelen" of "onvoldoende" verdient. In dat geval is de evaluatie slechts voorlopig.
   In geval van voorlopige evaluatie bezorgt de eerste voorzitter of de auditeur-generaal naargelang het een lid van de Raad, van het coördinatiebureau of van de griffie betreft enerzijds, of van het auditoraat anderzijds, aan de betrokkene een kopie van de voorlopige evaluatie, tegen gedagtekend ontvangstbewijs of per aangetekende brief met ontvangstbewijs.
   De betrokkene kan, op straffe van verval, binnen een termijn van tien dagen te rekenen van de kennisgeving van de voorlopige evaluatie, zijn schriftelijke opmerkingen bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij aangetekende brief met ontvangstbewijs bezorgen aan respectievelijk de eerste voorzitter of de auditeur-generaal, die het origineel bij het evaluatiedossier voegt en er een afschrift van bezorgt aan de evaluator. Deze evaluator stelt binnen dertig dagen na ontvangst van het afschrift van deze opmerkingen een definitieve schriftelijke evaluatie op waarin hij deze opmerkingen beantwoordt. Binnen tien dagen na de ontvangst van de definitieve evaluatie zendt de korpschef een afschrift ervan bij gedagtekend ontvangstbewijs of bij aangetekende brief met ontvangstbewijs aan de betrokkene.
   § 6. De betrokkene die een vermelding "onvoldoende" heeft gekregen en die toepassing heeft gemaakt van paragraaf 5, vierde lid, kan, op straffe van verval, binnen een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving van de definitieve evaluatie, beroep tegen de definitieve evaluatie instellen bij :
   1° een beoordelingscommissie bestaande uit de eerste voorzitter of de voorzitter, naargelang het geval, en twee kamervoorzitters van dezelfde taalrol als de betrokkene die in eerste aanleg geen evaluatie hebben uitgebracht, indien het gaat om leden van de Raad, het coördinatiebureau of de griffie;
   2° een beoordelingscommissie bestaande uit de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, naargelang het geval, en twee eerste-auditeurs-afdelingshoofden van dezelfde taalrol als de betrokkene die in eerste aanleg geen evaluatie hebben uitgebracht, indien het gaat om leden van het auditoraat;
   3° een beoordelingscommissie bestaande uit de eerste voorzitter of de voorzitter die niet is opgetreden bij de evaluatie en uit twee kamervoorzitters die behoren tot dezelfde taalrol als de betrokkene indien deze een kamervoorzitter is of een eerste referendaris-afdelingshoofd;
   4° een beoordelingscommissie bestaande uit de eerste voorzitter of de voorzitter die niet is opgetreden bij de evaluatie en uit twee tweetalige kamervoorzitters die behoren tot een verschillende taalrol, indien de betrokkene de hoofdgriffier is;
   5° een beoordelingscommissie bestaande uit de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal die niet is opgetreden bij de evaluatie en uit twee andere eerste auditeurs-afdelings-hoofden die behoren tot dezelfde taalrol als de betrokkene, indien deze een eerste auditeur-afdelingshoofd is.
   Het beroep wordt tegen gedagtekend ontvangstbewijs of bij aangetekende brief met ontvangstbewijs ingediend bij de eerste voorzitter of, wat de leden van het auditoraat betreft, bij de auditeur-generaal. Een tijdig ingesteld beroep schorst de uitvoering van de definitieve evaluatie.
   De in het eerste lid bedoelde beoordelingscommissie hoort de betrokkene indien hij daarom in zijn beroepsschrift heeft verzocht. Zij beschikt over een termijn van zestig dagen vanaf de ontvangst van het beroepsschrift, door respectievelijk de eerste voorzitter of de auditeur-generaal om een met redenen omklede eindbeslissing over de evaluatie te nemen.
   § 7. Indien een kamervoorzitter, een eerste auditeur-afdelingshoofd, een eerste referendaris-afdelingshoofd of de hoofdgriffier een vermelding "onvoldoende" ontvangt voor één van de eerste drie periodieke evaluaties, neemt hij bij het verstrijken van zijn mandaat het ambt weer op waarin hij het laatst is benoemd, in voorkomend geval in overtal. In het tegenovergestelde geval wordt zijn mandaat vernieuwd. De eerste voorzitter of, voor een eerste auditeur-afdelingshoofd, de auditeur-generaal bezorgt aan de minister van Binnenlandse Zaken een attest waarin de vernieuwing van het mandaat wordt vastgesteld. Voor de houders van een mandaat die definitief zijn benoemd is het tweede lid van toepassing.
   Indien een ander lid van de Raad, het auditoraat, het coördinatiebureau of de griffie naar aanleiding van de periodieke evaluatie de vermelding "onvoldoende" krijgt, leidt dit met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de kennisgeving van deze definitieve evaluatie gedurende zes maanden tot de inhouding van de laatste driejaarlijkse verhoging bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State en de magistraten en de leden van de griffie van de Raad voor vreemdelingenbetwistingen.
   In geval van een vermelding "onvoldoende" wordt de betrokkene opnieuw geëvalueerd na verloop van een termijn van zes maanden. Indien dit opnieuw leidt tot een vermelding "onvoldoende", is het tweede lid van toepassing gedurende een nieuwe periode van zes maanden.
   § 8. De evaluatiedossiers berusten bij de eerste voorzitter, wat de leden van de Raad, van het coördinatiebureau en van de griffie betreft, en bij de auditeur-generaal wat de leden van het auditoraat betreft. De evaluaties zijn vertrouwelijk en kunnen te allen tijde door de betrokkenen ingekeken worden. Ze worden gedurende ten minste tien jaar bewaard.
   Bij elke benoeming, bij elke voordracht of hernieuwing van een mandaat wordt het evaluatiedossier van de laatste zes jaar van de betrokkene gevoegd ter attentie van de benoemende overheid.]1

  
Art. 74/7. [1 § 1er. A l'exception des chefs de corps, les membres du Conseil, de l'auditorat et du bureau de coordination, le greffier en chef et les greffiers sont soumis à une évaluation périodique qui a lieu tous les trois ans.
   Cette évaluation est effectuée au cours des quatre derniers mois de la période d'évaluation.
   Cette évaluation se base sur des critères portant sur la personnalité et les capacités organisationnelles et professionnelles du titulaire de fonction, en ce compris la qualité des prestations fournies et le maintien à niveau des connaissances dans les matières traitées, ce sans porter atteinte à son indépendance ni à son impartialité.
   Le Roi détermine, après l'avis du collège des chefs de corps rendu après audition de l'ensemble des titulaires d'un mandat adjoint, les critères d'évaluation, compte tenu de la spécificité des fonctions et mandats, et définit les modalités d'application de ces dispositions.
   § 2. Pendant la période d'évaluation, des entretiens de fonctionnement ont lieu au moins une fois tous les ans. Ces entretiens donnent lieu à la formulation de conclusions, dans un bref rapport.
   Les entretiens de fonctionnement ont lieu entre l'intéressé et le président de chambre, s'il s'agit d'un membre de sa chambre, ou le chef de section, s'il s'agit d'un membre de sa section. S'il s'agit d'un greffier, l'entretien de fonctionnement a lieu a lieu entre l'intéressé et le greffier en chef.
   Si l'entretien de fonctionnement concerne un président de chambre, il a lieu entre l'intéressé et le premier président ou le président, qui est responsable de la chambre concernée. Si celui-ci n'appartient pas au même rôle linguistique que le président de chambre concerné et s'il n'est pas légalement bilingue, il est assisté par un président de chambre bilingue du rôle linguistique de l'intéressé. S'il concerne un premier auditeur chef de section, l'entretien de fonctionnement a lieu entre l'intéressé et l'auditeur général ou l'auditeur général adjoint. S'il concerne un premier référendaire chef de section ou le greffier en chef, il a lieu entre l'intéressé et le premier président. Si celui-ci n'appartient pas au même rôle linguistique que le premier référendaire chef de section concerné ou que le greffier en chef et s'il n'est pas légalement bilingue, l'entretien de fonctionnement a lieu entre l'intéressé et le président.
   § 3. Au terme de la période d'évaluation, tout titulaire de fonction, à l'exception des chefs de corps, rédige un rapport d'activité qu'il transmet à son évaluateur. Il y indique les activités qu'il a exercées pour le Conseil d'Etat pendant la période d'évaluation et la manière dont il a tenu compte des conclusions formulées lors des entretiens de fonctionnement.
   L'évaluation est basée sur le rapport d'activité et les rapports d'entretiens.
   § 4. Les évaluateurs sont les mêmes que ceux en présence de qui ont lieu les entretiens de fonctionnement.
   L'évaluation donne lieu à la mention "bien", "à développer" ou "insuffisant". La mention "insuffisant" peut uniquement être attribuée en cas de fonctionnement manifestement insuffisant.
   § 5. L'évaluateur rédige un projet d'évaluation qui peut déjà comporter une proposition de mention "à développer" ou "insuffisant".
   Dix jours au moins avant l'entretien d'évaluation, le projet est notifié à l'évalué contre accusé de réception daté. Sur la base de cet entretien, l'évaluateur rédige une évaluation définitive, sauf s'il estime que l'évalué mérite la mention "à développer" ou "insuffisant". Dans ce cas, l'évaluation n'est que provisoire.
   En cas d'évaluation provisoire, le premier président ou l'auditeur général, selon qu'il s'agit d'un membre du Conseil, du bureau de coordination ou du greffe, d'une part, ou de l'auditorat, d'autre part, envoie une copie de l'évaluation provisoire à l'intéressé contre accusé de réception daté ou par lettre recommandée avec accusé de réception.
   L'intéressé peut, sous peine de déchéance, dans un délai de dix jours à compter de la notification de l'évaluation provisoire, adresser ses remarques écrites, contre accusé de réception daté ou par lettre recommandée avec accusé de réception, respectivement au premier président ou à l'auditeur général, lequel joint l'original au dossier d'évaluation et en transmet une copie à l'évaluateur. Dans les trente jours de la réception de la copie de ces observations, celui-ci réalise une évaluation écrite et définitive dans laquelle il répond à ces observations. Dans les dix jours de la réception de l'évaluation définitive, le chef de corps en transmet une copie à l'intéressé contre accusé de réception daté ou par lettre recommandée avec accusé de réception.
   § 6. L'intéressé qui a obtenu une mention "insuffisant" et qui a fait application du paragraphe 5, alinéa 4, peut introduire un recours contre l'évaluation définitive dans un délai de dix jours à compter de la notification de l'évaluation définitive, sous peine de déchéance, auprès :
   1° d'une commission d'évaluation composée du premier président ou du président selon le cas et de deux présidents de chambre du même rôle linguistique que l'intéressé qui, en première instance, n'ont pas procédé à l'évaluation, s'il s'agit de membres du Conseil, du bureau de coordination ou du greffe;
   2° d'une commission d'évaluation composée de l'auditeur général ou de l'auditeur général adjoint selon le cas et de deux premiers auditeurs chefs de section du même rôle linguistique que l'intéressé qui, en première instance, n'ont pas procédé à l'évaluation, s'il s'agit de membres de l'auditorat;
   3° d'une commission d'évaluation composée du premier président ou du président qui n'est pas intervenu lors de l'évaluation et de deux présidents de chambre appartenant au même rôle linguistique que l'intéressé si celui-ci est un président de chambre ou un premier référendaire chef de section;
   4° d'une commission d'évaluation composée du premier président ou du président qui n'est pas intervenu lors de l'évaluation et de deux présidents de chambre bilingues appartenant à un rôle linguistique différent si l'intéressé est le greffier en chef;
   5° d'une commission d'évaluation composée de l'auditeur général ou de l'auditeur général adjoint qui n'est pas intervenu lors de l'évaluation et de deux autres premiers auditeurs chefs de section appartenant au même rôle linguistique que l'intéressé si celui-ci est un premier auditeur chef de section.
   Le recours est introduit auprès du premier président contre accusé de réception daté ou par lettre recommandée contre accusé de réception ou, en ce qui concerne les membres de l'auditorat, auprès de l'auditeur général. Un recours introduit en temps utile suspend l'exécution de l'évaluation définitive.
   La commission d'évaluation visée à l'alinéa premier entend l'intéressé, si ce dernier en a formulé la demande dans son recours. Elle dispose d'un délai de soixante jours à partir de la réception du recours respectivement par le premier président ou l'auditeur général pour prendre une décision finale motivée sur l'évaluation.
   § 7. Si un président de chambre, un premier auditeur chef de section, un premier référendaire chef de section ou le greffier en chef obtient une mention "insuffisant" pour l'une des trois premières évaluations périodiques, il reprend, à l'expiration de son mandat, l'exercice de la fonction dans laquelle il a été nommé en dernier lieu, le cas échéant en surnombre. Dans le cas contraire, son mandat est renouvelé. Le premier président ou, pour un premier auditeur chef de section, l'auditeur général transmet au ministre de l'Intérieur une attestation par laquelle le renouvellement du mandat est établi. Les titulaires d'un mandat qui sont nommés à titre définitif sont soumis à l'application de l'alinéa 2.
   Si un autre membre du Conseil, de l'auditorat, du bureau de coordination ou du greffe obtient, lors de l'évaluation périodique, la mention "insuffisant", celle-ci entraîne, à compter du premier jour du mois suivant la notification de cette évaluation définitive, la perte durant six mois de la dernière majoration triennale visée à l'article 3, § 1er, de la loi du 5 avril 1955 relative aux traitements des titulaires d'une fonction au Conseil d'Etat, des magistrats et des membres du greffe du Conseil du contentieux des étrangers.
   En cas de mention "insuffisant", l'intéressé fait l'objet d'une nouvelle évaluation après un délai de six mois. S'il obtient une nouvelle mention "insuffisant", l'alinéa 2 est d'application pendant une nouvelle période de six mois.
   § 8. Les dossiers d'évaluation sont conservés par le premier président en ce qui concerne les membres du Conseil, du bureau de coordination et du greffe, et par l'auditeur général en ce qui concerne les membres de l'auditorat. Les évaluations sont confidentielles et peuvent être consultées à tout moment par les intéressés. Elles sont conservées pendant au moins dix ans.
   Lors de chaque nomination, présentation ou renouvellement de mandat, le dossier d'évaluation des six dernières années de l'intéressé est joint à l'attention de l'autorité investie du pouvoir de nomination.]1

  
Onderafdeling II. - De periodieke evaluatie.
Sous-section II. - L'évaluation périodique.
Onderafdeling III. - De evaluatie van adjunct-mandaten.
Sous-section III. - L'évaluation des mandats adjoints.
Afdeling 4. - De evaluatie van de leden van de griffie.
Section 4. - L'évaluation des membres du greffe.
Onderafdeling I. - De evaluatie van de hoofdgriffier.
Sous-section Ire. - L'évaluation du greffier en chef.
Onderafdeling II. - De evaluatie van de griffiers.
Sous-section II. - L'évaluation des greffiers.
Onderafdeling 3. De evaluatie procedure van de hoofdgriffier en de griffier.
Sous-section 3. - La procédure d'évaluation du greffier en chef et du greffier.
Afdeling 5. - Bijzondere bepalingen betreffende het Auditoraat.
Section 5. - Dispositions spécifiques concernant l'Auditorat.
Art.75. (De auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal verdelen, elk wat hem betreft en in zijn taalrol, de zaken onder de leden van het auditoraat en leiden de werkzaamheden. De eerste auditeurs-afdelingshoofden nemen deel aan die leiding.) <W 1999-05-25/44, art. 19, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  De adjunct-auditeur oefent zijn ambt uit onder de leiding van een eerste auditeur.
Art.75. (L'auditeur général et l'auditeur général adjoint, chacun en ce qui le concerne, dans son rôle linguistique, répartissent les affaires entre les membres de l'auditorat et dirigent leurs travaux. Les premiers auditeurs chefs de section participent à cette direction.) <L 1999-05-25/44, art. 19, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  (L'auditeur adjoint exerce ses fonctions sous la direction d'un premier auditeur chef de section ou d'un premier auditeur désigné par ce dernier.) <L 1996-08-04/60, art. 27, 005; En vigueur : 1996-10-01>
Art.76. <W 1996-08-04/60, art. 28, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> § 1. De leden van het auditoraat nemen in de (afdeling bestuursrechtspraak) deel aan het onderzoek. Zij kunnen worden belast met de onderzoeksverrichtingen waartoe de (afdeling bestuursrechtspraak) bij wege van arrest heeft besloten. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  (Onverminderd de bepalingen die voorzien in specifieke termijnen, onderzoeken de leden van het Auditoraat die deelnemen aan het onderzoek in de (afdeling bestuursrechtspraak) bij voorrang de toelaatbaar verklaarde cassatieberoepen, alsook de beroepen tot nietigverklaring waarvan het beroep doelloos is, of waarvan afstand wordt gedaan of die dienen van de rol te worden afgevoerd. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  Wanneer blijkt dat het beroep slechts korte debatten vereist, behandelt het aangewezen lid van het auditoraat bij voorrang de ingeleide vordering.
  [1 ...]1
  De leden van het Auditoraat nemen geen deel aan het onderzoek naar de toelaatbaarheid van de in artikel 20 bedoelde cassatieberoepen.) <W 2006-09-15/71, art. 33, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  De auditeur-generaal, de adjunct-auditeur-generaal, de eerste auditeurs-afdelingshoofden, de eerste auditeurs, de auditeurs en de daartoe door de auditeur-generaal gemachtigde adjunct-auditeurs [1 ...]1 brengen in deze afdeling advies uit in de openbare terechtzitting bij het einde van de debatten.
  [2 Minstens vierentwintig leden van het auditoraat worden bij voorrang aangesteld bij de afdeling wetgeving. Wanneer de afdeling wetgeving is ingedeeld in zes kamers, worden minstens zesendertig leden van het auditoraat bij voorrang aangesteld bij de afdeling wetgeving. Zij nemen deel aan de werkzaamheden ervan overeenkomstig de richtlijnen van de auditeur-generaal.]2
  § 2. De leden van het auditoraat worden ermee belast de documentatie betreffende de rechtspraak (en de adviezen) van de Raad van State in de vorm van geautomatiseerde bestanden bij te houden, te bewaren en ter beschikking te stellen. <W 2003-04-02/40, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 24-05-2003>
  § 3. [1 ...]1
  
Art.76. <L 1996-08-04/60, art. 28, 005; En vigueur : 1996-10-01> § 1er. Les membres de l'auditorat participent à l'instruction dans la (section du contentieux administratif). Ils peuvent être chargés de procéder aux enquêtes décidées par la (section du contentieux administratif) par voie d'arrêt. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  (Sans préjudice des dispositions prévoyant des délais spécifiques, les membres de l'Auditorat qui participent à l'instruction dans la (section du contentieux administratif) examinent prioritairement les recours en cassation déclarés admissibles ainsi que les recours en annulation lorsqu'ils sont sans objet, appellent un désistement ou doivent être rayés du rôle. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Lorsqu'il apparaît que le recours ne requiert que des débats succincts, le membre désigné de l'Auditorat traite prioritairement la requête introduite.
  [1 ...]1
  Les membres de l'Auditorat ne participent pas à l'examen de l'admissibilité des recours en cassation visés à l'article 20.) <L 2006-09-15/71, art. 33, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  L'auditeur général, l'auditeur général adjoint, les premiers auditeurs-chefs de section, les premiers auditeurs, les auditeurs et, parmi les auditeurs adjoints, ceux qui sont autorisés à cette fin par l'auditeur général [1 ...]1 , donnent leur avis à cette section lors de la séance publique à la fin des débats.
  [2 Au moins vingt-quatre membres de l'auditorat sont affectés par priorité à la section de législation. Dans le cas où la section de législation est divisée en six chambres, au moins trente-six membres de l'auditorat sont affectés par priorité à cette section. Ils participent aux activités de celle-ci conformément aux directives de l'auditeur général.]2
  § 2. Les membres de l'auditorat sont chargés de tenir à jour, de conserver et de mettre à disposition, sous la forme de fichiers automatisés, la documentation relative à la jurisprudence (et aux avis) du Conseil d'Etat. <L 2003-04-02/40, art. 3, 015; En vigueur : 24-05-2003>
  § 3. [1 ...]1
  
Afdeling 6. - Bijzondere bepaling betreffende het Coördinatiebureau.
Section 6. - Disposition spécifique concernant le Bureau de Coordination.
Art.77. <W 2006-09-15/71, art. 35, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De leden van het Coördinatiebureau hebben onder meer tot taak :
  1° de stand van de wetgeving bij te houden;
  2° de documentatie van het Bureau ter beschikking te stellen van de twee afdelingen van de Raad van State;
  3° de documentatie van het Bureau betreffende de stand van de wetgeving ter beschikking te stellen van het publiek, in de vorm en onder de voorwaarden vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit;
  4° de coördinatie, de codificatie en de vereenvoudiging van de wetgeving voor te bereiden;
  [1 5° te zorgen voor het uitwerken en de verspreiding van de beginselen van de wetgevingstechniek.]1
  Het coördinatiebureau staat onder het gezag en de leiding van de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft.
  
Art.77. <L 2006-09-15/71, art. 35, 018; En vigueur : 01-12-2006> Les membres du Bureau de coordination ont notamment pour mission :
  1° de tenir à jour l'état de la législation;
  2° de mettre la documentation du Bureau à la disposition des deux sections du Conseil d'Etat;
  3° de mettre à la disposition du public, dans les formes et selon les conditions déterminées par arrêté royal délibéré en Conseil des Ministres, la documentation du Bureau relative à l'état de la législation;
  4° de préparer la coordination, la codification et la simplification de la législation;
  [1 5° d'assurer l'élaboration et la diffusion des principes de la technique législative.]1
  Le bureau de coordination est placé sous l'autorité et la direction du premier président ou le président s'il est responsable de la section de législation.
  
Afdeling 7. - Bijzondere bepaling betreffende de leden van de griffie.
Section 7. - Disposition spécifique concernant les membres du greffe.
Art. 77/1. <INGEVOEGD bij W 2006-09-15/71, art. 36; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De hoofdgriffier is belast met de leiding van de griffie en staat daarbij onder leiding en toezicht van de eerste voorzitter en de voorzitter, elk wat zijn bevoegdheden betreft.
  De eerste voorzitter of voorzitter wijzen elke wat hun bevoegdheid betreft en na advies van de hoofdgriffier en de betrokken kamervoorzitter, de griffiers aan die de kamervoorzitter bijstaan.
Art. 77/1. Le greffier en chef est chargé de la direction du greffe, sous la direction et le contrôle du premier président et du président, chacun en ce qui concerne ses compétences.
  Le premier président ou le président désigne, chacun en ce qui concerne ses compétences et après avis du greffier en chef et du président de chambre concerné, les greffiers qui assistent le président de chambre.
Afdeling 8. - Bijzondere bepalingen.
Section 8. - Dispositions spécifiques.
Art.78. Een koninklijk besluit bepaalt de ambtskledij die de ambtsdragers van de Raad van State op terechtzittingen en bij officiële plechtigheden dragen.
  De Koning regelt voorrang en eerbewijzen.
Art.78. Un arrêté royal prescrit le costume porté aux audiences et dans les cérémonies officielles par les titulaires de fonction au Conseil d'Etat.
  Le Roi règle la préséance et les honneurs.
Art. 78/1. <INGEVOEGD bij W 2006-09-15/71, art. 38; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De Koning stelt, na gemotiveerd advies van de eerste voorzitter en de auditeur-generaal, de wijze vast waarop de werklast van de ambtsdrager wordt geregistreerd, alsook de wijze waarop deze geregistreerde gegevens worden geëvalueerd.
Art. 78/1. Le Roi détermine, après avis motivé du premier président et de l'auditeur général, la manière dont la charge de travail du titulaire de fonction est enregistrée, ainsi que la manière dont ces données enregistrées sont évaluées.
Art. 78/2. <INGEVOEGD bij W 2006-09-15/71, art. 39; Inwerkingtreding : 01-12-2006> Indien de afwezigheid van een lid van de Raad, van het Auditoraat, van het Coördinatiebureau of van de griffie te wijten is aan ziekte, kan onderscheidenlijk de eerste voorzitter of de voorzitter, de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal of de hoofdgriffier, de regelmatigheid van deze afwezigheid afhankelijk stellen van een medische controle door de Administratieve gezondheidsdienst die deel uitmaakt van het Bestuur van de Medische Expertise zoals bepaald in het administratief reglement van die dienst.
Art. 78/2. Si l'absence d'un membre du Conseil, de l'Auditorat, du Bureau de Coordination ou du greffe est due à une maladie, la régularité de cette absence peut être subordonnée respectivement par le premier président ou le président, l'auditeur général ou l'auditeur général adjoint ou le greffier en chef, à un contrôle effectué par le Service de santé administratif, qui fait partie de l'Administration de l'expertise médicale, selon les modalités fixées dans le règlement administratif de ce service.
HOOFDSTUK II. - INRICHTING VAN DE AFDELING WETGEVING.
CHAPITRE II. - DE L'ORGANISATION DE LA SECTION DE LEGISLATION.
Art.79. [1 De afdeling wetgeving is samengesteld uit minstens twaalf leden van de Raad van State, waarvan vier kamervoorzitters en acht staatsraden, aangewezen door de eerste voorzitter in overleg met de voorzitter, en uit ten hoogste tien assessoren. De leden van de Raad van State zijn derwijze gekozen dat minstens vier van hen het bewijs leveren van de kennis van het Nederlands, vier van de kennis van het Frans en vier van de kennis van het Nederlands en het Frans.]1
  (tweede lid opgeheven) <W 1996-08-04/60, art. 30, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
  (De eerste voorzitter kan in overleg met de voorzitter leden van de Raad van State die deel uitmaken van de (afdeling bestuursrechtspraak), oproepen) om in de afdeling wetgeving te zetelen, hetzij om een verhinderd lid te vervangen, hetzij om zo nodig aanvullende kamers te vormen. <W 2006-09-15/71, art. 40, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  
Art.79. [1 La section de législation est composée d'au moins douze membres du Conseil d'Etat, dont quatre présidents de chambre et huit conseillers d'Etat, désignés par le premier président en concertation avec le président, et de dix assesseurs au maximum. Les membres du Conseil d'Etat sont choisis de telle manière qu'au moins quatre d'entre eux justifient de la connaissance de la langue française, quatre de la langue néerlandaise et quatre des langues française et néerlandaise.]1
  (alinéa abrogé) <L 1996-08-04/60, art. 30, 005; En vigueur : 1996-10-01>
  (Le premier président peut, en concertation avec le président, appeler des membres du Conseil d'Etat qui font partie de la (section du contentieux administratif)) à siéger à la section de législation, soit pour suppléer un membre empêche, soit pour constituer des chambres de complément quand il y a lieu. <L 2006-09-15/71, art. 40, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  
Art.80. <W 1997-09-08/43, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 26-10-1997> De assessoren van de afdeling wetgeving worden door de Koning benoemd voor een hernieuwbare periode van vijf jaar, uit een lijst met drie namen, voorgedragen door de Raad van State, nadat hij de ontvankelijkheid van de kandidaturen heeft onderzocht en de respectieve aanspraken en verdiensten van de kandidaten heeft vergeleken.
  Artikel 70, § 1, tweede tot twaalfde lid, is van toepassing op de voordracht van de assessoren.
  De voordrachten geschieden met inachtneming van de regels die zijn vastgesteld in de artikelen 348, eerste lid, 349, vierde lid, tweede zinsnede, en vijfde lid, eerste zin, van het Gerechtelijk Wetboek.
  De artikelen 70, § 2, eerste lid, 73, § 1, derde lid, en 74, tweede en derde lid, zijn van toepassing op de assessoren.
Art.80. <L 1997-09-08/43, art. 4, 008; En vigueur : 26-10-1997> Les assesseurs de la section de législation sont nommés par le Roi pour une période de cinq ans renouvelable, sur une liste de trois noms présentée par le Conseil d'Etat après qu'il a examiné la recevabilité des candidatures et comparé les titres et mérites respectifs des candidats.
  L'article 70, § 1er, alinéas 2 à 12, est applicable à la présentation des assesseurs.
  Les présentations ont lieu en observant les règles établies aux articles 348, alinéa 1er, 349, alinéa 4, deuxième membre de phrase, et alinéa 5, première phrase, du Code judiciaire.
  Les articles 70, § 2, alinéa 1er, 73, § 1er, alinéa 3, et 74, alinéas 2 et 3, sont applicables aux assesseurs.
Art.81. (W 06-05-1982, art. 7) [1 De afdeling wetgeving is ingedeeld in vier of zes kamers.]1 Iedere Kamer houdt zitting met drie leden van de Raad van State en twee assessoren. De voorzitter van de Kamer die om advies is verzocht kan echter, volgens de noden van de zaak, beslissen dat slechts één assessor zal worden opgeroepen om zitting te houden of dat de Kamer zonder assessor zitting zal houden. <W 1999-05-25/44, art. 22, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  (De kamers worden voorgezeten door de kamervoorzitters die aangewezen zijn om deel uit te maken van de afdeling wetgeving.) Bij hun ontstentenis wordt het voorzitterschap waargenomen door het oudstbenoemde aanwezige lid van de Raad van State. <W 2006-09-15/71, art. 41, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  [1 Twee van de kamers, of drie ervan indien de afdeling wetgeving in zes kamers ingedeeld is, bestaan elk uit twee leden die bewijzen het Nederlands machtig te zijn. De andere kamers bestaan elk uit twee leden die bewijzen het Frans machtig te zijn.]1 Tot elke kamer behoort bovendien een lid dat bewijst het Nederlands en het Frans machtig te zijn. De assessoren moeten bewijzen de taal van de kamers waarin zij zitting moeten nemen, machtig te zijn.
  (De eerste voorzitter of de voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft, houdt volgens de behoeften van de dienst zitting in een kamer van de afdeling, in welk geval hij deze voorzit.) <W 2006-09-15/71, art. 41, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  
Art.81. <L 06-05-1982, art. 7> [1 La section de législation est divisée en quatre ou six chambres.]1 Chacune de celles-ci siège au nombre de trois membres du Conseil d'Etat et de deux assesseurs. Toutefois, le président de la Chambre saisie peut décider, selon les nécessités de l'affaire, qu'un seul assesseur sera appelé à siéger ou qu'elle siégera sans assesseur. <L 1999-05-25/44, art. 22, 010; En vigueur : 02-07-1999>
  (Les chambres sont présidées par les présidents de chambre qui ont été désignés pour faire partie de la section de législation.) A leur défaut, la présidence est exercée par le plus ancien membre présent du Conseil d'Etat. <L 2006-09-15/71, art. 41, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  [1 Deux des chambres, ou trois si la section de législation est divisée en six chambres, comprennent chacune deux membres justifiant de la connaissance de la langue française. Les autres chambres comprennent chacune deux membres justifiant de la connaissance de la langue néerlandaise.]1 Chaque chambre comprend en outre un membre justifiant de la connaissance des langues française et néerlandaise. Les assesseurs doivent justifier de la connaissance de la langue des chambres dans lesquelles ils sont appelés à siéger.
  (Le premier président ou le président, s'il est responsable de la section de législation, siège, selon les nécessités du service, dans une chambre de la section, qu'il préside.) <L 2006-09-15/71, art. 41, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  
Art.82. De afdeling kan over speciale vraagpunten bijzonder bevoegde personen ter raadpleging oproepen.
  (Zij kan, gedurende gans de procedure, vragen stellen of horen hetzij de gemachtigde ambtenaar of de vertegenwoordiger van de minister, of indien het gaat om een voorstel van wet, decreet of ordonnantie, de gemachtigde van de voorzitter van de betrokken vergadering die, in de vraag om advies, aangeduid werd door de minister of de voorzitter van de vergadering.) <W 2003-04-02/40, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 24-05-2003>
Art.82. La section peut appeler en consultation sur des questions spéciales des personnes particulièrement qualifiées.
  (Elle peut, pendant toute la procédure, poser des questions ou entendre soit le fonctionnaire délégué ou le représentant du ministre, soit le délégué du président de l'assemblée concernée s'il s'agit d'une proposition de loi, de décret ou d'ordonnance, désigné par le ministre ou le président de l'assemblée dans la demande d'avis.) <L 2003-04-02/40, art. 5, 015; En vigueur : 24-05-2003>
Art.83. (De eerste voorzitter ontvangt de aanvragen waarvan sprake in de artikelen 2 tot 6 en regelt de verdeling ervan tussen de [2 ...]2 kamers, volgens een systeem omschreven in zijn beleidsplan.) Elk dezer beraadslaagt in de taal die haar eigen is. Behoudens wanneer zij betrekking hebben op ontwerpen die overeenkomstig de wet slechts in het Nederlands of in het Frans zijn gesteld, worden de adviezen in de andere taal vertaald en wordt de overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse versie nagezien door (...) het lid van de kamer dat het bewijs levert van de kennis van de twee talen. (W 06-05-1982, art. 8) <W 1996-08-04/60, art. 34, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> <W 2006-09-15/71, art. 42, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  (Voor de in het Duits gestelde adviesaanvragen evenwel worden de adviezen in het Duits vertaald onder het toezicht van een lid van het auditoraat dat het bewijs heeft geleverd van een [1 voldoende]1 kennis van de Duitse taal.) (W 31-12-1983, art. 64)
  (De adviezen worden vertaald binnen een termijn van ten hoogste vijftien dagen, die ingaat de dag dat het advies in één taal wordt medegedeeld.) <W 2003-04-02/40, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 14-06-2003>
  
Art.83. (Le premier président reçoit les demandes visées aux articles 2 à 6 et en règle la distribution entre les [2 ...]2 chambres selon un système défini dans son plan de gestion.) Chacune de celles-ci délibère dans la langue qui lui est propre. Sauf lorsqu'ils concernent des projets qui, légalement, ne sont rédigés qu'en français ou en néerlandais, les avis sont traduits dans l'autre langue et la concordance entre la version française et la version néerlandaise est vérifiée par les (...) membres de la chambre qui justifie de la connaissance des deux langues. <L 06-05-1982, art. 8> <L 1996-08-04/60, art. 33 , 005; En vigueur : 1996-10-01> <L 2006-09-15/71, art. 42, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  (Toutefois, pour les demandes d'avis rédigées en langue allemande, les avis sont traduits en allemand sous le contrôle d'un membre de l'auditorat ayant justifié de la connaissance [1 suffisante]1 de la langue allemande.) <L 31-12-1983, art. 64>
  (Les avis sont traduits dans un délai ne pouvant excéder quinze jours à dater de la communication de l'avis dans une seule langue.) <L 2003-04-02/40, art. 6, 015; En vigueur : 14-06-2003>
  
Art.84. <W 2003-04-02/40, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 14-06-2003> § 1. Het onderzoek van de zaken vindt plaats in de volgorde van de inschrijving op de rol, uitgezonderd :
  [1 1° wanneer de overheid die de afdeling wetgeving adieert, vraagt dat het advies wordt medegedeeld binnen een termijn van zestig dagen, verlengd tot vijfenzeventig dagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de algemene vergadering met toepassing van artikel 85 of door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis;]1
  [1 ]1 wanneer de overheid die de afdeling wetgeving adieert, vraagt dat het advies wordt medegedeeld binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot vijfenveertig dagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de algemene vergadering met toepassing van artikel 85 of door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis ; [1 Deze termijn wordt van rechtswege verlengd met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen [2 tussen 15 juni en 15 augustus]2.]1
  [1 ]1 wanneer, in spoedeisende gevallen die in de aanvraag met bijzondere redenen worden omkleed, de overheid die de afdeling wetgeving adieert, vraagt dat het advies wordt medegedeeld binnen een termijn van vijf werkdagen, verlengd tot acht werkdagen in het geval waarin het advies gegeven wordt ofwel met toepassing van artikel 2, § 4, ofwel door de algemene vergadering met toepassing van artikel 85 of door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis.
  Wanneer met toepassing van het eerste lid, [1 ]1 , om spoedbehandeling van een adviesaanvraag over een ontwerp van reglementair besluit wordt verzocht, wordt de motivering van het spoedeisend karakter, die in de aanvraag wordt opgegeven, in de aanhef van het besluit overgenomen.
  § 2. De werkdag is de dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een feestdag is. De termijnen gaan in op de eerste werkdag na die van de inschrijving op de rol. De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag geen werkdag, dan verstrijkt de termijn op de eerstvolgende werkdag.
  De hoofdgriffier deelt zonder verwijl aan de indiener van de adviesaanvraag de begin- en de einddatum van de termijn mee.
  Het advies wordt per post, per bode, per fax of per elektronische post medegedeeld; de mededeling per fax of per elektronische post wordt schriftelijk bevestigd. Indien het advies krachtens artikel 83 moet worden vertaald, wordt het geacht reeds te zijn medegedeeld op het ogenblik dat de tekst ervan wordt medegedeeld in de taal waarin het is gesteld.
  § 3. Onverminderd artikel 2, § 1, tweede lid, mag het advies van de afdeling wetgeving, in het geval bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, [1 1° en 2°]1 , zich beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, de rechtsgrond en de te vervullen voorgeschreven vormvereisten; het beperkt zich tot dat onderzoek in het geval bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, [1 ]1.
  Wanneer het advies wordt gevraagd binnen een termijn van paragraaf 1, eerste lid, [1 ...]1 , wordt het gegeven zelfs indien de voorgeschreven vormvereisten niet zijn vervuld.
  § 4. Wanneer de adviesaanvraag betrekking heeft op een voorontwerp of een voorstel van wet, van decreet of van ordonnantie, of op een amendement op een dergelijk ontwerp of voorstel, dient de afdeling wetgeving binnen de termijnen gesteld in paragraaf 1, eerste lid, [1 ...]1 , of binnen een bijkomende termijn, door de adviesaanvrager verleend vóór het verstrijken van die termijnen, mededeling te doen van een advies, dat ten minste betrekking heeft op de drie punten genoemd in paragraaf 3, eerste lid.
  Wanneer de adviesaanvraag betrekking heeft op een ontwerp van reglementair besluit en de afdeling wetgeving geen advies heeft medegedeeld binnen de termijnen gesteld in paragraaf 1, eerste lid, [1 ...]1 , of binnen een bijkomende termijn, door de adviesaanvrager verleend vóór het verstrijken van die termijnen, wordt de adviesaanvraag aan de Raad van State onttrokken en wordt ze afgevoerd van de rol. In de aanhef van het besluit wordt melding gemaakt van het ontbreken van de mededeling van het advies binnen de termijn.
  [2 § 5. De afdeling wetgeving kan beslissen om geen advies te verlenen over een bij haar aanhangige adviesaanvraag over een ontwerp van besluit binnen een termijn als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid. Door die beslissing, die zo spoedig mogelijk aan de adviesaanvrager wordt meegedeeld, wordt de adviesaanvraag onmiddellijk afgevoerd van de rol. In de aanhef van het besluit wordt melding gemaakt van die beslissing.]2
  
Art.84. <L 2003-04-02/40, art. 7, 015; En vigueur : 14-06-2003> § 1er. L'examen des affaires s'ouvre dans l'ordre de leur inscription au rôle, excepté :
  [1 1° lorsque l'autorité qui saisit la section de législation réclame la communication de l'avis dans un délai de soixante jours, prorogé à septante-cinq jours dans le cas où l'avis est donné par l'assemblée générale en application de l'article 85 ou par les chambres réunies en application de l'article 85bis;]1
  [1 ]1 lorsque l'autorité qui saisit la section de législation réclame la communication de l'avis dans un délai de trente jours, prorogé à quarante-cinq jours dans le cas où l'avis est donné par l'assemblée générale en application de l'article 85 ou par les chambres réunies en application de l'article 85bis ; [1 Ce délai est prolongé de plein droit de quinze jours lorsqu'il prend cours [2 du 15 juin au 15 août]2.]1
  [1 ]1en cas d'urgence spécialement motivée dans la demande, lorsque l'autorité qui saisit la section de législation réclame la communication de l'avis dans un délai de cinq jours ouvrables, prorogé à huit jours ouvrables dans le cas où, soit l'avis est donné en application de l'article 2, § 4, soit il est donné par l'assemblée générale en application de l'article 85 ou par les chambres réunies en application de l'article 85bis.
  Lorsque, par application de l'alinéa 1er, [1 ]1, l'urgence est invoquée pour un avis sur un projet d'arrêté réglementaire, la motivation de l'urgence figurant dans la demande est reproduite dans le préambule de l'arrêté.
  § 2. Le jour ouvrable est celui qui n'est ni un samedi, ni un dimanche, ni un jour férié. Les délais commencent à courir le jour ouvrable qui suit l'inscription au rôle. Le jour de l'échéance est compris dans le délai. Si ce jour n'est pas un jour ouvrable, le jour de l'échéance est reporté au jour ouvrable qui suit.
  Le greffier en chef communique sans délai à l'auteur de la demande d'avis les dates de début et de fin du délai
  L'avis est communiqué par la poste, par porteur, par télécopieur ou par courrier électronique; la communication par télécopieur ou courrier électronique est confirmée par écrit. Si l'avis doit être traduit en vertu de l'article 83, il est réputé être déjà communiqué, lorsqu'il l'est dans la langue dans laquelle il a été rédigé.
  § 3. Outre l'application de l'article 2, § 1er, alinéa 2, l'avis de la section de législation, dans le cas visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, [1 1° et 2°]1 , peut se borner à l'examen de la compétence de l'auteur de l'acte, du fondement juridique ainsi que de l'accomplissement des formalités prescrites; il se borne à cet examen dans le cas visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, [1 ]1.
  Lorsque l'avis est demandé dans un délai visé au paragraphe 1er, alinéa 1er, [1 ...]1, il est donné nonobstant l'inaccomplissement éventuel des formalités prescrites.
  § 4. Lorsque la demande d'avis porte sur un avant-projet ou une proposition de loi, de décret ou d'ordonnance ou sur un amendement à un tel projet ou à une telle proposition, la section de législation est tenue de communiquer, dans les délais visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, [1 ...]1 , ou dans un délai supplémentaire accordé par le demandeur d'avis avant l'expiration de ceux-ci, un avis portant au moins sur les trois points visés au paragraphe 3, alinéa 1er.
  Lorsque la demande d'avis porte sur un projet d'arrêté réglementaire et que la section de législation n'a pas communiqué d'avis dans les délais visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, [1 ...]1 , ou dans un délai supplémentaire accordé par le demandeur d'avis avant l'expiration de ceux-ci, le Conseil d'Etat est dessaisi de la demande et celle-ci est rayée du rôle. Dans le préambule de l'arrêté, il est fait mention de l'absence de la communication de l'avis dans le délai.
  [2 § 5. La section de législation peut décider de ne pas donner d'avis sur une demande d'avis pendante relative à un projet d'arrêté et assortie d'un délai en application du paragraphe 1er, alinéa 1er. Par cette décision, qui est communiquée dès que possible au demandeur d'avis, la demande d'avis est immédiatement rayée du rôle. Il est fait mention de cette décision dans le préambule de l'arrêté.]2
  
Art. 84bis. <INGEVOEGD bij W 1999-05-25/44, art. 23; Inwerkingtreding : 02-07-1999> Van zodra er een aanvraag tot advies ontvangen wordt die niet voorzien is van een termijn krachtens artikel 84, (§ 1, eerste lid, [1 ...]1 ), onderzoekt de Kamer die om advies is verzocht of de voorafgaande formaliteiten die vereist zijn door het voorontwerp of het voorstel dat haar voorgelegd wordt, vervuld zijn. <W 2003-04-02/40, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 14-06-2003>
  Binnen de vijftien dagen die volgen op de ontvangst van de in het eerste lid bedoelde aanvraag, brengt zij, in voorkomend geval, de overheid schriftelijk op de hoogte van de voorafgaande formaliteiten die niet vervuld zouden zijn.
  Ingeval de Kamer die om advies is verzocht in de door het tweede lid voorgeschreven vormen en termijnen vaststelt dat het dossier niet onderzocht kan worden, kan deze Kamer beslissen, in afwijking van artikel 84, (§ 1, eerste lid, inleidende zin), om over te gaan tot het onderzoek van de zaak die onmiddellijk volgt in de volgorde van inschrijving op de rol. <W 2003-04-02/40, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 14-06-2003>
  De zaak waarvan het onderzoek wordt uitgesteld krachtens het vorige lid, wordt van de rol geschrapt en ingeschreven op een wachtrol. Het onderzoek ervan wordt hernomen van zodra de Kamervoorzitter vastgesteld heeft dat de formaliteiten volledig vervuld zijn.
  
Art. 84bis. Dès réception d'une demande d'avis qui n'est pas assortie d'un délai en application de l'article 84, (paragraphe 1er, alinéa 1er, [1 ...]1 ), la Chambre saisie examine si les formalités préalables requises par l'avant-projet ou la proposition qui lui est soumis ont été accomplies. <L 2003-04-02/40, art. 8, 015; En vigueur : 14-06-2003>
  Dans les quinze jours qui suivent la réception de la demande visée à l'alinéa 1er, elle signale, s'il échet, à l'autorité, par écrit, les formalités préalables qui n'auraient pas été accomplies.
  Au cas où la Chambre saisie constate dans les formes et délais prescrits par l'alinéa 2 que le dossier n'est pas en état d'être examiné, celle-ci peut décider, par dérogation à l'article 84, (paragraphe 1er, alinéa 1er, phrase introductive), de procéder à l'examen de l'affaire qui suit immédiatement dans l'ordre de l'inscription au rôle. <L 2003-04-02/40, art. 8, 015; En vigueur : 14-06-2003>
  L'affaire dont l'examen est suspendu en application de l'alinéa précédent est omise du rôle et inscrite dans un rôle d'attente. L'examen en est repris au plus tôt après que le président de la Chambre a constaté le complet accomplissement des formalités.
  
Art. 84ter. <INGEVOEGD bij W 2003-04-02/40, art. 9; Inwerkingtreding : 14-06-2003> De auditeur die bij het onderzoek van een adviesaanvraag als bedoeld in artikel 84, § 1, eerste lid, [1 1° en 2°]1 , van oordeel is dat een voorgeschreven vormvereiste niet is vervuld, brengt de gemachtigde ambtenaar of de gemachtigde van de minister daarvan onmiddellijk op de hoogte.
  
Art. 84ter. L'auditeur qui, lors de l'examen d'une demande d'avis visée à l'article 84, § 1er, alinéa 1er, [1 1° et 2°]1, estime qu'une formalité prescrite n'a pas été accomplie, en informe immédiatement le fonctionnaire délégué ou le délégué du ministre.
  
Art.85. [1 De afdeling wetgeving zetelt in algemene vergadering, telkens als de overheid die de afdeling wetgeving adieert, haar hierom verzoekt, of indien de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft, daartoe beslist.
   Aan de algemene vergadering nemen met stemrecht deel, ten minste acht leden van de Raad van State die aangewezen zijn om deel uit te maken van de afdeling wetgeving. Zij bestaat uit een gelijk aantal leden van de Raad van State en, in voorkomend geval, een gelijk aantal assessoren van elke taalrol.
   De algemene vergadering wordt voorgezeten door de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft. Zij zijn er stemgerechtigd, zelfs indien zij niet tot de afdeling wetgeving behoren.]1

  
Art.85. [1 La section de législation siège en assemblée générale chaque fois que l'autorité par qui elle est consultée lui en fait la demande ou si le premier président, ou le président s'il est responsable de la section de législation, le décide.
   Prennent part à l'assemblée générale et y ont voix délibérative, au moins huit membres du Conseil d'Etat désignés pour faire partie de la section de législation. Elle comprend un nombre égal de membres du Conseil d'Etat et, le cas échéant, un nombre égal d'assesseurs de chaque rôle linguistique.
   L'assemblée générale est présidée par le premier président ou par le président s'il est responsable de la section de législation. Ils y ont voix délibérative, même s'ils ne font pas partie de la section de législation.]1

  
Art. 85bis. [1 Wanneer de adviesaanvraag een probleem doet rijzen in verband met de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid, de gemeenschappen of de gewesten, verwijst de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft de adviesaanvraag naar verenigde kamers van de afdeling wetgeving. Hij kan ook andere adviesaanvragen verwijzen naar verenigde kamers van de afdeling wetgeving. De verenigde kamers worden gevormd door twee kamers van een verschillende taalaanhorigheid. Zij bestaan uit een gelijk aantal leden van de Raad van State en, in voorkomend geval, een gelijk aantal assessoren van elke taalrol.]1
  (Wanneer de auditeur-generaal oordeelt dat toepassing moet worden gemaakt van het eerste lid, beveelt de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de afdeling wetgeving onder zijn verantwoordelijkheid heeft, de verwijzing naar de verenigde kamers.) <W 2006-09-15/71, art. 43, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  
Art. 85bis. [1 Lorsque la demande d'avis soulève une question relative à la répartition des compétences entre l'Etat fédéral, les communautés ou les régions, le premier président ou le président, s'il est responsable de la section de législation, la défère à des chambres réunies de la section de législation. Il peut également déférer d'autres demandes d'avis à des chambres réunies de la section de législation. Les chambres réunies sont constituées de deux chambres de langue différente. Elles comprennent un nombre égal de membres du Conseil d'Etat et, le cas échéant, un nombre égal d'assesseurs de chaque rôle linguistique.]1
  (Lorsque l'auditeur général est d'avis que l'alinéa 1er trouve à s'appliquer, le premier président ou le président, s'il est responsable de la section de législation, ordonne le renvoi aux chambres réunies.) <L 2006-09-15/71, art. 43, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  
HOOFDSTUK III. - INRICHTING VAN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK).
CHAPITRE III. - DE L'ORGANISATION DE LA (SECTION DU CONTENTIEUX ADMINISTRATIF).
Art.86. (De (afdeling bestuursrechtspraak) is ingedeeld in elf kamers, vijf Nederlandstalige kamers, vijf Franstalige kamers en één tweetalige kamer, elk samengesteld uit drie leden). <W 2000-04-08/31, art. 5, 011; Inwerkingtreding : 30-05-2000> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  De eerste voorzitter (of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) onder zijn verantwoordelijkheid heeft kunnen) aanvullende kamers samenstellen, indien het aantal ingediende zaken dit vereist. <W 2006-09-15/71, art. 44, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Art.86. (La (section du contentieux administratif) est divisée en onze chambres : cinq chambres de langue française, cinq chambres de langue néerlandaise et une chambre bilingue, composées chacune de trois membres.) <L 2000-04-18/31, art. 5, 011; En vigueur : 30-05-2000> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Le premier président (ou le président s'il est responsable de la (section du contentieux administratif) peuvent) constituer des chambres de complément, si le nombre des affaires le réclame. <L 2006-09-15/71, art. 44, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
Art.87. Nederlandse kamers, samengesteld uit leden die bewijzen het Nederlands machtig te zijn, nemen kennis van alle zaken die in het Nederlands moeten worden behandeld.
  (Ten minste zes leden van de Raad, zijnde drie Nederlandstalige en drie Franstalige, onderzoeken bij voorrang de toelaatbaarheid van de cassatieberoepen bedoeld in artikel 20. De eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) onder zijn verantwoordelijkheid heeft, kunnen dit aantal aanpassen naargelang de behoeften van de dienst, derwijze dat ten allen tijde de in artikel 20, § 3, bepaalde termijn wordt nageleefd. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  De eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) onder zijn verantwoordelijkheid heeft, bepaalt maandelijks de gemiddelde behandelingstermijn van de in de voorbije maand behandelde toelaatbaarheidsonderzoeken. Zodra blijkt dat deze gemiddelde behandelingstermijn de in artikel 20, § 3 bepaalde termijn het dubbele van de termijn overschrijdt neemt de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) onder zijn verantwoordelijkheid heeft, de nodige maatregelen om hieraan te remediëren totdat blijkt dat de hiervoor bepaalde maandelijkse behandelingstermijn de in artikel 20, § 3, eerste lid, bepaalde termijn opnieuw heeft bereikt. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  Inzonderheid kan hij aanvullende kamers instellen en alle dan wel enkele leden van de (afdeling bestuursrechtspraak) aanwijzen die geheel of gedeeltelijk, bij voorrang, dan wel voor alle andere zaken, worden belast met de behandeling van de beroepen in de procedure van toelating tot de cassatievoorziening. De bevoegde korpschef brengt verslag uit over de toepassing van deze bepaling aan de Minister van Binnenlandse Zaken en aan de algemene vergadering van de Raad van State. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  De ambtsdragers die met toepassing van het derde lid zijn aangewezen, dienen niet te voldoen aan de anciënniteitsvoorwaarde gesteld in artikel 20, § 3.
  De (afdeling bestuursrechtspraak) behandelt bij voorrang de beroepen tot cassatie, alsook de beroepen tot vernietiging waarvan het beroep doelloos is, of de beroepen waarin het auditoraat van oordeel is dat zij slechts korte debatten vereisen, of waarvan afstand wordt gedaan of die dienen van de rol te worden afgevoerd.) <W 2006-09-15/71, art. 45, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  De Franse kamers, samengesteld uit leden die bewijzen het Frans machtig te zijn, nemen kennis van alle zaken die in het Frans moeten worden behandeld.
  De tweetalige kamers, samengesteld uit (de eerste voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) onder zijn verantwoordelijkheid heeft en uit) leden die bewijzen het Nederlands en het Frans machtig te zijn, neemt kennis van de zaken die de artikelen 52 en 61 haar speciaal opdragen. <W 2006-09-15/71, art. 45, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Art.87. Les chambres de langue néerlandaise composées de membres justifiant de la connaissance de la langue néerlandaise, connaissent de toutes les affaires qui doivent être traitées en langue néerlandaise.
  (Six membres du Conseil au moins, à savoir trois néerlandophones et trois francophones, examinent en priorité l'admissibilité des recours en cassation visés à l'article 20. Le premier président ou le président, s'il est responsable de la (section du contentieux administratif), peut adapter ce nombre en fonction des besoins du service, de sorte que le délai visé à l'article 20, § 3, soit toujours respecté. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Le premier président ou le président, s'il est responsable de la (section du contentieux administratif), détermine chaque mois le délai de traitement moyen des examens d'admissibilité traités dans le mois écoulé. Dès qu'il apparaît que ce délai de traitement moyen dépasse le double du délai visé à l'article 20, § 3, le premier président ou le président, s'il est responsable de la (section du contentieux administratif), prend les mesures nécessaires pour y remédier, jusqu'à ce que le délai moyen de traitement précédemment déterminé respecte à nouveau le délai visé à l'article 20, § 3, alinéa 1er. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  En particulier, il peut constituer des chambres supplémentaires et désigner tous les membres ou certains membres de la (section du contentieux administratif) qui sont chargés, exclusivement ou partiellement, en priorité sur les autres matières, du traitement des recours dans la procédure d'admission au pourvoi en cassation. Le chef de corps compétent fait rapport au Ministre de l'Intérieur ainsi qu'à l'assemblée générale du Conseil d'Etat de l'application de cette disposition. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Les titulaires de fonction désignés en application de l'alinéa 3, ne doivent pas satisfaire à la condition d'ancienneté prévue à l'article 20, § 3.
  La (section du contentieux administratif) traite en priorité les recours en cassation ainsi que les recours en annulation sans objet, pour lesquels l'Auditorat estime qu'ils n'appellent que des débats succincts, ou qui contiennent un désistement ou qui doivent être rayés du rôle.) <L 2006-09-15/71, art. 45, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Les chambres de langue française, composées de membres justifiant de la connaissance de la langue française, connaissent de toutes les affaires qui doivent être traitées en langue française.
  La chambre bilingue, composée (par le premier président s'il est responsable de la section de législation) (NOTE de Justel : à en juger par la version néerlandaise, d'ailleurs elle aussi problématique, de la disposition modificative 2006-09-15/71, art. 45, la partie entre crochets qui précède doit peut-être se lire : (du premier président s'il est responsable de la section de législation et)) de membres justifiant de la connaissance des langues française et néerlandaise, connaît des affaires qui lui sont spécialement dévolues par les articles 52 et 61. <L 2006-09-15/71, art. 45, 018; En vigueur : 01-12-2006>
Art.88. De kamer waarvan het lid van de Raad van State dat bewijst het Duits machtig te zijn deel uitmaakt, neemt kennis van zaken waarin het Duits moet worden gebruikt en van de zaken waarin het Duits en het Nederlands of het Frans moeten worden gebruikt. Is die taal niet die van de kamer waartoe het lid van de Raad van State dat bewijst het Duits machtig te zijn, behoort, dan wordt de zaak verwezen naar de tweetalige kamer; in dat geval echter zetelt het lid van de Raad van State dat bewijst het Duits machtig te zijn in de plaats van het jongstbenoemende lid van de Raad van State dat van de tweetalige kamer deel uitmaakt.
Art.88. La chambre comprenant le membre du Conseil d'Etat qui justifie de la connaissance de la langue allemande connaît des affaires dans lesquelles il doit être fait usage de la langue allemande et des affaires dans lesquelles il doit être fait usage à la fois de la langue allemande et de la langue française ou néerlandaise. Si celle-ci n'est pas la langue de la chambre comprenant le membre du Conseil d'Etat qui justifie de la connaissance de la langue allemande, l'affaire est déférée à la chambre bilingue; toutefois, dans ce cas, le membre du Conseil d'Etat qui justifie de la connaissance de la langue allemande siège à la place du membre du Conseil d'Etat le moins ancien qui fait partie de la chambre bilingue.
Art.89. (De (afdeling bestuursrechtspraak) bestaat uit de kamervoorzitters en staatsraden die niet zijn aangewezen om deel uit te maken van de afdeling wetgeving. De eerste voorzitter of de voorzitter houdt volgens de behoefte van de dienst zitting in een kamer van de afdeling, in welk geval hij deze voorzit.) <W 2006-09-15/71, art. 46, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  De leden van de Raad van State die aangewezen zijn om van de afdeling wetgeving deel uit te maken, kunnen worden opgeroepen om in de (afdeling bestuursrechtspraak) te zetelen telkens als daartoe aanleiding bestaat, hetzij om de tweetalige kamer te vormen, hetzij om een verhinderd lid van een Nederlandse of van een Franse kamer te vervangen, hetzij om aanvullende kamers te vormen. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Art.89. (La (section du contentieux administratif) se compose des présidents de chambre et des conseillers d'Etat, qui ne sont pas désignés pour faire partie de la section de législation. Le premier président ou le président siège, selon la nécessité du service, dans une chambre de la section, qu'il préside.) <L 2006-09-15/71, art. 46, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Les membres du Conseil d'Etat désignés pour faire partie de la section de législation peuvent être appelés à siéger dans la (section du contentieux administratif) chaque fois qu'il y a lieu, soit pour former la chambre bilingue, soit pour suppléer un membre d'une chambre de langue néerlandaise ou d'une chambre de langue française en cas d'empêchement de celui-ci, soit pour constituer des chambres de complément. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
Art.90. <W 2006-09-15/71, art. 47, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> § 1. De kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak) houden zitting met drie leden. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  Zij houden evenwel zitting met één lid :
  1° voor vorderingen tot schorsing en tot het bevelen van voorlopige maatregelen;
  2° inzake beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen waarbij toepassing wordt gegeven aan de [2 artikelen 17, §§ 9 en 10]2 , 21, tweede lid of 26, of wanneer het beroep doelloos is, de afstand van het geding toe te wijzen is of de zaak van de rol af te voeren is, of wanneer verzoekschriften worden behandeld die enkel korte debatten met zich meebrengen.
  In afwijking van het eerste lid, kan de kamervoorzitter ambtshalve bevelen dat een zaak wordt verwezen naar een kamer met één lid wanneer de juridische moeilijkheid of het belang van de zaak zich hiertegen niet verzetten.
  In afwijking van het tweede lid, kan de kamervoorzitter, als de verzoeker daarom op een gemotiveerde wijze vraagt in zijn verzoekschrift of ambtshalve, bevelen dat een zaak wordt verwezen naar een kamer met drie leden wanneer de juridische moeilijkheid of het belang van de zaak dan wel bijzondere omstandigheden daartoe grond opleveren.
  § 2. Bij het artikel 20 bedoelde onderzoek van de toelaatbaarheid van het cassatieberoep wordt steeds zitting gehouden met één lid.
  Wanneer de houder van een mandaat van kamervoorzitter oordeelt dat, om de eenheid van de rechtspraak in de kamer te verzekeren, een zaak met drie rechters dient te worden behandeld, beveelt hij de verwijzing naar een kamer met drie leden.
  De houder van een mandaat van kamervoorzitter deelt onverwijld aan de eerste voorzitter of voorzitter naar gelang het geval, de zaken mee die, naar zijn mening, door de verenigde kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak) dienen te worden behandeld ten einde de eenheid van de rechtspraak te verzekeren. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  
Art.90. <L 2006-09-15/71, art. 47, 018; En vigueur : 01-12-2006> § 1er. Les chambres de la (section du contentieux administratif) siègent à trois membres. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Elles siègent toutefois à un membre :
  1° sur les demandes de suspension et de mesures provisoires;
  2° en matière de recours en annulation ou de recours en cassation pour lesquels il est fait application des [2 articles 17, §§ 9 et 10]2, 21, alinéa 2 ou 26, ou lorsque le recours doit être déclaré sans objet, ou qui appelle un désistement ou doit être rayé du rôle, ou lorsqu'il s'agit du traitement de requêtes qui n'entraînent que des débats succincts.
  Par dérogation à l'alinéa 1er, le président de chambre peut d'office, ordonner le renvoi d'une affaire à une chambre composée d'un membre lorsque la complexité juridique ou l'intérêt de l'affaire ne s'y oppose pas.
  Par dérogation à l'alinéa 2, le président de chambre peut, si le requérant l'a demandé de manière motivée dans sa requête ou d'office, ordonner le renvoi d'une affaire à une chambre composée de trois membres lorsque la complexité juridique ou l'intérêt de l'affaire ou des circonstances spécifiques le requièrent.
  § 2. Lors de l'examen de l'admissibilité du recours en cassation visé à l'article 20, le siège est toujours constitué d'un seul membre.
  Lorsque le titulaire d'un mandat de président de chambre estime que, pour assurer l'unité de la jurisprudence dans la chambre, une cause doit être traitée par trois juges, il ordonne le renvoi à une chambre composée de trois membres.
  Afin d'assurer l'unité de la jurisprudence, le titulaire d'un mandat de président de chambre informe immédiatement le premier président ou le président selon le cas, des affaires qui, selon lui, doivent être traitées par les chambres réunies de la (section du contentieux administratif). <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  
HOOFDSTUK IV. - (DE ALGEMENE VERGADERING VAN DE (AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK)) (W 16-06-1989, art. 21)
CHAPITRE IV. - (DE L'ASSEMBLEE GENERALE DE LA (SECTION DU CONTENTIEUX ADMINISTRATIF))
Art.91. Telkens wanneer een kamer erkent dat er aanleiding bestaat tot herziening of vernietiging wegens machtsafwending, wordt de zaak van rechtswege naar de algemene vergadering van de afdeling verwezen.
Art.91. Dans tous les cas où une chambre reconnaît y avoir lieu à révision ou à annulation du chef de détournement de pouvoir, le renvoi à l'assemblée générale de la section est de droit.
Art.92. <W 1996-08-04/60, art. 39, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01> Wanneer (de eerste voorzitter of de voorzitter), na het advies te hebben ingewonnen van de staatsraad belast met het ter terechtzitting te geven verslag, oordeelt dat, om de eenheid van de rechtspraak te verzekeren, een zaak door de algemene vergadering van de (afdeling bestuursrechtspraak) behandeld dient te worden, beveelt hij de verwijzing naar deze vergadering. <W 2006-09-15/71, art. 48, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  (Indien de eerste voorzitter en de voorzitter het niet nodig achten de algemene vergadering bijeen te roepen, dan licht de kamervoorzitter zijn kamer in over deze zaak. Indien de kamer, na beraadslaging, om bijeenroeping van de algemene vergadering verzoekt, is de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn verantwoordelijkheid heeft, gehouden daarop in te gaan.) <W 2006-09-15/71, art. 48, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  Wanneer de auditeur-generaal, na het advies te hebben ingewonnen van de auditeur belast met het verslag, om dezelfde reden oordeelt dat een zaak door de algemene vergadering van de (afdeling bestuursrechtspraak) behandeld dient te worden, beveelt de eerste voorzitter de verwijzing naar deze vergadering. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  (§ 2. Wanneer de eerste voorzitter of voorzitter, na het advies te hebben ingewonnen van het lid van de Raad dat belast is met het onderzoek naar de toelaatbaarheid van het cassatieberoep in de zin van artikel 20 [1 of met het onderzoek van dat beroep]1, oordeelt dat, om de eenheid van de rechtspraak te verzekeren, het onderzoek van de toelaatbaarheid van het cassatieberoep door de verenigde kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak) behandeld dient te worden, beveelt hij de verwijzing naar de verenigde kamers. [1 ...]1. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  Indien de eerste voorzitter en de voorzitter het niet nodig achten de verenigde kamers bijeen te roepen, dan licht de kamervoorzitter zijn kamer in over deze zaak. Indien de kamer, na beraadslaging, om bijeenroeping van de verenigde kamers verzoekt, is de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn verantwoordelijkheid heeft, gehouden daarop in te gaan.) <W 2006-09-15/71, art. 48, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006> <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  [1 Indien het cassatieberoep in de zin van artikel 20 toelaatbaar is verklaard, beveelt de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de afdeling bestuursrechtspraak onder zijn verantwoordelijkheid heeft de verwijzing ervan naar de verenigde kamer van de afdeling bestuursrechtspraak telkens wanneer de bestreden beslissing door het administratief rechtscollege in algemene vergadering of in verenigde kamers genomen is. Hij doet dit evenzeer wanneer de auditeur-generaal, na het advies te hebben ingewonnen van de auditeur belast met het verslag, oordeelt dat, om de eenheid van de rechtspraak te verzekeren, de zaak door de verenigde kamers behandeld dient te worden.
   Indien hij meent dat het belang van de zaak dit vereist, kan de eerste voorzitter of de voorzitter indien hij verantwoordelijk is voor de afdeling bestuursrechtspraak, in afwijking van het voorgaande, beslissen de zaak te verwijzen naar de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak. Hij doet dit evenzeer wanneer de auditeur-generaal, na het advies te hebben ingewonnen van de auditeur belast met het verslag, oordeelt dat, om de eenheid van de rechtspraak te verzekeren, de zaak door de algemene vergadering behandeld dient te worden.]1

  
Art.92. <L 1996-08-04/60, art. 39, 005; En vigueur : 1996-10-01> (§ 1.) Lorsque, après avoir pris l'avis du conseiller d'Etat, chargé du rapport à l'audience, (le premier président ou le président) estime que, pour assurer l'unité de la jurisprudence, une affaire doit être traitée en assemblée générale de la (section du contentieux administratif), il en ordonne le renvoi à cette assemblée. <L 2006-09-15/71, art. 48, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  (Si le premier président et le président n'estiment pas nécessaire de convoquer l'assemblée générale, le président de chambre informe la chambre de l'affaire. Si la chambre, après délibération, demande la convocation de l'assemblée générale, le premier président ou le président s'il est responsable de la (section du contentieux administratif), est tenu d'y donner suite.) <L 2006-09-15/71, art. 48, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Lorsque, après avoir pris l'avis de l'auditeur, chargé du rapport, l'auditeur général estime, pour la même raison, qu'une affaire doit être traitée en assemblée générale de la (section du contentieux administratif), le premier président en ordonne le renvoi à cette assemblée. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  (§ 2. Lorsque le premier président ou le président, après avoir pris l'avis du membre du Conseil chargé de l'examen de l'admissibilité du recours en cassation au sens de l'article 20 [1 ou de l'examen de ce recours]1, estime que cet examen doit, pour assurer l'unité de la jurisprudence, être traité par les chambres réunies de la (section du contentieux administratif), il en ordonne le renvoi aux chambres réunies. [1 ...]1 <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Si le premier président et le président n'estiment pas nécessaire de convoquer les chambres réunies, le président de chambre informe la chambre de l'affaire. Si la chambre, après délibération, demande la convocation des chambres réunies, le premier président ou le président s'il est responsable de la (section du contentieux administratif), est tenu d'y donner suite.) <L 2006-09-15/71, art. 48, 018; En vigueur : 01-12-2006> <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  [1 Si le recours en cassation au sens de l'article 20 est déclaré admissible, le premier président ou le président, s'il est responsable de la section du contentieux administratif, en ordonne le renvoi en chambres réunies de la section du contentieux administratif chaque fois que la décision attaquée a été rendue par la juridiction administrative en assemblée générale ou en chambres réunies. Il en fait de même lorsque, après avoir pris l'avis de l'auditeur, chargé du rapport, l'auditeur général estime que, pour assurer l'unité de la jurisprudence, l'affaire doit être traitée par les chambres réunies.
   S'il estime que l'intérêt de l'affaire l'exige, le premier président ou le président s'il est responsable de la section du contentieux administratif peut décider, par dérogation à ce qui précède, de renvoyer l'affaire à l'assemblée générale de la section du contentieux administratif. Il en fait de même lorsque, après avoir pris l'avis de l'auditeur, chargé du rapport, l'auditeur général estime que, pour assurer l'unité de la jurisprudence, l'affaire doit être traitée par l'assemblée générale.]1

  
Art.93. [1 § 1. In afwijking van de artikelen 17, § 1, tweede lid, § 3, vijfde lid, §§ 4 en 7, 18, tweede tot vierde lid, 52, tweede lid, en 61 worden de aanvragen, moeilijkheden, beroepen tot nietigverklaring of cassatieberoepen bedoeld in de artikelen 11, 12, 13, 14, 16, 1° tot [2 ]2 , 17, 18 en 36 alsmede de verzetten, derdenverzetten en de beroepen tot herziening, die ingesteld worden door een persoon die gevestigd is in één van de gemeenten bedoeld in artikel 7 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, op vraag van deze persoon door de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak behandeld wanneer de volgende voorwaarden cumulatief vervuld zijn :
   1° het voorwerp van de aanvraag, de moeilijkheid of het beroep is gelokaliseerd of lokaliseerbaar in deze gemeenten;
   2° de persoon vraagt, in het opschrift van zijn schrijven waarmee hij de zaak voor de afdeling bestuursrechtspraak brengt overeenkomstig artikel 19, dat zijn zaak door de algemene vergadering wordt behandeld;
   3° dit schrijven bevat een formele verwijzing naar de garanties, rechtsstelsels en taalrechten die in die gemeenten van toepassing zijn.
   Indien de algemene vergadering van oordeel is dat niet voldaan is aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, verwijst zij de zaak naar een kamer, overeenkomstig de bepalingen van titel VI, hoofdstuk II, afdeling 1, onverminderd de terugverwijzing naar de algemene vergadering met toepassing van de artikelen 91 en 92, § 1.
   § 2. In geval van een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, ingediend overeenkomstig artikel 17 en onder de in § 1 bedoelde voorwaarden, kan de schorsing voorlopig worden bevolen door de eerste voorzitter of de voorzitter, die de afdeling bestuursrechtspraak tot zijn bevoegdheid heeft, of door de voorzitter van de kamer of de staatsraad die hij daartoe aanwijst. Indien de hoogdringendheid dat rechtvaardigt, kan deze voorlopige schorsing worden bevolen zonder dat de partijen of een deel van de partijen werden gehoord. Het arrest dat de voorlopige schorsing beveelt, roept de partijen binnen de vijftien werkdagen op om te verschijnen voor de algemene vergadering die uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing.
   De eerste voorzitter, voorzitter, kamervoorzitter of staatsraad mag de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid slechts behandelen overeenkomstig het eerste lid na bewijs aan de hand van zijn diploma dat hij het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten heeft afgelegd in de taal waarin de zaak moet behandeld worden overeenkomstig titel VI, hoofdstuk II, afdeling 1.
   § 3. In afwijking van de artikelen 20 en 90, § 2, wordt het onderzoek naar de toelaatbaarheid van een cassatieberoep dat onder de bevoegdheden van de algemene vergadering valt krachtens § 1 gezamenlijk uitgevoerd door de eerste voorzitter en de voorzitter. In geval van onenigheid tussen deze laatsten wordt het cassatieberoep naar de algemene vergadering verwezen. In geval van afwezigheid of verhindering van de eerste voorzitter of van de voorzitter, wordt hij vervangen als voorzitter door de oudstbenoemde van de voorzitters van de kamers, van wie aan de hand van hun diploma bewezen is dat zij geslaagd zijn voor het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten in dezelfde taal, of, bij gebrek daaraan, door de oudstbenoemde van de staatsraden, van wie aan de hand van hun diploma bewezen is dat zij geslaagd zijn voor het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten in dezelfde taal.
   § 4. Elke verwerende of tussenkomende partij die gevestigd is in één van de gemeenten bedoeld in artikel 7 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken kan vragen dat de zaak wordt verwezen naar de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak wanneer de volgende voorwaarden cumulatief vervuld zijn :
   1° het voorwerp van de aanvraag, de moeilijkheid of het beroep is gelokaliseerd of lokaliseerbaar in deze gemeenten;
   2° hij verzoekt erom in het opschrift van het eerste procedurestuk dat hij indient;
   3° de taalwetgeving is in het geding.
   Bij een dergelijk verzoek wordt de zaak ambtshalve naar de algemene vergadering verwezen, tenzij de kamer waarbij de zaak aanhangig werd gemaakt, bij beschikking vaststelt dat duidelijk niet voldaan is aan de voorwaarde van het gevestigd zijn bedoeld in het eerste lid of de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 1° of 2°. Deze beschikking wordt onmiddellijk, voordat de procedure wordt voortgezet, meegedeeld aan de eerste voorzitter en aan de voorzitter, die elk kunnen beslissen de zaak naar de algemene vergadering te verwijzen. In geval van afwezigheid of verhindering van de eerste voorzitter of van de voorzitter, wordt hij vervangen als voorzitter door de oudstbenoemde van de voorzitters van de kamers, van wie aan de hand van hun diploma bewezen is dat zij geslaagd zijn voor het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten in dezelfde taal, of, bij gebrek daaraan, door de oudstbenoemde van de staatsraden, van wie aan de hand van hun diploma bewezen is dat zij geslaagd zijn voor het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten in dezelfde taal.
   Indien de algemene vergadering van oordeel is dat de in het eerste lid bedoelde voorwaarden niet vervuld zijn, verwijst zij de zaak naar een kamer, overeenkomstig de bepalingen van titel VI, hoofdstuk II, afdeling 1, onverminderd de eventuele terugverwijzing naar de algemene vergadering met toepassing van de artikelen 91 en 92, § 1.
   § 5. De auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal wijzen, ieder binnen zijn taalrol, een lid van het auditoraat aan dat zal deelnemen aan het onderzoek van de zaak die door de algemene vergadering wordt behandeld overeenkomstig dit artikel. De twee aldus aangewezen leden van het auditoraat stellen samen een verslag op en geven elk hun advies tijdens de openbare zitting op het einde van de debatten.
   De artikelen 21, zesde lid, en 30, § 3, zijn slechts van toepassing als beide leden van het auditoraat besluiten dat hetzij het beroep onontvankelijk is of moet worden verworpen, hetzij de akte of het reglement moet worden vernietigd.
   § 6. Zo er grond toe bestaat door eenzelfde arrest uitspraak te doen over meerdere zaken, waarvan minstens een hangende is voor de algemene vergadering overeenkomstig §§ 1 tot 4, kan de samenvoeging ervan bevolen worden door de eerste voorzitter en de voorzitter gezamenlijk, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, hetzij op verzoek van de partijen.
   § 7. De artikelen 21bis, § 2, en 30, § 2 en § 2bis, derde lid, eerste zin, zijn niet van toepassing op de zaken die, krachtens §§ 1 en 4, behandeld worden door de algemene vergadering.]1

  
Art.93. [1 § 1er. Par dérogation aux articles 17, § 1er, alinéa 2, § 3, alinéa 5, §§ 4 et 7, 18, alinéas 2 à 4, 52, alinéa 2, et 61, les demandes, difficultés, recours en annulation ou recours en cassation, visés aux articles 11, 12, 13, 14, 16, 1° à [2 ]2, 17, 18 et 36 ainsi que les oppositions, tierces oppositions et recours en révision, qui sont portés par une personne qui est établie dans une des communes visées à l'article 7 des lois coordonnées du 18 juillet 1966 sur l'emploi des langues en matière administrative sont traités à la demande de cette personne par l'assemblée générale de la section du contentieux administratif, lorsque les conditions suivantes sont cumulativement remplies :
   1° l'objet de la demande, de la difficulté ou du recours est localisé ou localisable dans ces communes;
   2° la personne demande, dans l'intitulé de son écrit par lequel elle porte l'affaire devant la section du contentieux administratif conformément à l'article 19, que son affaire soit traitée par l'assemblée générale;
   3° cet écrit contient une référence formelle aux garanties, régimes juridiques et droits linguistiques qui sont d'application dans ces communes.
   Si l'assemblée générale est d'avis que les conditions visées à l'alinéa 1er ne sont pas remplies, elle renvoie l'affaire à une chambre, conformément aux dispositions du titre VI, chapitre II, section 1re, sans préjudice du renvoi à l'assemblée générale en application des articles 91 et 92, § 1er.
   § 2. Dans le cas d'une demande de suspension en extrême urgence introduite conformément à l'article 17 et dans les conditions visées au § 1er, la suspension peut être ordonnée à titre provisoire par le premier président ou le président, qui est responsable de la section du contentieux administratif, ou par le président de chambre ou le conseiller d'Etat qu'il désigne à cette fin. Si l'urgence le justifie, cette suspension provisoire peut être ordonnée sans que les parties ou certaines d'entre elles aient été entendues. L'arrêt qui ordonne la suspension provisoire convoque les parties dans les quinze jours ouvrables devant l'assemblée générale qui statue sur la confirmation de la suspension.
   Le premier président, président, président de chambre ou conseiller ne peut traiter la demande de suspension en extrême urgence conformément à l'alinéa 1er que s'il a justifié par son diplôme qu'il a passé l'examen de docteur, de licencié ou de master en droit dans la langue dans laquelle l'affaire doit être traitée conformément au titre VI, chapitre II, section 1re.
   § 3. Par dérogation aux articles 20 et 90, § 2, l'examen de l'admissibilité d'un recours en cassation qui relève des compétences de l'assemblée générale en vertu du § 1er est effectué conjointement par le premier président et le président. En cas de désaccord entre ces derniers, le recours en cassation est renvoyé à l'assemblée générale. En cas d'absence ou d'empêchement du premier président ou du président, il est remplacé à la présidence par le plus ancien des présidents de chambres ayant justifié par leur diplôme qu'ils ont passé l'examen de docteur, de licencié ou de master en droit dans la même langue, ou à défaut, par le plus ancien des conseillers ayant justifié par leur diplôme qu'ils ont passé l'examen de docteur, de licencié ou de master en droit dans la même langue.
   § 4. Toute partie adverse ou intervenante qui est établie dans une des communes visées à l'article 7 des lois coordonnées du 18 juillet 1966 sur l'emploi des langues en matière administrative peut demander que l'affaire soit renvoyée à l'assemblée générale de la section du contentieux administratif lorsque les conditions suivantes sont cumulativement remplies :
   1° l'objet de la demande, la difficulté ou le recours est localisé ou localisable dans ces communes;
   2° la demande en est faite dans l'intitulé du premier acte de procédure que la partie dépose;
   3° la législation linguistique est en cause.
   En cas d'une telle demande, l'affaire est renvoyée d'office à l'assemblée générale, à moins que la chambre saisie constate, par ordonnance, qu'il n'est manifestement pas satisfait à la condition d'établissement prévue à l'alinéa 1er ou les conditions visées à l'alinéa 1er, 1° ou 2°. Cette ordonnance est immédiatement communiquée, avant toute poursuite de la procédure, au premier président et au président, qui peuvent chacun décider de renvoyer l'affaire devant l'assemblée générale. En cas d'absence ou d'empêchement du premier président ou du président, il est remplacé à la présidence par le plus ancien des présidents de chambres ayant justifié par leur diplôme qu'ils ont passé l'examen de docteur, de licencié ou de master en droit dans la même langue, ou à défaut, par le plus ancien des conseillers ayant justifié par leur diplôme qu'ils ont passé l'examen de docteur, de licencié ou de master en droit dans la même langue.
   Si l'assemblée générale est d'avis que les conditions visées à l'alinéa 1er ne sont pas remplies, elle renvoie l'affaire à une chambre, conformément aux dispositions du titre VI, chapitre II, section 1re, sans préjudice du renvoi éventuel à l'assemblée générale en application des articles 91 et 92, § 1er.
   § 5. L'auditeur général et l'auditeur général adjoint désignent, chacun dans son rôle linguistique, un membre de l'auditorat pour participer à l'instruction de l'affaire traitée par l'assemblée générale conformément au présent article. Les deux membres de l'auditorat ainsi désignés établissent ensemble un rapport et donnent chacun leur avis lors de l'audience publique à la fin des débats.
   Les articles 21, alinéa 6, et 30, § 3, ne sont d'application que si les deux membres de l'auditorat concluent soit que le recours est irrecevable ou doit être rejeté, soit que l'acte ou le règlement doit être annulé.
   § 6. S'il y a lieu de statuer par un seul et même arrêt sur plusieurs affaires, dont une au moins est pendante devant l'assemblée générale conformément aux §§ 1er à 4, la jonction peut en être ordonnée conjointement par le premier président et le président, soit d'office, soit à la demande de l'auditeur général ou de l'auditeur général adjoint, soit à la demande des parties.
   § 7. Les articles 21bis, § 2, et 30, § 2 et § 2bis, alinéa 3, première phrase, ne sont pas applicables aux affaires qui, en vertu des §§ 1er et 4, sont traitées par l'assemblée générale.]1

  
Art.94. (W 16-06-1989, art. 23) De algemene vergadering bestaat uit de leden van de Raad van State vermeld in artikel 89, eerste lid. Ze houdt zitting in even getal en met ten minste acht leden, de voorzitter daaronder begrepen.
  Zij bestaat uit een gelijk aantal leden van de Raad van State die door hun diploma bewezen hebben dat zij het examen van doctor of licentiaat in de rechten enerzijds in het Nederlands en anderzijds in het Frans hebben afgelegd. In voorkomend geval wordt artikel 89, tweede lid, toegepast.
Art.94. <L 16-06-1989, art. 23> L'assemblée générale est composée des membres du Conseil d'Etat visés à l'article 89, alinéa 1er. Elle siège en nombre pair qui ne peut être inférieur à huit, y compris celui qui la préside.
  Elle est composée en nombre égal de membres du Conseil d'Etat ayant justifié par leur diplôme qu'ils ont passé l'examen de docteur ou de licencié en droit dans la langue française d'une part et dans la langue néerlandaise d'autre part. Le cas échéant, il est fait application de l'article 89, alinéa 2.
Art.95. (W 16-06-1989, art. 24) [1 § 1.]1 De algemene vergadering wordt voorgezeten door de eerste voorzitter of, bij ontstentenis, door de voorzitter van de Raad van State. Bij ontstentenis van beiden wordt het voorzitterschap waargenomen door de oudstbenoemde onder de aanwezige kamervoorzitters of, in voorkomend geval, door de oudstbenoemde onder de aanwezige staatsraden.
  [1 § 2. Echter, wanneer een zaak bij de algemene vergadering aanhangig wordt gemaakt met toepassing van artikel 93, wordt ze afwisselend voorgezeten door de eerste voorzitter en door de voorzitter in functie van de inschrijving op de rol.
   Een zaak die overeenkomstig artikel 93, § 4, naar de algemene vergadering wordt verwezen, wordt voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn ingeschreven op de rol op datum van de verwijzing, volgend op de zaken die op die datum werden ingeschreven.
   § 3. Indien meerdere zaken die voor de algemene vergadering aanhangig zijn op grond van artikel 93 samengevoegd worden overeenkomstig artikel 93, § 6, wordt het voorzitterschap waargenomen door de eerste voorzitter of de voorzitter die, voor de samenvoeging, belast was om de zaak voor te zitten die het eerst op de rol werd ingeschreven.
   § 4. In geval van afwezigheid of verhindering van de eerste voorzitter of van de voorzitter die de algemene vergadering moet voorzitten met toepassing van §§ 2 en 3, wordt hij vervangen als voorzitter door de oudstbenoemde van de voorzitters van de kamers, van wie aan de hand van hun diploma bewezen is dat zij geslaagd zijn voor het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten in dezelfde taal, of, bij gebrek daaraan, door de oudstbenoemde van de staatsraden, van wie aan de hand van hun diploma bewezen is dat zij geslaagd zijn voor het examen van doctor, licentiaat of master in de rechten in dezelfde taal.]1

  
Art.95. <L 16-06-1989, art. 24> [1 § 1er.]1 L'assemblée générale est présidée par le premier président ou, à son défaut, par le président du Conseil d'Etat. A leur défaut, la présidence est exercée par le plus ancien des présidents de chambre présents ou, le cas échéant, des conseillers présents.
  [1 § 2. Toutefois, lorsque l'assemblée générale est saisie en application de l'article 93, elle est présidée alternativement par le premier président et par le président en fonction de l'inscription au rôle.
   Une affaire qui, conformément à l'article 93, § 4, est renvoyée à l'assemblée générale est pour l'application de l'alinéa 1er, considérée comme inscrite au rôle à la date du renvoi, à la suite des affaires inscrites au rôle à cette date.
   § 3. Si plusieurs affaires qui sont pendantes devant l'assemblée générale en vertu de l'article 93 sont jointes conformément à l'article 93, § 6, la présidence est assurée par le premier président ou le président, qui, avant la jonction, était appelé à présider l'affaire la première inscrite au rôle.
   § 4. En cas d'absence ou d'empêchement du premier président ou du président qui est appelé à présider l'assemblée générale en application des §§ 2 et 3, il est remplacé à la présidence par le plus ancien des présidents de chambres ayant justifié par leur diplôme qu'ils ont passé l'examen de docteur, de licencié ou de master en droit dans la même langue, ou à défaut, par le plus ancien des conseillers ayant justifié par leur diplôme qu'ils ont passé l'examen de docteur, de licencié ou de master en droit dans la même langue.]1

  
Art. 95bis. § 1. Voor de samenstelling van de verenigde kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak) bedoeld in artikel 92, § 2, wijst de eerste voorzitter of de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn bevoegdheid heeft, elk jaar twee kamers met verschillende taal aan die belast zijn met de behandeling van cassatieberoepen, waarvan de zes leden de verenigde kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak) vormen. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  § 2. De in artikel 92, § 2, bedoelde verenigde kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak) worden voorgezeten door de oudstbenoemde kamervoorzitter of bij ontstentenis van een kamervoorzitter door de oudstbenoemde onder de aanwezige staatsraden. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  Onverminderd het eerste lid kunnen de eerste voorzitter en de voorzitter indien die de (afdeling bestuursrechtspraak) tot zijn bevoegdheid heeft deel nemen aan de verenigde kamers van de (afdeling bestuursrechtspraak). In dit geval bekleedt hij het voorzitterschap. <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Art. 95bis. § 1er. En ce qui concerne la composition des chambres réunies de la (section du contentieux administratif) visée à l'article 92, § 2, le premier président ou le président, s'il est responsable de la (section du contentieux administratif), désignent chaque année deux chambres de langues différentes chargées du traitement des recours en cassation et dont les six membres représentent ainsi les chambres réunies de la (section du contentieux administratif). <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  § 2. Les chambres réunies de la (section du contentieux administratif), visée à l'article 92, § 2, sont présidées par le président de chambre le plus ancien ou, à défaut, par un président de chambre désigné par le président de chambre le plus ancien parmi les conseillers d'Etats présents. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
  Sans préjudice de l'alinéa 1er, le premier président et le président, s'il est responsable de la (section du contentieux administratif), peuvent participer aux chambres réunies de la (section du contentieux administratif). Dans ce cas, il en prend la présidence. <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
Art.96. (W 16-06-1989, art. 24) De leden van de algemene vergadering hebben beslissende stem zelfs indien ze geen deel uitmaken van de (afdeling bestuursrechtspraak). <KB 2007-04-25/32, art. 99, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
Art.96. <L 16-06-1989, art. 24> Les membres de l'assemblée générale ont voix délibérative, même s'ils ne font pas partie de la (section du contentieux administratif). <AR 2007-04-25/32, art. 99, 020; En vigueur : 01-06-2007>
Art.97. <W 16-06-1989, art. 24> (eerste lid opgeheven) <W 2006-09-15/71, art. 51, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Bij staking van stemmen, wat de toepassing van de artikelen 91 en 92 betreft, is het verzoek verworpen.
  (Bij staking van stemmen besluit het arrest dat de in artikel 16, 7°, bedoelde aanvraag verworpen wordt.) <W 2005-02-17/62, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 13-10-2005>
  [1 Wanneer een zaak bij de algemene vergadering aanhangig wordt gemaakt met toepassing van artikel 93, is bij staking van stemmen de stem van degene die de algemene vergadering voorzit overeenkomstig artikel 95, §§ 2 tot 4, beslissend.]1
  
Art.97. <L 16-06-1989, art. 24> (alinéa abrogé) <L 2006-09-15/71, art. 51, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  En cas de parité de voix, pour l'application des articles 91 et 92, la requête est rejetée.
  [1 En cas de parité de voix, lorsque l'assemblée générale est saisie en application de l'article 93, la voix de celui qui préside l'assemblée générale, conformément à l'article 95, §§ 2 à 4, est prépondérante. ]1
  (En cas de parité des voix, l'arrêt conclut au rejet de la demande visée à l'article 16, 7°.) <L 2005-02-17/62, art. 8, 016; En vigueur : 13-10-2005>
  
Art.98. (W 16-06-1989, art. 24) Het arrest moet worden gewezen binnen 6 maanden na de uitspraak van het arrest tot verwijzing.
  Die termijn kan worden verlengd zonder dat de totale duur van de verleningen het dubbele van die termijn mag overschrijden.
Art.98. <L 16-06-1989, art. 24> L'arrêt doit intervenir dans les six mois du prononcé de l'arrêt de renvoi.
  Ce délai peut être prorogé, sans que la durée totale des prorogations puisse excéder le double de ce délai.
HOOFDSTUK V. - [1 De algemene vergadering van de Raad van State en het college van korpschefs]1
CHAPITRE V. - [1 De l'assemblée générale du Conseil d'Etat et du collège des chefs de corps]1
Art.99. De algemene vergadering van de Raad van State is samengesteld uit de eerste voorzitter, de voorzitter, de kamervoorzitters en de staatsraden. Zij wordt voorgezeten door de eerste voorzitter of, bij zijn ontstentenis, door de voorzitter van de Raad van State; bij ontstentenis van beiden wordt het voorzitterschap waargenomen door de oudstbenoemde onder de aanwezige kamervoorzitters of eventueel staatsraden.
  De auditeur-generaal wordt opgeroepen voor alle algemene vergaderingen. Hij wordt gehoord telkens als hij het vraagt.
Art.99. L'assemblée générale du Conseil d'Etat se compose du premier président, du président, des présidents de chambre et des conseillers d'Etat. Elle est présidée par le premier président ou, à son défaut, par le président du Conseil d'Etat; à leur défaut, la présidence est exercée par le plus ancien des présidents de chambre ou, le cas échéant, des conseillers d'Etat présents.
  L'auditeur général est convoqué à toutes les assemblées générales. Il y est entendu chaque fois qu'il le demande.
Art.100. De assessoren van de afdeling wetgeving (...) wonen de algemene vergaderingen bij, telkens wanneer onderwerpen met betrekking tot de afdeling waartoe zij behoren op de agenda voorkomen. (W 28-06-1983, art. 107)
  Wat deze onderwerpen betreft, hebben zij beraadslagende stem.
Art.100. Les assesseurs de la section de législation (...) assistent aux assemblées générales lorsque l'ordre du jour comporte des objets intéressant la section à laquelle ils appartiennent. <L 28-06-1983, art. 107>
  Ils ont voix délibérative en ce qui concerne ces objets.
Art.101. (Het reglement van orde wordt vastgesteld door de algemene vergadering van de Raad van State na advies van de auditeur-generaal en de adjunct-auditeur-generaal. Het wordt goedgekeurd door de Koning.) <W 1996-08-04/60, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
  De assessoren van de afdeling wetgeving (...) hebben beraadslagende stem bij de voorbereiding van vorenbedoelde reglementsbepalingen die de afdeling betreffen waartoe zij behoren. (W 28-06-1983, art. 107)
Art.101. (Le règlement d'ordre intérieur est arrêté par l'assemblée générale du Conseil d'Etat sur avis de l'auditeur général et de l'auditeur général adjoint. Il est approuvé par le Roi.) <L 1996-08-04/60, art. 41, 005; En vigueur : 1996-10-01>
  Les assesseurs de la section de législation (...) participent avec voix délibérative à l'élaboration des dispositions dudit règlement qui ont trait à la section à laquelle ils appartiennent. <L 28-06-1983, art. 107>
Art. 101/1. [1 Het college van korpschefs bestaat uit de eerste voorzitter, de auditeur-generaal, de voorzitter en de adjunct-auditeur-generaal. De hoofdgriffier en de beheerder wonen de vergaderingen van het college bij met raadgevende stem wanneer het gaat om hun bevoegdheden.]1
  [2 Onverminderd de specifieke termijnen en behandelingen bij voorrang voor bepaalde beroepen bepaald door de wet, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de zaken van hoger openbaar belang die eveneens een dergelijke behandeling vergen. Hij bepaalt eveneens, op dezelfde wijze, de noodzakelijke organisatorische maatregelen die het college van korpschefs daartoe kan nemen.
   De korpschefs geven in het activiteitenverslag bedoeld in artikel 119 een overzicht van de stand van zaken van de behandeling van de in het tweede lid bedoelde zaken van hoger openbaar belang. Zij bezorgen daarnaast aan het einde van elk semester aan de minister van Binnenlandse Zaken een bondig overzicht van die stand van zaken.]2

  
Art. 101/1. [1 Le collège des chefs de corps se compose du premier président, de l'auditeur général, du président et de l'auditeur général adjoint. Le greffier en chef et l'administrateur assistent aux réunions du collège avec voix consultative lorsqu'il est question de leurs attributions.]1
  [2 Sans préjudice des délais spécifiques et des traitements prioritaires réservés à certains recours, prévus par la loi, le Roi détermine, par un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres, les affaires relevant d'un intérêt public supérieur qui nécessitent également un tel traitement. Il détermine également, selon les mêmes modalités, les mesures organisationnelles nécessaires que le collège des chefs de corps peut prendre à cet effet.
   Dans le rapport d'activité visé à l'article 119, les chefs de corps donnent un aperçu de l'état d'avancement du traitement des affaires relevant d'un intérêt public supérieur visées à l'alinéa 2. Ils fournissent également au ministre de l'Intérieur, à la fin de chaque semestre, un aperçu concis de cet état d'avancement.]2

  
HOOFDSTUK VI. - ADMINISTRATIEF PERSONEEL.
CHAPITRE VI. - PERSONNEL ADMINISTRATIF
Art.102. De leden van het administratief personeel worden benoemd en ontslagen door de algemene vergadering van de Raad van State, die deze bevoegdheid geheel of gedeeltelijk aan de eerste voorzitter kan opdragen.
  (Lid 2 opgeheven) (W 19-12-1974, art. 22)
Art.102. La nomination et la révocation des membres du personnel administratif appartiennent à l'assemblée générale du Conseil d'Etat, qui peut déléguer tout ou partie de ce pouvoir au premier président.
  (Alinéa 2 abrogé) <L 19-12-1974, art. 22>
Art. 102bis. <INGEVOEGD bij W 1996-08-04/60, art. 42; Inwerkingtreding : 1996-10-01> De Koning benoemt, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de algemene vergadering van de Raad van State en van de auditeur-generaal, een beheerder die belast is met het administratieve beheer van de Raad van State en zijn infrastructuur, (voor een hernieuwbare periode van vijf jaar). <W 2006-09-15/71, art. 52, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Niemand kan benoemd worden tot beheerder indien hij :
  1° niet de leeftijd van 37 jaar heeft bereikt;
  2° geen houder is van een diploma dat toegang verleent tot de betrekkingen van (niveau A) in de Rijksbesturen; <W 2006-09-15/71, art. 52, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  3° niet het bewijs levert van ten minste 5 jaar ervaring in het domein van de te begeven functie.
  (De beheerder is als mandaathouder, onder gezag van de eerste voorzitter en de auditeur-generaal elk wat diens bevoegdheden betreft, belast met het administratieve beheer van de Raad van State en zijn infrastructuur, met uitsluiting van de bevoegdheden die krachtens artikel 77/1 toekomen aan de hoofdgriffier. Hij oefent eveneens, wat deze bevoegdheden betreft, het dagelijks beheer uit.
  Onverminderd artikel 102, kan de eerste voorzitter de door hem bepaalde bevoegdheden inzake administratief beheer van het personeel aan de beheerder opdragen. De beheerder pleegt overleg met de hoofdgriffier indien de in het derde lid bepaalde bevoegdheden een weerslag kunnen hebben op de bevoegdheden van de laatstgenoemde.
  [1 ...]1
  [1 ...]1
  Onverminderd de bepalingen van deze wet zijn de bepalingen tot regeling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van de ministeries van toepassing op de beheerder. (De Koning bepaalt het pecuniair statuut van de beheerder.) De beheerder moet het bewijs leveren van de kennis van de andere taal, Nederlands of Frans, dan die van zijn diploma. <L 2006-09-15/71, art. 52, 4°, 018; Inwerkingtreding : 17-04-2007>
  
Art. 102bis. Le Roi, par arrêté délibéré en Conseil des ministres et sur avis de l'assemblée générale du Conseil d'Etat et de l'auditeur général, nomme, (pour une période renouvelable de cinq ans), un administrateur chargé de la gestion administrative du Conseil d'Etat et de son infrastructure. <L 2006-09-15/71, art. 52, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  Personne ne peut être nommé administrateur s'il :
  1° n'a pas 37 ans accomplis;
  2° n'est pas titulaire d'un diplôme donnant accès aux emplois de (niveau A) dans les administrations de l'Etat; <L 2006-09-15/71, art. 52, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  3° ne justifie pas d'une expérience de 5 ans au moins dans le domaine de la fonction à conférer.
  (L'administrateur est dans sa qualité de titulaire de mandat, sous l'autorité du premier président et de l'auditeur général, chacun en ce qui concerne ses compétences, chargé de la gestion administrative du Conseil d'Etat et de son infrastructure, à l'exclusion des compétences qui relèvent du greffier en chef, en vertu de l'article 77/1. Il en assure également, en ce qui concerne ces compétences, la gestion quotidienne.
  Sans préjudice de l'article 102, le premier président peut confier à l'administrateur les compétences qu'il a fixées en matière de gestion administrative du personnel. L'administrateur se concerte avec le greffier en chef si les compétences déterminées à l'alinéa 3 peuvent avoir des incidences sur les compétences de ce dernier.
  [1 ...]1
  [1 ...]1
  Sans préjudice des dispositions de la présente loi, les dispositions réglant le régime administratif et pécuniaire du personnel des ministères sont applicables à l'administrateur. (Le Roi détermine le statut pécuniaire de l'administrateur.) L'administrateur doit justifier de la connaissance de la langue française ou néerlandaise, autre que celle de son diplôme. <L 2006-09-15/71, art. 52, 4°, 018; En vigueur : 17-04-2007>
  
Art. 102ter. <INGEVOEGD bij W 2006-09-15/71, art. 53; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De Koning benoemt, na advies van de algemene vergadering van de Raad van State, de auditeur-generaal en de beheerder, de houder van het adjunct-mandaat van stafdirecteur personeel en organisatie en de houder van het adjunct-mandaat van stafdirecteur budget en beheer, voor een hernieuwbare periode van vijf jaar, die aanvat en een einde neemt gelijktijdig met de periode van het mandaat van de beheerder.
  De mandaathouder kan zijn mandaat voortijdig ter beschikking stellen bij ter post aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Het mandaat wordt evenwel slechts beëindigd op het ogenblik dat de nieuwe stafdirecteur het mandaat opneemt, zonder dat deze termijn meer dan negen maanden mag bedragen te rekenen van de ontvangst van de terbeschikkingstelling. De termijn kan door de Koning, op gemotiveerd verzoek van betrokkene, worden ingekort. De duur van het mandaat van degene die wordt benoemd in het vroegtijdig opengevallen mandaat, is, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, beperkt tot de nog resterende duur van het mandaat dat voortijdig een einde nam.
  Niemand kan worden benoemd in het adjunct-mandaat van stafdirecteur personeel en organisatie of van stafdirecteur budget en beheer indien hij :
  1° niet de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt;
  2° geen houder is van een diploma dat toegang verleent tot de betrekkingen van niveau A in de Rijksbesturen;
  3° niet het bewijs levert van een nuttige beroepservaring op het vlak van de functionele inhoud van het adjunct-mandaat.
  De houders van de adjunct-mandaten van stafdirecteur personeel en organisatie en van stafdirecteur budget en beheer oefenen hun bevoegdheden uit onder het gezag en de leiding van de beheerder.
  Onverminderd de bepalingen van deze wet zijn de bepalingen tot regeling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van de Ministeries van toepassing op de adjunct-mandaten van stafdirecteur personeel en organisatie en van stafdirecteur budget en beheer. De Koning bepaalt het geldelijk statuut van de houders van deze adjunct-mandaten. De houders van deze adjunct-mandaten moeten het bewijs leveren van de kennis van de andere taal, Nederlands of Frans, dan die van hun diploma. De stafdirecteur dient het bewijs te leveren een diploma te hebben behaald in een ander taal, Nederlands of Frans, dan die van de andere stafdirecteur.
Art. 102ter. Le Roi, sur avis de l'assemblée générale du Conseil d'Etat, de l'auditeur général et de l'administrateur, nomme le titulaire du mandat-adjoint de directeur d'encadrement du personnel et de l'organisation et le titulaire du mandat-adjoint de directeur d'encadrement du budget et de la gestion, pour une période de cinq ans renouvelable, qui coïncide avec le début et la fin de la période durant laquelle l'administrateur exerce son mandat.
  Avant l'expiration du terme, le titulaire du mandat peut mettre son mandat à disposition par lettre recommandée à la poste ou contre accusé de réception, adressée au Ministre de l'Intérieur. Il n'est toutefois mis fin au mandat qu'au moment ou le nouveau directeur d'encadrement reprend le mandat sans que ce délai puisse excéder neuf mois à compter de la réception de la mise à disposition. Ce délai peut être réduit par le Roi sur demande motivée de l'intéressé. La durée du mandat de la personne qui est désignée directeur d'encadrement dans le mandat qui a pris fin anticipativement, par dérogation aux dispositions du 1er alinéa, est limitée à la durée restante du mandat qui a pris fin anticipativement.
  Personne ne peut être nommé titulaire du mandat-adjoint de directeur d'encadrement du personnel et de l'organisation ou titulaire du mandat-adjoint de directeur d'encadrement du budget et de la gestion s'il :
  1° n'a pas 27 ans accomplis;
  2° n'est pas titulaire d'un diplôme donnant accès aux emplois de niveau A dans les administrations de l'Etat;
  3° ne justifie pas d'une expérience utile dans le domaine du contenu fonctionnel du mandat adjoint.
  Les titulaires des mandats-adjoints de directeur d'encadrement du personnel et de l'organisation et de directeur d'encadrement du budget et de la gestion exercent leurs attributions sous l'autorité et la direction de l'administrateur.
  Sans préjudice des dispositions de la présente loi, les dispositions réglant le régime administratif et pécuniaire du personnel des ministères sont applicables aux titulaires des mandats-adjoints de directeur d'encadrement du personnel et de l'organisation et de directeur d'encadrement du budget et de la gestion. Le Roi détermine leur statut pécuniaire. Les titulaires des mandats-adjoints doivent justifier de la connaissance de la langue néerlandaise ou française, autre que celle de leur diplôme. Le directeur d'encadrement doit justifier l'obtention d'un diplôme dans une autre langue, néerlandaise ou française, que celui de l'autre directeur d'encadrement.
HOOFDSTUK VII. - BEZOLDIGINGEN EN PENSIOENEN.
CHAPITRE VII. - DES REMUNERATIONS ET DES PENSIONS.
Art.103. De wedden, verhogingen en vergoedingen, toe te kennen aan de leden van de Raad van State, van het auditoraat, van het coördinatiebureau en van de griffie, alsmede de vergoedingen, uit te keren aan de assessoren van de afdeling wetgeving, worden bij de wet vastgesteld.
  De magistraten die tot assessoren van de afdeling wetgeving benoemd zijn, trekken de vergoedingen zoals de overige assessoren.
  (Lid 3 opgeheven) (W 28-06-1983, art. 107)
Art.103. Une loi fixe les traitements, majorations et indemnités alloués aux membres du Conseil d'Etat, aux membres de l'auditorat, du bureau de coordination et du greffe, ainsi que les indemnités revenant aux assesseurs de la section de législation.
  Les magistrats nommés assesseurs de la section de législation touchent les indemnités au même titre que les autres assesseurs.
  (Alinéa 3 abrogé) <L 28-06-1983, art. 107>
Art.104. (W 17-10-1990, art. 13) De leden van de Raad van State, van het auditoraat en van het coördinatiebureau, alsmede de hoofdgriffier worden in ruste gesteld wanneer zij wegens zware en blijvende gebrekkigheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen of wanneer zij de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt.
Art.104. <L 17-10-1990, art. 13> Les membres du Conseil d'Etat, de l'auditorat et du bureau de coordination, ainsi que le greffier en chef sont mis à la retraite si, en raison d'une infirmité grave et permanente, ils ne sont plus à même de remplir dûment leur fonction, ou s'ils ont atteint l'âge de 70 ans.
Art. 104/1. <INGEVOEGD bij W 2006-09-15/71, art. 54; Inwerkingtreding : 01-12-2006> De leden van de Raad van State, van het Auditoraat, van het Coördinatiebureau en van de griffie die door een zware en blijvende gebrekkigheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen en niet om hun inrustestelling hebben verzocht, worden bij ter post aangetekende brief ambtshalve of op verzoek van de auditeur-generaal gewaarschuwd door de eerste voorzitter. Betreft het de eerste voorzitter, dan waarschuwt de auditeur-generaal.
Art. 104/1. Les membres du Conseil d'Etat, de l'Auditorat, du Bureau de Coordination et du greffe qui ne sont plus à mêmes de remplir leur fonction en raison d'une infirmité grave et permanente, et qui n'ont pas demandé leur retraite, sont avertis par lettre recommandée à la poste, soit d'office, soit à la demande de l'auditeur général, par le premier président. En ce qui concerne le premier président, l'avertissement est donné par l'auditeur général.
Art. 104/2. [1 Indien het lid van de Raad van State, het auditoraat, het coördinatiebureau of de griffie binnen een maand na de waarschuwing niet om zijn inruststelling verzocht, is artikel 117 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel van toepassing.
   De algemene vergadering van de Raad van State doet uitspraak over het gevolg dat wordt gegeven aan de geneeskundige beslissing tot definitieve ongeschiktheid die in laatste aanleg werd genomen, na advies van de auditeur-generaal of van de adjunct-auditeur-generaal.
   Ten minste vijftien dagen voor de datum waarop de algemene vergadering is vastgesteld, wordt aan de betrokkene kennis gegeven van de dag en het uur van de zitting waarop hij op eigen verzoek kan worden gehoord, en wordt hij verzocht zijn opmerkingen schriftelijk naar voren te brengen.
   De beslissing van de algemene vergadering wordt binnen vijftien dagen na de uitspraak ter kennis gebracht van de minister van Binnenlandse Zaken.]1

  
Art. 104/2. [1 Si, dans le mois de l'avertissement, le membre du Conseil d'Etat, de l'auditorat, du bureau de coordination ou du greffe n'a pas demandé sa mise à la retraite, il est fait application de l'article 117 de la loi du 14 février 1961 d'expansion économique, de progrès social et de redressement financier.
   L'assemblée générale du Conseil d'Etat se prononce sur la suite à donner à la décision médicale d'inaptitude définitive, rendue en dernier ressort, sur avis de l'auditeur général ou de l'auditeur général adjoint.
   Quinze jours au moins avant la date fixée pour l'assemblée générale, l'intéressé est informé du jour et de l'heure de la séance au cours de laquelle il pourra être entendu à sa demande, et est invité à fournir ses observations par écrit.
   La décision de l'assemblée générale est notifiée au ministre de l'Intérieur dans les quinze jours de son prononcé.]1

  
Art.105. De artikelen 391, 392, 393, 395, 396 en 397 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing op de leden van de Raad van State, van het auditoraat en van het coördinatiebureau alsmede op de hoofdgriffier (...) (W 17-10-1990, art. 14)
  (Voor de toepassing van artikel 8, § 1, tweede en vierde lid, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en de kerkelijke pensioenen worden de in artikel 74/1 [1 alsook in artikelen 102bis en 102ter]1 bedoelde aanwijzingen gelijkgesteld met vaste benoemingen.) <W 2006-09-15/71, art. 60, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  
Art.105. Les articles 391, 392, 393, 395, 396 et 397 du Code judiciaire sont applicables aux membres du Conseil d'Etat, de l'auditorat et du bureau de coordination, ainsi qu'au greffier en chef (...). <L 17-10-1990, art. 14>
  (Pour l'application de l'article 8, § 1, alinéas 2 et 4, de la loi générale du 21 juillet 1844 sur les pensions civiles et ecclésiastiques, les désignations visées à l'article 74/1 [1 ainsi qu'aux articles 102bis et 102ter]1 sont assimilées à des nominations définitives.) <L 2006-09-15/71, art. 60, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  
Art.106. § 1. De griffiers en de leden van het administratief personeel worden in ruste gesteld wanneer zij wegens zware en blijvende gebrekkigheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen of wanneer zij 65 jaar oud zijn.
  De algemene wet op de burgerlijke pensioenen is op hen toepasselijk.
  § 2. De griffiers en de leden van het administratief personeel die bij het bereiken van de leeftijd van volle 65 jaar niet de wettelijke voorwaarden inzake dienst vervullen om een rustpensioen te verkrijgen, worden in disponibiliteit geplaatst volgens de regelen die voor het rijkspersoneel gelden.
  Zij die geen tien jaar dienst tellen, worden echter in dienst gehouden, tot zij de wettelijke minimumdiensttijd hebben.
  § 3. De griffiers en de leden van het administratief personeel kunnen, op voorstel van de Raad van State bij uitzondering in dienst worden gehouden boven de in § 1 gestelde grens, ingeval de Raad van State bij hun verdere medewerking bijzonder belang heeft en zij, als zij in ruste werden gesteld, zouden moeten vervangen worden.
  De Koning beslist over het in dienst houden van griffiers, op advies van de in Raad vergaderde Ministers. Hij machtigt in dezelfde vorm tot het in dienst houden van leden van het administratief personeel.
  De indiensthouding geldt slechts voor één jaar; zij kan worden vernieuwd.
Art.106. § 1. Les greffiers et les membres du personnel administratif sont mis à la retraite lorsqu'une infirmité grave et permanente ne leur permet plus de remplir convenablement leurs fonctions ou lorsqu'ils ont atteint l'âge de 65 ans.
   La loi générale sur les pensions civiles leur est applicable.
  § 2. Les greffiers et les membres du personnel administratif qui, à l'âge de 65 ans révolus ne réunissent pas les conditions légales de service pour obtenir une pension de retraite, sont placés dans la position de disponibilité selon le même régime que celui qui est prévu pour les agents de l'Etat.
  Toutefois, dans le cas où ils ne compteraient pas dix années de service, ils sont maintenus en activité jusqu'à ce que le minimum légal du temps de service leur soit acquis.
  § 3. Les greffiers et les membres du personnel administratif peuvent, sur la proposition du Conseil d'Etat, être exceptionnellement maintenus en activité au-delà des limites fixées au § 1er, dans le cas où le Conseil d'Etat aurait un intérêt particulier à conserver leur concours, alors qu'ils devraient être remplacés s'ils étaient mis à la retraite.
  Le Roi statue sur le maintien en activité des greffiers sur avis des Ministres réunis en Conseil. Il autorise, de la même manière, le maintien en activité des membres du personnel administratif.
  Le maintien en activité n'a effet que pour un an; il peut être renouvelé.
HOOFDSTUK VIII. - ONVERENIGBAARHEDEN EN TUCHT.
CHAPITRE VIII. - DES INCOMPATIBILITES ET DE LA DISCIPLINE.
Art.107. De ambten van lid van de Raad van State, van het auditoraat, van het coördinatiebureau en van de griffie zijn onverenigbaar met de rechterlijke ambten, met de uitoefening van een bij verkiezing verleend openbaar mandaat, met enige bezoldigde openbare functie of openbaar ambt van politieke of administratieve aard, met het ambt van notaris of van gerechtsdeurwaarder, met het beroep van advocaat, met de militaire stand en met de geestelijke stand.
  Van het eerste lid kan worden afgeweken :
  1° wanneer het gaat om de uitoefening van het ambt van hoogleraar of leraar, docent, lector of assistent in een inrichting voor hoger onderwijs, voor zover dat ambt gedurende niet meer dan vijf uur per week en gedurende niet meer dan twee halve dagen per week wordt uitgeoefend;
  2° wanneer het gaat om de uitoefening van het ambt van lid van een examencommissie;
  3° wanneer het gaat om de deelneming aan een commissie, een raad of comité van advies, voor zover het aantal bezoldigde opdrachten of ambten beperkt blijft tot twee en het geheel van de bezoldiging niet hoger is dan het tiende deel van de jaarlijkse brutowedde van het hoofdambt in de Raad van State.
  Deze afwijkingen worden door de Koning of door de Minister van Binnenlandse Zaken toegestaan, naargelang het gaat om een afwijking bepaald in het 1° dan wel in het 2° en het 3°. (Zij worden toegestaan na advies van de eerste voorzitter voor de leden van de Raad van State, van het coördinatiebureau of van de griffie, en na advies van de auditeur-generaal voor de leden van (het auditoraat). (Err. zie B.St. 08-10-1996, p. 25742).) <W 1996-08-04/60, art. 43, 005; Inwerkingtreding : 1996-10-01>
Art.107. Les fonctions des membres du Conseil d'Etat, de l'auditorat, du bureau de coordination et du greffe sont incompatibles avec les fonctions judiciaires, avec l'exercice d'un mandat public conféré par élection, avec toute fonction ou charge publique rémunérée d'ordre politique ou administratif, avec les charges de notaire et d'huissier de justice, avec la profession d'avocat, avec l'état militaire et l'état ecclésiastique.
  Il peut être dérogé à l'alinéa 1er :
  1° lorsqu'il s'agit de l'exercice de fonctions de professeur, chargé de cours, maître de conférence ou assistant dans les établissements d'enseignement supérieur, pour autant que ces fonctions ne s'exercent pas pendant plus de cinq heures par semaine ni en plus de deux demi-journées par semaine;
  2° lorsqu'il s'agit de l'exercice de fonctions de membre d'un jury d'examen;
  3° lorsqu'il s'agit de la participation à une commission, à un conseil ou comité consultatif, pour autant que le nombre de charges ou fonctions rémunérées soit limité à deux et que l'ensemble de leurs rémunérations ne soit pas supérieur au dixième du traitement brut annuel de la fonction principale au Conseil d'Etat.
  Ces dérogations sont accordées par le Roi ou par le Ministre de l'intérieur, selon qu'elles sont prévues au 1° ou aux 2° et 3°. (Elles sont accordées sur avis du premier président lorsqu'il s'agit de membres du Conseil d'Etat, du bureau de coordination ou du greffe, et sur avis de l'auditeur général lorsqu'il s'agit de membres de l'auditorat.) <L 1996-08-04/60, art. 43, 005; En vigueur : 1996-10-01>
Art.108. De leden van de Raad van State, van het auditoraat, van het coördinatiebureau en van de griffie, mogen niet voor enige andere openbare dienst worden opgevorderd, behoudens de gevallen die de wet bepaalt.
Art.108. Les membres du Conseil d'Etat, de l'auditorat, du bureau de coordination et du greffe ne peuvent être requis pour aucun service public, sauf les cas prévus par la loi.
Art.109. Het is hun verboden :
  1° mondeling of schriftelijk de verdediging van de belanghebbenden te voeren of hun consult te geven;
  2° in een scheidsgerecht op te treden tegen bezoldiging;
  3° hetzij persoonlijk, hetzij door een tussenpersoon, enige handel te drijven, als zaakwaarnemer op te treden, deel te nemen aan de leiding of het beheer van of aan het toezicht op handelsvennootschappen of nijverheids- of handelsinrichtingen.
  Het eerste lid, 1°, is van toepassing op de assessoren van de afdeling wetgeving (...) wat betreft de beroepen (tot nietigverklaring en cassatieberoepen) bij de Raad van State. (W 28-06-1983, art. 107) <W 1999-05-25/44, art. 25, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
  In afwijking van het eerste lid, 3°, kan de Koning, in bijzondere gevallen, de deelneming in het toezicht op industriële vennootschappen of inrichtingen toestaan.
Art.109. Ils ne peuvent :
  1° assumer la défense des intéressés, ni verbalement, ni par écrit, ni leur donner des consultations;
  2° faire d'arbitrage rémunéré;
  3° soit personnellement, soit par personne interposée, exercer aucune espèce de commerce, être agent d'affaires, participer à la direction, à l'administration ou à la surveillance de sociétés commerciales ou d'établissements industriels ou commerciaux.
  L'alinéa 1er, 1° s'applique aux assesseurs de la section de législation (...) en ce qui concerne les recours (en annulation et recours en cassation) au Conseil d'Etat. <L 28-06-1983, art. 107>
  Par dérogation à l'alinéa 1er, 3°, le Roi peut, dans des cas particuliers, autoriser la participation à la surveillance de sociétés ou établissements industriels. <L 1999-05-25/44, art. 25, 010; En vigueur : 02-07-1999>
Art.110. Artikel 107, eerste lid, en artikel 109, eerste en derde lid, zijn van toepassing op de leden van het administratief persooneel van de Raad van State.
  Afwijkingen kunnen hun ook door de Raad van State worden toegestaan in de gevallen waarin de op de rijksambtenaren toepasselijke bepalingen aan dezen of hun echtgenoot de uitoefening van bepaalde aanvullende bezigheden toestaan.
Art.110. L'article 107, alinéa 1er, et l'article 109, alinéas 1er et 3, sont applicables aux membres du personnel administratif du Conseil d'Etat.
  Des dérogations peuvent aussi leur être accordées par le Conseil d'Etat dans les cas où les dispositions applicables aux agents de l'Etat permettent à ceux-ci ou à leur conjoint l'exercice de certaines occupations complémentaires.
Art.111. De ambtsdragers bij de Raad van State kunnen met hun instemmingen en op het advies als bedoeld in artikel 107, derde lid, door de Koning tijdelijk belast worden met het vervullen van een opdracht of het uitoefenen van een ambt bij een nationale instelling. Indien de taken die hun aldus worden opgedragen hun niet meer toelaten hun ambt in de Raad van State te vervullen, worden zij gedetacheerd.
  De detachering mag voor niet langer dan één jaar worden toegestaan. (Onder de in het eerste lid bepaalde voorwaarden kan de detachering evenwel telkens voor ten hoogste één jaar worden verlengd, zonder dat de totale duur van de detachering zes maar mag overtreffen.) Indien betrokkene bij het verstrijken van de detacheringstermijn zijn ambt in de Raad van State niet opnieuw heeft opgenomen, wordt hij geacht ontslag te hebben genomen.
  De gedetacheerde ambtsdragers behouden hun plaats op de ranglijst. De in de stand van detachering doorgebrachte tijd wordt als een periode van werkelijke dienst beschouwd.
  Zij blijven de aan hun ambt in de Raad van State verbonden wedde genieten. Geen enkele aanvullende bezoldiging, noch vergoeding mag hun worden verleend, buiten diegene welke de werkelijke lasten verbonden aan de toevertrouwde opdrachten of ambten dekken en diegene welke door de Koning in ieder bijzonder geval worden bepaald.
  (Een adjunct-auditeur of een adjunct-referendaris kan niet worden gedetacheerd.) <W 1994-03-24/42, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 27-05-1994>
  (De houder van een mandaat bedoeld in artikel 74/1, tweede lid, kan niet worden gedetacheerd. De houder van een mandaat bedoeld in artikel 74/1, derde lid, kan worden gedetacheerd voor een beperkte periode die de termijn van één jaar niet mag overschrijden.
  Indien de beheerder een ambtsdrager is, geschiedt in afwijking van het tweede lid, de detachering voor de duur van het mandaat van beheerder.
  De aanwijzing van een ambtsdrager bij de Raad van State voor een mandaat bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen overeenkomstig de bepalingen gesteld in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, houdt van rechtswege de detachering in van de betrokken ambtsdrager voor de duur van het mandaat. Bij hernieuwing van het mandaat wordt deze detachering van rechtswege verlengd voor de duur van de hernieuwing. In afwijking van het vierde lid, eerste zin, genieten zij de wedde met inbegrip van de vergoedingen en verhogingen en weddebijslagen die aan het uitgeoefende mandaat zijn verbonden.) <W 2006-09-15/71, art. 61, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Art.111. Les titulaires d'une fonction au Conseil d'Etat peuvent de leur consentement et moyennant l'avis prévu à l'article 107, alinéa 3, être chargés temporairement par le Roi d'accomplir des missions ou d'exercer des fonctions auprès d'institutions nationales. Au cas où les tâches qui leur sont dévolues ne leur permettent plus de s'acquitter de leurs fonctions au Conseil d'Etat, ils font l'objet d'une mesure de détachement.
  La durée du détachement ne peut excéder un an. (Des prorogations peuvent toutefois être accordées aux conditions fixées à l'alinéa 1er pour des périodes d'un an au plus, sans que la durée totale du détachement puisse excéder six ans.) Si, à l'expiration du détachement, l'intéressé n'a pas repris ses fonctions au Conseil d'Etat, il est répute démissionnaire.
  Les titulaires détachés conservent leur place sur la liste de rang. Le temps qu'ils passent dans la position de détachement est considéré comme une période de service effectif.
  Ils continuent à percevoir le traitement attaché à leurs fonctions au Conseil d'Etat. Aucune rétribution complémentaire ne peut leur être accordée, ni aucune indemnité en dehors de celles qui couvrent des charges réelles inhérentes aux missions ou aux fonctions confiées et de celles qui sont fixées par le Roi dans chaque cas particulier.
  (L'auditeur adjoint ou le référendaire ne peut être détaché.) <L 1994-03-24/42, art. 6, 002; En vigueur : 27-05-1994>
  (Le titulaire d'un mandat visé à l'article 74/1, alinéa 2, ne peut être détaché. Le titulaire d'un mandat visé à l'article 74/1, alinéa 3, peut être détaché pour une période limitée qui ne peut excéder le délai d'un an.
  Si l'administrateur est titulaire de fonction, le détachement est effectué, par dérogation à l'alinéa 2, pour la durée du mandat de l'administrateur.
  La désignation d'un titulaire d'une fonction auprès du Conseil d'Etat à un mandat au Conseil du contentieux des étrangers, conformément aux dispositions prévues dans la loi du 15 décembre 1980 relative à l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, implique de plein droit le détachement du titulaire de fonction concerné pour la durée du mandat. En cas de renouvellement du mandat, ce détachement est reconduit de plein droit pour la durée du renouvellement. Par dérogation à l'alinéa 4, première phrase, ils jouissent du traitement, y compris, les indemnités et les augmentations et les compléments de salaire qui sont attachés au mandat exercé.) <L 2006-09-15/71, art. 61, 018; En vigueur : 01-12-2006>
Art. 111bis. (Ingevoegd bij W 17-10-1990, art. 16) Niet meer dan vier leden van het auditoraat mogen worden gedetacheerd. Niet meer dan dan drie van de gedetacheerde leden mogen tot dezelfde taalrol behoren.
Art. 111bis. Quatre membres au plus de l'auditorat peuvent être détachés. Trois des membres détaches au plus peuvent appartenir au même rôle linguistique.
Art.112. (Met uitsluiting van de houders van een mandaat van korpschef bedoeld in artikel 74/1, kunnen de ambtsdragers bij de Raad van State), op het advies als bedoeld in artikel 107, derde lid, door de Koning worden gemachtigd om een opdracht te vervullen of een ambt uit te oefenen bij supranationale, internationale of vreemde instellingen. <W 2006-09-15/71, art. 62, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Ingeval de hun aldus toegewezen taak hen in de onmogelijkheid stelt hun ambt bij de Raad van State uit te oefenen, worden zij buiten kader gesteld.
  De totale duur van de buitenkaderstelling mag niet langer zijn dan de periodes van werkelijke dienst bij de Raad van State.
  De betrokkenen die buiten kader gesteld zijn, ontvangen niet langer de wedde die aan hun ambt bij de Raad van State verbonden is en komen niet meer in aanmerking voor bevorderingen. Zij behouden hun recht om wederopgenomen te worden in hun vroeger ambt bij de Raad van State, ongeacht het aantal plaatsen bepaald in artikel 69.
  Indien de betrokkenen bij het verstrijken van de duur van de buitenkaderstelling hun ambt in de Raad van State niet opnieuw hebben opgenomen, worden zij geacht ontslag te hebben genomen.
  De personen bedoeld in het tweede lid mogen de duur van hun opdracht doen gelden voor de berekening van hun pensioen, voor zover deze niet reeds voor die berekening in aanmerking is genomen. Het aldus berekend pensioen wordt verminderd met het netto-bedrag van het pensioen dat aan de betrokkene uit hoofde van zijn opdracht wordt toegekend door de buitenlandse regering, het buitenlandse bestuur of de supranationale of internationale instelling waarbij hij ze heeft vervuld. Die vermindering wordt slechts toegepast op de pensienverhoging voortvloeiend uit de tenlasteneming door de Schatkist van de duur van die opdracht.
  (In afwijking van het vierde lid, blijven de ambtsdragers bij de Raad van State die bij supranationale of internationale instellingen zijn gedetacheerd om er niet-bezoldigde functies uit te oefenen waardoor ze niet langer hun ambt bij de Raad van State kunnen waarnemen, de wedde ontvangen die aan hun ambt bij de Raad van State verbonden is. Artikel 111bis is op hen van toepassing.) <W 2006-09-15/71, art. 62, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Art.112. (A l'exception des titulaires d'un mandat de chef de corps visés à l'article 74/1, Les titulaires d'une fonction du Conseil d'Etat peuvent) être autorisé par le Roi, moyennant l'avis prévu à l'article 107, alinéa 3, à accomplir des missions ou à exercer des fonctions auprès d'institutions supranationales, internationales ou étrangères. <L 2006-09-15/71, art. 62, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  Au cas où les tâches qui leur sont ainsi dévolues ne leur permettent plus de s'acquitter de leurs fonctions au Conseil d'Etat, ils sont placés en position hors cadre.
  La durée totale de la mise hors cadre ne peut excéder les périodes d'exercice effectif de fonctions au Conseil d'Etat.
  Dans la position hors cadre, les intéressés cessent de percevoir le traitement attaché à leurs fonctions au Conseil d'Etat et de participer à l'avancement. Ils conservent le droit de réintégrer leurs fonctions antérieures au Conseil d'Etat nonobstant le nombre de places fixé par l'article 69.
  Si, à l'expiration de la durée de la mise hors cadre, les intéressés n'ont pas réintégré leurs fonctions au Conseil d'Etat, ils sont réputés démissionnaires.
  Les personnes visées à l'alinéa 2 sont autorisées à compter la durée de leur mission dans le calcul de leur pension, pour autant qu'elle n'ait pas déjà été prise en considération pour ce calcul. La pension ainsi calculée est diminuée du montant net de la pension octroyée à l'intéressé, du chef de la mission, par le gouvernement étranger, l'administration étrangère ou l'organisme supranational ou international auprès duquel il l'a accomplie. Cette réduction ne s'applique qu'à l'accroissement de pension résultant de la prise en charge, par le Trésor, de la durée de cette mission.
  (Par dérogation à l'alinéa 4, les titulaires d'une fonction au Conseil d'Etat, détaches auprès d'institutions supranationales ou internationales pour exercer des fonctions non rémunérées ne leur permettant plus de s'acquitter de leurs fonctions au Conseil d'Etat, continuent à percevoir le traitement attaché à ces fonctions. L'article 111bis leur est applicable.) <L 2006-09-15/71, art. 62, 018; En vigueur : 01-12-2006>
Art.113. De leden van de Raad van State die buiten kader zijn gesteld, alsmede de leden van het auditoraat, het coördinatiebureau en de griffie die gedetacheerd zijn of buiten kader zijn gesteld, kunnen niettegenstaande het in artikel 69 bepaalde aantal plaatsen worden vervangen, maar dan tot ten hoogste twee leden van de Raad van State, vier leden van het auditoraat, één lid van het coördinatiebureau en één lid van de griffie.
  (Alle ambtsdragers die voor een mandaat zijn aangewezen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen overeenkomstig de bepalingen gesteld in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, kunnen niettegenstaande het in artikel 69 bepaalde aantal plaatsen worden vervangen.) <W 2006-09-15/71, art. 63, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  Voor de toepassing van artikel 73, § 1, (...), worden benoemingen om in een vervanging te voorzien als benoemingen in nieuwe plaatsen beschouwd. <W 06-05-1982, art. 12>
  Zij aan wie een ambt wordt begeven om in een vervanging te voorzien, worden vast benoemd. Van rechtswege bezetten zij de in artikel 69 bedoelde plaatsen naargelang deze vrijkomen en voor zover zij het bewijs leveren van de talenkennis die voor het bekleden van de vrijgekomen plaats vereist is.
Art.113. Les membres du Conseil d'Etat placés en position hors cadre, ainsi que les membres de l'auditorat, du bureau de coordination et du greffe qui sont détachés ou placés en position hors cadre peuvent être remplacés nonobstant le nombre de places fixé par l'article 69 sans qu'il puisse toutefois y avoir au-delà de ce nombre plus de deux membres du Conseil d'Etat, plus de quatre membres de l'auditorat, plus d'un membre du bureau de coordination et plus d'un membre du greffe.
  (Tous les titulaires de fonction désignés pour un mandat auprès du Conseil du Contentieux des étrangers conformément aux dispositions prévues dans la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers, peuvent, nonobstant le nombre de places fixé à l'article 69, être remplacés.) <L 2006-09-15/71, art. 63, 018; En vigueur : 01-12-2006>
  Pour l'application de l'article 73, § 1er, (...), les nominations faites en vue d'assurer des remplacements sont considérées comme des nominations à des places nouvelles. <L 06-05-1982, art. 12>
  Les titulaires des fonctions conférées pour assurer des remplacements sont nommés définitivement. Ils accèdent de plein droit, au fur et à mesure des vacances, aux places prévues par l'article 69 pour autant qu'ils justifient des connaissances requises en matière de langues pour occuper la place devenue vacante.
Art.114. De bloed- en aanverwanten, tot en met de graad van oom en neef, mogen, tenzij de Koning dit verbod heeft opgeheven, niet tegelijkertijd van de Raad van State deel uitmaken; zij mogen niet tegelijkertijd zetelen, behalve op de algemene vergaderingen.
Art.114. Les parents et alliés, jusqu'au degré d'oncle et de neveu inclusivement, ne peuvent être simultanément membres du Conseil d'Etat sans une dispense du Roi; ils ne peuvent siéger simultanément, sauf aux assemblées générales.
Art.115. Ieder lid van de Raad van State die te kort gekomen is aan de waardigheid van zijn ambt of aan de plichten van zijn staat, kan, volgens het geval, van zijn functie vervallen verklaard of daarin geschorst worden, bij een arrest dat door het Hof van cassatie, in algemene vergadering, op vordering van de procureur-generaal bij dit Hof, wordt uitgesproken.
Art.115. Tout membre du Conseil d'Etat qui a manqué à la dignité de ses fonctions ou aux devoirs de son état peut, suivant le cas, être déclaré déchu ou suspendu de ses fonctions par arrêt rendu en assemblée générale par la Cour de cassation sur réquisitoire du procureur général près cette Cour.
TITEL VIII. - (DIVERSE BEPALINGEN.)
TITRE VIII. - (DISPOSITIONS DIVERSES.)
Art.116. De (beroepen tot nietigverklaring, cassatieberoepen, verzoekschriften of aanvragen) bedoeld bij de artikelen 11, 14 en 16 worden niet in aanmerking genomen indien die betwisting dagtekent van vóór de datum van de bekendmaking van de wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State. <W 1999-05-25/44, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
Art.116. Les (recours en annulation, recours en cassation, requêtes ou demandes) prévus aux articles 11, 14 et 16 ne seront pas accueillis, si la contestation est antérieure à la promulgation de la loi du 23 décembre 1946 portant création d'un Conseil d'Etat. <L 1999-05-25/44, art. 26, 010; En vigueur : 02-07-1999>
Art.117. Bij in Ministerraad overlegde koninklijke besluiten worden al de nodige aanvullende organieke maatregelen genomen welke ter uitvoering van deze gecoördineerde wetten nodig zijn.
Art.117. Des arrêtés royaux délibérés en Conseil des Ministres prendront toutes les mesures organiques complémentaires nécessaires pour assurer l'exécution des présentes lois coordonnées.
Art.118. De kredieten welke voor de werking van de Raad van State nodig zijn, worden uitgetrokken op de begroting van (de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken). <W 2006-09-15/71, art. 64, 018; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
Art.118. Les crédits nécessaires pour le fonctionnement du Conseil d'Etat seront inscrits au budget (du Service Public Fédéral Intérieur). <L 2006-09-15/71, art. 64, 018; En vigueur : 01-12-2006>
Art.119. [1 Jaarlijks wordt door de Raad van State een activiteitenverslag opgemaakt en bekendgemaakt.
   Dit verslag bevat onder meer :
   1° de statistieken naargelang de aard van de geschillen of de aard van de adviesaanvragen, waaruit het aantal nieuwe zaken in die periode blijkt alsook het aantal bij eindarrest of bij advies afgedane zaken in diezelfde periode. Het verslag geeft tevens het totale werkvolume van de afdelingen aan waarbij de evolutie van die werklast eveneens wordt afgemeten aan het aantal neergelegde verslagen of gegeven adviezen van het auditoraat;
   2° een uiteenzetting over de tenuitvoerlegging van de beleidsplannen van de korpschefs;
   3° een bondig overzicht van de toepassing gedurende het voorbije gerechtelijk jaar van de toelaatbaarheidsprocedure bedoeld in artikel 20;
   4° informatie over het beheer van de Raad van State en van zijn infrastructuur, alsook over de weerslag die de ontwikkeling van de werklast heeft op de middelen die ter beschikking worden gesteld van de Raad van State, en een uiteenzetting van alle maatregelen die een budgettaire weerslag kunnen hebben. Deze informatie wordt voorgesteld onder een gescheiden vorm tussen het beheer van de centrale diensten, de diensten van het auditoraat en van de zetel. De informatie betreffende het beheer van de Raad van State houdt op zijn minst de informatie in betreffende de evolutie van de hangende zaken en van de gerechtelijke achterstand, met inbegrip van de procedure van toelaatbaarheid van de cassatieberoepen en deze betreffende het personeelskader en de bezetting van de effectieven.
   Dit verslag wordt, in voorkomend geval elektronisch, uiterlijk op 31 december meegedeeld aan de minister van Binne nlandse Zaken, aan de voorzitters van de Wetgevende Vergaderingen, aan de algemene vergadering van de Raad van State en aan de leden van het auditoraat.]1

  
Art.119. [1 Le Conseil d'Etat établit et publie annuellement un rapport d'activité.
   Ce rapport contient, notamment :
   1° les statistiques en fonction de la nature du contentieux ou de la nature des demandes d'avis, faisant apparaître le nombre d'affaires nouvelles pendant cette période ainsi que le nombre d'affaires réglées par arrêt final ou par avis durant la même période. Le rapport mentionne en outre le volume de travail total des sections, l'évolution de cette réserve de travail étant également mesurée en fonction du nombre de rapports déposés ou d'avis rendus par l'auditorat;
   2° un exposé de la mise en oeuvre des plans de gestion des chefs de corps;
   3° un aperçu succinct de l'application au cours de l'année judiciaire écoulée, de la procédure d'admissibilité visée à l'article 20;
   4° les informations relatives à la gestion du Conseil d'Etat et de son infrastructure ainsi que l'impact de l'évolution de la charge de travail sur les moyens mis à la disposition du Conseil d'Etat et un exposé de toutes les mesures pouvant avoir un impact budgétaire. Ces informations sont présentées selon une division entre la gestion des services centraux, des services de l'auditorat et du siège. Les informations relatives à la gestion du Conseil d'Etat incluent, à tout le moins, celles relatives à l'évolution des affaires pendantes et de l'arriéré judiciaire, y compris la procédure d'admissibilité des recours en cassation, et celles relatives au cadre du personnel et à l'occupation des effectifs.
   Ce rapport est communiqué, le cas échéant par voie électronique, au ministre de l'Intérieur, aux présidents des Assemblées législatives, à l'assemblée générale du Conseil d'Etat et aux membres de l'auditorat au plus tard le 31 décembre.]1

  
TITEL IX. - Maatregelen tot het wegwerken van de gerechtelijke achterstand [1 en tot het verwerken van de verhoging van het aantal adviesaanvragen]1
TITRE IX. - Mesures en vue de résorber (l'arriéré juridictionnel) [1 et de faire face à l'augmentation du nombre de demandes d'avis]1.
Art.122. [1 § 1. Teneinde de achterstand in de afdeling bestuursrechtspraak weg te werken of te voorkomen, of om het hoofd te kunnen bieden aan de werklast in de afdeling wetgeving, worden de in artikel 69, 1°, bepaalde cijfers respectievelijk van 44 tot 50 en van 28 tot 34 verhoogd, zijnde een verhoging met drie staatsraden per taalrol.
   Deze ambtsdragers worden bij voorrang belast met de medewerking aan de wegwerking of de voorkoming van de achterstand in de afdeling bestuursrechtspraak, of met de ten laste neming van het werk in de afdeling wetgeving, in de rechtsdomeinen waarin deze achterstand, die reeds bestaat of te voorzien valt, evenals de werklast, de grootste zijn. Deze rechtsdomeinen worden door de eerste voorzitter of de voorzitter, naargelang de betrokken afdeling, aangewezen na overleg met de betrokken kamervoorzitters. Onverminderd de mogelijke toepassing van artikel 86, tweede lid, wijst de eerste voorzitter of de voorzitter deze ambtsdragers toe aan één of meer kamers in functie van de noden in deze kamers.
   De in het eerste lid bedoelde tijdelijke verhoging houdt op te bestaan op 31 december 2015. Op met redenen omkleed voorstel van de gezamenlijke korpschefs, indien de nood daartoe bestaat, kan het in artikel 69, 1°, bedoelde aantal staatsraden echter worden verhoogd bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad tot een maximum van drie staatsraden per taalrol voor een hernieuwbare periode van maximum twee jaar.
   § 2. De eerste voorzitter of de voorzitter brengen, in het jaarlijks activiteitenverslag, verslag uit over de aanwending van het op grond van dit artikel verhoogde aantal staatsraden en over de verwezenlijkte vooruitgang met het oog op de nagestreefde doelen.
   § 3. Zij aan wie met toepassing van dit artikel een ambt wordt verleend van staatsraad, worden in dit ambt benoemd en bekleden het in overtal. Van rechtswege bekleden zij de in artikel 69, 1°, bedoelde betrekkingen naargelang zij vacant worden en voor zover zij het bewijs leveren van de taalkennis die voor het bekleden van de vrijgekomen plaats vereist is.
   In functie van de noden van de dienst wijst de eerste voorzitter, in overleg met de voorzitter, de in overtal benoemde staatsraden aan voor de duur die hij bepaalt in een kamer in één van beide afdelingen van de Raad van State.]1

  
Art.122. [1 § 1er. Afin de pouvoir résorber ou prévenir le retard dans la section du contentieux administratif ou faire face à la charge de travail dans la section de législation, le nombre fixé à l'article 69, 1°, est porté respectivement de 44 à 50 et de 28 à 34, soit augmenté de trois conseillers d'Etat par rôle linguistique.
   Ces titulaires de fonction sont prioritairement chargés de contribuer à la résorption ou à la prévention du retard de la section du contentieux administratif, ou à la prise en charge du travail à la section de législation, dans les domaines juridiques où ce retard, existant ou à prévoir, ainsi que la charge de travail sont les plus importants. Ces domaines juridiques sont désignés par le premier président ou le président, selon la section concernée, après concertation avec les présidents des chambres concernées. Sans préjudice de l'application éventuelle de l'article 86, alinéa 2, le premier président ou le président affecte ces titulaires de fonction à une ou plusieurs chambres en fonction des besoins de ces chambres.
   Il est mis fin à l'augmentation temporaire visée à l'alinéa 1er le 31 décembre 2015. Toutefois, sur la proposition motivée de l'ensemble des chefs de corps, le nombre de conseillers d'Etat visés à l'article 69, 1°, peut, si besoin en est, être augmenté par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres au maximum à concurrence de trois conseillers d'Etat par rôle linguistique pour une période renouvelable de deux ans au maximum.
   § 2. Le premier président ou le président font, dans le rapport d'activité annuel, rapport sur la mise en oeuvre du nombre supplémentaire de conseillers visé dans cet article et du progrès accompli en vue des objectifs poursuivis.
   § 3. Ceux à qui une fonction de conseiller d'Etat est conférée par application de cet article, sont nommés dans cette fonction et l'occupent en surnombre. Ils accèdent de plein droit aux emplois visés à l'article 69, 1°, lorsque ceux-ci sont vacants, pour autant qu'ils démontrent la connaissance linguistique requise pour occuper l'emploi devenu vacant.
   En fonction des nécessités du service, le premier président désigne, en concertation avec le président, les conseillers d'Etat en surnombre pour la durée qu'il détermine dans une chambre d'une des deux sections du Conseil d'Etat.]1

  
Art.123. [1 § 1. Teneinde de achterstand in de afdeling bestuursrechtspraak weg te werken of te voorkomen, of om het hoofd te kunnen bieden aan de werklast in de afdeling wetgeving, wordt het in artikel 69, 2°, bepaalde cijfer van 64 tot 76 verhoogd, zijnde een verhoging met zes eerste auditeurs, auditeurs of adjunct-auditeurs per taalrol.
   Deze ambtsdragers worden bij voorrang belast met de medewerking aan de wegwerking of de voorkoming van de achterstand in de afdeling bestuursrechtspraak, of de ten laste neming van het werk in de afdeling wetgeving, in de rechtsdomeinen waarin deze achterstand, die reeds bestaat of te voorzien valt, evenals de werklast, de grootste zijn. Deze rechtsdomeinen worden door de auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal, elk wat zijn bevoegdheid betreft, aangewezen na overleg met de betrokken eerste auditeurs-afdelingshoofden.
   De in het eerste lid bedoelde tijdelijke verhoging houdt op te bestaan op 31 december 2015. Op met redenen omkleed voorstel van de gezamenlijke korpschefs, indien de nood daartoe bestaat, kan het in artikel 69, 2°, bedoelde aantal leden van auditoraat, echter worden verhoogd bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad tot een maximum van zes eerste auditeurs, auditeurs of adjunct-auditeurs per taalrol voor een hernieuwbare periode van maximum twee jaar.
   § 2. De auditeur-generaal of de adjunct-auditeur-generaal brengen, in het jaarlijks activiteitenverslag, verslag uit over de aanwending van het op grond van dit artikel verhoogde aantal leden van het auditoraat en de verwezenlijkte vooruitgang met het oog op de nagestreefde doelen.
   § 3. Zij aan wie met toepassing van dit artikel een ambt wordt verleend van lid van het auditoraat, worden in dit ambt benoemd en bekleden het in overtal. Van rechtswege bekleden zij de in artikel 69, 2°, bedoelde betrekkingen naargelang deze vrijkomen en voor zover zij het bewijs leveren van de taalkennis die voor het bekleden van de vrijgekomen betrekking vereist is.
   In functie van de noden van de dienst, wijst de auditeur-generaal of adjunct-auditeur-generaal, ieder wat hem betreft, de in overtal benoemde leden van het auditoraat toe aan de afdeling van het auditoraat die hij bepaalt.]1

  
Art.123. [1 § 1er. Afin de pouvoir résorber ou prévenir le retard dans la section du contentieux administratif ou faire face à la charge de travail dans la section de législation, le nombre fixé à l'article 69, 2°, est porté de 64 à 76, soit augmenté de six premiers auditeurs, auditeurs ou auditeurs adjoints par rôle linguistique.
   Ces titulaires de fonction sont prioritairement chargés de contribuer à la résorption ou à la prévention du retard de la section du contentieux administratif, ou à la prise en charge du travail à la section de législation, dans les domaines juridiques où ce retard, existant ou à prévoir, ainsi que la charge de travail sont les plus importants. Ces domaines juridiques sont désignés par l'auditeur général ou l'auditeur général adjoint, chacun en ce qui concerne ses compétences, après concertation avec les premiers auditeurs-chefs de section concernés.
   Il est mis fin à l'augmentation temporaire visée à l'alinéa 1er le 31 décembre 2015. Toutefois, sur la proposition motivée de l'ensemble des chefs de corps, le nombre de membres de l'auditorat visés à l'article 69, 2°, peut, si besoin en est, être augmenté par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres au maximum à concurrence de six premiers auditeurs, auditeurs ou auditeurs adjoints par rôle linguistique pour une période renouvelable de deux ans au maximum.
   § 2. L'auditeur général ou l'auditeur général adjoint font, dans le rapport d'activité annuel, rapport sur la mise en oeuvre du nombre supplémentaire de membres de l'auditorat sur la base de cet article et du progrès accompli en vue des objectifs poursuivis.
   § 3. Ceux à qui une fonction de membre de l'auditorat est conférée par application de cet article, sont nommés dans cette fonction et l'occupent en surnombre. Ils accèdent de plein droit aux emplois visés à l'article 69, 2°, lorsque ceux-ci sont vacants, pour autant qu'ils apportent la preuve de la connaissance linguistique requise pour occuper l'emploi devenu vacant.
   En fonction des nécessités du service, l'auditeur général ou l'auditeur général adjoint, chacun en ce qui le concerne, affecte les membres de l'auditorat nommés en surnombre dans la section de l'auditorat qu'il détermine.]1

  
Art.124. [1 § 1. Teneinde de achterstand in de afdeling bestuursrechtspraak weg te werken of te voorkomen, of om het hoofd te kunnen bieden aan de werklast in de afdeling wetgeving, wordt het in artikel 69, 4°, bepaalde cijfer van 25 tot 31 verhoogd, zijnde een verhoging met drie griffiers per taalrol.
   De in het eerste lid bedoelde tijdelijke verhoging houdt op te bestaan op 31 december 2015. Op met redenen omkleed voorstel van de gezamenlijke korpschefs, indien de nood daartoe bestaat, kan het in artikel 69, 4°, bedoelde aantal griffiers echter worden verhoogd bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voor maximaal drie griffiers per taalrol voor een hernieuwbare periode van maximum twee jaar.
   § 2. Zij aan wie met toepassing van dit artikel een ambt wordt verleend van griffier, worden in dit ambt benoemd en bekleden het in overtal. Zij krijgen van rechtswege toegang tot de betrekkingen bedoeld in artikel 69, 4°, wanneer deze vacant zijn, in zoverre zij de vereiste taalkennis om de vacant geworden betrekking te bezetten aantonen.
   In functie van de noden van de dienst, wijst de eerste voorzitter in overleg met de voorzitter, de in overtal benoemde griffiers aan voor de duur die hij bepaalt in een kamer in één van beide afdelingen van de Raad van State.]1

  
Art.124. [1 § 1er. Afin de pouvoir résorber ou prévenir le retard dans la section du contentieux administratif ou faire face à la charge de travail dans la section de législation, le nombre fixé à l'article 69, 4°, est porté de 25 à 31, soit augmenté de trois greffiers par rôle linguistique.
   Il est mis fin à l'augmentation temporaire visée à l'alinéa 1er le 31 décembre 2015. Toutefois, sur la proposition motivée de l'ensemble des chefs de corps, le nombre de greffiers visés à l'article 69, 4°, peut, si besoin en est, être augmenté par arrêté royal délibéré en Conseil des Ministres, au maximum à concurrence de trois greffiers par rôle linguistique, pour une période renouvelable de deux ans au maximum.
   § 2. Ceux à qui une fonction de greffier est conférée par application de cet article, sont nommés dans cette fonction et l'occupent en surnombre. Ils accèdent de plein droit aux emplois visés à l'article 69, 4°, lorsque ceux-ci sont vacants, pour autant qu'ils démontrent la connaissance linguistique requise pour occuper l'emploi devenu vacant.
   En fonction des nécessités du service, le premier président désigne en concertation avec le président les greffiers en surnombre pour la durée qu'il détermine dans une chambre d'une des deux sections du Conseil d'Etat.]1

  
TITEL IX. - OVERGANGSBEPALINGEN. (NOTA : toen de onderhavige titel reeds bestond heeft de W 2006-09-15/71, art. 68, de onderhavige gecoördineerde wetten aangevuld met een titel IX die Justel hoger heeft geplaatst.)
TITRE IX. - DISPOSITIONS TRANSITOIRES. (NOTE : alors que le présent titre IX existait déjà, la L 2006-09-15/71, art. 68, a complété les présentes lois coordonnées par un titre IX que Justel a placé plus haut.)
HOOFDSTUK I. - OVERGANGSBEPALINGEN VAN DE WET VAN 23 DECEMBER 1946. - (Voor de tekst, zie artikelen 60 en 63 van de W 23-12-1946, B.St. 09-01-1947)
CHAPITRE I. - DISPOSITIONS TRANSITOIRES DE LA LOI DU 23 DECEMBRE 1946.
HOOFDSTUK II. - OVERGANGSBEPALINGEN VAN DE WET VAN 15 APRIL 1958. - (Voor de tekst, zie artikel 17 van de W 15-04-1958, B.St. 25-04-1958)
CHAPITRE II. - DISPOSITIONS TRANSITOIRES DE LA LOI DU 15 AVRIL 1958.
HOOFDSTUK III. - OVERGANGSBEPALINGEN VAN DE WET VAN 3 JUNI 1971. - (Voor de tekst, zie artikelen 47 tot 51 van de W 03-06-1971, B.St. 19-06-1971)
CHAPITRE III. - DISPOSITIONS TRANSITOIRES DE LA LOI DU 3 juin 1971.
Bijlagen.
Annexes.
Art. N1. BEPALINGEN NIET OPGENOMEN IN DE COORDINATIE.
Art. N1. DISPOSITIONS NON REPRISES DANS LA COORDINATION.
Art. 1N1. Wet van 23 december 1946. (Voor de tekst, zie artikel 64 van de W 23-12-1946, B.St. 09-01-1947)
Art. 1N1. Loi du 23 décembre 1946.
Art. 2N1. Wet van 3 juni 1971. (Voor de tekst, zie artikel 46 van de W 03-06-1971, B.St. 19-06-1971)
Art. 2N1. Loi du 3 juin 1971.
Art. 3N1. Wet van 3 juli 1971. (Voor de tekst, zie artikel 24 van de W 03-07-1971, B.St. 06-07-1971)
Art. 3N1. Loi du 3 juillet 1971.
Art. 4N1. Wet van 17 oktober 1990. - Voor de tekst, zie artikel 18 van de W 17-10-1990, B.St. 13-11-1990)
Art. 4N1. Loi du 17 octobre 1990.
Art. N2. CONCORDANTIETABEL.
Art. N2. TABLE DE CONCORDANCE.
Art. 1N2. Wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State, zoals gewijzigd, en artikelen 10 tot 21 van de wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende de Cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap.
Art. 1N2. Loi du 23 décembre 1946 portant création d'un Conseil d'Etat telle qu'elle a été modifiée, et articles 10 à 21 de la loi du 3 juillet 1971 relative à la répartition des membres des Chambres législatives en groupes linguistiques et portant diverses dispositions relatives aux Conseils culturels pour la communauté culturelle française et pour la communauté culturelle néerlandaise.
Art. 2N2. A. Wet van 23 december 1946.
Art. 2N2. A. LOI DU 23 DECEMBRE 1946.
           Coordinatie
  Art. 1, gew. W. 3.6.1971, art. 1                      Art. 1
  Art. 2, al. 1, al. 2, gew. W. 3.6.1971,               Art. 2
    art. 2                                              Art. 3
    al. 4, ing. bij W. 5.12.1968, art. 63               Art. 5
  Art. 3                                                Art. 6
  Art. 4                                                Art. 7
  Art. 5                                                Art. 8
  Art. 6                                                Art. 9
  Art. 7, # 1, zie art. 7bis                            -
  Art. 7, # 2, gew. W. 3.6.1971, art. 3, # 1            Art. 10
  Art. 7bis, ing. bij W. 3.6.1971, art. 3, # 2, in de
    plaats van het oorspronkelijk art. 7, # 1           Art. 11
  Art. 8, al. 1 + 2                                     Art. 12
    al. 3, toegev. W. 3.6.1971, art. 4                  Art. 13
  Art. 9, al. 1 + 2, toegev. W. 3.6.1971, art. 5        Art. 14
    al. 3, toegev. W. 3.6.1971, art. 5                  Art. 15
  Art. 10, gew. W. 9.7.1971, art. 19                    Art. 16
  Art. 11                                               Art. 19, lid 1
  Art. 12                                               Art. 20
  Art. 13, gew. W. 3.6.1971, art. 6                     Art. 21
  Art. 14, al. 1 + 2                                    Art. 22
    al. 3, gew. W. 11.6.1952, art. 1                    Art. 19, lid 2
  Art. 15                                               Art. 23
  Art. 16, gew. W. 3.6.1971, art. 7                     Art. 25
  Art. 17, al. 1                                        Art. 26
    al. 2, toegev. W. 3.6.1971, art. 8                  Art. 24
  Art. 18                                               Art. 27
  Art. 19                                               Art. 28
  Art. 20, # 1, gew. W. 3.6.1971, art. 9                Art. 33
    # 2                                                 Art. 34
    # 3                                                 Art. 35
  Art. 21, al. 1, gew. W. 3.6.1971, art. 10, 1°         Art. 30, lid 1
    al. 2, gew. W. 18.3.1954, art. 1, # 1, art. 10,
    2° + W. 3.6.1971                                    lid 2
    al. 3 + 4, gew. W. 18.3.1954, art. 1, # 2           Art. 31
  Art. 21bis, ingev. W. 3.6.1971, art. 11               Art. 32
  Art. 22, W. 3.6.1971, art. 12, 1 1 + 2 1              Art. 29
  Art. 23, al. 1, 2 + 3                                 Art. 47
    al. 4, toegev. W. 3.6.1971, art. 13                 Art. 48
  Art. 24                                               Art. 49
  Art. 25, # 1, gew. W. 15.4.1958, art. 1 + K.B.
    12.1.1973, art. 1, # 1, 1 1 + 2 1                   Art. 51
    # 2, gew. W 15.4.1958, art. 1 + K.B.
    12.1.1973, art. 1, # 1, 1 1                         Art. 52
  Art. 25, # 3, gew. W. 15.4.1958 + W. 3.6.1971,
    art. 14, 1 1 + K.B. 12.1.1973, art. 1, # 1, 1° + 2° Art. 53
    # 4, gew. W. 15.4.1958, art. 1                      Art. 54
    # 5, gew. W. 15.4.1958, art. 1                      Art. 55
    # 6, gew. W. 15.4.1958, art. 1                      Art. 46
    # 7, gew. W. 15.4.1958, art. 1                      Art. 57
    # 8, gew. W. 15.4.1958, art. 1                      Art. 58
    # 9, gew. W. 15.4.1958, art. 1                      Art. 59
    # 10, gew. W. 15.4.1958, art. 1                     Art. 60
    # 11, gew. W. 15.4.1958, art. 1                     Art. 61
    # 12, gew. W. 15.4.1958, art. 1                     Art. 62
    # 13, gew. W. 15.4.1958, art. 1 + W. 3.6.1971,
    art. 14, 2°                                         Art. 63
  Art. 26, # 1, gew. W. 15.4.14958, art. 1 + K.B.
    12.1.1973, art. 1, # 2, 1°                          Art. 64
    # 2, gew. W. 15.4.1958, art. 1 K.B.
    12.1.1973, art. 1, # 2, 2°                          Art. 65
    # 3, gew. W. 15.4.1958, art. 1 + W. 3.6.1971,
    art. 15 + K.B. 12.1.1973, art. 1, # 2, 2°           Art. 66
  Art. 27, gew. W. 15.4.1958, art. 1 + K.B.
    12.1.1973, art. 1, # 3                              Art. 68
  Art. 28, gew. W. 3.6.1971, art. 16                    Art. 69
  Art. 29                                               Art. 79
  Art. 30, al. 1 + 2 (partim) + 3,
    gew. W. 8.2.1962, art. 1 + W. 3.6.1971, art. 17     Art. 70, # 2
    al. 1 + 2 (partim)                                  Art. 80, lid 3
  Art. 31, # 1, gew. W. 3.6.1971, art. 18               Art. 71, # 2
    # 2, al. 1, gew. W. 3.6.1971, art. 18               Art. 71, # 1, lid 2
    al. 2, gew. W., idem                                lid 1
    al. 3, gew. W., idem                                Art. 75, lid 3
                                                         + 77, # 2, lid 2
  Art. 31, # 3, gew. idem                               Art. 71, # 1 lid 3
    # 4, gew. idem                                      Art. 71, # 3
    # 5, gew. idem                                      Art. 71, # 4
    # 6, gew. idem                                      Art. 71, # 5
  Art. 32, # 1, al. 1, gew. W. 3.6.1971, art. 19        Art. 72, # 1 lid 2
    al. 2, gew. idem                                    lid 1
    # 2, al. 1 + 2, gew. idem                           # 2, lid 2 + 3
    al. 3, gew. idem                                    lid 1
    # 3, gew. idem                                      # 3
    # 4, gew. idem                                      # 4
  Art. 33, # 1, al. 1, 2, 3 (partim), 4 + # 2, gew. W.
    15.4.1958, art. 5 W. 3.6.1971, art. 20              Art. 73
  Art. 33, # 1, al. 3 (partim), gew. W. 3.6.1971,
    art. 20                                             Art. 80, lid 3
  Art. 34, # 1, 2 + 3, gew. W. 3.7.1971, art. 21        Art. 70 ## 1, 3 + 4
  Art. 35, gew. W. 3.6.1971, art. 22                    Art. 80, lid 1 + 2
  Art. 36, al. 1 + 2, gew. W. 3.6.1971, art. 23         Art. 75 lid 1 + 2
    al. 3, gew. W. 3.6.1971, art. 23                    Art. 76
  Art. 37, al. 1, gew. W. 3.6.1971, art. 24 al. 2, gew. Art. 77, # 1
    idem                                                # 2, lid 1
  Art. 38, al. 1, 2 (partim) + 3, gew. W. 3.6.1971,
    art. 25                                             Art. 74
    al. 2 (partim), gew. W. 3.6.1971., art. 25          Art. 80, lid 3
  Art. 39, al. 1 + 4, gew. W. 3.6.1971, art. 26,
    # 1 + 2                                             Art. 99
    al. 2 + 3                                           Art. 100
  Art. 40, gew. W. 3.6.1971, art. 27                    Art. 101
  Art. 41, gew. W. 3.6.1971, art. 28                    Art. 102
  Art. 42, gew. W. 3.6.1971, art. 29                    Art. 78
  Art. 43, gew. W. 3.6.1971, art. 30                    Art. 79
  Art. 44, al. 1, 2 + 4, gew. W. 29.7.1963, art. 4 +
    W. 3.6.1971, art. 31                                Art. 81
  Art. 44, al. 3                                        Art. 82
    al. 5, gew. W. 3.6.1971, art. 31                    Art. 83
  Art. 45                                               Art. 84
  Art. 46, gew. W. 3.6.1971, art. 32                    Art. 85
  Art. 47, # 1, gew. W. 29.7.1963, art. 5               Art. 86
    # 2, gew. W. 29.7.1963, art. 5                      Art. 87
    # 3, gew. W. 29.7.1963, art. 5                      Art. 88
    # 4, gew. W. 29.7.1963, art. 5 + W. 3.6.1971,
    art. 33                                             Art. 89
  Art. 48, al. 1                                        Art. 90
    al. 2, gew. W. 15.4.1958, art. 9                    Art. 91
    al. 3, gew. W. 3.6.1971, art. 34                    Art. 92
    al. 4, gew. W. 3.6.1971, art. 34                    Art. 93
  Art. 49, gew. W. 3.6.1971, art. 35                    Art. 94
  Art. 50, gew. W. 15.4.1958, art. 10                   Art. 103
  Art. 51, gew. W. 3.6.1971, art. 36                    Art. 104
  Art. 52, gew. W. 3.6.1971, art. 37                    Art. 105
  Art. 53, gew. W. 3.6.1971, art. 38                    Art. 106
  Art. 54, # 1, gew. W. 3.6.1971, art. 39               Art. 107
    # 2, gew. W. 3.6.1971, art. 39                      Art. 108
    # 3, gew. W. 3.6.1971, art. 39                      Art. 109
    # 4, gew. W. 3.6.1971, art. 39                      Art. 110
  Art. 54bis, # 1, ingev. W. 15.4.1958, gew. W.
    3.6.1971, art. 40                                   Art. 111
    # 2, ingev. W. idem                                 Art. 112
  Art. 54ter, ingev. W. 3.6.1971. art. 41               Art. 113
  Art. 55                                               Art. 114
  Art. 56                                               Art. 115
  Art. 57, cfr. art. 42, # 2, W. 3.6.1971               -
  Art. 58                                               Art. 116
  Art. 59, opgeh. W. 3.6.1971, art. 46, 1°              -
  Art. 60, Overgangsbepaling                            -
  Art. 61                                               Art. 117
  Art. 62, opghev. W. 3.6.1971, art. 46, 1°             -
  Art. 63, Overgangsbepaling                            -
  Art. 64, Inwerkingtreding - Niet opgenomen bepaling   -
  Art. 65                                               Art. 118
                               Coordination
  Art. 1, mod. L.
    3.6.1971, art. 1                                              Art. 1
  Art. 2, al. 1, al. 2 + 3, mod. L.
    3.6.1971, art. 2                                              Art. 2
                                                                  Art. 3
    al. 4, ins. L.
    5.12.1968, art. 63                                            Art. 5
  Art. 3                                                          Art. 6
  Art. 4                                                          Art. 7
  Art. 5                                                          Art. 8
  Art. 6                                                          Art. 9
  Art. 7, # 1, voir art. 7bis                                     

Modifications

Art. 7, # 2, mod. L.
3.6.1971, art. 3, # 1                                         Art. 10
Art. 7bis, ins. par L. 3.6.1971,
art. 3, # 2, à la place d'art. 7,
# 1er, originel                                               Art. 11
Art. 8, al. 1 + 2                                               Art. 12
al. 3, aj. L.
3.6.1971, art. 4                                              Art. 13
Art. 9, al. 1 + 2, aj. L.
3.6.1971, art. 5                                              Art. 14
al. 3, aj. L.
3.6.1971, art. 5                                               Art. 15
Art. 10, mod. L.
9.7.1971, art. 19                                             Art. 16
Art. 11                                                         Art. 19,
lid 1
Art. 12                                                         Art. 20
Art. 13, mod. L.
3.6.1971, art. 6                                              Art. 21
Art. 14, al. 1 + 2                                              Art. 22
al. 3, mod. L.
11.6.1952, art. 1                                             Art. 19,
lid 2
Art. 15                                                         Art. 23
Art. 16, mod. L.
3.6.1971, art. 7                                              Art. 25
Art. 17, al. 1                                                  Art. 26
al. 2, aj. L.
3.6.1971, art. 8                                              Art. 24
Art. 18                                                         Art. 27
Art. 19                                                         Art. 28
Art. 20, # 1, mod. L.
3.6.1971, art. 9                                              Art. 33
# 2                                                           Art. 34
# 3                                                           Art. 35
Art. 21, al. 1, mod. L.
3.6.1971, art. 10, 1°                                         Art. 30,
lid 1
al. 2, mod. L.
18.3.1954, art. 1, # 1, art. 10,
2° + L. 3.6.1971                                               lid 2
al. 3 + 4, mod. L.
18.3.1954, art. 1, # 2                                        Art. 31
Art. 21bis, ins. L.
3.6.1971, art. 11                                             Art. 32
Art. 22, mod. L.
3.6.1971, art. 12, 1/1 + 2/1                                  Art. 29
Art. 23, al. 1, 2 + 3                                           Art. 47
al. 4, aj. L.
3.6.1971, art. 13                                             Art. 48
Art. 24                                                         Art. 49
Art. 25, # 1, mod. L.
15.4.1958, art. 1 + A.R.
12.1.1973, art. 1, # 1, 1/1 + 2/1                             Art. 51
# 2, mod. L.
15.4.1958, art. 1 + A.R.
12.1.1973, art. 1, # 1, 1/1                                   Art. 52
Art. 25, # 3, mod. L.
15.4.1958 + L. 3.6.1971,
art. 14, 1/1 + A.R.
12.1.1973, art. 1, # 1, 1° + 2°                               Art. 53
# 4, mod. L.
15.4.1958, art. 1                                             Art. 54
# 5, mod. L.
15.4.1958, art. 1                                             Art. 55
# 6, mod. L.
15.4.1958, art. 1                                             Art. 46
# 7, mod. L.
15.4.1958, art. 1                                              Art. 57
# 8, mod. L.
15.4.1958, art. 1                                              Art. 58
# 9, mod. L.
15.4.1958, art. 1                                              Art. 59
# 10, mod. L.
15.4.1958, art. 1                                              Art. 60
# 11, mod. L.
15.4.1958, art. 1                                              Art. 61
# 12, mod. L.
15.4.1958, art. 1                                              Art. 62
# 13, mod. L.
15.4.1958, art. 1 + L.
3.6.1971, art. 14, 2°                                          Art. 63
Art. 26, # 1, mod. L.
15.4.1958, art. 1 + A.R.
12.1.1973, art. 1, # 2, 1°                                    Art. 64
# 2, mod. L.
15.4.1958, art. 1 A.R.
12.1.1973, art. 1, # 2, 2°                                    Art. 65
# 3, mod. L.
15.4.1958, art. 1 + L.
3.6.1971, art. 15 + A.R.
12.1.1973, art. 1, # 2, 2°                                    Art. 66
Art. 27, mod. L.
15.4.1958, art. 1 + A.R.
12.1.1973, art. 1, # 3                                        Art. 68
Art. 28, mod. L.
3.6.1971, art. 16                                             Art. 69
Art. 29                                                         Art. 79
Art. 30, al. 1 + 2 (partim) + 3,
mod. L. 8.2.1962,
art. 1 + L. 3.6.1971, art.
17                                                            Art. 70, # 2
al. 1 + 2 (partim)                                            Art. 80,
lid 3
Art. 31, # 1, mod. L.
3.6.1971, art. 18                                             Art. 71, # 2
# 2, al. 1, mod. L.
3.6.1971, art. 18                                             Art. 71,
# 1, lid 2
al. 2, mod. L., idem                                           lid 1
al. 3, mod. L., idem                                          Art. 75,
lid 3
+ 77, # 2,
lid 2
Art. 31, # 3, mod. idem                                         Art. 71,
# 1, lid 3
# 4, mod. idem                                                Art. 71, # 3
# 5, mod. idem                                                Art. 71, # 4
# 6, mod. idem                                                Art. 71, # 5
Art. 32, # 1, al. 1, mod. L.
3.6.1971, art. 19                                             Art. 72, # 1
lid 2
al. 2, mod. idem                                               lid 1
# 2, al. 1 + 2, mod. idem                                   # 2, lid 2 + 3
al. 3, mod. idem                                               lid 1
# 3, mod. idem                                                   # 3
# 4, mod. idem                                                   # 4
Art. 33, # 1, al. 1, 2, 3 (partim),
4 + # 2, mod. L.
15.4.1958, art. 5 L.
3.6.1971, art. 20                                             Art. 73
Art. 33, # 1, al. 3 (partim),
mod. L. 3.6.1971,
art. 20                                                       Art. 80,
lid 3
Art. 34, # 1, 2 + 3, mod.
L.3.7.1971, art. 21                                           Art. 70
# # 1, 3 + 4
Art. 35, mod. L.
3.6.1971, art. 22                                             Art. 80,
lid 1 + 2
Art. 36, al. 1 + 2, mod. L.
3.6.1971, art. 23                                             Art. 75
lid 1 + 2
al. 3, mod. L.
3.6.1971, art. 23                                             Art. 76
Art. 37, al. 1, mod. L.
3.6.1971, art. 24, al. 2,
mod.                                                          Art. 77, # 1
idem                                                           # 2, lid 1
Art. 38, al. 1, 2 (partim) + 3,
mod. L. 3.6.1971,
art. 25                                                       Art. 74
al. 2 (partim), mod. L.
3.6.1971, art. 25                                             Art. 80,
lid 3
Art. 39, al. 1 + 4, mod. L.
3.6.1971, art. 26, # 1 + 2                                    Art. 99
al. 2 + 3                                                     Art. 100
Art. 40, mod. L.
3.6.1971, art. 27                                             Art. 101
Art. 41, mod. L.
3.6.1971, art. 28                                             Art. 102
Art. 42, mod. L.
3.6.1971, art. 29                                             Art. 78
Art. 43, mod. L.
3.6.1971, art. 30                                             Art. 79
Art. 44, al. 1, 2 + 4, mod. L.
29.7.1963, art. 4 + L.
3.6.1971, art. 31                                             Art. 81
Art. 44, al. 3                                                  Art. 82
al. 5, mod. L.
3.6.1971, art. 31                                             Art. 83
Art. 45                                                         Art. 84
Art. 46, mod. L.
3.6.1971, art. 32                                             Art. 85
Art. 47, # 1, mod. L.
29.7.1963, art. 5                                             Art. 86
# 2, mod. L.
29.7.1963, art. 5                                             Art. 87
# 3, mod. L.
29.7.1963, art. 5                                             Art. 88
# 4, mod. L.
29.7.1963, art. 5 + L.
3.6.1971, art. 33                                             Art. 89
Art. 48, al. 1                                                  Art. 90
al. 2, mod. L.
15.4.1958, art. 9                                             Art. 91
al. 3, mod. L.
3.6.1971, art. 34                                             Art. 92
al. 4, mod. L.
3.6.1971, art. 34                                             Art. 93
Art. 49, mod. L.
3.6.1971, art. 35                                             Art. 94
Art. 50, mod. L.
15.4.1958, art. 10                                            Art. 103
Art. 51, mod. L.
3.6.1971, art. 36                                             Art. 104
Art. 52, mod. L.
3.6.1971, art. 37                                             Art. 105
Art. 53, mod. L.
3.6.1971, art. 38                                             Art. 106
Art. 54, # 1, mod. L.
3.6.1971, art. 39                                             Art. 107
# 2, mod. L.
3.6.1971, art. 39                                             Art. 108
# 3, mod. L.
3.6.1971, art. 39                                             Art. 109
# 4, mod. L.
3.6.1971, art. 39                                             Art. 110
Art. 54bis, # 1, ins. L.
15.4. 1958, mod. L.
3.6.1971, art. 40                                             Art. 111
# 2, ins. L. idem                                             Art. 112
Art. 54ter, ins. L.
3.6.1971, art. 41                                             Art. 113
Art. 55                                                         Art. 114
Art. 56                                                         Art. 115
Art. 57, cfr. art. 42, # 2, L.
3.6.1971                                                       ------
Art. 58                                                         Art. 116
Art. 59, abrog. L.
3.6.1971, art. 46, 1°                                          ------
Art. 60, Disposition transitoire.                                ------
Art. 61                                                         Art. 117
Art. 62, abrog. L.
3.6.1971, art. 46, 1°                                          ------
Art. 63, Disposition transitoire                                 ------
Art. 64, Entrée en vigueur -
Disposition non reprise                                        ------
Art. 65                                                         Art. 118
Art. 3N2. B. Wet van 3 juli 1971.
Art. 3N2. B. LOI DU 3 JUILLET 1971.
           Coordinatie
  Art. 10, al. 1, 2 + 3                                 Art. 4
    al. 4                                               Art. 50
  Art. 11                                               Art. 4
  Art. 12, # 1, eerste volzin                           Art. 1
    tweede volzin                                       Art. 17
    # 2, al. 1 + 2                                      Art. 95
    al. 3                                               Art. 96
    al. 4 + 5 (partim)                                  Art. 97
    al. 5 (partim)                                      Art. 100
  Art. 12, # 2, al. 5 (partim)                          Art. 101
    al. 5 (partim)                                      Art. 109
    al. 6                                               Art. 103
    # 3                                                 Art. 98
    # 4, al. 1                                          Art. 36
    al. 2                                               Art. 67
    # 5                                                 Art. 39
  Art. 13                                               Art. 37
  Art. 14, al. 1                                        Art. 18
    al. 2, 3 + 4                                        Art. 38
  Art. 15                                               Art. 40
  Art. 16                                               Art. 41
  Art. 17                                               Art. 42
  Art. 18                                               Art. 43
  Art. 19                                               Art. 44
  Art. 20                                               Art. 45
  Art. 21                                               Art. 46
                               Coordination
  Art. 10, al. 1, 2 + 3                                           Art. 4
    al. 4                                                         Art. 50
  Art. 11                                                         Art. 4
  Art. 12, # 1, première phrase                                   Art. 1
    deuxieme phrase                                               Art. 17
    # 2, al. 1 + 2                                                Art. 95
    al. 3                                                         Art. 96
    al. 4 + 5 (partim)                                            Art. 97
    al. 5 (partim)                                                Art. 100
  Art. 12, # 2, al. 5 (partim)                                    Art. 101
    al. 5 (partim)                                                Art. 109
    al. 6                                                         Art. 103
    # 3                                                           Art. 98
    # 4, al. 1                                                    Art. 36
    al. 2                                                         Art. 67
    # 5                                                           Art. 39
  Art. 13                                                         Art. 37
  Art. 14, al. 1                                                  Art. 18
    al. 2, 3 + 4                                                  Art. 38
  Art. 15                                                         Art. 40
  Art. 16                                                         Art. 41
  Art. 17                                                         Art. 42
  Art. 18                                                         Art. 43
  Art. 19                                                         Art. 44
  Art. 20                                                         Art. 45
  Art. 21                                                         Art. 46